Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de...

154
Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknemers Masterproef van de opleiding „Master in de rechten‟ Ingediend door Bruneel Dieter (studentennr.: 20053990) (major: economisch en sociaal recht) Promotor: Prof. Van Crombrugge Commissaris: Inge Van De Woesteyne

Transcript of Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de...

Page 1: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Faculteit Rechtsgeleerdheid

Universiteit Gent Academiejaar 2009-10

Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknemers

Masterproef van de opleiding

„Master in de rechten‟

Ingediend door

Bruneel Dieter

(studentennr.: 20053990)

(major: economisch en sociaal recht)

Promotor: Prof. Van Crombrugge

Commissaris: Inge Van De Woesteyne

Page 2: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.
Page 3: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

DANKWOORD

In dit dankwoord zou ik graag alle personen bedanken die meegeholpen hebben aan de

realisatie van dit werkstuk. Mijn dank gaat vooral uit naar mijn ouders voor de financiële

en morele steun die zij mij gedurende mijn studies hebben gegeven.

Mijn dank gaat verder ook uit naar iedereen die de tijd heeft genomen om mijn thesis te

herlezen en te controleren op onvergefelijke spellingfouten. Tenslotte gaat mijn bijzondere

dank uit naar mijn promotor, Prof. Van Crombrugge, voor het geven van waardevolle,

opbouwende feedback.

Page 4: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

I

DEEL 1: INLEIDING ................................................................................................. 6

1.1. Het nut van aandelenopties .............................................................................. 6 1.2. Wat is een aandelenoptie? ................................................................................ 7

1.2.1. Definitie ......................................................................................................... 7 1.2.2. De levenscyclus van een aandelenoptie – terminologie ................................ 8

1.3. Overzicht ......................................................................................................... 10

DEEL 2: DE BELGISCHE REGELING VAN AANDELENOPTIES ...................... 13

HOOFDSTUK 1: HET OUDE STELSEL DER AANDELENOPTIES .............................................. 13 1.1. Algemeen ......................................................................................................... 13

1.1.1. Onderscheid tussen „oude‟ en „nieuwe‟ aandelenopties. ............................ 13 1.2. Fiscaal stelsel .................................................................................................. 14

1.2.1. Algemene fiscale regelgeving ...................................................................... 14 a) Belastbaar voordeel of niet .................................................................................... 14 b) Waardering van het voordeel ................................................................................. 15

1.2.2. Gereglementeerde aandelenopties – art. 45 van de wet van 27 december

1984 ……………………………………………………………………………………………………………….16 1.2.3. Niet-gereglementeerde aandelenopties ...................................................... 20

a) Standpunt administratie ......................................................................................... 21 b) Visie in de rechtsleer .............................................................................................. 21 c) Overzicht van de rechtspraak ................................................................................. 25

c.1.) Arresten van 2 mei 2001 en 7 juni 2002 van het Hof van Beroep te Brussel ..... 25

c.2.) Arrest van 19 februari 2002 van het Hof van Beroep te Antwerpen .................. 27

c.3.) Arrest van 16 januari 2003 van het Hof van Cassatie (tegen Brussel 2 mei 2001)

en de bevestiging door het arrest van 7 november 2003 (tegen Brussel 7 juni 2002) 29

c.4.) Tegenstrijdige invulling van het begrip „toekenning‟ door de rechtspraak ....... 31

c.5.) Arrest van 4 februari 2005 van het Hof van Cassatie (tegen Antwerpen 19

februari 2002) ............................................................................................................. 33

c.6.) Lagere rechtbanken preciseren het arrest van 4 februari 2005 van Het Hof van

Cassatie ...................................................................................................................... 37

1.3. RSZ .................................................................................................................. 39 1.4. Besluit .............................................................................................................. 40

HOOFDSTUK 2: AANDELENOPTIES ONDER DE WET VAN 26 MAART 1999 – HET „NIEUWE‟

STELSEL ............................................................................................................................ 43 2.1. Totstandkoming van de wet ............................................................................ 43 2.2. Inhoud ............................................................................................................. 44

2.5.1. Inwerkingtreding ..................................................................................... 44 2.5.2. Toepassingsgebied ................................................................................... 45 2.5.3. Belastbaar moment .................................................................................. 47 2.5.4. Belastbaar voordeel ................................................................................. 49

a) Onderscheid ....................................................................................................... 49

b) Forfaitaire bepaling belastbaar voordeel .......................................................... 50

c) Waarde van de onderliggende aandelen............................................................ 50

d) Percentage ......................................................................................................... 52

e) Uitzonderingen op het forfaitair belastbaar voordeel. ...................................... 57

f) Wijziging van de voorwaarden van de optie ...................................................... 60

g) Belastingpercentage .......................................................................................... 60

2.3. Bedrijfsvoorheffing ......................................................................................... 61 2.4. Formaliteiten .................................................................................................. 63

2.4.1. Individuele fiches en samenvattende opgaven ............................................. 63

Page 5: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

II

2.4.2. Sanctie vennootschap .................................................................................. 64 2.4.3. Rapporteringplicht voor de Belgische rijksinwoners .................................. 64 2.4.4. Rapporteringplicht voor de Belgische niet-rijksinwoners ........................... 67

2.5. RSZ .................................................................................................................. 67 2.5.1. Principe: vrijgesteld van socialezekerheidsbijdragen. ............................ 67 2.5.2. Uitzonderingen: ....................................................................................... 69

a) Opties „in the money‟ ......................................................................................... 69

b) Gegarandeerd of zeker voordeel ........................................................................ 69

c) Reikwijdte uitzonderingen.................................................................................. 70

2.5.3. Inwerkingtreding ..................................................................................... 71 2.6. Grondwettelijk Hof: arrest 28 juli 2006 ......................................................... 71

HOOFDSTUK 3: EVOLUTIE VAN DE WET VAN 26 MAART 1999 ........................................... 73 3.1. Algemeen ......................................................................................................... 73 3.2. Programmawet van 24 december 2002 .......................................................... 73

3.2.1. Definitie aanbod .......................................................................................... 73 3.2.2. Vermoeden aanvaarding aanbod ................................................................ 73 3.2.3. Waardering .................................................................................................. 75 3.2.4. „Eenmalige‟ verlenging ............................................................................... 75

3.3. Minister voert een ‘de facto’ keuzestelsel in .................................................. 76 3.4. De economische herstelwet 2009: l’histoire se répète ................................... 79 3.5. De wet van 6 april 2010: verplichte ‘vestingperiode’ .................................... 81 3.6. Besluit .............................................................................................................. 82

DEEL 3: BELGISCHE EN BUITENLANDSE AANDELENOPTIES IN EEN

INTERNATIONALE CONTEXT ............................................................................. 84

HOOFDSTUK 1: ALGEMENE GRENSOVERSCHRIJDENDE TAXATIEPROBLEMEN .................... 84 1.1. Algemeen ......................................................................................................... 84 1.2. Art. 15 OESO-Modelovereenkomst ................................................................ 86

HOOFDSTUK 2: HET OESO-RAPPORT VAN 2004 INZAKE AANDELENOPTIES EN HET

COMMENTAAR BIJ ART. 15 OESO-MODELOVEREENKOMST .............................................. 89 2.1. Verschillend belastingsmoment in de verschillende landen ......................... 90 2.2. Het onderscheid tussen vermogensmeerwaarden en inkomen uit arbeid .... 93 2.3. Optie toegekend voor toekomstige of vroegere prestaties .............................. 98 2.4. Activiteiten in verschillende staten ............................................................... 103

2.4.1. Bepaling van de heffingsbevoegdheid ......................................................... 103 2.4.2. Verdeling van de heffingsbevoegdheid ........................................................ 105

2.5. Wijziging van woonstaat ............................................................................... 107 2.6. Andere moeilijkheden inzake internationale taxatie ................................... 112

HOOFDSTUK 3: HET STANDPUNT VAN DE EUROPESE COMMISSIE .............................. 114 HOOFDSTUK 4: AANDELENOPTIES IN INTERNATIONALE CONTEXT VANUIT BELGISCH

PERSPECTIEF ................................................................................................................. 115 4.1. De Belgische positie t.o.v. het buitenland .................................................... 115 4.2. De circulaire van 25 mei 2005: de Belgische toepassing van de OESO-

principes .................................................................................................................... 117 4.2.1. Aandelenopties volgens het intern recht .................................................... 118 4.2.2. Bepaling van het voordeel van alle aard in het kader van art. 15 ............ 119 4.2.3. Vaststellen van de activiteit waarmee de optie verband houdt ................. 120 4.2.4. Uitsplitsing van de bezoldiging ................................................................. 123

Page 6: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

III

4.2.5. Toepassingsgevallen vermeld in de circulaire .......................................... 124 a) België als werkstaat (belasting van niet-inwoners) ............................................. 125 b) België als woonstaat (belasting van Belgische inwoners) ................................... 127 c) België is noch woonstaat, noch werkstaat ........................................................... 131

4.2.6. Wijziging van woonstaat ............................................................................ 132 4.2.7. Termijn voor ontheffing ............................................................................. 133 4.2.8. Bijkomende belastingsheffing .................................................................... 135

4.3. Besluit .................................................................................................... 137

BIBLIOGRAFIE ...................................................................................................... 139

Page 7: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 1: Inleiding

6

DEEL 1: Inleiding

1.1. Het nut van aandelenopties

1. Bedrijven zijn vaak op zoek naar manieren om hun personeel te motiveren en te

belonen. Hiervoor zijn aandelenopties een nuttig instrument. Op deze manier kan men zijn

werknemers laten meedelen in de winst, waarbij ze beloond worden voor hun inzet in de

onderneming. Zo worden werknemers nauwer betrokken bij hun werk, want het doel van

de onderneming, winst maken, wordt hierdoor ook hun eigen doel. Hoe beter de

onderneming het doet, des te beter de werknemer hiervan wordt. Het is dan ook evident dat

dit motiverend werkt.

2. Aandelenopties hebben echter ook andere voordelen. Ze zijn een uiterst handige

manier voor kleine bedrijven met een groot potentieel, maar zonder grote financiële

draagkracht, om getalenteerd personeel aan te trekken zonder deze een hoog basisloon uit

te keren. Dergelijke bedrijven hebben talentrijk kaderpersoneel nodig om het bedrijf

optimaal te laten groeien en hun potentieel ten volle te benutten, maar talent kost geld.

Aangezien een jong bedrijf in het algemeen zo‟n zware loonkost niet kan dragen kunnen

aandelenopties hier een oplossing bieden. Door het toekennen van aandelenopties aan het

kaderpersoneel kunnen deze afzien van hoge looneisen, in de hoop dat de waarde van de

aandelen in de loop van de jaren door hun toedoen de hoogte zal inschieten, waarna ze

uiteraard hun opties kunnen lichten en het tijdelijke financiële gemis ruim kunnen

compenseren.

3. Ook voor ondernemingen in moeilijkheden kan deze manier van handelen een

uitweg bieden. Tijdens de moeilijke periode kan de onderneming waardevolle werknemers

aantrekken, zonder daarbij diep in de beurs te moeten tasten. Zo kan ze al haar beschikbare

middelen aanwenden voor het herstel van het bedrijf. Het personeel zal dan pas later,

eenmaal de onderneming terug met winst draait, hiervan de vruchten plukken. Een win-win

situatie voor het bedrijf en de werknemers.

Page 8: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 1: Inleiding

7

4. Tenslotte is er ook nog een derde belangrijke reden waarom bedrijven

aandelenopties verstrekken aan hun werknemers, namelijk retentie. De meeste

optieplannen voorzien dat de aandelenopties pas uitgeoefend kunnen worden na verloop

van een jaar (of langer). Ook andere, soortgelijke voorwaarden komen vaak voor. Door

deze voorwaarden is de werknemer verplicht om, op zijn minst, een jaar langer bij zijn

werkgever te blijven, wil hij zijn opties kunnen uitoefenen. De meeste plannen bepalen dat

wanneer een werknemer zijn ontslag geeft of ontslagen wordt wegens dringende reden, hij

zijn – nog niet definitief verworven – opties verliest.

5. Uiteraard zijn er ook nadelen aan aandelenopties verbonden. Zoals we verder in dit

werk zullen zien houden aandelenopties een zeker risico in voor de werknemer. Indien de

werknemer zich akkoord verklaart een deel van zijn loon af te staan in ruil voor een

beloftevolle aandelenoptie, neemt hij een deel van het ondernemingsrisico op zijn

schouders. Als de zaak niet floreert zoals verwacht ziet de werknemer uiteraard zijn

verwachte compensatie in het water vallen. Het huidige belastingstelsel in België houdt

hierbij nog een extra risico in. Hier wordt later op teruggekomen.1

1.2. Wat is een aandelenoptie?

1.2.1. Definitie

6. Volgens art. 41, 3° van de wet van 26 maart 19992 (hierna „de Aandelenoptiewet‟

genoemd) is een aandelenoptie ”het recht om, gedurende een welbepaalde termijn een

bepaald aantal aandelen aan te kopen of, naar aanleiding van de verhoging van het

kapitaal van een vennootschap op een bepaald aantal aandelen in te schrijven tegen een

vastgestelde of nog vast te stellen prijs.”

De begunstigde van de aandelenoptie heeft m.a.w. een recht om aandelen te verwerven

binnen een bepaalde periode, tegen een bepaalde prijs.

1 Infra 47, nr. 108 e.v.

2 Wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende

diverse bepalingen, BS 1maart 1999 (ed. 1), 10904.

Page 9: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 1: Inleiding

8

7. Het spreekt voor zich dat een werknemer slechts een optie zal lichten wanneer hij

daar profijt uit zal halen. M.a.w. hij zal de onderliggende aandelen pas willen verwerven

als de huidige waarde van deze laatste, hoger ligt dan de vooraf bepaalde uitoefenprijs. Op

die manier verwerft de werknemer immers de aandelen tegen een lagere prijs dan de, op

dat moment geldende, marktwaarde.

1.2.2. De levenscyclus van een aandelenoptie – terminologie

8. Aandelenopties kunnen enorm verschillen wat betreft de onderliggende aandelen

(van de werkgever zelf of van de moedervennootschap), de begunstigden (alle werknemers

of alleen kaderleden), het aantal aandelen, de optieprijs (is er reeds een vast bedrag per

aandeel vastgelegd of werkt men aan de hand van bepaalde parameters) en voorwaarden en

termijnen (vaak zijn er ontbindende en opschortende voorwaarden of loutere

tijdsbepalingen aan de optie verbonden).

9. We kunnen echter steeds bij iedere aandelenoptie een aantal levensfasen

onderscheiden:

1) Het aanbod: het moment waarop de optie wordt aangeboden aan de

werknemer. In de huidige Belgische wetgeving zijn een aantal regels

verbonden aan dit tijdstip.

2) Het toekennen van de optie: het moment waarop de werknemer de

aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze

invulling van dit begrip is echter heel wat discussie. Dit wordt later in dit

werk verder uitgewerkt.3

3) Het „vesten‟ van de optie: het moment waarop de begunstigde definitief

verworven rechten krijgt op de optie..

4) Het lichten van de optie: het ogenblik waarop de werknemer de optie gaat

benutten en de onderliggende aandelen verwerft.

5) Het beschikken over de aandelen: het moment waarop de werknemer de

verworven aandelen gaat vervreemden.

Weliswaar vallen deze fasen bij sommige opties soms samen. Men kan bijvoorbeeld

denken aan de situatie waarbij een werknemer een aandelenoptie verwerft, deze optie

3 Infra 31, nr. 67 e.v..

Page 10: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 1: Inleiding

9

enkele jaren later gaat lichten en meteen daarna de verworven aandelen gaat verkopen. Bij

deze transactie valt het lichten van de optie samen met het beschikken over de aandelen.

10. Bij de bespreking van de aandelenopties moet noodzakelijkerwijs gebruik gemaakt

worden van vakterminologie die eigen is aan de aandelenopties. Aandelenopties zijn

bovendien vooral een Angelsaksisch fenomeen, waardoor er heel wat Engelse terminologie

gebruikt wordt bij de bespreking ervan. Voor het comfort van de lezer worden hier enkele

van de meest gebruikte begrippen kort geduid. Eventuele andere specifieke terminologie

die gebruikt wordt zal dan worden uitgelegd bij het eerste gebruik in de tekst.

De Aandelenoptiewet: wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de

werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen.4

Amerikaanse aandelenopties: Opties die kunnen worden uitgeoefend op elk ogenblik

binnen een bepaalde periode.

Europese aandelenopties: Opties die slechts kunnen worden uitgeoefend op enkele,

welbepaalde ogenblikken.

De „grant‟: het moment van toekenning.

De onderliggende aandelen: de aandelen die (voordelig) kunnen verworven worden door

het lichten van de optie.

De optiehouder: de begunstigde van de aandelenoptie, diegene aan wie de optie is

toegekend. Binnen de context van dit werk wordt hier steeds een werknemer mee bedoeld.

De optiegever: diegene die de aandelenoptie aanbiedt. Vaak is dit de werkgever van de

optiehouder, maar niet altijd.

Daarnaast hoeft de optiegever ook niet noodzakelijk de vennootschap te zijn die de

onderliggende aandelen heeft uitgegeven. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat een werknemer

van een dochtervennootschap aandelen wordt aangeboden van de moedervennootschap.

4 Wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende

diverse bepalingen, BS 1maart 1999 (ed. 1), 10904.

Page 11: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 1: Inleiding

10

De optie- of uitoefenprijs: de vooraf vastgestelde of nog vast te stellen prijs die de

optiehouder dient te betalen om de onderliggende aandelen te verwerven.

Opties „in the money‟: aandelenopties waarvan de uitoefenprijs lager is dan de waarde van

de onderliggende aandelen op het moment van het aanbod.

De „spread‟: het verschil tussen de uitoefenprijs van de optie en de werkelijke waarde van

de onderliggende aandelen op het moment van de uitoefening.

De uitoefeningstermijn: de termijn waarbinnen men het recht heeft om de aandelenoptie uit

te oefenen (of te lichten).

De „vest‟: het moment waarop de begunstigde definitief verworven rechten krijgt op de

optie of m.a.w. wanneer de toekenning van de optie niet meer onderworpen is aan een

opschortende voorwaarde. De aandelenoptie is vanaf dan „definitief‟ toegekend.

In feite heeft men op dit ogenblik het recht, om de optie uit te oefenen, juridisch gezien

verworven. Weliswaar kan dit recht eventueel nog tenietgaan indien er een ontbindende

voorwaarde aan de optie is verbonden.

De vestingperiode: de periode tussen de „grant‟ en de „vest‟. Tijdens deze periode is de

optie weliswaar toegekend aan de optiehouder, maar heeft hij nog geen definitieve rechten

verworven op de optie.

1.3. Overzicht

11. Het is de bedoeling om in deze masterproef nader in te gaan op de fiscale aspecten

van aandelenopties, meer specifiek deze toegekend aan werknemers. Hoewel het stelsel

voor anderen dan werknemers grotendeels gelijklopend is, zijn er toch een aantal

verschillen. Vooral wanneer men in een internationale context terechtkomt, worden de

aandelenopties verschillend benaderd voor werknemers enerzijds en zelfstandigen

anderzijds. In dit werk wordt dan ook enkel het stelsel van de werknemers besproken.

Page 12: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 1: Inleiding

11

12. Er wordt binnen dit werk ook enkel gekeken naar de bepalingen die relevant zijn

binnen de personenbelasting. Het effect van aandelenopties voor werknemers op het bedrijf

zelf, m.a.w. in de vennootschapsbelasting komt hier dan ook niet aan bod. Enkel bij de

bespreking van de Aandelenoptiewet komt het bedrijf zelf even aan bod met betrekking tot

de te vervullen formaliteiten en de bedrijfsvoorheffing, omdat deze naar mijn aanvoelen

wel binnen de context van dit werk passen.

13. In het eerste hoofdstuk wordt een poging gedaan om de volledige discussie m.b.t.

het „oude‟ stelsel der aandelenopties weer te geven.5 Hiermee wordt bedoeld de fiscale

reglementering van aandelenopties, toegekend voor 1 januari 1999. De standpunten van de

Administratie6, de rechtsleer

7 en de rechtspraak

8 worden overlopen waarbij de

belangrijkste vonnissen en arresten de revue zullen passeren.

14. Daarna wordt het „nieuwe‟ stelsel der aandelenopties besproken, beginnend met de

wet van 26 maart 1999 (de zogenaamde Aandelenoptiewet)9. Dit is de huidige fiscale

regelgeving voor aandelenopties toegekend vanaf 1 januari 1999. Eerst wordt de

Aandelenoptiewet besproken zoals ze werd ingevoerd, daarna wordt ook de evolutie

bekeken die deze wet heeft meegemaakt vanaf de dag waarop ze werd ingevoerd tot op de

dag van vandaag, met telkens de ratio legis van de wijziging.

15. In het derde en laatste deel laten we ook ons licht schijnen op de internationale

context van de aandelenopties. Onder impuls van een steeds verdere mondialisering van de

nationale economieën komt het immers vaker en vaker voor dat Belgische werknemers in

een of zelfs meerdere, vreemde landen (tijdelijk) te werk worden gesteld. Of omgekeerd,

dat buitenlandse werknemers werk verrichten op Belgisch grondgebied. Dit kan een

gelijktijdige tewerkstelling in verschillende landen zijn of een opeenvolgende

tewerkstelling, waarbij de werknemer wordt tewerkgesteld in verschillende landen

waardoor de aandelenoptie tijdens de verschillende fasen telkens aan een andere wetgeving

is onderworpen. We bestuderen de regels waarover al dan niet een internationale consensus

bestaat en hoe deze in België worden begrepen en toegepast.

5 Infra 13, nr. 18 e.v.

6 Infra 21, nr. 40 e.v.

7 Infra 21, nr. 43 e.v.

8 Infra 25, nr. 51 e.v.

9 Infra 43, nr. 98 e.v.

Page 13: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 1: Inleiding

12

16. Waar relevant, wordt per stuk ook even kort de situatie m.b.t. de Rijksdienst voor

Sociale Zekerheid (hierna „RSZ‟) geschetst. Dit is weliswaar geen fiscaal aspect, maar een

parafiscaal element van de aandelenopties. Niettemin is een korte schets van de regels

inzake Sociale Zekerheid hier m.i. wel aangewezen. Deze zijn nu eenmaal nauw verweven

met de eigenlijke fiscale regels en misstaan hier, vanuit een praktisch standpunt, allerminst.

Hierbij wordt evenwel enkel een beknopt overzicht van de toepasselijke regels beoogd en

wordt zeker geen technische volledigheid nagestreefd.

17. Ter afsluiting van deze inleiding zou ik nog de bemerking willen meegeven dat het

stelsel zoals hieronder zal worden uiteengezet, ook van toepassing is op warrants. Omwille

van de eenvormigheid van dit werk zal echter steeds over „aandelenopties‟ worden

gesproken.

Page 14: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het oude stelsel

13

DEEL 2: De Belgische regeling van aandelenopties

Hoofdstuk 1: Het oude stelsel der aandelenopties

1.1. Algemeen

1.1.1. Onderscheid tussen „oude‟ en „nieuwe‟ aandelenopties.

18. De totstandkoming van een fiscale wetgeving met betrekking tot aandelenopties

heeft een lange en moeilijke weg gekend, die uiteindelijk geresulteerd heeft in de

wet van 26 maart 1999. De periode voor deze wet werd gekenmerkt door een langdurige

rechtsonzekerheid m.b.t. de fiscale gevolgen van de aandelenopties. Vandaar wordt in de

rechtsleer een onderscheid gemaakt tussen de „nieuwe‟ aandelenopties (zijnde de

aandelenopties toegekend na 1 januari 1999 die onder de toepassing van de

Aandelenoptiewet vallen) en de „oude‟ aandelenopties (zijnde de aandelenopties toegekend

voor 1 januari 1999).

19. In dit hoofdstuk wordt de fiscale behandeling van de „oude‟ aandelenopties

uitgewerkt. Eerst wordt er een korte uitleg gegeven over de algemene fiscale regelgeving,10

waarna het verschil tussen de gereglementeerde en de niet-gereglementeerde

aandelenopties toegelicht wordt.11

Tenslotte worden beide stelsels uitvoerig besproken,

met daarbij een overzicht van de verschillende strekkingen in de rechtsleer,12

de mening

van de administratie13

en de diverse, van belang zijnde vonnissen en arresten. Hierbij

wordt telkens de evolutie in de rechtspraak geduid.14

10

Infra 14, nr. 20 e.v. 11

Infra 16, nr. 30 e.v. 12

Infra 21, nr. 43 e.v. 13

Infra 21, nr. 40 e.v. 14

Infra 25, nr. 51 e.v.

Page 15: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het oude stelsel

14

1.2. Fiscaal stelsel

1.2.1. Algemene fiscale regelgeving

a) Belastbaar voordeel of niet

20. Lange tijd bestond er geen specifieke, volledige, fiscale wettelijke regeling m.b.t.

aandelenopties. Bijgevolg moest de fiscus terugvallen op de algemene fiscale regels, zoals

deze nu vermeld staan in het Wetboek Inkomsten Belastingen 1992 (hierna „WIB 1992‟).

21. Volgens art. 23, §1, 4° juncto 31 WIB 1992 wordt een werknemer, uit hoofde van

bezoldigingen, belast op alle beloningen die voor hem de opbrengst vormen van zijn arbeid

in dienst van zijn werkgever. Zo kan een aandelenoptie gekwalificeerd worden als een

„voordeel van alle aard‟ en bijgevolg volgens art. 31, 2e lid, 2° WIB 1992, belastbaar zijn

indien de aandelenoptie verkregen is uit hoofde of naar aanleiding van het uitoefenen van

de beroepswerkzaamheid.

22. Sommige rechtsleer betwijfelde in het verleden of een aandelenoptie wel een

voordeel uitmaakte.15

Men stelde, dat bij het verkrijgen van de optie, slechts een

mogelijkheid om een voordeel te verwerven werd bekomen, nl. aandelen kopen in

voordelige omstandigheden. Het zou bijgevolg om een kans gaan. Vraag hierbij is of de

kans op een voordeel ook niet een voordeel uitmaakt? De rechtsleer is het er tegenwoordig

over eens dat het verwerven van een aandelenoptie wel degelijk een voordeel van alle aard

kan uitmaken. Een optie op zich heeft immers steeds een zekere waarde, waardoor altijd

een voordeel wordt verkregen.

23. Men dient echter voorzichtig te zijn. Een aandelenoptie kan een voordeel van alle

aard opleveren, maar enkel de opbrengst van arbeid in dienst van een werkgever kan een

belastbare bezoldiging uitmaken. Daaruit volgt dat de voordelen die een werknemer

behaalt niet noodzakelijk belastbaar zijn als een bezoldiging.16

In principe is het niet

15

M. BUYST, “Aandeelhouderschap van werknemers”, Or. 1986, 117-125. 16

J. LYCOPS, “Aandelenopties. Hebben wij de kans op stock options gemist?”, AFT 1985, 30.

Page 16: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het oude stelsel

15

ondenkbaar dat een dergelijke aandelenoptie wordt toegekend wegens een andere reden

dan de beroepswerkzaamheid, zoals bijvoorbeeld vrijgevigheid.17

24. Het is dus steeds een feitenkwestie of een optie al dan niet een belastbaar voordeel

uitmaakt en men kan hier dus geen algemene regel van maken.

In de praktijk blijkt het verband met de beroepswerkzaamheid meestal uit de voorwaarden

die verbonden zijn met de optie, waardoor het overgrote deel van de aandelenopties wel

degelijk belastbaar zal zijn. Een veel voorkomend voorbeeld van dergelijke voorwaarden is

de ontbindende voorwaarde dat de begunstigde de onderliggende aandelen slechts kan

verwerven zolang hij werknemer blijft van het desbetreffende bedrijf. Dit duidt duidelijk

op een band met de beroepswerkzaamheid.

25. De administratie gaat in deze uit van een (zelfverklaard) weerlegbaar vermoeden in

hoofde van de werknemer, namelijk dat het bekomen voordeel behaald is uit hoofde of

naar aanleiding van de beroepswerkzaamheid.18

De werknemer dient dan het bewijs te

leveren dat dit voordeel verkregen is wegens een andere oorzaak of, met andere woorden,

dat hij het voordeel ook zou bekomen hebben indien hij niet tewerkgesteld was bij de

aanbieder van de optie. Deze omkering van de bewijslast lijkt echter niet correct.19

Het is

in principe nog altijd de administratie die dient aan te tonen dat er sprake is van een

belastbaar voordeel. Een dergelijk vermoeden kan enkel worden ingevoerd bij wet.

b) Waardering van het voordeel

26. Gesteld dat een aandelenoptie wel degelijk een belastbaar voordeel uitmaakt, wat

ook in de meeste situaties het geval zal zijn, hoe gaat men dan dit voordeel waarderen?

Volgens art. 36 WIB 1992 moeten “Anders dan in geld verkregen voordelen van alle aard

gelden voor de werkelijke waarde bij de verkrijger.” Hoe gaat men nu deze werkelijke

waarde berekenen?

17

De optie wordt dan in hoofde van de vennootschap-werkgever belast als een liberaliteit. Algemeen kan je

immers stellen dat het voordeel van alle aard telkens ofwel in hoofde van de verkrijgende werknemer ofwel

in hoofde van de gevende werkgever belast wordt. 18

Het huidige commentaar op het WIB 1992 vermeldt nog steeds dit „weerlegbare vermoeden‟, zie Com. IB

31/8, www.fisconetplus.be. 19

J. LYCOPS, “Aandelenopties. Hebben wij de kans op stock options gemist?”, AFT 1985, 31.

Page 17: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het oude stelsel

16

27. Volgens de administratie dient men de marktwaarde van de optie als basis te nemen

voor de waardering van dit belastbare voordeel in hoofde van de werknemer.20

De kostprijs

voor de werkgever speelt hierbij in principe geen rol, al is het natuurlijk wel mogelijk dat

deze kostprijs samenvalt met de eigenlijke marktwaarde. Concreet zou het belastbaar

voordeel, volgens de administratie, het verschil uitmaken tussen de marktwaarde van de

onderliggende aandelen en de optie- of uitoefenprijs, of nog anders gesteld, de werkelijke

besparing in hoofde van de optiehouder.

28. Het belastbare voordeel hing echter samen met het belastbare moment. Afhankelijk

van wanneer men het belastbaar moment situeerde, zag de waardering van het belastbaar

voordeel er anders uit. In de visie van de administratie werd het waarderingsprobleem

uitgesteld tot bij het lichten van de optie. In de rechtsleer werd echter geargumenteerd dat

het belastbaar moment bij de toekenning van de optie diende gesitueerd te worden,

waardoor men de waarde van de optie zelf diende te berekenen. Dit was een stuk

moeilijker. Weliswaar kon gebruik gemaakt worden van diverse, in de rechtsleer

ontwikkelde formules, zoals deze van Black-Scholes en Merton, maar dit diende met de

grootste omzichtigheid te gebeuren. Enkel de reële verrijking was immers belastbaar.

Om die reden bleef de toekenning van de optie in de praktijk veelal onbelast.

29. Omtrent het belastbare moment en de daarmee samenhangende waardering van het

voordeel, heeft zich dan ook een uitgebreide en ingewikkelde discussie ontsponnen.

Deze proberen we in dit hoofdstuk zo duidelijk mogelijk weer te geven.21

1.2.2. Gereglementeerde aandelenopties – art. 45 van de wet van 27 december 1984

30. Het idee van de „aandelenoptie‟ werd voor het eerst22

officieel in de Belgische

wetgeving ingevoerd door art. 45 van de wet van 27 december 1984 houdende fiscale

maatregelen.23

De bovenstaande vragen werden echter niet opgelost door deze nieuwe

wetgeving.

20

Bull. Bel., nr. 592, 201. 21

Infra 25, nr. 51. 22

M. BUYST, “Aandeelhouderschap van werknemers”, Or. 1986, 117. 23

Wet van 27 december 1984 houdende fiscale bepalingen, BS 29 december 1984, 16192.

Page 18: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het oude stelsel

17

31. Uit de parlementaire voorbereidingen bij de wet van 27 december 1984 kan men

afleiden dat de wetgever ook niet helemaal zeker was als de toekenning van een

aandelenoptie wel degelijk een belastbaar voordeel van alle aard uitmaakte voor de

werknemer. In het oorspronkelijke wetsontwerp stond nog te lezen dat: “Het voordeel dat

een werknemer behaalt uit hoofde of ter gelegenheid van de lichting van een aandelenoptie

wodt [sic] van personenbelasting of van belasting der niet-verblijfhouders vrijgesteld voor

het bedrag dat wordt gevormd door het verschil tussen de waarde van de aandelen of

delen die bij de lichting van een aandelenoptie aan de werknemer toekomen en de

optieprijs.”24

In twee latere amendementen werd echter gewezen op de problematiek inzake het al dan

niet een belastbaar voordeel zijn voor de werknemer, waarop de wetgever begon te

twijfelen.25

In art. 45 (tijdens de voorbereidende werkzaamheden nog art. 41) van de

wet van 27 december 1984 wordt dan ook geen standpunt ingenomen: “wanneer, uit

hoofde of ter gelegenheid van een lichting van een aandelenoptie, een belastbaar voordeel

[…] door een werknemer wordt behaald.”26

Dat de opstelling van art. 45 in deze zin niet

toevallig was, werd dan ook bevestigd door de Minister van Financiën.27

32. Naar aanleiding van deze nieuwe wetgeving moet wel een onderscheid gemaakt

worden tussen enerzijds de „gereglementeerde aandelenopties‟, zijnde de aandelenopties

die voldoen aan de voorwaarden van art. 45 en anderzijds de „niet-gereglementeerde

aandelenopties‟, zijnde de aandelenopties die buiten dit wettelijk kader vallen .

33. In art. 45 van de vermelde wet, wordt het waarschijnlijke voordeel, dat de

begunstigde kan genieten op het ogenblik van de lichting, vrijgesteld. Deze vrijstelling

geldt echter enkel in zoverre er voldaan is aan de voorwaarden vermeld in datzelfde

artikel:28

24

Art. 41, §3 Wetsontwerp houdende fiscale bepalingen, Parl.St. Kamer 1984-1985, nr. 1010/1, 41. 25

Amendement nr. 19 op het wetsontwerp houdende fiscale bepalingen, Parl.St. Kamer 1984-1985, nr.

1010/5, 1-2; Amendement nr. 86 op het wetsontwerp houdende fiscale bepalingen, Parl.St. Kamer 1984-

1985, nr. 1010/11, 1-2. 26

Art. 45 Wet van 27 december 1984 houdende fiscale bepalingen, BS 29 december 1984, 16192. 27

Verslag namens de commissie voor de Financiën betreffende het wetsontwerp houdende fiscale

bepalingen, Parl.St. Kamer 1984-1985, nr. 1010/13, 107. 28

Art. 45 Wet van 27 december 1984 houdende fiscale bepalingen, BS 29 december 1984, 16192; Memorie

van toelichting betreffende het wetsontwerp houdende fiscale bepalingen, Parl.St. Kamer 1984-1985,

nr. 1010, 11-12; J. LYCOPS, “Aandelenopties. Hebben wij de kans op stock options gemist?”, AFT 1985, 33;

M. BUYST, “Aandeelhouderschap van werknemers”, Or. 1986, 124; M. VANDENDIJK, A. DE

Page 19: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het oude stelsel

18

- De vennootschap die houder is van de onderliggende aandelen moet onderworpen

zijn aan de vennootschapsbelasting of de belasting der niet-verblijfhouders.29

Bovendien moet de optie slaan op de eigen aandelen of op deze van de

moedervennootschap.30

- De begunstigde-werknemer moet in de vennootschap een werkelijke en vaste

functie uitoefenen en moet minimum 1 jaar tewerkgesteld zijn bij zijn werkgever.31

- De aandelenoptie moet vastgelegd worden in een schriftelijke overeenkomst

waarvan voorafgaandelijk een modelovereenkomst werd goedgekeurd door de

Algemene Vergadering der Aandeelhouders met in het opschrift de vermelding van

“art. 45 wet van 27 december 1984”.32

Deze overeenkomst dient eveneens gesloten

te zijn tussen 1 januari 1985 en 31 december 1990.33

De overeenkomst tot

aandelenoptie mag ook geen handgeld bedingen.34

- Op het ogenblik van de lichting moet de begunstigde nog werknemer zijn van hetzij

dezelfde vennootschap, hetzij bij een vennootschap die onweerlegbaar geacht wordt

een dochter onderneming te zijn in de zin van de boekhoudwetgeving, hetzij nog bij

een vennootschap op wier effecten hij een aandelenoptie bezit.35

De opties zijn

overigens niet overdraagbaar, zelfs niet bij overlijden.36

- De optie mag ten vroegste na 1 jaar en moet ten laatste na 6 jaar gelicht worden na

de datum van de schriftelijke overeenkomst.37

- De aandelen die de werknemer verwerft bij het lichten van de optie, moeten

gedurende 2 jaar gedeponeerd worden bij de Deposito- en Consignatiekas van de

Nationale Bank van België.38

Dit betekent dat gedurende deze 2 jaar iedere

vrijwillige overdracht van de aandelen verboden is, wat een zware voorwaarde lijkt.

REYMAEKER, “De fiscale behandeling van aandelenopties. Voor en na de nieuwe wetgeving”, AFT 1999,

130. 29

Art. 45, §1, 5° Wet van 27 december 1984 houdende fiscale bepalingen. 30

Art. 45, §1, 2° Wet van 27 december 1984 houdende fiscale bepalingen. 31

Art. 45, §1, 6° Wet van 27 december 1984 houdende fiscale bepalingen. 32

Art. 45, §4, 1° Wet van 27 december 1984 houdende fiscale bepalingen. 33

Art. 45, §4, 3° Wet van 27 december 1984 houdende fiscale bepalingen. 34

Art. 45, §4, 2° Wet van 27 december 1984 houdende fiscale bepalingen. 35

Art. 45, §4, 5° Wet van 27 december 1984 houdende fiscale bepalingen. 36

Art. 45, §4, 5° Wet van 27 december 1984 houdende fiscale bepalingen. 37

Art. 45, §4, 6° Wet van 27 december 1984 houdende fiscale bepalingen; Deze vereiste stond haaks op de

bepaling in het vennootschapsrecht die de uitdeling van de aandelen binnen 1 jaar na de inkoop verplicht; M.

BUYST, “Aandeelhouderschap van werknemers”, Or. 1986, 124. 38

Art. 45, §4, 8° Wet van 27 december 1984 houdende fiscale bepalingen.

Page 20: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het oude stelsel

19

- Men mag de vrijstelling ook niet combineren met het voordeel dat ingevoerd werd

door de wet van 28 december 198239

(de zogenaamde „Monory-De Clerq‟ bis).40

Op basis van deze reglementering kon een werknemer tot maximum 500 euro

aftrekken van zijn personenbelasting, als bedrag besteed aan de aankoop van

aandelen van het bedrijf waarin hij tewerkgesteld was.41

34. Is aan deze voorwaarden voldaan, dan kan men genieten van de vrijstelling uit art. 45

van bovengenoemde wet. Deze vrijstelling is echter op haar beurt onderworpen aan

enkele (cumulatieve) beperkingen42

:

- De werknemer mag, met deze ontvangen vrijstelling, niet meer dan 5% van het

totaal van de aandelen van de vennootschap verwerven.43

- Hij kan voor deze verwerving niet meer dan 25% van zijn loon van vorig jaar

besteden met een absoluut maximum van (omgerekend) 12.394, 68 euro.44

Om de

waarde van deze aandelen te bepalen kijkt men naar de beurswaarde of, indien de

aandelen niet beursgenoteerd zijn, naar de boekhoudkundige waarde.45

35. Wat is nu het fiscale stelsel voor deze gereglementeerde aandelenopties?

De begunstigde van een dergelijke aandelenoptie krijgt, zoals reeds eerder gezegd, een

vrijstelling in de Personenbelasting of de belasting der niet-verblijfhouders, van het

eventuele voordeel dat hij zou verkrijgen op het moment van de lichting. Dit voordeel is

het verschil in waarde tussen de uitoefenprijs en de waarde van de aandelen op dat

moment.

Daarnaast is ook de latere verkoop van aandelen belastingvrij omdat de aandelen bij het

lichten van de optie in het privévermogen zijn terechtgekomen en de vervreemding van de

aandelen als normaal beheer van het privépatrimonium wordt beschouwd.46

39

Wet van 28 december 1983 houdende fiscale en begrotingsbepalingen, BS 30 december 1983, 16505;

De huidige wettelijke grondslag van deze regeling vindt men thans terug in art. 145.1, 4° WIB 1992 en art.

145.7 WIB 1992. 40

Art. 45, §4, 9° Wet van 27 december 1984 houdende fiscale bepalingen. 41

M. BUYST, “Aandeelhouderschap van werknemers”, Or. 1986, 124. 42

J. LYCOPS, “Aandelenopties. Hebben wij de kans op stock options gemist?”, AFT 1985, 34. 43

Art. 45, §4, 4° Wet van 27 december 1984 houdende fiscale bepalingen. 44

Art. 45, §4, 7° Wet van 27 december 1984 houdende fiscale bepalingen. 45

Art. 45, §2 Wet van 27 december 1984 houdende fiscale bepalingen; M. BUYST, “Aandeelhouderschap

van werknemers”, Or. 1986, 124. 46

Art. 90, 9° WIB 1992.

Page 21: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het oude stelsel

20

Door de stringente voorwaarden en beperkingen heeft deze reglementering nooit veel

succes gekend. Slechts een handvol bedrijven heeft gebruik gemaakt van de vrijstelling

van art. 45.47

36. Art. 45 van de wet van 27 december 1984 werd tenslotte opgeheven bij de

inwerkingtreding van de wet van 26 maart 1999. Het artikel blijft echter gelden voor

aandelenopties toegekend voor 1 januari 1999.48

1.2.3. Niet-gereglementeerde aandelenopties

37. Wegens de zware voorwaarden verbonden aan de vrijstelling van art. 45 van de

wet van 27 december 1984, zijn de meeste „oude‟ aandelenopties dan ook niet-

gereglementeerde aandelenopties. Nochtans is het fiscaal stelsel voor deze niet-

gereglementeerde aandelenopties een pak minder eenduidig.

38. Bij gebrek aan specifieke, fiscale wettelijke regelgeving voor deze opties moet men

nog steeds terugvallen op de algemene regels inzake voordelen van alle aard. Als een

aandelenoptie een voordeel van alle aard uitmaakt dan rijst de vraag naar het belastbaar

moment. Dient men een optie te belasten op het moment van toekenning of pas bij de

lichting van de optie? Of zijn er nog andere momenten mogelijk? Hiermee samenhangend

kan men zich ook afvragen wat het voordeel van alle aard juist is en hoe men het dient te

berekenen.

39. Vooraleer een overzicht te geven van de volledige discussie, aan de hand van de

verschillende vonnissen en arresten, geven we hieronder eerst het beginstandpunt van de

administratie en de rechtsleer mee. Het effect van de verschillende vonnissen/arresten op

deze visies, zal dan bij iedere uitspraak worden besproken.

47

M. VANDENDIJK, A. DE REYMAEKER, “De fiscale behandeling van aandelenopties. Voor en na de

nieuwe wetgeving”, AFT 1999, 130; A. DE REYMAEKER, “Het fiscaal regime van aandelenopties die zijn

toegekend voor de inwerkingtreding van de wet van 26 maart 1999”, TFR 2005, afl. 283, 535. 48

Voor de inwerkingtreding van de Aandelenoptiewet, zie Infra 44, nr.101-102.

Page 22: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het oude stelsel

21

a) Standpunt administratie

40. De administratie heeft steeds het standpunt ingenomen dat het belastbaar moment

dient gesitueerd te worden op het ogenblik van de lichting van de optie. Ze maakt hierbij

geen onderscheid tussen voorwaardelijke aandelenopties (die onderworpen zijn aan een

opschortende of ontbindende voorwaarde) of onvoorwaardelijke aandelenopties. Het

belastbaar voordeel zou dan het verschil zijn tussen de waarde van de onderliggende

aandelen op het moment van de lichting en de uitoefenprijs (ook wel de „spread‟

genoemd).

41. Nog volgens de administratie is de belastbaarheid van de eventuele meerwaarde

van de onderliggende aandelen tussen het moment van toekenning en het moment van

lichting van de optie niet gebaseerd op de waardestijging van deze aandelen, maar “op de

omstandigheid dat de werknemer deze waardestijging kosteloos en zonder enig risico heeft

kunnen genieten uit hoofde of ter gelegenheid van zijn bezoldigde

beroepswerkzaamheid”.49

42. Indien de onderliggende aandelen beursgenoteerd zijn (hetzij op de Belgische,

hetzij op een buitenlandse beurs) is de waarde van het voordeel, volgens de administratie,

gelijk aan het verschil tussen 100/120 van de beurswaarde van de aandelen en de

optieprijs, indien deze aandelen gedurende twee jaar onbeschikbaar zijn of de

vennootschap haar eigen aandelen massaal inkoopt en aan haar werknemers overdraagt

zodat een plotse terugval van de beurskoers verwacht kan worden voor die aandelen.50

b) Visie in de rechtsleer

43. In de rechtsleer ziet men het anders. De werknemer krijgt immers bij de toekenning

van de optie een recht om eventueel aandelen te verwerven aan een voordelige prijs.

Dit recht vormt het voordeel en niet het verschil tussen de optieprijs en de waarde van de

onderliggende onderdelen. Bijgevolg is het belastbare feit de toekenning van de optie,

aangezien de begunstigde op dat moment dit recht verwerft.

49

Circ. Nr. Ci.RH.242/379.494, 28 maart 1988, Bull. Bel., nr. 672, 821 en www.fisconetplus.be. 50

Circ. Nr. Ci.RH.241/467.450 van 21 juni 1995, Bull. Bel., nr. 752, 2155 en www.fisconetplus.be; Circ. Nr.

Ci.RH.241/414.614, 16 juli 1990, Bull. Bel., nr. 697, 2227 en www.fisconetplus.be.

Page 23: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het oude stelsel

22

Het belastbaar voordeel zou men dan moeten zien als het verschil tussen de eigenlijke

waarde van de optie en de prijs die de begunstigde betaalt om deze optie te verwerven.

In het voorkomend geval dat men de optie „om niet‟ bekomt, is het belastbaar voordeel dus

de reële waarde van de optie.

De problematiek met de toekenning van de optie als belastbaar feit, is dat men steeds de

eigenlijke waarde van de optie dient te bepalen, wat geen eenvoudige opgave is. De meeste

aandelenopties zijn immers niet beursgenoteerd. Vandaar dat vele opties onder het oude

stelsel in de praktijk onbelast bleven bij toekenning.

44. Eenmaal de optie (definitief)51

is toegekend valt ze in het privévermogen van de

begunstigde. Hierdoor is de meerwaarde die de begunstigde realiseert bij de lichting van de

optie een gevolg van het normale beheer van zijn privévermogen en blijft ze dus in

principe onbelast. De meerwaarde is in deze theorie niet het gevolg van de

beroepswerkzaamheid in dienst van de werkgever, maar slechts het resultaat van de

schommelende beurskoers van de aandelen. Indien een niet-werknemer eenzelfde optie zou

verwerven, zou zijn gerealiseerde voordeel immers hetzelfde zijn als dat van de

werknemer.52

45. Ondanks het gemeenschappelijke uitgangspunt, nl. het principe van belastbaarheid

op het moment van toekenning, zijn er toch verschillende strekkingen te vinden binnen de

rechtsleer. Het voornaamste discussiepunt is hierbij het al dan niet maken van een

onderscheid tussen voorwaardelijke en onvoorwaardelijke aandelenopties.

46. Een eerste strekking in de rechtsleer maakt geen onderscheid tussen

voorwaardelijke en onvoorwaardelijke aandelenopties.53

Men maakt hier bijgevolg geen

onderscheid tussen het moment waarop de begunstigde de optie voorwaardelijk toegekend

krijgt en het moment waarop hij deze „definitief‟ toegekend krijgt (zijnde het moment

waarop hij optie vast verworven heeft en deze dus niet langer onderworpen is aan een

opschortende voorwaarde). In de mening van deze auteurs bestaat het effect van een

opschortende voorwaarde enkel uit een opschorting van de uitvoering van de

51

Niet alle rechtsleer is het erover eens dat de overgang van de optie naar het privévermogen steeds op het

moment van de toekenning gebeurt. Over de verschillende visies in deze materie wordt verder in dit werk

teruggekomen; Infra 22, nr. 46-50. 52

M. VAN KEIRSBILCK, “De belastbare meerwaarde van aandelenopties, thans en in het verleden”, Fisc.

Koer. 2001, 261. 53

K. GEENS, Fiskoloog 1985, nr. 115, 5-6.

Page 24: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het oude stelsel

23

overeenkomst of optie. De overeenkomst op zich bestaat echter wel en is bijgevolg reeds

toegekend. Hieruit vloeit voort dat het belastbare moment steeds op het ogenblik van de

toekenning valt en nooit op het moment van de lichting van de optie.

47. Een tweede strekking maakt wel het onderscheid tussen voorwaardelijke en

onvoorwaardelijke opties.54

Ook volgens deze auteurs ligt het belastbaar moment

principieel bij de toekenning van de optie, maar men dient daarbij te kijken als (de

toekenning van) de optie onderworpen is aan een opschortende voorwaarde.

Voor opties die aangegaan zijn onder opschortende voorwaarde, valt het belastbaar

moment dan op het moment dat deze voorwaarde vervuld wordt. Voor onvoorwaardelijke

aandelenopties en opties aangegaan onder ontbindende voorwaarde moet de definitieve

toekenning gesitueerd worden op het moment van de toekenning van de optie.

In beide gevallen is het belastbare voordeel dan het verschil tussen de waarde van de optie

op het ogenblik van de definitieve toekenning en de prijs die de begunstigde (eventueel)

betaalt voor de verwerving van de optie. Deze strekking vormt ogenschijnlijk ook de

meerderheidsvisie in de rechtsleer.

48. Het is ook in deze strekking dat men het veelvoorkomende geval van de „continu

precaire‟ aandelenopties terugvindt. Zoals bovenstaande theorie zegt, zijn aandelenopties

principieel belastbaar op het moment van hun „definitieve‟ toekenning. Voor

onvoorwaardelijke opties is dit op het moment van toekenning. Voor opties die

onderworpen zijn aan een opschortende voorwaarde wordt de definitieve toekenning en

dus het belastbaar moment echter uitgesteld tot de vervulling van de opschortende

voorwaarde. Zolang de voorwaarde niet is vervuld zijn deze opties „precair‟.

Blijven opties precair tot op het moment dat ze uitgeoefend worden, dan spreken we van

„continu precaire‟ opties. De optie is hier dan pas definitief verworven op het ogenblik dat

ze effectief uitgeoefend wordt.

Een optie kan bijvoorbeeld „continu precair‟ zijn indien het gaat om een Europese optie die

pas kan uitgeoefend worden indien op de „uitoefeningsdatum‟ een bepaalde omzet is

behaald.

54

Zie o.a. A. HAELTERMAN, “Belastbaarheid van de belastbare optie”, Fiskofoon 1988, afl. 79, 160; M.

VANDENDIJK, A. DE REYMAEKER, “De fiscale behandeling van aandelenopties. Voor en na de nieuwe

wetgeving”, AFT 1999, 131; M. VAN KEIRSBILCK, “De belastbare meerwaarde van aandelenopties, thans

en in het verleden”, Fisc. Koer. 2001, 262-263.

Page 25: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het oude stelsel

24

49. Indien men bovenstaande theorie volgt, komt men eigenlijk tot hetzelfde resultaat

als de administratie55

met betrekking tot de „continu precaire‟ aandelenopties, met dat

verschil dat de onderliggende denkwijze die tot dit resultaat leidt verschillend is. De

administratie beschouwt de uitoefening van de optie als het belastbare feit omdat, in haar

mening, niet de optie op zich belast wordt, maar wel rechtsreeks het voordeel dat de

werknemer verkrijgt, naar aanleiding van zijn beroepswerkzaamheid en dat erin bestaat

aandelen tegen een lagere prijs dan de marktprijs te kunnen kopen. De administratie doet

dus alsof de optie nooit definitief toegekend is.56

Deze benadering klinkt aanvaardbaar

binnen de theorie van de „continu precaire‟ aandelenopties, maar de administratie past

eenzelfde denkwijze, m.i. ten onrechte, ook toe buiten deze theorie.57

50. Tenslotte bestaat er ook een derde strekking die ook het onderscheid maakt tussen

voorwaardelijke en onvoorwaardelijke aandelenopties.58

Het (vermeende) verschil met de

tweede strekking zit in de bepaling van het belastbaar voordeel. In deze strekking verdedigt

men het standpunt dat het belastbare voordeel steeds dient te bestaan uit de waarde van de

optie op het moment dat de begunstigde een definitief recht op de optie verwerft.

Deze strekking zet zich af tegen de theorie van de „continu precaire‟ aandelenopties.59

Men

dient er hier echter op te wijzen dat in de tweede strekking niets tegenstrijdigs wordt

beweerd. In geval van „continu precaire‟ aandelenopties bestaat het belastbaar voordeel

ook uit de waarde van de optie op het moment van het definitief toekennen van deze optie.

Alleen valt voor deze specifieke categorie van opties de waarde op dat moment samen met

het voordeel behaald bij de lichting ervan.

55

Supra 21, nr. 40 e.v. 56

A. HAELTERMAN, “Belastbaarheid van de belastbare optie”, Fiskofoon 1988, afl. 79, 160-161. 57

M. VAN KEIRSBILCK, “De belastbare meerwaarde van aandelenopties, thans en in het verleden”, Fisc.

Koer. 2001, 263. 58

M. VAN KEIRSBILCK, “De belastbare meerwaarde van aandelenopties, thans en in het verleden”, Fisc.

Koer. 2001, 263-264. 59

M. VAN KEIRSBILCK, “De belastbare meerwaarde van aandelenopties, thans en in het verleden”, Fisc.

Koer. 2001, 264.

Page 26: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het oude stelsel

25

c) Overzicht van de rechtspraak

c.1.) Arresten van 2 mei 2001 en 7 juni 2002 van het Hof van Beroep te Brussel

51. Een eerste arrest betreffende de materie kwam er pas in 2001. In zijn arrest van

2 mei 2001 legde het Hof van Beroep te Brussel het belastbaar moment vast op het

ogenblik van de lichting van de optie.60

Hiermee werd de administratie gelijk gesteld met

haar visie zoals hierboven uiteengezet.

52. Het Hof kwam tot dit besluit op basis van de analyse van artikel 45 van de wet van

27 december 1984 en de voorbereidende werken bij deze wet. Uit deze bronnen leidde het

Hof af dat het belastbaar moment niet het ogenblik van de toekenning kon zijn. Dit zou

immers niet stroken met „de interne logica‟ van art. 45. In dit artikel wordt, zoals hierboven

besproken, een vrijstelling verleend voor de eventuele meerwaarde, die bestaat uit het

verschil tussen de waarde van de onderliggende aandelen en de uitoefenprijs. Het Hof

redeneert dat, aangezien dit bedrag nog niet kan berekend worden op het moment van

toekenning, het belastbaar moment wel bij de lichting van de optie moet gesitueerd

worden.

53. Verder stelt het Hof ook dat de voorbereidende werkzaamheden van de, inmiddels

in werking getreden, Aandelenoptiewet niet relevant zijn voor de interpretatie van de

„oude‟ aandelenopties.

In deze voorbereidende werkzaamheden kon de belastingplichtige argumenten putten voor

zijn standpunt. De Raad van State had, in zijn advies m.b.t. laatstgenoemde wet, gesteld dat

de wet van 26 maart 1999 een bevestiging was van het gemeen recht inzake

aandelenopties. De Raad van State zei letterlijk dat “Les principes qui sous-tendent le

projet sont donc la confirmation pure et simple du droit commun.”61

Wetende dat de

Aandelenoptiewet het belastbaar moment op het ogenblik van toekenning legt, kan men

dus besluiten dat volgens de Raad van State ook het gemeen recht voor de „oude‟

aandelenopties het belastbaar moment bij de toekenning van de optie situeert. Het Hof

wijst deze visie in zijn arrest echter af.

60

Brussel 2 mei 2001, AR 1995/FR/169, AFT 2001 (weergave DE REYMAEKER), 397, Fisc. Act. 2001

(weergave LAMBRECHTS), afl. 26, 1. 61

Advies R.v.St. betreffende het wetsontwerp van het Belgisch actief plan voor de werkgelegenheid 1998 en

houdende diverse bepalingen, Parl.St. Kamer 1998-1999, nr. 1912/1, 104.

Page 27: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het oude stelsel

26

54. In de rechtsleer wordt dit arrest sterk bekritiseerd.62

De redenering van het Hof met

betrekking tot art. 45 kan niet worden bijgetreden.63

Het Hof vertrekt hierbij immers vanuit

de veronderstelling dat art. 45 het belastbare voordeel bepaalt. Dit is echter niet het geval.

In art. 45 wordt enkel bepaald dat, indien er een voordeel wordt behaald bij het lichten van

de optie en er voldaan is aan bepaalde voorwaarden,64

er een vrijstelling wordt verleend

voor dat voordeel. Hieruit een algemene belastbaarheid afleiden, ingeval niet voldaan is

aan de vernoemde voorwaarden, is een brug te ver. De wetgever had in 1984 niet de

bedoeling om het belastbaar ogenblik op het moment van het lichten van de optie te

plaatsen, maar wou enkel in een vrijstelling voorzien voor de „gereglementeerde‟ opties,

voor het geval men zou beslissen tot een belastbaarheid op het ogenblik van de lichting.

De wetgever heeft m.a.w. geen standpunt ingenomen in art. 45. Dit vermoeden wordt

versterkt door het feit dat de regering haar oorspronkelijke wetsontwerp heeft gewijzigd

naar aanleiding van twee amendementen,65

ingediend met de bedoeling om te vermijden

dat men tot een algemene belastbaarheid op het ogenblik van lichting zou besluiten.

De toenmalige Minister van Financiën verklaarde toen zelfs letterlijk dat “dus geen

uitspraak [wordt] gedaan over de vraag of er al dan niet sprake is van een belastbaar

voordeel.”66

55. Daarnaast klopt ook het argument van de „interne logica‟ van art. 45, zoals

aangehaald door het Hof, niet. VAN KEIRSBILCK stelde dat deze interne logica ook op een

andere manier kon uitgelegd worden.67

Daarvoor greep hij terug naar de theorie van de

„continue precaire‟ aandelenopties.68

Bij een dergelijke optie valt het belastbaar moment op

het ogenblik dat de optie gelicht wordt. Men kan bijgevolg art. 45 verklaren door te stellen

dat het deze „continu precaire‟ opties vrijstelt van belasting, indien ze voldoen aan

bepaalde voorwaarden. Andere opties, zoals onvoorwaardelijke opties, zijn dan mogelijk

62

M. VAN KEIRSBILCK, “De belastbare meerwaarde van aandelenopties, thans en in het verleden”, Fisc.

Koer. 2001, 265-269. 63

Supra 25, nr. 52. 64

Supra 17, nr. 33. 65

Amendement nr. 19 op het wetsontwerp houdende fiscale bepalingen, Parl.St. Kamer 1984-1985, nr.

1010/5, 1-2; Amendement nr. 86 op het wetsontwerp houdende fiscale bepalingen, Parl.St. Kamer 1984-

1985, nr. 1010/11, 1-3; Verslag namens de commissie voor de financiën bij het wetsontwerp houdende

fiscale bepalingen, Parl.St. Kamer 1984-1985, nr. 1010/13, 102-104. 66

Verslag namens de commissie voor de financiën bij het wetsontwerp houdende fiscale bepalingen, Parl.St.

Kamer 1984-1985, nr. 1010/13, 107. 67

M. VAN KEIRSBILCK, “De belastbare meerwaarde van aandelenopties, thans en in het verleden”, Fisc.

Koer. 2001, 265-267. 68

Supra 23, nr. 48.

Page 28: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het oude stelsel

27

belastbaar bij het moment van toekenning. Art. 45 zegt immers niets over deze laatste.

Dit om maar aan te tonen dat het Hof op basis van dit argument niet zonder twijfel kon

aantonen dat het belastbaar feit in alle omstandigheden de uitoefening van de optie moet

zijn.

56. Het Hof van beroep te Brussel herhaalde zijn standpunt echter in zijn arrest van

7 juni 2002.69

Tegen beide arresten werd cassatieberoep aangetekend.

c.2.) Arrest van 19 februari 2002 van het Hof van Beroep te Antwerpen

57. Een volgend belangrijk arrest, was het arrest van 19 februari 2002 van

het Hof van Beroep te Antwerpen.70

Hierin kwam het Hof tot de conclusie dat opties

belastbaar zijn op het moment van het definitief verworven zijn van de optie. Dit is immers

het moment van de definitieve overgang van het recht om de optie uit te oefenen naar het

privépatrimonium van de optiehouder.

58. Het Hof zoekt hierbij steun in de theorie van de „continu precaire‟ aandelenopties.

Volgens het Antwerpse Hof van Beroep is een optie een contract waarbij de optiegever

zich op onherroepelijke wijze en voor een bepaalde tijd verbindt om bij de uitoefening van

de optie door de optiehouder, een aantal aandelen ter beschikking te stellen van de

optiehouder. De optiegever kan de uitoefening van de optie echter onderwerpen aan

voorwaarden. In casu kon de optie slechts gespreid in de tijd worden uitgeoefend volgens

vooraf in het optieplan, bepaalde termijnen.71

Bovendien was de uitoefening van de optie

niet meer mogelijk wanneer de arbeidsovereenkomst tussen de werknemer en de

werkgever werd beëindigd wegens (dringende) redenen. Volgens het Hof zijn deze

voorwaarden voldoende om te spreken van een optie met een „continu precair‟ karakter,

zodat het belastbaar moment wordt uitgesteld tot aan de lichting van de optie. Pas vanaf dat

ogenblik is de optie definitief verworven en gaat ze over naar het privévermogen van de

werknemer.

69

Brussel 7 juni 2002, TFR 2003, afl. 239, 316. 70

Antwerpen 19 februari 2002, AR 1998/FR/302, FJF 2002, afl. 4, 287 en www.fiscalnet.be. 71

In casu kon de optie worden uitgeoefend ten belope van niet meer dan een derde van de geopteerde

aandelen op en na de eerste verjaardag van de optietoekenning, ten belope van niet meer dan een derde van

de geopteerde aandelen op en na de tweede verjaardag van de datum van de optietoekenning, en ten belope

van om het even welke of alle geopteerde aandelen op en na de datum van de derde verjaardag van de datum

van optietoekenning.

Page 29: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het oude stelsel

28

59. Verder stelt het Hof ook nog dat een latere wetswijziging door de

Aandelenoptiewet, waardoor het voordeel wordt belast op het ogenblik van de toekenning

van de optie, geen afbreuk doet aan de wettelijkheid van de betwiste aanslag. Het Hof wijst

er ook nog op dat deze theorie in overeenstemming is met het advies van de Raad van State

bij de Aandelenoptiewet.72

Het Hof van Beroep te Antwerpen sluit zich met dit arrest

immers aan bij de algemene visie van de Raad van State, dat (onvoorwaardelijke)

aandelenopties in principe belastbaar zijn bij de toekenning ervan. Alleen wordt volgens

het Hof bij voorwaardelijke opties de belastbaarheid uitgesteld tot de uitoefening van de

optie, wegens het „continu precair‟ karakter ervan.

60. Men dient bij dit arrest echter de vraag te stellen of de voorwaarde in dit arrest niet

eerder een ontbindende voorwaarde is, in plaats van een opschortende voorwaarde.73

De werknemer heeft immers het recht om de optie uit te oefenen (weliswaar in termijnen)

totdat hij ontslagen zou worden wegens een dringende reden. Dit sluit meer aan bij de

definitie van een ontbindende voorwaarde dan bij een opschortende voorwaarde.74

We kunnen dit het best illustreren in het geval van een Amerikaanse optie.

Voorbeeld: Een werknemer krijgt een optie, met een looptijd van 5 jaar, toegekend op

1 mei 1995. Hij mag deze optie pas uitoefenen nadat hij drie jaar tewerkgesteld is bij het

bedrijf. Hij moet bovendien ook nog tewerkgesteld zijn bij dezelfde onderneming op het

moment dat hij de optie wil lichten.

In dit voorbeeld zou het belastbaar moment op 1 mei 1998 vallen. Vanaf dan is voldaan

aan de opschortende voorwaarde van de tewerkstelling en is de optie „definitief‟

verworven. Wordt de werkgever nadien ontslagen, dan verliest hij zijn recht om de optie

uit te oefenen, uit hoofde van de tweede optie. Deze is dus duidelijk eerder een

ontbindende voorwaarde, dan een opschortende voorwaarde. Er is immers reeds een

periode geweest waarin de optiehouder zijn optie kon uitoefenen.

72

Advies R.v.St. betreffende het wetsontwerp van het Belgisch actief plan voor de werkgelegenheid 1998 en

houdende diverse bepalingen, Parl.St. Kamer 1998-1999, nr. 1912/1, 104. 73

I. DE VRIESE, “Bepaling van het belastbaar moment van oude niet-gereglementeerde opties”, Expat News

2002, afl. 7/8, 12. 74

Respectievelijk art. 1184 BW en art. 1181 BW.

Page 30: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het oude stelsel

29

61. Het arrest van het Antwerpse Hof van Beroep kreeg navolging in de lagere

rechtspraak,75

maar het bleef desondanks wachten op een uitspraak van het Hof van

Cassatie om rechtszekerheid te bekomen. Na twee duidelijk verschillende meningen van de

Hoven van Beroep van Brussel en Antwerpen was het voor de belastingplichtige immers

geen uitgemaakte zaak wat nu juist het toepasselijke recht was. Ook tegen het zonet

besproken arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen werd cassatieberoep aangetekend.

c.3.) Arrest van 16 januari 2003 van het Hof van Cassatie (tegen Brussel

2 mei 2001) en de bevestiging door het arrest van 7 november 2003 (tegen

Brussel 7 juni 2002)

62. Ingedachtig de kritiek vanuit de rechtsleer op het arrest van het Brusselse Hof van

Beroep en de alternatieve oplossing uit het arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen,

werd aandachtig uitgekeken naar de oplossing die het Hof van Cassatie zou aanreiken. In

zijn (weinig gemotiveerde) arrest van 16 januari 2003 verbreekt het Hof van Cassatie het

Brusselse arrest.76

In tegenstelling tot het Brusselse Hof van Beroep vindt het Hof van

Cassatie niet dat de wetgever in 1984 het belastbaar moment heeft willen vastleggen op het

ogenblik van de uitoefening van de opties. Het bevestigt integendeel, zoals eerdere

rechtsleer reeds vermoedde, dat de wetgever geen standpunt inneemt m.b.t. het tijdstip van

het belastbaar moment. Art. 45 van de wet van 27 december 1984 zou enkel de

voorwaarden vast leggen waaronder een eventueel voordeel bij lichting kan worden

vrijgesteld. Het Hof gaat hiermee in op de argumentatie van de eiser tot cassatie die

verwees naar de parlementaire voorbereidingen van het vermelde artikel, in het bijzonder

naar de aanpassing van het wetsontwerp naar aanleiding van amendement nr. 86.77

Bijgevolg moet men kijken naar de algemene regels, zoals vervat in het WIB 1992.

63. Het Hof verwijst dan ook naar het (oude) art. 26 WIB 1964,78

dat de belastbare

bezoldiging van werknemers omschrijft. Zoals eerder gezien, kunnen aandelenopties een

„voordeel van alle aard‟ uitmaken, in de zin van vermeld artikel. Om te beoordelen of een

werknemer effectief een voordeel van alle aard verwerft, uit hoofde of naar aanleiding van

75

Rb. Brussel 2 september 2002, AR 2001/4036/A, www.fiscalnet.be; Rb. Brussel 14 maart 2002, AFT 2002

(weergave PATTYN), afl. 12, 502 en www.fisconet.be; Rb. Antwerpen 9 oktober 2002, AR 00/2654/A,

www.fiscalnet.be en www.fisconetplus.be; Contra Rb. Brussel 6 juni 2002, Expat News 2003 (weergave

VERBIS) , afl. 2, 12. 76

Cass. 16 januari 2003, AR F.01.0060.F., AFT 2003, afl. 3, 149, www.fiscalnet.be en www.cass.be. 77

Infra 17, nr. 31. 78

Het huidige art. 31 WIB 1992.

Page 31: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het oude stelsel

30

zijn beroepswerkzaamheid, dient men zich op het ogenblik van de toekenning van de

opties te plaatsen, aldus het Hof.

De eventuele winst die de werknemer behaalt bij het lichten van de optie vloeit niet voort

uit zijn beroepswerkzaamheid, maar is het gevolg van de fluctuaties van de waarde van de

onderliggende aandelen. Bijgevolg kan men hier, volgens het Hof, niet spreken van een

voordeel dat verworven is krachtens de arbeidsovereenkomst.

64. Bij dit arrest moeten echter twee kanttekeningen worden geplaatst.79

Een eerste

bemerking is dat het Hof niet zegt hoe het belastbaar voordeel precies moet berekend

worden op het moment van de toekenning. Op zich hoeft dit echter niet problematisch te

zijn, want indien men het arrest van het Hof volgt is het belastbaar feit hier immers de

toekenning van de optie. Datzelfde belastbare feit is ook het vertrekpunt voor de algemene

verjaringstermijn in fiscale zaken. In 2003 waren de „oude‟ aandelenopties reeds minimum

vier jaar toegekend, zodat de meeste reeds verjaard waren. Dit geldt a fortiori nog meer

voor eventuele discussies die vandaag zouden gevoerd worden.80

65. Een tweede lacune in het arrest had ingrijpendere gevolgen voor de verdere

discussie. Het Hof liet immers na om het begrip „toekenning‟ verder uit te werken.

Hierdoor stond de deur voor de administratie nog steeds open om de aandelenopties de

facto te belasten bij de lichting van de opties.

66. Het Hof van Cassatie velde op 7 november 2003 nog een tweede arrest.81

Dit maal

werd het arrest van 7 juni 2002 van het Hof van Beroep te Brussel verbroken.82

De lacunes

in het eerste cassatiearrest werden bij deze gelegenheid echter niet ingevuld. De verdienste

van dit arrest bestaat dan ook louter uit het bevestigen van het principearrest van

16 januari 2003.

79

G. GOYVAERTS, “Een achterhoedegevecht in Brussel beslecht door Cassatie of de belastbaarheid van het

voordeel uit „oude‟ aandelenopties bij toekenning eindelijk bevestigd”, TFR 2003, afl. 239, 318-320; K.

HERMANS, J. DAVAIN, “Belasten bij toekenning, vindt Cassatie. Oude, niet gereglementeerde

aandelenopties: knoop doorgehakt”, Fisc. Act. 2003, afl. 3, 1-3; A. DE REYMAEKER, “Oude aandelenopties:

belastbaar bij toekenning”, Fisc. Act. 2004, afl. 34, 1-3. 80

Zelfs indien de fiscus beroep zou kunnen doen op de bijkomende aanslagtermijn van 8 jaar i.g.v. fraude,

zijn alle „oude‟ aandelenopties reeds verjaard sinds 2007. 81

Cass. 7 november 2003, AR 03532888, FJF 2004, nr. 2004/46, 148. 82

Brussel 7 juni 2002, TFR 2003, afl. 239, 316.

Page 32: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het oude stelsel

31

c.4.) Tegenstrijdige invulling van het begrip „toekenning‟ door de rechtspraak

67. Zoals onmiddellijk na het uitkomen van het hierboven besproken cassatiearrest

werd gevreesd, bleef de discussie over de „oude‟ aandelenopties lustig voortduren.

Inzet was nu de invulling van het begrip „toekenning‟.

68. De administratie paste noodgedwongen haar stelling aan, maar het resultaat bleef

hetzelfde. De facto belastte ze de aandelenopties nog steeds op het ogenblik van de

lichting, omdat zij het begrip „toekenning‟ heel rekbaar was gaan interpreteren. Volgens de

fiscus was het moment van terbeschikkingstelling, het moment waarop de genieter ook

effectief de bedoelde inkomsten moest kunnen innen. In haar visie is dit op het moment dat

de uitoefening van de optie aan geen enkele voorwaarde meer is onderworpen.

De administratie maakt bijgevolg geen onderscheid tussen de opschortende en de

ontbindende voorwaarden.83

Het belastbare moment is, in deze redenering, dan ook in de

meeste gevallen het moment van de uitoefening van de opties aangezien slechts op dat

moment het voordeel definitief wordt toegekend.84

69. Het gevolg was een reeks van uiteenlopende invullingen van het begrip

„toekenning‟ in de rechtspraak.

Sommige rechters beschouwden de „vest‟ als het belastbare moment.85

Indien aan de

toekenning van de aandelenoptie voorwaarden gekoppeld zijn waardoor deze nog niet

„definitief‟ is verworven (bedoeld worden opschortende voorwaarden), dan valt het

belastbaar moment pas op het ogenblik dat deze voorwaarde vervuld wordt ofte de „vest‟.

70. Andere rechtspraak volgde de redenering van de administratie en beschouwde de

optie pas als definitief toegekend bij de uitoefening ervan, indien de optie onderworpen is

aan enige voorwaarde.86

Deze rechtspraak meent aan te sluiten bij het eerder besproken

arrest van 19 februari 2002 van het Hof van Beroep te Antwerpen87

en de daarin aanvaarde

theorie van de „continu precaire‟ aandelenopties. Zoals eerder besproken ligt in dit arrest

een onduidelijkheid vermeld. Meer bepaald kan men zich afvragen, als het Antwerpse Hof

83

Zie argumentatie fiscus in Rb. Gent 26 mei 2004, AR 02/4103/A, www.fiscalnet.be. 84

P. VERSWIJVER, J. PATTYN, “Oude aandelenopties: lagere rechtbanken bestendigen rechtsonzekerheid!”,

AFT 2004, afl. 12, 30. 85

Rb. Brugge 29 december 2003, AR 03582686, Fisc.Act. 2004 (weergave PATTYN), afl. 18, 3. 86

Rb. Gent 26 mei 2004, AR 02/4103/A, www.fiscalnet.be. 87

Antwerpen 19 februari 2002, AR 1998/FR/302, www.fiscalnet.be.

Page 33: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het oude stelsel

32

ook ontbindende voorwaarden als van die aard beschouwde, dat zij een aandelenoptie

„continu precair‟ maakten. De rechtbank van eerste aanleg te Gent gaat er in haar vonnis

van uit dat ook een ontbindende voorwaarde het belastbare moment uitstelt en komt zo tot

de conclusie dat de aandelenopties pas zijn toegekend op het moment van de uitoefening.

71. In nog andere rechtspraak luidde het, dat het belastbare moment valt bij de formele

toekenning (of de verkrijging), ongeacht of het gaat om voorwaardelijke of

onvoorwaardelijke opties.88

Ook hier wordt geen onderscheid gemaakt tussen opschortende

en ontbindende voorwaarden. De argumentatie achter deze redering is dat dergelijke opties

enkel een effect hebben op de uitoefening van de optie, en niet op het bestaan van de optie,

terwijl het de optie zelf is die een voordeel van alle aard uitmaakt, in de zin van art. 31, 2°

WIB 1992. Bijgevolg dient men zich steeds op het ogenblik van de verkrijging te plaatsen

om te bepalen als er een voordeel van alle aard is toegekend aan de werknemer.

72. Ook met betrekking tot de waardering waren er verschillende meningen te horen.

De rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen oordeelde in haar vonnis van

16 februari 2004 dat de waarde van een aandelenoptie op het moment van verkrijging niet

te bepalen valt, gelet op de voorwaarden die eraan verbonden zijn.89

Weliswaar bestaan er

bepaalde formules om deze waarde te berekenen, maar deze geven slechts een raming van

de waarde. Impliciet beslist de rechtbank hier dat „oude‟ aandelenopties niet belastbaar

zijn.90

Hier moet allicht een voorbehoud gemaakt worden voor beursgenoteerde opties.

73. De rechtbank van eerste aanleg te Brugge besliste in haar vonnis van 29 december

2003 dat het belastbaar voordeel bestaat uit het voordeel dat gerealiseerd wordt bij de

uitoefening van de aandelenopties, aangezien de „vest‟ en de uitoefening nog in hetzelfde

inkomstenjaar vielen in de voorliggende zaak.91

Wellicht bedoelt de rechtbank hiermee dat

het belastbaar voordeel van aandelenopties de winst is, die potentieel gemaakt kan worden

op het moment van de „vest‟. Op dit ogenblik moet men immers geen rekening meer

houden met de eraan verbonden voorwaarden. Men kan zich bij deze visie wel afvragen

88

Rb. Antwerpen 16 februari 2004, AR 02/3331/A, www.fiscalnet.be; Rb. Antwerpen 26 april 2004, AR

02/5996/A, www.fiscalnet.be; Rb. Brussel 30 juni 2004, Fisc. Act. 2004 (weergave PATTYN), afl. 34, 1; Rb.

Hasselt 10 november 2004, AR 02.0398.A., www.fiscalnet.be. 89

Rb. Antwerpen 16 februari 2004, AR 02/3331/A, www.fiscalnet.be. 90

P. DERTHOO, P.,VERSWIJVER, J. PATTYN, “Moment van toekenning. Oude aandelenopties: the saga

continues”, Fisc. Act. 2004, afl. 18, 2. 91

Rb. Brugge 29 december 2003, Fisc. Act. 2004 (weergave PATTYN), afl. 18, 1.

Page 34: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het oude stelsel

33

wat er gebeurt als op het moment van de „vest‟, de waarde van de onderliggende aandelen

lager is dan de uitoefenprijs. Vormt deze aandelenoptie dan geen belastbaar voordeel?92

74. Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat de rechtspraak het niet eens geraakte, zowel

m.b.t. het belastbaar moment, als m.b.t. de waardering van het belastbaar voordeel. Het

was wachten op een derde cassatiearrest en dat kwam er uiteindelijk ook door het

cassatieberoep aangetekend tegen het arrest van 19 februari 2002 van het Hof van Beroep

te Antwerpen.93

c.5.) Arrest van 4 februari 2005 van het Hof van Cassatie (tegen Antwerpen 19

februari 2002)

75. Het langverwachte cassatiearrest kwam er uiteindelijk op 4 februari 2005.94

In dit

arrest aanvaarde het Hof de theorie van de „continu precaire‟ aandelenopties, zoals die uit

het Antwerpse arrest bleek. Het Hof van Cassatie verbrak bijgevolg het arrest van

19 februari 2002 van het Hof van Beroep te Antwerpen niet.

76. Het Hof oordeelde concreet dat een optie principieel belastbaar is bij de toekenning,

maar dat het belastbare moment uitgesteld wordt in het voorkomend geval dat de

uitoefening van de optie onderworpen is aan een „toekomstige, onzekere gebeurtenis‟.

Hiermee sloot het Hof aan bij zijn eerdere arresten van 16 januari 200395

en

7 november 200396

, maar voegde het een belangrijke verfijning toe.

77. In casu besliste het Hof dat de optie afhankelijk bleef van deze „toekomstige,

onzekere gebeurtenis‟ tot op het moment van de uitoefening. Het belastbaar moment in

deze zaak viel dus samen met de uitoefening van de optie. Hieruit beslissen dat het

belastbaar moment steeds bij de lichting van de optie te situeren valt zou echter te kort

door de bocht zijn.

92

P. DERTHOO, P. VERSWIJVER, J. PATTYN, “Moment van toekenning. Oude aandelenopties: the saga

continues”, Fisc. Act. 2004, afl. 18, 3. 93

Antwerpen 19 februari 2002, AR 1998/FR/302, www.fiscalnet.be. 94

Cass. 4 februari 2005, AR F.02.0043.N, FJF 2006, nr. 2006/45, 144 en www.fiscalnet.be. 95

Cass. 16 januari 2003, AR F.01.0060.F., www.fiscalnet.be. 96

Cass. 7 november 2003, AR 03532888, FJF 2004, nr. 2004/46, 148.

Page 35: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het oude stelsel

34

78. Wat dient nu juist verstaan te worden onder een dergelijke „toekomstige, onzekere

gebeurtenis‟ ?

Vooreerst kan men uit het cassatiearrest afleiden dat een loutere tijdsbepaling hier niet

onder valt. Een voorbeeld van een loutere tijdsbepaling kan zijn dat de aandelenoptie pas

na 1 jaar uitoefenbaar wordt.97

Een dergelijke bepaling beïnvloedt het belastbaar moment

dus niet.

Een opschortende voorwaarde zal wel het belastbaar moment uitstellen. Hierover is

intussen geen twijfel meer. Een voorbeeld van een opschortende voorwaarde is de clausule

dat de optie pas kan worden uitgeoefend als bepaalde quota bereikt zijn m.b.t. omzet of

winst.

Meer discussie bestaat er over de ontbindende voorwaarde. Uit het arrest kan niet met

zekerheid bepaald worden of een ontbindende voorwaarde nu al dan niet het belastbare

moment uitstelt. De ontbindende voorwaarde in het arrest betreft het ontslag wegens

dringende reden van de werknemer. Nu kan men stellen dat de kans dat dit voorkomt klein

is en grotendeels in handen ligt van de werknemer zelf. Toch vond het Hof van Cassatie

deze voorwaarde genoeg om het belastbaar moment uit te stellen, waardoor men kan

vermoeden dat het Hof wel degelijk een uitstellend effect toekent aan ontbindende

voorwaarden. Het arrest is echter te weinig gemotiveerd om dit met zekerheid te stellen.

Aannemelijker, alhoewel zeker geen vaststaande regel, is dat een ontbindende voorwaarde

op zich het belastbaar moment niet uitstelt, maar dit wel kan doen in combinatie met een

tijdsbepaling. Laten we de situatie nemen waarbij de aandelenoptie uitoefenbaar wordt na

1 jaar, maar vervalt bij de beëindiging van de tewerkstelling. In dit geval kan de

werknemer zijn recht nog niet uitoefenen totdat de tijdsbepaling is verstreken en heeft hij

tot dat moment ook geen zekerheid dat hij de optie ooit zal kunnen lichten.98

Bijgevolg kunnen we aannemen dat deze combinatie ervoor zal zorgen dat het belastbaar

moment zal uitgesteld worden, minstens tot op het moment dat de tijdsbepaling verloopt.

97

Hoewel sommige rechtspraak een dergelijke clausule als een opschortende voorwaarde beschouwt, (zie

Rb. Brussel 30 juni 2004, Fisc. Act. 2004 (weergave PATTYN), afl. 34, 1) is men het in de rechtsleer er wel

degelijk over eens dat dit als een loutere tijdsbepaling beschouwd dient te worden. In combinatie met een

andere voorwaarde kan dit eventueel wel een toekomstige, onzekere gebeurtenis uitmaken. (zie

P. VERSWIJVER, J. PATTYN, “Oude aandelenopties: lagere rechtbanken bestendigen rechtsonzekerheid!”,

AFT 2004, afl. 12, 32). 98

C. CREVITS, “Oude aandelenopties toch soms belastbaar bij uitoefening”, Fiscoloog 2005, afl. 969, 6.

Page 36: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het oude stelsel

35

79. Voor de volledigheid wil ik hier ook melding maken van een minderheidsstrekking

in de rechtsleer die een alternatieve lezing van hetzelfde cassatiearrest vooropstelt.

Dhr. SPAGNOLI is de mening toegedaan dat het Hof zich niet heeft aangesloten bij de

theorie van de continue precariteit en er zich integendeel tegen heeft afgezet. ”De bedoelde

auteurs vergeten in hun lezing onder meer in rekening te brengen dat het Hof van Cassatie

geen herbeoordeling van de feiten kon doorvoeren („ook al zou die gevolgtrekking

verkeerd zijn‟, arrest pagina 18). Het valt trouwens niet weinig op dat het Hof van

Cassatie angstvallig vermijdt om de term „continue precariteit‟ te gebruiken. Integendeel

het hof [sic] gebruikt de juridisch veel beter gekende termen „afhankelijk zijn van een

toekomstige onzekere gebeurtenis. In essentie bevestigt het Hof van Cassatie op het vlak

van de fiscale werking van contractuele voorwaarden wat al lang geweten is, nl. dat enkel

een opschortende („uitoefening afhankelijk van…‟) voorwaarde („een toekomstige onzekere

gebeurtenis‟) een uitstel van de belastbaarheid teweeg kan brengen. Een opschortende

termijn (bv. de vestigingstermijn) kan dit niet (want is geen „onzekere gebeurtenis‟), net

zomin als een ontbindende voorwaarde (bv. het verlies van het recht de opties uit te

oefenen als zich een welbepaalde toekomstige onzekere gebeurtenis voordoet).”99

M.i. lijkt deze lezing vergezocht. Afleiden uit het cassatiearrest dat ontbindende

voorwaarden het belastbaar moment niet uitstellen is hoogst twijfelachtig. Het Hof doet

immers helemaal geen uitspraak omtrent ontbindende voorwaarden, het beperkt zich ertoe

om het arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen te bevestigen. Uit het voorliggende

cassatiearrest kan men slechts twee zaken afleiden. Of het Hof van Cassatie maakt geen

onderscheid tussen ontbindende en opschortende voorwaarden, of het Hof ziet een

toekomstige, onzekere gebeurtenis in de combinatie van een ontbindende voorwaarde met

een loutere tijdsbepaling. De laatste mogelijkheid lijkt hierbij de juridisch meest correcte.

Het Hof van Cassatie bevestigt m.a.w. het principe van de „continu precaire‟

aandelenopties, de enige vraag die nog openblijft is als ook een ontbindende voorwaarde

op zich het belastbare moment kan uitstellen.

80. Tenslotte dienen we het hier nog te hebben over het belastbare voordeel. Ook hier

geeft het Hof van Cassatie de Antwerpse beroepsrechter gelijk. Deze besliste dat het

verschil tussen de uitoefenprijs en de waarde van de onderliggende aandelen op het

99

K. SPAGNOLI, “Aandelenopties: stilaan meer duidelijkheid, maar nog steeds verrassingen”, Fisc. Act.

2006, afl. 5, 5.

Page 37: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het oude stelsel

36

moment van de uitoefening, als belastbaar voordeel dient te worden genomen. De

belastingplichtige had geargumenteerd dat de stijging van de aandelenkoersen tussen het

moment van de toekenning en het moment van de uitoefening het gevolg was van externe

factoren en dus niet van zijn beroepswerkzaamheid. Het Hof van Cassatie volgde hem hier

echter niet in en besliste dat de begunstigde enkel kon genieten van de waardestijging van

deze aandelen dankzij zijn beroepswerkzaamheid.

Deze beslissing van het Hof van Cassatie is bizar gezien zijn eerdere arrest in een

(weliswaar niet-fiscale) zaak. “Overwegende dat de eventuele winst die de werknemer

realiseert wanneer hij de optie licht en later tot verkoop van de aandelen overgaat,

uitsluitend het gevolg is van de fluctuaties van de aandelenkoersen en van zijn

hoedanigheid van aandeelhouder en niet het gevolg is van de in uitvoering van de

arbeidsovereenkomst verrichte arbeid, noch een voordeel is krachtens de

arbeidsovereenkomst.”100

Het Hof van Cassatie zit bijgevolg niet helemaal op dezelfde lijn

wat betreft sociale zaken en fiscale. Men kan zich afvragen welk standpunt men nu moet

volgen.101

81. Het valt te betreuren dat het Hof van Cassatie dit arrest niet uitgebreider heeft

beargumenteerd. Doordat het Hof gewoon de motivatie van het Antwerpse Hof van Beroep

heeft overgenomen, liet het hier (alweer) een kans liggen om de materie definitief te

regelen. De kritiek die er gekomen is op het arrest van 19 februari 2002 van het Hof van

Beroep te Antwerpen werd niet beantwoord door het Hof van Cassatie. Men kon dus nog

steeds dezelfde vragen opwerpen.

100

Cass. 4 februari 2002, JTT 2002, 145 en www.jura.be. 101

J. PATTYN, “Cassatie en oude aandelenopties: De weg blijft stijl en lang”, Fisc. Act. 2005, afl. 6, 3.

Page 38: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het oude stelsel

37

c.6.) Lagere rechtbanken preciseren het arrest van 4 februari 2005 van Het Hof

van Cassatie

82. Vanwege de geringe motivering werd het cassatiearrest van 4 februari 2005

inderdaad geen principearrest. De eerste (lagere) rechtspraak ging mee in de redenering

van het Hof en bevestigde het principe van het continu precair karakter van

aandelenopties.102

De hogere rechtsmachten, met de Hoven van Gent en Antwerpen op

kop, volgden echter niet.

83. Op 20 september 2005 preciseren zowel het Hof van Beroep te Gent103

als het Hof

van Beroep te Antwerpen104

het standpunt van het Hof van Cassatie en het eigen, vroegere

standpunt. Het is immers net het Hof van Beroep te Antwerpen dat de theorie van de

„continu precaire‟ aandelenopties in de rechtspraak lanceerde.105

84. Het Antwerpse Hof oordeelde dat men de voorwaarden in de voorliggende zaak

kon onderverdelen in twee categorieën. De eerste categorie bestaat daarbij uit voorwaarden

verbonden aan de uitoefening van de optie en de tweede categorie uit voorwaarden

verbonden aan de toekenning van de optie. Enkel voorwaarden uit deze laatste categorie

kunnen van die aard zijn om het belastbaar moment uit te stellen.

De optie in kwestie kon enkel vervallen naargelang van bepaalde situaties, zoals het

ontslag van de werknemer wegens dringende reden. Deze voorwaarde valt volgens het Hof

te kwalificeren als een ontbindende voorwaarde (behorende tot de tweede categorie, dus

verbonden met de toekenning van de optie). Gelet op de aard van een ontbindende

voorwaarde heeft de begunstigde de optie reeds „definitief‟ verworven en is de optie in

casu dus belastbaar, op het moment van toekenning. Volgens het Hof van Beroep te

Antwerpen heeft een ontbindende voorwaarde dus geen invloed op het belastbaar moment.

Met de eerste categorie van voorwaarden, verbonden aan de uitoefening van de optie,

doelde het Hof op de zogenaamde loutere tijdsbepalingen. Een dergelijke voorwaarde

schort de uitoefening van de optie tijdelijk op, maar is niet van die aard dat de begunstigde

zijn recht om de optie uit te oefenen kan verliezen. Het gaat bijgevolg om een toekomstige,

zekere gebeurtenis en niet om een toekomstige, onzekere gebeurtenis. Deze tijdsbepaling

102

Rb. Gent 14 april 2005, AR 02/967/A, www.fiscalnet.be; Rb. Leuven 20 mei 2005, AR 01/2914/A,

www.fiscalnet.be. 103

Gent 20 december 2005, 2004/AR/1906, Fisc.Act. 2006, afl. 4, 5 en www.fiscalnet.be. 104

Antwerpen 20 december 2005, 2004/AR/1038, www.fiscalnet.be. 105

Supra 27, nr. 58.

Page 39: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het oude stelsel

38

heeft dus, zoals hierboven reeds besproken werd, geen invloed op het belastbaar moment.

Dit wordt nu bevestigd door het Hof van Beroep te Antwerpen.

85. Het Hof van Beroep te Gent deed op dezelfde dag een grondig gemotiveerde,

gelijkaardige uitspraak i.v.m. warrants (die aan dezelfde principes onderworpen zijn als de

„oude‟ aandelenopties).

Het Hof bevestigt dat in deze materie drie toonaangevende arresten van het Hof van

Cassatie bestaan, waarbij het belastbare moment op het ogenblik van de toekenning van de

opties werd gelegd. Doch, ingevolge het laatste cassatiearrest, bestaat de mogelijkheid dat

het belastbaar moment wordt uitgesteld tot de lichting van de aandelenopties, door hun

„continue precair‟ karakter. Bijgevolg moet men volgens het Gentse Hof nagaan als de

aandelenopties een dergelijk „continu precair‟ karakter hebben doordat de onderliggende

voorwaarden de mogelijkheid om te lichten, afhankelijk maken van een „toekomstige,

onzekere gebeurtenis‟.

Het Hof stelt daarbij vast dat de begunstigde reeds onmiddellijk en onvoorwaardelijk een

aantal rechten verkreeg bij de toekenning van de warrants. De clausule die bepaalt dat de

begunstigde de warrants dient terug te verkopen aan de onderneming indien haar

tewerkstellingsovereenkomst wordt beëindigd, is daarbij alleen een bevestiging van haar

eigendomsrecht. Hoogstens kan dit beschouwd worden als een ontbindende voorwaarde.

De toekenning van de warrants heeft dus een onmiddellijke en volledige uitwerking en

vervalt slechts op het ogenblik dat de begunstigde geen werknemer meer is. De warrants

zijn bijgevolg niet afhankelijk van een „toekomstige, onzekere gebeurtenis‟.

Verder bepaalt het Hof ook dat een loutere tijdsbepaling geen opschortende voorwaarde

kan uitmaken. De tijdsbepaling verschilt van de voorwaarde doordat zij de verbintenis niet

opschort maar alleen haar uitvoering uitstelt. Een dergelijke tijdsbepaling betekent dus niet

dat de begunstigde de warrants slechts heeft verkregen op het ogenblik dat de warrants

worden uitgeoefend.

86. Zowel het Antwerpse als het Gentse Hof van Beroep beperken hier dus het

toepassingsgebied van de theorie van de „continu precaire‟ aandelenopties in vergelijking

met het vorige cassatiearrest en sluiten hiermee aan bij de meerderheidsvisie in de

rechtsleer.106

106

J. PATTYN, P. DERTHOO, “Oude aandelenopties: rechtspraak volgt rechtsleer”, Fisc. Act. 2005, afl. 38, 9.

Page 40: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het oude stelsel

39

87. Het duurde niet lang vooraleer andere rechtbanken deze rechtspraak volgden.107

Uiteindelijk volgden er met het arrest van 13 december 2006 van het Hof van Beroep

te Brussel108

en de arresten van het Hof van Beroep te Gent van 17 april 2007109

nog een

reeks uitgebreid gemotiveerde arresten in dezelfde zin. Ook het Hof van Cassatie sprak

zich in 2008 nog eens uit over een zaak inzake oude aandelenopties.110

Hoewel het hier een

sociale zaak betrof, kan men er ook fiscale conclusies uit halen. In haar arrest stelde het

Hof duidelijk, dat de aandelenopties in het privévermogen van de begunstigde vielen op

het ogenblik van toekenning, ondanks de ontbindende voorwaarde die verbonden was met

de optie.

88. Deze arresten beteken allicht een einde voor de hele discussie. Men kan enkel

hopen dat de discussie met betrekking tot de fiscale behandeling van „oude‟ aandelenopties

nu voor eens en voor altijd geregeld is.

1.3. RSZ

89. Onder het oude stelsel van aandelenopties, zoals geregeld door de wet van

27 december 1984, was er een grote rechtsonzekerheid in verband met het al dan niet

verschuldigd zijn van socialezekerheidsbijdragen op het voordeel voortvloeiend uit de

aandelenopties.

Volgens de RSZ-administratie vielen aandelenopties, op het moment van lichting, onder

art 2, 3° van de wet van 12 april 1965 (Hierna de „Loonbeschermingswet‟ genoemd). Het

voordeel uit deze opties vormden op dat moment, in de ogen van de RSZ „in geld

waardeerbare voordelen waarop de werknemer recht heeft ten laste van de werkgever‟.111

Bijgevolg was dit voordeel onderworpen aan sociale heffingen op het moment van

uitoefening. Hoewel deze stellingname twijfelachtig was werd ze later wel onrechtstreeks

107

Rb. Leuven 21 oktober 2005, 0521/1828, Fisc. Act. 2006 (weergave SPAGNOLI), afl. 5, 4; Gent 20

december 2005, 2004/AR/1906, www.fiscalnet.be;; Rb. Gent 25 oktober 2006, Fiscoloog 2007 (weergave

CB), afl. 1054, 9; Rb. Antwerpen 20 november 2006, AR 03/2308/A, www.fiscalnet.be; Rb. Leuven 21

september 2007, AR 02/2028/A, Fiscoloog 2007, afl. 1090, 11 en www.fiscalnet.be. 108

Brussel 13 december 2006, 2002/AR/1804 – 2003/AR/2822, www.fiscalnet.be. 109

Gent 17 april 2007, 2004/AR/248, www.fiscalnet.be; Gent 17 april 2007, 2005/AR/502, www.fiscalnet.be. 110

Cass. 20 oktober 2008, AR S.07.0077.N, JTT 2009, afl. 1043, 297 en www.jura.be. 111

Wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, BS 30 april 1965.

Page 41: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het oude stelsel

40

(en slechts gedeeltelijk) bevestigd door de invoering van het KB van 5 oktober 1999.112

Ook het eerste vonnis in deze materie volgde het standpunt van de RSZ-administratie.113

Het Hof van Cassatie velde in 2002 en later in 2008 echter twee andersluidende arresten.114

Het Hof stelde dat een aandelenoptie slechts een voordeel „uit hoofde van zijn

tewerkstelling‟ uitmaakt op het moment van toekenning. Eventuele latere voordelen,

bekomen op het moment van uitoefening, hebben geen uitstaans met de dienstbetrekking

van de begunstigde-werknemer, maar is het gevolg van de fluctuatie van de

aandelenkoersen en van zijn hoedanigheid van aandeelhouder. Bovendien zijn, volgens het

Hof van Cassatie in 2008, geen socialezekerheidsbijdragen verschuldigd bij het moment

van toekenning, aangezien het voordeel uit de optie op dat ogenblik niet in geld

waardeerbaar is.

1.4. Besluit

90. Omtrent het fiscale en parafiscale stelsel van zogeheten „oude‟ aandelenopties is er

heel wat inkt gevloeid. Na drie (fiscale) arresten van het Hof van Cassatie en talloze

arresten van diverse Hoven van Beroep ziet het er nu eindelijk naar uit dat er

rechtszekerheid is gekomen omtrent de fiscale behandeling van deze aandelenopties.

91. Een belangrijke stap in de discussie werd genomen door het arrest van het Hof van

Cassatie van 16 januari 2003 en de bevestiging ervan door het arrest van 7 november 2003.

Deze arresten plaatsten het belastbare moment inzake oude aandelenopties principieel op

het moment van toekenning. Helaas verzuimde het Hof telkens om het begrip „toekenning‟

in te vullen, waardoor de facto weinig veranderde voor de belastingplichtige. De

administratie bleef het voordeel uit aandelenopties belasten op het ogenblik van de lichting

ervan. De discussie in de rechtspraak verlegde zich nu naar de invulling van dit begrip.

92. Een grote rol in dit debat werd gespeeld door het Hof van Beroep van Antwerpen

dat voor het eerst de theorie van de „continu precaire‟ aandelenopties lanceerde. Een

theorie die bevestigd werd door het Hof van Cassatie in zijn arrest van 5 februari 2005.

Een theorie ook die weinig bemoedigend was voor de belastingplichtige. Ondanks het feit

112

Infra 67, nr.151. 113

Arbrb. Brussel 19 januari 2001, Expat News 2002 (weergave RUELENS), afl. 5, 6. 114

Cass. 4 februari 2002, JTT 2002, 145 en www.jura.be; Cass. 20 oktober 2008, JTT 2009, afl. 1043, 297 en

www.jura.be.

Page 42: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het oude stelsel

41

dat er reeds drie cassatiearresten waren verschenen die het belastbare moment op het

ogenblik van de toekenning legden, werden het grootste deel van de aandelenopties nog

steeds belast op hun moment van uitoefening.

93. Het grote slachtoffer van deze aanslepende onduidelijkheid bleek uiteindelijk de

belastingplichtige. Hij werd immers belast op het moment van uitoefening van zijn

aandelenopties en deze belasting kon aanzienlijk hoger zijn dan wanneer hij op het

moment van toekenning zou belast zijn geweest.

94. Uiteindelijk lijkt de juridisch meest correcte denkwijze het echter gehaald te hebben

aan de hand van de rechtspraak van diverse Hoven van Beroep. Men dient te kijken naar

het tijdstip waarop de begunstigde de optie definitief verworven heeft, ook wel de „vest‟

van de optie genoemd. Dus vanaf het ogenblik waarop de begunstigde daadwerkelijk een

voordeel, zijnde de verworven kans om de optie in de toekomst uit te oefenen, verkrijgt,

dient hij er op te worden belast. Zo zal een ontbindende voorwaarde op zich niet voldoende

zijn om het belastbare moment uit te stellen, evenmin als een loutere tijdsbepaling. Een

opschortende voorwaarde zal dan op zijn beurt steeds leiden tot een uitstelling van het

belastbaar moment, tot op het ogenblik waarop de voorwaarde wordt vervuld.

Een mogelijk punt van discussie dat nog overblijft is, als de combinatie van een loutere

tijdsbepaling met een ontbindende voorwaarde, een toekomstige, onzekere gebeurtenis

uitmaakt en bijgevolg het belastbare moment kan uitstellen. De laatste rechtspraak lijkt

alvast in die zin te besluiten.

95. Het vastleggen van deze discussie en de uiteindelijke uitkomst ervan is niet zonder

belang. Hoewel de Aandelenoptiewet nu reeds meer dan 10 jaar geleden in werking is

getreden, is het „oude‟ stelsel nog altijd van belang.

96. Een eerste belangrijke gevolg van het vastleggen van het belastbaar moment is de

verjaring. Deze begint immers te lopen vanaf het zich voordoen van het belastbare feit.

Indien men dus het belastbaar moment bij de toekenning van de optie legt zullen alle

„oude‟ aandelenopties reeds verjaard zijn. Valt het belastbaar moment samen met de

uitoefening van de optie, dan kunnen er nog steeds „oude‟ aandelenopties belast worden in

de komende jaren.

Page 43: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het oude stelsel

42

97. Een tweede belangrijke reden waarom we rechtszekerheid nodig hebben omtrent

het oude stelsel der aandelenopties, is omdat dit stelsel eventueel van toepassing zou

kunnen zijn op aandelenopties die na de inwerkingtreding van de Aandelenoptiewet zijn

toegekend, maar niet onder het toepassingsgebied van deze wet vallen. Het gaat hier dan

over opties die mondeling of impliciet zijn aanvaard of schriftelijk zijn aanvaard na de

zestigdagentermijn. Hierover wordt verder in dit werk meer uitleg gegeven.115

Ook andere

aandelenopties die niet onder de Aandelenoptiewet vallen, zijn nog steeds onderworpen

aan de algemene fiscale regels. Men kan hier bijvoorbeeld denken aan opties die voor

professionele doeleinden worden gebruikt.

115

Infra 76, nr. 177.

Page 44: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het nieuwe stelsel

43

Hoofdstuk 2: Aandelenopties onder de wet van 26 maart 1999 –

het ‘nieuwe’ stelsel

98. In dit hoofdstuk zal eerst een algemeen beeld geschetst worden van de

totstandkoming van deze wet. Vervolgens wordt de nieuwe regeling besproken zoals die

werd ingevoerd in 1999, met de eventuele latere wijzigingen steeds erbij vermeld.116

Daarna worden alle wijzigingen, die deze wet in latere jaren heeft ondergaan en de

regeling in haar huidige vorm heeft gebracht, ook nog eens op een rijtje gezet in

hoofdstuk drie.117

2.1. Totstandkoming van de wet

99. Onder het oude stelsel was het gebruik van aandelenopties sterk geremd door

enerzijds de strenge voorwaarden van art. 45 van de wet van 27 december 1984 en

anderzijds de controverse omtrent de belastbaarheid van niet-gereglementeerde

aandelenopties. Een nieuwe fiscale regeling drong zich dan ook op om zo de

aantrekkelijkheid van aandelenopties te herstellen. Een eerste poging werd ondernomen

door de Ministerraad van 20 maart 1998 die een ontwerp-KB goedkeurde waarin de grote

lijnen van de huidige regeling reeds werden uitgezet.118

Dit KB beoogde een aanvulling

van art.18, §3 van het Koninklijk Besluit tot uitvoering van het WIB 1992 (hierna

„KB/WIB 1992‟), dat voorziet in een forfaitaire waardering van anders dan in geld

verkregen voordelen van alle aard. Het KB zou enkel gelden voor de zogenaamde niet-

gereglementeerde aandelenopties, die niet onder de voorwaarden van art. 45 van de Wet

van 27 december 1984 vielen. Uiteraard zouden deze forfaitaire waarderingsregels ook

enkel van toepassing zijn indien de toekenning van de optie een beroepsinkomen

uitmaakte. Art. 45 bleef in deze oorspronkelijke regeling bestaan en de optieplannen die

eraan voldeden bleven belastingvrij.119

116

Infra 44, nr. 101 e.v. 117

Infra 73, nr. 165 e.v. 118

Persbericht van de Ministerraad van 20 maart 1998, ”Financiële instrumenten”, www.presscenter.org. 119

Y. VERDINGH, “Ministerraad keurt nieuwe reglementering aandelenopties goed”, Fisc. Act. 1998, afl. 13,

1.

Page 45: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het nieuwe stelsel

44

100. De Raad van State heeft echter anders beslist, door te stellen dat deze materie niet

bij KB geregeld kan worden.120

Bijgevolg besliste de Ministerraad om de voorziene

regeling op te nemen in een breder wetsontwerp “betreffende het Belgische actieplan voor

de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen”, in welke vorm de regeling

uiteindelijk ook tot stand is gekomen.121

2.2. Inhoud

2.5.1. Inwerkingtreding

101. De Raad van State verzette zich niet alleen tegen de vorm waarbij de materie

oorspronkelijk zou geregeld worden, maar had ook kritiek op de geplande datum van

inwerkingtreding. De toenmalige Minister van Financiën was voorstander van een

(retroactieve) inwerkingtreding op 1 juli 1998,122

maar door de hevig kritiek van de

Raad van State op deze manier van werken werd de datum van inwerkingtreding

opgeschoven naar 1 januari 1999.

102. Concreet betekent dit dat de nieuwe regeling van toepassing is op alle

aandelenopties die toegekend zijn sinds 1 januari 1999.123

Gelet op de fictie van de wet die

het begrip „toekenning‟ definieert als zijnde de 60e dag nadat de optie aan de begunstigde

aangeboden is, wil dit zeggen dat alle aandelenopties aangeboden vanaf 2 november 1998

onder de nieuwe regeling vallen. Dat ook de fiscale Administratie deze denkwijze hanteert

blijkt uit haar richtlijnenvoor de opstelling van de individuele fiches en samenvattende

opgaven, inzake inkomstenjaar 1999, waarin ze stelt dat melding moet worden gemaakt

van de voordelen verkregen uit aandelenopties die werden aangeboden vanaf

2 november 1998 tot en met 31 december 1998.124

120

JVD, “Aandelenopties: wettelijke regeling in de maak”, Fiscoloog 1998, afl. 671, 1. 121

Persbericht van de Ministerraad van 3 juli 1998, “Uitvoering van het Belgisch actieplan voor de

werkgelegenheid”, www.presscenter.org. 122

X., “Aandelenopties: inwerkingtreding vanaf 1 januari 1999”, Fiscoloog 1998, afl. 687, 4. 123

Art. 47, §1 Aandelenoptiewet. 124

Ministerie van Financiën, “Bericht aan de werkgevers en aan de andere schuldenaars van aan de

bedrijfsvoorheffing onderworpen inkomsten”, BS 13 april 2000, 11.525; A. DE REYMAEKER, “De

toepassing van de nieuwe wet inzake aandelenopties, een jaar na de inwerkingtreding”, TFR 2000, 444.

Page 46: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het nieuwe stelsel

45

Hierbij moeten we echter wel een kanttekening maken. Krachtens art. 47, §2 van de

Wet van 26 maart 1999 is het oude stelsel125

van toepassing op opties die toegekend zijn

voor 1 januari 1999. Hierdoor kan men de, voor de belastingplichtige, gunstige

interpretatie maken dat de periode van 60 dagen na het aanbod niet geldt om het tijdstip

van de toekenning te bepalen voor aandelenopties die onder de vrijstelling van art. 45 van

de wet van 27 december 1984 vallen.126

Kortom kan gesteld worden dat voor de niet-gereglementeerde aandelenopties de nieuwe

regeling van toepassing is indien ze zijn aangeboden op 2 november 1998 of later, en dat

voor de gereglementeerde aandelenopties de nieuwe regeling pas van toepassing is indien

het aanbod op 1 januari 1999 of later geschiedde.

2.5.2. Toepassingsgebied

103. Hoewel de belangrijkste doelstelling van deze nieuwe wet de nauwere betrekking

van de begunstigden bij hun onderneming is, is het toepassingsgebied een stuk ruimer

uitgevallen. Uit het Commissieverslag blijkt dat dit bewust was.127

Bij een beperkter

toepassingsgebied zou men het risico lopen om een nieuwe rechtsonzekerheid te creëren

m.b.t. opties die niet zozeer voor deze motiverende reden zijn opgesteld. Door het kiezen

voor een ruim toepassingsgebied poogt men alle aandelenopties onder de nieuwe regeling

te brengen om zo alle verdere discussies te vermijden.

[aandelenoptie]

104. In art 41, 3° van de Aandelenoptiewet wordt de aandelenoptie bijgevolg ruim

gedefinieerd als “het recht om, gedurende een welbepaalde termijn een bepaald aantal

aandelen aan te kopen of, naar aanleiding van de verhoging van het kapitaal van een

vennootschap op een bepaald aantal aandelen in te schrijven tegen een vastgestelde of een

nog vast te stellen prijs”. Bijgevolg kan de optie zowel slaan op nieuwe aandelen,

uitgegeven bij een kapitaalverhoging, als op reeds bestaande aandelen. De optie kan hierbij

125

Meer bepaald art. 45 van de wet van 27 december 1984 houdende fiscale bepalingen. 126

M. MOYAERT, “Fiscale fiches. Aandelenopties op loonfiches roepen nog veel vragen op”, Fisc. Act.

2000, afl. 16, 2. 127

Verslag namens de commissie voor de financiën en de Begroting bij het wetsontwerp betreffende het

Belgisch actief plan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, Parl.St. Kamer 1998-

1999, 1912/8, 2-3.

Page 47: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het nieuwe stelsel

46

van het Europese of van het Amerikaanse type zijn, wat inhoudt dat de optie dient

uitgeoefend te worden, respectievelijk op een welbepaalde datum of tijdens een

welbepaalde periode.

[aandelen]

105. De term „aandelen‟ dient hier ruim begrepen te worden, want ook warrants en

winstbewijzen worden hieronder begrepen.128

Gelet op de definitie in de wet van

„vennootschappen‟, kunnen deze effecten zowel van binnenlandse als van buitenlandse

vennootschappen afkomstig zijn, zolang deze maar rechtspersoonlijkheid bezitten.129

[de begunstigde]

106. Onder „de begunstigde‟ moet verstaan worden de persoon die een voordeel

verkrijgt „uit hoofde of naar aanleiding van zijn beroepswerkzaamheid‟.130

Ook hier gaat

het terug om een ruime uitlegging van het begrip, zodat de regeling geenszins beperkt is tot

de werknemers. Volgens de Minister van Financiën kunnen onder dit begrip alle

natuurlijke personen geplaatst worden, die een zakelijke relatie hebben (in de ruime zin

van het woord) met de betrokken onderneming. Bedoeling is om iedereen die zijn

beroepsinkomsten uit een onderneming haalt aan die onderneming te binden.131

Naast de

groep van de werknemers kunnen hier dus ook de bedrijfsleiders en derden-aannemers

(zoals bv. consulenten, adviseurs) onder vallen, op voorwaarde dat deze laatste natuurlijke

personen zijn die wonen in België en onderworpen zijn aan de persoonsbelasting of aan de

belasting der niet-verblijfhouders en de opties niet gebruiken voor de uitoefening van hun

beroepswerkzaamheid.

107. Opties toegekend aan rechtspersonen vallen niet onder de regeling en kunnen dus

niet genieten van de forfaitaire waardering van opties. Uit art. 42, §1 van de Wet van 26

maart 1999 blijkt immers dat het hier over een regeling van de personenbelasting gaat. Dit

artikel bevestigt het principe dat de (al dan niet kosteloze) toekenning van een

128

Art. 41, 2° Aandelenoptiewet. 129

Art. 41, 1° Aandelenoptiewet. 130

Art. 42, §1, lid 1 Aandelenoptiewet. 131

Verslag namens de commissie voor de financiën en de Begroting bij het wetsontwerp betreffende het

Belgisch actief plan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, Parl.St. Kamer 1998-

1999, 1912/8, 8.

Page 48: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het nieuwe stelsel

47

aandelenoptie een voordeel van alle aard uitmaakt, verkregen uit hoofde of naar aanleiding

van de beroepswerkzaamheid. Ook de minister van Financiën bevestigde dat

vennootschappen niet onder de regeling vallen.132

2.5.3. Belastbaar moment

108. Onder de oude regeling was het belastbaar moment een fel bediscussieerd punt

waarbij de Administratie en de rechtsleer lijnrecht tegenover elkaar stonden133

. Met de

nieuwe wet van 26 maart 1999 wordt een einde gesteld aan de discussie voor wat betreft de

„nieuwe‟ aandelenopties. Het belastbaar moment wordt nu vastgelegd op het moment van

toekenning, behalve wanneer de optie wordt aangewend voor de uitoefening van de

beroepsactiviteit.134

Eventuele meerwaarden verkregen bij de vervreemding, de uitoefening

van de optie of van de vervreemding van aandelen die verworven werden als gevolg van

die uitoefening, vormen dan geen belastbare beroepsinkomsten.135

[de zestigdagentermijn]

109. Wat men juist dient te verstaan onder het moment van toekenning wordt in de wet

verder uitgelegd.136

De wetgever koos ervoor om een juridische fictie in te voeren en legde

het moment van toekenning vast op de 60e dag nadat de aandelenoptie was aangeboden aan

de begunstigde ervan, tenzij deze laatste binnen vermelde termijn de aandelenoptie

schriftelijk weigerde. In de programmawet van 24 december 2002 werd dit vermoeden

echter omgekeerd.137

De optie dient nu aanvaard te worden door de begunstigde binnen de

gestelde termijn van zestig dagen. Indien zij pas later zou aanvaard worden, zal ze fiscaal

geacht niet aanvaard te zijn.138

132

Verslag namens de commissie voor de financiën en de Begroting bij het wetsontwerp betreffende het

Belgisch actief plan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, Parl.St. Kamer 1998-

1999, 1912/8, 8. 133

Supra 21, 40 en 21, 43. 134

Art. 42, §1, lid 1 Aandelenoptiewet. 135

Art. 42, §2 Aandelenoptiewet; De achterliggende redenering hierbij is dat de aandelenopties in het

privévermogen van de begunstigde vallen bij de toekenning ervan. Eventuele meerwaarden gerealiseerd na

de toekenning zijn bijgevolg het resultaat van de beursschommelingen van de onderliggende aandelen en zijn

niet belastbaar op basis van art. 90, 9° WIB 1992. 136

Art. 42, §1, lid 2 Aandelenoptiewet. 137

Art. 404 Programmawet 24 december 2002; Infra 73, nr.165 e.v. 138

Infra 77, nr. 180.

Page 49: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het nieuwe stelsel

48

Een vroegere aanvaarding van de optie, voor het verstrijken van de zestig dagen termijn,

heeft geen invloed op het moment van toekenning.139

Eventuele opschortende of

ontbindende voorwaarden verbonden aan de uitoefening van de optie hebben eveneens

geen gevolg voor het moment van toekenning.140

110. Dit laatste is niet onbelangrijk. Nemen we, ter illustratie, het veel voorkomende

geval waarbij de uitoefening van de optie onderworpen is aan de ontbindende voorwaarde

van verlies van tewerkstelling. Als in dit geval de werknemer zijn betrekking zou

verliezen, verliest hij daarmee ook de mogelijkheid om zijn optie uit te oefenen en wordt

deze bijgevolg waardeloos voor hem. Aangezien de ontbindende voorwaarde hier echter

geen effect heeft gehad op het moment van toekenning, moet de optie reeds als toegekend

beschouwd worden vanaf de 60e dag na het aanbod. Dit wil zeggen dat de belasting op dat

moment reeds (definitief) verschuldigd is. Teruggave of kwijtschelding van de belasting is

hierbij niet mogelijk.141

[aanbod]

111. Vertrekpunt van de zestigdagentermijn is het aanbod van de optie aan de

begunstigde, maar wat moeten we juist verstaan onder het begrip „aanbod‟?

In het oude artikel 41, 4° van de Aandelenoptiewet wordt het aanbod omschreven als “het

aanbod van de optie waarvan aan de begunstigde kennisgegeven is.”

Deze definitie leidde tot veel onduidelijkheid. Was de dag van het aanbod de dag dat de

begunstigde effectief kennis had genomen van het aanbod of was de effectieve kennisname

irrelevant en moest men kijken naar de datum van verzending van de brief waarin het

aanbod werd gedaan?

De Administratie heeft het begrip nadien nader toegelicht in haar circulaire van

17 december 1999 en omschreef het aanbod als volgt: “Er kan worden aangenomen dat

aan de begunstigde is kennis gegeven op de dag dat hij met kennis van zaken in staat is uit

te maken of hij het vaststaande en definitieve aanbod dat hem is gedaan, zal weigeren of

zal aanvaarden. Dit houdt in dat de begunstigde wordt ingelicht aangaande al de

modaliteiten verbonden aan de aangeboden optie. Het is derhalve aangewezen dat het

139

Memorie van toelichting betreffende het wetsontwerp van het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid

1998 en houdende diverse bepalingen, Parl.St. Kamer 1998-1999, nr. 1912/1, nr. 1912/1, 24. 140

Art. 42, §1, lid 2 Aandelenoptiewet. 141

Infra 71, nr. 162.

Page 50: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het nieuwe stelsel

49

aanbod schriftelijk en gepersonaliseerd wordt gedaan.”142

Hieruit kon men opmaken dat

de dag van het aanbod, de dag was waarop de begunstigde effectief kennis had genomen

van alle modaliteiten van het aanbod.143

112. De programmawet van 24 december 2002144

wijzigde de definitie van het „aanbod‟

in de lijn van de bovengenoemde circulaire. Aan de oorspronkelijke definitie werd

toegevoegd dat het aanbod van de optie „schriftelijk en gedateerd‟ aan de begunstigde

moest kenbaar gemaakt worden. De huidige definitie in art. 41, 4° van de

Aandelenoptiewet luidt nu als volgt: „Het aanbod van de optie dat schriftelijk en gedateerd

aan de begunstigde ter kennis wordt gebracht‟.

Het aanbod kan bijgevolg niet langer mondeling worden gedaan. Bovendien dient het

aanbod ook gedateerd te zijn, zodat discussie over het tijdstip ervan niet meer mogelijk

is.145

2.5.4. Belastbaar voordeel

a) Onderscheid

113. De grote nieuwigheid die de wet van 26 maart 1999 invoerde is de forfaitaire wijze

waarop het belastbaar voordeel voortaan bepaald wordt. Men moet ter zake een

onderscheid maken tussen beursgenoteerde opties en niet-beursgenoteerde opties:

- Voor beursgenoteerde opties is het belastbaar voordeel gelijk aan de laatste

slotkoers voorafgaand aan de dag van het aanbod.146

In de praktijk zijn

beursgenoteerde opties echter zeldzaam.

- Voor niet-beursgenoteerde opties gaat men het belastbaar voordeel forfaitair

berekenen.147

De onderstaande berekeningswijze geldt dan ook enkel voor deze

categorie.

142

Circ. Nr. Ci.AFZ/99-1287, 17 december 1999, Bull. Bel., afl. 800, 93 en www.fisconet.be. 143

A. DE REYMAEKER, “De toepassing van de nieuwe wet inzake aandelenopties, een jaar na de

inwerkingtreding”, TFR 2000, 445. 144

Programmawet van 24 december 2002, BS 31 december 2002 (ed. 1), 58686. 145

Infra 73, nr. 166. 146

Art. 43, §2 Aandelenoptiewet. 147

Art. 43, §3 Aandelenoptiewet.

Page 51: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het nieuwe stelsel

50

b) Forfaitaire bepaling belastbaar voordeel

114. Het belastbaar voordeel wordt bij deze niet-beursgenoteerde aandelenopties bepaald

door een percentage te nemen van de waarde van de onderliggende aandelen op het

moment van het aanbod.148

Zoals voor ieder voordeel van alle aard wordt dit bedrag nog

verminderd met de bijdrage van de begunstigde, indien de optie niet kosteloos verkregen

wordt.149

Indien deze bijdrage groot genoeg is, kan dit tot gevolg hebben dat het belastbaar

voordeel herleid wordt tot nul.

c) Waarde van de onderliggende aandelen

115. Hoe de waarde van deze onderliggende aandelen wordt bepaald, verschilt

naargelang deze aandelen al dan niet op de beurs genoteerd staan.150

[beursgenoteerde aandelen]

116. Indien de aandelen beursgenoteerd zijn is hun waarde, naargelang de keuze van de

aanbieder, ofwel de gemiddelde koers van het aandeel gedurende dertig dagen die het

aanbod voorafgaan, ofwel de laatste slotkoers die voorafgaat aan de dag van het aanbod.151

Men heeft dus de vrijheid om de meest voordelige koers te nemen.

117. De wet specificeerde hierbij echter niet of het over de laatste dertig kalenderdagen

of over de laatste dertig werkdagen gaat, noch of men als slotkoers de hoogste, laagste of

gemiddelde dagkoers diende in acht te nemen. Naar verluidt zou de Administratie deze

bepaling interpreteren als het gemiddelde van de slotkoersen van de laatste

30 kalenderdagen.152

Deze zienswijze werd in elk geval bevestigd door de wetgever in de

programmawet van 24 december 2002.153

148

Art. 43, §4 Aandelenoptiewet. 149

Art. 43, §1 Aandelenoptiewet. 150

Art. 43, §3 en §4 Aandelenoptiewet. 151

Art. 43, §4, lid 1, 1° Aandelenoptiewet. 152

A. DE REYMAEKER, “De toepassing van de nieuwe wet inzake aandelenopties, een jaar na de

inwerkingtreding”, TFR 2000, 448. 153

Art. 405 Programmawet (I) van 24 december 2002; Memorie van toelichting betreffende de

programmawet van 24 december 2002, Parl.St. Kamer 2002-2003, nr. 2124/001, 197.

Page 52: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het nieuwe stelsel

51

118. Merk ook op dat hier niet het moment van toekenning, maar wel het moment van

het aanbod als uitgangspunt wordt genomen.

[niet-beursgenoteerde aandelen]

119. Indien de aandelen niet-beursgenoteerd zijn, moet men de „werkelijke waarde‟ op

het ogenblik van het aanbod nemen. Deze waarde wordt bepaald door de persoon die de

optie aanbiedt, op eensluidend advies van de commissaris-revisor van de vennootschap die

de onderliggende aandelen uitgeeft. Indien deze vennootschap geen commissaris-revisor

heeft, gebeurt de waardering door een bedrijfsrevisor of een accountant,154

die door die

vennootschap wordt aangewezen, of als de uitgevende vennootschap niet verblijfhoudend

is, door een accountant met een vergelijkbaar statuut, aangewezen door die

vennootschap.155

Als deze aandelen kapitaalvertegenwoordigend zijn, mag hun waarde niet lager zijn dan

hun boekwaarde, zoals die blijkt uit de laatste afgesloten en goedgekeurde jaarrekening

van de uitgevende vennootschap voor de datum van het aanbod.156

Zijn deze aandelen daarentegen niet kapitaalvertegenwoordigend dan wordt hun waarde

bepaald overeenkomstig de rechten die hun zijn toegekend op grond van de statuten van de

uitgevende vennootschap.157

120. Wat de wet hier juist bedoeld met de notie „boekwaarde‟ is onduidelijk. De wet,

noch de administratie geeft verdere toelichting omtrent dit begrip. Om ons een idee te

vormen van de term dienen we dus terug te grijpen naar het oude stelsel inzake

aandelenopties.

Onder het oude fiscale stelsel gaf de administratie wel meer uitleg omtrent de waardering

van de, in het kader van art. 45 van de Wet van 27 december 1984 verworven, aandelen.

De administratie bepaalde toen in haar circulaire van 28 maart 1988158

hoe men de

minimumprijs voor niet-beursgenoteerde aandelenopties diende te bepalen. Volgens de

administratie mocht de optieprijs niet lager zijn dan het quotiënt van de deling „eigen

154

De mogelijkheid om dit ook door een accountant te laten doen is ingevoerd door art. 406 Programmawet

24 december 2002. 155

Art. 43, §4, 2°, lid 1 Aandelenoptiewet. 156

Art. 43, §4, 2°, lid 2 Aandelenoptiewet. 157

Art. 43, §4, 2°, lid 3 Aandelenoptiewet. 158

Circ. Nr. Ci.RH.242/379.494 van 28 maart 1998, Bull. Bel., nr. 672, 821.

Page 53: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het nieuwe stelsel

52

vermogen van de vennootschap gedeeld door het aantal aandelen of delen die het kapitaal

vertegenwoordigen‟. Het eigen vermogen diende dan bepaald te worden overeenkomstig

het balansschema, vastgesteld door de boekhoudwetgeving en waarbij gesteund werd op

gegevens van de laatste balans, afgesloten voor de datum van de optieovereenkomst.

De verwoording van art. 43, §4, lid 2 Aandelenoptiewet doet denken aan deze laatste

passage en sluit dan ook nauw aan bij deze bepaling.159

Men zou hieruit dan ook kunnen afleiden dat onder de notie „boekwaarde‟ het netto-actief

dient verstaan te worden, gedeeld door het aantal bestaande effecten. Weliswaar moet men

hier in herinnering houden dat de boekwaarde slechts als een minimumwaarde moet dienen

volgens het vermelde artikel. Voor de bepaling van de „werkelijke waarde‟ van de

aandelen zal deze methode ontoereikend zijn, aangezien ze bijvoorbeeld geen rekening

houdt met de latente meerwaarden, die niet tot uiting komen op de balans. Hoe deze

„werkelijke waarde‟ dan wel dient berekend te worden is niet eenduidig.160

d) Percentage

121. In principe wordt het belastbaar voordeel forfaitair vastgesteld op 15% van de

waarde van de onderliggende aandelen zoals die is vastgesteld volgens de regels die

hierboven werden beschreven. Wanneer de optie wordt toegekend voor een periode van

meer dan vijf jaar te rekenen vanaf de datum van het aanbod, wordt het belastbaar voordeel

per jaar of gedeelte van een jaar dat de vijf jaar overschrijdt, vermeerderd met 1% van de

voornoemde waarde.161

Voorbeeld:

Sluit men een aandelenoptie af met een uitoefentermijn van 3 jaar, dan wordt het belastbaar

voordeel bepaald door 15% van de waarde van de onderliggende aandelen te nemen. Sluit

men eenzelfde optie af, maar dan met een uitoefentermijn van 6,5 jaar, dan wordt dit

percentage 17%, nl. 15% + 2% (1% per begonnen jaar).

159

D. SMETS, “Werkelijke waarde en de waardering van aandelen: geen éénduidige regels”, IBR periodieke

berichten 2002, nr. 1 en www.ibr-ire.be.

160 Voor een dieper gaande bespreking over de „werkelijke waarde‟ van aandelen zie o.a. P. DE KOSTER, I.

VANDERREKEN, “Het nieuwe regime voor aandelenopties”, Or. 1999, 125-126; D. SMETS, “Reële waarde.

Bedenkingen rond de notie werkelijke waarde”, IBR Periodieke Berichten 2000, nr. 5 en www.ibr-ire.be;

D. SMETS, “Werkelijke waarde en de waardering van aandelen: geen éénduidige regels”, IBR periodieke

berichten 2002, nr. 1 en www.ibr-ire.be; 161

Art. 43, §5, lid 2 Aandelenoptiewet.

Page 54: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het nieuwe stelsel

53

122. Deze percentages worden echter gehalveerd tot 7,5% en 0,5% indien aan de

volgende voorwaarden wordt voldaan:162

1) De uitoefenprijs van de optie wordt definitief vastgesteld op het ogenblik van

het aanbod.163

In het commissieverslag wordt verduidelijkt dat het hier om een bepaald - en

niet om een bepaalbaar - bedrag dient te gaan.164

De verlaagde waardering kan

bijgevolg niet toegepast worden indien de uitoefenprijs, op het moment van het

aanbod, uitgedrukt wordt op grond van een latere waarde van het aandeel. Zo

zal bijvoorbeeld de verlaagde waardering niet toepasselijk zijn als de

uitoefenprijs bepaald wordt als een percentage van de toekomstige waarde van

de onderliggende aandelen165

of op grond van parameters die niet gekend of

bepaald zijn bij het aanbod.166

Latere wijzigingen aan de uitoefenprijs zijn niet toegestaan. De uitoefenprijs

moet immers definitief vastgesteld zijn op het ogenblik van het aanbod.167

2) De optie moet volgende bedingen bevatten:168

- De optie mag niet worden uitgeoefend voor het einde van het derde

kalenderjaar na dat waarin het aanbod heeft plaatsgevonden, noch na

het einde van het tiende jaar na dat waarin het aanbod heeft

plaatsgevonden.169

Deze bepaling heeft als doelstelling om de werknemers te binden aan

de onderneming.170

- De aandelenoptie is onoverdraagbaar onder levenden.171

Enkel ingeval

de begunstigde komt te overlijden, kan de optie overgedragen worden.

162

Art. 43, §6 Aandelenoptiewet. 163

Art. 43, §6, lid 1, 1° Aandelenoptiewet. 164

Verslag namens de commissie voor de financiën en de Begroting betreffende het wetsontwerp van het

Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, Parl.St. Kamer 1998-

1999, 1912/8, 9. 165

Verslag namens de commissie voor de financiën en de Begroting betreffende het wetsontwerp van het

Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, Parl.St, Kamer 1998-

1999, 1912/8, 9. 166

P. DE KOSTER, I. VANDERREKE, “Het nieuwe regime voor aandelenopties”, Or. 1999, 127. 167

Art. 43, §6, lid 1, 1° Aandelenoptiewet. 168

Art. 43, §6, lid 1, 2° Aandelenoptiewet. 169

Art. 43, §6, lid 1, 2°, a Aandelenoptiewet. 170

L. WYNANT, “Stock options: de wet van 26 maart 1999”, Pacioli 1999, nr. 60, www.bibf.be.

Page 55: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het nieuwe stelsel

54

Uit bovenstaande regels kan men tot een belangrijk besluit komen. Aangezien

de optie niet mag worden uitgeoefend voor het einde van het derde

kalenderjaar na dat waarin het aanbod heeft plaatsgevonden, begint de periode

waarin de optie mag worden uitgeoefend pas te lopen vanaf het vierde jaar na

het jaar waarin het aanbod heeft plaatsgevonden. Vandaar lijkt het voordeliger

om opties aan te bieden tegen het einde van het jaar.172

Voorbeeld:173

Neemt men twee opties, waarvan de ene aangeboden is op 30/6/2009 (optie A) en

de andere aangeboden op 31/12/09 (optie B). Opdat men zou kunnen genieten van

de verlaagde heffing mogen beide opties enkel worden uitgeoefend vanaf 1/1/2013

tot 31/12/2019.

Optie B zal hierbij worden gewaardeerd aan 10% (= 7,5% + 0,5% * 5 jaar). Optie

A zal echter worden gewaardeerd aan 10,5% aangezien de looptijd van de optie

10 jaar en 6 maand bedraagt.

Bovendien zal de begunstigde van optie A in dit geval ook een

personal committence moeten afsluiten, wil hij genieten van de verlaagde heffing.

Indien deze bedingen niet in de optie vermeld staan, kan de begunstigde zich er

persoonlijk toe verbinden om deze verplichtingen toch na te leven en zodoende

alsnog te genieten van de verlaagde percentages (de zogenaamde

personal committence). Deze mogelijkheid wordt expliciet voorzien in de

Aandelenoptiewet om het mogelijk te maken voor Belgische werknemers die

voor buitenlands bedrijven werken (die niet noodzakelijk rekening houden met

de Belgische wetgeving bij het opstellen van hun aandelenopties) om toch van

de verlaagde waardering te genieten.174

Op welke manier de begunstigde zich hiertoe moet verbinden is echter niet

nader bepaald in de wet. Moet dit schriftelijk gebeuren of kan het ook

mondeling? Ten opzichte van wie moet de begunstigde zich verbinden?

Sowieso valt aan te raden dat de begunstigde dit schriftelijk regelt met het oog

171

Art. 43, §6, lid 1, 2°, b Aandelenoptiewet. 172

P. DE KOSTER, I. VANDERREKE, “Het nieuwe regime voor aandelenopties”, Or. 1999, 127. 173

P. DE KOSTER, I. VANDERREKE, “Het nieuwe regime voor aandelenopties”, Or. 1999, 127. 174

Art. 43, §6, lid 2 Aandelenoptiewet; Memorie van toelichting betreffende het wetsontwerp van het

Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, Parl.St. Kamer 1998-

1999, nr. 1912/1, 28.

Page 56: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het nieuwe stelsel

55

op de bewijsvoering. Bovendien is het ook handig voor zijn werkgever, die

verplicht is om bedrijfsvoorheffing in te houden op het voordeel en bijgevolg

dient te weten of hij dit voordeel aan 7,5% of 15% moet berekenen.175

In de praktijk wordt dan ook steeds een geschrift opgesteld waarbij de

begunstigde zich verbindt ten opzichte van de aanbieder van de optie.

3) Het risico van vermindering van de waarde van de aandelen waarop de optie

betrekking heeft na de toekenning ervan, mag noch rechtstreeks, noch

onrechtstreeks, gedekt worden door de persoon die de optie toekent, of door een

persoon met wie er een band van wederzijdse afhankelijkheid bestaat. 176

De optie mag dus niet ingedekt worden tegen het risico dat inherent is aan een

aandelenoptie, zijnde een waardevermindering van het aandeel. Meer specifiek

worden de waardeverminderingen bedoeld die het gevolg zijn van

marktomstandigheden.177

Aandelenopties zijn een instrument om werknemers

dichter bij de onderneming te betrekken door hen te laten delen in de

ondernemingsontwikkeling, inclusief het risico. Men mag de optiehouder

bijgevolg niet indekken tegen het risico van de onderneming.

Clausules ter bescherming van optiehouders tegen verwatering ten gevolge van

wijzigingen in de kapitaalstructuur van de vennootschap op wier aandelen de

optie slaat, zijn wel toegelaten.178

Uit deze voorwaarde zou men ook kunnen afleiden dat een dekking door een

derde (zijnde iemand anders dan diegene die de optie toekent of waarmee een

band van wederzijdse afhankelijkheid bestaat) wel toegestaan is door de wet.179

175

A. DE REYMAEKER, “De toepassing van de nieuwe wet inzake aandelenopties, een jaar na de

inwerkingtreding”, TFR 2000, 446-447. 176

Art. 43, §6, lid 1, 3° Aandelenoptiewet. 177

Verslag namens de commissie voor de financiën en de Begroting betreffende het wetsontwerp van het

Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, Parl.St. Kamer 1998-

1999, 1912/8, 9. 178

Verslag namens de commissie voor de financiën en de Begroting betreffende het wetsontwerp van het

Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, Parl.St. Kamer 1998-

1999, 1912/8, 9. 179

A. DE REYMAEKER, “De toepassing van de nieuwe wet inzake aandelenopties, een jaar na de

inwerkingtreding”, TFR 2000, 447.

Page 57: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het nieuwe stelsel

56

4) De optie heeft betrekking op aandelen van de vennootschap, ten behoeve van

wie de beroepswerkzaamheid wordt uitgeoefend of op de aandelen van een

andere vennootschap, die een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming heeft

in de eerst genoemde vennootschap als bedoeld in het koninklijk besluit van

8 oktober 1976 met betrekking tot de jaarrekening van de ondernemingen. 180

Begunstigden in dienst van een dochtervennootschap kunnen zo opties krijgen

op aandelen van de moedervennootschap en op deze manier van de (eventuele)

voordelen van de beursnotering genieten.

Volgens de memorie van toelichting zou het hier enkel gaan om aandelen van

de werkbiedende vennootschap zelf of van haar moeder- of

grootmoedervennootschap.181

De verlaagde waardering zou m.a.w. enkel

gelden voor optieplannen die „stroomopwaarts‟ lopen in de groep .

Indien een werknemer opties ontvangt op aandelen van de dochtervennootschap

van zijn werkgever kan deze bijgevolg niet genieten van de verlaagde

waardering.182

123. Bepaalde van deze voorwaarden kunnen uiteraard pas gecontroleerd worden na

verloop van tijd, bv. of er al dan niet een indekking is geweest van het risico van

waardevermindering van de aandelen na de datum van het aanbod. Daarom voorziet de wet

dan ook in een soort van sanctieregeling. Bij overtreding van bovenvermelde voorwaarden

zal men alsnog belast worden op het verschil tussen de gewone forfaitaire waardering en

de verlaagde waardering.183

Hierbij kan men zich de vraag stellen wanneer dit bijkomend voordeel belastbaar is, m.a.w.

wanneer de begunstigde dit zal moeten aangeven in zijn aangifte in de personenbelasting?

Dient hij dit te doen in het jaar dat een van de voorwaarden niet langer vervuld is of mag

hij wachten tot na 10 jaar?

Uit de praktijk blijkt dat de belastingplichtige dit bijkomend voordeel zal moeten aangeven

in het jaar waarin de voorwaarde verbroken wordt.

180

Art. 43, §6, lid 1, 4° Aandelenoptiewet; Hieronder wordt verstaan de vennootschappen die een

deelnemingsverhouding hebben met de vennootschap die de begunstigde tewerkstelt in de zin van Hoofdstuk

III, deel 1, IV, A., van de bijlage bij het KB van 8 oktober 1976 met betrekking tot de jaarrekening van de

ondernemingen. 181

Memorie van toelichting betreffende het wetsontwerp van het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid

1998 en houdende diverse bepalingen, Parl.St. Kamer 1998-1999, nr. 1912/1, 27. 182

P., DE KOSTER, I., VANDERREKEN, “Het nieuwe regime voor aandelenopties”, Or. 1999, afl. 6-7, 128. 183

Art. 43, §6, lid 3 Aandelenoptiewet.

Page 58: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het nieuwe stelsel

57

Voorbeeld:

Een optie wordt toegekend op 1/6/2009, met een looptijd van 6 jaar. De waarde van de

onderliggende aandelen van de optie is 100. In het optieplan is niet voldaan aan de

voorwaarden voor de verlaagde waardering. De belastingplichtige sluit echter een

personal committence af, zodat de verlaagde waardering alsnog van toepassing is en hier dus

wordt gewaardeerd aan 8%. Het belastbaar voordeel waarop de verschuldigde belasting zal

worden berekend is hier dus 8.

Had de belastingplichtige de personal committence niet afgesloten dan zou het belastbaar

voordeel hier 16 geweest zijn.

Op 1/10/2010 draagt de belastingplichtige echter zijn optie over, waarmee hij de

voorwaarden voor de verlaagde waardering schendt. De belastingplichtige dient in zijn

aangifte voor zijn inkomsten van 2010 een bijkomend belastbaar voordeel aan te geven ten

belope van het verschil tussen de gewone forfaitaire waardering en de verlaagde forfaitaire

waardering. M.a.w. de belastingplichtige dient een belastbaar voordeel aan te geven dat net

even groot zal zijn als het belastbaar voordeel bij de toekenning, nl. 8.

124. Art. 43, §6, lid 3 Aandelenoptiewet bepaalt ook dat indien de werknemer een zeker

voordeel krijgt toegekend na de datum van het aanbod of hij een persoonlijke verbintenis

afsloot en die nadien verbreekt, het bijkomende belastbare voordeel beschouwd zal worden

als een voordeel van het jaar waarin hij zijn woonplaats naar het buitenland verhuisde.

Later in dit werk wordt ingegaan op de vraag als België dit wel kan in een internationale

context.184

e) Uitzonderingen op het forfaitair belastbaar voordeel.

125. Dit forfaitair bepaalde belastbare voordeel kan in twee gevallen verhoogd worden,

nl. bij aandelenopties „in the money‟ en bij een gegarandeerd of zeker voordeel.

[aandelenoptie „in the money‟]

126. Indien de prijs van de uitoefening van de optie lager is dan de op het ogenblik van

het aanbod geldende waarde van de aandelen waarop de optie betrekking heeft, wordt dat

184

Infra 135, nr. 319.

Page 59: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het nieuwe stelsel

58

verschil, in de gevallen bedoeld in de paragrafen 4 tot 6 van art. 43 Aandelenoptiewet, bij

het belastbare voordeel gevoegd.185

M.a.w. indien er sprake is van aandelenopties „in the money‟ wordt het verschil tussen de

waarde van de onderliggende aandelen op het ogenblik van het aanbod van de optie en de

uitoefenprijs ervan, bij het belastbaar voordeel geteld.

Dergelijke aandelenopties bieden een bijkomende zekerheid en vormen dus een bijkomend

belastbaar voordeel.

Voorbeeld:

Men kent een aandelenoptie toe aan een werknemer tegen een uitoefenprijs van 100. De

waarde van de onderliggende aandelen is op dat moment echter 120. Bijgevolg heeft de

werknemer reeds een voordeel bekomen van 20. Dit bijkomende voordeel van 20 zal dus

moeten toegevoegd worden bij het forfaitair bepaalde voordeel.

127. Hierbij kan men nog opmerken dat bij aandelenopties „out of the money‟, er geen

vermindering van het belastbaar voordeel is toegestaan.186

Dit zijn opties waarvan de

uitoefenprijs van de optie hoger ligt dan de waarde van de onderliggende aandelen op het

moment van het aanbod.

[Zeker of gegarandeerd voordeel]

128. Ook wanneer we te maken hebben met een „zeker voordeel‟ moet worden

afgeweken van het forfaitair bepaalde belastbaar voordeel.

Wanneer de optie, op het ogenblik van het aanbod of tot op de vervaldag van de termijn

van uitoefening van de optie, bedingen bevat, die tot doel hebben een zeker voordeel aan

de begunstigde van de optie te verlenen, vormt dit voordeel een beroepsinkomen voor het

belastbaar tijdperk waarin dat laatste vaststaat, in de mate dat het meer bedraagt dan het

bedrag van het belastbaar voordeel dat forfaitair wordt vastgesteld op het ogenblik van de

toekenning van de optie.187

Het gaat hier dus om allerhande bedingen die de begunstigde indekken tegen een daling in

waarde van de onderliggende aandelen. Een mogelijk voorbeeld van dergelijke techniek is

185

Art. 43, §7 Aandelenoptiewet. 186

A. DE REYMAEKER, “De toepassing van de nieuwe wet inzake aandelenopties, een jaar na de

inwerkingtreding”, TFR 2000, .446-447. 187

Art. 43, §8 Aandelenoptiewet.

Page 60: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het nieuwe stelsel

59

een verkoopoptie. Zo zou men kunnen bedingen dat de werknemer de opties later terug kan

verkopen aan de onderneming tegen een bepaalde, vaste prijs. Deze prijs zal dan minstens

de waarde van de onderliggende aandelen op het moment van het aanbod bedragen. Zo is

het onmogelijk voor de werknemer om verlies te leiden met de aandelenoptie.

129. Indien de aandelenoptie dergelijke bedingen bevat betekent dit uiteraard een

bijkomend belastbaar voordeel, als en in de mate waarin dit zekere voordeel groter is dan

het forfaitair bepaalde belastbare voordeel. M.a.w. bij „gedekte‟ opties zal men het

werkelijke voordeel belasten in plaats van het forfaitaire indien het eerstgenoemde groter

is. Is het werkelijke voordeel daarentegen kleiner dan het forfaitair bepaalde voordeel, dan

blijft dat laatste van tel.

130. Het moment van belastbaarheid is hier afhankelijk van het tijdstip waarop het zeker

voordeel wordt toegekend. Is de optie reeds ingedekt vanaf de toekenning, dan gebeurt de

verhoging van het belastbaar voordeel meteen vanaf de toekenning. Wordt het voordeel

pas toegekend in de loop van de uitoefenperiode, dan wordt het logischerwijze pas

belastbaar wanneer het risico ingedekt wordt en het voordeel dus zeker is.

131. In de praktijk wordt vaak gewerkt met een uitoefenprijs die bepaald wordt als een

percentage van de waarde van de onderliggende aandelen op het moment van uitoefening.

Voorbeeld:

Men legt de uitoefenprijs van de aandelenoptie vast op 90% van de waarde van de

onderliggende aandelen op het moment van uitoefening van de optie. Op deze manier

maakt de begunstigde altijd 10% winst, ongeacht een eventuele daling van de waarde van

de onderliggende aandelen ten aanzien van hun waarde bij de toekenning.

In dit geval is het zekere voordeel pas belastbaar vanaf het moment dat de waarde ervan

definitief vaststaat, in casu op het moment van uitoefening, waarmee een uitzondering

wordt gemaakt op het principe van belastbaarheid bij toekenning.188

188

Y. VERDINGH, “Aandelenopties: nieuw fiscaal regime goedgekeurd”, Fisc. Act. 1998, afl. 43, 12.

Page 61: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het nieuwe stelsel

60

f) Wijziging van de voorwaarden van de optie

132. In de parlementaire voorbereiding staat bepaald dat wijzigingen van de

voorwaarden van de optie na het aanbod leiden tot een nieuwe toekenning van de optie.189

Fiscaal worden deze wijzigingen aanzien als de toekenning van een volledig nieuwe

aandelenoptie en wordt men dus opnieuw belast op de volledige, forfaitaire waarde van die

„nieuwe‟ optie. Bovendien wordt deze „nieuwe‟ optie belast volgens de regels van de

Aandelenoptiewet. Dit betekent dat als deze opties „in the money‟ zijn op het moment van

de wijziging, ook hiervoor een bijkomend belastbaar voordeel wordt aangerekend.190

Bij een positieve beursgang en indien er geen wijziging van de uitoefenprijs is gebeurd,

zullen gewijzigde opties steeds „in the money‟ zijn.

133. In de rechtsleer wordt dit bekritiseerd.191

Niet iedere wijziging zou leiden tot een

nieuwe belastbaarheid, maar enkel essentiële wijzigingen zouden dit rechtvaardigen. Onder

essentiële wijzigingen verstaat men deze die het belastbare bedrag van de aandelenoptie

verhogen. Zo zal bijvoorbeeld de verlenging van de uitoefentermijn leiden tot een hogere

forfaitaire waarde (1% of 0,5% per bijkomend, begonnen jaar). De invoeging van een

bijkomende uitoefenperiode, binnen de bestaande uitoefentermijn, zou daarentegen geen

nieuwe toekenning van een optie doen ontstaan. Ook de Dienst Voorafgaande Beslissingen

in fiscale zaken volgt deze redenering.192

g) Belastingpercentage

134. Het belastbaar voordeel van alle aard dat door bovenstaande regels gevonden

wordt, is een bezoldiging van de begunstigde-werknemer, zoals bedoeld in art. 30 e.v. van

het WIB 1992. Het wordt bijgevolg belast tegen het gangbare tarief van de

personenbelasting, vermeerderd met de aanvullende gemeentebelasting.

189

Memorie van toelichting betreffende het wetsontwerp van het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid

1998 en houdende diverse bepalingen, Parl.St. Kamer 1998-1999, nr. 1912/1, 29. 190

Art. 43, §7 Aandelenoptiewet; Dit voordeel is overigens ook onderworpen aan RSZ-bijdragen, Infra 69,

nr. 155. 191

X, “Het 10-jarig bestaan van de fiscale wetgeving inzake aandelenopties”, AFT 2009, afl. 9/10, 2-3 en

www.monkey.be. 192

Voorafg.Besl. nr. 900.399, 15 december 2009, www.fisconet.be; Voorafg.Besl. nr. 800.205, 2 september

2008, www.fisconet.be; Voorafg.Besl. nr. 800.082, 20 mei 2008, www.fisconet.be; Voorafg.Besl. nr. 800.022,

26 februari 2008, www.fisconet.be; Voorafg.Besl. nr. 700.547, 29 januari 2008, www.fisconet.be;

Voorafg.Besl. nr. 700.033, 6 maart 2007, www.fisconet.be.

Page 62: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het nieuwe stelsel

61

135. Bij de uitoefening van de optie is de eventueel gerealiseerde meerwaarde bij de

verkoop van de verworven aandelen vrijgesteld van de inkomstenbelasting.193

2.3. Bedrijfsvoorheffing

136. In overeenstemming met de algemene regels inzake bedrijfsvoorheffing is ook bij

aandelenopties een voorheffing te betalen binnen de 15 dagen vanaf het einde van de

maand waarin de optie werd toegekend.194

137. Deze bedrijfsvoorheffing is verschuldigd door alle natuurlijke personen of

rechtspersonen die inwoner zijn van België en inkomsten, zoals bepaald in

art. 87 KB/WIB 1992, betalen of toekennen als schuldenaar, bewaarder, mandataris of

tussenpersoon. Verder is bedrijfsvoorheffing ook verschuldigd door alle niet-inwoners die

in België of in het buitenland gelijkaardige inkomsten betalen of toekennen die aftrekbaar

zijn van hun in België belastbare inkomsten.195

138. Op aandelenopties toegekend door een Belgische vennootschap zal dus

bedrijfsvoorheffing moeten ingehouden worden.196

De bedrijfsvoorheffing is echter niet

verschuldigd indien de opties zijn vrijgesteld van belasting in België op grond van een

internationale overeenkomst (een dubbelbelastingverdrag) of op grond van de Belgische

wet.197

139. Indien de aandelenoptie is toegekend door een buitenlandse vennootschap met

vaste inrichting in België, is slechts bedrijfsvoorheffing verschuldigd (door de buitenlandse

vennootschap) indien de kosten die verbonden zijn aan de toekenning van de

aandelenoptie, aan de Belgische vaste inrichting kunnen worden toegerekend.198

193

De achterliggende redenering hierbij is dat de aandelenoptie is het privévermogen van de begunstigde valt

bij de toekenning ervan. Eventuele meerwaarden gerealiseerd na de toekenning zijn bijgevolg het resultaat

van de beursschommelingen van de onderliggende aandelen en zijn niet belastbaar op basis van art. 90, 9°

WIB 1992. 194

Art. 45 Aandelenoptiewet en art. 412, lid 2 WIB 1992. 195

Art. 270 WIB 1992; Art. 86-87 KB/WIB 1992. 196

Art. 270, lid 1, 1° WIB 1992. 197

Art. 87, lid 1 KB/WIB 1992. 198

Art. 270, lid 1, 1° WIB 1992.

Page 63: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het nieuwe stelsel

62

Er is immers enkel een inhoudingplicht indien de kosten in verband met de aandelenopties

beroepskosten zijn in de zin van art. 237 WIB 1992 en om aftrekbaar te zijn dient de

buitenlandse vennootschap over een belastbare entiteit te beschikken in België.199

De voornaamste kosten die in de praktijk ten laste kunnen gelegd worden van de Belgische

inrichting zijn administratiekosten.

140. Indien de aandelenoptie is toegekend door een buitenlandse vennootschap zonder

vaste inrichting in België aan een werknemer van een Belgische dochtervennootschap, is

geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd. Hier gaat het om de hypothese waarin de

(Belgische) werkgever van de begunstigde werknemer een dochtervennootschap is en

bijgevolg geen vaste inrichting uitmaakt.

Er zal echter toch bedrijfsvoorheffing verschuldigd zijn als de Belgische

dochteronderneming tussenkomt bij de toekenning van de optie, ditmaal door de

dochteronderneming zelf.200

De vraag is wanneer de Belgische vaste inrichting als een

tussenpersoon kan gezien worden.201

De rechtsleer beperkt er zich toe te stellen dat onder

het begrip tussenpersoon zeker niet wordt begrepen de persoon die fysiek belast is met de

overhandiging van de bezoldiging.202

Volgens LEBERSORG en PATTYN is er sprake van

een tussenpersoon indien de vennootschap effectief en actief tussenkomt in de procedure

van het toekennen van de aandelenopties. Een passieve interventie zou daarentegen niet

voldoende zijn. De doorrekening van de kosten van de toekenning leidt op zich echter niet

tot het verschuldigd zijn van de voorheffing.203

141. In de praktijk vermijdt men beter, indien mogelijk, het moeten inhouden van

bedrijfsvoorheffing. Het inhouden van bedrijfsvoorheffing kan immers een

cashflowprobleem veroorzaken. Als een werknemer een aandelenoptie ontvangt dient hij

bedrijfsvoorheffing te betalen op zowel zijn maandloon als op het belastbare voordeel van

de optie. De werknemer dient binnen de 15 dagen vanaf het einde van de maand waarin de

199

J. LEBERSORG, J. PATTYN, “Internationale aspecten van aandelenopties: fiscale analyse door een

Belgische bril”, AFT 2004, afl. 5, 22. 200

Art. 270, lid 1, 1° WIB 1992. 201

Zie H. DERYCKE, “Buitenlandse aandelenopties en bedrijfsvoorheffing”, Fiscoloog (I.) 1999, nr. 188, 1-

3; A. DE REYMAEKER, “De toepassing van de nieuwe wet inzake aandelenopties, een jaar na de

inwerkingtreding”, TFR 2000, 449; J. LEBERSORG, J. PATTYN, “Internationale aspecten van

aandelenopties: fiscale analyse door een Belgische bril”, AFT 2004, afl. 5, 22. 202

H. DERYCKE, “Buitenlandse aandelenopties en bedrijfsvoorheffing”, Fiscoloog (I.) 1999, nr. 188, 2. 203

J. LEBERSORG, J. PATTYN, “Internationale aspecten van aandelenopties: fiscale analyse door een

Belgische bril”, AFT 2004, afl. 5, 22.

Page 64: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het nieuwe stelsel

63

optie werd toegekend deze bedrijfsvoorheffing te betalen. Hier rijst echter een probleem:

het belastbare voordeel van de aandelenoptie is een fictief voordeel. De werknemer heeft

door de toekenning van de optie immers nog geen opbrengst gerealiseerd. Deze komt pas

later en, meer nog, is nog lang niet zeker. Intussen dient de bedrijfsvoorheffing wel

ingehouden te worden. Indien het nettoloon hiertoe niet toereikend is, zal tussen de

werknemer en werkgever onderling moeten afgesproken worden wie deze last zal dragen.

In de praktijk zal dit meestal de werknemer zijn, want indien de werkgever de

bedrijfsvoorheffing voor zijn rekening neemt zal dit een bijkomend voordeel in natura

vormen en dus leiden tot een bijkomende belasting in hoofde van de werknemer.204

2.4. Formaliteiten

2.4.1. Individuele fiches en samenvattende opgaven

142. Krachtens art. 44 van de Aandelenoptiewet dient de uitgevende vennootschap de

belastbare waarde op te nemen in individuele fiches en samenvattende opgaven. Dit kan

een Belgische vennootschap zijn of een buitenlandse vennootschap met een vaste

inrichting in België. Indien de aandelenopties uitgegeven worden door een niet-

verblijfhoudende buitenlandse vennootschap, komt het aan de Belgische

dochtervennootschap toe, met wie de betrokken werknemer een arbeidsovereenkomst heeft

gesloten, om aan deze verplichting te voldoen.205

Zoals reeds vermeld hoeft deze laatste

echter geen bedrijfsvoorheffing in te houden als ze niet tussenkomt als tussenpersoon bij

de toekenning van de aandelenopties.206

143. Indien het gaat om aandelenopties die buiten het toepassingsgebied van de

Aandelenoptiewet vallen207

geldt art. 44 van de Aandelenoptiewet uiteraard niet. In dit

geval zal het gemene fiscale recht gelden en zal er enkel een rapporteringplicht bestaan in

204

A. DE REYMAEKER, “De toepassing van de nieuwe wet inzake aandelenopties, een jaar na de

inwerkingtreding”, TFR 2000, 450; S. VAN BREEDAM, “Aandelenopties voor werknemers en

bedrijfsleiders”, T.Fin.R. 2002, afl. 4, 155. 205

Art. 44, lid 2 Aandelenoptiewet. 206

Supra 62, nr. 140. 207

Infra 76, nr. 177.

Page 65: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het nieuwe stelsel

64

hoofde van de Belgische vennootschap indien de kosten werden doorgerekend en in

mindering gebracht in de zin van art. 57 WIB 1992.208

2.4.2. Sanctie vennootschap

144. Indien niet voldaan is aan de bovenstaande formaliteiten wordt het belastbaar

voordeel beschouwd als een abnormaal en goedgunstig voordeel en bijgevolg bij het

belastbare resultaat van de uitgevende vennootschap gevoegd of, desgevallend, aan de

Belgische dochtervennootschap met wie de werknemer een arbeidsovereenkomst heeft.209

145. Onzeker is of ook de geheime commissieaanslag ten belope van 309% kan worden

toegepast.210

Volgens art. 45 van de Aandelenoptiewet zijn de bepalingen van het

WIB 1992 van toepassing voor zover de Aandelenoptiewet er niet van afwijkt. De vraag is

hier dus als de sanctie in art. 44, lid 1 Aandelenoptiewet een afwijking vormt van het

gemeen recht of als ze daarentegen slechts een aanvulling is. Een tekstuele interpretatie

van art. 44 verhindert de geheime commissieaanslag niet. Nergens wordt immers melding

gemaakt dat dit de enige mogelijke sanctie zou zijn.211

2.4.3. Rapporteringplicht voor de Belgische rijksinwoners

146. Krachtens art. 5 WIB 1992 moet iedere Belgische rijksinwoner zijn volledige

wereldinkomen aangeven in zijn aangifte in de personenbelasting.212

Zodoende zal de

begunstigde van een aandelenoptie die tevens een Belgisch inwoner is, het voordeel uit zijn

verkregen optie moeten aangeven, zelfs indien deze niet in België belastbaar is.

208

J. LEBERSORG, J. PATTYN, “Internationale aspecten van aandelenopties: fiscale analyse door een

Belgische bril”, AFT 2004, afl. 5, 22; T. DECLERQ, P. VERSWIJVER, J. PATTYN, “Aanvaarding binnen 60

dagen. Belastbaar moment aandelenopties: eindelijk duidelijkheid ?”, Fisc. Act. 2004, afl. 16, 8. 209

Art 44, lid 1, laatste zin Aandelenoptiewet. 210

Art. 219 WIB 1992. 211

J. LEBERSORG, J. PATTYN, “Internationale aspecten van aandelenopties: fiscale analyse door een

Belgische bril”, AFT 2004, afl. 5, 23. 212

Aangezien deze thesis voornamelijk handelt over de belangen voor de werknemer wordt hier enkel over

de personenbelasting gesproken.

Page 66: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het nieuwe stelsel

65

147. Hierbij rijst echter een probleem.213

Wanneer moet de Belgische belastingplichtige

het voordeel uit zijn optie aangeven in België? En daarmee verband houdende, volgens

welk recht (het Belgische of het buitenlandse) moet dit voordeel berekend worden?

Zoals we verder in dit werk zien heeft België internationaal een bijna uniek belastbaar

moment.214

Volgens de Belgische wetgeving is het voordeel uit een optie principieel

belastbaar op het moment van toekenning, maar in het buitenland is dit vaak pas bij de

„vest‟ of de uitoefening van de optie. Dient de begunstigde dan zijn voordeel aan te geven

bij de toekenning van de optie of pas bij de uitoefening of eventueel de „vest‟ ervan?

Uiteraard zal het behaalde voordeel op beide momenten verschillen.

Volgens de administratie dient men alvast het voordeel aan te geven op het moment van de

toekenning en berekend volgens de Belgische regels: “Voor de berekening van de P.B.

over het overige belastbare inkomen van de betrokken inwoner van België, mag […] het

tarief worden toegepast, dat van toepassing zou zijn geweest indien de vrijgestelde

inkomsten niet waren vrijgesteld.

[…]

Het bedrag van het vrijgestelde inkomen, dat voor de berekening van de P.B. over het

overige inkomen in aanmerking komt, moet volgens de regels van het interne recht bepaald

worden; het is dus het bedrag dat, bij afwezigheid van een overeenkomst, aan belasting

zou zijn onderworpen volgens de interne wetgeving; dit bedrag kan bijgevolg verschillen

van datgene dat in de bronstaat aan belasting is onderworpen.”215

148. Volgens de mening van de administratie zal de Belgische rijksinwoner dus ook zijn

aandelenopties moeten aangeven die zijn vrijgesteld in België en belastbaar in het

buitenland, op het moment van toekenning. Wat betreft de berekening van het vrij te

stellen inkomen is dit standpunt in overeenstemming met de richtlijnen van de OESO in

haar commentaar op art. 23 OESO-Modelovereenkomst.216

LEBERSORG en PATTYN wijzen er echter op dat een letterlijke lezing van art. 15 OESO-

Modelovereenkomst en het commentaar op dit artikel er enkel op wijst dat het interne recht

van de woonstaat moet gevolgd worden wat betreft de berekening van het voordeel. Het

213

J. LEBERSORG, J. PATTYN, “Internationale aspecten van aandelenopties: fiscale analyse door een

Belgische bril”, AFT 2004, afl. 5, 24. 214

Infra 115, nr. 266. 215

Com. Ov. 23/111. 216

Comm. on art. 23A and 23B, nr. 39, OECD model tax convention on income and capital (17 juli 2008),

http://www.oecd.org/dataoecd/14/32/41147804.pdf; J. LEBERSORG, J. PATTYN, “Internationale aspecten

van aandelenopties: fiscale analyse door een Belgische bril”, AFT 2004, afl. 5, 24.

Page 67: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het nieuwe stelsel

66

artikel en het commentaar zouden, in een letterlijke interpretatie, echter niks zeggen over

welke regels moeten gevolgd worden voor de bepaling van het tijdstip van de aangifte.217

Indien men deze redenering volgt zou men kunnen opperen dat de buitenlandse inkomsten

niet moeten worden aangegeven op het moment van toekenning en ze dus op dat ogenblik

ook niet in aanmerking komen voor het progressievoorbehoud.

149. In het hierboven geciteerde commentaar van de Belgische administratie wordt ook

vermeld dat van de buitenlandse inkomsten, de buitenlandse belasting mag afgetrokken

worden alvorens het Belgische tarief wordt bepaald. Zo wordt het progressievoorbehoud218

toch enigszins gemilderd, aangezien enkel het buitenlandse netto-inkomen in rekening

wordt gebracht. Gelet op het vermelde standpunt van de administratie zal men van deze

mildering inzake aandelenopties niet kunnen profiteren, aangezien bij de aangifte van het

buitenlandse inkomen (op het moment van toekenning) er nog geen buitenlandse belasting

is geweest. De vraag rijst dan als men bij de uitoefening van de optie de buitenlandse

belasting alsnog in mindering kan brengen van andere in het buitenland behaalde

inkomsten. Of indien er op dat moment geen buitenlands inkomen meer wordt behaald,

men een negatief buitenlands inkomen kan aangeven waarmee de fiscus rekening moet

houden bij de berekening van het Belgische tarief? Bovendien kan er inzake

aandelenopties op deze wijze vaak een negatief buitenlands inkomen zijn, aangezien het

voordeel op het ogenblik van de uitoefening dikwijls aanzienlijk groter kan zijn dan op het

moment van toekenning.

Volgens LEBERSORG en PATTYN zou “een consequente toepassing van de regel

betreffende de aftrekbaarheid van buitenlandse belasting […] moeten toelaten dat het

volledige bedrag van de buitenlandse belasting in mindering wordt gebracht inclusief de

belasting op de uitoefening van aandelenopties. Maar het staat buiten kijf dat de Belgische

Belastingsadministratie een aangifte in de personenbelasting met argusogen zal bekijken

indien er een negatief buitenlands inkomen wordt aangegeven.”219

217

J. LEBERSORG, J. PATTYN, “Internationale aspecten van aandelenopties: fiscale analyse door een

Belgische bril”, AFT 2004, afl. 5, 25. 218

Art. 155 WIB 1992. 219

J. LEBERSORG, J. PATTYN, “Internationale aspecten van aandelenopties: fiscale analyse door een

Belgische bril”, AFT 2004, afl. 5, 24.

Page 68: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het nieuwe stelsel

67

2.4.4. Rapporteringplicht voor de Belgische niet-rijksinwoners

150. Niet-rijksinwoners hebben geen last van de bovenstaande problematiek. Zij dienen

immers enkel hun Belgische inkomsten aan te geven en bijgevolg speelt voor hen dan ook

geen progressievoorbehoud.220

Als niet-rijksinwoner zal men dus enkel het in België

belastbare deel van het voordeel uit de aandelenoptie moeten aangeven.221

2.5. RSZ

2.5.1. Principe: vrijgesteld van socialezekerheidsbijdragen.

151. Op 28 oktober 1999 verscheen in het Belgisch Staatsblad het langverwachte KB

van 5 oktober 1999.222

In het KB werd een principiële vrijstelling van

socialezekerheidsbijdragen op het voordeel van aandelenopties vooropgesteld. Hiertoe

werd art. 19, §2 van het KB van 28 november 1969 aangepast door toevoeging van een

18° lid aan bovenvermeld artikel. Deze paragraaf sluit meerdere voordelen uit van het

loonbegrip terwijl in de eerste paragraaf van datzelfde artikel de verruimingen van het

loonbegrip staan onder gebracht. Door deze uitbreiding zijn geen

socialezekerheidsbijdragen meer verschuldigd op “het voordeel opgeleverd door opties op

aandelen, zoals bepaald bij artikel 42 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het

Belgisch actieplan voor werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen”.223

152. Door een vrijstelling van deze voordelen in te schrijven in de wetgeving gaat de

wetgever er impliciet van uit, dat de voordelen voortvloeiend uit aandelenopties in principe

onder het sociale loonbegrip vallen, iets wat vroeger nooit met volle zekerheid kon worden

gesteld. Bijgevolg ontsnapt het remuneratoir voordeel van een aandelenoptie enkel van

sociale heffingen dankzij de uitzonderingsbepaling in art. 19, §2 van het vermelde

uitvoeringsbesluit. Dit had zijn gevolgen voor aandelenopties die toegekend waren voor 1

januari 1999.224

220

Art. 228 WIB 1992. 221

Art. 305 WIB 1992; Enkel de niet-rijksinwoners die inkomsten halen zoals vermeld in de artikelen 232 tot

234 WIB1992 zijn onderworpen aan de aangifteverplichting (persoonlijke aangifteplicht). 222

KB 5 oktober 1999 houdende wijziging, wat onder de vorm van aandelenopties toegekende voordelen

betreft, van artikel 19 KB 28 november 1969, BS 28 oktober 1999, 40696. 223

Art. 19, §2, 18° KB 28 november 1969. 224

Supra 39, nr. 89.

Page 69: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het nieuwe stelsel

68

153. Er heerst echter wel nog discussie met betrekking tot aandelenopties die mondeling

of stilzwijgend aanvaard werden of schriftelijk na de zestigdagentermijn aanvaard werden.

Gelet op de uitspraken van de Minister van Financiën225

en de administratie226

worden

deze opties fiscaal geherkwalificeerd als een toekenning van aandelen tegen een voordelige

prijs en worden ze op deze manier belast bij de uitoefening.227

De vraag rijst dan wat de gevolgen zijn voor deze aandelenopties op sociaal gebied. Strekt

de uitzondering in art. 19, §2, 18° zich uit tot alle voordelen uit aandelenopties of dienen

we het artikel beperkend te interpreteren (aangezien het hier om een uitzondering gaat) en

is enkel het voordeel bij toekenning van de optie vrijgesteld? In dit laatste geval zouden er

wel sociale zekerheidsbijdragen verschuldigd zijn. De Minister van Sociale zaken en

Volksgezondheid sloot zich alvast aan bij deze laatste redenering: […] deel ik de mening

van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid dat deze opties niet langer binnen de

toepassingssfeer van die wet vallen en bijgevolg niet beoogd worden door artikel 19, § 2,

18°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni

1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de

maatschappelijke zekerheid der arbeiders. Indien deze aandelenopties nadien toch nog

worden gelicht, moeten zij, ook wat de socialezekerheidswetgeving betreft, als voordelige

aandelenplannen worden behandeld.228

Nog volgens de Minister van Sociale zaken en Volksgezondheid zijn dergelijke

aandelenplannen echter niet altijd onderworpen aan sociale heffingen. In bepaalde gevallen

kunnen ook deze immers vrijgesteld zijn. Meer bepaald indien voldaan is aan de

voorwaarden bepaald in de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in

het kapitaal en in de winst van de vennootschappen229

of in het geval van art. 48 van de

Aandelenoptiewet.230

225

Vr. en Antw. Kamer 2003-2004, 20 januari 2004, 4179 (Vr. nr. 228 F. BELLOT). 226

Circ. Nr. AFT2005/0652, 25 mei 2005, www.fisconetplus.be. 227

Infra 77, nr. 179. 228

Vr. en Antw. Kamer 2007-2008, 28 april 2008, 4931 (Vr. nr. 84 L. VAN BIESEN); Zie ook Vr. en Antw.

Kamer 2007-2008, 19 september 2008, 11871 (Vr. nr. 342 L. VAN BIESEN). 229

Wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de

vennootschappen, BS 9 juni 2001, 19288; Voor meer informatie omtrent deze voorwaarden zie W. VAN

EECKHOUTTE, Sociaal Compendium arbeidsrecht, Kluwer 2009-2010, 1298-1306. 230

Vr. en Antw. Kamer 2007-2008, 28 april 2008, 4931 (Vr. nr. 84 L. VAN BIESEN).

Page 70: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het nieuwe stelsel

69

2.5.2. Uitzonderingen:

154. Op de principiële vrijstelling van sociale bijdragen bestaan twee uitzonderingen,

naar analogie van de fiscale regels. Deze staan expliciet in het KB vermeld.231

a) Opties „in the money‟

155. Een eerste uitzondering betreft zogeheten opties „in the money‟. Hebben we met

dergelijke aandelenopties te maken dan zijn er toch, bij wijze van uitzondering,

socialezekerheidsbijdragen verschuldigd op de intrinsieke waarde van de optie.232

b) Gegarandeerd of zeker voordeel

156. Een tweede uitzondering is van toepassing indien het aanbod van de aandelenoptie

een „zeker voordeel‟ inhoudt.233

Aan een aandelenoptie zijn inderdaad een aantal risico‟s

verbonden. Zo loopt de werknemer, die de aandelenoptie aanvaardt, het gevaar belastingen

te betalen op het forfaitair geraamde voordeel dat voortvloeit uit de optie, terwijl de kans

bestaat dat de waarde van de onderliggende aandelen in de toekomst zal dalen. Bijgevolg

wordt het lichten van de optie nutteloos terwijl de betrokkene wel reeds belastingen diende

te betalen op het gekregen „voordeel‟.

Om dit risico te vermijden is men soms geneigd om werknemers een „gegarandeerd

voordeel‟ te bieden. Men kan dit bijvoorbeeld doen door de uitoefenprijs te bepalen als een

percentage van de waarde van de onderliggend aandelen.

Voorbeeld:

Indien de uitoefenprijs 80% van de waarde van de aandelen zou bedragen en deze aandelen

zijn op een gegeven moment 100 waard, dan is de uitoefenprijs 80. Zakken deze aandelen

over de jaren heen in waarde naar 50, dan is de uitoefenprijs 40. Bijgevolg is de werknemer

steeds ingedekt.

231

Art. 19, §2, 18° KB 28 november 1969. 232

Art. 19, §2, 18°, lid 1 KB 28 november 1969. 233

Art. 43,§8 Aandelenoptiewet en art. 19, §2, 18°, lid 2 KB 28 november 1969.

Page 71: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het nieuwe stelsel

70

157. Indien er nu een dergelijk „zeker voordeel‟ is toegekend, dan bepaalt het KB dat dit

voordeel toch onderworpen zal zijn aan sociale bijdragen. Deze zijn verschuldigd op het

moment dat het zeker voordeel zich realiseert.

c) Reikwijdte uitzonderingen

158. Men mag er van uitgaan dat het KB van 5 oktober 1999 geen afbreuk kan doen aan

art. 48 van de Aandelenoptiewet.234

Deze laatste stelt een décote van 20% op aandelen in

uitvoering van art. 609 W.Venn., expliciet vrij. Indien de optietoekenning gebeurt met

toepassing van art. 609 W.Venn. dan is de décote toch vrijgesteld van sociale

zekerheidsbijdragen op basis van voormeld artikel en ongeacht de bepalingen van het KB.

159. In beide gevallen zijn sowieso socialezekerheidsbijdragen verschuldigd door de

werkgever, ongeacht of voldaan is aan de wettelijke definitie van loon inzake sociale

zekerheid. Het speelt m.a.w. geen rol meer of het voordeel ten laste valt van de werkgever

of niet. Zelfs als de moedermaatschappij de kosten draagt i.p.v. de eigenlijke werkgever

blijven deze bijdragen verschuldigd.235

Voor beide uitzonderingen dient men de sociale bijdragen te berekenen op het deel dat

hoger is dan het geraamde voordeel op het moment van toekenning van de optie.

160. Ten slotte bepaalt het KB niet expliciet op welk moment het voordeel,

voortvloeiende uit de aandelenoptie, dient te worden onderworpen aan sociale heffingen.

Op fiscaal gebied bepaalt de Aandelenoptiewet dat deze aandelenopties onderworpen

worden aan belastingen op het moment van de toekenning van de optie. Bij gebreke aan

een dergelijke bepaling in het KB kunnen we aannemen dat ook inzake de

socialezekerheidsbijdragen het voordeel dient te worden aangegeven en de bijdragen

bijgevolg verschuldigd zijn op het moment van toekenning, namelijk de zestigste dag na

het aanbod van de optie. Dit is nu bevestigd door het Hof van Cassatie zodat hierover geen

twijfel meer bestaat.236

234

P. DE KOSTER, I. VANDERREKEN, “Sociaalrechtelijke vragen bij aandelenopties”, Or. 2000, 79-80. 235

O. DEBRAY, “Sociale zekerheid. Aandelenopties vrijgesteld van sociale bijdragen”, Fisc. Act. 1999, afl.

35, 6. 236

Cass. 20 oktober 2008, AR S.07.0077.N, JTT 2009, afl. 1043, 297 en www.jura.be.

Page 72: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het nieuwe stelsel

71

2.5.3. Inwerkingtreding

161. Het KB trad in werking, met retroactieve kracht, op 1 januari 1999. Bijgevolg zou

de fiscale en de sociale regeling in tijd gelijkgeschakeld zijn en verhindert men zo het

ontstaan van een „grijze zone‟237

2.6. Grondwettelijk Hof: arrest 28 juli 2006

162. In vele aandelenoptieplannen is een clausule opgenomen waardoor deze enkel kan

worden uitgeoefend als de werknemer nog werkzaam is bij de werkgever (of een andere

vennootschap in de groep) die de optie toekende. Eventueel voorziet men wel in een

(korte) periode waarin de optiehouder de optie toch nog kan uitoefenen na het einde van de

tewerkstelling, tenzij in bepaalde omstandigheden zoals ontslag wegens dwingende

redenen. Deze clausule, in combinatie met de zogeheten „vestingperiode‟ kan er voor

zorgen dat de werknemer lange tijd in onzekerheid blijft over de mogelijkheid om de optie

winstgevend te kunnen uitoefenen. Dit terwijl hij uiteraard wel reeds belastingen diende te

betalen bij de toekenning van de optie.

163. Indien dergelijke clausule in de optie is opgenomen, is het mogelijk dat een

werknemer die ontslagen wordt tijdens de „vestingperiode‟, zich in de onmogelijkheid

bevindt om de optie uit te oefenen en dit wegens omstandigheden buiten zijn wil. Een

werknemer die, al dan niet vrijwillig, zijn werkgever verlaten heeft zal dus worden

benadeeld t.o.v. een werknemer die wel nog voor dezelfde werkgever werkt.238

De vraag

stelde zich of dit geen discriminatie inhield, gelet op het feit dat men de betaalde belasting

niet meer kan terugvorderen.239

In zijn arrest van 28 juli 2006 antwoordde het voormalige

Arbitragehof (nu Grondwettelijk Hof) op een prejudiciële vraag hieromtrent. Volgens het

Grondwettelijk hof worden alle belastingplichtigen gelijk behandeld op het moment van

belastbaarheid, zijnde bij de toekenning van de optie. De belastingplichtigen worden belast

237

Contra F. RUELENS, “Wat met het begrip „ten laste van de werkgever‟?”, Fisc. Act. 1999, afl. 43, 5. 238

Zie J. PATTYN, “Belastbaarheid aandelenopties bij toekenning: geen discriminatie”, Fisc. Act. 2006, afl.

29, 4-6; M. DE MUNTER, „Belasting bij toekenning van de opties is niet discriminerend”, Fiscoloog 2006,

afl. 1036, 5-7. 239

Vr. en Antw. Kamer 2002-2003, 24 oktober 2002, 18728 (Vr. nr. 1128 A. COLEN).

Page 73: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Het nieuwe stelsel

72

op de kans om in de toekomst een mogelijk voordeel te behalen. Het feit dat sommigen dit

voordeel nooit behalen maakt geen discriminatie uit.240

164. Ondanks het vermelde arrest blijft het een onrechtvaardigheid dat werknemers,

door omstandigheden die volledig buiten hun wil liggen en die niet inherent zijn aan het

risico van een aandelenoptie,241

niet langer in staat zijn om hun aandelenopties uit te

oefenen, terwijl ze hiertoe wel reeds een belasting hebben betaald. De wetgever zou dan

ook best nadenken over mogelijke oplossingen zoals het opleggen van een verplichte

termijn waarin de werknemer zijn optie kan uitoefenen na zijn ontslag, eventueel

behoudens ontslag wegens dwingende redenen.

240

Arbitragehof 28 juli 2006, nr. 125/2006, www.grondwettelijkhof.be. 241

Bedoeld wordt hier een waardedaling van de onderliggende aandelen.

Page 74: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Evolutie

73

Hoofdstuk 3: Evolutie van de wet van 26 maart 1999

3.1. Algemeen

165. De Aandelenoptiewet bestaat nu reeds een decennium. In die 10 jaar is de regeling,

zoals hierboven reeds aangegeven, op enkele vlakken bijgeschaafd. In het volgende

hoofdstuk worden deze wijzigingen, die vooral door de programmawet van

24 december 2002 werden aangebracht, overlopen.242

Daarna kijken we naar wat voor

gevolgen dit veroorzaakte en hoe de huidige situatie juist in elkaar zit.243

3.2. Programmawet van 24 december 2002

3.2.1. Definitie aanbod

166. Een eerste punt dat werd gewijzigd door de programmawet is de definitie van het

begrip „aanbod‟.244

Aan de oude definitie werd toegevoegd dat deze „schriftelijk en

gedateerd‟ aan de begunstigde van de optie moest kenbaar gemaakt worden.245

Voorheen

was het mogelijk om een aandelenoptie ook mondeling aan te bieden, sinds de wijziging is

enkel een schriftelijk aanbod geldig. Bovendien dient het aanbod ook gedateerd te zijn,

zodat er geen discussie meer mogelijk is omtrent de datum van het aanbod.

3.2.2. Vermoeden aanvaarding aanbod

167. Voorheen was het moment van toekenning vastgelegd op de 60e dag na het aanbod,

tenzij de begunstigde de optie schriftelijk weigerde voor het einde van deze 60 dagen.

De begunstigde die niets deed, was dus geacht om na zestig dagen de optie aanvaard te

hebben.

242

Programmawet van 24 december 2002, BS 31 december 2002 (ed. 1). 243

Infra 76, nr. 177. 244

Art. 41, 4° Aandelenoptiewet. 245

Art. 403 Programmawet 24 december 2002.

Page 75: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Evolutie

74

168. De programmawet wijzigde art. 42, §1, lid 2 van de Aandelenoptiewet door dit

vermoeden om te keren.246

Het moment van toekenning blijft de zestigste dag na het

aanbod, maar alleen indien de begunstigde ten laatste op de zestigste dag de optie

schriftelijk aanvaardt. De begunstigde die niets doet, wordt nu dus geacht de optie

geweigerd te hebben na de zestigste dag.

169. De redenen voor deze wijziging hoeft men niet ver te zoeken. De belastingplichtige

kan niet langer in een uitzichtloze optie sukkelen vanwege vergetelheid of nalatigheid.

Bovendien wordt hij, door het moeten stellen van een positieve handeling, gestimuleerd

om binnen een termijn van twee maanden na te denken over de (fiscale) gevolgen van het

aanvaarden van de optie. Vooral in tijden waarin de beurzen erg onzeker zijn dient men

niet licht te gaan over het sluiten van een aandelenoptie. In de memorie van toelichting

wijst men dan ook op de onlogica in het feit dat men onder de vorige regeling „stappen

moet ondernemen om iets niet te verkrijgen‟.247

170. De nieuwe regeling heeft echter ook nadelen. Ze roept immers een aantal vragen

op. Wat gebeurt er bijvoorbeeld indien men de aandelenoptie aanvaardt na deze

zestigdagentermijn? Of indien de optie een automatische toekenning bepaalt en de

begunstigde bijgevolg nalaat om schriftelijk te aanvaarden? Of nog, indien de begunstigde

de optie gewoon mondeling aanvaardt en niet schriftelijk? Deze mogelijkheden worden

vaak in buitenlandse opties voorzien. In deze gevallen zou de optie, wat betreft de

Belgische fiscaliteit, geacht worden niet toegekend te zijn. Wat uiteraard tot een niet-

belasting in België leidt. Naar burgerlijk recht kan men echter perfect de optie nog

aanvaarden na deze zestig dagen. Bijgevolg zou men een aandelenoptie kunnen bekomen,

met alle mogelijkheden tot uitoefenen, maar zonder daarop belastingen te betalen. Dit

vraagstuk wordt later in dit werk grondig besproken.248

246

Art. 404 Programmawet 24 december 2002. 247

Memorie van toelichting betreffende ontwerp van de programmawet, Parl.St. Kamer 2002-2003, nr. 50

2124/001, 197. 248

Infra 77, 179 e.v.

Page 76: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Evolutie

75

3.2.3. Waardering

171. Zoals eerder reeds opgemerkt, was er voor de programmawet van

24 december 2002 onduidelijkheid omtrent de waardering van beursgenoteerde

onderliggende aandelen.249

Men kan, naar keuze van de aanbieder, kiezen tussen ofwel de

gemiddelde koers van het aandeel gedurende de dertig dagen die het aanbod voorafgaan

ofwel de laatste slotkoers die voorafgaat aan de dag van het aanbod. Kiest men voor de

eerste mogelijkheid, dan bestond er discussie over hoe dit gemiddelde juist moest worden

bekomen. In de lijn van de interpretatie van de administratie bepaalt de wet nu dat men

hiervoor de slotkoers van die dagen dient te nemen.250

172. De programmawet veranderde verder nog dat het advies omtrent de waardering van

aandelen die niet beursgenoteerd zijn ook mogelijk is door een accountant, indien de

uitgevende vennootschap geen commissaris-revisor heeft.251

Voor de programmawet

mocht dit advies enkel verschaft worden door een bedrijfsrevisor.252

3.2.4. „Eenmalige‟ verlenging

173. Vanwege de toenmalige, neerwaartse beursspiraal besliste de wetgever in de

programmawet van 2002 om de mogelijkheid te bieden om, in onderling overleg tussen de

begunstigde en de uitgevende vennootschap, de uitoefenperiode te verlengen zonder dat dit

leidde tot een bijkomende belasting.253

174. Om in aanmerking te komen moest de aandelenoptie afgesloten zijn tussen

1 januari 2000 en 31 december 2002 en de uitoefenperiode mocht met maximum 3 jaar

verlengd worden. Men diende dit akkoord aan de belastingadministratie te betekenen voor

31 juli 2003.

249

Supra 50, nr. 117. 250

Art. 43, §4, 1° Aandelenoptiewet; Art. 405 Programmawet 24 december 2002. 251

Art. 406 Programmawet 24 december 2002. 252

Art. 43, §4, 2°, eerste lid Aandelenoptiewet; Supra 51, 119. 253

Art. 47, §4 Aandelenoptiewet, ingevoegd bij art. 407 Programmawet 24 december 2002; De verlenging

van de uitoefentermijn wordt normaal op fiscaal vlak aanzien als de toekenning van een volledig nieuwe

optie en overeenkomstig belast, Supra 60, nr. 132.

Page 77: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Evolutie

76

175. Met deze maatregel wilde men vooral de werknemers sparen, die reeds een

belasting hadden moeten betalen en nu met een de facto waardeloze aandelenoptie

opgezadeld waren.

176. Uiteindelijk bleek deze bepaling niet zo eenmalig te zijn. In 2009 greep de

wetgever opnieuw naar dit middel, ditmaal om de gevolgen van de financiële crisis van

2008 en de bijhorende beurscrash op te vangen.254

3.3. Minister voert een ‘de facto’ keuzestelsel in

177. Zoals hierboven reeds aangehaald,255

ontstond na de wijzigingen door de

programmawet van 24 december 2002 onduidelijkheid omtrent het vermoeden van

aanvaarding van het aanbod. Meer bepaald kan men zich afvragen hoe men aandelenopties

fiscaal dient te behandelen indien deze pas aanvaard zijn na de termijn van zestig dagen of

binnen deze termijn mondeling aanvaard.

178. In de rechtsleer werden drie mogelijkheden voorzien:256

1) Deze aandelenopties vallen ook onder het toepassingsgebied van de

Aandelenoptiewet en zijn niet belastbaar.

Volgens de Aandelenoptiewet moeten de opties schriftelijk aanvaard worden

binnen de zestig dagen na het aanbod. Gebeurt dit niet, dan is vanuit fiscaal

oogpunt geen toekenning van de optie gebeurd en kan dit bijgevolg niet belast

worden zonder bijkomende, wettelijke bepaling. Het legaliteitsprincipe verzet zich

hier immers tegen.257

2) Deze aandelenopties vallen niet onder het toepassingsgebied van de

Aandelenoptiewet, maar zijn toch belastbaar.

In deze visie zou er opnieuw geen toekenning van de optie gebeurd zijn en

bijgevolg ook geen belasting van deze toekenning. Wanneer men echter de optie

254

Supra 79, nr. 186. 255

Supra 74, nr. 170. 256

M. DE MUNTER, “Aandelenopties: optionele belasting bij uitoefening?”, Fiscoloog 2004, afl. 934, 3;

T. DECLERQ, P. VERSWIJVER, J. PATTYN, “Aanvaarding binnen 60 dagen. Belastbaar moment

aandelenopties: eindelijk duidelijkheid ?”, Fisc. Act. 2004, afl. 16, 7. 257

Art. 170 GW.

Page 78: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Evolutie

77

zou uitoefenen, herkwalificeert men deze transactie naar een toekenning van

aandelen met korting. Hierop zou dan wel belasting verschuldigd zijn.

3) Deze aandelenopties vallen niet onder het toepassingsgebied van de

Aandelenoptiewet, maar onder de gemene, fiscale regels.

Hier argumenteert men dat de Aandelenoptiewet enkel zou slaan op toegekende

opties. Gevolg zou zijn dat voor de opties die niet toegekend zijn volgens de regels

van de Aandelenoptiewet, het algemeen fiscaal recht van toepassing is. Hierbij zou

men dus terecht komen bij de discussie omtrent „het oude stelsel‟, dat hierboven

uitgebreid besproken is geweest.258

179. De vraag werd gesteld aan de toenmalige Minister van Financiën.259

Deze sloot

zich aan bij de tweede strekking. Naar de mening van de Minister moet men de laattijdig

mondeling aanvaarde opties op fiscaal gebied als niet bestaande beschouwen en worden ze,

althans op dat ogenblik, ook niet belast. Indien men de optie later uitoefent zou deze

transactie echter als een toekenning van aandelen tegen een voordelige prijs moeten

worden beschouwd. Deze zienswijze werd bevestigd door de fiscus in zijn circulaire van

25 mei 2005260

en nogmaals door de Minister van Financiën.261

180. Dit standpunt lijkt echter twijfelachtig. De minister gaat hier voorbij aan de

realiteit. Het aanvaarden van de optie zestig dagen na het aanbod doet immers geen

afbreuk aan de eigenheid van de aandelenoptie. Volgens art. 41, 3° van de

Aandelenoptiewet is een optie „Het recht, om gedurende een welbepaalde termijn een

bepaald aantal aandelen aan te kopen […]tegen een vastgestelde of een nog vast te stellen

prijs.‟ Ook laattijdig of mondeling aanvaarde opties voldoen aan deze definitie en zijn

bijgevolg volwaardige aandelenopties. Om deze vervolgens te herkwalificeren als een

verkrijging van aandelen met korting is niet in overeenstemming met de werkelijkheid.

Dergelijke fictie kan alleen via wet worden ingevoerd.

258

Supra 14, nr. 20 e.v.; J. LEBERSORG, J. PATTYN, “Internationale aspecten van aandelenopties: fiscale

analyse door een Belgische bril”, AFT 2004, afl. 5, 9. 259

Vr. en Antw. Kamer 2003-2004, 20 januari 2004, 4179 (Vr. nr. 228 F. BELLOT). 260

Circ. Nr. AFT2005/0652, 25 mei 2005, www.fisconetplus.be. 261

Vr. en Antw. Kamer 2007-2008, 28 april 2008, 8340 (Vr. nr. 86 L. VAN BIESEN).

Page 79: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Evolutie

78

181. De visie van de Minister heeft in de praktijk verregaande gevolgen.262

Indien men

deze redenering volgt, valt de belastbaarheid van de „aandelenoptie‟ immers op het

moment van de uitoefening. Het ziet er dan ook naar uit dat de Minister met dit antwoord

een de facto keuzestelsel heeft geïntroduceerd. De belastingplichtige kan door het al dan

niet aanvaarden van de optie binnen de zestig dagen na het aanbod, kiezen tussen

belastbaarheid bij de toekenning of belastbaarheid bij uitoefening.

Kiest men voor belastbaarheid bij toekenning van de optie, dan dient men schriftelijk te

aanvaarden binnen de zestig dagen na het aanbod en gelden de regels van de

Aandelenoptiewet.

Kiest men daarentegen voor belastbaarheid bij uitoefening, dan aanvaardt men impliciet,

mondeling of laattijdig. In dit geval wordt men belast op het verschil tussen de intrinsieke

waarde of de beurswaarde van de aandelen, naargelang de aandelen al dan niet

beursgenoteerd zijn en de lagere, vooraf afgesproken uitoefeningprijs.263

Indien de verworven aandelen beursgenoteerd zijn kan men het belastbaar voordeel

berekenen door 100/120 van de marktwaarde op het moment van uitoefening te nemen,

indien men deze aandelen, in onderling overleg, onbeschikbaar maakt voor twee jaar of

indien de vennootschap massaal aandelen toekent aan de werknemers waardoor een

beursval te verwachten valt.264

182. Een ander gevolg van deze herkwalificatie is dat er opnieuw

socialezekerheidsbijdragen verschuldigd zijn. De vrijstelling bepaald in het KB van 5

oktober 1999 geldt immers, in de visie van de Minister van Sociale Zaken en

Volksgezondheid, enkel voor het verkregen voordeel in de zin van de Aandelenoptiewet.265

183. Een derde gevolg is dat de verplichting voor de uitgevende Belgische vennootschap

om het belastbaar voordeel te rapporteren niet van toepassing is.266

De algemene regels

zouden hier bijgevolg van toepassing zijn, wat betekent dat deze bezoldiging, krachtens

art. 57 WIB 1992, slechts als een beroepskost wordt aanvaard, in hoofde van de

262

Zie M. DE MUNTER, “Aandelenopties: optionele belasting bij uitoefening?”, Fiscoloog 2004, afl. 934, 3-

4; T. DECLERQ, P. VERSWIJVER, J. PATTYN, “Aanvaarding binnen 60 dagen. Belastbaar moment

aandelenopties: eindelijk duidelijkheid ?”, Fisc. Act. 2004, afl. 16, 7-8. 263

Vr. en Antw. Kamer 2007-2008, 28 april 2008, 8340 (Vr. nr.86 L. VAN BIESEN). 264

Circ. Nr. Ci.RH.241/414.614, 16 juli 1990, Bull. Bell., nr. 697, 2227 en www.fisconetplus.be. 265

Vr. en Antw. Kamer 2007-2008, 28 april 2008, 4931 (Vr. nr. 84 L. VAN BIESEN); Vr. en Antw. Kamer

2007-2008, 19 september 2008, 11871 (Vr. nr. 342 L. VAN BIESEN). 266

T. DECLERQ, P. VERSWIJVER, J. PATTYN, “Aanvaarding binnen 60 dagen. Belastbaar moment

aandelenopties: eindelijk duidelijkheid ?”, Fisc. Act. 2004, afl. 16, 8.

Page 80: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Evolutie

79

belastingplichtige die de bezoldiging toekent, indien ze wordt vermeld op een individuele

fiche en samenvattende opgave.267

184. De belastingplichtige die wenst gebruik te maken van dit „keuzestelsel‟ dient echter

op te letten. Het Hof van Cassatie velde onlangs twee nieuwe arresten die het

vertrouwensbeginsel in contra legem situaties hoogst twijfelachtig maakt.268

In een zaak

omtrent de waarde van een circulaire bevestigde het Hof van Cassatie weliswaar dat de

beginselen van behoorlijk bestuur (die het recht op rechtszekerheid omvatten) bindend zijn

voor de administratie, maar stelde meteen daarna dat zij de wet moet toepassen en het haar

niet vrij staat om afstand te doen van de verplichting om de wettelijk verschuldigde

belasting vast te stellen. Het recht op rechtszekerheid zou inhouden dat de

belastingplichtige de toepassing van een, met de wet strijdige, regeling niet kan eisen door

zich te beroepen op de door de aanschrijvingen van de administratie gewekte schijn. Dit

omdat deze schijn bij de belastingplichtige niet de gewettigde overtuiging kan wekken dat

de administratie afziet van de strikte toepassing van de wet.269

185. Bijgevolg kan men enkel besluiten dat er opnieuw een juridische onduidelijkheid is

gekomen omtrent het belastbaar moment van aandelenopties, ditmaal met betrekking tot de

opties die buiten het toepassingsgebied van de Aandelenoptiewet vallen.

3.4. De economische herstelwet 2009: l’histoire se répète

186. Na de bankcrisis van 2008 en de daaropvolgende beurscrisis, werden de houders

van een aandelenoptie opnieuw geconfronteerd met het belangrijkste nadeel van deze

opties, nl. de mogelijkheid van dalende beurskoersen. Begunstigden van een optie hadden

bij de toekenning van deze optie belastingen betaald op dit voordeel, in de hoop om het in

de toekomst te kunnen verzilveren. Door de neergang van de beurs werd hun hoop echter

in de grond geboord.

267

J. LEBERSORG, J. PATTYN, “Internationale aspecten van aandelenopties: fiscale analyse door een

Belgische bril”, AFT 2004, afl. 5, 22. 268

Cass. 18 december 2009, AR F.08.0056.F, www.cass.be; Cass. 10 december 2010, AR F.08.0038.N,

www.cass.be; S. VAN CROMBRUGGE, “Verdere uitholling algemene beginselen behoorlijk bestuur”,

Fiscoloog 2010, afl. 1193, 2. 269

Cass. 18 december 2009, AR F.08.0056.F, www.cass.be.

Page 81: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Evolutie

80

187. De situatie is niet nieuw. Ook in 2002 had men reeds te maken met een dergelijke

negatieve beursspiraal. De wetgever reageerde destijds in de programmawet van

24 december 2002 met een „eenmalige‟ verlenging van de uitoefenperiode.270

188. Dit ingrijpen blijkt nu niet zo eenmalig te zijn. In art. 21 van de Economische

herstelwet van 27 maart 2009271

herneemt de wetgever deze maatregel voor aandelenopties

die afgesloten zijn tussen 1 januari 2003 en 31 augustus 2008. Hierbij gaat de wetgever

ervan uit dat na augustus 2008 iedereen reeds voldoende op de hoogte was van de dalende

beurskoersen.272

Concreet houdt de maatregel de mogelijkheid in voor de uitgevende vennootschap om,

mits (schriftelijke)273

toestemming van de begunstigde, de uitoefenperiode te verlengen

voor een termijn van maximum vijf jaar, zonder enige bijkomende fiscale last.

Voorwaarde hiervoor is wel dat de totale fiscale waarde van de opties per begunstigde per

bedrijf 100.000 euro niet te boven gaat. Het is dus, in theorie, mogelijk dat een begunstigde

aandelenopties voor een totale waarde van meer dan 100.000 euro verlengt, zolang deze

hem verschaft zijn door verschillende vennootschappen. Gaat de totale waarde van de

aandelenopties van een begunstigde per vennootschap de 100.000 euro te boven, dan

mogen de opties niet worden verlengd in de mate dat ze deze grens overschrijden.274

De beslissing om de aandelenoptie te verlengen diende voor 30 juni 2009 te worden

genomen en moest voor 31 juli aan de administratie worden meegedeeld.

Verder bepaalt de wet ook dat in het kader van dergelijke verlenging afgeweken mag

worden van art. 499 van het Wetboek van Vennootschappen. Dit artikel stelt een maximum

inschrijvingsperiode van 10 jaar in.

270

Supra 75, nr. 173. 271

Economische Herstelwet van 27 maart 2009, BS 7 april 2009, 25986. 272

K. JANSSENS, “Energiebesparende investeringen in woningen aangemoedigd, waardeloze aandelenopties

krijgen extra tijd”, Fisc. Act. 2009, afl. 5, 5. 273

Circ. Nr. Ci.RH241/598.219 (AOIF nr. 24/2009), 9 mei 2009, www.fisconetplus.be. 274

Circ. Nr. Ci.RH241/598.219 (AOIF nr. 24/2009), 9 mei 2009, www.fisconetplus.be.

Page 82: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Evolutie

81

189. Net als haar voorganger in de programmawet van 2002 blinkt de wettelijke

bepaling uit de herstelwet echter niet uit in duidelijkheid,. Welke aandelenopties vallen nu

juist onder de uitdrukking „afgesloten zijn tussen 1 januari 2003 en 31 augustus 2008‟?

Volgens de administratie in haar circulaire van 9 mei 2009 gaat het om aandelenopties die

aangeboden zijn tussen 2 november 2002 en 31 augustus 2008, die nadien vanuit een

fiscaal oogpunt werden toegekend en nog steeds lopende zijn.275

Belangrijk hier is dus dat enerzijds ook de aandelenopties die aangeboden werden tussen

2 november 2003 en 31 december 2003 en anderzijds de aandelenopties aangeboden voor

31 augustus 2008 en pas nadien schriftelijk en tijdig aanvaard werden, onder de regeling

vallen.

Volgens de Administratie kan men echter geen aandelenopties die reeds gebruik maakten

van de verlengingsmogelijkheid, geboden door de Programmawet van 2002, nogmaals

verlengen op grond van art. 21 van de Economische Herstelwet van 27 maart 2009.

3.5. De wet van 6 april 2010: verplichte ‘vestingperiode’

190. Hoewel de wet van 6 april 2010 geen wijzigingen aanbrengt aan de

Aandelenoptiewet (het gaat hier dan ook niet om een fiscale wet), is ze toch relevant om

hier kort aan te halen.276

Met deze wet wil de wetgever optreden tegen de exorbitante

bonussen en vertrekvergoedingen die leiders van beursgenoteerde vennootschappen vaak

opstrijken. Deze zijn de laatste tijd meermaals bekritiseerd, zeker gelet op de economische

malaise die nu al een tijdje aan de gang is.

191. Als onderdeel van een pakket aan maatregelen voert de wet het art. 520ter in, in het

W.Venn. dat bepaalt dat aandelen, aandelenopties of alle andere rechten om aandelen te

verwerven, toegekend aan uitvoerende bestuurders van bepaalde (beursgenoteerde)

vennootschappen, pas ten vroegste na drie jaar na de toekenning kunnen worden

verworven of uitgeoefend.277

De wet verklaart deze regeling verder ook van toepassing op

275

Circ. Nr. Ci.RH241/598.219 (AOIF nr. 24/2009), 9 mei 2009, www.fisconetplus.be.. 276

Wet van 6 april 2010 tot versterking van het deugdelijk bestuur bij de genoteerde vennootschappen en de

autonome overheidsbedrijven en tot wijziging van de regeling inzake het beroepsverbod in de bank- en

financiële sector, BS 23 april 2010, 22709 277

Art. 14 Wet 6 april 2010.

Page 83: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Evolutie

82

de leden van het directiecomité en de personen die het dagelijks bestuur van de

vennootschap wordt opgedragen of andere leiders.278

192. De wet is zowel van toepassing op werknemers als op bestuurders. Allicht zal het in

de grote meerderheid van de gevallen hier gaan om bestuurders, maar toch kan het nuttig

zijn om deze nieuwe bepaling in het achterhoofd te houden als men werkt met het stelsel

van de werknemers

193. Van de regeling kan overigens wel worden afgeweken mits voorafgaande

goedkeuring van de algemene vergadering of mits andersluidende statutaire bepalingen.279

3.6. Besluit

194. Na een lange periode van onduidelijkheid omtrent de fiscale behandeling van

aandelenopties bracht de Aandelenoptiewet eindelijk duidelijkheid. De wetgever koos,

geïnspireerd door de Nederlandse wetgeving, voor een belastbaar moment op het ogenblik

van toekenning, waarbij de waarde van de optie (in de meeste gevallen) forfaitair wordt

bepaald.

195. Waar de wet van 26 maart 1999 rechtszekerheid bracht, voerde de programmawet

van 24 december 2002 echter terug een discussiepunt in. Door de (terechte) wijziging van

het fiscale begrip „toekenning‟ vallen, ongewild, plots een stuk aandelenopties niet langer

onder het nieuwe stelsel van aandelenopties, zoals ingevoerd door de Aandelenoptiewet.

196. De daaropvolgende poging van de Minister van Financiën en de

belastingsadministratie om de onduidelijkheid te verhelderen mag op zijn minst juridisch

twijfelachtig worden genoemd. Zonder dat daartoe enige wettelijke basis bestaat gaat de

administratie over tot een herkwalificatie van aandelenopties tot voordelige

aandelenplannen. Het lijkt dat de enige reden voor een dergelijke herkwalificatie door de

administratie, het vermijden van de toepassing van de (betwiste) gemene, fiscale regels is.

Het is geen geheim dat de fiscus onder het oude stelsel van de aandelenopties wat graag de

opties belaste bij uitoefening, om zo de moeilijke waarderingskwestie op het moment van

278

Art. 15 Wet 6 april 2010 ter aanvulling van de artikelen 524bis en 525 W.Venn. 279

Art. 14 Wet 6 april 2010 ter invoering van art. 520ter W.Venn.

Page 84: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 2: De Belgische regeling van aandelenopties – Evolutie

83

toekenning uit de weg te gaan en een eventuele niet-belasting te vermijden. Dit is echter

geen valabel juridisch argument om, zonder enige steun te vinden in de wet, over te gaan

tot een herkwalificatie. Enkel in het geval van simulatie zou een dergelijke herkwalificatie

gelegitimeerd kunnen zijn.

197. Gelet op de verzwakte rechtsgeldigheid van de algemene beginselen van behoorlijk

bestuur inzake contra legem situaties, kan men in de toekomst dan ook opnieuw een

discussie in de rechtspraak verwachten. Een wetgevend optreden om duidelijkheid te

brengen over het lot van laattijdig aanvaarde aandelenopties dringt zich dan ook op.

Page 85: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Algemeen

84

DEEL 3: Belgische en buitenlandse aandelenopties in een

internationale context

198. De belastbaarheid van aandelenopties heeft vaak ook een internationaal aspect.

Aandelenopties worden niet zelden toegekend aan kaderleden met een internationale

carrière, waarbij een verblijf in België vaak slechts een tussenstop blijkt te zijn. Onder

invloed van o.a. de vrijheid van verkeer van personen binnen de EU is het gemakkelijker

geworden om als Belg in het buitenland te werken en omgekeerd. Deze toenemende

mobiliteit van de werknemer, in combinatie met de verschillende nationale

belastingstelsels, zorgt vaak voor grensoverschrijdende taxatieproblemen. In het

onderstaande deel van dit werk wordt dan ook dieper ingegaan op deze problemen.

199. In het eerste hoofdstuk bekijken we eerst algemeen hoe dubbele belastingen

ontstaan en vermeden kunnen worden.280

Daarna gaan we dieper in op enkele specifieke

problemen die zich voordoen in een internationale context. Daarbij benaderen we de

problematiek eerst vanuit het standpunt van de Organisatie voor Economische

Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)281

en de Europese Commissie.282

We sluiten dit

hoofdstuk af door te kijken hoe deze principes al dan niet worden toegepast in België.283

Hierbij zal de circulaire van 25 mei 2005 centraal staan.284

Hoofdstuk 1: Algemene grensoverschrijdende taxatieproblemen

1.1. Algemeen

200. In principe bepaalt elke staat soeverein hoe en waarop belasting dient betaald te

worden. Dit heeft tot gevolg dat elke staat zijn eigen, unieke belastingsregels heeft. Een

staat is bijgevolg ook vrij om personen die op haar grondgebied wonen te belasten op hun

wereldinkomen. Ze kan m.a.w. een inwoner belasten op elk inkomen dat deze behaalt,

ongeacht waar hij deze behaald heeft (het domiciliebeginsel of het personele

280

Infra 84, nr.200 e.v. 281

Infra 89, nr.211 e.v. 282

Infra 114, nr. 263-264. 283

Infra 115, nr. 265 e.v. 284

Infra 117, nr. 274 e.v.

Page 86: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Algemeen

85

aanknopingspunt). Daarnaast kan een staat echter ook belastingen heffen op alle inkomsten

die behaald worden op haar grondgebied, zelfs als deze behaald worden door een niet-

inwoner (het liggings- of bronbeginsel of het zakelijke aanknopingspunt).

201. Toegepast op een steeds internationaler wordende arbeidsmarkt leidt dit

logischerwijze tot dubbele belastingen. De woonstaat van diegene die een inkomen

behaalt, zal zich steeds bevoegd achten om dat inkomen te belasten, ongeacht als dit

inkomen behaalt is d.m.v. prestaties in het binnen- of buitenland. Het land waar de

prestatie geleverd wordt zal zich, als bronstaat, ook bevoegd achten om belastingen te

heffen op dit inkomen. Zo komt men onvermijdelijk uit bij dubbele belastingen. Deze

dubbele belastingen kan men evenwel op tweeërlei manieren oplossen.

202. Enerzijds kan een staat eenzijdige maatregelen nemen waarbij ze zelf compensatie

voorziet ingeval van dubbele belastingen. Nadeel aan deze methode is dat deze kan leidden

tot een zogenaamd „melkkoe-effect‟, waarbij andere staten hun belastingen kunnen

verhogen in relatie tot de eerst vermelde staat, wetende dat deze laatste de negatieve

gevolgen toch op zich zal nemen.285

De eenzijdige maatregel in België die van belang is

inzake aandelenopties is art. 156 WIB 1992. Op basis van dit artikel wordt het deel van de

belasting dat evenredig overeenstemt met de in het buitenland verworven inkomsten (die in

art. 156 WIB 1992 staan opgesomd) met de helft verminderd in de personenbelasting. Het

voordeel dat voortvloeit uit aandelenopties (voor werknemers) valt onder

art. 156, 2° WIB 1992. Wegens de algemene aard van dit artikel wordt in deze thesis niet

dieper ingegaan op dit artikel.

203. Een andere manier om dubbele belastingen te vermijden is het afsluiten van

dubbelbelastingverdragen. Ieder verdrag afzonderlijk bespreken zou ons, gezien het aantal

van dergelijke verdragen, te ver brengen. Wij zullen ons bijgevolg concentreren op de

OESO-Modelovereenkomst,286

naar wiens beeld de meeste dubbelbelastingverdragen zijn

opgesteld. Uiteraard zijn de hieronder besproken regels slechts toepasselijk als er tussen de

betrokken landen een dubbelbelastingverdrag is afgesloten, naar het beeld van het OESO-

Model.

285

S. VAN CROMBRUGGE, Internationaal fiscaal recht, 2009-2010, 11. 286

OECD Model tax convention on income and capital (17 juli 2008),

http://www.oecd.org/dataoecd/14/32/41147804.pdf.

Page 87: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Algemeen

86

1.2. Art. 15 OESO-Modelovereenkomst

1.2.1. Principe: de werkstaat mag belasten

204. Het belastbaar voordeel van aandelenopties, toegekend aan werknemers, wordt met

internationale consensus als een inkomen uit arbeid beschouwd.287

Indien er zich

meervoudige belastingen voordoen tussen verschillende staten die onderling

dubbelbelastingverdragen afgesloten hebben, dan zal men beroep kunnen doen op art. 15

van deze dubbelbelastingverdragen om de heffingsbevoegdheid van de staten te bepalen.

Eventueel kan men ook kijken naar art. 13 OESO-Modelovereenkomst voor de

meerwaarde die verkregen wordt bij de verkoop van de onderliggende aandelen, nadat de

optie uitgeoefend werd. Hier wordt later op teruggekeerd.288

205. Art. 15.1 OESO-Modelovereenkomst luidt als volgt: “Subject to the provisions of

Articles 16, 18 and 19, salaries, wages and other similar remuneration derived by a

resident of a contracting State in respect of an employment shall be taxable only in that

State unless the employment is exercised in the other Contracting State. If the employment

is so exercised, such remuneration as is derived therefrom may be taxed in that other

State.”

206. Uit dit artikel blijkt een duidelijke voorkeur voor de werkstaat. Deze mag namelijk

belasten als de werkzaamheid op zijn grondgebied wordt uitgeoefend. Hiervoor dient de

werknemer wel fysiek aanwezig te zijn op het grondgebied van de werkstaat bij het

verrichten van de arbeidsprestaties. In principe zijn er, op basis van art. 15.1 van het

verdrag geen verdere vereisten met betrekking tot de lengte van het verblijf. Het zal dan

aan de woonstaat toekomen om dubbele belastingen te vermijden op basis van art. 23

OESO-Modelverdrag.

287

Er bestaat wel nog discussie over de juiste omlijning van dit voordeel, Infra 94, nr.222. 288

Infra 93, nr. 222 e.v.

Page 88: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Algemeen

87

1.2.2. Uitzondering: de 183-dagenregel

207. Van het principe van art. 15.1 OESO-Modelovereenkomst wordt echter afgeweken

door art. 15.2 van het OESO-Modelverdrag:

“Notwithstanding the provisions of paragraph 1, remuneration derived by a resident of a

Contracting State in respect of an employment exercised in the other Contracting State

shall be taxable only in the first-mentioned State if:

a) the recipient is present in the other State for a period or periods not exceeding in

the aggregate 183 days in any twelve month period commencing or ending in the

fiscal year concerned, and

b) the remuneration is paid by, or on behalf of, an employer who is not a resident of

the other State, and

c) the remuneration is not borne by a permanent establishment which the employer

has in the other State.”

208. Art. 15.2 van het OESO-Modelverdrag voert dus een exclusieve

heffingsbevoegdheid in ten voordele van de woonstaat, indien de werknemer niet langer

dan 183 dagen in de werkstaat verblijft, de beloningen niet betaald zijn door een werkgever

die inwoner is van de werkstaat en de beloningen niet ten last komen van een vaste

inrichting of vaste basis van de werkgever in de werkstaat. Deze voorwaarden dienen

cumulatief voldaan te zijn.

209. Indien er bij de toepassing van art. 15 OESO-Modelverdrag verschillende staten

heffingsbevoegdheid „toegewezen‟ krijgen dan worden dubbele belastingen in principe

vermeden door toepassing van ofwel art. 23, A OESO-Modelovereenkomst ofwel art. 23,

B OESO-Modelovereenkomst. Het zal dan aan de woonstaat toekomen om een vrijstelling

of verrekening te verlenen.

210. In de praktijk wijken dubbelbelastingverdragen evenwel vaak af qua bewoording

van art. 15 OESO-Modelverdrag. Men zal bijgevolg naar de bewoordingen van het van

Page 89: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Algemeen

88

toepassing zijnde dubbelbelastingverdrag moeten kijken om de precieze draagwijdte van

art. 15.1 en art. 15.2 te kennen.289

In sommige gevallen is de toepassing van art. 15 en 23 ook gewoon ontoereikend in het

kader van aandelenopties en kan er toch sprake zijn van dubbele belastingen. In het OESO-

rapport van 2004 overloopt de OESO-werkgroep de verschillende situaties waarin de

huidige artikelen 15, 23A en 23B OESO-Modelovereenkomst tekort schieten in verband

met de belasting van aandelenopties.

289

Over de invulling van o.a. het begrip „werkgever‟ zie o.a. J. LEBERSORG, J. PATTYN, “Internationale

aspecten van aandelenopties: fiscale analyse door een Belgische bril”, AFT 2004, afl. 5, p. 16-19;

J. LAMMENS, “Fiscale gevolgen van het werken in het buitenland”, SOCWEG 2005, afl. 21, 8.

Page 90: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het OESO-rapport

89

Hoofdstuk 2: Het OESO-rapport van 2004 inzake

aandelenopties en het commentaar bij art. 15 OESO-

Modelovereenkomst

211. In 2002 gaf de OESO-werkgroep voor het eerst een discussienota uit waarbij ze de

problematiek inzake dubbele belastingen aankaartte en tegelijk ook mogelijke oplossingen

gaf. Ze vroeg aan de lidstaten om commentaar betreffende deze nota en in 2004 bracht ze

haar definitieve rapport uit, gebaseerd op de vermelde discussienota en het verkregen

commentaar erop. 290

Verschillende van de besluiten uit dit rapport werden uiteindelijk ook

overgenomen in het OESO-commentaar op art. 15 OESO-Modelovereenkomst.291

Hieronder zullen we het vermelde rapport van de OESO-werkgroep bespreken, met daarbij

de nadruk op de overgenomen besluiten in het commentaar. Hierbij moet men wel in

achting nemen dat het vermelde commentaar enkel geldt indien tussen de betrokken staten

een dubbelbelastingverdrag is afgesloten, naar het beeld van het OESO-Modelverdrag en

geen van beide staten enig voorbehoud heeft geformuleerd. Bovendien gaat het hier niet

om een bindende rechtsnorm en is de toepasselijkheid van het commentaar op reeds

bestaande dubbelbelastingverdragen twijfelachtig.292

212. In zijn rapport bespreekt de OESO-werkgroep de aandelenopties zowel vanuit het

standpunt van de werknemers als vanuit het standpunt van de werkgevers. Aangezien deze

thesis zich beperkt tot de aspecten van aandelenopties vanuit het standpunt van de

werknemers, wordt ook enkel het overeenkomende stuk besproken.

213. In wat volgt bespreken we de verschillende situaties waarin er zich dubbele

belastingen kunnen voordoen, zoals opgesomd door de OESO-werkgroep en de erbij

horende oplossingen, zoals ze zijn opgenomen in het commentaar bij art. 15 OESO-

Modelovereenkomst.

290

Report on cross border income tax issues arising from employee stock-option plans approved by the

OESO committee on fiscal affairs (23 augustus 2004), http://www.oecd.org/dataoecd/35/53/33700277.pdf ,

33. 291

Comm. on art. 15, nr. 12.3-12.4, OECD Model tax convention on income and capital (17 juli 2008),

http://www.oecd.org/dataoecd/14/32/41147804.pdf, 210-220. 292

Zie J. LEBERSORG, J. PATTYN, “Internationale aspecten van aandelenopties: fiscale analyse door een

Belgische bril”, AFT 2004, afl. 5, 5; S. VAN CROMBRUGGE, Internationaal fiscaal recht, 2009-2010, 188-

190.

Page 91: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het OESO-rapport

90

2.1. Verschillend belastingsmoment in de verschillende landen

214. Een eerste problematiek die volgens het fiscaal comité van de OESO voor dubbele

belastingen kan zorgen is een verschillend belastingsmoment in de verschillende landen

die zich bevoegd achten om de aandelenoptie te belasten.

Een staat kan immers vrij kiezen uit een aantal momenten om de aandelenopties te

belasten. Men kan bijvoorbeeld opteren om te belasten op het moment van toekenning van

de optie („grant‟), wanneer de optie „definitief‟ verworven wordt, al dan niet

onvoorwaardelijk („vest‟), op het moment van uitoefening of wanneer de onderliggende

aandelen - die verkregen werden door het lichten van de optie - verkocht worden. Deze

voorbeelden zijn slechts de meest voorkomende momenten om een optie te belasten. De

staten kunnen uiteraard ook andere tijdstippen hanteren, bijvoorbeeld op het moment van

emigratie van de werknemer naar het buitenland.

Daarnaast kan een staat ook opteren om verschillende elementen van het optievoordeel te

belasten op verschillende tijdstippen. Zo kan men bijvoorbeeld belasten op het moment

van toekenning en nog eens wanneer men de verworven aandelen terug verkoopt.

215. Men kan de problematiek inzake verschillende belastbare momenten het best

aantonen met een voorbeeld. Volgend voorbeeld komt uit het OESO-rapport zelf.293

Voorbeeld:

Een werknemer woont in staat A (woonstaat) en werkt gedurende 7 maanden in staat B

(bronstaat). Voor de activiteiten die hij verrichte in staat B werd hij deels beloond met een

aandelenoptie van bedrijf Y, dat gevestigd is in staat B. De fiscale regelgeving inzake

aandelenopties in staat A en B klinkt als volgt:

- In staat A: Aandelenopties zijn belastbaar op het moment van uitoefening.

Het belastbare voordeel wordt hier bepaald door het verschil tussen de waarde van

de aandelen bij de uitoefening en de prijs die de werknemer betaalde om de

aandelen te verwerven (= de uitoefeningprijs of „strike price‟).

- In staat B: Het voordeel behaald uit aandelenopties wordt belast op het moment

van verkoop van de onderliggende aandelen.

293

Report on cross border income tax issues arising from employee stock-option plans approved by the

OESO committee on fiscal affairs (23 augustus 2004), http://www.oecd.org/dataoecd/35/53/33700277.pdf, 6.

Page 92: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het OESO-rapport

91

Het belastbaar voordeel wordt bepaald door het verschil te nemen tussen de

uitoefeningprijs en de prijs waartegen men de aandelen verkocht („sale price‟).

De werknemer oefent zijn optie uit in jaar 1. Bijgevolg belast staat A op het vermelde

voordeel. Drie jaar later verkoopt de werknemer de aandelen die hij verworven had door het

lichten van de optie en wordt bijgevolg opnieuw belast, ditmaal door staat B. Bijgevolg is er

sprake van dubbele belasting.

Figuur 1294

216. Indien een dubbelbelastingverdrag afgesloten is tussen de beide staten, zal het

belastbaar voordeel voortvloeiend uit de aandelenoptie, onder art. 15 OESO-Modelverdrag

vallen. Zoals eerder vermeld zal de bronstaat op basis van art. 15.1 in principe het inkomen

mogen belasten dat verdiend werd met de werkzaamheid verricht op haar grondgebied.

Daarbij speelt het geen rol als dit inkomen pas later wordt uitbetaald of gerealiseerd.295

217. Als de woonstaat, zoals in het voorbeeld, belast bij uitoefening van de optie en de

bronstaat slechts de meerwaarde belast die verkregen wordt bij verkoop van de

onderliggende aandelen, dan rijst de vraag hoe de dubbele belasting vermeden zal worden.

Zal staat A, als woonstaat, vrijstelling verlenen? Ze kan immers opwerpen dat de bronstaat

een ander voordeel heeft belast. En als de woonstaat vrijstelling wil verlenen, hoe zal ze dit

dan moeten doen? Ze heeft namelijk haar belasting reeds eerder geïnd. Moet de woonstaat

tenslotte ook proberen te berekenen in welke mate haar belasting overeenstemt met de door

de bronstaat geheven belasting?

294

Gebaseerd op P. GYONGYI VEGH, “OECD Faces Employee Stock Options”, ET 2002, afl. 6-7, 265-268. 295

Comm. on art. 15, nr 12.1, OECD Model tax convention on income and capital (17 juli 2008),

http://www.oecd.org/dataoecd/14/32/41147804.pdf, 215.

Page 93: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het OESO-rapport

92

218. Als oplossing stelt de OESO-werkgroep voor om de artikelen 23A en 23B OESO-

Modelovereenkomst onbeperkt in de tijd te laten gelden.296

Zo kan een vrijstelling verleend

worden, zelfs als tussen beide belastingen een aanzienlijk tijdsverschil zit. De woonstaat

zal moeten vrijstellen, zelfs indien de bronstaat pas later belast.

219. Over hoe dit juist dient te gebeuren stelt de OESO-werkgroep in haar rapport dat

een deel van het probleem zou kunnen worden opgelost door toepassing van het principe

van „carry-back‟ of „carry-forward‟ in een situatie waar de staten op een verschillend

moment tot belastingsheffing overgaan.297

220. „Carry-forward‟ betekent dat belastingen die in het verleden werden betaald, in

aanmerking worden genomen bij de (latere) belastingsheffing in de woonstaat.298

Bijgevolg zal het principe van de „carry-forward‟ enkel van toepassing zijn als een andere

staat een vroeger belastbaar moment heeft dan de woonstaat. Gelet op het bijna unieke

belastbare moment is dit niet mogelijk in België.299

„Carry-back‟ betekent dat er bij een belastingsheffing op een later moment dan de initiële

taxatie, retroactief rekening wordt gehouden met de belastingen die betaald zijn in de

tweede fase.300

Dit systeem zou principieel wel kunnen toegepast worden in België. Op het

moment van taxatie in het buitenland zou er een retroactieve verlaging of verhoging van de

initiële belasting mogelijk zijn, d.m.v. een bijkomende aanslag of een terugbetaling van

belastingen. Enige hinderpaal hierbij is de aanslagtermijn.301

Deze bedraagt in principe

slechts anderhalf jaar,302

al zal ze in de meeste gevallen wel verlengd worden tot drie jaar,

te rekenen vanaf 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd.303

Gelet

op het feit dat de meeste aandelenopties een looptijd van vijf tot tien jaar hebben, zou dit

296

Report on cross border income tax issues arising from employee stock-option plans approved by the

OESO committee on fiscal affairs (23 augustus 2004), http://www.oecd.org/dataoecd/35/53/33700277.pdf, 7. 297

Report on cross border income tax issues arising from employee stock-option plans approved by the

OESO committee on fiscal affairs (23 augustus 2004), http://www.oecd.org/dataoecd/35/53/33700277.pdf, 6. 298

J. LEBERSORG, J. PATTYN, “Internationale aspecten van aandelenopties: fiscale analyse door een

Belgische bril”, AFT 2004, afl. 5, 26. 299

Infra 114, nr. 265. 300

J. LEBERSORG, J. PATTYN, “Internationale aspecten van aandelenopties: fiscale analyse door een

Belgische bril”, AFT 2004, afl. 5, 26. 301

Art. 353-358 WIB 1992. 302

Art. 353 WIB 1992. 303

Art. 354 WIB 1992.

Page 94: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het OESO-rapport

93

een hinderpaal kunnen vormen voor een efficiënte toepassing van het „carry-back‟

systeem.304

Voorlopig is er in België echter geen enkele wettelijke bepaling die een dergelijke „carry-

back‟ toelaat.305

221. Deze oplossing biedt geen soelaas voor staten die de art. 23A of 23B niet

overnemen in hun verdrag, maar de OESO gaat ervan uit dat het in dergelijk geval aan de

staten zelf is om een andere methode te ontwikkelen, bv. de procedure voor onderling

overleg.

2.2. Het onderscheid tussen vermogensmeerwaarden en inkomen uit

arbeid

222. Er is geen discussie over het feit dat voordelen voortvloeiend uit het toekennen van

aandelenopties aan werknemers als deel van hun verloningspakket, onder de woorden

„salaries, wages and other similar remuneration‟ van art. 15 OESO-Modelovereenkomst

vallen.306

Toch is er enige discussie over de toepassing van art. 15 of art. 13 OESO-

Modelovereenkomst met betrekking tot de voordelen die voortvloeien uit het houden en

later uitoefenen van de optie.

223. Men kan redeneren dat het aanhouden van een aandelenoptie en ze uitoefenen

wanneer dit winstgevend is, een vermogensmeerwaarde uitmaakt die onder art. 13 OESO-

Modelovereenkomst zou vallen. De houder van de optie moet hierbij immers een

gelijkaardige beslissing nemen als deze die een investeerder moet nemen. De meerwaarde

zou dan bestaan uit het verschil tussen de waarde van de optie op het moment dat ze werd

uitgeoefend en de waarde van de optie wanneer ze werd toegekend.

304

J. LEBERSORG, J. PATTYN, “Internationale aspecten van aandelenopties: fiscale analyse door een

Belgische bril”, AFT 2004, afl. 5, 26. 305

J. LEBERSORG, J. PATTYN, “Internationale aspecten van aandelenopties: fiscale analyse door een

Belgische bril”, AFT 2004, afl. 5, 26; Er zijn echter wel diverse werkgroepen opgericht om eventueel een

„carry-back‟ systeem in te voeren, maar dan specifiek voor landbouwbedrijven bedoeld. Voor zover mij

bekend is daar echter nog geen concreet resultaat uit naar voor gekomen; Integraal Verslag van de

commissie voor de Financiën en de Begroting, Kamer 2007-2008, 24 september 2008, CRIV 52 COM 313,

39-41. 306

Comm. on art. 15, nr. 2.1, OECD Model tax convention on income and capital (17 juli 2008),

http://www.oecd.org/dataoecd/14/32/41147804.pdf, 210.

Page 95: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het OESO-rapport

94

224. Een andere mening zou kunnen zijn dat men de meerwaarde, waarop art. 13 OESO-

Modelovereenkomst van toepassing is, slechts zou mogen berekenen vanaf het moment

waarop de optie kan worden uitgeoefend (het moment van de „vest‟). Voordien heeft de

begunstigde van de optie namelijk geen keuze tussen het aanhouden of het uitoefenen van

de aandelenoptie.

225. Een derde redenering kan erin bestaan dat het volledige voordeel voortvloeiend uit

de optie, inclusief de meerwaarde die de begunstigde realiseert met de verkoop van de

onderliggende aandelen, een inkomen uit arbeid is en bijgevolg onder art. 15 OESO-

Modelovereenkomst valt. Hij zou de aandelen immers enkel verkregen hebben omdat hij

de optie is toegekend vanwege zijn arbeid.

226. Tenslotte is er ook een vierde mogelijkheid. Men zou het voordeel van de

aandelenoptie als een inkomen uit arbeid kunnen beschouwen tot op het moment van de

uitoefening. Eenmaal de werknemer de onderliggende aandelen heeft verworven verandert

zijn hoedanigheid in deze van een aandeelhouder. Eventuele meerwaarden die hij dan

realiseert na de uitoefening van optie, zouden dan bijgevolg onder art. 13 OESO-

Modelverdrag moeten vallen. Dit zal ook de interpretatie zijn die de OESO volgt.307

Figuur 2:308

307

Infra 96, nr. 231. 308

Gebaseerd op P. GYONGYI VEGH, “OECD Faces Employee Stock Options”, ET 2002, afl. 6-7, 265-268.

Page 96: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het OESO-rapport

95

227. De discussie tussen de toepassing van art. 13 of art. 15 OESO-Modelovereenkomst

is niet zonder belang. Onder art. 15 OESO-Modelovereenkomst mag de bronstaat immers

belasten, zij het niet exclusief. Onder art. 13 OESO-Modelovereenkomst daarentegen is het

de bronstaat niet toegelaten enige belasting te heffen op de meerwaarde.

228. Het spreekt voor zich dat, als landen het voordeel uit aandelenopties verschillend

interpreteren, dit leidt tot dubbele belasting of dubbele niet-belasting.

Voorbeeld:

Stel dat een werknemer, wonende in staat A, werkzaamheden verricht in staat B. Hij werkt

voor een onderneming Y, tevens gelegen in staat B. Voor deze werkzaamheden krijgt hij

o.a. een aandelenoptie van onderneming Y.

- In staat A: Het aanhouden en uitoefenen van een aandelenoptie wordt

beschouwd als een vermogensmeerwaarde en valt dus onder art. 13 OESO-

Modelovereenkomst.

- In staat B: Het voordeel voortvloeiend uit een aandelenoptie wordt in zijn

geheel beschouwd als een inkomen uit arbeid en valt bijgevolg onder art. 15

OESO-Modelovereenkomst.

Bijgevolg zal staat B zich bevoegd achten om het voordeel uit de optie te belasten in de

mate dat ze toegekend is voor werkzaamheden verricht op haar grondgebied. Staat A

beschouwt zich evenwel exclusief bevoegd om het voordeel uit de aandelenoptie te

belasten, op basis van art. 13 van het toepasselijke verdrag. Staat A zal bijgevolg het

volledige voordeel belasten als een meerwaarde, zonder daarbij enige vrijstelling of

verrekening te geven. Ze beschouwt de belasting van B namelijk als een onrechtmatige

belasting.

229. Naast de mogelijkheid van een verschillende interpretatie, is er ook nog een tweede

probleem dat tot dubbele belasting of niet-belasting kan leiden. Een ander mogelijk

conflict kan voortkomen uit een verschillende kwalificatie in het interne recht.

Voorbeeld:

Stel dat een werknemer, wonende in staat A (woonstaat), een aandelenoptie krijgt voor

zijn werkzaamheden in staat B (bronstaat). Beide staten zijn het eens over de interpretatie

van het verdrag. Beide zijn akkoord dat B op grond van artikel 15 OESO-

Modelovereenkomst de aandelenoptie mag belasten als inkomen uit arbeid en dat de

Page 97: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het OESO-rapport

96

meerwaarde die gerealiseerd wordt bij de verkoop van de aandelen onder art. 13 OESO-

Modelovereenkomst valt.

Het interne recht van A stelt echter dat de gerealiseerde meerwaarde het verschil tussen

de verkoopprijs van aandelen en de waarde van de aandelen bij toekenning van de optie

is. Het interne recht van B daarentegen berekent de meerwaarde als het verschil tussen de

verkoopprijs van de aandelen en de uitoefenprijs van de optie.

Opnieuw krijgen we hier een dubbele belasting.

230. Volgens het rapport van de OESO-werkgroep kan voor deze kwalificatie

problematiek wel een oplossing worden gevonden in art. 23A en art. 23B OESO-

Modelovereenkomst.309

In zoverre de woonstaat het eens is dat de bronstaat een correcte

interpretatie van het verdrag hanteert dient zij de bepalingen uit het interne recht van de

bronstaat te respecteren en moet ze bijgevolg vrijstelling verlenen volgens de berekening

zoals die voortvloeit uit het interne recht van B.310

De Belgische fiscus erkent dit principe

overigens uitdrukkelijk in haar circulaire van 6 april 2010.311

231. De oplossing van het eerst vermelde interpretatieprobleem bestaat er volgens de

OESO-werkgroep in, om uitdrukkelijk het tijdstip vast te leggen waarop de voordelen, die

voortvloeien uit een aandelenoptie, onder art. 13 OESO-Modelovereenkomst vallen en niet

langer onder art. 15 OESO-Modelovereenkomst. De werkgroep volgt hierbij de

meerderheid van de landen en stelt voor om de uitoefening van de optie als scheidingslijn

te nemen.312

Het is immers vanaf de uitoefening van de optie dat de hoedanigheid van de

begunstigde verandert van werknemer in aandeelhouder. Dit tijdstip is ook vanuit praktisch

oogpunt het meest aan te raden. Dit besluit is nu ook overgenomen in het commentaar op

art. 15 OESO-Modelovereenkomst.313

In hetzelfde randnummer van het vermelde commentaar vermeldt de OESO ook een

uitzondering op deze regel. Indien de werknemer zijn optie uitoefent en de derhalve

verkregen aandelen pas definitief verworven zijn na verloop van een bepaalde periode,

309

Report on cross border income tax issues arising from employee stock-option plans approved by the

OESO committee on fiscal affairs (23 augustus 2004), http://www.oecd.org/dataoecd/35/53/33700277.pdf,

10. 310

Comm. on art. 23A and 23B, nr. 32.1-32.7, OECD Model tax convention on income and capital, 17 juli

2008, http://www.oecd.org/dataoecd/14/32/41147804.pdf, 266-267. 311

Circ. Nr. AFZ nr. 4/2010, 6 april 2010, www.fisconetplus.be. 312

Supra figuur 2, interpretatie 4. 313

Comm. on art. 15, nr. 12.2, OECD Model tax convention on income and capital (17 juli 2008),

http://www.oecd.org/dataoecd/14/32/41147804.pdf, 215.

Page 98: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het OESO-rapport

97

binnen dewelke hij werknemer van het uitgevende bedrijf moet blijven, kan art. 15 OESO-

Modelovereenkomst toch van toepassing zijn op de meerwaarden die eventueel

gerealiseerd worden op het einde van deze minimale periode.314

232. Het commentaar op art. 15 OESO-Modelverdrag verduidelijkt dat deze regels enkel

gelden voor de toepassing van het verdrag. Zij doen geen afbreuk aan de interne regels van

de staten m.b.t. het moment van taxatie. De staten blijven bijgevolg volledig vrij om zelf

hun belastbaar moment te bepalen en het voordeel te kwalificeren (als meerwaarde of

inkomen uit arbeid). De bronstaat mag echter volgens het verdrag enkel de voordelen die

voortvloeien uit de optie zelf belasten en niet de meerwaarden die voortvloeien uit het

houden van de aandelen, verkregen door uitoefening van de optie.315

233. Tenslotte verklaart de OESO-werkgroep hier ook, dat in geen geval de voordelen

uit aandelenopties onder art. 18 of art. 21 OESO-Modelovereenkomst kunnen vallen.316

Art. 21 OESO-Modelovereenkomst, is uitgesloten vanwege zijn aard als restartikel,

doordat de artikelen 13 of 15 OESO-Modelovereenkomst toepasselijk zijn. Art. 18 OESO-

Modelovereenkomst kan enkel worden toegepast met betrekking tot pensioenen en

soortgelijke vergoedingen. Voordelen uit aandelenopties kunnen niet onder art. 18 OESO-

Modelovereenkomst vallen, zelfs als de optie pas wordt uitgeoefend na de beëindiging van

de tewerkstelling.317

314

Comm. on art. 15, nr. 12.2, Commentary on the model tax convention on income and capital

(17 juli 2008), http://www.oecd.org/dataoecd/14/32/41147804.pdf, 215. 315

Comm. on art. 15, nr. 12.3-12.4, OECD Model tax convention on income and capital (17 juli 2008),

http://www.oecd.org/dataoecd/14/32/41147804.pdf, 215-216. 316

Report on cross border income tax issues arising from employee stock-option plans approved by the

OESO committee on fiscal affairs (23 augustus 2004), http://www.oecd.org/dataoecd/35/53/33700277.pdf, 9-

10. 317

Comm. on art. 15, nr. 12.5, OECD Model tax convention on income and capital (17 juli 2008),

http://www.oecd.org/dataoecd/14/32/41147804.pdf, 216.

Page 99: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het OESO-rapport

98

2.3. Optie toegekend voor toekomstige of vroegere prestaties

234. Zoals eerder gezien stelt art. 15.2 OESO-Modelovereenkomst dat de bronstaat in

principe mag belasten op inkomsten die zijn verkregen vanwege werkzaamheden verricht

op haar grondgebied.318

Vaak is het evenwel moeilijk om te bepalen voor welke

werkzaamheden de aandelenoptie juist is toegekend. Soms maakt een optie immers een

beloning uit voor vroegere prestaties van de werknemer, terwijl ze soms wordt toegekend

als stimulans voor toekomstige prestaties. Toch is het van groot belang om te achterhalen

voor welke werkzaamheden de aandelenoptie nu juist is toegekend. Volgend voorbeeld

illustreert dit.

Voorbeeld:

Stel een werknemer is reeds jaren werkzaam in staat A, terwijl hij ook inwoner is van

staat A. Hij krijgt van zijn werkgever een aandelenoptie toegekend op 1 juli 2009. De

optie is echter nog onderworpen aan de opschortende voorwaarde dat de werknemer

tewerkgesteld blijft gedurende 3 jaar. Op 1 februari 2010 wordt de werknemer

uitgezonden naar een dochtervennootschap in staat B. Op 1 juli 2012 „vest‟ de optie. De

vraag rijst hier voor welke werkzaamheden de aandelenoptie juist is toegekend?

- Hypothese 1: De optie is toegekend voor vroegere werkzaamheden. In dit geval zal

enkel staat A het voordeel uit de aandelenoptie mogen belasten.

- Hypothese 2: De optie is toegekend voor de werkzaamheden tussen de „grant‟ en de

„vest‟. In dit geval mogen zowel staat A als staat B principieel belasten. Men zal hier

dienen te kijken als al dan niet voldaan is aan de voorwaarden in art. 15.2 van het

toepasselijke verdrag.

- Hypothese 3: De optie is toegekend voor de werkzaamheid verricht op het moment

van toekenning. In dit geval zal opnieuw enkel staat A mogen belasten.

235. Om te bepalen voor welke werkzaamheden de aandelenoptie nu juist is toegekend

dient men volgens het commentaar op art. 15 OESO-Modelovereenkomst iedere zaak apart

te bekijken.319

Daarbij is het aan te raden om te kijken naar de voorwaarden die in de optie

zelf bepaald zijn. Vaak bevatten deze nuttige aanwijzingen om te bepalen als de

aandelenoptie is toegekend voor vroegere of toekomstige prestaties.

318

Supra 87, nr. 207 e.v. 319

Comm. on. art. 15, nr. 12.6, OECD Model tax convention on income and capital (17 juli 2008),

http://www.oecd.org/dataoecd/14/32/41147804.pdf, 216.

Page 100: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het OESO-rapport

99

Hoewel men op basis van de specifieke voorwaarden vaak een stap dichter komt bij het

bepalen voor welke werkzaamheden de optie is toegekend, kunnen deze voorwaarden soms

ook niet eenduidig zijn. Een voorbeeld hiervan staat te lezen in het rapport van de OESO-

werkgroep van 2004.320

Voorbeeld:

Een werknemer woont in staat A en werkt voor onderneming Y. Onderneming Y is

tevens gevestigd in staat A en heeft een vaste inrichting in staat B. De werknemer werkte

in staat A vanaf 1990 tot 31 december 1997, in 1998 werkte hij een jaar voor de vaste

inrichting van Y, in staat B, van 1 januari 1998 tot 31 december 1998. De werknemer

bleef wel een inwoner in staat A. Op 31 maart 1999 kreeg hij een aandelenoptie in het

kader van het aandelenoptieplan van de onderneming Y. Volgens dit plan kreeg iedere

werknemer die minstens een jaar voor de onderneming werkte een aandelenoptie, mits de

onderneming het jaar voordien (hier dus 1998) winst maakte. De optie heeft een looptijd

van vijf jaar, maar mag pas ten vroegste worden uitgeoefend vierentwintig maanden na de

toekenning. Gedurende deze vierentwintig maanden dient de begunstigde werknemer te

blijven van de onderneming.

Op 30 juni 2001 oefent de werknemer de optie uit. Op dat moment belast staat B het

verschil tussen de uitoefenprijs en de waarde van de aandelen op het moment van de

lichting, als een inkomen uit arbeid verdiend in het jaar 1998. Staat A daarentegen vindt

niet dat het voordeel uit de aandelenoptie toe te reken valt aan de werkzaamheden in 1998

en zal bijgevolg geen vrijstelling of verrekening toestaan.

236. De situatie in het bovenstaande voorbeeld kan gezien worden als enerzijds een

onenigheid met betrekking tot de feiten, nl. de staten zijn het oneens over het al dan niet

gerelateerd zijn van het toekennen van de optie aan de werkzaamheden verricht op het

grondgebied van staat B. Anderzijds kan men het ook zien als een verschil in de

interpretatie van art. 15 OESO-Modelovereenkomst, nl. de staten die het niet eens zijn over

de woorden „remuneration derived from employment exercised in a State‟. In beide

gevallen kan men evenwel geen beroep doen op de regels die zijn uitgewerkt met

betrekking tot een kwalificatieconflict ten gevolge van het interne recht.321

Er is namelijk

320

Report on cross border income tax issues arising from employee stock-option plans approved by the

OESO committee on fiscal affairs (23 augustus 2004), http://www.oecd.org/dataoecd/35/53/33700277.pdf,

12. 321

Comm. on art. 23A and 23B, nr. 32.3, OECD model tax convention on income and capital (17 juli 2008),

http://www.oecd.org/dataoecd/14/32/41147804.pdf, 266.

Page 101: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het OESO-rapport

100

geen akkoord tussen de staten dat de bronstaat, staat B, het verdrag correct toepast.

Bijgevolg moet men dubbele belastingen op een andere manier voorkomen.

237. In het commentaar staan dan ook een aantal principes vermeld aan de hand waarvan

de staten kunnen uitmaken als de optie is toegekend wegens toekomstige of vroegere

prestaties.322

238. Als algemene regel stelt het commentaar dat opties niet moeten worden geacht

toegekend te zijn voor werkzaamheden die verricht worden na de vereiste periode van

werkzaamheid, nodig om de optie onherroepelijk te verkrijgen.323

M.a.w., men moet

volgens de OESO ervan uitgaan dat de aandelenoptie is toegekend voor de periode tussen

de toekenning en de „vesting‟.

239. Hierbij is het wel belangrijk om het verschil te maken tussen een periode van

tewerkstelling die nodig is om het recht te verkrijgen om de optie te kunnen uitoefenen en

een gewone wachttermijn die men moet uitzitten vooraleer de optie te kunnen uitoefenen

(„a blocking period‟). De regel vindt enkel toepassing in het eerste geval.324

Toegepast op bovenstaand voorbeeld betekent dit dat de optie niet kan worden geacht

toegekend te zijn voor werkzaamheden die de werknemer verricht na de minimale periode

van tewerkstelling van vierentwintig maanden, te rekenen vanaf de toekenning van de

optie. Bepaalde het aandelenoptieplan van onderneming Y simpelweg dat de werknemer

nog vierentwintig maand moest wachten vooraleer hij de optie kon uitoefenen, dan was de

optie reeds „gevest‟ bij de toekenning van de optie.

240. Een ander onderscheid dat men dient te maken m.b.t. deze algemene regel, is tussen

de situatie waar een minimale periode van tewerkstelling nodig is om een „definitief‟

verworven recht op de optie te verkrijgen (de „vest‟) en een situatie waar men reeds het

recht op de optie heeft verworven, maar men dat recht kan verliezen indien men de optie

niet uitoefent vooraleer de tewerkstelling wordt beëindigd.

322

Comm. on art. 15, nr. 12.7-12.13, OECD model tax convention on income and capital (17 juli 2008),

http://www.oecd.org/dataoecd/14/32/41147804.pdf, 216-218. 323

Comm. on art. 15, nr. 12.7, OECD model tax convention on income and capital (17 juli 2008),

http://www.oecd.org/dataoecd/14/32/41147804.pdf, 216. 324

Comm. on art. 15, nr. 12.8, OECD model tax convention on income and capital (17 juli 2008),

http://www.oecd.org/dataoecd/14/32/41147804.pdf, 216-217.

Page 102: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het OESO-rapport

101

In de laatste situatie moet men de optie niet beschouwen als toegekend zijnde voor

werkzaamheden verricht na de „vesting‟, aangezien de werknemer reeds het recht om de

optie uit te oefenen heeft verworven. Hij kan de optie dus uitoefenen indien hij dat wenst,

eventueel na verloop van een wachttermijn.

Het commentaar voorziet zelf twee voorbeelden om het onderscheid te verduidelijken:325

- Voorbeeld 1: Op 1 januari van jaar 1 wordt een aandelenoptie toegekend aan een

werknemer. De verkrijging van de optie is onderworpen aan de voorwaarde dat de

werknemer bij zijn werkgever blijft tot 1 januari van jaar 3. Eenmaal deze voorwaarde

vervuld is, zal de optie uitgeoefend kunnen worden van 1 januari van jaar 3 tot 1 januari

van jaar 10.326

Verder is ook bepaald dat de werknemer het recht op de optie zal verliezen

op het moment dat hij niet langer tewerkgesteld is bij dezelfde werkgever en indien de

optie niet reeds is uitgeoefend.

In dit voorbeeld is het recht om de optie uit te oefenen verworven op 1 januari van jaar 3,

aangezien op dat moment geen verdere tewerkstelling vereist is om het recht te bekomen

om de optie uit te oefenen.

- Voorbeeld 2: Op 1 januari van jaar 1 krijgt een werknemer een aandelenoptie. De optie

kan worden uitgeoefend op 1 januari van het jaar 5.327

De optie is toegekend onder de

voorwaarde dat ze enkel kan worden uitgeoefend op 1 januari van jaar 5, indien de

werknemer op dat moment nog steeds werkzaam is bij dezelfde werkgever.

In dit voorbeeld is de optie pas daadwerkelijk verworven (de „vest‟) op het moment van

uitoefening van de optie, nl. 1 januari van jaar 5. Er is immers tewerkstelling vereist tot op

dit moment om het recht op uitoefening te bekomen.

241. Er zijn ook situaties waarin de algemene regel niet van toepassing is.328

Zo kan het

voorkomen dat een werknemer een aandelenoptie ontvangt bij de aanvang van zijn job, bij

een overdracht van de werknemer naar een buitenlandse vesting of wanneer hij aanzienlijk

bijkomende verantwoordelijkheden krijgt. Als de optie in dergelijke gevallen duidelijk is

toegekend voor de toekomstige prestaties, dan geldt de algemene regel hier niet, zelfs als

het recht om de optie uit te oefenen nog niet verkregen is.

325

Comm. on art. 15, nr. 12.9, OECD model tax convention on income and capital (17 juli 2008),

http://www.oecd.org/dataoecd/14/32/41147804.pdf, 217. 326

Het gaat hier bijgevolg om een zogenaamde „Amerikaanse‟ optie. 327

Het gaat hier bijgevolg om een zogenaamde „Europese‟ optie. 328

Comm. on art. 15, nr. 12.10, OECD model tax convention on income and capital (17 juli 2008),

http://www.oecd.org/dataoecd/14/32/41147804.pdf, 217-218.

Page 103: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het OESO-rapport

102

242. Als tweede principe stelt het commentaar dat aandelenopties enkel moeten worden

geacht toegekend te zijn voor vroegere werkzaamheden, als daar duidelijke aanduidingen

voor zijn.329

Dit zou het geval zijn als de toekenning van de optie een beloning is voor de gepresteerde

werkzaamheden van de werknemer gedurende een bepaalde periode of wanneer de

toekenning van de optie afhankelijk is van het bereiken van bepaalde financiële quota door

de uitgevende onderneming en onderworpen is aan de voorwaarde dat de werknemer

werkzaam was bij de onderneming gedurende deze winstgevende periode.

Dit zou ook het geval kunnen zijn als er gerechtvaardigde verwachtingen zijn onder de

werknemers dat hun beloning voor hun werkzaamheden tijdens een bepaalde periode, deels

zal vergoed worden onder de vorm van een aandelenoptie. Bijvoorbeeld door een

gevestigd gebruik binnen de onderneming om werknemers te vergoeden op een dergelijke

manier.

Door afweging van deze bewijzen en rekening houdend met andere factoren kan men

eventueel besluiten dat de aandelenopties toch voor vroegere prestaties zijn toegekend.

243. Als het verkrijgen van het recht om een optie uit te oefenen afhankelijk is van een

zeker periode van tewerkstelling, maar deze voorwaarden niet gelden in bepaalde

omstandigheden, dan dient men de optie enkel te beschouwen als zijnde toegekend voor de

effectief geleverde prestaties.330

Bedoelde omstandigheden zijn hier bijvoorbeeld de pensionering van de werknemer, het

ontslag van de werknemer door de werkgever.

244. Tenslotte kan het ook mogelijk zijn dat sommige factoren duiden op een

toekenning van de optie voor vroegere prestaties, maar andere factoren kunnen integendeel

duiden op een toekenning voor toekomstige prestaties. Bij twijfel moet men er dus van

uitgaan dat opties in doorsnee als een stimulatie voor toekomstige prestaties worden

toegekend.

329

Comm. on art. 15, nr. 12.11, OECD model tax convention on income and capital (17 juli 2008),

http://www.oecd.org/dataoecd/14/32/41147804.pdf, 218. 330

Comm. on art. 15, nr. 12.12, OECD model tax convention on income and capital (17 juli 2008),

http://www.oecd.org/dataoecd/14/32/41147804.pdf, 218.

Page 104: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het OESO-rapport

103

Men dient natuurlijk wel alle factoren in aanmerking te nemen alvorens tot zo‟n besluit te

komen. Het kan namelijk ook mogelijk zijn dat de optie is toegekend voor specifieke

vroegere en toekomstige prestaties.331

2.4. Activiteiten in verschillende staten

245. Wanneer men volgens de bovenstaande regels bepaald heeft voor welke

werkzaamheden de optie nu juist is toegekend, kan men ook nog in een andere

probleemsituatie terecht komen. De werkzaamheden waarvoor de optie is toegekend,

kunnen zich afspelen in twee staten. In deze situatie zal men allereerst moeten kijken

welke staat heffingsbevoegd is op basis van art. 15 van het toepasselijke

dubbelbelastingverdrag en meer bepaald zal moeten worden gekeken als voldaan is aan de

voorwaarden in art. 15.2 van het toepasselijke verdrag.

Indien beide staten heffingsbevoegd blijken, zal men deze bevoegdheid moeten gaan

verdelen aan de hand van een verdeelsleutel.

2.4.1. Bepaling van de heffingsbevoegdheid

246. Volgens art. 15.1 OESO-Modelverdrag zijn principieel zowel de woonstaat als de

werkstaat bevoegd om het voordeel uit de optie te belasten. Echter, indien de voorwaarden

uit art. 15.2 OESO-Modelverdrag vervuld zijn is de woonstaat exclusief bevoegd om het

voordeel te belasten. Om uit te maken indien aan de eerste voorwaarde (de zogenaamde

183-dagenregel) van art. 15.2 OESO-Modelverdrag is voldaan, zal men de berekening

moeten maken van het aantal dagen dat de werknemer fysiek aanwezig was,332

m.b.t. zijn

werkzaamheid, op het grondgebied van de werkstaat.

247. Het belastbare moment zal in deze berekening een belangrijke rol spelen. Men dient

immers enkel te kijken naar de belastbare periode om te bepalen als voldaan is aan de

331

Comm. on art. 15, nr. 12.13, OECD model tax convention on income and capital (17 juli 2008),

http://www.oecd.org/dataoecd/14/32/41147804.pdf, 218. 332

In sommige verdragen spreekt men niet van „fysieke aanwezigheid‟, maar van een „periode van activiteit‟.

In dit laatste geval dient men rekening te houden met de effectief gewerkte dagen, de normale

werkonderbrekingen en met de dagen die verband houden met de activiteit, ook al worden die

onderbrekingen in een ander land doorgebracht.

Page 105: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het OESO-rapport

104

183-dagen voorwaarde.333

Indien de betrokken staten een verschillend belastingsmoment

kennen, dan zal de toepassing van art. 15.2 tot dubbele belasting kunnen leiden.

248. Zo zal België als belastbare periode, de periode van de toekenning beschouwen.334

Naar de huidige Belgische wetgeving is het belastbare tijdstip immers het moment van

toekenning van de optie. Belast de andere betrokken staat aandelenopties op het moment

van uitoefening, dan zal deze laatste staat zich op een totaal andere periode baseren om te

bepalen als voldaan is aan de voorwaarden van art. 15.2 van het dubbelbelastingverdrag.

249. Gelet op de bovenvermelde principes, kan men uit de OESO-richtlijnen evenwel

afleiden dat de belastbare periode in principe het fiscale jaar is waarin de vesting van de

optie plaats vindt.335

Om te bepalen of al dan niet voldaan is aan de 183-dagenregel uit art.

15.2 OESO-Modelverdrag, dient men dus te kijken als de werknemer gedurende enige 12-

maandenperiode beginnend of eindigend in het fiscale jaar waarin de optie „vest‟, meer dan

183 dagen in de werkstaat verbleef.

Voorbeeld:

Stel dat de werknemer tijdens de eerste 2 jaar van de optie 200 dagen in de werkstaat (A)

aanwezig is, maar tijdens het derde jaar (waarin de optie „vest‟) slechts 150 dagen. Vijf

jaar na de toekenning oefent de werknemer de optie uit. In dat jaar is de werknemer

opnieuw slechts 150 dagen in de werkstaat aanwezig.336

De woonstaat belast aandelenopties op het moment van toekenning, terwijl de werkstaat

belast op het moment van uitoefening.

De woonstaat baseert zich bijgevolg op het moment van toekenning en zal vrijstelling of

verrekening verlenen voor de 200 dagen die de werknemer in A heeft doorgebracht.

De werkstaat baseert zich echter op het moment van uitoefening en acht de woonstaat

exclusief belast. Derhalve zal er een niet-belasting zijn ten belope van de 200 dagen die

de werknemer gewerkt heeft in A op het moment van toekenning.

Volgens de principes die af te leiden vallen uit het OESO-commentaar op art. 15 dient

men hier te kijken naar de periode van de ‟vesting‟. Bijgevolg is hier de woonstaat

333

Art. 15.2 OESO-Modelverdrag; J. LEBERSORG, J. PATTYN, “Internationale aspecten van aandelenopties:

fiscale analyse door een Belgische bril”, AFT 2004, afl. 5, 15. 334

De Belgische belastingsadministratie heeft zich hierover uitgesproken in haar circulaire van 25 mei 2005

(Circ. Nr. AFT2005/0652, 25 mei 2005, www.fisconetplus.be); Infra 125, nr. 294. 335

Comm. op art. 15, nr. 12.7, OECD Model tax convention on income and capital (17 juli 2008),

http://www.oecd.org/dataoecd/14/32/41147804.pdf, 216. 336

In werkelijkheid dient ment te kijken als er enige 12-maandenperiode begint of eindigt in het betreffende

fiscale jaar, maar voor de eenduidigheid van het voorbeeld wordt dit hier genegeerd.

Page 106: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het OESO-rapport

105

exclusief bevoegd, aangezien de werknemer minder dan 183 dagen in het relevante

fiscale jaar in de werkstaat verbleef.

250. Een mogelijke oplossing voor dit probleem kan het „relating-to principe‟ zijn. Vele

landen aanvaarden tegenwoordig dat, om te bepalen als voldaan is aan de 183-dagen regel,

men dient te kijken naar de periode waarin de werkzaamheden werden verricht waarvoor

de aandelenoptie werd toegekend. De periode waarin men de beloning effectief opstrijkt is

hierbij irrelevant. Als men dit principe in zijn uiterste doordrijft, dan dient iedere staat na te

gaan als voor ieder relevant jaar afzonderlijk, voldaan is aan de 183-dagen regel. De

relevante jaren zijn hierbij dan de jaren van de „vestingperiode‟. Het Hof van Cassatie

erkende dit „relating-to‟ principe uitdrukkelijk in haar arrest van 5 februari 2009.337

Op

deze manier wordt de belastbaarheid van de optie ook verbonden met de belastbaarheid

van de overige bezoldigingen, wat in de praktijk wellicht een werkbare oplossing is.

2.4.2. Verdeling van de heffingsbevoegdheid

251. Indien vastgesteld is dat beide staten mogen belasten volgens het toepasselijke

dubbelbelastingverdrag is deze verdeling ook nodig om te bepalen op welk gedeelte de

bronstaat mag belasten op basis van art. 15 OESO-Modelovereenkomst en voor welk

gedeelte de woonstaat moet vrijstellen volgens art. 23 OESO-Modelovereenkomst.

252. Als algemene regel voor dergelijke verdeling stelt het commentaar dat men dient te

kijken naar de verhouding tussen het aantal dagen die de werknemer heeft gewerkt in

iedere staat tegenover het aantal dagen tewerkstelling die vereist waren om de optie te

bekomen. De dagen die hiervoor in aanmerking komen, zijn deze die relevant zijn voor de

optie. D.w.z. de werkdagen die meetellen om te voldoen aan de voorwaarde van een

periode van werkzaamheid, nodig om het recht te verkrijgen om de optie uit te oefenen.338

Dit zijn de werkdagen tussen de „grant‟ en de „vesting‟.

337

Cass. 5 februari 2009, Fiscoloog (I) 2009, afl. 304, 1. 338

Comm. on art. 15, nr. 12.14, OECD model tax convention on income and capital (17 juli 2008),

http://www.oecd.org/dataoecd/14/32/41147804.pdf, 219.

Page 107: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het OESO-rapport

106

Voorbeeld:339

Een (onvoorwaardelijke) aandelenoptie is toegekend voor een periode van drie jaar.340

De

begunstigde-werknemer woont in het eerste jaar in staat A, maar hij werkt 110 dagen in

staat B. Zijn aanwezigheid in staat B telt meer dan 183 dagen, zodat staat B

heffingsbevoegd is. Hij werkt tijdens datzelfde jaar ook nog 20 dagen in staat C. In staat

C verblijft hij niet langer dan 183 dagen, zodat staat C niet heffingsbevoegd is. Tijdens

het tweede en derde jaar woont en werkt hij in staat D.

In dit geval moet men dus 130/780e van het voordeel van de optie bij staat A leggen,

110/780e bij staat B, 20/780

e bij staat C en 520/780

e bij staat D.

253. Het deel dat toegewezen is aan een staat die volgens art. 15.2 OESO-

Modelovereenkomst niet mag belasten (staat C in het voorbeeld), zal niet worden

toegewezen aan een andere staat. De verdeelsleutel dient, in hoofde van de woonstaat,

enkel als aanduiding voor welke prestaties hij een vrijstelling dient te verlenen. De

verdeling beperkt geenszins het recht van de woonstaat om dat deel zelf te belasten. Die

beperking kan natuurlijk wel voortvloeien uit de plicht van de woonstaat om dubbele

belasting te voorkomen op basis van art. 23 OESO-Modelovereenkomst.

254. Het rapport van de OESO-werkgroep geeft nog twee bijkomende voorbeelden ter

verduidelijking.

Voorbeeld 1: Op 1 januari 1998 krijgt een werknemer een aandelenoptie. Op dat moment

werkt en woont hij in staat A. De optie is onderworpen aan de voorwaarde dat de

werknemer tewerkgesteld blijft bij dezelfde werkgever tot minstens 1 januari 2001.

Op 31 december 1999 verhuist hij naar staat B, waarbij hij inwoner wordt van staat B.

Op 1 juli 2001 oefent hij de optie uit en verkoopt onmiddellijk alle verworven aandelen.

Het voordeel van de aandelenoptie valt onder art. 15 OESO-Modelovereenkomst.

Bijgevolg mag staat A het voordeel van de aandelenoptie belasten dat overeenkomt met

de relevante tewerkstelling die op haar grondgebied is gebeurd. Het aantal relevante

dagen is hier 780 (3*260 werkdagen/jaar). Aan staat A kunnen 520 relevante dagen

worden toegerekend, dus A mag 66,67% van het voordeel belasten. Staat B wordt 260

339

Report on cross border income tax issues arising from employee stock-option plans approved by the

OESO committee on fiscal affairs (23 augustus 2004), http://www.oecd.org/dataoecd/35/53/33700277.pdf,

15. 340

In de veronderstelling dat ieder jaar 260 werkdagen telt.

Page 108: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het OESO-rapport

107

relevante dagen toegerekend en mag bijgevolg 33,33% belasten. De overige 130 (niet-

werk)dagen zijn hier niet relevant en worden bijgevolg niet meegerekend.

Voorbeeld 2: Op 1 januari 1998 krijgt een werknemer een aandelenoptie. Op dat moment

werkt en woont hij in staat A. De optie is onderworpen aan de voorwaarde dat de

werknemer tewerkgesteld blijft bij dezelfde werkgever tot minstens 1 januari 2001. Op 31

december 1999 verhuist hij naar staat B, waarbij hij inwoner wordt van staat B. De

werknemer beëindigt op 30 juni 2000 zijn tewerkstelling wegens gezondheidsproblemen.

Zijn werkgever toont begrip en laat hem de optie behouden. Hij oefent de optie uit op 1

januari 2001.

In dit voorbeeld zijn er slechts 650 relevante dagen (2,5*260). Van deze 650 zijn er 520

relevante dagen aan staat A toe te wijzen. Bijgevolg mag deze 520/650 of 80% van het

voordeel belasten.

255. Het commentaar vermeldt verder de mogelijkheid voor staten om een andere

verdeelsleutel overeen te komen in hun bilaterale verdragen, maar het wijst meteen ook op

het gevaar dat dergelijke alternatieve verdeelsleutel inhoudt. Indien er ook tewerkstelling

met een derde staat voorkomt kan een andere verdeelsleutel opnieuw tot dubbele belasting

leiden.341

2.5. Wijziging van woonstaat

256. De voorgaande problemen speelden zich vooral af in de relatie woonstaat -

bronstaat. Er kunnen zich echter ook problemen voordoen tussen twee of meer woonstaten.

Zo kan het zich voordoen dat de werknemer tijdens de relevante periode voor de optie

verhuist naar verschillende staten, waarbij hij telkens in een andere staat vertoeft op het

moment van toekenning, het moment van „vesting‟, het moment van uitoefening en het

moment waarop de verworven aandelen zijn verkocht. Al deze staten kunnen het recht

opeisen om als woonstaat te belasten. Indien telkens iedere staat aandelenopties belast op

het moment waarop de werknemer aanwezig is op hun grondgebied, dan zullen er

verschillende belastingen zijn van verschillende woonstaten. Art. 23 OESO-

341

Comm. on art. 15, nr. 12.15, OECD model tax convention on income and capital (17 juli 2008),

http://www.oecd.org/dataoecd/14/32/41147804.pdf, 219.

Page 109: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het OESO-rapport

108

Modelovereenkomst kan in dergelijk geval geen oplossing bieden, aangezien dit artikel

enkel een oplossing biedt in de relatie woonstaat – bronstaat.

Het probleem wordt bovendien nog versterkt indien een woonstaat een „exit-belasting‟ op

meerwaarden hanteert bij emigratie van een inwoner of wanneer de woonstaat zich een

heffingsrecht voorbehoudt met betrekking tot de meerwaarden gerealiseerd in hoofde van

zijn ex-inwoners, op grond van dubbelbelastingverdragen.

Voorbeeld:

Een aandelenoptie is toegekend voor een periode van drie jaar. De begunstigde

werknemer woont in het eerste jaar in staat A, maar hij werkt 110 dagen in staat B. Zijn

aanwezigheid in staat B telt meer dan 183 dagen, zodat staat B heffingsbevoegd is. Hij

werkt tijdens datzelfde jaar ook nog 20 dagen in staat C. In staat C verblijft hij echter niet

langer dan 183 dagen, zodat staat C niet heffingsbevoegd is. Tijdens het tweede en derde

jaar woont en werkt hij in staat D.

Zoals eerder reeds besproken, kan men het voordeel als volgt toewijzen aan de

verschillende staten: 90/780e aan staat A, 110/780

e aan staat B, 20/780

e aan staat C en

520/780e aan staat D.

Volgens de verschillende dubbelbelastingverdragen, gesloten tussen de staten, mag

staat A bijgevolg het volledige voordeel belasten op voorwaarde dat ze dit doet wanneer

de werknemer een van haar inwoners is. Dit zal het geval zijn als staat A aandelenopties

belast op het moment van toekenning. Weliswaar dient A vrijstelling te verlenen om

dubbele belasting te voorkomen, voor hetgeen belast wordt door staat B (110/780) en

staat D (520/780).

Volgens de dubbelbelastingverdragen A-B en B-D, mag B als bronstaat enkel 110/780e

van het voordeel belasten. Volgens de dubbelbelastingverdragen A-C en C-D, mag C

geen belasting heffen. Tenslotte zal D volgens haar dubbelbelastingverdragen alles

mogen belasten als woonstaat, op voorwaarde dat ze dit doet wanneer de werknemer een

van haar inwoners is. Dit zal het geval zijn indien D aandelenopties belast op het moment

van uitoefening. Weliswaar zal D vrijstelling moeten verlenen voor de belastingen

geheven door A (90/780) en B (110/780).

In dit voorbeeld zal dus zowel staat A als staat D het volledige voordeel belasten. Art. 15

OESO-Modelovereenkomst zal dit niet verhinderen. Hierdoor is er tweemaal kans op

dubbele belasting. Een eerste maal met betrekking tot de werkzaamheid verricht in

staat B. Zowel staat A, B als D belasten het voordeel uit deze periode. Staat A en D

Page 110: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het OESO-rapport

109

verlenen echter telkens een vrijstelling voor hetgeen door B belast wordt. Het zich

voordoen van een meervoudige belasting zal in dit geval afhankelijk zijn van de

toepassing van een verrekening- of vrijstellingsysteem door A en D. Indien zowel A als D

een vrijstelling verlenen voor de, in B belaste inkomsten, zal er geen dubbele belasting

zijn. Indien A en D beide een credit toestaan en de eigen belasting op de werkzaamheid in

B is groter dan de belasting van staat B op diezelfde werkzaamheid, dan zal hier sprake

zijn van een meervoudige belasting.

Ter verduidelijking stellen we dit ook cijfermatig voor: stel dat B een belasting heft van

35 en dat zowel A als D een belasting heffen op het corresponderende voordeel van 40.

Staat A zal een credit toestaan van 35 volgens het dubbelbelastingverdrag A-B en D zal

een credit toestaan van 35 volgens het dubbelbelastingverdrag B-D. Bijgevolg blijft er

een dubbele belasting bestaan ten belope van de overlapping tussen de belastingen van A

en D, in de mate dat ze hoger zijn dan de belasting van B, nl. 2x5.

Het probleem is groter m.b.t. de belasting op de werkzaamheid in C. Dit deel van het

voordeel wordt zowel door A als door D belast en wordt door geen van beide staten

vrijgesteld/verrekend.

Figuur 3:

Page 111: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het OESO-rapport

110

257. Men zou in de bovenstaande situatie kunnen opmerken dat staat D, als woonstaat,

vrijstelling zou moeten verlenen voor de belastingen van A op de werkzaamheden in

staat B en C op basis van het dubbelbelastingverdrag A-D. Het verdrag verhindert immers

staat A niet om de werkzaamheden in staat B en C te belasten, zolang de werknemer nog

haar inwoner is. Deze interpretatie zou echter leiden tot een dubbele niet-belasting,

aangezien staat A net hetzelfde zou moeten doen met betrekking tot de belastingen van D

op de werkzaamheden in B en C. Derhalve moet men dergelijke interpretatie afwijzen,

volgens het rapport van de OESO-werkgroep.342

258. Om in dergelijke gevallen toch tot een oplossing te komen stelt het rapport voor dat

de betrokken landen de overlegprocedure van art. 25 OESO-Modelovereenkomst

opstarten. In het kader van het overleg zouden de staten kunnen overeenkomen om een

vrijstelling te verlenen voor de periode dat de verkrijger van de aandelenopties inwoner

was van de andere staat.

Toegepast op bovenstaand voordeel zou men dan kunnen overeenkomen dat staat D een

vrijstelling of verrekening verleent voor de belastingen van A op het voordeel dat

overeenstemt met de werkzaamheden in staten B en C, aangezien op dat moment de

werknemer nog een inwoner van staat A was.

Deze oplossing zal in België moeilijk aanvaard kunnen worden, wegens de

onverenigbaarheid van de slotzin van art. 25.3 OESO-Modelovereenkomst met

art. 167, §2 GW. Dit artikel verzet zich er tegen dat de administratie een overeenkomst zou

kunnen sluiten met betrekking tot het voorkomen van dubbele belasting in gevallen waarin

het verdrag niet voorziet. Art. 15.3 OESO-Modelovereenkomst is dan ook in geen enkel

Belgisch dubbelbelastingverdrag overgenomen.343

259. Bovenstaande beslissingen werden dan ook toegevoegd aan het commentaar op art.

23 OESO-Modelovereenkomst.344

342

Report on cross border income tax issues arising from employee stock-option plans approved by the

OESO committee on fiscal affairs (23 augustus 2004), http://www.oecd.org/dataoecd/35/53/33700277.pdf,

18. 343

B. PEETERS, “Artikel 15 OESO-Modelverdrag: „inkomsten uit niet-zelfstandige arbeid‟. De nieuwe

administratieve circulaire d.d. 25 mei 2005 en de niet-gedefinieerde begrippen”, TRV 2006, 220; S. VAN

CROMBRUGGE, Internationaal fiscaal recht, 2009-2010, 182-183. 344

Comm. on art. 23A and 23B, nr. 4.1-4.2., OECD model tax convention on income and capital (17 juli

2008), http://www.oecd.org/dataoecd/14/32/41147804.pdf, 258-259.

Page 112: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het OESO-rapport

111

260. Tenslotte moet hier nog opgemerkt worden dat een dergelijke problematiek zich

niet voordoet in een zuivere bilaterale situatie.

Voorbeeld:

Stel dat er enkel werkzaamheden werden verricht in staat A en staat D. Staat A zal als

woonstaat het volledige voordeel van de optie belasten op het moment van toekenning en D

zal hetzelfde doen op het moment van uitoefening van de optie.

Als woonstaat zal A dubbele belasting voorkomen en bijgevolg een credit of vrijstelling

verlenen voor de werkzaamheden verricht in staat D. Staat D zal als nieuwe woonstaat

opnieuw hetzelfde doen en dus dubbele belasting voorkomen in de mate dat het voordeel

uit de optie overeenstemt met werkzaamheden in staat A. Derhalve zal er geen dubbele

belasting meer zijn.

Figuur 4:

Page 113: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het OESO-rapport

112

2.6. Andere moeilijkheden inzake internationale taxatie

261. Als laatste vermeldt het rapport ook nog enkele andere moeilijkheden in verband

met de internationale taxatie van aandelenopties. Vooreerst stelt de werkgroep dat een

groot deel van de grensoverschrijvende fiscale problemen te wijten zijn aan formaliteiten.

Zelfs indien alle bovenstaande problemen zouden worden opgelost door te verklaren

hoeveel elke staat mag belasten en hoeveel de woonstaat moet vrijstellen of verrekenen,

dan zou er nog altijd een zware administratieve last op werknemers liggen die in

verschillende staten werken. De administraties van de verschillende staten dienen ook

telkens uit te maken aan welke werkzaamheden de opties verbonden zijn. Bovendien wordt

dit werk vaak nog bemoeilijkt doordat de opties worden toegekend door de buitenlandse

moedervennootschap, zonder dat de eigenlijke werkgever hierin tussenkomt. Het is

namelijk deze laatste die normaal het aanspreekpunt is voor alle nodige info met

betrekking tot de belasting van het salaris. Volgens de OESO-werkgroep zouden vele van

deze problemen kunnen verholpen worden door een meer efficiënte informatie-

uitwisseling tussen de administraties.

262. Een andere situatie die tot dubbele belasting kan leiden is de fusie of acquisitie van

het bedrijf wiens aandelen men kon verwerven via de aandelenoptie. Vaak wordt de optie

dan vervangen door een gelijkaardige optie, maar nu met de mogelijkheid om aandelen te

verwerven van de nieuw gevormde vennootschap. In sommige staten kan dergelijke

vervanging fiscaal neutraal gebeuren, maar andere staten kunnen dit als een vervreemding

van de oorspronkelijke optie aanmerken. Hierdoor kunnen er timingverschillen ontstaan op

het vlak van vermijding van dubbele belasting.

Een oplossing zou er in kunnen bestaan dat alle landen de oorspronkelijke en nieuwe optie

als één zien, voor wat betreft het voorkomen van dubbele belasting. Ook voor het bepalen

voor welke periode van tewerkstelling de optie is toegekend, zou men moeten akkoord zijn

dat de nieuwe optie de oude vervangt.

In dit kader heeft de Dienst voor Voorafgaande beslissingen reeds meermaals bevestigd dat

de vervanging van de oude aandelenopties door de nieuwe aandelenopties, geen bijkomend

Page 114: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het OESO-rapport

113

belastbaar voordeel uitmaakt, in zoverre er geen essentiële wijzigingen worden

doorgevoerd.345

Tenslotte vermeld het rapport ook nog kort de waarderingsproblematiek. Zo kan het

voorkomen dat aandelen, die op meerdere beurzen genoteerd zijn, een verschillende

waarde op de verschillende beurzen hebben, waardoor er waardeverschillen kunnen

ontstaan. Bovendien kunnen er ook verschillen in de wisselkoersen zijn. Dit is volgens de

werkgroep echter geen typisch probleem van aandelenopties, maar eerder van

meerwaarden. Men verwijst dan ook naar het commentaar bij art. 13 OESO-

Modelovereenkomst.346

345

Voorafg.Besl. nr. 900.399, 15 december 2009, www.fisconet.be; Voorafg.Besl. nr. 800.205, 2 september

2008, www.fisconet.be 346

Comm. on art. 13, nr. 16-17, OECD model tax convention on income and capital (17 juli 2008),

http://www.oecd.org/dataoecd/14/32/41147804.pdf, 200-201.

Page 115: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – De Europese Commissie

114

Hoofdstuk 3: Het standpunt van de Europese Commissie

263. Ook vanuit de E.U. is een verslag gekomen over aandelenopties voor werknemers.

Het Directoriaat-Generaal Ondernemingen van de Europese Commissie publiceerde in juni

2003 een document ter bevordering van het gebruik van aandelenopties als aanmoediging

voor het ondernemerschap binnen de Europese Unie.347

264. In dit document bespreekt de Europese Commissie zowel de economische als de

fiscale kant van aandelenopties. De Commissie behandelt de voor- en nadelen van

aandelenopties in het algemeen en geeft een overzicht van de fiscale gevolgen voor

werknemers op nationaal gebied, waarbij ondermeer de verschillende mogelijke momenten

worden besproken om de opties te belasten. Er wordt tevens een apart hoofdstuk besteed

aan de problemen inzake dubbele belasting. In de inleiding van dit hoofdstuk wordt

specifiek verwezen naar de discussienota van de OESO-werkgroep van 2002. De Europese

Commissie neemt in dit hoofdstuk de eerder besproken problemen en oplossingen gewoon

over. Ze neemt geen nieuwe standpunten in inzake fiscaliteit en bijgevolg gaan we niet

nader in op dit document.348

347

Europese Commissie, Directoraat-Generaal Ondernemingen, “Personeelsopties, het wettelijke en

administratieve klimaat voor personeelsoptie in de EU”, juni 2003,

http://europa.eu/geninfo/query/resultaction.jsp?userinput=personeelsopties. 348

Bij de bespreking van het Belgische belastingsmoment wordt wel nog teruggekomen op argumentatie uit

dit document, Infra 116, nr. 267.

Page 116: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het Belgische standpunt

115

Hoofdstuk 4: Aandelenopties in internationale context vanuit

Belgisch perspectief

265. Na de probleemgebieden en mogelijke oplossingen bekeken te hebben, zoals die

door de OESO werden uitgewerkt, gaan we nu dieper ingaan op de Belgische situatie. In

onderstaand stuk wordt vooreerst de Belgische positie t.o.v. het buitenland inzake het

belastbaar moment besproken.349

Nadien wordt bekeken als en in welke mate de

internationale principes worden toegepast in België.350

Hierbij zal de circulaire van de

Belgische fiscus van 25 mei 2005 centraal staan. In deze circulaire reageert de fiscus op het

reeds eerder besproken OESO-rapport van 2004.351

Dit lijkt bijgevolg de beste invalshoek.

4.1. De Belgische positie t.o.v. het buitenland

266. Sinds de invoering van de nieuwe regeling inzake aandelenopties in België met de

wet van 26 maart 1999, neemt België een aparte positie in t.o.v. het buitenland, wat betreft

het belastbare moment.

Waar landen zoals Frankrijk, Duitsland, Groot-Brittannië, VSA en vele anderen kiezen

voor het belasten van aandelenopties op het moment van de lichting, opteert België voor

belasting op het moment van toekenning van de optie.352

Na de wetswijziging in

Zwitserland was België het enige land in Europa353

en zelfs in de wereld354

dat

aandelenopties algemeen belast op het moment van toekenning.

267. Recent heeft Australië echter zijn wetgeving veranderd, waardoor ook zij

aandelenopties belasten op het moment van toekenning.355

Hoewel ook de oude wetgeving

van een principiële belastbaarheid op het moment van toekenning uitging, liet deze wel een

keuzemogelijkheid voor de werknemer om pas later belast te worden. Deze

349

Infra 115, nr. 266 e.v. 350

Infra 117, nr. 274 e.v. 351

Supra 89, nr. 211 e.v. 352

B. PEETERS, “Aandelenopties: internationaal de juiste keuze?”, Fiscoloog (I.) 1999, afl. 184, 1-3. 353

Europese Commissie, Directoraat-Generaal Ondernemingen, “Personeelsopties, het wettelijke en

administratieve klimaat voor personeelsoptie in de EU”, juni 2003,

http://europa.eu/geninfo/query/resultaction.jsp?userinput=personeelsopties, 31. 354

J. LEBERSORG, J. PATTYN, “Internationale aspecten van aandelenopties: fiscale analyse door een

Belgische bril”, AFT 2004, afl. 5, 1; P. VERSWIJVER, J. PATTYN, “Artikel 15 verdragen. Fiscus interpreteert

internationale aandelenopties”, Fisc. Act. 2005, afl. 25, 2. 355

Tax Laws Amendment (2009 Budget Measures No. 2) Act 2009 (Cth).

Page 117: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het Belgische standpunt

116

keuzemogelijkheid verdwijnt nu. De Australische wet laat echter, onder bepaalde

voorwaarden, nog uitstel toe tot de eigenlijke verkrijging van (het recht op) de optie of de

aandelen, al naargelang het geval. De latere belasting is nu afhankelijk van de aard van de

optie en niet langer van de keuze van de begunstigde, zoals dat onder het vroegere stelsel

het geval was.356

268. Over de Belgische keuze om te belasten op het moment van toekenning kan veel

worden gediscussieerd. Er zijn immers zowel voor- als nadelen verbonden aan dit tijdstip

van belasten.

269. Het belangrijkste nadeel is wellicht dat men, door te kiezen voor deze manier van

belasten, een risico creëert voor de werknemer. Hij loopt het risico belastingen te betalen

voor een optie die naderhand waardeloos zal blijken wegens tegenvallende resultaten van

het bedrijf. Bij gevestigde bedrijven is dit risico allicht minder groot. Aandelenopties

zullen hier voor een langere periode worden verstrekt en de werknemer zal hier

waarschijnlijk wel de kans krijgen om zijn optie met winst te lichten. Groter is het risico

bij jonge, startende bedrijven. De kans dat dergelijke bedrijven nooit tot winst komen is

hier beduidend groter. Gelet op het feit dat startende bedrijven aandelenopties gebruiken

als een goedkope manier om „high value employees‟ aan te trekken, is belastbaarheid op

het moment van toekenning van de optie, vaak een streep door de rekening voor jonge

bedrijven. De werknemers die men poogt aan te trekken zullen immers afgeschrikt worden,

omdat niet alleen hun totale loonpakket onzeker is, maar ze bovendien de kans lopen een

belasting te betalen die ze later nooit zullen recupereren.

270. Een ander nadeel is dat er zich eventueel een liquiditeitsprobleem kan voordoen.

Hierover is reeds uitvoerig gesproken.357

271. Er zijn echter ook voordelen. Zo kan een dergelijk belastingmoment wel leiden tot

hoge winsten. Men wordt namelijk belast op een kans op een voordeel, wat logischerwijze

veel lager gewaardeerd zal worden dan wanneer het voordeel effectief gerealiseerd is.

Op deze manier kan men met de aandelenopties wel een cultuur van participerend

356

Explanatory Memorandum, Tax Laws Amendment (2009 Budget Measures No. 2) Act 2009 (Cth.), 16-

18. 357

Supra 62, nr. 141.

Page 118: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het Belgische standpunt

117

ondernemerschap creëren.358

Hierdoor wordt de werknemer heel wat nauwer bij de

onderneming betrokken. Hij heeft immers een stuk meer te verliezen indien hij reeds een

belasting dient te betalen, dan indien hij nog niets heeft betaald en dat allicht ook nooit zal

moeten doen.

272. Een ander voordeel kan men ook zien in de signaalfunctie naar de beurs toe. Voor

potentiële beleggers kan het een goede indicatie zijn als de meerderheid van de

werknemers een aangeboden aandelenoptie van het bedrijf aanvaardt, ondanks dat men er

onmiddellijk een belasting op dient te betalen. Men kan aannemen dat werknemers van het

bedrijf zelf in doorsnee een beter zicht hebben op het potentieel van het bedrijf en zijn

onmiddellijke toekomst dan beleggers die buiten het bedrijf staan. Het feit dat de

werknemers bereid zijn het risico te aanvaarden is dus voor hen een positief teken.

Natuurlijk is het omgekeerde ook waar. Indien de meerderheid van de werknemers de optie

weigert, dan stuurt dit een nefast teken uit naar de beurs toe.

273. In wat volgt bespreken we de gevolgen die de keuze van de Belgische wetgever

heeft in een internationale context, gezien vanuit het Belgische standpunt.359

4.2. De circulaire van 25 mei 2005: de Belgische toepassing van de

OESO-principes

274. In zijn circulaire van 25 mei 2005 met betrekking tot de interpretatie van art. 15 van

het OESO-Modelverdrag, besteedt de Belgische fiscus een vijftien pagina‟s tellende

bijlage aan de bijzonderheid van de belasting van aandelenopties in een internationale

context. De circulaire heeft de verdienste om de principes uit het OESO-rapport

grotendeels te aanvaarden voor de toepassing in België. Niettemin kan men er toch enige

kritiek op uitten.

358

Europese Commissie, Directoraat-Generaal Ondernemingen, “Personeelsopties, het wettelijke en

administratieve klimaat voor personeelsoptie in de EU”, juni 2003,

http://europa.eu/geninfo/query/resultaction.jsp?userinput=personeelsopties, 32. 359

Voor meer informatie omtrent de voor- en nadelen van de mogelijke belastingsmomenten bij

aandelenopties, zie Europese Commissie, Directoraat-Generaal Ondernemingen, “Personeelsopties, het

wettelijke en administratieve klimaat voor personeelsoptie in de EU”, juni 2003,

http://europa.eu/geninfo/query/resultaction.jsp?userinput=personeelsopties.

Page 119: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het Belgische standpunt

118

4.2.1. Aandelenopties volgens het intern recht

275. De fiscus begint met een korte uiteenzetting omtrent aandelenopties. Opmerkelijk

daarbij is vooral de verwijzing naar aandelenopties die mondeling of stilzwijgend aanvaard

werden of schriftelijk, na de zestigdagentermijn, aanvaard werden. De problematiek

omtrent dergelijke opties is reeds eerder in dit werk aan bod gekomen.360

Volgens de mening van de fiscus zou er in het intern recht niet langer sprake zijn van

aandelenopties, maar zou men het verschil tussen de reële waarde van de aandelen op het

tijdstip van de aankoop en de werkelijk betaalde prijs moeten belasten als een voordeel van

alle aard, voortvloeiend uit de aankoop van aandelen tegen een verminderde prijs.361

Met betrekking tot de toepassing van art. 15 van de dubbelbelastingverdragen zou dit niet

het geval zijn. Ook impliciet of mondeling aanvaarde en laattijdig aanvaarde

aandelenopties worden beschouwd als aandelenopties. Dus in internationale context is ook

in dit geval sprake van een optie.362

276. Hierbij aansluitend moeten we ook melding maken van de circulaire van

11 oktober 2005.363

Aangezien er toch enige onduidelijkheid bestond na het uitbrengen van

de circulaire van 25 mei 2005, verduidelijkte de fiscus dat de principes, zoals die

uiteengezet worden in de circulaire, enkel gelden voor de toepassing van het verdragsrecht.

De fiscus stelt dat deze principes niet zomaar kunnen worden doorgetrokken tot het

Belgische interne recht. Eenmaal het betreffende dubbelbelastingverdrag België toestaat

om het voordeel te belasten zal het intern recht worden toegepast. België zal dan de

aandelenopties belasten volgens de principes van de Aandelenoptiewet of als een aankoop

van aandelen tegen een verminderde prijs, al naargelang het geval.

360

Supra 76, nr. 177 e.v.

361 Circ. Nr. AFT2005/0652, 25 mei 2005, www.fisconetplus.be.

362 Circ. Nr. AFT2005/0652, 25 mei 2005, www.fisconetplus.be.

363 Circ. Nr. AFZ/2005-0652 (AFZ 8/2005), 11 oktober 2005, www.fisconetplus.be.

Page 120: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het Belgische standpunt

119

4.2.2. Bepaling van het voordeel van alle aard in het kader van art. 15

277. Het belastbaar inkomen voortvloeiend uit een aandelenoptie wordt in België

beschouwd en behandeld als een inkomen uit arbeid.364

Zoals reeds besproken bij het

OESO-rapport kan men dergelijk inkomen ook zien als een meerwaarde en onder art. 13

OESO-Modelovereenkomst kwalificeren.365

278. Volgens de fiscus bepaalt het interne recht van de meerderheid van de landen waar

België een dubbelbelastingverdrag mee afgesloten heeft, dat het verschil tussen de

uitoefenprijs van de optie en de werkelijke waarde van de aandelen op het moment van de

uitoefening van de optie een belastbare bezoldiging vormt, die dus onder art. 15 OESO-

Modelovereenkomst valt. Die bezoldiging behoort in de meeste landen tot het belastbaar

tijdperk tijdens hetwelk de optie wordt uitgeoefend.

Eventuele voordelen die zich voordoen na het uitoefenen van de optie worden beschouwd

als meerwaarden en vallen bijgevolg onder art. 13 OESO-Modelovereenkomst. Dit is in

overeenstemming met het principe zoals uiteengezet door de OESO.366

279. België zal bijgevolg, op basis van art. 15 van het toepasselijke verdrag, het

voordeel voortvloeiende uit een optie als een bezoldiging belasten, indien een

aandelenoptie wordt toegekend aan een Belgisch inwoner of aan een niet-inwoner die

werkzaamheden verricht in België. België zal zich hierbij op zijn intern recht baseren,

zowel wat betreft het vaststellen van het bedrag van het toegekende voordeel, als bij het

vaststellen van het tijdstip van toekenning.

280. Voor opties die vallen onder het toepassingsgebied van de Aandelenoptiewet

betekent dit dat het belastbaar voordeel forfaitair zal bepaald worden en dat het belastbaar

moment bij de toekenning van de opties zal zijn.

Voor opties die niet onder het toepassingsgebied van de Aandelenoptiewet vallen zal dit

voordeel anders berekend worden. Ingevolge de internationale consensus zal het belastbaar

voordeel hier bestaan uit de „spread‟. Het belastbaar moment is hier dan de uitoefening van

de optie.

364

Art. 42, §1 Aandelenoptiewet en art. 30 en 31, 2° WIB 1992. 365

Supra 93, 222 e.v. 366

Supra 96, nr. 231.

Page 121: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het Belgische standpunt

120

281. Indien België de woonstaat is van de begunstigde van de aandelenoptie, dan zal de

optiehouder geen belastingen betalen op de eventuele meerwaarde die hij zou verkrijgen

tussen de uitoefening van de optie en de verkoop van de verworven aandelen. Op basis van

art. 13 OESO-Modelovereenkomst is de woonstaat immers exclusief bevoegd om deze

meerwaarde te belasten en België stelt meerwaarden van het privévermogen niet

belastbaar.367

4.2.3. Vaststellen van de activiteit waarmee de optie verband houdt

282. In haar circulaire stelde de administratie, in navolging van het OESO-rapport,

enkele principes vast aan de hand waarvan men kan uitmaken voor welke werkzaamheden

de optie is toegekend. Men moet daarvoor kijken naar de feitelijke omstandigheden en

bijzonderheden, meer bepaald naar de voorwaarden die verbonden zijn aan de toekenning

en uitoefening van de optie.

283. Als algemene regel geldt dat het voordeel in principe verbonden is met de

werkzaamheid die wordt uitgeoefend op de datum waarop de optie wordt toegekend aan de

werknemer.

Voor de toepassing van art. 15 van de dubbelbelastingverdragen gebeurt de toekenning op

de datum waarop de werknemer de hem aangeboden optie werkelijk aanvaardt en dus niet

op zestigste dag na het aanbod. Dit is ook logisch, aangezien een dergelijke

internrechtelijke fictie geen doorwerking kan hebben op een internationaal verdrag. Het

internrechtelijke moment van toekenning zal bijgevolg enkel van belang zijn als België

heffingsbevoegd is op basis van art. 15 van het toepasselijke verdrag en vervolgens zal

belasten volgens haar interne recht.

Onder deze algemene regel zullen de opties vallen die niet onderworpen zijn aan enige

voorwaarde en de opties die enkel aan een ontbindende voorwaarde onderworpen zijn.

Men zal bij deze opties dus kijken naar de tewerkstelling op het moment waarop de

werknemer de optie aanvaardt.

367

Zie art. 90, 9° WIB 1992 (behoudens het geval van speculatie).

Page 122: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het Belgische standpunt

121

284. Als tweede principe geldt dat de opties niet geacht worden te zijn toegekend voor

werkzaamheden verricht voor het aanbod van de optie, tenzij dat aanbod een uitdrukkelijke

compensatie is voor een activiteit die voorheen werd uitgeoefend door de werknemer voor

dezelfde vennootschap of voor een andere vennootschap die tot dezelfde groep behoort.

In dergelijke gevallen is het voordeel verbonden met de voorafgaande periode in kwestie

en niet met de activiteit die wordt uitgeoefend op het tijdstip waarop de optie wordt

toegekend.

Merk op dat de Franstalige versie van de circulaire hier niet spreekt van het moment

waarop de optie wordt aangeboden, maar van het moment waarop de optie wordt

toegekend. Gelet op het eerst gestelde principe is het moment van toekenning als

referentiepunt hier allicht coherenter. In beide gevallen is de regel echter duidelijk: de

aandelenopties zijn in de regel niet verbonden met vroegere werkzaamheden, tenzij er

elementen zijn die het tegendeel doen vermoeden.

285. Als derde principe stelt de circulaire dat een aandelenoptie in principe niet

verbonden is met werkzaamheden verricht na de toekenning van de optie, tenzij ze

onderworpen is aan een opschortende voorwaarde op basis waarvan de werkgever een

zekere periode tewerkgesteld moet blijven bij dezelfde werkgever (of voor dezelfde groep

van vennootschappen moet blijven werken) om het recht te bekomen om de optie uit te

oefenen.

Indien de optie onderworpen is aan een dergelijke opschortende voorwaarde is ze dus

verbonden aan de toekomstige activiteiten tussen het moment van de toekenning en het

moment waarop de optie „vest‟.

De administratie wijst er in deze ook op dat men een onderscheid moet maken tussen een

opschortende voorwaarde die zich moet voordoen opdat de werknemer een recht tot

uitoefenen van de optie zou bekomen en een eenvoudige wachttijd, waarbij de werknemer

wel reeds het recht heeft om de optie uit te oefenen, maar een zekere periode dient te

wachten vooraleer hij dit effectief kan doen.

Men dient verder ook een onderscheid te maken tussen een opschortende voorwaarde, die

zich moet voordoen opdat de werknemer een recht tot uitoefenen van de optie zou

bekomen en een ontbindende voorwaarde, waardoor de werknemer retroactief het recht om

de opties uit te oefenen kan verliezen indien hij niet langer tewerkgesteld is op een

bepaalde datum. In dit laatste geval is de optie niet verbonden met de prestaties die

geleverd worden na de toekenning van de optie, aangezien op het moment van de

Page 123: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het Belgische standpunt

122

toekenning de werknemer het recht om de optie uit te oefenen heeft verworven, ongeacht

de mogelijkheid dat dit recht later geannuleerd wordt.

Opnieuw moet men hier echter wijzen op het verschil tussen de Franstalige en

Nederlandstalige versie van de circulaire. Het is immers enkel in de Franstalige circulaire

dat men dit principe terug vindt. In de Nederlandstalige versie vindt men enkel een

voorbeeld terug waaruit blijkt dat een ontbindende voorwaarde niet tot gevolg heeft dat

men naar de toekomstige activiteiten moet kijken. Over opschortende voorwaarden wordt

hier echter met geen woord gerept.

286. Tenslotte vindt de administratie dat ingeval er zowel elementen zijn die erop wijzen

dat de optie een beloning uitmaakt voor vorige werkzaamheden alsook dat de toekenning

van de optie betrekking heeft op toekomstige werkzaamheden, er wordt aangenomen dat

het voordeel dat voortvloeit uit de optie, verhoudingsgewijs betrekking heeft op de

desbetreffende vorige en toekomstige prestaties.

287. Samengevat kan men stellen dat aandelenopties in België in principe zijn toegekend

voor de werkzaamheid die de werknemer uitoefent op het moment dat hij de aandelenoptie

aanvaardt, maar dat meestal uit de concrete feiten zal moeten blijken op welke activiteiten

de opties betrekking hebben. Indien de optie onderworpen is aan een opschortende

voorwaarde dient men immers te kijken naar de activiteit uitgeoefend tussen de toekenning

en de „vesting‟ van de optie.

288. België volgt hierbij de principes zoals voorgesteld door de OESO slechts

gedeeltelijk. Wat betreft de algemene regel volgt België het OESO-commentaar niet

letterlijk, maar het resultaat is wel hetzelfde. Op het eerste gezicht zit er een verschil tussen

de algemene regel van de OESO en deze van de Belgische administratie. België gaat

namelijk kijken naar de werkzaamheid verricht op het moment van de toekenning, terwijl

volgens de OESO de optie verbonden dient te worden aan toekomstige werkzaamheden.

België baseert zich dus op een momentopname, terwijl volgens de OESO moet gekeken

worden naar de periode tussen de toekenning en „vesting‟ van de optie.

Toch is er geen verschil tussen beide. De Belgische algemene regel geldt immers enkel

voor onvoorwaardelijke opties en een onvoorwaardelijke optie „vest‟ bij het moment van

toekenning. De Belgische circulaire bepaalt dan verder, dat indien de aandelenoptie

onderworpen is aan een opschortende voorwaarde er wel dient gekeken te worden naar de

Page 124: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het Belgische standpunt

123

toekomstige werkzaamheden. Uit de opmerkingen die de (Franstalige) circulaire geeft

blijkt dat in dit geval zal gekeken worden naar de periode tussen de toekenning en de

„vesting‟ van de optie, net zoals ook de OESO voorstelt.

289. Een verschil is er wel te vinden indien er elementen zijn die op een toekenning van

de optie wijzen voor zowel vroegere als voor toekomstige prestaties. Men moet volgens de

Belgische administratie de optie verhoudingsgewijs toerekenen aan beide activiteiten. De

OESO daarentegen vindt dat in dergelijk geval de optie moet geacht worden toegekend te

zijn voor de toekomstige prestaties (al sluit ze niet uit dat de opties voor specifieke

vroegere en toekomstige prestaties toegekend kunnen zijn).

Onderstaand schema geeft de verschillende zienswijzen weer.

Figuur 4:

4.2.4. Uitsplitsing van de bezoldiging

290. Een andere situatie die de circulaire behandelt is, wanneer de werknemer

tewerkgesteld is in verschillende landen en de optie verband houdt met deze verschillende

tewerkstellingen. In dit geval moet men volgens de fiscus het voordeel omdelen over deze

verschillende landen. Het stuk van het voordeel dat betrekking heeft op de activiteiten

uitgeoefend in België moeten daarbij in principe pro rata temporis worden bepaald.

Page 125: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het Belgische standpunt

124

Deze verdeling dient te gebeuren op basis van het aantal dagen waarop de werknemer de

activiteit heeft uitgeoefend in België, in vergelijking met het totaal aantal dagen waarop de

werkzaamheid, waarmee de optie verband houdt, werd uitgeoefend. De fiscus stelt wel

voor om, in geval van lange referentieperiodes, te rekenen met maanden in plaats van

dagen.

291. De circulaire laat ook de deur open voor het gebruik van een ander criterium dan

„tijd‟. Men zou bv. ook kunnen rekening houden met de kwaliteit van de activiteiten, zoals

het feit dat men in het ene land een leidinggevende functie uitoefent en in het andere land

niet.

292. Zoals reeds opgemerkt door de OESO kan het opnemen van een alternatief

criterium in een dubbelbelastingverdrag wel leiden tot dubbele belasting wanneer er ook

sprake is van een derde land.368

4.2.5. Toepassingsgevallen vermeld in de circulaire

293. In de circulaire wijst de administratie verder op de problematiek die kan ontstaan

uit de verschillen in het interne recht van de Staten. Zo kan er een verschil zijn in het

bepalen van het belastbaar voordeel van de aandelenoptie of een verschil met betrekking

tot het tijdstip waarop belast wordt. Dit laatste zal voor België overigens bijna steeds het

geval zijn aangezien België een uniek belastbaar moment hanteert.369

De administratie

verwijst hiervoor uitdrukkelijk naar het reeds eerder besproken OESO-rapport en maakt

een onderscheid tussen de situaties waarbij België optreedt als werkstaat, als woonstaat en

het geval waarin België noch woonstaat, noch werkstaat is.

294. Belangrijk om op te merken is dat de administratie duidelijk stelt dat de hierna

volgende regels enkel gelden voor aandelenopties die onder het toepassingsgebied van de

Aandelenoptiewet vallen. Bijgevolg gelden deze regels, in de ogen van de fiscus, niet voor

aandelenopties die mondeling of stilzwijgend werden aanvaard, noch voor aandelenopties

die werden aanvaard na de zestigdagentermijn.

368

Supra 107, nr. 255. 369

Supra 115, nr. 266.

Page 126: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het Belgische standpunt

125

a) België als werkstaat (belasting van niet-inwoners)

295. Op het ogenblik waarop de optie geacht wordt toegekend te zijn aan de werknemer,

die een niet-inwoner is, dient men uit te maken als België bevoegd is om het voordeel uit

de optie te belasten, op basis van art. 15 van het verdrag. Als België effectief bevoegd is

om het voordeel of een deel ervan te belasten wordt het Belgische interne recht toegepast.

De administratie vermeldt ook nog dat indien in een later stadium zou blijken dat de

belastingheffing niet conform art. 15 van het dubbelbelastingverdrag is geschied, de

heffing eventueel nog kan herzien worden.

296. De circulaire behandelt vervolgens verschillende situaties:

- De optie is uitsluitend verbonden met een activiteit die wordt uitgeoefend op het

tijdstip van toekenning en die activiteit wordt uitsluitend in België uitgeoefend

en/of is uitsluitend verbonden met een vorige activiteit die uitsluitend in België

werd uitgeoefend.

In deze gevallen zal het voordeel uit de optie in zijn geheel belastbaar zijn in

België. België zal dit voordeel belasten op het moment van toekenning,

overeenkomstig het Belgische interne recht. De belasting zal definitief zijn.

- De optie is uitsluitend verbonden met een activiteit die wordt uitgeoefend op het

tijdstip van toekenning en die activiteit wordt uitsluitend in een partnerstaat

uitgeoefend en/of is uitsluitend verbonden met een vorige activiteit die uitsluitend

in een partnerstaat werd uitgeoefend.

In deze gevallen zal België niet heffingsbevoegd zijn op basis van art. 15 van het

verdrag.

- De optie is uitsluitend verbonden met een vorige activiteit die deels in België en

deels in een partnerstaat werd uitgeoefend.

België zal het voordeel uit de optie in zijn geheel (!) belasten op het moment dat de

optie geacht wordt toegekend te zijn. Op het moment van uitoefening van de optie

zal dan ontheffing verleend worden tot het verschuldigde bedrag.

Het voordeel dat na de ontheffing belast blijft in België wordt berekend

overeenkomstig de Belgische wetgeving, maar wordt pro rata temporis verminderd,

afhankelijk van de duur van de in België uitgeoefende vorige activiteit in

verhouding tot de totale duur van de vorige activiteit waarmee de optie verband

houdt.

Page 127: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het Belgische standpunt

126

Volgens de circulaire komt het in deze aan de belastingplichtige toe om de

administratie een ontheffing te vragen.

- De optie is verbonden met een opschortende voorwaarde en dus verbonden met een

latere activiteit (die niet noodzakelijk in België moet uitgeoefend worden).

Opnieuw zal België het voordeel in zijn geheel belasten op het tijdstip waarop de

optie wordt geacht toegekend te zijn. Op het tijdstip van uitoefening zal dan het

bedrag van de in België verschuldigde belasting, worden ontheven in de

verhouding van de duur van de in België uitgeoefende activiteit tot de totale duur

van de activiteit waarmee de optie verband houdt. Opnieuw zal de

belastingplichtige de ontheffing moeten vragen aan de administratie.

Opgemerkt moet worden dat deze laatste situatie enkel in de Franstalige circulaire

staat vermeld.

297. De circulaire bevestigt verder dat ook voor niet-inwoners een in België

verschuldigd en betaalde belasting definitief is. Het feit dat de werknemer ervoor kiest om

de optie niet uit te oefenen of in de onmogelijkheid verkeert om de optie uit te oefenen

geeft dus geen aanleiding tot terugbetaling van de belasting.

298. Bij het vermelde standpunt van de administratie kan men zich echter vragen

stellen.370

Allereerst kan men zich afvragen waarom België het volledige voordeel belast wanneer

duidelijk is dat slechts een deel van de activiteiten op Belgische grondgebied verricht

worden. België is hier immers slechts de werkstaat en kan, volgens de internationale

consensus, een niet-inwoner niet belasten op zijn wereldinkomen. Het is dan ook niet

logisch dat België eerst alles gaat belasten, om pas in een later stadium vrij te stellen.

Allicht is dit standpunt ingegeven vanwege de bekommernis van een dubbele niet-

belasting, maar dit is nog geen juridisch argument voor een dergelijke belasting.

299. Ook bij het tijdstip waarop België vrijstelt kan men vraagtekens plaatsen. Waarom

koppelt de administratie het moment van ontheffing aan het moment van uitoefening van

de optie? Zal de administratie dan pas ontheffing toestaan als de aandelenoptie effectief

uitgeoefend is, zelfs indien de optie reeds belastbaar was in de andere staat bij bijvoorbeeld

370

B. PEETERS, “Artikel 15 OESO-Modelverdrag: „inkomsten uit niet-zelfstandige arbeid‟. De nieuwe

administratieve circulaire d.d. 25 mei 2005 en de niet-gedefinieerde begrippen”, TRV 2006, 221.

Page 128: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het Belgische standpunt

127

de „vesting‟? Terecht stelt PEETERS dat een correcter tijdstip om de ontheffing aan te

koppelen het moment van belastbaarheid in de andere staat is.

300. Volgens VERSWIJVER en PATTYN is het zelfs reeds op het einde van de

referentieperiode (of desnoods de „vestingperiode‟) al duidelijk welk land heffingsbevoegd

is voor welk gedeelte van de opties. Het zou daarom duidelijker en gemakkelijker zijn om

op dat moment de definitieve opdeling te doen. België zal bovendien op dat moment in de

meeste gevallen nog binnen de termijn zitten om ontheffing te verlenen als er teveel werd

belast bij toekenning of om een bijkomende aanslag te vestigen als een te beperkt gedeelte

is belast bij toekenning.371

301. Tenslotte merken we hier ook op dat Belgische belastingsadministratie zich op het

moment van toekenning gaat plaatsen om te bepalen als België al dan niet heffingsbevoegd

is. Zoals reeds eerder gezien, speelt het belastbare moment een belangrijke rol in het

bepalen van de heffingsbevoegdheid van een land. Deze zal immers de periode afbakenen

naar dewelke men dient te kijken in het kader van de 183-dagenregel uit art. 15.2 OESO-

Modelovereenkomst.

Uit het commentaar van de OESO bij art. 15 van de OESO-Modelovereenkomst kunnen

we afleiden dat volgens de OESO het relevante fiscale jaar het jaar van de „vesting‟ is.

We kunnen dus verwachten dat het Belgische standpunt, om te kijken naar het fiscale jaar

van de toekenning, aanleiding zal geven tot dubbele belasting.

b) België als woonstaat (belasting van Belgische inwoners)

302. Als België de woonstaat van de verkrijgende werknemer is, dan belast ze, op het

tijdstip waarop de optie geacht wordt toegekend te zijn, in alle gevallen het volledige

voordeel van de aandelenoptie volgens het Belgische interne recht. Bij het moment van

uitoefening van de optie zal de belasting eventueel herzien worden, indien zou blijken dat

het voordeel uit de optie niet uitsluitend in België belastbaar is. Het komt immers aan

België toe, om als woonstaat op basis van art. 23 van het geldende dubbelbelastingverdrag

meervoudige belastingen te voorkomen.

371

P. VERSWIJVER, J. PATTYN, “Artikel 15 verdragen. Fiscus interpreteert internationale aandelenopties”,

Fisc. Act. 2005, afl. 25, 5.

Page 129: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het Belgische standpunt

128

303. Hier maakte de administratie echter een voorbehoud. Men diende volgens de

circulaire te kijken naar de bewoordingen van art. 15 in het van toepassing zijnde

dubbelbelastingverdrag.

304. Staat in het verdrag vermeld dat België vrijstelt indien het voordeel in de andere

staat „belastbaar‟ is krachtens art. 15 van het verdrag, dan moest België volgens de

circulaire van 25 mei 2005, in principe het deel dat in de andere staat belastbaar was

vrijstellen, ongeacht als het daar effectief werd belast of niet. De administratie meende

daarbij evenwel dat indien de interne wetgeving van die andere staat het voordeel niet als

een inkomen uit arbeid zag, maar bijvoorbeeld als een vermogensmeerwaarde, die onder

art. 13 van het verdrag viel en de woonstaat exclusief heffingsbevoegd acht, dat België

geen vrijstelling diende te verlenen.

Nog volgens de administratie moest ze ook geen vrijstelling verlenen indien de andere

overeenkomstsluitende staat ervan uitging dat het toekennen van een optie geen voordeel

uitmaakte of indien de gerechtigde de optie niet uitoefende of niet kon uitoefenen.

Hierbij is enig commentaar vereist. Allereerst verwijst de administratie hierbij

verkeerdelijk naar het commentaar bij art. 23 OESO-Modelovereenkomst, meer bepaald

naar de nummers 32.5 en 32.6. In feite heeft men hier te maken met een

kwalificatieprobleem ten gevolge van de interne regels van de staten. In dat geval speelt

nummer 32.3 van het vermelde commentaar. De OESO vindt dat in een dergelijke situatie

de woonstaat de interne regel van de werkstaat dient te aanvaarden en dus vrijstelling of

verrekening dient toe te staan.372

België zal dus de kwalificatie van de bronstaat moeten

aannemen om te kijken als het inkomensbestanddeel „belastbaar‟ is in de partnerstaat. In

het geval dat het kwalificatieprobleem zou ontstaan uit een verschillende interpretatie van

de feiten of van de verdragsbepalingen, geeft het OESO-commentaar geen oplossing.373

Ook in deze gevallen zou België dus kunnen belasten.

Bovendien gaat de administratie er hier van uit dat ze enkel vrijstelling dient te verlenen

indien de optie effectief uitgeoefend wordt. Hiermee vervalt de administratie in haar oude

372

Comm. on art. 23A and 23 B, nr. 32.3, OECD model tax convention on income and capital (17 juli 2008),

http://www.oecd.org/dataoecd/14/32/41147804.pdf, 266. 373

Comm. on art. 23A and 23B, nr. 32.5, OECD model tax convention on income and capital (17 juli 2008),

http://www.oecd.org/dataoecd/14/32/41147804.pdf, 266.

Page 130: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het Belgische standpunt

129

interpretatie van het begrip „belastbaar‟.374

Het Hof van Cassatie heeft immers reeds eerder

het begrip „belastbaar‟ duidelijk ingevuld, als de andere staat die de heffingsbevoegdheid

krijgt over het inkomen.375

Vorige maand heeft de administratie echter een nieuwe circulaire uitgevaardigd, waarin ze

haar standpunt aanpast aan de bovenstaande kritiek.376

Volgens de nieuwe circulaire moet

België in principe het inkomensbestanddeel vrijstellen, zelfs als de partnerstaat haar

heffingsbevoegdheid niet uitoefent en dit ongeacht de reden waarom die staat haar

heffingsbevoegdheid niet uitoefent. Men moet bijgevolg helemaal geen rekening houden

met de fiscale behandeling van het inkomen in de partnerstaat.

Nog volgens de nieuwe circulaire, is er op dit principe wel een uitzondering. Met name

wanneer er een tegenstrijdigheid in kwalificatie is. In dergelijk geval moet men het OESO-

commentaar op art. 23 OESO-Modelverdrag volgen. België zal dus de kwalificatie van de

bronstaat moeten aannemen om te kijken als het inkomen „belastbaar‟ is in de partnerstaat.

305. Staat in het dubbelbelastingverdrag vermeld dat België vrijstelt indien het voordeel

in de andere staat „belast‟ is, krachtens art. 15 van het verdrag, dan moest België volgens

de circulaire van 25 mei 2005, enkel vrijstelling verlenen indien het voordeel ook effectief

belast was in die andere overeenkomstsluitende staat. Was het voordeel daar vrijgesteld of

gewoon niet belast, op basis van het interne recht van de partnerstaat, dan diende België

evenmin het in het buitenland belastbare deel vrij te stellen.

Ook dit sloot echter niet aan met de betekenis van de term „belast‟ in het interne recht.

Volgens het Hof van Cassatie betekent belast zijn immers dat het inkomen in het andere

land aan het fiscale stelsel onderworpen is, ook al houdt het een vrijstelling in.377

De administratie heeft dit nu ook ingezien en wijzigde haar standpunt in de circulaire van 6

april 2010. Volgens de administratie dient België nu het inkomen vrij te stellen als het,

ingevolge de overeenkomst, in de bronstaat belastbaar is en het in de partnerstaat

onderworpen is geweest aan de belastingregeling die er gewoonlijk van toepassing op is.

M.a.w. het inkomen hoeft niet daadwerkelijk belast te zijn. Het inkomen is zelfs belastbaar

als de interne wet van de partnerstaat uitdrukkelijk zegt dat het inkomen niet belastbaar is

of als het in principe wel belastbaar is, maar onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld.

374

P. VERSWIJVER, J. PATTYN, “Artikel 15 verdragen. Fiscus interpreteert internationale aandelenopties”,

Fisc. Act. 2005, afl. 25, 5. 375

Cass. 5 december 2003, Fisc. Act. 2004, afl. 2, 1. 376

Circ. Nr. AFZ nr. 4/2010, 6 april 2010, www.fisconetplus.be. 377

Cass. 15 september 1970, Arr. Cass. 1971, 44; Antwerpen 25 september 2001, AR 1998/FR/451, FJF

2002, nr. 2002/44, 128.

Page 131: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het Belgische standpunt

130

306. Als België de woonstaat is van de optiehouder zal ze, zoals gezegd, steeds het

voordeel belasten. De circulaire onderscheidt hierbij de volgende situaties:

- De optie is verbonden met een activiteit die wordt uitgeoefend op het tijdstip van

toekenning en die activiteit wordt uitsluitend in België uitgeoefend en/of uitsluitend

verbonden met een vorige activiteit die uitsluitend in België werd uitgeoefend.

In dit geval zal het voordeel van alle aard in zijn geheel belastbaar zijn in België en

deze belasting zal definitief zijn.

- De optie is uitsluitend verbonden met een activiteit die wordt uitgeoefend op het

tijdstip van toekenning en die activiteit wordt uitsluitend in een partnerland

uitgeoefend en/of is uitsluitend verbonden met een vorige activiteit, die enkel in

een partnerstaat werd uitgeoefend.

In dit geval is het voordeel uit de optie in zijn geheel belastbaar in de andere

overeenkomstsluitende staat. België zal echter toch, overeenkomstig zijn intern

recht, op het moment van uitoefening het volledige voordeel belasten (!), om dan

nadien eventueel dubbele belasting te vermijden op basis van art. 23 van het

toepasselijke dubbelbelastingverdrag.

- De optie is verbonden met een vroegere activiteit die deels in België en deels in een

partnerland werd uitgeoefend en/of is onderworpen aan een opschortende

voorwaarde waardoor ze geldt voor toekomstige activiteiten (die niet noodzakelijk

in België worden verricht).

In dit geval zal het voordeel uit de optie in zijn geheel belastbaar zijn in België op

het moment van toekenning. Op het moment van uitoefening zal België dan

eventueel haar heffing herzien, overeenkomstig art. 23 van het toepasselijke

dubbelbelastingverdrag.

Opnieuw moet opgemerkt worden dat deze situatie enkel in de Franstalige

circulaire vermeld staat.

307. Ook wanneer België als woonstaat optreedt, is de Belgische belastingsheffing

definitief, ook al kiest de begunstigde ervoor om de optie niet uit te oefenen of indien hij in

de onmogelijkheid verkeert om de optie uit te oefenen.

308. Ook hier is enig commentaar op de circulaire gerechtvaardigd. Meer bepaald moet

men de vraag stellen waarom België het volledige voordeel uit de aandelenoptie belast op

Page 132: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het Belgische standpunt

131

het moment van toekenning, wanneer men op dat moment reeds weet dat de optie is

toegekend voor een activiteit die zich volledig in de partnerstaat afspeelt? Dit leidt tot de

vervelende en belachelijke situatie waarin België het volledige voordeel belast om dan

later de volledige heffing te moeten herzien.

c) België is noch woonstaat, noch werkstaat

309. Indien België op het moment van toekenning van de optie noch de woonstaat, noch

de werkstaat is van de begunstigde, dan heeft ze uiteraard geen heffingsbevoegdheid.

Opgemerkt dient te worden dat ook hier weer een verschil bestaat tussen de

Nederlandstalige en de Franstalige versie van de circulaire. In de Nederlandstalige versie

spreekt men van het moment van uitoefening, in de Franstalige versie van het moment van

toekenning. Gelet op het belastbaar moment in het Belgische intern recht lijkt het hier om

een fout te gaan in de Nederlandstalige versie en bedoelt de administratie hier wel degelijk

het moment van toekenning.378

310. De circulaire bepaalt echter dat, indien de begunstigde nadien een activiteit

uitoefent in België, waarop de optie gedeeltelijk betrekking heeft, de voordelen die

voortvloeien uit de aandelenoptie toch belastbaar zijn in België, zelfs al is het belastbaar

moment in België reeds verstreken.

België zou dan zijn intern recht kunnen toepassen om in een later stadium alsnog te

belasten, voor zover de termijnen daartoe niet verstreken zijn.379

311. Hiermee wil België allicht een dubbele niet-belasting voorkomen. Stel dat een niet-

inwoner aandelenopties krijgt van een buitenlandse vennootschap waarvoor hij ook

werkzaam is op het moment van toekenning en later gedetacheerd wordt naar een

Belgische inrichting vooraleer de optie „vest‟. Gelet op het uniek belastbare moment in

België zal de werknemer in het buitenland niet belast worden op het moment van

toekenning. In België zal hij dan weer niet belast worden op het moment van vesting. Zo

ontstaat een dubbele niet-belasting. De administratie acht zich dus echter bevoegd om

alsnog het volledige voordeel dat voortvloeit uit de optie te belasten. Ontheffing kan dan

378

Zie ook L. MEEUS, “Circulaire over internationale aspecten van aandelenopties, Fiscoloog (I.) 2005, afl.

259, 3. 379

De fiscus verwijst hierbij naar art. 359 WIB 1992.

Page 133: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het Belgische standpunt

132

verkregen worden op het moment van uitoefening in de mate dat het voordeel

overeenstemt met de werkzaamheid in het buitenland.

312. Te betwijfelen valt echter als België dit wel zomaar kan op basis van haar intern

recht. Op het ogenblik van de toekenning van de optie, is er immers geen enkele band met

België. Indien deze band er in een later stadium wel komt, is het belastbaar moment in

België reeds gepasseerd. Bijgevolg zou men een beroep moeten doen op

art. 354 WIB 1992 om het voordeel uit de optie alsnog te belasten.

Art. 354 WIB 1992 bepaalt dat: “Bij niet-aangifte, bij laattijdige overlegging van aangifte,

of wanneer de verschuldigde belasting hoger is dan de belasting met betrekking tot de

belastbare inkomsten en de andere gegevens vermeld in de daartoe bestemde rubrieken

van een aangifteformulier dat voldoet aan de vorm- en termijnvereisten, gesteld bij de

artikelen 307 tot 311, mag de belasting of de aanvullende belasting, in afwijking van

artikel 359, worden gevestigd gedurende drie jaar vanaf 1 januari van het jaar waarnaar

het aanslagjaar wordt genoemd waar voor de belasting is verschuldigd.[…]”

Art. 354 WIB 1992 kan bijgevolg enkel van toepassing zijn als er sprake is van een niet-

aangifte, een laattijdige aangifte of wanneer de verschuldigde belasting hoger is dan de

belasting m.b.t. de belastbare inkomsten en de andere gegevens vermeld in de daartoe

bestemde rubrieken van de aangifte. Het valt te betwijfelen dat er in de situatie die door de

administratie wordt vooropgesteld sprake is van een niet-aangifte. De maatstaf van heffing

(en bijgevolg de aangifteplicht) voor niet-rijksinwoners beperkt zich immers, wat betreft de

beroepsinkomsten, tot de in België verkregen inkomsten.380

Bijgevolg was er op het

moment van toekenning geen aangifteverplichting in hoofde van de niet-inwoner,

aangezien de aandelenoptie in het buitenland werd toegekend.

4.2.6. Wijziging van woonstaat

313. De circulaire vermeldt ook kort het geval waarin een optiehouder op het moment

van toekenning van de optie in de ene staat woont, maar bij de uitoefening ervan inwoner

is van een andere staat en hierdoor tweemaal belast wordt op het volledige voordeel dat

voortvloeit uit de aandelenoptie.

380

Art. 232, 2° WIB 1992.

Page 134: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het Belgische standpunt

133

314. De administratie beperkt zich hier tot het vermelden dat België een dergelijke optie

zal belasten alsof België gewoon voor de volledige periode woonstaat is. Hierbij verwijst

ze naar de hoger uiteengezette principes.381

Ter illustratie van hoe dubbele belasting dan vermeden dient te worden haalt de circulaire

een voorbeeld aan dat sterk gelijkt op het voorbeeld uit het OESO-rapport.382

In een zuiver

bilaterale situatie zullen art. 15 en 23 van het toepasselijke verdrag afdoende zijn om

dubbele belastingen te vermijden. Zoals reeds gezien, zal er zich slechts een probleem

voordoen indien er nog minstens een derde staat betrokken is. De voorgestelde oplossing

van de OESO, nl. het opstarten van de overlegprocedure, zal in België echter

problematisch zijn gelet op het legaliteitsbeginsel. Hierdoor kan de administratie niet

rechtsgeldig beslissen om afstand te doen van een belastingsheffing zolang niet vaststaat

dat de Belgische belasting wettelijk niet verschuldigd is. Voor een dergelijk geval voorziet

de circulaire niet in een oplossing.

4.2.7. Termijn voor ontheffing

315. Als een optiehouder het niet eens is met een belastingsheffing van een staat, omdat

die naar zijn oordeel in strijd is met de bepalingen van het toepasselijke

dubbelbelastingverdrag (en dus volgens hem het voordeel geheel of gedeeltelijk in de

andere staat dient belast te worden), kan hij volgens de circulaire een beroep doen op de

overlegprocedure voorzien in art. 25 van het verdrag. Hiervoor dient hij de autoriteiten van

zijn woonstaat in te lichten binnen de drie jaar nadat de betwiste maatregel hem voor het

eerst ter ore is gekomen. Volgens de rechtspraak is dit vanaf de betekening van de aanslag

die de dubbele belasting deed ontstaan.383

De administratie wijst er wel op dat sommige

dubbelbelastingverdragen een kortere termijn bepalen.

Een probleem hierbij kan zijn dat de periode tussen de toekenning en de uitoefening van de

optie langer is dan drie jaar, wat vaak zal voorkomen. In dat geval is de termijn voor de

procedure van onderling overleg reeds overschreden wanneer de begunstigde volgens de

administratie het opstarten van de procedure moet vragen.

381

Supra 127, nr. 302 e.v. 382

Supra 107, nr. 256. 383

Antwerpen, 5 maart 1984, FJF 1984, nr. 84/187, 325.

Page 135: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het Belgische standpunt

134

316. Om dergelijke situaties te vermijden vindt de administratie dat de begunstigde best

zijn geval voorlegt aan de bevoegde autoriteiten van hun woonplaats voordat de optie

wordt uitgeoefend. De administratie zal dan de aanvraag behandelen nadat de optie is

uitgeoefend.

Deze bepaling is opmerkelijk, want dit betekent dat de administratie verwacht dat de

belastingplichtige de overlegprocedure reeds opstart nog voor er sprake is van een dubbele

belasting. Bovendien is het nut voor de belastingplichtige wellicht beperkt aangezien de

procedure van onderling overleg een lange, veeleisende en dure procedure is384

en geen

enkele garantie op enig resultaat biedt.385

317. Bovendien moet men hier ook op de interne termijn voor ontheffing letten. De

administratie belast immers in alle gevallen het volledige voordeel dat voortvloeit uit de

aandelenoptie op het moment van toekenning (of van zodra er een aanknopingspunt is met

België, indien dat er nog niet was op het moment van toekenning).386

Daarbij stelt ze de

belastingsontheffing telkens uit tot het moment van uitoefening van de optie.

Probleem hierbij is dat er vaak een lange periode tussen de toekenning en de uitoefening

verstrijkt, terwijl naar Belgisch recht men slechts een termijn van vijf jaar heeft om een

„ambtshalve‟ ontheffing te vragen, te rekenen vanaf 1 januari van het jaar waarin de

belasting is gevestigd die de dubbele belasting heeft doen ontstaan.387

Vraag is als men de

buitenlandse belasting of de Belgische belasting zal aanzien als startpunt van deze termijn.

In het eerste geval zal de termijn voor ambtshalve ontheffing normaal nog lopen, terwijl in

het tweede geval de termijn naar alle waarschijnlijkheid zal verstreken zijn.388 Volgens het

Hof van Cassatie389

is de belastingaanslag die de overbelasting doet ontstaan, het

vertrekpunt van de vijfjarige termijn.390

Het feit dat de eerste aanslag de dubbele belasting

doet ontstaan, is irrelevant voor het bepalen van de termijn. Men moet, m.a.w., kijken naar

384

P. VERSWIJVER, J. PATTYN, “Artikel 15 verdragen. Fiscus interpreteert internationale aandelenopties”,

Fisc. Act. 2005, afl. 25, 5. 385

S. VAN CROMBRUGGE, Internationaal fiscaal recht, 2009-2010, 184 : In 2008 is daarom een vijfde

paragraaf toegevoegd aan art. 25 OESO-Modelovereenkomst die voorziet in een bindende arbitrage op

aanvraag van de belastingplichtige. Deze bepaling is echter nog niet opgenomen in de meeste

dubbelbelastingverdragen. 386

Supra 131, nr. 309 e.v. 387

Art. 376 WIB 1992. 388 P. VERSWIJVER, J. PATTYN, “Artikel 15 verdragen. Fiscus interpreteert internationale aandelenopties”,

Fisc. Act. 2005, afl. 25, 5. 389

Cass. 31 januari 1986, FJF 1986, 1986/183, 279; Brussel, 12 september 2003, Fiscoloog 2003, nr. 913,

10. 390

Op het ogenblik van het arrest bedroeg deze termijn drie jaar. Deze termijn werd gewijzigd door art. 48

van de programmawet van 6 mei 2009.

Page 136: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het Belgische standpunt

135

de laatst gevestigde belasting voor het bepalen van het vertrekpunt van de termijn voor

ambtshalve ontheffing.

Tenslotte weze men er aan herinnerd dat volgens de administratie het aan de

belastingplichtige zelf toekomt om deze „ambtshalve‟ ontheffing te vragen.

4.2.8. Bijkomende belastingsheffing

318. In de Aandelenoptiewet is voorzien in twee bijkomende momenten van

belastingsheffing.

319. Zoals reeds hoger in dit werk vermeld, kan bij de (forfaitaire) bepaling van de

belastbare waarde van een aandelenoptie het toepasselijke percentage (15%)391

gehalveerd

worden indien aan een aantal voorwaarden is voldaan.392

Is er niet voldaan aan deze

voorwaarden vanuit de optie zelf, dan dient de begunstigde zich er zelf toe te verbinden om

bepaalde voorwaarden na te leven, door middel van een zogeheten „personal committence

letter‟.

Blijkt nadien echter dat deze voorwaarden toch niet nageleefd zijn dan wordt toch het

standaard percentage van vijftien toegepast en wordt er dus een bijkomend belastbaar

voordeel van 7,5%393

belast in het jaar waarin niet langer is voldaan aan de voorwaarden.

Heeft de werknemer in voorkomend geval ook zijn woonplaats of zetel van fortuin naar het

buitenland verplaatst, dan zal dit bijkomend belastbaar voordeel beschouwd worden als een

inkomen van het jaar waarin hij zijn woonplaats naar het buitenland verhuisde.394

Dit komt

in feite neer op een „exit tax‟.395

Het is echter onzeker als België een dergelijke „exit tax‟

wel mag opleggen indien de begunstigde inwoner wordt van een land waarmee een

dubbelbelastingverdrag is afgesloten. Op basis van art. 15.2 OESO-Modelovereenkomst is

de (nieuwe) woonstaat immers bevoegd om het voordeel uit de optie te belasten, indien

voldaan is aan de aldaar vermelde voorwaarden. Het lijkt dan ook onlogisch dat België

391

Bij de eventualiteit dat de looptijd van de optie meer dan vijf jaar bedraagt, wordt dit percentage verhoogd

met 1% per begonnen jaar. 392

Supra 53, nr. 122. 393

Bij de eventualiteit dat de looptijd van de optie meer dan vijf jaar bedraagt, wordt dit percentage verhoogd

met 0,5% per begonnen jaar. 394

Art. 43,§6, lid 3 Aandelenoptiewet. 395

J. LEBERSORG, J. PATTYN, “Internationale aspecten van aandelenopties: fiscale analyse door een

Belgische bril”, AFT 2004, afl. 5, 14.

Page 137: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het Belgische standpunt

136

zich zelf bevoegd zou kunnen maken via een interne regel, terwijl ze volgens het door haar

afgesloten verdrag niet bevoegd is.

De problematiek inzake „exit tax‟ vindt men ook terug in het kader van pensioenen (art. 18

OESO-Modelovereenkomst) en aanmerkelijkbelangmeerwaarden (art. 13 OESO-

Modelovereenkomst). In verband met deze eerste heeft het Hof van Cassatie reeds

geoordeeld dat art. 364bis WIB 1992 niet mag worden gebruikt wanneer België niet

heffingsbevoegd is volgens het toepasselijke dubbelbelastingverdrag.396

Als het voordeel

uit de optie nu al dan niet daadwerkelijk wordt belast in de andere overeenkomstsluitende

staat is hierbij irrelevant, nochtans denkt de administratie hier anders over.397

320. Een ander bijkomend moment van belastingsheffing doet zich voor indien het risico

van de optie wordt opgevangen door bedingen die een „zeker voordeel‟ geven aan de

begunstigde. Ook hier wordt dit bijkomende voordeel belast in het jaar waarin het voordeel

vaststaat.

321. In beide gevallen moet volgens de administratie de bijkomende belastbare

voordelen op dezelfde wijze worden behandeld als het aanvankelijke voordeel, omdat het

betrekking heeft op dezelfde activiteit als dat aanvankelijke voordeel.

396

Cass. 5 december 2003, Fisc. Act. 2004, nr. 2, 1. 397

Circ. Nr. Ci.RH.852/453.325, 18 februari 1998, Bull.Bel., nr. 781, 679 en www.fisconetplus.be;

J. LEBERSORG, J. PATTYN, “Internationale aspecten van aandelenopties: fiscale analyse door een Belgische

bril”, AFT 2004, afl. 5, 14; S. VAN CROMBRUGGE, Internationaal fiscaal recht, 2009-2010, 162.

Page 138: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het Belgische standpunt

137

4.3. Besluit

322. De taxatie van aandelenopties heeft altijd al een turbulent bestaan gekend. In 1985

werd in België fiscale wetgeving uitgevaardigd om het relatief nieuwe fenomeen van

aandelenopties aan te moedigen via fiscale incentives. Vanwege de strenge voorwaarden

werd deze wetgeving echter alles behalve een succes. Het aantal „niet-gereglementeerde‟

aandelenopties‟ oversteeg dan ook in grote mate de „gereglementeerde aandelenopties‟,

met een enorm juridisch vacuüm en een lange termijn van rechtsonzekerheid tot gevolg.

323. In 1999 greep de wetgever uiteindelijk in. Naar Nederlands voorbeeld koos ze voor

een forfaitaire waardering van het belastbare voordeel uit de aandelenopties en de

toekenning als belastbaar feit. Het voornaamste doel van deze wetgeving was dan ook

aandelenopties te laten genieten van een eenduidig stelsel en de vele juridische

betwistingen achter de rug te laten.

324. Deze rechtszekerheid werd inderdaad grotendeels bekomen. De eerste jaren na de

inwerkingtreding van de Aandelenoptiewet was het duidelijk hoe men aandelenopties,

toegekend aan werknemers diende te belasten. Eind 2002 drong er zich echter een

(terechte) wijziging op van het ogenblik van toekenning. Men werd niet langer geacht de

opties aanvaard te hebben, zestig dagen na het aanbod, indien men de opties niet weigerde.

Men moest integendeel binnen dezelfde termijn deze opties schriftelijk aanvaarden. Deze

wetgeving creëerde op deze manier opnieuw een lacune in de wetgeving, voor

aandelenopties die mondeling, stilzwijgend of schriftelijk na de zestigdagentermijn werden

aanvaard. Bijgevolg ontstond opnieuw rechtsonzekerheid voor een (klein) deel van de

aandelenopties.

325. De grootste moeilijkheden inzake de taxatie van aandelenopties zijn tegenwoordig

echter te situeren bij de opties die een internationaal karakter hebben. Met haar circulaire

van 25 mei 2005 probeerde de fiscus aansluiting te vinden bij de oplossingen voor dubbele

belasting, zoals die door de OESO werden voorgesteld. Opnieuw slaagde ze hier echter

maar deels in. Hoewel de circulaire enkele duidelijke verbeteringen aanbrengt, slaat ze ook

vaak de bal mis en zorgt ze soms voor bizarre situaties.

Page 139: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

Deel 3: Aandelenopties in internationale context – Het Belgische standpunt

138

326. Vooral de gretigheid waarmee de fiscus steeds het volledige voordeel uit

aandelenopties belast, om dan pas veel later eventueel vrij te stellen doet wenkbrauwen

rijzen.

327. In bepaalde gevallen kan men deze benadering begrijpen. Indien België optreedt als

woonstaat is er een internationale consensus dat een staat zijn inwoners mag belasten op

hun volledige wereldinkomen om dan pas later eventueel dubbele belasting te gaan

voorkomen. België heeft als woonstaat overigens ook geen andere keuze dan het volledige

voordeel bij het moment van toekenning te gaan belasten. Inzake aandelenopties heeft ze

immers geen andere wettelijke bepaling om dit voordeel later te gaan belasten en

bovendien is het vaak ook niet eenduidig als er in de toekomst nog activiteiten buiten

België verricht zullen worden.

Er zijn echter situaties waarin de positie van België helemaal niet zo logisch is. Neemt men

nu, bij wijze van voorbeeld, het geval waarin België de bronstaat is en op het moment van

toekenning duidelijk is dat de aandelenoptie uitsluitend toegekend is voor vroegere

prestaties verricht in België en in de partnerstaat. In deze situatie weet België perfect

hoeveel ze van dit voordeel mag gaan belasten, overeenkomstig de internationale

verdragen. Toch zal ze, als bronstaat, opnieuw het volledige voordeel uit de aandelenoptie,

gaan belasten.

328. Zo blijven de problemen inzake het fiscale stelsel van aandelenopties voor

werknemers voortduren, hoewel in mindere mate. Het blijft dan ook een interessante

materie om de evolutie ervan in de komende jaren bij te houden.

Page 140: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

139

Bibliografie

Wetgeving

Belgische wetgeving:

Wet van 28 december 1983 houdende fiscale en begrotingsbepalingen, BS 30 december

1983, 16.505.

Wet van 27 december 1984 houdende fiscale bepalingen, BS 29 december 1984, 16.192.

Wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, BS 30

april 1965.

Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

Wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998

en houdende diverse bepalingen., BS 1maart 1999 (ed. 1), 10904.

Wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst

van de vennootschappen, BS 9 juni 2001, 19288.

Programmawet van 24 december 2002, BS 31 december 2002 (ed. 1), 58686.

Economische Herstelwet van 27 maart 2009, BS 7 april 2009, 25986.

Wet van 6 april 2010 tot versterking van het deugdelijk bestuur bij de genoteerde

vennootschappen en de autonome overheidsbedrijven en tot wijziging van de regeling

inzake het beroepsverbod in de bank- en financiële sector, BS 23 april 2010, 22709.

KB 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de

besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders,

BS 5 december 1969.

KB 27 augustus 1993 tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992,

BS 13 september 1993, 20096.

KB 5 oktober 1999 houdende wijziging, wat onder de vorm van aandelenopties toegekende

voordelen betreft, van artikel 19 KB 28 november 1969, BS 28 oktober 1999, 40696.

Page 141: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

140

Buitenlandse wetgeving:

Tax Laws Amendment (2009 Budget Measures No. 2) Act 2009 (Cth).

Explanatory Memorandum, Tax Laws Amendment (2009 Budget Measures No. 2) Act

2009 (Cth.), 134.

Voorbereidende stukken:

Memorie van toelichting betreffende het wetsontwerp houdende fiscale bepalingen,

Parl.St. Kamer 1984-1985, nr. 1010/1, 20.

Amendement nr. 19 op het wetsontwerp van 27 december 1984 houdende fiscale

bepalingen, Parl.St. Kamer 1984-1985, nr. 1010/5, 1-2.

Amendement nr. 86 en 87 op het wetsontwerp van 27 december 1984 houdende fiscale

bepalingen, Parl.St. Kamer 1984-1985, nr. 1010/11, 1-3.

Verslag namens de commissie voor de Financiën betreffende het wetsontwerp houdende

fiscale bepalingen, Parl.St. Kamer 1984-1985, nr. 1010/13, 1-120.

Memorie van toelichting betreffende het wetsontwerp van het Belgisch actief plan voor de

werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, Parl.St. Kamer 1998-1999, nr.

1912/1, 1-47.

Advies R.v.St. betreffende het wetsontwerp van het Belgisch actief plan voor de

werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, Parl.St. Kamer 1998-1999, nr.

1912/1, 87-104.

Verslag namens de commissie voor de financiën en de Begroting bij het wetsontwerp

betreffende het Belgisch actief plan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse

bepalingen, Parl.St. Kamer 1998-1999, nr. 1912/8, 1-12.

Vr. en Antw. Kamer 1999-2000, 6 december 1999, 1459 (Vr. nr. 146 J. CHABOT).

Vr. en Antw. Kamer 1999-2000, 20 december 1999, 1717 (Vr. nr. 166 A. DESIMPEL).

Vr. en Antw. Kamer 2001-2002, 26 januari 2001, 7385 (Vr. nr. 577 J. VALKENIERS).

Page 142: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

141

Memorie van toelichting betreffende het ontwerp van de programmawet, Parl.St. Kamer

2002-2003, nr. 2124/001, 254.

Vr. en Antw. Kamer 2002-2003, 24 oktober 2002, 18728 (Vr. nr. 1128 A. COLEN).

Vr. en Antw. Kamer 2003-2004, 20 januari 2004, 4179 (Vr. nr. 228 F. BELLOT).

Vr. en Antw. Kamer 2004-2005, 22 november 2004, 12553 (Vr. nr. 506 D. CASAER).

Vr. en Antw. Senaat 2005-2006, 21 juni 2006, 7438 (Vr. nr. 3-5507 C. BROTCORNE).

Vr. en Antw. Kamer 2007-2008, 28 april 2008, 4931 (Vr. nr. 84 L. VAN BIESEN).

Vr. en Antw. Kamer 2007-2008, 28 april 2008, 8340 (Vr. nr. 86 L. VAN BIESEN).

Vr. en Antw. Kamer 2007-2008, 19 september 2008, 11871 (Vr. nr. 342 L. VAN BIESEN).

Administratie:

Circ. Nr. Ci.RH.242/379.494, 28 maart 1988, Bull. Bel., nr. 672, 821 en

www.fisconetplus.be.

Circ. Nr. Ci.RH.241/414.614, 16 juli 1990, Bull. Bel., nr. 697, 2227, www.fisconetplus.be.

Circ. Nr. Ci.RH.241/467.450 van 21 juni 1995, Bull. Bel., nr. 752, 2155.

Circ. Nr. Ci.RH.852/453.325, 18 februari 1998, Bull. Bel., nr. 781, 679 en

www.fisconetplus.be.

Circ. Nr. Ci.RH.242/379.494 van 28 maart 1998, Bull. Bel., nr. 672, 821 en

www.fisconetplus.be.

Circ. Nr. Ci.AFZ/99-1287, 17 december 1999, Bull. Bel., afl. 800, 93 en

www.fisconetplus.be.

Circ. Nr. AFT2005/0652, 25 mei 2005, www.fisconetplus.be.

Circ. Nr. AFZ/2005-0652 (AFZ 8/2005), 11 oktober 2005, www.fisconetplus.be.

Circ. Nr. Ci.RH241/598.219 (AOIF nr. 24/2009), 9 mei 2009, www.fisconetplus.be.

Page 143: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

142

Circ. Nr. AFZ nr. 4/2010, 6 april 2010, www.fisconetplus.be.

Voorafg.Besl. nr. 700.033, 6 maart 2007, www.fisconetplus.be.

Voorafg.Besl. nr. 700.547, 29 januari 2008, www.fisconetplus.be.

Voorafg.Besl. nr. 800.022, 26 februari 2008, www.fisconet.be.

Voorafg.Besl. nr. 800.082, 20 mei 2008, www.fisconetplus.be.

Voorafg.Besl. nr. 800.205, 2 september 2008, www.fisconetplus.be.

Voorafg.Besl. nr. 900.399, 15 december 2009, www.fisconetplus.be.

Com. IB 31/8.

Com. Ov. 23/111.

Ministerie van Financiën, “Bericht aan de werkgevers en aan de andere schuldenaars van

aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen inkomsten”, BS 13 april 2000, 11.525

Europese Commissie, Directoraat-Generaal Ondernemingen, “Personeelsopties, het

wettelijke en administratieve klimaat voor personeelsoptie in de EU”, juni 2003,

http://europa.eu/geninfo/query/resultaction.jsp?userinput=personeelsopties.

Rechtspraak

Grondwettelijk Hof:

Arbitragehof 28 juli 2006, nr. 125/2006, www.grondwettelijkhof.be.

Hof van Cassatie:

Cass. 15 september 1970, Arr. Cass. 1971, 43.

Cass. 31 januari 1986, FJF 1986/183, 279.

Cass. 4 februari 2002, JTT 2002, 145 en www.jura.be.

Cass. 16 januari 2003, AR F.01.0060.F., AFT 2003, afl. 3, 149.

Cass. 7 november 2003, AR 03532888, FJF 2004, nr. 2004/46, 148.

Page 144: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

143

Cass. 5 december 2003, Fisc. Act. 2004, afl. 2, 1.

Cass. 4 februari 2005, AR F.02.0043.N, FJF 2006, nr. 2006/45, 144 en www.fiscalnet.be.

Cass. 20 oktober 2008, AR S.07.0077.N, JTT 2009, afl. 1043, 297-311 en www.jura.be.

Cass. 18 december 2009, AR F.08.0056.F, www.cass.be.

Cass. 5 februari 2009, Fiscoloog (I.) 2009, afl. 304, 1.

Cass. 10 december 2010, AR F.08.0038.N, www.cass.be.

Hoven van Beroep:

Antwerpen, 5 maart 1984, FJF 1984, nr. 84/187, 325.

Brussel 2 mei 2001, AR 1995/FR/169, AFT 2001 (weergave DE REYMAEKER), 397, Fisc.

Act. 2001 (weergave LAMBRECHTS), afl. 26, 1.

Brussel 7 juni 2001, FJF 2002, afl. 10, 832.

Antwerpen 25 september 2001, AR 1998/FR/451, FJF 2002, nr. 2002/44, 128.

Brussel 7 juni 2002, TFR 2003, afl. 239, 316.

Antwerpen 19 februari 2002, AR 1998/FR/302, FJF 2002, afl. 4, 287 en www.fiscalnet.be.

Brussel 21 mei 2003, AR 1998/FR/65, Fisc. Koer. 2003, afl. 14, 533 en www.fiscalnet.be.

Brussel, 12 september 2003, Fiscoloog 2003, nr. 913, 10.

Antwerpen 20 september 2005, 2004/AR/1038, www.fiscalnet.be.

Gent 20 december 2005, 2004/AR/1906, Fisc. Act. 2006, afl. 4, 5 en www.fiscalnet.be.

Brussel 13 december 2006, 2002/AR/1804 – 2003/AR/2822, www.fiscalnet.be.

Gent 17 april 2007, 2004/AR/248, www.fiscalnet.be.

Gent 17 april 2007, 2005/AR/502, www.fiscalnet.be.

Brussel 18 oktober 2007, 2004/AR/2668, JDF 2008, afl. 5-6, 161.

Arbeidshoven:

Page 145: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

144

Arbh. Brussel 29 april 1999, Fisc. Act. 1999, afl. 34, 1.

Rechtbanken eerste aanleg:

Rb. Brussel 14 maart 2002, AFT 2002 (weergave PATTYN), afl. 12, 502 en

www.fisconet.be.

Rb. Brussel 6 juni 2002, Expat News 2003 (weergave VERBIS) , afl. 2, 12.

Rb. Brussel 2 september 2002, AR 2001/4036/A, www.fiscalnet.be.

Rb. Antwerpen 9 oktober 2002, AR 00/2654/A, www.fiscalnet.be en www.fisconetplus.be.

Rb. Brugge 29 december 2003, AR 03582686, Fisc. Act. 2004 (weergave PATTYN), afl.

18, 3.

Rb. Antwerpen 16 februari 2004, AR 02/3331/A, www.fiscalnet.be.

Rb. Antwerpen 26 april 2004, AR 02/5996/A, www.fiscalnet.be.

Rb. Gent 26 mei 2004, AR 02/4103/A, FJF 2005, afl. 3, 262, noot CHEVALIER en

www.fiscalnet.be.

Rb. Antwerpen 18 juni 2004, 03/3500/A, www.fiscalnet.be.

Rb. Brussel 30 juni 2004, Fisc.Act. 2004 (weergave PATTYN), afl. 34, 1-3.

Rb. Antwerpen 20 oktober 2004, AR 99/6780/A, www.fiscalnet.be.

Rb. Gent 4 november 2004, AR 02/1529/A, www.fiscalnet.be.

Rb. Hasselt 10 november 2004, AR 02/0398/A, www.fiscalnet.be.

Rb. Gent 14 april 2005, AR 02/967/A, www.fiscalnet.be.

Rb. Leuven 20 mei 2005, AR 01/2914/A, www.fiscalnet.be.

Rb. Gent 13 juli 2005, AR 02/1920/A, www.fiscalnet.be.

Rb. Leuven 16 september 2005, AR 04/2109/A, www.fiscalnet.be.

Rb. Leuven 21 oktober 2005, 0521/1828, Fisc.Act. 2006 (weergave SPAGNOLI), afl. 5, 4-6

Rb. Antwerpen 18 januari 2006, AR 04/2771/A, www.fiscalnet.be.

Page 146: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

145

Rb. Gent 25 oktober 2006, Fiscoloog 2007 (weergave CB), afl. 1054, 9-11

Rb. Antwerpen 20 november 2006, AR 03/2308/A, www.fiscalnet.be.

Rb. Leuven 15 december 2006, AR 04/2109/A, www.fiscalnet.be.

Rb. Brussel 20 juni 2007, FJF 2008, afl. 8, 555.

Rb. Leuven 21 september 2007, AR 02/2028/A, Fiscoloog 2007, afl. 1090, 11 en

www.fiscalnet.be.

Arbeidsrechtbanken:

Arbrb. Brussel 19 januari 2001, Expat News 2002 (weergave RUELENS), afl. 5, 6.

Rechtsleer

Handboeken:

MATTON, J., ALEXANDER, L., Aandelenopties, Diegem, Ced. Samson, 1998, 61p.

VAN EECKHOUTTE, W., Sociaal Compendium arbeidsrecht, Kluwer 2009-2010, 2773p.

VERDINGH, Y., Het fiscale regime van aandelenopties na de wet van 26 maart 1999,

Antwerpen, Standaard-boekhandel, 1999, 108p.

VAN CROMBRUGGE, S., Internationaal fiscaal recht, 2009-2010, 253p.

Bijdragen uit tijdschriften en handboeken:

BILLEN, K., WEYTS, T., “Aandelenopties: Hoe verwerken in de fiches? “, Fiscoloog

2000, afl. 738, 1-2.

BOBBETT, C., AVERY JONES, J., “Tax treaty issues relating to cross-border employee

stock options”, Bull.Int.Fisc.Doc. 2003, afl. 1, 4-8.

BORGOENS, P., “Aandelenopties – De oude regeling – het Hof van Cassatie bevestigt een

eerdere uitspraak”, www.fiscalnet.be.

Page 147: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

146

BUYST, M., “Aandeelhouderschap van werknemers”, Or. 1986, 117-125.

CARLIER, P., CARRON, O., CLEEREN, F., THEUNIS, I., “Werknemersparticipatie: de

Wet van 22 mei 2001”, Personeelszaken 2001, afl. 11, 27-34, Personeelszaken 2002, afl. 1,

35-41.

C.B., “Oude aandelenopties: kentering in de rechtspraak?”, Fiscoloog 2007, afl. 1054, 9-

11.

C.B., “Oude aandelenopties: kentering zet zich door”, Fiscoloog 2007, afl. 1062, 8-10.

C.B., JVD, “Aandeelopties: wanneer is er sprake van een aanbod?”, Fiscoloog 2000, afl.

737, 3-4.

CHEVALIER, C., “Het belastbare tijdstip van warrants en aandelenopties toegekend voor 1

januari 1999: we zijn er bijna … maar nog niet helemaal!”, TFR 2005, afl. 281, 446-447.

CLAREMBAUX, M.,”De Minister van Financiën en zijn administratie nemen een standpunt

in over het uitstel van belasting op aandelenopties”, www.fiscalnet.be.

COLMANT, B., “De werkelijke waarde van aandelenopties meten”, www.fiscalnet.be.

COLMANT, B. “Aandelenopties personeel zijn aan verbetering toe”, www.fiscalnet.be.

CREVITS, C., “Oude aandelenopties toch soms belastbaar bij uitoefening”, Fiscoloog

2005, afl. 969, 5-6.

DE KOSTER, P., VANDERREKEN, I., “Het nieuwe regime voor aandelenopties”, Or.

1999, 121-131.

DE KOSTER, P., VANDERREKEN, I.,”Sociaalrechtelijke vragen bij aandelenopties”, Or.

2000, 77-86.

DE MAERE, J., PATTYN, J., “Grensoverschrijdende stock options. OESO

becommentarieert belasting aandelenopties”, Intern. Fisc. Act. 2003, afl. 10, 3-5.

DE MUNTER, H., MALFRERE, F., “Vrijstelling korting op werkgeversaandelen: RSZ

volgt fiscus”, Fiscoloog 2004, afl. 942, 5-7.

DE MUNTER, M., “Aanpassing optiewet: nieuwe ongewenste effecten”, Fiscoloog 2002,

afl. 869, 1-3.

Page 148: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

147

DE MUNTER, M., „Belasting bij toekenning van de opties is niet discriminerend”,

Fiscoloog 2006, afl. 1036, 5-7.

DE MUNTER, M., “ E.U.: aandelenopties ter bevordering van het ondernemerschap”,

Fiscoloog (I.) 2003, afl. 231, 6-7.

DE MUNTER, M., “Internationale aspecten aandelenopties: OESO-discussienota”,

Fiscoloog (I.) 2002, afl. 222, 6-8, afl. 223, 6-8.

DE MUNTER, M., “Aandelenopties: optionele belasting bij uitoefening?”, Fiscoloog 2004,

afl. 934, 3-4.

DE REYMAEKER, A., “De toepassing van de nieuwe wet inzake aandelenopties, een jaar

na de inwerkingtreding”, TFR 2000, 443-453.

DE REYMAEKER, A., “Het fiscaal regime van aandelenopties die zijn toegekend voor de

inwerkingtreding van de wet van 26 maart 1999”, TFR 2005, afl. 283, 535-539.

DE REYMAEKER, A., DE BAERE, R., “Oude en nieuwe aandelenopties: een stand van

zaken”, Acc. Bedr. (M) 2005, afl. 4, 4-13.

DE REYMAEKER, A., “Oude aandelenopties: belastbaar bij toekenning”, Fisc. Act. 2004,

afl. 34, 1-3.

DE VRIESE, I., “Bepaling van het belastbaar moment van oude niet gereglementeerde

opties”, Expat News 2002, afl. 7-8, 10-13.

DEBRAY, O., “Sociale zekerheid. Aandelenopties vrijgesteld van sociale bijdragen”, Fisc.

Act. 1999, afl. 35, 4-6.

DECLERQ, T., VERSWIJVER, P., PATTYN, J., “Aanvaarding binnen 60 dagen. Belastbaar

moment aandelenopties: eindelijk duidelijkheid ?”, Fisc. Act. 2004, afl. 16, 6-8.

DERTHOO, P., VERSWIJVER, P., PATTYN, J., “Programmawet: een paar addertjes onder

het gras inzake aandelenopties”, Fisc. Act. 2002, afl. 41, 2.

DERTHOO, P., VERSWIJVER, P., PATTYN, J., “Moment van toekenning. Oude

aandelenopties: the saga continues”, Fisc. Act. 2004, afl. 18, 1-3.

Page 149: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

148

DERYCKE, H., “Buitenlandse aandelenopties en bedrijfsvoorheffing”, Fiscoloog (I.) 1999,

nr. 188, p.1-3.

DESTUYVER,E., GEERS, I., “Werknemersparticipatie in vennootschappen: klassieke en

nieuwe technieken” in TISON,M., DEMEULENAERE, B., Omgaan met vennootschappen:

regulering en rechtspraktijk, Antwerpen-Appeldoorn, Maklu, 2002, 97-99.

DUMONT, T., “Oude aandelenopties kunnen belastbaar zijn bij hun uitoefening”, Expat

News 2005, afl. 4, 16-17.

GEENS,K., Fiscoloog 1985, nr. 115, 5-6.

GHYSBRECHT, J., “Aandelenopties: twee moeilijkheden met betrekking tot de

toepassing”, www.fiscalnet.be.

GOYVAERTS, G., “Een achterhoedegevecht in Brussel beslecht door Cassatie of de

belastbaarheid van het voordeel uit „oude‟ aandelenopties bij toekenning eindelijk

bevestigd”, TFR 2003, afl. 239, 318-320.

GOYVAERTS, G., “Voorstel tot het verschaffen van duidelijkheid inzake de belastbaarheid

van het voordeel uit „oude‟ aandelenopties door de inschrijving van een art. 43bis in de wet

van 26 maart 1999, TFR 2002, afl. 222, 516-518.

GYONGYI VEGH, P., “OECD Faces Employee Stock Options”, ET 2002, afl. 6-7, 265-

268.

HAELTERMAN, A., “Belastbaarheid van de belastbare optie”, Fiskofoon 1988, afl. 79,

159-161.

HAELTERMAN, A., “Is het „risico‟ van belastingbetaling vermijdbaar?”, Fiscoloog 2001,

afl. 785, 1-4.

HAELTERMAN, A., DE MUNTER, M., „Regering overweegt beperkte toepassing

optiewet”, Fiscoloog 2002, afl. 867, 1-2.

HERMANS, K., DAVAIN, J., “Belasten bij toekenning, vindt Cassatie. Oude, niet

gereglementeerde aandelenopties: knoop doorgehakt”, Fisc. Act. 2003, afl. 3, 1-3.

HERMANS, K., “Grensoverschrijdende problemen inzake het belasten van

aandelenoptieplannen voor werknemers”, Expat News 2002, afl 7-8, 16-19.

Page 150: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

149

HINNEKENS, P., “ Nieuw fiscaal stelsel van aandelenopties in Nederland”, Fiskoloog (I.)

1998, afl. 180, 4-5.

JANSSENS, K., “Energiebesparende besparende investeringen in woningen aangemoedigd,

waardeloze aandelenopties krijgen extra tijd”, Fisc. Act. 2009, afl. 5, 5.

JVD, “Aandelenopties: wettelijke regeling in de maak”, Fiscoloog 1998, afl. 671, 1.

LAMBRECHTS, J., “Nieuwe rechtspraak inzake oude aandelenopties. Zijn oude

aandelenopties belastbaar bij de uitoefening?”, Fisc. Act. 2001, afl. 26, 1-6.

LAMMENS, J., “Fiscale gevolgen van het werken in het buitenland”, SOCWEG 2005, afl.

21, 2-10.

LEBERSORG, J., PATTYN, J., “Internationale aspecten van aandelenopties: fiscale analyse

door een Belgische bril”, AFT 2004, afl. 5, 4-28.

LEROUX, E., “De wet op de corporate governance verklaring en de remuneratie van de

leiders van beursgenoteerde vennootschappen”, Newsflash Laga,

http://www.laga.be/newsroom/legal-news/the-act-on-the-corporate-governance-statement-

and-the-remuneration-of-directors-and-executives-of-listed-companies.

LYCOPS, J., “Aandelenopties. Hebben wij de kans op stock options gemist?”, AFT 1985,

29-35.

MALMENDIER, E., “Oude aandelenopties: overwinning voor de belastingplichtige”,

www.fiscalnet.be.

MASSET, E., “ Het vroegere stelsel van aandelenopties: ogenblik van belastingheffing”,

www.fiscalnet.be.

MASSET, E., “Nieuwe aandelenopties: de verlenging toegestaan door de wetgever ten

gevolge van beursstagnatie”, www.fiscalnet.be.

MEEUS, L., “Aandelenopties: Wat bij schending financiële wetgeving?”, Fiscoloog 2003,

afl. 874, 1-3.

MEEUS, L., “Circulaire over internationale aspecten van aandelenopties, Fiscoloog (I.)

2005, afl. 259, 1-4.

Page 151: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

150

MEEUS, L., “Constructieve en pragmatische ruling inzake opties en herstructureringen”,

Fiscoloog 2007, afl. 1060, 5-7.

MEEUS, L., “Oude opties:moment van toekenning is doorslaggevend”, Fiscoloog 2003,

afl. 876, 3-4.

MEEUS, L., “Rulingcommissie: consoliderend standpunt inzake aandelenopties”,

Fiscoloog 2008, afl. 1140, 1-3.

MOUTON, A., MUELENAER, G., “Het verloningscomité moet JET durven zeggen”,

Trends 10 mei 2007, 58-61.

MOYAERT, M., “Fiscale fiches. Aandelenopties op loonfiches roepen nog veel vragen op”,

Fisc. Act. 2000, afl. 16, 1-3.

PATTYN, J., “Belastbaarheid aandelenopties bij toekenning: geen discriminatie”, Fisc. Act.

2006, afl. 29, 4-6.

PATTYN, J., “Belastbaarheid oude aandelenopties: begrip „toekenning‟ nu in alle nodige

detail ingevuld”, Fisc. Act. 2007, afl. 4, 3-6.

PATTYN, J., “Nieuwe poging om oude opties te belasten bij uitoefening niet aanvaard”,

Fisc. Act. 2008, afl. 18, 5-8.

PATTYN, J., “Cassatie en oude aandelenopties: De weg blijft stijl en lang” Fisc. Act. 2005,

afl. 6, 1-4.

PATTYN, J., DERTHOO, P., “Oude aandelenopties: rechtspraak volgt rechtsleer”, Fisc.

Act. 2005, afl. 38, 9-11.

PEETERS, B., “Aandelenopties: internationaal de juiste keuze?”, Fiscoloog (I.) 1999, afl.

184, 1-3.

PEETERS, B., “Artikel 15 OESO-Modelverdrag: „inkomsten uit niet zelfstandige arbeid‟.

De nieuwe administratieve circulaire d.d. 25 mei 2005 en de niet gedefinieerde begrippen”,

TRV 2006, afl. 3, 203-240.

Persbericht van de Ministerraad van 20 maart 1998, ”Financiële instrumenten”,

www.presscenter.org.

Page 152: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

151

POTGENS, F., JAKOBSEN, M., „Cross-border taxation of employee stock options: how to

improve the OECD commentary”, ET 2007, afl. 8-9, 407-418, afl. 10, 467-476.

RUELENS, F., “Wet betreffende werknemersparticipatie in het kapitaal en de winst van de

ondernemingen”, Acc. Bedr. 2001, afl. 8, 8-18.

RUELENS, F., “Aandelenopties door buitenlandse vennootschap én uitgeoefend voor 1

januari 1999-sociale zekerheid”, Expat News 2002, afl. 5, 6-10.

RUELENS, F., “Wat met het begrip „ten laste van de werkgever‟?”, Fisc.Act. 1999, afl. 43,

4-6.

RUSSO, D., “The 2005 OECD model convention and commentary: an overview”, ET 2005,

afl. 12, 560-565.

SCHUERWEGEN, H., “Belasting van aandelenopties in een internationale context”,

www.fiscalnet.be.

SMETS, D., “Reële waarde. Bedenkingen rond de notie werkelijke waarde”, IBR

Periodieke Berichten 2000, nr. 5. en www.ibr-ire.be.

SMETS, D., “Werkelijke waarde en de waardering van aandelen: geen éénduidige regels”,

IBR periodieke berichten 2002, nr. 1 en www.ibr-ire.be.

SPAGNOLI, K., “Aandelenopties: stilaan meer duidelijkheid, maar nog steeds

verrassingen”, Fisc. Act. 2006, afl. 5, 4-6.

VAN BEVER, L., “Aandelenopties – fiscale behandeling”, TBH 1999, 366-368.

VAN BIERVLIET, C., “De keerzijde van de aandelenopties”, Acc. Bedr. (M) 2001, afl. 4,

15-18.

VAN BREEDAM, S., “Aandelenopties voor werknemers en bedrijfsleiders”, T.Fin.R. 2002,

afl. 4, 151-158.

VAN CROMBRUGGE, S., “Tijdstip belastbaarheid „oude‟ warrants: de toekenning”,

Fiscoloog 2006, afl. 1021, 7-9.

VAN CROMBRUGGE, S., “Verdere uitholling algemene beginselen behoorlijk bestuur”,

Fiscoloog 2010, afl. 1193, 1-2.

Page 153: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

152

VAN DYCK, B., “Nieuwe aandelenopties: de gewijzigde wet van 26 maart 1999”, Expat

News 2003, afl. 4, 9-12.

VAN DYCK, B., CREVITS, C., DEBART, L., “De nieuwe circulaire betreffende artikel 15

van het OESO-Modelverdrag: aandelenopties, Expat News 2005, afl. 11, 7-13.

VAN KEIRSBILCK, M., “De belastbare meerwaarde van aandelenopties, thans en in het

verleden”, Fisc. Koer. 2001, 259-269.

VAN KERCHOVE, W., “De fiscaal vriendelijke loonbonus”, www.fiscalnet.be.

VAN ZANTBEEK, A., “Toekenning van aandelen aan werknemers: geen loon”, Fisc. Act.

1999, afl. 34, 1-4.

VANDENPUT, M., “Voordelen van alle aard: voormalige aandelenopties – nog een arrest”,

www.fiscalnet.be.

VANDENDIJK, M., DE REYMAEKER, A., “De fiscale behandeling van aandelenopties.

Voor en na de nieuwe wetgeving”, AFT 1999, 129-137.

VANDERBORGHT, D., “Fiscale behandeling van aandelenopties”, Bull.Fisc.Fin.R. 1999,

afl. 5, 2-8.

VANDERBORGHT, D., “Ontwerp-KB aandelenopties voor het personeel: (R)evolutie?”,

Bull.Fisc.Fin.R. 1998, afl. 4, 15-20.

VERBIST, T., “Bepaling van belastbaar moment van oude, niet-gereglementeerde opties”,

Expat News 2003, afl. 2, 10-13.

VERDINGH, Y., “Aandelenopties: nieuw fiscaal regime goedgekeurd”, Fisc. Act. 1998, afl.

43, 9-12.

VERDINGH, Y., “Ministerraad keurt nieuwe reglementering aandelenopties goed”, Fisc.

Act. 1998, afl. 13, 1-4.

VERMANDER, F., “Aandelenopties: niet bedoeld als vervanging van een gedeelte van het

loon van de werknemer-begunstigde”, www.fiscalnet.be.

VERSWIJVER, P., PATTYN, J., “Artikel 15 verdragen. Fiscus interpreteert internationale

aandelenopties”, Fisc. Act. 2005, afl. 25, 3-6.

Page 154: Fiscale aspecten van aandelenopties voor werknmers...aangeboden optie verwerft (ook wel de „grant‟ genoemd). Over de precieze invulling van dit begrip is echter heel wat discussie.

153

VERSWIJVER, P., PATTYN, J., “Aandelenopties in internationale context: de fiscus

verduidelijkt”, Intern. Fisc. Act. 2005, afl. 6, 4-8.

VERSWIJVER, P., PATTYN, J., “Moet België zich aanpassen? OESO-rapport over

belasting van aandelenopties is klaar”, Intern. Fisc. Act. 2004, afl. 10, 3-6.

VERSWIJVER, P., PATTYN, J., “Oude aandelenopties: lagere rechtbanken bestendigen

rechtsonzekerheid!”, AFT 2004, afl. 12, 30-33.

WYNANT, L., “Stock options: de wet van 26 maart 1999”, Pacioli 1999, nr. 60,

www.bibf.be.

X., “Aandelenopties: inwerkingtreding vanaf 1janauri 1999”, Fiskoloog 1998, afl. 687, 4-

5.

X., “Aandelenopties versus werknemersparticipaties: wat kiest u?”, De Venn. 2001, afl. 6,

10-13.

X., “Aandelenopties: vrijstelling socialezekerheidsbijdragen”, Fiscoloog 1999, afl. 728, 7.

X., “Aandelenopties: wel of niet vrij van RSZ?”, Fiscoloog 2000, afl. 755, 5.

X., “Aandelenopties: waardering op 7,5 of 15%”, Fiskoloog 1998, afl. 654, 1-3.

X, “Het 10-jarig bestaan van de fiscale wetgeving inzake aandelenopties”, AFT 2009, afl.

9/10, 9 en www.monkey.be.

X., “Het fiscaal regime van de aandelenopties opnieuw brandend actueel”,

www.fiscalnet.be.

X., “Openbaar aanbod van aandelenopties: prospectus vereist”, Fiscoloog 2000, afl. 747, 5.

X., “Oude opties: administratie bevestigd haar standpunt”, Fiscoloog 2000, afl. 747, 2-4.

X., “Recente evoluties inzake aandelenopties”, Newsletter Claeys & Engels, 20 juni 2005,

www.claeysengels.be, 10.

X., “Toch nog hoop voor „oude‟ aandelenopties?”, Fiscoloog 2005, afl. 999, 5.

X., “Verkort prospectus in kader van aandelenoptieplannen toegestaan”, Balans 2000, afl.

402, 1-3.