GEDICHTEN - Twinkel5€¦ · 11. Brevet 22 12. Aan haar 23 13. De ridder 24 14. Als de hazen 25 15....
Transcript of GEDICHTEN - Twinkel5€¦ · 11. Brevet 22 12. Aan haar 23 13. De ridder 24 14. Als de hazen 25 15....
0
GEDICHTEN
Naam : ……………………………………………….
Nummer : ……………………………………………….
Schooljaar : ……………………………………………….
1
WAT VIND IK ALLEMAAL IN DIT BOEKJE?
1. De heksenschool 2
2. Een makkelijke taal 4
3. ABC 5
4. De ballade van Arie Hop 6
5. Om gezond te blijven 8
6. Een spreekwoordensprookje 12
7. Mijn neusje 16
8. Johnnie and the prumes 17
9. Twee voordrachten tegelijk 18
10. Jantje en de pruimenboom 20
11. Brevet 22
12. Aan haar 23
13. De ridder 24
14. Als de hazen 25
15. De slaapwandelende slager 26
16. De koe 27
17. Weerberichten 28
18. Barlemanje 29
19. Roodkapje en de wolf 30
20. Rommelkamer 32
21. De blauwbilgorgel 33
22. De knork 33
23. Bij de slager 34
24. Avondliedekens 35
25. De onderbroek 36
26. Weeusnitje en de dweven zergjes 37
27. Tien jongens uit de vijfde klas 38
28. Judoles 39
29. Geschiedenis 40
30. Toekomstdromen 42
31. Hoekje 43
32. Feminisme 44
33. Hendrik Haan 45
34. Pas op schat een bus 47
35. Grauwe donderwolken 48
36. Spek met eieren 48
37. Julius en Ambiorix 49
2
1. DE HEKSENSCHOOL
Marga Van Bosch Drakenstein
De tovenaar van Balkenbrij
geeft lessen in de toverij.
Zo zie je massa's toverkollen
om negen uur naar school toe hollen.
Voor toveren moet je steeds reusachtig
studeren hoor, al word je tachtig,
dus loopt het schooltje boordevol
met bezemsteel en pruikenbol.
't Is een verschrikkelijk gedrang.
De meeste neuzen zijn te lang,
en oorverdovend is het kabaal
van oorgeflap en heksentaal.
Van Balkenbrij roept eindelijk: "Kom
vlug dames, zit eens netjes krom!
Nu uitscheiden met wratten tellen
en modepraat en rupsen pellen.
Jij, Kaatje, kijk niet aldoor rond,
en doe die kikker uit je mond!
Hee, Krakkemietje, zeg eens even,
bij welke les zijn we gebleven,"
"Bij het verhaal," zegt Krakkemietje,
"over de heks van Hans en Grietje,"
"Juist!" zegt nu meester Balkenbrij,
"Een heel beroemde heks was zij."
Door Hans en Grietje, 't slecht gespuis,
werd zij gestopt in een fornuis.
Eens toverde die knappe vrouw
maar één twee drie een heel gebouw
van pannenkoek en suikergoed.
3
"Ze, wie van jullie die dat doet?"
Nu schreeuwt en tiert de hele klas,
van Hokus, Pokus, Pikus Pas!
De een al harder dan de ander
roept toverspreuken door elkander,
en regent het uit alle hoeken nu bolussen
en pannenkoeken, meest aangebrand of halfgaar.
"Hou op, hou op, uitscheiden daar,"
roept Balkenbrij, wanneer een taart
zich vastgezet heeft in zijn baard.
Een laatste oliebol vliegt dan
nog in de mond van d'arme man.
Gelukkig wordt de bel geluid,
"Mooie twee aan twee de schooldeur uit,"
roept Balkenbrij. "En wie er stout is,
of 't ie ook negentig jaar oud is,
die schrijft mij twintigmaal voor straf
de les van Hans en Grietje af!"
Daar gaat de kakelende troep
naar huis toe, voor de kikkersoep.
Een diepe zucht slaakt Balkenbrij.
"'t Is gauw vakantie," mompelt hij.
4
2. EEN MAKKELIJKE TAAL
Het meervoud van slot is sloten
maar toch is het meervoud van pot geen poten.
Evenzo zegt men altijd: één vat, twee vaten
maar zal men zeggen: één kat, twee katen?
Wie gisteren ging vliegen, zegt heden ik vloog,
dus zegt u misschien van wiegen, ik woog?
Nee, want ik woog is afkomstig van wegen.
Wordt voor dan een vervoeging van vegen?
Het woord zoeken vervoegt men tot zocht,
dus wordt vloeken misschien ik vlocht?
Mis, dit laatste woord komt van vlechten,
toch is ik hocht een verkeerde vervoeging van hechten.
Bij roepen hoort riep,
maar bij snoepen geen sniep;
bij lopen hoort liep, maar bij kopen geen kiep,
evenmin hoort bij slopen geen sliep,
want dit laatste komt van het veel voorkomend slapen.
Zeg nu niet meer ‘ik riep’ bij het rapen,
want dit woord komt van roepen,
u ziet het terstond,
wij draaien vrolijk in een kringetje rond.
Ik hoop dat u het ziet van baden geen bied
wanten dit komt van bieden,
wat zelf vervoegd tot bood,
maar van wieden komt geen wood.
5
U ziet, de verwarring is akelig groot
want gaf hoort bij geven, maar laf niet bij leven
men spreekt van drinken “wij hebben gedronken”
maar van hinken maakt men geen gehonken.
Het wordt te bont: bij slaan hoort ik sloeg,
maar bij gaan geen ik goeg, wel ik ging.
Een mannetjesrat noemt men geen rater,
toch wordt het mannetje van de kat een kater.
Jaja, ‘t is nu geweten:
Ik weet en ik wist komt van weten,
maar zeg niet bij vergeten ‘vergist’.
Haalt men de woorden misschien
gewoon uit een grabbelkist.
3. A B C
1 Een kleine bedeesde jongen
2 Een politiek debat (twee personen)
3 Een predikant
4 Een roddeltante
5 Een ongure kerel
6
4. DE BALLADE VAN ARIE HOP
John O’Mill
Aanhoort het noodlot, fel en wreed
van een kind, dat op z’n nagels beet.
Een kind dat met zijn eigen tanden
tot zijn schade en zijn schande
Stukjes van zichzelf op at
en in zijn onverstand vergat,
dat als die eerste hapjes smaken
men aan zichzelf verslaafd kan raken.
Zo vergaat het menig kind,
dat zichzelf zo lekker vindt.
Ook het kind uit dit verhaal
genoot zo van zijn eigen maal,
dat het verder alle dagen
in extase door bleef knagen.
Reeds was het kwaad niet meer te stoppen
reeds kloof ie aan zijn vingertoppen
en zette weldra ook zijn tanden
in de stompjes van zijn handen.
En tot ontzetting van zijn ouders
in zijn bovenarm en schouders.
7
Voldaan keek hij toen in het rond
en sprak met overvolle mond:
“Ik vind mezelf, als u ‘t wil weten,
gewoon een kind om op te vreten.”
En hief al weer een been omhoog
en knabbeld’ aan zijn eksteroog.
Men hoorde hem vraatzuchtig smakken
op de pezen van zijn hakken,
zag hem zalig d’ogen sluiten
toen hij beet kreeg aan z’n kuiten,
reikhalzend happen naar zijn dij
helaas - hij kon er niet meer bij
en is - zienderogen afgenomen -
van de honger omgekomen.
Heel duidelijk is hier de moraal:
wordt nooit uw eigen kannibaal!
8
5. OM GEZOND TE BLIJVEN
Acteurs: Een jongen (=zoon) van nu
Zijn vader van de 20e eeuw
Zijn vader van de 19e eeuw
Zijn vader van de 18e eeuw
Zijn vader van de 17e eeuw
Zijn vader van de 16e eeuw
Zijn vader van de 15e eeuw
Zoon: Dag lieve mensen allemaal. Sjonge! Sjonge!
Waarom trekken zoveel mensen nu plots zo’n zuur
gezicht?
Ogenblik, ik snap het al.
Weten jullie wat je moet doen om kerngezond te
blijven en dus lang te leven?
Nee? Welnu, je moet elke dag één glaasje melk
drinken (drinkt een glaasje op) en eens hartelijk lachen
(hihihihi).
(na een poosje)
Aha, jullie geloven me niet?
Wacht, ik zal het eens aan mijn vader vragen!
Vader!
Vader 20e: (35 jaar - komt op vanachter het doek)
Ja jongen, wat nieuws?
Zoon: Vader, wat moeten al deze mensen hier doen om
gezond te blijven en lang te leven? Zeg jij dat eens?
Vader 20e: Da’s eenvoudig! Elke dag een glaasje melk drinken
(haalt glas melk vanachter de rug en drinkt het op) en ...
eens hartelijk lachen (hihihihihi).
(kijkt verwonderd de zaal in)
Aha, jullie geloven me niet? (wijst met de vinger)
9
Wacht, ik zal het eens aan MIJN vader vragen.
Vader! Vader!
Vader 19e: (komt op) Ja jongen, riep je mij?
Vader 20e: Vader, wat moeten al deze mensen hier doen om
gezond te blijven en lang te leven?
Vader 19e: Verdikke, da’s zo simpel als twee en twee... acht is!
Elke dan een glas melk naar binnen gieten en eens
vreselijk lachen (lacht uitbundig).
(kijkt verwonderd de zaal in)
Aha, jullie geloven me niet? (wijst met de vinger)
Wacht, sé. Ik zal het eens aan MIJN vader vragen.
Vader! Papa! Piepa!
Vader 18e: (komt zeer langzaam op)
Oeioeioeioeioei! Mijn rug... Wat is er nu weer?
Vader 19e: Vadertje, wat moeten al deze mensen hier doen om
gezond te blijven en dus lang te leven?
Vader 18e: (bijziend) Zijn dat... mensen?
Vader 19e: Euh, natuurlijk, vader!
Vader 18e: Elke dan een fles melk in hun keelgat kappen en
vooral eens... (proest het uit) lachen, nondedjie!
(kijkt vies in het publiek)
Aha, jullie geloven mij niet? Echt niet? Ah, gij
stouterikken!
Wacht, ik zal het eens aan MIJN vader vragen.
Vader... vader... vader!
Ja, een momentje, hij zit nog in de hemel.
Vader!
10
Vader 17e: (lange, grijze baard, voorovergebogen)
Wat een wereld. Ik ben moe... oh zo moe... wat
nieuws?
Vader 18e: Vader, wat moeten de mensen van deze wereld
doen om gezond te blijven en lang te leven?
Vader 17e: Euh! Veel melk drinken en nooit groen... maar echt
gezond lachen (hihihihihi).
(kijkt geërgerd in de zaal)
Aha, jullie geloven mij niet? Ah, gij sloebers!
Wacht, ik zal het eens aan MIJN vader vragen.
Vader... vader? Ah, hij is daar!
Godallemachtig, hij is daar op zijn sloefen!
Vader 16e: (nog langere baard, grijzer, strompelend)
Ikke... hoorde iets... van ver?
Vader 17e: (roepen) Vader, wat moeten zij (wijst) doen om
gezond te blijven en lang te leven?
Vader 16e: Zitten zij te beven?
Vader 17e: Om lang te leven!
Vader 16e: Ajaa! (denkt diep na)
Melk! Melk! Melk!
(doet beweging na van een boer die een koe melkt) en
lachen (rolt bijna in de grond van het lachen)
Aha! Nee! Niet waar?
Wacht! Ik... ja... MIJN vader weet het!
Vader... vader!
11
Vader 15e: (stokoud mannetje, baard tot op de grond, diep
voorovergebogen, zeer hardhorig)
Hé, wablieft?
Vader 16e: (schreeuwt aan het oor) Vadertje...
Vader 15e: Wie?
Vader 16e: Vader, wat moeten de mensen doen om gezond te
blijven en zo oud te worden als gij?
Vader 15e: (=pointé! na veel getreuzel)
Aja... een goeie whisky.. o nee, een glas melk
drinken veel lachen.
Aha, jullie geloven mij niet? (meewarig hoofd
schuddend) Jullie geloven me nog niet?
Wacht... hewel... ontploft!!!
(gaat strompelend boos in de rij vaders staan)
12
6. EEN SPREEKWOORDENSPROOKJE
1ste bedrijf: De mooie prins
Heel lang geleden woonde er in een prachtig kasteel een brave koning
die Bolleke heette en gehuwd was met een lieve koningin. In zijn land,
leefde iedereen gelukkig, want de koning hield van de mensen.
Er was ook een knappe prins, die De Beuckelaer heette. Hij was zeer
geliefd bij het volk en geducht in alle tornooien uit de omgeving. In de
hele streek was hij bekend om zijn sterkte en wilskracht. Waarlijk, de
spieren lagen hem als koorden op de armen. Om zo sterk en groot te
blijven moest de prins flink eten, en dat deed hij ook. Hij at de koning
de oren van het hoofd. Maar de koning nam het hem niet kwalijk: het
was immers zijn eigen zoon! Ja, ze waren echt twee handen op één
buik!
Zoals elke goede prins was ook hij verliefd op een mooie prinses. Echt
waar! Hij had zijn hart verloren aan de mooie prinses Margriet. Die
prinses was zo knap dat men van de andere kant van de wereld
kwam om haar te zien. Haar goudblonde haren hingen als gordijnen
tot op haar schouders. Ze had ogen als sterren en tanden als parels. Je
kunt begrijpen dat de prins en de prinses echt goed bij elkaar pasten.
Echt, als de prins de prinses zag, was hij totaal ondersteboven.
2de bedrijf: De boodschap
Het is nog vroeg in de morgen en het belooft een mooie dag te
worden. In de tuinen van het kasteel fluiten vogeltjes (akelig geluid) en
blaast er een zacht windje (geluid windje). Vanuit het venster van zijn
slaapkamer ziet de prins al dat moois.
Hij zucht en denkt aan zijn mooie prinses Margriet, die hij vandaag
zal zien. Fijn, straks zullen ze samen in de tuin wandelen.
Plots schrikt de prins echter op uit zijn gelukzalig gepeins: daar wordt
op de deur geklopt! (geluid deurbel)
"Binnen!", roept de prins.
13
Een klein vrouwtje komt binnenstrompelen. Ze is geweldig
opgewonden (opwindsleutel op de rug) en beeft over heel haar lichaam.
De prins wordt er zelf zenuwachtig van. Hij komt overeind, want hij
ruikt narigheid.
"Komaan, vertel op! Wat is er gaande?" vraagt de prins.
"Goed, ik zal maar met de deur in huis vallen, edele heer".
"Vertel op!"
"De prinses is ontvoerd!" bibbert het vrouwtje.
"Wat!?" riep de prins.
Wat de prins dan doet is vreselijk. Bijna ging hij de meid te lijf. Maar
die poetst de plaat. Nu zinkt de prins de moed in de schoenen. Hij
gaat bij de pakken neerzitten. Ten einde raad laat hij de koning
roepen. De prins vertelt het verhaal met horten en stoten aan zijn
vader. Deze probeert hem een hart onder de riem te steken, maar de
prins wil er niet van weten.
"Wie kan haar toch ontvoerd hebben?" tobt hij.
Ook de koning pijnigt zijn hersens. (met hamer op hoofd slaan)
"Misschien Kregel, de bostovenaar, of heks Sproetentoet, misschien
zelfs de rovers van het Bokkenbos of de zwarte...". Maar die naam kon
hij niet afmaken. "De Zwarte Ridder!!" brult de prins. "Die lelijke
duivel heeft al lang een oogje op mijn geliefde prinses!" Er is de prins
een lichtje opgegaan: hij herinnert zich hoe die ruwe kerel zijn
Margriet had bekeken. Had hij maar beter over haar gewaakt.
3de bedrijf: De gevaarvolle tocht
Zo komt het dat de koning en de prins op hun woeste strijdrossen
(speelgoedpaardjes) door het dichte woud rijden. Ze zoeken het kasteel
van de Zwarte Ridder om de jonkvrouw te ontzetten. Ze stappen af
aan de beek en lopen er een houthakker tegen het lijf. Ze voelen hem
even aan de tand om te weten te komen waar de Zwarte Ridder zijn
somber kasteel staan had. De sluwerd probeert ze wat stroop om de
mond te smeren en ze wat op de mouw te spelden. Maar de koene
prins laat zich niet voor de gek houden en legt de houthakker het
vuur aan de schenen. Hij heeft met hem immers nog een eitje te
14
pellen. De houthakker moet tenslotte toegeven en wijst ze de weg.
Daarna scheert hij zich snel weg.
Weer bestijgen de koning en zijn zoon hun edele rijdieren en rijden
nog twee uur lang door het duistere woud. Eindelijk krijgen ze het
kasteel van de vermaledijde ridder in het gezicht. Ze houden halt. De
koning beduidt dat hij mee wil binnengaan, maar de prins snoert hem
de mond. Hij zal dit karweitje wel alleen opknappen. Vader koning
gaat ondertussen een uiltje vangen.
4de bedrijf: Het vreselijke gevecht
De prins heeft geluk dat de valbrug neergelaten is. Als de bliksem
staat hij op het middenplein. Hij werpt een blik in het rond, maar hij
ontwaart geen levende ziel, zelfs ... geen dode!
Plots hoort hij stappen achter zich (geluid voertuig). Hij is omsingeld.
De prins kookt van woede. Hij denkt: "Nu loopt de maat over; dat is
hier geen zuivere koffie!".
In het midden van dat plein staat die afgrijselijke Zwarte Ridder voor
hem te grijnzen. Hij neemt eerst het woord. "Zo, prinsje, kom je je
geliefde zoeken? Nu is ze van mij, begrijp je dat?". Maar de jonge
prins neemt geen blad voor de mond. "Wie denk je dat je bent?" zegt
hij honend.
Dat is meteen het begin van de strijd. De prins vat de koe bij de
horens. Dan geeft hij een eerste krijgsknecht een veeg uit de pan. Die
is al uitgeschakeld. De tweede soldenier probeert hem om de tuin te
leiden, maar deze krijgt van hetzelfde laken een broek.
De derde droogt hij gewoon af en de vierde begaat een vuile
overtreding. De scheidsrechter, die het strijdtoneel van op de voet
volgde, grijpt in en trekt onmiddellijk de rode kaart. Bij het verlaten
van het strijdtoneel geeft de ridder met zijn zwaard de genadeslag.
Weer een handlanger om zeep. Alleen de Zwarte Ridder blijft nog
over. De bullebak draait nog wat rond de pot en probeert prins De
Beuckelaer wat in de weg te leggen. Hij krijgt echter steeds weer het
deksel op de neus. Het is een uitputtende strijd. Het doel is de
tegenstrever op de grond te krijgen. Beide strijders zijn bijna even
15
sterk. De kamp duurt erg lang. Prins De Beuckelaer is net gered door
de bel (gong van boksring; verzorgers komen even op met verzorging). Toch
moet de Zwarte Ridder in het zand bijten en komt tenslotte onzacht
op de grond terecht.
"Geef je over!" brult prins De Beuckelaer. De Zwarte Ridder geeft het
op en laat een dienstknecht de ontvoerde prinses halen. En ja, daar
verschijnt prinses Margriet. Ze is springlevend. Even blijft prins De
Beuckelaer aan de grond genageld staan. Vlug lopen ze daarna naar
elkaar toe. De prins drukt de geliefde aan zijn hart (prins verschijnt met
lippenstift). Iedereen is gelukkig, behalve de Zwarte Ridder. Hij
wordt opgesloten in zijn eigen kasteel.
Daarna komt het varkentje met een lange snuit…
16
7. MIJN NEUSJE
Mijn neusje moet ik gebruiken
Om bloemetjes te ruiken.
Dat mag ik wel doen.
Maar... als grote mensen spreken
Mijn neusje daar tussen steken.
Foei... dat mag ik niet doen.
1 Bedeest ventje met plankenkoorts
2 Struikrover
3 Militair
4 Stamelaar (loopt midden het gedicht weg)
5 Tweede versie
Mijn bloemetje moet ik gebruiken
Om neusjes te ruiken.
Dat mag ik niet doen.
Maar... als grote neuzen spreken
Daar mijn bloemetje tussen steken.
Ja, dat zal, dat zal ik doen.
17
8. JOHNNIE AND THE PRUMES
Jhonnie saw once prumpies hanging
Oh, as chikkeneggs zo groat,
't seemt that Jhonnie would go plucking,
while his father thim ferbood.
Wenn I will be very clever,
then my father sees it not,
on this tree so full of prumpies
he does not have it in the mot.
So he clautered in the prumetree,
stak his pockets full of fruit,
but he mistrapped on a tackkie
and falled down, flack on his nose.
All the prumpies were in spice now,
and the spice ran out his brook,
it dripped softly in his coases,
Johnnie did not darf to look.
And again he was not lucky,
Caus his father came there on,
and he gave him such a rammling,
he could fourteen days not goan.
That's how ends the silly story
of little Johnnie the prumenthief,
Even with a lot of goesting,
he did'nt it more opnief.
18
9. TWEE VOORDRACHTEN TEGELIJK
Ik heb de eer u een korte voordracht te houden over de middelen die de vrouw
moet gebruiken om steeds de liefde van haar echtgenoot te behouden. Voor
alles moet ze hem de zorg overlaten van …
de keuken. En daarom geef ik je een paar goede recepten. Voor de
bereiding van bloemkool neem je bijvoorbeeld een …
man, beste mensen. Ja, een man is het hoofd van het gezin. Een man kan je
best vergelijken met …
een konijn, dat kan bereid worden op verschillende manieren. Eerst
moet je het dier pijnloos doden …
Dankbaar dat je hem zo behandelt, zal jouw echtgenoot je met alle zorgen
omringen en zal hij ook de vreugde beleven dat je …
het beest met de achterpoten aan een nagel ophangt en het daarna
met zorg ontvelt. Wanneer dat gedaan is…
dan zal je man zeggen: ‘dank’. Dit is het gepaste ogenblik om …
het dier in stukjes te snijden. Pas op dat je de beenderen niet breekt.
Daarna steek je alles in een ruime ketel en …
verwonderd over je manier van handelen, zal je echtgenoot heel tevreden zijn.
Ja, hij zal je zelfs betitelen als zijn …
kalkoen. Dit gerecht verschilt helemaal van het vorige. Hier volgt het
recept: het dier opensnijden, daarna …
zeer lief je hand in de zijne leggen. Wees maar zeker, beste mensen, dat zijn
hart boordevol geraakt is met …
19
citroensap, liefst van twee of drie rijpe vruchten. Wees niet bang dat
de smaak sterk zal zijn, want …
blij over zoveel liefde, zal je echtgenoot je de liefste namen noemen. En jij,
dames, zorg er voor hem …
vooraf de kop af te snijden, wat echter niet gebeurt bij patrijs. Dit
verschil is ook te merken, wanneer het er op aan komt ...
te laten zien dat hij jou echt bemint. Laat hem zijn hart openen, zijn warm en
kloppend hart. En jij, liefdevolle echtgenote …
doe er flink wat zout en peper op, zet vervolgens in de oven op een
matig vuur …
en om hem nog meer plezier te doen …
steek je er enkele gaatjes in met de punt van een scherp mes. Daarna
vul je het op met stukjes spek. Ik verzeker je …
niets kan prettiger aandoen. Bewijs dan hoe je zulke dingen op prijs stelt …
Bind het dier stevig vast met een fijn touwtje, laat daarna braden
gedurende twintig minuten, en op dat ogenblik …
zal je man begrijpen, hoeveel je hem bemint. Waarom elkaar niet voortdurend
toespreken als twee liefdevolle zielen, die elkaar niets liever toewensen dan …
enkele ajuinen, die je in de ketel legt, om het gerecht af te werken.
Geloof me, beste mensen, zo kan een man niets anders worden dan …
een heerlijk gerecht om duimen en vingers af te likken.
Ik heb gezegd. Ik dank u voor uw aandacht!
20
10. JANTJE EN DE PRUIMENBOOM
Kleding: Sober en een grote strik van opvallende kleur, telkens op
een andere manier gedragen.
Tekst: Jantje zag eens pruimen hangen
O, als eieren zo groot
‘t scheen dat Jantje wou gaan plukken
schoon zijn vader ‘t hem verbood
De spelleider kondigt telkens aan wie er zal optreden.
1 Een schoolkind
Strik boven op het hoofd, verlegen, 2-3-maal buigen, haperen,
opnieuw beginnen, naar de grond kijken, diepe buiging met
een zucht van opluchting als slot.
2 Een onderwijzer
Heeft strik in dasvorm geknoopt en komt keurig op. Fijne
buiging.
Jantje en de pruimenboom punt
Jantje zag eens pruimen hangen komma
O, als eieren zo groot punt
‘t Scheen dat Jantje wou gaan plukken komma
Schoon zijn vader ‘t hem verbood. Foei !
3 Een kunstschilder
Strik geknoopt als een grote vlinderdas. Met kunstige vormen
aanduiden.
Jantje en de pruimenboom.
21
Jantje zag eens pruimen hangen – blauwe pruimen
O, als eieren – als witte eieren – zo groot
‘t Scheen dat Jantje wou gaan plukken – die blauwe pruimen
Schoon zijn vader ‘t hem – met een streng gezicht – verbood.
4 Een operadeclamateur
Strik in de lenden, zeer theatraal voordragen.
5 Een professor (of agent)
Strik los in de handen, trekt hem helemaal los en leest af.
(Wij zijn op zoek naar …)
Jantje : niet Jan, niet Jean, niet John. Jantje. 8 jaar, 5 maanden en
7 dagen. Kort broekje in geribd fluweel, rood sportbloesje in
nylon, plastic sandalen, blozend rond gezichtje, blonde haren,
kuiltjes in de wangen, wipneusje en zomersproeten.
Zag : hij hoorde niet, hij voelde niet, hij zag, hij had zijn ogen
open, hij droeg geen bril.
Eens : geen twee keren, geen drie keren, geen vier keren, geen
tien keren, éne keer.
Pruimen : geen appelen, geen citroenen, geen appelsienen, geen
aardbeien, geen fruitmacedoine, pruimen zag hij. Pruimen, zo
van die langwerpige, ovale, blauwe, sappige pruimen.
Hangen : ze stonden niet, ze zweefden niet ze lagen niet, ze
vliegen niet, ze hangen, ze hangen aan een tak, met een klein
takske aan een grote tak vast
O : niet aa, niet uu, niet ee, niet ie, niet ij : ooo !
22
Als eieren zo groot : als eieren, geen duiveneieren, geen
miereneieren, geen koekoekseieren, maar echte kippeneieren,
sommige wel als ganzeneieren.
‘t scheen : wat scheen ? er was hier toch geen spraak van de zon
of de maan… wat komt hier schijnen ? Hét scheen !
dat Jantje : dat moet ik toch niet nog eens uitleggen, zeker !
wou gaan : niet kruipen, niet liggen, niet staan, Jantje wou
gaan. Waarheen ? Hij wou gaan.
Plukken : wat is dat plukken ? Hoe gebeurt dat ? Men neemt
zijn hand, linker- of rechterhand volgens men links- of
rechtsgezind is. Men sluit voorzichtig de vingers rond de
vrucht, men kijkt er begerig naar en ‘t is gebeurd.
Buiging : we zullen Jantje maar verder laten plukken.
11. BREVET
Geert De Kockere
Vandaag,
verdomme,
wordt op school
brevet gezwommen.
Maar ik
ik lig in bed…
Langzaam te genezen
op weg
naar mijn brevet
van honderd meter boeken lezen.
23
12. AAN HAAR
Hij treurde, kwijnde van verdriet,
Niemand kon hem vertroosting schenken,
Sprak men van troost, het hielp toch niet,
Aan haar steeds bleef hij denken.
Aan haar, die hem verliet,
Voor haar wilde hij alles geven,
Zuchtend staarde hij in 't verschiet:
Neen, zonder haar kon hij niet leven.
Hij weende tranen dag en nacht,
Die voren groeven op zijn wangen;
Hij liet ze vloeien met de macht,
Liet moedeloos de armen hangen.
En dat om haar, om haar alleen,
Tot wanhoop werd hij gedreven.
En steeds snikte hij in droef geween:
Neen, zonder haar kon hij niet leven.
Doch alles slijt en krijgt zijn tijd.
Dat is zowat de gang van 't leven.
Hij had niet langer spijt,
Begon eensklaps weer hoop te geven.
Hij fleurde op, 't was wonderbaar.
Wat kon hem uit die toestand redden?
Hij kocht een pruik; nu had hij haar
Om zijn kale kop te bedekken.
24
13. DE RIDDER
Jan De Cler
Er was eens in vervlogen tijden,
Een ridder, moedig als geen twijde,
Hij was zo krachtig als een beul,
En woonde op een groot kasteul.
Met 80 strijders, hele ruwe
En zocht een vrouw, om mee te truwen.
Hij was verzot op steektornooien
Van ’s morgens vroeg tot bij ’t hanekrooien
Tot ’s avonds laat toog hij ten strijde
Hij had het land aan pais en vrijde,
Nu wilde het dat in die dagen,
Veel ridders naar de bergen tagen,
Omdat daar vervolgens de berichten
Een maagd in ene kerker zichtte.
Die daar bewaakt werd door een draak,
De ridder riep: “Dan ga ik aak!
Wilt goed op mijn kasteel passen
Want ik ga deze maagd verlassen.”
Dus bij ’t krieken van de morgen,
Toog deze ridder naar de borgen,
En plotseling stond hij voor de draak
Maar dat bracht hem niet van de kaak.
Hij greep zijn zwaard, wou ’t ondier doden
Maar plotseling kreeg hij medeloden,
25
De draak was hierdoor zeer ontroerd
Nam met verstikte stem het woerd,
En sprak met tranen in zijn baard:
“Doe maar een wens, hij wordt verhaard.”
De ridder sprak daarom verheugd:
“Ik wens de vrijheid van de meugd,
die gij hier opgesloten houdt.”
De draak zei: “Goed, maar luister goud;
Maak eerst een vers op jullie samen.”
Hij kreeg haar nooit. Hij kon niet ramen!
14. ALS DE HAZEN
Almut en Robert Gemhardt
Als de hazen die verdwalen
naar de groene dalen dalen
en de meeste pluimveeberen
op hun eigen veren veren
als de zwarte druipsteenraven
in Romeinse graven graven
en de witte witkopwallen
in de watervallen vallen…
is de winter weer voorbij
en is ’t vijfentachtig mei.
Zeg nou niet, dat jij die dag
nooit op de kalender zag!
26
15. DE SLAAPWANDELENDE SLAGER
Bert De Bois
De slaapwandelende slager
sliep slaapdronken,
slaapmuts boven de slaapogen,
in zijn slaapzak,
op een slaapstede
in de slaapcoupé
van de slaapwagen.
Had hij de slaapziekte?
Was het maar slaapzucht?
Of nam de slaapkop een slaapmiddel?
Als hij maar niet gaat slaapwandelen
en met een slaghout
een slome slag gaat slaan
als een slungelig slamier?
Maar neen,
de slimme slaapkameraad
sloot tersluiks en sluw,
het deurslot met de sleutel.
Nu mislukt het slaapwandelen.
27
16. DE KOE
Roald Dahl
Luister goed, dan hoor je hier
het verhaal van een fantastisch dier.
Een mooie koe, die Keetje heette.
Een half jaar oud (en nog 'n beetje)
kwam koetje Keetje naar ons toe.
Ze leek een doodgewone koe;
alleen had zij, dat zag je al vlug,
twee kleine buitjes op haar rug.
Vaak hangt bij koeien er wel iets onder
maar een buit eróp is heel bijzonder.
In 'n maand of drie zijn die twee bollen dagelijks verder
opgezwollen.
Toen barstten zij open op een dag.
Ik wist gewoon niet wat ik zag!
Glanzend van zilver en van goud
hebben zich twee grote vleugels ontvouwd. Totaal verbijsterd keek
ik toe.
een gevleugelde koe, een vliegende koe! "Kun je echt vliegen?" riep
ik luid.
Meteen sloeg zij haar vleugels uit.
Je had moeten zien hoe goed ze vloog,
hoe snel en sierlijk zij zich bewoog.
Ze steeg en daalde, zwenkte en dook,
en zelfs loopings deed ze ook.
's Avonds zagen wij allemaal
Keetje op het VRT-journaal.
Dagelijks kwamen miljoenen sindsdien
om onze Keetjes luchtshow te zien.
Ze schreeuwden "Joepie!" en "Jemineetje!" "Wat kan die vliegen! Die
knappe Keetje!"
28
Ze klapten en juichten en maakten kabaal, maar gedroegen zich
keurig allemaal.
Op één na: een heel vervelende man afkomstig uit Afghanistan.
Die kerel die gilde zo vreselijk luid,
zijn stem klonk boven alles uit.
Hij schreeuwde met zijn grote bek:
"Zeg malle koe, je lijkt wel gek!"
Jammer voor hem, maar ieder woord
had Keetje duidelijk gehoord.
"Nee maar!" riep ze woedend. "Dat is sterk!" "ik zál hem, die
hondsbrutale vlerk!"
In de snelste duikvlucht uit haar carrière
ging ze bijna door de geluidsbarrière. "Bommen los!" riep ze, en daar
viel flop een dampende koeienvlaai op zijn kop.
17. WEERBERICHTEN
Riet Wille
Graag wil ik u inlichten
over de weerberichten
bij ons thuis.
Door een druppelende kraan
in de badkamer
is er overstroming.
Door een defecte dampkap
in de keuken
is de zichtbaarheid beperkt.
Ik krijg op mijn donderdag
omdat ik warm loop
voor Noor.
Daarom wil ik er nu
als de bliksem
vandoor.
29
18. BARLEMANJE
Marten Toonder
’t Was grol en gloei
en slomig broei
in lure, slore stirren.
Het was sar stomig in mijn krol,
Daar stonk een kwalm van sprit en brol,
Er sloomden glome knirren.
Ik trok geen moen
En zoog geen droen,
’t Was grollig, daar mijn kleddel
De valse walm had ingewigd
En norsig drielde naar de schicht,
Die wijlde in de peddel.
Nu dralleboort
Een vuurgaljoort
En knapsert door de klijven.
’t Is of er stolen glomen gaan
En moenen in de krolle slaan
En stoffe stekkels stijven.
Nu gaar ik was
En werp ik stras
Nu is de moen gevangen,
Ik trek een loederige sproet
(Als kwalmerige peddel doet)
en droen dralt door de prangen.
30
19. ROODKAPJE EN DE WOLF
Roald Dahl
Op één der eerste lentedagen
voelde Wolf de honger knagen,
dus klopte hij bij grootmoe aan.
Zij deed open, zag hem staan
met scherpe tanden, valse lach.
Hij gromde grijnzend: ‘Goedendag’.
De arme grootmoe schrok zich naar:
Straks eet hij me op met huid en haar.
Ze sloeg de spijker op de kop,
want hij vrat haar in één hap op.
Maar grootmoe was taai en schriel,
hetgeen de wolf maar slecht beviel.
‘Ze is te weinig,’ klaagde hij,
‘dat is toch geen heel maal voor mij.
Na zo’n schriel scharminkel moet je
als wolf minstens nog een toetje.’
Terwijl hij heel boosaardig lachte,
zei hij: ‘Ik denk dat ik zal wachten
tot Roodkapje, ’t mals jong ding,
terugkomt van haar wandeling.’
Grootmoe’s kleren, moet je weten,
die hij natuurlijk niet had gegeten,
heeft hij opgeraapt en aangetrokken;
haar jas, haar muts en ook haar sokken.
Hij kamde en krulde zelfs zijn haar.
In grootmoe’s stoel zat Wolf toen klaar.
Het kleine meisje kwam al gauw
en vroeg aan Wolf traditiegetrouw:
‘O grootmoe, wat heb je toch ’n grote oren.’
31
‘Dan kan ik je beter horen.’
‘Wat ’n grote ogen!’ zei ze zoet.
‘Dan kan ik beter zien wat je doet,’
zei Wolf, terwijl hij naar haar staarde,
en watertandde en likkebaardde.
‘Na dat karkas, vol bot en haar,’
dacht hij, ‘smaakt zij als kaviaar.’
Maar Roodkapje knipoogde en zei:
‘O, wat een mooie bontjas heb jij!’
‘Fout!’ riep Wolf haar nijdig toe.
‘Wat heb je een grote tanden, grootmoe,
dat moet je zeggen, ezelskop.
Nou ja, dan eet ik je zo maar op.’
’t Kind lacht en trekt in een wipje
een revolver uit haar slipje.
Ze richt hem op ’t grote beest
en beng beng… die is er geweest!
Een week of wat later, ik weet ’t nog goed,
heb ik in ’t bos Roodkapje ontmoet.
Ik herkende haar bijna niet, dat snap je,
zo zonder cape en zonder rood kapje.
‘Hallo,’ riep ze vrolijk. ‘Zie je wel
mijn prachtige bontjas van WOLVENVEL!’
32
20. ROMMELKAMER
Shel Silverstein
Wie hier woont, die moest zich schamen.
Zijn onderbroek hangt aan de lamp,
een schoolboek slingert langs de ramen,
zijn stoel vol spullen is een ramp.
Zijn regenjas ligt op de schommel,
over de wekker hangt een pet,
zijn hemd ligt in de koekjestrommel,
een hagedis ligt in zijn bed.
Zijn grote sokken langs de muren
verspreiden een onfrisse geur
tot in de huizen van de buren.
Zijn broek hangt doelloos aan de deur.
Wie hier toch woont, die moest zich schamen,
niet soms, maar ieder ogenblik.
Wie woont er dan? Ik noem geen namen.
Wie woont er dan? Nou ja. Dus ik!
33
21. DE BLAUWBILGORGEL
Cees Buddingh
Ik ben de blauwbilgorgel, Ik ben de blauwbilgorgel,
Mijn vader was een porgel. Als ik niet wok en worgel,
Mijn moeder was een porulan, Dan lig ik languit in de zon
Daar komen rare kinderen van. En knoester ik mijn knezidopn.
Raban! Raban! Raban! Rabon! Rabon! Rabon!
Ik ben de blauwbilgorgel, Ik ben de blauwbilgorgel,
Ik lust alleen maar korgel, Eens sterf ik aan de schorgel,
Behalve als de nachtuil krijst, En schrompel als een kriks ineen
Dan eet ik riep en rimmelrijst. En word een blauwe kiezelsteen.
Rabijst! Rabijst! Rabijst! Ga heen! Ga heen! Ga heen!
22. DE KNORK
Cees Buddingh
De knork zat op een middag
te kwiedelen met zijn fras.
En het was nog wel biddag
biddag voor het gewas.
In heel de wijde omtrek
Neeg iedereen kop of hoofd,
En ’t lied: “Maak toch uw come-back,
O, zon!” klonk overal op.
Alleen de knors zat lustig
te kwiedelen met zijn fras,
En legde daarna rustig
zijn vrouw vast waterpas.
34
23. BIJ DE SLAGER
Goedemiddag, wat mag ik voor u doen?
Geeft u maar een ons zin.
Een ons zin...?
Ja, en een kilo meter.
Dat hebben wij hier niet.
Zo, zo! En een pond sterling?
Ik denk niet dat ik u daaraan kan helpen.
Nou, laat u dan maar. Dan alleen een gram schap, graag.
Neemt u me niet kwalijk, maar ik heb nu genoeg van die onzin.
Oh, nu toch wel? Maar pas zei u, dat u 't niet had.
Wat?!
Een ons zin!
Toe mevrouw, alstublieft! Dit begint me mijlen de strot uit te komen!
Nee, nee, een kilo meter is meer dan genoeg. Ik heb maar een klein
hondje.
Anders nog iets?
Nee, zo ben ik er wel, dacht ik. Wat krijgt u van me?
Pardon?
Dat schenk ik u. Dag, mevrouw.
35
24. AVONDLIEDEKENS
't Is goed in 't eigen hert te kijken
Nog even vóór het slapen gaan,
Of ik van dageraad tot avond
Geen enkel hert heb zeer gedaan
Of ik geen ogen heb doen schreien,
Geen weemoed op een wezen lei;
Of ik aan liefdeloze mensen
Een woordeke van liefde zei.
En vind ik in het huis mijns herten,
Dat ik één droefenis genas,
Dat ik mijn armen heb gewonden
Rondom één hoofd, dat eenzaam was...;
Dan voel ik op mijn jonge lippen,
Die goedheid lijk een avondzoen...
't Is goed in 't eigen hert te kijken
En zó z'n ogen toe te doen.
36
25. DE ONDERBROEK
Je staat er lang niet altijd bij stil
hetgeen je billen aan het oog ontrekt.
Of het nu gaat om de linker of rechter bil,
het houdt je achterste mooi bedekt.
Zo'n stukje stof, soms minimaal
heeft naar onze maatstaf 't niet zo simpel:
een bilpartij spreekt vaak een eigen taal,
soms gromt het, of veroorzaakt in de stof een rimpel.
Soms zit het verpakt in nog een broek,
of verdwijnt het in hopen vuile kleren,
dan weer ligt ie eenzaam in een hoek
en een beetje bruin kan 'm niet deren.
Een beetje zweet doet 'm ook niet veel,
of íe nu van dames is of van heren.
Maar uiteindelijk verdwijnt íe oud en geel,
in de belt om tenslotte te verteren.
37
26. WEESNITJE EN DE DWEVEN ZERGJES
Er leefde eens, veel her weg in een krachtig pasteel, een hoon meisje
en dat scheel hoon meisje heette Weesnitje. Maar in dat krachtig
pasteel woonde nog iemand, de biefstoeder, de moze biefstoeder van
Weesnitje. En iedere dat trok zij haar kloonste scheetje aan en ging ze
voor het wiegeltje staan en dan zei ze: "Wiegeltje, wiegeltje aan de
spand, wie is de vroomstE schouw van lans het gand?" En dan
antwoordde dat wiegeltje: "Biefstoeder, je schent heel boon, maar
Weesnitje is nog muizend schaal domer dan jij." En dan werd de
moze biefstoeder beeds stozer. En op dekere zag, zing gij vrogens
smoeg naar de joze bager.
"Joze bager", zei ze, "gij jaat Weesnitje hidnappen, en haar
achterlaten in het wonkere doud". De joze bager sprong op zijn perk
staard, pakte zijn wietgescheer en smeet Weesnitje in het
wuikgestras. En Weesnitje, och arme, zat daar te schruilen van de
hik, het zat vaar dol met woute stolven. En toen kwamen daar uit het
heupelkrout de dweven, de dweven zergjes die ergens wiep in het
doud in een hartig schuisje woonden.
Zij zagen Weesnitje in het wuifgestras liggen en brachten zij
Weesnitje naar een haddenstoelen puisje. Toen kwam daar
opeens de prone schins voorbij, ook al pezeten op een gerk staard,
eigenlijk een pimmelschaard. Hij zag Weesnitje ligge, want zij lag
daar in een klaren gist, zij had zich immers verslikt in een frut suik
van de houde eks. En de prone schins, die werd natuurlijk zapelstot
op Weesnitje. Hij nam haar mee, zij trouwden veel en hadden lange
kinderen en gaven een groot kannepoekenfeest.
38
27. TIEN JONGENS UIT DE VIJFDE KLAS
Han G. Hoekstra
Tien jongens uit de vijfde klas kwamen een circus tegen.
Eén trad in dienst als tentenknecht, toen waren er nog negen.
Negen jongens uit de vijfde klas slenterden langs de gracht.
Eén sprong in een rondvaartboot, toen waren er nog acht.
Acht jongens uit de vijfde klas liepen door Kalforts' dreven.
Een bleef werken bij een boer, toen waren er nog zeven.
Zeven jongens uit de vijfde klas zaten op rekenles.
Een liep gewoon de schooldeur uit, toen waren er nog zes.
Zes jongens uit de vijfde klas waren van kou gans stijf.
Een vluchtte naar een tropisch eiland, toen waren er nog vijf.
Vijf jongens uit de vijfde klas wandelden op de pier.
Een dook pardoes in de Noordzee, toen waren er nog vier.
Vier jongens uit de vijfde klas trokken naar Walibi.
Een raakte in de speeltuin zoek, toen waren er nog drie.
Drie jongens uit de vijfde klas fietsten naar Santa Fé.
Een kroop daar op een olifant, toen waren er nog twee.
Twee jongens uit de vijfde klas, die zaten op een steen.
Eén zei: "Ik loop een straatje om", toen was er nog maar één.
Wat deed die ene jongen toen? Hij kwam op tv.
Hij riep: "'k Ben vreselijk alleen, wie doet er met me mee?"
't Klinkt gek, maar alle anderen die hebben hem gezien.
Ze vlogen naar de studio, toen waren er weer tien.
Ze zochten er een elfde bij, toen waren er genoeg.
En met z'n elven stichtten ze een Super Voetbalploeg.
Die jongens uit de vijfde klas zijn nu pas in hun sas.
Ze hebben maar één reisdoel, en dat is de zesde klas.
39
28. JUDOLES
Nannie Kuiper
Ik ga zaterdag altijd naar de judoles
Dan oefen ik van vijf tot kwart voor zes.
Onze leraar is de beste van het land,
want hij heef al jarenlang de zwarte band.
En hij is bovendien nog ‘vierde dan’,
daarom weet ik dat hij alle grepen kan.
O-goshi, Tai otoshi, een beetje losjes want ik stik.
Uchi mata, Uki waza, maar de winnaar, dat ben ik.
Aisatsu, ik groet u!
Kijk, mijn tegenstander staat al voor me klaar.
het is een goeie, dus die wedstrijd wordt wel zwaar
Ik ben lenig, want ik doe aan gymnastiek,
maar bij judo gaat het toch om de techniek.
We beginnen zoals altijd met de groet
en dan kijk ik maar eens even wat hij doet...
O-goshi, Tai otoshi, een beetje losjes want ik stik.
Uchi mata, Uki waza, maar de winnaar, dat ben ik.
Aisatsu, ik groet u!
In mijn judopak voel ik me reuzenfijn.
Als ik val heb ik ook echt geen centje pijn.
Want ik sla mijn beide armen op de mat.
Au, ik viel geloof ik toch een beetje plat.
Maar dan roept mijn judoleraar: “Kwart voor zes,
jongens, dit was weer het einde van de les.”
O-goshi, Tai otoshi, een beetje losjes want ik stik.
Uchi mata, Uki waza, maar de winnaar, dat ben ik.
Aisatsu, ik groet u!
40
29. GESCHIEDENIS
Jan Boerstoel
Sjonge, jonge, jonge, wat een kou was dat in de IJstijd lang gelee!
Toen je midden in de zomer zelfs nog wintertenen had
en de allerdikste ijsbeer nog te klappertanden zat
en je elke dag naar school ging met de slee.
Hatsjee, hatsjee,
en de meester, nou, die liep niet maar die glee.
Ja, dat waren mooie tijden, maar die tijden zijn geweest,
ook al zit je nog te bibberen als je erover leest.
En zoiets waar je het koud van krijgt, maar dat er niet meer is,
nou, dat noemen ze historie of te wel geschiedenis.
Geschiedenis, geschiedenis, dat is het wat we willen,
geschiedenis, geschiedenis, om lekker van te rillen.
Sjonge, jonge, jonge, wat een angst was dat voor zo'n mammoet lang
gelee.
En je was toch gauw zo'n twintig dagen op het jagerspad,
voordat je zo'n beest dan eind'lijk aan je speer geregen had
en dan moest je nog goed weten wat je dee.
O wee, o wee, anders stampte hij je mooi in de puree.
Ja, dat waren barre tijden, maar die tijden zijn geweest,
ook al zit je nog te bibberen als je erover leest.
En zoiets waar je het koud van krijgt, maar dat er niet meer is, nou,
dat noemen ze historie of te wel geschiedenis.
Geschiedenis, geschiedenis, dat is het wat we willen,
geschiedenis, geschiedenis, om lekker van te rillen.
41
Sjonge, jonge, jonge, wat een schrik was dat met die Vikings lang
gelee.
Steeds wanneer zo'n drakenschip weer voor de kust gevaren had,
ging die boodschap als een lopend vuurtje door de hele stad
en dan riepen alle mensen ach en wee.
Ach nee, ach nee,
en dan sloten ze zich op op de WC.
Ja, dat waren woeste tijden, maar die tijden zijn geweest,
ook al zit je nog te bibberen als je erover leest.
En zoiets waar je het koud van krijgt, maar dat er niet meer is,
nou, dat noemen ze historie of te wel geschiedenis.
Dus, iets waar je het koud van krijgt, maar dat er niet meer is, dat
noemen ze historie, dat heet geschiedenis.
42
30. TOEKOMSTDROMEN
Vera Witte
Ik weet niet hoe het volgend jaar en later nog zal zijn.
Geen mens die dat vertellen kan en dat is juist zo fijn.
Misschien wordt ik wel mannequin in Holland of Parijs
of ga ik als kwieke hulp mee op ontdekkingsreis.
Dan zwoeg ik de woestijnen door en spring van rots tot rots.
We dringen diep het oerwoud in, dan lijkt me toch zo knots.
Ik voel ook veel voor het toneel, dat zit me in het bloed.
Misschien word ik filmster, nog wel in Hollywood.
Dan wordt mijn naam misschien al gauw door iedereen genoemd.
Ik schitter op het witte doek. Wie weet word ik beroemd...
Natuurlijk blijf ik niet alleen. Maar och, dat heeft de tijd.
Ik weet niet wie ik trouwen zal. Da's juist de aardigheid.
Misschien krijg ik een fabrikant, een machtig, rijk man,
een filmster, dokter of coureur... misschien een edelman!
Wie weet zeg wat de toekomst brengt. De tijd duurt nog zo lang.
Misschien ook gaat mijn leventje maar heel gewoon zijn gang.
Gelukkig maar dat niemand weet hoe 't later eens zal zijn.
Geen mens die dat vertellen kan. En dat is juist zo fijn!
43
31. HOEKJE
Ik wou dat ik een hoekje had
heel donker en met bomen
waar niemand wist waar of het was
en niemand bij kon komen.
Ik wou dat ik daar wonen kon
en stilletjes wat dromen
en lezen en ik weet niet wat
als er maar niemand bij kan komen.
Ik heb genoeg van "is er wat"
"je bent toch wel gezond"
van "heb je wel gegeten, kind"
"steek je tong eens uit je mond".
Van "wees nu toch eens vriendelijk"
of "zeg netjes gedag"
van "doe toch niet zo kinderlijk"
"je weet dat dat niet mag".
Ik wou dat ik alleen kon zijn
al was het maar voor even
dat ik een uurtje stil mocht zijn
niet hoefde pootjes geven.
Ik wou dat ik dan weg kon gaan
gewoon voor een hele tijd
en niet zo aardig hoefde te zijn
voor de gezelligheid.
Ik wou dat ik een hoekje had
heel donker en met bomen
waar niemand wist waar of het was
en niemand bij kon komen.
44
32. FEMINISME
Geachte heer, het is beslist:
ik word een echte feminist.
Ik ben het beu! Mijn broer, die vlerk,
die noemt nou alles "meidenwerk":
tafeldekken, stof afnemen,
koffiezetten, ramen zemen,
schoenen poetsen en de vaat...
Als hij moet helpen, wordt hij kwaad
en zegt hij: "Hé, ik ben een man."
Of zegt hij dat hij niet kan
of zit weer op 't toilet
of hij is moe en wil naar bed.
Hij doet als papa. Helpt die één keer,
dan is hij reuzenmoe, meneer!
Maar het is uit, ik ga nu vechten
voor mijn eigen meisjesrechten.
Ik ben al urenlang in touw
voor de optocht van de vrouw.
Uit mijn broer zijn beddenlaken
ben ik een spandoek aan het maken.
Straks lopen we de kamer rond,
mijn zus voorop, dan Bons, mijn hond,
en ik roep hard: "Meisjes gaan voor!
want ik... ik schrijf in 't Ezelsoor!"
P.S. Geachte Heer, op uw kantoor,
Waar dienen daar de meisjes voor?
Zou u er voortaan niet op letten
dat de mannen koffie zetten?
45
33. HENDRIK HAAN
Annie M.G. Schmidt
Mevr. Roddelaer:
Dag, mevrouw Van Voort, hebt u 't al gehoord?
Hendrik Haan uit Koog aan de Zaan
heeft de kraan open laten staan.
Uren, uren stond ie open.
Heel de keuken is ondergelopen.
Denkt u toch eens even!
En 't zeil was net gewreven.
Mevr. Van Voort:
Dag, mevrouw Van Doren. moet u nou eens horen
Hendrik Haan uit Koog aan de Zaan
heeft de kraan open laten staan.
Zeven dagen stond ie open.
Heel het huis is ondergelopen.
Denkt u toch eens even:
alle meubels dreven.
Mevr. Van Doren:
Dag, mevrouw Van Wal, weet u 't nieuwtje al?
Hendrik Haan uit Koog aan de Zaan
heeft de kraan open laten staan.
Zeven weken stond ie open.
Heel de straat is ondergelopen.
Denkt u toch es even!
Alle auto's dreven.
Mevr. Van Wal:
Dag, mevrouw Verkamp, weet u 't van de ramp?
Hendrik Haan uit Koog aan de Zaan
heeft de kraan open laten staan.
Zeven maanden stond ie open.
46
Heel de stad is ondergelopen.
Denkt u toch es even!
Niemand meer in leven.
Tsss, tsss, tsss.
Kijk, wie komt daar aan?
Hendrik Haan uit Koog aan de Zaan.
Hendrik, hoe is 't gegaan?
Had je de kraan open laten staan?
Hendrik Haan:
O, zei Hendrik, 't was maar even
en 't verhaal is overdreven.
De keukenmat een tikje nat,
onverwijld opgedweild,
zo gebeurd, zo gedaan,
Verteller:
zei Hendrik Haan.
Alle dames gingen vlug
teleurgesteld naar huis terug.
47
34. PAS OP, SCHAT, EEN BUS!
Annie M.G. Schmidt
Er was eens een vrouw, en die zat naast haar man
zo knus in de auto. Daar reden ze dan.
En als ze zo reden, dan sprak zij aldus:
"Daar komt weer iets aan, schat! Pas op, 't is een bus!
Kijk uit, een auto! Een kind op de weg!
Nou, dat was op het nippertje, zeg!
Een vent achter ons! En hij wil je passeren!
Nee, toch niet - ja, toch - nee, hij gaat hier parkeren."
Maar toen ze tienmaal aan zijn mouw had getrokken,
waarbij ze dan hoorbaar de adem liet stokken,
en nog vijftigmaal had gezegd aan haar man:
"Pas op, schat, pas op, daar komt weer iets aan,"
toen werd hij zo woedend en grauwde en snauwde
en vroeg of ze voortaan haar mond wilde houden!
Nu zegt ze dus niets meer. Ze zwijgt als graniet,
ook als ze op 't kruispunt een olifant ziet.
En als er voor hen een bromfiets passeert,
dan zwijgt ze als een graf,
want ze heeft het geleerd.
En zo zitten dagelijks tien miljoen vrouwen
woedend naast hun eega hun mond te houwen.
En gaat er werkelijk iets mis in 't verkeer
dan zien ze het wel maar zeggen niets meer.
Ze houden halsstarrig hun mond, ook al stopt er
precies voor hun bumper een vrachthelikopter.
En als er een truck uit een zijstraatje schiet,
dan kan het gebeuren dat hij dat niet ziet...!
En dan zegt zij vlak voor de hemelpoort fel:
"'k Mocht immers niets zeggen, maar 'k zag hem wel!!!"
48
35. GRAUWE DONDERWOLKEN
Zeer tragisch.
Langzaam spanning opbouwen.
Grauwe donderwolken rolden door ‘t gebergte...
Winden huilden om de hoge toppen...
‘n Bergkluis stond daarboven te schudden in de wind.
In die hut brandde een weifelend licht.
Grauwe donderwolken rolden door ‘t gebergte...
Winden huilden om de hoge toppen...
Om de lamp was er stilte en kou...
In een hoek stonden kreunende kinderen...
Voor hen: ‘n groot en ruw man...
De man had een scherp mes in zijn rechterhand...
Groter en groter werden de smekende ogen der kleinen...
De man echter zou zijn werk doen! (ruw, bevestigend)...
Met een snel gebaar... sneed hij (volle spanning)...
Sneed hij... ‘n boterham voor iedereen... (opluchting)
36. SPEK MET EIEREN
1 Heb je vanmorgen spek met eieren gegeten?
2 Ik heb vanmorgen spek met eieren gegeten.
1 Dan hebben wij beiden vanmorgen spek met eieren gegeten.
1 Heel gewoon
2 Grieks treurspel, met grote gebaren
3 Romantisch toneel
4 Opera, de zinnen worden gezongen
5 In de gangsterwereld
49
37. JULIUS EN AMBIORIX
Toen Julius nog een jongen was,
liep hij in tunica rond.
Hij was de slimste van de klas
maar met de grootste mond.
Later, als ik groot zal zijn,
vertelde hij overal,
Word ik de dapperste Romein
met ’t mooiste paard op stal!
Juuls ouders waren vreselijk trots,
Hun zoon kwam niets tekort.
Ze spijkerden zelfs Juuls rapport
Op Romes hoogste rots.
De jonge Julius trof het wel,
Van huis uit was hij rijk.
Hij zocht zich een Romeins model
En liep ermee te kijk.
Op achttien werd hij generaal
van een Romeins legioen.
Er wachtte hem een warm
onthaal,
Juul werd de kampioen.
Morinen en Trevieren
versloeg hij allemaal.
De Britten en de Ieren
verdronk hij in ’t Kanaal.
Maar tegen de Eburonen
had hij minder geluk.
Wel zesduizend personen
verloor hij in één ruk.
Doch Julius was een kille;
Hij vloekte in ’t Latijn.
De Eburonen liet hij villen
En hakte ze allemaal fijn.
Ambiorix kon ontsnappen,
men zegt achter de Rijn.
hij leefde van pinten tappen
En de jacht op everzwijn.
Hij ging er samenwonen
- wie had dat ooit verwacht -
met een mevrouw uit Rome
in Gallo-Romeinse pracht!