FORD FIESTA Instructieboekje€¦ · De informatie in deze publicatie was correct ten tijde van het...
Transcript of FORD FIESTA Instructieboekje€¦ · De informatie in deze publicatie was correct ten tijde van het...
FORD FIESTA Instructieboekje
De informatie in deze publicatie was correct ten tijde van het ter perse gaan. In het belang van de technischeontwikkeling behouden wij ons het recht voor, specificaties, ontwerpen of onderdelen zonder voorafgaandekennisgeving of verplichtingen te wijzigen. Deze publicatie, of een deel daarvan, mag niet wordengereproduceerd of vertaald zonder onze toestemming. Fouten of omissies uitgesloten.© Ford Motor Company 2011
Alle rechten voorbehouden.Onderdeelnummer: CG3545nl 02/2011 20110404104628
InleidingOver deze handleiding ....................................7Overzicht van symbolen.................................7Onderdelen en accessoires..........................8
In één oogopslag In één oogopslag ............................................10
Veiligheidsuitrusting voorkinderen
Kinderzitjes........................................................19Plaatsing van kinderzitjes...........................20Stoelverhogers ...............................................23ISOFIX verankeringspunten.......................24Kindersloten.....................................................25
Bescherming vaninzittenden
Werking..............................................................26Veiligheidsgordels vastmaken..................28Hoogte van veiligheidsgordels
afstellen.........................................................29Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel........................................29Gebruik van veiligheidsgordels tijdens
zwangerschap.............................................29Passagiersairbag uitschakelen.................30
Sleutels en afstandsbe-diening
Algemene informatie overradiofrequenties..........................................31
Programmeren van deafstandsbediening......................................31
Batterij van afstandsbedieningvervangen......................................................32
SlotenVergrendelen en ontgrendelen..................35Sleutelloze toegang.......................................37
MotorstartblokkeringWerking..............................................................40Gecodeerde sleutels.....................................40Immobilisatiesysteem inschakelen........40Immobilisatiesysteem uitschakelen......40
AlarmWerking...............................................................41Alarm inschakelen..........................................41Alarm uitschakelen.........................................41
StuurwielStuurwiel afstellen........................................42Audiobediening...............................................42Spraaksturing..................................................43
Ruitenwissers en ruiten-sproeiers
Voorruitwissers...............................................44Automatisch in- en uitschakelende
ruitenwissers...............................................44Voorruitsproeiers............................................45Achterruitwissers en -sproeiers................45Ruitenwisserbladen controleren..............46Ruitenwisserbladen vervangen................46
VerlichtingVerlichtingsbediening..................................48Automatisch in- en uitschakelende
verlichting.....................................................49Voorste mistlampen.....................................49Mistachterlichten...........................................49Koplamphoogte afstellen...........................49Waarschuwingsknipperlichten.................50Richtingaanwijzers........................................50Interieurverlichting..........................................51Een koplamp verwijderen............................51Gloeilampen vervangen...............................52Gloeilampentabel..........................................56
1
Inhoudsopgave
Ruiten en spiegelsElektrisch bedienbare ruiten......................58Buitenspiegels.................................................59Elektrisch verstelbare
buitenspiegels............................................60Automatisch dimmende spiegel.............60
InstrumentenpaneelMeters.................................................................62Waarschuwings- en
indicatielampen..........................................62Akoestische waarschuwingssignalen en
-indicaties.....................................................66
InfodisplaysAlgemene informatie....................................67Tripcomputer....................................................72Persoonlijke instellingen..............................72Infoberichten....................................................73
KlimaatregelingWerking..............................................................78Ventilatieroosters...........................................78Handmatige klimaatregeling.....................79Automatische klimaatregeling..................81Verwarmde ruiten en spiegels..................82
StoelenDe juiste zitpositie innemen.......................84Hoofdsteunen.................................................84Handmatig verstelbare stoelen................85Achterbank.......................................................87Verwarmde stoelen.......................................87
GemaksfunctiesZonnekleppen.................................................88Klok.....................................................................88Bekerhouders..................................................88Aansteker..........................................................88Opbergruimtes...............................................88
Wegenkaartopbergvakken.........................89Paslezer tolwegen.........................................89Aansluiting Auxiliary ingang (AUX IN)
..........................................................................89USB-poort........................................................90Houder satelliet-navigatie-unit................90Vloermatten....................................................90
Motor starten en stoppen Algemene informatie.....................................91Contactslot........................................................91Sleutelloos starten.........................................91Stuurwielblokkering......................................93Een benzinemotor starten..........................93Een dieselmotor starten.............................94Dieselroetfilter.................................................95
Brandstof en tankenVeiligheidsmaatregelen..............................96Brandstofkwaliteit - Benzine.....................96Brandstofkwaliteit - Diesel........................96Tankklep.............................................................97Katalysator.......................................................98Tanken...............................................................98Brandstofverbruik..........................................98Technische specificatie...............................99
Versnel-lingsbak/transmissie
Handgeschakelde versnellingsbak.........101Automatische transmissie.........................101
RemmenWerking............................................................104Tips voor rijden met ABS ..........................104Parkeerrem.....................................................104
StabiliteitsregelingWerking............................................................105
2
Inhoudsopgave
Gebruik maken vanstabiliteitsregeling...................................105
Parkeerhulp Werking............................................................106Gebruik maken van de parkeerhulp -
Auto's met Parkeerhulp achteruit......106Gebruik maken van de parkeerhulp -
Auto's met Parkeerhulp voor en achter.........................................................................107
AchteruitkijkcameraWerking............................................................108Achteruitkijkcamera gebruiken...............108
SnelheidsregelingWerking.............................................................110Gebruik maken van
snelheidsregeling......................................110
TransportAlgemene informatie....................................112Bagageafdekkingen......................................112Dakrekken en bagagedragers....................112
Aanhangers trekkenTrekken van een aanhanger.......................113Trekhaak ...........................................................113
Tips voor het rijdenInrijden................................................................117Voorzorgsmaatregelen voor koude
weersomstandigheden...........................117Door water rijden............................................117
Wat te doen bij pech Eerstehulpset..................................................118Gevarendriehoek...........................................118
ZekeringenPlaatsen zekeringenhouders.....................119
Een zekering vervangen..............................119Specificatie-overzicht zekeringen..........120
Bergen van de autoSleeppunten...................................................129Auto op vier wielen slepen........................129
OnderhoudAlgemene informatie....................................131De motorkap openen en sluiten..............132Overzicht motorruimte - 1,25 l
Duratec-16V (Sigma)/1,4 lDuratec-16V (Sigma)/1,6 lDuratec-16V Ti-VCT (Sigma)..............133
Overzicht motorruimte - 1,4 lDuratorq-TDCi (DV) diesel ..................134
Overzicht motorruimte - 1,6 lDuratorq-TDCi (DV) diesel ..................135
Oliepeilstaaf - 1,25 l Duratec-16V(Sigma)/1,4 l Duratec-16V (Sigma)/1,6l Duratec-16V Ti-VCT (Sigma)............136
Oliepeilstaaf - 1,4 l Duratorq-TDCi (DV)diesel /1,6 l Duratorq-TDCi (DV) diesel.........................................................................136
Motorolie controleren..................................137Motorkoelvloeistof controleren...............137Ruitensproeiervloeistof controleren......138Controle vloeistofpeil koppeling en
remsysteem................................................138Technische specificatie..............................139
Verzorging van de autoReinigen van buitenzijde auto...................141Reinigen van binnenzijde auto.................142Kleine lakschade repareren......................142
Accu van de autoStarten met hulpstartkabels ..................143Aansluitpunten van de accu ...................144
Velgen en bandenAlgemene informatie..................................145
3
Inhoudsopgave
Een wiel vervangen......................................145Bandenreparatieset....................................150Verzorging van banden...............................154Gebruik van winterbanden.......................154Gebruik van sneeuwkettingen.................154Technische specificatie..............................155
VoertuigidentificatieVoertuigidentificatieplaatje......................158Voertuigidentificatienummer..................158
Inhouden en specificaties Technische specificatie..............................159
Inleiding audio-installatieBelangrijke audio-informatie...................162
Overzicht audio-installatieOverzicht audio-installatie.......................163
Beveiliging van uw audio-installatie
Beveiligingscode...........................................169
Werking van de audio-installatie
Aan/uit toets..................................................170Volumeknop...................................................170Golfband toets..............................................170Station afstemtoetsen...............................170Voorkeuzetoetsen..........................................171Autostore toets...............................................171Regeling functie verkeersinformatie.......171
Menu's audio-installatieAutomatische volumeregeling.................173Digitale signaalverwerking (DSP)...........173Nieuwsberichten...........................................173Alternatieve frequenties.............................173
Regionale modus (REG)............................174
CD-spelerCD afspelen.....................................................175Nummer selecteren.....................................175Versneld vooruit/achteruit.........................175Shuffle/random (door
elkaar/willekeurig)...................................175CD-nummers herhalen...............................175CD-nummers scannen...............................176MP3-bestand afspelen...............................176MP3 weergave-opties.................................179Afspelen CD beëindigen.............................179
Ingangsaansluiting (AUXIN)
Ingangsaansluiting (AUX IN)...................180
Storingen verhelpen audio-installatie
Storingen verhelpenaudio-installatie........................................181
TelefoonAlgemene informatie..................................182Setup Bluetooth............................................182Setup telefoon...............................................183Bedieningselementen telefoon..............184Gebruik maken van de telefoon ............184
SpraaksturingWerking.............................................................187Spraakgestuurd regelsysteem
gebruiken.....................................................187Commando’s audio-unit ..........................188Commando’s telefoon...............................196Commando’s klimaatregeling.................201
VerbindingAlgemene informatie.................................203
4
Inhoudsopgave
Extern apparaat aansluiten ....................204Extern apparaat aansluiten - Auto's met
Bluetooth...................................................205USB-apparaat gebruiken ........................205iPod gebruiken .............................................206
Introductie navigatie Rijveiligheid ..................................................209
Navigatiesysteem Introductie ......................................................210
BijlagenTypegoedkeuringen......................................212Typegoedkeuringen......................................212Typegoedkeuringen......................................212Elektromagnetische compatibiliteit......213
5
Inhoudsopgave
6
OVER DEZE HANDLEIDINGHartelijk dank voor het kiezen van een Ford.We adviseren u, enige tijd te nemen ommet uw auto kennis te maken door dezehandleiding te lezen. Hoe meer u van uwauto afweet, des te beter kunt u ermeeomgaan en dat komt de veiligheid en hetrijplezier ten goede.
WAARSCHUWINGRijd altijd voorzichtig en oplettend bijhet gebruiken en bedienen van debedieningselementen en functies van
uw auto.
N.B.: Deze handleiding beschrijftproductkenmerken en opties die voor hetprogramma leverbaar zijn, soms nog voordatdeze algemeen verkrijgbaar zijn. Somsworden opties beschreven waarmee uwauto niet is uitgerust.N.B.: Sommige van de afbeeldingen in dezehandleiding worden voor verschillendemodellen gebruikt, waardoor ze er anderskunnen uitzien dan in uw auto. De essentiëleinformatie in de afbeeldingen is echter altijdcorrect.N.B.: Gebruik uw auto altijd volgens degeldende regels en voorschriften.N.B.: Deze handleiding dient bij de auto teblijven wanneer deze wordt verkocht. Hetvormt een integraal onderdeel van de auto.Deze auto is goedgekeurd door deinternationaal erkende testorganisatie TÜVvoor wat betreft de allergievriendelijkeeigenschappen ervan.Alle materialen die bij de fabricage van hetinterieur van deze auto zijn gebruikt,voldoen aan de strikte eisen van de TÜVTOXPROOF Criteria Catalogus voor AutoInterieurs van TÜV Produkt und UmweltGmbH en zijn erop gericht het risico vanallergische reacties tot een minimum tebeperken.
Bovendien beschermt een extra pollenfilterde passagiers tegen allergie opwekkendedeeltjes in de buitenlucht.Neem voor meer informatie contact opmet TÜV via www.tuv.com.
OVERZICHT VAN SYMBOLENSymbolen in dit instructieboekje
WAARSCHUWINGU riskeert de dood of ernstigeverwonding van uzelf en anderenwanneer u niet de instructies opvolgt
waarop u door dit waarschuwingssymboolwordt geattendeerd.
LET OPU riskeert beschadiging van uw autowanneer u niet de instructies opvolgtwaarop u door dit
waarschuwingssymbool wordtgeattendeerd.
Symbolen op uw auto
Wanneer u deze symbolen ziet, lees daneerst de betreffende instructies in ditinstructieboekje en volg deze op voordatu iets aanraakt of probeert af te stellen.
7
Inleiding
ONDERDELEN ENACCESSOIRESNu kunt u er zeker van zijn dat uwFord onderdelen Ford onderdelenzijn.U Ford is volgens de hoogste normengebouwd met gebruik van Originele Fordonderdelen van hoge kwaliteit. Met alsresultaat dat u er vele jaren met plezier inkunt rijden.Mocht het onverwachte plaatsvinden eneen belangrijk onderdeel moet wordenvervangen, dan raden wij u aan met nietsminder dan Originele Ford Onderdelengenoegen te nemen.Het gebruik van Originele Ford Onderdelenverzekert dat uw auto in de oorspronkelijkestaat wordt teruggebracht en zijnmaximale restwaarde behoudt.Originele Ford Onderdelen voldoen aan destrenge veiligheidseisen en hoge eisen tenaanzien van pasvorm, afwerking enbetrouwbaarheid. Eenvoudig gezegd: zijstaan in voor de laagst mogelijkereparatiekosten, inclusief onderdelen enarbeidsloon.Het is nu eenvoudiger te bewijzen datwerkelijk Originele Ford Onderdelen zijngebruikt. Het Ford logo is duidelijk op devolgende onderdelen zichtbaar wanneerOriginele Ford Onderdelen zijn gebruikt.Wanneer uw auto moet wordengerepareerd, kijk dan of het duidelijkzichtbare Ford beeldmerk te zien is encontroleer of uitsluitend Originele FordOnderdelen zijn gebruikt.
Kijk voor het Ford logo op devolgende onderdelenPlaatwerk• Motorkap• Spatscherm
• Portieren• Kofferdeksel/ achterklep
E102435
Bumper en radiateurgrille• Radiateurgrille• Voor- en achterbumper
8
Inleiding
E102436
Buitenspiegel
E102437
Ruit• Achterruit• Zijruiten• Voorruit
E89939
Verlichting• Achterlichtunits• Koplampen
E102438
9
Inleiding
IN ÉÉN OOGOPSLAGOverzicht instrumentenpaneelStuur links
E102562
HGFEDCBA
U T S QR P O N L JKM I
10
In één oogopslag
Stuur rechts
E102559
AECDBFGH
I J L KM S P QR ON UT
Luchtroosters. Zie Ventilatieroosters (bladzijde 78).AMultifunctionele hendel: Richtingaanwijzers. Zie Richtingaanwijzers (bladzijde50). Grootlicht. Zie Verlichtingsbediening (bladzijde 48). Zie Spraaksturing(bladzijde 43). Zie Tripcomputer (bladzijde 72).
B
Instrumentengroep. Zie Meters (bladzijde 62). Zie Waarschuwings- enindicatielampen (bladzijde 62).
C
Startknop. Zie Sleutelloos starten (bladzijde 91).DRuitenwisserschakelaar. Zie Ruitenwissers en ruitensproeiers (bladzijde44).
E
Multifunctioneel display.FAudio-installatie. Zie Overzicht audio-installatie (bladzijde 163).G
11
In één oogopslag
Portiervergrendelingsknop. Zie Vergrendelen en ontgrendelen (bladzijde35).
H
Schakelaar waarschuwingsknipperlichten. Zie Waarschuwingsknipperlichten(bladzijde 50).
I
Toetsen van klimaatregeling. Zie Klimaatregeling (bladzijde 78).JKaarthouder. of Controlelamp parkeerhulp of schakelaar. Zie Parkeerhulp(bladzijde 106).
K
Kaarthouder. of Controlelamp deactivering passagiersairbag. ZiePassagiersairbag uitschakelen (bladzijde 30).
L
Schakelaar elektronische stabiliteitsregeling (ESP). Zie Gebruik maken vanstabiliteitsregeling (bladzijde 105).
M
Contactslot.NAutomatische snelheidsregeling. Zie Gebruik maken van snelheidsregeling(bladzijde 110).
O
Claxon.PStuurwielverstelling. Zie Stuurwiel afstellen (bladzijde 42).QKnieairbag voor bestuurder. Zie Werking (bladzijde 26).RBediening audio-installatie. Zie Audiobediening (bladzijde 42).SOntgrendeling motorkap. Zie De motorkap openen en sluiten (bladzijde 132).TBediening verlichting. Zie Verlichtingsbediening (bladzijde 48). Mistlampen.Zie Voorste mistlampen (bladzijde 49). Mistachterlicht. ZieMistachterlichten (bladzijde 49).
U
12
In één oogopslag
Vergrendelen en ontgrendelenAuto ontgrendelen
E71963
ABC
OntgrendelenAVergrendelenBKofferdeksel/achterklepontgrendelen
C
Druk de ontgrendelknop eenmaal in om deauto te ontgrendelen. Zie Programmerenvan de afstandsbediening (bladzijde31).Druk de vergrendelknop eenmaal in om decentrale vergrendeling te activeren.Druk de vergrendelknop tweemaal binnendrie seconden in om de dubbelevergrendeling te activeren.Druk de ontgrendelknop van hetkofferdeksel/de achterklep tweemaalbinnen drie seconden in om debagageruimte te openen.
Zie Vergrendelen en ontgrendelen(bladzijde 35).
Sleutelloze toegang
E78276
Voor het passief vergrendelen enontgrendelen is een geldige passievesleutel nodig die zich in de omgeving vaneen van de drie externe detectiezonesbevindt.
Auto vergrendelen
E87384
Op ieder voorportier zijnvergrendelknoppen aangebracht.Druk een vergrendelknop eenmaal in.
13
In één oogopslag
Auto ontgrendelen
E87384
Druk een vergrendelknop eenmaal in.
Zie Sleutelloze toegang (bladzijde 37).
Sleutelloos starten
E85766
Druk eenmaal de startknop in.
Motor starten bij uitvoeringen metautomatische transmissieN.B.: Door tijdens het starten hetrempedaal op te laten komen, wordt destartmotor uitgeschakeld maar blijft hetcontact aan.1. Controleer of de transmissie in stand
P of N staat.2. Druk het rempedaal volledig in.3. Druk de startknop kortstondig in.
Motor starten bij uitvoeringen methandgeschakelde versnellingsbakN.B.: Door tijdens het starten hetkoppelingspedaal op te laten komen, wordtde startmotor uitgeschakeld maar blijft hetcontact aan.1. Druk het koppelingspedaal volledig in.2. Druk de startknop kortstondig in.
Zie Sleutelloos starten (bladzijde 91).
Stuurwiel instellenWAARSCHUWING
Verstel het stuurwiel nooit wanneerde auto in beweging is.
1
2
2
E95178
WAARSCHUWINGDuw de ontgrendelingshendelhelemaal op zijn plaats wanneer udeze weer in de oude stand zet.
14
In één oogopslag
3E95179
Zie Stuurwiel afstellen (bladzijde 42).
Handmatige klimaatregelingAanbevolen instellingen voor koeling
E112145
Open de luchtroosters in het midden enaan de zijkant.Richt de middelste luchtroosters naarboven en de luchtroosters aan de zijkantop de zijruiten.
Aanbevolen instellingen voorverwarming
E112146
Sluit de middelste luchtroosters en opende luchtroosters aan de zijkant.Richt de luchtroosters aan de zijkant op dezijruiten
Zie Handmatige klimaatregeling(bladzijde 79).
Automatische klimaatregelingAanbevolen instellingen voor koeling
E112147
Stel de temperatuur in op 22 °C.Open de luchtroosters in het midden enaan de zijkant.Richt de middelste luchtroosters naarboven en de luchtroosters aan de zijkantop de zijruiten.
15
In één oogopslag
Aanbevolen instellingen voorverwarming
E112148
Stel de temperatuur in op 22 °C.Open de luchtroosters in het midden enaan de zijkant.Richt de middelste luchtroosters naarboven en de luchtroosters aan de zijkantop de zijruiten.
Zie Automatische klimaatregeling(bladzijde 81).
Automatische inschakeling van deverlichting
E70719
Afhankelijk van de lichtsituatie worden dekoplampen automatisch in- enuitgeschakeld.
Zie Verlichtingsbediening (bladzijde48).
Richtingaanwijzers
E102016
Indien de hendel licht naar boven of naarbeneden wordt bewogen knipperen derichtingaanwijzers driemaal.
Zie Richtingaanwijzers (bladzijde 50).
Automatisch wissen
E102034
B
Beweeg de hendel één stand naar boven.De regensensor meet voortdurend dehoeveelheid water op de voorruit en steltde wissnelheid van de voorruitwissersautomatisch af.Stel de gevoeligheid van de regensensormet de draaiknop in.
Zie Voorruitwissers (bladzijde 44).
16
In één oogopslag
Airbag
E69213
WAARSCHUWINGOm het risico van fataal letsel ofernstige verwonding te vermijden,mag nooit een kinderzitje
achterwaarts op een voorstoel wordengeplaatst, tenzij de airbag is uitgeschakeld.
Zie Veiligheidsuitrusting voorkinderen (bladzijde 19).Zie Passagiersairbag uitschakelen(bladzijde 30).
Handmatig verstelbare stoelenN.B.: Houd de ontgrendelingshendel nietvast terwijl u de stoel verschuift.Volg de aangegeven procedure om de stoelte verschuiven.
Rugleuning neerklappen - 3-deursuitvoering
1
32
E112675
Rugleuning opklappen - 3-deursuitvoering
E112676
2
3
1
Zie Handmatig verstelbare stoelen(bladzijde 85).
17
In één oogopslag
Klep van brandstofvulopening
E103203
Druk op de klep om deze te openen. Opende klep volledig tot hij vergrendelt.
E119080
Breng het vulpistool tot en met de eerstenok op het vulpistool in. Laat het rusten opde afdekking van de vulbuis.
WAARSCHUWINGWij raden aan minimaal 10 secondente wachten alvorens het vulpistooluit de vulbuis te halen, zodat alle
achtergebleven brandstof in debrandstoftank kan stromen.
E119081
Til het vulpistool licht op om het teverwijderen.
Zie Tankklep (bladzijde 97).
18
In één oogopslag
KINDERZITJES
E133140
E68916
WAARSCHUWINGENLaat kinderen met een lengte vanminder dan 150 centimeterplaatsnemen in een geschikt
goedgekeurd kinderzitje dat op deachterbank is bevestigd.
Bijzonder gevaarlijk! Plaats geenkinderveiligheidszitje achterwaartsop een stoel waarvóór zich een
airbag bevindt!Lees de instructies van de fabrikanten volg deze op wanneer u eenkinderzitje aanbrengt.Verander op geen enkele wijze hetkinderzitje.Neem tijdens het rijden geenkinderen op schoot.
WAARSCHUWINGENLaat kinderen niet zonder toezicht inuw auto achter.Wanneer uw auto bij een aanrijdingbetrokken is geweest, dient u hetkinderzitje door een hiertoe opgeleide
monteur te laten controleren.
N.B.: De wettelijke voorschriften t.a.v. hetgebruik van kinderzitjes zijn per landverschillend.Alleen kinderzitjes die volgens ECE-R44.03(of later) gecertificeerd zijn, zijn getest engoedgekeurd voor gebruik in uw auto. Eenaantal zijn leverbaar via uw dealer.
Kinderzitjes voor verschillendegewichtsgroepenGebruik het correcte kinderzitje als volgt:
Babyzitje
E68918
Plaats kinderen met een lichaamsgewichtvan minder dan 13 kilogram in eenachterwaarts gericht babyzitje (Groep 0+)dat op de achterbank is bevestigd.
19
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
Kinderveiligheidszitje
E68920
Vervoer kinderen met een lichaamsgewichtvan 13 tot 18 kilogram in eenkinderveiligheidszitje (Groep 1), dat op deachterbank is bevestigd.
PLAATSING VANKINDERZITJES
WAARSCHUWINGENNeem contact op met uw dealer voorde laatste informatie betreffendedoor Ford aanbevolen kinderzitjes.
WAARSCHUWINGENOorspronkelijke tekst volgens ECER94.01: Extreme Hazard! Do not usea rearward facing child restraint on
a seat protected by an air bag in front ofit!
Wanneer een kinderzitje metsteunpoot wordt gebruikt, dan moetde steunpoot stevig op de vloer
rusten.Wanneer een kinderzitje met eengordel wordt gebruikt, dan mag degordel niet slap hangt of is gedraaid.
LET OPHet kinderzitje moet stevig tegen destoel aan rusten. De hoofdsteun moetwellicht worden opgetild of
verwijderd. Zie Hoofdsteunen (bladzijde84).
N.B.: Bij gebruik van een kinderzitje op devoorstoel, dient u de voorste passagiersstoelaltijd zo ver mogelijk naar achteren teverschuiven. Als het heupgedeelte van deveiligheidsgordel moeilijk vast te zetten iszonder dat er speling overblijft, zet derugleuning dan recht omhoog en zet de stoelin een hogere stand. Zie Stoelen (bladzijde84).
Gewichtsgroepen
Plaats 3210+0
22 - 36 kg15 - 25 kg9 - 18 kgTot 13 kgTot 10 kg
UF¹UF¹UF¹XXVoorstoel aan passa-gierszijde, met airbagAAN
U¹U¹U¹U¹U¹Voorstoel aan passa-gierszijde met airbagUIT
20
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
Gewichtsgroepen
Plaats 3210+0
22 - 36 kg15 - 25 kg9 - 18 kgTot 13 kgTot 10 kg
UUUUUAchterbank
X Niet geschikt voor kinderen in deze gewichtsgroep.U Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep.U¹ Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep.Wij raden u echter aan een door de overheid goedgekeurd kinderzitje te gebruiken dat opde achterbank is geplaatst.UF¹ Geschikt voor universele, voorwaarts gekeerde kinderzitjes, die zijn goedgekeurd voorgebruik in deze gewichtsgroep. Wij raden u echter aan een door de overheid goedgekeurdkinderzitje te gebruiken dat op de achterbank is geplaatst.
ISOFIX-kinderzitjes
Gewichtsgroepen
Plaats10+
Naar voren gerichtNaar achterengericht
9 - 18 kgTot 13 kg
Niet uitgerust met ISOFIXMaatklasseVoorstoel
Stoeltype
B, B1*E*MaatklasseAchterste zitplaats opzij,ISOFIX
IL, IUF***IL**Stoeltype
Niet uitgerust met ISOFIXMaatklasseMiddelste achterstoel
Stoeltype
IL Geschikt voor bepaalde ISOFIX kinderzitjes van de categorie semi-universeel.Raadpleeg de voertuigaanbevelingslijst van de fabrikant van de kinderzitjes.IUF Geschikt voor ISOFIX naar voren gerichte kinderzitjes van de categorie universeelgoedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep en ISOFIX maatklasse.*De ISOFIX maatklasse voor universele en semi-universele kinderzitjes is gedefinieerddoor de hoofdletters A t/m G. Deze letters staan vermeld op ISOFIX kinderzitjes.
21
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
**Ten tijde van publicatie is de aanbevolen groep O+ ISOFIX kinderzitjes de Britax RomerBaby Safe. Neem contact op met uw dealer voor de laatste informatie betreffende doorFord aanbevolen kinderzitjes.***Ten tijde van publicatie is de aanbevolen groep 1 ISOFIX kinderzitjes de Britax RomerDuo. Neem contact op met uw dealer voor de laatste informatie betreffende door Fordaanbevolen kinderzitjes.
22
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
STOELVERHOGERS
WAARSCHUWINGENBevestig een kinderzitje of eenzitverhoger nooit alleen met deheupgordel.Bevestig een kinderzitje of eenzitverhoger niet met eenveiligheidsgordel die niet gespannen
is of gedraaid zit.Leg de schoudergordel niet onder dearm of achter de rug van het kindlangs.Gebruik geen kussens, boeken ofhanddoeken om het kind hoger telaten zitten.Zorg ervoor dat uw kinderen rechtopzitten.Laat kinderen met eenlichaamsgewicht van meer dan 15kilogram, maar met een lengte van
minder dan 150 centimeter in eenkinderzitje of op een zitverhogerplaatsnemen.
LET OPWanneer u een kinderzitje op deachterbank gebruikt, zorg dan dat hetkinderzitje stevig tegen de stoel rust.
De hoofdsteun moet wellicht wordenopgetild of verwijderd. Zie Hoofdsteunen(bladzijde 84).
Kinderzitje (Groep 2)
E70710
Wij raden het gebruik van een kinderzitjeaan, dat uit een zitverhoger met eenrugleuning bestaat in plaats van alleen eenzitverhoger. De hogere zitpositie zorgtervoor dat de standaard veiligheidsgordelcorrect over het midden van de schoudervan het kind en de heupgordel over deheupen komt te liggen.
Zitverhoger (Groep 3)
E68924
23
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
ISOFIXVERANKERINGSPUNTEN
WAARSCHUWINGGebruik bij toepassing van het ISOFIXsysteem een voorziening datvoorkomt dat de veiligheidsgordel
kan draaien. Wij raden het gebruik van eenveiligheidsgordel aan de bovenzijde of meteen voet aan.
Uw auto is uitgerust met ISOFIXverankeringspunten die geschikt zijn voorhet gebruik van goedgekeurde ISOFIXkinderzitjes.Het ISOFIX systeem bestaat uit tweestevige bevestigingsarmen aan hetkinderzitje, die op de verankeringspuntenop de buitenste zitplaatsen van de tweedezitrij tussen de rugleuning en de zittingworden bevestigd. Verankeringspuntenvoor de veiligheidsgordels aan debovenzijde zitten achter de zitplaatsenlinks- en rechtsachter.
Verankeringspunten bovenstegordel
E87146
Kinderzitje met eenveiligheidsriem aan de bovenzijdebevestigen
WAARSCHUWINGBevestig de veiligheidsgordel aan debovenzijde aan geen ander punt danaan het verankeringspunt dat
hiervoor is bestemd.
N.B.: Verwijder zo nodig hetbagageafdekpaneel om de montage tevergemakkelijken. Zie Bagageafdekkingen(bladzijde 112).
E87591
1. Plaats het kinderzitje op de zitting vande zitplaats achterin en klap debetreffende rugleuning naar voren. ZieAchterbank (bladzijde 87).
2. Verwijder de hoofdsteun. ZieHoofdsteunen (bladzijde 84).
WAARSCHUWINGZorg ervoor dat de veiligheidsriemaan de bovenzijde niet doorhangt ofgedraaid is en goed op het
verankeringspunt is bevestigd.
3. Geleid de gordel naar hetverankeringspunt.
24
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
WAARSCHUWINGControleer of de rugleuning van dezitplaats achterin stevig vastzit engoed is vergrendeld.
4. Druk de rugleuning weer in verticalestand.
E87145
5. Druk het kinderzitje stevig naarachteren zodat de onderste ISOFIXverankeringspunten goed aangrijpen.
6. Bevestig de veiligheidsgordel volgensde instructies van de fabrikant van hetkinderzitje.
KINDERSLOTEN
WAARSCHUWINGWanneer de kindersloten in werkingzijn gesteld, kunnen de portieren nietvan binnenuit worden geopend.
E112197
LinkerzijdeDraai linksom om te vergrendelen enrechtsom om te ontgrendelen.
RechterzijdeDraai rechtsom om te vergrendelen enlinksom om te ontgrendelen.
25
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
WERKINGAirbags
WAARSCHUWINGENWijzig de voorzijde van de wagen opgeen enkele wijze. Dit zou nadeligegevolgen voor het ontvouwen van de
airbags kunnen hebben.Oorspronkelijke tekst volgens ECER94.01: Extreme Hazard! Do not usea rearward facing child restraint on
a seat protected by an airbag in front of it!Draag een veiligheidsgordel en houdvoldoende afstand tussen uzelf enhet stuurwiel. Alleen wanneer de
veiligheidsgordel correct wordt gedragen,kan deze u in een zodanige positie houdendat de airbag optimaal zijn werk kan doen.Zie De juiste zitpositie innemen(bladzijde 84).
Laat reparaties aan het stuurwiel, destuurkolom, stoelen, airbags enveiligheidsgordel uitvoeren door een
goed opgeleide monteur.Houd de gebieden voor de airbagsvrij. Breng niets aan op of over depanelen van de airbags.Steek geen scherpe voorwerpen ingebieden waar airbags zijngemonteerd. Dit zou nadelige
gevolgen voor het ontvouwen van deairbags kunnen hebben en de airbagskunnen beschadigen.
Gebruik stoelhoezen die zijnontworpen voor stoelen metzij-airbags. Laat deze aanbrengen
door een goed opgeleide monteur.
N.B.: Het opblazen van een airbag gaatgepaard met een luide knal en u ziet eenonschadelijke, poederachtige stofwolk. Ditis normaal.
N.B.: Reinig de panelen van de airbags meteen vochtige doek.
Airbags voor de bestuurder enpassagier, voorin
E74302
De frontairbags treden in werking bij zwarefrontale aanrijdingen of bij aanrijdingenbinnen een hoek van maximaal 30 gradenvan links of van rechts. De airbags wordenin enkele milliseconden opgeblazen enstromen weer leeg zodra zij in contactkomen met de lichamen van deinzittenden, waardoor de voorwaartsebeweging wordt opgevangen. Bij lichteaanrijdingen, het over de kop slaan van deauto of bij aanrijdingen van opzij of vanachteren worden de frontairbags nietgeactiveerd.
Knieairbag voor de bestuurder
LET OPProbeer het paneel van de knieairbagvoor de bestuurder niet te openen.
26
Bescherming van inzittenden
De knieairbag voor de bestuurder treedt inwerking bij zware frontale aanrijdingen ofbij aanrijdingen binnen een hoek vanmaximaal 30 graden van links of vanrechts. De airbag wordt in enkelemilliseconden opgeblazen en stroomt weerleeg zodra hij in contact komt met hetlichaam van de inzittende, waardoor hijeen kussen vormt tussen de knieën van debestuurder en de stuurkolom. Tijdens hetover de kop slaan van de auto, aanrijdingenvan achteren en opzij wordt de knieairbagniet geactiveerd.Positie van onderdeel: Zie In éénoogopslag (bladzijde 10).N.B.: De knieairbag heeft een lagereactiveringsdrempel dan de frontairbags.Tijdens een lichte aanrijding is het mogelijkdat alleen de knieairbag wordt geactiveerd.
Zijairbags
E72658
De zijairbags bevinden zich in de zijkant vande rugleuningen van de voorstoelen. Eenlabel op de rugleuning geeft aan dat uwauto is uitgerust met zijairbags.
De zijairbags worden geactiveerd bij zwarezijdelingse aanrijdingen. De airbags wordenin enkele milliseconden opgeblazen enstromen weer leeg zodra zij in contactkomen met de lichamen van deinzittenden, waardoor zij beschermingbieden aan de omgeving van borst enschouder. Bij lichte aanrijdingen van opzij,het over de kop slaan van de auto,aanrijdingen van voren of van achterenworden de zijairbags niet geactiveerd.
Side curtains
E75004
Achter de bekledingspanelen boven devoorste en achterste zijruiten zijn sidecurtains aangebracht. Opschriften in reliëfop de B-stijlen geven aan dat de wagen isuitgerust met side curtains.De side curtains worden geactiveerd bijzware zijdelingse aanrijdingen. De airbagwordt in enkele milliseconden opgeblazenen stroomt weer leeg zodra hij in contactkomt met het lichaam van de inzittende,waardoor hij bescherming biedt aan hethoofd. Bij lichte zijdelingse aanrijdingen,frontale aanrijdingen, aanrijdingen vanachteren of het over de kop slaan van deauto worden de side curtains nietgeactiveerd.
27
Bescherming van inzittenden
VeiligheidsgordelsWAARSCHUWINGEN
Draag een veiligheidsgordel en houdvoldoende afstand tussen uzelf enhet stuurwiel. Alleen wanneer u de
veiligheidsgordel op de juiste wijze draagt,kan deze u op uw plaats houden, waardoorde airbag zijn maximale bescherming kanbieden. Zie De juiste zitpositie innemen(bladzijde 84).
Gebruik een veiligheidsgordel nooitvoor meer dan een persoon.Gebruik voor iedere stoel het juistegordelslot.Zorg ervoor dat de veiligheidsgordelniet slap of gedraaid zit.Draag geen dikke kleding. Deveiligheidsgordels bieden optimalebescherming wanneer ze
nauwsluitend worden gedragen.Leg de schoudergordel over hetmidden van de schouder en leg deheupgordel strak over uw heupen.
De oprolmechanismen van deveiligheidsgordels voor de bestuurder ende passagier voorin zijn voorzien van eengordelspanner. De gordelspanners hebbeneen lagere activeringsdrempel dan deairbags. Bij lichte aanrijdingen is hetmogelijk dat alleen de gordelspannersworden geactiveerd.
Status na aanrijding
WAARSCHUWINGVeiligheidsgordels die zijn belast tengevolge van een aanrijding moetenworden vervangen en de
verankeringen worden gecontroleerd. Dezewerkzaamheden moeten door een correcthiertoe opgeleide monteur wordenuitgevoerd.
VEILIGHEIDSGORDELSVASTMAKEN
WAARSCHUWINGSteek de slottong in het gordelslottot een zachte klik hoorbaar is.Wanneer de veiligheidsgordel niet
correct is bevestigd, hoort u geen klik.
E74124
E85817
Trek de veiligheidsgordel gelijkmatig uit.De veiligheidsgordel kan blokkerenwanneer deze te snel wordt uitgetrokkenof wanneer de wagen op een helling staat.
28
Bescherming van inzittenden
Druk op de rode knop om deveiligheidsgordel te ontgrendelen. Laathem volledig en geheel oprollen.
HOOGTE VANVEILIGHEIDSGORDELSAFSTELLEN
E104440
N.B.: Door het stelmechanisme iets in tedrukken terwijl u de knop indrukt komt hetverstelmechanisme makkelijker los.Druk voor het hoger of lager stellen devergrendelknop op het verstelmechanismein en beweeg deze zonodig.
WAARSCHUWINGSSIGNAALVEILIGHEIDSGORDEL
WAARSCHUWINGHet veiligheidssysteem voorinzittenden biedt alleen optimaleveiligheid wanneer u de
veiligheidsgordel correct gebruikt.
N.B.: De sportuitvoering van depassagiersstoel is niet uitgerust met eenherinneringssysteem veiligheidsgordel.
De lamp van hetherinneringssysteem gaatbranden en er klinkt een
akoestisch signaal wanneer deveiligheidsgordel van de voorstoel aanbestuurders- of passagierszijde niet isomgedaan en de auto sneller rijdt dan eenrelatief lage snelheid. De lamp gaat tevensbranden wanneer de veiligheidsgordel vande voorstoel aan bestuurders- ofpassagierszijde niet is omgedaan als metde auto wordt gereden. Het akoestischsignaal wordt na vijf minutenuitgeschakeld, maar de lamp van hetherinneringssysteem blijft branden tot deveiligheidsgordel van de voorstoel aanbestuurders- of passagierszijde isomgedaan.
Herinneringssysteem uitschakelenNeem contact op met uw Ford dealer.
GEBRUIK VANVEILIGHEIDSGORDELSTIJDENS ZWANGERSCHAP
E68587
WAARSCHUWINGBreng de veiligheidsgordel voor uweigen veiligheid, maar ook voor datvan uw ongeboren kind op correcte
wijze aan. Draag niet alleen de heupgordelof de schoudergordel.
29
Bescherming van inzittenden
De heupgordel moet comfortabel over deheupen liggen aan de onderzijde van uwzwangere buik. Leg de schoudergordeltussen uw borsten, boven en aan de zijkantvan uw zwangere buik.
PASSAGIERSAIRBAGUITSCHAKELEN
WAARSCHUWINGZorg ervoor dat de airbag aanpassagierszijde is uitgeschakeldwanneer u een kinderzitje
achterwaarts op de passagiersstoel voorinplaatst.
E71313
Schakelaar voor airbag aanpassagierszijde monteren
WAARSCHUWINGWanneer u een kinderzitje op eenstoel moet plaatsen, waarvoor zicheen operationele airbag bevindt, laat
dan een schakelaar monteren waarmeede airbag aan passagierszijde kan wordenuitgeschakeld. Raadpleeg uw dealer voormeer informatie.
N.B.: De sleutelschakelaar wordt in hethandschoenenkastje gemonteerd en op hetinstrumentenpaneel wordt eencontrolelamp aangebracht.
Wanneer de controlelamp van de airbagtijdens het rijden gaat branden ofknipperen, duidt dit op een storing. ZieWaarschuwings- en indicatielampen(bladzijde 62). Verwijder het kinderzitje enlaat het systeem onmiddellijk controleren.
Airbag aan passagierszijdeuitschakelen
A BE71312
UitgeschakeldAIngeschakeldB
Zet de schakelaar in stand A.Controleer bij het aanzetten van hetcontact, of de controlelamp airbag aanpassagierszijde uitgeschakeld gaatbranden.
Airbag aan passagierszijdeinschakelen
WAARSCHUWINGZorg ervoor dat de airbag aan depassagierszijde is ingeschakeldwanneer zich geen kinderzitje op de
passagiersstoel voorin bevindt.
Zet de schakelaar in stand B.
30
Bescherming van inzittenden
ALGEMENE INFORMATIEOVER RADIOFREQUENTIES
LET OPDe radiofrequentie van deafstandsbediening kan ook wordengebruikt door andere zenders met een
klein bereik (bijvoorbeeld zendamateurs,medische apparatuur, draadlozehoofdtelefoons, afstandsbedieningen enalarmsystemen). Wanneer de frequentiesworden gestoord, kunt u geen gebruik meermaken van uw afstandsbediening. Deportieren kunt u met de sleutelvergrendelen en ontgrendelen.
Controleer of uw auto vergrendeld isvoordat u deze onbeheerd achterlaat.Hierdoor worden eventuele
frequentieblokkeringen voorkomen.
N.B.: U kunt de portieren ontgrendelenwanneer u de toetsen op deafstandsbediening per ongeluk indrukt.Het bereik tussen uw afstandsbedieningen uw auto is afhankelijk van de omgeving.
PROGRAMMEREN VAN DEAFSTANDSBEDIENINGMaximaal kunnen achtafstandsbedieningen (inclusief de bij deauto geleverde afstandsbedieningen) vooruw auto worden geprogrammeerd. Deafstandsbediening moet zich tijdens deprogrammeerprocedure in de autobevinden. Steek de veiligheidsgordel in hetslot en sluit alle portieren om te voorkomendat er tijdens het programmeren anderesignalen hoorbaar zijn.
Een nieuwe afstandsbedieningprogrammeren1. Draat, om nieuwe afstandsbedieningen
te programmeren, het contactslotviermaal binnen zes seconden in destand II.
2. Zet het contact in stand 0. Eengeluidssignaal geeft aan dat het numogelijk is gedurende 10 seconden deafstandsbediening te programmeren.
3. Druk op een willekeurige toets op eennieuwe afstandbediening. Terbevestiging klinkt een signaal.
4. Herhaal deze laatste stap voor allleafstandsbedieningen, inclusief deoriginele. Verwijder de sleutel niet uithet contactslot wanneer u de toets opdeze afstandsbediening indrukt.
5. Zet het contact weer aan (stand II) ofwacht 10 seconden zonder een andereafstandsbediening te programmerenom het programmeren te beëindigen.De auto kan nu alleen wordenvergrendeld en ontgrendeld met de pasgeprogrammeerdeafstandsbedieningen.
Ontgrendelfunctie opnieuwprogrammerenN.B.: Wanneer u de ontgrendeltoets indruktworden alle portieren ontgrendeld ofworden alleen het bestuurdersportier en hetkofferdeksel ontgrendeld. Door opnieuw opde ontgrendeltoets te drukken worden alleportieren ontgrendeld.Houd de vergrendel- en vergrendeltoetsop de afstandsbediening minimaal vierseconden tegelijkertijd ingedrukt bijuitgeschakeld contact. Derichtingaanwijzers knipperen tweemaalom de wijziging te bevestigen.Herhaal de procedure om deoorspronkelijke ontgrendelfunctie in teschakelen.
31
Sleutels en afstandsbediening
BATTERIJ VANAFSTANDSBEDIENINGVERVANGEN
E107998
Zorg dat u oude batterijen opmilieuvriendelijke wijze weggooit.Zoek advies m.b.t. de plaatselijke
regels m.b.t. recycling.
Afstandsbediening met inklapbaarsleutelblad
1
E74383
1. Steek een schroevendraaier zovermogelijk in de sleuf aan de zijkant vande afstandsbediening. Druk deschroevendraaier in de richting van hetsleutelblad en verwijder dit.
E74384
2
2. Draai de schroevendraaier in deafgebeelde richting om een begin temaken de twee huishelften van deafstandsbediening van elkaar tescheiden.
E743853
3. Draai de schroevendraaier in deafgebeelde richting om de tweehuishelften van de afstandsbedieningvan elkaar te scheiden.
4
E126280
LET OPRaak de batterijcontacten of deprintplaat niet met deschroevendraaier aan.
4. Maak de batterij voorzichtig met deschroevendraaier los.
5. Breng een nieuwe batterij (3V CR2032) aan met de + naar benedengekeerd.
6. Zet de twee huishelften van deafstandsbediening op elkaar vast.
32
Sleutels en afstandsbediening
7. Breng het sleutelblad aan.
Afstandsbediening zonderinklapbaar sleutelbladType 1
1
E126152
1. Steek een schroevendraaier in deuitsparing aan de achterzijde van desleutel en verwijder het sleutelblad.
E126153
2
2. Maak de klemmen met deschroevendraaier los en scheid de tweehuishelften van de afstandsbediening.
E126281
3
LET OPRaak de batterijcontacten of deprintplaat niet met deschroevendraaier aan.
3. Maak de batterij voorzichtig met deschroevendraaier los.
4. Breng een nieuwe batterij (3V CR2032) aan met de + naar bovengekeerd.
5. Zet de twee huishelften van deafstandsbediening op elkaar vast.
6. Breng het sleutelblad aan.
Type 2
1
2
1
E87964
33
Sleutels en afstandsbediening
1. Houd de drukknoppen in de randeningedrukt om de afdekking teontgrendelen. Verwijder voorzichtig dekapje.
2. Verwijder de sleutelbaard.
E105362
3
3. Draai de platte schroevendraaier in deafgebeelde richting om de tweehuishelften van de afstandsbedieningvan elkaar te scheiden.
E119190
4
4. Steek de schroevendraaier voorzichtigin de afgebeelde positie om deafstandsbediening te openen.
E125860
5
LET OPRaak de batterijcontacten of deprintplaat niet met deschroevendraaier aan.
5. Maak de batterij voorzichtig met deschroevendraaier los.
6. Breng een nieuwe batterij (3V CR2032) aan met de + naar benedengekeerd.
7. Zet de twee huishelften van deafstandsbediening op elkaar vast.
8. Breng het sleutelblad aan.
34
Sleutels en afstandsbediening
VERGRENDELEN ENONTGRENDELENN.B.: Laat uw sleutels niet in de auto liggen.
VergrendelenMet sleutel vergrendelenDraai de bovenzijde van de sleutel in derichting van de voorzijde van de auto.
Met afstandsbediening vergrendelenN.B.: Het bestuurdersportier kan met desleutel worden vergrendeld. Hiervan moetgebruik worden gemaakt wanneer deafstandsbediening niet werkt.
Druk de toets.
Dubbel vergrendelenWAARSCHUWING
Schakel de dubbele vergrendelingniet in wanneer zich personen ofdieren in de auto bevinden. Wanneer
de dubbele vergrendeling is ingeschakeldkunnen de portieren niet van binnenuitworden ontgrendeld.
Dubbele vergrendeling is een voorzieningtegen diefstal die voorkomt dat personende portieren van binnenuit kunnenontgrendelen. Alleen wanneer alleportieren zijn gesloten kunnen deze dubbelworden vergrendeld.
Met sleutel dubbel vergrendelenDraai de sleutel tweemaal binnen drieseconden in de vergrendelstand.
Met afstandsbediening dubbelvergrendelen
Druk de toets tweemaal binnendrie seconden in.
OntgrendelenMet sleutel ontgrendelenDraai de bovenzijde van de sleutel in derichting van de achterzijde van de auto.
Met afstandsbediening ontgrendelenN.B.: Het bestuurdersportier kan met desleutel worden ontgrendeld. Hiervan moetgebruik worden gemaakt wanneer deafstandsbediening niet werkt.N.B.: Als de auto meerdere wekenvergrendeld blijft, wordt deafstandsbediening uitgeschakeld. De automoet met de sleutel ontgrendeld en demotor met de sleutel gestart worden. Doorde auto op deze manier te ontgrendelen ente starten, wordt de afstandsbediening weeringeschakeld.
Druk de toets.
Automatisch opnieuw vergrendelenDe portieren worden automatisch opnieuwvergrendeld wanneer u niet binnen 45seconden na het ontgrendelen met deafstandsbediening een portier opent. Deportieren worden vergrendeld en dealarminstallatie keert terug in de vorigestand.
Ontgrendelfunctie opnieuwprogrammerenDe ontgrendelfunctie kan zodanig wordengeprogrammeerd dat alleen hetbestuurdersportier wordt ontgrendeld (Zie Programmeren van deafstandsbediening (bladzijde 31). ).
35
Sloten
Bevestiging van het vergrendelenen ontgrendelenN.B.: Wanneer uw auto is uitgerust metdubbele vergrendeling, knipperen derichtingaanwijzers slechts tweemaalwanneer u de dubbele vergrendelinginschakelt.Wanneer u de portieren vergrendelt,knipperen de richtingaanwijzers tweemaal.Wanneer u de portieren ontgrendelt,knipperen de richtingaanwijzers eenmaal.
De portieren van binnenuitvergrendelen en ontgrendelen
E102566
Druk de toets. Voor locatie. ZieIn één oogopslag (bladzijde10).
Kofferdeksel/achterklepHandmatig openen
E125429
Druk op de schakelaar om de achterklepte openen. Het bestuurdersportier moetontgrendeld zijn.
Met afstandsbediening openenDruk de toets tweemaal binnendrie seconden in.
Kofferdeksel/achterklep sluiten
E89132
Aan de binnenzijde van het kofferdeksel/deachterklep bevindt zich een greep die hetsluiten vereenvoudigt.
Portieren afzonderlijk met desleutel vergrendelenN.B.: Als de centrale vergrendeling nietwerkt, dan kunnen de portieren afzonderlijkmet de sleutel in de afgebeelde positieworden vergrendeld.
E112203
36
Sloten
LinkerzijdeDraai rechtsom om te vergrendelen.
RechterzijdeDraai linksom om te vergrendelen.
OntgrendelenN.B.: Als de kindersloten ook geactiveerdzijn, wordt door het omhoog trekken van deinterne pal alleen de noodvergrendelinggedeactiveerd en niet de kindersloten. Deportieren kunnen alleen worden geopenddoor vanaf de buitenzijde de portierkruk uitte trekken.N.B.: Als de portieren met deze methodeontgrendeld zijn, dan moeten de portierenafzonderlijk vergrendeld worden tot decentrale vergrendeling is gerepareed.Ontgrendel het bestuurdersportier met desleutel. De overige portieren kunnenafzonderlijk worden ontgrendeld doorvanuit het interieur de portierkruk van hetbetreffende portier uit te trekken.
SLEUTELLOZE TOEGANGAlgemene informatie
WAARSCHUWINGDe sleutelloze toegang werktmisschien niet wanneer de sleutelzich dicht bij metalen voorwerpen of
elektronische apparaten, zoals mobieletelefoons, bevindt.
Het passive entry systeem werkt nietindien:• De accu van de auto leeg is.• De frequenties van de passieve sleutel
worden verstoord.• De batterij in de passieve sleutel leeg
is.
N.B.: Wanneer het passive entry systeemniet werkt, moet u voor het vergrendelen enontgrendelen van uw auto de sleutelbaardgebruiken.De sleutelloze toegang maakt het gebruikvan een sleutel of afstandsbedieningoverbodig.
E78276
Voor het passief vergrendelen enontgrendelen is een geldige passievesleutel nodig die zich in de omgeving vaneen van de drie externe detectiezonesbevindt. Deze zones bevinden zich opongeveer anderhalve meter afstand vande portierkrukken aan bestuurders- enpassagierszijde en het kofferdeksel/deachterklep.
Passieve sleutelDe auto kan met de passieve sleutelworden ontgrendeld en vergrendeld. Depassieve sleutel kan tevens alsafstandsbediening worden gebruikt. ZieVergrendelen en ontgrendelen(bladzijde 35).
37
Sloten
Auto vergrendelen
E87384
WAARSCHUWINGDe auto wordt niet automatischvergrendeld. Indien er geenvergrendelknop wordt ingedrukt blijft
de auto ontgrendeld.
Op ieder voorportier zijnvergrendelknoppen aangebracht.Activeren van centraalvergrendelingssysteem en alarminstallatie:• Druk een vergrendeltoets eenmaal in.Activeren van dubbele vergrendeling enalarminstallatie:• Druk een vergrendeltoets tweemaal
binnen drie seconden in.N.B.: Eenmaal geactiveerd, blijft de autogedurende drie seconden vergrendeld. Nade vertragingsperiode kunnen de portierenweer worden ontgrendeld, op voorwaardedat de passieve sleutel zich binnen hetdetectiegebied bevindt.Twee korte knippersignalen van derichtingaanwijzers geeft aan dat alleportieren en het kofferdeksel/deachterklep zijn vergrendeld en dat dealarminstallatie is ingeschakeld.
Kofferdeksel/achterklepN.B.: Als de passieve sleutel zich bijgesloten portieren in de bagageruimtebevindt, kan het kofferdeksel/de achterklepniet worden gesloten en komt deze weeromhoog.N.B.: Indien zich een tweede geldigepassieve sleutel binnen het detectiegebiedvan het kofferdeksel/de achterklep bevindt,kan het kofferdeksel/de achterklep nietworden gesloten.
Auto ontgrendelenN.B.: Indien de auto langer dan drie dagenniet wordt ontgrendeld, schakelt desleutelloze toegang over op eenenergiebesparende modus. Hierdoor wordtvoorkomen dat de accu leegraakt. Wanneerde auto in deze modus wordt ontgrendeldkan de reactietijd enigszins langer zijn dannormaal. Nadat de auto na eenmaal isontgrendeld, wordt de energiebesparendemodus uitgeschakeld.
E87384
Druk een vergrendeltoets eenmaal in.N.B.: De passieve sleutel moet zich binnenhet detectiegebied van dat portier bevinden.Een lang lichtsignaal van derichtingaanwijzers geeft aan dat alleportieren en het kofferdeksel/deachterklep zijn ontgrendeld en dat dealarminstallatie is uitgeschakeld.
38
Sloten
Alleen bestuurdersportierontgrendelenIndien de ontgrendelfunctie opnieuw isgeprogrammeerd zodat alleen hetbestuurdersportier en het kofferdeksel/deachterklep worden ontgrendeld ( ZieProgrammeren van deafstandsbediening (bladzijde 31). ), letdan op het volgende:Als het bestuurdersportier als eerste wordtgeopend blijven de andere portierenvergrendeld. Alle andere portieren kunnenvanuit het interieur worden ontgrendelddoor de ontgrendeltoets op hetinstrumentenpaneel in te drukken. Voorlocatie: Zie In één oogopslag (bladzijde10). De portieren kunnen afzonderlijkworden ontgrendeld door vanuit hetinterieur de portierkruk van het betreffendeportier uit te trekken.Als het passagiersportier als eerste wordtgeopend, worden alle portieren en hetkofferdeksel/de achterklep ontgrendeld.
Uitgeschakelde sleutelsIn de auto achtergebleven sleutels wordenuitgeschakeld bij het vergrendelen van deauto.Een uitgeschakelde sleutel kan niet meerworden gebruikt voor het aanzetten vanhet contact of het starten van de motor.Om deze passieve sleutels opnieuw tekunnen gebruiken moeten ze opnieuwworden geactiveerd.Ontgrendel de auto met behulp van eenpassieve sleutel of de afstandsbedieningom al uw passieve sleutel te activeren.Bij het aanzetten van het contact ofwanneer de motor met een geldige sleutelwordt gestart worden alle passievesleutels worden geactiveerd.
Portieren met de sleutelbaardvergrendelen en ontgrendelen
1
2
1
E87964
1. Verwijder voorzichtig de kapje.2. Verwijder de sleutelbaard en steek hem
in het slot.N.B.: Alleen de handgreep van hetbestuurdersportier is uitgerust met eenslotcilinder.
39
Sloten
WERKINGHet immobilisatiesysteem is eendiefstalbeveiligingssysteem dat voorkomtdat iemand de motor van uw auto met eenonjuist gecodeerde sleutel kan starten.
GECODEERDE SLEUTELSN.B.: Dek uw sleutels niet met metalenvoorwerpen af. Hierdoor kan de ontvangeruw sleutel niet herkennen als geldige sleutel.N.B.: Wanneer u een sleutel bent verloren,laat dan de code bij al uw overige sleutelswissen. Raadpleeg uw dealer voor meerinformatie. Laat de vervangingssleutelssamen met uw overige sleutels opnieuwcoderen.Wanneer u een sleutel verliest, kunt u bijuw Ford dealer een vervangingssleutelverkrijgen. Geef, indien mogelijk, uw dealerhet sleutelnummer door, dat op het plaatjestaat dat met de originele sleutels isgeleverd. U kunt ook extra sleutels bij uwFord dealer verkrijgen.
IMMOBILISATIESYSTEEMINSCHAKELENKorte tijd nadat u het contact hebt afgezetwordt het immobilisatiesysteemautomatisch ingeschakeld.
IMMOBILISATIESYSTEEMUITSCHAKELENHet immobilisatiesysteem wordtautomatisch uitgeschakeld bij het met eencorrect gecodeerde sleutel aanzetten vanhet contact.
De controlelamp in de instrumentengroepbrandt ongeveer drie seconden en gaatvervolgens uit. Wanneer de controlelamplanger dan een minuut blijft branden ofknipperen en vervolgens metonregelmatige intervallen gaat branden,dan is uw sleutel niet herkend. Neem desleutel uit het slot en probeer hetnogmaals.Wanneer u de motor met een correctgecodeerde sleutel niet kunt starten, duidtdit op een storing. Laat hetimmobilisatiesysteem onmiddellijkcontroleren.
40
Motorstartblokkering
WERKINGHet systeem is een afschrikmiddel voorpersonen die ongeoorloofd de portieren ende motorkap proberen te openen. Hetbeveiligt ook de audio-installatie.
Alarm activerenWanneer het alarm is ingeschakeld, kanhet op een van de volgende manierenworden geactiveerd:• Wanneer iemand een portier, het
bagagecompartiment of de motorkapzonder de juiste sleutel ofafstandsbediening opent.
• Wanneer iemand de audio-installatieverwijdert.
• Wanneer het contactslot zondergeldige sleutel in stand I, II of III wordtgezet.
Wanneer het alarm is geactiveerd, klinktde alarmclaxon 30 seconden en knipperende waarschuwingsknipperlichten vijfminuten.Iedere verdere poging om een vanbovenstaande handelingen uit te voerenactiveert het alarm opnieuw.
ALARM INSCHAKELENAlarminstallatie inschakelen, autovergrendelen. Zie Sloten (bladzijde 35).
Automatische vertraging van hetinschakelenDe vertraging van 12 seconden treedt inwerking zodra de motorkap, debagageruimte en alle portieren geslotenzijn.
ALARM UITSCHAKELENUitvoeringen zonder sleutellozetoegangSchakel de alarminstallatie en hetalarmsignaal uit door de deuren met desleutel te ontgrendelen, zet het contactmet een correct gecodeerde sleutel aan ofontgrendel de deuren met deafstandsbediening.
Uitvoeringen met sleutellozetoegangN.B.: Voor sleutelloze toegang moet zichbinnen het detectiegebied van dat portiereen geldige passieve sleutel bevinden. ZieSleutelloze toegang (bladzijde 37).Schakel de alarminstallatie en hetalarmsignaal uit door de portieren teontgrendelen en zet het contact aan, ofontgrendel de portieren of hetkofferdeksel/de achterklep met deafstandsbediening.
41
Alarm
STUURWIEL AFSTELLEN
WAARSCHUWINGVerstel nooit het stuurwiel als deauto in beweging is.
N.B.: Controleer of u in de juiste positie zit.Zie De juiste zitpositie innemen (bladzijde84).
1
2
2
E95178
3E95179
WAARSCHUWINGDuw de ontgrendelingshendelhelemaal op zijn plaats wanneer udeze weer in de oude stand zet.
AUDIOBEDIENING
E72288
A
C
BD
E
Volume hogerAOpwaarts zoekenBVolume lagerCNeerwaarts zoekenDModusE
ModusDruk de modus toets in en houd dezeingedrukt om de audiobron te kiezen.Druk de modus toets in om:• op het volgende radiostation af te
stemmen• een inkomende telefoonoproep te
beantwoorden• een telefoongesprek te beëindigen.
Seek (zoekfunctie)Druk de seek toets in om:• af te stemmen op het volgende
radiostation op een hogere of lagerefrequentie
• het volgende of vorige nummer op deCD af te spelen.
Druk de seek toets in en houd dezeingedrukt om:
42
Stuurwiel
• af te stemmen op een radiostation opeen hogere of lagere frequentie
• door een CD nummer te zoeken
SPRAAKSTURING
E102756
Druk op de toets om de spraakbesturing inof uit te schakelen.Voor meer informatie Zie Spraaksturing(bladzijde 187).
43
Stuurwiel
VOORRUITWISSERS
DCB
AE102032
Enkele wisslagAIntervalwissenBNormale wissnelheidCWissen met hoge snelheidD
Intervalwissen
E102033
B
C
A
Wissen met korte intervallenAIntervalwissenBWissen met lange intervallenC
De intervalwerking kan met dedraaischakelaar worden ingesteld.
Automatisch ruitenwissersysteemSommige uitvoeringen zonder eenautomatisch ruitenwissersysteem zijnuitgerust met een snelheidsafhankelijkruitenwissersysteem voor de voorruit.Wanneer de auto tot loopsnelheid of totstilstand wordt gebracht, wordt deruitenwissersnelheid automatisch naar devolgende lagere snelheid teruggebracht.Wanneer de auto in snelheid toeneemt,keert de ruitenwissersnelheid terug naarde met de hand gekozen instelling.Wanneer de ruitenwisserhendel wordtbediend terwijl het systeem is ingeschakel,wordt het systeem uitgeschakeld.Indien de auto opnieuw in snelheid mindertof tot stilstand wordt gebracht, wordt hetsysteem opnieuw geactiveerd.
AUTOMATISCH IN- ENUITSCHAKELENDERUITENWISSERS
LET OPSchakel de automatische wisfunctieniet bij droog weer in. De regensensoris bijzonder gevoelig en de
ruitenwissers kunnen in werking tredenindien de voorruit met vuil, mist of vliegenin aanraking komt.
Vervang de ruitenwisserbladen zodradeze strepen water en vuil op devoorruit achterlaten. Als de
ruitenwisserbladen niet worden vervangen,blijft de regensensor continu water op devoorruit waarnemen. Dit heeft tot gevolgdat de ruitenwissers in werking tredenterwijl het grootste deel van de voorruitdroog is.
Zorg bij vorst dat de voorruit volledigis ontdooit voordat u de automatischewisfunctie selecteert.
44
Ruitenwissers en ruitensproeiers
LET OPSchakel de automatische wisfunctieuit voordat u een wasstraatbinnenrijdt.
E102033
B
C
A
Hoge gevoeligheidAAanBLage gevoeligheidC
Wanneer u de automatische wisfunctieinschakelt, maken de ruitenwissers pas eenwisbeweging nadat water op de voorruitis geregistreerd. De regensensor meetdaarna continu de hoeveelheid water opde voorruit en zal de snelheid van deruitenwissers automatisch instellen.Stel de gevoeligheid van de regensensormet de draaiknop in. Bij een lagegevoeligheid zullen de ruitenwissers inwerking treden wanneer de sensor eengrote hoeveelheid water op de voorruitregistreert. Bij een hoge gevoeligheid zullende ruitenwissers in werking treden wanneerde sensor een kleine hoeveelheid water opde voorruit registreert.
VOORRUITSPROEIERS
E102051
WAARSCHUWINGSchakel de ruitensproeiers nietlanger dan tien seconden achtereenin; schakel de ruitensproeiers nooit
in als het reservoir leeg is.
Wanneer de knop op het uiteinde van dehendel wordt ingedrukt worden zowel desproeiers als de ruitenwissersingeschakeld.Na het loslaten van de knop of de hendelblijven de ruitenwissers nog kortstondig inwerking.
ACHTERRUITWISSERS EN -SPROEIERSIntervalwissen
E102052
Beweeg de schakelaarhendel naar hetstuurwiel.
45
Ruitenwissers en ruitensproeiers
Wissen tijdens achteruitrijdenDe achterruitwisser wordt automatischingeschakeld wanneer de achteruit wordtingeschakeld als:• treedt deze automatisch in werking
wanneer de achteruit wordtingeschakeld,
• de ruitenwisserhendel in de stand A, B,C of D staat en
• de voorruitwisser is ingeschakeld (inde stand B).
De achterruitwisser volgt de interval vande voorruitwissers (bij wissen metintervallen of normale wissnelheid).
Ruitensproeier, achter
E102053
WAARSCHUWINGSchakel de ruitensproeiers nietlanger dan tien seconden achtereenin; schakel de ruitensproeiers nooit
in als het reservoir leeg is.
Wanneer de hendel naar het stuurwielwordt getrokken treden zowel de sproeierals de ruitenwissers in werking.Zodra de wis/was cyclus is voltooid,pauzeren de voorruitwissers en makenvervolgens nog één wisslag om de ruit tedrogen.Na het loslaten van de hendel blijven deruitenwissers nog kortstondig in werking.
RUITENWISSERBLADENCONTROLEREN
E66644
Controleer met uw vingertoppen de rubberranden van de ruitenwisserbladen oponeffenheden.Reinig de ruitenwisserbladen met een inwater gedrenkte, zachte spons.
RUITENWISSERBLADENVERVANGENVoorruitwisserbladen
E728991
2
1. Druk de lip in.2. Verwijder het ruitenwisserblad.N.B.: Zorg ervoor dat het ruitenwisserbladgoed op zijn plaats komt te zitten.
46
Ruitenwissers en ruitensproeiers
3. Breng de eerder verwijderdeonderdelen in omgekeerde volgordeaan.
Achterruitwisserblad1. Til de ruitenwisserarm op.
2
3
4
E86456
2. Draai het ruitenwisserblad onder eenrechte hoek op de ruitenwisserarm.
3. Maak het ruitenwisserblad los van dewisserarm.
4. Verwijder het ruitenwisserblad.N.B.: Zorg ervoor dat het ruitenwisserbladgoed op zijn plaats komt te zitten.5. Breng de eerder verwijderde
onderdelen in omgekeerde volgordeaan.
47
Ruitenwissers en ruitensproeiers
VERLICHTINGSBEDIENINGStanden van de lichtschakelaar
E70718
A B C
Off (uit)AStads- en achterlichtenBKoplampenC
ParkeerlichtenLET OP
Door langdurig gebruik van deparkeerlichten wordt de accuontladen.
Schakel het contact uit.Zet de lichtschakelaar in stand B.
Grootlicht en dimlicht
E101829
Trek de hendel geheel naar het stuurwieltoe om tussen grootlicht en dimlicht tewisselen.
LichtsignaalTrek de schakelaarhendel naar hetstuurwiel toe.
Home safe verlichtingSchakel de verlichting uit en trek derichtingaanwijzer naar het stuurwiel toeom de koplampen in te schakelen. Er klinktkort een signaal. Bij een geopende deurgaan de koplampen automatisch na drieminuten uit, of 30 seconden nadat delaatste deur is gesloten.Wanneer alle deuren zijn gesloten en eendeur wordt binnen de 30 secondenvertragingstijd weer geopend, start detijdschakeling van drie minuten opnieuw.De home safe functie kan wordenuitgeschakeld door hetzij derichtingaanwijzerhendel opnieuw naar hetstuurwiel te trekken of door het contactaan te zetten.
48
Verlichting
AUTOMATISCH IN- ENUITSCHAKELENDEVERLICHTING
E70719
N.B.: Wanneer u de automatischin-/uitschakelende verlichting hebtingeschakeld, kunt u alleen het grootlichtinschakelen wanneer de functie dekoplampen heeft ingeschakeld.Afhankelijk van de lichtsituatie worden dekoplampen automatisch in- enuitgeschakeld.
VOORSTE MISTLAMPEN
E70721
WAARSCHUWINGGebruik de mislampen alleenwanneer het zicht ernstig wordtbelemmerd door mist, sneeuw of
regen.
MISTACHTERLICHTEN
E70720
WAARSCHUWINGENGebruik de mistachterlichten alleenwanneer het zicht minder dan 50meter bedraagt.Schakel de mistachterlichten niet inbij regen of sneeuwval en wanneerhet zicht meer dan 50 meter
bedraagt.
KOPLAMPHOOGTEAFSTELLEN
E70722A B
Hoge stand van dekoplamplichtbundels
A
Lage stand van dekoplamplichtbundels
B
U kunt de hoogte van dekoplamplichtbundels aanpassen aan debelading van de auto.
49
Verlichting
Aanbevolen regelknopstanden
RegelknopstandGewicht in bagage-
ruimte1Belading
AchterbankVoorstoelen
0--1-2
2-31-2
2,5Max.31-2
3.52Max.-1-22
4Max.-11 Zie Voertuigidentificatieplaatje (bladzijde 158).2Alleen gesloten bestelwagen.
WAARSCHUWINGSKNIP-PERLICHTENN.B.: Afhankelijk van de verkeerswetgevingvan het land waarin uw wagenoorspronkelijk is gebouwd, knipperen dewaarschuwingsknipperlichten wanneer ukrachtig remt.
E71943
Positie van onderdeel: Zie In éénoogopslag (bladzijde 10).
RICHTINGAANWIJZERS
E102016
N.B.: Beweeg derichtingaanwijzerschakelaar kort omhoogof omlaag om de richtingaanwijzersdriemaal te laten knipperen.
50
Verlichting
INTERIEURVERLICHTINGInterieurverlichting
E112207
B CA
Off (uit)APortiercontactBAanC
Wanneer u de schakelaar in stand B zet,gaat de interieurverlichting brandenwanneer u een portier of het kofferdeksel/ de achterklep ontgrendelt of opent.Wanneer u bij afgezet contact een portieropen laat staan, gaat de interieurverlichtingenige tijd later automatisch uit om tevoorkomen dat de accu leegraakt. Zet hetcontact even aan om de verlichting weerin te schakelen.De interieurverlichting gaat ook brandenwanneer u het contact afzet. De verlichtinggaat korte tijd later automatisch uit ofwanneer u de motor start of opnieuw start.Wanneer u bij afgezet contact deschakelaar in stand C zet, gaat deinterieurverlichting branden. De verlichtinggaat korte tijd later automatisch uit om tevoorkomen dat de accu leegraakt. Zet hetcontact even aan om de verlichting weerin te schakelen.
Leeslampen
E112208
Wanneer u het contact afzet, gaan deleeslampen korte tijd later automatisch uitom te voorkomen dat de accu leegraakt.Zet het contact korte tijd aan om deverlichting weer in te schakelen.
EEN KOPLAMP VERWIJDEREN1. Open de motorkap. Zie De motorkap
openen en sluiten (bladzijde 132).
E102589
2
2. Verwijder de schroeven.
51
Verlichting
E102590
34
3. Trek de stekker los.4. Verwijder de koplamp.N.B.: Zorg er bij het monteren van dekoplamp voor dat deze volledig in deklemmen voor de koplamp aangrijpt.
GLOEILAMPEN VERVANGEN
WAARSCHUWINGENSchakel de verlichting uit en zet hetcontact af.Laat de gloeilamp afkoelen voordatu deze verwijdert.
LET OPRaak het glas van de gloeilamp nietaan.Breng alleen gloeilampen met hetjuiste vermogen aan. ZieGloeilampentabel (bladzijde 56).
KoplampenRichtingaanwijzer1. Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde 51).
E102593
2
4
2. Verwijder het paneel.3. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.4. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamplinksom. Verwijder de gloeilamp.
Koplamp, dimlicht1. Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde 51).
E102598
2
4
2. Verwijder het paneel.
52
Verlichting
3. Draai de lamphouder linksom enverwijder deze.
4. Verwijder de gloeilamp.
Grootlicht1. Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde 51).
E102597
2
4
2. Verwijder het paneel.3. Maak de klem los. Draai de lamphouder
linksom en verwijder deze.4. Verwijder de gloeilamp.
Stadslicht1. Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde 51).
E102596
2
3
2. Verwijder het paneel.3. Trek aan de lamphouder en verwijder
deze. Verwijder de gloeilamp.
Zijknipperlichten
1
2
E112777
1. Druk de zijkant van het paneel in om deklemmen los te maken.
2. Verwijder het paneel.
53
Verlichting
3
E112778
3. Verwijder de gloeilamp en delamphouder. Verwijder de gloeilamp.
VoormistlichtenN.B.: De voormistlichten voor kunnen nietworden gerepareerd, raadpleeg bij defectenuw dealer.
Achterlichtunits
E102854
1
1. Verwijder de schroeven.
E112775
2. Til de afdichting van de bagageruimteop.
E112776
3. Verwijder de vloerbedekking.
54
Verlichting
E102620
4
5
4. Verwijder de vleugelmoer.5. Verwijder de achterlichtunit en maak delamphouder los.
B
C
A
E102621
Rem- en achterlichtAAchteruitBControlelampjeC
4. Verwijder de gloeilamp.
AchtermistlichtenN.B.: De achtermistlichten kunnen nietworden gerepareerd, raadpleeg bij defectenuw dealer.
Derde remlichtN.B.: De LED verlichting kan niet wordengerepareerd, raadpleeg bij defecten uwdealer.
Kentekenplaatverlichting
3
2
1
E72789
1. Maak voorzichtig de klemveer los.2. Verwijder het lamphuis.3. Verwijder de gloeilamp.
Interieurverlichting
E99452
2
3
1
1. Werk de lamp voorzichtig los.2. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.3. Verwijder de gloeilamp.
55
Verlichting
Leeslampen
E99453
2
3
1
1. Werk de lamp voorzichtig los.2. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.3. Verwijder de gloeilamp.
Verlichting bagagecompartiment
E72784
1. Werk de lamp voorzichtig los.2. Verwijder de gloeilamp.
GLOEILAMPENTABEL
Vermogen (watt)SpecificatieLampje
21PY21WRichtingaanwijzer, voor
55H1Grootlicht
55H7Koplamp, dimlicht
5WY5WZijknipperlicht
55H11Mistlamp, vóór
5W5WStadslicht
21PY21WRichtingaanwijzer, achter
21/5P21/5WRemlicht en achterlicht
21P21WMistachterlicht
16W16WAchteruitrijlamp
5W5WKentekenplaatverlichting
6W6WInterieurverlichting
5W5WLeeslamp
56
Verlichting
Vermogen (watt)SpecificatieLampje
5W5WVerlichting bagagecompartiment
57
Verlichting
ELEKTRISCH BEDIENBARERUITEN
WAARSCHUWINGSchakel de elektrisch bedienbareruiten niet in tenzij deze vrij zijn vanobstructies.
N.B.: Wanneer de ruiten gedurende kortetijd vaak worden bediend kan het systeemeen bepaalde tijd buiten werking treden omschade door oververhitting te voorkomen.Zet het contact aan om de elektrischbedienbare ruiten te openen of te sluiten.
Module portier bestuurderszijdeMet behulp van de schakelaars op hetbestuurdersportier kunt u alle ruitenbedienen.
E121510
Ruit van bestuurdersportierautomatisch openen en sluitenDruk de schakelaar tot het tweedeschakelpunt in of trek hem tot het tweedeschakelpunt omhoog en laat hem los. Drukde toets opnieuw in of trek hem omhoogom de ruit te stoppen.
Veiligheidsschakelaar voor deachterste ruitenN.B.: U kunt altijd de ruiten achterin vanafhet bestuurdersportier bedienen.
E121511
Met een schakelaar op hetbestuurdersportier kan de elektrischebediening van de achterste ruiten wordengeblokkeerd.Het lampje in de schakelaar gaat brandenen de lampjes in de schakelaars van deachterste ruiten gaan uit wanneer deblokkering is ingeschakeld.
58
Ruiten en spiegels
AntiklemfunctieWAARSCHUWING
Het onzorgvuldig sluiten van de ruitkan deze beschermingsfunctieopheffen en verwonding tot gevolg
hebben.
N.B.: De antiklemfunctie is alleenbeschikbaar op de ruit van hetbestuurdersportier.De elektrische ruit stopt automatischtijdens het sluiten en gaat een stukje terugwanneer de ruit een obstakel tegenkomt.
Antiklemfunctie uitschakelen
LET OPWanneer u de ruit voor de derde keersluit, wordt de antiklemfunctieuitgeschakeld. Controleer of er geen
obstakels in de weg zitten.
Om deze veiligheidsvoorziening uit teschakelen wanneer er meer weerstand is,bijvoorbeeld in de winter, gaat u als volgtte werk:1. Sluit de ruiten tweemaal tot aan de
weerstand en laat deze terugschuiven.2. Sluit de ruit voor een derde keer tot
deze weerstand ondervindt. Deantiklemfunctie wordt uitgeschakelden u kunt de ruit niet meer automatischsluiten. De ruit zal de weerstandoverbruggen en u kunt de ruit volledigsluiten.
3. Sluit de ruit na de derde poging nogniet, laat deze dan controleren dooreen goed opgeleide monteur.
Geheugen van de elektrischbedienbare ruit opnieuw instellen
WAARSCHUWINGDe antiklemfunctie wordt buitenwerking gesteld tot het geheugenopnieuw is ingesteld.
Nadat de accukabels zijn losgenomen,moet het geheugen van de ruit van hetbestuurdersportier opnieuw wordeningesteld:1. Trek de schakelaar omhoog tot de ruit
volledig is gesloten. Houd deschakelaar nog een secondeomhooggetrokken.
2. Laat de schakelaar los en trek hemtwee tot drie keer opnieuw eenseconde lang omhoog.
3. Open de ruit en probeer hemautomatisch te sluiten.
4. Herhaal de procedure wanneer de ruitniet automatisch sluit.
BUITENSPIEGELS
WAARSCHUWINGVergis u niet in de afstand vanvoorwerpen die u in dezegroothoekspiegel ziet. Voorwerpen
die u in deze spiegels ziet, zien er kleiner uiten lijken verder weg te zijn dan inwerkelijkheid het geval is.
Handmatig inklapbare spiegelsInklappenDruk de spiegel in de richting van deportierruit.
59
Ruiten en spiegels
UitklappenZorg ervoor dat de spiegel weer volledigwordt vergrendeld wanneer u deze weerin zijn oorspronkelijke stand terugzet.
ELEKTRISCH VERSTELBAREBUITENSPIEGELS
E71280
BC
A
Linker spiegelAOff (uit)BRechter spiegelC
Richtingen waarin de spiegel kanworden gekanteld
E71281
Elektrisch inklapbarebuitenspiegelsAutomatisch inklappen en uitklappenN.B.: Als de spiegels zijn ingeklapt metbehulp van de toets handmatig inklappen,dan kunnen deze alleen worden uitgeklaptmet behulp van de toets handmatiginklappen.De spiegels klappen automatisch uitwanneer u de auto vergrendelt met behulpvan de sleutel, de afstandsbediening ofeen verzoek van de sleutelloze toegang.De spiegels klappen uit wanneer u de autoontgrendelt met behulp van de sleutel, deafstandsbediening, een verzoek van desleutelloze toegang, de binnenhandgreepvan het bestuurdersportier of door demotor te starten.
Handmatig inklappen en uitklappen
E72184
AUTOMATISCH DIMMENDESPIEGEL
E71028
60
Ruiten en spiegels
De automatisch dimmendeachteruitkijkspiegel voorkomt verblindingdoor achteropkomend verkeer. Bijingeschakelde achteruitversnelling werkthij niet.
61
Ruiten en spiegels
METERS
E102660
CA
DE
B
ToerentellerAInformatiedisplayBSnelheidsmeterCBrandstofpeilmeterDTerugsteltoets dagtellerE
BrandstofpeilmeterDe pijl naast het symbool van debenzinepomp duidt aan, aan welke zijdezich de brandstofvulklep bevindt.
WAARSCHUWINGS- ENINDICATIELAMPENDe volgende waarschuwings- encontrolelampen gaan branden wanneerhet contact wordt aangezet:• ABS• Airbag• Remsysteem• Koelvloeistoftemperatuur
• Niet goed gesloten portier(en)• Motor• Vorst• Contact• Oliedruk• Stuurbekrachtiging• Stabiliteitsregeling (ESP)Indien een van deze waarschuwings- ofcontrolelampen niet gaat brandenwanneer het contact wordt aangezet, duidtdit op een storing. Laat het systeemonmiddellijk door een goed opgeleidemonteur controleren.
62
Instrumentenpaneel
Controlelamp ABSAls de controlelamp brandtonder het rijden, dan duidt dit opeen storing. De normale
remwerking blijft gehandhaafd (zonderABS). Laat het systeem zo snel mogelijkdoor een goed opgeleide monteurcontroleren.
Controlelamp airbagWanneer deze lamp tijdens hetrijden brandt, duidt dit op eenstoring. Laat het systeem
onmiddellijk door een goed opgeleidemonteur controleren.
Lamp remsysteemDe lamp gaat branden wanneerde parkeerrem wordtingeschakeld.
WAARSCHUWINGVerlaag geleidelijk uw snelheid enbreng de auto tot stilstand zodra ditveilig kan. Gebruik de remmen
voorzichtig.
Als de lamp tijdens het rijden gaat branden,controleer dan of de parkeerrem niet isingeschakeld. Als de parkeerrem niet isingeschakeld, dan is er een storingaanwezig. Laat het systeem onmiddellijkdoor een goed opgeleide monteurcontroleren.
Waarschuwingslampkoelvloeistoftemperatuur
LET OPHervat uw reis niet wanneer dewaarschuwingslamp gaat brandenterwijl het peil correct is. Laat het
systeem onmiddellijk door een goedopgeleide monteur controleren.
Wanneer de lamp na het startenblijft branden of oplicht tijdenshet rijden, dan duidt dit op een
storing. Breng de auto tot stilstand zodradit veilig kan en zet de motor af. Controleerhet koelvloeistofpeil. ZieMotorkoelvloeistof controleren(bladzijde 137).
Controlelamp automatischesnelheidsregeling
E71340
De controlelamp gaat brandenwanneer u een snelheid heeftingesteld met behulp van de
snelheidsregeling. Zie Gebruik makenvan snelheidsregeling (bladzijde 110).
RichtingaanwijzerKnippert bij ingeschakelderichtingaanwijzers. Eenplotselinge toename van de
knipperfrequentie duidt op een defectegloeilamp. Zie Gloeilampen vervangen(bladzijde 52).
Controlelamp niet goed geslotenportieren
Deze lamp gaat brandenwanneer het contact wordtaangezet en blijft branden als
een portier, de motorkap of debagageruimte niet goed is gesloten.
63
Instrumentenpaneel
Controlelampen motorControlelamp motorstoring
Controlelamp aandrijflijn
Alle modelvariantenAls een van deze lampen gaat branden bijeen draaiende motor, dan duidt dit op eenstoring. De motor blijft draaien maar levertwellicht minder vermogen. Wanneer dezetijdens het rijden knippert, minder danonmiddellijk snelheid. Blijft de lampknipperen, vermijd dan snel optrekken enkrachtig afremmen. Laat het systeemonmiddellijk door een goed opgeleidemonteur controleren.
WAARSCHUWINGLaat deze storing onmiddellijkcontroleren.
Als beide lampen samen gaan branden,breng de auto dan zo snel mogelijk totstilstand wanneer dit veilig kan. Doetu dit niet, dan kan dit leiden tot verminderdvermogen en afslaan van de motor. Zet deauto van het contact en probeer de motorte starten. Laat het systeem onmiddellijkdoor een goed opgeleide monteurcontroleren als de motor kan wordengestart. Als de motor niet start, moet deauto worden gecontroleerd alvorens de ritkan worden voortgezet.
Controlelamp mistlampen, vóórDe controlelamp gaat brandenwanneer u de mistlampen, vóórinschakelt.
Controlelamp 'Vorst'WAARSCHUWING
Ook wanneer de temperatuur totboven + 4 ºC stijgt, is dit nog geengarantie dat de weg vrij is van
gevaren die door plotselingeweersveranderingen kunnen ontstaan.
De lamp gaan branden en wordtoranje wanneer debuitentemperatuur tussen 4 ºC
en 0 ºC ligt. De lamp wordt rood wanneerde temperatuur lager is dan 0 ºC.
Waarschuwingslamp olie-in-brandstof
E124297
De lamp gaat branden wanneerde motorolie is verdund metbrandstof. Laat de motorolie zospoedig mogelijk verversen.
Controlelamp oliedrukLET OP
Hervat uw reis niet wanneer decontrolelamp gaat branden terwijl hetpeil correct is. Laat het systeem
onmiddellijk door een goed opgeleidemonteur controleren.
Wanneer de lamp na het startenblijft branden of oplicht tijdenshet rijden, dan duidt dit op een
storing. Breng de auto tot stilstand zodradit veilig kan en zet de motor af. Controleerhet motoroliepeil. Zie Motoroliecontroleren (bladzijde 137).
Controlelamp voorgloeienAls de lamp brandt, wacht dantot deze dooft alvorens de motorte starten.
64
Instrumentenpaneel
Controlelamp koplampenDe controlelamp gaat brandenwanneer u het dimlicht van dekoplamp, de zijlichten of de
achterlichten inschakelt.
Controlelamp laadstroomWanneer deze lamp tijdens hetrijden brandt, duidt dit op eenstoring. Schakel alle onnodige
stroomverbruikers uit. Laat het systeemonmiddellijk door een goed opgeleidemonteur controleren.
Controlelamp laagbrandstofniveau
Wanneer deze lamp brandt, gadan zo spoedig mogelijk tanken.
Controlelamp grootlichtDe controlelamp gaat brandenwanneer u het grootlichtinschakelt. De lamp knippert
wanneer u een lichtsignaal geeft.
BerichtenindicatorDe controlelamp gaat brandenwanneer een nieuw bericht isopgeslagen in de
informatiedisplay. Zie Infoberichten(bladzijde 73).
Controlelamp stuurbekrachtigingDeze lamp gaan brandenwanneer zich een storing in hetstuurbekrachtigingssysteem
voordoet. De auto blijft bestuurbaar, maarhiervoor is meer kracht vereist. Laat hetsysteem zo snel mogelijk door een goedopgeleide monteur controleren.
Controlelamp mistachterlichtDe controlelamp gaat brandenwanneer u de mistachterlichteninschakelt.
Herinneringssysteemveiligheidsgordel
Zie Waarschuwingssignaalveiligheidsgordel (bladzijde29).
Controlelamp schakelingDe controlelamp brandt om aante geven dat schakelen naar eenhogere versnelling zuiniger is en
zorgt voor een lagere CO2-uitstoot. Decontrolelamp brandt niet tijdens periodenvan hoge acceleraties, remmen ofintrappen van het koppelingspedaal.
Controlelamp ElektronischStabiliteits Programma (ESP)
Wanneer het systeem tijdens hetrijden wordt geactiveerd,knippert de lamp. Als na het
aanzetten van het contact de lamp nietbrandt of continu tijdens het rijden brandt,duidt dit op een storing. Bij storingenschakelt het systeem uit. Laat het systeemzo snel mogelijk door een goed opgeleidemonteur controleren.
Wanneer u het ESP uitschakelt, gaat decontrolelamp branden. De lamp gaat uitwanneer u het systeem weer inschakelt ofwanneer u het contact afzet.
65
Instrumentenpaneel
AKOESTISCHEWAARSCHUWINGSSIGNALENEN -INDICATIESAutomatische transmissieIndien de keuzehendel niet in de stand Pstaat klinkt een akoestischwaarschuwingssignaal wanneer hetbestuurdersportier wordt geopend.
Sleutel niet in autoAuto's met sleutelloze toegangIndien de motor draait en er niet langer eenpassive key in het interieur wordtwaargenomen, klinkt een akoestischwaarschuwingssignaal zodra het portierwordt gesloten.
Verlichting ingeschakeldWanneer bij afgezet contact hetbestuurdersportier wordt geopend terwijlde buitenverlichting niet is uitgeschakeld,klinkt een akoestischwaarschuwingssignaal.
Laag brandstofpeilEr klinkt een akoestischwaarschuwingssignaal wanneer dewaarschuwingslamp laag brandstofpeilbrandt.
Herinneringssysteemveiligheidsgordel
WAARSCHUWINGENHet herinneringssysteemveiligheidsgordel blijft in destandby-modus wanneer de
veiligheidsgordels voor zijn vastgemaakt.Het systeem wordt geactiveerd wanneerde gordel wordt losgemaakt.
WAARSCHUWINGENGa niet op een in het gordelslotgestoken veiligheidsgordel zitten omte voorkomen dat het
herinneringssysteem wordt geactiveerd.Het veiligheidssysteem voor inzittendenbiedt alleen optimale veiligheid wanneeru de veiligheidsgordel correct gebruikt.
Wanneer de voertuigsnelheid de voorafbepaalde grens overschrijdt, klinkt eenwaarschuwingssignaal als een van devoorste veiligheidsgordels niet isvastgemaakt. Na vijf minuten stopt degong.
66
Instrumentenpaneel
ALGEMENE INFORMATIEN.B.: Het informatiedisplay blijft nadat uhet contact hebt afgezet gedurende enkeleminuten aan.Meerdere systemen kunnengeprogrammeerd worden m.b.v. debedieningselementen van de audio-unit.
Lijst met componentenHet pictogram verandert om de gebruiktefunctie aan te duiden.
CD-speler
Radio
Auxiliary ingang
Telefoon
Instellingen
Bedieningstoetsen
E103626
Druk op de pijltoetsen omhoog en omlaagom door de opties in het menu te scrollenen deze te selecteren.Druk op de rechter pijltoets om eensubmenu op te vragen.Druk op de linker pijltoets om een menute verlaten.Houd telkens de linker pijltoets ingedruktwanneer u naar het hoofdmenu wiltterugkeren (escape toets).Druk op de OK toets om een keuze temaken en een instelling te bevestigen.
Menustructuur
Type 1
AM ASTAMFM ASTFM
Map / Tracks
Audio-ingang
ZendersZendersZendersZenders
E104381
67
Infodisplays
RADIO AUT/HAND HANDM. AFSTELLENSCANAUTOM. OPSLAAN
AVC NIVEAUGELUIDDSP BEZETTINGDSP EQUALISERNIEUWSALTERNAT. FREQ.RDS REGIONAAL
NORMAALHerh.SHUFFLESCAN
CD OPTIE
AUDIO MENU
SLOT/SPIEG INKLAPRICHT. AANW. -BOCHTSFEERVERLICHTINGWAARSCH. SIGNALENINFO. SIGNALEN
VOERTG INSTELL.
NORMAALHerh.SHUFFLESCAN
MP3 OF CD OPTIE
TIJD INSTELLENDATUM INSTELLEN12/24-UURSMODUS
INSTELLING KLOK
MEET-UNITSCHERM TAALDIMMEN
SCHERMINSTELL.
BERICHTEN
E104129
68
Infodisplays
Type 2N.B.: Het telefoonmenu hangt af van detelefoonfuncties, de gespreksstatus, etc.
Gebruik de knop MENU en de linkerpijltoets om toegang tot de menu's tekrijgen.
69
Infodisplays
Aanpassing volumeGeluidDSP-instellingDSP equalizerNieuwsAlternat. freq.RDS regionaal
AudioMenu
Telefoon
AUX
Nummer kiezenActief gesprekOpnieuw kiezenTelefoonboekOproepen
Telefoon kiezenBluetooth aanAlles weigeren
Gemiste oproepenOntv. OproepenUitg. Oproepen
Slot/spieg inkl.Ri. aamw. rijstr.SfeerverlichtingSignalen
Voertuig
Tijd instellenDatum instellen24-uurs
Tijd
Meet unitsTaalDimmen
Scherm
BerichtenE104130
USB
iPODAM ASTAMFM ASTFM
Map / Tracks
Audio-ingang
AfspeellijstenArtiestenAlbumsNummersGenresMap / Tracks
RadioCD
ZendersZendersZendersZenders
70
Infodisplays
Type 3N.B.: Het telefoonmenu hangt af van detelefoonfuncties, de gespreksstatus, etc.
Gebruik de knop MENU en de linkerpijltoets om toegang tot de menu's tekrijgen.
Adaptive volSoundDSP settingsDSP EqualiserNewsAlt FrequencyRDS RegionalBT Audio
Audio settingsMenu
Phone
AUX
Dial NumberPhone bookCall ListsBluetooth onRedialSelect PhoneReject all Calls
Powerf MirrorLane change in.Ambient lightChimes
Vehicle settings
Set timeSet date24-hour mode
Clock settings
E129773
BT AudioUSBiPODAM ASTAMFM ASTFM
Line In
RadioCD
71
Infodisplays
TRIPCOMPUTER
E103499
A
B
BuitentemperatuurABoordcomputerB
Boordcomputer
E102759
Druk op de toets om door de schermen tescrollen.Scroll naar de gewenste display en houdde toets ingedrukt om de tripsnelheid, hetgemiddelde brandstofverbruik en degemiddelde snelheid te resetten.De boordcomputer beschikt over devolgende informatiedisplays:
TripDe dagteller registreert het aantalkilometers van een bepaald traject.
Actieradius tot de brandstoftank leegisDuidt bij benadering de afstand aan dienog kan worden afgelegd voordat de tankleeg is. De waarde zal variëren naarmatede rijomstandigheden veranderen.
Gemiddeld brandstofverbruikGeeft het gemiddelde brandstofverbruikaan vanaf het moment dat de functie opnul werd teruggesteld.
Gemiddelde snelheidGeeft de berekende gemiddelde snelheidaan vanaf het moment dat de functie opnul werd teruggesteld.
KilometertellerDe kilometerteller geeft het totale aantalgereden kilometers weer.
PERSOONLIJKEINSTELLINGENMaateenhedenBlader naar dit display en druk op deOK-toets om te wisselen tussen metrischeen Engelse eenheden.Het wisselen naar andere maateenhedenvia dit display heeft invloed op de volgendedisplays:• Actieradius tot de brandstoftank leeg
is• Gemiddeld brandstofverbruik• Momentaan brandstofverbruik• Gemiddelde snelheid
Gong uitschakelenDe volgende geluidssignalen kunnenworden uitgeschakeld:• Waarschuwingsmeldingen.• Informatiemeldingen.
72
Infodisplays
INFOBERICHTENAirbag
Te verrichten handelingControlelampMededeling
Laat het systeem zo snel mogelijkdoor een goed opgeleide envakkundige monteur controleren.
oranjeairbag storing service nu
Alarm
Te verrichten handelingControlelampMededeling
Zie Alarm (bladzijde 41).oranjealarm afgegaan check voertuig
Zie Alarm (bladzijde 41).oranjeinterieurbewaking gedeactiveerd
Laat het systeem onmiddellijkdoor een goed opgeleide monteurcontroleren.
-alarmsysteem storing volg. servi-cebeurt
Niet goed gesloten portier(en)
Te verrichten handelingControlelampMededeling
Auto is in beweging. Stop de autozo snel en veilig mogelijk en sluithet portier.
roodportier bestuurd. open
Auto is in beweging. Stop de autozo snel en veilig mogelijk en sluithet portier.
roodzijport. achter best. open
Auto is in beweging. Stop de autozo snel en veilig mogelijk en sluithet portier.
roodportier passagier open
Auto is in beweging. Stop de autozo snel en veilig mogelijk en sluithet portier.
roodzijport. achter pass. open
Auto is in beweging. Stop de autozo snel en veilig mogelijk en sluitde kofferbak.
roodbagageruimte open
73
Infodisplays
Te verrichten handelingControlelampMededeling
Auto is in beweging. Stop de autozo snel en veilig mogelijk en sluitde motorkap. Zie De motorkapopenen en sluiten (bladzijde 132).
roodmotorkap open
Auto is niet in beweging. Sluiten.oranjeportier bestuurd. open
Auto is niet in beweging. Sluiten.oranjezijport. achter best. open
Auto is niet in beweging. Sluiten.oranjeportier passagier open
Auto is niet in beweging. Sluiten.oranjezijport. achter pass. open
Auto is niet in beweging. Sluiten.oranjebagageruimte open
Auto is niet in beweging. Sluiten.Zie De motorkap openen ensluiten (bladzijde 132).
oranjemotorkap open
Motor
Te verrichten handelingControlelampMededeling
Zie Een dieselmotor starten(bladzijde 94).oranjemotor voorgloeien
Immobilisatiesysteem
Te verrichten handelingControlelampMededeling
Laat het systeem zo snel mogelijkdoor een goed opgeleide envakkundige monteur controleren.
roodstartonderbr. storing service nu
Sleutelloze toegang
Te verrichten handelingControlelampMededeling
Zie Sleutelloze toegang (blad-zijde 37).oranjesleutel niet herkend
Zie Sleutelloze toegang (blad-zijde 37).oranjesleutel buiten auto
Zie Batterij van afstandsbedie-ning vervangen (bladzijde 32).oranjesleutel-batterij bijna leeg vervang
batterij
74
Infodisplays
Te verrichten handelingControlelampMededeling
Zie Sleutelloos starten (blad-zijde 91).oranjecontact uit druk op POWER knop
Zie Sleutelloos starten (blad-zijde 91).-om te starten rem indrukken
Zie Sleutelloos starten (blad-zijde 91).-Om te starten druk koppeling in
Zie Sleutelloze toegang (blad-zijde 37).-achterklep dicht? gebr. res. sleutel
Zie Stuurwielblokkering (blad-zijde 93).-Stuurslot vast Stuur draaien
Verlichting
Te verrichten handelingControlelampMededeling
Zie Gloeilampen vervangen(bladzijde 52).-linker richt.aanwijz. storing lamp
vervangen
Zie Gloeilampen vervangen(bladzijde 52).-recht.richt.aanwijz. storing lamp
vervangen
Onderhoud
Te verrichten handelingControlelampMededeling
Zie Controle vloeistofpeilkoppeling en remsysteem(bladzijde 138).
roodBrake fluid level low stop safely
Laat het systeem onmiddellijkdoor een goed opgeleide monteurcontroleren.
roodremsysteem storing veilig stoppen
Zie Motorolie controleren(bladzijde 137).roodmotorolie druk laag stop veilig
Laat het systeem zo snel mogelijkdoor een goed opgeleide envakkundige monteur controleren.
oranjemotor storing service nu
Laat het systeem onmiddellijkdoor een goed opgeleide monteurcontroleren.
oranjeregen-licht-sens. storing volg.servicebeurt
75
Infodisplays
Te verrichten handelingControlelampMededeling
Laat het systeem onmiddellijkdoor een goed opgeleide monteurcontroleren.
-motorolie verversen volg. service-beurt
Stuurinrichting
Te verrichten handelingControlelampMededeling
Laat het systeem onmiddellijkdoor een goed opgeleide monteurcontroleren.
roodbesturing storing service nu
Laat het systeem onmiddellijkdoor een goed opgeleide monteurcontroleren.
roodbesturing storing veilig stoppen
De auto blijft bestuurbaar, maarhiervoor is meer kracht vereist.Laat het systeem zo snel mogelijkdoor een goed opgeleide envakkundige monteur controleren.
oranjestuurbekrachtiging storing servicenu
Transmissie
Te verrichten handelingControlelampMededeling
Laat het systeem onmiddellijkdoor een goed opgeleide monteurcontroleren.
roodtransmissie storing service nu
Onder bepaalde rijomstandig-heden kunnen de koppelingen inde transmissie oververhit raken.Onder dergelijke omstandighedenmoet het rempedaal wordeningetrapt en de auto worden stil-roodtransmissie oververhit veilig
stoppen gezet om beschadiging van detransmissie te voorkomen. Selec-teer N (NEUTRAL) of P (PARK)en bedien de parkeerrem tot detransmissie is afgekoeld en hetbericht uit de display is verdwenen.
76
Infodisplays
Te verrichten handelingControlelampMededeling
Zie Automatische transmissie(bladzijde 101). Zie Motor startenen stoppen (bladzijde 91).
-voertuig niet in park.stand selec-teer P
Zie Automatische transmissie(bladzijde 101). Zie Motor startenen stoppen (bladzijde 91).
-om te starten selecteer N of P
Zie Motor starten en stoppen(bladzijde 91).-om te starten druk rempedaal in
Zie Automatische transmissie(bladzijde 101). Zie Motor startenen stoppen (bladzijde 91).
-om te starten selecteer N
Zie Automatische transmissie(bladzijde 101). Zie Motor startenen stoppen (bladzijde 91).
-deur open trek handrem aan
Stabiliteitsregeling (ESP)
Te verrichten handelingControlelampMededeling
Laat het systeem zo snel mogelijkdoor een goed opgeleide envakkundige monteur controleren.
oranjeABS storing service nu
Laat het systeem onmiddellijkdoor een goed opgeleide monteurcontroleren.
-ESP storing volg. servicebeurt
Zie Gebruik maken van stabili-teitsregeling (bladzijde 105).-ESP uit
77
Infodisplays
WERKINGBuitenluchtHoud de luchtinlaten voor de voorruit vrijvan belemmeringen (sneeuw, bladeren,enz.) zodat het klimaatregelsysteemeffectief kan werken.
Gerecirculeerde luchtLET OP
Wanneer de luchtrecirculatiestandlangdurig wordt ingeschakeld, kunnende ruiten beslaan. Wanneer de ruiten
beslaan, stel dan de standen in om devoorruit te ontdooien en te ontwasemen.
De lucht die zich in hetpassagierscompartiment bevindt, wordtgerecirculeerd. Er stroomt geen buitenluchtde auto in.
VerwarmingDe verwarmingscapaciteit is afhankelijkvan de koelvloeistoftemperatuur.
AirconditioningN.B.: De airconditioning werkt alleenwanneer de temperatuur hoger is dan 4 ºC.N.B.: Wanneer de airconditioning isingeschakeld, zal het brandstofverbruikhoger zijn.De lucht wordt door de warmtewisselaargevoerd, waar deze wordt gekoeld. Om deruiten wasemvrij te houden wordt vochtaan de lucht onttrokken. Het condenswordt naar buiten afgevoerd en daarom ishet normaal dat zich een klein plasje wateronder de auto vormt.
Algemene informatie over deklimaatregeling in het interieurSluit alle ruiten.
Het interieur verwarmenLaat de lucht naar de beenruimtenstromen. Laat, bij koud of vochtig weer,een geringe hoeveelheid lucht naar devoorruit en de portierruiten stromen.
Het interieur afkoelenLaat de lucht naar het hoofdniveaustromen.
VENTILATIEROOSTERSMiddelste luchtrooster
A BE112167
SluitenAOpenenB
Luchtrooster aan de zijkant
E71942
78
Klimaatregeling
HANDMATIGEKLIMAATREGELINGToetsen voor luchtverdeling
A
CD
BE
E102387
BeenruimteABeenruimte en voorruitBVoorruitCHoofdniveauDHoofdniveau en beenruimteE
De luchtverdeelknop kan in elke gewenstestand tussen de symbolen worden gezet.
Ventilator
E102390
A
Off (uit)A
N.B.: Wanneer u de aanjager uitschakeltkan de voorruit beslaan.
Gerecirculeerde lucht
E73059
Druk op de toets om te kiezen tussentoevoer van buitenlucht en het recirculerenvan de in het interieur aanwezige lucht.
SysteeminstellingenN.B.: Stel alle bedieningen in op deafgebeelde posities.
Interieur snel verwarmen
E102393
Ventilatie
E102394
Stel de regelknoppen van de luchtstroom,de aanjager en luchtroosters naar wens in.
79
Klimaatregeling
Airconditioning in- en uitschakelen
Wanneer u de aanjager uitschakelt, wordtook de airconditioning uitgeschakeld.Wanneer u de aanjager weer inschakelt,schakelt de airconditioning automatischin.
Koelen met buitenlucht
E102395
Interieur snel afkoelen
E102396
Voorruit ontdooien en ontwasemen
E102397
Wanneer de temperatuur hoger is dan 4°C, schakelt de airconditioningautomatisch in. Let erop dat de aanjageraanstaat. De controlelamp in deschakelaar brandt tijdens het ontdooienen ontwasemen.Wanneer u de luchtverdeelknop in eenandere stand dan stand C zet, blijft de A/Cingeschakeld.U kunt de airconditioning enluchtrecirculatie in- en uitschakelen terwijlde luchtverdeelknop in de stand C staat.Schakel zo nodig de ruitverwarming in. ZieVerwarmde ruiten en spiegels (bladzijde82).
Luchtvochtigheid in het interieurverlagen
E102398
80
Klimaatregeling
AUTOMATISCHEKLIMAATREGELINGHet systeem regelt automatisch detemperatuur, de hoeveelheid en verdelingvan de lucht en past deze aan de rij- enweersomstandigheden aan. Door eenmaalop de AUTO toets te drukken wordt deauto modus ingeschakeld.N.B.: Vermijd het wijzigen van deinstellingen wanneer het in de auto extreemwarm of koud is. De automatischeklimaatregeling past zich automatisch aande actuele omstandigheden aan. Voor eencorrecte werking van het systeem moetende midden- en zijroosters volledig zijngeopend.N.B.: De zonnesensor bevindt zich bovenophet instrumentenpaneel. Bedek dezonnesensor niet.N.B.: Als het systeem bij lagebuitentemperaturen in de auto modus staat,wordt de lucht zolang de motor koud is naarde voorruit en de zijruiten geleid.
Temperatuur instellen
E102706
U kunt de temperatuur tussen 16 ºC en 28ºC met stappen van of 0,5 ºC instellen. Inde stand LO (lager dan 16 ºC) schakelt hetsysteem over op continu koelen, in destand HI (hoger dan 28 °C) op continuverwarmen en wordt de temperatuur nietgeregeld.
Ventilator
E102731
De ventilatorinstelling wordt op het displayweergegeven.Druk om terug te keren naar de auto modusop de AUTO toets.
LuchtverdelingDruk op de gewenste toets om deluchtverdeling in te stellen. Iederecombinatie van instellingen kantegelijkertijd worden geselecteerd.
E70308
A B C
BeenruimteAHoofdniveauBVoorruitC
Wanneer u voorruit ontdooien enontwasemen kiest schakelen A, B en Cautomatisch uit en wordt deairconditioning ingeschakeld. Buitenluchtstroomt nu het interieur in. U kunt derecirculatiestand niet selecteren.
81
Klimaatregeling
Voorruit ontdooien enontwasemen
E91392
Druk de toets voorruit ontdooien enontwasemen in. Buitenlucht stroomt nuhet interieur in. De airconditioning wordtautomatisch ingeschakeld. Zolang deluchtverdeling in deze stand blijft staan,kunt u de recirculatiestand niet selecteren.Het ventilatortoerental en detemperatuurregeling werken automatischen kunnen niet met de hand wordenbediend. De aanjager draait met een hoogtoerental en de temperatuur wordt op HIingesteld.Wanneer u voorruit ontdooien enontwasemen selecteert, schakelt devoorruitverwarming automatisch in en nakorte tijd weer uit.Druk om terug te keren naar de auto modusop de AUTO toets.
Airconditioning in- en uitschakelen
E91393
Druk op de A/C toets om deairconditioning in of uit te schakelen. A/COFF verschijnt op het display wanneer deairconditioning is uitgeschakeld.A/C ON verschijnt op het display wanneerde airconditioning wordt ingeschakeld.
Gerecirculeerde lucht
Druk op de recirculatietoets om de luchtte laten recirculeren.
N.B.: In de auto modus wordt bij hogebinnen- en buitentemperaturen voor eenmaximale koeling van het interieurautomatisch de recirculatiestandingeschakeld. Wanneer de ingesteldetemperatuur eenmaal is bereikt, selecteerthet systeem automatisch toevoer vanbuitenlucht.
Automatische airconditioninguitschakelen
E91394
Druk op de OFF toets.Het verwarmings-, ventilatie- enairconditioningsysteem wordtuitgeschakeld en de recirculatiestandingeschakeld.
VERWARMDE RUITEN ENSPIEGELSVerwarmbare ruitenSchakel de ruitverwarming in om de voor-of achterruit te ontdooien of ontwasemen.N.B.: De ruitverwarming werkt alleen bij eendraaiende motor.
Verwarmde voorruit
E103392
Verwarmde achterruit
E72507
82
Klimaatregeling
Verwarmbare buitenspiegelsIn de elektrisch bedienbare buitenspiegelsis een verwarmingselement gemonteerddat het spiegelglas ontdooit of ontwasemt.Wanneer u de achterruitverwarminginschakelt, worden deze elementenautomatisch ingeschakeld.
83
Klimaatregeling
DE JUISTE ZITPOSITIEINNEMEN
E68595
WAARSCHUWINGENVerstel de stoelen nooit tijdens hetrijden.Alleen wanneer de veiligheidsgordelcorrect wordt gedragen, kan deze uin een zodanige positie houden dat
de airbag optimaal kan functioneren.
Wanneer u de veiligheidsgordel correctdraagt kunnen de stoel, hoofdsteun,veiligheidsgordel en airbags bij eeneventuele aanrijding optimaal beschermingbieden. Wij raden aan dat u:• zoveel mogelijk rechtop gaat zitten met
de onderzijde van uw rug zover mogelijknaar achteren.
• de rugleuning van de stoel niet meerdan 30 graden achterover kantelt.
• de hoofdsteun zodanig instelt, dat debovenzijde gelijkligt met de bovenzijdevan uw hoofd. Stel de hoofdsteun zovermogelijk naar voren in, maar u moetcomfortabel kunnen zitten.
• voldoende afstand houdt tussen uzelfen het stuurwiel. minimaal 250 mm (10inch) tussen uw borstbeen en de kapvan de airbag aanhoudt.
• het stuurwiel met licht gebogen armenvasthoudt.
• uw benen licht buigt zodat u depedalen volledig kunt indrukken.
• de schoudergordel over het middenvan uw schouder en de heupgordelstrak over uw heupen legt.
Zorg ervoor dat uw zitpositie comfortabelis en dat u de volledige controle over deauto hebt.
HOOFDSTEUNENHoofdsteun instellen
WAARSCHUWINGENTrek de achterste hoofdsteunomhoog wanneer iemand achterinplaatsneemt.Wanneer een voorwaarts gerichtkinderzitje op een stoel van detweede of derde zitrij wordt
geplaatst, verwijder dan altijd dehoofdsteun van die stoel.
E66539
Stel de hoofdsteun zo in, dat de bovenzijdeervan gelijkligt met de bovenzijde van uwhoofd.
Hoofdsteun verwijderenDruk de knoppen in en verwijder dehoofdsteun.
84
Stoelen
HANDMATIG VERSTELBARESTOELEN
WAARSCHUWINGENBreng geen extra stoelhoezen aandie niet speciaal zijn ontwikkeld voorhet gebruik op stoelen met
zij-airbags. Laat het aanbrengen van dezestoelhoezen over aan de gedegengetrainde monteurs.
Verstel de stoelen niet terwijl dewagen in beweging is.
Stoelen naar voren of naarachteren schuiven
WAARSCHUWINGSchuif de stoel naar voren en naarachteren nadat u de hendel hebtlosgelaten om ervoor te zorgen dat
de stoel weer goed wordt vergrendeld.
E70728
Rugleuning neerklappen - 3-deursuitvoering
1
32
E112675
1. Trek aan de vergrendelhendel om derugleuning te ontgrendelen.
N.B.: Houd de vergrendelhendel niet vasttijdens het bewegen van de stoel.2. Druk de rugleuning naar voren tot deze
in de neergeklapte stand wordtvergrendeld.
3. Blijf de rugleuning naar benedendrukken om de zitting naar voren teschuiven.
Rugleuning opklappen - 3-deursuitvoering
WAARSCHUWINGPlaats geen voorwerpen achter derugleuning die het vergrendelenzouden kunnen belemmeren.
85
Stoelen
E112676
2
3
1
1. Schuif de zitting naar achteren tottegen de aanslag (geheugenpositie) ofin de gewenste zitpositie naar voren.
N.B.: De geheugenfunctie is alleenbeschikbaar op de bestuurdersstoel.2. Trek aan de vergrendelhendel om de
rugleuning te ontgrendelen.3. Klap de rugleuning op tot deze met een
klik vergrendelt.
Lendensteun instellen
E70729
Hoogte van de bestuurdersstoelverstellen
E70730
Bij elke beweging omhoog of omlaag vande hendel komt de stoel een stukjeomhoog of omlaag.
Hellingshoek van de rugleuninginstellen
E70731
86
Stoelen
ACHTERBANKRugleuningen neerklappen
WAARSCHUWINGWanneer u de rugleuningenneerklapt, let er dan op dat uwvingers niet tussen de rugleuning en
het stoelframe komen.
LET OPProbeer niet de rugleuning van deachterbank neer te klappen.Laat de hoofdsteunen zakken. ZieHoofdsteunen (bladzijde 84).
1
2
1
E102532
1. Druk de ontgrendelknoppen naarbeneden en houd ze in deze stand.
2. Druk de rugleuning naar voren.WAARSCHUWINGEN
Zorg er bij het omhoog klappen vande rugleuningen voor dat de gordelszichtbaar zijn voor de inzittende en
niet achter de bank bekneld raken.Zorg ervoor dat de stoelen en derugleuningen goed vastzitten envolledig zijn vergrendeld.
VERWARMDE STOELEN
LET OPWanneer deze functie bij stilstaandemotor wordt ingeschakeld, wordthierdoor de accu ontladen.
E112664
De stoelverwarming werk alleen metingeschakeld contact.De maximum temperatuur wordt bereiktna vijf tot zes minuten. De temperatuurwordt door een thermostaat geregeld.De stoelverwarming blijft werken tot deschakelaart van de stoelverwarming of hetcontact wordt uitgeschakeld.
87
Stoelen
ZONNEKLEPPEN
E72973
KLOKSchakel om de klok af te stellen hetcontact in en druk indien nodig op de toetsH of M.
BEKERHOUDERS
WAARSCHUWINGPlaats tijdens het rijden geen hetedranken in de bekerhouders.
AANSTEKER
LET OPWanneer u het aansluitpunt gebruiktterwijl de motor niet draait, wordthierdoor de accu ontladen.Houd het verwarmingselement vande aansteker niet ingedrukt.
N.B.: U kunt het elektrische aansluitpuntgebruiken voor 12 volt accessoires met eenmaximum vermogen van 15 ampère. Gebruikalleen Ford stekkers of stekkers die geschiktzijn voor gebruik in SAE gestandaardiseerdeaansluitingen.
E103382
Druk het verwarmingselement in om deaansteker te laten gloeien. Hij springtautomatisch in de oorspronkelijke standterug.
OPBERGRUIMTES
WAARSCHUWINGRijd niet met openstaande kleppenvan de opbergvakken. Doe voordatu wegrijdt de klep dicht.
LET OPBewaar geen voor warmte gevoeligevoorwerpen en vloeistoffen in enigopbergvak.
E72980
88
Gemaksfuncties
WEGENKAARTOP-BERGVAKKEN
E74686
PASLEZER TOLWEGEN
E99272
40
13
70
120
Bij auto's met een warmtewerende voorruitmoet de transponder zoals afgebeeldworden aangebracht (alle maten zijn inmillimeters weergegeven), anders kan dechipkaart bij de tolpoorten niet goedworden afgelezen.De transponder moet aan passagierszijdeworden aangebracht om te voorkomen dathet zicht van de bestuurder wordtbelemmerd (bijv. verkeerslichten).
AANSLUITING AUXILIARYINGANG (AUX IN)
E102671
Zie Ingangsaansluiting (AUX IN)(bladzijde 180).
89
Gemaksfuncties
USB-POORT
E102670
Zie Verbinding (bladzijde 203).
HOUDER SATELLIET-NAVIGATIE-UNITHouder instellen
E112711
1
3
2
1. Ontgrendelen2. Stel de gewenste positie van de houder
in.
3. VergrendelenN.B.: Zorg dat de houder van denavigatie-unit in de juiste positie wordtvergrendeld.
VLOERMATTEN
WAARSCHUWINGWanneer de vloermatten wordengebruikt, zorg dan dat devloermatten correct worden
vastgemaakt met de correctebevestigingselementen, zodat de mattengeen invleod hebben op de bediening vande pedalen.
90
Gemaksfuncties
ALGEMENE INFORMATIEAlgemene opmerkingen over hetstartenAls de accu losgekoppeld is geweest kande motor, nadat de accukabels weer zijnaangesloten, een afwijkendedraaikarakteristiek vertonen gedurende ca.8 kilometer.De oorzaak is, dat het motormanagementzich weer aan de motor moet aanpassen.Ongebruikelijke rijkarakteristieken tijdensdeze periode moeten worden genegeerd.
Motor starten door middel vanslepen of duwen
WAARSCHUWINGOm beschadiging te voorkomenmoet u uw auto niet aanduwen ofaanslepen. Gebruik hulpstartkabels
en een hulpaccu. Zie Starten methulpstartkabels (bladzijde 143).
CONTACTSLOT
WAARSCHUWINGDraai nooit de sleutel in de stand 0of I terug zolang de auto nog inbeweging is.
E72128
0 Contact uitgeschakeld.I De ontsteking en alle hoofdcircuits zijnuitgeschakeld.
N.B.: Laat, om te voorkomen dat de acculeegraakt, de contactsleutel niet te lang indeze stand staan.II Het contact staat aan. Alle elektrischecircuits zijn ingeschakeld. Waarschuwings-en controlelampen branden. Dit is de standwaarin de sleutel moet staan tijdens hetrijden. U moet deze stand ook kiezenwanneer de auto wordt gesleept.III Startmotor ingeschakeld. Laat desleutel los zodra de motor aanslaat.
SLEUTELLOOS STARTEN
WAARSCHUWINGENHet is mogelijk dat het keylessstartsysteem niet werkt wanneer desleutel zich te dicht bij metalen
voorwerpen of elektronische apparaten,zoals een mobiele telefoon, bevindt.
Controleer altijd voordat u probeertuw wagen in beweging te brengen ofhet stuurslot is uitgeschakeld.
N.B.: Om het contact aan te zetten en demotor te starten moet zich een geldigepassive key in de wagen bevinden.N.B.: Druk het rempedaal ofkoppelingspedaal, afhankelijk van het typeversnellingsbak, volledig in om de motor testarten.
E85766
91
Motor starten en stoppen
Contact aanDruk eenmaal de startknop in. Alleelektrische circuits zijn operationeel, dewaarschuwings- en controlelampenbranden.
Motor starten bij uitvoeringen metautomatische transmissieN.B.: Door tijdens het starten hetrempedaal op te laten komen, wordt destartmotor uitgeschakeld maar blijft hetcontact aan.1. Controleer of de transmissie in stand
P of N staat.2. Druk het rempedaal volledig in.3. Druk de startknop kortstondig in.
Motor starten bij uitvoeringen methandgeschakelde versnellingsbakN.B.: Door tijdens het starten hetkoppelingspedaal op te laten komen, wordtde startmotor uitgeschakeld maar blijft hetcontact aan.1. Druk het koppelingspedaal volledig in.2. Druk de startknop kortstondig in.
Een dieselmotor startenN.B.: De startmotor kan pas wordeningeschakeld wanneer de het voorgloeienis voltooid. Onder extreem koudeomstandigheden kan dit enkele secondenduren.N.B.: Houd het koppelings- of rempedaalingetrapt tot de motor wordt gestart.
Motor slaat niet aan.Het startsysteem met passive key werktniet indien:• De frequenties van de passive key
worden verstoord.• De batterij in de passive key leeg is.
Volg de volgende procedure wanneer demotor niet kan worden gestart.
E99666
1. Houd de passive key precies zoals isweergegeven naast de stuurkolomkap.
2. Met de passive key in deze stand kuntu de startknop gebruiken om hetcontact aan te zetten en de motor testarten.
Motor stoppen bij stilstaande autoN.B.: Het contact, alle elektrische circuits,waarschuwings- en controlelampen wordenuitgeschakeld.
Handgeschakelde versnellingsbakDruk de startknop in.
Automatische transmissie1. Zet het keuzehandel in de stand P.2. Druk de startknop in.
92
Motor starten en stoppen
Motor stoppen bij rijdende autoWAARSCHUWING
Het uitschakelen van de motor terwijlde auto nog rijdt, resulteert in hetverlies van de rem- en
stuurbekrachtiging. De stuurinrichtingwordt niet geblokkeerd, maar benodigtmeer stuurkracht. Wanneer het contactwordt uitgeschakeld, kunnen ook sommigeelektrische circuits, waarschuwingslampenen indicators uitgeschakels worden.
Houd de startknop twee secondeningedrukt of druk hier driemaal binnen drieseconden op.
STUURWIELBLOKKERING
WAARSCHUWINGControleer altijd voordat u probeertuw auto in beweging te brengen ofhet stuurslot is uitgeschakeld.
Uitvoeringen zonder keylessstartsysteemStuurslot activeren:1. Neem de sleutel uit het contactslot.2. Draai het stuurwiel.
Uitvoeringen met keylessstartsysteemN.B.: Het stuurslot wordt niet geactiveerdbij ingeschakeld contact of wanneer met deauto wordt gereden.Uw auto is uitgerust met een elektronischbediend stuurslot. Deze werktautomatisch.Het stuurslot wordt na een korte periodegeactiveerd nadat de auto is geparkeerden de passieve sleutel zich buiten de autobevindt.
Stuurslot deactiverenSchakel het contact in of:Uitvoeringen met automatischetransmissie• Trap het rempedaal in.Auto's met handgeschakeldeversnellingsbak• Trap het koppelingspedaal in.
EEN BENZINEMOTORSTARTENN.B.: U kunt de startmotor per startpogingslechts maximaal 30 seconden inschakelen.
Koude of warme motorAlle auto's
LET OPZet bij temperaturen lager dan -20°Chet contact tenminste één secondeaan alvorens de motor te starten.
Hierdoor zorgt u ervoor dat de maximalebenzinedruk wordt opgebouwd voordat demotor wordt gestart.
Auto's met handgeschakeldeversnellingsbakN.B.: Raak het gaspedaal niet aan.1. Druk het koppelingspedaal volledig in.2. Start de motor.3. Slaat de motor niet aan, trap dan het
rempedaal en het koppelingspedaalvolledig in en probeer het opnieuw.
Auto's met automatische transmissieN.B.: Raak het gaspedaal niet aan.1. Schakel park of neutral in.2. Druk het rempedaal volledig in.3. Start de motor.
93
Motor starten en stoppen
Alle auto'sWacht even wanneer de motor niet binnen15 seconden aanslaat, en probeer hetopnieuw.Is de motor na drie startpogingen nog nietaangeslagen, wacht dan tien seconden enga te werk zoals is beschreven onderVerzopen motor.Levert het starten bij temperaturen lagerdan -25°C problemen op, druk hetgaspedaal dan ¼ tot ½ van de pedaalslagin en probeer het opnieuw.
Verzopen motorAuto's met handgeschakeldeversnellingsbak1. Druk het koppelingspedaal volledig in.2. Druk het gaspedaal volledig in en houd
het ingedrukt.3. Start de motor.
Auto's met automatische transmissie1. Schakel park of neutral in.2. Druk het gaspedaal volledig in en houd
het ingedrukt.3. Druk het rempedaal volledig in.4. Start de motor.
Alle auto'sSlaat de motor niet aan, herhaal dan destartprocedure zoals beschreven onderKoude of warme motor.
Stationair toerental na het startenHet stationaire toerental waarmee demotor direct na het aanslaan draait, isafhankelijk van de motortemperatuur.
Wanneer de motor koud is, wordt hetstationaire toerental automatischverhoogd om de katalysator zo snelmogelijk op temperatuur te brengen.Hierdoor wordt de uitlaatgasemissie vande auto tot een absoluut minimumbeperkt.Het stationaire toerental neemt langzaamtot normaal af zodra de katalysatoropwarmt.
EEN DIESELMOTOR STARTENKoude of warme motorAlle auto'sN.B.: Wanneer de temperatuur lager is dan-15°C, mag u de startmotor 25 secondenachtereen inschakelen. Wanneer de autofrequent wordt gebruikt bij dergelijk lagetemperaturen raden wij aan eenverwarmingselement in het motorblok telaten monteren.N.B.: Schakel de startmotor in totdat demotor aanslaat.N.B.: U kunt de startmotor per startpogingslechts maximaal 30 seconden inschakelen.
Zet het contact aan en wacht totde controlelamp van hetvoorgloeisysteem uitgaat.
Auto's met handgeschakeldeversnellingsbakN.B.: Raak het gaspedaal niet aan.1. Druk het koppelingspedaal volledig in.2. Start de motor.3. Slaat de motor niet aan, trap dan het
rempedaal en het koppelingspedaalvolledig in en probeer het opnieuw.
Auto's met automatische transmissie1. Schakel park of neutral in.
94
Motor starten en stoppen
2. Druk het rempedaal volledig in.3. Start de motor.
DIESELROETFILTERHet DPF is een onderdeel van hetuitlaatgasemissiesysteem van uw auto.Het zuivert de uitlaatgassen vanschadelijke roetdeeltjes bij auto's metdieselmotor.
RegeneratieWAARSCHUWING
Laat de motor niet stationair draaienof parkeer de auto niet op drogebladeren, droog gras of ander
brandbaar materiaal. HetDPF-regeneratieproces werkt metbijzonder hoge uitlaatgastemperaturen enna het afzetten van de motor en tijdens enna DPF-regeneratie blijft de uitlaat eenaanzienlijke hoeveelheid hitte uitstralen.Hierdoor ontstaat het gevaar van brand.
LET OPU dient te voorkomen dat debrandstof opraakt.
N.B.: Nadat de motor is afgezet draaien deventilatoren wellicht nog een korte periodedoor.In tegenstelling tot een gewoon filter, datregelmatig vervangen moet worden, is hetDPF zodanig ontworpen dat hetregenereert (zichzelf reinigt) omdoeltreffend te blijven. Hetregeneratieproces vindt automatischplaats. Onder sommige rijomstandighedenmoet u echter het regeneratieprocesondersteunen.
Als u alleen korte afstanden aflegt of uwtijdens het rijden regelmatig stopt en start(met verhoogd accelereren endecelereren), dan zal een enkele keer rijdenonder de volgende omstandigheden hetregeneratieproces ondersteunen:• Rijd tot 20 minuten met een constante
snelheid, bij voorkeur op een hoofdwegof snelweg.
• Voorkom langdurig stationair draaienen neem altijd snelheidslimieten en hettype wegdek in acht.
• Zet de auto niet van contact.• Kies zo nodig een lagere versnelling dan
normaal om tijdens deze rit een hogermotortoerental te verkrijgen.
95
Motor starten en stoppen
VEILIGHEIDSMAATREGELEN
WAARSCHUWINGENStop met tanken nadat hetvulpistool voor de tweede keer isafgeslagen. Alle brandstof die u dan
nog toevoegt vult de expansieruimte in debrandstoftank, hetgeen er toe kan leidendat de brandstof overstroomt. Het morsenvan brandstof kan gevaarlijk zijn voorandere weggebruikers.
Vermijd open vuur of hittebronnen inde nabijheid van hetbrandstofsysteem. Het
brandstofsysteem staat onder druk.Wanneer het brandstofsysteem lekt,bestaat het gevaar van verwonding.
BRANDSTOFKWALITEIT -BENZINE
LET OPGebruik geen gelode benzine ofbenzine met additieven die anderemetallische bestanddelen (bijv. op
mangaan gebaseerd) bevat. Deze kunnenhet emissiesysteem beschadigen.
N.B.: Gebruik uitsluitend brandstof vanhoge kwaliteit zonder additieven of anderetoevoegingen.Gebruik ongelode benzine met eenminimum octaangetal van 95 dievoldoet aan de specificatie EN 228, of eenequivalent.
BRANDSTOFKWALITEIT -DIESEL
WAARSCHUWINGMeng de dieselolie niet met olie,benzine of andere vloeistoffen. Dezekunnen een chemische reactie
veroorzaken.
LET OPVoeg geen kerosine, paraffine ofpetroleum aan de dieselolie toe. Dezekunnen het brandstofsysteem
beschadigen.Gebruik dieselolie die voldoet aan despecificatie EN 590, of debetreffende nationale specificatie.
N.B.: We adviseren alleen brandstof vanhoge kwaliteit te gebruiken.N.B.: Het gebruik van niet door Fordgoedgekeurde additieven of anderemotorbehandelingen worden door Fordafgeraden.N.B.: Wij raden het langdurig gebruik vanadditieven af die vlokvorming moetenvoorkomen.
Opslaan voor de lange termijnDe meeste dieselbrandstoffen bevattenbiodiesel; wanneer uw voertuig lange tijdniet wordt gebruikt (meer dan tweemaanden), dan wordt aanbevolen de tankenkel met diesel op aardoliebasis (indienbeschikbaar) te vullen of een antioxidantaan de biodiesel toe te voegen. Uw dealerkan u helpen met een geschikteantioxidant.
96
Brandstof en tanken
TANKKLEP
WAARSCHUWINGENVoorkom dat tijdens het tankenbrandstof wordt gemorst, die zich inhet vulpistool bevindt.Vermijd open vuur of hittebronnen inde nabijheid van hetbrandstofsysteem. Het
brandstofsysteem staat onder druk.Wanneer het brandstofsysteem lekt,bestaat het gevaar van verwonding.
LET OPWanneer u een hogedrukspuitgebruikt om uw auto te wassen, spuitdan kort op de tankklep vanaf een
afstand van niet minder dan 20 centimeter(8 inch).
E103203
Druk op de klep om deze te openen. Opende klep volledig tot hij vergrendelt.Wanneer u het vulpistool plaatst, openteen veerbelaste klep wanneer de correctevulpistooldiameter wordt geregistreerd.Hierdoor wordt voorkomen dat onjuistebrandstof wordt getankt.
WAARSCHUWINGStop met tanken nadat hetvulpistool voor de tweede keer isafgeslagen. Alle brandstof die u dan
nog toevoegt vult de expansieruimte in debrandstoftank, hetgeen er toe kan leidendat de brandstof overstroomt. Het morsenvan brandstof kan gevaarlijk zijn voorandere weggebruikers.
E119080
Breng het vulpistool tot en met de eerstenok op het vulpistool in. Laat het rusten opde afdekking van de vulbuis.
WAARSCHUWINGWij raden aan minimaal 10 secondente wachten alvorens het vulpistooluit de vulbuis te halen, zodat alle
achtergebleven brandstof in debrandstoftank kan stromen.
E119081
97
Brandstof en tanken
Til het vulpistool licht op om het teverwijderen.
Uitvoeringen met eenbandenreparatiesetIn de reservewielkuip bevindt zich eentrechter. Gebruik deze wanneer u brandstofuit een jerrycan tankt.
Uitvoeringen zonderbandenreparatiesetIn het dashboardkastje is een trechteraangebracht. Gebruik deze wanneer ubrandstof uit een jerrycan tankt.
KATALYSATOR
WAARSCHUWINGLaat de motor niet stationair draaienof parkeer de wagen niet op drogebladeren, droog gras of ander
brandbaar materiaal. Tijdens het gebruikvan de motor en na het afzetten van demotor straalt het uitlaatsysteem veelwarmte uit. Hierdoor ontstaat het gevaarvan brand.
Rijden met een auto metkatalysator
LET OPZorg ervoor dat u de tank niet leegrijdt.Schakel de startmotor niet langdurigachtereen in.Laat de motor niet met eenlosgekoppelde bougiekabel draaien.
LET OPSleep of duw de auto niet aan.Gebruik hulpstartkabels. Zie Startenmet hulpstartkabels (bladzijde 143).Zet het contact tijdens het rijden nietaf.
TANKEN
LET OPProbeer niet de motor te startenwanneer u de tank met de onjuistebrandstofsoort hebt gevuld. Hierdoor
kan de motor worden beschadigd. Laat hetsysteem onmiddellijk door een geschooldemonteur controleren.
BRANDSTOFVERBRUIKDe CO2 waarden en debrandstofverbruikcijfers zijn afgeleid vanlaboratoriumtests volgens EEC richtlijn80/1268/EEC en aanvullingen daarop.Deze richtlijnen worden door alleautomobielfabrikanten aangehouden.Deze gegevens zijn bedoeld voor hetvergelijken van merken en modellen. Zezijn niet bedoeld als weergave van hetwerkelijke brandstofverbruik van uwwagen. Het werkelijke brandstofverbruikwordt door vele factoren bepaald,waaronder de rijstijl, rijden met hogesnelheden, starten/stoppen, gebruik vande airconditioning, de gemonteerdeaccessoires, rijden met een aanhanger, enz.Uw Ford dealer dient u gaarne van advieshoe u het brandstofverbruik kunt verlagen.
98
Brandstof en tanken
TECHNISCHE SPECIFICATIEBrandstofverbruikscijfers
CO2-emissieGecombi-neerdBuitenwegStadsverkeer
Variantg/kml/100 km
(mpg)l/100 km
(mpg)l/100 km
(mpg)
1275,5 (51,4)4,4 (64,2)7,3 (38,7)1.25L Duratec-16V (Sigma)(44 kW/60 pk) Fase V
1295,6 (50,4)4,5 (62,8)7,4 (38,2)1.25L Duratec-16V (Sigma)(60 kW/82 pk) Fase V
1335,7 (49,6)4,6 (61,4)7,5 (37,7)1.4L Duratec-16V (Sigma)(71 kW/96 pk) Fase IV,handgeschakelde versnel-lingsbak
1335,8 (48,7)4,7 (60,1)7,6 (37,2)1.4L Duratec-16V (Sigma)(71 kW/96 pk) Fase V,handgeschakelde versnel-lingsbak
1546,5 (43,5)5,1 (55,4)8,9 (31,7)1.4L Duratec-16V (Sigma)(71 kW/96 pk) Fase IV,automatische transmissie
1546,6 (42,8)5,2 (54,3)8,9 (31,7)1.4L Duratec-16V (Sigma)(71 kW/96 pk) Fase V, auto-matische transmissie
1345,8 (48,7)4,6 (61,4)7,9 (35,8)1.6L Duratec-16V Ti-VCT(Sigma) (88 kW/120 pk)Fase V
1395,9 (47,9)4,8 (58,9)8,0 (35,3)1.6L Duratec-16V Ti-VCT(Sigma) (99 kW/134 pk)Fase V
1104,2 (67,3)3,5 (80,7)5,3 (53,3)1.4L Duratorq-TDCi (DV)Diesel (50 kW/68 pk) FaseIV
1074,1 (68,9)3,6 (78,5)4,8 (58,9)1.4L Duratorq-TDCi (DV)Diesel (51 kW/70 pk) FaseV
99
Brandstof en tanken
CO2-emissieGecombi-neerdBuitenwegStadsverkeer
Variantg/kml/100 km
(mpg)l/100 km
(mpg)l/100 km
(mpg)
1074,1 (68,9)3,6 (78,5)4,9 (57,6)1.6L Duratorq-TDCi (DV)Diesel (55 kW/75 pk) FaseV
1074,1 (68,9)3,6 (78,5)4,9 (57,6)1.6L Duratorq-TDCi (DV)Diesel (70 kW/95 pk) FaseV
983,7(76,3)3,2 (88,3)4,6 (61,4)1.6L Duratorq-TDCiECOnetic (70 kW/95 pk)Fase V
100
Brandstof en tanken
HANDGESCHAKELDEVERSNELLINGSBAKDe achteruit inschakelen
LET OPSchakel de achteruit niet in wanneerde wagen in beweging is. Dit kaninwendige schade aan de
versnellingsbak veroorzaken.Druk het koppelingspedaal geheel inen wacht drie seconden voordat u deachteruit inschakelt.
E99067
Bij sommige auto's moet de kraag omhoogworden gebracht tijdens inschakelen vande achteruit.
AUTOMATISCHETRANSMISSIEAlgemene informatieMet deze transmissie kunt u ookhandmatig schakelen (als eenhandgeschakelde versnellingsbak).
Standen van transmissiehendel
E78310
ParkerenPAchteruitRNeutraalNRijdenDHandmatig schakelenM
WAARSCHUWINGDruk het rempedaal in voordat u dekeuzehendel verplaatst en houd hetingedrukt tot u wegrijdt.
N.B.: Een koude motor heeft een hogerstationair toerental. Daarom heeft de wagenmeer de neiging te gaan kruipen wanneer ueen rijstand hebt ingeschakeld.Druk de knop op de keuzehendel in om deachteruit of de parkeerstand in teschakelen.De stand van de keuzehendel wordt op hetinformatiedisplay weergegeven.
Parkeren
WAARSCHUWINGENSchakel de parkeerstand alleen inwanneer de auto stilstaat.Trek voordat u de wagen verlaatde handrem aan en schakel deparkeerstand in. Controleer of de
keuzehendel is vergrendeld.
101
Versnellingsbak/transmissie
N.B.: Wanneer u het bestuurdersportieropent en de parkeerstand is nietingeschakeld, klinkt er een akoestischwaarschuwingssignaal.N.B.: De accubeveiliging zal het akoestischewaarschuwingssignaal na een bepaalde tijduitschakelen.In deze stand wordt geen kracht op deaangedreven wielen overgebracht en detransmissie is geblokkeerd. Wanneer dekeuzehendel in deze stand staat kunt u demotor starten.
Achteruit
WAARSCHUWINGSchakel de achteruit alleen inwanneer de auto stilstaat en demotor stationair draait.
NeutraalIn deze stand wordt geen kracht op deaangedreven wielen overgebracht, maarde transmissie is niet geblokkeerd.Wanneer de keuzehendel in deze standstaat kunt u de motor starten.
RijdenSchakel de rijstand in om automatischgebruik te maken van alle voorwaartseversnellingen.
Handmatig schakelenN.B.: Het schakelen vindt alleen plaats bijbepaalde rijsnelheden en motortoerentallen.Selecteer handmatig schakelen omhandmatig gebruik te maken van devoorwaartse versnellingen. Druk dekeuzehendel naar voren om terug teschakelen en trek hem naar achteren omop te schakelen.
WAARSCHUWINGHoud de keuzehendel niet constantin – of +.
U kunt versnellingen overslaan door dekeuzehendel met korte intervallenherhaaldelijk te bewegen.De handmatige modus beschikt ook overeen kickdown functie. Zie Kickdown.De transmissie schakelt automatisch terugwanneer het motortoerental te laag is enschakelt automatisch op wanneer hetmotortoerental te hoog is.
RijmodiDe transmissie schakelt de juisteversnelling in voor optimale prestatiesgebaseerd op de omgevingstemperatuur,de hellingshoek van het wegdek, debelading van de auto en de inbreng van debestuurder.
Aanwijzingen voor het rijden meteen automatische transmissieWegrijden
WAARSCHUWINGEen auto met automatischetransmissie kan niet worden gestartdoor middel van slepen of duwen.
Zie Starten met hulpstartkabels(bladzijde 143).
1. Zet de handrem los.2. Laat het rempedaal opkomen en druk
het gaspedaal in.
Stoppen1. Laat het gaspedaal opkomen en druk
het rempedaal in.2. Trek de handrem aan.
102
Versnellingsbak/transmissie
KickdownDruk het gaspedaal volledig in terwijl hetkeuzehendel in de rijstand staat om vooroptimale prestaties de eerstvolgendelagere versnelling in te schakelen. Laat hetgaspedaal los wanneer kickdown nietlanger gewenst is.
Voorziening voor het ontgrendelenvan de keuzehendelGebruik de hefboom om bij een elektrischestoring of bij een lege accu de keuzehendeluit de parkeerstand te zetten.
E78321
LET OPWees voorzichtig bij hetomhoogtrekken van het paneel.
Verwijder met een klein plat voorwerp hetpaneeltje in de middenconsole naast dekeuzehendel.
E78322
Druk met een geschikt voorwerp devergrendelhendel in de opening enverplaats tegelijkertijd de keuzehendel uitde stand P.N.B.: Wanneer de keuzehendel opnieuw inde stand P wordt geplaatst, moet dezeprocedure worden herhaald.
103
Versnellingsbak/transmissie
WERKINGSchijfremmenNatte remschijven hebben een lagerewrijvingscoëfficiënt. Druk na het verlatenvan een wasstraat het rempedaal evenvoorzichtig in om de waterfilm op deremschijven te laten verdampen.
ABSWAARSCHUWING
ABS is niet bedoeld om debestuurder te ontheffen van zijnplicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
Het ABS voorkomt dat de wielenblokkeren, zelfs tijdens krachtig remmen,waardoor de auto in noodsituaties volledigbestuurbaar en stabiel blijft.
TIPS VOOR RIJDEN MET ABSWanneer het ABS in werking is, pulseerthet rempedaal. Dit is normaal. Blijf hetrempedaal indrukken.Het ABS voorkomt geen gevaren dieontstaan wanneer:• u te weinig afstand ten opzichte van
voor u rijdend verkeer houdt.• de auto te maken krijgt met
aquaplaning.• u bochten te snel neemt.• het wegdek slecht is.
PARKEERREMAlle uitvoeringen
WAARSCHUWINGBij auto's met automatischetransmissie moet de keuzehendelaltijd in de stand P staan.
• Druk het rempedaal krachtig in.• Trek de handremhendel krachtig en
zover mogelijk aan.• Druk de ontgrendelknop tijdens het
aantrekken niet in.• Wanneer uw auto op een helling
geparkeerd staat met de voorzijde inopwaartse richting, schakel dan deeerste versnelling in en draai hetstuurwiel van de trottoirband af.
• Wanneer uw auto op een hellinggeparkeerd staat met de voorzijde inneerwaartse richting, schakel dan deachteruit in en draai het stuurwiel naarde trottoirband toe.
Druk, om de handrem los te zetten, hetrempedaal krachtig in, trek de hefboomiets omhoog, druk de ontgrendelknop in enlaat de hefboom zakken.
104
Remmen
WERKINGElektronischStabiliteitsprogramma (ESP)
WAARSCHUWINGHet systeem is niet bedoeld om debestuurder te ontheffen van zijnplicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
E72903
A A
AB
B
B
B
Zonder ESPAMet ESPB
Het systeem ondersteunt de stabiliteit vande auto wanneer deze dreigt uit te breken.Dit wordt bewerkstelligd door de wielenafzonderlijk af te remmen en door hetmotorkoppel zo nodig te verlagen.Het systeem zorgt ook voor een beteretractieregeling door het motorkoppel teverlagen wanneer de wielen bij hetaccelereren beginnen door te draaien. Hetverbetert de mogelijkheden om op gladdewegdekken of losse oppervlakken op tetrekken en het verbetert het comfort doorwielspin in haarspeldbochten te beperken.
Waarschuwingslampstabiliteitsregeling (ESP)Wanneer het systeem tijdens het rijdenwordt geactiveerd, knippert de lamp. ZieWaarschuwings- en indicatielampen(bladzijde 62).
NoodremassistentWAARSCHUWING
Het systeem is niet bedoeld om debestuurder te ontheffen van zijnplicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
Het systeem kan een noodstopsituatieherkennen aan de snelheid waarmee u hetrempedaal indrukt. Het zorgt voormaximale remdruk zolang het rempedaalwordt ingedrukt. Het systeem kan deremweg in kritieke situaties verkorten.
GEBRUIK MAKEN VANSTABILITEITSREGELINGN.B.: Telkens wanneer u het contact aanzet wordt het systeem automatischingeschakeld.
Uitvoeringen met schakelaarstabiliteitsregeling (ESP)Druk de schakelaar in en houd deze éénseconde ingedrukt. Het lampje in deschakelaar gaat branden. Op het displaywordt een bericht weergegeven. ZieInfoberichten (bladzijde 73).Druk de schakelaar opnieuw in om hetsysteem in te schakelen.Voor locatie: Zie In één oogopslag(bladzijde 10).
105
Stabiliteitsregeling
WERKING
WAARSCHUWINGOndanks de parkeerhulp bent uverplicht voorzichtig en aandachtigte rijden.
LET OPUitvoeringen met een trekhaakmoduledie niet door ons is goedgekeurd,kunnen obstakels niet correct
detecteren.Bij zware regenval of andereomstandigheden waardoorverstorende reflecties ontstaan is het
mogelijk dat de sensoren bepaaldevoorwerpen niet 'zien'.
De sensoren kunnen voorwerpen meteen oppervlak de ultrasonegeluidsgolven absorberen niet 'zien'.De parkeerhulp detecteert geenobstakels die van de wagen afbewegen. Deze worden alleen kort
nadat zij opnieuw naar de wagen toebewegen gedetecteerd.
Wees bijzonder voorzichtig wanneeru met een gemonteerdetrekhaakkogel of accessoires zoals
een fietsdrager achteruitrijdt, omdat deparkeersensor alleen de afstand vanaf debumper tot het obstakel meet.
Wanneer u een hogedrukspuitgebruikt om uw auto te wassen, spuitdan kort op de sensoren vanaf een
afstand van niet minder dan 20 centimeter(8 inch).
N.B.: Bij wagens met een afneembaretrekhaakkoppeling wordt de parkeerhulpautomatisch uitgeschakeld wanneer eenvan de aanhangerlampen (of verlichting)wordt aangesloten op de 13 pinsstekkerdoos via een door ons goedgekeurdetrekhaakmodule.
N.B.: Houd de sensoren vrij van vuil, ijs ensneeuw. Reinig de sensoren niet metscherpe voorwerpen.N.B.: Wanneer de parkeerhulp een signaalregistreert dat op dezelfde frequentie wordtuitgezonden als de sensoren gebruiken, ofwanneer de auto maximaal is beladen, kaneen vals signaal worden gegeven.N.B.: De buitenste sensoren kunnen dezijmuren van een garage detecteren.Wanneer de afstand tussen de buitenstesensor en de muur gedurende drie secondenconstant blijft, wordt het akoestisch signaaluitgeschakeld. Wanneer u doorrijdt, kunnende binnenste sensoren objecten achter deauto detecteren.
GEBRUIK MAKEN VAN DEPARKEERHULP - AUTO'S METPARKEERHULP ACHTERUIT
WAARSCHUWINGOndanks de parkeerhulp bent uverplicht voorzichtig en aandachtigte rijden.
E77927
De parkeerhulp wordt automatischgeactiveerd wanneer u bij aangezetcontact de achteruit inschakelt.
106
Parkeerhulp
U hoort een onderbroken signaal wanneerde afstand tussen de achterbumper en eenobstakel ca. 150 cm bedraagt of ca. 50 cmaan de zijkanten. Wanneer de afstandkleiner wordt, volgen de signalen elkaarsneller op. Een voortdurend signaalweerklinkt op een afstand van minder dan30 centimeter tot de achterbumper.N.B.: Wanneer u drie seconden lang eenhoge pieptoon hoort, duidt dit op eenstoring. Het systeem wordt uitgeschakeld.Laat het systeem onmiddellijk door eengoed opgeleide monteur controleren.
GEBRUIK MAKEN VAN DEPARKEERHULP - AUTO'S METPARKEERHULP VOOR ENACHTER
WAARSCHUWINGOndanks de parkeerhulp bent uverplicht voorzichtig en aandachtigte rijden.
Parkeerhulp in- en uitschakelenDe parkeerhulp is standaard uitgeschakeld.Schakel de achteruitversnelling in of drukde schakelaar op het instrumentenpaneelin, om de parkeerhulp in te schakelen.Positie van onderdeel: Zie In éénoogopslag (bladzijde 10).Wanneer de parkeerhulp is ingeschakeld,brandt het lampje in de schakelaar.Druk nogmaals op de knop of schakel deachteruitversnelling uit om de parkeerhulpuit te schakelen.N.B.: De parkeerhulp wordt na een periodevan 20 seconden automatischuitgeschakeld als er geen obstakels door desensoren in de voorbumper wordengedetecteerd.
Manoeuvreren met de parkeerhulp
E72902
U hoort een onderbroken signaal wanneerde afstand tussen de achterbumper en eenobstakel ca. 150 cm bedraagt, 80 cmtussen een obstakel en de voorbumper of50 cm aan de zijkanten. Wanneer deafstand kleiner wordt, volgen de signalenelkaar sneller op. Een voortdurend signaalweerklinkt op een afstand van minder dan30 centimeter tot de voor- enachterbumper.U hoort een wisselend signaal wanneer deobstakels aan de voor- en achterzijdeminder dan 30 centimeter van de voor- ofachterbumper zijn verwijderd.N.B.: Wanneer een hogewaarschuwingstoon drie seconden langklinkt en het lampje in de schakelaarknippert, duidt dit op een storing. Hetsysteem wordt uitgeschakeld. Laat hetsysteem onmiddellijk door een goedopgeleide monteur controleren.
107
Parkeerhulp
WERKINGDe camera is een visueel hulpmiddel bijachteruitrijden.
WAARSCHUWINGHet systeem is niet bedoeld om debestuurder te ontheffen van zijnplicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
LET OPWanneer u een hogedrukspuitgebruikt om uw wagen te wassen,spuit dan kort op de camera vanaf een
afstand van niet minder dan 20 centimeter.Oefen geen druk op de camera uit.
N.B.: Houd de camera vrij van vuil, ijs ensneeuw. Reinig de camera niet met scherpevoorwerpen, ontvetter, was of organischeproducten. Gebruik alleen een zachte doek.Tijdens de bediening worden in de displayhulplijnen weergegeven die de route vande wagen en de geschatte afstand vanafvoorwerpen aan de achterzijde voorstellen.
ACHTERUITKIJKCAMERAGEBRUIKEN
WAARSCHUWINGENDe bediening van de camera varieertafhankelijk van debuitentemperatuur, de
rij-omstandigheden van de auto en hettype weg.
De in de display weergegevenafstanden kunnen verschillen van dewerkelijke afstand.Plaats geen voorwerpen voor decamera.
De camera is aangebracht op deachterklep (bij de handgreep).
Achteruitkijkcamera activerenLET OP
Het kan voorkomen dat de cameravoorwerpen die zich te dicht bij deauto bevinden niet kan registreren.
Schakel de achteruitversnelling in metingeschakeld contact. De afbeelding wordtweergegeven in de binnenspiegel.De camera werkt wellicht niet correctonder de volgende omstandigheden:• Donkere gebieden.• Fel licht.• Als de buitentemperatuur snel toe- of
afneemt.• Als de camera nat is (bijvoorbeeld
tijdens regen of een hoge vochtigheid).• Als het zicht van de camera is
geblokkeerd (bijvoorbeeld doormodder).
Display gebruikenLET OP
Voorwerpen boven de camera wordenniet weergegeven. Controleer indiennodig het gebied achter de auto.Markeringen worden alleen gebruiktals algemene richtlijn en wordenberekend voor auto's met een
maximale belading op een egaal wegdek.
N.B.: Bij achteruitrijden met een aanhangergeven de lijnen op het scherm deautorichting aan en niet de richting van deaanhanger.
108
Achteruitkijkcamera
E99458
A
B
C
D E
A
B
C
D
Speling buitenspiegel - 0,1 meterARood - 0,3 meterBAmber - 1 meterC
Anber - 2 meterDOranje - middenlijn van degeprojecteerde route van deauto
A
De lijnen geven een geprojecteerde routevan de auto aan gebaseerd op de afstandvanaf de buitenspiegels en deachterbumper.
Achteruitkijkcamera in- enuitschakelen
E128967
A
Aan- en uittoetsA
Druk op toets A om het systeemhandmatig in of uit te schakelen.
Achteruitkijkcamera deactiverenN.B.: De display blijft een korte periode aanalvorens deze wordt uitgeschakeld.Schakel een vooruitversnelling in.
109
Achteruitkijkcamera
WERKING
WAARSCHUWINGHet systeem is niet bedoeld om debestuurder te ontheffen van zijnplicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
Met cruise control (automatischesnelheidsregeling) kunt u met behulp vande schakelaars op het stuurwiel derijsnelheid instellen. U kunt cruise controlgebruiken bij snelheden hoger danongeveer 30 km/u.
GEBRUIK MAKEN VANSNELHEIDSREGELING
WAARSCHUWINGSchakel onder drukkeverkeersomstandigheden, optrajecten met veel bochten en op
gladde wegen cruise control niet in.
Cruise control inschakelen
E102679
N.B.: Het systeem is gereed op de snelheidin te stellen.
Snelheid instellen
E102680
Druk de schakelaar in om de huidigesnelheid op te slaan en aan te houden. Decontrolelamp van de cruise control gaatbranden. Zie Waarschuwings- enindicatielampen (bladzijde 62).
Ingestelde snelheid veranderenWAARSCHUWING
Wanneer u een heuvel afrijdt, kan desnelheid hoger worden dan deingestelde snelheid. Het systeem
stelt niet de remmen in werking. Schakelterug en druk op de SET- schakelaar omhet systeem te helpen de ingesteldesnelheid te handhaven.
N.B.: Wanneer u het gaspedaal indrukt,verandert de ingestelde snelheid niet.Wanneer u het gaspedaal loslaat, gaat deauto weer met de eerder ingestelde snelheidrijden.
110
Snelheidsregeling
E102681B
A
Accelereren (versnellen)ADecelereren (vertragen)B
Ingestelde snelheid uitschakelen
E102682
Druk het rempedaal of de CAN RESschakelaar in.N.B.: Het systeem regelt niet langer derijsnelheid. De controlelamp van de cruisecontrol gaat niet branden, maar de laatstingestelde rijsnelheid blijft in het geheugenopgeslagen.
Ingestelde snelheid opnieuwinschakelen
E102682
De controlelamp van de cruise control gaatbranden en het systeem zal proberen deauto met de eerder door u ingesteldesnelheid te laten rijden.
Cruise control uitschakelen
E102683
De eerder door u ingestelde snelheid blijftniet in het geheugen opgeslagen. Decontrolelamp van de cruise control gaatniet branden.
111
Snelheidsregeling
ALGEMENE INFORMATIE
WAARSCHUWINGENGebruik bevestigingsriemen dievoldoen aan een norm, bijv. DIN.Zorg ervoor dat alle lossevoorwerpen goed zijn vastgezet.Plaats bagage en ander voorwerpenzo laag mogelijk en zo ver mogelijknaar voren in de bagageruimte of de
laadruimte.Rijd niet met geopende achterklepof achterdeur. Uitlaatgassen kunnende auto worden binnengezogen.Overschrijd niet de maximum voor-en achterasbelasting voor uw auto.Zie Voertuigidentificatie (bladzijde
158).
LET OPLaat geen items in contact komenmet de achterruiten.Gebruik geen schurende materialenvoor het reinigen van de binnenzijdevan de achterruiten.Breng geen stickers of labels aan opde binnenzijde van de achterruiten.
BAGAGEAFDEKKINGEN
LET OPLeg geen voorwerpen op hetbagageafdekpaneel.
1
2E72512
DAKREKKEN ENBAGAGEDRAGERSImperiaal
WAARSCHUWINGENWanneer u een imperiaal gebruikt,kan het brandstofverbruik van uwauto hoger zijn en kan de
rijkarakteristiek anders zijn.Wanneer u een imperiaal aanbrengt,lees dan de instructies van defabrikant en volg deze op.
LET OPOverschrijd de maximum toelaatbaredakbelasting van 50 kg (inclusief deimperiaal) niet.
Controleer of de imperiaal goed vastzit enzet de bevestigingen als volgt vast:• voordat u vertrekt• na 50 kilometer (30 mijl) te hebben
gereden• na 1000 km intervallen of korter,
afhankelijk van de conditie van hetwegdek.
Als de rails in dwarsrichting niet wordengebruikt, moeten ze worden verwijderd omhet brandstofverbruik te verlagen.
112
Transport
TREKKEN VAN EENAANHANGER
WAARSCHUWINGENRijd niet harder dan 100 km/h (62mph).De bandenspanningen achtermoeten worden vermeerderd met0,2 bar (3 psi) boven de specificatie.
Zie Technische specificatie (bladzijde155).
Overschrijd het maximaaltoelaatbaar treingewicht dat op hetidentificatieplaatje van de auto staat
niet. Zie Voertuigidentificatieplaatje(bladzijde 158).
De ECOnetic is niet goedgekeurdvoor het trekken van eenaanhangwagen.
LET OPOverschrijd nooit de maximaletoegestane kogeldruk, d.w.z. hetverticale gewicht op de trekhaakkogel,
van 50 kilogram.Het elektrisch systeem is niet geschiktvoor het trekken van aanhangers metmeer dan één mistlamp.
N.B.: Niet alle auto's zijn geschikt ofgoedgekeurd voor het aanbrengen van eentrekhaak. Vraag dit eerst bij uw dealer na.Plaats de lading zo laag mogelijk enmidden op de as(sen) van de aanhanger.Wanneer u met een onbeladen auto rijdt,moet de lading in de aanhanger zovermogelijk naar de aanhangerkoppelingworden geschoven, omdat dit voor debeste stabiliteit zorgt. Overschrijd demaximum toelaatbare kogeldruk niet.De stabiliteit van de auto-aanhangercombinatie is vooral afhankelijk van dekwaliteit van de aanhanger.
In bergachtige streken moet vanaf hoogtenvan 1.000 meter het maximum toelaatbaargewicht voor iedere 1.000 meter met 10%worden verlaagd.
Steile hellingenWAARSCHUWING
Houd er rekening mee dat deoplooprem van een aanhanger nietdoor het ABS wordt geregeld.
Schakel terug voordat u een steile afdalingbereikt.
TREKHAAK
WAARSCHUWINGENWanneer de trekhaak niet wordtgebruikt, berg de trekhaakkogel danstevig vastgezet in het
bagagecompartiment op.Het aanbrengen van de afneembaretrekhaakkogel moet bijzonderzorgvuldig plaatsvinden aangezien
de juiste bevestiging bepalend is voor deveiligheid van uw auto en de aanhanger.
Gebruik geen gereedschap voor hetaanbrengen of verwijderen van deafneembare trekhaakkogel. Wijzig
de aanhangerkoppeling niet. Demonteerof repareer de trekhaakkogel niet.
E71328
113
Aanhangers trekken
Een 13 pins stekkerdoos en hetbevestigingspunt voor de trekhaakkogelbevinden zich onder de achterbumper.Draai de stekkerdoos 90 graden tot hij inzijn eindstand wordt vergrendeld.
Trekhaakkogel ontgrendelen
E713292
1
3
1. Verwijder de beschermkap (1). Steekde sleutel in het slot en draai hemrechtsom om hem te ontgrendelen (2).
2. Houd de trekhaakkogel vast. Trek hetkartelwiel naar buiten en draai hetrechtsom tot het klikt (3).
3. Het rode merkteken op kartelwiel moettegenover het groene merkteken op detrekhaakkogel staan.
4. Laat de kartelwiel los. Detrekhaakkogel is nu ontgrendeld.
Trekhaakkogel aanbrengen
1
2E71330
WAARSCHUWINGBreng de trekhaakkogel alleen aanwanneer de koppeling volledig isontgrendeld.
1. Verwijder de dop.2. Druk de trekhaakkogel verticaal in de
opening tot hij aangrijpt (1). Houd uwhand niet in de omgeving van hetkartelwiel.
3. Het groene merkteken op kartelwielmoet tegenover het groene merktekenop de trekhaakkogel staan.
4. Draai de sleutel linksom om detrekhaakkogel te vergrendelen enverwijder de sleutel (2).
5. Trek de beschermkap van de sleutelen steek deze in het slot.
114
Aanhangers trekken
Rijden met een aanhanger
E71331
A
B
WAARSCHUWINGWanneer aan één van deonderstaande voorwaarden niet kanworden voldaan, gebruik dan de
trekhaak niet en laat deze door een goedopgeleide monteur controleren.
Controleer voordat u gaat rijden of detrekhaakkogel goed is vergrendeld.Controleer of:• de groene merktekens tegenover elkaar
staan• het kartelwiel (A) correct op de
trekhaakkogel is aangebracht.• of u de sleutel (B) hebt verwijderd.• De trekhaakkogel stevig vastzit. Deze
moet stevig op zijn plaats blijven als eraan getrokken wordt.
Trekhaakkogel verwijderen
3
1E71332
2
1. Koppel de aanhanger af.2. Verwijder de beschermkap. Schuif de
kap op de sleutel. Steek de sleutel inhet slot en ontgrendel deze (1).
3. Houd de trekhaakkogel vast. Trek hetkartelwiel uit, draai het rechtsom tottegen de aanslag (2), verwijder detrekhaakkogel (3).
4. Laat het kartelwiel los.Wanneer de trekhaakkogel op deze wijzewordt ontgrendeld, kan hij ten alle tijdeworden aangebracht.
115
Aanhangers trekken
Rijden zonder aanhanger
E94771
1
1. Verwijder de trekhaakkogel.2. Steek de stekker in de houder (1).
WAARSCHUWINGOntgrendel de trekhaakkogel nooitterwijl een aanhanger isaangekoppeld.
OnderhoudLET OP
Verwijder voordat u uw auto met eenhogedrukreiniger reinigt deafneembare trekhaakkogel en sluit de
opening met de dop af.
Houd het systeem schoon. Smeer delagerpunten, glij-oppervlakken envergrendelingskogels met harsvrij vet ofolie. Smeer het slot met grafiet.Noteer het sleutelnummer. In geval vanverlies kunnen vervangingssleutels ondervermelding van het vier cijferigesleutelnummer bij de fabrikant wordenbesteld.
116
Aanhangers trekken
INRIJDENBanden
WAARSCHUWINGNieuwe banden hebben eeninlooptijd van ongeveer 500kilometer. Gedurende deze periode
kan de auto een andere rijkarakteristiekvertonen.
Remmen en koppelingWAARSCHUWING
Vermijd indien mogelijk intensiefgebruik van de remmen en dekoppeling gedurende de eerste 150
kilometer in de stad en gedurende deeerste 1500 kilometer op snelwegen.
MotorLET OP
Rijd niet te snel gedurende de eerste1500 kilometer. Varieer uw snelheidregelmatig en schakel tijdig op. Laat
de motor niet zwoegen.
VOORZORGSMAATREGELENVOOR KOUDEWEERSOMSTANDIGHEDENDe werking van sommige componentenen systemen kan worden beïnvloed bijtemperaturen lager dan -30 °C.
DOOR WATER RIJDENDoor water rijden
LET OPRijd alleen door water in noodgevallenen niet als normaal wordt gereden.
LET OPDe motor kan beschadigd raken alswater het luchtfilter binnendringt.
In noodgevallen kan de auto door waterworden gereden met een maximale dieptevan 200 mm en een maximale snelheidvan 10 km/u. Tijdens rijden door stromendwater moet extra worden opgelet.Houd tijdens rijden in water een lagesnelheid aan en zet de auto niet stil. Voerna het rijden door water de volgendeprocedures uit als de situatie dit toelaat:• Trap het rempedaal licht in en
controleer of volledige remwerkingwordt verkregen.
• Controleer of de claxon werkt.• Controleer of de verlichting van de auto
volledig werkt.• Controleer de stuurbekrachtiging.
117
Tips voor het rijden
EERSTEHULPSETEr is ruimte in de reservewielkuip.
GEVARENDRIEHOEKEr is ruimte in de reservewielkuip.
118
Wat te doen bij pech
PLAATSENZEKERINGENHOUDERSZekeringenkast in demotorcompartiment
E78332
Zekeringkast in depassagiersruimteDe zekeringenkast bevindt zich achter hethandschoenenkastje. Open hethandschoenenkastje en maak het leeg.Druk de zijwanden naar binnen en laat hethandschoenenkastje naar benedenkantelen.
EEN ZEKERING VERVANGEN
WAARSCHUWINGENWijzig de elektrische installatie vanuw auto op geen enkele wijze. Laatreparaties aan de elektrische
installatie en het vervangen van relais enzekeringen voor hoge stroomsterktes doorgoed getrainde monteurs uitvoeren.
Zet het contact af en schakel alleelektrische onderdelen uit voordat uprobeert een zekering te vervangen
of deze aanraakt.
LET OPVervang een doorgeslagen zekeringdoor een exemplaar met hetzelfdevermogen.
N.B.: U kunt een doorgeslagen zekeringherkennen aan de gebroken smeltdraad.N.B.: Alle zekeringen, behalve zekeringenvoor hoge stroomsterktes, zijn zogenaamdesteekzekeringen.
119
Zekeringen
SPECIFICATIE-OVERZICHT ZEKERINGENZekeringenkast in de motorcompartiment
E113002
Beveiligde circuitsAmpèreZekering
ABS-module401
ABS/ESP-module301
Hoog toerental ventilator koelsysteem602
Ventilator koelsysteem403
Laag toerental ventilator koelsysteem303
Verwarmingsaanjager304
Voeding zekeringenkast passagiersruimte (accu)605
120
Zekeringen
Beveiligde circuitsAmpèreZekering
Carrosserieregelmodule (BCM)306
Voeding zekeringenkast passagiersruimte (ontsteking)607
Gloeibougies608
Verwarmde voorruit609
Niet in gebruik-10
Relais startmotor3011
Relais grootlicht links1012
Relais grootlicht rechts1013
Relais dimlicht links1014
Relais dimlicht rechts1015
Computer motorregeling (PCM), koelventilator met hogeen lage snelheid1516
HEGO-sensoren (auto's met benzinemotor)1517
Voedingsspanningsmodule (auto's met dieselmotoren)2017
FN (automatische) transmissie1018
Niet in gebruik-19
Niet in gebruik-20
Niet in gebruik-21
Voeding verlichting1522
Voormistlichten1523
Richtingaanwijzers1524
Dagverlichting1025
Schakelaar buitenspiegels met elektrische afstelling,elektrisch inklapbare buitenspiegels, elektrisch bedienderuit (bestuurdersportier)
7,526
PCM7,527
ABS-module, ESP2028
Koppeling van compressor airconditioning1029
121
Zekeringen
Beveiligde circuitsAmpèreZekering
Niet in gebruik-30
Niet in gebruik-31
Claxon, accuspaarvoorziening, module sleutelloze toegang2032
Verwarmde achterruit2033
Brandstofpomprelais, verwarming dieselbrandstof2034
Niet in gebruik-35
Niet in gebruik-36
Niet in gebruik-37
Niet in gebruik-38
Niet in gebruik-39
Niet in gebruik-40
Geschakelde circuitsRelais
Ventilator koelsysteemR1
Gloeibougies (alleen DV4 Fase 4), voorruitverwarmingR2
PCMR3
GrootlichtR4
DimlichtR5
DagverlichtingR6
KoelventilateurR7
StartmotorR8
Koppeling van compressor airconditioningR9
VoormistlichtenR10
Brandstofpomp, brandstofverwarmingR11
AchteruitrijlichtR12
VerwarmingsaanjagerR13
122
Zekeringen
Zekeringenkast passagiersruimte - Type 1
E125747
Beveiligde circuitsAmpèreZekering
Ontsteking, regensensor,verwarmde voorruit7,51
Remlichten102
Achteruitrijlicht, achteruitkijk-camera (VP)7,53
Hoogteverstelling koplamp-lichtbundels7,54
Ruitenwissers205
Achterruitwisser156
Sproeierpomp157
Parkeerhulp (auto's metparkeerhulp voorzijde)108
Niet in gebruik-9
Stoelverwarming7,510
Niet in gebruik-11
Airbagmodule1012
123
Zekeringen
Beveiligde circuitsAmpèreZekering
Ontsteking, elektrischestuurbekrachtiging (EPAS),instrumentengroep, passiefanti-diefstalsysteem(PATS), ABS
1013
PCM, keuzehendel, brand-stofpomp,7,514
Audiosysteem, instrumenten-groep7,515
Verwarmbare buitenspiegel7,516
Contactslot1517
Instrumentengroep7,518
Data link stekker1519
Multifunctioneel display,klok, interne scanner, paneelverwarming, ventilatie enairconditioning (HVAC)
7,520
Audiosysteem, Bluetooth1521
Aansteker, voorstevoedingspunt2022
Aanhangermodule2023
Niet in gebruik-24
Elektrisch bediende ruiten(voor)3025
Voorruitverwarming, linker-zijde3026
Voorruitverwarming, rechter-zijde3027
Geschakelde circuitsRelais
ContactR1
124
Zekeringen
Zekeringenkast passagiersruimte - Type 2
E125748
Beveiligde circuitsAmpèreZekering
Ontsteking, regensensor,verwarmde voorruit7,51
Remlichten102
Achteruitrijlamp7,53
Hoogteverstelling koplamp-lichtbundels7,54
Ruitenwissers205
125
Zekeringen
Beveiligde circuitsAmpèreZekering
Achterruitwisser156
Sproeierpomp157
Parkeerhulp (auto's metparkeerhulp voorzijde)108
Niet in gebruik-9
Stoelverwarming7,510
Niet in gebruik-11
Airbagmodule1012
Ontsteking, elektrischestuurbekrachtiging (EPAS),instrumentengroep, passiefanti-diefstalsysteem(PATS), ABS
1013
PCM, keuzehendel, brand-stofpomp,7,514
Audiosysteem, instrumenten-groep7,515
Verwarmbare buitenspiegel7,516
Contactslot1517
Instrumentengroep7,518
Data link stekker1519
Multifunctionele display,klok, interne scanner, HVAC-paneel
7,520
Audiosysteem, Bluetooth1521
Niet in gebruik-22
Aanhangermodule2023
Niet in gebruik-24
Elektrisch bediende ruiten(voor)3025
126
Zekeringen
Beveiligde circuitsAmpèreZekering
Voorruitverwarming, linker-zijde3026
Voorruitverwarming, rechter-zijde3027
Niet in gebruik-28
Niet in gebruik-29
Aansteker, voorstevoedingsaansluiting2030
Elektrisch bediende ruiten(achter)3031
Niet in gebruik-32
Niet in gebruik-33
Sleutelloze toegang2034
Sleutelloze toegang2035
Niet in gebruik-36
Niet in gebruik-37
Niet in gebruik-38
Niet in gebruik-39
Niet in gebruik-40
Niet in gebruik-41
Niet in gebruik-42
Niet in gebruik-43
Niet in gebruik-44
Niet in gebruik-45
Niet in gebruik-46
Niet in gebruik-47
Niet in gebruik-48
Niet in gebruik-49
127
Zekeringen
Geschakelde circuitsRelais
ContactR1
Elektrisch inklapbare buitenspiegel 1R2
Elektrisch inklapbare buitenspiegel 2R3
Niet in gebruikR4
Niet in gebruikR5
Sleutelloze toegang (accessoire)R6
Sleutelloze toegang (ontsteking)R7
Niet in gebruikR8
Niet in gebruikR9
Niet in gebruikR10
Niet in gebruikR11
Niet in gebruikR12
128
Zekeringen
SLEEPPUNTENSleepoog, voor
E99490
Er is ruimte in de reservewielkuip.Het sleepoog moet altijd in de wagenworden meegenomen.Werk het paneel los en breng het sleepoogaan.
LET OPHet afneembare sleepoog heeftlinkse schroefdraad. Draai hetlinksom om het vast te zetten. Zorg
ervoor dat het sleepoog volledig wordtvastgezet.
Trekhaak
E102895
Wrik het klepje los.N.B.: Gebruik de trekhaak voor het slepenvan een voertuig bij voertuigen met eentrekhaak.
AUTO OP VIER WIELENSLEPENAlle uitvoeringen
WAARSCHUWINGENZet het contact aan wanneer uwauto wordt gesleept. Bij afgezetcontact treedt het stuurslot in
werking en werken de richtingaanwijzersen de remlichten niet.
De rem- en stuurbekrachtigingwerken niet, tenzij de motor draait.Druk het rempedaal harder in en
houd rekening met langere remafstandenen een zwaarder draaiend stuurwiel.
LET OPTe veel spanning op de sleepkabelkan schade toebrengen aan uw enaan de trekkende wagen.Bevestig aan het voorste sleepooggeen sleepstang.Zet de versnellingsbak in neutraalwanneer uw auto wordt gesleept.
Trek rustig en soepel zonder rukken op.
Wagens met automatischetransmissie
LET OPWanneer uw auto met snelhedenboven 20 km/h en over afstanden vanmeer dan 20 kilometer moet worden
gesleept, moet hij worden getransporteerdterwijl alle vier wielen vrij zijn van hetwegdek.
129
Bergen van de auto
LET OPHet wordt aanbevolen de auto niet teslepen met de aandrijfwielen op hetwegdek. Als het echter nodig is om de
auto van een gevaarlijk plaats teverwijderen, sleep uw auto dan niet snellerdan 20 km/h of over een afstand van meerdan 20 kilometer.
Sleep uw wagen niet achterwaarts.
Bij een mechanisch defect aan detransmissie moeten de aangedrevenwielen worden opgehesen zodat deze
vrij zijn van het wegdek.Sleep uw voertuig niet als deomgevingstemperatuur lager is dan0 ºC.
130
Bergen van de auto
ALGEMENE INFORMATIEWanneer u uw auto regelmatig laatonderhouden zal dit de betrouwbaarheiden de inruilwaarde ten goede komen. Erstaat een groot netwerk van Ford ErkendeReparateurs ter beschikking die u met hunprofessionele expertise ter zijde kunnenstaan. De speciaal opgeleide monteurs zijnhet best gekwalificeerd om het onderhoudaan uw auto snel en vakkundig uit tevoeren. Bovendien beschikken zij overgereedschappen en apparatuur diespeciaal zijn ontwikkeld om het onderhoudaan uw auto uit te voeren.Naast het normale onderhoud raden wijaan de volgende extra controles uit tevoeren.
WAARSCHUWINGENZet het contact af voordat uonderdelen aanraakt of probeert afte stellen.Raak onderdelen van hetelektronisch ontstekingssysteem bijaangezet contact of draaiende motor
niet aan. Het systeem werkt methoogspanning.
Zorg dat uw handen enkledingstukken niet met dekoelventilateur in aanraking kunnen
komen. Onder bepaalde omstandighedenkan de koelventilateur na het afzetten vande motor nog enkele minuten blijvendoordraaien.
LET OPZorg tijdens het uitvoeren vanonderhoudscontroles dat devuldoppen stevig zijn aangebracht.
Dagelijkse controles• Buitenverlichting.• Binnenverlichting• Waarschuwings- en controlelampen.
Controles bij het tanken• Motoroliepeil. Zie Motorolie
controleren (bladzijde 137).• Remvloeistofpeil. Zie Controle
vloeistofpeil koppeling enremsysteem (bladzijde 138).
• Peil van de ruitensproeiervloeistof. ZieRuitensproeiervloeistofcontroleren (bladzijde 138).
• Bandenspanning (in koude toestand).Zie Technische specificatie(bladzijde 155).
• Staat van de banden. Zie Velgen enbanden (bladzijde 145).
Maandelijkse controles• Koelvloeistofpeil (bij koude motor).
Zie Motorkoelvloeistof controleren(bladzijde 137).
• Slangen, leidingen en reservoirs oplekkage.
• Werking van de airconditioning.• Werking van de parkeerrem.• Werking van de claxon.• Vastzitten van de wielmoeren. Zie
Technische specificatie (bladzijde155).
131
Onderhoud
DE MOTORKAP OPENEN ENSLUITENDe motorkap openen
E102165
Positie van onderdeel: Zie In éénoogopslag (bladzijde 10).
E102884
Trek de motorkap iets omhoog en beweegde veiligheidshaak naar links.
E87786
Open de motorkap en ondersteun dezemet de steunstang.
De motorkap sluitenWAARSCHUWING
Zorg dat de motorkap goed wordtgesloten.
Laat de motorkap zakken en vanaf eenhoogte van 20 – 30 cm dichtvallen.
132
Onderhoud
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 1,25 L DURATEC-16V (SIGMA)/1,4L DURATEC-16V (SIGMA)/1,6 L DURATEC-16V TI-VCT (SIGMA)
E103505
A B C
H G FI
D E
Expansiereservoir*: Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 137).AVloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur rechts)*: Zie Controlevloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 138).
B
Motorolievuldop1: Zie Motorolie controleren (bladzijde 137).CAccu: Zie Accu van de auto (bladzijde 143).DVloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur links)*: Zie Controlevloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 138).
E
Zekeringkast in de motorruimte Zie Zekeringen (bladzijde 119).FVloeistofreservoir voor de voor- en achterruitsproeiers: ZieRuitensproeiervloeistof controleren (bladzijde 138).
G
133
Onderhoud
Luchtfilter: geen onderhoud vereist.HMotoroliepeilstaaf1: Zie Motorolie controleren (bladzijde 137).I
1 De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijkeherkenning.
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 1,4 L DURATORQ-TDCI (DV) DIESEL
E103508
A B C
H G FI
D E
Expansiereservoir*: Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 137).AVloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur rechts)*: Zie Controlevloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 138).
B
Motorolievuldop1: Zie Motorolie controleren (bladzijde 137).CAccu: Zie Accu van de auto (bladzijde 143).D
134
Onderhoud
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur links)*: Zie Controlevloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 138).
E
Zekeringkast in de motorruimte Zie Zekeringen (bladzijde 119).FVloeistofreservoir voor de voor- en achterruitsproeiers: ZieRuitensproeiervloeistof controleren (bladzijde 138).
G
Luchtfilter: geen onderhoud vereist.HMotoroliepeilstaaf1: Zie Motorolie controleren (bladzijde 137).I
1 De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijkeherkenning.
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 1,6 L DURATORQ-TDCI (DV) DIESEL
E103509
A B C
H G FI
D E
135
Onderhoud
Expansiereservoir*: Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 137).AVloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur rechts)*: Zie Controlevloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 138).
B
Motorolievuldop1: Zie Motorolie controleren (bladzijde 137).CAccu: Zie Accu van de auto (bladzijde 143).DVloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur links)*: Zie Controlevloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 138).
E
Zekeringkast in de motorruimte Zie Zekeringen (bladzijde 119).FVloeistofreservoir voor de voor- en achterruitsproeiers: ZieRuitensproeiervloeistof controleren (bladzijde 138).
G
Luchtfilter: geen onderhoud vereist.HMotoroliepeilstaaf1: Zie Motorolie controleren (bladzijde 137).I
1 De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijkeherkenning.
OLIEPEILSTAAF - 1,25 LDURATEC-16V (SIGMA)/1,4 LDURATEC-16V (SIGMA)/1,6 LDURATEC-16V TI-VCT (SIGMA)
E95540
BA
MINAMAXB
OLIEPEILSTAAF - 1,4 LDURATORQ-TDCI (DV) DIESEL/1,6 L DURATORQ-TDCI (DV)DIESEL
E90983
A B
MINAMAXB
136
Onderhoud
MOTOROLIE CONTROLEREN
LET OPGebruik geen additieven of anderesmeermiddelen. Onder bepaaldeomstandigheden kunnen deze de
motor beschadigen.
N.B.: Het olieverbruik van nieuwe motorenbereikt zijn normale waarden na ongeveer5000 kilometer.
Het oliepeil controlerenLET OP
Controleer of het peil tussen de MINen de MAX merktekens staat.
N.B.: Controleer het peil voordat de motorwordt gestart.N.B.: De auto moet op een vlakkeondergrond staan.N.B.: Bij verwarming zet olie uit. Daardoorkan het oliepeil enkele millimeters bovenhet MAX merkteken staan.Verwijder de oliepeilstaaf en veeg dezemet een schone, niet pluizende doekschoon. Breng de oliepeilstaaf weer aanen verwijder hem opnieuw om het oliepeilte controleren.Wanneer het peil bij het MIN merktekenstaat, vul dan direct bij.
BijvullenWAARSCHUWINGEN
Vul alleen bij wanneer de motor koudis. Wacht wanneer de motor heet istien minuten om de motor te laten
afkoelen.Verwijder de vuldop niet bijdraaiende motor.
Verwijder de vuldop.LET OP
Het oliepeil mag niet boven het MAXmerkteken komen te staan.
Vul vloeistof bij die voldoet aan de Fordspecificatie. Zie Technische specificatie(bladzijde 139).Draai de vuldop er weer op. Draai hem totu sterke weerstand voelt.
MOTORKOELVLOEISTOFCONTROLERENKoelvloeistofpeil controleren
WAARSCHUWINGVoorkom dat de vloeistof in contactkomt met de huid of de ogen. Mochtdit toch gebeuren, spoel het
betreffende lichaamsdeel dan direct metveel water schoon en neem contact opmet uw huisarts.
LET OPControleer of het peil tussen de MINen MAX merktekens staat.
N.B.: Koelvloeistof zet bij verwarming uit.Daardoor kan het koelvloeistofpeil enkelemillimeters boven het MAX merktekenstaan.Wanneer het peil bij het MIN merktekenstaat, vul dan direct bij.
BijvullenWAARSCHUWINGEN
Vul alleen bij wanneer de motor koudis. Wacht wanneer de motor heet istien minuten om de motor te laten
afkoelen.
137
Onderhoud
WAARSCHUWINGENVerwijder de vuldop niet bijdraaiende motor.Verwijder de vuldop niet wanneer demotor heet is. Laat de motor eerstafkoelen.Onverdunde koelvloeistof isbrandbaar en kan ontbrandenwanneer deze wordt gemorst op een
hete uitlaat.
LET OPIn een noodgeval kan water in hetkoelsysteem worden bijgevuld om eentankstation te bereiken. Laat het
systeem zo snel mogelijk door een goedopgeleide en vakkundige monteurcontroleren.
Langdurig gebruik van koelvloeistofmet een incorrecte mengverhoudingkan leiden tot motorschade door
corrosie, oververhitting of bevriezing.
Draai de dop langzaam los. Laat de druklangzaam ontsnappen terwijl u de doplosdraait.
LET OPHet oliepeil mag niet boven het MAXmerkteken komen te staan.
Vul bij met een mengsel van koelvloeistofen water (50/50) op basis van vloeistofdie voldoet aan de Ford specificatie. ZieTechnische specificatie (bladzijde 139).
RUITENSPROEIERVLOEISTOFCONTROLERENN.B.: De ruitensproeiers van de voor- enachterruit hebben een gemeenschappelijkreservoir.Gebruik voor het bijvullen een mengsel vansproeiervloeistof en water om bevriezingbij koude weersomstandigheden tevoorkomen en het reinigende effect teverbeteren. We adviseren alleensproeiervloeistof van hoge kwaliteit tegebruiken.Raadpleeg de productinstructies voorinformatie over vloeistofverdunning.
CONTROLE VLOEISTOFPEILKOPPELING EN REMSYSTEEM
WAARSCHUWINGENVoorkom dat de vloeistof in contactkomt met de huid of de ogen. Mochtdit toch gebeuren, spoel het
betreffende lichaamsdeel dan direct metveel water schoon en neem contact opmet uw huisarts.
Als het vloeistofpeil is gezakt tot demarkering MIN, laat het systeem danzo snel mogelijk controleren door een
goed opgeleide monteur.
N.B.: Vervuiling door vuil, water,petroleumproducten of andere materialenkunnen leiden tot een defect remsysteemof dure reparaties.N.B.: Het remsysteem en hetbedieningsmechanisme van de koppelingzijn aangesloten op één reservoir.Vul vloeistof bij die voldoet aan de Fordspecificatie. Zie Technische specificatie(bladzijde 139).
138
Onderhoud
TECHNISCHE SPECIFICATIEVloeistoffen
SpecificatieAanbevolen vloeistofPunt
WSS-M2C913-CCastrol Engine Oil*Motorolie
WSS-M97B44-DMotorcraft SuperPlus anti-vriesKoelvloeistof
WSS-M6C57-A2Shell ESL DOT4 remvloei-stofRemvloeistof
* U kunt tevens Ford Engine Oil motorolie of een andere motorolie gebruiken wanneerdeze voldoet aan de specificatie WSS-M2C913-C.N.B.: Wanneer u uw auto gebruikt bij temperaturen lager dan -20 °C, moet u geen SAE10W-40 motorolie gebruiken.Olie bijvullen: Wanneer geen olie verkrijgbaar is die voldoet aan de specificatieWSS-M2C913-C, moet u SAE 5W-30 (aanbevolen), SAE 5W-40 (behalve auto's metE85 brandstof) of SAE 10W-40 gebruiken die voldoet aan de specificatie ACEA A5/B5(aanbevolen) of ACEA A3/B3. Het gebruik van deze oliën kan tot gevolg hebben dat demotor minder snel aanslaat, minder vermogen levert, meer brandstof verbruikt en eenhogere emissiewaarde heeft.Shell ESL DOT4 remvloeistof aanbevolen.Castrol motorolie wordt aanbevolen.
E115472
Inhouden
Inhoud in liter (gallons)Nr.Variant
2,5 (0,6)Sproeiersysteem voor devoorruit en achterruitAlle
ca. 5,5 (1,2)KoelsysteemAuto's met een benzine-motor
ca. 6,1 (1,3)KoelsysteemAuto's met een dieselmotor
42 (9,2)BrandstoftankAuto's met een benzine-motor
139
Onderhoud
Inhoud in liter (gallons)Nr.Variant
40 (8,8)BrandstoftankAuto's met een dieselmotor
3,8 (0,8)Smeersysteem van demotor - inclusief oliefilter
1.25L Duratec-16V(Sigma)/1.4L Duratec-16V(Sigma)
3,5 (0,8)Smeersysteem van demotor - exclusief oliefilter
1.25L Duratec-16V(Sigma)/1.4L Duratec-16V(Sigma)
4 (0,9)Smeersysteem van demotor - inclusief oliefilter
1.6L Duratec-16V Ti-VCT(Sigma)
3,8 (0,8)Smeersysteem van demotor - exclusief oliefilter
1.6L Duratec-16V Ti-VCT(Sigma)
3,8 (0,8)Smeersysteem van demotor - inclusief oliefilter
1.4L Duratorq-TDCi (DV)Diesel
3,4 (0,7)Smeersysteem van demotor - exclusief oliefilter
1.4L Duratorq-TDCi (DV)Diesel
3,9 (0,9)Smeersysteem van demotor - inclusief oliefilter
1.6L Duratorq-TDCi (DV)dieselmotor
3,5 (0,8)Smeersysteem van demotor - exclusief oliefilter
1.6L Duratorq-TDCi (DV)dieselmotor
Vulhoeveelheden motorolie
Vulhoeveelheid in liter(gallons)Motor
0,8 (0,2)1.25L Duratec-16V (Sigma)/1.4L Duratec-16V (Sigma)/1.6L Duratec-16V Ti-VCT (Sigma)
1,6 (0,4)1.4L Duratorq-TDCi (DV) Diesel/1.6L Duratorq-TDCi (DV)Diesel
140
Onderhoud
REINIGEN VAN BUITENZIJDEAUTO
WAARSCHUWINGWanneer de auto tijdens het wassenin een autowasserette in de waswordt gezet, verwijder dan de was
van de voorruit.
LET OPControleer eerst de geschiktheid vande autowasserette voor uw auto,voordat u van de autowasserette
gebruik maakt.Sommige wasinstallaties makengebruik van water onder hoge druk.Hierdoor kunnen sommige onderdelen
van uw auto worden beschadigd.Verwijder de antenne voordat u eenautomatische wasstraat inrijdt.Schakel de aanjager uit om tevoorkomen dat deeltjes was zich inhet luchtfilter vastzetten.
Wij raden aan uw auto met een spons enhandwarm water en autoshampoo tewassen.
Koplampen reinigenLET OP
Gebruik geen scherpe voorwerpen,schurende reinigingsmiddelen ofoplossingen op alcoholische of
chemische basis om de koplampglazen tereinigen.
Veeg de koplampglazen niet schoonwanneer ze droog zijn.
Achterruit reinigenLET OP
Gebruik geen scherpe voorwerpen,schurende reinigingsmiddelen ofchemische oplossingen op de
binnenzijde van de achterruit te reinigen.
Gebruik een schone, niet pluizende doekof een vochtige zeem om de binnenzijdevan de achterruit te reinigen.
Chromen onderdelen reinigenLET OP
Gebruik geen schuurmiddelen ofchemische oplosmiddelen. Gebruikeen zeepoplossing.
Onderhoud van de lakLET OP
Poets de auto niet in de felle zon.
Voorkom dat polish op kunststofoppervlakken komt. Dit laat zichmoeilijk verwijderen.Breng geen polish op de voor- enachterruit aan. Dit heeft een lawaaiigewerking van de ruitenwissers tot
gevolg; bovendien kunnen de ruiten danniet goed worden drooggeveegd.
Wij raden u aan de lak één- of tweemaalper jaar in de was te zetten.
141
Verzorging van de auto
REINIGEN VAN BINNENZIJDEAUTOVeiligheidsgordels
WAARSCHUWINGENGebruik voor het reinigen geenschurende middelen of chemischeoplosmiddelen.Let er op dat geen vocht in hetoprolmechanisme komt.
Reinig de veiligheidsgordels met eeninterieurreiniger of water met een zachtespons. Laat de veiligheidsgordels op eennatuurlijke manier drogen. Gebruik geenhaardroger o.i.d.
Instrumentenpaneelschermen,LCD-schermen, radioschermen
WAARSCHUWINGGebruik voor het reinigen geenschurende middelen, oplosmiddelenop basis van alcohol of chemische
oplosmiddelen.
AchterruitenLET OP
Gebruik geen schurende materialenvoor het reinigen van de binnenzijdevan de achterruiten.Breng geen stickers of labels aan opde binnenzijde van de achterruiten.
KLEINE LAKSCHADEREPAREREN
LET OPVerwijder onmiddellijk ogenschijnlijkonschadelijke substanties van hetlakwerk (bijvoorbeeld uitwerpselen
van vogels, boomsappen, dode insecten,teervlekken, wegenzout en industriëleneerslag).
Lakbeschadigingen door steenslag ofkleine krasjes moeten zo spoedig mogelijkworden hersteld. Uw Ford dealer heeft eengrote keuze aan producten. Lees en volgnauwkeurig de instructies van de fabrikantop.
142
Verzorging van de auto
STARTEN METHULPSTARTKABELS
LET OPVerbind alleen accu's met dezelfdenominale spanning met elkaar.Gebruik altijd hulpstartkabels metgeïsoleerde klemmen en eenvoldoende dikke kern.Koppel de ontladen accu niet los vande elektrische installatie van de auto.
Hulpstartkabels aansluiten
A
B
C D
E102925
Wagen met de lege accuAWagen met de hulpaccuBPositieve hulpstartkabelCNegatieve hulpstartkabelD
1. Plaats de auto's zodanig dat ze elkaarniet raken.
2. Zet het contact van beide wagens afen schakel alle stroomverbruikers uit.
3. Verbind de plus (+) pool van auto Bmet de plus (+) pool van auto A (kabelC).
4. Verbind de min (-) pool van auto B metde massa-aansluiting van auto A(kabel D). Zie Aansluitpunten vande accu (bladzijde 144).
LET OPSluit de kabel niet aan op deminpool (–) van de ontladen accu.Zorg ervoor dat de kabels niet metdraaiende onderdelen in aanrakingkunnen komen.
Motor starten1. Start de motor van auto B en laat deze
met een matig hoog toerental draaien.2. Start de motor van auto A.3. Laat beide motoren minimaal drie
minuten draaien alvorens de kabels loste koppelen.
LET OPSchakel niet de koplampen tijdens hetloskoppelen van de hulpstartkabelsin. Door de spanningspiek kunnen de
gloeilampen doorbranden.
Koppel de kabels in omgekeerde volgordelos.
143
Accu van de auto
AANSLUITPUNTEN VAN DEACCU
E102923
LET OPSluit de kabel niet aan op deminpool (–) van de ontladen accu.
144
Accu van de auto
ALGEMENE INFORMATIE
LET OPGebruik uitsluitend banden en velgenmet de goedgekeurde maat. Hetgebruik van andere maten kan
beschadiging van de auto tot gevolghebben en maakt de typegoedkeuringongeldig.
Wanneer u banden monteert met eenandere diameter dan de in de fabriekgemonteerde banden, duidt de
snelheidsmeter de snelheid niet correctmeer aan. Breng uw auto naar uw dealeren laat het motor managementsysteemopnieuw programmeren.
Op de B-stijl bij de opening van het portieraan de linkerzijdeh bevindt zich een tabelmet de bandenspanning.Controleer bij koude banden debandenspanning bij een temperatuurwaarin u gaat rijden.
EEN WIEL VERVANGENWielslotmoerenNa het overleggen van het certificaat methet referentienummer kunt u bij uw dealereen vervangings dopsleutel en vervangingsslotmoeren verkrijgen.
Uitvoeringen met eenruimtebesparend reservewiel
WAARSCHUWINGENWanneer de maat van hetreservewiel afwijkt van de anderegemonteerde wielen, moet u zich aan
de volgende regels houden:Rijd niet harder dan 80 km/h (50mph).Leg zo kort mogelijke afstanden af.
WAARSCHUWINGENMonteer nooit meer dan éénreservewiel tegelijk.
N.B.: De auto kan enige ongewonerij-eigenschappen vertonen.
BoordkrikWAARSCHUWINGEN
De boordkrik waarmee uw autowordt geleverd mag alleen wordengebruikt voor het wisselen van een
wiel in noodsituaties.Controleer, voordat u de boordkrikgebruikt, of deze niet is beschadigdof vervormd en dat de schroefdraad
is gesmeerd en vrij is van verontreinigingen.U mag nooit iets tussen de krik en degrond of de krik en de auto plaatsen.
N.B.: Auto's met een bandenreparatiesetzijn niet uitgerust met een boordkrik en eenwielmoersleutel.Het verdient aanbeveling een hydraulischegaragekrik te gebruiken wanneer u bijv. dezomerbanden door winterbanden vervangt.N.B.: Gebruik een krik met een minimumhefvermogen van 1 ton en een krikkop meteen diameter van minimaal 80 mm (3,1inch).De krik, de wielmoersleutel, hetafneembare sleepoog en dewieldopverwijderaar zijn aangebracht inde reservewielkuip.
145
Velgen en banden
Kriksteunpunten LET OPGebruik uitsluitend de aangegevenkriksteunpunten. Wanneer u anderepunten gebruikt kan dit de carrosserie,
de stuurinrichting, de wielophanging, demotor, het remsysteem of debrandstofleidingen beschadigen.
E102950
B
A
146
Velgen en banden
Alleen voor gebruik in noodsituatiesAOnderhoudB
E93184
A
Uitsparingen in de dorpels A duiden dekriksteunpunten aan.
E93020
Uitvoeringen met zijskirts
E95345
Wielmoersleutel monterenType 1
WAARSCHUWINGLet erop dat uw vingers niet vastkomen te zitten wanneer deverlenging van de wielmoersleutel in
de originele positie wordt teruggebracht.
N.B.: Zorg dat de wielmoersleutel volledigis verlengd.
E122546
Verleng de wielmoersleutel.
Type 2
LET OPHet afneembare sleepoog heeftlinkse schroefdraad. Draai hetlinksom om het vast te zetten. Zorg
ervoor dat het sleepoog volledig wordtvastgezet.
147
Velgen en banden
E122502
Steek het afneembare sleepoog in dewielmoersleutel.
Wieldop verwijderenType 1Steek het platte einde van dewielmoersleutel tussen de velg en dewieldop en verwijder de wieldopvoorzichtig.
Type 2
E122314
2
1
1. Breng de wieldopverwijderaar aan.2. Verwijder de wieldop.
N.B.: Zorg dat de wieldopverwijderaaronder een rechte hoek ten opzichte van dewieldop wordt aangetrokken.
Wiel verwijderenWAARSCHUWINGEN
Parkeer uw auto dusdanig dat u,noch het verkeer hinder ondervindtof gevaar loopt.Zet een gevarendriehoek neer.
Zorg ervoor dat de auto met dewielen in de rechtuitstand op eenstevige, vlakke ondergrond staat.Zet het contact af en schakel deparkeerrem in.Schakel de eerste versnelling of deachteruit in wanneer uw auto isuitgerust met een handgeschakelde
versnellingsbak. Selecteer stand 'P'wanneer deze met een automatischetransmissie is uitgerust.
Laat de inzittenden uitstappen.
Blokkeer het diagonaaltegenoverliggende wiel met eengeschikt blok hout of een wielkeg.Let erop dat bij richting gebondenbanden de pijlen in de draairichtingwijzen wanneer de auto vooruit rijdt.
Wanneer een reservewiel moet wordengemonteerd waarvan de pijlentegengesteld aan de draairichting wijzen,laat dan de band zo spoedig mogelijk dooreen goed opgeleide monteur in de juisterichting monteren.
Voer geen werkzaamheden uit ondereen auto die alleen wordtondersteund door een krik.Zorg dat de krikvoet vlak op de gronden verticaal onder het opkrikpuntstaat.
148
Velgen en banden
LET OPLeg lichtmetalen velgen niet met debuitenzijde op de grond, hierdoorwordt de lak beschadigd.
N.B.: Het reservewiel bevindt zich onder hetpaneel in het bagagecompartiment.
E121887
1
2
1. Breng de dopsleutel voor de slotmoeraan.
2. Draai de wielmoeren een slag los.
E113399
3. Breng de krik op de flens aan.4. Verleng de krik tot de voet van de krik
vlak op de grond en verticaal onder hetopkrikpunt staat.
E113400
5. Krik de auto op tot de band vrij is vande grond.
6. Verwijder de wielmoeren en het wiel.
Wiel aanbrengenWAARSCHUWINGEN
Gebruik uitsluitend banden en velgenmet de goedgekeurde maat. Hetgebruik van andere maten kan
beschadiging van de auto tot gevolghebben en maakt de typegoedkeuringongeldig. Zie Technische specificatie(bladzijde 155).
149
Velgen en banden
WAARSCHUWINGENLaat geen run flat banden monterenals de auto hiermee oorspronkelijkniet was uitgerust. Raadpleeg uw
dealer voor meer informatie over degeschiktheid van banden.
LET OPBevestig lichtmetalen velgen niet metmoeren die voor stalen velgen zijnbestemd.
N.B.: De wielmoeren voor lichtmetalenvelgen en stalen spaakvelgen kunnengedurende korte tijd worden gebruikt voorhet vastzetten van de stalen velg van hetreservewiel (maximaal twee weken).N.B.: Zorg ervoor dat de contactvlakkentussen de velg en de naaf vrij zijn vanvreemde voorwerpen.N.B.: Zorg ervoor dat de conische zijde vande wielmoeren naar de velg is gekeerd.1. Breng het wiel aan.2. Draai de wielmoeren handvast aan.3. Breng de dopsleutel voor de slotmoer
aan.
1 2
3
4
E90589
4. Zet de wielmoeren in de aangegevenvolgorde voorlopig vast.
5. Laat de auto zakken en verwijder dekrik.
6. Draai de wielmoeren in de aangegevenvolgorde definitief vast. ZieTechnische specificatie (bladzijde155).
7. Breng de wieldop aan met de bal vanuw hand.
WAARSCHUWINGLaat het aanhaalmoment van dewielmoeren en de bandenspanningzo spoedig mogelijk controleren.
BANDENREPARATIESETUw auto heeft eventueel geen reservewiel.In dat geval is er een bandenreparatiesetaan boord, waarmee u één lekke band kuntrepareren.De bandenreparatieset bevindt zich in dereservewielkuip.
Algemene informatieWAARSCHUWINGEN
Afhankelijk van het type en deomvang van de beschadiging kunnensommige banden slechts gedeeltelijk
of soms geheel niet worden gedicht. Eente lage bandenspanning kan hetweggedrag van de auto beïnvloeden,waardoor u de macht over het stuur kuntverliezen.
Gebruik de bandenreparatieset nietwanneer de band al beschadigd isdoor het rijden met een te lage
bandenspanning.Gebruik de bandenreparatieset nietbij run flat banden.Probeer geen andere lekken tedichten dan zichtbare lekken in hetloopvlak van de band.
150
Velgen en banden
WAARSCHUWINGENProbeer geen lekken te dichten in debandwang.
Met de bandenreparatieset kunt u demeeste gaatjes dichten [tot een diametervan zes millimeter], waarna u tijdelijkverder kunt rijden.Let op het volgende bij het gebruik van deset:• Rijd voorzichtig en maak geen
plotselinge stuurbewegingen, vooralwanneer de auto zwaar is beladen oftijdens het rijden met een aanhanger.
• De set zorgt voor een tijdelijkereparatie, waardoor u uw reis tot devolgende dealer of bandenspecialistkunt voortzetten, of een afstand vanmaximaal 200 km (125 mijl) kuntafleggen.
• Rijd niet sneller dan maximaal80 km/u (50 mph).
• Houd de set buiten het bereik vankinderen.
• Gebruik de set bijomgevingstemperaturen van –30 °Ctot +70 °C.
Gebruik van de bandenreparatiesetWAARSCHUWINGEN
Samengeperste lucht kan zichgedragen als een explosief ofdrijfmiddel.Laat de bandenreparatieset tijdenshet gebruik nooit onbeheerd achter.
LET OPLaat de compressor niet langer dan10 minuten draaien.
N.B.: Gebruik de bandenreparatieset alleenbij auto's die ermee zijn uitgerust.
• Parkeer uw auto zodanig langs de kantvan de weg dat u het verkeer nietbelemmert en dat u in staat bent deset te gebruiken zonder in gevaar tekomen.
• Trek, zelfs wanneer u op een vlakkeondergrond geparkeerd staat, dehandrem aan om te waarborgen datde auto niet in beweging kan komen.
• Probeer geen vreemde voorwerpen,zoals spijkers of schroeven, uit de bandte verwijderen.
• Laat, wanneer u de set gebruikt, demotor draaien, maar niet wanneer deauto in een gesloten of slechtgeventileerde ruimte staat (bijv. in eengebouw). Zet in dergelijke gevallen decompressor aan zonder de motor testarten.
• Vervang de fles met het afdichtmiddeldoor een nieuwe voordat dehoudbaarheidsdatum (zie debovenzijde van de fles) is bereikt.
• Informeer andere gebruikers van deauto dat de band tijdelijk is gerepareerdmet de bandenreparatieset en stel henop de hoogte van de specialerijvoorschriften.
Band oppompenWAARSCHUWINGEN
Controleer de bandwang voordat uhet afdichtmiddel in de band pompt.Wanneer u scheuren, knobbels of
dergelijke ziet, probeer dan niet de bandop te pompen.
Ga niet vlak naast de band staanwanneer de compressor draait.Sla de bandwang gade. Wanneer uscheuren, knobbels en dergelijke zietverschijnen, schakel dan de
compressor uit en laat de lucht met behulpvan het drukregelventiel ontsnappen I. Rijdniet verder met deze band.
151
Velgen en banden
WAARSCHUWINGENHet afdichtmiddel bevat natuurlijklatex. Voorkom contact met huid,ogen of kleding. Mocht dit toch
gebeuren, spoel het betreffendelichaamsdeel dan direct met veel waterschoon en neem contact op met uwhuisarts.
Wanneer de bandenspanning binnen10 minuten lager wordt dan 1,8 bar(26 psi), kan de band ernstig zijn
beschadigd, waardoor een tijdelijkereparatie onmogelijk is. Vervolg in eendergelijk geval uw reis niet met deze band.
E102881
A
B
C
D
E
FG
H
I
LabelAFles afdichtmiddelB
Slang voor fles afdichtmiddelCFlessenhouderDDrukmeterEStekker met kabelFCompressorschakelaarGSlangreparatiesetHAflaatklepI
1. Verwijder de bandenreparatieset uit deverpakking.
2. Trek het label A waarop de maximaaltoelaatbare snelheid van 80 km/uvermeld staat van de flesafdichtmiddel en maak het binnen hetgezichtsveld van de bestuurder vast ophet instrumentenpaneel. Het label magniets belangrijks aan het oogonttrekken.
3. Haal de slang H met de aflaatklep I ende stekker met kabel F uit de set.
4. Sluit de slang H met de aflaatklep I aanop de fles afdichtmiddel B.
5. Zet de fles afdichtmiddel K in deflessenhouder D.
6. Draai het ventieldopje van debeschadigde band af.
7. Schroef de slang C van de flesafdichtmiddel stevig op het ventiel vande beschadigde band.
8. Zorg dat de compressorschakelaar Gin stand 0 staat.
9. Sluit de stekker F aan op de aansluitingvan de aansteker of het extra elektrischaansluitpunt. Zie Aansteker (bladzijde88).
10. Start de motor.11. Zet de compressorschakelaar G in
stand 1.
152
Velgen en banden
12. Pomp de band niet langer dan 10minuten op voor een minimale drukvan 1,8 bar en een maximum druk van3,5 bar. Zet de compressorschakelaarG in de stand 0 en controleer dehuidige bandenspanning met dedrukmeter E.
N.B.: Als de bandenspanning van 1,8 barniet bereikt wordt, niet doorgaan.N.B.: Wanneer het afdichtmiddel in de bandwordt gepompt, kan de druk toenemen tot6 bar (87 psi) maar deze neemt na ca. 30seconden weer af.13. Neem de stekker F uit de aansluiting
van de aansteker of het extraelektrisch aansluitpunt.
14. Schroef de slang C snel van hetbandenventiel. Draai het ventieldopjevast.
15. Laat de fles met afdichtmiddel B inde flessenhouder D zitten.
16. Zorg dat de set veilig opgeborgenwordt, maar makkelijk bereikbaar is.De set kan weer nodig zijn wanneer ude bandenspanning controleert.
17. Ga onmiddellijk ongeveer driekilometer (twee mijl) rijden, zodat hetafdichtmiddel het lek kan afdichten.
WAARSCHUWINGWanneer u heftige trillingen,onbalans in het stuurwiel of lawaaitijdens het rijden waarneemt, minder
dan snelheid en rijd voorzichtig naar eenplaats waar u veilig kunt stoppen.Controleer de band en de bandenspanningopnieuw. Wanneer de bandenspanninglager is dan 1 bar (14.7 psi) of wanneer erscheuren, knobbels of dergelijke zichtbaarzijn, hervat dan uw reis niet met deze band.
18. Stop na ongeveer drie kilometer(twee mijl) te hebben gereden.Controleer en corrigeer zo nodig despanning van de beschadigde band.
19. Breng de set aan en lees debandenspanning af van de drukmeterE.
20. Breng de band op de gespecificeerdebandenspanning. Zie Technischespecificatie (bladzijde 155).
21. Als de band de correctebandenspanning heeft, zet dan decompressorschakelaar G in stand 0,verwijder de stekker F uit deaansluiting, draai de slang C los endraai de ventieldop vast.
22. Laat slang C en H aangesloten op defles afdichtmiddel B en berg de setveilig op.
23. Rijd naar de dichtstbijzijndebandenspecialist om de beschadigdeband te laten vervangen. Vertel,voordat de band van de velg wordtafgenomen, de bandenspecialist datde band een afdichtmiddel bevat.Vervang de fles afdichtmiddel B enslang C zo snel mogelijk na gebruik.
N.B.: Bedenk dat een bandenreparatiesetslechts voor tijdelijke mobiliteit zorgt.Voorschriften aangaande bandreparatie nagebruik van de bandenreparatieset kunnenper land verschillen. Raadpleeg eenbandenspecialist voor advies.
WAARSCHUWINGVoordat u wegrijdt moet de band devoorgeschreven bandenspanninghebben. Zie Technische
specificatie (bladzijde 155). Controleervoortdurend de bandenspanning tot deband is vervangen.
Lege flessen afdichtmiddel mogen samenmet het huishoudelijk afval wordenafgevoerd. Breng resten afdichtmiddelnaar uw dealer of voer ze af volgens delokale richtlijnen.
153
Velgen en banden
VERZORGING VAN BANDEN
E70415
Om ervoor te zorgen dat de banden van devoor- en achterwielen van uw autogelijkmatig slijten en een langerelevensduur hebben, adviseren we de wielenmet regelmatige intervallen tussen 5000en 10000 kilometer van voor naar achteren vice versa te wisselen.
LET OPLaat tijdens het parkeren debandwangen niet langs stoepbandenschuren.
Als u een stoeprand moet oprijden, doe hetdan zo langzaam mogelijk en rijd zomogelijk haaks met de wielen het trottoirop.Controleer de banden regelmatig opscheuren, vreemde voorwerpen ofonregelmatige slijtage van het loopvlak.Ongelijkmatige slijtage kan betekenen datde wieluitlijning niet meer aan despecificaties voldoet.Controleer iedere twee weken debandenspanning (inclusief het reservewiel)wanneer de banden koud zijn.
GEBRUIK VANWINTERBANDEN
LET OPControleer of u de velgen met dewinterbanden met het correcte typewielmoeren hebt bevestigd.
Indien winterbanden zijn gemonteerd,controleer dan of de bandenspanningcorrect is. Zie Technische specificatie(bladzijde 155).
GEBRUIK VANSNEEUWKETTINGEN
WAARSCHUWINGENRijd niet harder dan 50 km/h (30mhp).Rijd niet met sneeuwkettingen opeen sneeuwvrij wegdek.Breng alleen sneeuwkettingen aanop gespecificeerde banden. ZieTechnische specificatie (bladzijde
155).
LET OPWanneer uw auto is uitgerust metwieldeksels, verwijder deze danvoordat u sneeuwkettingen monteert.
N.B.: Het ABS blijft normaal werken.Gebruik alleen sneeuwkettingen met kleineschakels.Monteer alleen sneeuwkettingen op devoorwielen.
154
Velgen en banden
Uitvoeringen metstabiliteitsregeling (ESP)
Uitvoeringen met stabiliteitsregeling (ESP)kunnen een wat ongebruikelijkerijkarakteristiek vertonen, hetgeen kanworden voorkomen door het systeem uitte schakelen. Zie Gebruik maken vanstabiliteitsregeling (bladzijde 105).
TECHNISCHE SPECIFICATIEAanhaalmoment wielmoeren
Nm (Ib-ft)Wieltype
110 (81)Alle
Bandenspanning (koude banden)Tot 80 km/h (50 mph)
Maximaal beladenNormale belasting
BandenmaatUitvoering AchterVoorAchterVoor
bar (lbf/in²)
bar (lbf/in²)
bar (lbf/in²)
bar (lbf/in²)
3 (44)3 (44)3 (44)3 (44)175/65 R14
Ruimtebesparendreservewielwanneer dit van deaangebrachtewielen verschilt
Tot 160 km/u
Maximaal beladenNormale belasting
BandenmaatUitvoering AchterVoorAchterVoor
bar (lbf/in²)
bar (lbf/in²)
bar (lbf/in²)
bar (lbf/in²)
3,2 (46)2,4 (35)1,8 (26)2,1 (31)175/65 R14*Alle motorenbehalve 1.6L Dura-torq-TDCi (DV)dieselmotor
155
Velgen en banden
Maximaal beladenNormale belasting
BandenmaatUitvoering AchterVoorAchterVoor
bar (lbf/in²)
bar (lbf/in²)
bar (lbf/in²)
bar (lbf/in²)
3,2 (46)2,4 (35)1,8 (26)2,1 (31)195/50 R15Alle motorenbehalve 1.6L Dura-torq-TDCi (DV)dieselmotor
3,2 (46)2,4 (35)1,8 (26)2,2 (32)195/45 R16Alle motorenbehalve 1.6L Dura-torq-TDCi (DV)dieselmotor
2,8 (41)2,4 (35)1,8 (26)2,2 (32)205/40 R17Alle motorenbehalve 1.6L Dura-torq-TDCi (DV)dieselmotor
2,6 (38)2,4 (35)2,1 (31)2,1 (31)195/60 R15Alle motorenbehalve 1.6L Dura-torq-TDCi (DV)dieselmotor
3,2 (46)2,4 (35)1,8 (26)2,3 (33)175/65 R14*1.6L Duratorq-TDCi(DV) dieselmotor
3,2 (46)2,4 (35)1,8 (26)2,3 (33)195/50 R151.6L Duratorq-TDCi(DV) dieselmotor
3,2 (46)2,4 (35)1,8 (26)2,3 (33)195/45 R161.6L Duratorq-TDCi(DV) dieselmotor
2,8 (41)2,4 (35)1,8 (26)2,3 (33)205/40 R171.6L Duratorq-TDCi(DV) dieselmotor
2,6 (38)2,4 (35)2,1 (31)2,1 (31)195/60 R151.6L Duratorq-TDCi(DV) dieselmotor
*Breng alleen sneeuwkettingen aan op gespecificeerde banden.
156
Velgen en banden
Snelheid continu hoger dan 160 km/u
Maximaal beladenNormale belasting
BandenmaatUitvoering AchterVoorAchterVoor
bar (lbf/in²)
bar (lbf/in²)
bar (lbf/in²)
bar (lbf/in²)
3,2 (46)2,6 (38)2 (29)2,1 (31)175/65 R14*Alle motorenbehalve 1.6L Dura-torq-TDCi (DV)dieselmotor
3,2 (46)2,6 (38)2 (29)2,1 (31)195/50 R15Alle motorenbehalve 1.6L Dura-torq-TDCi (DV)dieselmotor
3,2 (46)2,6 (38)2 (29)2,1 (31)195/45 R16Alle motorenbehalve 1.6L Dura-torq-TDCi (DV)dieselmotor
2,8 (41)2,6 (38)2 (29)2,1 (31)205/40 R17Alle motorenbehalve 1.6L Dura-torq-TDCi (DV)dieselmotor
2,6 (38)2,6 (38)2,1 (31)2,1 (31)195/60 R15Alle motorenbehalve 1.6L Dura-torq-TDCi (DV)dieselmotor
3,2 (46)2,6 (38)2 (29)2,3 (33)175/65 R14*1.6L Duratorq-TDCi(DV) dieselmotor
3,2 (46)2,6 (38)2 (29)2,3 (33)195/50 R151.6L Duratorq-TDCi(DV) dieselmotor
3,2 (46)2,6 (38)2 (29)2,3 (33)195/45 R161.6L Duratorq-TDCi(DV) dieselmotor
2,8 (41)2,6 (38)2 (29)2,3 (33)205/40 R171.6L Duratorq-TDCi(DV) dieselmotor
2,6 (38)2,6 (38)2,1 (31)2,1 (31)195/60 R151.6L Duratorq-TDCi(DV) dieselmotor
*Breng alleen sneeuwkettingen aan op gespecificeerde banden.
157
Velgen en banden
VOERTUIGIDENTIFICA-TIEPLAATJEN.B.: Het ontwerp van hetidentificatieplaatje kan afwijken van hetgetoonde plaatje.N.B.: De informatie op hetidentificatieplaatje is afhankelijk van devereisten per land.
E85610C
B
E D
A
VoertuigidentificatienummerAMaximaal toelaatbaretotaalgewicht
B
Maximaal toelaatbaartreingewicht
C
Maximale voorasbelastingDMaximale achterasbelastingA
Het voertuigidentificatienummer (VIN) ende maximum toelaatbare gewichten zijnvermeld op een plaatje onderin de openingvan het portier aan de rechterzijde.
VOERTUIGIDENTIFI-CATIENUMMER
E87496
Het Voertuig Identificatie Nummer(chassisnummer) is rechtsvoor naast devoorstoel in de bodemplaat ingeslagen.Het is ook op de linkerzijde van hetinstrumentenpaneel vermeld.
158
Voertuigidentificatie
TECHNISCHE SPECIFICATIEVoertuigafmetingen 3-deurs, 5-deurs en gesloten bestelwagen
D
A
C
EBE101870
Afmetingen in mm(inches)
AfmetingenNr.
3 950 - 3 958 (155,5 -155,8)Totale lengteA
1 973 (77,7)Totale breedte inclusief buitenspiegelsB
1 433 - 1 481 (56,4 - 58,3)Totale hoogte bij EC rijklaargewichtC
159
Inhouden en specificaties
Afmetingen in mm(inches)
AfmetingenNr.
2 489 (98)WielbasisD
1 473 - 1 493 (58 - 58,8)Spoorbreedte, voorE
1 460 - 1 480 (57,5 -58,3)Spoorbreedte, achterE
Afstanden trekhaak 3-deurs, 5-deurs en gesloten bestelwagen
A
B
GF
E
C
D
E101872
160
Inhouden en specificaties
Afmetingen in mm(inches)
AfmetingenNr.
124 (4,9)Bumper – achterzijde trekhaakkogelA
7 (0,3)Bevestigingspunt – hart trekhaakkogelB
761 (29,9)Hart wiel – hart trekhaakkogelC
512 (20,2)Hart trekhaakkogel – langsbalkD
1 024 (40,3)Buitenzijde langsbalkE
267 (10,5)hart 1e bevestigingspunt – hart 2e bevestigingspuntF
584 (23)Hart trekhaakkogel – hart 2e bevestigingspuntG
161
Inhouden en specificaties
BELANGRIJKE AUDIO-INFORMATIE
WAARSCHUWINGENDoor technische verschillen kunnenopneembare CD’s (CD-R's) enopnieuw beschrijfbare CD’s
(CD-RW's) mogelijk niet correctfunctioneren.
Deze radio / CD-spelers spelen CD'saf die voldoen aan de standaardaudiospecificaties van het
International Red Book. CD’s met eenkopieerbeveiliging van sommigefabrikanten voldoen niet aan dezestandaard en het afspelen ervan kan nietworden gegarandeerd.
Dual format, dubbelzijdige CD's(DVD Plus, CD-DVD format), die doorde muziekindustrie worden gebruikt,
zijn dikker dan normale CD's en hetafspelen ervan kan daardoor niet wordengegarandeerd en ze kunnen klemraken.CD’s met een onregelmatige vorm en CD’smet krasbescherming of zelfklevendeetiketten mogen niet worden gebruikt.Garantieclaims, waarbij dit type CD in eenaudio-installatie wordt aangetroffen dievoor reparatie wordt aangeboden, wordenniet geaccepteerd.
Alle CD-spelers zijn alleen bedoeldom commercieel geperste 12 cmaudio CD's af te spelen.Uw audio-installatie kan wordenbeschadigd wanneer voorwerpen alscreditcards of munten door de
opening van de CD-speler naar binnenworden geduwd.
Labels op de audio-installatie
E66256
E66257
CD etikettenAudio CD
E66254
MP3
E66255
162
Inleiding audio-installatie
OVERZICHT AUDIO-INSTALLATIE
N.B.: Audio-units zijn voorzien van eengeïntegreerd multifunctioneel display bovende CD-sleuf. Hierop wordt belangrijkeinformatie weergegeven over de bedieningvan de audio-unit. Daarnaast bevinden zichrondom het display diverse pictogrammendie oplichten wanneer een functie actief is(bijvoorbeeld CD, Radio of Aux.)
Type 1
E103293
A B ED
FO
G
K
L
M
N
J HI
C
CD-uitwerptoets. Zie CD-speler (bladzijde 175).ANavigatiepijlen.BCD-sleuf. Zie CD-speler (bladzijde 175).COK.DInformatie.EVerkeersberichten. Zie Regeling functie verkeersinformatie (bladzijde 171).F
163
Overzicht audio-installatie
Stationsvoorkeuzetoetsen. Zie Voorkeuzetoetsen (bladzijde 171).GOpwaarts zoeken. CD-nummerkeuze. Zie Station afstemtoetsen (bladzijde170). Zie Nummer selecteren (bladzijde 175).
H
Aan/uit en volumeknop.INeerwaarts zoeken. CD-nummerkeuze. Zie Station afstemtoetsen (bladzijde170). Zie Nummer selecteren (bladzijde 175).
J
Menu selecteren.KKlanktoets. Zie Volumeknop (bladzijde 170).LExtra ingang selecteren. Zie Aansluiting Auxiliary ingang (AUX IN)(bladzijde 89). Zie Ingangsaansluiting (AUX IN) (bladzijde 180).
M
Radio en golfband selecteren. Zie Werking van de audio-installatie (bladzijde170).
N
CD selecteren. Zie CD-speler (bladzijde 175).O
Type 2
E104157 A
1 2 3 4
Beschrijvingen voorfunctietoetsen 1-4
A
164
Overzicht audio-installatie
E103294
A B EDT
H
F
G
P
Q
R
S
MO N J IKL
C
CD-uitwerptoets. Zie CD-speler (bladzijde 175).ANavigatiepijlen.BCD-sleuf. Zie CD-speler (bladzijde 175).COK.DInformatie.EVerkeersberichten. Zie Regeling functie verkeersinformatie (bladzijde 171).FKlanktoets. Zie Volumeknop (bladzijde 170).GTelefoontoetsenblok en stationsvoorkeuzetoetsen. Zie Gebruik maken vande telefoon (bladzijde 184). Zie Voorkeuzetoetsen (bladzijde 171).
H
Functie 4.IFunctie 3.JOpwaarts zoeken. CD-nummerkeuze. Zie Station afstemtoetsen (bladzijde170). Zie Nummer selecteren (bladzijde 175).
K
165
Overzicht audio-installatie
Aan/uit en volumeknop.LNeerwaarts zoeken. CD-nummerkeuze. Zie Station afstemtoetsen (bladzijde170). Zie Nummer selecteren (bladzijde 175).
M
Functie 2.NFunctie 1.OMenu selecteren.PTelefoonmenu. Zie Telefoon (bladzijde 182).QExtra ingang, USB en iPod selecteren. Zie Aansluiting Auxiliary ingang (AUXIN) (bladzijde 89). Zie Ingangsaansluiting (AUX IN) (bladzijde 180). ZieVerbinding (bladzijde 203).
R
Radio en golfband selecteren. Zie Werking van de audio-installatie (bladzijde170).
S
CD selecteren. Zie CD-speler (bladzijde 175).T
Functietoetsen 1 tot en met 4 zijncontextafhankelijk en wijzigen als functievan de huidige audio-unitmodus.Beschrijvingen voor de functies wordenaan de onderzijde van het displayweergegeven.
Type 3
E104157 A
1 2 3 4
Beschrijvingen voorfunctietoetsen 1-4
A
166
Overzicht audio-installatie
E129074
A CB FE
Y
I
G
H
J
L
KT
U
W
X
V
QS R N MOP
D
Aan/uit regeling.ADisplay selecteren.BTelefoontoetsenblok en stationsvoorkeuzetoetsen. Zie Gebruik maken vande telefoon (bladzijde 184). Zie Voorkeuzetoetsen (bladzijde 171).
C
CD-sleuf. Zie CD-speler (bladzijde 175).DNavigatiepijlen.EDSP selecteren. Zie Digitale signaalverwerking (DSP) (bladzijde 173).FCD-uitwerptoets. Zie CD-speler (bladzijde 175).GInformatie.HKlok.IOpwaarts zoeken. CD-nummerkeuze. Oproep beëindigen. Zie Stationafstemtoetsen (bladzijde 170). Zie Nummer selecteren (bladzijde 175). ZieGebruik maken van de telefoon (bladzijde 184).
J
Geluid uitschakelen.K
167
Overzicht audio-installatie
Verkeersberichten. Zie Regeling functie verkeersinformatie (bladzijde 171).LFunctie 4.MKlanktoets. Zie Volumeknop (bladzijde 170).NFunctie 3.OOK.PFunctie 2.QMenu selecteren.RFunctie 1.STelefoonmenu. Zie Telefoon (bladzijde 182).TExtra ingang selecteren. Zie Aansluiting Auxiliary ingang (AUX IN)(bladzijde 89). Zie Ingangsaansluiting (AUX IN) (bladzijde 180).
U
Neerwaarts zoeken. CD-nummerkeuze. Oproep beantwoorden. Zie Stationafstemtoetsen (bladzijde 170). Zie Nummer selecteren (bladzijde 175). ZieGebruik maken van de telefoon (bladzijde 184).
V
Radio en golfband selecteren. Zie Werking van de audio-installatie (bladzijde170).
W
CD selecteren. Zie CD-speler (bladzijde 175).XVolumeregeling.Y
Functietoetsen 1 tot en met 4 zijncontextafhankelijk en wijzigen als functievan de huidige audio-unitmodus.Beschrijvingen voor de functies wordenaan de onderzijde van het displayweergegeven.
168
Overzicht audio-installatie
BEVEILIGINGSCODEElke installatie heeft een unieke code diegekoppeld is aan het chassisnummer(VIN). Het systeem controleertautomatisch of de audio-installatie en deauto overeenkomen, voordat het gebruikwordt toegestaan.Als een veiligheidscodemelding verschijnt,neem dan contact op met uw dealer.
169
Beveiliging van uw audio-installatie
AAN/UIT TOETSDruk op de aan/uit knop. Hierdoor kan hettoestel nog een uur nadat het contact isafgezet worden gebruikt.Na een uur schakelt het radiotoestelautomatisch uit.
VOLUMEKNOPZo kunt u de volume-instellingenaanpassen (bijvoorbeeld bas en hogetonen).1. Druk de klanktoets in.2. Druk op de pijltjestoetsen
omhoog/omlaag om de gewensteinstelling te selecteren.
3. Gebruik de pijltjestoetsen links/rechtsom de vereiste aanpassing uit tevoeren. Het display geeft de gekozeninstelling weer.
4. Druk op de OK toets om de nieuweinstelling te bevestigen.
GOLFBAND TOETSDruk op de toets RADIO om een van debeschikbare frequentiebanden teselecteren.Wanneer een andere geluidsbron isingeschakeld kan deze keuzetoets ookworden gebruikt om weer over teschakelen naar de radio.Of druk op de linker pijltjestoets om debeschikbare frequentiebanden weer tegeven. Blader naar de gewenstefrequentieband en druk op OK.
STATION AFSTEMTOETSENDAB-service linkingN.B.: De DAB service linking is standaarduitgeschakeld.N.B.: Via service linking zijn kruisreferentiesmogelijk naar andere betreffendefrequenties van hetzelfde radiostation(bijvoorbeed FM en andereDAB-ensembles).N.B.: Het systeem schakelt automatischnaar een ander betreffend radiostation alshet huidige radiostation niet beschikbaar is(bijvoorbeeld tijdens het verlaten van hetdekkingsgebied).DAB service linking in- en uitschakelen. ZieAlgemene informatie (bladzijde 67).
ZoekenSelecteer een frequentieband en druk kortop een van de zoektoetsen. Het toestelstopt bij het eerste radiostation dat in dedoor u gekozen richting wordt gevonden.
Handmatig afstemmenType 11. Druk op de MENU toets.2. Selecteer de modus RADIO en
vervolgens MANUAL TUNE.3. Druk op de linker en rechter
pijltjestoetsen om de frequentiebandin kleine stappen omlaag of omhoogaf te zoeken of houd de toets ingedruktom snel te zoeken tot u eenradiostation vindt waarnaar u wiltluisteren.
4. Druk op OK om naar een radiostationte blijven luisteren.
Type 2 en 31. Druk op functietoets 2.
170
Werking van de audio-installatie
2. Druk op de linker en rechterpijltjestoetsen om de frequentiebandin kleine stappen omlaag of omhoogaf te zoeken of houd de toets ingedruktom snel te zoeken tot u eenradiostation vindt waarnaar u wiltluisteren.
3. Druk op OK om naar een radiostationte blijven luisteren.
ScanfunctieSCAN laat u elk gevonden radiostationenkele seconden horen.
Type 11. Druk op de MENU toets.2. Selecteer de modus RADIO en
vervolgens SCAN.3. Gebruik de zoektoetsen om de
geselecteerde frequentieband op- ofneerwaarts af te zoeken.
4. Druk op OK om naar een radiostationte blijven luisteren.
Type 2 en 31. Druk op functietoets 3.2. Gebruik de zoektoetsen om de
geselecteerde frequentieband op- ofneerwaarts af te zoeken.
3. Druk opnieuw op functietoets 3 of OKom naar een radiostation te blijvenluisteren.
VOORKEUZETOETSENMet deze voorziening kunt u uw favorieteradiostations opslaan, zodat u later hieropdirect kunt afstemmen door de juistegolfband te selecteren en de betreffendevoorkeuzetoets in te drukken.1. Selecteer een golfband.2. Stem af op het gewenste radiostation.
3. Houd een van de voorkeuzetoetseningedrukt. Er verschijnen eenvoortgangsbalk en een melding.Wanneer de voortgangsbalk vol is, ishet radiostation opgeslagen. Tevenswordt ter bevestiging degeluidsweergave kort onderbroken.
Dit kan op elke golfband en voor iederevoorkeuzetoets worden herhaald.N.B.: Wanneer u naar een ander deel vanhet land rijdt, wordt de informatie van FMen DAB radiostations die op een anderefrequentie uitzenden en onder eenvoorkeuzetoets zijn opgeslagen,automatisch geactualiseerd met de correctefrequentie en stationsnaam voor dat gebied.
AUTOSTORE TOETSN.B.: Autostore slaat maximaal de 10sterkste beschikbare signalen op (AM- ofFM-golfband) en overschrijft daarbij deeerder opgeslagen radiostations. Autostorekan, net als bij de andere golfbanden, ookworden gebruikt om radiostationshandmatig op te slaan.N.B.: Bij type 3 moet u FM AST of AM ASTselecteren om deze functie te gebruiken.• Houd functietoets 1 of de toets RADIO
ingedrukt.• Wanneer het zoeken is voltooid, wordt
het geluid weer ingeschakeld en desterkste signalen worden onder devoorkeuzetoetsen van Autostoreopgeslagen.
REGELING FUNCTIEVERKEERSINFORMATIEVeel radiostations die op de FM-banduitzenden hebben een TP-code dieaanduidt dat deze verkeersinformatieuitzenden.
171
Werking van de audio-installatie
Verkeersberichten inschakelenVoordat u verkeersberichten kuntontvangen, moet u op de TA of TRAFFICtoets drukken. ‘TA’ verschijnt op de displayom aan te duiden dat de functie isingeschakeld.Wanneer u reeds op een radiostation hadafgestemd dat verkeersinformatie uitzendt,verschijnt ook 'TP' op de display. Andersgaat de unit zoeken naar een station datverkeersinformatie uitzendt.Wanneer verkeersinformatie wordtuitgezonden, wordt de normale weergavevan radio of CD automatisch onderbrokenen verschijnt 'TA - Traffic mededeling' opde display.Wanneer met behulp van devoorkeuzetoetsen een radiostation wordtgekozen dat geen verkeersinformatieuitzendt, dan blijft het radiotoestel op ditstation afgestemd, tenzij TA of TRAFFICwordt uitgeschakeld en vervolgens weerwordt ingeschakeld.N.B.: Als TA ingeschakeld is en u eenvoorkeuzetoets selecteert voor (ofhandmatig afstemt op) een radiostationdat geen verkeersinformatie (TA) uitzendt,dan hoort u geen verkeersinformatie.N.B.: Wanneer u naar een radiostationluistert dat geen verkeersinformatie (TA)uitzendt en u TA uitschakelt en weerinschakelt, dan wordt er gezocht naar TP.
Volume van de verkeersberichtenVerkeersberichten onderbreken de normalegeluidsweergave met eenvoorgeprogrammeerd volume datgewoonlijk hoger is dan het gebruikelijkeluistervolume.Instellen van het voorgeprogrammeerdevolume:
• Gebruik de volumeknop om hetgewenste volume in te stellen tijdenseen inkomende TA-uitzending. Dedisplay geeft het geselecteerde niveauweer.
Verkeersberichten beëindigenAan het einde van een verkeersbericht gaatde audio-installatie weer door met zijnnormale werking. Om een verkeersberichtvoortijdig af te breken, drukt u tijdens hetverkeersbericht op TA of TRAFFIC.N.B.: Indien op een ander tijdstip op TA ofTRAFFIC wordt gedrukt, wordt de functieuitgeschakeld.
172
Werking van de audio-installatie
AUTOMATISCHEVOLUMEREGELINGIndien van toepassing, past deautomatische volumeregeling (AVC) hetgeluidsvolume aan, om geluiden van demotor en het wegdek te compenseren.1. Druk op de MENU toets en kies AUDIO.2. Kies AVC LEVEL of ADAPTIVE VOL.3. Druk op de linker of rechter pijltjestoets
om de instelling bij te stellen.4. Druk op de OK toets om uw keuze te
bevestigen.5. Druk op de MENU toets om terug te
gaan.
DIGITALESIGNAALVERWERKING (DSP)DSP voor bezette zitplaatsenDeze functie houdt rekening met deverschillen in afstand tot de diverseluidsprekers in de auto ten opzichte van dezitplaatsen. Selecteer de zitplaatswaarvoor het audiosignaal moet wordengecorrigeerd.
DSP-equalizerSelecteer de muziekcategorie waarnaar ubij voorkeur luistert. Het audiosignaalverandert om de weergave van de specifiekgekozen muziekstijl te verbeteren.
DSP-instellingen wijzigen1. Druk op de MENU toets.2. Selecteer AUDIO of AUDIO SETTINGS.3. Blader naar de gewenste DSP-functie.4. Druk op de pijltjestoetsen
omhoog/omlaag om de gewensteinstelling te selecteren.
5. Druk op de OK toets om uw keuze tebevestigen.
6. Druk op de toets MENU om terug tekeren.
NIEUWSBERICHTENSommige radiotoestellen onderbreken denormale ontvangst voor nieuwsberichtenvan radiostations op de FM band of RDSof EON geschakelde stations op dezelfdewijze als bij verkeersberichten.Tijdens nieuwsuitzendingen zal het displayaangeven dat er een binnenkomend berichtis. Het nieuwsbericht onderbreekt degeluidsweergave met hetzelfdevoorgeprogrammeerde volume als bijverkeersberichten.1. Druk op de MENU toets.2. Selecteer AUDIO of AUDIO SETTINGS.3. Scroll naar NEWS, in- of uitschakelen
met de OK toets.4. Druk op de MENU toets om terug te
gaan.
ALTERNATIEVE FREQUENTIESVeel programma's die op de FM-bandworden uitgezonden hebben eenprogramma-identificatie (PI) code, diedoor de audio-installatie kan wordenherkend.Als bij uw radio AF is ingeschakeld en u rijdtvanuit het ene ontvangstgebied naar eenander, zoekt deze functie naar eenkrachtiger radiosignaal en stemt daaropaf wanneer het wordt gevonden.Onder bepaalde omstandigheden kan doorhet afstemmen op alternatieve frequenties(AF) de normale ontvangst tijdelijk wordenonderbroken.
173
Menu's audio-installatie
De installatie evalueert continu designaalsterkte en, indien een beter signaalbeschikbaar komt, schakelt de installatieover naar dat alternatief. Degeluidsweergave wordt onderbroken terwijlhet toestel de lijst met alternatievefrequenties controleert en, zo nodig, degolfband eenmaal afzoekt naar eenalternatieve frequentie.Wanneer een radiostation wordt gevondenwordt de weergave van het geluid hervat;wanneer er geen radiostation wordtgevonden, stemt het systeemautomatischaf op de oorspronkelijke frequentie.Indien geselecteerd wordt 'AF' op hetdisplay weergegeven.1. Druk op de MENU toets.2. Selecteer AUDIO of AUDIO MENU.3. Blader naar ALTERNAT FREQ. of
ALTERNATIVE FREQ. en schakel dit inof uit met de OK toets.
4. Druk op de toets MENU om terug tekeren.
REGIONALE MODUS (REG)De regionale modus (REG) regelt hetgedrag van AF door tussen regionalenetwerken van een hoofdzender teschakelen. Een zender kan over een grootnetwerk beschikken dat in een grootgedeelte van het land te ontvangen is. Opverschillende tijden van de dag kan ditgrote netwerk worden onderverdeeld ineen aantal kleinere regionale netwerken,die bijvoorbeeld in grotere plaatsen ofsteden zijn gevestigd. Wanneer hetnetwerk niet in regionale zenders wordtopgesplitst, zendt het complete netwerkhetzelfde programma uit.Regionale modus AAN: Dit voorkomt hetschakelen naar andere regionalenetwerken, die niet hetzelfde programmauitzenden.
Regionale modus OFF (uit): Hiermee kaneen groter gebied worden ontvangenwanneer naburige regionale netwerkenhetzelfde programma uitzenden, maar kanleiden tot overschakelen wanneer dit niethet geval is.1. Druk op de MENU toets.2. Selecteer AUDIO of AUDIO SETTINGS.3. Blader naar RDS REGIONAL en schakel
dit in of uit met de toets OK.4. Druk op de toets MENU om terug te
keren.
174
Menu's audio-installatie
CD AFSPELENN.B.: Tijdens het afspelen wordt de CD, hetnummer en de verstreken tijd van hetnummer op het display weergegeven.Druk tijdens radio-ontvangst eenmaal opde toets CD om de CD-weergave testarten.Het afspelen start onmiddellijk wanneereen CD wordt geladen.
NUMMER SELECTEREN• Druk eenmaal op de toets opwaarts
zoeken om naar het volgende nummerte gaan of druk meerdere keren omnaar de daaropvolgende nummers tegaan.
• Druk eenmaal op de toets neerwaartszoeken om het huidige nummer teherhalen. Wanneer deze toets binnentwee seconden vanaf het begin vaneen nummer wordt ingedrukt, danwordt het vorige nummer geselecteerd.
• Druk meerdere keren op de toetsneerwaarts zoeken om voorafgaandenummers te selecteren.
• Druk op de pijltjestoetsen omhoog ofomlaag en selecteer het gewenstenummer met de OK toets.
Type 2 en 3Het gewenste nummer kan wordeningevoerd met de cijfertoetsen. Kies hetgewenste nummer volledig (bijvoorbeeld1 gevolgd door 2 voor nummer 12) of kieshet nummer en druk direct op OK.
VERSNELDVOORUIT/ACHTERUITHoud de zoeken omlaag of omhoog toetsingedrukt om achteruit of vooruit binnende nummers op de CD te gaan.
SHUFFLE/RANDOM (DOORELKAAR/WILLEKEURIG)Door het willekeurig afspelen vannummers, ook wel bekend als “shuffle”,worden alle opnames op de CD inwillekeurige volgorde afgespeeld.
Type 11. Druk op de toets MENU en selecteer
CD MODE.2. Selecteer SHUFFLE waarna de functie
kan worden in- of uitgeschakeld.Wanneer een MP3-CD wordt afgespeeld,bestaan de opties uit SHUFFLE voor dehele CD of voor alle nummers in de map.
Type 2 en 3Druk op functietoets 2.N.B.: Wanneer een MP3-CD wordtafgespeeld, bestaan de opties uit SHUFFLEvoor de hele CD of voor alle nummers in demap. Door meerdere keren op functietoets2 te drukken wordt tussen deze optiesgewisseld.Gebruik de zoektoetsen omhoog/omlaagom desgewenst het volgende willekeurigenummer te selecteren.
CD-NUMMERS HERHALENType 11. Druk op de toets MENU en selecteer
CD MODE.
175
CD-speler
2. Selecteer REPEAT waarna de functiekan worden in- of uitgeschakeld. Hetnummer wordt na afloop herhaald.
Wanneer een MP3-CD wordt afgespeeld,bestaan de opties uit HERHALEN van hetnummer of van alle nummers in de map.
Type 2 en 3Druk op functietoets 1.Wanneer een MP3-CD wordt afgespeeld,bestaan de opties uit HERHALEN van hetnummer of van alle nummers in de map.Door meerdere keren op functietoets 1 tedrukken wordt tussen deze optiesgewisseld.
CD-NUMMERS SCANNENMet de functie SCAN kunt u van elknummer circa 5 seconden laten afspelen.
Type 1Er zijn verschillende scanmodi mogelijk,afhankelijk van het type CD dat wordtafgespeeld.1. Druk op de toets MENU en selecteer
CD MODE.2. Selecteer SCAN waarna de functie kan
worden in- of uitgeschakeld.N.B.: Wanneer een MP3-CD wordtafgespeeld, bestaan de opties uit SCANNENvan de hele CD of van alleen de nummersin de map.3. Druk op de toets OK om de scanmodus
te stoppen.
Type 2 en 31. Druk op functietoets 3.
N.B.: Wanneer een MP3-CD wordtafgespeeld, bestaan de opties uit SCANNENvan de hele CD of van alleen de nummersin de map. Door meerdere keren opfunctietoets 3 te drukken wordt tussen dezeopties gewisseld.2. Druk op functietoets 3 om de
scanmodus te stoppen.
MP3-BESTAND AFSPELENMP3 (MPEG 1 Audio Layer-3) is eenstandaard technologie en format voor hetcomprimeren van audiodata. Hierdoor iseen efficiënter gebruik van de mediamogelijk.U kunt MP3 bestanden afspelen die opCD-ROM’s, CD-R’s en CD-RW’s zijnopgenomen. De CD moet voldoen aan ISO9660 niveau 1 of niveau 2 format, of Jolietof Romeo in het gedecomprimeerdeformat. U kunt ook een CD gebruiken diein Multi Session is opgenomen.
ISO 9660 formatDit is de meest algemene internationalestandaard voor het logische format vanbestanden en mappen op een CD-ROM.Er zijn een aantal specificatieniveaus. Inniveau 1 moeten de bestandsnamen in de8.3 regel (niet meer dan 8 tekens pernaam, niet meer dan 3 tekens in deextensie “MP3”) en in hoofdletters zijngeschreven.De namen van folders mogen niet meerdan 8 tekens bevatten. Er kunnen niet meerdan 8 mapniveaus (bomen) zijn. Bij niveau2 specificaties mogen namen 31 tekensbevatten.Elke folder kan maximaal 8 bomenbevatten.
176
CD-speler
Denk aan deze beperkingen voor Joliet ofRomeo in het geëxpandeerde formatwanneer u de software voor uwCD-brander configureert.
Multi sessionDeze opnamemethode maakt het mogelijkgegevens met behulp van deTrack-At-Once methode toe te voegen.Conventionele CD’s beginnen met een CDregelgebied waarvan het begin Lead-inwordt genoemd en het einde Lead-out.Een Multi Session CD is een CD metmeerdere sessies, met elk een segmentvan Lead-in tot Lead-out, dat als éénsessie wordt gezien.• CD-Extra: het format dat audio
nummers (audio CD data) als tracksop sessie 1, en data als tracks op sessie2 opneemt.
• Mixed CD: bij dit format worden dataopgenomen als track 1 en audio (audioCD data) als track 2.
Bestandsformaten• Bij andere formats dan ISO 9660
niveau 1 en niveau 2, is het mogelijk datnamen van mappen of bestanden nietcorrect worden weergegeven.
• Wanneer u een bestand een naamgeeft, let er dan op dat de extensie“.MP3” wordt toegevoegd.
• Wanneer u de extensie “.MP3” aan eenander bestand dan een MP3 bestandtoevoegt, herkent de speler hetbestand niet correct en zal deze eengeluid genereren dat uw luidsprekerskan beschadigden.
• De volgende CD’s hebben een langerestarttijd bij het afspelen.• een CD die is opgenomen met een
gecompliceerde boomstructuur.• een CD die is opgenomen in Multi
Session.• een CD waaraan data kunnen
worden toegevoegd.
Een multi session CD afspelenWanneer de eerste track van de eerstesessie audio CD data isAlleen audio CD data van de eerste sessionworden weergegeven. Geen audio CDdata/MP3 bestandsinformatie(tracknummer, tijd, enz.) worden/wordtzonder geluid weergegeven.Wanneer de eerste track van de eerstesessie geen audio CD data is• Wanneer een MP3 bestand op de CD
staat, wordt alleen het MP3 bestandweergegeven en worden andere dataovergeslagen. (Audio CD data wordtniet herkend.)
• Wanneer er geen MP3 bestand op deCD staat, wordt geen geluidweergegeven. (Audio CD data wordtniet herkend.)
Afspeelvolgorde van MP3bestandenDe volgorde waarin de mappen enbestanden worden afgespeeld is alsweergegeven.N.B.: Een map die geen MP3 bestand bevatwordt overgeslagen.
177
CD-speler
Tip voor het afspelen:om de gewenstevolgorde van afspelen aan te duiden, moetvóór de map of de bestandsnaam, hetvolgnummer (bijv. “01,” “02”) wordeningevoerd, en daarna het nummer op deCD. (De volgorde verschilt afhankelijk vande software die voor het schrijven werdgebruikt.)
E104206
ID3 tag versie 2Het volgende vindt plaats wanneer eenMP3 bestand dat een ID3 tag ver.2 bevat,wordt afgespeeld:
• Wanneer een deel van ID3 tag ver.2(aan het begin van het nummer) wordtovergeslagen, wordt geen geluidweergegeven. Sla veranderingen in tijdover afhankelijk van de capaciteit vanID3 tag ver.2. Voorbeeld: Bij 64 kbytes,is het ongeveer 2 seconden (metRealJukebox).
• Wanneer een deel van ID3 tag ver.2wordt overgeslagen, is de weergegevenverstreken tijd niet nauwkeurig. VoorMP3 bestanden met een bitsnelheidanders dan 128 kbps, wordt tijdens hetafspelen de verstreken tijd nietnauwkeurig weergegeven.
• Wanneer een MP3 bestand is gemaaktmet MP3 conversiesoftware (bijv.RealJukebox - een geregistreerdhandelsmerk van RealNetworks Inc),wordt automatisch ID3 ver.2geschreven.
MP3 navigatieMP3 nummers kunnen op verschillendemanieren op een CD worden opgenomen.Ze kunnen allemaal in de hoofdmapworden geplaatst, net als bij een normaleaudio-CD, of ze kunnen in een bepaaldemap worden geplaatst, die bijvoorbeeldbedoeld is voor een album, een artiest ofeen bepaald genre.De normale afspeelvolgorde bij CD's metmeerdere mappen is eerst de nummers inde hoofdmap, dan de nummers inonderliggende map(pen), vervolgens denummers in de tweede onderliggende map,etc.• Druk op de omhoog of omlaag toets
om in de nummerlijst te komen.• Navigeer door de mapstructuur met de
pijltoetsen om een andere map ofander nummer (bestand) te kiezen.
• Druk op OK om een gemarkeerdnummer te kiezen.
178
CD-speler
MP3 WEERGAVE-OPTIESN.B.: Bij units van type 1 kan het nodig zijnmeerdere keren op de toets INFO te drukkenom alle beschikbare nummerinformatieweer te geven.Wanneer een MP3-CD wordt afgespeeld,kan bepaalde informatie die gecodeerd inelke opname is opgenomen, wordenweergegeven. Deze informatie omvatmeestal:• De bestandsnaam• De naam van de map• ID3 informatie die op het album kan
staan of de naam van de artiestGewoonlijk wordt de naam van hetbestand dat wordt afgespeeldweergegeven. Een informatieonderwerpkiezen:• Druk op de INFO toets.
Opties weergave CD tekstWanneer een audio CD met CD tekst wordtafgespeeld, kan een beperkte hoeveelheidinformatie, die aan elk nummer istoegevoegd, worden weergegeven. Dezeinformatie omvat meestal:• De naam van de CD• De naam van de artiest• De naam van het nummerDeze display-opties kunnen op dezelfdewijze worden gekozen als bij MP3 CD’s.
AFSPELEN CD BEËINDIGENOm de radioweergave bij alle typen tehervatten:• Druk de RADIO toets in.N.B.: Hierdoor wordt niet de CDuitgeworpen; het weergeven van de CDwordt alleen onderbroken op de plaats waarde weergave van de radio werd hervat.
Druk nogmaals op de CD toets om hetafspelen van de CD te hervatten.
179
CD-speler
INGANGSAANSLUITING (AUXIN)N.B.: Stel voor optimale prestaties bij hetafspelen van een extra apparaat het volumedaarvan hoog. Hierdoor worden storingengereduceerd wanneer het apparaat wordtaangesloten op de aansluiting voor desigarenaansteker in de auto.Via de extra ingang (AUX IN), indienaanwezig, kan een extra apparaat zoalseen MP3-speler op de audio-installatie vande auto worden aangesloten. Het geluidkan via de luidsprekers in de auto wordenweergegeven.Sluit het extra apparaat met conventionele3,5 mm audiostekkers aan op de AUX INaansluiting.Selecteer de extra ingang met de toetsAUX en het geluid wordt weergegeven viade luidsprekers in de auto. Op het displayvan de audiounit verschijnt LINE IN of LINEIN ACTIVE. Volume, hoge en lage tonenkunnen zoals gewoonlijk via deaudio-installatie worden ingesteld.De toetsen van de audio-installatie kunnentevens worden gebruikt om de weergavevan de audio-installatie te hervatten terwijlhet extra apparaat aangesloten blijft.
180
Ingangsaansluiting (AUX IN)
STORINGEN VERHELPEN AUDIO-INSTALLATIE
RectificatieDisplay van de audio-installatie
Algemeen bericht voor storingen tijdens het afspelenvan een CD, zoals 'cannot read the CD' (kan CD niet
lezen), 'data-CD inserted' (data-CD aangebracht), enz.Controleer of de CD is aangebracht met de juiste zijde
naar boven is gekeerd. Reinig de CD of reinig dezeopnieuw of vervang de CD door een exemplaar met
voor u bekende muziek. Neem contact op met uw dealerwanneer de storing blijft bestaan.
CONTROLEER CD
Algemeen bericht voor storingen tijdens het afspelenvan een CD, zoals een mogelijke storing in het mecha-
nisme.
STORING CD-LOOPWERK
Omgevingstemperatuur te hoog – CD-speler werkt niettot deze is afgekoeld.
CD-DRIVE TE WARM
Algemeen bericht voor storingen tijdens het afspelenvan een iPod, zoals het niet kunnen lezen van de data.Zorg dat de iPod correct is geplaatst. Neem contact op
met uw dealer wanneer de storing blijft bestaan.
IPOD FOUT BIJ LEZEN APPA-RAAT
181
Storingen verhelpen audio-installatie
ALGEMENE INFORMATIE
LET OPDoor gebruik van het systeem bijuitgeschakelde motor wordt de accuontladen.
In dit hoofdstuk worden de functies eneigenschappen van het handsfree systeemvoor de Bluetooth mobiele telefoonbeschreven.Het Bluetooth mobiele telefoongedeeltevan het systeem zorgt voor de interactietussen de audio-installatie of hetnavigatiesysteem en uw mobiele telefoon.Het zorgt ervoor dat u uw audio-installatieof het navigatiesysteem kunt gebruikenvoor het ontvangen vantelefoongesprekken zonder daarbij uwmobiele telefoon vast te houden.
Compatibiliteit vantelefoontoestellen
LET OPOmdat er geen algemeneovereenkomst bestaat, kunnenfabrikanten van mobiele telefoons
een groot aantal profielen in hun Bluetoothapparaten implementeren. Daardoor is hetmogelijk dat een telefoon niet compatiblemet een handsfree systeem is, waardoorin sommige gevallen de prestaties van hetsysteem aanzienlijk worden beperkt. Omdit te voorkomen moeten alleenaanbevolen telefoons worden gebruikt.
Bezoek de websitewww.ford-mobile-connectivity.comvoor volledige gegevens.
SETUP BLUETOOTHVoordat u uw telefoon kunt gebruikenmoet deze worden gekoppeld aan hettelefoonsysteem in de auto.
Telefoons bedienenEr kunnen maximaal zes Bluetoothapparaten aan het systeem in de autoworden gekoppeld.N.B.: Wanneer met de telefoon die als denieuwe actieve telefoon wordt geselecteerdeen gesprek wordt gevoerd, wordt hetgesprek doorgeschakeld naar hetaudiosysteem in de auto.N.B.: Zelfs wanneer uw telefoon aan eensysteem in de auto is gebonden, kan dezenog op de gebruikelijke wijze wordengebruikt.
Eisen voor een BluetoothverbindingHet volgende is vereist voordat met eenBluetooth telefoon een verbinding totstand kan worden gebracht.1. De Bluetooth functie moet op de
telefoon en op het audiosysteem zijningeschakeld. Zorg ervoor dat demenu-optie Bluetooth in de audiounitop AAN is ingesteld. Raadpleeg voormeer informatie overtelefooninstellingen de handleiding vanuw mobiele telefoon.
2. Zoek in het Bluetooth menu van uwtelefoon naar Ford Audio en selecteerdeze optie.
182
Telefoon
3. Voer het op de voertuigdisplayweergegeven codenummer in metbehulp van de toetsen van de telefoon.Wanneer geen codenummer wordtweergegeven op de display, voer danhet Bluetooth PIN nummer 0000 inmet behulp van de toetsen van detelefoon. Voer nu het op devoertuigdisplay weergegevenBluetooth PIN-nummer in.
4. Als de mobiele telefoon omgoedkeuring van de automatischeverbinding vraagt, selecteer dan JA.
N.B.: Als de audiounit wordt uitgeschakeld,wordt een telefoongesprek verbroken.Wanneer de contactsleutel in de stand '0'wordt gezet, blijft de telefoonverbindingbehouden.
SETUP TELEFOONTelefoonboekN.B.: Wellicht moet toegang tot hettelefoonboek via het Bluetooth systeemworden bevestigd via de mobiele telefoon.Na het opstarten kan het al naar gelang degrootte enkele minuten duren voordat utoegang tot de telefoonboeklijst krijgt.
TelefoonboekcategorieënDe categorie wordt als pictogramweergegeven:
E87990
Telefoon
E87991
Mobiel
E87992
Thuis
E87993
Kantoor
Van een telefoon een actievetelefoon makenN.B.: Wanneer met de telefoon die als denieuwe actieve telefoon wordt geselecteerdeen gesprek wordt gevoerd, wordt hetgesprek doorgeschakeld naar hetaudiosysteem in de auto.Wanneer het systeem voor het eerst wordtgebruikt, zijn er nog geen telefoonsgekoppeld met het systeem.Na het inschakelen van het contact en deaudiounit moet de Bluetooth telefoon aanhet systeem worden gekoppeld. Zie SetupBluetooth (bladzijde 182).Nadat een Bluetooth telefoon bij hetsysteem is aangemeld, wordt deze deactieve telefoon. Raadpleeg voor meerinformatie het menu van de telefoon.Selecteer de telefoon in het menu van deactieve telefoon.Wanneer het contact en de radio weerwordt aangezet, wordt de verbinding metde laatst actieve telefoon door hetsysteem hersteld.N.B.: In sommige gevallen moet deBluetooth verbinding ook op de telefoonworden bevestigd.
Een andere Bluetooth telefoonaanmeldenKoppel een nieuwe Bluetooth telefoonzoals is beschreven onder 'Eisen voor eenBluetooth verbinding'.Telefoons die in het systeem zijnopgeslagen zijn met behulp van detelefoonlijst op de audiounit toegankelijk.N.B.: Er kunnen maximaal zes apparatenworden gekoppeld. Als er al zes Bluetoothapparaten zijn gekoppeld, moet er éénworden ontkoppeld om een nieuw apparaatte kunnen koppelen.
183
Telefoon
BEDIENINGSELEMENTENTELEFOONAfstandsbedieningVoice en mode toets
E102756
Oproepen kunnen worden beantwoorddoor eenmaal op de toets MODE tedrukken. Druk de toets opnieuw in om deoproep te beëindigen.
GEBRUIK MAKEN VAN DETELEFOONN.B.: Raadpleeg de handleiding van deaudio-unit voor meer informatie over debedieningsorganen. Zie Overzichtaudio-installatie (bladzijde 163).N.B.: U kunt het telefoonmenu verlatendoor te drukken op de toets CD, RADIO ofAUX.N.B.: Indien er naar wordt verwezen kunnende pijltjestoetsen omhoog/omlaag, detoetsen omhoog/omlaag zoeken en de OKtoets worden gebruikt op het stuur of deaudio-unit.In dit hoofdstuk worden detelefoonfuncties van de audio-unitbeschreven.Er moet een actieve telefoon aanwezig zijn.Zelfs wanneer uw telefoon op deaudio-unit is aangesloten, kan de telefoonop de gebruikelijke wijze worden gebruikt.
BellenEen nummer kiezen m.b.v.spraakbesturingTelefoonnummers kunnen m.b.v.spraakbesturing worden gekozen. ZieCommando’s telefoon (bladzijde 196).
Een nummer kiezen m.b.v. hetadresboek1. Druk op de toets PHONE.2. Druk op de pijltjestoetsen
omhoog/omlaag tot PHONEBOOKwordt weergegeven.
3. Druk op de toets OK.N.B.: U kunt tevens het telefoontoetsenblokgebruiken om de eerste letter van degewenste invoer te selecteren. Drukherhaaldelijk op het betreffende nummerdat overeenkomt met de letter tot degewenste letter wordt weergegeven.4. Druk op de
omhoog/omlaag-pijltjestoetsen omhet gewenste telefoonnummer teselecteren.
N.B.: Houd de pijltjestoetsenomhoog/omlaag ingedrukt om voor- ofachterwaarts te gaan in het telefoonboek.5. Druk op de toets OK om het
geselecteerde telefoonnummer tekiezen.
Een nummer kiezen m.b.v. hettelefoontoetsenblok1. Druk op de toets PHONE.2. Kies het nummer met het toetsenbord
op de audio-unit.3. Druk op de toets OK.
184
Telefoon
N.B.: Als u bij het kiezen van eentelefoonnummer een onjuist cijfer intoetst,druk dan op functietoets 3 om het laatstecijfer te wissen. Wanneer de toets langwordt ingedrukt, wordt de complete seriecijfers gewist.
Een gesprek beëindigenGeprekken kunnen worden beëindigd door:• te drukken op de toets omhoog zoeken.• te drukken op de OK toets.• te drukken op functietoets 4.
Een nummer herhalen1. Druk op de toets PHONE.2. Druk op de pijltjestoetsen
omhoog/omlaag tot CALL LISTSwordt weergegeven.
3. Druk op de toets OK.N.B.: Indien de actieve telefoon niet overeen lijst met eerder gekozen nummersbeschikt, kan het laatst gekozen nummeropnieuw worden gekozen.4. Druk op de toetsen omhoog/omlaag
om de gewenste lijst met gekozennummers te selecteren.
5. Druk op de toets OK.6. Druk op de
omhoog/omlaag-pijltjestoetsen omhet gewenste telefoonnummer teselecteren.
7. Druk op de toets OK.
Laatst gekozen nummer opnieuwopbellen1. Druk op de toets PHONE.2. Druk op de pijltjestoetsen
omhoog/omlaag tot REDIAL wordtweergegeven.
3. Druk op de toets OK.
Een inkomend gesprek ontvangenEen inkomend gesprek beantwoordenInkomende gesprekken kunnen wordenbeantwoord door op de toets omlaagzoeken of de OK toets te drukken.
Een inkomend gesprek weigerenInkomende oproepen kunnen wordengeweigerd door:• te drukken op de toets omhoog zoeken,
of• te drukken op de pijltjestoets omlaag
om REJECT te markeren en vervolgenste drukken op de OK toets.
Een tweede oproep ontvangenN.B.: De functie tweede inkomend gesprekop uw telefoon moet zijn geactiveerd.Wanneer er tijdens een gesprek eeninkomend gesprek binnenkomt, klinkt ereen 'piep' en kunt u het actieve gesprek inde wachtstand plaatsen en het tweedeinkomende gesprek beantwoorden.
Een tweede inkomend gesprekbeantwoordenN.B.: Het eerste inkomende gesprek wordtverbroken en vervangen door het tweedeinkomende gesprek.Tweede inkomende gesprekken kunnenworden beantwoord door op de toetsomlaag zoeken op het stuur of deaudio-unit of de OK toets op de audio-unitte drukken.
185
Telefoon
Een tweede inkomend gesprekweigerenTweede inkomende gesprekken kunnenworden geweigerd door:• te drukken op de toets omhoog zoeken,
of• te drukken op de pijltjestoets omlaag
om REJECT te markeren en vervolgenste drukken op de OK toets.
Tweede inkomende gesprekken kunnenworden geweigerd door te drukken opfunctietoets 4.
Microfoon dempenN.B.: Het is mogelijk om tijdens een gesprekde microfoon te dempen. Tijdens hetdempen verschijnt er een bevestiging op hetdisplay.Druk op functietoets 1. Druk nogmaals opde toets om deze functie uit te schakelen.
Van actieve telefoon veranderenN.B.: Voordat telefoons kunnen wordengeactiveerd moeten ze bij het systeemworden aangemeld.N.B.: Nadat een telefoon aan het systeemis gekoppeld, wordt deze de actievetelefoon.1. Druk op de toets PHONE.2. Druk op de toetsen omhoog/omlaag
tot SELECT PHONE wordtweergegeven.
3. Druk op de toets OK.4. Blader met de toetsen
omhoog/omlaag door de verschillendeopgeslagen telefoons om degekoppelde telefoons weer te geven.
5. Druk op de toets OK om de telefoon teselecteren die de actieve telefoon moetworden.
Actieve telefoon afmeldenEen actieve telefoon kan op elk gewenstmoment uit het systeem worden gewist,behalve wanneer met deze telefoon eengesprek wordt gevoerd.1. Druk op de toets PHONE.2. Druk op de toetsen omhoog/omlaag
tot SELECT PHONE wordtweergegeven.
3. Druk op de toets OK.4. Druk op de toetsen omhoog/omlaag
om de gewenste telefoon te markeren.5. Druk op functietoets 1.
186
Telefoon
WERKING
LET OPDoor gebruik van het systeem bijuitgeschakelde motor wordt de accuontladen.
Met spraakbesturing kunt u het systeembedienen zonder dat uw aandacht van deweg wordt afgeleid om bijvoorbeeldinstellingen te veranderen of om reactiesvan het systeem te lezen.Wanneer u bij geactiveerd systeem éénvan de gedefinieerde spraaklabels gebruikt,zet het spraakbesturingssysteem uwspraaklabel om in een bedieningssignaalvoor het systeem. Uw spraaklabels nemende vorm aan van dialogen of commando's.U wordt door mededelingen of vragen doordeze dialogen geleid.Maak uzelf vertrouwd met de functies vanhet systeem voordat u hetspraakherkenningsysteem gaat gebruiken.
Ondersteunde commando'sMet het spraakbesturingssysteem kunt ude volgende systemen in de wagenbedienen:• Bluetooth telefoon• radio• CD-speler• extern apparaat (USB)• extern apparaat (iPod)• automatische klimaatregeling
Reactie van het systeemWanneer u een gesproken commandogeeft, antwoordt het systeem telkens meteen piep wanneer het gereed is om doorte gaan.
Probeer geen nieuwe commando's tegeven voordat u de piep hebt gehoord. Hetspraakbesturingssysteem herhaalt elkgesproken commando.Wanneer u niet precies weet hoe u moetdoorgaan, zeg dan "HELP" voor hulp of"CANCEL" wanneer u niet wilt doorgaan.De "HELP" functie biedt u alleen eenverzameling van de beschikbarecommando's. Een gedetailleerde uitlegover alle mogelijke gesproken commando'skunt u op de volgende bladzijden vinden.
Gesproken commando'sAlle commando's moeten op natuurlijkewijze worden uitgesproken, alsof u tot eenpassagier spreekt of een telefoongesprekvoert. Uw stemvolume moet afhankelijkzijn van omgevingsgeluiden in of buiten deauto, maar schreeuw niet.
SPRAAKGESTUURDREGELSYSTEEM GEBRUIKENWerking van het systeemDe volgorde en de inhoud van despraaklabels zijn in de volgende lijstweergegeven. De tabel toont de volgordevan de spraaklabels van de gebruiker ende reacties van het systeem die voor iederefunctie beschikbaar zijn.<> duidt een nummer of opgeslagenspraaklabel aan, die door de gebruikermoet worden opgeslagen.
Short cutsEr zijn een aantal gesproken woorden(short cuts) mogelijk, waarmee u enkelefuncties van de auto kunt regelen zonderhet complete commandomenu te hoevenvolgen. Dit zijn:
187
Spraaksturing
• telefoon: "MOBILE NAME", "DIALNUMBER", "DIAL NAME" en "REDIAL"
• automatische klimaatregeling:"TEMPERATURE", "AUTO MODE","DEFROSTING/DEMISTING ON" en"DEFROSTING/DEMISTING OFF"
• radio: "TUNE NAME"• extern apparaat (USB): "TRACK"• extern apparaat (iPod): "TRACK"
Communicatie met het systeemstartenVoordat u kunt beginnen met het systeemtoe te spreken moet u voor iederehandeling eerst op de VOICE toetsdrukken en wachten tot het systeem meteen piep antwoordt. Zie Spraaksturing(bladzijde 43).Druk de toets opnieuw in om despraakbesturing uit te schakelen.
SpraaklabelHet spraaklabel kan de telefoon, deaudio-installatie en het navigatiesysteemondersteunen door gebruik te maken vande "STORE NAME" functie (naamopslaan). U kunt spraaklabels toewijzenaan items zoals favoriete radiozenders enpersoonlijke telefooncontacten. ZieCommando’s audio-unit (bladzijde 188).Zie Commando’s telefoon (bladzijde 196).• Sla maximaal 20 actieve spraaklabels
per functie op.• De gemiddelde opnametijd per
spraaklabel bedraagt ongeveer 2 tot 3seconden.
COMMANDO’S AUDIO-UNITCD-spelerU kunt het afspelen direct metspraakbesturing bedienen.
OverzichtHet onderstaande overzicht toont debeschikbare gesproken commando's. Devolgende lijsten bieden aanvullendeinformatie over het completecommandomenu aan de hand van gekozenvoorbeelden.
"CD PLAYER"
"HELP"
"PLAY"
"TRACK"*
"SHUFFLE ALL"
"SHUFFLE FOLDER"**
"SHUFFLE OFF"
188
Spraaksturing
"CD PLAYER"
"REPEAT FOLDER"**
"REPEAT TRACK"
"REPEAT OFF"
* Kan als short cut worden gebruikt.** Alleen beschikbaar als de CD audiogegevensbestanden bevat, zoals MP3.
MuzieknummerU kunt direct een muzieknummer op de CDkiezen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CD PLAYER""CD PLAYER"1
"TRACK NUMBER PLEASE""TRACK"*2
"TRACK <nummer>""<een getal tussen 1 en 99>"**3
* Kan als short cut worden gebruikt.** Getallen kunnen ook als max. vier losse cijfers worden uitgesproken (bijv. "2", "4", "5"voor muzieknummer 245)
Shuffle allesRandom afspelen instellen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CD PLAYER""CD PLAYER"1
"SHUFFLE ALL"2
RadioDe gesproken commando's ondersteunende radiofuncties en u kunt met VoiceControl op radiostations afstemmen.
OverzichtHet onderstaande overzicht toont debeschikbare gesproken commando's. Devolgende lijsten bieden aanvullendeinformatie over het completecommandomenu.
189
Spraaksturing
"RADIO"
"HELP"
"AM"
"FM"
"TUNE NAME"*
"DELETE NAME"
"DELETE DIRECTORY"
"PLAY DIRECTORY"
"STORE NAME"
"PLAY"
* Kan als short cut worden gebruikt.
AfstemfrequentieMet deze functie kunt u met gesprokencommando's afstemmen op radiostations.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"AM FREQUENCY PLEASE""AM"2
"FM FREQUENCY PLEASE""FM"
"TUNE <frequentie>""<frequentie>"*3
* De frequentie kan op verschillende manieren worden ingevoerd. Raadpleeg onderstaandevoor representatieve voorbeelden.
FM-golflente: 87,5 - 108,0 in stappen van0,1• "Eighty nine point nine" (89,9)• "Ninety" (90,0)• "One hundred point five" (100,5)• "One zero one point one" (101,1)• "One zero eight" (108,0)
AM/MW-golflengte: 531 - 1602 in stappenvan 9AM/LW-golflengte: 153 - 281 in stappenvan 1• "Five thirty one" (531)• "Nine hundred" (900)• "Fourteen forty" (1440)
190
Spraaksturing
• "Fifteen zero three" (1503)• "Ten eighty" (1080)
Naam opslaanWanneer u op een radiostation hebtafgestemd, kunt u deze met een naam inhet bestand opslaan.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"STORE NAME""STORE NAME"2"NAME PLEASE"
"REPEAT NAME PLEASE""<naam>"3
"STORING NAME""<naam>"4"<naam> STORED"
Afstemmen op naamMet deze functie kunt u op een opgeslagenradiostation afstemmen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"NAME PLEASE""TUNE NAME"*2
"TUNE <naam>""<naam>"3
* Kan als short cut worden gebruikt.
Naam wissenMet deze functie kunt u een opgeslagenradiostation wissen
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"NAME PLEASE""DELETE NAME"2
"DELETE <naam>""<naam>"3"CONFIRM YES OR NO"
"DELETED""YES"4
191
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"COMMAND CANCELLED""NO"
Bestand afspelenMet deze functie kunt u het systeem alleopgeslagen radiostations laten opnoemen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"PLAY <DIRECTORY>""PLAY DIRECTORY"2
Bestand wissenMet deze functie kunt u alle opgeslagenradiostations wissen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"DELETE DIRECTORY""DELETE DIRECTORY"2"CONFIRM YES OR NO"
"RADIO DIRECTORY DELETED""YES"3
"COMMAND CANCELLED""NO"
AfspelenMet deze functie schakelt de audiobronover op de radiomodus.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"PLAY"2
192
Spraaksturing
Auxiliary ingang Met deze functie laat u de audiobronoverschakelen op het aangeslotenapparaat met auxiliary ingang.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"EXTERNAL DEVICE""EXTERNAL DEVICE"1
"LINE IN""LINE IN"2
Externe apparaten - USBDeze gesproken commando'sondersteunen de functionaliteit van eenextern USB-apparaat dat op de audiounitkan worden aangesloten.
OverzichtHet onderstaande overzicht toont debeschikbare gesproken commando's. Devolgende lijsten bieden aanvullendeinformatie over het completecommandomenu aan de hand van gekozenvoorbeelden.
"EXTERNAL DEVICE", "USB"
"HELP"
"PLAY"
"TRACK"*
"PLAYLIST"**
"FOLDER"**
"SHUFFLE ALL"
"SHUFFLE FOLDER"
"SHUFFLE PLAYLIST"
"SHUFFLE OFF"
"REPEAT TRACK"
"REPEAT FOLDER"
"REPEAT OFF"
* Kan als short cut worden gebruikt.** Aan door spraakbesturing geactiveerde afspeellijsten en mappen moeten specifiekebestandsnamen worden toegewezen. Zie Algemene informatie (bladzijde 203).
193
Spraaksturing
Afspelen USB Met deze functie laat u de audiobronoverschakelen op het aangeslotenUSB-apparaat.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"EXTERNAL DEVICE""EXTERNAL DEVICE"1
"USB""USB"2
"PLAY"3
USB-muzieknummerU kunt direct een muzieknummer op hetUSB-apparaat kiezen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"EXTERNAL DEVICE""EXTERNAL DEVICE"1
"USB""USB"2
"TRACK NUMBER PLEASE""TRACK"3
"TRACK <nummer>""<een getal tussen 1 en 99>"**4
* Getallen kunnen ook als max. vier losse cijfers worden uitgesproken (bijv. "2", "4", "5"voor muzieknummer 245)
Externe apparaten - iPodDeze gesproken commando'sondersteunen de functionaliteit van eeniPod die op de audiounit kan wordenaangesloten.
OverzichtHet onderstaande overzicht toont debeschikbare gesproken commando's. Devolgende lijsten bieden aanvullendeinformatie over het completecommandomenu aan de hand van gekozenvoorbeelden.
"EXTERNAL DEVICE", "IPOD"
"HELP"
"PLAY"
"TRACK"*
"PLAYLIST"**
194
Spraaksturing
"EXTERNAL DEVICE", "IPOD"
"SHUFFLE ALL"
"SHUFFLE PLAYLIST"
"SHUFFLE OFF"
"REPEAT TRACK"
"REPEAT OFF"
* Kan als short cut worden gebruikt.** Aan door spraakbesturing geactiveerde afspeellijsten moeten specifiekebestandsnamen worden toegewezen. Zie Algemene informatie (bladzijde 203).
iPod-muzieknummerU kunt direct een muzieknummer op deiPod kiezen in de lijst met alle titels.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"EXTERNAL DEVICE""EXTERNAL DEVICE"1
"IPOD""IPOD"2
"TRACK NUMBER PLEASE""TRACK"*3
"TRACK <nummer>""<een getal tussen 1 en 99>"**4
* Kan als short cut worden gebruikt.** Getallen kunnen ook als max. vijf losse cijfers worden uitgesproken (bijv. "5", "2", "4","5", "3" voor muzieknummer 52453) tot een grenswaarde van 65535.
Afspeellijst iPodU kunt direct een afspeellijst in de iPodkiezen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"EXTERNAL DEVICE""EXTERNAL DEVICE"1
"IPOD""IPOD"2
"PLAYLIST NUMBER PLEASE""PLAYLIST"*3
195
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"PLAYLIST <nummer>""<een getal tussen 1 en 10>"4
* Aan door spraakbesturing geactiveerde afspeellijsten moeten specifieke bestandsnamenworden toegewezen. Zie Algemene informatie (bladzijde 203).
COMMANDO’S TELEFOONTelefoonMet uw telefoonsysteem kunt u een extratelefoonboek aanleggen. De opgeslagennummers kunnen met behulp van VoiceControl worden gekozen.Telefoonnummers, die met behulp vanVoice Control zijn opgeslagen, worden inhet systeem van de auto opgeslagen enniet in dat van uw telefoon.
OverzichtHet onderstaande overzicht toont debeschikbare gesproken commando's. Devolgende lijsten bieden aanvullendeinformatie over het completecommandomenu aan de hand van gekozenvoorbeelden.
"TELEFOON"
"HELP"
"MOBILE NAME"*
"DIAL NUMBER"*
"DIAL NAME"*
"DELETE NAME"
"DELETE DIRECTORY"
"PLAY DIRECTORY"
"STORE NAME"
"REDIAL"*
"ACCEPT CALLS"
"REJECT CALLS"
* Kan als short cut worden gebruikt.
196
Spraaksturing
TelefoonfunctiesNummer kiezen
Nadat het spraaklabel is uitgesprokenkunnen telefoonnummers worden gekozen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"NUMBER PLEASE""DIAL NUMBER"*2
"<telefoonnummer>"<telefoonnummer>"3CONTINUE?"
"DIALLING""DIAL"4
"<laatste deel van nummerherhalen>
"CORRECTION"
CONTINUE?"
* Kan als short cut worden gebruikt.
Naam kiezenNadat het spraaklabel is uitgesprokenkunnen telefoonnummers worden gekozen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"NAME PLEASE""DIAL NAME"*2
"DIAL <naam>""<naam>"3"CONFIRM YES OR NO"
"DIALLING""YES"4
"COMMAND CANCELLED""NO"
* Kan als short cut worden gebruikt.
Nummer herhalenDeze functie maakt het mogelijk het laatstgekozen nummer te herhalen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
197
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"REDIAL""REDIAL"*2"CONFIRM YES OR NO"
"DIALLING""YES"3
"COMMAND CANCELLED""NO"
* Kan als short cut worden gebruikt.
Naam mobiele telefoonMet deze functie kunt u met eenspraaklabel toegang krijgen tot de in uwmobiele telefoon opgeslagentelefoonnummers.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"MOBILE NAME" "<telefoonafhan-kelijke dialoog>""MOBILE NAME"*2
* Kan als short cut worden gebruikt.
DTMF ('Tone' instelling)Met deze functie worden gesprokengetallen in DTMF-tonen omgezet. Voorbijvoorbeeld het op afstand bedienen vanhet antwoordapparaat bij u thuis of voorhet invoeren van PIN-nummer, enz.
N.B.: DTMF kan alleen worden gebruikttijdens een telefoongesprek. Druk op detoets VOICE en wacht op desysteemprompt.Kan alleen worden gebruikt op auto's meteen aparte toets VOICE.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"NUMBER PLEASE"1
"<cijfers 1 tot en met 9, nul, hekje,sterretje>"
2
198
Spraaksturing
Een telefoonboek aanleggenNaam opslaan
Nieuwe spraaklabels kunnen wordenopgeslagen met het commando "STORENAME". Deze functie kan worden gebruiktvoor het kiezen van een nummer door denaam in plaats van het completetelefoonnummer uit te spreken.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"STORE NAME""STORE NAME"2"NAME PLEASE"
"REPEAT NAME PLEASE""<naam>"3
"STORING NAME""<naam>"4"<naam> STORED""NUMBER PLEASE"
"<telefoonnummer>""<telefoonnummer>"5
"STORING NUMBER""STORE"6"<telefoonnummer>""NUMBER STORED"
Naam wissenOpgeslagen namen kunnen ook uit hetbestand worden gewist.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"NAME PLEASE""DELETE NAME"2
"DELETE <naam>""<naam>"3"CONFIRM YES OR NO"
"<naam> DELETED""YES"4
"COMMAND CANCELLED""NO"
Bestand afspelenGebruik deze functie om het systeem alleopgeslagen namen en nummers te latenopnoemen.
199
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"PLAY DIRECTORY""PLAY DIRECTORY"2
Bestand wissenMet deze functie kunt u alle ingevoerdegegevens in één keer wissen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"DELETE DIRECTORY""DELETE DIRECTORY"2"CONFIRM YES OR NO"
"DIRECTORY DELETED""YES"3
"COMMAND CANCELLED""NO"
HoofdinstellingenOproepen weigerenOproepen kunnen zo worden ingesteld datze met spraakbesturing automatischworden geweigerd.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"REJECT CALLS""REJECT CALLS"2
"ACCEPT CALLS""ACCEPT CALLS"*
* schakel met dit commando de modus 'weigeren' uit
200
Spraaksturing
COMMANDO’SKLIMAATREGELINGAirconditioningMet gesproken commando's voor deklimaatregeling kunnen hetaanjagertoerental, de temperatuur en demodus worden ingesteld. Niet alle functieszijn in alle autotypen beschikbaar.
OverzichtHet onderstaande overzicht toont debeschikbare gesproken commando's. Devolgende lijsten bieden aanvullendeinformatie over het completecommandomenu aan de hand van gekozenvoorbeelden.
"CLIMATE"
"HELP"
"FAN"*
"DEFROSTING/DEMISTING ON"*
"DEFROSTING/DEMISTING OFF"*
"TEMPERATURE"*
"AUTO MODE"*
* Kan als short cut worden gebruikt. Bij auto's met een Engelse taalmodule is de shortcut "FAN" niet beschikbaar.
AanjagerMet deze functie kunt u hetaanjagertoerental instellen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CLIMATE""CLIMATE"1
"FAN SPEED PLEASE""FAN"a2
"FAN MINIMUM""MINIMUM"
3 "FAN <getal>""<een getal tussen 1 en 7>"
"FAN MAXIMUM""MAXIMUM"
* Kan als short cut worden gebruikt. Bij auto's met een Engelse taalmodule is de shortcut "FAN" niet beschikbaar.
201
Spraaksturing
Ontdooien/ontwasemen
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CLIMATE""CLIMATE"1
"DEFROSTING ON/DEMISTING ON""DEFROSTING ON/DEMISTING
ON"*
2"DEFROSTING OFF/DEMISTING
OFF""DEFROSTING OFF/DEMISTING
OFF"*
* Kan als short cut worden gebruikt.
TemperatuurMet deze functie kunt u de temperatuurinstellen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CLIMATE""CLIMATE"1
"TEMPERATURE PLEASE""TEMPERATURE"*2
"TEMPERATURE MINIMUM""MINIMUM"
3 "TEMPERATURE <getal>""<een getal tussen 15 en 29 °C metstappen van 0,5>" of "<een getal
tussen 59 en 84 °F>"
"TEMPERATURE MAXIMUM""MAXIMUM"
* Kan als short cut worden gebruikt.
Automatische functie
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CLIMATE""CLIMATE"1
"AUTO MODE""AUTO MODE"*2
* Kan als short cut worden gebruikt. Kan worden uitgeschakeld door een anderetemperatuur of een ander aanjagertoerental in te stellen.
202
Spraaksturing
ALGEMENE INFORMATIE
LET OPGa voorzichtig te werk bij het omgaanmet externe apparaten metblootliggende stekkers (zoals de
USB-plug). Vervang altijd debeschermkap/beschermplaat (indienmogelijk). Er bestaat kans opelektrostatische ontlading, wat tot schadeaan het apparaat kan leiden.
Raak de USB-aansluiting in de autoniet aan of voer er geenwerkzaamheden aan uit. Dek de
aansluiting af wanneer deze niet wordtgebruikt.
Maak alleen gebruik vanUSB-massaopslagapparaten.Zet de audio-unit altijd op een anderebron (bijvoorbeeld de radio) alvorenshet USB-apparaat te ontkoppelen.Breng geen USB-hubs of -splittersaan.
N.B.: Het systeem is alleen ontworpen voorhet herkennen en lezen van geschikteaudiobestanden van een USB-apparaat datvoldoet aan de klasse voorUSB-massaopslagapparaten of een iPod.Er kan niet worden gegarandeerd dat allebeschikbare USB-apparaten met hetsysteem kunnen worden gecombineerd.N.B.: Er kan gebruik worden gemaakt vancompatibele apparaten met eenUSB-adapterkabel en apparaten dierechtstreeks kunnen worden aangeslotenop de USB-aansluiting van de auto(bijvoorbeeld USB-geheugensticks en PenDrives).N.B.: Het kan voorkomen dat sommigeUSB-apparaten met een hogerstroomverbruik incompatibel zijn(bijvoorbeeld sommige grotere hardeschijven).
N.B.: De toegangstijd voor het lezen van debestanden van het externe apparaatvariëren afhankelijk van factoren zoals debestandsstructuur, de grootte van hetbestand en de inhoud van het apparaat.Het systeem ondersteunt een aantalexterne apparaten voor een volledigeintegratie met de audio-unit via deUSB-aansluitingen en extra aansluitingen.Eenmaal aangesloten kan het externeapparaat worden aangestuurd via deaudio-unit.Hieronder staat een lijst met veelvoorkomende compatibele apparaten:• USB-geheugensticks• USB-draagbare harde schijven• Enkele MP3-spelers met
USB-aansluiting• iPod mediaspelers (ga naar
www.ford-mobile-connectivity.comvoor de nieuwste compatibiliteitslijst).
Het systeem is USB 2.0 Full Speedcompatibel, USB 1.1 Host Compliant enondersteunt FAT 16/32 bestandssystemen.
Informatie over audiobestands-structuren voor externe apparatenUSBMaak alleen een enkele partitie op hetUSB-apparaat.Als afspeellijsten worden gemaakt, dandienen deze de correcte bestandspadengerefereerd aan het USB-apparaat tebevatten. Er wordt aanbevolen deafspeellijst te maken nadat deaudiobestanden zijn overgedragen naarhet USB-apparaat.Afspeellijsten moeten worden gemaakt in.m3u formaat.Audiobestanden moeten worden gemaaktin .mp3 formaat.
203
Verbinding
Houd u aan het volgende:• 1000 items per map (bestanden,
mappen en afspeellijsten)• 5000 mappen met USB-apparaat
(inclusief afspeellijsten)• 8 submapniveau's.Volg de onderstaande procedure voor hetinschakelen van spraakregeling vooraangepaste afspeellijsten en mappen:• Maak mappen met de naam
"Ford<*>", waar <*> een cijfer tussen1 en 10 is. Bijvoorbeeld "Ford3" zonderextensie.
• Maak afspeellijsten met de naam"Ford<*>.m3u", waar <*> een cijfertussen 1 en 10 is. Bijvoorbeed"Ford5.m3u" zonder spatie tussen"Ford" en het cijfer.
Hierna kunnen aangepaste mappen enafspeellijsten worden geselecteerd metbehulp van spraakregeling. ZieCommando’s audio-unit (bladzijde 188).
iPodMaak afspeellijsten met de naam"Ford<*>", waar <*> een cijfer tussen 1en 10 is voor het inschakelen vanspraakregeling voor aangepasteafspeellijsten. Bijvoorbeed "Ford7" zonderspatie tussen "Ford" en het cijfer.Hierna kunnen aangepaste afspeellijstenworden geselecteerd met behulp vanspraakregeling. Zie Commando’saudio-unit (bladzijde 188).
EXTERN APPARAATAANSLUITEN
WAARSCHUWINGZorg dat het externe apparaat stevigin de auto is bevestigd en datbijbehorende aansluitingen de
bedieningselementen voor het rijden nietblokkeren.
Externe apparaten kunnen wordenaangesloten met behulp van de extraingangsaansluiting en de USB-poort. ZieAansluiting Auxiliary ingang (AUX IN)(bladzijde 89). Zie USB-poort (bladzijde90).
AansluitingSluit het apparaat aan en bevestig hetindien nodig om bewegen in de auto tevoorkomen.
Een iPod aansluitenVoor een optimaal gebruiksgemak en eenoptimale audiokwaliteit wordt aangeradeneen bijpassende eenpolige kabel aan teschaffen bij uw dealer.De iPod kan tevens worden aangeslotenmet behulp van de standaard iPodUSB-kabel en een aparte 3,5 mmaudiokabel. Wanneer gebruik wordtgemaakt van deze methode moet hetvolume van de iPod op maximum wordengezet en de equalizerinstellingen wordenuitgeschakeld alvorens de aansluitingente maken:• Sluit de hoofdtelefoonuitgang van de
iPod aan op de AUX IN aansluiting.• Sluit de USB-kabel van de iPod aan op
de USB-aansluiting van de auto.
204
Verbinding
EXTERN APPARAATAANSLUITEN - AUTO'S METBLUETOOTHBluetooth audio-apparaataansluiten
LET OPOmdat er verschillende standaardenbestaan, kunnen fabrikanten eengroot aantal profielen in hun
Bluetooth apparaten implementeren.Hierdoor kan incompatibiliteit ontstaantussen het Bluetooth apparaat en hetsysteem, wat in sommige gevallen desysteemfunctionaliteit kan beperken. Omdit te voorkomen moeten alleenaanbevolen apparaten worden gebruikt.
Bezoek de websitewww.ford-mobile-connectivity.comvoor volledige gegevens.
Apparaat aansluiten op(voertuig)systeemVolg voor het aansluiten van het apparaatop het systeem dezelfde procedure alsvoor Bluetooth handsfree telefoons. ZieSetup Bluetooth (bladzijde 182).
Het apparaat bedienenN.B.: De zoektoetsen en debestandsinformatie werken alleen bijbepaalde telefoons en apparaten.Selecteer Bluetooth audio als de actievebron.1. Selecteer AUX.2. Druk op de pijltjestoetsen
omhoog/omlaag om de gewenstefunctie te selecteren.
3. Druk op de toets OK.
Toegang tot nummers kan wordenverkregen door vooruit en achteruit tenavigeren met behulp van de knoppen ophet stuur of rechtstreeks via de knoppenvan de audio-unit.
Bediening van de audio-installatieDruk op de toetsen opwaarts/neerwaartszoeken om achteruit en vooruit door denummers te gaan.Houd de toetsen ingedrukt om snelachteruit/vooruit door een nummer tegaan.Druk op de toets INFO of functietoets 4om het volgende weer te geven:• Titel.• Artiest.• Album.• Bestandsnaam.
USB-APPARAAT GEBRUIKENVerschillende pictogrammen wordengebruikt voor het herkennen vanverschillende audiobestanden, mappenenz.
E100029
USB-apparaat is de actieve bron
E100022
Map
E100023
Afspeellijst
E100024
Album
E100025
Artiest
205
Verbinding
E100026
Bestandsnaam
E100027
Titel van nummer
E100028
Informatie niet beschikbaar
BedieningSelecteer het USB-apparaat als audiobrondoor herhaaldelijk op de toets AUX tedrukken tot het scherm USB op het displayverschijnt. Nadat het USB-apparaat isaangesloten, wordt het eerste nummer vande eerste map automatisch afgespeeld.Vervolgens wordt na het wijzigen van deaudiobron de afspeelpositie op hetUSB-apparaat onthouden.Druk eenmaal op de pijltjestoetsomhoog/omlaag of de OK toets om doorde inhoud van het apparaat te bladeren.De display toont de nummerinformatie ende volgende andere belangrijke informatie:• Een verticale schuifbalk aan de
rechterzijde van de display geeft dehuidige positie van het mapoverzichtaan.
• ">" na een ingang geeft aan dat eenniveau lager leesbaar is (bijvoorbeeldeen map vernoemd naar een albummet afzonderlijke albumnummers inde betreffende map).
• "<" voor de lijst geeft aan dat eenniveau hoger leesbaar is.
• Pictogrammen aan de linkerzijde vande nummer-/maptekst geven het typebestand/map aan. Raadpleeg de lijstvoor een uitleg van dezepictogrammen.
Gebruik voor het navigeren door de inhoudvan het USB-apparaat de pijltjestoetsomhoog/omlaag om door de lijsten tebladeren en de pijltjestoets links/rechtsom binnen de mapstructuur omhoog ofomlaag te bladeren. Druk op de OK toetsom afspelen te selecteren nadat hetgewenste nummer of de gewensteafspeellijst of map is gemarkeerd.N.B.: Houd de pijltjestoets naar linksingedrukt als u naar het bovenste niveauvan de inhoud van het USB-apparaat wiltnavigeren.
Bediening van de audio-installatieDruk op de toetsen opwaarts/neerwaartszoeken om achteruit en vooruit door denummers te gaan.Houd de toetsen ingedrukt om snelachteruit/vooruit door een nummer tegaan.Gebruik de functietoetsen om willekeurigafspelen, herhaald afspelen en scannen inte schakelen voor het gehele apparaat,mappen en afspeellijsten.Druk op de toets INFO of functietoets 4om het volgende weer te geven:• titel• artiest• album• mapnaam• bestandsnaam.
IPOD GEBRUIKENVerschillende pictogrammen wordengebruikt voor het herkennen vanverschillende audiobestanden, mappenenz.
E100030
iPod is de actieve bron
206
Verbinding
E100031
Afspeellijst iPod
E100032
Artiest iPod
E100033
Album iPod
E100034
Genre iPod
E100035
Nummer iPod
E100036
Algemene categorie iPod
E100037
Algemeen mediabestand iPod
BedieningSluit de iPod aan. Zie Extern apparaataansluiten (bladzijde 204).Selecteer de iPod als audiobron doorherhaaldelijk op de toets AUX te drukkentot het scherm iPod op de displayverschijnt.De iPod-menulijst voor het bladeren doorde inhoud is beschikbaar via deradiodisplay. Bladeren door de inhoud isgebaseerd op hetzelfde principe als voorhet gebruik van een stand-alone iPod(bijvoorbeeld zoeken op artiest, titel enz.).Druk eenmaal op de pijltjestoetsomhoog/omlaag of de OK toets om doorde inhoud van de iPod te bladeren.
De display toont de nummerinformatie ende volgende andere belangrijke informatie:• Een verticale schuifbalk aan de
rechterzijde van de display geeft dehuidige positie van het lijstoverzichtaan.
• ">" na een ingang geeft aan dat eenniveau omlaag leesbaar is(bijvoorbeeld alle albums van eenbepaalde artiest).
• "<" voor de lijst geeft aan dat eenniveau hoger leesbaar is.
• Een pictogram aan de linkerzijde geefthet type van de op dit momentweergegeven lijst aan (bijvoorbeeldeen albumlijst). Raadpleeg de lijst vooreen uitleg van deze pictogrammen.
Gebruik voor het navigeren door de inhoudvan de iPod de pijltjestoetsomhoog/omlaag om door de lijsten tebladeren en de pijltjestoets links/rechtsom binnen de structuur omhoog of omlaagte bladeren. Druk op de OK toets omafspelen te selecteren nadat het gewenstenummer, album, genre of de gewensteafspeellijst of artiest is gemarkeerd.N.B.: Houd de pijltjestoets naar linksingedrukt als u naar het bovenste niveauvan de inhoud van de iPod wilt navigeren.
Bediening van de audio-installatieDruk op de toetsen opwaarts/neerwaartszoeken om achteruit en vooruit door denummers te gaan.Houd de toetsen ingedrukt om snelachteruit/vooruit door een nummer tegaan.Gebruik de functietoetsen om willekeurigafspelen en herhaald afspelen in teschakelen voor afspeellijsten.Druk op functietoets 3 om het volledigeapparaat of een afspeellijst te scannenwanneer dit/deze actief is.
207
Verbinding
Druk op de toets INFO of functietoets 4om het volgende weer te geven:• titel• artiest• album.
208
Verbinding
RIJVEILIGHEID
WAARSCHUWINGENHet systeem levert informatiewaarmee u veilig en snel uwbestemming kunt bereiken.Om veiligheidsredenen mag debestuurder het systeem alleen bijstilstaande wagen programmeren.Het systeem biedt geen hulp metbetrekking tot stopborden,verkeerslichten of
wegwerkzaamheden en biedt evenminandere belangrijke veiligheidsinformatie.
Gebruik het systeem niet voordat uzich vertrouwd hebt gemaakt met debediening ervan.Bekijk de systeemdisplay alleenwanneer de rijomstandigheden dittoelaten.
VeiligheidsinformatieLees de volgende veiligheidsmaatregelenen volg deze op. Wanneer u dit nalaatwordt de kans op een aanrijding enlichamelijk letsel verhoogd. Ford MotorCompany is niet aansprakelijk voor schadedie voortvloeit uit het niet opvolgen vandeze richtlijnen.Wanneer de route-instructies nauwkeurigmoeten worden bekeken, zet de wagendan op een veilig moment aan de kant enparkeer deze.Gebruik het navigatiesysteem niet omhulpdiensten te lokaliseren.Maak altijd gebruik van de nieuwstenavigatie-informatie voor een zo efficiënten veilig mogelijk gebruik van het systeem.Uw dealer is gaarne bereid u hierbijbehulpzaam te zijn.
209
Introductie navigatie
INTRODUCTIE
LET OPDoor gebruik van het systeem bijuitgeschakelde motor wordt de accuontladen.
N.B.: Aan het versturen en ontvangen vantekstberichten zijn kosten verbonden.N.B.: Raadpleeg de handleiding bij uwtelefoon voor alle telefoonfuncties en dewerking van de functies.N.B.: Bewaar de activeringscode (afgedruktop de gebruikershandleiding) op een veiligeplaats.N.B.: Bewaar het tekstbericht vooractivering in het postvak IN van uw mobieletelefoon.
Compatibiliteit vantelefoontoestellen
LET OPOmdat er geen algemeneovereenkomst bestaat, kunnenfabrikanten van mobiele telefoons
een groot aantal profielen in hun Bluetoothapparaten implementeren. Daardoor is hetmogelijk dat een telefoon niet compatiblemet een handsfree systeem is, waardoorin sommige gevallen de prestaties van hetsysteem aanzienlijk worden beperkt. Omdit te voorkomen moeten alleenaanbevolen telefoons worden gebruikt.
Bezoek de websitewww.ford-mobile-connectivity.com voorvolledige gegevens.
Micro SD-kaart installeren
1
2
E114212
1. Verwijder de micro SD-kaart uit deadapter.
2. Plaats de micro SD-kaart in de mobieletelefoon.
Navigatiesysteem mobieletelefoon activerenN.B.: De radio moet zijn ingeschakeldalvorens de mobiele telefoon aan te sluitenop de GPS-ontvanger in de auto.N.B.: De Ford Mobile Navigation moetworden geïnstalleerd en geactiveerd op uwmobiele telefoon.N.B.: Er kunnen maximaal drie telefoonsworden geactiveerd.N.B.: Gedetailleerde instructies vindt u opde micro SD-kaart en opwww.ford-mobile-connectivity.com.Volg voor het aansluiten van het apparaatop het systeem dezelfde procedure alsvoor Bluetooth handsfree telefoons. ZieSetup Bluetooth (bladzijde 182).1. Schakel de radio in.
210
Navigatiesysteem
E114213
2. Schakel uw mobiele telefoon in en startde Ford Mobile Navigation.
3. Kies Selecteer navigatie.4. Kies Adres.5. Wijzig de route-opties indien nodig en
start de routebegeleiding.6. De bochtinformatie wordt
weergegeven in de voertuigdisplay. Degesproken instructies zijn hoorbaar viade voertuigluidsprekers.
N.B.: Uw mobiele telefoon geeft uw huidigepositie weer.7. U kunt de applicatie verlaten en verder
gaan met de routebegeleiding na hetherstarten van de applicatie.
211
Navigatiesysteem
TYPEGOEDKEURINGENFCC/INDUSTRY CANADA NOTICEHet apparaat voldoet aan Deel 15 van deFCC-regelgeving. Bediening is onderhevigaan de volgende twee voorwaarden: (1)dit apparaat mag geen schadelijkeinterferentie veroorzaken en (2) ditapparaat moet ontvangen interferentieaccepteren (inclusief interferentie die kanleiden tot ongewenste bediening).FCC ID: WJLRX-42IC: 7847A-RX42Het uitvoeren van wijzigingen ofmodificaties aan het apparaat zondernadrukkelijke toestemming van deverantwoordelijke partij kan leiden totvervallen van het recht op bediening vanhet apparaat.
RX-42 - ConformiteitsverklaringWij, de partij verantwoordelijk voornaleving, verklaren onder volledigeverantwoordelijkheid dat het productHandset Integration RX-42 voldoet aan devereisten van Council Directive 1999/5/EC.Een kopie van de Conformiteitsverklaringkunt u vinden op:
www.novero.com/declaration_of_conformityHet woord, het merk en de logo'sBluetooth zijn eigendom van Bluetooth SIGInc. en de Ford Motor Company magdergelijke merktekens onder licentiegebruiken. Namen van andere productenen bedrijven kunnen handelsmerken ofhandelsnamen van de respectieveeigenaren zijn.
TYPEGOEDKEURINGENiPod is een handelsmerk van Apple Inc.
TYPEGOEDKEURINGEN
E114214
© 2008 NAVTEQ B.V. Alle rechtenvoorbehouden.
212
Bijlagen
E114220
ELEKTROMAGNETISCHECOMPATIBILITEIT
WAARSCHUWINGENUw auto is getest en gecertificeerdvolgens de wetgeving betreffendeelektromagnetische comptabiliteit
(72/245/EEC, UN ECE Regeling 10 ofandere geldende lokale vereisten). U dientervoor te zorgen dat apparatuur die u heeftgemonteerd voldoet aan de betreffendelokale wetgeving. Laat apparatuur doorgoed geschoolde monteurs monteren.
WAARSCHUWINGENRadiofrequentie (RF) zenders (bijv.mobiele telefoons, amateurradiozenders, enz.) mogen alleen in
uw auto worden gemonteerd wanneerdeze voldoen aan de in onderstaande tabelvermelde parameters. Er zijn geenbijzondere voorzieningen of voorwaardenvoor het monteren of gebruiken ervan.
Monteer geen zender/ontvangers,microfoons, luidsprekers endergelijke in het ontvouwbereik van
de airbags.Bevestig geen antennekabels aan deoriginele bedrading,brandstofleidingen en remleidingen
van de auto.
213
Bijlagen
WAARSCHUWINGENHoud antenne- en voedingskabelsop een afstand van tenminste 10
WAARSCHUWINGENcentimeter van elektronische modules enairbags.
E85998
1 2 3 4
AntenneplaatsenMaximum uitgangsvermogen inwatt (piek RMS)
FrequentiebandMHz
3, 450 W1 – 30
1, 2, 350 W30 – 54
1, 2, 350 W68 – 87,5
1, 2, 350 W142 – 176
1, 2, 350 W380 – 512
1, 2, 310 W806 – 940
1, 2, 310 W1200 – 1400
1, 2, 310 W1710 – 1885
1, 2, 310 W1885 – 2025
N.B.: Controleer na het aanbrengen van eenRF zender of deze niet de overige elektrischeuitrusting in de wagen stoort, zowel in destandby- als in de zendmodus.
Controleer alle elektrische uitrusting:• met het contact AAN• bij draaiende motor• tijdens een proefrit bij verschillende
snelheden.
214
Bijlagen
Controleer of de elektromagnetischevelden die door de gemonteerde zender inhet interieur van de auto worden opgewektniet de grenzen overschrijden waaraan hetmenselijk lichaam mag wordenblootgesteld.
215
Bijlagen
216
AA/C
Zie: Klimaatregeling............................................78Aan/uit toets...................................................170Aanhangers trekken......................................113Aansluiting Auxiliary ingang (AUX IN)
...........................................................................89Aansluitpunten van de accu ...................144Aansteker..........................................................88ABS
Zie: Remmen........................................................104Accessoires
Zie: Onderdelen en accessoires........................8Accu van de auto..........................................143Achterbank.......................................................87
Rugleuningen neerklappen...............................87Achterruitwissers en -sproeiers................45
Intervalwissen.......................................................45Ruitensproeier, achter........................................46Wissen tijdens achteruitrijden........................46
Achteruitkijkcamera....................................108Werking..................................................................108
Achteruitkijkcamera gebruiken...............108Achteruitkijkcamera activeren......................108Achteruitkijkcamera deactiveren.................109Achteruitkijkcamera in- en
uitschakelen....................................................109Display gebruiken...............................................108
Afspelen CD beëindigen.............................179Afstandsbediening programmeren
Zie: Programmeren van deafstandsbediening...........................................31
AirconditioningZie: Klimaatregeling............................................78
Akoestische waarschuwingssignalen en-indicaties......................................................66Automatische transmissie...............................66Herinneringssysteem
veiligheidsgordel.............................................66Laag brandstofpeil..............................................66Sleutel niet in auto..............................................66Verlichting ingeschakeld...................................66
Alarm...................................................................41Werking.....................................................................41
Alarm inschakelen..........................................41Automatische vertraging van het
inschakelen.........................................................41
Alarm uitschakelen.........................................41Uitvoeringen met sleutelloze toegang..........41Uitvoeringen zonder sleutelloze
toegang................................................................41Algemene informatie over
radiofrequenties...........................................31Alternatieve frequenties.............................173Audiobediening...............................................42
Modus.......................................................................42Seek (zoekfunctie)..............................................42
Automatisch dimmende spiegel.............60Automatische klimaatregeling..................81
Airconditioning in- en uitschakelen...............82Automatische airconditioning
uitschakelen......................................................82Gerecirculeerde lucht.........................................82Luchtverdeling.......................................................81Temperatuur instellen.........................................81Ventilator..................................................................81Voorruit ontdooien en ontwasemen.............82
Automatische transmissie.........................101Aanwijzingen voor het rijden met een
automatische transmissie.........................102Algemene informatie.........................................101Rijmodi....................................................................102Standen van transmissiehendel....................101Voorziening voor het ontgrendelen van de
keuzehendel....................................................103Automatische volumeregeling.................173Automatisch in- en uitschakelende
ruitenwissers.................................................44Automatisch in- en uitschakelende
verlichting......................................................49Auto op vier wielen slepen........................129
Alle uitvoeringen.................................................129Wagens met automatische
transmissie.......................................................129Autostore toets...............................................171
BBagageafdekkingen......................................112Bandenreparatieset....................................150
Algemene informatie........................................150Band oppompen..................................................151Gebruik van de bandenreparatieset.............151
BandenspanningenZie: Technische specificatie............................155
217
Index
BandenZie: Velgen en banden......................................145
Batterij van afstandsbedieningZie: Batterij van afstandsbediening
vervangen...........................................................32Batterij van afstandsbediening
vervangen.......................................................32Afstandsbediening met inklapbaar
sleutelblad.........................................................32Afstandsbediening zonder inklapbaar
sleutelblad.........................................................33Bedieningselementen telefoon..............184
Afstandsbediening............................................184Bekerhouders..................................................88Belangrijke audio-informatie...................162
CD etiketten..........................................................162Labels op de audio-installatie.......................162
Bergen van de auto......................................129Bescherming van inzittenden....................26
Werking....................................................................26Beveiligingscode...........................................169Beveiliging van uw
audio-installatie........................................169Bijlagen.............................................................212Brandstof en tanken.....................................96
Technische specificatie.....................................99Brandstofkwaliteit - Benzine.....................96Brandstofkwaliteit - Diesel........................96
Opslaan voor de lange termijn.......................96Brandstofverbruik..........................................98Brandstofverbruik
Zie: Technische specificatie.............................99Buitenspiegels.................................................59
Handmatig inklapbare spiegels......................59
CCD afspelen.....................................................175CD-nummers herhalen...............................175
Type 1.......................................................................175Type 2 en 3.............................................................176
CD-nummers scannen................................176Type 1.......................................................................176Type 2 en 3.............................................................176
CD-speler.........................................................175
Commando’s audio-unit ..........................188Auxiliary ingang...................................................193CD-speler..............................................................188Externe apparaten - iPod................................194Externe apparaten - USB................................193Radio.......................................................................189
Commando’s klimaatregeling.................201Airconditioning....................................................201
Commando’s telefoon...............................196Een telefoonboek aanleggen.........................199Hoofdinstellingen.............................................200Telefoon.................................................................196Telefoonfuncties.................................................197
Contactslot........................................................91Contactslot
Zie: Contactslot.....................................................91Controle koelvloeistofpeil
Zie: Motorkoelvloeistof controleren.............137Controle oliepeil
Zie: Motorolie controleren................................137Controle vloeistofpeil koppeling en
remsysteem.................................................138Cruise control
Zie: Gebruik maken vansnelheidsregeling...........................................110
DDakrekken en bagagedragers....................112
Imperiaal.................................................................112De juiste zitpositie innemen.......................84De motorkap openen en sluiten..............132
De motorkap openen........................................132De motorkap sluiten..........................................132
Dieselroetfilter.................................................95Regeneratie............................................................95
Digitale signaalverwerking (DSP)...........173DSP-equalizer......................................................173DSP-instellingen wijzigen................................173DSP voor bezette zitplaatsen.........................173
Door water rijden............................................117Door water rijden..................................................117
DPFZie: Dieselroetfilter..............................................95
218
Index
EEen benzinemotor starten..........................93
Koude of warme motor.....................................93Stationair toerental na het starten...............94Verzopen motor....................................................94
Een dieselmotor starten.............................94Koude of warme motor.....................................94
Een koplamp verwijderen............................51Een wiel vervangen......................................145
Boordkrik................................................................145Kriksteunpunten.................................................146Uitvoeringen met een ruimtebesparend
reservewiel.......................................................145Wiel aanbrengen................................................149Wieldop verwijderen.........................................148Wielmoersleutel monteren.............................147Wielslotmoeren...................................................145Wiel verwijderen.................................................148
Een zekering vervangen..............................119Eerstehulpset..................................................118Elektrisch bedienbare ruiten......................58
Antiklemfunctie....................................................59Geheugen van de elektrisch bedienbare ruit
opnieuw instellen............................................59Module portier bestuurderszijde....................58Ruit van bestuurdersportier automatisch
openen en sluiten...........................................58Veiligheidsschakelaar voor de achterste
ruiten....................................................................58Elektrische portiersloten
Zie: Vergrendelen en ontgrendelen...............35Elektrisch verstelbare
buitenspiegels..............................................60Elektrisch inklapbare buitenspiegels...........60Richtingen waarin de spiegel kan worden
gekanteld...........................................................60Elektromagnetische
compatibiliteit.............................................213Extern apparaat aansluiten - Auto's met
Bluetooth.....................................................205Bluetooth audio-apparaat
aansluiten........................................................205Extern apparaat aansluiten ....................204
Aansluiting...........................................................204
GGebruik maken van de parkeerhulp -
Auto's met Parkeerhulpachteruit.......................................................106
Gebruik maken van de parkeerhulp -Auto's met Parkeerhulp voor en achter..........................................................................107Manoeuvreren met de parkeerhulp.............107Parkeerhulp in- en uitschakelen...................107
Gebruik maken van de telefoon ............184Actieve telefoon afmelden.............................186Bellen......................................................................184Een inkomend gesprek ontvangen..............185Een tweede oproep ontvangen.....................185Microfoon dempen............................................186Van actieve telefoon veranderen.................186
Gebruik maken vansnelheidsregeling.......................................110Cruise control inschakelen...............................110Cruise control uitschakelen..............................111Ingestelde snelheid opnieuw
inschakelen........................................................111Ingestelde snelheid uitschakelen...................111Ingestelde snelheid veranderen.....................110Snelheid instellen................................................110
Gebruik maken vanstabiliteitsregeling....................................105Uitvoeringen met schakelaar
stabiliteitsregeling (ESP)...........................105Gebruik van sneeuwkettingen.................154
Uitvoeringen met stabiliteitsregeling(ESP)..................................................................155
Gebruik van veiligheidsgordels tijdenszwangerschap..............................................29
Gebruik van winterbanden.......................154Gecodeerde sleutels.....................................40Gemaksfuncties.............................................88Gevarendriehoek...........................................118Gloeilampentabel..........................................56
219
Index
Gloeilampen vervangen...............................52Achterlichtunits....................................................54Achtermistlichten................................................55Derde remlicht.......................................................55Interieurverlichting...............................................55Kentekenplaatverlichting..................................55Koplampen.............................................................52Leeslampen...........................................................56Verlichting bagagecompartiment.................56Voormistlichten....................................................54Zijknipperlichten...................................................53
Gloeilampen vervangenZie: Gloeilampen vervangen............................52
Golfband toets..............................................170
HHandgeschakelde versnellingsbak.........101
De achteruit inschakelen..................................101Handmatige klimaatregeling.....................79
Gerecirculeerde lucht..........................................79Systeeminstellingen............................................79Toetsen voor luchtverdeling.............................79Ventilator.................................................................79
Handmatig verstelbare stoelen................85Hellingshoek van de rugleuning
instellen..............................................................86Hoogte van de bestuurdersstoel
verstellen............................................................86Lendensteun instellen.......................................86Rugleuning neerklappen - 3-deurs
uitvoering...........................................................85Rugleuning opklappen - 3-deurs
uitvoering...........................................................85Stoelen naar voren of naar achteren
schuiven..............................................................85Handrem
Zie: Parkeerrem...................................................104Hoofdsteunen.................................................84
Hoofdsteun instellen..........................................84Hoofdsteun verwijderen....................................84
Hoogte van veiligheidsgordelsafstellen..........................................................29
Houder satelliet-navigatie-unit................90Houder instellen...................................................90
HulpstartkabelsZie: Starten met hulpstartkabels ................143
IImmobilisatiesysteem inschakelen........40Immobilisatiesysteem
Zie: Motorstartblokkering.................................40Immobilisatiesysteem
uitschakelen.................................................40In één oogopslag ............................................10
Airbag.........................................................................17Automatische inschakeling van de
verlichting............................................................16Automatische klimaatregeling.........................15Automatisch wissen............................................16Handmatige klimaatregeling............................15Handmatig verstelbare stoelen........................17Klep van brandstofvulopening.........................18Overzicht instrumentenpaneel........................10Richtingaanwijzers...............................................16Sleutelloos starten...............................................14Sleutelloze toegang..............................................13Stuurwiel instellen................................................14Vergrendelen en ontgrendelen.........................13
Infoberichten....................................................73Infodisplays.......................................................67
Algemene informatie..........................................67Informatiecentrum
Zie: Infodisplays....................................................67Ingangsaansluiting (AUX IN)...................180Inhouden en specificaties ........................159
Technische specificatie....................................159Inleiding audio-installatie..........................162Inleiding.................................................................7Inrijden................................................................117
Banden.....................................................................117Motor.........................................................................117Remmen en koppeling.......................................117
Instrumentenpaneel.....................................62Interieurverlichting..........................................51
Interieurverlichting................................................51Leeslampen.............................................................51
Introductie ......................................................210Compatibiliteit van
telefoontoestellen.........................................210Micro SD-kaart installeren..............................210Navigatiesysteem mobiele telefoon
activeren...........................................................210Introductie navigatie .................................209
220
Index
iPod-aansluitingZie: Extern apparaat aansluiten .................204Zie: Extern apparaat aansluiten - Auto's met
Bluetooth.........................................................205iPod gebruiken .............................................206
Bediening..............................................................207Bediening van de audio-installatie.............207
iPodZie: iPod gebruiken ..........................................206
ISOFIX verankeringspunten........................24Kinderzitje met een veiligheidsriem aan de
bovenzijde bevestigen...................................24Verankeringspunten bovenste gordel...........24
KKatalysator.......................................................98
Rijden met een auto met katalysator...........98Kindersloten.....................................................25
Linkerzijde................................................................25Rechterzijde............................................................25
Kinderzitjes........................................................19Kinderzitjes voor verschillende
gewichtsgroepen..............................................19Kleine lakschade repareren......................142Klimaatregeling...............................................78
Werking....................................................................78Klok.....................................................................88Koplamphoogte afstellen...........................49
Aanbevolen regelknopstanden......................50
LLadingsteunen
Zie: Dakrekken en bagagedragers..................112Luchtroosters
Zie: Ventilatieroosters.........................................78
MMenu's audio-installatie............................173Meters.................................................................62
Brandstofpeilmeter.............................................62Mistachterlichten...........................................49Mistlampen - Achter
Zie: Mistachterlichten.........................................49Mistlampen - Voor
Zie: Voorste mistlampen...................................49
MotorkapslotZie: De motorkap openen en sluiten...........132
Motorkoelvloeistof controleren...............137Bijvullen...................................................................137Koelvloeistofpeil controleren..........................137
Motorolie controleren..................................137Bijvullen...................................................................137Het oliepeil controleren....................................137
Motorstartblokkering...................................40Werking....................................................................40
Motor starten en stoppen ...........................91Algemene informatie...........................................91
MP3-aansluitingZie: Extern apparaat aansluiten .................204Zie: Extern apparaat aansluiten - Auto's met
Bluetooth.........................................................205MP3-bestand afspelen...............................176
Afspeelvolgorde van MP3 bestanden.........177Bestandsformaten..............................................177Een multi session CD afspelen.......................177ID3 tag versie 2.....................................................178ISO 9660 format................................................176MP3 navigatie.......................................................178Multi session..........................................................177
MP3 weergave-opties.................................179Opties weergave CD tekst...............................179
NNavigatiesysteem ........................................210Nieuwsberichten...........................................173Nummer selecteren.....................................175
Type 2 en 3.............................................................175
OOliepeilstaaf - 1,25 l Duratec-16V
(Sigma)/1,4 l Duratec-16V (Sigma)/1,6l Duratec-16V Ti-VCT (Sigma).............136
Oliepeilstaaf - 1,4 l Duratorq-TDCi (DV)diesel /1,6 l Duratorq-TDCi (DV) diesel..........................................................................136
Onderdelen en accessoires..........................8Kijk voor het Ford logo op de volgende
onderdelen...........................................................8Nu kunt u er zeker van zijn dat uw Ford
onderdelen Ford onderdelen zijn.................8
221
Index
Onderhoud.......................................................131Algemene informatie..........................................131Technische specificatie....................................139
Opbergruimtes...............................................88Over deze handleiding ....................................7Overzicht audio-installatie.......................163Overzicht motorruimte - 1,25 l
Duratec-16V (Sigma)/1,4 l Duratec-16V(Sigma)/1,6 l Duratec-16V Ti-VCT(Sigma).........................................................133
Overzicht motorruimte - 1,4 lDuratorq-TDCi (DV) diesel ...................134
Overzicht motorruimte - 1,6 lDuratorq-TDCi (DV) diesel ...................135
Overzicht van symbolen.................................7Symbolen in dit instructieboekje.......................7Symbolen op uw auto...........................................7
PParkeerhulp ...................................................106
Werking..................................................................106Parkeerrem.....................................................104
Alle uitvoeringen.................................................104Paslezer tolwegen.........................................89Passagiersairbag uitschakelen.................30
Airbag aan passagierszijdeinschakelen.......................................................30
Airbag aan passagierszijdeuitschakelen......................................................30
Schakelaar voor airbag aan passagierszijdemonteren............................................................30
Persoonlijke instellingen..............................72Gong uitschakelen................................................72Maateenheden.......................................................72
Plaatsen zekeringenhouders.....................119Zekeringenkast in de
motorcompartiment.....................................119Zekeringkast in de passagiersruimte...........119
Plaatsing van kinderzitjes...........................20Programmeren van de
afstandsbediening.......................................31Een nieuwe afstandsbediening
programmeren..................................................31Ontgrendelfunctie opnieuw
programmeren..................................................31
RRegeling functie verkeersinformatie.......171
Verkeersberichten beëindigen........................172Verkeersberichten inschakelen......................172Volume van de verkeersberichten................172
Regionale modus (REG)............................174Reinigen van binnenzijde auto.................142
Achterruiten..........................................................142Instrumentenpaneelschermen,
LCD-schermen, radioschermen...............142Veiligheidsgordels..............................................142
Reinigen van buitenzijde auto...................141Achterruit reinigen...............................................141Chromen onderdelen reinigen........................141Koplampen reinigen............................................141Onderhoud van de lak.......................................141
Remmen..........................................................104Werking..................................................................104
Richtingaanwijzers........................................50Rijveiligheid ..................................................209
Veiligheidsinformatie.......................................209Ruiten en spiegels..........................................58Ruitensproeiers
Zie: Ruitenwissers en ruitensproeiers...........44Ruitensproeiervloeistof
controleren...................................................138Ruitenwisserbladen controleren..............46Ruitenwisserbladen vervangen................46
Achterruitwisserblad...........................................47Voorruitwisserbladen.........................................46
Ruitenwissers en ruitensproeiers.............44
SSetup Bluetooth............................................182
Eisen voor een Bluetooth verbinding..........182Telefoons bedienen...........................................182
Setup telefoon...............................................183Een andere Bluetooth telefoon
aanmelden.......................................................183Telefoonboek.......................................................183Telefoonboekcategorieën...............................183Van een telefoon een actieve telefoon
maken................................................................183
222
Index
Shuffle/random (doorelkaar/willekeurig).....................................175Type 1.......................................................................175Type 2 en 3.............................................................175
Sleeppunten...................................................129Sleutelloos starten.........................................91
Contact aan............................................................92Een dieselmotor starten....................................92Motor slaat niet aan............................................92Motor starten bij uitvoeringen met
automatische transmissie...........................92Motor starten bij uitvoeringen met
handgeschakelde versnellingsbak...........92Motor stoppen bij rijdende auto.....................93Motor stoppen bij stilstaande auto...............92
Sleutelloze toegang.......................................37Algemene informatie...........................................37Auto ontgrendelen...............................................38Auto vergrendelen...............................................38Passieve sleutel.....................................................37Portieren met de sleutelbaard vergrendelen
en ontgrendelen..............................................39Uitgeschakelde sleutels.....................................39
Sleutels en afstandsbediening..................31Sloten.................................................................35Sneeuwkettingen
Zie: Gebruik van sneeuwkettingen...............154Snelheidsregeling..........................................110
Werking...................................................................110Snelheidsregeling
Zie: Snelheidsregeling.......................................110Specificatie-overzicht zekeringen..........120
Zekeringenkast in demotorcompartiment....................................120
Zekeringenkast passagiersruimte - Type1.............................................................................123
Zekeringenkast passagiersruimte - Type2............................................................................125
SpiegelsZie: Ruiten en spiegels.......................................58Zie: Verwarmde ruiten en spiegels................82
Spraakgestuurd regelsysteemgebruiken......................................................187Spraaklabel..........................................................188Werking van het systeem.................................187
Spraaksturing..................................................43Werking...................................................................187
Stabiliteitsregeling.......................................105Werking..................................................................105
Starten met hulpstartkabelsZie: Starten met hulpstartkabels ................143
Starten met hulpstartkabels ...................143Hulpstartkabels aansluiten............................143Motor starten.......................................................143
Station afstemtoetsen...............................170DAB-service linking............................................170Handmatig afstemmen....................................170Scanfunctie............................................................171Zoeken....................................................................170
Stoelen...............................................................84Stoelverhogers ...............................................23
Kinderzitje (Groep 2)...........................................23Zitverhoger (Groep 3).........................................23
Storingen verhelpenaudio-installatie..........................................181
Stuurwiel afstellen.........................................42Stuurwielblokkering......................................93
Uitvoeringen met keylessstartsysteem.....................................................93
Uitvoeringen zonder keylessstartsysteem.....................................................93
Stuurwiel...........................................................42
TTanken...............................................................98Tankklep.............................................................97
Uitvoeringen met eenbandenreparatieset.......................................98
Uitvoeringen zonderbandenreparatieset.......................................98
Technische specificatiesZie: Inhouden en specificaties ......................159
TelefoonZie: Gebruik maken van de telefoon ..........184
Telefoon...........................................................182Algemene informatie........................................182
Tips voor het rijden met ABSZie: Tips voor rijden met ABS .......................104
Tips voor het rijden........................................117Tips voor rijden met ABS ..........................104Transport...........................................................112
Algemene informatie..........................................112
223
Index
Trekhaak ...........................................................113Onderhoud.............................................................116Rijden met een aanhanger...............................115Rijden zonder aanhanger.................................116Trekhaakkogel aanbrengen.............................114Trekhaakkogel ontgrendelen..........................114Trekhaakkogel verwijderen..............................115
Trekken van een aanhanger.......................113Steile hellingen.....................................................113
Tripcomputer....................................................72Boordcomputer.....................................................72Kilometerteller.......................................................72
Typegoedkeuringen......................................212FCC/INDUSTRY CANADA NOTICE..............212RX-42 - Conformiteitsverklaring...................212
UUSB-apparaat gebruiken ........................205
Bediening.............................................................206Bediening van de audio-installatie.............206
USB-poort........................................................90USB
Zie: USB-apparaat gebruiken ......................205
VVeiligheidsgordels vastmaken..................28Veiligheidsgordels
Zie: Veiligheidsgordels vastmaken................28Veiligheidsmaatregelen..............................96Veiligheidsuitrusting voor kinderen..........19Velgen en banden.........................................145
Algemene informatie........................................145Technische specificatie....................................155
VentilatieZie: Klimaatregeling............................................78
Ventilatieroosters...........................................78Luchtrooster aan de zijkant..............................78Middelste luchtrooster.......................................78
Verbinding......................................................203Algemene informatie.......................................203
Vergrendelen en ontgrendelen..................35Bevestiging van het vergrendelen en
ontgrendelen....................................................36De portieren van binnenuit vergrendelen en
ontgrendelen....................................................36Dubbel vergrendelen...........................................35Kofferdeksel/achterklep....................................36Ontgrendelen.........................................................35Portieren afzonderlijk met de sleutel
vergrendelen.....................................................36Vergrendelen..........................................................35
Verlichtingsbediening..................................48Grootlicht en dimlicht........................................48Home safe verlichting........................................48Lichtsignaal............................................................48Parkeerlichten.......................................................48Standen van de lichtschakelaar....................48
Verlichting.........................................................48Versneld vooruit/achteruit.........................175Versnellingsbak/transmissie....................101Versnellingsbak
Zie: Versnellingsbak/transmissie..................101Verwarmde ruiten en spiegels..................82
Verwarmbare buitenspiegels..........................83Verwarmbare ruiten............................................82
Verwarmde stoelen.......................................87Verwarming
Zie: Klimaatregeling............................................78Verzorging van banden...............................154Verzorging van de auto................................141VIN
Zie: Voertuigidentificatienummer................158Vloermatten....................................................90Voertuigidentificatienummer..................158Voertuigidentificatieplaatje......................158Voertuigidentificatie....................................158Volumeknop...................................................170Voorkeuzetoetsen..........................................171Voorruitsproeiers............................................45Voorruitwissers...............................................44
Automatisch ruitenwissersysteem...............44Intervalwissen.......................................................44
Voorste mistlampen.....................................49Voorzorgsmaatregelen voor koude
weersomstandigheden.............................117
224
Index
WWaarschuwings- en
indicatielampen...........................................62Berichtenindicator...............................................65Controlelamp 'Vorst'..........................................64Controlelamp ABS...............................................63Controlelamp airbag...........................................63Controlelamp automatische
snelheidsregeling............................................63Controlelamp Elektronisch Stabiliteits
Programma (ESP)..........................................65Controlelampen motor......................................64Controlelamp grootlicht....................................65Controlelamp koplampen................................65Controlelamp laadstroom................................65Controlelamp laag brandstofniveau............65Controlelamp mistachterlicht.........................65Controlelamp mistlampen, vóór....................64Controlelamp niet goed gesloten
portieren.............................................................63Controlelamp oliedruk.......................................64Controlelamp schakeling..................................65Controlelamp stuurbekrachtiging.................65Controlelamp voorgloeien................................64Herinneringssysteem
veiligheidsgordel.............................................65Lamp remsysteem...............................................63Richtingaanwijzer.................................................63Waarschuwingslamp
koelvloeistoftemperatuur............................63Waarschuwingslamp
olie-in-brandstof.............................................64Waarschuwingsknipperlichten.................50Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel..........................................29Herinneringssysteem uitschakelen...............29
Wagen wassenZie: Reinigen van buitenzijde auto.................141
WassenZie: Reinigen van buitenzijde auto.................141
Wat te doen bij pech ...................................118Wegenkaartopbergvakken.........................89Werking van de audio-installatie............170Winterbanden
Zie: Gebruik van winterbanden.....................154
ZZekeringen........................................................119Zonnekleppen.................................................88
225
Index
226
CG3545nl