FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID - Ghent...
Transcript of FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID - Ghent...
FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID
Boekhoudnormen voor verzekeringsondernemingen
Een juridische benadering van de solvabiliteitsregels
-
Masterproef van de opleiding
‘Master in de Rechten’
Academiejaar 2009 - 2010
Jocelyne Persyn
20052391
Major Burgerlijk- en Strafrecht
Promotor Prof. Dr. K. Bernauw
Commissaris Prof. Dr. I. Van de Woesteyne
VOORWOORD
In deze Masterproef worden de boekhoudnormen die gelden voor verzekeringsondernemingen
onder de loep genomen.
Ik volgde de grondige studie Verzekeringen, gedoceerd door Prof. Dr. K. Bernauw waar mijn
interesse voor het verzekeringswezen werd opgewekt. Ik besloot dan ook om binnen dit
opleidingsonderdeel mijn Masterproef uit te werken. Het was een bewuste keuze om daarbij
verder in te gaan op de boekhoudkundige aspecten binnen een verzekeringsonderneming
omdat ik van oordeel ben dat binnen de opleiding Rechten er slechts in een beperkte mate
wordt teruggekoppeld naar de boekhouding en accountancy van een onderneming. Nochtans
is het aantal juristen in de ondernemingswereld niet gering. Omdat ik ook over deze aspecten
meer te weten wilde komen maakte ik graag de combinatie van verzekeringen en
boekhouden...
Toch wens ik de nadruk te leggen op het feit dat deze Masterproef steeds vertrekt van een
benadering van de boekhoudnormen voor verzekeringsondernemingen waarbij de nadruk ligt
op de juridische aspecten, eerder dan de technische, vaak complexe boekhoudkundige
methoden en bewerkingen.
Mijn oprechte dank gaat uit naar Prof. Dr. K. Bernauw die de delicate taak van promotor bij
de totstandkoming van deze Masterproef op zich nam.
i
INLEIDING 1
TITEL 1. HISTORISCHE SCHETS 3
Hoofdstuk 1. Tijdslijn 3
1. Inleiding 3
2. Babylonië en Fenicië 4
3. Griekse Tijd 5
4. Pax Romana 6
5. Middeleeuwen 8
6. Renaissance 12
7. Nieuwe Tijd 13
Hoofdstuk 2. Conclusie 16
TITEL 2. BOEKHOUDKUNDIGE VERPLICHTINGEN VOOR
VERZEKERINGSONDERNEMINGEN 18
Hoofdstuk 1. Verzekeringen en hun economische waarde 18
Hoofdstuk 2. Europese Unie 23
Afdeling 1. Algemeen 23
Afdeling 2. Vrijheid van dienstverlening en vrijheid van vestiging 24
Onderafdeling 1. Vrijheid van dienstverlening en vrijheid van vestiging
in het EG-Verdrag 24
Onderafdeling 2. Interpretatie door het Hof van Justitie 26
Afdeling 3. Drie generaties richtlijnen 28
Onderafdeling 1. Eerste generatie 28
§ 1. Toegang, uitoefening, vergunning 29
§2. Solvabiliteit van de verzekeringsonderneming 31
Onderafdeling 2. Tweede generatie 33
§1. Voorgeschiedenis 34
§2. Totstandkoming van de tweede generatie 37
§3. Schadeverzekeringen 38
§4. Levensverzekeringen 41
Onderafdeling 3. Derde generatie 42
ii
§1. Totstandkoming 42
§2. Inhoud 43
§3. Enige vergunning 44
§4. Home country control 45
§5. Minimale harmonisatie 46
a. afschaffing a priori controle op polisvoorwaarden
en tarieven 46
b. technische reserves 48
c. corresponderende activa 49
Onderafdeling 4. Besluit omtrent de drie generaties 49
Afdeling 4. Richtlijn 2002/13 van het Europees Parlement en de Raad
van 5 maart 2002 tot wijziging van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied
van de solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringsondernemingen 50
Onderafdeling 1. Comité van Europese toezichthouders op
verzekeringsondernemingen 50
Onderafdeling 2. Richtlijn 2002/13 van het Europees Parlement en de Raad
van 5 maart 2002 tot wijziging van Richtlijn 73/239 van de Raad op het
gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor
schadeverzekeringsondernemingen 53
Hoofdstuk 3. Belgische controlereglementering 56
Afdeling 1. Algemeen 56
Afdeling 2. Hervorming van het toezichtstelsel 57
Afdeling 3. Controle-organismen 58
Onderafdeling 1. CBFA 58
Onderafdeling 2. Erkend commissarissen 60
Onderafdeling 3. Commissie voor de verzekeringen 61
Afdeling 4. Controlewet en haar uitvoeringsbesluiten 61
Onderafdeling 1. Toepassingsgebied 62
Onderafdeling 2. Vergunning en enige vergunning 63
Onderafdeling 3. Bedrijfsstructuur 65
§1. Vorm en doel 65
§2. Geschiktheid van de aandeelhouders en bestuur 66
Onderafdeling 4. Materiële controle 67
iii
Onderafdeling 5. Prudentiële reglementering 67
§1. Splitsing van activiteiten 68
§2. Solvabiliteit en solvabiliteitsmarges 69
a. samenstelling en bestanddelen van de beschikbare
solvabiliteitsmarge 71
b. berekening van de vereiste solvabiliteitsmarge
voor de activiteiten “niet-leven” 74
c. berekening van de vereiste solvabiliteitsmarge
voor de activiteiten “leven” 75
§3. Waarborgfonds 76
§4. Technische reserves 76
§5. Dekkingswaarden en het bijzonder vermogen 79
§6. Herstel- en interventiemaatregelen 81
a. herstel 81
b. interventie 82
Onderafdeling 6. Financiële rapportering 83
§1. Jaarrekening, balans, resultatenrekening
en toelichting – algemeen 83
§2. Jaarrekening, balans, resultatenrekening
en toelichting – verzekeringsondernemingen 85
a. samenstelling resultatenrekening 85
b. registratie van de premies, acquisitie 87
c. registratie van de schadegevallen 88
d. registratie van de beleggingen 89
e. registratie van de algemene administratiekosten 90
Hoofdstuk 4. Solvency II 90
Afdeling 1. Inleiding 90
Afdeling 2. Reden tot hervorming 91
Afdeling 3. Solvency II: nieuwe solvabiliteitsvereisten 93
Onderafdeling 1. Lamfalussy-procedure 93
Onderafdeling 2. Doel 95
Onderafdeling 3. Inhoud Solvency II 96
§1. Pijler 1 – kwantitatieve aspecten 97
iv
a. waardering van activa en passiva 97
b. technische voorzieningen 97
c. eigen vermogen 98
d. solvabiliteitsvereisten 99
e. beleggingen 101
§2. Pijler 2 – kwalitatieve vereisten en toezicht 102
a. kwalitatieve aspecten 102
b. verzekeringstoezicht 104
§3. Pijler 3 – openbaarmakingsvereisten 106
a. informatieverstrekking aan
toezichthoudende instanties 106
b. jaarlijkse rapportering 106
Afdeling 4. Uitvoeringsmaatregelen, “principle based”-benadering en
de relatie tussen Solvency II en IFRS 107
Onderafdeling 1. Uitvoeringsmaatregelen 107
Onderafdeling 2. “Principle based approach” 108
Onderafdeling 3. Solvency II en IFRS 110
Afdeling 5. Gevolgen van Solvency II 112
Onderafdeling 1. Gevolgen voor verzekeringsondernemingen 112
Onderafdeling 2. Gevolgen voor consument-verzekeringsnemers 115
Afdeling 6. Besluit 115
BESLUIT 117
BIBLIOGRAFIE 118
1
INLEIDING
Verzekeringen vervullen een zeer belangrijke economische en sociale functie in de
maatschappij. Die economische en sociale waarde weegt zo zwaar dat het van groot belang is
dat verzekeringsondernemingen steeds in de mogelijkheid zijn om hun verplichtingen die zij
hebben tegenover verzekeringsnemers, verzekerden en begunstigden na te komen.
Verzekeringsondernemingen moeten in staat zijn om ongunstige klimaten waarmee ze
mogelijk geconfronteerd worden op te vangen en te vermijden dat de belangen van
verzekeringsnemers, verzekerden en begunstigden aangetast worden.
Daarom moeten zij verschillende kapitaalvereisten en boekhoudkundige verplichtingen
naleven zodat toezichthoudende overheidsinstanties steeds een perfect zicht hebben op de
financiële situatie van de verzekeringsondernemingen. Zo kunnen zij indien nodig, op het
gepaste ogenblik, met de gepaste maatregelen ingrijpen.
De Europese Unie verplicht ons om niet enkel meer in nationale termen te denken maar steeds
het Europese belang in acht te nemen. Het Verdrag van Rome stelde een interne Europese
markt voorop als doelstelling. Ook binnen de verzekeringssector werd een dergelijke
eengemaakte markt gecreëerd. Deze evolutie startte in de jaren 70 en is met de realisatie van
Solvency II nog steeds in volle ontwikkeling. Gedurende de voorbije jaren werd de
verzekeringssector immers geconfronteerd met bijzondere marktontwikkelingen die vereisten
dat ook de Europese regelgeving met betrekking tot de interne verzekeringsmarkt hierop
anticipeerde.
In deze Masterproef staat de controle op verzekeringsondernemingen en de boekhoudkundige
verplichtingen die voor verzekeringsondernemingen gelden centraal.
De Masterproef gaat van start met een historische schets over het ontstaan van de
verzekeringen. De geschiedenis van de verzekeringen interesseert me ten zeerste waardoor ik
besloot er een kort overzicht van weer te geven in dit werk.
Vervolgens komt de hoofdbrok van de Masterproef aan bod waarbij vertrokken wordt vanuit
het Europees perspectief. De creatie van een eengemaakte, interne verzekeringsmarkt
2
gebeurde niet in één stadium en wordt gekenmerkt door de drie generaties van richtlijnen
waarbij telkens een stap richting harmonisatie werd genomen.
Vervolgens maken we de sprong naar de Belgische controlereglementering. Het Belgische
toezichtstelsel is een nieuw, jong toezichtstelsel als gevolg van recente hervormingen. Eerst
wordt ingegaan op de controle-organismen bestaande uit de CBFA, de erkende
commissarissen en de Commissie voor de verzekeringen. Vervolgens komt de Controlewet en
haar uitvoeringsbesluiten, waarvan het Controlereglement de belangrijkste is, aan bod.
Daarbij worden de bedrijfsstructuur, de vergunning en de materiële controle die door de
CBFA wordt uitgeoefend besproken. Vervolgens wordt ingegaan op de prudentiële
reglementering waar de solvabiliteitsvereisten, het waarborgfonds, de technische reserves en
de dekkingswaarden de hoofdrol spelen. Als laatste aspect van de Belgische
controlereglementering wordt ingegaan op de financiële rapportering die door
verzekeringsondernemingen moet gebeuren.
Het laatste hoofdstuk bespreekt dan Solvency II waardoor belangrijke wijzigingen, zowel op
kwalitatief als kwantitatief vlak werden aangebracht in de regels met betrekking tot de
solvabiliteitsvereisten, het verzekeringstoezicht en de openbaarmakingsvereisten. Zowel de
drie pijlers als de uitvoeringsmaatregelen komen aan bod, alsook de relatie tussen Solvency II
en IFRS.
3
TITEL 1. HISTORISCHE SCHETS
Hoofdstuk 1. Tijdslijn
1. Inleiding
1. Het ontstaan van verzekeringen moet gesitueerd worden in de constante zoektocht van de
mens naar een bescherming en beveiliging tegen bepaalde bedreigingen die kunnen
voortvloeien uit het handelen en de activiteiten van de mens alsook uit haar omgeving.
2. In de primitieve maatschappijen was de noodzaak aan een verzekering onbestaande,
aangezien dergelijke samenlevingen georganiseerd werden rond volksstammen en nauw
familieverband. Alles draaide rond het in stand houden van de menselijke soort in de
vijandelijke omgeving waarmee hij dagelijks in aanraking kwam. Die vijandelijke omgeving
bestond voornamelijk uit bedreigende natuurlijke factoren. De mens diende zich fysiek te
beschermen tegen regenslag, storm, blikseminslagen etc. Het ging dus om het vrijwaren,
beschermen en beveiligen van de ‘lichamelijke mens’. Bij tegenslagen kon men rekenen op de
bijstand van de familie- en stamleden.1
Naarmate die primitieve samenlevingen zich echter verder gingen ontwikkelen tot
beschavingen vergleed de nadruk op het familiale verwantschap en werd men geconfronteerd
met andere risico’s. De mens begon immers een vermogen aan te leggen dat, net zoals zijn
lichamelijkheid, ook nood had aan bescherming. De nadruk lag niet meer op het zoeken naar
bescherming tegen natuurfenomenen maar verschoof naar het zoeken naar een bescherming
van het vermogen tegen menselijk handelen en menselijke eigenschappen. Het aanleggen van
een vermogen brengt immers vaak kwaadwilligheid en jaloezie naar boven in andere
individuen die de mens dan als vijand gaat beschouwen.2
3. De evolutie en stijging van de welvaart brengt een groter aantal risico’s voor de mens en
zijn vermogen met zich mee, waardoor de nood aan bescherming en zekerheid stijgt.3 De
lotsverbondenheid maakte plaats voor bijstand en support, georganiseerd tussen groepen van
individuen met dezelfde belangen.4
1 J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 7.
2 G. DE RUITER, “Aansprakelijk! ... Wat nu?”, Schip en Werf De Zee 1993, afl. 12, (556) 556.
3 G. DE RUITER, “Aansprakelijk! ... Wat nu?”, Schip en Werf De Zee 1993, afl. 12, (556) 556.
4 J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 7.
4
2. Babylonië & Fenicië5
4. Tussen 3000 en 2000 voor Christus bloeiden verschillende hoogstaande culturen open in
het Nabije Oosten.
Voornamelijk het Babylonische rijk ontplooide zich rond 1800 v. Chr. tot een grote
beschaving. Het Tweestromenland, gelegen tussen de Tigris en de Eufraat was een zeer
vruchtbaar gebied, mede dankzij de irrigatietechnieken die door het Babylonische volk
ontwikkeld werden. De opbrengsten van dit fertiele gebied lagen aan de oorsprong van een
levendige handel, waarbij het ging om een ruilhandel aangezien de munt hen nog niet bekend
was. Die intensieve handel werd mogelijk gemaakt door vervoer op de twee stromen en langs
de twee stromen via ezelskaravanen. Deze karavanen werden voorbereid op zware tochten en
lange afstanden doorheen woeste streken en wildernissen waarbij het risico op plunderen en
roof zeer groot was. Het is dit risico op plundering en roof dat aanleiding gaf tot een eerste
vorm van dekking tegen een mogelijk risico.6
Tussen de karavaanleider en de handelaar werd een inventaris opgesteld van de te vervoeren
goederen. Beide partijen hielden een lemen lei bij zich waarop deze inventaris werd gebeiteld.
Bij behouden aankomst van de karavaan op de plaats van bestemming was de karavaanleider
de helft van de winst verschuldigd aan de handelaar. In het geval dat het risico van roof of
plundering zich effectief voordeed werd de karavaanleider bevrijd van betaling.
5. Naast een dekking tegen een bepaald risico werd tevens voorzien in een spreiding van
risico. Indien een bepaalde deelgenoot van een karavaan een ezel verloor door diefstal of een
andere oorzaak buiten zijn schuld, werd de schade door alle deelnemers van de karavaan
vergoed.7
6. De Codex Hammurabi, opgesteld onder heerschappij van de Babylonische vorst
Hammurabi8 en nog steeds te bewonderen in het Louvre in Parijs, is de eerste codificatie van
wetten die teruggevonden is. Het behandelt een gans scala aan onderwerpen waaronder
landbouw, moord, diefstal en schade aan goederen en levert ons de eerste sporen van
rudimentair verzekeringsrecht.9
5 Het hoogtepunt van de Babylonische geschiedenis is te situeren tussen 1800 v. Chr. en 540 v. Chr. De Feniciërs
kenden hun hoogtepunt tussen 1200 v. Chr. en 800 v. Chr. 6 J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 8.
7 H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 29.
8 Hammurabi bestuurde Babylonië van 1792 tot 1750 v. Chr.
9 R. RYCKAERT, “Van Manusmrti tot Lloyd’s koffiehuis”, Verz.W. 2009, afl. 17, 1-15 november 2009, (33) 33.
5
De Codex Hammurabi voorzag in een specifiek instrument: de (lening op) bodemerij.10
De
bodemerij werd gedefinieerd als een overeenkomst tussen een geldschieter en een
geldopnemer, vaak een kapitein, waarbij een bepaalde som geld ter beschikking werd gesteld
om het schip voor te bereiden en uit te rusten met het oog op de zeereis. Indien het schip
inclusief de lading volledig en behouden op de vooraf aangeduide bestemming arriveerde,
was de geldopnemer gehouden tot terugbetaling van de hoofdsom, verhoogd met een
aanzienlijke rente. Wanneer het schip en/of de lading geheel of gedeeltelijk teniet ging als
gevolg van weersomstandigheden, storm, piraterij of zeeroof was de geldopnemer vrijgesteld
van terugbetaling.11
Hier is er dus sprake van een risicospreiding tussen geldschieter en
geldopnemer.
7. De Feniciërs bestreken de gebieden rond de Middellandse Zee in dezelfde periode als de
periode van bloei van het Babylonische Rijk. Ze ontplooiden zichzelf tot belangrijke
zeevaarders en maritieme handelaars via hun stadstaathavens. Deze havens vormden het
eindpunt van de Babylonische karavanen. De goederen die hier afgeleverd werden, werden
door de Feniciërs verder vervoerd over de ganse Middellandse Zee. Hun contacten met de
Babyloniërs brachten al snel met zich mee dat de Feniciërs de risicodekking en –spreiding van
de Babyloniërs overnamen.12
Net zoals het vervoer bij de Babyloniërs was de
transportactiviteit van de Feniciërs immers niet vrij van gevaren. De afwezigheid van enige
navigatie-instrumenten, de schering en inslag van piraterij en de schepen die niet bestand
waren tegen een ruwe zee en gure weersomstandigheden creëerden een risico. Ook de
Feniciërs voorzagen in een zekere bescherming tegen deze risico’s. De te vervoeren
handelswaren werden door de handelaar aan de kapitein van het schip overgedragen. Wanneer
het schip echter gekaapt, overvallen of geplunderd werd, werd de kapitein ontslagen van zijn
verplichtingen tegenover de handelaar.13
3. Griekse tijd
8. Geografisch was het Oude Griekenland moeilijk als één entiteit aan te duiden. Het bestond
voornamelijk uit verschillende koloniën rond de Middellandse Zee waartussen een gedreven
10
H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 40. 11
J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 14; H. VAN
BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 40. 12
J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 12. 13
J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 12.
6
handel werd uitgebouwd en die dus bijdroeg aan de uitbouw van de zeevaart op de
Middellandse Zee.
Zich baserend op de kennis met betrekking tot de zeevaart die reeds bij de Feniciërs aanwezig
was, bouwden de Grieken de maritieme systemen en technieken verder uit. Informatie
omtrent gevaarlijke zeegebieden werd langzaam in kaart gebracht en schepen werden beter
uitgerust en steviger gebouwd zodat de Grieken leiders werden in het zeevervoer.14
9. De Grieken voorzagen in bepalingen met betrekking tot averijgrosse waarbij de verliezen
die geleden werden als gevolg van schade die werd aangebracht aan het schip en/of de lading
om ze te vrijwaren van verdere schade, verdeeld werden over de eigenaars van respectievelijk
het schip en de lading. Tevens pasten ze ook de lening op bodemerij toe.15
10. Later werd in de vierde eeuw onder Alexander de Grote door de Minister van Financiën
Antimenes een verzekeringsmethodiek opgesteld waarbij voor het eerst sprake zou zijn van
vaste premies.16
Het ging om een zekere slavenverzekering waarbij de meester van een slaaf
zich kon verzekeren tegen het risico van ontsnapping van een slaaf. Per jaar en per slaaf werd
door de meester een vaste premie17
betaald. Bij het weglopen van een slaaf werd aan de
meester een vergoeding uitbetaald.
4. Pax Romana18
11. Gedurende het hoogtij van het Romeinse Rijk, de Pax Romana, de periode van eendracht,
rust en stabiliteit, werd Rome gekenmerkt door een voorspoedige handel. Voornamelijk de
ontwikkeling van een wegennet, door middel van het aanleggen van de heirwegen, maakte het
de handelaars mogelijk hun goederen en koopwaar gemakkelijker te vervoeren. Ook de
Middellandse Zee werd intens bevaren door de Romeinse handelaars.19
12. Deze hoogbloei van het Romeinse Rijk creëerde bij de rijke Romeinse families, die het
fundament van de staat vormden, een gevoel van rust en vertrouwen, zij voelden geen
noodzaak naar een zoektocht naar zekerheid aangezien zij eventuele tegenspoed en
14
H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 13. 15
H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 14. 16
L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2001, 9; H. VAN
BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 29. 17
L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2001, 9; G. DE
RUITER, “Aansprakelijk! ... Wat nu?”, Schip en Werf De Zee 1993, afl. 12, (556) 557. 18
De Pax Romana bestrijkt de periode tussen ca. 30 v. Chr en 180 n. Chr. 19
H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 18.
7
moeilijkheden gemakkelijk zelf geldelijk konden opvangen. Daarentegen waren de slaven en
arme burgers volledig afhankelijk van de staat en hadden zij geen vermogen of eigendom dat
verzekerd kon of moest worden zodat ook voor deze groep binnen de maatschappij
verzekering overbodig was.20
13. Toch is het zo dat risicodekking en de risicospreiding reeds gekend waren in de provincies
van het Romeinse Rijk. De Romeinen hielden immers de tradities en gebruiken die reeds door
vroegere volken ingevoerd waren in stand. Op die manier werden de verzekeringstechnieken
die door de Feniciërs gehanteerd werden overgenomen en behouden.21
Zo kenden ook de Romeinen het principe van de bodemerij dat door hen eerder als een
geldbelegging dan als een verzekering beschouwd werd.22
Romeinse reders die hun schip en
de zeereis wilden laten financieren deden een beroep op geldschieters en sloten een lening af
tegen een zeer hoge rente. Indien schip en lading verloren gingen werden zij van hun
terugbetalingsplicht ontslaan. Het percentage van de hoofdsom dat als rente aangerekend
mocht worden varieerde van 6% voor een gewone zakelijke transactie, 12% voor zeetransport
en tot zelfs 30% in de wintertijd voor zeevervoer.23
Deze rente omvat dus duidelijk een risico-
element en zou als verzekeringspremie beschouwd kunnen worden.24
14. Verschillende keizers creëerden nieuwe vormen van verzekering. Zo uitte Livius zijn
bezorgdheid en ongenoegen met betrekking tot vrijwillige schipbreuk en maritieme fraude en
benadrukte hij dat het risico verbonden aan het transport over de Middellandse Zee
opgevangen moest worden door een zeevaartverzekering. 25
15. Andere vormen van verzekeringen waren vooral de compensatie voor Romeinse
graanhandelaars in geval van verlies van oogst door storm.26
16. Door middel van de oprichting van begrafenisclubjes27
of Collegia Funeratica werd
voorzien in een soort verzekering van de begrafeniskosten. Slaven en armen werden in geval
van overlijden eenvoudigweg in een gemeenschappelijke grafput gedumpt. Door zich echter
20
J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 18. 21
J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 19. 22
J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 14. 23
H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 40. 24
G. DE RUITER, “Aansprakelijk! ... Wat nu?”, Schip en Werf De Zee 1993, afl. 12, (556) 557. 25
J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 21. 26
L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2001, 10. 27
R. RYCKAERT, “Van Manusmrti tot Lloyd’s koffiehuis”, Verz.W. 2009, afl. 17, 1-15 november 2009, (33) 33.
8
aan te sluiten bij dergelijke begrafenisvereniging kon dit vermeden worden. De bijdragen die
door de leden werden betaald werden immers aangewend om de begrafeniskosten te dragen
indien een lid overleed en soms werd zelfs voorzien in een vergoeding voor de overlevende
familieleden zodat er sprake was van een eerste vorm van levensverzekering.28
Wel moet
vermeld worden dat de premie die betaald diende te worden nog niet afhankelijk gesteld werd
van de leeftijd.29
17. Ook de averijgrosse werd door de Romeinen gehanteerd en opgenomen in de Lex Rhodia
de Iacta omstreeks de 7e Eeuw v. Chr.
30
5. Middeleeuwen31
18. Gedurende de Middeleeuwen vervulden de gilden een belangrijke rol. De gilden of
beroepsverenigingen verenigden de handelaars en ambachtslieden en voorzagen in onderlinge
bijstand, hulp, trouw en wederzijdse bescherming gebaseerd op solidariteit. Zo werd voorzien
in geldelijke bijstand aan weduwen en wezen van overleden gildebroeders zodat we ook hier
kunnen spreken van een vorm van levensverzekering. De gilden stonden ook in voor de
begrafeniskosten32
en traden op in geval van brand of gevangenschap. Werd een gildebroeder
gevangen genomen dan betaalde de gilde de borg of het losgeld.33
19. Tevens moet melding gemaakt worden van de twee montes: montes profani en montes
pietatis. Beiden vinden hun oorsprong in Italië terug. De montes profani kunnen omschreven
worden als overheidsinstellingen via dewelke geld werd geïnd tegen een levenslange rente.
Het ging dus om vroege kredietinstellingen waar een lening aan de overheid werd
afgesloten.34
20. Uit de montes profani groeiden de montes pietatis of Bergen van Barmhartigheid die
fungeerden als liefdadigheidsbanken. Deze montes beschermden de arme bevolking tegen de
woekerinteresten die gevraagd werden bij het aangaan van bepaalde leningen door leningen
28
J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 22. 29
H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 30. 30
J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 25. 31
De Middeleeuwen starten met de val van het West-Romeinse Rijk in 476 n. Chr. Over het algemeen wordt
aangenomen dat zij een einde nemen met de val van het Byzantijnse Rijk in 1453 n. Chr. 32
J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 28. 33
M. DE GRAEVE en M. GYSELAERS, Praktisch verzekeringsrecht, Antwerpen, De Boeck, 2006, 18. 34
M. DE GRAEVE en M. GYSELAERS, Praktisch verzekeringsrecht, Antwerpen, De Boeck, 2006, 18.
9
tegen lage rentes te verstrekken.35
De term pietatis of liefdadigheid duidt aan dat deze montes
geen winstoogmerk voor ogen hadden maar dat de barmhartigheid primeerde.
Deze montes voorzagen tevens in een uitzet- of bruidsschatverzekering. Deze verzekering
werd aangegaan door de vader van een pasgeboren dochter. Bij de geboorte maakte hij een
bepaald bedrag over aan de mons waarna de mons zich ertoe verbond om het bedrag in
tienvoud terug te storten aan de man op het ogenblik van het huwelijk van zijn dochter. Indien
zij ongehuwd bleef of indien zij stierf alvorens het huwelijk plaatsvond ging het recht op
uitkering verloren.36
Hier hebben we aldus te maken met een zekere vorm van
lijfrenteverzekering die de voorloper is van de tontine.
21. De tontine ontleent haar naam aan de Italiaan Lorenzo Tonti37
. De bankier Tonti was de
vader van de zogenaamde tontinaire geldlening en werd ingeschakeld door de Franse Minister
van Financiën Mazarin.38
Zijn tontinaire geldlening kwam neer op een soort overlevingskas of
spaarkasformule waarbij verschillende personen een kapitaal verzamelden. De totale interest
kwam toe aan de nog in leven zijnde deelnemers. Het aandeel van de overleden deelnemers
werd over de overlevenden verspreid. Het was mogelijk om op een bepaald vooraf
afgesproken ogenblik het totale kapitaal verdelen onder de langst levenden. Indien er niets
bepaald was kwam de totaliteit van het kapitaal aan de langstlevende van alle deelnemers toe.
Dit principe werd ook door de kapitaalbehoeftige Franse overheid toegepast. Ze inde geld van
haar burgers, jaarlijks werd de rente onder de nog in leven zijnde deelnemers verdeeld, bij
overlijden van de allerlaatste langstlevende kwam het kapitaal aan de staat toe.39
De lijfrente
werd op deze manier dus aangewend om de staatskas te spijzen.
Onder het publiek ontstond echter al snel verwarring tussen de levensverzekering en de
tontine. Er moet ook opgemerkt worden dat de lijfrente in de vorm van tontine zoals ze toen
gehanteerd werd onafhankelijk was van de leeftijd van de deelnemer en niet gelinkt was aan
het sterftecijfer. Hier werd dan ook op ingespeeld door de tontine af te sluiten op namen van
kinderen wat met zich meebracht dat de tontine, hoewel het haar oospronkelijke doel was om
de staatskas te spijzen, geen voordeel met zich meebracht voor de staat.40
35
H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 32. 36
J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 28; H. VAN
BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 32. 37
Napels, °1630 - † 1684 38
H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 32. 39
H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 32. 40
H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 36.
10
22. We keren nog even terug naar het zwaartepunt van de Middeleeuwen waar de
maatschappij een samenstelling kende bestaande uit de geestelijken, de adel, de boeren en de
ambachtslieden. Handel en handelaars kwamen in deze ordening niet voor. De Kerk
veroordeelde immers alle activiteiten en praktijken die met handel te maken hadden en trad
ook op tegen de woekerinteresten die schering en inslag waren in tijden van geldnood.41
Paus
Gregorius IX verbood in 1237 om die reden het stipuleren van enige rente in de bodemerij,
die net gekenmerkt werd door hoge interesten.42
Dit beïnvloedde uiteraard de handel en de
scheepvaart, de geldschieter was niet meer geneigd om geld ter beschikking te stellen
aangezien zijn winst, de rente die aangerekend werd, wegviel. Maar vernuftigheid won het op
het pauselijke verbod want de Italiaanse juristen ontwikkelden verschillende leencontracten
gebaseerd op voorafname: een bepaald percentage van de uitgeleende som wordt vooraf
afgehouden, later moest wel het totale nominale bedrag worden terugbetaald. Op deze manier
kon men ontsnappen aan het pauselijke verbod, het ging immers niet meer om een lening
tegen een bepaalde interest. Ook de financiering van zeereizen gebeurde sinds het verbod op
de lening op bodemerij door middel van voorafname.43
23. Bij het hanteren van deze vorm van lening was er echter geen sprake van enige vorm van
risicodekking. De oplossing hiervoor werd gezocht in de verkoop onder ontbindende
voorwaarde.44
Deze verkoop onder ontbindende voorwaarde met de risicodekking als doel
hield in dat er een verkoopovereenkomst werd gesloten. De partijen bij deze overeenkomst
waren de kapitein of reder en de persoon die voorheen de geldschieter was bij de lening op
bodemerij. De vroegere geldschieter betaalde dan een koopsom voor het schip en de lading en
werd dus eigenaar. Er werd echter bedongen dat de verkoopovereenkomst nietig was wanneer
het schip inclusief lading behouden aankwam op de bestemming. Enkel in geval van averij of
schade bleef de verplichting tot betaling van de koopsom bestaan. Daarnaast was de kapitein
of reder gehouden tot het betalen van een bepaalde som aan de ‘koper’ of vroegere
geldschieter. Deze som werd gekwalificeerd als een waarborg voor de overdracht van het
schip, de koper behield deze som ongeacht in welke staat het schip in de haven aankomt.45
41
G. DE RUITER, “Aansprakelijk! ... Wat nu?”, Schip en Werf De Zee 1993, afl. 12, (556) 557; H. VAN
BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 29. 42
G. DE RUITER, “Aansprakelijk! ... Wat nu?”, Schip en Werf De Zee 1993, afl. 12, (556) 557. 43
J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 30. 44
J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 30. 45
J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 30.
11
24. Deze rechtshandelingen lagen aan de oorsprong van de verzekeringen zoals wij ze nu
kennen. Er is bij deze rechtshandelingen immers voor het eerst sprake van twee van de
belangrijkste elementen die essentieel zijn om van een verzekering te kunnen spreken: de
prestatie van de verzekeringsnemer (de kapitein of reder) die bestaat uit het betalen van de
premie en de prestatie van de verzekeraar, namelijk het uitkeren van vergoeding in geval van
schade of verlies.46
Door het hanteren van de verkoop onder ontbindende voorwaarde kwam
men tot het inzicht dat de dekking van het risico volledig zelfstandig en onafhankelijk kon
bestaan van de geldlening.47
25. De grondslag voor onze moderne verzekeringscontracten werd in verschillende Noord-
Italiaanse steden gelegd. Het ging telkens weer om zeeverzekeringen om wille van de
uitvinding van het kompas die het mogelijk maakte nieuwe zeeroutes uit te stippelen en
waardoor handel en zeevervoer opnieuw een hoogtij kenden.48
26. De eerste verzekeringspolis die we als een moderne verzekeringspolis mogen
beschouwen dateert van 1318 en werd in Florence afgesloten.49
Florence vormde samen met
de Vlaamse steden de bakermat voor de handel in stoffen. In 1370 werd in Genua het eerste
herverzekeringscontract afgesloten.50
In de 15e en 16
e eeuw werd de Noord-Italiaanse regio
Lombardije echter geteisterd door verschillende oorlogen met een emigratiestroom als gevolg.
De emigranten vestigden zich in Engeland, Frankrijk, Spanje en Portugal en brachten
Italiaanse gewoonten en gebruiken met zich mee, waaronder de verzekeringstechniek. Zo
werd in Barcelona de Ordonnantie van Barcelona uitgevaardigd die vooral misbruiken met
betrekking tot verzekeringen wou bestrijden. Ze stelde reeds de vereiste dat elke verzekering
te goeder trouw opgesteld moest zijn, trad op tegen bedrog en oplichting en eiste dat elke
polis de waarde van het verzekerde voorwerp vermeldde. De Ordonnantie van Barcelona was
tevens de eerste verzekeringsregeling die voorzag in een vaste premie.51
27. Als gevolg van de emigratiestroom verplaatste de kern van de handel, die zich
oorspronkelijk in de regio’s rond de Middellandse Zee bevond, zich richting de Nederlanden.
46
J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 30. 47
J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 32. 48
G. DE RUITER, “Aansprakelijk! ... Wat nu?”, Schip en Werf De Zee 1993, afl. 12, (556) 557. 49
H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 47;
J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 34. 50
J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 34. 51
M. DE GRAEVE en M. GYSELAERS, Praktisch verzekeringsrecht, Antwerpen, De Boeck, 2006, 18; J. VAN DE
RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 35.
12
Zo werd Brugge bijvoorbeeld een belangrijke handelskern waar, volgens de Chronycke van
Vlaenderen, reeds in 1310 een Verzekeringskamer werd opgericht. Het is echter niet
aannemelijk dat reeds in deze periode een Kamer van Assurantiën opgericht zou zijn
aangezien de verzekeringen op deze datum nog niet ver genoeg verspreid, gekend en gebruikt
zijn om het oprichten van dergelijke Kamer te rechtvaardigen.52
Het is mogelijk dat de auteur
van de kronieken de oprichting van de Brugse Verzekeringskamer iets vroeger heeft
gesitueerd dan dat ze werkelijk heeft plaatsgevonden.
28. Toch werden in de late Middeleeuwen in West-Europa verschillende Kamers van
Assurantiën opgericht. Deze instituten vormden het aanspreekpunt voor burgers die een
verzekering tegen vaste premie wilden aangaan voor hun goederen die over zee vervoerd
moesten worden.53
6. Renaissance54
29. De Nieuwe Tijd wordt gekenmerkt door veel wijzigende regelgevingen en experimenten
met betrekking tot verzekeringen.
30. Het is Keizer Karel V die in 1544 voor het eerst een volledige reglementering van
verzekeringen liet opstellen. Er werden ontelbare ordonnanties en plakkaten uitgevaardigd die
het bedrog en misbruik aan boord trachtten te leggen door enkel door de staf geaccrediteerde
makelaars toe te laten en strenge straffen op te leggen in geval van overtreding.55
31. Enkele jaren later, in 1569, maakt landvoogd Alva er echter korte metten mee door
verzekeringen volledig te verbieden om wille van het feit dat ze aanleiding zouden geven tot
bedrog, kwade trouw, misbruik en schade aan de gemeenschap. Deze maatregel had uiteraard
tot gevolg dat alle handel en scheepvaart volledig stilvielen. Na het vertrek van Alva werd
door Filips II in 1570 de Ordonnantie van Antwerpen opgesteld waarin verzekeringen
opnieuw werden toegelaten.56
52
J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 35. 53
H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 49. 54
De Renaissance bestrijkt de periode van halfweg de 16e eeuw tot en met de 17
e eeuw.
55 H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 49.
56 J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 37.
13
32. Honderd jaar na de Ordonnantie van Antwerpen werd onder Louis XIV door de Minister
van Financiën, Jean-Baptiste Colbert, de Ordonnance de la Marine opgesteld. Zij groeide later
uit tot de Code de Commerce. Deze Ordonnance vormde een collectie van de
handelsgewoonten in Frankrijk en behandelde ook de verzekeringen en eventuele problemen
die ermee gepaard konden gaan.57
De Franse overheid verkocht toen, net zoals de montes in
de Middeleeuwen, rentebrieven tegen een bepaalde rente die voor alle leeftijden gelijk was.58
In de 17e eeuw kende de tontine opnieuw een korte periode van glorie.
33. Opmerkelijk is dat bij de ganse bespreking van het ontstaan van de verzekeringen in de
loop van de geschiedenis de verzekeringen op geen enkele wijze op een wetenschappelijke
grondslag gebaseerd zijn. Rentebrieven, levensverzekeringen enz. werden verstrekt zonder dat
er rekening gehouden werd met leeftijd of sterftecijfer terwijl ze er wel rechtstreeks
afhankelijk van waren.
In de 17e eeuw kwam daar echter verandering in. Wiskundigen waaronder Blaise Pascal
voerden onderzoek naar kansberekening en de waarschijnlijkheidsleer. Blaise Pascal stelde
dat de lijfrente afhankelijk gesteld moest worden van sterftegegevens.59
De Nederlander
Johan De Witt bestudeerde het sterfteverloop en de sterftekansen in functie van de leeftijd.
Door de lijfrentes afhankelijk te maken van de sterftegegevens en dus verschillende rentes aan
te rekenen in functie van de leeftijd kon de overheid bijvoorbeeld wiskundig gaan berekenen
hoeveel het toekennen van deze lijfrentes hen zou kosten en opleveren.60
Deze wiskundigen legden de basis voor de wet van de grote getallen die onontbeerlijk is voor
de verzekeringen.
7. Nieuwe Tijd
34. Met het einde van de 17e eeuw sloeg de geschiedenis van de verzekeringen een volledig
andere weg in. Het afsluiten van verzekeringen was oorspronkelijk een aangelegenheid van
particulieren die geldelijk goed voorzien waren en die in het voorzien van verzekeringen voor
anderen een nevenactiviteit zagen die veel opbracht. Als gevolg van de groeiende
reglementeringen en regelgevingen omtrent verzekeringen werden de wettelijke eisen steeds
strenger, zo moest in een steeds groter wordende reserve en solvabiliteit voorzien worden.61
57
H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 51. 58
J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 39. 59
J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 41. 60
H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 36. 61
G. DE RUITER, “Aansprakelijk! ... Wat nu?”, Schip en Werf De Zee 1993, afl. 12, (556) 558.
14
Individuele particulieren konden steeds moeilijker aan deze vereisten voldoen. Dit vormde de
aanleiding tot het ontstaan van het verzekeringsbedrijf, de verzekeringsactiviteit werd vanaf
dan uitgeoefend door verzekeringsmaatschappijen.62
Daarnaast maakte de verstedelijking rond het einde van de 17e eeuw een sterke opmars zodat
ook nieuwe risico’s ontstonden. Zo brak in 1666 in Londen een gigantische brand uit die
zowat 13000 huizen vernielde. Dit gaf aanleiding tot het ontstaan van de brandverzekering.63
35. Bij de bespreking van de ontstaansgeschiedenis van de verzekeringen mag het verhaal van
Lloyd’s niet ontbreken.
In 1660 opende Edward Lloyd in Londen een “coffee house”. Het importeren van koffie
vanuit Arabië deed het in onze contreien uitgroeien tot een immens populaire drank. Lloyd’s
Coffee House werd gefrequenteerd door zeelieden, kapiteins en reders maar ook financiers en
verzekeraars. Het groeide uit tot een ontmoetingsplaats waar scheepvaartnieuws en ervaringen
werden uitgewisseld. Edward Lloyd merkte al snel dat zijn klanten niet enkel koffie kwamen
nuttigen in zijn etablissement maar dat het ook een plaats werd waar informatie omtrent de
scheepvaart werd uitgewisseld en waar handelszaken besproken werden. Naast het serveren
van koffie ging hij dan ook andere activiteiten uitoefenen: hij verzamelde scheepvaartnieuws
en de nieuwigheden die zijn koffiehuis bereikten en publiceerde die op regelmatige basis in
zijn Lloyd’s News.64
36. Het koffiehuis groeide langzaam uit tot een ontmoetingsplaats voorzien van een
bibliotheek, weerstations en zeekaarten.65
Als gevolg van de informatie die er permanent
aanwezig was werd Lloyd’s Coffee House de ideale plaats waar financiers en reders elkaar
ontmoetten en waar zij onder elkaar verzekeringen konden afsluiten nadat zij uiteenlopende
informatie over elkaar in het Coffee House konden raadplegen. Edward Lloyd was dus zelf
geen verzekeraar, hij was een loutere ondernemer die niet stilzat en zijn koffiehuis uitbouwde
tot een dienstverlenende zaak.66
37. Lloyd’s groeide uit tot hét centrum waar een kapitein of een reder die een verzekering
voor zijn schip nodig had zich tot een “Lloyd’s broker” of makelaar wendde. Het was de taak
62
H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 52. 63
R. RYCKAERT, “Van Manusmrti tot Lloyd’s koffiehuis”, Verz.W. 2009, afl. 17, 1-15 november 2009, (33) 34. 64
G. DE RUITER, “Aansprakelijk! ... Wat nu?”, Schip en Werf De Zee 1993, afl. 12, (556) 558. 65
Uitgebreide informatie omtrent de geschiedenis van Lloyd’s is terug te vinden op de website
http://www.lloyds.com/About_Us/History/ (consultatie op 12 november 2009). 66
G. DE RUITER, “Aansprakelijk! ... Wat nu?”, Schip en Werf De Zee 1993, afl. 12, (556) 558.
15
van de broker om ervoor te zorgen dat verschillende welstellende kooplieden op de
verzekeringspolis intekenden totdat het volledig te verzekeren bedrag gedekt was. Uiteraard
had de broker de plicht ervoor te zorgen dat enkel ingetekend werd door personen die
voldoende financiële solvabiliteit hadden. Men kon intekenen op de polis ten belope van een
bedrag dat de waarde van het volledige persoonlijke vermogen niet mocht overstijgen.67
38. In 1769 trokken de makelaars weg uit het koffiehuis en beschikten vanaf toen over een
eigen gebouw waar zij hun verzekeringsactiviteiten verder uitbouwden onder de naam “New
Lloyd’s Coffee House”.
Ook vandaag is Lloyd’s nog steeds een verzekeringsmarkt. Het wordt vaak omschreven als
een verzekeringsmaatschappij wat echter een foute benaming is. Het is immers een vereniging
van particulieren die verzekeringsactiviteiten of een verzekeringsbedrijf uitoefenen. Het is de
enige plaats waar nog privé-personen voor eigen rekening en risico verzekeringen aanbieden.
Het zijn vaak beleggers die in groepen een deel van een bepaald risico dragen, daarom is het
aangewezen eerder over een verzekeringsmarkt van vrije verzekeraars te spreken dan over een
verzekeringsmaatschappij.68
Ook nu nog werkt Lloyd’s volgens hetzelfde principe als in de 18e eeuw: “brokers” of
makelaars bieden op de markt risico’s aan waarop ingeschreven wordt door “underwriting
members”. Deze members zijn persoonlijk, met hun ganse vermogen en zonder enige
beperking aansprakelijk en moeten strenge condities (o.a. aantoonbaar vrij kapitaal)
vervullen.69
Deze members onderhandelen echter niet zelf omtrent één of andere polis, ze zijn
loutere kapitaalverschaffers. De members zijn verenigd in syndicaten, waarbij de sydicaten
onderverdeeld worden naargelang het risico dat gedekt wordt. Elk syndicaat wordt
vertegenwoordigd door een “underwriting agent” die instaat voor het aanwerven van nieuwe
members en het onderzoek naar solvabiliteit van deze nieuwe members alsook voor het
aanduiden van de ‘underwriter’. De underwriter onderzoekt de risico’s en beslist of ze
aanvaard worden door het syndicaat. 70
39. De industriële revolutie bracht een toenemend aantal ongevallen met werktuigen en
machines met zich mee zodat de nood aan een verzekering tegen (arbeids)ongevallen
67
http://www.lloyds.com/flash/history_chronology/main.html (consultatie op 12 november 2009). 68
G. DE RUITER, “Aansprakelijk! ... Wat nu?”, Schip en Werf De Zee 1993, afl. 12, (556) 558. 69
G. DE RUITER, “Aansprakelijk! ... Wat nu?”, Schip en Werf De Zee 1993, afl. 12, (556) 559. 70
G. DE RUITER, “Aansprakelijk! ... Wat nu?”, Schip en Werf De Zee 1993, afl. 12, (556) 559.
16
ontstond.71
Ook de ontwikkeling van de auto en de opkomst van het verkeer gaven aanleiding
tot de verzekering tegen lichamelijke ongevallen en aansprakelijkheid.72
De bloeiende handel
en nijverheid gaven aanleiding tot de ontplooiing van nieuwe verzekeringstakken. In de 19e
eeuw werden dan ook verschillende verzekeringsmaatschappijen opgericht.73
40. Ook vandaag ontwikkelen zich nog steeds nieuwe risico’s als gevolg van de niet-
afnemende vooruitgang van technologie en maatschappij. De uitbouw van de verzekering
staat niet stil en wordt voortdurend aangepast aan wijzigende omstandigheden en
omgevingsfactoren. Zo zijn terrorismedekkingen, verzekeringen met betrekking tot piraterij
etc. zeer actueel.
Hoofdstuk 2. Conclusie
41. Bij de studie van de geschiedenis van de verzekeringen merkt men al snel op dat de
verzekeringen voornamelijk gegroeid zijn binnen de transportsector, het ging oorspronkelijk
immers steeds om transportverzekeringen. Schepen, goederen en handelswaar hadden
bescherming nodig tegen risico’s die zich gedurende het vervoer konden voordoen. Er moet
wel opgemerkt worden dat er op dat ogenblik eigenlijk nog geen sprake was van een echte
verzekering zoals wij ze nu kennen. Men beschermt zich wel tegen bepaalde risico’s door
bijvoorbeeld een risicospreiding toe te passen maar oorspronkelijk vond er geen echte
vergoeding plaats want net kenmerkend is voor een verzekering. Het ging dus om een zeer
rudimentaire vorm van verzekering. Deze rudimentaire vormen van verzekering vertoonden
verschillende lacunes die telkens in een volgend stadium werden aangepakt totdat ze
uitgroeiden tot de meer gecompliceerde polissen waarvan de eerste dateert uit 1318. Reeds
toen hadden we te maken hadden met een schriftelijk overeenkomst die toch een zekere
moeilijkheidsgraad vertoont als gevolg van de vele wiskundige inzichten die noodzakelijk
waren met betrekking tot het berekenen van vergoedingen en premies. De gewone
Middeleeuwse burger had van die moeilijkheidsgraad niet veel kaas gegeten. Daar werd aan
tegemoet gekomen door de oprichting van verschillende verzekeringskamers.
42. De ontplooiing van de verzekering werd op even snel tempo achtervolgd door bedrog en
misbruik van die verzekeringen. Concepten als goede trouw en het weergeven van de waarde
71
M. DE GRAEVE en M. GYSELAERS, Praktisch verzekeringsrecht, Antwerpen, De Boeck, 2006, 19. 72
M. DE GRAEVE en M. GYSELAERS, Praktisch verzekeringsrecht, Antwerpen, De Boeck, 2006, 19. 73
J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 51.
17
van het te verzekeren voorwerp probeerden daartegen op te treden en dit via de Ordonnanties
die door de machthebbers werden uitgevaardigd. Uiteraard wilden zij hun samenleving en
handel behoeden tegen een ondergang die zou kunnen ontstaan als gevolg van misbruiken van
verzekeringen. Ook vandaag zijn de begrippen goede trouw en bedrog nog steeds aan
verzekeringen gerelateerd.
18
TITEL 2. BOEKHOUDKUNDIGE VERPLICHTINGEN
VOOR VERZEKERINGSONDERNEMINGEN
Hoofdstuk 1. Verzekeringen en hun economische waarde
43. Onze huidige ontwikkelde maatschappij maakt het de mens mogelijk om individueel, elk
voor zich verschillende behoeften voorop te leggen.74
Om in die behoeften te voorzien moet
door de mens ook inspanningen geleverd worden. Zo zal hij sparen en voorzieningen
aanleggen om zijn wensen te kunnen vervullen. Op die manier wordt door de mens een
reserve opgebouwd met een vooraf vastgesteld doel.
Het is echter zo dat de mens niet alleen geconfronteerd wordt met de door hem gekende
behoeften. Verschillende gebeurtenissen kunnen het pad van de mens kruisen en hem in zijn
welzijn, gezondheid of vermogen aantasten.75
Het gaat vaak om onvoorziene, onvoorzienbare
en onvermijdbare gebeurtenissen die de mens kunnen raken maar die ook niet altijd élke mens
raken. Onzekerheid speelt hier dus een grote rol. Vaak zal de mens dan de wens hebben om
deze gebeurtenissen op te vangen en tegemoet te komen aan de schade die deze
aangelegenheid heeft aangericht bijvoorbeeld door het gat dat in zijn vermogen is ontstaan op
te vullen.
De mens zal dus een bescherming inbouwen tegen mogelijke risico’s waarmee hij
geconfronteerd kan worden.76
44. Die bescherming kan in de eerste plaats bestaan uit een preventie. Het nemen van
voorzorgsmaatregelen is een goede stap om het risico in te perken maar zij zullen nooit
volledig verhinderen dat het risico zich alsnog voordoet. In het verkeer zal men door traag en
voorzichtig het voertuig te besturen een ongeval immers nooit volledig kunnen uitsluiten. Het
plaatsen van alarminstallaties verhindert niet altijd dat dieven alsnog de woning
binnendringen. Naast het feit dat men door middel van preventie het risico nooit volledig zal
kunnen uitsluiten zal preventie in bepaalde situaties niet altijd nuttig zijn, voornamelijk
wanneer de preventiekost veel groter is dan de waarde van het te beschermen goed.77
74
H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 2. 75
M. FONTAINE, Droit des Assurances, Brussel, Larcier, 2006, 7. 76
M. FONTAINE, Droit des Assurances, Brussel, Larcier, 2006, 7; H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene
assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 2. 77
M. DE GRAEVE en M. GYSELAERS, Praktisch verzekeringsrecht, Antwerpen, De Boeck, 2006, 19.
19
45. Aangezien het risico nooit volledig uitgesloten kan worden moet er voorzien worden in
beschermingswijzen die het mogelijk moeten maken om de gevolgen van een risico dat zich
ondanks preventie toch voordoet, geldelijk op te vangen.
46. Daarom kan in sommige gevallen gebruik gemaakt worden van bepaalde
hulpmechanismen die door de staat voorzien worden in de vorm van sociale zekerheid.
Sociale zekerheid is gebaseerd op solidariteit en interpersonele spreiding.78
Zij komt tegemoet
aan bepaalde risico’s die een individu in zijn privé- of professioneel leven kunnen treffen. Zo
wordt er voorzien in een kinderbijslag (in bepaalde gevallen verhoogd voor kinderen met een
handicap of aandoening), uitkeringen voor tijdelijke of permanente arbeidsongeschiktheid,
vergoedingsregelingen in geval van arbeidsongevallen, werkloosheidsuitkeringen,
terugbetalingen van vaccins etc. Men kan echter enkel aanspraak maken op deze bijstand van
de staat indien men geconfronteerd wordt met een van de limitatieve sociale risico’s. Niet alle
risico’s waarmee de mens mogelijk in aanraking komt werden ondergebracht in de sociale
zekerheid.
47. Daarnaast kan de mens zelf zijn voorzorgen nemen door een reserve te gaan aanleggen om
de impact van het risico op de rest van zijn vermogen zoveel mogelijk te reduceren. Door te
sparen brengt een individu financiële middelen bijeen die hij kan aanspreken in het geval een
risico zich voordoet. Net zoals de solidariteit gebaseerd is op een interpersonele spreiding
omvat het sparen een intertemporele spreiding.79
Het sparen dat hier wordt bedoeld mag
echter niet begrepen worden in de zin van het sparen met een bepaald doel. Het gaat om het
voorzien in een appeltje voor de dorst, men voorziet iets extra indien men geconfronteerd zou
worden met een mogelijk tegenslag waardoor vermeden kan worden dat deze tegenslag een
negatieve invloed zou hebben op het vermogen van de mens. Indien een risico zich voordoet
komt men niet voor financiële verrassingen te staan en kan men de aangelegde reserve
aanspreken.80
Men kan echter niet altijd op voorhand bepalen met welke risico’s men mogelijk in aanraking
zal komen, net zoals het vaak onmogelijk is om begroten hoe groot de gevolgen van een
bepaald risico zullen zijn. Het is mogelijk dat de bijeengebrachte financiële middelen
ontoereikend zijn om het risico volledig op te vangen.
78
M. DE GRAEVE en M. GYSELAERS, Praktisch verzekeringsrecht, Antwerpen, De Boeck, 2006, 19. 79
M. DE GRAEVE en M. GYSELAERS, Praktisch verzekeringsrecht, Antwerpen, De Boeck, 2006, 19. 80
H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 9.
20
48. Dé beschermingswijze bij uitstek bestaat echter uit het afsluiten van een verzekering. De
mens zoekt gedurende zijn leven constant zekerheid. Die zekerheid kan gevonden worden in
het afsluiten van verzekeringscontracten.81
De techniek van het verzekeren is altijd gebaseerd op het principe van de mutualiteit. Het
houdt in dat verschillende personen die blootgesteld worden aan eenzelfde risico zich
verenigen. Indien het risico zich bij één van de verenigde personen voordoet wordt de last die
dit risico met zich meebrengt verdeeld over alle deelnemers.82
49. Dit principe van mutualiteit is duidelijk terug te vinden binnen de onderlinge verzekering.
Bij de onderlinge verzekering wordt berekend hoeveel de schade bedroeg waarna de
schadelast proportioneel onder alle deelnemers verspreid wordt. Er is dus geen sprake van
enig winstoogmerk.83
50. De verzekering op vaste premie wordt vaker omschreven als een kapitalistisch systeem.84
Het bestaat eruit dat een persoon het risico waaraan hij mogelijks blootgesteld wordt
afwentelt op de verzekeraar. Periodiek wordt door de verzekeringsnemer een
verzekeringspremie betaald aan de verzekeraar. Tegenover het betalen van de premies door de
verzekeringsnemer bestaat een verplichting in hoofde van de verzekeraar. Hij is er immers toe
gehouden om, indien het risico waarvoor een verzekering is aangegaan zich voordoet, de
gevolgen van het risico op zich te nemen. De verzekeraar legt een portefeuille aan door
middel van de ontvangen premies. Het grote verschil met de onderlinge verzekering bestaat
eruit dat de verzekeraar bij de verzekering op vaste premie in de premie een winstelement
voorziet.85
51. Verzekeringen vervullen verschillende belangrijke functies waardoor ze een belangrijke
economische, maatschappelijke en sociale rol in de maatschappij toegewezen krijgen.
81
K. HINTJENS, “De algemene controle op het verzekeringswezen” in X., Kluwer’s Verzekeringshandboek,
Antwerpen, Kluwer, losbl., I.2.4-01. 82
M. FONTAINE, Verzekeringsrecht, in het (ederlands vertaald door Kristiaan Bernauw, Brussel, Larcier, 1999,
8. 83
H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 6;
M. FONTAINE, Verzekeringsrecht, in het (ederlands vertaald door Kristiaan Bernauw, Brussel, Larcier, 1999, 8. 84
L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2001, 16. 85
M. FONTAINE, Verzekeringsrecht, in het (ederlands vertaald door Kristiaan Bernauw, Brussel, Larcier, 1999,
9; H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 6.
21
52. In de eerste plaats bestaat de voornaamste functie van verzekeringen uit het vergoeden van
de geleden schade.86
Ze vervult een herstelfunctie waarbij de schade vergoedt wordt die door
de verzekerde of door een derde slachtoffer geleden wordt.87
Vervolgens wordt door het afsluiten van een verzekering het sparen ten zeerste gestimuleerd.
Door het afsluiten van een levensverzekering bijvoorbeeld is de verzekerde zeker dat hij op
een bepaald ogenblik een vergoeding van de verzekeraar mag verwachten voor de premies die
hij heeft betaald. Enkel het ogenblik waarop deze vergoeding verschuldigd is, is nog een
onzekere factor.88
De derde belangrijke functie die door verzekeringen vervuld wordt is het feit dat zij
investeringen bevorderen. Om wille van het feit dat heel wat risico’s in alle mogelijke
sectoren verzekerd kunnen worden, wordt een grotere incentive gecreëerd om te investeren in
nieuwigheden en is de terughoudendheid ten gevolge van de mogelijke risico’s veel kleiner
geworden.89
De laatste belangrijke functie die door de verzekeringen vervuld wordt heeft betrekking op
financiële aspecten.90
Verzekeraars worden steeds geconfronteerd met hoge kapitalen. Zij
kunnen deze beleggen in verschillende instrumenten waarbij de beleggingen onder controle
staan van de toezichthoudende overheidsinstanties. Tevens kunnen zij hierdoor aan het
publiek bepaalde financiële diensten aanbieden waarbij zij vaak in concurrentie komen met
het bankwezen.91
53. Verzekeringsondernemingen spelen een belangrijke rol in ons economische en sociale
leven. Dit brengt dan ook met zich mee dat een overheidscontrole op de
verzekeringsondernemingen en hun activiteiten algemeen aanvaard wordt.92
Meer zelfs, de
controle op verzekeringsondernemingen neemt in de verzekeringssector een centrale plaats in.
86
L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2001, 39. 87
M. FONTAINE, Verzekeringsrecht, in het (ederlands vertaald door Kristiaan Bernauw, Brussel, Larcier, 1999,
11. 88
M. FONTAINE, Verzekeringsrecht, in het (ederlands vertaald door Kristiaan Bernauw, Brussel, Larcier, 1999,
12. 89
M. FONTAINE, Verzekeringsrecht, in het (ederlands vertaald door Kristiaan Bernauw, Brussel, Larcier, 1999,
11. 90
L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2001, 40. 91
L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2001, 40; M.
FONTAINE, Verzekeringsrecht, in het (ederlands vertaald door Kristiaan Bernauw, Brussel, Larcier, 1999, 13. 92
M. FONTAINE, Verzekeringsrecht, in het (ederlands vertaald door Kristiaan Bernauw, Brussel, Larcier, 1999,
13.
22
54. In de eerste plaats wordt een controle uitgeoefend ter bescherming van het belang van de
verzekeringsnemers en de verzekerde personen. Bij de bespreking van de geschiedenis van
het ontstaan van de verzekeringen merkten we een evolutie op die begon bij het verzekeren
van handelstransacties, later ging men door middel van het afsluiten van een verzekering zijn
vermogen en patrimonium beschermen en ten slotte hanteert men verzekeringen ook om zijn
persoon te beschermen tegen de gevolgen van ziekte of ongevallen. De consument kan zich
tegenwoordig voor ontelbare risico’s indekken mits het betalen van de verzekeringspremie,
als gevolg hiervan dringt de verzekeringssector steeds sterker door in het vermogen en de
voorzieningen van de consument-verzekeringsnemer.
Het is dan ook aangewezen te voorzien in een preventie tegen mogelijke faillissementen die
zich zouden kunnen voordoen in de verzekeringssector. Dit is dan ook de reden waarom
controlemaatregelen vaak betrekking hebben op solvabiliteitsvereisten, technische reserves en
voorzieningen etc. Indien zich ondanks de preventieve maatregelen alsnog een faillissement
zou voordoen dan moet de consument beschermd worden tegen de mogelijke gevolgen van
faillissementen.93
Een consument verzekert zich immers tegen een bepaald risico door het
betalen van zijn verzekeringspremie. Indien het risico zich voordoet dan verwacht hij van de
verzekeringsonderneming een tegenprestatie die niet bestaat uit een terugbetaling van de
betaalde premies maar uit een uitkering die berekend wordt op de opgelopen schade.
55. Naast de belangen van de consument-verzekeringsnemer moet de controle waaraan
verzekeringsinstellingen onderworpen zijn tevens een stabiliteit garanderen in het nationale
en communautaire economisch stelsel waarin zij actief zijn. Zonder enige controle zou een
prijzenoorlog en een concurrentie kunnen ontstaan die de nodige stabiliteit zou kunnen
ondermijnen.94
De slag om de laagste prijs zou immers negatieve gevolgen kunnen hebben op
de voorzieningen en solvabiliteitsmarge van een verzekeringsonderneming, waarover later
meer.
56. Tevens is het zo dat de verzekeringssector op een unieke wijze gekenmerkt wordt door
een omgekeerde productiecyclus. De verzekeringsonderneming ontvangt eerst de premies
gerelateerd aan de afgesloten verzekeringscontracten, waarbij de er tegenover staande dienst,
die bestaat uit het vergoeden van een schadegeval, pas in de toekomst wordt geleverd, zodat
93
J-J. MARETTE, “Contrôle de l’assurance et marché unique” in Het Europa van de verzekeringen: de richtlijnen
van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 86. 94
J-J. MARETTE, “Contrôle de l’assurance et marché unique” in Het Europa van de verzekeringen: de richtlijnen
van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 86.
23
het op het ogenblik van het afsluiten van een verzekeringscontract niet altijd duidelijk is of er
uitgekeerd zal moeten worden of niet.95
Als gevolg hiervan wordt een
verzekeringsonderneming geconfronteerd met een informatie-asymmetrie. De
verzekeringsonderneming zal immers niet kunnen voorspellen hoeveel en welke risico’s zich
zullen voordoen en een uitkering vereisen. Daarom kan zij zich slechts baseren op cijfers en
gegevens van voorgaande jaren en is het niet altijd eenvoudig om een adequate inschatting te
maken voor de toekomstige risico’s en uitkeringen.
Deze inverse productiecyclus en de informatie-asymmetrie brengen met zich mee dat de
verzekeringssector een belangrijke plaats inneemt in de financiële sector en vormen dan ook
de basis voor het uitgebreide toezicht op de verzekeringssector.
57. Wanneer de bevoegde overheidsinstanties controle uitoefenen op de
verzekeringsondernemingen in hun staat kan dit binnen de Europese Unie enkel op een wijze
waarbij de controle in functie staat van de bescherming van de belangen van de
verzekeringsnemers. De controle kan, als gevolg van de interne markt nooit zo ver gaan dat
zij bestaat uit het opleggen van maatregelen en verplichtingen waardoor het vrij verkeer van
diensten en kapitaal of de vrije vestiging in het gedrang komt.96
Hoofdstuk 2. Europese Unie
AFDELING 1. ALGEMEEN
58. Het Europa van de 21ste
eeuw wordt gekenmerkt door de interne markt met zijn vrij
verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal.
Het Verdrag van Rome97
stelde als ultieme doelstelling het realiseren van een
gemeenschappelijke, interne markt die in de eerste plaats een volledig vrij verkeer van
personen, goederen, diensten en kapitaal mogelijk moet maken. Daarbij moeten
belemmeringen en verstoringen van de mededinging en concurrentie binnen die markt uit de
95
A. GAEREMYNCK, “Een evaluatie van het K.B. van 17/11/1994 op de jaarrekening van
verzekeringsondernemingen”, T.Acc. 1995, nr. 4, (18) 18. 96
J-J. MARETTE, “Contrôle de l’assurance et marché unique” in Het Europa van de verzekeringen: de richtlijnen
van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 85. 97
Verdrag van Rome tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap van 25 maart 1957, Pb. C. 24
december 2002, afl. 325, 33 – 184 (geconsolideerde versie van het Verdrag tot oprichting van de Europese
Economische Gemeenschap). Het Verdrag van Rome werd door het Verdrag van Maastricht betreffende de
Europese Unie van 7 februari 1992 gewijzigd in het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.
24
weggeruimd worden. Ten slotte voerde zij een algemeen non-discriminatiebeginsel in volgens
hetwelk discriminatie op grond van nationaliteit verboden is.98
De Europese interne markt trekt de nationale markten van de betrokken lidstaten open
waardoor handel tussen lidstaten mogelijk wordt zonder enige barrières of belemmeringen.
Het bevordert tevens het concurrentievermogen tussen bedrijven uit verschillende lidstaten
zodat aan de consument een groter aanbod producten die in dezelfde behoeften voorzien
geboden kan worden en een lagere prijs gezet kan worden.
59. Ook binnen het verzekeringswezen werd een interne, open markt gecreëerd zodat het
mogelijk werd om een interstatelijke en geharmoniseerde handel in verzekeringsproducten te
realiseren.99
Het doel van deze vrijgemaakte interne verzekeringsmarkt bestaat voornamelijk
uit het uitbreiden en laten aangroeien van het spectrum van verzekeringsproducten dat aan de
Europese consument wordt aangeboden zodat deze consument de beste dekking tegen de
beste prijs kan uitzoeken, en dit volgens zijn persoonlijke behoeften.100
AFDELING 2. VRIJHEID VAN DIENSTVERLENING EN VRIJHEID VAN VESTIGING
60. Voor wat betreft de verzekeringssector spelen vooral de vrijheid van dienstverlening en de
vrijheid van vestiging een belangrijke rol in de realisatie van die interne verzekeringsmarkt.
Onderafdeling 1. Vrijheid van dienstverlening en vrijheid van vestiging
in het EG-Verdrag
61. De omschrijving van een dienst wordt weergegeven in art. 50 van het EG-Verdrag101
volgens hetwelk er sprake is van een dienst wanneer men te maken heeft met een
dienstverrichting die gewoonlijk tegen betaling gebeurt en waarbij het gaat om een
werkzaamheid van industriële of commerciële aard of van een ambacht of vrij beroep voor
zover de bepalingen omtrent het vrij verkeer van goederen, personen of kapitaal niet op deze
dienstverrichtingen van toepassing zijn. Het uitoefenen van de verzekeringsactiviteit kan
zonder twijfel als een dienst worden beschouwd.
98
H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van
zaken”, T.B.H. 1989, (907) 908. 99
K. VEEKMANS, “Bank-, beurs- en verzekeringswezen: vrijmaking van de interne markt en supervisie in Europa
en de Verenigde Staten”, Jura Falc. 2004-2005, (145) 145. 100
B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”,
T.Verz. 1992, (401) 403. 101
Art. 50 van de geconsolideerde versie van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, Pb. C.
24 december 2002, afl. 325, 33 – 184.
25
62. De vrijheid van dienstverlening ligt vervat in art. 49 van het EG-Verdrag102
en houdt in
dat het aanbieden en uitoefenen van diensten ten aanzien van een onderdaan van een andere
lidstaat moet kunnen plaatsvinden onder dezelfde voorwaarden als de voorwaarden die
worden aangewend voor het aanbieden en uitoefenen van diensten ten aanzien van een
onderdaan van de eigen lidstaat en zonder de vereiste dat men gevestigd moet zijn in de
lidstaat waar men zijn diensten aanbiedt.103
Er mag dus geen sprake zijn van beperkingen of
een verschil in behandeling.
63. De vrijheid van vestiging wordt besproken in art. 43 van het EG-Verdrag104
waarbij
gesteld wordt dat een persoon of onderneming zich vrij in een andere lidstaat van de EU kan
vestigen onder voorwaarden die niet verschillen van de voorwaarden die opgelegd worden
aan personen of ondernemingen van het ontvangstland zelf en dit door het oprichten van een
dochteronderneming, een agentschap of een bijkantoor.105
64. Concreet voor de verzekeringssector betekent de vrijheid van dienstverlening dat een
verzekeringsonderneming die gevestigd is in een EU-lidstaat de mogelijkheid moet hebben
om haar activiteit van dienstverlening, die bijvoorbeeld bestaat uit het dekken van een risico
dat zich voordoet in een andere EU-lidstaat106
, in een andere lidstaat van de EU uit te oefenen
en dit zonder de vereiste dat de verzekeringsonderneming er een vestiging107
moet hebben.
Dit alles tevens onder voorwaarden die geen verschil vertonen met de voorwaarden die
worden opgelegd aan de nationale verzekeringsondernemingen.108
Elke verzekeringsonderneming die in een Europese lidstaat is gevestigd voor onbepaalde
termijn moet dus zijn diensten kunnen aanbieden op het grondgebied van een andere lidstaat
zonder dat zij belemmerd mag worden door eisen die niet gelden voor nationale
102
Art. 49 van de geconsolideerde versie van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, Pb. C.
24 december 2002, afl. 325, 33 – 184. 103
H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het algemeen kader van de richtlijnen van de derde generatie” in X., Het
Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, (35) 36. 104
Art. 43 van de geconsolideerde versie van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, Pb. C.
24 december 2002, afl. 325, 33 – 184. 105
R. VAN GOMPEL, “Considérations générales sur le contrôle des entreprises d’assurances dans le cadre de
l’évolution de la réglementation européenne”, T.Verz. 1994, (326) 327 ; H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het
juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van zaken”, T.B.H. 1989, (907) 909. 106
Interpretatieve Mededeling van de Europese Commissie, 2000/C 43/3 betreffende het vrij verrichten van
diensten en het algemeen belang in het verzekeringsbedrijf, Pb.C. 16 februari 2000, 5 – 27. 107
Agentschap, bijkantoor,... 108
B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”,
T.Verz. 1992, (401) 406.
26
verzekeringsondernemingen. De vrijheid van dienstverlening omvat dus in de eerste plaats het
non-discriminatiebeginsel volgens hetwelk er geen discriminatie op grond van nationaliteit
mag plaatsvinden, maar houdt ook in dat er geen beperking ingevoerd mag worden die enkel
en alleen haar grondslag vindt in het feit dat de verzekeringsonderneming in een andere
lidstaat is gevestigd.109
65. De vrijheid van vestiging betekent binnen de verzekeringssector dat het voor een
verzekeringsonderneming uit een bepaalde EU-lidstaat mogelijk moet zijn om zich in een
andere lidstaat van de EU duurzaam te vestigen, en dit op een wijze waarbij de voorwaarden
die dit land van ontvangst stellen niet verschillen van de voorwaarden die gesteld worden ten
aanzien van de nationale verzekeringsondernemingen.
Onder vestiging in een andere lidstaat wordt enerzijds verstaan een hoofdvestiging waarbij het
activiteitencentrum naar een andere lidstaat wordt overgeplaatst of er wordt opgericht en
anderzijds een secundaire vestiging wat de oprichting van een agentschap, filiaal of bijkantoor
kan inhouden.110
Onderafdeling 2. Interpretatie door het Hof van Justitie
66. Het vrij verrichten van diensten door een verzekeringsonderneming in een bepaalde
lidstaat van de EU kan al snel verwarring creëren met een verzekeringsonderneming die zich
vrij gevestigd zou hebben in een EU-lidstaat.
Het Hof van Justitie heeft immers aanvaard dat het mogelijk is dat personen of
ondernemingen, in het kader van de vrijheid van dienstverlening, zich verplaatsen naar een
andere lidstaat van de EU om er diensten aan te bieden. Omgekeerd is het volgens het Hof
van Justitie ook mogelijk dat degene ten voordele van wie de dienst wordt verricht zich naar
de lidstaat van de dienstverrichter begeeft. Ten slotte stelde het Hof dat er ook sprake kan zijn
van vrije dienstverlening zonder verplaatsing van de dienstverrichter of de begunstigde van de
dienst.111
Het Hof concludeert dus dat we te maken hebben met vrije dienstverlening wanneer
109
H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van
zaken”, T.B.H. 1989, (907) 910. 110
J. STEENLANT en H. VANHEES, “Vrije vestiging en dienstverlening in de verzekeringssector – de arresten van
28 januari en 4 december 1986 van het Hof van Justitie”, RW 1987-1988, (105) 105. 111
HvJ C-76/90, Saeger v. Dennemeyer, Jur. 1991, I, 4221; HvJ 286/82, Luise, Jur. 1984, I, 377.
27
de dienstverstrekker zijn diensten aanbiedt in een lidstaat, anders dan degene waar hij
gevestigd is, en dit ongeacht waar de ontvanger van de dienst zich bevindt.112
67. Bovenstaande stellingen van het Hof van Justitie vergemakkelijken de invulling en
draagwijdte van de begrippen vrije dienstverlening en vrijheid van vestiging uiteraard niet.
Daarom ging het Hof kort daarna over tot het verduidelijken van beide begrippen.
68. Om een duidelijk onderscheid te maken tussen beide concepten wordt gefocust op de
begrippen tijdelijk karakter en duurzame vestiging.
Alinea 3 van artikel 50 van het EG-verdrag113
met betrekking tot de vrijheid van
dienstverlening stelt immers dat degene die de diensten verricht daartoe zijn werkzaamheden
tijdelijk kan uitoefenen in het land waar de dienst wordt verricht. Het Hof van Justitie stelde
daarom dat wanneer een persoon of onderneming zich naar een andere lidstaat begeeft met het
doel er bepaalde diensten aan te bieden, er sprake is van een vrije dienstverlening zolang deze
persoon of onderneming zich naar deze lidstaat begeeft met het doel er tijdelijk bepaalde
diensten aan te bieden en niet om er zich te vestigen.114
Het Hof legt dus duidelijk de nadruk
op het feit dat een vrije dienstverlening gekenmerkt wordt door een tijdelijk karakter.
69. Met betrekking tot de vrijheid van vestiging besloot het Hof van Justitie dat de vrijheid
van vestiging een duurzame vestiging in het ontvangstland inhoudt.
In een eerste arrest werd door het Hof reeds de stelling ingenomen dat de vrijheid van
vestiging zoals ze wordt gepresenteerd door het EG-Verdrag een daadwerkelijke,
economische activiteit inhoudt die uitgeoefend wordt door middel van een duurzame
vestiging voor onbepaalde tijd in een andere lidstaat.115
Deze stelling werd in het arrest
Gebhard opnieuw opgepikt en uitgewerkt. Het Hof stelde dat die duurzame vestiging het een
gemeenschapsonderdaan mogelijk moet maken om deel te nemen aan het economische leven
van een andere lidstaat, uit die deelname voordeel te halen en op basis daarvan de
economische en sociale vervlechting in de EU bevorderen.116
112
Interpretatieve Mededeling van de Europese Commissie, 2000/C 43/3 betreffende het vrij verrichten van
diensten en het algemeen belang in het verzekeringsbedrijf, Pb.C. 16 februari 2000, 5 – 27. 113
Art. 50 van de geconsolideerde versie van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, Pb. C.
24 december 2002, afl. 325, 33 – 184. 114
HvJ C-55/94, Reinhard Gebhard, Jur. 1995, I, 4165. 115
HvJ C-221/89, Factortame, Jur. 1991, I, 3905, overweging 20. 116
HvJ C-55/94, Reinhard Gebhard, Jur. 1995, I, 4165, overweging 25.
28
70. Een verzekeringsonderneming die dus voor onbepaalde duur haar diensten van
verzekeringsactiviteit aanbiedt en dit via een duurzame aanwezigheid in een andere lidstaat
van de EU valt onder de vrijheid van vestiging. Een verzekeringsonderneming die haar
diensten van verzekeringsactiviteit in een andere lidstaat van de EU aanbiedt valt onder de
vrijheid van dienstverlening zolang zij haar diensten tijdelijk aanbiedt in het ontvangstland.
71. Met het door het Hof van Justitie gemaakte onderscheid tussen de vrije dienstverlening en
de vrije vestiging in het achterhoofd kunnen we even terugkeren naar de realisatie van de
vrijgemaakte, interne markt voor de verzekeringsactiviteit.
Die realisatie verliep niet heel vlot en werd ook niet in één beweging doorgevoerd. Elke
lidstaat kende immers zijn eigen regels en voorwaarden met betrekking tot de vorm, structuur
en vestigingsvoorwaarden voor zijn nationale verzekeringsondernemingen.117
De invoering
van de vrijheid van dienstverlening en de vrije vestiging voor verzekeringsondernemingen
vereiste dan ook eerst een degelijke harmonisatie van de nationale regelgevingen met
betrekking tot controle op de verzekeringsonderneming en de bescherming van de
consument.118
AFDELING 3. DRIE GENERATIES RICHTLIJNEN
72. De vrijmaking van de markt vond plaats in drie etappes, er werden drie “generaties” van
richtlijnen uitgevaardigd door de Raad van de Europese Unie, die de harmonisatie van de
nationale regelgevingen moest doorvoeren.
De drie generaties richtlijnen worden onderverdeeld in de activiteiten “niet-leven” en “leven”.
Ze dateren voor de activiteit “niet-leven” respectievelijk uit 1973, 1988 en 1992. De activiteit
“leven” volgde telkens kort na de richtlijn “niet-leven” en dateert respectievelijk van 1979,
1990 en 1992.
Onderafdeling 1. Eerste generatie
73. De eerste generatie richtlijnen bestaat voor de activiteit “niet-leven” uit de Richtlijn
73/239 van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke
bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de directe verzekeringen met
117
L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 70. 118
R. VAN GOMPEL, “Considérations générales sur le contrôle des entreprises d’assurances dans le cadre de
l’évolution de la réglementation européenne”, T.Verz. 1994, (326) 327.
29
uitzondering van de levensverzekeringsbranche en de uitoefening daarvan119
en de Richtlijn
73/240 van de Raad van 24 juli 1973 houdende de opheffing van de beperkingen op het recht
van vestiging op het gebied van het directe verzekeringsbedrijf met uitzondering van de
levensverzekeringsbranche120
. Richtlijn 79/267 van de Raad van 5 maart 1979 tot coördinatie
van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe
levensverzekeringsbedrijf, en de uitoefening daarvan organiseert de activiteit “leven”.121
74. De realisatie van de vrijheid van vestiging en de door het Verdrag opgelegde verplichting
om over te gaan tot een geleidelijke opheffing van de beperkingen op de vrijheid van
vestiging122 werd binnen de verzekeringssector soepel doorgevoerd door middel van deze
eerste generatie richtlijnen. Het was voor een verzekeringsonderneming immers niet
eenvoudig om onder dezelfde voorwaarden als de nationale verzekeringsondernemingen van
de lidstaat waar zij haar diensten aanbiedt op te treden, in acht nemend dat een
verzekeringsonderneming opgericht werd onder de formaliteiten en vereisten van de lidstaat
van haar oorsprong, waarbij de lidstaat waar zij haar diensten wenst aan te bieden
waarschijnlijk andere formaliteiten en vereisten stelde. Dit gaf aanleiding tot een initiatief tot
coördinatie van de nationale reglementeringen in de eerste generatie richtlijnen.123
§1. Toegang, uitoefening, vergunning
75. Richtlijn 73/239 beoogt een coördinatie en harmonisatie van de nationale regelgevingen
en voorwaarden van EU-lidstaten met betrekking tot de toegang en de uitoefening van
verzekeringsactiviteiten124
waardoor verzekeringsondernemingen bijkantoren en
agentschappen kunnen oprichten in een andere lidstaat dan degene waar de hoofdvestiging
119
Richtlijn 73/239 van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke
bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de directe verzekeringen met uitzondering van de
levensverzekeringsbranche en de uitoefening daarvan, Pb. L. 16 augustus 1973, afl. 228, 13 – 19. Hierna volgend
wordt deze Richtlijn de eerste richtlijn-schadeverzekering genoemd. 120
Richtlijn 73/240 van de Raad van 24 juli 1973 houdende de opheffing van de beperkingen op het recht van
vestiging op het gebied van het directe verzekeringsbedrijf met uitzondering van de levensverzekeringsbranche,
Pb. L. 16 augustus 1973, afl. 228, 20 – 22. 121
Richtlijn 79/267 van de Raad van 5 maart 1979 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke
bepalingen betreffende de toegang tot het directe levensverzekeringsbedrijf, en de uitoefening daarvan, Pb. L. 13
maart 1979, afl. 63, 1-18. Hierna volgend wordt deze Richtlijn de eerste richtlijn-levensverzekering genoemd. 122
Art. 44 Verdrag van Rome tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap van 25 maart 1957,
Pb. C. 24 december 2002, afl. 325, 33 – 184 (geconsolideeerde versie van het Verdrag tot oprichting van de
Euopese Economische Gemeenschap); H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne
verzekeringsmarkt: overzicht en stand van zaken”, T.B.H. 1989, (907) 909. 123
M. FONTAINE, Verzekeringsrecht, in het (ederlands vertaald door Kristiaan Bernauw, Brussel, Larcier, 1999,
15. 124
R. VAN GOMPEL, “Considérations générales sur le contrôle des entreprises d’assurances dans le cadre de
l’évolution de la réglementation européenne”, T.Verz. 1994, (326) 327.
30
zich bevindt. Tevens stelt zij verschillende bepalingen voorop die tot doel hebben om de
nationale regelgevingen die betrekking hebben op het overheidstoezicht op de
verzekeringsondernemingen op elkaar af te stemmen.125
76. Bij de behandeling van de toegang en de uitoefening van het verzekeringsbedrijf legt de
richtlijn de vereiste op dat elke lidstaat de toegang tot het verzekeringsbedrijf afhankelijk
moet stellen van het verkrijgen van een vergunning.126
Dit betekent niet alleen dat een
verzekeringsonderneming die op het grondgebied van een lidstaat wordt opgericht een
vergunning moet aanvragen, maar ook dat verzekeringsonderneming die een agentschap of
een bijkantoor wil openen in een andere lidstaat dan degene waar haar hoofdvestiging zich
bevindt, in het bezit moet zijn van een vergunning.127
Deze vergunning wordt steeds
aangevraagd in de lidstaat waar het hoofdkantoor van de verzekeringsonderneming gevestigd
is.
De richtlijn stelt het verkrijgen van de vergunning afhankelijk van het vervullen van
verschillende juridische voorwaarden die betrekking hebben op de statuten, de algemene en/of
bijzondere voorwaarden van de verzekeringspolissen en verscheidene andere documenten die
een autoriteit het mogelijk moeten maken toezicht op de verzekeringsonderneming uit te
oefenen. Tevens moeten er financiële voorwaarden vervuld worden die betrekking hebben op
onder andere de solvabiliteitsmarge en de technische reserves. De vergunning kan en mag
enkel geweigerd worden indien niet voldaan is aan deze prudentiële maatregelen, het verlenen
van dergelijke vergunning mag niet afhankelijk gesteld worden van de economische
behoeften van de nationale markt.128
77. Richtlijn 73/240 voorziet in een uitvoering van de vrijheid van vestiging dat het non-
discriminatiebeginsel omvat. Zij verleent communautaire verzekeringsondernemingen het
recht om zich te vestigen in eender welke lidstaat, waarbij deze verzekeringsondernemingen
de vormen en voorwaarden van de lidstaat van ontvangst dient te respecteren, zonder dat er
sprake kan zijn van een verschil in behandeling ten aanzien van de “vreemde”
verzekeringsonderneming in vergelijking met de vormen en voorwaarden die opgelegd
125
J. STEENLANT en H. VANHEES, “Vrije vestiging en dienstverlening in de verzekeringssector – de arresten van
28 januari en 4 december 1986 van het Hof van Justitie”, RW 1987-1988, (105) 107. 126
Art. 6 Richtlijn 73/239. 127
J. STEENLANT en H. VANHEES, “Vrije vestiging en dienstverlening in de verzekeringssector – de arresten van
28 januari en 4 december 1986 van het Hof van Justitie”, RW 1987-1988, (106) 107. 128
J-J. MARETTE, “Contrôle de l’assurance et marché unique” in Het Europa van de verzekeringen: de
richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 86.
31
worden aan de eigen verzekeringsondernemingen.129
Tevens voorziet zij in een regeling die
gelijkwaardigheid vooropstelt voor wat betreft de bewijzen van betrouwbaarheid en
afwezigheid van een voorafgaand faillissement.130
78. Wanneer men beide richtlijnen in acht neemt is het verkrijgen van een vergunning in zijn
nationale lidstaat of in de lidstaat waar de hoofdvestiging zich bevindt voor een
verzekeringsonderneming dus voldoende om zich op het recht van vrijheid van vestiging te
beroepen. Aan een verzekeringsonderneming van een andere lidstaat mogen immers geen
strengere voorwaarden opgelegd worden dan aan een eigen nationale
verzekeringsonderneming. Dit betekent dus dat een verzekeringsonderneming uit een
bepaalde lidstaat kan zich in een andere lidstaat vestigen, zolang de betrokken
verzekeringsonderneming in zijn nationale lidstaat een vergunning verkreeg. Op basis van
deze vergunning kan een verzekeringsonderneming zich in elke lidstaat vestigen zonder dat
voor elke lidstaat een afzonderlijke procedure voor het verkrijgen van een vergunning
opgestart moet worden. Met spreekt ook wel van de “enige vergunning” die enkel in het
thuisland van de verzekeringsonderneming verkregen moet zijn.
79. Het uitvoeren van het principe van de enige vergunning kan echter alleen maar optimaal
functioneren indien elke lidstaat ervan kan uitgaan dat de regels voor het verkrijgen van
dergelijke vergunning in de lidstaten gelijklopend zijn. Enkel zo kunnen zij erop betrouwen
dat de verzekeringsondernemingen afkomstig uit een andere lidstaat bekwaam en solvabel
zijn. Dit vereist dus dat de voorwaarden voor het verkrijgen van een vergunning in elke
lidstaat volledig geharmoniseerd zijn. Daar knelde het schoentje echter in de eerste generatie
richtlijnen...
§2. Solvabiliteit van de verzekeringsonderneming
80. Richtlijn 73/239 voorziet in een harmonisatie van bepaalde nationale vereisten voor de
uitoefening van het verzekeringsbedrijf. Zo verplicht zij verzekeringsondernemingen tot het
vormen van een solvabiliteitsmarge131
en een minimumgarantiefonds waarvan de
129
B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”,
T.Verz. 1992, (401) 405. 130
J. STEENLANT en H. VANHEES, “Vrije vestiging en dienstverlening in de verzekeringssector – de arresten van
28 januari en 4 december 1986 van het Hof van Justitie”, RW 1987-1988, (106) 107. 131
Verzekeringsondernemingen moeten over een vrij vermogen beschikken waarvan de omvang minstens aan
een minimumnorm (het minimumgarantiefonds) moet voldoen, waarvan de berekeningswijze afhangt van de
activiteiten en contractuele verplichtingen van de verzekeringsonderneming; J-J. MARETTE, “Contrôle de
32
berekeningswijze en de constitutieve elementen voor alle lidstaten identiek zijn.132
Deze
solvabiliteitsmarge en minimumgarantiefonds spelen een belangrijke rol bij de bescherming
van verzekeringsnemers in de interne markt aangezien verzekeringsondernemingen verplicht
worden te voldoen aan adequate kapitaalvereisten die evenredig zijn aan de aard van de door
de verzekeringsonderneming gelopen risico’s en aangegane contractuele verplichtingen.133
Als gevolg van het feit dat de berekeningswijze voor elke lidstaat identiek is, werd de
solvabiliteitsmarge al snel de gemeenschappelijke deler voor het nationale toezicht door elke
lidstaat.134
81. Tegenover de goede bedoeling om te voorzien in een harmonisatie die betrekking heeft op
de solvabiliteitsmarge staat echter het spijtige feit dat er echter niet voorzien wordt in een
harmonisatie voor wat betreft de regels die betrekking hebben op de weergave en berekening
van de technische reserves.135
Zo bepaalt de richtlijn 73/239 bijvoorbeeld dat elke lidstaat
haar nationale verzekeringsondernemingen moet verplichten een voldoende toereikende
technische reserve te vormen in functie van de door de verzekeringsonderneming aangegane
contractuele verplichtingen, waarvan de omvang vastgesteld zal worden aan de hand van door
de lidstaat vastgestelde regels.136
De berekening en de bepaling van de aard van de technische
reserves alsook de waarderingswijze van de ermee corresponderende activa worden
overgelaten aan het nationale recht van de lidstaten zelf.137
82. Men kon niet ontkennen dat de eerste generatie richtlijnen een belangrijke impact hadden
op de verzekeringsactiviteit maar al snel bleek dat bovenstaande maatregelen niet het effect
teweeg brachten die men voor ogen had. De eerste generatie richtlijnen gingen slechts in
beperkte mate over tot coördinatie en harmonisatie waarbij ze slechts enkele belangrijke
l’assurance et marché unique” in Het Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie,
Antwerpen, Maklu, 1992, 87. 132
B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”,
T.Verz. 1992, ( 401) 405. 133
Overweging 2 Richtlijn 2002/13 van de het Europees Parlement en de Raad van 5 maart 2002 tot wijziging
van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor
schadeverzekeringsondernemingen, Pb. L. 20 maart 2002, afl. 77, 17 – 22. 134
J-J. MARETTE, “Contrôle de l’assurance et marché unique” in Het Europa van de verzekeringen: de
richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 87. 135
B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”,
T.Verz. 1992, (401) 405. 136
Art. 15, 1 Richtlijn 73/239; R. VAN GOMPEL, “Considérations générales sur le contrôle des entreprises
d’assurances dans le cadre de l’évolution de la réglementation européenne”, T.Verz. 1994, (326) 327. 137
J. STEENLANT en H. VANHEES, “Vrije vestiging en dienstverlening in de verzekeringssector – de arresten van
28 januari en 4 december 1986 van het Hof van Justitie”, RW 1987-1988, (105) 107; J-J. MARETTE, “Contrôle de
l’assurance et marché unique” in Het Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie,
Antwerpen, Maklu, 1992, 87.
33
prudentiële beginselen uitwerken. Voor de rest wordt enkel doorverwezen naar de nationale
reglementeringen en controlesystemen.138
Het voordeel voor de consument dat zou bestaan uit een groter aanbod van
verzekeringsproducten kon niet gerealiseerd worden door middel van enkel en alleen de eerste
generatie richtlijnen. De eerste generatie richtlijnen kon ook niet onmiddellijk een einde
maken aan de versnipperde nationale verzekeringsmarkten.139
83. De richtlijnen van de eerste generatie d.d. 24 juli 1973 vormden de basis voor de
Belgische Controlewet van 9 juli 1975 zoals ons vandaag nog steeds bekend.140
Onderafdeling 2. Tweede generatie
84. De tweede generatie richtlijnen bestaat voor de activiteit “niet-leven” uit de Richtlijn
88/357 van de Raad van 22 juni 1988 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke
bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de
levensverzekeringsbranche, tot vaststelling van bepalingen ter bevordering van de
daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten en houdende wijziging van
Richtlijn 73/239/EEG141
en voor de activiteit “leven” uit de Richtlijn 90/619 van de Raad van
8 november 1990 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen
betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf, tot vaststelling van de bepalingen ter
bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten en
houdende wijziging van Richtlijn 79/267/EEG142
.
138
J-J. MARETTE, “Contrôle de l’assurance et marché unique” in Het Europa van de verzekeringen: de
richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 87. 139
B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”,
T.Verz. 1992, (401) 405. 140
L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 71; H.
CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van zaken”,
T.B.H. 1989, (907) 910. 141
Richtlijn 88/357 van de Raad van 22 juni 1988 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke
bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, tot
vaststelling van bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van
diensten en houdende wijziging van Richtlijn 73/239/EEG, Pb. L. 4 juni 1988, afl. 172, 1-14. Hierna volgend
wordt deze Richtlijn de tweede richtlijn-schadeverzekering genoemd. 142
Richtlijn 90/619 van de Raad van 8 november 1990 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke
bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf, tot vaststelling van de bepalingen ter bevordering
van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten en houdende wijziging van Richtlijn
79/267/EEG, Pb. L. 29 november 1990, afl. 330, 50-61. Hierna volgend wordt deze Richtlijn de tweede richtlijn-
schadeverzekering genoemd.
34
85. De tweede generatie van richtlijnen heeft betrekking op de vrijheid van dienstverlening,
zowel met betrekking tot schade- als levensverzekeringen. De vrijheid van dienstverlening
heeft een zeer grote waarde binnen de realisatie van de interne markt en was niet even
makkelijk te realiseren als de invoering van gelijkwaardigheid in toegang- en
uitoefeningsvoorwaarden in de eerste generatie richtlijnen.143
§1. Voorgeschiedenis
86. Voor de totstandkoming van de tweede generatie richtlijnen is het noodzakelijk even in te
gaan op de toenmalige houding van het communautaire recht ten aanzien van de vrije
dienstverlening in de verzekeringssector.
Het is immers zo dat het Verdrag van Rome bepaalde dat de realisatie van de interne markt
reeds zoveel mogelijk bewerkstelligd moest worden gedurende de overgangsperiode na de
inwerkingtreding van het Verdrag. Dit hield in dat gedurende de overgangsperiode voor de
realisatie van de gemeenschappelijke markt, waarvan het einde werd vastgepind op eind 1970,
de lidstaten reeds dienden over te gaan tot het opheffen van beperkingen op de vrijheden van
vestiging en dienstverlening. De opheffing van die beperkingen diende gepaard te gaan met
de uitwerking van harmonisatie- en coördinatierichtlijnen met betrekking tot de
daadwerkelijke uitoefening van die vrijheden.144
87. De vrijheid van vestiging en dienstverlening dienden dus een feit te zijn bij het einde van
de overgangsperiode in 1970, maar de uitwerking van de opgelegde coördinatie- en
harmonisatierichtlijnen liep vertraging op. Het Hof van Justitie sprak zich hierover meermaals
uit in 1974145
en stelde dat de vertraging van de uitwerking van de richtlijnen in geen geval
konden verhinderen dat het principe van de vrije dienstverlening volledige gelding kreeg.
Meer nog, zij besloot dat de vereiste van het Verdrag van Rome om over te gaan tot opheffing
van de beperkingen op de vrije dienstverlening directe werking kreeg, zodanig dat zelfs in
afwezigheid van richtlijnen het recht van vrije dienstverlening door alle belanghebbenden
voor een lidstaat ingeroepen kon worden. Hoewel we na de overgangsperiode dus wel te
maken hadden met een echte vrijheid van dienstverlening konden de lidstaten die vrijheid nog
143
H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van
zaken”, T.B.H. 1989, (907) 911. 144
J. STEENLANT en H. VANHEES, “Vrije vestiging en dienstverlening in de verzekeringssector – de arresten van
28 januari en 4 december 1986 van het Hof van Justitie”, RW 1987-1988, (105) 105; H. CLAASSENS en H.
COUSY, “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van zaken”, T.B.H. 1989,
(907) 912. 145
HvJ 2/74, Reyners, Jur. 1974, I, 631; HvJ 33/74, Van Binsbergen, Jur. 1974, I, 1299.
35
steeds onderwerpen aan nationale beperkingen, in afwachting van de realisatie van
coördinatie- en harmonisatierichtlijnen.146
88. Naar aanleiding hiervan heeft het Hof van Justitie heeft zich verschillende keren
uitgesproken over de draagwijdte van het recht van vrije dienstverlening en de mogelijkheid
van lidstaten om die vrijheid van dienstverlening te beperken, waarbij haar rechtspraak een
stevige waarde heeft verkregen. In verschillende zaken voerde het Hof aan dat de vrijheid van
dienstverlening een fundamentele verdragsbepaling is.147
De vrije dienstverlening kan niet
beperkt worden, tenzij aan vier voorwaarden voldaan is:
- voorwaarde van algemeen belang: de beperking kan enkel gerechtvaardigd worden
door dwingende regelen van algemeen belang;
- noodzakelijkheidscriterium: de beperking mag geen overbodige herhaling zijn van
een regel waaraan de dienstverlener in de lidstaat waarin hij is gevestigd reeds
onderworpen is;
- proportionaliteitscriterium: de beperking moet objectief noodzakelijk zijn en dus
mag het zelfde resultaat niet bereikt worden door minder vergaande, schadelijke
maatregelen;
- non-discriminatiebeginsel: de beperking moet op gelijke wijze van toepassing zijn
op elke persoon of onderneming die dezelfde activiteit uitoefent op het
grondgebied van de ontvangst-lidstaat.148
89. Het Hof van Justitie behandelde op 4 december 1986 vier zaken die betrekking hadden op
het vrij verrichten van diensten door verzekeringsondernemingen.149
Het Hof stelde er op een
resolute wijze dat ook in de verzekeringssector het vrij verrichten van diensten een
146
H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van
zaken”, T.B.H. 1989, (907) 912. 147
HvJ 33/74, Van Binsbergen, Jur. 1974, I, 1299; HvJ 39/75, Coenen, Jur. 1975, I, 1547; HvJ 110/78, Van
Wesemael, Jur. 1979, I, 35; H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het algemeen kader van de richtlijnen van de derde
generatie” in X., Het Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu,
1992, 38; H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand
van zaken”, T.B.H. 1989, (907) 913. 148
H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het algemeen kader van de richtlijnen van de derde generatie” in X., Het
Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 38; H.
CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van zaken”,
T.B.H. 1989, (907) 913. 149
HvJ 220/83, Commissie t. Frankrijk, Jur. 1986, I, 3663; HvJ 252/83, Commissie t. Denemarken, Jur. 1986, I,
3713; HvJ 205/84, Commissie t. Bondsrepubliek Duitsland, Jur.1986, I, 3755; HvJ 206/84, Commissie t. Ierland,
Jur. 1986, I, 3817.
36
fundamentaal principe is dat enkel beperkt kan worden indien op een cumulatieve wijze de
bovenstaande voorwaarden aanwezig zijn. Daarenboven ging zij dieper in op twee van de
bovengenoemde voorwaarden.150
90. Met betrekking tot de vereiste van het algemeen belang stelde het Hof dat het algemeen
belang ook de bescherming van de belangen van de consument omvat, en dit om wille van het
feit dat verzekeringen een bijzonder gevoelige sector is met betrekking tot de bescherming
van de consument-verzekeringsnemer.151
91. Voor wat betreft de voorwaarden van noodzakelijkheid en proportionaliteit nam het Hof
de stelling in dat een lidstaat op wiens grondgebied verzekeringsdiensten worden verricht?
zonder twijfel mag toezicht uitoefenen op de toepassing van zijn eigen wetgeving of
regelgeving met betrekking tot alle aspecten die nog niet het voorwerp hebben uitgemaakt van
een harmonisatie of coördinatie van de wetgevingen of regelgevingen.152
Zoals hierboven
uiteengezet ging het onder meer om bepalingen met betrekking tot technische reserves en
voorzieningen en de corresponderende activa, de algemene en bijzondere voorwaarden, etc.
De belangrijkste stelling van het Hof is echter deze waarbij ze oordeelt dat de
proportionaliteitsvoorwaarde toelaat dat een lidstaat waar de diensten verricht worden de
vereiste van een vergunning oplegt aan de dienstverrichter. Het is op basis van het Verdrag
van Rome echter wel verboden voor de lidstaat die het ontvangstland van de dienst is, om zo
ver te gaan dat ze zou eisen dat de dienstverrichter zich vestigt in de lidstaat op wiens
grondgebied de dienst wordt verricht alvorens zij haar diensten mag verrichten in deze
lidstaat.153
Deze mogelijkheid tot het vooropstellen van een vereiste van vergunning werd
150
Ik bespreek hier kort de stelling van het Hof met betrekking tot de voorwaarden van het algemeen belang en
de noodzakelijkheid en proportionaliteit. Voor uitvoerige rechtsleer met betrekking tot deze 4 belangrijke
arresten zie o.m. J. BORGESIUS, “Rechterlijk oordeel over het vrije verkeer van diensten in de EEG”, Het
Verzekeringsarchief 1987, 109-137; B. DIRICK, “La libre prestation des services dans le secteur de l’assurance
directe” (noot onder Hof van Justitie 4 december 1986, zaak 205/84), Ann.Dr.Liège 1987, 388-415; BOUTARD-
LABARDE M.CL., “Chronique de jurisprudence de la Cour de Justices des Communautés européennes. Libre
circulation des personnes et des services”, Journal du Droit International 1990, 475 - 476; H. CLAASSENS en H.
COUSY, “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van zaken”, T.B.H. 1989, 907
– 934. 151
Zie onder meer HvJ 205/84, Commissie t. Duitsland, Jur. 1986, I, 3755, overwegingen 30 en 31; R. VAN
GOMPEL, “Considérations générales sur le contrôle des entreprises d’assurances dans le cadre de l’évolution de
la réglementation européenne”, T.Verz. 1994, (326) 328. 152
Zie onder meer HvJ 205/84, Commissie t. Duitsland, Jur. 1986, p. 3755, overwegingen 40 en 41; H.
CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van zaken”,
T.B.H. 1989, (907) 916. 153
R. VAN GOMPEL, “Considérations générales sur le contrôle des entreprises d’assurances dans le cadre de
l’évolution de la réglementation européenne”, T.Verz. 1994, (326) 328; H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het
juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van zaken”, T.B.H. 1989, (907) 926.
37
opgenomen in de Richtlijn 88/357, de tweede richtlijn-schadeverzekering, waarover straks
meer.
92. In 1985 werd door de Europese Commissie een Witboek opgesteld. Het Witboek was een
groots werkprogramma dat de volledige voltooiing van de Europese interne markt tegen 1
januari 1992 vooropstelde. Tevens voorzag het Witboek in een methodiek om die doelstelling
te bereiken, zij stelde immers 3 technieken voorop die een grote vooruitgang zouden kunnen
betekenen voor de realisatie van de interne markt. Het ging om een minimale coördinatie van
de nationale controlewetgevingen en regelgevingen, een wederzijdse erkenning van de
controleregels van elke lidstaat en de “home country control” wat inhoudt dat de controle zou
plaatsvinden door het land van oorsprong van de dienstverrichter.154
93. In februari 1986 werd echter de Europese Akte ondertekend. De Europese Akte wijzigt het
Verdrag van Rome en vult het aan, waarbij de Akte ook de bepaling omtrent de realisatie van
de gemeenschappelijke interne markt overneemt. Een belangrijke wijziging die de Europese
Akte doorvoert is de bepaling waarin gesteld wordt dat richtlijnen via een gekwalificeerde
meerderheid vastgesteld kunnen worden, waardoor dus de unanimiteit overbodig werd. Deze
bepaling vormde de doorslag voor het uitwerken van de tweede generatie richtlijnen voor wat
betreft de realisatie van de interne verzekeringsmarkt.155
§2. Totstandkoming van de tweede generatie
94. De tweede generatie richtlijnen had tot doel om de in de jaren 70 gestarte vrijmaking van
de markt opnieuw te herlanceren en verder uit te bouwen.156
Nochtans gaat ook de tweede
generatie van richtlijnen niet over tot een volledige harmonisatie en coördinatie van de
nationale wetgevingen. Ze plaatst een eerste stap in de richting van de interne markt en
garandeert vooral de volledige vrijheid van dienstverlening met het oog op de bescherming
die geboden moet worden aan de consument, afhankelijk van de aard van het te dekken risico
en de kwalificatie van de verzekeringsnemer.157
154
H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van
zaken”, T.B.H. 1989, (907) 918. 155
H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van
zaken”, T.B.H. 1989, (907) 920. 156
B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”,
T.Verz. 1992, (401) 407. 157
B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”,
T.Verz. 1992, (401) 407.
38
§3. Schadeverzekeringen
95. Uit de inleidende overwegingen van Richtlijn 88/357, de tweede richtlijn-
schadeverzekering, kunnen twee doelstellingen afgeleid worden. Eerst wordt gesteld dat de
eerste coördinatierichtlijn aangevuld en vervolledigd moet worden, alsook dat de
controlebevoegdheden en controlemiddelen van de toezichthoudende autoriteiten op de
verzekeringsondernemingen verder omschreven moeten worden.158
De tweede doelstelling focust op het invoeren van specifieke bepalingen betreffende de
toegang, uitoefening en toezicht op de werkzaamheden in het kader van het verrichten van
diensten. 159
96. Kenmerkend voor de tweede richtlijn-schadeverzekering is het onderscheid tussen de
“grote risico’s” of de “grote verzekeringsnemers” en de “massarisico’s” of de “kleinere
verzekeringsnemers”.160
Het onderscheid situeert zich tussen de verzekeringnemers die
wegens hun hoedanigheid of grootte of wegens de aard van het te verzekeren risico geen
bijzondere bescherming nodig hebben in de lidstaat waar het risico is gelegen. Deze
verzekeringnemers moet een totale vrijheid verleend worden om een beroep te doen op een zo
ruim mogelijke verzekeringsmarkt. Verder moet tevens een adequate bescherming
gegarandeerd worden aan de andere verzekeringnemers.161
97. De groep “grote risico’s” wordt, ongeacht de omvang, gevormd door de risico’s die
behoren tot de branche transport of casco rollend spoorwegmaterieel, luchtvaartcasco, casco
zee- en binnenschepen alsook de vervoerde goederen, wettelijke of beperkte aansprakelijkheid
luchtvaartuigen en wettelijke of beperkte aansprakelijkheid zee- en binnenschepen. Ook de
risico’s die behoren tot de branches krediet en borgtocht aan personen of ondernemingen die
in het kader van een beroeps- of industriële activiteit handelen worden als groot risico
gekwalificeerd.162
Verder worden ook een aantal risico’s die aan bepaalde boekhoudkundige
158
Overweging 4 Richtlijn 88/357; H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne
verzekeringsmarkt: overzicht en stand van zaken”, T.B.H. 1989, (907) 922. 159
Overweging 4 Richtlijn 88/357; H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne
verzekeringsmarkt: overzicht en stand van zaken”, T.B.H. 1989, (907) 923. 160
B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”,
T.Verz. 1992, (401) 408. 161
Overweging 5, Richtlijn 88/357; H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne
verzekeringsmarkt: overzicht en stand van zaken”, T.B.H. 1989, (907) 924. 162
L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 73; H.
CLAASSENS en H. COUSY, “Het algemeen kader van de richtlijnen van de derde generatie” in X., Het Europa van
de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 43.
39
criteria voldoen gekwalificeerd als grote risico’s.163
Deze boekhoudkundige criteria zijn terug
te vinden in art. 1.7 van het Controlereglement164
, waarbij het gaat om risico’s die behoren tot
de branches brand en natuurevenementen, andere schade aan goederen, algemene wettelijke
of beperkte aansprakelijkheid en diverse geldelijke verliezen voor zover de
verzekeringsnemer ten minste twee van de volgende drie criteria overschrijdt:165
- balanstotaal van 6,3 miljoen euro (tweede richtlijn sprak over 12,4 miljoen Ecu166
)
- netto-omzet van 12,8 miljoen euro (tweede richtlijn sprak over 24 miljoen Ecu)
- gemiddeld personeelsbestand gedurende het boekjaar van 250 (tweede richtlijn
sprak over 500)
De “massarisico’s” vormden alle andere risico’s dan hierboven genoemd.
98. De richtlijn stelt dat de verzekeringsnemers “grote risico’s” geen bijzondere bescherming
nodig hebben in de lidstaat waar het risico gesitueerd is en stelt dan ook dat voor deze risico’s
het algemene principe van de “home country control” geldt wat inhoudt dat op deze risico’s
de nationale controlereglementering van de lidstaat waar de verzekeraar gevestigd is van
toepassing is en dat het toezicht gebeurt door de overheid van de desbetreffende lidstaat.167
De verzekeringsnemers van “massarisico’s” moeten in een hogere graad beschermd worden
en zijn onderworpen aan de nationale controlereglementering en het toezicht door de overheid
van de lidstaat waar het risico’s zich situeert, waardoor het principe van de “risk country
control” of “host country control” in het leven geroepen wordt.168
99. In het kader van het verrichten van diensten binnen de verzekeringssector creëert de
tweede richtlijn-schadeverzekering toch een groot contrast tussen de “grote risico’s” en de
163
L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 73. 164
Art. 1.7 K.B. van 22 februari 1991 houdende het algemeen reglement betreffende de controle op de
verzekeringsondernemingen, BS 11 april 1991. 165
Op 1 januari 1993 werden de cijfercriteria in de tweede richtlijn-schadeverzekering herleid tot de helft; H.
CLAASSENS en H. COUSY, “Het algemeen kader van de richtlijnen van de derde generatie” in X., Het Europa van
de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 43. 166
Ecu of de European Currrency Unit was een Europese rekeneenheid die in 1979 werd ingevoerd. Het ging om
een korfmunt die op 1 januari 1999 vervangen werd door de euro. 167
B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”,
T.Verz. 1992, (401) 408. 168
B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”,
T.Verz. 1992, (401) 408.
40
“massarisico’s” voor wat betreft de vrijmaking. De “grote risico’s” genieten met het principe
van de “home country control” een soepeler regime dan de “massarisico’s”.169
Toch is het zo dat de lidstaat waar het risico gesitueerd is de uitoefening van bepaalde
diensten door de verzekeringsonderneming aan bijkomende vereisten kan onderwerpen. Zo
kan de lidstaat op wiens grondgebied het risico gesitueerd is, de toegang tot het uitoefenen
van dergelijke diensten afhankelijk stellen van een vergunning170
, kan de lidstaat wettelijke en
bestuursrechtelijke bepalingen invoeren die betrekking hebben op de algemene en/of
bijzondere polisvoorwaarden, tarieven, formulieren en documenten171
, en kan ze de omvang
van de technische voorzieningen voor de betrokken overeenkomsten, de dekkingswaarde en
lokalisatie van de congruente activa onderwerpen aan regels en toezicht van de lidstaat172
.173
Dit betekent dat de lidstaat waar het risico zich bevindt de regelgeving die van toepassing is
op de nationale verzekeringsondernemingen die er gevestigd zijn ook toepasselijk kan stellen
voor verzekeringsondernemingen die op haar grondgebied een risico dekken.174
100. De vraag rijst nu of de tweede richtlijn-schadeverzekering een doorbraak vormde voor
wat betreft de vrijheid van dienstverlening voor schadeverzekeringen.
We blikken even terug op de situatie op dat moment in België. België hanteerde reeds een
liberale aanpak ten aanzien van verzekeringsondernemingen die in een andere lidstaat van de
Europese Unie gevestigd waren. Het Controlereglement van 1991 sloot op dat moment
dergelijke verzekeringsondernemingen uit van de Belgische controlewetgeving. De tweede
richtlijn-schadeverzekering betekende dus geen voordeel voor die
verzekeringsondernemingen aangezien zij voor overheden de mogelijkheid creëerde om
verschillende verplichtingen en vereisten op te leggen waardoor zij toch onder Belgische
controle konden vallen.175
169
H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van
zaken”, T.B.H. 1989, (907) 925. 170
Art. 15 tweede richtlijn-schadeverzekering. 171
Art. 18 tweede richtlijn-schadeverzekering. 172
Art. 23 tweede richtlijn-schadeverzekering. 173
Richtlijn 92/49 van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke
bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en
houdende wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, Pb. L. 11 augustus 1992, afl. 228, 1 - 23; B. DUBUISSON,
“Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”, T.Verz. 1992, (401) 408;
H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het algemeen kader van de richtlijnen van de derde generatie” in X., Het Europa
van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 44. 174
B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”,
T.Verz. 1992, (401) 409. 175
H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van
zaken”, T.B.H. 1989, (907) 927.
41
101. Het is ook zo dat de “massarisico’s” die zich situeren in een andere lidstaat dan de
lidstaat waar de verzekeraar gevestigd is, door deze verzekeraar gedekt kunnen worden,
zonder dat de verzekeraar zich hiervoor dient te vestigen in de lidstaat waar het risico zich
voordoet. Volgens de tweede richtlijn-schadeverzekering kan de lidstaat waar het risico zich
voordoet aan de verzekeraar echter wel bepaalde vereisten opleggen. In de praktijk merkt men
echter vaak op dat deze vereisten vaak bijzonder vergaand zijn waardoor er een situatie
gecreëerd wordt waarbij het voor de verzekeraar bijna gunstiger wordt om zich in de
betrokken lidstaat te vestigen dan om er alle voorwaarden en vereisten te voldoen om er een
dienst te mogen aanbieden.176
102. Als algemene conclusie kan gesteld worden dat de tweede richtlijn-schadeverzekering
niet zeer baanbrekend was op het vlak van vrije dienstverlening aangezien ze enkel voor de
“grote risico’s” een vrijmaking doorvoerde door middel van de “home country control”, daar
waar de dekking van “massarisico’s” onderhevig gesteld kan blijven aan de voorwaarde van
een vergunning en de “risk/host country control”.177
§4. Levensverzekeringen
103. Richtlijn 90/619 of de tweede richtlijn-levensverzekering maakt, in tegenstelling tot de
hierboven besproken tweede richtlijn-schadeverzekering, geen onderscheid tussen “grote
risico’s” en “massarisico’s”. Zij onderscheidt echter wel de verzekeringsovereenkomsten
waarvan het initiatief uitging van de verzekeringsnemer zelf en de andere overeenkomsten,
die dus niet op initiatief van de verzekeringsnemer maar wel op initiatief van de verzekeraar
werden afgesloten.178
Men ging ervan uit dat verzekerde die inging op een aanbod dat door
een buitenlandse verzekeraar werd geformuleerd een verdergaande bescherming nodig heeft
dan een verzekeringsnemer die zelf initiatief nam tot het sluiten van een polis.179
104. De tweede richtlijn-levensverzekering voert aan dat de polissen gesloten op initiatief van
de verzekeringsnemer zelf beschermd worden door het principe van de “home country
176
H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van
zaken”, T.B.H. 1989, (907) 928. 177
R. VAN GOMPEL, “Considérations générales sur le contrôle des entreprises d’assurances dans le cadre de
l’évolution de la réglementation européenne”, T.Verz. 1994, (326) 328. 178
L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 73; H.
CLAASSENS en H. COUSY, “Het algemeen kader van de richtlijnen van de derde generatie” in X., Het Europa van
de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 46. 179
L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 73.
42
control”, daar waar de polissen die op initiatief van de verzekeraar werden afgesloten een
grotere bescherming geboden wordt door middel van de “risk/host country control” met
toezicht van de lidstaat op wiens grondgebied de dienst wordt uitgevoerd.180
Onderafdeling 3. Derde generatie
105. De derde generatie richtlijnen bestaat voor wat betreft de activiteiten “niet-leven” uit
Richtlijn 92/49 van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en
bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering
van de levensverzekeringsbranche, en houdende wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG en
88/357/EEG181
en voor de activiteiten “leven” uit de Richtlijn 92/96 van de Raad van 10
november 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen
betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf en tot wijziging van de Richtlijnen
79/267/EEG en 90/619/EEG182
.
§1. Totstandkoming
106. Het is opmerkelijk dat de derde generatie richtlijnen zeer kort na de realisatie van de
tweede generatie richtlijnen is doorgevoerd183
.184
Reden hiervoor ligt in het feit dat de
Europese wetgever bij de invoering van de tweede generatie richtlijnen een kans tot het
nemen van een grotere stap in de richting van de vrijmaking van de verzekeringsmarkt heeft
laten liggen...
107. We grijpen even terug naar de uitspraak van het Hof van Justitie in het arrest van 4
december 1986, Commissie tegen Duitsland.185
Het Hof ging in dit arrest in op de
180
L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 73; H.
CLAASSENS en H. COUSY, “Het algemeen kader van de richtlijnen van de derde generatie” in X., Het Europa van
de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 46. 181
Richtlijn 92/49 van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke
bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en
houdende wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG, Pb. L. 11 augustus 1992, afl. 228, 1 - 23.
Hierna volgend wordt deze Richtlijn de derde richtlijn-schadeverzekering genoemd. 182
Richtlijn 92/96 van de Raad van 10 november 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke
bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf en tot wijziging van de Richtlijnen 79/267/EEG en
90/619/EEG, Pb. L. 9 december 1992, afl. 360, 1-27. Hierna volgend wordt deze Richtlijn de derde richtlijn-
levensverzekering genoemd. 183
De tweede generatie richtlijnen-schadeverzekering en –levensverzekering dateren respectievelijk van 1988 en
1990. Amper 4 jaar (schadeverzekering) en 2 jaar (levensverzekering) later werd de derde generatie richtlijnen in
leven geroepen. 184
H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het algemeen kader van de richtlijnen van de derde generatie” in X., Het
Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 47. 185
HvJ 205/84, Commissie t. Duitsland, Jur.1986, p. 3755.
43
voorwaarden van het algemeen belang en de noodzakelijkheid van de beperkingen in functie
van het algemeen belang om die beperkingen op de vrije dienstverlening te verantwoorden.
Het Hof stelde dat de toen reeds van toepassing zijnde eerste generatie van richtlijnen geen
harmonisatie doorvoerde van de nationale regels die betrekking hadden op de technische
reserves, dekkingswaarden en verzekeringsvoorwaarden. Deze zaken bleven onderhevig aan
de nationale wetgeving van elke lidstaat. Het Hof besloot dat de afwezigheid van enige
coördinatie op vlak van deze aspecten met zich meebracht dat elke lidstaat de toepassing van
zijn eigen wetgeving daaromtrent mocht eisen en controleren. De afwezigheid van een
geharmoniseerde, communautaire regelgeving betekende dan ook dat voldaan was aan de
noodzakelijkheidsvereiste om de beperkingen die door de nationale wetgevingen opgelegd
konden worden te verantwoorden.186
108. Een logisch gevolg van deze uitspraak van het Hof van Justitie was dan ook geweest dat
de Europese wetgever deze ‘toegelaten’ beperkingen op de vrije dienstverlening die
betrekking hadden op de technische reserves, dekkingswaarden en verzekeringsvoorwaarden
zou aanpakken door het doorvoeren van een harmonisatie van de nationale regelgevingen met
betrekking tot deze aspecten. Op die manier zou men met de tweede generatie richtlijnen
onmiddellijk een grote stap gezet hebben richting de volledige vrijheid van dienstverlening,
en dit zonder het overbodige onderscheid door te voeren tussen de “grote risico’s” en de
“massarisico’s”.187
Het is dus pas in de derde generatie richtlijnen dat de Europese wetgever ingaat op deze door
het Hof van Justitie gedane ‘voorstellen’.188
§2. Inhoud
109. De derde generatie richtlijnen gaat over tot een zeer grote liberalisering en deregulering
van de verzekeringssector waarbij zij de vrijheid van de dienstverlening van de tweede
generatie aan een zeer grondig onderzoek onderwerpt en de “vrijheid van dienstverlening met
186
J. STEENLANT en H. VANHEES, “Vrije vestiging en dienstverlening in de verzekeringssector – de arresten van
28 januari en 4 december 1986 van het Hof van Justitie”, RW 1987-1988, (105) 114; H. CLAASSENS en H.
COUSY, “Het algemeen kader van de richtlijnen van de derde generatie” in X., Het Europa van de verzekeringen:
de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 54. 187
H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het algemeen kader van de richtlijnen van de derde generatie” in X., Het
Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 54. 188
H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het algemeen kader van de richtlijnen van de derde generatie” in X., Het
Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 54.
44
twee snelheden”189
vervangt door een stelsel gebaseerd op de principes van de enige
vergunning en het algemene stelsel van de “home country control” en afschaffing van de
controle “a priori”.190
Voor het eerst is er sprake van een effectieve, vergaande harmonisatie van prudentiële regels
die essentieel zijn in de bescherming van de verzekeringsnemer.191
Zij vormt een ( op dat
moment voorlopig) eindpunt van de evolutie van de realisatie van de interne
verzekeringsmarkt en hanteert de concepten van harmonisatie, “home country control” en
enige vergunning als leidraad.
§3. Enige vergunning
110. Het principe van de enige vergunning krijgt in de derde generatie richtlijnen voor het
eerst volledige gelding. Het betekent dat de bevoegde, toezichthoudende overheid van de
lidstaat waar een verzekeringsonderneming zijn hoofdzetel aan deze
verzekeringsonderneming een vergunning verleent. Deze vergunning heeft betrekking op alle
diensten en activiteiten die door deze verzekeringsonderneming aangeboden en verricht
worden, ten eerste in de lidstaat waar de hoofdzetel gesitueerd is, vervolgens in een andere
lidstaat waar er filialen, bijkantoren of agentschappen gesitueerd zijn en ten slotte voor alle
diensten die in het kader van het principe van de vrije dienstverlening in andere lidstaten
worden aangeboden en verricht.192
Een verzekeringsonderneming zal dus op basis van de vergunning die hij in de lidstaat van de
hoofdzetel heeft verkregen in een andere lidstaat diensten kunnen aanbieden, en dit onder
controle en volgens de regelgeving van de toezichthoudende overheid van de lidstaat die de
vergunning verleende.193
Deze enige vergunning, die uiteraard enkel volledig kan
functioneren bij een wederzijdse erkenning van de nationale controlemechanismen door elke
lidstaat, maakte het mogelijk om een volledige toepassing van de “home country control”
mogelijk te maken.
189
De tweede generatie richtlijn wordt ook wel eens omschreven als de richtlijn die een nieuwe vrijheid van
dienstverlening met twee snelheden diende te realiseren. Met die twee snelheden doelde men op het grote
onderscheid dat werd ingevoerd tussen de grote risico’s en de massarisico’s; L. SCHUERMANS, Grondslagen van
het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 72. 190
L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 73. 191
L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 73. 192
H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het algemeen kader van de richtlijnen van de derde generatie” in X., Het
Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 57. 193
J-J. MARETTE, “Contrôle de l’assurance et marché unique” in X, Het Europa van de verzekeringen: de
richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 91.
45
§4. Home country control
111. Vanaf de invoering van de derde generatie wordt de controle enkel uitgeoefend door de
lidstaat waar de hoofdzetel van de verzekeringsonderneming gevestigd is, en niet meer door
de lidstaat waar de vestiging gesitueerd is.194
Bij de tweede generatie richtlijnen was het
echter zo dat er een controle werd uitgeoefend door de toezichthoudende overheid van de
lidstaat waar de verzekeringsonderneming gevestigd was195
én een controle door de
toezichthoudende overheid van de lidstaat waar het risico zich voordeed en gedekt werd196
.
Deze dubbele controle werd immers mogelijk gemaakt door de tweede richtlijn-
schadeverzekering die de lidstaten de optie bood om de dekking van een risico op haar eigen
grondgebied door een verzekeringsonderneming uit een andere lidstaat afhankelijk te stellen
van bepaalde voorwaarden197
.
De derde generatie richtlijnen laat de toezichthoudende overheid van het land van oorsprong
van een verzekeringsonderneming dus een vergunning afleveren, waarbij deze vergunning de
uitoefening van de vrije vestiging door middel van bijkantoren, filialen of agentschappen
toelaat, alsook de vrije dienstverlening in de Europese Unie, en dit alles onder toepassing van
de “home country control” waarbij de verzekeringsonderneming onderhevig is aan de
reglementering en controle van het land van oorsprong van de verzekeringsonderneming.198
112. De algemene toepassing van het principe van de “home country control” kon enkel
gerealiseerd worden indien er sprake was van een volledige harmonisatie van de nationale
regelgevingen waardoor de bijkomende toepassing van de “risk country control” overbodig
werd. Enkel de vergaande harmonisatie van de nationale regelgevingen zoals die door de
derde generatie richtlijnen doorgevoerd werd, kon de toepassing van de “home country
control” en enkel en alleen de “home country control” mogelijk maken.
113. De principes van de enige vergunning en de toepassing van de “home country control”
moeten het een Europese verzekeringsonderneming mogelijk maken om zijn diensten, door
194
H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het algemeen kader van de richtlijnen van de derde generatie” in X., Het
Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 57. 195
“home country control” 196
“risk country control” 197
Zoals eerder besproken kan het gaan om de vereiste van het verkrijgen van een vergunning, wettelijke en
bestuursrechtelijke bepalingen die betrekking hebben op de algemene en/of bijzondere polisvoorwaarden,
tarieven, formulieren en documenten. Alsook het onderwerpen van de omvang van de technische voorzieningen
voor de betrokken overeenkomsten, de dekkingswaarde en lokalisatie van de congruente activa aan regels en
toezicht van de lidstaat waar het risico zich voordoet. 198
M. FONTAINE, Verzekeringsrecht, in het (ederlands vertaald door Kristiaan Bernauw, Brussel, Larcier, 1999,
16.
46
middel van de vrije dienstverleningen, agenstappen, filialen of bijkantoren, aan te bieden op
het ganse Europese grondgebied indien hij over een enige vergunning beschikt die hij
verkreeg van de toezichthoudende overheid van de lidstaat waar zijn hoofdzetel gesitueerd is
en waarbij hij onder enig toezicht valt van diezelfde overheid. Ten aanzien van een
consument-verzekeringsnemer betekent de realisatie van de enige vergunning en de “home
country control” dat hij op zoek kan gaan naar de dekking die het best bij zijn behoeften
aansluit, waarbij hij alle verzekeringsondernemingen binnen het Europese grondgebied kan
aanspreken, wetende dat de verzekeringsonderneming die zijn risico zal dekken onderhevig is
aan de regelgeving én het toezicht van de lidstaat waar zij haar hoofdzetel heeft.199
§5. Minimale harmonisatie
114. De harmonisatie die de derde generatie richtlijnen beoogt heeft voornamelijk betrekking
op de nationale prudentiële regels van controle en toezicht op de verzekeringsondernemingen,
alsook de toelatings- en uitoefeningsvoorwaarden voor het verzekeringsbedrijf, verplichtingen
met betrekking tot de technische reserves, het waarborgfonds en de spreiding en diversificatie
van de activa die corresponderen met de technische reserves200
.201
De door deze generatie
doorgevoerde harmonisatie was nodig om een wederzijdse erkenning van de door de lidstaten
gehanteerde controlemechanismen tot stand te brengen en aldus het principe van de enige
vergunning volledige werking te laten krijgen.
a. afschaffing a priori controle op polisvoorwaarden en tarieven
115. Met betrekking tot de materiële controle die door de lidstaat van herkomst van de
verzekeringsonderneming wordt uitgeoefend moet ook een opmerking worden gemaakt voor
wat betreft de vroeger bestaande “a priori” of voorafgaande controle door de
toezichthoudende overheid op de polisvoorwaarden en tarieven. De richtlijn gaat over tot
deregulatie door onder meer deze “a priori” controle te verbieden.202
Een voorafgaande
goedkeuring van de verzekeringsvoorwaarden lijkt volgens de richtlijn niet gerechtvaardigd in
199
R. VAN GOMPEL, “Considérations générales sur le contrôle des entreprises d’assurances dans le cadre de
l’évolution de la réglementation européenne”, T.Verz. 1994, (326) 328. 200
Zie onder meer overweging 14 van de derde richtlijn-schadeverzekering volgens hetwelk de lidstaat van
herkomst van de verzekeraar niet meer kan verlangen van deze verzekeringsonderneming dat zij de activa die
tegenover de technische voorziening staat, in bepaalde activa gaat beleggen om wille van het feit dat dergelijke
vereisten strijdig zouden zijn met het principe van het vrij verkeer van kapitaal. 201
L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 74. 202
R. VAN GOMPEL, “Considérations générales sur le contrôle des entreprises d’assurances dans le cadre de
l’évolution de la réglementation européenne”, T.Verz. 1994, (326) 329; H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het
algemeen kader van de richtlijnen van de derde generatie” in X., Het Europa van de verzekeringen: de
richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 57.
47
het kader van de realisatie van de interne markt.203
Ook een systematische mededeling van de
algemene en bijzondere voorwaarden van de verzekeringspolissen, de tarieven, en de
formulieren en andere documenten waarvan een verzekeringsonderneming gebruik wil maken
in haar betrekkingen met de verzekeringnemers is uit den boze.
116. De “a priori” controle en systematische mededelingen hielden in dat elke nieuwe
verzekeringsactiviteit voorafgaandelijk aan de toezichthoudende overheid voorgelegd
moesten worden én goedkeuring dienden te verkrijgen alvorens zij uitgeoefend werden. In
principe gold hier het beginsel dat alles verboden was tenzij expliciet en voorafgaandelijk
aangevraagd en toegelaten. Deze “a priori” controle kwam erop neer dat de toezichthoudende
overheid een bepaald “kwaliteitslabel” toekende aan de polisvoorwaarden van bepaalde
verzekeringscontracten. In het licht van de interne markt en het principe van de enige
vergunning is het niet gerechtvaardigd dat het aan een nationale toezichthoudende overheid
toekomt om de toegang tot verzekeringsproducten die reeds in andere lidstaten gehanteerd
worden toe te staan of te weigeren.204
Hetzelfde geldt voor de tarieven. De enige instantie die de solvabiliteit en financiële situatie
van de verzekeringsonderneming mag beoordelen is immers de lidstaat waar de hoofdzetel
van de verzekeringsonderneming zich bevindt. Het is ook enkel zij die een onderzoek mag
leveren naar het gehanteerde beleid inzake de tarieven en de mogelijkheid dat de solvabiliteit
in gevaar gebracht zou worden door dit beleid.205
117. Door deze a priori controle en systematische mededelingen af te schaffen beoogde men
de vrije markt volledig te laten spelen in de realisatie van de Europese interne
verzekeringsmarkt. Voor het toezicht op de naleving van de nationale bepalingen die door de
lidstaat van herkomst werden opgesteld kan de toezichthoudende overheid van een
verzekeringsonderneming die op zijn grondgebied het verzekeringsbedrijf wenst uit te
oefenen, enkel een niet-systematische mededeling eisen en een “a posteriori” controle
203
Art. 39 en overweging 20 van de Richtlijn 92/49; B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché
unique de l’assurance: mythes et réalités”, T.Verz. 1992, (401) 416. 204
J-J. MARETTE, “Contrôle de l’assurance et marché unique” in Het Europa van de verzekeringen: de
richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 93. 205
J-J. MARETTE, “Contrôle de l’assurance et marché unique” in Het Europa van de verzekeringen: de
richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 93.
48
uitoefenen206
. Deze “a posteriori” controle werkt volgens het omgekeerde principe van de “a
priori” controle en stelt dat alles toegelaten is tenzij het expliciet verboden wordt.207
Het verbieden van deze voorafgaande, “a priori” controle en systematische mededelingen
moet de diversificatie en variëteit in het aanbod van de verzekeringsproducten en de
concurrentie tussen verzekeringsondernemingen ten goede komen.208
118. Dit betekent dus dat de controle die door de toezichthoudende overheid van de lidstaat
van herkomst betrekking heeft op solvabiliteit, de technische reserves en de diversificatie,
lokalisatie en congruentie van de activa die corresponderen met de technische reserves, en dit
volgens de regelgeving die door de lidstaat van herkomst zelf werd vastgelegd.209
b. technische reserves
119. Toch moet er opgemerkt worden dat de Commissie terughoudend was ten aanzien van de
harmonisatie van de regels die betrekking hebben op de technische reserves. Zij vertrok hier
voornamelijk van een minimale, gelimiteerde harmonisatie door een aantal minimumnormen
vast te leggen waarbij de lidstaat van herkomst zelf strengere regels kan opleggen aan de
verzekeringsondernemingen waaraan zij een vergunning verleende.210
Deze minimale
harmonisatie blijkt ook uit de verwijzing van de Richtlijn 92/49 naar de Richtlijn 91/674
betreffende de jaarrekening en geconsolideerde jaarrekening van
verzekeringsondernemingen211
.212
206
Art. 39 Richtlijn 92/49. 207
L. VAN DEN BERGHE, “Marketing en distributie van nationale en Europese verzekeringsprodcuten – het
economisch kader” in VERENIGING VOOR RECHTSWETENSCHAP (ed.), Verzekering en Europa, Zwolle, W.E.J.
Tjeenk Willink, 1995, 4. 208
B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”,
T.Verz. 1992, (401) 415. 209
R. VAN GOMPEL, “Considérations générales sur le contrôle des entreprises d’assurances dans le cadre de
l’évolution de la réglementation européenne”, T.Verz. 1994, (326) 328; B. DUBUISSON, “Le consommateur
européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”, T.Verz. 1992, (401) 415. 210
Overweging 8 Richtlijn 92/49; R. VAN GOMPEL, “Considérations générales sur le contrôle des entreprises
d’assurances dans le cadre de l’évolution de la réglementation européenne”, T.Verz. 1994, (326) 329; B.
DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”, T.Verz.
1992, (401) 415. 211
Richtlijn 91/674 van de Raad van 19 december 1991 betreffende de jaarrekening en geconsolideerde
jaarrekening van verzekeringsondernemingen, Pb. L. 31 december 1991, afl. 374, 7 – 31. 212
Overweging 4 van de Richtlijn 92/49; B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de
l’assurance: mythes et réalités”, T.Verz. 1992, (401) 415.
49
c. corresponderende activa
120. Ook voor wat betreft de diversificatie, lokalisatie en congruentie van de activa die
corresponderen met de technische reserves krijgen lidstaten van herkomst de mogelijkheid om
zelf regels uit te werken waarbij zij bepaalde categorieën van activa niet toelaatbaar kunnen
stellen als dekking van een technische reserve. Zo kunnen zij ook strengere regels uitwerken
waarin voorwaarden voor het gebruik van bepaalde activa worden vastgelegd.213
Onderafdeling 4. Besluit omtrent de drie generaties richtlijnen
121. De realisatie van de interne verzekeringsmarkt vond plaats in drie stappen. De stappen
die genomen werden richting die eengemaakte markt waren echter niet steeds even groot...
Wanneer men ze vanuit het standpunt van de consument bestudeert merkt men al gauw dat de
eerste generatie richtlijnen geen doorbraak vormden in de realisatie van de oorspronkelijke
doelstelling die eruit bestond om de consument een grote aanbod van verzekeringsproducten
te bieden en een zo laag mogelijke prijs in stellen.
122. De tweede generatie richtlijnen wordt gekenmerkt door haar “twee snelheden”. Ze maakt
een onderscheid tussen de “grote risico’s” en de “massarisico’s” en de controles die erop van
toepassing zijn, respectievelijk de “home country control” en de “risk country control”,
waarbij het al snel duidelijk werd dat de markt van de “grote risico’s” een grotere
liberalisering kende dan de markt van de resterende “massarisico’s”. De consument die enkel
geconfronteerd wordt met risico’s die geklasseerd worden onder de “massarisico’s” geniet
dus niet van de liberalisering die in de tweede generatie beoogd werd.
123. De grootste stap richting de vrijmaking van de verzekeringsmarkt werd genomen met de
invoering van de derde generaties richtlijnen. Men kwam tot inzicht dat men de gehanteerde
specialisatie binnen de verschillende verzekeringsactiviteiten niet meer kon blijven handhaven
en voerde de enige vergunning en een algemene toepassing van de “home country control” in
om de consument een zo groot mogelijke toegang te bieden tot Europese
verzekeringsproducten.214
De derde generatie richtlijnen poogt een evenwicht te vinden tussen
het creëren van stabiliteit op de interne verzekeringsmarkt en het uitwerken van een optimale
213
Art. 20 Richtlijn 92/49; B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance:
mythes et réalités”, T.Verz. 1992, 415. 214
B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”,
T.Verz. 1992, 438.
50
concurrentie zowel ten voordele van de consument-verzekeringsnemer als ten voordele van de
verzekeringsondernemingen zelf.215
Met betrekking tot de harmonisatie van de essentiële prudentiële regels beperkte de Europese
wetgever zich tot een minimumharmonisatie om ook de conservatievere lidstaten mee te
krijgen in de rush tot harmonisatie. Zo slaagde zij erin een consensus te bereiken over een
regeling die voorziet in een minimumaanpak die tot een snellere vrijmaking van de interne
verzekeringsmarkt zal leiden dan een regeling die zeer detaillistisch is opgesteld.216
AFDELING 4. RICHTLIJN 2002/13 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
VAN 5 MAART 2002 TOT WIJZIGING VAN RICHTLIJN 73/239 VAN DE RAAD OP
HET GEBIED VAN DE SOLVABILITEITSMARGEVEREISTEN VOOR
SCHADEVERZEKERINGSONDERNEMINGEN
Onderafdeling 1. Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en
bedrijfspensioenen
124. Richtlijn 91/675 van de Raad tot oprichting van een Europees Comité voor
verzekeringen en bedrijfspensioenen217
stelt dat het nuttig zou zijn om een Europees Comité
voor verzekeringen en bedrijfspensioenen op te richten. Er wordt aangevoerd dat voor de
uitvoering van de richtlijnen die betrekking hebben op het schadeverzekeringsbedrijf en het
levensverzekeringsbedrijf er uitvoeringsbevoegdheden nodig zullen zijn, waarbij er ook van
tijd tot tijd technische aanpassingen noodzakelijk zullen zijn om de ontwikkelingen die zich
voordoen in de verzekeringsbranche te kunnen volgen. Deze uitvoeringsbevoegdheden en de
bevoegdheden om in te spelen op de technische aanpassingen zouden toegekend kunnen
worden aan dit Europees Comité. Het Comité zou echter wel de samenwerking die reeds
bestaat tussen de toezichthoudende overheidsinstanties met betrekking tot de toegang tot en
het toezicht op de verzekeringsondernemingen onverlet laten. Het Comité zou vooral een
schakel vormen tussen de toezichthoudende overheidsinstanties en de Europese Commissie en
instaan voor een goede coördinatie.218
215
J-J. MARETTE, “Contrôle de l’assurance et marché unique” in Het Europa van de verzekeringen: de
richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 96. 216
K. VEEKMANS, “Bank-, beurs- en verzekeringswezen: vrijmaking van de interne markt en supervisie in
Europa en de Verenigde Staten”, Jura Falc. 2004-2005, (145) 145. 217
Richtlijn 91/675 van de Raad van 19 december 1991 tot oprichting van een Comité voor het
Verzekeringswezen, Pb. L. 31 december 1991, afl. 374, 32 – 33. 218
Overwegingen Richtlijn 91/675.
51
125. In de loop der jaren werd dan ook, door middel van besluiten van de Europese
Commissie overgegaan tot het instellen van een dergelijke commissie.
Zo ging het Besluit 2004/6 van de Commissie over tot de instelling van het Comité van
Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen.219
Het besluit stelde dat
het Comité dient te fungeren als een onafhankelijk bezinnings-, overleg- en adviesorgaan voor
de Europese Commissie op het gebied van verzekeringen, herverzekeringen en
bedrijfspensioenen en het moet ook een belangrijke rol spelen in het proces van de omzetting
van Europese wetgeving door een efficiëntere samenwerking te verzekeren tussen de
nationale toezichthoudende autoriteiten, "peer reviews" uit te voeren en beste praktijken te
bevorderen teneinde een consistentere en tijdige uitvoering van de communautaire wetgeving
in de lidstaten te garanderen. Tevens moet het op een open en transparante wijze uitvoerig en
vroegtijdig overleg plegen met marktdeelnemers, consumenten en eindgebruikers.220
Het
Comité nam op 24 november 2003 haar taak op.
In het kader van de invoering van de Solvency II-richtlijn221
, waarover later meer, werd
bovenstaande besluit 2004/6 echter ingetrokken en vervangen door Besluit 2009/79222
.
126. Na de uitwerking van de Lamfalussy-structuur presenteerde de Europese Commissie in
november 2007 een mededeling die een evaluatie van de Lamfalussy-structuur inhield223
.224
De Lamfalussy-structuur focust op de instelling van een nieuwe comité-structuur voor
financiële diensten. De Europese Commissie wees in deze mededeling op het groeiende
belang van de toezichthouders225
in de steeds sterker integrerende Europese markt. Deze
groeiende belangen van de toezichthouders op de financiële markten maakten een duidelijk
kader voor de werkzaamheden van deze toezichthouders en een goede samenwerking tussen
219 Besluit Commissie nr. 2004/6, 5 november 2003 tot instelling van het Comité van Europese toezichthouders
op verzekeringen en bedrijfspensioenen, Pb. L. 7 januari 2004, afl. 3, 30 – 31. 220
Overweging 4, 5 en 7 Besluit Commissie 2004/6. 221
Richtlijn 2009/138 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot
en de uitoefening van het verzekerings- en herverzekeringsbedrijf, Pb. L. 17 december 2009, afl. 335, 1 – 155. 222
Besluit Commissie nr. 2009/79, 23 januari 2009 tot instelling van het Comité van Europese toezichthouders
op verzekeringen en bedrijfspensioenen., Pb. L. 29 januari 2009, afl. 25, 28 – 32. 223
COM/2007/727 def., Mededeling van de Commissie van 20 november 2007, “Evaluatie van de Lamfalussy-
structuur – Bevorderen van de toezichtsconvergentie”. 224
De Lamfalussy-structuur speelt in op de technologische ontwikkelingen en innovaties die zich constant
voordoen op financiële markten waarbij het noodzakelijk is dat ook de financiële toezichthouders deze
ontwikkelingen permanent bijbenen om een stabiliteit op deze markten te kunnen blijven garanderen. Daarom
voorziet deze nieuwe structuur in een nieuwe Europese besluitvorming over regelgeving voor de financiële
sector die snelle aanpassingen aan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt. Hierover later meer. 225
Hiermee doelt de Commissie niet alleen op het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en
bedrijfspensioenen, maar ook op het Comité van Europese effectenregelgevers en het Comité van Europese
bankentoezichthouders.
52
hen noodzakelijk.226
Het was noodzakelijk om de rol van deze toezichthouders op de
financiële markten te verduidelijken, alsook om hun werking te versterken zonder echter een
verstoring in de bestaande structuur teweeg te brengen.227
127. Daarom werd in mei 2008 overgegaan tot een herziening van de besluiten van de
Commissie tot installatie van de comités van toezichthouders, waaronder dus ook het Comité
van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen, om de mandaten en
taken van de comités op een coherente en consistente wijze op elkaar af te stemmen en om de
samenwerking met betrekking tot het toezicht te bevorderen door het uitwerken van een
versterkt wettelijk kader met betrekking tot het toezicht.228
128. In januari 2009 werd met het Besluit 2009/79 de beslissing genomen tot intrekking van
het Besluit 2004/6229
en werd (opnieuw) een onafhankelijke adviesgroep over verzekeringen
en bedrijfspensioenen in het leven geroepen onder de benaming “Comité van Europese
toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen”230
.
Het Comité bevordert de samenwerking tussen de nationale autoriteiten die bevoegd zijn voor
het toezicht op verzekeringen, herverzekeringen en bedrijfspensioenen, is belast met een taak
van bemiddeling, adviseert de toezichthoudende autoriteiten met betrekking tot de relevante
wetgeving, bevordert de bilaterale en multilaterale uitwisseling van informatie tussen
toezichthoudende overheidsinstanties en formuleert niet-bindende richtsnoeren,
aanbevelingen en standaarden waarbij zij ook de praktische toepassing ervan toetst.231
129. Het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen krijgt
dus in het Besluit 2009/79 beduidend verdergaande bevoegdheden en taken dan in het Besluit
2004/6. De bevoegdheden die door het Besluit 2009/79 worden toegekend staan volledig in
het teken van financiële stabiliteit door het uitoefenen van een toezicht door de nationale
toezichthouders waarbij het aan het Comité toekomt om de samenwerking en convergentie
van het toezicht te bevorderen.
226
Overweging 3 Besluit Commissie nr. 2009/79. 227
Overweging 4 Besluit Commissie nr. 2009/79. 228
Overweging 6 Besluit Commissie nr. 2009/79. 229
Art. 16 Besluit Commissie nr. 2009/79. 230
Art. 1 Besluit Commissie nr. 2009/79. 231
Art. 4 Besluit Commissie nr. 2009/79.
53
Onderafdeling 2. Richtlijn 2002/13 van het Europees Parlement en de Raad van 5
maart 2002 tot wijziging van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de
solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringsondernemingen
130. We keren terug naar de solvabiliteitsmargevereisten voor verzekeringsondernemingen...
De eerste generatie richtlijnen, o.a. Richtlijn 73/239, legt voor de eerste keer aan
verzekeringsondernemingen de verplichting op om een toereikende solvabiliteitsmarge te
vormen. Ze vormt het belangrijkste instrument in het toezicht ter bescherming van de
verzekeringsnemers en verzekerden. De solvabiliteitsmarge vervult een waarschuwende
functie en voorziet in een groter bufferkapitaal dan wat strikt noodzakelijk is om de
verplichtingen van de verzekeringsonderneming ten aanzien van de verzekeringnemers na te
komen. Zo beschikken de verzekeringsondernemingen over extra kapitaal om de belangen
van de verzekeringnemers te beschermen indien zij geconfronteerd zouden worden met
ongunstige bedrijfs- en/of beleggingsklimaten. Er wordt dus een zekere manoeuvreerruimte
gecreëerd die de verzekeringsondernemingen toelaat om eventuele moeilijkheden op te
vangen.232
131. De regels en vereisten met betrekking tot de solvabiliteitsmarge werden voor het eerst
door Richtlijn 73/239 vastgelegd. Sindsdien waren de vereisten onveranderd gebleven en niet
meer gewijzigd door latere communautaire wetgeving. Zo bleven al die jaren de
minimumgarantiefondsen waarover een verzekeringsonderneming diende te beschikken
ongewijzigd ondanks het feit dat onder andere de schades en de bedrijfslasten gedurende die
periode sterk toegenomen waren.233
132. Reeds bij de invoering van de derde generatie richtlijnen kwam men tot het besef dat de
noodzaak ontstond om de solvabiliteitsmargevereisten aan een herziening te onderwerpen.
Richtlijn 92/49 voorzag daarop in de verplichting waarbij de Commissie aan het Comité (toen
232
COM/2000/634 def. Toelichting bij het voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad
tot wijzigingen van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor
schadeverzekeringsondernemingen. 233
COM/2000/634 def. Toelichting bij het voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad
tot wijzigingen van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor
schadeverzekeringsondernemingen.
54
nog: Comité voor verzekeringswezen) een verslag diende voor te leggen met betrekking tot de
eventuele noodzaak van verdere harmonisatie van de solvabiliteitsmarge.234
De Commissie kwam tot het besluit dat de regeling met betrekking tot de solvabiliteit van
verzekeringsondernemingen bevredigend heeft gewerkt om wille van haar eenvoud,
gedegenheid en transparante principes.235
Toch stelde ze dat een update niet uit den boze was.
De Commissie voerde dan ook een diepgaand onderzoek in samenwerking met nationale
deskundigen van de werkgroep solvabiliteitsmarge van het Comité voor het
verzekeringswezen waarbij ook de verzekeringssector zelf uitvoerig bij het onderzoek
betrokken werd. Het resultaat was een Voorstel voor een Richtlijn tot wijziging van Richtlijn
73/239 op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor
schadeverzekeringsondernemingen.236
133. De Commissie formuleerde de aanbeveling om de geharmoniseerde voorschriften met
betrekking tot de solvabiliteitsmarge niet zomaar te beschouwen als onveranderd over te
nemen voorschriften. Elke lidstaat is vrij om strengere regels vast te leggen alvorens zij een
vergunning aan een verzekeringsonderneming verlenen.
Ten tweede stelt zij voor om de minimumgarantiefondsen te verhogen en aan de
inflatieverloop aan te passen.
Vervolgens stelt zij voor om te voorzien in een versterkt toezicht door de bevoegde
overheidsinstanties van de lidstaten. Ze wil de mogelijkheid creëren voor de
toezichthoudende overheidsinstanties om in een vroeg stadium en zo mogelijk preventief in te
grijpen indien de rechten en belangen van verzekeringsnemers in gedrang zouden komen, dit
mits respect voor de beginselen van behoorlijk bestuur en de procedurevoorschriften.
Daarna wordt een verhoging van het solvabiliteitsmargevereiste voorgesteld voor bepaalde
verzekeringsbranches, waarbij het gaat om o.a. de wettelijke aansprakelijkheid
luchtvaartuigen en de wettelijke aansprakelijkheid zee- en binnenschepen. Het doel van deze
maatregel bestaat erin het bedrag van het wettelijk verplichte kapitaal beter te laten aansluiten
bij het risicoprofiel van de branche.
234
Art. 25 Richtlijn 92/49. 235
Overweging 6 Richtlijn 2002/13; COM/1997/398 def. Verslag aan het Comité voor het verzekeringswezen
betreffende de noodzaak van verdere harmonisatie van de solvabiliteitsmarge. 236
COM/2000/634 def. Toelichting bij het voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad
tot wijzigingen van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor
schadeverzekeringsondernemingen.
55
Ten vijfde stelt zij voor de solvabiliteitsmarge van de verzekeringsonderneming aan te passen
aan de activiteit van de verzekeringsonderneming waarbij dus een verzekeringsonderneming
die minder of geen nieuwe verzekeringsovereenkomsten meer sluit enkel een toereikende
solvabiliteitsmarge dient te vormen op basis van de verplichtingen die voortvloeien uit de
bestaande overeenkomsten en een evenredige vermindering van de solvabiliteitsmarge kan
doorvoeren.
Ten slotte stelt zij dat het noodzakelijk is om rekening te houden met de invloed en
wijzigingen in boekhoudkundige en actuariële benaderingen om de exacte calculatiemethodes
voor de solvabiliteitsmarges in acht te nemen, deze op een consequente wijze te kunnen
berekenen en zodoende de financiële kwaliteit te garanderen.237
134. Op basis van de vaststellingen door de Commissie gedaan in haar verslag aan het Comité
voor het verzekeringswezen besloot de Europese wetgever tot een wijziging van de Richtlijn
72/239 door invoering van de Richtlijn 2002/13 van het Europees Parlement en de Raad van 5
mei 2002 tot wijziging van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de
solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringsondernemingen.
In het algemeen legt Richtlijn 2002/13 nieuwe minimumnormen vast voor
verzekeringsondernemingen waarbij de lidstaat van herkomst zelf echter nog steeds de
mogelijkheid heeft om strengere regels op te leggen aan verzekeringsondernemingen waaraan
door eigen autoriteiten een vergunning is toegekend.238
Ze werkt vooral regels uit die
betrekking hebben op het aanleggen van een scherpere solvabiliteitsmarge zodat haar doel,
een betere bescherming van de verzekeringsnemers, bereikt kan worden.
135. Richtlijn 2002/13 werd in de Belgische wetgeving omgezet door K.B. van 26 mei
2004.239
De wijzigingen die door de Richtlijn werden doorgevoerd hebben in de eerste plaats
betrekking op de samenstelling van de solvabiliteitsmarge. Zo wordt er voorzien in nieuwe
bestanddelen om de solvabiliteitsmarge samen te stellen, werden voor het gebruik van
bestaande bestanddelen nadere preciseringen uitgewerkt, werden bepaalde elementen
geschrapt zodat deze niet meer in aanmerking komen voor de samenstelling en werden
bepaalde elementen in mindering gebracht.
237
Richtlijn 2002/13; COM/2000/634 def. Toelichting bij het voorstel voor een Richtlijn van het Europees
Parlement en de Raad tot wijzigingen van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de
solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringsondernemingen. 238
Overweging 14 en 15 Richtlijn 2002/13. 239
Koninklijk Besluit van 26 mei 2004 tot wijziging op het vlak van solvabiliteitsvereisten van de wet van 9 juli
1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, BS 28 mei 2004.
56
Ten tweede werden wijzigingen aangebracht aan de berekening van de samen te stellen
solvabiliteitsmargevereiste betreffende niet-levensverzekeringsverrichtingen en aan het
absoluut minimum van het waarborgfonds
Ten derde werden de interventiemogelijkheden van de CBFA uitgebreid.
Als laatste werd voorzien in enkele diverse bepalingen met betrekking tot de indexatie van
enkele elementen aan het Europese indexcijfer van de consumptieprijzen.240
Er wordt dieper ingegaan op de doorgevoerde wijzigingen bij de bespreking van de
solvabiliteitsmarge en het waarborgfonds.
Hoofdstuk 3. Belgische controlereglementering
AFDELING 1. ALGEMEEN
136. De Belgische reglementering met betrekking tot de controle op
verzekeringsondernemingen ligt vervat in de Wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der
verzekeringsondernemingen241
en de erop aansluitende uitvoeringsbesluiten, waaronder het
Algemeen Reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen van 22
februari 1991242
.243
137. De eerste vormen van toezicht en controle die op verzekeringsondernemingen werden
uitgeoefend vonden plaats per tak van de verzekeringssector: de
arbeidsongevallenverzekering, de levensverzekering en de verplichte
aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen werden respectievelijk in 1903, 1931 en
1967 onder toezicht geplaatst. Het is duidelijk dat we op dat ogenblik enkel te maken hebben
met een fragmentaire controle zonder dat er reeds sprake was van een algemene controle.244
240
Circulaire D. 249 van de Commissie voor Bank-, Financie- en Assurantiewezen aan de
verzekeringsondernemingen van 18 november 2004 betreffende de omzetting van Richtlijn 2002/13 van het
Europees Parlement en de Raad van 5 maart 2002 tot wijziging van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied
van de solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringsondernemingen. 241
Wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, BS 29 juli1975, hierna verder
Controlewet genoemd.
242 Koninklijk Besluit van 22 februari 1991 houdende het algemeen reglement betreffende de controle op de
verzekeringsondernemingen, BS 11 april 1991, hierna verder Controlereglement genoemd. 243
M. FONTAINE, Verzekeringsrecht, in het (ederlands vertaald door Kristiaan Bernauw, Brussel, Larcier, 1999,
18. 244
K. VEEKMANS, “Bank-, beurs- en verzekeringswezen: vrijmaking van de interne markt en supervisie in
Europa en de Verenigde Staten”, Jura Falc. 2004-2005, (145) 160.
57
138. In 1973 werd door Europa echter de eerste generatie richtlijnen uitgevaardigd. Deze
richtlijnen brachten met zich mee dat de controle op de verzekeringsondernemingen in België
aan herziening onderworpen diende te worden, zodat de Belgische controle aangepast zou
worden aan de Europese regelingen. In 1975 kwam de Controlewet tot stand volgens dewelke
er een controle uitgeoefend zou worden op de verzekeringsondernemingen en hun activiteiten
en werd er dus afstand genomen van de fragmentaire controle per verzekeringstak.245
Uiteraard is het zo dat de Controlewet verschillende keren werd gewijzigd en geüpdatet om in
overeenstemming te blijven met de wijzigende Europese reglementeringen.
139. De Controlewet van 9 juli 1975 organiseerde een toezichtregime voor
verzekeringsondernemingen en installeerde een afzonderlijke toezichthouder, de
Controledienst voor de Verzekeringen. De Wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht
op de financiële sector246
legde de basis voor een wijziging in het toezichtsstelsel voor de
verzekeringsondernemingen door de integratie van de Controledienst voor de Verzekeringen
bij de Commissie voor Bank- en Financiewezen.247
AFDELING 2. HERVORMING VAN HET TOEZICHTSTELSEL248
140. In de jaren negentig was een evolutie aan de gang in de financiële sector, zowel binnen
de bank- als de verzekeringssector. Als gevolg van deze evolutie drong een hervorming zich
op. De motieven voor deze hervorming zijn velerlei van aard.
141. Ten eerste werd men geconfronteerd met een opmerkelijke evolutie waarbij
gespecialiseerde banken en verzekeringsondernemingen evolueerden naar “geïntegreerde
financiële-dienstengroepen”. Tussen banken en verzekeringsondernemingen vonden steeds
vaker kruisbestuivingen plaats waarbij een steeds groter wordende verwevenheid tussen de
banken en de verzekeringsondernemingen ontstond.
Ten tweede ontstond, als gevolg van deze kruisbestuivingen en verwevenheid, er een groter
wordende eis tot modernisering van het toezicht. De toezichthouder diende steeds meer
bedreven te zijn in de complexiteit van de producten die onder meer als gevolg van de
245
K. VEEKMANS, “Bank-, beurs- en verzekeringswezen: vrijmaking van de interne markt en supervisie in
Europa en de Verenigde Staten”, Jura Falc. 2004-2005, (145) 160. 246
Wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, BS 4
september 2002. 247
E. WYMEERSCH, “De hervorming van het financieel toezicht in België”, T.Verz. 2004, (205) 206; L.
SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 119. 248
E. WYMEERSCH, “De hervorming van het financieel toezicht in België”, T.Verz. 2004, (205) 207.
58
kruisbestuivingen tussen banken en verzekeringsondernemingen werden aangeboden. Dit
bracht uiteraard een grotere kostprijs met zich mee, elke toezichthouder249
diende immers die
modernisering door te voeren. Door echter een synergie te creëren tussen de verschillende
toezichthouders kon men deze kostprijs drukken.
Ten derde werd de verzekeringssector in 2002 geconfronteerd met verliezen op hun
beleggingportefeuilles als gevolg van een daling van de aandelenkoersen. De verzekeraars
schreeuwden om een versterkt toezicht op de verzekeringsondernemingen.
142. De hervorming die doorgevoerd werd had echter enkel betrekking op het creëren van een
nieuw institutioneel kader met betrekking tot het toezicht, zodat de Commissie voor Bank- en
Financiewezen en de Controledienst voor de Verzekeringen tot één instelling werden
samengevoegd zonder dat echter geraakt werd aan de inhoud van de
toezichtreglementeringen. De kans is echter wel reëel dat in de toekomst de
toezichtreglementeringen evolueren naar een eenheid van reglementeringen.
De integratie van de Controledienst voor de Verzekeringen (CDV) bij de Commissie voor het
Bank- en Financiewezen (CBF) werd geregeld in het KB van 25 maart 2003250
en resulteerde
in de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA) dat vanaf 1 januari
2004 het toezicht op de financiële sector in België uitoefent.251
AFDELING 3. CONTROLE-ORGANISMEN
Onderafdeling 1. CBFA
143. De Wet van 2 augustus 2002 behandelt de organisatie en de werking van de Commissie
voor Bank-, Financie- en Assurantiewezen.
De CBFA wordt gekwalificeerd als een autonome instelling met rechtspersoonlijkheid en met
zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.252
Ze bestaat uit vier organen: een raad van toezicht, het directiecomité, de voorzitter van het
directiecomité en de secretaris-generaal.253
249
Toezichthouder van de banken, toen de Commissie voor het Bank- en Financiewezen (CBF) en de
toezichthouder voor verzekeringsondernemingen, toen de Controledienst voor de Verzekeringen (CDV). 250
Koninklijk Besluit van 25 maart 2003 tot uitvoering van artikel 45§2 van de wet van 2 augusuts 2002
betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, BS 31 maart 2003. 251
L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 95. 252
Art. 44 Wet 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. 253
Art. 47 Wet 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten.
59
De raad van toezicht formuleert hoofdzakelijk adviezen aan het directiecomité met betrekking
tot het toezichtsbeleid van de CBFA, ze staat tevens stil bij de aangelegenheden inzake de
bevoegdheden die aan de CBFA zijn overgedragen en verzekert aan algemeen toezicht op de
werking van de CBFA.254
Het directiecomité neemt het bestuur, het beheer en het oriëntatiebeleid van de CBFA voor
haar rekening. Ze legt onder meer de maatregelen vast voor elke sector die onder toezicht van
de CBFA valt. Tevens kan ze adviezen verstrekken aan overheden die een wettelijke of
reglementaire macht uitoefenen voor hun ontwerpen van wettelijke of reglementaire aard.255
De voorzitter van het directiecomité leidt de CBFA, hij zit zowel het directiecomité als de
raad van toezicht voor.256
De secretaris-generaal staat in voor de algemene administratieve organisatie en de
administratieve leiding van de diensten van de CBFA. Ze coördineert de samenwerking van
de CBFA met andere openbare instellingen en instanties.257
144. Specifiek voor de verzekeringssector werd de CBFA belast met het toezicht op de
verzekeringsondernemingen, de verrichtingen bedoeld in de Controlewet die door
verzekeringsondernemingen gesteld worden en het toezicht op de naleving van de bepalingen
van de Wet op de landverzekeringsovereenkomst van 25 juni 1992.258
Ook in de Controlewet
werden verschillende bepalingen opgenomen waar de CBFA bevoegdheden toegekend werd.
145. Zo moet de toelating tot vergunning aan het adres van de CBFA geformuleerd worden,
houdt de CBFA toezicht op het afzonderlijk beheer en de afzonderlijke boekhouding van de
onderscheiden takken en categorieën, houdt zij toezicht op de geschiktheid van de leiding en
de aandeelhouders, kreeg zij bevoegdheden toegewezen met betrekking tot de technische
voorzieningen, de dekkingswaarden en beleggingen, de doorlopende inventaris, de
solvabiliteitsmarge, wordt zij in kennis gesteld van de statuten en de jaarrekeningen van de
verzekeringsonderneming, etc. Later gaan we hierop in en worden de verplichtingen van een
verzekeringsonderneming verder uitgewerkt.
254
Art. 48 Wet 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. 255
Art. 49 Wet 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. 256
Art. 50 Wet van 9 juli 1975 betreffende de controle op verzekeringsondernemingen, BS 29 juli 1975. Hierna
volgend wordt deze wet de Controlewet genoemd; L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch
verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 121. 257
Art. 51 Controlewet . 258
L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 120.
60
Tevens beschikt de CBFA over de mogelijkheid om herstel- en interventiemaatregelen in te
stellen. Indien de CBFA merkt dat er binnen een verzekeringsonderneming zaken fouten
lopen of bepalingen uit de Controlewet niet worden gerespecteerd dan kan zij maatregelen
treffen die de belangen van de verzekeringsnemers, verzekerden en begunstigden vrijwaren,
hierover later meer.
146. De Wet van 2 augustus 2002 kent de CBFA de mogelijkheid toe om reglementen vast te
stellen ter aanvulling van de wettelijke of reglementaire bepalingen.259
Deze reglementen
moeten goedgekeurd worden door de Koning en bekendgemaakt worden in het Belgische
Staatsblad. De CBFA kan tevens door middel van omzendbrieven, aanbevelingen of
gedragsregels maatregelen vastleggen ter verduidelijking van de wettelijke en reglementaire
bepalingen waarvoor de CBFA instaat voor controle.260
Een overzicht van de circulaires en
mededelingen van de CBFA voor de verzekeringsondernemingen is terug te vinden op de
website van de CBFA.261
147. Uiteraard brengt de controle die door de CBFA op de verzekeringsondernemingen wordt
uitgeoefend kosten met zich mee. Deze controlekosten worden gedragen door de
verzekeringsondernemingen die aan het toezicht van de CBFA zijn onderworpen en dit in
verhouding tot de premies en bijdragen die ze ontvangen zonder dat hun contributie meer
bedraagt dan drie promille van hun premies en bijdragen.262
Onderafdeling 2. Erkend commissarissen263
148. De Controlewet legt de algemene vergadering van de aandeelhouders van de
verzekeringsonderneming de verplichting op ten minste één commissaris aan te duiden. Het
gaat om een bedrijfsrevisor uit de leden van het Instituut der Bedrijfsrevisoren die door de
CBFA als commissaris is toegelaten. De verzekeringsonderneming dient de naam van de
commissaris die ze heeft aangewezen aan de CBFA over te maken.
149. Deze commissaris houdt de verzekeringsonderneming en haar verrichtingen in het oog
en brengt elke overtreding van de Controlewet alsook alles wat de financiële toestand van de
259
Art. 64 Wet 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. 260
Art. 49§3 Wet 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. 261
http://www.cbfa.be/nl/vo/circ/vo_circ.asp (consultatie op 3 februari 2010) 262
Art. 36 Controlewet. 263
Art. 38, 39, 40 Controlewet.
61
verzekeringsonderneming in het gevaar zou kunnen brengen ter kennis van de beheerders en
zaakvoerders. Tevens heeft de commissaris de verplichting om de CBFA onverwijld op de
hoogte te brengen van elke beslissing van de verzekeringsonderneming die een inbreuk vormt
op de Controlewet, die de bedrijfscontinuïteit aantast of die tot een weigering van de
goedkeuring van de jaarrekening kan leiden.
In elk geval brengt hij de CBFA verslag uit over de financiële toestanden het beheer van de
verzekeringsonderneming minstens één keer per jaar en telkens de CBFA erom verzoekt.
Onderafdeling 3. Commissie voor de verzekeringen
150. De Commissie voor de verzekeringen vormt geen controle-orgaan maar is een
adviescommissie. Ze werkt vraagstukken uit die haar door de bevoegde Minister of de CBFA
werden voorgelegd. Tevens kan ze uit eigen beweging voorstellen formuleren omtrent
bepaalde verzekeringsvraagstukken.264
De adviezen die ze formuleert worden op de website
van de CBFA bekendgemaakt.265
De Commissie vertegenwoordigt alle betrokkenen uit de verzekeringssector en bestaat uit
vertegenwoordigers die de belangen van de verzekeringsondernemingen,
verzekeringstussenpersonen, gebruikers, industrie en handelsondernemingen
vertegenwoordigen. Tevens zetelen een aantal deskundigen in de Commissie.266
AFDELING 4. CONTROLEWET EN HAAR UITVOERINGSBESLUITEN
151. De Controlewet heeft tot doel om de rechten en de belangen van verzekeringsnemers,
verzekerden en derden betrokken bij de verzekeringsovereenkomsten te beschermen.267
De
Controlewet was de Belgische anticipatie op de komst van de eerste generatie richtlijnen. De
nieuwe regels die een versterkte controle op de verzekeringsondernemingen en hun producten
inhielden focusten op de gezondheid en de voorzichtigheid van de
verzekeringsondernemingen.268
264
Art. 41§1 Controlewet. 265
Doc. C 2005/5 van de CBFA omtrent het Huishoudelijk Reglement Commissie voor Verzekeringen. 266
Art. 41§2 Controlewet; L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen,
Intersentia, 2008, 125. 267
Art. 1 Controlewet; K. HINTJENS, “De algemene controle op het verzekeringswezen” in X., Kluwer’s
Verzekeringshandboek, Antwerpen, Kluwer, losbl., I.2.4-01. 268
J.M. DELPORTE, “Commentaire de la loi du 19 juillet 1991 relative au contrôle des assurances”, R.G.A.R.
1992, nr. 11.918, (1) 1 r°.
62
152. Om te voorzien in een adequate bescherming voorziet de Controlewet in bepalingen die
betrekking hebben op de bedrijfsvoering van de verzekeringsondernemingen, door o.a. de
toegangs- en uitoefeningsvoorwaarden tot het verzekeringsbedrijf vast te leggen.269
Daarnaast legt zij prudentiële regels vast die betrekking hebben op de organisatie van de
controle op de verzekeringsondernemingen en hun activiteiten. Het gaat om een financiële
controle die erop gericht is een financiële stabiliteit in stand te houden en een economische
gezonde verzekeringsonderneming te presenteren aan de verzekeringsnemers om hun
bescherming te garanderen.270
Onderafdeling 1. Toepassingsgebied271
153. De Controlewet is van toepassing op alle in België gevestigde ondernemingen. Dit houdt
dus in dat alle Belgische verzekeringsondernemingen en alle buitenlandse
verzekeringsondernemingen met een vestiging in België onder het toepassingsgebied van de
Controlewet vallen. Tevens geldt ze voor buitenlandse verzekeringsondernemingen die in
België het verzekeringsbedrijf uitoefenen zonder er een vestiging te hebben.272
273
Volgens
deze bepaling hebben we dus te maken met verzekeringsondernemingen met een hoofdzetel
in een andere lidstaat van de EU die hun diensten aanbieden op de Belgische markt op basis
van de vrije dienstverlening.
154. De Controlewet gaat in art. 2§2, §3 en §4 over tot respectievelijk enkele uitzonderingen,
uitbreidingen en vrijstelling van het toepassingsgebied.
Zo sluit zij een aantal categorieën van verzekeringsondernemingen van het toepassingsgebied
van de Controlewet uit. Ze geldt niet voor verzekeringsmaatschappijen die in België geen
directe verzekeringen aanbieden274
, tevens worden maatschappijen van onderlinge bijstand
volgens de Wet van 23 juni 1984 en ondernemingen die een hulpverleningsactiviteit
uitoefenen uitgesloten.275
269
Art. 1 Controlewet; K. HINTJENS, “De algemene controle op het verzekeringswezen” in X., Kluwer’s
Verzekeringshandboek, Antwerpen, Kluwer, losbl., I.2.4-01. 270
L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 95. 271
Art. 2 Controlewet. 272
Art. 2§1 Controlewet. 273
Een vestiging wordt door art. 2§1 lid 2 van de Controlewet omschreven als elke permanente aanwezigheid
van een onderneming op het Belgisch grondgebied, zelfs indien die aanwezigheid niet de vorm heeft van een
bijkantoor of een agentschap maar bestaat uit een gewoon bureau dat door het eigen personeel van de
onderneming wordt beheerd of door een zelfstandig persoon die evenwel gemachtigd is om voor de onderneming
duurzaam op te treden zoals een agentschap zou doen. 274
Art. 2§1 Controlewet. 275
Uitzondering, art. 2§2 Controlewet.
63
Vervolgens werd aan de Koning de mogelijkheid toegekend om de bepalingen van de
Controlewet wat uit te breiden en van toepassing te stellen op een aantal onderlinge
verzekeringsverenigingen en verschillende instellingen voor bepaalde verrichtingen.276
Tevens kan de Koning verzekeringsondernemingen geheel of gedeeltelijk vrijstellen van de
toepassing van de Controlewet voor wat betreft enkele bijzondere verzekeringsverrichtingen
die o.a. betrekking hebben op vervoer, industriële of commerciële risico’s, herverzekering en
medeverzekering enz.277
Ten slotte werd aan de Koning de mogelijkheid toegekend om buitenlandse
verzekeringsondernemingen te ontslaan van de verplichtingen die in de Controlewet
vastgelegd zijn en dit met het oog op de uitvoering van verplichtingen die voor België uit
internationale verdragen of overeenkomsten voortvloeien.278
Deze bepaling maakte het
mogelijk om de Europese reglementering omtrent vrije vestiging en vrije dienstverlening in
de Belgische regelgeving te implementeren.279
155. Op basis van de Controlewet kunnen we een onderscheid doorvoeren tussen de materiële
controle en de financiële controle die op een verzekeringsonderneming wordt uitgeoefend.
Het zijn vooral de bepalingen die betrekking hebben op de financiële controle die vereisten en
voorwaarden met betrekking tot boekhoudkundige aspecten opleggen aan
verzekeringsondernemingen om de solvabiliteit van een verzekeringsonderneming constant te
houden.280
Onderafdeling 2. Vergunning en enige vergunning
156. De toelating tot het uitoefenen van het verzekeringsbedrijf wordt, zoals de Europese
richtlijnen voorschrijven, afhankelijk gesteld van het verkrijgen van een vergunning.281
Het
verkrijgen van dergelijke vergunning kan enkel indien verschillende in de wet vastgelegd
voorwaarden voldaan zijn. De potentiële verzekeringsonderneming dient een aanvraag tot
toelating, vergezeld van verschillende bijlagen die aantonen dat de voorwaarden gesteld in de
Controlewet zijn vervuld, aan het adres van de CBFA te formuleren.282
De aanvraag tot
276
Uitbreiding, art. 2§3 Controlewet. 277
Vrijstelling, art. 2§4 Controlewet. 278
Art. 2§5 Controlewet. 279
L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 97. 280
K. HINTJENS, “De algemene controle op het verzekeringswezen” in X., Kluwer’s Verzekeringshandboek,
Antwerpen, Kluwer, losbl., I.2.4-01. 281
Art. 3 Controlewet. 282
Art. 5 Controlereglement.
64
toelating moet verscheidene inlichtingen en bescheiden bevatten, die onder meer betrekking
hebben op de statuten, de beheerders, aandeelhouders of vennoten, het programma van
werkzaamheden dat alle technische en financiële gegevens dient te bevatten en een bewijs van
samenstelling van het vereiste minimumgarantiefonds.283
157. Zoals eerder besproken geldt in de Europese Unie voor de verzekeringssector het
principe van de enige vergunning. Het volstaat voor een verzekeringsonderneming om een
vergunning te krijgen van de toezichthoudende overheidsinstantie van de lidstaat van
herkomst waar de verzekeringsonderneming gevestigd is. Op basis van deze vergunning kan
de verzekeringsonderneming haar diensten in alle lidstaten van de EU aanbieden en
uitoefenen. Art. 64 van de Controlewet bepaalt dan ook dat verzekeringsondernemingen in
België verzekeringsverrichtingen kunnen uitoefenen door middel van het openen van een
bijkantoor of op basis van de vrije dienstverrichting indien zij in de lidstaat van herkomst een
vergunning verkregen. België kan echter, op basis van redenen van algemeen belang, wel nog
wettelijke en reglementaire bepalingen vastleggen die gelden voor de
verzekeringsondernemingen die op basis van een enige vergunning in België
verzekeringsverrichtingen wensen uit te oefenen.
158. Artikel 6bis van de Controlewet voorziet dan ook in een inlichtingsprocedure waarbij de
CBFA contact opneemt met de nationale toezichthouders van een andere lidstaat van de EU
indien zij geconfronteerd wordt met een verzekeringsonderneming die van deze
toezichthouder uit de andere lidstaat een vergunning kreeg.284
Elke verzekeringsonderneming kan dus in België verzekeringsactiviteiten uitoefenen in vrije
dienstverlening of door middel van het openen van een bijkantoor op voorwaarde dat de
bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst een dossier verstrekken aan de CBFA
waarin een aantal vermeldingen vereist zijn. Zo moet uiteraard een bewijs geleverd worden
dat de bevoegde instantie van de lidstaat van herkomst een vergunning verleende voor de
takken die de verzekeringsonderneming wenst uit te oefenen. Tevens moet een attest
afgeleverd worden dat de verzekeringsonderneming over een adequate
minimumsolvabiliteitsmarge beschikt. Van zodra de verzekeringsonderneming door de
bevoegde instantie van de lidstaat van herkomst op de hoogte is gesteld van de officiële
283
Art. 5 Controlewet. 284
Art. 6bis Controlewet; L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen,
Intersentia, 2008, 98.
65
datum van mededeling aan de CBFA van het dossier, kan zij in België starten met de
uitoefening van haar activiteiten.285
Onderafdeling 3. Bedrijfsstructuur
§1. Vorm en doel
159. De verzekeringsonderneming moet opgericht worden in een verplichte
vennootschapsvorm met rechtspersoonlijkheid, zoals een vennootschap op aandelen, een
coöperatieve vennootschap of een onderlinge verzekeringsvereniging.286
Hierop wordt een
uitzondering gevormd door de onderlinge verzekeringsverenigingen die geacht worden
rechtspersoonlijkheid te hebben bij publicatie van de statuten in het Belgisch Staatsblad.287
160. Het vennootschapsdoel is beperkt. Het doel kan bestaan uit verzekering, kapitalisatie of
beheer van gemeenschappelijke pensioenfondsen alsook tot de verrichtingen die er
rechtstreeks uit voortvloeien.288
Een verzekeringsonderneming kan om wille van die
beperking haar activiteiten dus niet uitbreiden tot bv. bankactiviteiten. Rationale hiervoor ligt
in de bescherming van de solvabiliteit van de verzekeringsonderneming.
161. Elke bepaling die nadelig is voor verzekeringsnemers, verzekerden of begunstigden
dienen uit de statuten van de verzekeringsonderneming geweerd te worden.289
162. Elke verzekeringsonderneming is onderworpen aan de bepalingen die van toepassing zijn
op de naamloze vennootschappen met betrekking tot de publicatie van de jaarrekening en de
publicatie en wijziging van oprichtingsakten.290
285
Art. 67, art. 68 Controlewet. 286
Art. 8 Controlewet. 287
Art. 11 Controlewet. 288
Art. 9 Controlewet. 289
Art. 9 Controlewet, L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen,
Intersentia, 2008, 99. 290
Art. 10 Controlewet; L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen,
Intersentia, 2008, 99.
66
§2. Geschiktheid van aandeelhouders en leiding van de
verzekeringsonderneming
163. Vervolgens werden enkele voorwaarden opgesteld die betrekking hebben op de leiding
en de aandeelhouders van de verzekeringsonderneming.
Krachtens de Controlewet wordt belang gehecht aan kwaliteit en transparantie met betrekking
tot de aandeelhouders en vennoten.291
Zo moeten de aandeelhouders, vennoten of leden die
een gekwalificeerde deelneming292
bezitten in de onderneming “geschikt” te zijn, en dit in het
kader van de noodzaak van een gezonde en voorzichtige bedrijfsvoering.293
Tevens moet de CBFA op voorhand op de hoogte gebracht worden van het voornemen van
elke natuurlijke persoon of rechtspersoon om rechtstreeks of onrechtstreeks een
gekwalificeerde deelneming in een verzekeringsonderneming te verwerven. Het zelfde geldt
indien een natuurlijk persoon of een rechtspersoon zijn gekwalificeerde deelneming op zo’n
wijze vergroot dat hierdoor de door hem gehouden stemrechten en aandelen bepaalde
percentages overschrijdt.294
164. De leiding van de verzekeringsondernemingen dient te worden toevertrouwd aan ten
minste twee personen. Zij dienen over de vereiste professionele betrouwbaarheid en de bij
hun functies passende ervaring te beschikken.295
Bij de aanvraag tot het verkrijgen van de
vergunning moet men dan ook de identiteit van de beheerders en de met de bedrijfsvoering
van de onderneming belaste personen meedelen.296
De verzekeringsonderneming kan onder
geen enkele vorm leningen toestaan aan zijn bestuurders, zaakvoerders of directeurs, behalve
onder de voorwaarden die aanvaard werden door de CBFA.297
291
J.M. DELPORTE, “Commentaire de la loi du 19 juillet 1991 relative au contrôle des assurances”, R.G.A.R.
1992, nr. 11.918, (1) 1 r°. 292
Krachtens art. 23bis§4 van de Controlewet is er sprake van een gekwalificeerde deelneming in de
verzekeringsonderneming indien iemand rechtstreeks of onrechtstreeks ten minste 10% van het kapitaal of van
de stemrechten bezit of elke andere mogelijkheid om een invloed van betekenis uit te oefenen op de
bedrijfsvoering van de onderneming waarin wordt deelgenomen. 293
Art. 8 Controlewet. 294
Art. 23bis Controlewet; L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen,
Intersentia, 2008, 121. 295
Art. 90§1 Controlewet; M. FONTAINE, Verzekeringsrecht, in het (ederlands vertaald door Kristiaan
Bernauw, Brussel, Larcier, 1999, 20. 296
Art. 5 Controlewet; J.M. DELPORTE, “Commentaire de la loi du 19 juillet 1991 relative au contrôle des
assurances”, R.G.A.R. 1992, nr. 11.918, (1) 2 r°. 297
Art. 9bis Controlewet.
67
Onderafdeling 4. Materiële controle
165. De materiële controle die op verzekeringsondernemingen wordt uitgeoefend heeft
betrekking op de tarieven, voorwaarden en documenten die betrekking hebben op het sluiten
en het uitvoeren van de verzekeringscontracten en hun congruentie met de bepalingen in de
Controlewet. Zoals eerder vermeld in het kader van de Europese harmonisatie kan een
toezichthoudende instantie enkel een “a posteriori” controle doorvoeren. De vroeger
gehanteerde “a priori” controle waarbij tarieven en voorwaarden aan de toezichthoudende
overheid voorgelegd moesten worden én goedkeuring dienden te krijgen voor zij gehanteerd
werden werd afgeschaft.
Art. 19 van de Controlewet stelt dat de gehanteerde tarieven, voorwaarden en documenten
met betrekking tot het sluiten en uitvoeren van verzekeringscontracten in overeenstemming
moeten zijn met de regels vastgelegd in de Controlewet. Daar blijft het echter niet bij, de
Controlewet gaat nog een stap verder door het principe van de “wettelijke conversie” te
hanteren. Volgens de “wettelijke conversie” worden alle clausules en overeenkomsten die niet
in overeenstemming zijn met de Controlewet of haar uitvoeringsbesluiten geacht in
overeenstemming te zijn met deze wettelijke bepalingen vanaf het sluiten van de
overeenkomst.298
Bepalingen die in de overeenkomst werden opgenomen in strijd met de
Controlewet of haar uitvoeringsbesluiten worden aldus geacht niet in de overeenkomst te zijn
opgenomen waardoor de overeenkomst geacht wordt te zijn opgesteld volgens de
Controlewet.
Onderafdeling 5. Prudentiële reglementering
166. De prudentiële reglementering start met regels die een splitsing van de activiteiten van
een verzekeringsonderneming voorop stellen. Daarnaast bestaat zij uit bepalingen die
betrekking hebben op de solvabiliteit en de solvabiliteitsmarge van een
verzekeringsonderneming, het garantiefonds en de minimumomvang van dit fonds, alsook de
technische reserves of provisies en de dekkingswaarden. Deze aspecten moeten allen instaan
voor een stabiele solvabiliteit van een verzekeringsonderneming zodat de verzekeringsnemer
een stabiliteit en constante, gezonde verzekeringsonderneming gegarandeerd kan worden.
298
Art. 19 bis Controlewet.
68
§1. Splitsing van activiteiten
167. De toelating tot uitoefening van verzekeringsactiviteiten wordt verleend per
verzekeringstak of per groep van verzekeringstakken, die door de Koning worden
vastgelegd.299
Bijlagen I en II van het Controlereglement geven de indeling in
verzekeringstakken en groepen van verzekeringstakken aan. Bijlage I voert een onderscheid
door tussen de activiteiten “niet-leven”300
en de activiteiten “leven”, waarbij elke categorie
onderverdeeld wordt in 18 takken voor de activiteiten “niet-leven” en 9 takken voor de
activiteiten “leven”. Bijlage II klasseert de takken “niet-leven” en “leven” in 9 groepen.301
De verzekeringsondernemingen die hun activiteiten wensen uit te breiden tot één of meerdere
andere verzekeringstakken dan dat hun oorspronkelijke vergunning toelaat, kunnen mits de in
het Controlereglement vastgelegde procedure en toelatingsvoorwaarden overgaan tot een
aanvraag tot uitbreiding van hun activiteiten.302
168. Het is voor elke verzekeringsonderneming naar Belgisch recht die een activiteit “niet-
leven” uitoefent, verboden om tegelijkertijd een activiteit “leven” uit te oefenen.303
Er wordt
echter wel voorzien in een uitzondering: de hierboven vermelde verzekeringsondernemingen
die voor 27 november 1992 reeds activiteiten “leven” uitoefenden mogen die activiteiten
voortzetten. Daarnaast mogen de ondernemingen die één of meerdere takken die behoren tot
de groep “leven” uitoefenen ook een activiteit uitoefenen die behoort tot de tak “Ongevallen”
of “Ziekte”.
Het is echter wel zo dat de ondernemingen die een cumul zoals hierboven omschreven
uitoefenen, een scheiding van de rekeningen dienen door te voeren zodat de resultaten van de
groepen “niet-leven” en “leven” gescheiden en duidelijk blijven.304
De CBFA kreeg de taak
toegewezen om er op toe te zien dat de rekeningen van een Belgische onderneming die
bedrijvig is in één van de groepen van activiteiten en die financiële, commerciële of
administratieve banden heeft met een onderneming werkzaam in de andere groep van
299
Art. 4 lid 2 en lid 3 Controlewet; L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht,
Antwerpen, Intersentia, 2008, 99. 300
De categorie “niet-leven” wordt vaak vermeld onder de benaming “B.O.A.R.”: brand, ongevallen en andere
risico’s. 301
Bijlagen I en II bij het Koninklijk Besluit van 22 februari 1991 houdende het algemeen reglement betreffende
de controle op de verzekeringsondernemingen, BS 11 april 1994. Hierna volgend wordt dit reglement het
Controlereglement genoemd; L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen,
Intersentia, 2008, 98. 302
Art. 7 Controlereglement. 303
Art. 14§2 Controlewet; K. HINTJENS, “De algemene controle op het verzekeringswezen” in X., Kluwer’s
Verzekeringshandboek, Antwerpen, Kluwer, losbl., I.2.4-16. 304
Art. 14§2, lid 2, 3 en 4 Controlewet.
69
activiteiten, niet worden vervalst door overeenkomsten tussen deze ondernemingen gesloten
of door regelingen die de verdeling van kosten en inkomsten zouden kunnen beïnvloeden.305
169. Voor elk van beide groepen van activiteiten “leven” en “niet-leven” die in België worden
uitgeoefend dienen de verzekeringsondernemingen een afzonderlijk beheer en een
afzonderlijke boekhouding per tak of per groep van takken door te voeren dat plaatsvindt per
kalenderjaar.306
Met deze maatregel beoogt met een besmetting van eventuele
solvabiliteitsproblemen in een bepaalde tak naar een andere tak te voorkomen.
Verzekeringsondernemingen dienen te beschikken over een aan hun werkzaamheden
aangepaste beleidsstructuur, administratieve en boekhoudkundige organisatie en interne
controle.307
§2. Solvabiliteit en solvabiliteitsmarges
170. Art. 15 van de Controlewet behandelt de solvabiliteitsmargevereisten en de vereisten die
betrekking hebben op het (minimum)garantiefonds.
171. De solvabiliteit van een verzekeringsonderneming gaat na in welke mate een
verzekeringsonderneming de mogelijkheid en het vermogen heeft om zijn
verzekeringsverplichtingen ten aanzien van de verzekeringsnemers na te komen. Ze geeft de
verhouding weer tussen het eigen vermogen en het vreemd vermogen van de
verzekeringsonderneming. Om wille van de reeds eerder aangehaalde informatie-asymmetrie
en inverse productiecyclus is het voor een verzekeringsonderneming vaak niet mogelijk om te
bepalen wat haar toekomstige verplichtingen zullen zijn.
172. Om aan deze problematiek tegemoet te komen wordt van een verzekeringsonderneming
vereist dat zij voorziet in een solvabiliteitsmarge. De solvabiliteitsmarge fungeert als een
bufferkapitaal of superbeveiliging waarbij méér wordt voorzien dan wat noodzakelijk zou zijn
voor een verzekeringsonderneming om haar verplichtingen ten aanzien van de
305
Art. 14§2 5 Controlewet. 306
Art. 14§3 Controlewet. 307
Art. 14bis Controlewet.
70
verzekeringsnemers na te komen. Ze creëert een ruimte waarbinnen een
verzekeringsonderneming eventuele financiële moeilijkheden kan opvangen.308
173. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende concepten die betrekking hebben
op de solvabiliteitsmarge. Zo bestaat de verplichte of vereiste solvabiliteitsmarge uit het
kapitaal waarover een verzekeringsonderneming dient te beschikken om de
verzekeringsactiviteit uit te oefenen waarvoor hem een vergunning is verleend. Wanneer men
spreekt over de vermogensbestanddelen die aangewend mogen worden voor de dekking van
de vereiste solvabiliteitsmarge spreekt men van de beschikbare solvabiliteitsmarge. Het
garantiefonds is dan weer gelijk aan een derde deel van de solvabiliteitsmarge. Dit
garantiefonds dient evenwel steeds een minimumomvang te hebben, men spreekt dan van het
minimumgarantiefonds.309
174. Met het oog op de Solvency II-Richtlijn, waarover later meer, en de omzetting ervan in
de nationale wetgeving op uiterlijk 31 oktober 2012 voer ik slechts een korte bespreking door
van de huidige bepalingen die betrekking hebben op de solvabiliteitsmarges.
175. De solvabiliteitsmarge wordt door de Controlewet omschreven als het vermogen van de
verzekeringsonderneming dat niet dient ter dekking van enige voorzienbare verplichting, na
aftrek van de onlichamelijke bestanddelen.310
Een verzekeringsonderneming dient, krachtens
de Controlewet, een voldoende solvabiliteitsmarge te voorzien met betrekking tot het geheel
van hun verrichtingen.311
De elementen waaruit de solvabiliteitsmarge is samengesteld
worden opgesomd in de Controlewet, de wijze van berekening en het niveau dat ze dient te
bereiken wordt door het Controlereglement vastgelegd.
308
COM/2000/634 def. Toelichting bij het voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad
tot wijzigingen van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor
schadeverzekeringsondernemingen. 309
COM/2000/634 def. Toelichting bij het voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad
tot wijzigingen van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor
schadeverzekeringsondernemingen. 310
Art. 15§2 Controlewet. 311
Art. 15§1 Controlewet.
71
a. samenstelling en bestanddelen van de beschikbare
solvabiliteitsmarge312
176. Voor de activiteiten “niet-leven” en “leven” worden een aantal gemeenschappelijke
elementen in aanmerking genomen voor de bepaling van de solvabiliteitsmarge. Het gaat om
de volgende bestanddelen:313
- het gestort maatschappelijk kapitaal verhoogd met de uitgiftepremies
- de wettelijke en vrije reserves die niet tegenover verplichtingen staan
- de overgebrachte resultaten
- de achtergestelde leningen tot beloop van de daadwerkelijk gestorte bedragen, waarbij de
som van de achtergestelde leningen, het gecumuleerd preferent aandelenkapitaal en de
effecten met onbepaalde looptijd enkel een maximum van 50% van de beschikbare of vereiste
solvabiliteitsmarge kan bereiken314
- het gecumuleerde preferent aandelenkapitaal waarbij de som van de achtergestelde leningen,
het gecumuleerd preferent aandelenkapitaal en de effecten met onbepaalde looptijd enkel een
maximum van 50% van de beschikbare of vereiste solvabiliteitsmarge kan bereiken315
. Onder
het gecumuleerd preferent aandelenkapitaal wordt verstaan het geheel van aandelen waarvan
indien in vorige jaren het preferent dividend niet of niet geheel is uitgekeerd, en die als gevolg
hiervan ook preferent blijven voor het achterstallige. Pas nadat alle achterstallige dividenden
werden uitbetaald op de cumulatief preferente aandelen kunnen dividenden op gewone
aandelen uitgekeerd worden.316
- effecten met een onbepaalde looptijd en andere instrumenten tot beloop van de
daadwerkelijk gestorte bedragen waarbij opnieuw het principe geldt dat de som van de
achtergestelde leningen, het gecumuleerd preferent aandelenkapitaal en de effecten met
onbepaalde looptijd enkel een maximum van 50% van de beschikbare of vereiste
solvabiliteitsmarge kan bereiken317
- de helft van het niet-gestorte gedeelte van het maatschappelijk kapitaal van zodra het
gestorte gedeelte 25% van het kapitaal bedraagt tot een maximum van 50% van de
312
Art. 15bis Controlewet; L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen,
Intersentia, 2008, 106. 313
Art. 15bis§1 Controlewet. 314
Naargelang welk bedrag het laagst is. 315
Naargelang welk bedrag het laagst is. 316
Circulaire D. 249 van de CBFA aan de verzekeringsondernemingen van 18 november 2004 betreffende de
omzetting van Richtlijn 2002/13 van het Europees Parlement en de Raad van 5 maart 2002 tot wijziging van
Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor
schadeverzekeringsondernemingen. 317
Naargelang welk bedrag het laagst is.
72
beschikbare of de vereiste solvabiliteitsmarge318
. Opdat een verzekeringsonderneming dit
element zou kunnen aanwenden bij de samenstelling van de solvabiliteitsmarge dient zij de
verzekeringsonderneming een met bewijzen gestaafd verzoek bij de CBFA indienen en haar
akkoord bekomen.319
177. Vervolgens komen voor de activiteiten van de groep “niet-leven” tevens volgende
bestanddelen in aanmerking indien de verzekeringsonderneming een met bewijzen gestaafd
verzoek richten aan de CBFA die haar akkoord dient te verlenen:320
- de suppletiebijdragen die onderlinge verzekeringsverenigingen van hun leden uit hoofde van
het boekjaar kunnen eisen. Bij het toekennen van haar akkoord gaat de CBFA na of de
onderneming statutair of contractueel effectief de mogelijkheid heeft om dergelijke bijdragen
ook te vragen en onder welke voorwaarden. De verzekeringsnemer zal in elk geval kennis
moeten kunnen hebben van deze mogelijkheid via het verzekeringscontract.321
- de meerwaarden die voortvloeien uit de waardering van de activa zolang deze nettoreserves
geen uitzonderlijk karakter hebben.
178. Voor de activiteiten van de groep “leven” neemt men naast de gemeenschappelijke
bestanddelen tevens volgende bestanddelen in acht voor de samenstelling van de
solvabiliteitsmarge:
- het fonds voor toekomstige toewijzingen wanneer dit kan worden gebruikt tot dekking van
eventuele verliezen en indien het niet beschikbaar is gesteld voor uitkering aan
verzekeringsnemers.322
Het gaat om het positieve resultaat van de technische rekening
levensverzekering waarover op de datum van afsluiting van het boekjaar nog geen beslissing
is genomen om het bedrag aan de aandeelhouders of aan de verzekerden uit te keren.323
318
Naargelang welk bedrag het laagst is. 319
Circulaire D. 249 van de CBFA aan de verzekeringsondernemingen van 18 november 2004 betreffende de
omzetting van Richtlijn 2002/13 van het Europees Parlement en de Raad van 5 maart 2002 tot wijziging van
Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor
schadeverzekeringsondernemingen. 320
Art. 15bis§3 Controlewet. 321
Circulaire D. 249 van de CBFA aan de verzekeringsondernemingen van 18 november 2004 betreffende de
omzetting van Richtlijn 2002/13 van het Europees Parlement en de Raad van 5 maart 2002 tot wijziging van
Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor
schadeverzekeringsondernemingen. 322
Art. 15bis §1 4° Controlewet. 323
Circulaire D. 249 van de CBFA aan de verzekeringsondernemingen van 18 november 2004 betreffende de
omzetting van Richtlijn 2002/13 van het Europees Parlement en de Raad van 5 maart 2002 tot wijziging van
Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor
schadeverzekeringsondernemingen.
73
- de meerwaarden die voortvloeien uit de waardering van de activa zolang deze nettoreserves
geen uitzonderlijk karakter hebben mits een met bewijzen gestaafd verzoek aan en een
akkoord van de CBFA.
- de niet-afgeschreven acquisitiekosten die in de technische voorzieningen zijn vervat mits
een met bewijzen gestaafd verzoek aan en een akkoord van de CBFA. De acquisitiekosten
omvatten de kosten die rechtstreeks of onrechtstreeks ontstaan bij het sluiten van een
overeenkomst. Het zijn de kosten die gemaakt worden om de overeenkomst te sluiten zoals
afsluitprovisies, kosten voor het aanvragen en opmaken van polissen, administratiekosten,
kosten van medische keuring, etc.324
- de toekomstige winsten van de onderneming voor een bedrag dat niet hoger is dan 25% van
de beschikbare solvabiliteitsmarge of de vereiste solvabiliteitsmarge325
mits een met bewijzen
gestaafd verzoek aan en een akkoord van de CBFA.326
De Controlewet geeft aan hoe het
bedrag van de toekomstige winsten berekend dient te worden. Tevens dient er een actuarieel
verslag opgesteld te worden waarin aangegeven wordt dat deze winsten in de toekomst
waarschijnlijk ook daadwerkelijk gerealiseerd zullen worden.327
179. Om de solvabiliteitsmarge accuraat samen te stellen dient er van som van de
bovenstaande bestanddelen enkele elementen afgetrokken worden.
Ten eerste geeft de Controlewet aan dat de onlichamelijke bestanddelen afgetrokken moeten
worden van de bestanddelen van de samengestelde solvabiliteitsmarge.328
Tevens moeten de eigen aandelen in mindering gebracht worden. Een
verzekeringsonderneming die rechtstreeks eigen aandelen aanhoudt dient ze in mindering te
brengen van de bestanddelen van de solvabiliteitsmarge.329
Ook deelnemingen van de verzekeringsonderneming in andere verzekeringsondernemingen,
herverzekeringsondernemingen, kredietinstellingen, financiële instellingen en financiële
holdings worden in mindering gebracht.330
324
PRICEWATERHOUSE COOPERS NV, Verzekeringsmaatschappijen: verslaggeving en toezicht, Kluwer, 2002, 49. 325
Naargelang welk bedrag het laagst is. 326
Art. 15bis§3 Controlewet. 327
Circulaire D. 249 van de CBFA aan de verzekeringsondernemingen van 18 november 2004 betreffende de
omzetting van Richtlijn 2002/13 van het Europees Parlement en de Raad van 5 maart 2002 tot wijziging van
Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor
schadeverzekeringsondernemingen. 328
Art. 15§2 Controlewet. 329
Art. 15bis§4 Controlewet; Circulaire D. 249 van de CBFA aan de verzekeringsondernemingen van 18
november 2004 betreffende de omzetting van Richtlijn 2002/13 van het Europees Parlement en de Raad van 5
maart 2002 tot wijziging van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten
voor schadeverzekeringsondernemingen.
74
b. berekening van de vereiste solvabiliteitsmarge voor de activiteiten
“niet-leven”331
180. De verplichte solvabiliteitsmarge wordt berekend op basis van de jaarlijkse premies en
de gemiddelde schadelast van de laatste drie boekjaren332
.333
181. Voor de eerste berekening ten opzichte van de premies wordt vertrokken van het hoogste
bedrag van ofwel alle uitgegeven brutopremies of –bijdragen of alle verdiende brutopremies
of –bijdragen van het laatste boekjaar. Daarbij worden de bedragen van de premies die
gedurende het laatste boekjaar uit hoofde van herverzekering werden aangenomen opgeteld.
Deze som wordt verminderd met het totaalbedrag van de gedurende het laatste boekjaar
vernietigde premies of bijdragen, het totaalbedrag van belastingen, taksen en andere toeslagen
geïnd voor rekening van derden op de samengestelde premies of bijdragen.
De uitkomst van deze bewerking wordt in twee delen opgesplitst waarbij deel A bestaat uit
vijftig miljoen euro, deel B omvat het resterende gedeelte van de uitkomst. Deel A wordt
vermenigvuldigd met 18%, deel B wordt vermenigvuldigd met 16%. Vervolgens worden deel
A en deel B opnieuw bij elkaar opgeteld.
Deze uitkomst wordt vermenigvuldigd met het getal dat de voor de som van de laatste drie
boekjaren bestaande verhouding aangeeft tussen het bedrag van de schaden die na aftrek van
de uit hoofde van herverzekering invorderbare bedragen ten laste van de onderneming blijven
en het bedrag van de brutoschaden waarbij dit verhoudingsgetal niet lager mag liggen dan
50%. De uitkomst van deze bewerkingen geeft de solvabiliteitsmarge weer.
182. Voor de tweede berekening ten opzichte van de schadegevallen telt men samen: de
gemiddelde schaden die gedurende de laatste drie boekjaren in het kader van het directe
verzekeringsbedrijf zijn betaald (opgeteld zonder aftrek van de schaden ten laste van de
330
Art. 15bis§4 Controlewet. 331
Art. 18A Controlereglement; L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen,
Intersentia, 2008, 107-108. Voor een schematische weergave van de bewerkingen zie R. VAN GOMPEL,
“Introduction” in X., “Solvency II & IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.
Verz. 2009, dossier nr. 15, (13) 15 – 16. 332
Indien de verzekeringsonderneming hoofdzakelijk één of meerdere risico’s van krediet, storm, hagel of vorst
dekken wordt de referentieperiode voor de berekening van de gemiddelde schadelasten van drie jaar verlengd
naar zeven jaar. 333
Art. 18 Controlereglement; L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen,
Intersentia, 2008, 107; Circulaire D. 249 van de CBFA aan de verzekeringsondernemingen van 18 november
2004 betreffende de omzetting van Richtlijn 2002/13 van het Europees Parlement en de Raad van 5 maart 2002
tot wijziging van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor
schadeverzekeringsondernemingen.
75
herverzekeraars), het bedrag van de schaden die gedurende diezelfde periodes uit hoofde van
de aangenomen herverzekeringen zijn betaald en het bedrag van de voorzieningen voor te
betalen schaden die aan het eind van het laatste boekjaar voor zowel het directe
verzekeringsbedrijf als aangenomen herverzekeringen zijn gevormd.
Van deze uitkomst wordt afgetrokken: de bedragen van de tijdens de drie boekjaren
uitgeoefende verhaalsrechten en de bedragen van de voorzieningen voor te betalen schaden
die aan het begin van het tweede boekjaar334
(voorafgaand aan het af te sluiten derde
boekjaar) gevormd werden, zowel voor het directe verzekeringsbedrijf als voor de
aangenomen herverzekeringen.
Ook hier wordt een splitsing doorgevoerd. Eén derde335
van de uitkomst van bovenstaande
bewerking wordt in twee delen verdeeld. Deel A bestaat uit vijfendertig miljoen euro, deel B
omvat ook hier het resterende gedeelte. Deel A wordt vervolgens vermenigvuldigd met 26%,
deel B met 23%. Beide delen worden opnieuw opgeteld waarna de uitkomst ook hier
vermenigvuldigd wordt met het getal dat de voor de som van de laatste drie boekjaren
bestaande verhouding aangeeft tussen het bedrag van de schaden die na aftrek van de uit
hoofde van herverzekering invorderbare bedragen ten laste van de onderneming blijven en het
bedrag van de brutoschaden waarbij dit verhoudingsgetal niet lager mag liggen dan 50%. De
uitkomst van deze bewerkingen geeft de solvabiliteitsmarge weer.
Het bedrag van de vereiste solvabiliteitsmarge moet gelijk zijn aan de hoogste uitkomst van
de twee hierboven gemaakte berekeningen.
c. berekening van de vereiste solvabiliteitsmarge voor de activiteiten
“leven”336
183. Ook hier worden twee berekeningen doorgevoerd maar wordt niet de hoogste uitkomst
van de twee in aanmerking genomen voor de vereiste solvabiliteitsmarge maar worden zij
beiden opgeteld om de vereiste solvabiliteitsmarge te berekenen.
334
Indien we te maken hebben met een referentieperiode van zeven jaar in plaats van drie jaar
(verzekeringsonderneming die hoofdzakelijk risico’s van krediet, storm, hagel of vorst dekt) hanteert men het
bedrag van de voorzieningen voor te betalen schade aan het begin van het zesde boekjaar voorafgaand aan het
laatste (zevende) boekjaar gevormd om af te trekken van de eerder weergegeven som. 335
Of één zevende indien het gaat om een referentieperiode van zeven jaar. 336
Art. 18B Controlereglement; L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen,
Intersentia, 2008, 109.
76
184. Voor de eerste berekening wordt het gedeelte dat gelijk is aan 4% van de voorziening
voor de verzekering “leven” dat betrekking heeft op de rechtstreekse zaken en de in
herverzekering aangenomen zaken zonder aftrek van de herverzekering vermenigvuldigd met
de voor het laatste boekjaar bestaande verhouding tussen het bedrag van de voorziening
“leven” met aftrek van de in herverzekering afgestane zaken en het brutobedrag van deze
voorziening waarbij deze verhouding in geen geval kleiner mag zijn dan 85%.
185. Voor de tweede berekening wordt het gedeelte dat gelijk is aan 0,3% van de niet-
negatieve risicokapitalen, ten laste van de onderneming, vermenigvuldigd met de voor het
laatste boekjaar bestaande verhouding tussen het bedrag van de risicokapitalen, ten laste van
de onderneming, en het bedrag van de risicokapitalen zonder aftrek van de herverzekering.
Deze verhouding mag in geen geval kleiner zijn dan 50%.
§3. Waarborgfonds
186. Er wordt voor het eerst een vermelding gemaakt van het waarborgfonds in art. 5, 6° van
de Controlewet volgens dewelke bij elke aanvraag tot toelating een bewijs gevoegd moet
worden dat aantoont dat het minimumwaarborgfonds is samengesteld. Art. 15ter bepaalt dat
het waarborgfonds één derde bedraagt van de solvabiliteitsmarge.337
Het absolute minimum dat het waarborgfonds dient te bereiken wordt door de Koning
vastgelegd volgens de categorieën van risico’s die in de betrokken takken begrepen zijn. Het
Controlereglement prikt, onder impuls van de Richtlijn 2002/13, het minimumwaarborgfonds
vast op twee miljoen euro en drie miljoen euro, afhankelijk van de takken waarin de
verzekeringsonderneming actief is.338
Wanneer de verzekeringsonderneming echter actief is
in meerdere takken dan wordt voor de berekening van het waarborgfonds slechts rekening
gehouden met die tak die het hoogste absolute minimum van het waarborgfonds vereist.339
§4. Technische reserves
187. De Controlewet legt verzekeringsondernemingen de verplichting op om te voorzien in
technische voorzieningen.340
Deze voorzieningen bestaan uit technische reserves of provisies
337
Art. 15ter Controlewet; L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen,
Intersentia, 2008, 110. 338
Art. 19§1 Controlereglement. 339
Art. 19§2 Controlereglement. 340
Art. 16§1 Controlewet.
77
die gevormd worden op basis van de berekening van de verplichtingen die voortvloeien uit de
uitvoering van de door de verzekeringsonderneming afgesloten verzekeringscontracten.
Het is immers zo dat, om wille van de inverse productiecyclus, de verzekeringscontracten
uitgestelde verzekeringsverbintenissen creëren.341
De verzekeringsonderneming heeft dan de
taak om een raming door te voeren met betrekking tot de lopende overeenkomsten en de
overeenkomsten die nog niet vereffend zijn342
, waarbij zij gaat berekenen welke last in een
volgend boekjaar voorzien dient te worden waarvan het bedrag of de realisatie van het risico
niet zeker is.343
De technische reserves geven dus een overzicht van de
verzekeringsverbintenissen die lopende zijn maar waarvan er nog geen uitvoering plaats vond
en moeten het de verzekeringsonderneming mogelijk maken de verbintenissen die zij in de
verzekeringscontracten is aangegaan na te komen.344
188. De berekening en het te bereiken minimumbedrag van de technische reserves of
provisies wordt toegewezen aan de Koning en vindt men terug in het Controlereglement.
Globaal kan men vier soorten technische reserves onderscheiden.
189. In de eerste plaats dient een verzekeringsonderneming technische reserves aan te leggen
voor niet-verdiende premies en lopende risico’s.345
Verzekeringscontracten bestaan over het
algemeen uit jaarcontracten. De premie die men betaald heeft dan ook betrekking op de
dekking van een risico voor één jaar. Het te dekken of “verzekerde” jaar valt echter vaak niet
samen met het boekjaar zodat de betaalde premie niet in het boekjaar waarin het
verzekeringscontract is afgesloten geboekt kan worden. Een deel van de premie zal immers
betrekking hebben op het resterende deel van het verzekerde jaar en zal naar het volgend
boekjaar overgedragen moeten worden. Dit over te dragen deel van de premies wordt op de
reserverekening onder de lopende risico’s geboekt en vormt een reserve voor deze lopende
risico’s.346
190. Ten tweede onderscheidt men de provisies voor de te betalen schadegevallen.347
Het is
voor een verzekeringsonderneming niet altijd mogelijk om de schadegevallen die in een
341
L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 110. 342
Art. 16§1 lid 2 Controlewet. 343
L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 111. 344
M. FONTAINE, Verzekeringsrecht, in het (ederlands vertaald door Kristiaan Bernauw, Brussel, Larcier, 1999,
21. 345
Art. 11§1, A, 1° Controlereglement. 346
L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 112. 347
Art. 11§1, A, 2° Controlereglement.
78
bepaald boekjaar worden aangemeld, onmiddellijk en in hetzelfde boekjaar te vergoeden.
Tevens is het mogelijk dat de verzekeringsonderneming reeds overgaat tot gedeeltelijke
vergoeding, waarbij het resterende gedeelte in een volgend boekjaar wordt overgemaakt. Dit
betekent dus dat een verzekeringsonderneming op het eind van een boekjaar zal moeten
nagaan welke schadelasten of welk gedeeltes ervan nog uitbetaald dienen te worden. Deze
bedragen worden op de reserverekening voor de te betalen schadegevallen geboekt en dienen
als reserve voor de nog (gedeeltelijk) uit te voeren verzekeringsverbintenissen waarvan de
realisatie zich in een vorig boekjaar voordeed.348
191. Ten derde onderscheidt men de voorziening voor egalisatie en catastrofen. Deze reserve
wordt aangelegd met het oog op bijzondere risico’s en onvoorzienbare schadegevallen. Ze
dient aangelegd te worden met de bedoeling om komende jaren niet-technische verliezen te
compenseren en bijzondere risico’s te dekken. Ze moet aangelegd worden voor o.a.
kredietrisico’s, risico’s die betrekking hebben op natuurelementen, risico’s met betrekking tot
kernenergie en milieuverontreiniging, lucht- en ruimtevaartrisico’s,...349
192. De laatste bijzondere reserve wordt gevormd door de wiskundige reserve.350
De
wiskundige reserve is vooral van belang binnen de activiteiten “leven”. In principe is zal in
het kader van bv. een levensverzekering de premie stijgen naargelang de leeftijd van de
verzekerde toeneemt. Om te vermijden dat de verzekerde met een steeds hoger wordende
premie geconfronteerd zou worden hanteert men echter de genivelleerde premie. De
genivelleerde premie is een premie die constant blijft in de tijd. In het eerste deel van de
periode betaalt de verzekerde eerst een genivelleerde premie die hoger ligt dan de premie die
hij zou moeten betalen in functie van zijn leeftijd. Op een bepaald ogenblik in de tijd zijn de
genivelleerde premie en de premie in functie van de leeftijd aan elkaar gelijk. Vanaf dat
ogenblik komt de genivelleerde premie onder de premie in functie van de leeftijd te liggen.
Gedurende de eerste periode wordt er aldus, door de hogere premie, een spaarkapitaal
aangelegd. In de periode na de kruising van de genivelleerde premie met de premie in functie
van de leeftijd ontstaat er een risico aangezien de genivelleerde premie onder de premie in
functie van de leeftijd komt te liggen. Dit risico kan opgevangen worden door het
spaarkapitaal dat gedurende de eerste periode werd aangelegd. Dit spaarkapitaal wordt de
348
L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 112. 349
Art. 11§1, A, 3° Controlereglement. 350
Art. 11§1, A, 4° Controlereglement.
79
wiskundige reserve genoemd. Ze wordt “wiskundig” genoemd om wille van het feit dat voor
de berekening van de reserve en de genivelleerde premie een aantal belangrijke cijfers en
berekeningen in acht genomen dienen te worden, waaronder de sterftecijfers, de duurtijd van
de verbintenissen, etc.351
§5. Dekkingswaarden en het bijzonder vermogen
193. De Controlewet bepaalt dat de technische reserves op elk ogenblik gedekt moeten zijn
door gelijkwaardige activa die aan de verzekeringsonderneming in volle eigendom
toebehoren. Deze activa worden “dekkingswaarden” genoemd. De Koning bepaalt de aard
van de dekkingswaarden, de regels omtrent hun lokalisatie, de raming ervan en de grenzen
waarbinnen ze worden toegewezen.352
De dekkingswaarden dienen volgens het Controlereglement in functie te staan van de aard
van de door de verzekeringsonderneming uitgeoefende verrichtingen, zodat de veiligheid, het
rendement en de liquiditeit van de beleggingen van de verzekeringsonderneming gewaarborgd
kunnen worden. De verzekeringsonderneming heeft de plicht om haar dekkingswaarden te
diversifiëren en te spreiden.353
194. Het Controlereglement geeft vervolgens aan waar de dekkingswaarden gelokaliseerd
dienen te worden, uit welke beleggingscategorieën zij kunnen bestaan, welke verhoudingen
de dekkingswaarden al dan niet mogen aannemen, welke affectatiewaarden gehanteerd dienen
te worden en welke congruentieregels gevolgd moeten worden.
De lokalisatie heeft betrekking op de aanwezigheid van roerende en onroerende activa binnen
de grenzen, gewoonlijk de grenzen van de Europese Unie.354
De beleggingscategorieën waarbinnen de dekkingswaarden gesitueerd kunnen zijn lopen
uiteen van obligaties, kasbons, aankoop- en verkoopopties tot leningen met voldoende
waarborg, vorderingen op verzekeringsnemers en zichtrekeningen. De CBFA kan in
uitzonderlijke omstandigheden en voor een beperkte duur een andere lokalisatie en andere
beleggingscategorieën toestaan zolang ook deze voldoen aan de vereisten van veiligheid,
351
L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 113. 352
Art. 16§2 Controlewet. 353
Art. 10§2 Controlereglement; L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen,
Intersentia, 2008, 114. 354
Art. 10§2 lid 3 Controlereglement; M. FONTAINE, Verzekeringsrecht, in het (ederlands vertaald door
Kristiaan Bernauw, Brussel, Larcier, 1999, 21.
80
rendement, liquidatie, diversificatie en spreiding.355
Tevens kan zij zich ook verzetten tegen
bepaalde beleggingen indien zij redenen heeft om aan te nemen dat die beleggingen geen
voldoende waarborgen meer bieden om te beantwoorden aan de hierboven aangehaalde
vereisten.356
De dekkingswaarden mogen bepaalde verhoudingen uitgedrukt in percenten van het totaal
van de technische voorzieningen niet overschrijden. Zo mag bv. slechts 10% van de
dekkingswaarden belegd worden in aandelen, waardepapieren en obligaties.357
Deze
percentages zijn uiteraard opgesteld met het oog op de diversificatie en spreiding van de
dekkingswaarden.
Met betrekking tot de dekkingswaarden dient men een aantal bijzondere waarderingsregels te
hanteren. Zo voorziet het Controlereglement in een aantal bepalingen met betrekking tot de
affectatiewaarde van de dekkingswaarden van de technische voorzieningen. Ze stelt dat bij de
waardering van de dekkingswaarden een voorzichtigheidsbeginsel aangewend dient te
worden, dat men rekening moet houden met de schulden die ontstonden als gevolg van de
verwerving van de activa en legt waarderingsregels vast voor de waardering van de
verschillende categorieën dekkingswaarden.358
De dekkingswaarden dienen tevens aan bepaalde congruentieregels te voldoen. Deze
congruentieregels werden vastgelegd in Bijlage IV van het Controlereglement. Zij hebben
betrekking op de uitdrukking verplichtingen in bepaalde valuta. Zo geldt bv. de regel dat
indien de dekking van een overeenkomst niet in een bepaalde valuta is uitgedrukt, de
verplichtingen van de verzekeraar geacht worden opeisbaar te zijn in de valuta van het land
waar het risico gelegen is.359
195. Elke verzekeringsonderneming dient een doorlopende inventaris van dekkingswaarden
bij te houden. Deze inventaris geeft aan dat het totale bedrag van de dekkingswaarden op elk
ogenblik minstens gelijk is aan het bedrag van de technische voorzieningen. Ze vormt een
register waarin alle activa die tot dekkingswaarden worden bestemd ingeschreven worden. De
inschrijving van de waarden in het register van de dekkingswaarden brengt met zich mee dat
de waarden vanaf de datum van inschrijving deel uitmaken van het bijzonder vermogen van
355
Art. 10§3, 16° Controlereglement; L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht,
Antwerpen, Intersentia, 2008, 114. 356
Art. 10§8 Controlereglement. 357
Art. 10§4, 2° Controlereglement. 358
Art. 10§9 Controlereglement. 359
Bijlage IV van het Controlereglement omtrent de Congruentieregels, punt 2.
81
de verzekeringsonderneming.360
Het totaal van de dekkingswaarden vormt per afzonderlijk
beheer immers een bijzonder vermogen dat bij voorrang is voorbehouden ter nakoming van
de verbintenissen van de verzekeringsonderneming tegenover de verzekerde of
begunstigde.361
Het register wordt bijgehouden op de maatschappelijke zetel van de
verzekeringsonderneming en wordt opgemaakt bij afsluiting van de jaarrekening, op de laatste
dag van elk kwartaal en telkens de Controledienst dit noodzakelijk acht.362
§6. Herstel- en interventiemaatregelen363
196. Richtlijn 2002/13 breidde de herstel- en interventiemaatregelen van de CBFA gevoelig
uit.
a. herstel
197. De door de Controlewet voorgeschreven bepalingen die betrekking hebben op de
solvabiliteitsmarge, de technische voorzieningen en de dekkingswaarden zijn van essentieel
belang om de stabiliteit en de gezondheid van de financiële situatie van een
verzekeringsonderneming te garanderen. Daarom voorziet de Controlewet in enkele
bijzondere bevoegdheden voor de CBFA. Zij kan bepaalde interventie- en herstelmaatregelen
instellen indien zij geconfronteerd wordt met een verzekeringsonderneming die de vereisten
met betrekking tot de solvabiliteitsmarge, de technische voorzieningen of de
dekkingswaarden niet respecteert. Deze interventiemaatregelen van de CBFA dienen de
financiële toestand van de verzekeringsonderneming opnieuw te herstellen.
198. Zo kan een verzekeringsonderneming waarvan de solvabiliteitsmarge de vereiste hoogte
niet meer bereikt verplicht worden een herstelplan uit te werken en aan de CBFA binnen een
bepaalde termijn voor te leggen om de solvabiliteitsmarge opnieuw op peil te brengen. In
360
Verordening nr. 12 van 22 januari 2002 van de Controledienst voor Verzekeringen tot vaststelling van de
regels betreffende de doorlopende inventaris van de dekkingswaarden; L. SCHUERMANS, Grondslagen van het
Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 114. 361
Art. 18 Controlewet. 362
Verordening nr. 12 van 22 januari 2001 van de Controledienst voor Verzekeringen tot vaststelling van de
regels betreffende de doorlopende inventaris van de dekkingswaarden, goedgekeurd door het Ministerieel Besluit
van 30 maart 2001, tot goedkeuring van de Verordening nr. 12 van de Controledienst voor Verzekeringen tot
vaststelling van de regels betreffende de doorlopende inventaris van de dekkingswaarden, BS 25 april 2001. 363
Art. 26 Controlewet.
82
uitzonderlijke omstandigheden kan de CBFA, indien zij van oordeel is dat de financiële
toestand nog zal verslechteren, de vrije beschikking over de activa beperken of verbieden.364
Indien zou blijken dat de solvabiliteitsmarge het niveau van het waarborgfonds niet meer zou
bereiken kan de CBFA de verzekeringsonderneming verplichten om op korte termijn een
financieringsplan voor te leggen dat ook door de CBFA goedgekeurd dient te worden.365
Daarnaast kan de CBFA alle maatregelen treffen die de belangen van de verzekeringsnemers,
de verzekerden en de begunstigden kunnen vrijwaren en een financieel saneringsplan
eisen.366
Dit financieel saneringsplan kan door de CBFA zelfs geëist worden indien de
verzekeringsonderneming nog over de vereiste solvabiliteitsmarge beschikt. Het maakt de
CBFA mogelijk in te grijpen van zodra de rechten van de verzekeringsnemers, verzekerden en
begunstigden bedreigd worden zodat ze niet meer hoeft te wachten tot er een tekort ontstaat in
de vereiste solvabiliteitsmarge om in te kunnen grijpen.367
199. De CBFA kan verzekeringsondernemingen tevens verplichten om een hogere
solvabiliteitsmarge samen te stellen om de garantie te kunnen bieden dat zij haar toekomstige
verzekeringsverplichtingen zal kunnen blijven voldoen.368
Verder kan zij ook overgaan tot het
lager waarderen van elementen van de beschikbare solvabiliteitsmarge. Indien de CBFA
merkt dat de marktwaarde van bepaalde activa sterk gedaald is kan zij de minderwaarden die
hieruit voortvloeien aftrekken van de bestanddelen van de beschikbare solvabiliteitsmarge.369
b. interventie
200. Wanneer de CBFA opmerkt dat zaken fout lopen binnen een
verzekeringsonderneming370
kan zij een termijn opgeven waarbinnen de zaken op punt gezet
364
Art. 26§2 lid 1 Controlewet; K. HINTJENS, “De algemene controle op het verzekeringswezen” in X., Kluwer’s
Verzekeringshandboek, Antwerpen, Kluwer, losbl., I.2.4-13. 365
Art. 26§2 lid 4 Controlewet K. HINTJENS, “De algemene controle op het verzekeringswezen” in X., Kluwer’s
Verzekeringshandboek, Antwerpen, Kluwer, losbl., I.2.4-13. 366
Art. 26§2 lid 6 Controlewet; K. HINTJENS, “De algemene controle op het verzekeringswezen” in X., Kluwer’s
Verzekeringshandboek, Antwerpen, Kluwer, losbl., I.2.4-13. 367
Circulaire D. 249 van de CBFA aan de verzekeringsondernemingen van 18 november 2004 betreffende de
omzetting van Richtlijn 2002/13 van het Europees Parlement en de Raad van 5 maart 2002 tot wijziging van
Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor
schadeverzekeringsondernemingen. 368
Art. 26§2 lid 8 Controlewet. 369
Circulaire D. 249 van de CBFA aan de verzekeringsondernemingen van 18 november 2004 betreffende de
omzetting van Richtlijn 2002/13 van het Europees Parlement en de Raad van 5 maart 2002 tot wijziging van
Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor
schadeverzekeringsondernemingen. 370
Indien een verzekeringsonderneming bv. de bepalingen van de Controlewet of haar uitvoeringsbesluiten zoals
het Controlereglement niet respecteert, indien zou blijken dat de door de verzekeringsonderneming gehanteerde
83
dienen te worden. Indien de toestand na deze termijn niet opgelost is kan de CBFA overgaan
tot een interventie in de verzekeringsonderneming door een bijzondere commissaris aan te
stellen, bepaalde verrichtingen of activiteiten te verbieden, een overdracht van de volledige of
gedeeltelijke portefeuille te verbieden of de vervangen op te leggen van de zaakvoerders of
bestuurders.371
Onderafdeling 6. Financiële rapportering
§1. Jaarrekening, balans, resultatenrekening, toelichting – algemeen
201. De Wet van 17 juli 1975 betreffende de boekhouding van ondernemingen372
legt aan de
meeste Belgische ondernemingen de verplichting op om een jaarrekening op te stellen en die
neer te leggen bij de Balanscentrale.373
202. Ondernemingen zijn volgens de Boekhoudwet verplicht om op passende wijze een
boekhouding, aangepast aan de aard en omvang van haar bedrijf, bij te houden. In deze
boekhouding moet weergegeven worden wat de verrichtingen, bezittingen, vorderingen,
schulden en verplichtingen van de onderneming zijn. Deze boekhouding dient, behoudens
enkele uitzonderingen, gevoerd te worden volgens de regels van het dubbel boekhouden
waarbij alle verrichtingen zonder uitstel, getrouw, volledig en chronologisch opgenomen
worden.374
203. Aansluitend op de boekhouding dient de onderneming op het einde van het boekjaar de
jaarrekening op te stellen. De jaarrekening bestaat uit de balans, de resultatenrekening en de
toelichting.375
Zij moet opgesteld worden volgens de bepalingen van het K.B. van 30 januari
2001 tot uitvoering van het Wetboek Vennootschappen.376
De jaarrekening geeft een
overzicht van de financiële toestand van de onderneming waarbij ze op een duidelijke wijze
wijze van beheer of haar financiële toestand geen voldoende waarborgen meer zou bieden voor een goede
afwikkeling van haar aangegane verbintenissen of indien zou blijken dat de administratieve of boekhoudkundige
organisatie leemtes vertoont. 371
Art. 26§4 Controlewet; J.M. DELPORTE, “Commentaire de la loi du 19 juillet 1991 relative au contrôle des
assurances”, R.G.A.R. 1992, nr. 11.918, (1) 3 r°. 372
Wet van 17 juli 1975 betreffende de boekhouding van de ondernemingen, BS 4 september 1975. Hierna
volgend wordt deze wet de Boekhoudwet genoemd. 373
Deze verplichting geldt in het algemeen voor de vennootschappen die naar Belgisch recht zijn opgericht
onder de vorm van een NV, Comm. VA, BVBA, CVBA, ESV, VOF, Comm. V, CVOA. Ook het Europees
economisch samenwerkingsverband en de Europese vennootschap naar Belgisch recht dienen een jaarrekening
op te stellen en in te dienen. 374
Art. 2, 3, 4 Boekhoudwet. 375
Art. 22 K.B. van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek Vennootschappen, BS 6 februari 2001. 376
Art. 23 K.B. van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek Vennootschappen, BS 6 februari 2001.
84
weergeeft in welke mate er winst of verlies geleden werd door de onderneming. Daarom moet
ze een getrouw beeld weer te geven van het vermogen, de financiële positie en het resultaat
van de onderneming.377
204. Zowel de balans als de resultatenrekening moeten opgesteld worden volgens de
schema’s die als bijlage het K.B. van 30 januari 2001 vergezellen.378
De balans geeft weer waaruit het vermogen van de onderneming bestaat en hoe het vermogen
gefinancierd werd. Zij wordt daarom in twee delen opgesplitst: aan de actiefzijde worden de
activa van de onderneming weergegeven waarbij men de vermogensbestanddelen van de
onderneming indeelt op basis van bestemming en ze klasseert onder de verschillende soorten
activa.379
Zo vinden we onder meer de vaste activa (immateriële activa, materiële activa,
financiële vaste activa etc.) en de vlottende activa (vorderingen, voorraden en bestellingen in
uitvoering etc.) terug. Onder de passiefzijde wordt weergegeven met welke middelen de
actiefbestanddelen van de onderneming gefinancierd worden. De actiefbestanddelen kunnen
gefinancierd worden met eigen vermogen (kapitaal, uitgiftepremies, reserves, overgedragen
winst of verlies etc.) van de onderneming of met vreemd vermogen (bestaande uit schulden
waaronder bv. achtergestelde leningen, handelsschulden en voorzieningen voor risico’s en
kosten).
205. De resultatenrekening geeft de verschillende posten weer die relevant zijn voor de
onderneming, waarbij per post de opbrengsten en kosten worden opgenomen. De posten
worden geklasseerd per rubriek en onderrubriek waardoor het mogelijk gemaakt wordt om
een perfect overzicht te krijgen van de opbrengsten en kosten van de onderneming.
206. De toelichting tot de jaarrekening bevat een aantal wettelijk verplicht te vermelden
gegevens, formuleert een samenvatting van de waarderingregels380
en geeft voor verschillende
in de wet opgesomde posten telkenmale een staat of een toelichting weer bij de verschillende
balansposten.381
377
H. COUSY, J. STUYCK en W. VAN GERVEN, Handels- en economisch recht, Deel 1 Ondernemingsrecht in
Beginselen van het Belgisch privaatrecht, Gent, Story-Scientia, 1992, 199. 378
Art. 82 K.B. van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek Vennootschappen, BS 6 februari 2001. 379
H. COUSY, J. STUYCK en W. VAN GERVEN, Handels- en economisch recht, Deel 1 Ondernemingsrecht in
Beginselen van het Belgisch privaatrecht, Gent, Story-Scientia, 1992, 200. 380
Elke vennootschap dient immers de regels vast te leggen die gehanteerd worden voor de waardering van
onder andere de inventaris, de afschrijvingen, waardeverminderingen, etc. 381
Art. 91 K.B. van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek Vennootschappen, BS 6 februari 2001.
85
§2. Jaarrekening, balans, resultatenrekening, toelichting -
verzekeringsondernemingen
207. Voor de verzekeringsondernemingen gelden bijzondere regels voor de opstelling van de
jaarrekening. Het K.B. van 17 november 1994 betreffende de jaarrekening van
verzekeringsondernemingen382
en het K.B. van 13 februari 1996 betreffende de
geconsolideerde jaarrekening van verzekeringsondernemingen en
herverzekeringsondernemingen383
betekenden de omzetting naar Belgisch recht van de
Richtlijn 91/674 betreffende de jaarrekening van verzekeringsondernemingen384
.385
208. De creatie van de ééngemaakte interne verzekeringsmarkt maakte het noodzakelijk om
een coördinatie door te voeren van de waarborgen die werden geboden om de belangen van
zowel deelnemers in een vennootschap als derden te beschermen.
Verzekeringsondernemingen kregen de mogelijkheid om (binnen de EU) over de
landsgrenzen heen hun activiteiten uit te oefenen. Dit betekende dat een goede
vergelijkbaarheid van de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van
verzekeringsondernemingen noodzakelijk was, zowel voor de crediteuren, debiteuren,
aandeelhouders, verzekeringsnemers en het publiek in het algemeen. Omdat de indeling en
inhoud van de jaarrekening van de verzekeringsondernemingen vaak grote verschillen
vertoonde was het nodig om te voorzien in jaarrekeningen die dezelfde indeling en
omschrijving van de posten vertoonde. Dit werd gerealiseerd door de Richtlijn 91/674.386
a. samenstelling resultatenrekening verzekeringsonderneming
209. Zoals reeds eerder vermeld vereist de Controlewet dat voor de twee activiteitengroepen
“niet-leven” en “leven” een afzonderlijk beheer en een afzonderlijke boekhouding gevoerd
moet worden om het mogelijk te maken om de resultaten van de beide groepen afzonderlijk
weer te kunnen geven.387
382
Koninklijk Besluit van 17 november 1994 betreffende de jaarrekening van verzekeringsondernemingen, BS
21 december 1994. 383
Koninklijk Besluit van 13 februari 1996 betreffende de geconsolideerde jaarrekening van
verzekeringsondernemingen en herverzekeringsondernemingen, BS 9 maart 1996. 384
Richtlijn 91/674 van de Raad van 19 december 1991 betreffende de jaarrekening en geconsolideerde
jaarrekening van verzekeringsondernemingen, Pb. L. 31 december 1991, afl. 374, 7 – 31. 385
L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 115. 386
Overwegingen 1, 4, 6 van de Richtlijn 91/674 van de Raad van 19 december 1991 betreffende de jaarrekening
van verzekeringsondernemingen. 387
Art. 14§3 Controlewet.
86
De vereiste van een afzonderlijke boekhouding voor de afzonderlijke groepen had zijn
implicaties op de reglementering van de jaarrekening van verzekeringsondernemingen.388
Ze
bracht met zich mee dat de resultatenrekening van de jaarrekening uit drie delen bestaat: een
technische rekening niet-leven, een technische verzekering leven, en een niet-technische
rekening.389
De lasten en opbrengsten met betrekking tot de activiteit “niet-leven” worden
opgenomen in de technische rekening “niet-leven”, de lasten en opbrengsten met betrekking
tot de activiteit “leven” wordt op genomen in de technische rekening “leven”. De resterende
lasten en opbrengsten worden op de niet-technische rekening geboekt. Daarenboven worden
alle kosten en opbrengsten binnen elke rekening per tak geboekt390
en binnen elke tak aan één
van de vier activiteiten toegewezen: acquisitie, schadegevallen, beleggingen of algemene
administratiekosten.391
210. Het valt op dat er een groot verschil bestaat met de boekhouding en jaarrekeningen van
handelsondernemingen die niet onder het K.B. betreffende de jaarrekening van
verzekeringsondernemingen vallen. Men kan besluiten dat de verzekeringsondernemingen op
een meer analytische wijze te werk gaan dan de handelsondernemingen. De kosten worden
immers niet per soort opgenomen in de resultatenrekening maar worden eerst verspreid over
de takken waar de kost gemaakt werd om vervolgens aan een activiteit toegewezen te worden.
Men vertrok immers van het principe dat het steeds mogelijk moet zijn om de rendabiliteit
van elke tak te kunnen bepalen op basis van de resultatenrekening. Dit wordt ook mogelijk
gemaakt door het hanteren van bovenstaande werkwijze. Nadeel is echter dat het dan
moeilijker wordt om het totaal van één kostensoort af te leiden uit de resultatenrekening.392
388
A. GAEREMYNCK, “Een evaluatie van het K.B. van 17/11/1994 op de jaarrekening van
verzekeringsondernemingen”, T. Acc. 1995, nr. 4, (18) 18. 389
Art. 12bis§1 K.B. van 17 november 1994 betreffende de jaarrekening van verzekeringsondernemingen, BS 21
december 1994; Bijlage 1 “Gedetailleerde balans en resultatenrekening” bij het K.B. van 17 november 1994 met
betrekking tot de jaarrekening van verzekeringsondernemingen, BS 21 december 1994; A. GAEREMYNCK, “Een
evaluatie van het K.B. van 17/11/1994 op de jaarrekening van verzekeringsondernemingen”, T. Acc. 1995, nr. 4,
(18) 18. 390
Bv. binnen de niet-technische rekening “niet-leven” onder de tak B.O.A.R. of binnen de niet-technische
rekening “leven” onder de tak “ziekte”. 391
A. GAEREMYNCK, “Een evaluatie van het K.B. van 17/11/1994 op de jaarrekening van
verzekeringsondernemingen”, T. Acc. 1995, nr. 4, (18) 19. 392
A. GAEREMYNCK, “Een evaluatie van het K.B. van 17/11/1994 op de jaarrekening van
verzekeringsondernemingen”, T. Acc. 1995, nr. 4, (18) 19.
87
b. registratie van de premies, acquisitie393
211. De premies worden, zoals hierboven vermeld, in de eerste plaats afzonderlijk geboekt op
de technische resultatenrekeningen “niet-leven” en “leven”, afhankelijk van de activiteit
waarvoor premies werden ontvangen. Voor de registratie van de premies hanteert men de
verdiende brutopremies onder aftrek van de herverzekering. Rubriek 1 van zowel de
technische rekening “niet-leven” als de technische rekening “leven” geeft de verdiende
premies weer.394
212. Bij de boeking van de premies moet men rekening houden met het feit dat de premies
van verzekeringscontracten, die over het algemeen jaarcontracten zijn, meestal niet
overeenstemmen met het boekjaar dat voor verzekeringsondernemingen loopt van 1 januari
tot 31 december zodat het te dekken jaar niet samenvalt met het boekjaar.395
In het geval het
te verzekeren jaar niet overeenstemt met het boekjaar kan dus niet de ganse premie afgeboekt
worden in het boekjaar en kan slechts een gedeelte van de premie geboekt worden in het
betreffende boekjaar. Het resterende gedeelte van de premie heeft betrekking op het volgende
boekjaar. Dit resterende gedeelte wordt niet, zoals bij handelsondernemingen, via de over te
dragen opbrengsten, aan het volgende boekjaar toegerekend. Dit om wille van het feit dat de
premie nog niet volledig gerealiseerd is en nog steeds aan een mogelijk risico verbonden is.
Reeds eerder hebben we gezien dat een verzekeringsonderneming daarom technische reserves
dient aan te leggen. Daarom wordt op de balans een voorziening aangelegd onder post C.
Technische voorzieningen, I. Voorziening voor niet-verdiende premies en lopende risico’s.
De overdracht naar het volgend boekjaar op de technische rekeningen gebeurt onder Rubriek
1, c) Wijziging van de voorzieningen voor niet-verdiende premies en lopen de risico’s.
213. Het innen van premies brengt uiteraard kosten met zich mee. Men kan drie soorten
kosten onderscheiden: de kosten die aan één tak (“niet-leven” of “leven”) toegewezen kunnen
worden), de kosten die gemeenschappelijk zijn aan beide takken (“niet-leven” en “leven) of
de kosten die aan geen van beiden toegewezen kunnen worden. Kosten die afkomstig zijn van
één tak worden op de technische rekening van deze tak geboekt, kosten die
393
A. GAEREMYNCK, “Een evaluatie van het K.B. van 17/11/1994 op de jaarrekening van
verzekeringsondernemingen”, T. Acc. 1995, nr. 4, (18) 20. 394
Bijlage 1 “Gedetailleerde balans en resultatenrekening” bij het K.B. van 17 november 1994 met betrekking
tot de jaarrekening van verzekeringsondernemingen, BS 21 december 1994. 395
Art. 3 K.B. van 17 november 1994 betreffende de jaarrekening van verzekeringsondernemingen, BS 21
december 1994.
88
gemeenschappelijk zijn worden zo goed als mogelijk verdeeld over technische rekeningen van
beide takken, de kosten die aan geen van beiden aangerekend kunnen worden komen op de
niet-technische rekening terecht. De kosten kunnen op de technische rekening “niet-leven”
geboekt worden onder Rubriek 7 Netto-bedrijfskosten, a) acquisitiekosten en op de technische
rekening “leven” onder Rubriek 8 Netto-bedrijfskosten, a) acquisitiekosten.396
Men moet opmerken dat het niet altijd eenvoudig is om uit te maken aan welke rekening
bepaalde acquisitiekosten toekomen. Men kan geconfronteerd worden met acquisitiekosten
die gerelateerd zijn aan een bepaald contract voor een bepaalde tak, “niet-leven” of “leven”.
In dat geval kan men gemakkelijk de kosten op de desbetreffende rekening boeken. Het is
echter ook mogelijk dat bepaalde acquisitiekosten niet zomaar toegewezen kunnen worden.
Bepaalde beheerskosten, waaronder bv. personeelskosten, kunnen vaak niet altijd gemakkelijk
gesplitst en toegewezen worden aan één bepaalde rekening.397
Het K.B. betreffende de
jaarrekening vereist dan wel dat de kosten en lasten zo nauwkeurig mogelijk verdeeld moeten
worden, toch zal men bij een studie van de acquisitiekosten rekening moeten houden met een
bepaalde foutmarge die ontstaat als gevolg van de keuzes van toewijzing van de kosten aan
een bepaalde rekening.
c. registratie van de schadegevallen398
214. Indien een verzekerde geconfronteerd wordt met een schadegeval dient hij de
verzekeringsonderneming hiervan op de hoogte te stellen. De verzekeringsonderneming zal
een voorziening aanleggen voor de te betalen schaden. Deze voorziening is noodzakelijk
aangezien de verzekeringsonderneming immers reeds op de hoogte is van het feit dat zij een
schadegeval zal moeten dekken waarbij het bedrag van de schade nog niet vaststaat en nog
niet zeker is. De voorziening voor de te betalen schaden vinden we op de balans terug onder
post C. Technische voorzieningen, III. Voorzieningen voor te betalen schaden voor zowel de
activiteiten “niet-leven” als “leven”.
396
Bijlage 1 “Gedetailleerde balans en resultatenrekening” bij het K.B. van 17 november 1994 met betrekking
tot de jaarrekening van verzekeringsondernemingen, BS 21 december 1994. 397
Het personeel kan bv. werkzaam zijn in het kader van de acquisitie van zowel de activiteiten “niet-leven” en
“leven”. 398
A. GAEREMYNCK, “Een evaluatie van het K.B. van 17/11/1994 op de jaarrekening van
verzekeringsondernemingen”, T. Acc. 1995, nr. 4, (18) 23.
89
d. registratie van de beleggingen399
215. Om wille van de inverse productiecyclus wordt een verzekeringsonderneming
geconfronteerd met grote kapitalen als gevolg van het feit dat zij eerst de premies ontvangt
waarbij de er tegenover staande dienst pas in de toekomst geleverd wordt. Deze grote
kapitalen dienen op de meest optimale wijze beheerd te worden. Dit brengt met zich mee dat
de beleggingen een belangrijke post uitmaken in de balans en de resultatenrekening.
216. Deze beleggingen brengen zowel opbrengsten als kosten met zich mee die zoals de
premies en de schadegevallen op de rekening van de verschillende activiteiten geboekt
worden. Voor de activiteit “niet-leven” vinden de boekingen voor de opbrengsten plaats onder
Rubriek 2bis Opbrengsten van beleggingen. De kosten worden geboekt onder Rubriek 7bis
Beleggingslasten. Voor de activiteit “leven” worden de beleggingsopbrengsten geboekt onder
Rubriek 2 Opbrengsten van beleggingen en Rubriek 9 Beleggingslasten. Opmerkelijk is dat
voor de beleggingen er ook boekingen kunnen plaatsvinden op de niet-technische rekening,
dit in tegenstelling tot de boekingen in verband met de premies en schadelasten die steeds op
de technische rekening van de respectievelijke activiteit weergegeven worden. Het is immers
mogelijk dat een verzekeringsondernemingen bepaalde beleggingen niet aan één activiteit
(“niet-leven” of “leven”) kan toewijzen. In dat geval wordt zij geboekt op de niet-technische
rekening, voor de opbrengsten onder Rubriek 3 Opbrengsten van beleggingen, voor de kosten
onder Rubriek 5 Beleggingslasten.
217. Men moet, voor de drie rekeningen, in acht nemen dat de lasten die de beleggingen met
zich meebrengen niet enkel de financiële lasten van de belegging in se omvatten maar dat er
ook zogenaamde beheerskosten in vervat zijn. Dit zijn bv. de personeelskosten,
verwarmingskosten, administratiekosten die ontstaan als gevolg van het beheer van de
beleggingen van de verzekeringsonderneming. Deze kosten worden echter wel onder de
posten van de beleggingen ondergebracht.
399
A. GAEREMYNCK, “Een evaluatie van het K.B. van 17/11/1994 op de jaarrekening van
verzekeringsondernemingen”, T. Acc. 1995, nr. 4, (18) 25.
90
e. registratie van de algemene administratiekosten400
218. De algemene administratiekosten omvatten de kosten die niet binnen één van de posten
premies, schadegevallen of beleggingen opgenomen kunnen worden. Het kan bv. gaan om
bezoldigingen, patronale bijdragen voor sociale verzekeringen, patronale bijdragen voor
buitenwettelijke verzekeringen, voorzieningen voor pensioenen en sociale lasten, etc.401
Hoofdstuk 4. Solvency II
AFDELING 1. INLEIDING
219. De Controlewet legt verzekeringsondernemingen verschillende verplichtingen met
betrekking tot de solvabiliteitsmarge op. Het is echter zo dat de solvabiliteitsmarge van een
verzekeringsonderneming niet het enige criterium is om de financiële gezondheid van een
verzekeringsonderneming te bepalen en vast te leggen. Die financiële gezondheid wordt niet
alleen door financiële aspecten waaronder de technische voorzieningen, boekhoudkundige en
actuariële methoden en het beheer van activa en passiva bepaald, maar ook door verschillende
niet-financiële aspecten, waaronder de deskundigheid en betrouwbaarheid van het
management, het toezicht op de bedrijfsvoering etc.402
220. Er bestaat een consensus over de effectiviteit van de bestaande nationale
solvabiliteitsmargeregelingen. Men moet echter in acht blijven nemen dat
verzekeringsondernemingen worden geconfronteerd met een recente evolutie die een grotere
concurrentie voor de verzekeringsondernemingen creëert. Zo betekende de derde generatie
richtlijnen een verdere vervolmaking van de interne verzekeringsmarkt waardoor de
concurrentie ten volle speelt tussen verzekeringsondernemingen. Daarnaast worden
verzekeringsondernemingen sinds 2002 geconfronteerd met lagere beleggingsopbrengsten als
gevolg van dalende aandelenkoersen en komen zij in aanraking met moderne
400
A. GAEREMYNCK, “Een evaluatie van het K.B. van 17/11/1994 op de jaarrekening van
verzekeringsondernemingen”, T. Acc. 1995, nr. 4, (18) 30. 401
Bijlage 1 “Gedetailleerde balans en resultatenrekening” bij het K.B. van 17 november 1994 met betrekking
tot de jaarrekening van verzekeringsondernemingen, BS 21 december 1994. 402
COM/2000/634 def. Toelichting bij het voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad
tot wijzigingen van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor
schadeverzekeringsondernemingen.
91
distributiekanalen waaronder het internet en direct writing403
waarvan de consument gebruik
kan maken.404
221. Om tegemoet te komen aan deze ingrijpende wijzigingen was het dan ook nodig een
opvolger voor de Solvency I-maatregelen405
in het leven te roepen. Op 10 juli 2007 keurde
men het Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de
toegang en de uitoefening van het verzekerings- en herverzekeringsbedrijf goed.406
Zij
resulteerde in de Richtlijn 2009/138 van 25 november 2009 van het Europees Parlement en de
Raad betreffende de toegang en de uitoefening van het verzekerings- en
herverzekeringsbedrijf407
, ook wel de Solvency II-Richtlijn genoemd. Uiterlijk op 31 oktober
2012 moet deze richtlijn door de lidstaten in hun nationale recht omgezet zijn.408
AFDELING 2. REDEN TOT HERVORMING409
222. In 1997 stelde het Comité voor het Verzekeringswezen (nu Commissie van Europese
toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen) dat de regels in verband met de
solvabiliteit van verzekeringsondernemingen op een voldoende wijze werkten. Toch nam ze
het standpunt in dat een update nooit overbodig is, wat dan ook resulteerde in Richtlijn
2002/13 van het Europees Parlement en de Raad van 5 mei 2002 tot wijziging van Richtlijn
73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor
schadeverzekeringsondernemingen.410
Ondertussen verstreek de tijd verder en werd de
verzekeringssector constant geconfronteerd met nieuwe evoluties waardoor de vraag naar de
403
Direct writing houdt in dat een verzekeringsonderneming haar verzekeringsproducten rechtstreeks vanuit haar
hoofdzetel aanbiedt aan de klanten zodat de noodzaak van tussenpersonen vermeden wordt. 404
COM 2000/634 def. Toelichting bij het voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot
wijzigingen van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor
schadeverzekeringsondernemingen. 405
Richtlijn 2002/13 van het Europees Parlement en de Raad van 5 maart 2002 tot wijziging van Richtlijn 73/23
van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringsondernemingen wordt
ook wel de Solvency I-Richtlijn genoemd. 406
COM/2007/361 def. Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de
toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en herverzekeringsbedrijf – Solvabiliteit II. 407
Richtlijn 2009/138 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang en
de uitoefening van het verzekerings- en herverzekeringsbedrijf, Pb. L. 17 december 2009, afl. 335, 1 – 155. 408
Art. 309 Solvency II-Richtlijn. 409
K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector” in X., Van alle
markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1028 – 1029. 410
VAN GOMPEL, R., “Introduction” in X., “Solvency II & IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de
verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, (13) 13.
92
adequaatheid van de bestaande solvabiliteitsregels (bekend onder de Solvency I-
maatregelen411
) nog steeds bleef bestaan.
223. De Solvency I-maatregelen waren de laatste jaren echter nogal onderhevig aan kritiek die
zowel betrekking had op de kwantitatieve aspecten als de kwalitatieve aspecten van zowel de
solvabiliteitsvereisten en de technische voorzieningen.412
Een verzekeringsonderneming wordt permanent geconfronteerd met risico’s. Deze risico’s
bevinden zich op de passiefzijde waar de verzekeringsrisico’s gesitueerd zijn maar ook op de
actiefzijde waar we de marktrisico’s, kredietrisico’s en operationele risico’s gerelateerd aan
het verzekeringsbedrijf terugvinden. Nu is het zo dat Solvency I bij de bepaling van haar
solvabiliteitsvereisten, technische voorzieningen enz. enkel de risico’s van het passief van de
verzekeringsonderneming in acht neemt, zonder rekening te houden met wat er zich op het
actief voordoet. Het is immers zo dat sinds 2002 verzekeringsondernemingen geconfronteerd
werden met grote verliezen in hun beleggingsportefeuilles als gevolg van dalende
aandelenkoersen. Deze beleggingen zijn echter wel in het actief terug te vinden. Dit betekende
dus dat bij de bepaling van de solvabiliteit er helemaal geen rekening werd gehouden met de
verliezen die zich op het actief voordeden.
Tevens stootte de Solvency I op commentaar om wille van het feit dat zij geen rekening hield
met enige kwalitatieve aspecten. Deugdelijk bestuur, goed risicobeleid etc. kwamen niet in
aanmerking bij de bepaling van de solvabiliteitsvereisten.
224. Bovenstaande kritieken accelereerden gedurende de financiële crisis van 2008 waarbij
duidelijk werd dat het net zo belangrijk was om alle risico’s van elke financiële instelling op
een adequate wijze te beheren.413
Er ontstond duidelijk een noodzaak aan een betere risico-
afweging bij het bepalen van de solvbiliteitsvereisten, waarbij men alle risico’s waarmee een
verzekeringsonderneming wordt geconfronteerd in acht moet nemen.
225. Deze problematiek werd door verschillende lidstaten op nationaal niveau aangepakt. Een
individueel ingrijpen was mogelijk om wille van het feit dat Solvency I vertrok vanuit een
411
Solvency I-maatregelen is de verzamelnaam voor de “interne markt-richtlijnen” die door de EU met
betrekking tot de verzekeringssector uitgevaardigd werden; H. COUSY en M. DREESEN, “De bredere effecten van
Solvency II in België” in X., “Solvency II en IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de
verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, (147) 148. 412
H. COUSY en M. DREESEN, “De bredere effecten van Solvency II in België” in X., “Solvency II en IFRS. Een
nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, (147) 148. 413
VAN HULLE, K., “Solvency II: het einde van het begin” in X., “Solvency II & IFRS. Een nieuwe
solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T Verz. 2009, dossier nr. 15, (33) 33.
93
minimale harmonisatie414
, maar dit betekende echter wel dat men opneiuw een versnippering
creëerde van de eerder doorgevoerde harmonisatie. De enige oplossing bestond er aldus uit
om bovenstaande problematiek op communautair niveau onder handen te nemen. Dit
resulteerde in de Solvency II-Richtlijn waarbij gebroken wordt met Solvency I omdat
Solvency II in de eerste plaats vertrekt vanuit de ganse balans415
waarbij alle risico’s, zowel
passief als actief, in aanmerking genomen worden voor de bepaling van de
solvabiliteitsvereisten, en tevens ook het kwalitatieve aspect van een
verzekeringsonderneming laat meespelen.
AFDELING 3. SOLVENCY II: NIEUWE SOLVABILITEITSVEREISTEN
Onderafdeling 1. Lamfalussy-procedure
226. In 2000 stelde de Raad Ecofin416
een Comité van wijzen aan onder leiding van Baron
Lamfalussy om een evaluatie door te voeren van het bestaande toezichts-, wetgevings- en
regelgevingskader in de financiële sector. Dit Comité kwam tot het besluit dat de
wetgevingsprocedure voor de financiële sector aan hervormingen toe was omdat er nood was
aan een vereenvoudiging en versnelling van de bestaande wetgevingsprocessen. De bestaande
structuur vormde een beletsel om de concurrentie op de financiële markt optimaal te laten
spelen.417
Het hervormingsplan dat werd uitgewerkt werd de Lamfalussy-procedure genoemd,
naar de voorzitter van het Comité van wijzen.
227. In 2002 besloot de Europese Commissie de Lamfalussy-procedure in te stellen voor de
gehele financiële sector waaronder dus ook het verzekeringswezen. De Europese Unie moet
immers kunnen betrouwen op een dynamische en gezonde financiële sector om de Europese
economie en het Europese concurrentievermogen op punt te houden. Om te garanderen dat de
financiële sector veilige en kwaliteitsvolle producten op de markt brengt dient er een degelijk
Europees toezicht- en reguleringskader voor handen te zijn.418
Daarom werd de Lamfalussy-
procedure uitgewerkt om het toezicht- en reguleringskader voor de financiële sector te
414
Zoals eerder besproken vertrok Solvency I vanuit een minimale harmonisatie. 415
“Total balans sheet approach”; K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de
verzekeringssector” in X., Van alle markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008,
1029. 416
Raad Ecofin is de raadsformatie Economische en Financiële Zaken bestaande uit de ministers en
staatssecretarissen van Economische en Financiële aangelegenheden van de nationale lidstaten van de EU. 417
COM/2007/727 def. Mededeling van de Commissie van 20 november 2007, “Evaluatie van de Lamfalussy-
structuur – Bevorderen van de toezichtsconvergentie”. 418
COM/2007/727 def. Mededeling van de Commissie van 20 november 2007, “Evaluatie van de Lamfalussy-
structuur – Bevorderen van de toezichtsconvergentie”.
94
versterken. Het is een efficiënt mechanisme dat de convergentie van het toezicht op de
financiële sector bevordert en het mogelijk maakt dat de communautaire wetgeving snel
inspeelt op de evoluties die zich voordoen op de financiële markt.419
228. De Lamfalussy-procedure voorziet in een wetgevingsprocedure op vier niveau.420
Het eerste niveau heeft betrekking op de kaderwetgeving waar de kernbeginselen en
uitvoeringsbevoegdheden worden vastgelegd. Deze kaderwetgeving wordt, op voorstel van de
Europese Commissie, goedgekeurd door het Europese Parlement en de Raad.
Deze kaderwetgeving moet verder uitgewerkt worden door uitvoeringsmaatregelen. Dit
gebeurt op het tweede niveau waar uitvoeringsmaatregelen worden uitgevaardigd door de
Europese Commissie na een technische voorbereiding waar de Commissie wordt geadviseerd
door de comités samengesteld uit de vertegenwoordigers van de nationale toezichthoudende
overheidsinstanties.421
Niveau drie van de procedure omvat dan de toepassing van de in niveau één en twee
aangenomen maatregelen. De comités spelen een belangrijke rol bij de consequente
uitvoering van de Richtlijnen.
Niveau vier bestaat dan uit het controlebeleid dat door de Europese Commissie wordt
uitgeoefend met betrekking tot de correcte toepassing van de wetgeving in de nationale
lidstaten.
229. Binnen de verzekeringssector is Solvency II de eerste operatie op basis van de
Lamfalussyprocedure.422
Voor wat betreft niveau twee is het, binnen de verzekeringssector,
uiteraard het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen
dat de Commissie adviseert.423
419
COM/2007/727 def. Mededeling van de Commissie van 20 november 2007, “Evaluatie van de Lamfalussy-
structuur – Bevorderen van de toezichtsconvergentie”. 420
K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector” in X., Van alle
markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1030; R. VAN GOMPEL,
“Introduction” in X., “Solvency II & IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.
Verz. 2009, dossier nr. 15, (13) 19; COM/2007/727 def. Mededeling van de Commissie van 20 november 2007,
“Evaluatie van de Lamfalussy-structuur – Bevorderen van de toezichtsconvergentie”. 421
Het Comité van Europese bankentoezichthouders, het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen
en bedrijfspensioenen en het Comité van Europese effectenregelgevers. 422
K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector” in X., Van alle
markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1030. 423
Het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen wordt ook wel het
CEIOPS genoemd naar de Engelse benaming Committee of European Insurance en Occupational Pensions
Supervisors.
95
Onderafdeling 2. Doel424
230. Solvency II blijkt de meest belangrijke en vergaande wettelijke hervorming die in de
verzekeringssector heeft plaatsgevonden. Het is duidelijk dat Solvency II in de eerste plaats
verder wil bouwen aan de creatie en vervolmaking van de eengemaakte verzekeringsmarkt.
Dit blijkt duidelijk uit de overwegingen die aan de richtlijn vooraf gaan. 425
Daar vinden we
duidelijk doelstellingen terug die zelfs reeds bij de eerste generatie richtlijnen werden gesteld.
231. Zo is Solvency II erop gefocust om de grootste verschillen die bestaan tussen de
voorschriften in de nationale wetgevingen met betrekking tot verzekeringsondernemingen af
te schaffen om de goede werking van de interne markt te garanderen. Tevens blijft zij het
principe van de voorafgaande verlening van de enige vergunning als basisprincipe erkennen
waardoor het nodig is om de voorwaarden en de procedure voor de verlening of de weigering
van die enige vergunning vast te leggen. De wederzijdse erkenning van de enige vergunning
en de nationale toezichtstelsels is onontbeerlijk om het principe van de enige vergunning en
het toezicht door de lidstaat van herkomst te laten spelen.
232. Solvency II wenst echter een betere bescherming te bieden aan de verzekeringsnemers,
verzekerden en begunstigden426
en een financiële stabiliteit op de verzekeringsmarkt te
garanderen wat enkel mogelijk is indien de verzekeringsondernemingen efficiënte
solvabiliteitsvereisten aannemen. De realisatie van de financiële stabiliteit kon echter niet
meer gerealiseerd worden door middel van de bestaande maatregelen. Ze speelden te weinig
in op de risico’s en gaven opnieuw aanleiding tot een versnippering door nationale
initiatieven. Dit werd onder meer bewezen door de martkontwikkelingen en de financiële
crisis waarmee de ganse financiële sector recent werd geconfronteerd gedurende de
onderhandelingen omtrent Solvency II. De financiële crisis van 2008 beïnvloedde de
gesprekken en onderhandelingen omtrent Solvency II en resulteerde in het feit dat in
Solvency II extra aandacht wordt besteed aan financiële stabiliteit.427
424
Overwegingen Richtlijn 2009/138 van 25 november 2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende
de toegang en de uitoefening van het verzekerings- en herverzekeringsbedrijf, Pb. L. 17 december 2009, afl. 335,
1 – 155. 425
R. VAN GOMPEL, “Introduction” in X., “Solvency II & IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de
verzekeringssector”, T. Verz. 2009, dossier nr. 15, (13) 19. 426
Men wordt beschouwd als begunstigde indien men krachtens een verzekeringsovereenkomst een aanspraak
kan laten gelden. 427
R. VAN GOMPEL, “Introduction” in X., “Solvency II & IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de
verzekeringssector”, T. Verz. 2009, dossier nr. 15, (13) 19; K. VAN HULLE, “Solvency II: het einde van het
96
233. Gedurende de voorbereidingen van Solvency II werden verschillende belangrijke
onderzoeken gevoerd naar het mogelijke effect van de toekomstige solvabiliteitsregeling. Het
ging telkens om “Quality Impact Studies” of QIS die een onderzoek leverden naar de
mogelijke gevolgen van Solvency II voor de verzekeraars. De algemene conclusie van deze
onderzoeken was dat de nieuwe solvabiliteitsregeling zoals ze uitgewerkt zou worden in
Solvency II de meest efficiënte wijze zou zijn om de nieuwe doelstellingen te bereiken. Betere
regelgeving, een nieuwe eenmaking en integratie van de verzekeringsmarkt, grotere
bescherming van de verzekeringsnemers en begunstigden en het creëren van meer
concurrentie is enkel mogelijk indien men solvabiliteitsvereisten gaat opleggen die
rechtstreeks geënt zijn op het volledige economische risico van een verzekeringsonderneming.
Enkel op deze wijze kan men volledig inzicht krijgen in de financiële situatie van een
verzekeringsonderneming waardoor transparantie en het vertrouwen in de verzekeringssector
bevorderd wordt.428
Onderafdeling 3. Inhoud Solvency II
234. Solvency II werd uitgewerkt rond drie pijlers. De eerste pijler heeft betrekking op de
kwantitatieve aspecten waarbij vijf elementen werden uitgewerkt: waardering van actief- en
passiefbestanddelen, technische voorzieningen, eigen vermogen, kapitaalvereisten en de
beleggingen. Pijler twee heeft betrekking op de kwalitatieve aspecten en toezichtregels. Pijler
drie werkt dan weer de openbaarmakingsvereisten met betrekking tot de informatie over
solvabiliteit en financiële positie uit.429
begin” in X., “Solvency II & IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz. 2009,
dossier nr. 15, (33) 38. 428
K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector” in X., Van alle
markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1032. 429
K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector” in X., Van alle
markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1033; K. VAN HULLE, “Solvency II:
het einde van het begin” in X., “Solvency II & IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de
verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, (33) 35; R. VAN GOMPEL, “Introduction” in X., “Solvency II &
IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, (13) 20.
97
§1. Pijler 1 - kwantitatieve aspecten430
a. waardering van activa en passiva
235. De Solvency II-richtlijn stelt dat activa gewaardeerd moeten worden tegen het bedrag
waarvoor ze verhandeld kunnen worden tussen ter zake goed geïnformeerde, tot een transactie
bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn.431
De passiva moeten gewaardeerd worden tegen het bedrag waarvoor ze overgedragen of
afgewikkeld kunnen worden tussen ter zake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid
zijnde partijen die onafhankelijk zijn.432
Het komt er dus op neer dat hier een waardering tegen marktwaarde wordt gehanteerd. De
waardering tegen marktwaarde komt overeen met de “fair value” zoals gehanteerd wordt door
de IFRS-normen, waarover later meer.
b. technische voorzieningen
236. Solvency II legt verzekeringsondernemingen de verplichting op om technische
voorzieningen te voorzien voor al hun verzekeringsverplichtingen jegens verzekeringnemers
en begunstigden van verzekeringsovereenkomsten. De waarde van de technische
voorzieningen moet overeenstemmen met het huidige bedrag dat de verzekeringsonderneming
zou moeten betalen indien zij haar verzekeringsverplichtingen met onmiddellijke ingang zou
overdragen aan een andere verzekeringsonderneming.433
Solvency II geeft ook de wijze weer waarop deze technische voorzieningen berekend moeten
worden waarbij die berekening, logischerwijze, op een prudente, betrouwbare en objectieve
wijze moet gebeuren.434
237. Voor de berekening van de omvang van de technische voorzieningen wordt ook hier
uitgegaan van de marktwaarde, hoewel het voor het aanleggen van voorzieningen niet steeds
mogelijk is een marktwaarde vast te leggen. Daarom is het aangewezen een waarde te
hanteren die zo dicht mogelijk aanleunt bij de marktwaarde.435
Solvency II stelt daarom dat de
waarde van de technische voorzieningen gelijk moet zijn aan de som van de beste schatting en
430
K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector” in X., Van alle
markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1033. 431
Art. 75, 1., a) Solvency II-Richtlijn. 432
Art. 75, 1., b) Solvency II-Richtlijn. 433
Art. 76, 1., 2. Solvency II-Richtlijn. 434
Art. 76, 4. Solvency II-Richtlijn. 435
K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector” in X., Van alle
markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1035.
98
een risicomarge.436
Daarnaast moet bij de aanleg van de technische voorzieningen ook
rekening gehouden worden met onder andere de kosten die ontstaan bij het nakomen van
verzekeringsverplichtingen, inflatie, alle door de verzekeringsonderneming verwachte
betalingen aan verzekeringsnemers en begunstigden.437
Ook de contractuele opties die in de
verzekeringsovereenkomst opgenomen zijn en waarvan de verzekeringsnemer gebruik van
kan maken moeten in acht genomen worden. Zo bestaat de mogelijkheid dat een
verzekeringsnemer overgaat tot afkoop of voortijdige beëindiging van de
verzekeringsovereenkomst. Om deze kansen in te schatten moet een
verzekeringsonderneming zich baseren op actuele en betrouwbare informatie.438
238. De verzekeringsonderneming dient steeds, op verzoek van de nationale toezichthoudende
overheid, aan te tonen dat de samenstelling van de technische voorzieningen toereikend is en
dat de berekening gebeurt op basis van toepasselijk en relevante methoden en adequate
onderliggende gegevens.439
Indien zou blijken dat de technische voorzieningen niet voldoende
toereikend zijn kan de nationale toezichthoudende overheid de verzekeringsonderneming
verplichten de voorzieningen te verhogen zodat ze voldoen aan het vereiste niveau.440
c. eigen vermogen
239. Het eigen vermogen wordt samengesteld door het kernvermogen en het aanvullend
vermogen van de verzekeringsonderneming.441
Daarbij bestaat het kernvermogen uit het
positieve verschil dat bestaat tussen de activa en de passiva442
(of de verplichtingen van de
verzekeringsonderneming). Het aanvullend vermogen wordt gevormd door de bestanddelen
die niet tot het kernvermogen behoren en die opgevraagd kunnen worden om bepaalde
verliezen te compenseren.443
436
Art. 77, 1. Solvency II-Richtlijn. 437
Art. 78, 1., 2., 3. Solvency II-Richtlijn. 438
Art. 79 Solvency II-Richtlijn. 439
Art. 84 Solvency II-Richtlijn. 440
Art. 85 Solvency II-Richtlijn. 441
Art. 87 Solvency II-Richtlijn. 442
Art. 88 Solvency II-Richtlijn; K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de
verzekeringssector” in X., Van alle markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008,
1035. 443
Art. 89 Solvency II-Richtlijn. Het gaat onder andere om niet-gestorte aandelen of niet-opgevraagd
waarborgkapitaal.
99
240. Het eigen vermogen wordt in drie “tiers” ingedeeld.444
De indeling in één van de drie
tiers gebeurt op basis van de kwaliteit van de vermogensbestanddelen van het kapitaal en dus
op basis van de soliditeit die de bestanddelen vertonen.445
241. Zo zijn de activa die overblijven na aftrek van de verplichtingen van de
verzekeringsonderneming beschikbaar om verliezen, die mogelijk ontstaan ten gevolge van
ongunstige ontwikkelingen in het bedrijfsklimaat, te compenseren. Het overschot van de
activa onder aftrek van de verplichtingen vertoont een hoge soliditeit, het is een
kapitaalbestanddeel van hoge kwaliteit en wordt daarom in tier 1 ondergebracht.446
Tier 1
bestaat voornamelijk uit kernvermogenbestanddelen.
242. Tier 2 bestaat dan weer uit kapitaal van goede kwaliteit. Het gaat onder meer om de
goedgekeurde bedragen van suppletiebijdragen die door onderlinge
verzekeringsmaatschappijen aan de leden gevraagd kunnen worden om de financiële
middelen die zij aanhouden te vergroten447
(om de verliezen te absorberen).448
Tier 2 bestaat
aldus voornamelijk uit aanvullend vermogenbestanddelen.
243. Tier 3 wordt samengesteld uit de vermogensbestanddelen die niet tot het kernvermogen
of het aanvullend vermogen behoren.
d. solvabiliteitsvereisten
244. De Solvency II-Richtlijn voorziet in twee kapitaalvereisten. Deze kapitaalvereisten
worden volledig opgesteld in functie van de risico’s waarmee de verzekeringsonderneming
geconfronteerd wordt en geven dus het risicoprofiel van de verzekeringsonderneming weer.
Enerzijds moet een solvabiliteitskapitaalvereiste voldaan zijn, anderzijds moeten de
verzekeringsondernemingen aan een minimumkapitaalvereiste voldoen. Beide
kapitaalvereisten dienen in alle lidstaten van de Europese Unie geharmoniseerd worden om
444
Art. 93 Solvency II-Richtlijn. 445
K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector” in X., Van alle
markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1035. 446
Overweging 49 Solvency II-Richtlijn. 447
Hiermee heeft Solvency II vooral de suppletiebijdragen voor ogen die door onderlinge
verzekeringsmaatschappijen van reders met variabele premies worden gevraagd voor de dekking van maritieme
risico’s. 448
Overweging 52 Solvency II-Richtlijn.
100
zodat aan alle verzekeringsnemers eenzelfde beschermingsniveau gegarandeerd zou kunnen
worden.449
245. Het solvabiliteitskapitaalvereiste450
moet gelijk zijn aan het niveau van in aanmerking
komende eigenvermogensbestanddelen die de verzekeringsonderneming in staat stellen
aanzienlijke verliezen te compenseren zodat verzekeringsnemers en begunstigden redelijke
zekerheid geboden wordt dat betalingen zullen plaatsvinden indien die verschuldigd zijn. De
verzekeringsonderneming dient permanent over voldoende eigen vermogen te beschikken om
het solvabiliteitskapitaalvereiste te dekken. Daarom dient per steeds opgevolgd te worden en
moet het minstens eenmaal per jaar berekend worden.451
Het solvabiliteitskapitaal bestaat uit het economisch kapitaal waarover
verzekeringsondernemingen dienen te beschikken om te kunnen garanderen dat een
faillissement ten hoogste in één op 200 gevallen voorkomt of het economisch kapitaal dient
een waarschijnlijkheidsgraad van 99,5% kunnen vertonen dat de verzekeringsonderneming de
komende twaalf maanden aan hun verplichtingen tegenover de verzekeringsnemers en
begunstigden zal kunnen voldoen. Dit betekent dus dat de verzekeringsonderneming moet
garanderen dat de kans op een faillissement binnen de twaalf maanden slechts 0,5%
bedraagt.452
Het solvabiliteitskapitaal is een risicogevoelig kapitaal waarbij rekening
gehouden wordt met alle risico’s waarmee de verzekeringsonderneming geconfronteerd
wordt453
.454
De berekening van het solvabiliteitskapitaal gebeurt door middel van een standaardformule
waarvan de beginselen in de richtlijn zijn opgenomen of op basis van een model dat intern
door de verzekeringsonderneming wordt opgesteld en een goedkeuring dient te verkrijgen van
de toezichthoudende overheidsinstantie.455
449
Overweging 60 Solvency II-Richtlijn. 450
Ook wel het ‘Solvency Capital Requirement’ of SCR genoemd; K. VAN HULLE, “Solvency II: het einde van
het begin” in X., “Solvency II & IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz.
2009, dossier nr. 15, 35. 451
Art. 102 Solvency II-Richtlijn; Overweging 62, 63 Solvency II-Richtlijn. 452
K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector” in X., Van alle
markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1035. 453
Art. 101 Solvency II-Richtlijn geeft weer welke risico’s in acht genomen moeten worden:
schadeverzekeringstechnisch risico, levensverzekeringstechnisch risico, ziektekostenverzekeringstechnisch
risico, marktrisico, kredietrisico en operationeel risico. 454
Overweging 64 Solvency II-Richtlijn; K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de
verzekeringssector” in X., Van alle markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008,
1035. 455
Art. 100, art. 101 Solvency II-Richtlijn; Overweging 65 Solvency II-Richtlijn; K. VAN HULLE, “Solvency II:
het einde van het begin” in X., “Solvency II & IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de
verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, (33) 35.
101
De solvabiliteitskapitaalvereiste maakt een accuraat en tijdig ingrijpen door de
toezichthoudende overheidsinstantie mogelijk bij eventuele overschrijding.456
246. De tweede solvabiliteitsvereiste bestaat uit de minimumkapitaalvereiste.457
Het gaat om
een minimumveiligheidsniveau waaronder het bedrag van de financiële middelen niet mag
dalen.458
Indien het kernvermogen van de verzekeringsonderneming onder dit
minimumsolvabiliteitsniveau daalt moet de toezichthoudende overheidsinstantie de
vergunning van de verzekeringsonderneming intrekken indien zij er niet in slaagt om binnen
een bepaalde termijn het kernvermogen weer op peil van het minimumkapitaal te brengen. In
het geval dat het kernvermogen onder het peil van het minimumkapitaal zou dalen ontstaat er
gevaar voor de belangen van de verzekeringsnemers en de begunstigden. 459
Verzekeringsondernemingen dienen hun minimumkapitaal minstens één keer per kwartaal te
berekenen en het resultaat mee te delen aan de toezichthoudende overheidsinstantie.460
247. Solvency II beoogt door het installeren van de twee solvabiliteitsvereisten een
interventieladder te creëren tussen beiden. Zoals aangehaald kan de toezichthoudende
overheidsinstantie tijdig, accuraat en op gepaste wijze ingrijpen indien het niveau van het
solvabiliteitskapitaal niet meer bereikt wordt. Echter, van zodra het peil van het
minimumkapitaal niet meer bereikt wordt dient de vergunning ingetrokken te worden. Deze
ingreep kan de toezichthoudende instantie echter voorkomen door tijdig in te grijpen indien
de eerste fase van de solvabiliteitskapitaalvereiste aangetast wordt. Ze beschikt dus over een
ladder van interventies die ze kan beklimmen vooraleer ze de vergunning intrekt indien de
minimumkapitaalvereiste niet meer bereikt wordt.
e. beleggingen
248. Verzekeringsondernemingen dienen te beschikken over activa van voldoende kwaliteit
om de totaliteit van hun financiële verplichtingen te voldoen.461
Deze activa moeten belegd en
456
Overweging 60 Solvency II-Richtlijn. 457
Ook wel het ‘Minimum Capital Requirement’ of MCR genoemd: K. VAN HULLE, “Solvency II: het einde van
het begin” in X., “Solvency II & IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz.
2009, dossier nr. 15, 35. 458
Art. 128 Solvency II-Richtlijn; Overweging 60 Solvency II-Richtlijn. 459
Overweging 69 Solvency II-Richtlijn. 460
Art. 129, 4 Solvency II-Richtlijn. 461
Overweging 71 Solvency II-Richtlijn.
102
beheerd worden volgens het principe van de “prudent person”.462
Dit houdt in dat de
verzekeringsonderneming enkel mag beleggen in instrumenten waarvan zij de betrokken
risico’s goed kan inschatten, beheersen en bewaken. De activa moeten zodanig belegd worden
dat de veiligheid, kwaliteit en rendement van de beleggingsportfeuille gewaarborgd wordt.
Indien er beleggingen worden doorgevoerd van activa die tegenover technische voorzieningen
staan moeten deze beleggingen gebeuren volledig in het belang van de verzekeringsnemers en
begunstigden.463
Solvency II voert een volledige beleggingsvrijheid in waarbij de overheidsinstanties de
verzekeringsondernemingen niet kunnen verplichten in bepaalde categorieën van activa te
beleggen.464
Dit betekent dat veel lidstaten hun regelgeving met betrekking tot beleggingen in
bepaalde categorieën van activa en de kwantitatieve voorschriften ervan zullen moeten
aanpassen.465
Zoals eerder gezien geeft ook in België het Controlereglement aan in welke
categorieën van activa een verzekeringsonderneming mag beleggen.
§2. Pijler 2 – kwalitatieve vereisten en verzekeringstoezicht
a. kwalitatieve aspecten
249. Solvency II stelt dat een doeltreffend governancesysteem van essentieel belang is voor
het adequaat bestuur van de verzekeringsonderneming. Het is immers mogelijk om bepaalde
risico’s aan te pakken door governancevereisten te respecteren in plaats van kwantitatieve
vereisten.466
Zij werkt daarom een governancesysteem uit dat door de
verzekeringsondernemingen voorzien moet worden om een gezonde en prudente
bedrijfsvoering te garanderen.467
Solvency II heeft tot doel om door middel van dat governancesysteem te voorzien in een
adequate, transparante organisatiestructuur en een duidelijke, correcte verdeling van
verantwoordelijkheden en overdracht van informatie. Verzekeringsondernemingen dienen
schriftelijke beleidslijnen vast te leggen voor verschillende aspecten waaronder interne
controles, interne audits, actuariële functies etc. Uiteraard moeten zij alles in het werk stellen
462
Art. 132, 1 Solvency II-Richtlijn. 463
Art. 132, 2, 3, 4 Solvency II-Richtlijn. 464
Art. 133 Solvency II-Richtlijn. 465
K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector” in X., Van alle
markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1037. 466
Overweging 29 Solvency II-Richtlijn. 467
Art. 41 Solvency II-Richtlijn.
103
om deze beleidslijnen toepassing te laten vinden. De schriftelijke beleidslijnen moeten één
keer per jaar geëvalueerd worden.468
250. Onder het governancesysteem vallen verschillende functies waaronder de hierboven
aangehaalde functies met betrekking tot risk management, interne controle, interne audit en de
actuariële functies. Het is echter niet omdat een verzekeringsonderneming bepaalde functies
installeert zij niet meer vrij kan kiezen hoe zij deze functie invult. Zij kan zelf beslissen hoe
zij deze in de praktijk organiseert en invult, zo kunnen de functies uitgeoefend worden door
eigen personeel, ze kunnen gebaseerd zijn op advies van externe deskundigen of ze kunnen
uitbesteed worden binnen de door de richtlijn bepaalde grenzen.469
In elk geval dient bij de
uitoefening van de functie rekening gehouden te worden met de aard, complexiteit en omvang
van de activiteiten van de onderneming, wat neerkomt op het respecteren van het
evenredigheidsbeginsel.470
251. Het risk management bestaat uit procedures, strategieën en processen om de risico’s
waaraan de verzekeringsonderneming wordt blootgesteld of blootgesteld kan worden te
meten, beheren, bewaken en rapporteren. Het gaat onder meer om de risico’s waarmee
rekening gehouden moet worden bij de bepaling van de solvabiliteitskapitaalvereiste.471
De interne controle voorziet in administratieve en financiële verslaggevingsprocedures en het
interne controle-kader.472
De interne audit staat in voor de evaluatie van het interne controlesysteem en de andere
onderdelen van de governancestructuur voor wat betreft hun adequaatheid en
doeltreffendheid.473
De actuariële functie coördineert de berekeningen van de technische voorzieningen en
beoordeelt de gegevens en de kwaliteit van de gegevens die aangewend worden in de
berekeningen van de technische voorzieningen.474
252. Solvency II bestempelt de functies die deel uitmaken van de governancestructuur als
sleutelfuncties en dus als uitermate belangrijke functies. Daarom wordt ook voorzien in
468
Art. 41, 1, 3 Solvency II-Richtlijn. 469
Overweging 31 Solvency II-Richtlijn. 470
K. VAN HULLE, “Solvency II: het einde van het begin” in X., “Solvency II & IFRS. Een nieuwe
solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, (33) 35. 471
Art. 44 Solvency II-Richtlijn. 472
Art. 46 Solvency II-Richtlijn. 473
Art. 47 Solvency II-Richtlijn. 474
Art. 48 Solvency II-Richtlijn.
104
enkele vereisten met betrekking tot betrouwbaarheid en deskundigheid voor de personen die
betrokken zijn bij de uitoefening van deze governancefuncties.475
Zo moeten zij aan alle
vereisten van beroepskwalificaties en –ervaring voldoen, integriteit en een goede naam
kunnen voorleggen.
b. verzekeringstoezicht
253. Het tweede deel van pijler 2 heeft betrekking op het toezicht dat op de
verzekeringsondernemingen wordt uitgeoefend.
254. Solvency II geeft aan dat het toezicht moet gebeuren op basis van een prospectieve en
risico-gebaseerde benadering. Het toezicht dient immers steeds uitgeoefend te worden op een
wijze die proportioneel is aan de aard, omvang en complexiteit van de risico’s waarmee de
verzekeringsonderneming wordt geconfronteerd.476
Enkel deze benadering kan een
doeltreffend, efficiënt toezicht garanderen. Dit betekent dus dat ook gedurende het toezicht
het evenredigheids- of proportionaliteitsbeginsel gerespecteerd moet worden.477
255. Solvency II beoogt niet alleen een grotere vorm van transparantie te verkrijgen binnen de
verzekeringsondernemingen om de bescherming van verzekeringsnemers te garanderen. Ook
de toezichthoudende autoriteiten moeten hun taak op een transparante en verantwoorde wijze
uitoefenen.478
Opdat zij hun taak op een verantwoorde wijze zouden kunnen uitoefenen
moeten de toezichthoudende instanties uiteraard bepaalde gegevens en informatie van de
verzekeringsonderneming ontvangen. Deze informatie moet steeds met de nodige
vertrouwelijkheid behandeld worden.479
256.Het toezicht dat door de toezichthoudende instanties wordt uitgeoefend heeft zowel
betrekking op de kwantitatieve als de kwalitatieve vereisten die door Solvency II worden
voorgeschreven.
Zo wordt een beoordeling doorgevoerd met betrekking tot de risico’s waarmee een
verzekeringsonderneming wordt geconfronteerd en het vermogen van de
475
Art. 42 Solvency II-Richtlijn; Overweging 34 Solvency II-Richtlijn. 476
Art. 29, 1, 2 Solvency II-Richtlijn. 477
K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector” in X., Van alle
markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1039. 478
Art. 31, 1 Solvency II-Richtlijn. 479
Art. 31, 1 Solvency II-Richtlijn.
105
verzekeringsonderneming op die risico’s te beoordelen en in te schatten. Tevens voert de
toezichthoudende instantie een evaluatie en controle door van onder andere de technische
voorzieningen, de kapitaalvereisten, de beleggingsvoorschriften, de kwaliteit en kwantiteit
van het eigen vermogen, etc. 480
Ook het governancesysteem wordt aan een beoordeling
onderworpen voor wat betreft het kwalitatieve aspect.481
Nogmaals wordt benadrukt dat elke evaluatie en beoordeling moet gebeuren rekening
houdend met de aard, omvang en complexiteit van de activiteiten van de
verzekeringsonderneming.
257. Solvency II kent de toezichthoudende instanties de mogelijkheid toe om alle
noodzakelijke maatregelen te treffen, indien zij geconfronteerd worden met
verzekeringsondernemingen die de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen niet
naleven.482
Het kan gaan om preventieve en corrigerende maatregelen maar ook om
maatregelen van administratieve of financiële aard.483
Het uitgangspunt voor de adequaatheid van de kwantitatieve vereisten die gelden voor de
verzekeringsondernemingen is telkens de solvabiliteitskapitaalvereiste. De
solvabiliteitskapitaalvereiste wordt berekend op basis van het specifieke risicoprofiel van de
verzekeringsonderneming. Het is echter mogelijk dat de toezichthoudende autoriteiten
geconfronteerd worden met een verzekeringsonderneming dat een hoger risicoprofiel vertoont
als gevolg van financiële, organisatorische of andere kenmerken. Het controleproces moet het
mogelijk maken deze verzekeringsondernemingen op te sporen en een kapitaalopslag op te
leggen opdat zij aan de bepalingen van de solvabiliteitskapitaalvereiste zouden voldoen.484
258. Solvency II heeft nieuwe, aangepaste solvabiliteitsregels voor ogen die een vergaande
harmonisatie mogelijk maken en die inspelen op de nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen.
Dit kan echter enkel bereikt worden indien ook het verzekeringstoezicht geharmoniseerd
wordt. Het tweede deel van pijler 2 focust daarom op een grote vorm van harmonisatie van de
bevoegdheden die aan de toezichthouders toekomen.485
480
Art. 36, 2 Solvency II-Richtlijn. 481
Art. 36, 1 Solvency II-Richtlijn. 482
Art. 34, 1 Solvency II-Richtlijn. 483
Art. 34, 1, 2 Solvency II-Richtlijn. 484
Overweging 62 Solvency II-Richtlijn; K. VAN HULLE, “Solvency II: het einde van het begin” in X.,
“Solvency II & IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr.
15, (33) 35. 485
K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector” in X., Van alle
markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1039.
106
§3. Pijler 3 – openbaarmakingsvereisten
259. Pijler 3 beoogt met de door Solvency II opgelegde verplichtingen omtrent publicatie- en
openbaarmakingsvereisten aan de buitenwereld informatie te verschaffen omtrent de
verzekeringsonderneming. Zo krijgen derden, naast de toezichthoudende instanties, inzicht in
het risicoprofiel van de verzekeringsonderneming.486
a. informatieverstrekking aan toezichthoudende instanties
260. Opdat de toezichthoudende instanties hun taak van toezicht zouden kunnen uitoefenen
dienen zij alle informatie te verkrijgen die hiervoor noodzakelijk is. Deze informatie wordt
door de verzekeringsondernemingen aan de toezichthoudende instantie verstrekt.487
De informatie is samengesteld uit kwalitatieve, kwantitatieve, historische, huidige of
prospectieve elementen met betrekking tot het toegepaste governancesysteem, de door de
verzekeringsonderneming verrichte werkzaamheden, de risico’s etc. De
verzekeringsonderneming dient zich ervan te vergewissen dat de informatie toegankelijk, in
alle essentiële opzichten volledig, vergelijkbaar, in de tijd gezien consistent, correct, relevant
en betrouwbaar is.488
b. jaarlijkse rapportering
261. Verzekeringsondernemingen hebben de verplichting om jaarlijks een rapport te
publiceren waarin informatie wordt bekend gemaakt omtrent hun solvabiliteit en financiële
positie.489
Dit rapport geeft weer welke activiteiten de verzekeringsonderneming uitoefent en
welke resultaten zij bereikt. Vervolgens wordt de governancestructuur en –systeem besproken
alsook haar adequaatheid in functie van het risicoprofiel van de onderneming. Tevens worden
verschillende kwantitatieve gegevens weergegeven. Het gaat onder meer om een beschrijving
van de activa, de technische voorzieningen, de structuur en het bedrag van het eigen
vermogen en het bedrag van de solvabiliteitskapitaalvereiste en het
minimumkapitaalvereiste.490
Tevens moet, indien op het ogenblik van de rapportering niet
voldaan wordt aan het solvabiliteitskapitaalvereiste of het minimumkapitaalvereiste
486
H. COUSY en M. DREESEN, “De bredere effecten van Solvency II in België” in X., “Solvency II en IFRS. Een
nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, (147) 149. 487
Art. 35 Solvency II-Richtlijn. 488
Art. 35 Solvency II-Richtlijn. 489
Art. 51 Solency II-Richtlijn; K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de
verzekeringssector” in X., Van alle markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008,
1041. 490
Art. 51, 1 Solvency II-Richtlijn.
107
weergegeven worden wat de oorzaak en gevolgen zijn, alsook welke corrigerende
maatregelen werden genomen.
262. Deze publicatie van de essentiële informatie omtrent de solvabiliteit en financiële
toestand van de verzekeringsondernemingen vindt plaats in het licht van de transparantie die
door Solvency II voorop wordt gesteld.
AFDELING 4. UITVOERINGSMAATREGELEN, “PRINCIPLE BASED APPROACH” EN
DE RELATIE TUSSEN SOLVENCY II EN IFRS
Onderafdeling 1. Uitvoeringsmaatregelen
263. Solvency II kende een lange aanloop maar hoe zit het nu verder?
Zoals de Lamfalussy-structuur voorschrijft moeten, eenmaal de kaderwetgeving is vastgelegd
in niveau 1, de bepalingen verder worden uitgewerkt door middel van
uitvoeringsmaatregelen. Deze uitvoeringsmaatregelen worden technisch voorbereid door de
CEIOPS491
waarna ze goedgekeurd en uitgevaardigd kunnen worden door de Europese
Commissie.
264. CEIOPS organiseerde, in de voorbereiding van de uitvoeringsmaatregelen, drie
consultatierondes waar alle belanghebbende partijen492
hun voorstellen en opmerkingen met
betrekking tot de uitvoeringsmaatregelen konden ventileren. De eerste consultatieronde liep
van 1 april tot 1 juni 2009, de tweede consultatieronde liep van 3 juli tot 11 september 2009
en de laatste ronde werd gehouden eind 2009.493
Telkens stelde CEIOPS verschillende
adviesvoorstellen voor met betrekking tot alle mogelijke aspecten waarop Solvency II
betrekking heeft waarop gereageerd kon worden onder de vorm van adviezen en
opmerkingen.
491
Zoals reeds eerder vermeld wordt het CEIOPS gevormd door het Comité van Europese toezichthouders op
verzekeringen en bedrijfspensioenen. 492
Die belanghebbende partijen zijn de verzekeraars, verzekeringsgroepen, Europese beroepsverenigingen,
groepen, fora en lobbyorganisaties zoals de CEA (Comité Européen des Assurances, een Europese verzekerings-
en herverzekeringsfederatie die alle types van verzekeringen en herverzekeringen vertegenwoordigt), maar ook
consultants en juridische, actuariële en boekhoudkundige adviseurs. Opmerkelijke afwezige gedurende de
consultatierondes was de vertegenwoordiging van de consumenten. Consumentenverenigingen hielden zich
gedurende de consultatierondes blijkbaar op afstand; L. LOWET, “Tweede CEIOPS-consultatieronde. Solvency
II: wie biedt meer?”, Verz.W. 2009, afl. 17, 1-15 november 2009, 25 – 26. 493
L. LOWET, “Tweede CEIOPS-consultatieronde. Solvency II: wie biedt meer?”, Verz.W. 2009, afl. 17, 1-15
november 2009, (23) 23.
108
CEIOPS heeft de taak om met de door de belanghebbende partijen geformuleerde
opmerkingen rekening te houden bij het uitwerken van haar definitief advies aan de Europese
Commissie. Verwacht wordt dat de Europese Commissie in oktober 2011 de door CEIOPS
voorgestelde uitvoeringsmaatregelen zal goedkeuren. Ondertussen loopt in 2010 nog een
effectbeoordelingsstudie of een “QIS” die een onderzoek levert naar het solvabiliteitskapitaal.
De afronding en verwerking van deze studie en haar resultaten zou moeten plaatsvinden in de
herfst van 2010, daarna zou een goedkeuring van de uitvoeringsmaatregelen in oktober 2011
mogelijk moeten zijn.494
Onderafdeling 2. Principle based approach
265. De toepassing in Solvency II van het evenredigheidsbeginsel en het principe van de
“prudent person” vormt een grondslag voor argumenten voor de stelling dat Solvency II in
een zekere mate voorziet in een “deregulation”. Solvency II verlaat immers de gedetailleerde
regelingen en de “rules based approach” en vervangt die door een “principle based
approach”.495
Die “principle based approach” vindt men terug in het hanteren van het
“prudent person”-beginsel en de toepassing van het evenredigheidsbeginsel.
Solvency II legt duidelijk de nadruk op doelstellingen en finaliteiten, eerder dan
verzekeringsondernemingen te verplichten strikt regel na regel en bepaling na bepaling toe te
passen.
266. Een illustratie aan de hand van het evenredigheidsbeginsel en het “prudent person”-
beginsel...
Het bepalen van de kapitaalvereisten gebeurt op basis van het risicoprofiel en is dus uiterst
risicogevoelig. Een verzekeringsonderneming zal eerst een evaluatie en beoordeling moeten
doorvoeren van haar risico’s en haar risicoprofiel opstellen. Vervolgens worden de
kapitaalbehoeften van de verzekeringsonderneming vastgelegd op basis van het risicoprofiel.
Maar ook bij de bepaling van de kapitaalvereisten moet het proportionaliteitsbeginsel
toegepast worden waarbij rekening gehouden moet worden met de aard, omvang en
complexiteit van de werkzaamheden van de verzekeringsonderneming. De kapitaalvereisten
494
K. BARREZEELE, “Solvency II goedgekeurd. Nu nog de uitvoeringsmaatregelen”, Verz.W. 2009, afl. 17, 1-15
november 2009, (19) 19; K. VAN HULLE, “Solvency II: het einde van het begin” in X., “Solvency II & IFRS. Een
nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, (33) 47. 495
H. COUSY en M. DREESEN, “De bredere effecten van Solvency II in België” in X., “Solvency II en IFRS. Een
nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, (147) 156.
109
worden dus aangelegd op basis van de specificiteit en de kenmerken van elke individuele
verzekeringsonderneming.
We kunnen dus besluiten dat verschillende aspecten van de bepaling van de kapitaalvereisten
in handen worden gelegd van de verzekeringsondernemingen zelf. Zij hanteren de door hen
zelf opgestelde gegevens om hun eigen solvabiliteitsvereisten te berekenen.496
267. Ook bij de beleggingen en de daarvoor in aanmerking komende activa doet eenzelfde
fenomeen zich voor. Verzekeringsondernemingen moeten bij hun beleggingsbeleid het
“prudent person”-beginsel respecteren volgens hetwelk enkel belegd mag worden in
instrumenten waarvan het risico goed ingeschat kan worden. De veiligheid, het rendement en
de liquiditeit van de beleggingen van de verzekeringsonderneming moeten steeds
gewaarborgd blijven.
Ook hier geeft de verzekeringsonderneming zelf invulling aan het “prudent person”-beginsel,
waardoor de verzekeringsonderneming eigenlijk zelf haar normen bepaalt op basis van de
eigenheid en kenmerken van de verzekeringsonderneming, zolang haar normen en de
invulling ervan maar in overeenstemming zijn met Solvency II.
268. Het is duidelijk dat veel aspecten aan de verantwoordelijkheid van de
verzekeringsondernemingen worden overgelaten waardoor de gecontroleerde
verzekeringsonderneming bijna zelf haar regels met betrekking tot het kapitaal bepaalt en dit
als gevolg van de “principle based”-benadering die door Solvency II gehanteerd wordt.
Verschillende auteurs koppelen ook terug naar de basisgedachte van Solvency II aangezien
Solvency II steeds vertrekt vanuit een economische benadering in functie van het risico.497
Mijns inziens wordt op deze manier de verzekeringsonderneming geconfronteerd met een
duidelijke bewustmaking van haar risico’s en haar risicoprofiel en wordt zij op een
stimulerende wijze op haar verantwoordelijkheid gewezen. De toezichthoudende
overheidsinstanties worden door de “principle based approach” in een ander licht geplaatst en
door de gecontroleerde verzekeringsondernemingen op een andere wijze ervaren.
496
H. COUSY en M. DREESEN, “De bredere effecten van Solvency II in België” in X., “Solvency II en IFRS. Een
nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, (147) 155. 497
K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector” in X., Van alle
markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1038; H. COUSY en M. DREESEN, “De
bredere effecten van Solvency II in België” in X., “Solvency II en IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor
de verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, (147) 156.
110
Onderafdeling 3. Solvency II en IFRS498
269. De IFRS-normen of de International Financial Reporting Standards bestaan uit de
normen die vanaf 1 januari 2005 door alle Europese beursgenoteerde ondernemingen
gehanteerd moeten worden bij de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening. Enerzijds
hebben ze betrekking op de boekhoudkundige verwerking van transacties. De
boekhoudnormen geven weer op welke wijze gegevens en transacties boekhoudkundig
verwerkt moeten worden waarbij belangrijke algemene concepten zoals continuïteit,
voorzichtigheid en transparantie centraal staan.
Het is de Raad van Bestuur van een onderneming die moet vastleggen welke
waarderingsregels voor de desbetreffende onderneming gehanteerd zullen worden volgens de
eigenheid en de specificiteit van de onderneming. De Raad van Bestuur bepaalt zelf haar
waarderingsregels binnen het kader dat door de IFRS-normen werd uitgestippeld. De IFRS-
normen maken het een onderneming aldus mogelijk om de waarderingsregels vast te leggen
volledig in functie van de economische werkelijkheid en eigenheid van de onderneming,
onafhankelijk van juridische of wettelijke bepalingen.
Anderzijds behandelt IFRS de financiële rapportering waarbij aangegeven wordt welke
informatie gepresenteerd moet worden en op welke wijze.
270. Opmerkelijk is dat de IFRS-normen toegepast kunnen worden door elke sector, ongeacht
om welke activiteiten het gaat. Elke onderneming kan immers steeds de normen aanpassen
aan de specificiteit van haar activiteiten. Om wille van het feit dat de IFRS-normen gelden
voor elke industrie kan men niet spreken van IFRS-normen die zouden gelden voor de
verzekeringssector. IFRS 4 heeft wel betrekking op IFRS-normen die gelden voor
“verzekeringscontracten”, ongeacht welke partij deze verzekeringscontracten uitschrijft.
Hierin ligt duidelijk het verschil met het KB van 17 november 1994 met betrekking tot de
jaarrekeningen van verzekeringsondernemingen waarin ook boekhoudnormen worden
opgenomen, maar zij hebben enkel betrekking op de verzekeringssector.
498
G. SCHAEKERS en K. VERBEKE, “Zorgen voor comptabiliteit tussen IFRS en de nieuwe prudentiële
standaarden” in X., “Solvency II en IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”,
T.Verz.2009, dossier nr. 15, 109 – 132.
111
271. Om wille van het feit dat IFRS 4 betrekking heeft op verzekeringscontracten rijst de
vraag in welke mate Solvency II en IFRS 4 op elkaar afgestemd zijn en waaruit de eventuele
verschillen bestaan.
Het grootste verschil tussen beiden bestaat in de eerste plaats uit het gegeven dat IFRS 4 open
staat voor de ganse industrie, daar waar Solvency II enkel van toepassing is voor de
verzekeringssector. Vervolgens is Solvency II Europees gericht, daar waar de IFRS-normen,
hoewel ze gelden voor Europese ondernemingen, eerder internationaal gericht is. Veel landen
buiten Europa hanteren (gelijkende) IFRS-normen. Tevens is de rapportering die Solvency II
voor ogen heeft voornamelijk gericht naar de verzekeringsnemers, daar waar de IFRS-normen
een financiële rapportering vereist gericht op de aandeelhouders.
272. De overeenkomst tussen Solvency II en de IFRS-normen is echter wel terug te vinden in
de waardering van de balans.
Om de administratie die komt kijken bij rapportering met verschillende doeleinden499
zoveel
mogelijk te beperken ging Solvency II zoveel mogelijk een consistentie creëren met de
rapporteringsregels die in IFRS voorzien waren. Deze consistentie is terug te vinden in het
feit dat zowel Solvency II als IFRS uitgaan van een waardering tegen de marktwaarde.
Solvency II stelt echter wel dat waarderingen moeten gebeuren door middel van een
economische, marktconsistente benadering van de activa en passiva. Het gaat daarbij om een
waardering op basis van het economische risico van de verzekeringsonderneming. Solvency II
voert aan dat de waardering in de eerste plaats moet gebeuren op basis van de gegevens die op
de markt terug te vinden zijn, bekend onder het “mark-to-market”-beginsel. Indien die
gegevens er niet zijn of niet betrouwbaar zijn, kan men de economische waarde gaan
modelleren en in kaart brengen door toch zoveel mogelijk gebruik te maken van de op de
markt aanwezige gegevens en parameter, bekend onder het “mark-to-model”-beginsel.500
IFRS hanteert dan weer de benaming “fair value” waarbij het neerkomt op een waardering
tegen marktwaarde.
Beiden waarderen activa, passiva, technische voorzieningen en beleggingen dus tegen de
marktwaarde. CEIOPS stelde dat de “fair value” van IFRS een goede aanpak is voor de
499
Rapportering aan toezichthouders, aandeelhouders, verzekeringsnemers,... 500
P. SCHUERMANS, “Solvency II en IFRS-normen – rol van CEIOPS” in X., “Solvency II en IFRS. Een nieuwe
solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz.2009, dossier nr. 15, (53) 58.
112
waardering volgens de economische benadering zoals Solvency II vooropstelt en dit ter
stimulans om Solvency II zoveel mogelijk op IFRS te laten afstemmen.
273. Hoewel Solvency II en IFRS grotendeels gelijkenissen vertonen blijven vragen rijzen
naar de consistentie van beiden, voornamelijk naarmate het ogenblik van de
uitvoeringsmaatregelen van Solvency II dichterbij komt.
Het zou wel eens kunnen dat de concepten die door Solvency II en IFRS voorzien worden een
andere invulling krijgen door de uitvoering ervan. Het ziet er naar uit dat, als gevolg van het
groot aantal adviezen die reeds door CEIOPS aan de Commissie werden overgemaakt met
betrekking tot de uitvoeringsmaatregelen, het aantal uitvoeringsmaatregelen wel eens
dergelijk groot volume zou kunnen aannemen dat Solvency II zijn oorspronkelijk doel van
“principle based”-structuur achterwege gelaten wordt en toch plaats moet maken voor een
“rules based”-stuctuur. Die hoeveelheid aan uitvoeringsmaatregelen zal het
verzekeringsondernemingen moeilijker maken om steeds de Solvency II-bepalingen invulling
te geven volgens hun eigen specificiteit, kenmerken en activiteiten wat een consistentie met
de IFRS-normen zeker niet ten goede zal komen.
274. Solvency II heeft zich dan wel gebaseerd op de IFRS-normen en ze zelfs geadopteerd,
het gevaar bestaat dat als gevolg van de financiële crisis de marktwaarde geen ideale wijze
meer is om bestanddelen te waarderen. Op dat moment zal de economische benadering binnen
Solvency II en de verzekeringssector een andere invulling moeten krijgen. Er blijven dus
vraagtekens bestaan omtrent de economische benadering die door Solvency II gehanteerd
wordt...
AFDELING 5. GEVOLGEN VAN SOLVENCY II
Onderafdeling 1. Gevolgen voor verzekeringsondernemingen
275. De vraag rijst niet alleen naar de mogelijke gevolgen van de nieuwe Solvency II-
Richtlijn voor de verzekeringsondernemingen, maar ook voor de verzekeringsnemers en
verzekerden.
Verzekeringsondernemingen worden in de eerste plaats geconfronteerd met nieuwe
kapitaalvereisten die opgesteld worden in functie van het risicoprofiel van de
113
verzekeringsonderneming. Het is echter zo dat deze nieuwe kapitaalvereisten echter niet
zullen resulteren in kapitaalverhogingen voor de verzekeringsonderneming.501
Verzekeringsondernemingen worden door Solvency II gemotiveerd om een optimaal
risicobeheer door te voeren, een adequate beheersing van hun risico’s te hanteren en hun
risico’s zo veel als mogelijk te diversifiëren. Indien zij hierin slagen worden zij door Solvency
II beloond door middel van een lagere kapitaaleis en zullen zij minder eigen vermogen
moeten aanwenden om aan de solvabiliteitskapitaalvereiste te voldoen. Dit betekent dus dat
de verzekeringsonderneming eerst een beoordeling moet doorvoeren van de risico’s waarmee
zij geconfronteerd wordt om daarna haar kapitaalvereisten daarop af te stemmen . Solvency II
schrijft voor dat het vastleggen van de solvabiliteitsvereisten dient te gebeuren met respect
voor het evenredigheidsbeginsel dat inhoudt dat bij de bepaling van die solvabiliteit er
rekening gehouden moet worden met de aard, omvang en complexiteit van de activiteiten van
de verzekeringsondernemingen.
276. Wanneer we bovenstaande twee gegevens in acht nemen kan de vraag rijzen of er gevaar
bestaat voor het feit dat verzekeringsondernemingen, in plaats van eerst hun risicoprofiel vast
te leggen en daarna hun kapitaalvereisten eraan aan te passen, de procedure gaan omdraaien.
Het zou immers mogelijk zijn dat verzekeringsondernemingen, om te ontsnappen aan
bepaalde kapitaalvereisten, eerst in zekere mate hun kapitaal gaan beoordelen om op basis
daarvan hun risicoprofiel te wijzigen of aan te passen.502
Solvency II probeert aan deze
mogelijke problematiek van modificatie van het risicoprofiel, die gedurende de
consultatierondes door verschillende partijen werd aangekaart, tegemoet te komen door
verschillende te keren de nadruk te leggen dat in alle pijlers van Solvency II het
evenredigheidsbeginsel toegepast moet worden en dat telkens een passende aanpak moet
gehanteerd worden, aangepast aan de aard, omvang en complexiteit van de activiteiten van de
verzekeringsondernemingen.503
277. Naast de solvabiliteitsvereisten moet de verzekeringsonderneming ook voorzien in
technische voorzieningen en wordt voorzien in regels met betrekking tot beleggingen.
501
E. JANSSEN, “Solvency II. Erg lovenswaardige doelstellingen”, Verz.W. 2008, afl. 2, 1 – 15 februari 2008,
(26) 27. 502
H. COUSY en M. DREESEN, “De bredere effecten van Solvency II in België” in X., “Solvency II en IFRS. Een
nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, (147) 152 - 154. 503
H. COUSY en M. DREESEN, “De bredere effecten van Solvency II in België” in X., “Solvency II en IFRS. Een
nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, (147) 155.
114
Met betrekking tot de technische voorzieningen en de beleggingen doet zich toch een
opmerkelijke evolutie voor. Daar waar de Solvency I-maatregelen, ook ingegeven door het
beschermingsinzicht, voor de technische reserves focussen op maximale percentages en de
lidstaten zelf strengere regels konden opleggen alsook voorwaarden opleggen voor de
categorieën van activa die belegd konden worden etc., vertrekt Solvency II vanuit een ander
standpunt.504
Voor wat betreft de technische reserves wordt zoals eerder aangehaald, vertrokken van de
marktwaarde van zowel de activa als passiva, om wille van het feit dat de marktwaarde de
meest consistente wijze is om de balansposten te benaderen.505
Nochtans is het zo dat voor de
bepaling en van de technische reserves het niet altijd mogelijk is om een marktwaarde te
hanteren.506
Daarom stelt Solvency II dat de waarde van de technische voorzieningen bepaalt
wordt aan de hand van de beste schatting en een risicomarge. Door het hanteren van het
begrip “beste schatting” laat men de individuele verzekeringsonderneming toch enige marge
bij het bepalen van hun technische reserves.
Ook voor wat betreft de activa die aangewend kunnen worden voor de beleggingen van de
verzekeringsonderneming hanteert Solvency II een algemeen begrip. Zij stelt immers dat de
dekkingswaarden beheerst, bewaakt en belegd moeten worden volgens het principe van de
“prudent person”. D verzekeringsonderneming mag dus enkel beleggen in instrumenten
waarvan zij de betrokken risico’s goed kan inschatten, beheersen en bewaken. De activa
moeten zodanig belegd worden dat de veiligheid, kwaliteit en rendement van de
beleggingsportfeuille gewaarborgd wordt. Ook hier hanteert Solvency II een algemene norm
waarbij men zou kunnen stellen dat de invulling ervan voor een deel aan elke individuele
verzekeringsonderneming wordt overgelaten zolang ze in overeenstemming is met Solvency
II.
278. Naast de kwantitatieve aspecten worden verzekeringsondernemingen tevens
geconfronteerd met kwalitatieve vereisten. Door het invoeren van een governancesyteem
wordt de aandacht van de verzekeringsonderneming gevestigd op de adequaatheid en de
doeltreffendheid van de procedures en processen die zij opstelt. Het is net dat
governancesysteem dat, indien het functioneert zoals aangegeven door Solvency II en
504
H. COUSY en M. DREESEN, “De bredere effecten van Solvency II in België” in X., “Solvency II en IFRS. Een
nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, (147) 156. 505
K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector” in X., Van alle
markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1034. 506
K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector” in X., Van alle
markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1035.
115
voorziet in alle sleutelfuncties, het de verzekeringsonderneming mogelijk maakt om zelf een
beoordeling door te voeren van zowel haar kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. Ook de
mogelijkheid om via interne modellen, na goedkeuring van de toezichthoudende
overheidsinstantie, het risicoprofiel uit te drukken draagt bij aan die doelstelling.507
Onderafdeling 2. Gevolgen voor consument-verzekeringsnemers
279. Naast de gevolgen voor de verzekeringsondernemingen rijst ook een vraag naar de
effecten van Solvency II voor de verzekeringsnemers en verzekerden.
De partij die de voordelen zullen halen uit de Solvency II-maatregelen zullen de
verzekeringsnemers en verzekerden zijn. De doelstellingen van Solvency II bestaan er immers
uit een geharmoniseerde bescherming te bieden aan alle verzekeringsnemers in de Europese
Unie. Die geharmoniseerde bescherming wordt bereikt door in een hoge mate van
transparantie te voorzien zodat zowel de toezichthoudende overheidsinstanties als de
consument-verzekeringsnemers op een betrouwbare wijze verzekeringsondernemingen en de
door hen aangeboden producten kunnen vergelijken. Ook het betere risicobeheer en de
risicogevoeligheid draagt daaraan bij en komt de consument-verzekeringsnemer ten goede. De
optimale aanwending van het kapitaal door onder meer de beide solvabiliteitsvereisten creëert
een bescherming van de verzekeringsnemers en garandeert dat de verzekeringsonderneming
op elk moment haar verplichtingen ten aanzien van de verzekeringsnemers zal kunnen
voldoen. Solvency II beoogde tevens de concurrentie tussen de Europese
verzekeringsondernemingen te bevorderen wat zou moeten resulteren in een grotere innovatie
van de verzekeringsproducten zodat de consument-verzekeringsnemer steeds een product
vindt, aangepast aan zijn behoeften en tegen de beste tarieven.508
AFDELING 6. BESLUIT
280. Solvency II ontstond als reactie op de steeds groter wordende specialisatie die zich
voordoet binnen de Europese verzekeringsondernemingen en moet het mogelijk maken om in
te spelen op verdere marktontwikkelingen die zich voordoen binnen de verzekeringssector.
Samengevat kan men stellen dat het gaat om het invoeren van een “managementsvisie” in de
verzekeringssector. Solvency II focust immers op zowel het risicomanagement, het
507
K. BARREZEELE, “Solvency II goedgekeurd. Nu nog de uitvoeringsmaatregelen”, Verz.W. 2009, afl. 17, 1-15
november 2009, (19) 21. 508
R. VAN GOMPEL, “Introduction” in X., “Solvency II & IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de
verzekeringssector”, T. Verz. 2009, dossier nr. 15, (13) 22; E. JANSSEN, “Solvency II. Erg lovenswaardige
doelstellingen”, Verz.W. 2008, afl. 2, 1 – 15 februari 2008, (26) 27.
116
kapitaalmanagement en het management van de governancestructuur van de
verzekeringsonderneming.
281. De drie Solvency II-pijlers focussen niet alleen op een verbetering van de regelgeving
maar ook een harmonisatie ervan. Nieuwe solvabiliteitsvereisten die 100% gebaseerd zijn op
de risico’s waarmee de verzekeringsonderneming in aanraking komt worden op een
risicogevoelige wijze opgesteld. Solvency II focust tevens op een “total balance sheet
approach” zodat zowel activa als passiva gelijke aandacht krijgen en gewaardeerd worden
tegen de marktwaarde om een economische benadering teweeg te brengen.
Verzekeringsondernemingen worden ertoe gedreven om zelf inzicht te verkrijgen en te
verschaffen in hun risico’s gerelateerd aan hun werkzaamheden. Dit inzicht wordt naar de
buitenwereld toe gerapporteerd in functie van de transparantie zodat consument-
verzekeringsnemers hun verzekeringsproducten zoveel mogelijk kunnen kiezen in functie van
hun behoeften. Tevens worden de toezichthoudende overheidsinstanties op de hoogte gesteld
van wat gaande is zodat zij, indien nodig, efficiënt, tijdig en gepast kunnen ingrijpen.
Centraal in de drie pijlers staat het optimale risicobeheer en het proportionaliteitsbeginsel dat
zowel door de verzekeringsondernemingen als door de toezichthoudende overheidsinstanties
gerespecteerd moet worden.
282. T. STEFFEN stelde dat Solvency II niet alleen om wijzigingen in het kapitaal draait. Het
gaat om een volledige gedragsverandering die door de verzekeringsondernemingen
aangenomen moet worden.509
Men moet Solvency II dus steeds vanuit een breed perspectief
bekijken en inzien dat het gaat om een totale ommeslag voor de verzekeringsondernemingen
om tegemoet te komen aan de verdere realisatie van de Europese interne verzekeringsmarkt
en een uitgebreider en efficiënter beschermingssysteem.
509
H. COUSY en M. DREESEN, “De bredere effecten van Solvency II in België” in X., “Solvency II en IFRS. Een
nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, (147) 151.
117
BESLUIT
283. Men kan de Europese impact op de verzekeringssector duidelijk niet ontkennen. Er
wordt een constante zoektocht gehouden naar de optimale eenmaking van de
verzekeringsmarkt. Het bewijs daarvan is de recente Solvency II waarvan de
uitvoeringsmaatregelen eind 2011 een feit zullen zijn.
De vraag blijft echter bestaan of Solvency II het eindpunt zal zijn. De huidige maatschappij
wordt immers constant geconfronteerd met snelle evoluties en ontwikkelingen waarna het aan
de wetgevende instanties toekomt om daarop in te spelen en te anticiperen. Het is immers
uiterst belangrijk dat de belangen van verzekeringsnemers, verzekerden en begunstigden
optimaal beschermd worden tegen mogelijke ontwikkelingen de een gevaar zouden kunnen
vormen voor hun vermogen.
284. De prudentiële reglementering die erop gericht is om die bescherming te bieden voert de
kapitaalvereisten als belangrijkste beschermingselement aan. Deze kapitaalvereisten
vertoonden doorheen de jaren echter een verschillende invulling. Daar waar ze vroeger
gekenmerkt werd door een “rules based approach” werd vandaag met Solvency II de overstap
gemaakt naar de “principle based approach”. Jammergenoeg zou het wel eens kunnen dat als
gevolg van de grote mate aan uitvoeringsmaatregelen het “principle based approach” wat
onderuit gehaald wordt. Het is afwachten wat de toekomst brengt en hoe de
uitvoeringsmaatregelen geïmplementeerd zullen worden.
285. Toch ben ik, na het uitwerken van mijn Masterproef, overtuigd dat de maatregelen zoals
ze door Solvency II gepresenteerd werden voldoende flexibeler en dynamischer zijn dan de
interne markt-richtlijnen van Solvency I en dat ze beter het hoofd zullen kunnen bieden aan
verdere evoluties.
Het strikte tijdsschema, de trapsgewijze Lamfalussy-procedure en de vele
inspraakmogelijkheden die bestonden voor alle belanghebbenden gedurende de uitwerking
van Solvency II getuigt van een hoogstaande voorbereiding en levert een bewijs van de
grondigheid van de hervorming.
Het is duidelijk dat het Solvency II-verhaal nog niet ten einde is. To be continued!
118
BIBLIOGRAFIE
1. RECHTSLEER
BARREZEELE, K., “Solvency II goedgekeurd. Nu nog de uitvoeringsmaatregelen”, Verz.W.
2009, afl. 17, 1-15 november 2009, 19 – 22.
BORGESIUS, J., “Rechterlijk oordeel over het vrije verkeer van diensten in de EEG”, Het
Verzekeringsarchief 1987, 109-137.
BOUTARD - LABARDE M. - CL., “Chronique de jurisprudence de la Cour de Justice des
Communautés européennes. Libre circulation des personnes et des services”, Journal de Droit
International 1990, 475 - 476.
CLAASSENS, H. en COUSY H., “Het algemeen kader van de richtlijnen van de derde generatie”
in X., Het Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen,
Maklu, 1992, 35 - 61.
CLAASSENS, H. en COUSY, H., “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt:
overzicht en stand van zaken”, T.B.H. 1989, 907 – 934.
COUSY, H. en DREESSEN, M., “De bredere effecten van Solvency II in België” in X.,
“Solvency II en IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz.
2009, dossier nr. 15, 147 – 165.
COUSY, H., STUYCK, J. en VAN GERVEN, W., Handels- en economisch recht, Deel 1
Ondernemingsrecht in Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Brussel, Story-Scientia,
1992, 825 p.
DE GRAEVE, M. en GYSELAERS, M., Praktisch verzekeringsrecht, Antwerpen, De Boeck,
2006, 255 p.
DE RUITER, G., “Aansprakelijk! ... Wat nu?”, Schip en Werf De Zee 1993, afl. 12, 556 - 561.
119
DELPORTE, J.M., “Commentaire de la loi du 19 juillet 1991 relative au contrôle des
assurances”, R.G.A.R. 1991, nr. 11.918, 1 – 7.
DIRICK, B., “La libre prestation des services dans le secteur de l’assurance directe” (noot
onder Hof van Justitie 4 december 1986, zaak 205/84), Ann.Dr.Liège 1987, 388 – 415.
DUBUISSON, B., “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et
réalités”, T.Verz. 1992, 401 - 437.
FONTAINE, M., Droit des Assurances, Brussel, Larcier, 1996, 609 p.
FONTAINE, M., Verzekeringsrecht, in het (ederlands vertaald door Kristiaan Bernauw,
Brussel, Larcier, 1999, XXVI + 497 p.
GAEREMYNCK, A., “Een evaluatie van het K.B. van 17/11/1994 op de jaarrekening van
verzekeringsondernemingen” T.Acc. 1995, nr. 4, 18 – 31.
HINTJENS, K., “De algemene controle op het verzekeringswezen” in X., Kluwer’s
Verzekeringshandboek, Antwerpen, Kluwer, losbl., I.2.4-01 – I.2.4-31.
JANSSEN, E., “Solvency II. Erg lovenswaardige doelstellingen”, Verz.W. 2008, afl. 2, 1 – 15
februari 2008, 26 – 28.
LOWET, L., “Tweede CEIOPS-consultatieronde. Solvency II: wie biedt meer?”, Verz.W. 2009,
afl. 17, 1-15 november 2009, 23 – 28.
MARETTE, J-J., “Contrôle de l’assurance et marché unique” in X., Het Europa van de
verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 85 - 96.
PRICEWATERHOUSE COOPERS NV, Verzekeringsmaatschappijen: verslaggeving en toezicht,
Antwerpen, Kluwer, 2002, 489 p.
RYCKAERT, R., “Van Manusmrti tot Lloyd’s koffiehuis”, Verz.W. 2009, afl. 17, 1-15
november 2009, 33 - 35.
120
SCHAEKERS, G. en VERBEKE, K., “Zorgen voor comptabiliteit tussen IFRS en de nieuwe
prudentiële standaarden” in X., “Solvency II en IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor
de verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, 109 – 132.
SCHUERMANS, L., Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia,
2001, XXI + 603 p.
SCHUERMANS, L., Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia,
2008, XXXVII + 852 p.
SCHUERMANS, P., “Solvency II en IFRS-normen – rol van CEIOPS” in X., “Solvency II en
IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz.2009, dossier nr.
15, 53 – 62.
STEENLANT, J. en VANHEES, H., “Vrije vestiging en dienstverlening in de verzekeringssector –
de arresten van 28 januari en 4 december 1986 van het Hof van Justitie”, RW 1987-1988, nr.
4, 105 – 118.
VAN BARNEVELD, H., Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus
Nijhoff, 1964, XX + 521 p.
VAN DE RYCK, J., De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld,
1978, 53 p.
VAN DEN BERGHE, L., “Marketing en distributie van nationale en Europese
verzekeringsprodcuten – het economisch kader” in VERENIGING VOOR RECHTSWETENSCHAP,
Verzekering en Europa, Zwolle, W.E.J. Tjeenk Willink, 1995, 1 - 16.
VAN GOMPEL, R., “Considérations générales sur le contrôle des entreprises d’assurances dans
le cadre de l’évolution de la réglementation européenne”, T. Verz. 1994, 326 – 340.
VAN GOMPEL, R., “Introduction” in X., “Solvency II & IFRS. Een nieuwe
solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T. Verz. 2009, dossier nr. 15, 13 – 29.
121
VAN HULLE, K., “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”
in X., Van alle markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008,
1027 - 1045.
VAN HULLE, K., “Solvency II: het einde van het begin” in X., “Solvency II & IFRS. Een
nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T. Verz. 2009, dossier nr. 15, 33 –
50.
VEEKMANS, K., “Bank-, beurs- en verzekeringswezen: vrijmaking van de interne markt en
supervisie in Europa en de Verenigde Staten”, Jura Falc. 2004-2005, 145 - 166.
WYMEERSCH, E., “De hervorming van het financieel toezicht in België”, T.Verz. 2004, 205 –
218.
http://www.lloyds.com/About_Us/History/ (consultatie op 12 november 2009)
http://www.cbfa.be/nl/vo/circ/vo_circ.asp (consultatie op 3 februari 2010)
2. RECHTSPRAAK
HvJ 2/74, Reyners, Jur. 1974, I, 631.
HvJ 33/74, Van Binsbergen, Jur. 1974, I, 1299.
HvJ 39/75, Coenen, Jur. 1975, I, 1547.
HvJ 110/78, Van Wesemael, Jur. 1979, I, 35.
HvJ 286/82, Luise, Jur. 1984, I, 377.
HvJ 220/83, Commissie t. Frankrijk, Jur. 1986, I, 3663.
HvJ 252/83, Commissie t. Denemarken, Jur. 1986, I, 3713.
HvJ 205/84, Commissie t. Bondsrepubliek Duitsland, Jur.1986, I, 3755.
HvJ 206/84, Commissie t. Ierland, Jur. 1986, I, 3817.
HvJ C-221/89, Factortame, Jur. 1991, I, 3905.
HvJ C-76/90, Saeger v. Dennemeyer, Jur. 1991, I, 4221.
HvJ C-55/94, Reinhard Gebhard, Jur. 1995, I, 4165.
122
3. WETTELIJKE EN REGLEMENTAIRE BEPALINGEN
Verdrag van Rome tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap van 25 maart
1957, Pb. C. 24 december 2002, afl. 325, 33 – 184 (geconsolideerde versie van het Verdrag
tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap).
Richtlijn 73/239 van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en
bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de directe
verzekeringen met uitzondering van de levensverzekeringsbranche en de uitoefening daarvan,
Pb. L. 16 augustus 1973, afl. 228, 13 – 19
Richtlijn 73/240 van de Raad van 24 juli 1973 houdende de opheffing van de beperkingen op
het recht van vestiging op het gebied van het directe verzekeringsbedrijf met uitzondering van
de levensverzekeringsbranche, Pb. L. 16 augustus 1973, afl. 228, 20 – 22.
Richtlijn 79/267 van de Raad van 5 maart 1979 tot coördinatie van de wettelijke en
bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe
levensverzekeringsbedrijf, en de uitoefening daarvan, Pb. L. 13 maart 1979, afl. 63, 1-18.
Richtlijn 88/357 van de Raad van 22 juni 1988 tot coördinatie van de wettelijke en
bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering
van de levensverzekeringsbranche, tot vaststelling van bepalingen ter bevordering van de
daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten en houdende wijziging van
Richtlijn 73/239/EEG, Pb. L. 4 juni 1988, afl. 172, 1-14.
Richtlijn 90/619 van de Raad van 8 november 1990 tot coördinatie van de wettelijke en
bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf, tot
vaststelling van de bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij
verrichten van diensten en houdende wijziging van Richtlijn 79/267/EEG, Pb. L. 29
november 1990, afl. 330, 50-61.
123
Richtlijn 91/674 van de Raad van 19 december 1991 betreffende de jaarrekening en
geconsolideerde jaarrekening van verzekeringsondernemingen, Pb. L. 31 december 1991, afl.
374, 7 – 31.
Richtlijn 91/675 van de Raad van 19 december 1991 tot oprichting van een Comité voor het
Verzekeringswezen, Pb. L. 31 december 1991, afl. 374, 32 – 33.
Richtlijn 92/49 van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en
bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering
van de levensverzekeringsbranche, en houdende wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG,
Pb. L. 11 augustus 1992, afl. 228, 1 – 23.
Richtlijn 92/96 van de Raad van 10 november 1992 tot coördinatie van de wettelijke en
bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf en tot
wijziging van de Richtlijnen 79/267/EEG en 90/619/EEG, Pb. L. 9 december 1992, afl. 360,
1-27.
Richtlijn 2002/13 van de het Europees Parlement en de Raad van 5 maart 2002 tot wijziging
van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor
schadeverzekeringsondernemingen, Pb. L. 20 maart 2002, afl. 77, 17 – 22.
Richtlijn 2009/138 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009
betreffende de toegang tot en de uitoefening van het verzekerings- en herverzekeringsbedrijf,
Pb. L. 17 december 2009, afl. 335, 1 – 155.
Besluit Commissie nr. 2004/6, 5 november 2003 tot instelling van het Comité van Europese
toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen, Pb. L. 7 januari 2004, afl. 3, 30 – 31.
Besluit Commissie nr. 2009/79, 23 januari 2009 tot instelling van het Comité van Europese
toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen., Pb. L. 29 januari 2009, afl. 25, 28 –
32.
124
Interpretatieve Mededeling van de Europese Commissie, 2000/C 43/3 betreffende het vrij
verrichten van diensten en het algemeen belang in het verzekeringsbedrijf, Pb.C. 16 februari
2000, 5 – 27.
COM/1997/398 def. Verslag aan het Comité voor het verzekeringswezen betreffende de
noodzaak van verdere harmonisatie van de solvabiliteitsmarge.
COM/2000/634 def. Toelichting bij het voorstel voor een Richtlijn van het Europees
Parlement en de Raad tot wijzigingen van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de
solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringsondernemingen.
COM/2007/727 def. Mededeling van de Commissie van 20 november 2007, “Evaluatie van
de Lamfalussy-structuur – Bevorderen van de toezichtsconvergentie”.
COM/2007/361 def. Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad
betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en herverzekeringsbedrijf –
Solvabiliteit II.
COM 2009/502 Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot
oprichting van een Europese autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen, 23
september 2009.
Wet van 9 juli 1975 betreffende de controle op verzekeringsondernemingen, BS 29 juli 1975.
Wet van 17 juli 1975 betreffende de boekhouding van de ondernemingen, BS 4 september
1975.
Wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële
diensten, BS 4 september 2002.
K.B. van 22 februari 1991 houdende het algemeen reglement betreffende de controle op de
verzekeringsondernemingen, BS 11 april 1991.
125
K.B. van 17 november 1994 betreffende de jaarrekening van verzekeringsondernemingen, BS
21 december 1994.
K. B. van 13 februari 1996 betreffende de geconsolideerde jaarrekening van
verzekeringsondernemingen en herverzekeringsondernemingen, BS 9 maart 1996.
K.B. van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek Vennootschappen, BS 6 februari
2001.
K.B. van 25 maart 2003 tot uitvoering van artikel 45§2 van de wet van 2 augusuts 2002
betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, BS 31 maart 2003.
K.B. van 25 mei 2004 tot wijziging op het vlak van solvabiliteitsvereisten van de wet van 9
juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, BS 28 mei 2004.
Ministerieel Besluit van 30 maart 2001, tot goedkeuring van de Verordening nr. 12 van de
Controledienst voor Verzekeringen tot vaststelling van de regels betreffende de doorlopende
inventaris van de dekkingswaarden, BS 25 april 2001.
Verordening nr. 12 van 22 januari 2002 van de Controledienst voor Verzekeringen tot
vaststelling van de regels betreffende de doorlopende inventaris van de dekkingswaarden.
Circulaire D. 249 van de Commissie voor Bank-, Financie- en Assurantiewezen aan de
verzekeringsondernemingen van 18 november 2004 betreffende de omzetting van Richtlijn
2002/13 van het Europees Parlement en de Raad van 5 maart 2002 tot wijziging van Richtlijn
73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor
schadeverzekeringsondernemingen.
Doc. C 2005/5 van de CBFA omtrent het Huishoudelijk Reglement Commissie voor
Verzekeringen.