Financieel Advies Particulier Upd@Te Januari 2004

25
  1 Financieel advies particulier Upd@te Financieel advies particulier 1 Inleiding Deze Upd@te is bedoeld voor cursisten die over de druk van Financieel advies particulier met verschijningsdatum september 2003 beschikken. Belangrijkste inhoudelijke wijzigingen in de leertekst zij n in de Upd@te meestal in een tekstu- eel kader ingebed. Ongewijzigde tekstfragmenten die aan dit kader voorafgaan óf daarop aansluiten worden aangegev en door middel van drie puntjes die door twee haakjes worden omgeven (...) Vanaf 15 maart 2004 hoort de inhoud van deze Upd@te tot de examenstof. De invloed van deze Upd@te op het examen ziet, naast het doorvoeren van diverse correcties en/of aanvullingen, met name op de ontwikkelingen op het gebied van het huwelijksvermoge nsrecht, de fiscaliteit en de sociale zekerheid. Hoofdstuk 2 Paragraaf 1.1.1 Wetsvoorstel inzake aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen T oevoegen: Per 1 januari 2005 zullen naar verwachting enige wijzigingen worden doorgevoerd in titel 6, 7 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. V eelal betreft dit dwingendrechtelijke bepalingen die dus ook hun invloed doen gelden in bestaande huwelijken. Algemeen gesteld kan worden gezegd dat de toon ‘zakelijker’ is geworden. Zo zal de interne informatieverstrekking worden uitgebreid, in termen van inlichtingen aan elkaar verstrekken over gevoerd bestuur en informatie verstrekking over de vermogenspositie. Bele ggings visie Over en weer kunnen vergoedingsrechten ontstaan. Daarvan is sprake indien een echtgenoot met privé-vermogen van de andere echtgenoot een buiten enige gemeenschap vallend goed verkrijgt. V oorheen ontstond hierbij een vordering gebaseerd op het bedrag dat oorspronkelijk ter beschikking werd gesteld (de nominale waarde), thans wordt beoogd om de hoogte van de vergoeding te kop- pelen aan de waarde van het daarmee aangeschafte goed. Het st rekt zich ook uit over het saldo ontstaan door belegging en herbelegging van hetgeen niet verre- kend is evenals de v ruchten hiervan. De waardevermeerdering c.q. vermindering wordt dus ook gedeeld. Echtgenoten kunnen hierover - zonder vormvoorschrif- ten - anders afspreken. Een soortgelijke verrekening vindt plaats indien men op huwelijkse voorwaarden met elkaar is gehuwd. Uit de memorie van toelichting van de hierna nog te behandelen Wet regels verrekenbedinge n waarin eenzelfde verrekenmethodiek is vastgelegd het volgende voorbeeld ter verduidelijking:

Transcript of Financieel Advies Particulier Upd@Te Januari 2004

Upd@te Financieel advies particulierInleiding

1

Deze Upd@te is bedoeld voor cursisten die over de druk van Financieel advies particulier met verschijningsdatum september 2003 beschikken. Belangrijkste inhoudelijke wijzigingen in de leertekst zijn in de Upd@te meestal in een tekstueel kader ingebed. Ongewijzigde tekstfragmenten die aan dit kader voorafgaan f daarop aansluiten worden aangegeven door middel van drie puntjes die door twee haakjes worden omgeven (...) Vanaf 15 maart 2004 hoort de inhoud van deze Upd@te tot de examenstof. De invloed van deze Upd@te op het examen ziet, naast het doorvoeren van diverse correcties en/of aanvullingen, met name op de ontwikkelingen op het gebied van het huwelijksvermogensrecht, de fiscaliteit en de sociale zekerheid.Hoofdstuk 2 Paragraaf 1.1.1 Wetsvoorstel inzake aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen

Toevoegen: Per 1 januari 2005 zullen naar verwachting enige wijzigingen worden doorgevoerd in titel 6, 7 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Veelal betreft dit dwingendrechtelijke bepalingen die dus ook hun invloed doen gelden in bestaande huwelijken. Algemeen gesteld kan worden gezegd dat de toon zakelijker is geworden. Zo zal de interne informatieverstrekking worden uitgebreid, in termen van inlichtingen aan elkaar verstrekken over gevoerd bestuur en informatie verstrekking over de vermogenspositie. Beleggingsvisie Over en weer kunnen vergoedingsrechten ontstaan. Daarvan is sprake indien een echtgenoot met priv-vermogen van de andere echtgenoot een buiten enige gemeenschap vallend goed verkrijgt. Voorheen ontstond hierbij een vordering gebaseerd op het bedrag dat oorspronkelijk ter beschikking werd gesteld (de nominale waarde), thans wordt beoogd om de hoogte van de vergoeding te koppelen aan de waarde van het daarmee aangeschafte goed. Het strekt zich ook uit over het saldo ontstaan door belegging en herbelegging van hetgeen niet verrekend is evenals de vruchten hiervan. De waardevermeerdering c.q. vermindering wordt dus ook gedeeld. Echtgenoten kunnen hierover - zonder vormvoorschriften - anders afspreken. Een soortgelijke verrekening vindt plaats indien men op huwelijkse voorwaarden met elkaar is gehuwd. Uit de memorie van toelichting van de hierna nog te behandelen Wet regels verrekenbedingen waarin eenzelfde verrekenmethodiek is vastgelegd het volgende voorbeeld ter verduidelijking:

Financieel advies particulier

1

Upd@te Financieel advies particulier

Voorbeeld Er is een spaarsaldo van EUR 10.000,- dat tot het te verrekenen vermogen behoort. Dit bedrag is tezamen met een bedrag van EUR 5000,- uit een erfenis gebruikt voor de aanschaf van een antieke klok. Deze heeft na 10 jaar als het echtpaar gaat scheiden een waarde van EUR 60.000,-. De wet gaat uit van de volgende verdeling: De klok wordt voor 2/3 deel tot het te verrekenen vermogen gerekend en voor 1/3 tot het eigen vermogen. De ene echtgenoot heeft recht op EUR 20.000,- en de andere EUR 40.000,-.

Vertaald naar een levensverzekering zou kunnen worden gesteld dat waar een kwart van de premies door de ander is betaald, ook recht bestaat op een kwart van de uitkering. Deze bepaling werkt overigens alleen tussen echtgenoten onderling. De verzekeraar richt zich enkel op de polisredactie. Bovengenoemde beleggingsvisie werkt alleen voor vergoedingsvorderingen die ontstaan na invoering van het wetsvoorstel. Indien schulden zijn aangegaan ter verwerving van een goed dan wordt het goed, met inachtneming van het hierboven vermelde, tot het te verrekenen vermogen gerekend voorzover de schuld daartoe wordt gerekend of daaruit is afgelost of betaald. Er hoeft gn verantwoordelijkheid naar elkaar te worden afgelegd over de kwaliteit van het bestuur. Aangebrachte goederen In tegenstelling tot voorheen zullen thans de goederen die ieder van hen vr het huwelijk had, aan hen in priv eigendom blijven toebehoren. Verder vallen ook niet in de wettelijke gemeenschap, erfrechtelijke verkrijgingen, pensioenrechten waarop de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing is en vruchtgebruik. Op huwelijken die afgesloten zijn vr de inwerkingtreding van de nieuwe wet is de nieuwe regeling niet van toepassing. Zaaksvervanging Indien de tegenprestatie bij de verkrijging van een goed voor meer dan de helft met priv-vermogen van de handelende echtgenoot is voldaan valt het goed niet in de wettelijke gemeenschap. Deze regel betekent in feit dat iets f geheel in of geheel buiten de gemeenschap valt en niet gedeeltelijk. Het is dus belangrijk de herkomst van de gelden te herleiden. Bestuur van de gemeenschap In principe komt het bestuur toe aan degene op wiens naam het goed staat. Staan de goederen op beider naam, dan zijn de echtgenoten gezamenlijk bestuursbevoegd en zijn er dus altijd twee handtekeningen nodig. Voor het overige komt het bestuur van de gemeenschapsgoederen aan ieder der echtgenoten toe. Bij huwelijkse voorwaarden kan hiervan worden afgeweken. Verhaalsmogelijkheden schuldeisers In de nieuwe wettelijke regeling bestaat de mogelijkheid om zich voor een privschuld te verhalen op het gemeenschappelijk vermogen nog maar voor de helft. De echtgenoot had en heeft overigens een aanwijzingsbevoegdheid en mag verwijzen naar andere priv goederen van degene die de schuld is aangegaan, indien

2

N I B E - S V V, j a n u a r i 2 0 0 4

Upd@te Financieel advies par ticulier

en voor zover als aanwezig uiteraard. Nieuw is de bepaling dat indien een schuldeiser verhaal zoekt voor een privschuld, de andere echtgenoot de bevoegdheid heeft het uit te winnen goed over te nemen tegen betaling van de helft van de waarde. Het goed gaat dan tot het priv-vermogen van de andere echtgenoot behoren! Nu er onder de nieuwe regeling meer goederen tot het priv vermogen lijken te gaan behoren, lijkt dit een belangrijke beperking van de verhaalsmogelijkheden van de priv-schuldeisers. Huwelijkse voorwaarden De wijzigingen ten aanzien van een aantal regelingen van wettelijke huwelijkse voorwaarden wordt hierna (2.3) toegelicht.Paragraaf 2.2 Welke huwelijkse voorwaarden?

Tekst van de derde alinea en eerste zin van de vierde alinea is vervangen door: (...)De gemeenschap van inboedel en uitsluiting van iedere gemeenschap zijn voorbeelden van veelvoorkomende huwelijkse voorwaarden. In dit laatste geval komen partijen overeen dat tussen hen geen enkele gemeenschap van goederen bestaat.(...) Aan het einde van de paragraaf kan bij de opsomming het woordje bestaande worden geschrapt.Paragraaf 2.2.1.

drie vermogens

Onderdeel van het nieuwe wetsvoorstel inzake de aanpassing van de wettelijkegemeenschap van goederen is het vervallen verklaren van deze wettelijke vorm van huwelijkse voorwaarde aangezien dit stelsel in feite het nieuwe uitgangspunt vormt. Immers bij een dergelijke gemeenschap zijn er drie vermogens te onderscheiden.(...) Na de laatste zin toevoegen (...) Het kan, gelet op de regeling inzake priv-schuldeisers, onder de nieuwe voorgestelde regeling voor het huwelijksgoederenrecht van belang zijn ten opzichte van derden met behulp van een notarile akte te bewijzen dat een goed tot de gemeenschap behoort. De priv-schuldeisers van de echtgenoot die het goed niet heeft aangebracht hebben hierop geen verhaal indien dit een gemeenschapsgoed blijkt te zijn (het is priv-vermogen van de ander).Paragraaf 2.3 Wet regels verrekenbedingen

In eerste paragraaf toevoegen na eerste zin (...) Op deze manier wordt het mogelijk gemaakt inkomsten of vermogen te verrekenen. Er ontstaat een vordering, gn recht op goederen en/of mede-eigendom. In een faillissementssituatie van de partner is sprake van een concurrent schuldeiser.(...) En na de laatste zin van de eerste paragraaf (...) Tijdens de rit of aan het einde van de rit zogezegd. Deze regels (van regelend recht) zijn vastgelegd in art. 1: 132 t/m art 1: 143 van het Burgerlijk Wetboek.

Financieel advies particulier

3

Upd@te Financieel advies particulier

Het gaat om een verrekening bij helfte. Er vindt gn verrekening plaats van inkomen en/of vermogen dat voor het huwelijk is verkregen. Verder valt al hetgeen via erfenis en schenking is verkregen buiten de verrekening, ongeacht of op de verkrijging sprake is geweest van een uitsluitingsclausule. Bij aantoonbaar opzettelijk verzwijgen van inkomen en/of vermogen geldt een boeteclausule. Periodiek verrekenbeding Na (...) Een groot deel van de jurisprudentie omtrent de uitleg van dergelijke bedingen is nu in wet vastgelegd. (...) volgt (...) deze jurisprudentie concentreerde zich op een tweetal vragen. Wat wordt verstaan onder inkomsten en de vraag hoe moet worden verrekend als dat in de praktijk achterwege is gebleven. In de praktijk wordt nagenoeg nooit tot jaarlijkse verrekening wordt overgegaan. Het recht op verrekening, dat zich ook uitstrekt over het saldo ontstaan door belegging en herbelegging van hetgeen niet is verrekend alsmede over de vruchten daarvan, blijft evenwel bestaan. Zie hetgeen hiervoor onder het kopje beleggingsvisie bij paragraaf 1.1.1 is vermeld. In de praktijk kan het ook voorkomen dat betalingen worden gedaan die deels met priv-geld en deels met onverteerde inkomsten worden gedaan. In principe wordt bij het einde van het huwelijk dan naar evenredigheid verrekend. Het betreft hier regelend recht, andersluidende afspraken tussen partijen blijven dus mogelijk. Finaal verrekenbeding Na de eerste zin invoegen (...). Ook wel het alsof-beding genoemd. Het gaat hier in tegenstelling tot bij het periodieke verrekenbeding niet om de overgespaarde inkomsten maar om het vermogen.(...) Twee paragrafen toevoegen: Wel dient duidelijk vast te staan of het beding alleen geldt bij einde huwelijk door echtscheiding, door overlijden of door allebei. Ook kan afgesproken dat het finaal verrekenbeding alleen waarde heeft als er kinderen in het huwelijk zijn geboren. Standaarduitsluiting bij finale verrekenbedingen betreft de premies van levensverzekering, zodat art. 13 SW geen greep krijgt op de uitkering bij overlijden uit hoofde van een levensverzekering. Na de paragraaf definiring van inkomsten toevoegen de paragraaf herkomst: Herkomst Verder is het van belang om de herkomst van aanwezig vermogen na te gaan. In geval van een echtscheidingssituatie is het uiteraard zeer zinvol om bij geclaimde aanwezigheid van een bedrag aan effecten van bijv. EUR 200.000,- na te gaan hoe dit vermogen is ontstaan. Wanneer de effecten (geheel of gedeeltelijk) zijn gefinancierd uit het inkomen van betreffende partner speelt het verrekeningsbeding een grote rol. Betreft het resterend inkomen n de jaarlijkse verrekening of heeft er nog geen afrekening plaatsgevonden zoals was overeengekomen? Naamstelling van de effectenrekening doet dus niet zo terzake; waar het om gaat is uit wiens vermogen (of inkomen) een en ander afkomstig is.

4

N I B E - S V V, j a n u a r i 2 0 0 4

Upd@te Financieel advies par ticulier

Paragraaf 3.1.3 Fiscaal recht

Bij de definiring van het partnerbegrip wordt gesproken over bloedverwanten in de eerste graad mits beiden bij aanvang van het kalenderjaar 30 jaar of ouder zijn. Dit moet 27 jaar of ouder zijn.Paragraaf 3.3 Overige verschillen samenwonen en trouwen

Onder het kopje levensonderhoud na de eerste zin toevoegen (...) Deze onderhoudsverplichting die ook voor geregistreerde partners geldt en is gekoppeld aan het ouderlijke gezag geldt voor samenwonenden niet. Zij kan n beindiging van de relatie een alimentatieverplichting doen ontstaan. Bij samenwonenden kan overigens bij een beroep op de Wet werk en bijstand rekening worden gehouden met het inkomen van degene met wie een gemeenschappelijke huishouding wordt gevoerd.(...) Kinderen Toevoegen na (...) tussen vader en kind ontstaan die pas na erkenning door de vader. (...) Voor de vader ontstaat na erkenning een onderhoudsplicht. Via een gezamenlijk verzoek bij de rechtbank kan ook de vader het ouderlijk gezag krijgen. Toestemming van het kind is nodig als dit ouder is dan 12 jaar.Paragraaf 5 Echtscheidingssituatie

Aan de eerste paragraaf toevoegen (...) Ter bescherming tegen benadelende handelingen van de andere echtgenoot is in het nieuwe wetsvoorstel ter aanpassing van de wettelijke gemeenschap van goederen opgenomen dat de gemeenschap al tijdens het verzoek tot echtscheiding in ontbinding is. Dat is dus voor het einde van het huwelijk.(...)Paragraaf 5.5.7 Flitsscheiding

Toevoegen: Uit de behoefte van de overheid aan het creren van gelijkheid tussen geregistreerde partners en huwelijkspartners is het fenomeen flitsscheiding geboren. Waar feitelijk bij de flitsscheiding op wordt gedoeld is de mogelijkheid het huwelijk om te zetten in een geregistreerd partnerschap door middel van een akte van omzetting bij de burgerlijke stand. Per deze datum houdt het huwelijk op te bestaan. De wijziging brengt geen wijziging in vermogensrechtelijke betrekking noch in familierechtelijke betrekkingen met kinderen die voor de omzetting zijn geboren. Vervolgens is het vrij eenvoudig een beindigingsovereenkomst op te stellen waarin wordt vastgesteld dat sprake is van een duurzame ontwrichting. Ook deze overeenkomst dient te worden geregistreerd bij de burgerlijke stand en te worden voorzien van een handtekening van een notaris of een advocaat. Het is van belang hierbij duidelijke afspraken te maken omtrent zaken als pensioenverevening (indien de wens bestaat af te wijken van de Wet verevening pensioenrechten) en eventuele beperkingen van de alimentatieplicht en daarbij aan te geven dat een eventuele rechterlijke uitspraak daar geen invloed meer op heeft (bij mogelijk gewijzigde omstandigheden na een aantal jaren) aangezien de beperkingen inzake de bepaling van de hoogte van alimentatie voor gehuwden niet gelden voor geregistreerde partners. Een onbeperkte alimentatieplicht behoort dan tot de mogelijkheden. De kinderalimentatie blijft hierbuiten staan.

Financieel advies particulier

5

Upd@te Financieel advies particulier

Paragraaf 6.1.2. Vaderschap

Toevoegen laatste regel (...) Sinds 1 april 2002 bestaat er voor de vader die geregistreerd partner is wel automatisch ouderlijk gezag. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld samenwonenden. De familierechtelijke band is er alleen na erkenning.Paragraaf 6.1.3. Adoptie

Vervangen door: In de wet staat een aantal voorwaarden waaraan voldaan moet worden voordat een verzoek tot adoptie ingediend mag worden. Je kunt als individu een adoptieverzoek indienen, of je nu gehuwd, geregistreerd, alleenstaand of samenwonendbent. De mogelijkheden voor n persoon om een kind uit het buitenland toegewezen te krijgen, zijn wel beperkt nu veel landen van herkomst van adoptiekinderen de voorrang geven aan gehuwden die gezamenlijk een kind adopteren. De adoptief ouders moeten meerderjarig zijn doch jonger dan 42 jaar. Op de dag van het adoptieverzoek moet het te adopteren kind minderjarig zijn en reeds meer dan drie jaar door de toekomstige ouders zijn verzorgd en opgevoed. De verzorgingseis geldt uiteraard niet als het gaat om kinderen die vanuit het buitenland worden geadopteerd. De adoptief ouders moeten dan op andere wijze aantonen dat ze de verzorging aan kunnen. Het geadopteerde kind erft van zijn adoptief ouders, draagt hun naam en heeft eventueel recht op alimentatie. Door adoptie komt er een wettelijke familieband tot stand. De adoptiefouders worden de juridische ouders van het kind. Alles wat in de Nederlandse wet staat over rechten en plichten is dan van toepassing.Paragraaf 6.2 Ouderlijk gezag

De alinea beginnende met (...) in de situatie dat sprake is van tot (...) opvoeden van het kind; schrappenHoofdstuk 3 Paragraaf 4.1 Inkomsten uit arbeid

In de tweede paragraaf na (...) zal er een bijtelling bij het persoonlijk inkomen van de belastingplichtige plaatsvinden. (...) toevoegen: Vanaf 2004 hoeft er bij een priv-gebruik van minder dan 500 kilometer per jaar gn bijtelling plaats te vinden. Wel is hiervoor een (ritten)administratie verplicht, of dient op andere wijze aangetoond te worden dat sprake is van een laag priv-gebruik. Gedacht kan hierbij aan een verklaring van de werkgever. Het woon-werkverkeer wordt vanaf 2004 gezien als zakelijk verkeer. Deze regeling geldt eveneens voor bestelautos, met uitzondering van bestelautos die alleen gebruikt kunnen worden voor het vervoer van goederen. De bestaande tekst met betrekking tot het autokostenforfait na (...) dit bedrag wordt uitgedrukt in een percentage van de catalogusprijs van de auto. (...) is hiermee vervallen.

6

N I B E - S V V, j a n u a r i 2 0 0 4

Upd@te Financieel advies par ticulier

Paragraaf 4.5.1 De jaarruimte

Na de eerste paragraaf toevoegen (...) Voor het belastingjaar 2003 kan de premie voor de jaarruimteaftrek nog tot uiterlijk zes maanden na afloop van het kalenderjaar, dus tot 1 juli 2004, worden voldaan. Met terugwerkende kracht mag deze premie nog worden afgetrokken in het vorige belastingjaar. Dit wordt ook wel terugwentelen genoemd. Met ingang van 2004 geldt voor de jaar- en reserveringsruimte een terugwentelingstermijn van drie maanden. Om voor lijfrenteaftrek in aanmerking te komen, moeten de lijfrentepremies dan dus vr 1 april 2005 zijn betaald. Hiermee vervalt de huidige tweede paragraaf. Volgende tekst toevoegen: Omdat met ingang van 1 januari 2004 voor alle gegevens die nodig zijn voor de berekening van de ruimte voor lijfrentepremieaftrek vanwege een pensioentekort wordt uitgegaan van het voorafgaande kalenderjaar (jaar t-1), is er reden het bedrag van de AOW-franchise van EUR 10.571,- (artikel 3.127, derde lid) voor een jaar te bevriezen. Dit geschiedt door voor het kalenderjaar 2004 (eenmalig) de inflatiecorrectie op dit bedrag niet toe te passen. Voor het kalenderjaar 2004 zal derhalve het bedrag van de AOW-franchise van het kalenderjaar 2003 gelden. In de kalenderjaren daarna wordt de AOW-franchise weer verhoogd met de inflatiecorrectie.Paragraaf 4.6 De eigenwoningregeling

Toevoegen na de eerste twee paragrafen de bijleenregeling: Bijleenregeling De verdere beperking van de renteaftrek betreft de per 1 januari 2004 ingevoerde bijleenregeling (art. 119a) waarbij de overwaarde van de woning dient te worden vastgesteld. De wetgever introduceert hiervoor een drietal begrippen in Wet IB 2001: eigenwoningschuld: zijnde het totaal bedrag van de in box 1 aftrekbare schulden aangegaan voor de aankoop, zijnde maximaal de verwervingskosten onder aftrek van de eigenwoningreserve. vervreemdingssaldo: zijnde de verkoopopbrengst van de eigen woning onder aftrek van de verkoopkosten en verminderd met de op de woning gevestigde eigenwoningschuld. eigenwoningreserve: reserve waarin het vervreemdingssaldo wordt opgenomen of bij een reeds bestaande reserve waaraan het vervreemdingssaldo wordt toegevoegd. Er wordt dus gekeken naar het verschil tussen de verkoopprijs en de hypotheek, voorzover deze kwalificeert voor renteaftrek. Een andere variant had geweest kunnen zijn het verschil in aan- en verkoopprijs maar daar is dus niet voor geko-

Financieel advies particulier

7

Upd@te Financieel advies particulier

zen. Doelstelling van de regeling is om de ongelijkheid tussen zittende en verhuizende eigenaar-bewoners op te heffen en te voorkomen dat er op een verkapte manier toch aftrek van consumptieve rente kan plaatsvinden.

Voorbeeld Stel in 2004 een woning wordt verkocht voor EUR 300.000,- en de eigenwoningschuld bedraagt EUR 250.000,-, dan bedraagt het vervreemdingssaldo EUR 47.000,- indien de verkoopkosten op EUR 3.000,worden gesteld. Indien de nieuw aangekochte woning EUR 350.000,- bedraagt, zal onder de nieuwe regeling de rente tot maximaal over een bedrag van EUR 303.000,- in aftrek kunnen worden gebracht. Het vervreemdingssaldo bij verkoop is EUR 300.000,- -/- 3.000,- -/- 250.000,-, welk bedrag is opgenomen in de eigenwoningreserve.

Essentie van de regeling is aldus om een belastingplichtige te dwingen om zijn gerealiseerde opbrengst van de verkoop van een eigen woning in de financiering van de nieuwe woning te steken, voordat hij gebruik kan maken van de renteaftrek. De eigen woning reserve is persoonsgebonden en geldt in principe voor een duur van 5 jaar (art. 119a lid 6). Na 5 jaar huren kan derhalve weer volledig worden gefinancierd. Indien een vervreemdingsopbrengst ontbreekt wordt de bij de verkoopprijs uitgegaan van de waarde in het economische verkeer. Dit is onder meer het geval bij schenking of vererving van de woning of verschuiving van de woning naar box 3 (bijv. in geval van verhuur). Er is gn sprake van vervreemding in geval van het aangaan van een huwelijk of de wijziging van de huwelijkse voorwaarden.

Voorbeeld Harald heeft een woning met een waarde van EUR 250.000 en een hypotheek van EUR 100.000,-. Hij koopt een nieuwe woning voor EUR 400.000,- en financiert deze volledig. Zijn oude woning verhuurt hij. Op dat moment verschuift deze woning naar box 3 (vervreemding) en realiseert Harald een vervreemdingssaldo van EUR 150.000,-. Van zijn nieuwe financiering is de rente over EUR 250.000,- aftrekbaar.

Indien sprake is van echtscheiding kan n van de partners in de woning blijven. In dat geval ontstaat er voor de vertrekkende partner een vervreemdingssaldo ter grootte van de helft van de waarde van de woning verminderd met de helft van de eigenwoningschuld. Indien de woning na echtscheiding wordt verkocht, ontstaat voor ieder van de ex-partners een vervreemdingssaldo ter grootte van de helft van de verkoopprijs verminderd met de helft van de resterende eigenwoningschuld.

8

N I B E - S V V, j a n u a r i 2 0 0 4

Upd@te Financieel advies par ticulier

Voorbeeld Gerald en Julia hebben een eigen woning met een waarde van EUR 250.000 en een hypotheek ter grootte van EUR 150.000,-. Na de echtscheiding blijft Julia in de woning. Voor Gerald geldt dan dat hij bij vertrek een vervreemdingssaldo realiseert van EUR 50.000,- zijnde de helft van de waarde van de woning -/- de helft van de waarde van de schuld. Bij aankoop van een apartement van EUR 150.000,- kan de rente over maximaal EUR 100.000,- in aftrek worden gebracht. Voor Julia heeft de echtscheiding geen gevolgen in dit opzicht.

De eigenwoningreserve geldt zogezegd per belastingplichtige en is niet overdraagbaar. De regeling geldt voor fiscale partners en voor samenwoners die kwalificeren voor het fiscale partnerschap, ook als ze daarvoor niet kiezen. Bij aankoop van een nieuwe woning dient het vervreemdingssaldo van de verkochte woning te worden geherinvesteerd in de nieuwe woning. Behandeling depotrente bij woningverbetering Verder is in juli 2003 goedgekeurd dat uitgaven ten behoeve van onderhoud of verbetering van de eigen woning, die worden gedaan gedurende een periode van 6 maanden na afsluiten van een lening, geacht worden te zijn voldaan uit de lening. In de praktijk worden veel gelden tijdelijk voorgeschoten uit bijvoorbeeld een spaar- of salarisrekening terwijl voor het gevraagde causale verband geld daardoor de rente met betrekking tot de lening daardoor formeel niet meer kwalificeert als eigenwoning rente. De bestaande derde paragraaf vervalt hiermee. Na de laatste regel boven de samenvattende opsomming, te weten, (...) Als Jan in die periode zelf een nieuwe eigen woning aanschaft, heeft hij tijdelijk meer dan n woning in box 1. Kan worden toegevoegd: Mocht het overigens tot een toedeling (of uitkoop) komen van de tot een gemeenschap behorende woning dan is gn overdrachtsbelasting verschuldigd. De rente met betrekking tot de financiering van de woning is aftrekbaar voor zover zij valt terug te voeren tot een financiering van de verwervingskosten van de woning (in de praktijk veelal de andere helft). Indien Francine de woning heeft verlaten en de woning twee maanden daarvoor al te koop heeft gezet is vanaf het moment van te koop zetten de eigenwoningregeling niet meer van toepassing. Hiermee wordt ook de scheidingsregeling voor Francine cf. art. 3.111 lid 4 ingekort met twee maanden. Wl kan over deze periode nog de verhuisregeling cf lid 2 worden toegepast (besluit 7 augustus 2003). Eigenwoningrente bij nieuwbouwdepots; besluit 29 oktober 2003 De staatssecretaris heeft met dit besluit de renteaftrek en kosten rond nieuwbouwdepots nader omkaderd. Op de aftrek van eigenwoningrente komt in mindering de rente die wordt ontvangen op het depotsaldo waarbij depot n uitstaand bedrag voor een periode van maximaal 2 jaar beiden onder de eigenwoningregeling vallen. Deze termijn vangt aan op het moment dat een lening wordt afgesloten c.q. betaalbaar wordt gesteld. Dat kan al zijn bij ondertekening van de koop/aanneemovereenkomst danwel op het moment van levering bij de notaris.

Financieel advies particulier

9

Upd@te Financieel advies particulier

Dit is ook het moment waarop de 30-jaarstermijn voor de renteaftrek gaat lopen (art. 3.120 lid 2 Wet IB). Indien het depot niet meer strekt tot betaling van een gekwalificeerde schuld wordt het depotsaldo weer onderdeel van de grondslag van box 3. Het nieuwbouwdepot en de geldlening waarmee dit depot wordt gefinancierd dient voor de fiscale behandeling gesplitst te worden in de deel dat betrekking heeft op de hoofdsom en een deel dat betrekking heeft op de niet aftrekbare financieringsrente van de wel aftrekbare bouwrente. Eindejaars is bekend welk deel hiervan betrekking heeft op de financiering van de woning en welk deel van het bouwdepot en de geldlening nog resteert voor de koopsom van de woning, welke bedragen in box 1 vallen, resterende bedragen vallen derhalve in box 3.

Voorbeeld In januari 2003 wordt een nieuwbouwwoning gekocht. Ter financiering van de koopaanneemsom en de rente tijdens de bouw wordt een lening van EUR 330.000,- aangegaan die geheel in depot gaat EUR 30.000,- heeft betrekking op de bouwrente. Op moment van ondertekening is nog geen rente tijdens de bouw verschuldigd of gerijpt. Ultimo 2003 bedraagt saldo van de lening EUR 200.000,-. In 2003 is betaalde rente over de schuld EUR 22.000,-. Kosten van de geldlening incl. notariskosten bedragen EUR 3.630,-. Ontvangen is een bedrag van EUR 15.000,- aan depotrente. Welke bedragen hiervan moeten in box 1 en box 3 worden aangegeven? BOX1: betaalde gesaldeerde rente EUR 7.000,- (22.000,- -/- 15.000,-) met kosten EUR 3.630,- x 10/11 = EUR 9.664,-. (EUR 30.000,- van de totale financiering, dus 1/11 deel, kwalificeert niet als aftrekbare eigenwoningrente). BOX 3: tot de rendementsgrondslag behoort als bezitting 1/11 van de saldo van het bouwdepot = EUR 18.181,- terwijl als schuld 1/11 van de lening wordt genomen; EUR 30.000,-.

Vooruitbetaalde rente cf. 3.120 lid 5 jo 4.45 Wet IB De aftrek van vooruitbetaalde rente en kosten wordt voor de aftrek in tijd gespreid. Van het gezamenlijke bedrag van alle voortuibetaalde en kosten die betrekking hebben op een periode die langer loopt dan 6 maanden na afloop van het kalenderjaar waarin zij zijn gedaan, is in het jaar van betaling slechts aftrekbaar een bedrag dat evenredig betrekking heeft op dat jaar znder onderscheid te maken in rente die betrekking op de periode die betrekking heeft op de eerste 6 maanden en rente die betrekking heeft op de periode daarna. Verder is het percentage eigenwoningforfait in deze paragraaf aangepast.Paragraaf 4.9.4 keuzemogelijkheid en herstelmogelijkheid

Vervalt. Hiervoor komt in de plaats:Paragraaf 4.9.4 Verhoging: bij overlijden

Toevoegen: Ook het uit een KEW genoten voordeel van een uitkering bij overlijden valt onder de gemaximeerde KEW-vrijstelling. Een uitkering bij overlijden was tot 2001 ongelimiteerd vrijgesteld, mits de verzekerde kwam te overlijden

10

N I B E - S V V, j a n u a r i 2 0 0 4

Upd@te Financieel advies par ticulier

voor zijn 72ste verjaardag. Bij een overlijden na zijn 72ste diende er tenminste 15 jaar premie te zijn betaald. Hiermee kreeg men recht op een ongelimiteerde vrijstelling. De vrijstelling is persoonlijk en vervalt daarom bij overlijden. Zonder nadere regeling zou dit betekenen dat de langstlevende partner alleen zijn eigen vrijstelling kan toepassen. De wetgever heeft hierin in zoverre een tegemoetkoming gedaan dat in de Wet IB (3: 118 lid 6) staat opgenomen dat indien een belastingplichtige een uitkering bij overlijden van zijn partner ontvangt, hij het bedrag van zijn vrijstelling mag verhogen met het bedrag van de niet-benutte vrijstelling van de overleden partner. Deze verhoging is gemaximeerd op de genoten overlijdensuitkering. De langstlevende gebruikt eerst de verhoging en past indien en voorzover deze niet toereikend is zijn eigen basisvrijstelling.Paragraaf 8 Heffingskortingen

Toevoegen na de combinatiekorting: Aanvullende combinatiekorting Met ingang van 1 januari 2004 heeft de minstverdienende partner die recht heeft op de combinatiekorting tevens recht op een nieuwe heffingskorting, de aanvullende combinatiekorting. Deze nieuwe heffingskorting geldt eveneens voor de werkende alleenstaande ouder die recht heeft op de combinatie. De aanvullende combinatiekorting bedraagt EUR 290,- voor personen jonger dan 65 jaar en EUR 135,- voor personen van 65 jaar en ouder.Hoofdstuk 4 Paragraaf 2.1 De markt

Definities aangepast. Deze luiden nu als volgt: Sparen Onder sparen verstaan we het niet volledig voor consumptie gebruiken van de financile middelen die een clint tot zijn beschikking heeft. Dit uitstellen van consumptie, of het afzien ervan, heet in de economie sparen. Hierop we later nog terug. Beleggen Onder beleggen verstaan we het bestemmen van geld voor een niet consumptief doel.Hoofdstuk 6 Paragraaf 1.1.2 UWV en WALVIS

Toevoegen: Met Walvis wordt gerefereerd aan het geheel aan maatregelen om te komen tot een meer verenigde uitvoering van de werknemersverzekeringen door een betere samenwerking tussen belastingdienst en de UWV. Bijvoorbeeld door een uniformering van het begrip premieloon en uitkeringsloon. Walvis staat voor de Wet administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in sociale verzekeringswetten. Tezamen met de Wet financiering sociale verzekeringen wordt een

Financieel advies particulier

11

Upd@te Financieel advies particulier

wettelijk kader gemaakt om tot heldere taakafspraken en een verantwoordelijkheidsverdeling tussen beide organisaties te komen. De inhoud van de definitieve wetsontwerpen staat overigens nog niet vast.Paragraaf 1.3.1. Minimumloon

Toevoegen: Voor de sociale zekerheid is de hoogte van het minimumloon van belang. De brutobedragen van het wettelijk minimumloon en het minimumjeugdloon stijgen normaliter als gevolg van de halfjaarlijkse aanpassing van het wettelijk minimumloon aan de gemiddelde ontwikkeling van de CAO-lonen. Het bruto wettelijk minimumloon voor 2004 blijft evenwel op het niveau van juli 2003. Daarom veranderen de brutouitkeringsbedragen van de uitkeringen die aan het bruto minimumloon zijn gekoppeld dus ook niet. De uitkeringsbedragen die gekoppeld zijn aan het nettominimumloon (zoals de AOW en ANW maar ook WAZ, WAO en WW) veranderen wel vanwege wijzigingen in de premies en belastingen. Voor een werknemer van 23 jaar en ouder is het brutominimumloon bij een volledig dienstverband per 1 januari 2004 EUR 1.264,83 per maand.Paragraaf 2.2 Hoogte van het pensioen

Toevoegen: Vanaf 1 januari 2015 wordt de AOW gendividualiseerd. Voor AOWers die dan voor het eerst recht hebben op een uitkering, vervalt vanaf die datum de partnertoeslag. Het doet er dan niet meer toe of de jongste partner weinig of geen inkomen heeft. De maximale uitkering voor de AOW is dan 50% van het netto minimumloon.Paragraaf 2.4 Inkomenstoets

Toevoegen aan paragraaf: Definiring inkomsten Bij berekening van de AOW-toeslag worden inkomsten uit de VUT en prepensioen en partnerpensioen van de partner aangemerkt als inkomsten in verband met arbeid en daarmee volledig gekort. Bij de ANW wordt de VUT en het prepensioen aangemerkt als inkomen uit arbeid en zijn daarmee gedeeltelijk vrijgesteld omdat de ANW als basisvoorziening wordt gezien. Voor de AOW-toeslag die beoogt het verschil te overbruggen van het verschil tussen het basispensioen van de AOW-gerechtigde (waarop niet wordt gekort!) en het relevante sociale minimum geldt dat niet. Met de toeslag wordt voorkomen dat een beroep hoeft te worden gedaan op de bijstand waarbij het dan niet logisch is een deel van de inkomsten vrij te laten.Paragraaf 3.1 Algemeen

Toevoegen na de opsomming: Belang van de adviseur De ANW regelt de voorziening die door de overheid voor nabestaanden, halfwezen en wezen wordt getroffen. Kennis van deze sociale verzekering is voor de financieel adviseur van belang als er voor de relatie bekeken wordt hoe de inkomenssituatie er uit komt te zien bij het wegvallen van een van de partners door overlijden. Nabestaande is iemand van verschillend of gelijk geslacht die als gehuwde, geregistreerde partner of als ongehuwd samenwonende een gezamenlijke huishouding voerde met de overledene, met uitzondering van bloedverwanten in de eerste graad (ouder en kind, voor de kinderen is er immers de (half) wezenuitkering) en huishoudens van meer dan 2 personen. Ook wordt met nabestaande bedoeld de

kwalificatie nabestaande

12

N I B E - S V V, j a n u a r i 2 0 0 4

Upd@te Financieel advies par ticulier

weduwe/weduwnaar die gescheiden is en een alimentatie-uitkering ontvangt, die dus wegvalt door het overlijden. Deze nabestaande wordt ook wel pseudo-nabestaande of pseudo-weduwe/weduwnaar genoemd.Paragraaf 5 Ziektewet

Gehele paragraaf (incl. subparagrafen) vervangen door: Hoewel de werknemer is verzekerd voor de Ziektewet, heeft hij niet automatisch recht op een uitkering. De meeste werknemers die door ziekte, ongeval of gebrek niet in staat zijn hun arbeid te verrichten kunnen namelijk aanspraak maken op doorbetaling van hun loon door de werkgever. Werknemers die geen aanspraak kunnen maken op loondoorbetaling bij ziekte en werknemers die geen werkgever (meer) hebben, vallen in het vangnet van de Ziektewet. Met andere woorden; er zijn zieke werknemers die een uitkering krachtens de ZW ontvangen en er zijn zieke werknemers die het loon bij ziekte doorbetaald krijgen van hun werkgever. ZW: niet meer bij loondoorbetalingsplicht Niet verzekerd is onder andere de directeur-grootaandeelhouder en personen van 65 jaar of ouder.Paragraaf 5.1. Loondoorbetaling werkgever

De loondoorbetalingplicht van de werkgever bedraagt maximaal 70% van het loon tot een bepaald maximum per dag (maximumdagloon). In ieder geval heeft de werknemer recht op het voor hem geldende minimumloon. Per 1 januari 2004 is de loondoorbetalingsplicht verlengd naar 2 jaar. De werkgever heeft het risico van loondoorbetaling vaak verzekerd bij een particuliere verzekeringsmaatschappij op een ziekteverzuimverzekering. Er bestaat geen aparte ZW-premie meer. De financiering van de vangnet-ZW is opgenomen in de WW-premie.Paragraaf 5.2. Ziekengeld op grond van de Ziektewet

De werknemer heeft recht op ziekengeld krachtens de ZW als de dienstbetrekking op de eerste ziektedag of in de loop van de periode van verplichte loondoorbetaling eindigt. Dit geldt bijvoorbeeld voor bepaalde oproepkrachten, werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en werknemers die in hun proeftijd worden ontslagen. Ook verzekerden die niet in een echte dienstbetrekking werken (hierbij bestaat dus geen loondoorbetalingsplicht van de werkgever) hebben recht op ziekengeld. Voorbeelden van deze groep zijn de uitzendkracht, de thuiswerker en werkneemsters die als gevolg van zwangerschap ziek zijn of met zwangerschapsverlof gaan. Ook mensen met een WW-uitkering kunnen een beroep doen op de ZW. Bij de beoordeling of een werknemer ziek is in de zin van de ZW gaat het om de vraag of de werknemer nog in staat is zijn eigen werk te verrichten. Hierbij wordt een ander begrip arbeidsongeschiktheid gehanteerd dan in de WAO (zie hierna).Paragraaf 5.2.1. Speciale situaties

Ook kan een beroep worden gedaan op de Ziektewet in geval van faillissement van de werkgever, bij ziekte als gevolg van orgaandonatie en bij ziekte van een arbeidsgehandicapte (iemand die maximaal vijf jaar geleden bijvoorbeeld een WAO-uitkering heeft genoten) nadat deze voor een werkgever is gaan werken.

Financieel advies particulier

13

Upd@te Financieel advies particulier

Paragraaf 5.3. Hoogte ziekengeld Ziektewet

Het brutoziekengeld bedraagt 70% van het dagloon. Dat is het loon dat de werknemer in zijn beroep gemiddeld per dag had kunnen verdienen als hij niet ziek geworden was. Net als de loondoorbetalingsplicht is ook dit dagloon gemaximeerd tot een maximumdagloon (per 1 januari 2004 EUR 167,70 per dag). De mate van arbeidsongeschiktheid voor de Ziektewet is afhankelijk van de vraag of de werknemer zijn beroep kan uitoefenen. Dit heet beroepsarbeidsongeschiktheid. Als de zieke werknemer evenwel in staat wordt gesteld om passende arbeid te verrichten dan is hij verplicht deze arbeid aanvaarden. Wanneer het (gezins)inkomen van de verzekerde met recht op ziekengeld lager uitkomt dan het voor hem geldende sociaal minimum, dan bestaat er recht op een toeslag op grond van de Toeslagenwet. Voor de financile advisering is het belangrijk te weten wat er exact in de arbeidsovereenkomst van uw clint is opgenomen omtrent loondoorbetaling bij ziekte. In veel arbeidsovereenkomsten (collectief en individueel) van vr 2004 hebben werkgevers en werknemers afgesproken dat de werkgever gedurende het eerste jaar van arbeidsongeschiktheid verplicht is het loon door te betalen tot 100% (soms van een ongemaximeerd salaris). De wetgever wil deze CAO-aanvullingen beperken tot het eerste verzuimjaar. In het tweede jaar moet de loonbetaling worden beperkt tot 70% van het (maximum)dagloon. De loondoorbetalingsplicht van de werkgever strekt zich vaak nog verder uit. Ook in het derde en soms vierde jaar van arbeidsongeschiktheid - dus ook na ingang van de WAO-uitkering - kan (bijvoorbeeld in een CAO) zijn bepaald dat de loondoorbetalingsplicht met zich meebrengt dat nog wordt gesuppleerd tot meer dan 70% van het laatstverdiende inkomen.Paragraaf 5.4. Inkomenstoets

ZW gaat uit van passende arbeid

De zieke werknemer die ander werk verricht, moet dat voor aanvang van dat werk doorgeven aan de uitvoerende instantie. De inkomsten uit arbeid worden dan aangevuld met ziekengeld. Inkomsten die al voor aanvang van de arbeidsongeschiktheid werden verworven worden niet afgetrokken.Paragraaf 5.5. Uitvoering

Zodra de werknemer die tijdens ziekte recht heeft op doorbetaling van loon, 13 weken ziek is moet de werkgever dit melden bij het UWV. Als de werkgever dit verzuimt wordt het loondoorbetalingstijdvak verlengd met de periode van de te late melding. Voor de melding van ziekte door de werknemer die recht heeft op ziekengeld gelden regels die de werknemer van de werkgever hoort. De ziektemelding dient in ieder geval zo spoedig mogelijk plaats te vinden (niet later dan op de tweede ziektedag).Paragraaf 6.7. Wet verbetering Poortwachter

Vervangen: Op 1 april 2002 is de nieuwe Wet verbetering Poortwachter (WVP) in werking getreden. Ook het doel van deze wet is om de instroom van nieuwe WAO-ers te beperken. Zij volgt op een reeks andere wetten:

14

N I B E - S V V, j a n u a r i 2 0 0 4

Upd@te Financieel advies par ticulier

1991-1992: start discussie stelselherziening sociale zekerheid 1992: Wet terugdringing arbeidsongeschiktheidsvolume 1994: Wet wijziging Arbo-wet 1994: Wet terugdringing ziekteverzuim 1996: Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte (WULBZ) 1998: Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheid (Pemba) 1998: Wet rentegratie arbeidsgehandicapten (Rea) 2002: Wet verbetering Poortwachter (WvP) 2004: Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte (WULBZ) met verlenging van de loondoorbetalingsplicht met een jaar. Werkgevers hadden op grond van de Arbowet al de verplichting om een verzuimpreventiebeleid te voeren. Vanaf 1 april 2002 dienen werkgevers en arbodiensten voor nieuwe ziektegevallen ng meer hun best te doen om rentegratie mogelijk te maken. De werkgever moet het verzuim van de werknemer vaak op de eerste dag melden bij de Arbo-dienst. De Arbo-dienst begeleidt vervolgens het proces van rentegratie en maakt zes weken na ziektemelding een probleemanalyse, voor terugkeer naar de waarna werkgever en werknemer vervolgens binnen twee weken een plan van werkplek plan van aanpak aanpak maken om een snelle terugkeer naar de werkplek mogelijk te maken. Voor het begeleiden en bewaken van de (rentegratie)afspraken die hieruit voortvloeien wordt een zogenaamde case-manager aangewezen. Zodoende wordt de werknemer meer dan in het verleden actief bij zijn eigen rentegratie betrokken. Indien iemand niet meer kan terugkeren in zijn eigen functie, dient de werknemer ander werk te aanvaarden dat hij nog wel kan verrichten. Indien deze baan een lagere verdiencapaciteit heeft volgt er n jaar na de eerste ziektemelding een WAO-beoordeling. De werkgever mag, na een toetsing door het UWV, een werknemer ontslaan die een andere passende baan weigert. Op dat moment zal de werknemer geen WW- of WAO-uitkering ontvangen. Het UWV beoordeelt in hoeverre werkgever of de werknemer onvoldoende heeft gedaan om rentegratie tot stand te brengen. Als sanctie voor de werkgever kan het UWV bepalen dat de WAO-keuring met een jaar wordt uitgesteld. De dekking voor deze verlenging van de ZW-periode is in de markt momenteel moeilijk te verzekeren voor de werkgever. Als een werknemer weigert werk uit te voeren, waartoe hij door de Arbo-arts of arbeidsdeskundige in staat wordt geacht of een werkgever weigert een werknemer werk aan te bieden, waartoe hij door de Arbo-arts of arbeidsdeskundige in staat wordt geacht, dan bestaat er geen recht op een ziekengelduitkering. Aangezien dit risico veelal is verzekerd, zal de verzekeraar op grond hiervan ook uitkering kunnen weigeren.

verlenging van de ZWperiode als sanctie wg

Financieel advies particulier

15

Upd@te Financieel advies particulier

Paragraaf 6.8 SER-advies inzake nieuwe WAO-wetsvoorstel

Vervangen door:Paragraaf 6.8 Kabinetsbesluit inzake nieuwe WAO

Binnen de Nederlandse politiek vormt de WAO ondanks alle maatregelen uit het verleden, nog altijd een heet hangijzer. Het kabinet heeft op Prinsjesdag 2003 duidelijk gemaakt dat zij een verdere WAO-herziening voorstaat waarvan de SER al eerder haar visie had afgegeven. WAO alleen in geval van duurzame en volledige arbeidsongeschiktheid Het kabinet wil het nieuwe stelsel op 1 januari 2006 in laten gaan. Dat wil zeggen dat werknemers, die ziek worden vanaf 1 januari 2004, al te maken krijgen met het nieuwe stelsel. Uitkeringsgerechtigden, die op 1 januari 2006 al recht hebben op een WAO-uitkering worden geleidelijk onder de werking van het nieuwe steldel gebracht. Nadruk ligt op het activeren van de arbeidsgeschiktheid in plaats van het verzekeren van arbeidsongeschiktheid. Alleen mensen die echt niet meer in staat zijn om te kunnen werken, werknemers die duurzaam en volledig arbeidsongeschikt zijn en dat ook - naar het oordeel van de UWV - ook minimaal vijf jaar blijven, hebben recht op een WAO-uitkering conform de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA). De hoogte en duur van de uitkering wijzigen niet ten opzichte van de bestaande WAO. Doel is de instroom hiervan te beperken tot zon 25.000 personen per jaar en uit te komen op ongeveer 675.000 arbeidsongeschikten. Dit is ruim 300.000 minder dan bij ongewijzigd beleid het geval zou zijn. Het eerste onderdeel van het stelsel van arbeidsongeschiktheid is de verlenging van de wettelijke verplichte loondoorbetaling bij ziekte door de werkgever naar 2 jaar. Dit onderdeel is met 1 januari 2004 in werking getreden. Het automatisme van een WAO-uitkering volgend op voorheen n jaar doorbetaling wegens ziekte is op de helling gegaan omdat hierdoor vrijwel automatisch een beroep op de WAO werd gedaan en het proces van rentegratie hierdoor verstoord werd. De gerichtheid op de WAO-uitkering stond er teveel aan in de weg om serieus werk te maken van herstel en werkhervatting. Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten Voor de categorie hiertussen (tussen 35% en 80% arbeidsongeschiktheid) is de semi-arbeidsongeschikten; regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) bedacht. De inspanningsverplichting werkgever moet zich twee jaar inspannen om de werknemer passend werk aan te bieden. Gedurende die tijd kunnen zij wel in aanmerking komen voor een wettelijke loonaanvullingsregeling, mits de gedeeltelijk arbeidsgeschikte werk heeft. Het uitgangspunt is dat werken moet lonen in die zin dat de uitkeringsgerechtigde er financieel op vooruit gaat als hij (meer) werkt. De loonaanvulling bedraagt 70% van het verschil tussen het laatstverdiende loon en het nieuwe loon. Gedeeltelijk arbeidsongeschikten, die werkloos zijn en voldoen aan de algemene WW-eisen kunnen een beroep doen op de WW. Daarna kunnen zij zo nodig een beroep doen op de bijstandsvoorziening van de IOAW (Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers). Hierbij wordt gn rekening gehouden met het inkomen van een eventuele partner, en blijft het eigen vermogen ongemoeid.

Alleen uitkering op grond van de IVA

16

N I B E - S V V, j a n u a r i 2 0 0 4

Upd@te Financieel advies par ticulier

Of iemand gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt beoordeeld door het UWV op basis van het verlies aan verdiencapaciteit. Het loon dat iemand nog kan verdienen wordt vergeleken met het loon dat gewoonlijk wordt verdiend als er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid. Bij een loonverlies van meer dan 35% is iemand gedeeltelijk arbeidsgeschikt en komt hij in aanmerking voor de werkhervattingsregeling. Nog niet duidelijk is of de regeling zal worden uitgevoerd door private verzekeraars of door het UWV. Minder dan 35% ao; geen suppletie. Voor mensen met minder dan 35% loonverlies is er geen recht op een werkhervattingsuitkering. In beginsel blijven zij in principe in dienst van de werkgever. Indien geen passende arbeid voorhanden is volgt na twee jaar ontslag. Na de WW-uitkering volgt bijstand (incl. partner n vermogenstoets). Extra garantieregeling beroepsrisicos Voor mensen die (deels) arbeidsongeschikt raken als gevolg van een arbeidsongeval of beroepsziekte komt er een Extra Garantieregeling Beroepsrisicos. Werkgevers worden verplicht om een verzekering af te sluiten voor hun werknemers. Deze dekt de inkomensderving en andere schade, zoals personenschade, als gevolg van een arbeidsongeval, waaronder ook een ongeval in het kader van woon-werkverkeer wordt verstaan, of een beroepsziekte. Er wordt een lijst met beroepsziekten opgesteld, die recht kunnen geven op een uitkering krachtens de Extra Garantieregeling Beroepsrisicos. Deze regeling maakt een eind aan langdurige civiele procedures en het risico van het ontbreken van verhaalsmogelijkheden als een werkgever failliet gaat. Daarnaast is Nederland door een internationaal verdrag gebonden om een permanente dekking te bieden voor werknemers die door het beroepsrisico (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zijn geworden. Verplichte verzekering voor De Extra Garantieregeling Beroepsrisicos krijgt het karakter van een voorlopige afdekking beroepsrisicos regeling. Dit betekent dat indien er sprake is van een arbeidsongeval of een beroepsziekte, een uitkering krachtens de beroepsrisicoverzekering in de plaats komt van de loondoorbetalingsplicht bij ziekte door de werkgever en /of een uitkering krachtens de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten of Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten. Met betrekking tot de vormgeving wordt waarschijnlijk gekozen voor een private verzekering, vanwege de investeringscapaciteit van verzekeraars vanuit het perspectief van schadelastbeheersing. Daarnaast is het beroepsrisico een bedrijfsgebonden risico, waardoor het goed aansluit bij andere risicos die door de werkgever worden verzekerd. Verscherpte rentegratieverplichtingen Tijdens de verlengde periode van loondoorbetaling gelden ook de aangescherpte rentegratieverplichtingen op grond van de WVP. Tijdens de loondoorbetalingsperiode staat werkhervatting voorop; naarmate de ziekte langer duurt zal meer aan de orde komen dat de werknemer andere werkzaamheden gaat verrichten dan de eigen arbeid, hetzij bij de eigen werkgever, hetzij bij een andere. De wettelijke loondoorbetaling van 70% tijdens het tweede jaar mag niet worden door de werkgever worden aangevuld. Bij aanvulling dreigt uitsluiting van uitkering.

Financieel advies particulier

17

Upd@te Financieel advies particulier

Waarschijnlijk wordt dit versoepeld indien de werknemer in het tweede jaar passende arbeid heeft geaccepteerd. Na deze twee jaar beoordeelt de UWV of de werkgever en werknemer zich voldoende hebben ingespannen. Zo niet dan wordt de periode van loondoorbetaling verlengd conform de Poortwachterregels. Bij onvoldoende inspanning van de werknemer wordt loondoorbetaling stopgezet of wordt hij in het uiterste geval na 2 jaar ontslagen. De werking van het opzegverbod bij ziekte, in de regel twee jaar, betekent dat de werkgever ook twee jaar verantwoordelijk is voor de rentegratie. In de situatie voor 1 januari 2004 was het onlogisch dat de werkgever wel verantwoordelijk was voor rentegratie in het tweede ziektejaar, maar dat de financile lasten al na n jaar verschoven naar het publieke bestel. Verder is door verlenging van de loondoorbetalingsperiode naar twee jaar ervoor gezorgd dat de periode waarover de financile lasten van het ziekteverzuim voor rekening komen voor de werkgever nu gelijkgeschakeld aan de periode dat de werkgever verantwoordelijk is voor de rentegratie van de zieke werknemer en aan de duur van het dienstverband. Hoogte uitkering De hoogte van de nieuwe WAO-uitkering, de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten, wordt bij invoering gesteld op 70% van het gemiddelde, gendexeerde loon van de werknemer in de drie jaar voorafgaande aan de arbeidsongeschiktheid. Afhankelijk van de leeftijd ten tijde van aanvang van arbeidsongeschiktheid ontvangt de werknemer een loongerelateerde uitkering (gemaximeerd op dagloon), waarna de WAO-vervolguitkering volgt. Het WAOhiaat voor volledig arbeidsongeschikten blijft voorlopig dus bestaan. De uitkering kan naar 75% mits de huidige instroom tenminste van met 75% is gezakt tot genoemde maximale instroom van 25.000 WAO-ers per jaar. Private of publieke loonaanvullingsregeling Particuliere verzekeraars en de UWV denken na over de wijze waarop de Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten kan worden vormgegeven. Bij een publieke uitvoering ligt premiedifferentiatie voor de hand. Verzekeraars opteren uiteraard voor de private variant. De arbeidsdeskundige zal nog steeds drie functies die naar zijn mening gedaan kunnen worden, zij het dat hij ook kan volstaan met een beschikbare arbeidsplaats per passende functie (i.p.v. thans tien). Iemand die deeltijd werkt, zal ook op voltijdbanen worden gekeurd. Private verzekering in geval van beroepsrisicos Bij (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid als gevolg van een arebeidsongeval of beroepsziekte komt er de Extra Garantieregeling Beroepsrisicos. Hierbij worden werkgever gedwongen verzekeringen ten behoeve van hun medewerkers af te sluiten. Herkeuringen Alhoewel herkeuring van de baan is, zullen alle bestaande gevallen van 1 juni 2004 op basis van het strengere schattingsbesluit worden beoordeeld. De UWV zal zich hiertoe eerst richten op werknemers onder de 45. Uiteindelijk moet

18

N I B E - S V V, j a n u a r i 2 0 0 4

Upd@te Financieel advies par ticulier

iedereen tot 55 jaar worden herbeoordeeld. In de periode van 2006 - 2016 zullen alle WAO-ers in het nieuwe stelsel ondergebracht. Met overgangsmaatregelen krijgen ze 5 jaar om zich in te stellen op het nieuwe stelsel.Paragraaf 7 Verzekeringen op het gebied van arbeidsongeschiktheid

Toevoegen: (...) Met betrekking tot de WAZ moet nog het volgende worden opgemerkt: alleen de zelfstandig ondernemer wiens eerste arbeidsongeschiktheidsdag ligt voor 1 juli 2004 kan na een wachttijd van 1 jaar een beroep doen op de WAZ. Per 1 juli komt deze regeling namelijk te vervallen. Vanaf 1 januari 2004 wordt er geen premie meer gencasseerd. De zelfstandige is vanaf 1 juli a.s. volledig aangewezen op de private markt.Paragraaf 8.1 De werkloosheidswet (WW)

In de paragraaf kan over de vervolguitkering worden opgenomen: Afschaffing vervolguitkering Voor werknemers die vanaf 11 augustus 2003 werkloos zijn geworden is de vervolguitkering afgeschaft. Met deze maatregel wil de overheid de werkhervatting stimuleren en de WW-lasten terugbrengen. Na de loondervingsuitkering komt men zodoende direct in de bijstand terecht. Voor 11 augustus volgde automatisch een vervolguitkering van 70% van het minimumloon waarvan de duur afhankelijk was van de leeftijd. Het verschil met de oude situatie betreft niet zozeer de hoogte van de uitkering, maar dat bij het verstrekken van de bijstanduitkering het inkomen van de partner en/of het eigen vermogen van invloed zijn.Paragraaf 8.1.1. Hoogte uitkering

Vervangen: De loongerelateerde uitkering bedraagt 70% van het laatstverdiende loon (maximaal EUR 167,70 (januari 2004)). Het aantal gewerkte jaren bepaalt de duur van de loongerelateerde uitkering (maximaal 5 jaar).Paragraaf 8.1.2. Duur uitkering en fictief arbeidsverleden (art. 17b WW)

Vervangen: Voor de bepaling van de duur van de loondervingsuitkering wordt naast de vier-uit-vijf-eis ook gekeken naar de zogenaamde fictieve diensttijd. Hierbij gaat het aantal kalenderjaren vr die vijfjaarsperiode, teruggaand tot en met het kalenderjaar waarin iemand 18 jaar werd. Het totaal daarvan is het arbeidsverleden.

Voorbeeld berekening arbeidsverleden Sjaak (42); Jaar waarin men werkloos werd (stel 2004) min 5 jaar is 1999. Jaar waarin hij 18 werd is 1980. Verschil is 19 jaar. Stel verder dat het aantal jaren dat meetelt bij de bepaling van het arbeidsverleden in de laatste vijf jaar 4 jaar bedraagt. Dan is het arbeidsverleden van Sjaak in dit geval vastgesteld op 23 jaar.

Paragraaf 8.1.3. Inkomenstoets (art. 34 WW)

Vervangen: Op de WW-uitkering worden geheel in mindering gebracht ouderdomspensioenen (ook overbruggings- en VUT-uitkeringen) en andere inkomsten wegens loonderving, voorzover die inkomsten geen verband houden met de beindiging van een dienstbetrekking. Een periodieke uitkering uit hoofde van een zogenaamde gouden handdruk heeft uiterlijk van een uitkering wegens loon-

Financieel advies particulier

19

Upd@te Financieel advies particulier

derving, maar wordt niet in mindering gebracht. Ook de uitkering van het gouden handdrukkapitaal ineens wordt niet gekort op de WW-uitkering. Verder is de WAO-gat-uitkering ook vrijgesteld. Dit geldt bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, waarbij voor de restcapaciteit geen werk gevonden kan worden. Als de werknemer weer gaat werken, dan wordt op de uitkering 70% van de inkomsten in mindering gebracht, mits de werkloosheid door het verrichten van de arbeid niet (gedeeltelijk) wordt opgeheven. Om dit te bepalen zijn er aparte regels.Paragraaf 8.1.4. Fonds Voorheffing Pensioenverzekering

Vervangen: In sommige werkloosheidsgevallen kan de opbouw voor ouderdomsen nabestaandenpensioen worden voortgezet (art. 10a, lid 1 onderdeel c Wet Lb). Hier is een speciaal fonds voor; het Fonds Voorheffing Pensioenverzekering (FVP). De regeling geldt voor werknemers die op de eerste werkloosheidsdag 40 jaar of ouder zijn en die deelnemer waren in een pensioenregeling. Zolang zij de loongerelateerde uitkering ontvangen (dus maximaal 5 jaar) kunnen zij hierop een beroep doen. Voor werknemers die op de eerste dag 57,5 jaar of ouder waren wordt de opbouw ook tijdens de vervolguitkering voortgezet.Paragraaf 8.4. De Algemene bijstandswet en de Toeslagenwet

Vervangen doorParagraaf 8.4. De Wet werk en bijstand en de Toeslagenwet

Per 1 januari 2004 is de Algemene bijstandswet (ABW) vervangen door de Wet werk en bijstand (WWB). Het uitgangspunt van de Nederlandse sociale zekerheid dat iedereen zo veel mogelijk in het eigen levensonderhoud moet kunnen voorzien wordt gaandeweg vertaald in een sollicitatieplicht voor iedereen. De hoogte van de bijstand wordt afgestemd op de omstandigheden en mogelijkheden van het persoon en zijn eventuele gezin. De nieuwe wet heeft geen consequenties voor de normbedragen zoals die gelden voor mensen van 21 tot 65 jaar en voor mensen die 65 jaar en ouder zijn, voor gehuwden of ongehuwd samenwonenden, alleenstaande ouders en alleenstaanden. Voor de gehuwden en ongehuwd samenwonenden tussen de 21 en 65 jaar ontvangen samen bijvoorbeeld 100% van het nettominimumloon en alleenstaanden tussen de 21 en 65 jaar 50%. De normbedragen voor mensen van 65 jaar en ouder bedragen zijn gelijk aan de netto AOW-bedragen. De gemeenten kn voor mensen tot 65 jaar een toeslag geven van maximaal 20% van het netto minimumloon. De WWB kent zowel een vermogenstoets als een inkomenstoets. Slechts een beperkt vermogen wordt vrijgelaten. Dit bedraagt voor alleenstaanden EUR 5.065,- en voor gezinnen EUR 10.130,-. Indien in het bezit van een eigen woning wordt de uitkering als een lening verstrekt met de woning als onderpand. Er geldt een vrijlatingsgrens van EUR 42.700,-. Ook in geval van een erfenis of een schenking heeft dit gevolgen voor het vrijgestelde bedrag aan vermogen. Onder de WWB worden ook de inkomsten uit lijfrenten tot het inkomen gerekend en dus in mindering gebracht op de bijstandsuitkering.

20

N I B E - S V V, j a n u a r i 2 0 0 4

Upd@te Financieel advies par ticulier

Gemeenten zelf verantwoordelijk Het bijstandbeleid wordt door de gemeenten zelf uitgezet. Burgemeester en Wethouders ontvangen een budget, zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de bijstandsverlening en zijn voor 100% verantwoordelijk voor de financiering van de uitkering. Gemeenten worden nu ook belast met de rentegratie van mensen met een nabestaandenuitkering en van niet-uitkeringsgerechtigden, zoals herintreders. De werkgevers worden door de gemeenten benaderd met klanten waarvoor zij de rentegratie regelen. Hiervoor ontvangen gemeenten een vrij te besteden budget. Hierbij dient gebruik te worden gemaakt van door B&W van de betreffende gemeente aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering gericht op arbeidsinschakeling. De gemeente kan hiervoor ook een privaat rentegratiebedrijf inschakelen. Het begrip passende arbeid wordt vervangen door geaccepteerde arbeid. Het aangeboden werk hoeft derhalve niet meer aan te sluiten bij de opleiding en ervaring van de betrokkene. Belangrijker nog is dat dit bij gehuwden geldt voor beide partners. Ook is, behoudens zeer bijzondere gevallen, geen ontheffing meer mogelijk voor alleenstaande ouders met kinderen beneden de 5 jaar. Zoals uit de naamgeving al valt op te merken staat de plicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen centraal. In de wet is vastgelegd dat alle bijstandsgerechtigden een algemene plicht hebben om werk te aanvaarden. Toeslagenwet De Toeslagenwet verleent toeslagen tot het sociaal minimum aan bepaalde uitkeringsgerechtigden. Het gaat dan met name om de volgende sociale wetten: Ziektewet, WW, WAO,WAZO en WAZ. Voor het recht op en de hoogte van de toeslag wordt naar het inkomen gekeken. Als inkomen wordt aangemerkt het inkomen uit of in verband met arbeid in het bedrijfsleven van de aanvrager en dat van een eventuele partner. Voor inkomen uit arbeid geldt een vrijlating. De toeslag wordt verleend zolang er recht bestaat op een loondervingsuitkering.Paragraaf 9 Geneeskundige verzorging

Toevoegen: De kosten van de gezondheidszorg zijn verzekerd in twee wetten: de Ziekenfondswet (ZFW) en de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ). Beide worden hier behandeld.Paragraaf 9.1. Ziekenfondswet (ZFW)

Toevoegen: Het doel van de Ziekenfondswet (hierna ZFW) is om werknemers en uitkeringsgerechtigden te verzekeren voor gezondheidsvoorzieningen. Verzekerd zijn werknemers en uitkeringsgerechtigden met een inkomen beneden de loon- of inkomensgrens EUR 32.600,- (2004) en zelfstandigen met een inkomen dat niet meer bedraagt dan EUR 20.800,- (2004). De ziekenfondswet geeft geen recht op geld maar op verstrekkingen in natura. Voor de toetsing aan de loongrens worden alle inkomens- bestanddelen, die afzonderlijk leiden tot de ziekenfondsverzekering bij elkaar opgeteld. Spaarloon en ploegentoeslagen worden niet meegenomen vr de toetsing.

Financieel advies particulier

21

Upd@te Financieel advies particulier

Indien men een inkomen heeft boven de inkomensgrens dan kan men zich voor ziektekosten verzekeren bij een particuliere verzekeraar. Meeverzekerden voor de ZFW zijn (art. 4 ZFW): de partner die jonger dan 65 jaar is en tot het huishouden van de verzekerde behoort; eigen, stief- of pleegkinderen jonger dan 16 jaar en tot zijn huishouden behoren; jonger dan 16 jaar en niet tot zijn huishouden behoren maar wel in belangrijke mate op zijn kosten worden onderhouden; kinderen van 16 t/m 26 jaar die onderwijs of een beroepsopleiding volgen en geen recht op studiefinanciering hebben; invalide kinderen van 16 t/m 26 jaar die geen Wajong of WAZ uitkering ontvangen; kinderen van 16 jaar of ouder, maar jonger dan 18 jaar die werkloos zijn en die in belangrijke mate op zijn kosten worden onderhouden; kinderen van 18 jaar of ouder, maar jonger dan 21 jaar die na beindiging van de studie of beroepsopleiding werkloos zijn en die in belangrijke mate op zijn kosten worden onderhouden. De medeverzekering vervalt als betrokkene een eigen rechtsgrond voor de ziekenfondsverzekering krijgt o.g.v. een dienstbetrekking. De ziekenfondswet wordt uitgevoerd door de ziekenfondsen.Paragraaf 9.2. Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)

Toevoegen: Het doel van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna AWBZ) is de gehele bevolking te verzekeren tegen het risico van bijzondere ziektekosten. Het betreft hier geneeskundige risicos, die niet via de ZFW of de particuliere ziektekostenverzekering gedekt zijn. Het betreft hier bijvoorbeeld een verblijf in een verzorgingshuis, instellingen voor (geestelijke) gehandicapten e.d. Preventieve gezondheidszorg en thuiszorg valt eveneens onder de AWBZ. Verzekerd zijn alle ingezetenen (ongeacht hun nationaliteit of leeftijd) en niet ingezetenen die in Nederland arbeid in dienstbetrekking verrichten en op grond daarvan aan de loonbelasting zijn onderworpen.Paragraaf 9.2.1. Eigen bijdrage

Toevoegen: Verzekerden die op kosten van de AWBZ worden verpleegd in o.a. verzorgingshuizen, verpleeghuizen, psychiatrische ziekenhuizen instellingen voor gehandicapten, dienen een eigen bijdrage te betalen. Voor opname in een algemeen ziekenhuis betaalt de ziektekostenverzekeraar de eerste 365 dagen van de verpleging. Na afloop van dat jaar valt de opname onder de AWBZ en moet men een eigen bijdrage gaan betalen. De eigen bijdrage wordt vastgesteld op basis van het verzamelinkomen zoals dat wordt vastgesteld door de Belastingdienst. Aan de hand van het verzamelinkomen berekent het Zorgkantoor het bijdrageplichtig inkomen.

22

N I B E - S V V, j a n u a r i 2 0 0 4

Upd@te Financieel advies par ticulier

Alleenstaande AWBZ-verpleegden van 18 jaar en ouder en (echt)paren die beiden voor rekening van de AWBZ zijn opgenomen, betalen een hoge bijdrage, afhankelijk van het inkomen tot maximaal EUR 1.700,-. Deze bijdrageplicht gaat pas in na zes maanden. In andere gevallen is de lage bijdrage verschuldigd. Deze lage bijdrage varieert, afhankelijk van het inkomen, tussen de EUR 130,60 en EUR 685,40 per maand. Ouderen die gebruikmaken van de thuiszorg betalen een inkomensafhankelijke eigen bijdrage. Deze is in 2004 erg gestegen. Er dient nu per uur EUR 11,80 betaald te worden voor de thuiszorg. De maximale bijdrage aan de thuiszorg wordt vastgesteld over een reeks van vier weken met behulp van een bepaald percentage van het verzamelinkomen van twee jaar daarvoor. Voor de eigen bijdrage van 2004 dient 15% van het verzamelinkomen van 2002 in aanmerking genomen te worden. De bijdrage is per vier weken niet lager dan EUR 16,- en niet hoger dan EUR 528,20. Ouderen met een minimuminkomen betalen voor thuiszorg bijna geen eigen bijdrage. Voor een adviseur kan kennis van de AWBZ van belang zijn voor bijvoorbeeld vermogende bejaarden. Aangezien vermogen niet meetelt in de inkomenstoets voor de AWBZ kan het in sommige gevallen een interessant advies zijn om bijvoorbeeld gn lijfrente (voorzover dat inkomen in box 1 genereert) maar een beleggingsportefeuille (vermogen) aan te kopen. In het laatste geval kan de eigen bijdrage veel lager uitvallen.Paragraaf 10 De zelfstandigheidverklaring

Vervangen: Sinds 1 januari 2002 is een Verklaring arbeidsrelatie (VAR) gentroduceerd waarmee de door de belastingdienst af te geven zelfstandigheidsverklaring ook zijn betekenis krijgt voor de sociale verzekering. Het belang hiervan mag niet worden onderschat. Zo blijkt meer dan 50% van de startende bedrijven een zelfstandige zonder personeel, een zogeheten ZZP-er, te betreffen. De onduidelijkheid omtrent de status die niet weten of ze door fiscus en bedrijfsvereniging als zelfstandig ondernemer kunnen worden beschouwd levert in de praktijk vaak problemen op. Met de zelfstandigheidsverklaring kan aan de opdrachtgever duidelijkheid worden verschaft over hoe de belastingdienst de arbeidsrelatie beoordeelt. Dit is relevant aan deze bij al dan niet premies voor de werknemersverzekeringen (ZW,WAO,WW) dient in te houden. Iemand komt in aanmerking voor een zelfstandigheidsverklaring indien er volgens de belastingdienst sprake is van winst uit onderneming (zoals het geval is bij ZZP-ers) of als inkomsten van de DGA voor rekening en risico van de onderneming zijn. In dat geval geldt de VAR k als zelfstandigheidsverklaring voor de sociale zekerheid. Niet elke werkzaamheid kwalificeert zich overigens voor een VAR. Zo kan deze voor de in- en verkoop van goederen niet worden aangevraagd.Paragraaf 10.1 Geldigheidsduur

Vervangen: De zelfstandigheidsverklaring is maximaal 2 jaar geldig. Bij topsporters, artiesten of thuiswerkers wordt op grond van art 4 van de Wet op de loonbelasting 1964 al een fictieve dienstbetrekking aangenomen, waarmee de opdrachtgever inhoudingsplichtig is geworden.

Financieel advies particulier

23

Upd@te Financieel advies particulier

Paragraaf 10.2 Jurisprudentie

Vervangen: In het verleden was de aanwezigheid van een zelfstandigheidsverklaring niet altijd afdoende voor de fiscus om winst uit onderneming aan te nemen. De fiscus kijkt hierbij niet alleen naar de vraag of er sprake is van voldoende zelfstandigheid ten opzichte van de opdrachtgever, maar ook of hierin enige continuteit zichtbaar is waarvoor dan ook het doen van investeringen van belang is en daarmee het lopen van ondernemersrisico. Het criterium voldoende zelfstandigheid hangt samen met het hebben van meerdere opdrachtgevers, een niet al te eenzijdige omzetverdeling over de opdrachtgevers en het zelf lopen van debiteurenrisico. In dit hoofdstuk heeft u kennisgemaakt met de sociale wetten op het gebied van inkomen, overlijden en werk voor zover een financieel adviseur daarmee te maken kan krijgen. Op een gedegen wijze rekening houden met de sociale voorzieningen, maar ook aan kunnen geven in hoeverre deze voorzieningen hun waarde behouden in een advies voor de lange termijn, is voor de financieel adviseur van groot belang.Hoofdstuk 7

Er is voorgekozen de mkeerregel naar voren te halen. Hierdoor is paragraaf 5 naar voren gehaald en omgenummerd naar 1.1, 1.2. en 1.3. Hierdoor wordt duidelijker de relatie zichtbaar tussen een zuivere pensioenregeling en de Wet Lb. Gevolg is dat vanaf paragraaf 5 de nieuwe druk n paragraaf achterloopt.Paragraaf 1.3 De Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW)

Toevoegen: Per 1 januari 2002 is de mogelijkheid opgenomen om nabestaandenpensioen om te ruilen tegen ouderdomspensioen. Tevens is toen de gelijke behandeling van mannen en vrouwen nader geregeld.Paragraaf 3.1.2 Nieuwe Pensioenwet

Toevoegen: (...) Er zal geen indexatieplicht komen en ook geen pensioenplicht worden gentroduceerd, wel zal worden nagedacht om een algemene werking te introduceren voor pensioenen.Paragraaf 4.2. Beschikbarepremieregeling

Toevoegen: (...) Pensioenregelingen die rechtstreeks zijn ondergebracht bij levensverzekeraars krijgen ook meer en meer de vorm van een beschikbare-premieregeling. Cijfers uit 2002 van de Pensioen- & Verzekeringskamer laten zien dat nog 45% (1999: 64%) van de 845.000 (1999: 861.000) actieve deelnemers een ouderwetse eindloonregeling kennen. Het aantal deelnemers in een beschikbare premieregeling nam in die tijd toe tot 27% (1999: 16%).(...)Hoofdstuk 8 Financiering Paragraaf 5.0.1 Koopovereenkomst schriftelijk

Deze paragraaf is nu 5.1

24

N I B E - S V V, j a n u a r i 2 0 0 4

Upd@te Financieel advies par ticulier

Paragraaf 5.5.3 De levenhypotheek

Toevoegen: weduweverklaring Naast verpanding van de polis aan de geldgever kan ook worden gekozen voor een zogenaamde weduweverklaring, ook wel betalingsopdracht of partnerclausule genoemd. Een weduweverklaring kan ook worden toegepast bij een spaarpolis of een beleggingspolis. De langstlevende blijft in deze constructie eerste begunstigde voor de uitkering bij overlijden, waarmee ze ook erfrechtelijk wordt bevoordeeld. In de weduweverklaring verplicht de weduwe zich ten opzichte van de geldgever haar polisuitkering (als eerste begunstigde) direct te gebruiken voor de aflossing van de hypotheekschuld. Enkel onder deze voorwaarde is de geldverstrekker bereid om ondanks de verpanding de langstlevende als eerste begunstigde aan te wijzen. Het voordeel hiervan is dat de schuld op de eigen woning wordt afgelost door de langstlevende. Tot de nalatenschap behoort dan een woning minus de hypotheekschuld. De schuld blijft tot de nalatenschap behoren. Sterker nog indien de weduwe mr aflost dan in de onderliggende schuldverhouding was gerechtvaardigd, verkrijgt zij ter zake hiermee een vordering op de nalatenschap. De totale nalatenschap valt door de hypotheekschuld lager uit dan bij een verpande polis, waarbij een onbelaste woning in de boedel terechtkomt. Dit kan successierecht schelen.De weduweverklaring kan worden gebruikt bij zowel de algehele gemeenschap van goederen als huwelijkse voorwaarden.De weduweverklaring verkleint dus de nalatenschap.Paragraaf 5.6 Nationale Hypotheek Garantie (NHG)

Bedrag waarvoor garant wordt gestaan is verhoogd naar EUR 230.000,-.Hoofdstuk 9 Erven en schenken

Geen (relevante) wijzigingen.

Financieel advies particulier

25