Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de...

63
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2008-09 Tweede Examenperiode DE TOEPASSING EN INTERPRETATIE VAN DE THEMATIC APPERCEPTION TEST IN ONDERZOEK: EEN LITERATUURSTUDIE Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad Master in de Psychologie, Optie Klinische Psychologie door Marian Cardoen Promotor: Prof. Dr. Paul Verhaeghe Begeleider: Ruth Inslegers

Transcript of Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de...

Page 1: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Academiejaar 2008-09

Tweede Examenperiode

DE TOEPASSING EN INTERPRETATIE VAN DE THEMATIC

APPERCEPTION TEST IN ONDERZOEK: EEN LITERATUURSTUDIE

Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad Master in de

Psychologie, Optie Klinische Psychologie

door

Marian Cardoen

Promotor: Prof. Dr. Paul Verhaeghe

Begeleider: Ruth Inslegers

Page 2: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

Ondergetekende, <Marian Cardoen, > geeft toelating tot het raadplegen van de scriptie door derden.

Page 3: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

Dankwoord

Terwijl ik de laatste hand leg aan deze scriptie ervaar ik een gevoel van

voldoening. Het is een mijlpaal in mijn leven: het afronden van een jarenlange studie. Ik

zou hierbij dan ook graag een aantal mensen bedanken.

Voor het lezen van deze scriptie en het geven van feedback zou ik graag mijn

begeleidster Ruth willen bedanken. Ook Ellen, Ellen, en mijn broer Stefan waren een

grote hulp bij het geven van feedback en het spelen van klankbord.

Ik had dit punt niet kunnen bereiken zonder de schouderklopjes en de

ondersteuning van mijn vriendenkring. Tijdens mijn studententijd ben ik een aantal

bijzondere mensen tegengekomen, en hechte vriendschappen werden gevormd. Ik zou

dan ook graag in het bijzonder Ellen, Ellen, Liesbeth, Ilja, Tyché, Tine, Valerie,

Katrien, Doukje, en Kristien willen bedanken voor de leuke en ontspannende momenten

die ik met hen heb meegemaakt.

Wie zeker ook niet kan ontbreken in dit dankwoord is mijn moeder. Zij heeft me

gedurende mijn opleiding financieel en emotioneel ondersteund. Ook mijn broers en zus

wil ik graag bedanken, voor hun steun, hun bemoedigende woorden, en bereidheid om

me bij te staan tijdens moeilijke periodes.

Page 4: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

ABSTRACT

Door middel van een literatuurstudie willen we de status van de Thematic Apperception

Test (Murray, 1943) binnen onderzoek in kaart brengen. Ondanks de controverse rond

de wetenschappelijkheid van projectieve technieken worden deze door voorstanders

aangebracht als methoden die fundamentele informatie over een persoon kunnen

opleveren. Via online databanken werd er gezocht naar artikels binnen het

onderzoeksdomein waarbij de TAT betrokken was. Daaruit bleek dat de TAT

gewaardeerd wordt als een bruikbaar instrument om fundamentele

persoonlijkheidsaspecten te meten die niet toegankelijk zijn voor expliciete

meetmethodes. Om de psychodiagnostische waarde van deze projectieve test aan te

tonen dienen vooreerst de betrouwbaarheid en validiteit ervan bestudeerd en

geëvalueerd te worden. Hiervoor is echter een systematische toepassing nodig. Dit

ontbreekt voorlopig nog op vlak van standaard afnamesets van afbeeldingen. De

interpretatie van TAT-narratieven op vlak van motivationele thema’s, object relaties en

sociale cognities, en defensiemechanismes is reeds gestandaardiseerd door de

ontwikkeling van onderbouwde scoringssystemen. We bekeken in deze literatuurstudie

de Social Cognition and Object Relations Scales (SCORS; Westen, 2002) en de Defense

Mechanism Manual (DMM; Cramer, 1987). Voor beide scoringssystemen zijn er

optimistische resultaten voor de validiteit. Betrouwbaarheidsonderzoek blijft nog een

aandachtspunt (interbeoordelaarsbetrouwbaarheid uitgezonderd). De test-hertest

betrouwbaarheid bleek op dit domein verwaarloosd binnen onderzoek. Verder ontbreekt

het bij de systematische toepassing ook nog aan standaardset die consistent worden

toegepast, wat generalisatie van resultaten en onderzoek naar interne consistentie

bemoeilijkt.

Page 5: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

1

INHOUDSTAFEL

Inleiding....................................................................................................................... 3

Hoofdstuk 1: Projectieve Technieken......................................................................... 4

1. Definities .............................................................................................................. 5

1.1 Projectie ........................................................................................................... 5

1.2 Persoonlijkheid ................................................................................................ 7

1.3Techniek versus Test ......................................................................................... 8

1.3.1 Meerwaarde?........................................................................... 10

1.3.2 Wetenschappelijk aanvaardbaar? ............................................. 12

Hoofdstuk 2: De Thematic Apperception Test ........................................................ 14

1. Geschiedenis/Ontstaan ......................................................................................... 15

2. Achterliggende Theorie ....................................................................................... 16

3. Oorspronkelijke Inhoud en Wijze van Afname..................................................... 19

4. Oorspronkelijk Interpretatiesysteem ..................................................................... 20

5. Thematic Apperception Test of Techniek ............................................................. 21

Hoofdstuk 3: Hedendaagse Toepassing van de TAT in Onderzoek ........................ 23

1. Experimenten ...................................................................................................... 24

2. Persoonlijkheid .................................................................................................... 25

3. Huidige Toepassing ............................................................................................. 25

3.1 Wijze van Afname ......................................................................................... 25

3.1.1 Instructies ............................................................................... 25

3.1.2 Setting..................................................................................... 26

3.2 Inhoud ........................................................................................................... 27

3.2.1 Motivationele thema’s ............................................................. 30

Page 6: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

2

3.2.2 Object relaties en sociale cognities .......................................... 31

3.2.3 Defensiemechanismes ............................................................. 33

4. Betrouwbaarheid en Validiteit ............................................................................. 34

4.1 Betrouwbaarheid ............................................................................................ 34

4.1.1 Interne consistentie ................................................................. 34

4.1.2 Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid .......................................... 35

4.1.3 Test-hertest betrouwbaarheid .................................................. 35

4.2 Validiteit ........................................................................................................ 36

4.2.1 Motivationele thema’s ............................................................. 37

4.2.2 Object relaties en sociale cognities .......................................... 37

4.2.3 Defensiemechanismes ............................................................ 37

Hoofdstuk 4: Interpretatie van de TAT in Onderzoek ............................................ 37

1. Social Cognition and Object Relations Scales ...................................................... 40

2. Defense Mechanism Manual ................................................................................ 41

Besluit ........................................................................................................................ 42

Referenties ................................................................................................................. 50

Bijlage 1 ..................................................................................................................... 58

Page 7: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

3

DE TOEPASSING EN INTERPRETATIE VAN DE THEMATIC

APPERCEPTION TEST IN ONDERZOEK: EEN LITERATUURSTUDIE

INLEIDING

Projectieve technieken zijn altijd al een onderwerp van controverse geweest. Het

doel van deze scriptie is om de huidige status na te gaan van de Thematic Apperception

Test (Murray, 1943), een bekende projectieve techniek, binnen onderzoek. De

toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie,

valt niet binnen het bereik van deze scriptie. Voor we kunnen kijken naar de huidige

status van de TAT binnen onderzoek, moeten we eerst een goed begrip hebben van wat

projectieve technieken in het algemeen en de TAT in het bijzonder inhouden, dit komt

aan bod in hoofdstuk 1 en 2. In hoofdstuk 3 en 4 kijken we naar de hedendaagse

toepassing van de TAT binnen het onderzoeksdomein.

In het eerste hoofdstuk zullen we kijken naar wat onder de noemer ‘projectieve

technieken’ geplaatst wordt. Het is een vrij breed begrip en we zullen daarom focussen

op enkele termen die terugkomen bij de omschrijving van deze technieken: projectie,

persoonlijkheid, en techniek/test. Daarnaast bekijken we ook de meerwaarde die

projectieve technieken de moeite waard maken in vergelijking met objectievere

meetmethodes. Vervolgens komt de discussie over de wetenschappelijkheid van

projectieve technieken aan bod.

Voor we de toepassing van de TAT binnen onderzoek kunnen nagaan, moeten we

eerst een goed begrip hebben van wat deze test inhoudt. In hoofdstuk 2 gaan we dan ook

volgende aspecten nader bekijken: 1) Hoe is deze test ontstaan?, 2) Wat is de

achterliggende theorie?, 3) Hoe zag de oorspronkelijke TAT eruit?, en 4) Hoe werd de

interpretatie voorgesteld door Murray (1943)? Wat hier zeker ook niet kan ontbreken

zijn enkele visies over de psychodiagnostische status van de TAT.

Eens we weten wat projectieve technieken en de TAT inhouden, gaan we op zoek

naar de TAT in onderzoek (hoofdstuk 3). Hiervoor gaan we via databanken artikels

opzoeken waarbij de TAT aanwezig was in onderzoek. Wat vrij snel opvalt is dat de

Page 8: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

4

huidige TAT niet meer hetzelfde is als die van 1943: het gaat om verschillende

afgeleide vormen waarbij telkens gefocust wordt op een specifiek aspect van de

persoonlijkheid. We geven in dit hoofdstuk een overzicht hoe deze afgeleide vormen

eruit zien en samengesteld worden, afhankelijk van het construct dat men wilt meten.

Hier komen ook resultaten aan bod uit onderzoek betreffende de betrouwbaarheid en

validiteit. Als we een integratie van een projectieve techniek zoals de TAT binnen het

onderzoeksdomein willen bevorderen (zodat niet enkel voorstanders deze methode

gebruiken maar dat deze test aanvaard wordt binnen het onderzoeksdomein) is het nodig

om deze psychometrische concepten te onderzoeken. Een psychologische test dient een

zekere betrouwbaarheid en validiteit te kunnen garanderen voordat deze bruikbaar kan

zijn, zowel in onderzoek als in de praktijk.

Niet enkel de vorm van de TAT is veranderd, ook de interpretatie heeft een

evolutie doorgemaakt. Verscheidene scoringssystemen zijn ontwikkeld doorheen de

jaren. In hoofdstuk 4 zullen we twee van deze systemen bespreken die ondertussen vrij

uitgebreid en gevalideerd zijn: de Social Cognition and Object Relations Scales

(SCORS) en de Defense Mechanism Manual (DMM).

Bij deze literatuurstudie zijn we vertrokken van artikels over onderzoeken waarbij

de TAT ofwel werd toegepast als meetinstrument ofwel deel uitmaakte van de

onderzoeksvraag (bijvoorbeeld of deze betrouwbaar en valide is). Dit was het

vertrekpunt samen met de handleiding van de TAT (Murray, 1943) voor een zoektocht

naar relevante bronnen (en belangrijke auteurs) over dit onderwerp. Daarnaast werd er

ook op zoek gegaan naar belangrijke bronnen over projectieve technieken (soms

specifiek toegespitst op de TAT) en persoonlijkheidsassessment.

HOOFDSTUK 1

PROJECTIEVE TECHNIEKEN

Een projectieve techniek is de algemene benaming voor een verzameling van

technieken/tests gebaseerd op hetzelfde principe, namelijk de projectie. Algemeen

gesteld meet een projectieve techniek, op basis van het proces van projectie,

Page 9: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

5

‘persoonlijkheidsaspecten’. Het algemene gemeten construct hierbij is vrij breed maar

dit wordt concreter bij specifieke projectieve technieken. We zullen dit apart voor de

Thematic Apperception Test bespreken in hoofdstuk 3. Om alvast een duidelijker zicht

te krijgen op wat we juist moeten begrijpen onder ‘projectieve technieken’ gaan we in

dit hoofdstuk kijken naar de definities van de volgende termen die in de definiëring

ervan voorkomen: projectie, persoonlijkheid en technieken.

1. Definities

1.1 Projectie

Het mechanisme achter projectieve technieken is, zoals de benaming aangeeft,

projectie. Het is hierbij belangrijk om het onderscheid te maken tussen de betekenis van

het concept projectie voortkomend uit psychodynamische theorieën en projectie als het

achterliggend mechanisme bij projectieve technieken. Soms wordt dit onderscheid niet

gemaakt en wordt de eerste betekenis toegewezen aan het algemene concept. We zien

dat deze eerste definitie overeenkomt met de defensieve projectie. Dit houdt het

projecteren in (van de interne beleving naar de externe wereld) van wensen, drijfveren,

ideeën, behoeftes, … die niet aanvaardbaar zijn voor het ego van de persoon in kwestie

en door deze projectie onbewust kunnen blijven (Semeonoff, 1976). Het ego is één van

de drie componenten van het psychische apparaat, dat ook het Ich wordt genoemd. De

andere componenten zijn het id (Es) en het superego (Über-ich). Voor definities van

deze twee begrippen verwijs ik naar Laplanche en Pontalis (2004) aangezien een

uiteenzetting hiervan ons te ver zou leiden. Het ego gedraagt zich als een bemiddelaar

die instaat voor de bescherming van de totaliteit van de persoon (Laplanche & Pontalis).

Het ego bevat namelijk specifieke afweermechanismen die kunnen bemiddelen tussen

de instinctmatige eisen van het id, en de verboden en sociale inhibities van het

superego. Er zijn dus bepaalde driften, behoeftes, fantasieën, etc. die niet te verzoenen

zijn met het censurerende superego. Het ego zorgt er dan voor dat er een compromis

wordt gemaakt tussen beiden. Door middel van defensieve projectie worden deze

gevoelens, kenmerken, verlangens, etc. naar buiten gebracht, het subject projecteert als

het ware iets van zichzelf op objecten of personen in de buitenwereld (Laplanche &

Pontalis).

Page 10: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

6

Deze defensieve definitie is an sich niet verkeerd, maar nuanceert het onderscheid

met andere mogelijke vormen van projectie te weinig. Men kan deze definiëring van

projectie niet zomaar generaliseren naar het achterliggende mechanisme bij projectieve

technieken. Indien men dit wel doet, zou dit betekenen dat je via projectieve technieken

een zicht krijgt op het onderliggende van dit compromis: de afgeweerde emoties,

behoeftes, ideeën, etc. die zichtbaar worden door projectie op ambigue stimuli. Zoals

Murray (1951) en Semeonoff (1976) aanhalen is de projectie bij projectieve technieken

van een andere aard. Het hoeft niet noodzakelijk te gaan over onverzoenbare of

bedreigende behoeftes, ideeën, gevoelens, etc. bij de toepassing van projectieve

technieken.

In de literatuur wordt dit onderscheid nog steeds regelmatig onvoldoende

genuanceerd, bijvoorbeeld in het woordenboek van de psychologie van Bergsma en van

Petersen (2009). Daar ligt de focus nog teveel op de defensieve projectie, ook bij de

definitie van projectietesten waar net de nuancering van belang is. Reber (1997) geeft

voor projectie zowel de reeds aangehaalde betekenis die overeenkomt met de defensieve

projectie, maar ook een meer neutrale betekenis. Een projectieve techniek wordt door

hem gedefinieerd aan de hand van deze meer neutrale betekenis. Zoals Zubin, Eron, en

Schumer (1965) mooi samenvatten komt het er bij projectieve technieken op neer dat

wanneer een persoon betekenis geeft aan ambigue stimuli, hij of zij dit doet aan de hand

van de eigen behoeftes, gevoelens, ideeën, etc., die an sich niet onbewust of

onaanvaardbaar hoeven te zijn. Dit wordt bedoeld met de meer neutrale betekenis. Het

kan natuurlijk zo zijn dat het om onbewuste aspecten gaat, maar dit is niet per definitie

het geval. Frank (1948) omschrijft een projectieve techniek als een methode om de

persoonlijkheid indirect te bestuderen via de reacties van het subject. De respons zal

gekleurd zijn door de betekenis van de situatie voor het subject, en hoe hij/zij zich

daarbij voelt. De werking van deze technieken wordt vaak als volgt omschreven (bv.

Frank, 1948; Zubin, Eron, & Schumer, 1965): het subject wordt op een indirecte manier

bevraagd, namelijk via spontane responsen op stimuli, zodat men tot de innerlijke

wereld van die persoon kan komen. De stimuli die hierbij gebruikt worden zijn ambigue

of ongestructureerd zodat de reacties relatief vrij kunnen zijn. Er is geen correct

antwoord waardoor het subject de betekenis van de ambigue stimuli zelf zal moeten

invullen en hierbij zal de persoonlijkheid de respons grotendeels bepalen.

Page 11: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

7

1.2 Persoonlijkheid

We weten nu wat in de literatuur wordt aangehaald als het achterliggende

mechanisme waarop projectieve technieken zouden gebaseerd zijn. Tot nu was hetgene

dat geprojecteerd zou worden door subjecten naar aanleiding van ambigue stimuli nog

relatief vaag. In de vermelde definities werden reeds de behoeftes, gevoelens, ideeën, en

persoonlijkheid vermeld.

Persoonlijkheid lijkt de meest omvattende term. Wanneer we op zoek gaan naar

een omvattende definitie hiervoor blijkt dit niet eenvoudig. Aangezien het een redelijk

populaire psychologische term betreft wordt deze op verscheidene manieren

gedefinieerd, afhankelijk van het theoretische kader dat de auteur onderschrijft (Zubin,

Eron, & Schumer, 1965). Toen Allport in 1937 helderheid wou scheppen in het aanbod

van definities, werd hij geconfronteerd met 50 verschillende invullingen voor deze term

over verschillende vakgebieden. Voor een beknopt overzicht van de verschillende

definities vanuit verschillende theoretische uitgangspunten verwijs ik naar Allport en

ook naar het Woordenboek van de Psychologie (Reber, 1997). Allport zijn uiteindelijke

definitie is als volgt: “Personality is the dynamic organization within the individual of

those psychophysical systems that determine his unique adjustments to his

environment” (p. 48). Een centraal aspect van deze definitie is de implicatie dat de

persoonlijkheid het gedrag zal sturen naar gelang bepaalde tendensen geactiveerd zijn.

Een ander belangrijk kenmerk is het unieke van elke particuliere persoonlijkheid. De

algemene omschrijving die Reber afleidt van de definitie van de Nederlandse

psycholoog Duijker is “… een verzameling van (lichamelijke en psychologische)

kenmerken die voortdurend in het gedrag van een persoon ‘doorklinken’ en die hem of

haar van anderen onderscheiden.” (p. 447). Deze definitie bevat, net zoals die van

Allport, de uniekheid van de persoonlijkheid, alsook de sturing van het gedrag door de

persoonlijkheidsaspecten.

Volgens Cramer (2004) is onze identiteit iets van de orde van een narratief. Elk

individu draagt een narratief in zich mee, dit is het schematische beeld van de persoon

en zijn of haar leven en het vormt de persoonlijkheid. Een persoonlijke geschiedenis is

niet enkel een weergave van biografische feiten, maar een samenknoping van deze

feiten in een context op een manier die een unieke constructie oplevert voor elk

Page 12: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

8

individu. Binnen verhalen van een individu kunnen we volgens Cramer dan ook unieke

informatie vinden over de persoonlijkheid van dit individu. Ook Verhaeghe (2003)

vertelt ons dat de identiteit iets taligs is: “… de mens is een verhaal en leeft binnen een

narratieve realiteit.” (p. 149).

Deze verschillende definities van persoonlijkheid brengen nog onvoldoende

duidelijkheid over de kenmerken die waaruit de unieke constructie ‘persoonlijkheid’ is

opgemaakt. Als we stellen dat projectieve technieken ons een zicht geven op deze

persoonlijkheid, of toch aspecten hiervan, kunnen we ons dus met andere woorden

afvragen wat er concreet gemeten wordt met een projectieve techniek. Eerst proberen

we hier een antwoord op te geven dat geldt voor projectieve technieken in het algemeen,

specifiek toegepast op de TAT hernemen we deze vraag in hoofdstuk 3.

Zubin, Eron, en Schumer (1965) geven hier een concreter antwoord op dan we uit

de persoonlijkheidsdefinities konden afleiden. Deze auteurs verdelen de psychologische

inhoud die aanwezig is bij mensen in vier categorieën. Hiervoor passen ze twee criteria

toe: 1) het intern toegankelijk zijn, en 2) de externe toegankelijkheid van de mentale

inhoud. Volgens hen kunnen projectieve technieken een zicht geven op twee

categorieën van psychische informatie, namelijk diegene die intern toegankelijk is maar

uiterlijk niet zichtbaar of intern ontoegankelijk maar uiterlijk wel zichtbaar. Frank

(1948) definieert hetgene we kunnen meten met projectieve technieken als patronen die

door een individu worden opgelegd aan de realiteit en voortkomen uit de eigen

persoonlijkheid. Elk individu creëert namelijk tijdens de ontwikkeling zijn of haar

persoonlijke (en unieke) symbolische kader. Dit kader houdt een unieke wijze in van

denken, handelen, en voelen die typerend is voor een individu. De externe wereld wordt

aan de hand van dit kader waargenomen en geïnterpreteerd. Projectieve technieken

kunnen volgens Frank een zicht geven op deze patronen die aanwezig zijn binnen een

bepaalde persoonlijkheid.

1.3 Techniek of Test

We hebben nu een zicht gekregen op het proces waarop projectieve technieken

gebaseerd zijn en wat ze proberen te meten. De volgende vraag die we ons kunnen

stellen is of deze methode op een wetenschappelijke wijze kan toegepast worden, met

Page 13: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

9

andere woorden of deze voldoende betrouwbaar en valide is. Hiervoor kijken we om te

beginnen naar de discussie over toepassing van de term techniek versus test.

Sommige auteurs maken een onderscheid tussen projectieve technieken en

projectieve tests (bv. Reber, 1997; Murstein, 1969; Semeonoff, 1976). Technieken

zouden geen echte tests zijn omdat ze geen scores opleveren en het niet altijd duidelijk

is wat ze juist meten. We kijken hiervoor even naar Reber zijn definities van een

projectieve techniek of test. De focus ligt in deze definities afwisselend op het doel of

op de wijze van afname. Bij een projectieve techniek gaat het volgens Reber om het

doel: een zicht te krijgen op de persoonlijkheid van iemand door middel van een

techniek die steunt op het proces van projectie. Bij een projectieve test is de wijze van

afname van belang: er worden op een gestandaardiseerde wijze een aantal standaard

stimuli en standaard instructies voorgelegd aan een subject. Het begrip standaard staat

hierbij dus centraal. Volgens dit onderscheid is een projectieve techniek zoals de TAT

zowel te classificeren als een projectieve techniek als een projectieve test. We krijgen

door het projectieproces een kijk op de persoonlijkheid en dit door middel van

standaardstimuli en standaardinstructies. De narratieven die men verkrijgt kunnen

omgezet worden tot een score aan de hand van een scorings- of interpretatiesysteem.

Semeonoff merkt op dat een projectieve techniek ook scores kan opleveren door middel

van het kwantificeren van de resultaten van een subject. Projectieve technieken kunnen

dan in principe wel als tests gezien worden aangezien ze nog steeds bepaalde aspecten

van de persoonlijkheid meten. De uitdaging hierbij ligt volgens Semeonoff in het

objectiveren van hetgene dat gemeten zou worden. Wanneer de operationalisatie van het

veronderstelde gemeten construct niet voldoende lukt, impliceert dit dat het geen echte

test is en dit leidt volgens Semeonoff tot de voorkeur voor de term techniek.

Nu kunnen we ons afvragen of de term techniek in plaats van test bijgevolg meer

vrijheid toelaat bij de toepassing ervan. Zijn de verwachtingen rond betrouwbaarheid en

validiteit hier minder van belang, aangezien het toch geen echte test genoemd kan

worden? Waarschijnlijk is dit niet het geval: zoals Reber (1997) opmerkt is er ook

discussie over de wetenschappelijke en pragmatische waarde bij projectieve technieken.

Ook daar wordt de vraag gesteld of deze voldoende validiteit en betrouwbaarheid

bevatten zoals het een goede psychologische test beaamt, en of deze de moeite waard is

om er tijd en energie in te steken. Zoals Holt (1999) aanhaalt is een projectieve techniek

Page 14: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

10

op zich complex genoeg, we kunnen de psychometrische kwaliteiten niet gewoonweg

negeren wanneer deze net de waarde hiervan enkel ten goede komen. Ook technieken

moeten valide zijn, anders hebben de interpretaties weinig waarde Garb (1998).

Ongeacht de term test of techniek, we moeten ons met andere woorden de volgende

twee vragen stellen: 1) leveren projectieve technieken/tests een meerwaarde op die we

bij andere testen niet hebben (wat hen de moeite waard maakt ondanks psychometrische

bedenkingen)? en 2) is deze test op een wetenschappelijk aanvaardbare wijze toe te

passen?

1.3.1 Meerwaarde? Voor een antwoord op deze vraag hernemen we de

classificatie van Zubin, Eron, en Schumer (1965) betreffende wat er juist gemeten wordt

met projectieve technieken. Het zou volgens hen informatie betreffen die voor het

subject zelf ontoegankelijk, maar extern wel zichtbaar is bijvoorbeeld door middel van

projectie. Dergelijke informatie kan niet gemeten worden aan de hand van

meetinstrumenten die een beroep doen op de mogelijkheid van introspectie (zoals

zelfrapportage instrumenten), ook wel expliciete meetinstrumenten genoemd

(Schultheiss, Yankova, Dirlikov, & Schad, 2009). Hierop verder bouwend kijken we

naar het verschil tussen impliciete en expliciete motieven en respectievelijk de

impliciete en expliciete meetmethoden hiervoor. deCharms, Morrison, Reitman, en

McClelland stelden reeds in 1955 dat deze verschillende meetmethoden andere aspecten

van de persoonlijkheid meten die bovendien ongerelateerd zijn aan elkaar, met als

gevolg dat ze ook verschillende gedragingen kunnen voorspellen. McClelland,

Koestner, en Weinberger herhaalden in 1989 dat het onderscheid tussen impliciete en

expliciteve motieven niet overbodig maar noodzakelijk is. Impliciete motieven worden

door hen gedefinieerd als gedachten en gedragstendenzen die het gedrag sturen maar

niet bewust gekend zijn door het subject. Aangezien deze teruggebracht kunnen worden

tot een primitiever motivationeel systeem en niet altijd bewust toegankelijk zijn voor

het subject, stellen deze auteurs dat ze gemeten kunnen worden door middel van

impliciete meetinstrmenten zoals projectieve technieken. Expliciete motieven zijn de

bewuste gedachten en voornemens over het eigen gedrag (McClelland, 1985). Deze

worden ook wel zelf-geattribueerde motieven genoemd (bv. McClelland et al, 1989;

Langan-Fox, Sankey, & Canty, 2009) en kunnen gemeten worden via expliciete

Page 15: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

11

methoden (bv.vragenlijsten) die beroep doen op de introspectie van het subject, zoals

hierboven reeds aangehaald. Deze twee verschillende motieven hoeven niet overeen te

komen. Het is zelfs mogelijk dat ze elkaars tegengestelde zijn, maar ook dan zullen ze

beide het gedrag sturen en beïnvloeden (McClelland et al., 1989). Winter, John,

Stewart, Klohnen, en Duncan (1998) hebben in een onderzoek aangetoond dat er tussen

persoonlijkheidstrekken (gemeten door middel van expliciete meetmethodes) en

motivationele thema’s (gemeten door middel van impliciete meetmethodes) een

interactie mogelijk is die het gedrag beïnvloedt. Als we het gedrag van een subject zo

volledig mogelijk willen bestuderen zullen we dus op beide een zicht moeten proberen

te krijgen (De Houwer, Teige-Mocigemba, Spruyt, & Moors, 2009), zowel voor hun

afzonderlijke invloed als het effect van de interactie tussen beiden op het gedrag

(Winter et al., 1998). Hiervoor hebben we verschillende meetmethoden voor nodig:

impliciete en expliciete. Er wordt niet gesteld dat de ene methode beter zou zijn dan de

andere, maar wel dat beide een verschillende bijdrage kunnen leveren (Schultheiss &

Brunstein, 2001; Winter et al, 1998). Een multimethodebenadering verdient dus de

voorkeur in het kader van een grondige persoonlijkheidsmeting en accurate

voorspellingen van gedrag. Heden wordt dit onderscheid tussen impliciet en expliciet

algemeen aanvaardt en recent onderzoek heeft ook aangetoond dat expliciete en

impliciete motieven weinig congruentie met elkaar vertonen; ze meten beide een ander

aspect van de persoonlijkheid (bv. Langan-Fox et al, 2009; Locke, 2000; Schultheiss &

Brunstein, 2001; Schultheiss et al, 2009; Winter, et al, 1998).

In de huidige literatuur wordt onvoldoende beargumenteerd waarom sommige

onderzoekers een projectieve techniek zoals de TAT verkiezen boven andere impliciete

meetmethoden, zoals bijvoorbeelde de Implicit Association Test (IAT), die een meer

betrouwbare scoring kan garanderen. Als we specifiek naar het verschil tussen de TAT

en IAT kijken zien we dat bij een onderzoek van Sheldon, King, Houser-Marko,

Osbaldiston, en Gunz (2007) er een zwakke maar significante correlatie aanwezig is

tussen de TAT en IAT (bij de meting van de motivationele thema’s Macht en

Intimiteit). Bij de IAT wordt er enkel naar de reactietijden gekeken, de

antwoordmogelijkheden zijn met andere woorden minder vrij als bij een projectieve

techniek. Wat men hierbij meet zijn dan de automatische inhibities van een persoon

(Sheldon et al.). Bij een projectieve techniek zoals de TAT is er geen beperking op de

Page 16: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

12

antwoordmogelijkheden wat een voordeel kan zijn (Cramer, 1987). Zoals Woike (2007)

ook al aanhaalde is het waarschijnlijk dat open antwoordmogelijkheden op ambigue

stimuli bij een test unieke en zeer rijke informatie opleveren over de persoonlijkheid.

Dergelijke informatie zou men kunnen mislopen bij een methode zoals vragenlijsten, en

waarschijnlijk ook bij bepaalde impliciete methodes met beperkte antwoord-

mogelijkheden. Een ander voordeel bij de TAT dat Sheldon et al. aanhalen is dat deze

test meer fundamele aspecten van een persoon zou meten. Tot op heden is het nog te

onduidelijk in hoeverre de processen verondersteld bij verschillende impliciete

meetmethoden (zoals bijvoorbeeld TAT tegenover IAT) gelijkaardig zijn (Sheldon et

al.). Het lijkt dan ook aangewezen dit nader te onderzoeken om zo tot een betere keuze

van methodes te komen afhankelijk van het onderzoeksonderwerp, alsook een beter

onderbouwde argumentatie te kunnen geven voor de selectie van testen.

Onze eerste vraag is grotendeels beantwoord: projectieve technieken zouden iets

meten wat niet binnen het bereik ligt van zelf-rapportage instrumenten en hier ligt de

meerwaarde van deze instrumenten. Expliciete instrumenten mogen dan wel vaker een

beter psychometrisch profiel hebben, maar ze voldoen nu eenmaal niet om meer

bepaalde persoonlijkheidsaspecten te meten. De meerwaarde tegenover andere

impliciete meetmethoden moet nog verder onderzocht worden. Dit maakt onze volgende

vraag extra belangrijk: het lijkt erop dat projectieve technieken waardevolle methoden

zijn om bepaalde, soms onbewuste of automatische, aspecten van de persoonlijkheid te

meten. Kunnen we aantonen dat deze methoden voldoen aan psychometrische vereisten

zoals betrouwbaarheid en validiteit? De woordkeuze bij onze probleemstelling is van

belang: of deze methodes voldoen aan dergelijke vereisten is één zaak, maar de manier

waarop we dit kunnen onderzoeken zal niet dezelfde zijn als bij expliciete methodes.

Het mag dan een grotere uitdaging vormen om deze aan te tonen bij projectieve

technieken maar volgens Woike (2007) is het de moeite waard gezien hun

veronderstelde meerwaarde tegenover expliciete (en sommige impliciete) instrumenten.

1.3.2 Wetenschappelijk aanvaardbaar? Zubin, Eron, en Schumer (1965) geven

een overzicht betreffende het ontstaan van projectieve technieken. Ze geven aan dat dit

een reactie was op de beperkingen van de toenmalige testbeweging op vlak van

Page 17: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

13

persoonlijkheidsonderzoek. Projectieve technieken werden op dat moment als de

nieuwe oplossing gezien. Zoals vaak voorkomt werd de nieuwe oplossing geïdealiseerd,

deze zou de belofte met zich meedragen om alle vorige beperkingen te overstijgen. In

dit initiële enthousiasme werd echter teveel aangenomen en te weinig aangetoond dat

projectieve testen betrouwbaar en valide zijn (Zubin et al.). De vraag naar voldoende

wetenschappelijkheid blijft een discussiepunt sinds projectieve technieken ontwikkeld

werden (Semeonoff, 1976).

Zubin, Eron, en Schumer (1965) merken op dat het objectiveren van projectieve

technieken aan de hand van psychometrische kwaliteiten een hele uitdaging is, wat

echter niet wilt zeggen dat het onmogelijk is. Wel is het nodig om hierbij een andere

invalshoek te gebruiken. Om psychometrische concepten zoals betrouwbaarheid en

validiteit te onderzoeken bij projectieve technieken zoals de TAT is er een andere

werkwijze nodig waarbij het achterliggende proces van de technieken wordt

gerespecteerd (Crespi & Politikos, 2008). Dit is een typisch standpunt van voorstanders

van projectieve technieken zoals de TAT: waar de tegenstanders aanhalen dat

projectieve technieken onbetrouwbaar zijn, zullen voorstanders argumenteren dat de

methoden om deze betrouwbaarheid gewoonweg niet geschikt zijn voor projectieve

technieken (Tuerlinckx, De Boeck, & Lens, 2002). Zelfs met aangepaste methoden is

het mogelijk dat projectieve technieken geen 100% zullen voldoen aan de

psychometrische vereisten die verwacht worden van psychologische testen. We mogen

hierbij echter niet vergeten dat, zoals De Houwer, Teige-Mocigemba, Spruyt, en Moors

(2009) al aanhaalden, ook een onperfect meetinstrument nog steeds waardevol kan zijn.

Bovendien bestaat het perfecte meetinstrument voorlopig nog steeds niet.

Volgens Schultheiss & Pang (2007) is alvast de differentiële validiteit aangetoond

bij de vraag wat de meerwaarde is van projectieve technieken: de impliciete en

expliciete meetmethoden meten beiden iets anders (zie hierboven). Constructvaliditeit

hangt af van de specifieke projectieve techniek, pas als we weten wat deze pretendeert

te meten zullen we dit kunnen onderzoeken. Dit wordt dan ook besproken in hoofdstuk

3 waar we ingaan op de verschillende onderzoeksonderwerpen waarvoor de TAT wordt

toegepast.

Voor de betrouwbaarheid zijn volgende concepten het meeste van belang: de

interne consistentie, de interbeoordelaars- en de hertest- betrouwbaarheid (John & Soto,

Page 18: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

14

2007; Schultheiss & Pang, 2007). Aangezien het bereik van deze scriptie zich beperkt

tot de toepassing van de TAT in onderzoek zullen we deze vormen van betrouwbaarheid

specifiek toegepast op de TAT hernemen in hoofdstuk 3. Algemene betrouwbaarheden

voor alle projectieve technieken bespreken zou ons te ver leiden.

Een ander aspect dat van belang is wordt opgemerkt door Frank (1948). Volgens

hem gaat het bij projectieve technieken om de idiosyncratische respons van een subject.

Het betreft hier de particuliere invulling die het subject maakt als reactie op een

bepaalde situatie of ambigue stimuli. Frank somt een aantal voorwaarden op die nodig

zijn voordat een test hoofdzakelijk idiosyncratische informatie kan genereren. De test

moet bijvoorbeeld voldoende plastisch en ongestructureerd zijn zodat het mogelijk is

voor een persoon om zijn of haar persoonlijke meningen en betekenissen uit te drukken

in een respons. Als de test toch gestructureerd is moet deze voldoende manipuleerbaar

zijn zodat het subject kan reageren op zijn/haar individuele wijze. Frank argumenteert

verder dat het bij projectieve technieken niet de bedoeling is om individuen te

vergelijken met een groepsnorm, maar het individu met zijn unieke configuratie van

ideeën, gedachten, gevoelens, doelen, motieven, etc. nader te leren kennen.

Men kan projectieve technieken alvast meer objectiveren door ze te

standaardiseren. Met andere woorden het ontwikkelen van een standaardvorm met

standaardinstructies en een gestandaardiseerde interpretatie (De Zeeuw, 1998).

Eventuele standaardsets en uniforme scoringssystemen voor de TAT met bijhorende

onderzoeksresultaten omtrent betrouwbaarheid en validiteit worden in hoofdstuk 3 en 4

besproken.

HOOFDSTUK 2

THEMATIC APPERCEPTION TEST

We hebben eerst gekeken naar wat een projectieve techniek kan inhouden. Nu

zullen we kijken naar een bekende projectieve test, namelijk de TAT, die ondanks

kritische tegenwind een plek heeft veroverd binnen het persoonlijkheidsonderzoek.

Hierbij wordt aan mensen gevraagd om telkens een verhaal te schrijven rond ambigue

afbeeldingen. Deze test werd in 1943 door Murray geïntroduceerd en het is deze versie

Page 19: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

15

(met enige aanpassingen) die momenteel gebruikt wordt. We zullen eerst het ontstaan

van de TAT en de achterliggende theorie schetsen. Daarna overlopen we de

oorspronkelijke inhoud, wijze van afname en het interpretatiesysteem zoals voorgesteld

door Murray. Om dit hoofdstuk af te sluiten zullen we enkele bedenkingen overlopen

bij de betekenis van de TAT als een psychologische test.

1. Geschiedenis / Ontstaan

Murstein (1963) merkt op dat er in de 19e eeuw een grote interesse was in de

verbeelding en fantasie van mensen. Het is daarom niet duidelijk wie er als eerste op het

idee kwam om de productie van verhalen als respons op tekeningen te gaan bestuderen

(Murstein). Picture-story tests werden al gebruikt voor de TAT bestond. Morgan (2002)

geeft een mooi overzicht van gelijkaardige testen. De intelligentietest van Alfred Binet

en Theodore Simon bijvoorbeeld bevat een onderdeel waar de picture-story methode

wordt toegepast. Een ander voorbeeld dat Morgan aanhaalt is de Social-Situation

Pictures techniek van Schwartz (1932). Hij paste deze methode toe bij de beoordeling

van persoonlijkheid en psychopathologie bij delinquente kinderen. Er werd een tekening

getoond aan de kinderen en daarna werd gevraagd om een interpretatie van de tekening

te geven (waar denkt de persoon in de tekening aan?, wat zou jij in die situatie denken

of doen?). De instructies zijn gelijkaardig aan die van de TAT. Bij de TAT wordt er

echter niet gevraagd naar wat het subject zelf in de situatie zou denken of voelen, om te

vermijden dat het subject hier teveel op zou gaan letten. Murray (1943) vertelt ons

namelijk dat een verhaal vertellen over een afbeelding voorkomt dat het subject zichzelf

moet verdedigen tegen het analyserend oog van de onderzoeker, uiteindelijk gaat het

over een verzonnen karakter. Anders gaat het verhaal over het subject zelf, en dit zou de

spontane projectie kunnen hinderen.

Morgan (2002) beschrijft hoe Murray op het idee van de TAT is gekomen en

welke verschillende invloeden hiertoe hebben bijgedragen (invloeden zoals gesprekken

met een studente, Jung’s techniek van actieve imaginatie, etc.). Eens het idee voor de

TAT gevormd was, ging Murray met zijn medewerkers op zoek naar tekeningen. Voor

een uitvoerige beschrijving van het ontstaan van het achterliggende idee en de

ontwikkeling van de verschillende afbeeldingen verwijs ik naar Morgan. Ook Aronow,

Page 20: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

16

Weiss, en Reznikoff (2001), Murstein (1963), Semeonoff (1976), en Zubin, Eron, en

Schumer (1965) geven een historisch overzicht betreffende de ontwikkeling van de

TAT. Het heeft een tijd geduurd voor er een vaststaande set van afbeeldingen was. De

eerste set werd uitgegeven in 1943, daarvoor waren er verschillende afbeeldingen die

afwisselend deel uitmaakten van de TAT. Morgan beschrijft het ontstaan van de

verschillende series die bestonden tussen 1930 en 1940. De eerste serie wordt de “Series

A” genoemd en is een verzameling van de vroegste afbeeldingen die ontwikkeld werden

voor de TAT. Na de “Series A” werden “Series B” en “Series C” ontwikkeld om

uiteindelijk tot de definitieve “Series D” te komen die in 1943 werd uitgegeven. Dit is

tot op heden de definitieve set van afbeeldingen die in de TAT opgenomen zijn.

2. Achterliggende Theorie

Het oorspronkelijk doel van de TAT zoals geformuleerd door Murray (1943) is

om de dominante driften, emoties, gevoelens, complexen, en conflicten van de

persoonlijkheid bloot te leggen. De term apperception houdt in dat mensen niet

objectief waarnemen, maar er een wisselwerking aanwezig is tussen hun fantasie en hun

perceptie (Winter, 1973). De verkregen narratieven bij de TAT zijn zo het resultaat van

de wisselwerking tussen de waarneming van externe stimuli (de afbeeldingen) en de

persoonlijkheid (Winter, 1973; Anderson, 1999). Hier komen we weer dat populaire

begrip persoonlijkheid tegen dat we reeds besproken hebben in het eerste hoofdstuk. In

een recente studie rond macht en motivatie beschreven Sheldon, King, Houser-Marko,

Osbaldiston en Gunz (2007) het construct dat gemeten werd met de TAT als

fundamentele motieven binnen de persoonlijkheid. Deze motieven of drijfveren sturen

volgens hen het perceptuele systeem en zoeken een manier om zichzelf uit te drukken in

de buitenwereld. We zullen in hoofdstuk 3 zien dat de TAT frequent wordt toegepast in

onderzoek om persoonlijkheidsaspecten zoals motivationele thema’s te meten. Een

mogelijke manier om hier zicht op te krijgen is aan de hand van een verzonnen verhaal

waarop de innerlijke motieven worden geprojecteerd, zoals via TAT-narratieven. Het

achterliggende proces hierbij werd reeds besproken in het eerste hoofdstuk. In het

specifieke geval van de TAT laat men een aantal ambigue tekeningen zien aan een

subject waarbij de onderzoeker vraagt om telkens een verhaal over deze afbeelding te

Page 21: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

17

verzinnen. De resulterende verhalen zouden significante aspecten van de

persoonlijkheid onthullen, door middel van projectie.

Frank (1948) deelt de TAT in bij de interpretatieve projectieve methoden. Hij

omschrijft deze als volgt: “The interpretative methods offer the subject a situation or

action to which he responds by a creative activity, wherein is disclosed his basic

concepts, expectations, feelings” (p. 57). Het feit dat deze methode onthullend kan zijn

wordt door Murray (1943) verklaard aan de hand van twee psychologische neigingen

die volgens hem eigen zijn aan de mens. Als eerste hebben mensen de neiging om

ambigue situaties te interpreteren conform hun eigen ervaringen en wensen. Ze zullen

betekenis geven aan de onduidelijke afbeeldingen die ze aangeboden krijgen op basis

van wat ze zelf meegemaakt hebben, of op basis van zaken waarmee ze ‘in hun hoofd

zitten’. Er is dus sprake van apperception (zie hierboven). Als tweede zien we bij

mensen die verhalen schrijven de neiging om inspiratie uit hun eigen ervaringen te

halen en hun gevoelens en behoeften uit te drukken in het verhaal, bewust of onbewust.

Ze geven dus eerst een eigen betekenis aan ambigue stimuli, op basis van hun eigen

ervaringen en wensen, om deze daarna te gebruiken om een verhaal rond de tekeningen

te verzinnen. Dit verhaal zal deels gevormd worden door de actieve thema’s binnen de

persoonlijkheid (Murray, 1959).

De respons op projectieve stimuli bij de TAT betreft dus verhalen. Zoals ik bij de

projectieve technieken reeds besproken heb is volgens verschillende auteurs onze

identiteit van de narratieve orde (Cramer, 2004; Verhaeghe, 2003). Hierover heeft

Cramer een interessante redenering. Volgens haar is elk verhaal dat verteld wordt een

toegangspoort tot de unieke psyche van de verteller. Het verhaal is enkel een variant van

het onderliggende narratief van de verteller, en het kernthema van een verhaal leidt ons

hiernaar terug. Verhalen zullen delen van de menselijke natuur blootleggen die anders

ongekend zouden zijn. In dit opzicht zijn de narratieven die je verkrijgt bij de TAT

levensverhalen. Ze vertellen ons iets unieks over de persoon die het verhaal vertelt, iets

dat anders misschien niet spontaan naar boven zou komen. Het is wel zo dat niet alle

mensen hun levensverhaal zomaar weggeven. Sommige personen vertellen een

stereotiep verhaal waarvoor ze inspiratie kunnen halen in de media, een boek, een film,

etc; er zijn dus mensen die ons hun verhaal niet zullen vertellen. Cramer wijst er verder

ook op dat een narratief altijd moet begrepen worden in de context. Ook Frank (1948)

Page 22: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

18

benadrukt het belang van de context en informatie over het subject naast een TAT-

narratief bij de interpretatie. Dit impliceert dat de TAT-narratieven op zich niet zomaar

gebruikt kunnen worden als diagnostisch instrument. Een verhaal vertelt ons wel iets,

maar zonder context kunnen we het kernthema, de betekenis ervan voor een bepaald

subject niet zien (Cramer, 2004). Niettemin kan het een waardevolle aanvulling zijn bij

de diagnostische fase en/of therapie (Aronow, Weiss, & Reznikoff, 2001).

Zoals reeds besproken in het eerste hoofdstuk kan een projectieve techniek zoals

de TAT gebruikt worden om bepaalde aspecten van de persoonlijkheid naar de

oppervlakte te brengen. Deze zouden zonder de ambiguïteit van de stimuli nooit

uitgesproken worden, en eens naar boven gekomen kan je hiermee werken in therapie.

Murray (1943) beschreef de algemene bruikbaarheid van de TAT inderdaad als een

instrument om analytische sessies voor te bereiden. Het subject wordt bij de afname van

de TAT zoveel mogelijk aangemoedigd om vrij te spreken. Wat er aan bod komt in dit

vrij spreken kan dan een aanknopingspunt zijn voor de vrije associatie in analytische

sessies. Het begrip vrije associatie zullen we kort bespreken aan de hand van de colleges

van professor Verhaeghe (2008). Het betreft een vorm van spreken waar men de

logische ordening probeert achterwege te laten. Als er een gedachte bij je opkomt moet

men deze uitspreken, ook als deze de ordening kan verstoren. Het spreken wordt dan

niet meer gestuurd door de logische ordening die we anders zouden toepassen, maar wel

door het onderliggende associatieve netwerk. Het is dus geen echt ‘vrij’ spreken

aangezien het wel gestuurd wordt door iets, maar door deze manier van spreken komen

we tot onderliggende betekenissen die voorheen onbewust waren. Soms gebruikt men

een beginpunt vanwaar het subject begint te associëren. Dit kan een gebeurtenis zijn, of

een bepaalde gedachte die telkens terugkomt, een aspect van een droom, en dus

eventueel ook een thema dat naar boven gekomen is door middel van TAT-narratieven.

Oorspronkelijk was de TAT dus niet bedoeld als een diagnostisch instrument. De

conclusies die je bereikt via analyse van de TAT-narratieven moeten volgens Murray

(1943) niet beschouwd worden als bewezen feiten, maar eerder als werkhypothesen die

nog moeten bevestigd of gefalsifieerd worden door andere methoden, bijvoorbeeld in de

analytische kuur. De toepassing zoals voorgesteld door Murray zou dus hoofdzakelijk

binnen de klinische praktijk gebeuren.

Page 23: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

19

3. Oorspronkelijke Inhoud en Wijze van Afname

Hier zullen we de inhoud en wijze van afname bespreken zoals deze wordt

voorgesteld door Murray (1943) in zijn handleiding van de TAT. De TAT bestaat in

totaal uit 31 afbeeldingen waarvan een aantal specifiek voor mannen of vrouwen en één

blanco afbeelding (zie Bijlage voor een korte beschrijving van deze afbeeldingen zoals

beschreven door Murray in de originele handleiding). Een volledige reeks voor mannen

of voor vrouwen bestaat uit 20 afbeeldingen. Tien van deze afbeeldingen stellen

alledaagse scènes voor. De tien andere zijn meer bizar. De test wordt voorgesteld als

een test over verbeeldingsvermogen, wat wordt uitgelegd als een vorm van intelligentie.

Als het subject de ware toedracht zou vermoeden, zal deze waarschijnlijk meer gaan

letten op wat hij/zij zegt in plaats van spontaan te vertellen en de innerlijke mentale

inhoud de reacties te laten bepalen. Deze misleiding dient om het subject in het

ongewisse te laten over het eigenlijke doel van de test, namelijk de persoon ‘analyseren’

aan de hand van de verkregen narratieven. Hierdoor gaat het subject na de afname naar

huis “… happily unaware that he has presented the psychologist with what amounts to

an X-Ray picture of his inner self” (p. 1). Na deze introductie rond het doel van de test

wordt gevraagd om bij elke prent een verhaal te vertellen. Wat zeker in het verhaal moet

voorkomen is de aanleiding tot de situatie, wat er nu aan het gebeuren is, wat de mensen

in het verhaal denken, voelen en doen, en hoe het verhaal afloopt. Deze instructies

worden langzaam en duidelijk verteld terwijl de persoon in een zetel ligt, of op een stoel

zit met zijn rug naar degene die de instructies geeft. Deze positionering dient om de

invloed van de onderzoeker zo min mogelijk te maken, zodat het subject zich vrijer zou

voelen om een verhaal te vertellen. De blik of ander non-verbaal gedrag van de

onderzoeker kan een invloed hebben op het verhaal dat verteld wordt, bijvoorbeeld door

af en toe te knikken, of net niet, kan het verhaal in een bepaalde richting gestuurd

worden. Het is daarom beter dat de onderzoeker zich zo afzijdig mogelijk houdt.

Vervolgens stelt Murray voor dat er na een interval van minstens één dag een tweede

afname wordt uitgevoerd. Deze bestaat uit de tien meer bizarre afbeeldingen. Ook de

blanco afbeelding (nummer 16) hoort bij deze tweede set afbeeldingen. De instructies

voor deze tweede afname zijn gelijkaardig aan de eerste. Er wordt uitgelegd dat de

procedure hetzelfde blijft, dat de verhalen van de eerste afname heel goed waren maar

Page 24: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

20

dat men deze keer hun verbeelding helemaal mag laten gaan. De nadruk wordt gelegd

op complete vrijheid voor een persoon zijn fantasie. Mogelijk wordt er onmiddellijk of

enkele dagen na de tweede sessie nog een interview afgenomen waarbij men aan de

subjecten vraagt om de bron van hun verhalen op te sporen. Dit kan worden aangebracht

als een interesse naar de factoren die een rol spelen bij het construeren van een

verhaallijn, of een andere reden die meewerking verzekert. De persoon wordt dan

aangemoedigd om zoveel mogelijk bronnen van zijn verhalen te herinneren en vrij te

spreken. Op deze manier produceert de TAT ook vele aanknopingspunten voor vrije

associatie, zoals we hierboven reeds hebben gezien.

4. Oorspronkelijke Interpretatiesysteem

Hier zullen we kort kijken naar de interpretatie van TAT-narratieven zoals Murray

(1943) die oorspronkelijk voorstelde. Om te beginnen is het aangeraden dat degene die

de interpretatie doet een zekere ervaring heeft met het vertalen van geprojecteerd

materiaal naar persoonlijkheidsthema’s. De interpreteerder moet ook voldoende bekend

zijn met de psychoanalytische theorie.

In een TAT-narratief wordt de held en zijn motieven, gevoelens, gedachten, etc.

bekeken. De held is de persoon waarmee het individu zich het meest identificeert.

Afhankelijk van wat men te weten wilt komen over een bepaald individu kan de focus

op verschillende thema’s liggen. Murray stelt een lijst voor van 28 behoeften als

richtlijn bij de interpretatie. Daarnaast wordt er ook gekeken naar een aantal

gemoedstoestanden en emoties die aanwezig kunnen zijn bij de held. Zowel de

behoeftes als de emoties en gemoedstoestanden van de held krijgen een score van 1 tot

5, afhankelijk van hun intensiteit (5 is het meest intense). Murray (1943) geeft echter

geen volledig overzicht van de lijst die hij hiervoor toepast. Naast de held wordt ook

aandacht besteed aan de omgeving. Hierbij zijn uniekheid, intensiteit, frequentie en

ontbrekende elementen van belang. Elke aspect krijgt weer een score van 1 tot 5 voor

intensiteit. Weer heeft Murray een lijst van invloeden die de omgeving uitoefent op

onze held, maar ook hier geeft hij deze lijst niet volledig weer. Ook hieruit blijkt dat

Murray verwacht dat interpreteerders hier zelf genoeg kennis over hebben, gezien hun

(veronderstelde) vertrouwdheid met psychoanalytische theorieën en projectief materiaal.

Page 25: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

21

Als laatste komt de afloop van het verhaal onder de loep te liggen. Thema’s zijn

opgebouwd uit de interactie tussen een behoefte van de held en de invloed vanuit de

omgeving. Als resultaat krijgt men een lijst met variabelen die gescoord zijn op hun

intensiteit alsook een lijst met belangrijke thema’s, uitkomsten van het verhaal en

bepaalde relevante observaties die gemaakt werden tijdens de afname. Er wordt

verondersteld dat de variabelen die te maken hebben met de held overeenkomen met

aspecten van het individu zijn/haar persoonlijkheid, en de omgevingsinvloeden met het

individu zijn/haar werkelijk omgeving en dit beide ofwel in het verleden, heden of de

verwachte toekomst.

Murray (1943) zijn interpretatiesysteem waarin behoeftes en omgeving (en hun

wisselwerking) aan bod komen is vrij uitgebreid. Klinische psychologen en

onderzoekers werden dan ook voorgesteld door Murray om hun interpretatie af te

stemmen op hun doel. Indien ze enkel geïnteresseerd waren in bijvoorbeeld de behoefte

aan Prestatie, is het niet nodig om de exhaustieve lijst van behoeften na te gaan (al kan

dit natuurlijk extra interessante informatie opleveren). Er zijn dan ook verschillende

scoringssystemen ontwikkeld in de loop der jaren, specifiek afgesteld op het

onderzoeksdoel. Deze zijn wel concreter toegelicht en zijn dus ook toepasbaar door

onderzoekers die minder vertrouwd zijn met psychoanalytische theorieën en projectief

materiaal. We zullen deze bespreken in hoofdstuk vier.

5. Thematic Apperception Test of Techniek

Aronow, Reznikoff, en Moreland (1994) zien een projectieve techniek zoals de

TAT als een instrument dat idiografische informatie oplevert. Dit is voor hen een

argument om de term techniek toe te passen in plaats van test. Ook Aronow, Weiss, en

Reznikoff (2001) vinden de TAT minder geschikt voor nomothetische metingen van

persoonlijkheid en daarom verkiezen ook zij de term techniek boven test. Deze auteurs

zijn dan ook voorstander van toepassing van de TAT in de klinische praktijk, minder in

onderzoek. Bij toepassing in de praktijk lijkt het volgens hen echter verstandig om

resultaten van een subject op de TAT ook nomothethisch te interpreteren. Deze auteurs

geloven dat de interpretatie aan geloofwaardigheid zal winnen wanneer deze naast de

idiografische analyse ook nog eens vergeleken wordt met een representatieve norm.

Page 26: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

22

Wanneer de TAT in de strikte betekenis van een idiografische methode wordt

toegepast zal het doel hierbij zijn om uitspraken te kunnen doen over één enkel individu

(Jaccard & Dittus, 1990). Volgens deze auteurs kunnen resultaten over het gedrag van

een individu echter ook bijdragen tot het ontwikkelen van predicties op een breder

domein dan enkel het individu, namelijk het groepsniveau, wat dan eerder

nomothethisch is. We kunnen de TAT zoals deze wordt toegepast in onderzoek binnen

dit onderscheid langs beide kanten plaatsen: door informatie op individuele basis te

verzamelen kan je, zoals Jaccard en Dittus aanhalen, overkoepelende theorieën op

groepsniveau ontwikkelen over bijvoorbeeld de invloed van motivationele thema’s op

gedrag.

De ontwikkeling van de TAT was op zich een standaardisering van een reeds

bestaande projectieve techniek (Winter, 1973). Er werden door Murray en collega’s

standaardsets van afbeeldingen ontwikkeld, met standaard instructies en een standaard

interpretatiesysteem (al kwam dit meer neer op interpretatierichtlijnen). Zoals in het

eerste hoofdstuk reeds aangehaald is het wel mogelijk om een projectieve techniek zoals

de TAT op een betrouwbare en valide wijze toe te passen mits enige aanpassingen bij

het aantonen van de betrouwbaarheid en validiteit. Woike (2007) waarschuwt

bijvoorbeeld tegen het toepassen van dezelfde methoden bij de verwerking van

verkregen data zoals toegepast bij andere methoden, zoals vragenlijsten. Er moet

volgens haar een weg gevonden worden waarbij zowel de betrouwbaarheid en validiteit

voldoende gegarandeerd kunnen worden zonder de hoeveelheid aan informatie, die

aanwezig is binnen het verkregen TAT-narratief, te verliezen. Hiervoor ligt de

verantwoordelijkheid bij de onderzoeker. De TAT en zijn afgeleide testvormen kunnen

een belangrijke meerwaarde betekenen voor het persoonlijkheidsonderzoek als we de

bewijzen van de wetenschappelijkheid ervan met voldoende psychometrische kennis en

gezond verstand vergaren en evalueren. Volgens Murray (1943) hing de potentiële

waarde van de TAT grotendeels af van een goede interpretatie. Voor hem betekende dit

dat de interpreteerder zoveel mogelijk kennis van de psychoanalyse en ervaring in de

interpretatie van geprojecteerd materiaal nodig had. Ook Frank (1948) benadrukt dat bij

de interpretatie van meetresultaten klinisch inzicht en liefst ervaring altijd van belang

zijn. Murray maakte ook gebruik van een interpretatiesysteem (dat we hierboven reeds

besproken hebben). Een interpretatiesysteem kan bijdragen tot de objectivering van een

Page 27: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

23

test en verdient daarom de voorkeur boven interpretatie enkel op basis van klinische

ervaring (Garb, 1998). Onderzoekers met kennis van projectieve technieken en

psychoanalytische theorieën hebben echter een voordeel bij het intepretatiesysteem van

Murray. Zoals reeds aangehaald hebben de meer recentere scoringssystemen deze

beperking niet.

De vraag naar aanvaardbare psychometrische kwaliteiten bij een projectieve

techniek zoals de TAT vormt dus een speciale uitdaging. In onderzoek gaat het vaak om

afgeleide vormen van de TAT. We zullen concepten zoals betrouwbaarheid en validiteit

dan ook bespreken voor deze afgeleide vormen in hoofdstuk 3 en 4.

HOOFDSTUK 3

HEDENDAAGSE TOEPASSING VAN DE TAT IN ONDERZOEK

Om een goed zicht te krijgen op de plaats van de TAT in onderzoek zijn we eerst

op zoek gegaan naar de relevante literatuur hierrond. We begonnen hiervoor met een

online search op de databanken Web of Science, Elin articles, PubMed, Sociological

Abstracts en Antilope. Als kernwoorden gebruikte we Thematic Apperception Test en

experiment in het onderwerp. Het kernwoord experiment werd gebruikt om na te gaan in

hoeverre de TAT wordt toegepast in een domein waar de toegepaste instrumenten

betrouwbaarheid en validiteit moeten kunnen garanderen. Gezien de TAT zijn status

van projectieve techniek en de controverse rond de ‘wetenschappelijkheid’ hiervan is

het interessant om na te gaan in welke mate deze techniek binnen een dergelijk

wetenschappelijk onderzoeksdomein wordt toegepast. Dit leverde 16 artikels op, tussen

een periode van 1961 tot 2006. Op basis van de resultaten hiervan werd duidelijk dat de

TAT regelmatig werd toegepast om persoonlijkheidsaspecten te meten. Een tweede

online search werd uitgevoerd via de databank Web of Science met de kernwoorden

Thematic Apperception Test en personality om een inschatting te kunnen doen wat het

aandeel is van de TAT binnen niet-experimenteel persoonlijkheidsonderzoek. Dit

leverde 74 artikels op tussen een periode van 1959 en 2009. Eerst zal ik de bevindingen

bespreken van de search naar experimenten, nadien de tweede search met personality

als bijkomende zoekterm.

Page 28: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

24

De TAT wordt in onderzoek niet helemaal toegepast zoals hij oorspronkelijk werd

voorgesteld door Murray (1943). Het gaat telkens om afgeleide vormen, gebaseerd op

het originele instrument (Pang & Schultheiss, 2005). We kunnen dan ook niet echt van

toepassing van dé TAT spreken, het gaat eerder om toepassing van het TAT-principe en

de materialen hiervan. In dit hoofdstuk zullen we kijken naar de huidige wijze van

afname bij deze afgeleide vormen, waarbij aanpassingen op vlak van instructies en de

setting aan bod komen. Vervolgens bespreken we de inhoud van de specifieke afgeleide

vormen afhankelijk van het onderzoeksonderwerp, meer bepaald welke TAT

afbeeldingen gebruikt worden. Als laatste maar zeker niet als minst belangrijkste komen

de validiteit en betrouwbaarheid nog aan bod. De bijhorende scoringssystemen (bij de

afgeleide vormen voor bepaalde constructen) worden besproken in hoofdstuk 4.

1. Experimenten

Bij acht experimenten werd de TAT gehanteerd als een instrument om

persoonlijkheidstrekken te meten zoals power motivation, need for achievement of

intro- en extraversie (Blankenship et al., 2006; Fodor & Carver, 2000; Fodor &

Greenier, 1995; Fodor & Riordan, 1995; Fodor, Wick, & Hartsen, 2006; Ronan,

Colavito, Date, & Weisbrod, 1993; Ronan, Date, & Weisbrod, 1995; en Tuma, 1975).

Blankenship et al. gingen via een experiment na welke afbeeldingen van de TAT het

best gebruikte werden voor het meten van het motivationele thema Prestatie. Eén

experiment werd uitgevoerd om de waarde van een TAT zonder afbeeldingen na te

gaan. Sommige onderzoekers veronderstellen dat door enkel een beschrijving te geven

van de afbeelding, de projectie (doordat een persoon dan zijn eigen mentale beeld van

de afbeelding kan vormen) meer invloed zou hebben op het resultaat (Zubin, Eron, &

Schumer, 1965). Er bleek geen significant voordeel te zijn tegenover de TAT met

afbeeldingen (Smith, Feld, & Franz, 1992), en deze ‘verbale’ TAT word zelden

toegepast in onderzoek. We zullen dze dus niet bespreken in deze scriptie, dat zou ons

te ver leiden. Verder werden er experimenten uitgevoerd om de trainingsgevoeligheid

(Ronan, Date, & Weisbrod), validiteit en betrouwbaarheid (Ronan et al.) van het

Personal Problem-Solving System na te gaan (scoringssysteem voor de TAT dat de

probleemoplossing van een persoon nagaat). De TAT werd ook nog gebruikt bij

Page 29: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

25

experimenten naar de verschillende waarneming afhankelijk van het geslacht,

suggestiviteit tijdens hypnose, het verschil in intimiteit afhankelijk van het geslacht, de

communicatie tussen ouders en kinderen met schizofrenie, toenadering en afstandname

als een functie van ervaring , en taak-effecten bij familie-interacties.

Samengevat zien we dat bij enkele experimenten de TAT zelf of de interpretatie

ervan het onderzoeksonderwerp was (bv. Blankenship et al., 2006; Ronan, Colavito,

Date, & Weisbrod, 1993; Ronan, Date, & Weisbrod, 1995; Schultheiss, Liening, &

Schad, 2008; Weisskopf-Joelson & Wich, 1961). Vaker echter werd de TAT toegepast

om een meting te kunnen doen naar bepaalde persoonlijkheidssaspecten. Vandaar de

tweede search met als kernwoorden Thematic Apperception Test en personality.

2. Persoonlijkheid

Uit deze tweede search blijkt dat de TAT geëvolueerd is tot een gewaardeerd

instrument binnen persoonlijkheidsonderzoek, om bepaalde aspecten te meten die niet

toegankelijk zijn via expliciete of bepaalde impliciete methoden. De toepassing ervan is

weliswaar wat aangepast (zie hieronder). In de meerderheid van de onderzoeken werd

de TAT toegepast als een instrument om persoonlijkheidsaspecten te meten. De TAT

heeft meestal als doel enkele specfieke aspecten te meten, we zullen de belangrijkste

(motivationele thema’s, object relaties en sociale cognities, en defensiemechanismes)

verderop bespreken. In een aantal andere onderzoeken was het de (afgeleide vorm van

de) TAT met een specifiek scoringssysteem die onderzocht werden op vlak van

betrouwbaarheid en validiteit. Enkele onderzoeken onderzochten algemener de

divergente validiteit tussen expliciete en impliciete methoden. Ook binnen

multicultureel persoonlijkheidsonderzoek heeft de TAT een plaatsje veroverd.

3. Huidige Toepassing

3.1 Wijze van Afname

3.1.1 Instructies. De huidige instructies zijn gelijkaardig aan die van Murray

(1943) gebleven. Er wordt nog steeds gevraagd om een verhaal te vertellen/verzinnen

waarin 4 zaken niet in mogen ontbreken namelijk (1) wat er gebeurt in de tekening, (2)

Page 30: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

26

wat de aanleiding tot deze gebeurtenis was, (3) wat er verder nog zal gebeuren, en (4)

wat de personages in het verhaal denken en voelen.

3.1.2 Setting. De TAT wordt meestal individueel afgenomen, soms echter ook in

groep. In zo’n groepafname worden de verhalen door de mensen zelf opgeschreven,

wegens voor de hand liggende praktische moeilijkheden bij het apart opnemen van elk

verhaal. Hierdoor kan men eventueel verwachten dat het opschrijven de projectie

hindert, er moet namelijk meer nagedacht worden over de verhaalopbouw, de

zinsconstructie, etc. Murstein (1963) bespreekt verschillende onderzoeken die het

verschil tussen groeps- en individuele afnames nagingen. Zijn conclusie was dat er

minder verschillen zijn tussen beide dan er verwacht werd. Er werden langere verhalen

verkregen bij individuele afnames, maar deze bevatten weinig verschil qua inhoud met

de kortere verhalen. Een relevantere meerwaarde van individuele afnames dan de lengte

van het verhaal, is dat deze toelaten om het gedrag van het subject te observeren. Verder

zijn ze volgens Murstein evenwaardig in het bereiken van een inzicht op de

persoonlijkheid. Schultheiss en Brunstein (2001) vonden echter wel een verschil. In hun

onderzoek bleek de blootstelling aan een groepssituatie bij een groepsafname het

motivationele thema Affiliatie te verhogen. De auteurs van deze studie raden dan ook

aan om hiermee rekening te houden bij groepsafnames, aangezien voorlopig nog niet is

aangetoond door middel van onderzoek of deze verhoging enkel een reflectie is van de

omstandigheden en dus niet van de individuele persoonlijkheid. Een minder voor de

hand liggende opmerking bij groepsafnames is dat hierbij de afbeeldingen vaak worden

geprojecteerd, en dus vergroot. Dit kan eventueel als gevolg hebben dat bepaalde details

van de afbeeldingen onduidelijk worden, zoals bij de studie van Hibbard et al. (1994)

het geval was met afbeelding 3BM. Er moet voor gezorgd worden dat de afbeeldingen

altijd goed zichtbaar zijn. Deze mogen dan wel ambigue zijn, maar bij het meten van

bepaalde constructen kan het wegvallen van een aspect op de afbeelding een effect

hebben op de trekkingskracht (zie 3.2 Inhoud) van deze afbeelding.

Andere veranderingen betreffen de veronderstelde positionering tijdens de

testafname. Murray (1943) stelde voor dat het subject plaatsnam op een zetel, deze

positionering vloeit voort uit het psychoanalytische denken over vrij spreken (zie

hoofdstuk 1). In de literatuur wordt eigenlijk zelden vermeld waar het subject plaatsnam

Page 31: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

27

bij individuele afnames (bij groepsafnames zitten de subjecten samen in een lokaal). We

veronderstellen dat hier de standaard positionering bij onderzoek wordt verkozen: het

subject zit voor de onderzoeker. Onderzoek over een eventuele beïnvloeding van de

positionering op de TAT-narratieven hebben we niet teruggevonden. Voorlopig is er

ook geen aanleiding om dit te onderzoeken. Eventueel kan het wel interessant zijn om

na te gaan of het een verschil maakt.

3.2 Inhoud

Het gebeurt zelden dat alle 20 afbeeldingen afgenomen worden binnen onderzoek

en er is vaak maar een enkele afname, zonder daaropvolgend interview. Aronow, Weiss,

en Reznikoff (2001) stellen voor een maximum van 10 tot 14 afbeeldingen te gebruiken,

vanwege voor de hand liggende praktische redenen (zoals tijdsbesparing). Murstein

(1963) stelt vast dat er meestal acht tot 12 afbeeldingen worden gebruikt. In recent

onderzoek komt het aantal afbeeldingen zelden boven 12 (bv. Cramer, 2008;

EhrenReich, 1990; Hibbard, Mitchell, & Porcerelli, 2001; Langan-Fox & Grant, 2006;

Langan-Fox, Sankey, & Canty, 2009).

Murstein (1963) merkt op dat de projectieve respons op de ambigue stimuli een

“resultaat is van de interacties met de stimulus, achtergrond, en organismische

variabalen in de situatie” (p. 110). De stimulus bij de TAT kan ongestructureerd

genoemd worden omdat de karakters niet duidelijk te onderscheiden zijn, en wanneer

dit wel het geval is zijn hun gevoelens of acties niet eenduidig (dus ambigue). De

achtergrondvariabelen zijn: de plaats waar de test wordt afgenomen, de onderzoeker (en

zijn gedragingen) die de test afneemt en vooral zijn/haar reacties op het subject. De

organismische variabelen gaan over de subjectieve invloed op het gedrag zoals de

geobserveerde trekken in het subject, het zelfconcept van het subject aangaande die

trekken en de gehele ervaring. De stimulus beïnvloedt de respons gedeeltelijk in die zin

dat hij een richting geeft aan bepaalde associaties bij projectieve technieken.

Aanvankelijk veronderstelde men echter dat de stimulus geen belangrijke invloed had.

Zoals in het eerste hoofdstuk reeds aangehaald werd zou de stimulus als enige rol

hebben dat hij een reactie uitlokt maar dat de reactie zelf bepaald wordt door de

persoonlijkheid. De verkregen narratieven zijn echter niet exclusief het resultaat van de

innerlijke drijfveren, maar eerder van de interactie tussen de persoonlijkheid en de

Page 32: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

28

stimulus (Murstein). Dit zou erop kunnen wijzen dat de rol van de stimulus niet

onbelangrijk is en meer aandacht verdient.

Een belangrijke richtlijn waarmee we dus rekening moeten houden bij het

samenstellen van afnamesets is gebaseerd op de vaststelling dat verschillende

afbeeldingen verschillende thema’s uitlokken (Cramer, 1999). Dit wordt ook wel de pull

van de afbeelding genoemd (Schultheiss & Brunstein, 2001), we kunen dit vertalen als

de trekkracht van een afbeelding. Een eenvoudige maar belangrijke nuance die

Schultheiss en Brunstein hierbij maken is dat een afbeelding met een hoge trekkracht

voor een bepaald motivationeel thema niet enkel verhalen rond dit thema zal uitlokken.

Wel zal deze afbeelding significant meer verhalen rond een bepaald motivationeel

thema opleveren dan een andere afbeelding. De afbeeldingen die Murray (1943) voor de

TAT selecteerde waren gekozen omwille van hun bijdrage tot het meten van

persoonlijkheidsaspecten, zoals motivationele thema’s. Bijvoorbeeld op basis van de

stimulerende kracht van de stimulus (hoeveelheid relevante informatie deze stimulus

oplevert voor de interpretatie). Murray vond ook dat men meer nuttige informatie kon

verkrijgen als er in de tekening een persoon van hetzelfde geslacht aanwezig was. Katz,

Russ, en Overholser (1993) vonden echter geen effect van overeenkomst in geslacht

tussen de persoon in de afbeelding en het subject in hun onderzoek.

De keuze van de afbeeldingen is dus wel degelijk van belang, ze hebben een

(weliswaar beperkte) invloed op het verkregen resultaat. Het feit alleen al dat

verschillende afbeeldingen verschillende thema’s kunnen uitlokken (Cramer, 1999;

Schultheiss & Brunstein, 2001) is voldoende argumentatie om te trachten de ‘beste’

afbeeldingen in verkorte versies op te nemen. Met name diegene die de meest

interessante informatie opleveren over dat aspect van de persoonlijkheid waar de

onderzoekers iets over te weten willen komen. Toch zijn er nog te weinig studies over

welke afbeeldingen het best afgenomen worden en hoeveel afbeeldingen minimum

afgenomen moeten worden om de betrouwbaarheid en validiteit voldoende hoog te

houden. Onderzoek hiernaar heeft minder aandacht gekregen dan het ontwikkelen en

verfijnen van betrouwbare en valide interpretatiesystemen (Schultheiss & Brunstein,

2001). Dana (1956) stelt zich de vraag hoeveel afbeeldingen voldoende zijn om

evenveel informatie te verkrijgen als bij de volledige afname van de TAT. Uit zijn

onderzoek bleek dat het opnemen van specifieke afbeeldingen in een korte TAT-set van

Page 33: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

29

minder belang was dan het aantal afbeeldingen dat afgenomen wordt. Dit spreekt de

visie tegen dat sommige afbeeldingen andere aspecten naar buiten zullen brengen.

Dana’s onderzoek was echter niet gericht op een specifiek construct. We kunnen

veronderstellen dat de selectie van afbeeldingen bij een specifiek onderzoekswerp wel

van belang kan zijn. Cooper (1981) kwam tot een set van tien afbeeldingen die

waardevol zouden zijn in een korte TAT-set voor mannelijke adolescenten. Het kan van

belang zijn om de sets van afbeeldingen af te stemmen op het ontwikkelingsstadium

waarin een persoon zich bevindt (Cooper). Aangezien defensiemechanismes evolueren

tijdens de ontwikkeling zien we in onderzoek naar defensiemechanismes (Cramer,

1987) dat afhankelijk van de leeftijd van het subject verschillende defensiemechanismes

meer naar voor komen. Afhankelijk van het construct dat men wilt meten zal men de

leeftijd van subjecten in rekening moeten brengen bij het selecteren van de afnameset.

Schultheiss & Brunstein (2001) onderzochten een set van zes afbeeldingen die

regelmatig wordt toegepast bij onderzoek naar drie grote motieven (Macht, Prestatie, en

Affilitiatie/Intimiteit, zie hieronder bij validiteit). Ze vonden een zeer significante

interactie tussen de afbeelding en motieven. Dit wilt zeggen dat afhankelijk van de

afbeelding andere motieven naar voor zullen komen in de narratieven. Deze auteurs

stellen voor meerdere afbeeldingen te onderzoeken op hun trekkingskracht en niet enkel

de meest gebruikte om de TAT-afbeeldingen zo productief mogelijk te kunnen

toepassen.

De verschillende onderzoeken hieromtrent hebben tot nu toe nog geen

standaardsets naar voren gebracht die algemeen aanvaard zijn en consistent worden

gebruikt. Wel zijn er voor sommige onderzoeksonderwerpen sets die onder auteurs

erkend worden als een standaardset, maar dit blijft onvoldoende. Wat vaak ontbreekt bij

onderzoeken is een uitgebreide en onderbouwde argumentatie voor de set van

afbeeldingen die gebruikt wordt. Gezien de niet onbelangrijke rol van de stimulus is het

aangeraden om verder onderzoek te voeren in het kader van de ontwikkeling van

standaardsets. Gebruik van standaardsets en -instructies laat toe om de resultaten te

interpreten als een effect van aanwezige motivationele thema’s (Murstein, 1963), de

invloed van de stimuli wordt zoveel mogelijk vermeden of gelijk gehouden. Dit is een

aandachtspunt voor onderzoek. Daarnaast kunnen we resultaten niet zonder meer met

elkaar vergelijken als ze met verschillende afbeeldingensets zijn verkregen,

Page 34: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

30

generalisatie van resultaten wordt dan problematisch. Dit heeft duidelijk gevolgen voor

de betrouwbaarheid en de validiteit. Als men bijvoorbeeld de interne consistentie kan

aantonen binnen een onderzoek, heeft dit enkel waarde voor deze set van afbeeldingen.

We zullen in het volgende deel op zoek gaan in de literatuur naar sets van

afbeeldingen die regelmatig worden toegepast. We zullen deze hier kort bespreken met

betrekking tot enkele onderzoeksonderwerpen die regelmatig voorkomen, namelijk

motivationele thema’s, object relaties en sociale cognities, en defensiemechanismes.

3.2.1 Motivationele thema’s. In persoonlijkheidsonderzoek wordt de TAT

beschouwd als een zeer bruikbare methode om motivationele thema’s te meten

(Blankenship et al, 2006). De motivationele thema’s die regelmatig door middel van de

TAT worden gemeten zijn Intimiteit, Macht, Prestatie, en Affiliatie (Sheldon, King,

Houser-Marko, Osbaldiston, & Gunz, 2007). Affiliatie en Intimiteit vertonen enige

theoretische en empirische overlap en worden daarom soms samengevoegd (Winter,

1994). Men spreekt dan van The Big Three Motives: Macht, Prestatie, en Affiliatie

waarbij deze laatste de combinatie is van Affiliatie als Initimiteit (Langan-Fox & Grant,

2006). Het gaat hier over motivationele thema’s en moeten dan ook als volgt

geïntepreteerd worden: het betreft de behoefte (engelse term die gebruikt wordt is

‘need’) aan macht, prestatie, en affilitiatie/intimiteit.

Er zijn nog geen standaardsets beschikbaar voor deze drie grote motieven

(Langan-Fox & Grant, 2006). Bij onderzoek naar motivationele thema’s worden

eigenlijk regelmatig afbeeldingen toegepast die niet afkomstig zijn van de TAT (Winter,

1999). Volgende zes afbeeldingen worden soms vermeld als een standaardset: 1) ship

captain, 2) architect at desk, 3) couple on bench by river, 4) two women in lab coats in

a laboratory, 5) trapeze artists, en ofwel 6) man and woman with horses and dog

(Langan-Fox & Grant), ofwel 6) nightclub scene (Schultheiss & Brunstein, 2001). Er is

reeds onderzoek gedaan naar de differentiële trekkingskracht van deze afbeeldingen (bv.

Langan-Fox & Grant, 2006; Schultheiss & Brunstein, 2001). Schultheiss en Brunstein

hun bevindingen waren dat women in laboratory, ship captain, trapeze artists, en

nightclub scene een hoge trekkingskracht hadden voor Macht; architect at desk, couple

on bench by river, en nightclub scene voor Affiliatie; en two women in lab coats in a

laboratory en trapeze artists voor Prestatie. Langan-Fox en Grant concludeerde dat

Page 35: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

31

volgende afbeeldingen best geselecteerd worden voor een afnameset bij onderzoek naar

de drie grote motivationele thema’s: 1) two women in lab coats in a laboratory voor

Prestatie, 2) couple on a bench by river voor Affiliatie, en 3) ship captain voor Macht.

Van de zes afbeeldingen blijven er dus maar drie over die een goede trekkingskrachten

hebben voor de motieven. Het spreekt voor zich dat één afbeelding per motivationeel

thema onvoldoende is. Meer onderzoek over welke afbeeldingen de beste set uitmaken

voor het onderzoeksdoel is noodzakelijk. Het is mogelijk dat de originele TAT-

afbeeldingen niet de ‘beste’ zijn om deze motivationele thema’s te meten. Bij een

onderzoek naar Prestatie en Macht bijvoorbeeld werden afbeeldingen gebruikt waar

telkens een man en vrouw in een gelijke status afgebeeld werden (Fodor & Carver,

2000). Dergelijke afbeeldingen zijn minder terug te vinden bij de TAT-afbeeldingen,

maar zullen misschien meer informatie opleveren over motivationele thema’s.

In ieder geval is deze vorm verder verwijderd van de TAT dan de andere afgeleide

vormen die in deze scriptie aan bod komen. Het concept blijft hetzelfde, maar naast een

ander scoringssysteem (dan het oorspronkelijke van Murray, 1943) wordt er ook

gebruik gemaakt van andere stimuli. Dat er nieuwe scoringssystemen worden

ontwikkeld is enkel toe te juichen, dit draagt bij tot de verfijning en standaardisering

van de TAT, maar wanneer ook de stimuli veranderen kunnen we bijna spreken van een

volledig nieuwe test gebaseerd op hetzelfde principe van de TAT. We hebben deze kort

aangehaald in dit hoofdstuk aangezien het een belangrijk deel uitmaakt van

persoonlijkheidsonderzoek en dus een vermelding waard was. Scoringssystemen zullen

we hiervoor echter niet bespreken, dit zou ons te ver leiden. We verwijzen hiervoor naar

Winter (1994) zijn scoringssysteem waar reeds beloftevolle resultaten voor gevonden

zijn op vlak van betrouwbaarheid en validiteit, daarnaast wordt dit scoringssystemen

regelmatig toegepast in onderzoek naar motivationele thema’s.

3.2.2 Object relaties en sociale cognities. Het concept object relaties komt uit

psychodynamische theorieën, en verwijst in de brede zin naar “the cognitieve, affective,

and emotional processes that mediate interpersonal functioning in close relationships”

(Stricker & Healey, 1990, p. 219). Het gaat over de mentale representatie van zichzelf

en anderen, maar ook over interpersoonlijke wensen, affecten, conflicten, etc. (Westen,

1991a; Westen, 2002). Onderzoek naar dergelijke constructen wordt vaak uitvegoerd in

Page 36: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

32

het kader van pathologische object relaties bij persoonlijkheidsstoornissen (Westen,

2002; bv. Fowler et al., 2004; Porcerelli, Abramsky, Hibbard, & Kamoo, 2001; Weise

& Tuber, 2004). Sociale cognities komen hierbij ook aan bod, in die zin dat er naar de

interpersoonlijke object relaties wordt gekeken (Aronow, Weiss, & Reznikoff, 2001).

Sociale cognities zijn een concept dat voorkomt uit de sociale psychologie, de focus

hier ligt op de sociale informatieverwerking, met name hoe mensen sociale informatie

waarnemen, interpreteren, opslagen, toepassen, etc. (Westen, 2002). Westen heeft een

scoringssysteem ontwikkeld (SCORS, zie verder) om deze twee concepten te integreren,

met name wat de invloed is van de respresentatie op het (interpersoonlijke) gedrag

(Westen et al., 1991). Wanneer men in onderzoek kijkt naar de object relaties en sociale

cognities impliceert dit het bestuderen van zowel cognitieve als affectieve processen

(Westen, 1991b) en dit draagt bij tot de diagnosticering van persoonlijkheidsstoornissen

zoals beschreven in de DSM-IV (Ackerman, Clemence, Wetherill, & Hilsenroth, 1999).

Een goede methode hiervoor is de TAT omdat deze volgens Westen (1991a) voldoende

ambigue stimuli bevat die tegelijkertijd ook sociale implicaties hebben. Daardoor

zouden deze gedetailleerde informatie opleveren over het interpersoonlijke functioneren

Hiervoor werd een specifiek scoringssysteem ontwikkeld waarmee TAT-narratieven

geïnterpreteerd kunnen worden (Weise & Tuber). We hebben het hier over de Social

Cognition and Object Relation Scales (SCORS; Westen, 2002) die we zullen bespreken

in hoofdstuk 4.

Ook hier zijn er geen standaardsets aanwezig die consistent worden toegepast. In

een studie van Fowler et al (2004) werden volgende afbeeldingen gebruikt: 1 / 5 / 14 /

Picasso’s La Vie / 13MF / 12M / 2 / 18GF. Porcerelli et al. (2006) gebruikten 1 / 5 /

12M / 13MF / 14 / 15. Weis en Tuber (2004) gebruikte maar vier afbeeldingen,

namelijk 1 / 2 / 3BM / 4. Deze auteurs merkten wel op dat het afnemen van meerdere

TAT-afbeeldingen kon leiden tot een betere representatie van object relaties en sociale

cognities van een individu. Westen (2002) raadt aan om een minimum van zes

afbeeldingen af te nemen, indien mogelijk acht om de interne consistentie voldoende

hoog te houden. Onderzoekers kunnen zich voorlopig baseren op afbeeldingen die

opgenomen zijn in het trainingsprogramma van de SCORS bij de selectie van hun

afnameset, maar verder onderzoek naar standaardsets wordt sterk aangeraden.

Page 37: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

33

3.2.3 Defensiemechanismes. Cramer (1987) beschrijft defensiemechanismes als

pogingen van het individu om zichzelf te beschermen tegen de effecten van grote angst.

Er zouden volgens Cramer drie belangrijke vormen hiervan zijn: Ontkenning, Projectie,

en Identificatie (in volgorde van meest primitieve naar meest complexe). Ze omschrijft

deze defensiemechanismes en het verloop ervan binnen een normale ontwikkeling als

volgt: Ontkenning komt neer op het psychisch ontkennen van een aversieve situatie en

overheerst tijdens de vroegste kinderjaren; daarna wint Projectie aan overwicht en deze

blijft actief doorheen de adolescentie, dit houdt het projecteren in van aversieve

gevoelens op de externe wereld; en als laatste zal Identificatie het belangrijkste

defensiemechanisme worden binnen de ontwikkeling, hierbij zal een individu

eigenschappen die hij of zij als positief waardeert integreren in het eigen zelfbeeld. De

TAT bleek een waardevolle meetmethode voor deze defensiemechanismes vanwege

redenen die we hebben opgenomen in het eerste hoofdstuk (meerwaarde van projectieve

technieken). Daarnaast gaat Cramer er ook van uit dat een testsituatie zoals bij de TAT

ervoor zal zorgen dat personen willen slagen in de opdracht, namelijk een verhaal

vertellen. Het eventuele falen hierbij zorgt voor een zekere onrust, waardoor de

defensiemchemechanismes geactiveerd worden. Deze worden dan zichtbaar in de

verhalen die verteld worden door middel van het proces projectie, zoals we reeds

besproken hebben in het eerste hoofdstuk. Cramer heeft hiervoor een specifiek

scoringssysteem voor ontwikkeld, namelijk de DMM (Defense Mechanism Manual).

Dit zullen we bespreken in hoofdstuk 4.

Er is voorlopig nog geen standaardset ontwikkeld voor het onderzoeken van

defensiemechanismes met behulp van de DMM. Bij de ontwikkeling van de DMM

werden volgende afbeeldingen toegepast: 8BM / 12BM / 13MF (Cramer, 1987). Nadien

werden deze afbeeldingen toegepast bij valideringsonderzoek: 1 / 3GF / 3BM / 6GF /

6BM / 13MF (bv. Hibbard et al, 1994; Hibbard & Porcerelli, 1998). Enkele voorbeelden

van andere sets van afbeeldingen die gebruikt werden zijn 1 / 2 / 3BM / 3GF / 6BM /

6GF (Hibbard et al., 2000); 1 / 5 / 10 / 14 / 15 (Cramer, 2008); en 1 / 2 / 4 / 6BM / 7 BM

/ 13MF (Porcerelli, Cogan, Kamoo, & Leitman, 2004). Hibbard et al. (1994) vonden dat

afbeelding 1 de grootste trekkingskracht had voor Identificatie terwijl ze voor Projectie

veel lager scoorde. Er is nog verder onderzoek nodig naar welke afbeeldingen de beste

trekkingskracht hebben voor de drie defensiemechanismes. Een opmerking die Hibbard

Page 38: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

34

et al. (1994) alvast maken bij afbeelding 3BM is dat deze, wanneer ze uitvergroot wordt

(bijvoorbeeld voor groepsafnames geprojecteerd op een groot scherm) een hoge score

voor Ontkenning uitlokt omdat het wapen op de afbeelding onduidelijk werd (en deze

dus ‘ontkent’ zouden worden terwijl het eigenlijk gewoon niet opgemerkt wordt door de

subjecten). Bij vergroting van de afbeeldingen bij groepsafnames moet hier dus

rekening mee gehouden worden.

We zien dat voor de verschillende onderzoeksonderwerpen geen standaardsets

aanwezig zijn die consistent gebruikt worden. Wel zijn er algemene richtlijnen,

gebaseerd op vorig onderzoek (trekkingskracht van afbeeldingen) en de afbeeldingen

gebruikt in trainingsprogramma’s van scoringssystemen. Het is aangeraden, tot er

standaardsets beschikbaar zijn voor bepaalde onderzoeksonderwerpen, dat onderzoekers

de relevante literatuur doornemen om tot een onderbouwde beslissing te komen over

welke afbeeldingen ze zullen opnemen in hun onderzoek (Schultheiss & Brunstein,

2001). Beter nog zou zijn dat er grondig onderzoek wordt gedaan naar de mogelijkheid

van standaardsets voor deze onderzoeksonderwerpen.

4. Betrouwbaarheid en Validiteit

4.1 Betrouwbaarheid

4.1.1 Interne consistentie. Deze vorm van betrouwbaarheid gaat na in hoeverre de

individuele items – hier de afzonderlijke afbeeldingen – samenhangen (ter Laak & de

Goede, 2003). Resultaten hierrond zijn vaak aan de lage kant (Tuerlinckx, De Boeck, &

Lens, 2002). Bij de TAT is deze betrouwbaarheid echter niet op dezelfde manier na te

gaan zoals bij objectievere meetmethodes. Cramer (1999) maakt hier de opmerking dat

afbeeldingen van de TAT niet hetzelfde zijn als bijvoorbeeld items op een vragenlijst in

die zin dat de afbeeldingen andere aspecten van de persoonlijkheid zullen meten. Een

thema dat geïnterpreteerd wordt aan de hand van een narratief als respons op een

afbeelding, zal niet per definitie overeenkomen met een thema ontlokt door een andere

afbeelding. Volgens Cramer is deze vorm van betrouwbaarheid dan ook ongepast om

toe te passen om de TAT. Ook Atkinson (1981) concludeerde dat interne consistentie

niet toepasbaar is voor impliciete methoden zoals de TAT en wel vanwege volgende

reden: het gaat hier volgens hem om het meten van een motivationeel proces, wat

Page 39: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

35

impliceert dat de motivationele thema’s een verschillend belang zullen hebben voor een

subject afhankelijk van het tijdstip en de omstandigheden van de meting. Bij enkele

toepassingen van de TAT kan deze vorm van betrouwbaarheid echter wel onderzocht

worden. Wanneer er bijvoorbeeld wordt gekeken naar bepaalde motivationele thema’s,

aan de hand van afbeeldingen die hiervoor de meeste trekkingskracht hebben, kan de

interne consistentie hiervan wel onderzocht worden. We weten tenslotten welke

construct deze afbeeldingen pretenderen te meten, en door de samenstelling van de

afnameset zouden alle afbeeldingen gekozen zijn voor hun trekkingskracht op dat

specifieke construct. Een aanvaardbare interne consistentie werd alvast gevonden voor

de set van afbeeldingen die Hibbard et al. (1994) gebruikten bij de meting van

defensiemechanismes (zie hierboven). In dit onderzoek bleek echter ook dat bij deze

specifieke afnameset de schaal Ontkenning minder betrouwbaar werd. Meer onderzoek

is hier aangewezen.

4.1.2 De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid, de mate van overeenkomst tussen

resultaten van verschillende beoordelaars, is volgens Song en Simonton (2007) een

goed alternatief voor de interne consistentie. Meestal is deze reeds gewaarborgd bij de

start van een onderzoek aangezien de interpreteerders zich eerst moeten trainen in het

scoringssysteem (Schultheiss & Pang, 2007). De interpreteerders dienen een

aanvaardbare interbeoordelaarsbetrouwbaarheid te behalen tijdens de training van het

scoringssysteem dat ze zullen toepassen en vóór de scoring van de eigenlijke TAT-

narratieven die bekomen werden in het onderzoek.

4.1.3 Test-hertest betrouwbaarheid. Deze wijze om na te gaan of een meting

betrouwbaar is, gaat na of het resultaat consistent is over verschillende metingen (ter

Laak & de Goede, 2003). Dit is niet eenvoudig toe te passen bij een projectieve techniek

aangezien de respons na een tweede afname sowieso anders zal zijn. Deze tweede

respons wordt beïnvloed door allerlei factoren waarmee rekening gehouden moet

worden indien men deze vorm van betrouwbaarheid wilt nagaan. Bij een tweede afname

zal de persoon zich bijvoorbeeld bewust zijn van de verwachtingen en aangezien

spontaniteit bij de afname de respons voldoende vrij laat zijn om grotendeels bepaald te

worden door de persoonlijkheid, is het mogelijk dat we een ander beeld krijgen (bv.

Page 40: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

36

Crespi & Politikos, 2008; Cramer , 1999; Winter & Stewart, 1977). Winter en Stewart

argumenteren dat er bij een hertesting instructies worden gegeven die het subject

aanmoedigen om opnieuw zo spontaan mogelijk te reageren, met andere woorden het

eerste antwoord of de eerste respons te geven die in hen opkomt zonder te proberen

exact hetzelfde of iets helemaal nieuws te vertellen in vergelijking met de vorige keer.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde aspecten van de persoonlijkheid veranderd zijn,

bijvoorbeeld door bepaalde gebeurtenissen, waardoor de respons van het subject ons

iets anders zal tonen (Cramer P., 1999).

Studies over test-hertest betrouwbaarheid zijn moeilijk terug te vinden voor de

verschillende vormen van de TAT in onderzoek. Wanneer er wel data over is,

bijvoorbeeld over de motivationele thema’s, is deze niet overtuigend. Dit kan te maken

hebben met de bedenkingen hierover zoals hierboven vermeld. Wanneer er rekening

gehouden werd met de aangepaste instructies bij een hertesting leverde dit betere test-

hertest betrouwbaarheid op (Winter & Stewart, 1977). Deze studie werd echter niet

herhaald met hetzelfde resultaat wat volgens de auteurs van dit onderzoek aantoont dat

de betrouwbaarheid van de TAT nog steeds onvoldoende aangetoond is (Kraiger, Hakel,

& Cornelius, 1984). Meer onderzoek hierover is dan ook aangewezen en niet enkel op

vlak van motivationele thema’s, ook bij het meten van defensiemechanismes en object

relaties moet dit onderzocht worden.

4.2 Validiteit

Er zijn verschillende invullingen voor het concept validiteit, waar wij vooral in

geïnteresseerd zijn is of deze afgeleide vormen van de TAT ook daadwerkelijk meten

wat ze pretenderen te meten (dit wordt de constructvaliditeit wordt genoemd). Wanneer

de betrouwbaarheden minder ideaal zijn dan gehoopt, wordt een test soms nog

aanvaardt zolang de constructvaliditeit voldoende is (Murstein, 1963). Om te

onderzoeken of een test meet wat hij verondersteld te meten, moeten we eerst een

duidelijk zicht hebben op wat dit juist is. De TAT wordt in onderzoek voornamelijk

toegepast om specifieke constructen te meten. Hierboven (zie 3.2 Inhoud) hebben we

reeds de meest onderzochte constructen besproken: motivationele thema’s, object

relaties en sociale cognities, en defensiemechanismes). Eens een test gevalideerd is op

vlak van het construct door verscheidene onderzoeken, wilt dit niet zeggen dat we op

Page 41: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

37

onze beide oren kunnen slapen. Als de theorie met assumpties over dit construct wordt

aangepast, bijvoorbeeld omdat enkele asssumpties incorrect bleken, wilt dit zeggen dat

ook de validiteit hiervoor opnieuw onderzocht moet worden (De Houwer, Teige,

Mocigemba, Spruyt, & Moors, 2009). Valideringsonderzoek blijft dus aangeraden.

4.2.1 Motivationele thema’s: Er zijn verschillende studies die de aanwezigheid

van de drie grote motivationele thema’s (Prestatie, Macht, en Affiliatie/Intimiteit)

valideren. Aangezien deze constructen gemeten worden door een afgeleide vorm van de

TAT die te ver verwijderd is van de originele test (zie hierboven), verwijs ik voor een

overzicht van deze validiteitsonderzoeken naar Lilienfeld, Wood, en Garb (2000).

4.2.2 Object relaties en sociale cognities. Verschillende studies hebben de visie

ondersteund dat men aan de hand van TAT-afbeeldingen, die geïnterpreteerd worden

volgens de SCORS, de interpersoonlijke object relaties kan meten (bv. Ackerman,

Clemence, Wetherill, & Hilsenroth, 1999; Cogan & Porcerelli, 1996; Porcerelli et al.,

2006).

4.2.3 Defensiemechanismes. Aan de hand van verschillende onderzoeken die

gebruik maakten van de DMM werd de constructvaliditeit aangetoond (bv. Cramer,

1987; Hibbard et al., 1994; Hibbard & Porcerelli, 1998). Deze onderzoeken bevestigden

dat de drie verschillende defensiemechanismes een ontwikkelingshiërarchie volgen. Een

onderverdeling binnen de defensiemechanismes tussen onrijp en volgroeid werd enkel

gevalideerd voor de schalen Ontkenning en Identificatie (Hibbard & Porcerelli). Meer

valideringsonderzoek is noodzakelijk.

HOOFDSTUK 4

INTERPRETATIE VAN DE TAT IN ONDERZOEK

In het interpreatiesysteem van Murray (1943) worden de motivationele thema’s

die teruggevonden worden in TAT-narratieven gekwantificeerd naar een score (Gieser

& Stein, 1999). Hierbij lag meer de nadruk op interpretatie dan op scoring, daarom werd

Page 42: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

38

er gesproken over interpretatiesystemen (Winter, 1999). We zullen vanaf nu echter

spreken over scoringssystemen (die toegepast worden binnen onderzoek).

Wanneer afgeleide vormen van de TAT worden toegepast in onderzoek, gebeurt

de interpretatie niet aan de hand van Murray zijn originele interpretatiesysteem (1943).

Hiervoor zijn een aantal redenenen. Als eerste werd aangetoond in een uitgebreid

onderzoek van Sanford, Adkins, Miller, en Cobb (1943) dat de betrouwbaarheid van

Murray’s interpretatiesysteem veel te wensen overliet. Ook de validiteit kon

onvoldoende aangetoond worden (Semeonoff, 1976). Vandaar dat dit

interpretatiesysteem niet algemeen aanvaardt werd (Murstein, 1963). Een tweede reden

heeft te maken met de hedendaagse toepassing van de TAT in

persoonlijkheidsonderzoek. Deze is vaak gefocussed op één of enkele constructen.

Hiervoor worden afgeleide vormen van de TAT gebruikt, wat alvast geoptimaliseerd

kan worden door de meest geschikte afbeeldingen hiervoor te selecteren (zoals

besproken in hoofdstuk 3). Voor de interpretatie hebben we dan ook (betrouwbare en

valide) scoringssystemen nodig die toegespitst zijn op het specifieke

onderzoeksonderwerp. Een derde reden hiervoor is dat het systeem van Murray het

beste kon toegepast worden door onderzoekers die kennis van dergelijke projectieve

technieken en psychoanalystische theorie hadden. Dit verhoogt de drempelwaarde om

de TAT te gebruiken voor onderzoekers waarbij dit niet het geval is. Murray zijn

interpretatiesysteem was ook onvoldoende gedetailleerd beschreven wat ertoe

bijdraagde dat het niet algemeen toegepast werd (Murstein).

Sindsdien werden dan ook verscheidene scoringssystemen ontwikkeld om de

interpretatie meer beter te kunnen standaardiseren (Aronow, Weiss, & Reznikoff, 2001).

Abrams (1999) is voorstander van de grote verscheidenheid van scoringssystemen en

hoopt dan ook dat deze naast elkaar zullen blijven bestaan. Het heeft echter weinig nut

als iedereen zijn eigen scoringssysteem gebruikt, ongeacht of het een goed

psychometrisch profiel heeft. Men kan resultaten dan niet generaliseren aangezien het

over verschillende vormen van de TAT gaat met dan ook nog eens verschillende

scoringssystemen. Een ander argument voor de ontwikkeling en verspreiding van

algemeen aanvaardde scoringssystemen is het gebruikt van deze test vlotter mogelijke te

maken bij onderzoekers die hiermee minder vertrouwd zijn. Rossini en Moretti (1997)

raden aan dat er een standaard werkboek wordt ontwikkeld voor de TAT of de afgeleide

Page 43: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

39

vormen van deze test, waarin een scoringssysteem (dat zijn psychometrische waarde

heeft kunnen aantonen) uitgebreid wordt beschreven met een aantal

trainingsprogramma’s hiervoor. Dit zal de verspreiding van een standaard

scoringssysteem bevorderen. Heden zijn de talrijke intrepretatie- en scoringsmethodes

die regelmatig worden toegepast in onderzoek onvoldoende beschikbaar. Vaak is er niet

meer terug te vinden dan een verwijzing in een onderzoek naar een bepaald systeem,

wat deze methode juist inhoudt is moelijker te weten te komen. Er is dus nood aan

duidelijke handleiding met een trainingsprogramma om de interbeoordelaars-

betrouwbaarheid te garanderen bij de aanvang van het onderzoek, daarnaast moet deze

ook beter verspreid worden binnen het vakgebied.

Het doel van deze scriptie is niet om een exhaustief overzicht te geven van alle

scoringsstemen die worden toegepast in onderzoek. We zullen ons beperken tot de

meest uitgewerkte en toegepaste scoringssystemen die gehanteerd worden. Deze zijn de

Social Cognition and Object Relations Scales (SCORS), en de Defense Mechanism

Manual (DMM). De SCORS en DMM zijn twee grondig uitgewerkte scoringssystemen

die een zekere claim kunnen doen op aanvaardbare validiteit en betrouwbaarheid

(Cramer, 1999) en daarom regelmatig worden toegepast in onderzoek. We zullen deze

twee scoringssystemen overlopen en hun sterktes en zwaktes kort bespreken. Zowel de

SCORS als de DMM worden vrij consistent toegepast binnen onderzoek. De TAT is al

jarenlang gewaardeerd als een instrument om motivationele thema’s te meten. Een

scoringssysteem hiervoor kon dan ook niet ontbreken in de literatuur, Winter zijn

scoringssysteem blijkt hier (op dit moment) de meest toegepaste te zijn. Dit

scoringssysteem komt hier niet aan bod omdat het meestal toegepast wordt in onderzoek

waar geen TAT-afbeeldingen worden afgenomen. Deze afgeleide vorm van de TAT

brengt ons te ver van het originele instrument en wordt daarom niet verder besproken.

Het is toch belangrijk om even op te merken dat scoringssystemen die toegepast

worden binnen onderzoek niet zomaar gegeneraliseerd kunnen worden naar toepassing

in de klinische praktijk binnen het kader van een individuele therapie. Het doel in de

praktijk is van andere aard dan in onderzoek waardoor men anders te werk zal gaan. Dit

wilt natuurlijk niet zeggen dat de scoringssystemen die hier besproken worden niet

kunnen toegepast worden binnen de praktijk, integendeel. Voor de SCORS is in

Page 44: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

40

onderzoek reeds aangetoond dat het een waardevol instrument is om bij te dragen tot

diagnostisering van persoonlijkheidsstoornissen en dit in het bijzonder voor de volgende

cluster B persoonlijkheids-stoornissen: de antisociale, borderline, en narcistische

persoonlijkheidsstoornis (Ackerman, Clemence, Wetherill, & Hilsenroth, 1999). Ook bij

de evaluatie van therapie blijkt de SCORS een bruikbaar instrument (Porcerelli et al.,

2006). De DMM kan toegepast worden bij het inschatten van de effecten van

defensiemechanismes op zelf-rapportage, alsook bij de diagnostisering van de

borderline persoonlijkheidsstoornis, en het inschatten van therapie-resistentie (Cramer,

2000). De toepassing van deze scoringssystemen binnen de klinische praktijk valt echter

buiten het bereik van deze scriptie, hiervoor verwijs ik naar de relevante literatuur.

1. Social Cognition and Object Relations Scales (SCORS)

Westen (2002) ontwikkelde dit scoringssysteem om zowel object relaties als

sociale cognities af te leiden uit projectief materiaal. Beiden beïnvloeden het

interpersoonlijke functioneren (Westen, 1991b). Het kan toegepast worden op zowel

TAT-narratieven, andere narratieve data, en resultaten van de Figuur Leggen subtest

van de WAIS-R (Westen, 2002). Dit scoringssysteem werkt op basis van een

schaalsysteem. De verschillende schalen laten toe om dynamische facetten van de

persoonlijkheid te onderzoeken (Westen, 2002). Er zijn acht schalen die worden

gescoord op een 7-punten schaal: 1) Complexity of Representations of People, 2)

Affective Quality of Representations, 3) Emotional Investment in Relationships, 4)

Emotional Investment in Values and Moral Standards, 5) Understanding of Social

Causality, 6) Experience and Management of Aggressive Impulses, 7) Self-Esteem, en

8) Identity and Coherence of Self. Specifiek voor de TAT worden schalen 1 tot en met 5

gebruikt, en bijkomend de schaal Dominant Interpersonal Concerns (deze bevat 50

thema’s). De schalen worden gescoord op een 7-punten schaal, behalve Dominant

Interpersonal Concerns (hierbij gebruikt men de Q-sort methode). Voor een uitgebreid

overzicht van deze verschillende schalen verwijs ik naar de handleiding van Westen

(2002).

Verschillende studies waarin de SCORS werden toegepast tonen aan dat een

goede interbeoordelaarsbetrouwbaarheid behaald kan worden door middel van het

Page 45: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

41

trainingsprogramma dat bij de handleiding zit (bv. Ackerman, Clemence, Wetherill, &

Hilsenroth, 1999; Porcerelli, Cogan, Kamoo, & Leitman, 2004; Porcerelli et al., 2006;

Weise & Tuber, 2004). Er zijn ook verschillende studies die de constructvaliditeit ervan

hebben aangetoond (zie hierboven). Daarnaast is ook de convergente en discriminante

validiteit aangetoond (bv. Huprich & Greenberg, 2003; Porcerelli et al., 2006) alsook de

prediciteve validiteit (Ackerman, Hilsenroth, Clemence, Weatherill, & Fowler, 2000).

De SCORS blijken ook zeer waardevol bij het diagnosticeren van

persoonlijkheidsstoornissen (Petot, 2000). Het lijkt erop dat door de combinatie van

sociale cognities en object relaties dit scoringssysteem een valide instrument is

geworden om zowel de cognitieve als affectieve component van object relaties te meten

(Huprich & Greenberg).

Dit is een goed onderbouwd scoringssysteem. Het voorziet niet enkel een

handleiding en scoringsprogramma’s afhankelijk van de data die je wilt intepreteren

(TAT-narratieven, narratieve data, en Figuur Leggen subtest van de WAIS-R) maar er is

ook redelijk wat validerings- en betrouwbaarheidsonderzoek naar gedaan. Een nadeel

echter volgens Aronow, Weiss, en Reznikoff (2001) is dat het veel tijd in beslag neemt.

Het feit dat de schalen echter zo uitgebreid zijn heeft ook zijn voordelen voor de

volledigheid van de interpretatie. Binnen persoonlijkheidsonderzoek zal dit

scoringssysteem waarschijnlijk nog wel even blijven bestaan dankzij de uitgebreidheid

en validering ervan, en het ontbreken van een waardevol alternatief dat sociale cognities

en object relaties meet.

2. Defense Mechanism Manual (DMM)

Dit scoringssysteem werd ontwikkeld door Cramer (1987) om

defensiemechanismes te meten. TAT-narratieven worden hierbij gecodeerd op drie

schalen: Ontkenning, Projectie, en Identificatie. Per defensiemechanisme zijn er zeven

catgeorieën die telkens gescoord worden wanneer ze voorkomen in het TAT-narratief.

Vaak komen verschillende defensiemechanismes in één narratief voor. Voor de

beschrijving van de categorieën, alsook criteria en voorbeelden hiervoor, verwijs ik naar

Cramer (1987; 1991). Dit scoringssysteem werd ontwikkeld aan de hand van een

onderzoek bij kinderen tot adolescenten.

Page 46: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

42

Na de ontwikkeling van dit scoringssysteem werd het gevalideerd in verschillende

onderzoeken, zowel bij kinderen, adolescenten, als volwassenen en zowel bij

psychiatrische als controlegroepen (zie hierboven, 4.2 Validiteit). De resultaten van

valideringsonderzoek zijn voorlopig optimistisch, maar meer onderzoek hiernaar is

nodig. De resultaten voor betrouwbaarheid lijken beloftevol, er is echter een minpunt op

dit vlak. De schaal Ontkenning bleek een lage betrouwbaarheid te hebben (Cramer,

1987; Hibbard, Farmer, Wells, Difillipo, Barry, Korman, & Sloan, 1994). Het is

mogelijk dat dit veroorzaakt wordt door de afbeeldingen die gebruikt worden, eventueel

hebben zij te weinig trekkingskracht voor deze schaal (Hibbard et al., 1994). Dit moet

nog verder onderzocht worden.

Een voordeel van dit scoringssyteem is dat het kan toegepast worden door

onderzoekers met beperkte klinische ervaring (Hibbard et al., 1994). Door de training

van het scoringssysteem worden er goede interbeoordelaarsbetrouwbaarheden behaald.

Belangrijk is dan wel afbeeldingen gebruikt worden waarvoor concrete

coderingsinstructies aanwezig zijn in de DMM zodat de betrouwbaarheid voldoende

gegarandeerd kan worden (Hibbard et al., 1994).

BESLUIT

In deze scriptie zijn we op zoek gegaan naar de huidige status van een bekende

projectieve techniek, namelijk de Thematic Apperception Test (Murray, 1943), binnen

het onderzoeksdomein. Projectieve testen zijn altijd al een onderwerp geweest van

controverse. Tegenstanders kaartten de psychometrische kwaliteiten ervan: volgens hen

is de TAT een test die onvoldoende betrouwbaar en valide is. Voorstanders zien het dan

weer als een instrument dat aspecten kan meten waarvoor objectievere meetmethoden te

kort schieten.

De argumenten voor deze veronderstelde meerwaarde zijn overtuigend. Maar

zelfs al zouden de voorstanders hier een geldig argument maken, is het nog steeds nodig

om dit ook aan te tonen door middel van onderzoek. We kunnen dit niet zomaar

aannemen. Het feit dat een test waardevol wordt geacht door onderzoekers en dan ook

toegepast wordt is, zoals ook Holt (1999) aanhaalde, op zich geen bewijs van

Page 47: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

43

psychometrische kwaliteiten. Het geeft wel een indicatie dat die meerwaarde inderdaad

aanwezig is die de test de moeite waard maakt ondanks een gebrekkig psychometrisch

profiel. Of dat de onderzoekers die deze test gebruiken hiervan alleszins overtuigd zijn.

Deze meerwaarde vonden we terug in het gegeven dat deze test iets pretendeert te meten

waarvoor geen alternatieve (en objectievere) methodes voor beschikbaar zijn. De TAT

zou meer fundamentele aspecten van de persoonlijkheid meten (Sheldon, King, Houser-

Marko, Osbaldiston, & Gunz, 2007). Door de aard van de TAT en het achterliggende

proces van projectie zou deze test zeer unieke en rijke informatie over de

persoonlijkheid opleveren (Woike, 2007). Zubin, Eron, en Schumer (1965) spraken over

informatie die voor het subject zelf ontoegankelijk is, maar wel extern zichtbaar (in de

TAT-narratieven) door middel van projectie. Zelf-rapportage methoden kunnen

dergelijke informatie niet meten omdat deze teveel vertrouwen op de introspectie van

een individu (Schultheiss, Yankova, Dirlikov, & Schad, 2009). Onderzoek naar deze

veronderstelling heeft zich voorlopig beperkt tot enkele specifieke onderwerpen. Als

eerste en meest onderzochte is er het algemene onderscheid tussen impliciete en

expliciete meetmethoden. We hebben dan ook gezien dat de TAT kan geplaatst worden

binnen de categorie van impliciete meetmethoden. Verschillende onderzoeken hebben

reeds aangetoond dat impliciete en expliciete meetmethoden weinig overlapping

vertonen, ze meten andere aspecten van de persoonlijkheid (bv. Langan-Fox, Sankey, &

Canty, 2009; Schultheiss & Brunstein, 2001; Schultheiss et al., 2009; Sheldon et al.,

2007). Om het gedrag van een persoon zo goed mogelijk te bestuderen en te kunnen

voorspellen, is een multimethodebenadering altijd aangeraden, op deze manier komen

we tot een zo volledig mogelijk beeld van de persoonlijkheid. De TAT kan op dit vlak

een waardevolle methode zijn binnen dergelijke multimethodebenadering, naast

expliciete en andere impliciete meetmethodes. Argumentatie voor de keuze van de TAT

boven andere, meer objectieve, impliciete meetmethodes is echter nog te weinig

aanwezig binnen de huidige literatuur.

Sheldon et al. (2007) vonden dat de TAT een zwakke overlap vertoont met de

Implicit Association Test, ook een impliciete meetmethode, bij de meting van de

motivationele thema’s Macht en Intimiteit. Op basis van wat we reeds weten kunnen we

voorzichtig stellen dat de automatische inhibities die gemeten worden bij de IAT

minder rijke informatie zullen opleveren als bij fantasie-gebaseerde methodes zoals de

Page 48: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

44

TAT. Onderzoek naar de verschillen tussen TAT en impliciete meetmethoden blijft

voorlopig beperkt binnen de huidige literatuur.

De voorlopige resultaten over het bestaan van een veronderstelde meerwaarde zijn

optimistisch over het bestaan van deze veronderstelde meerwaarde bij een projectieve

techniek zoals de TAT, maar meer onderzoek hiernaar is nodig. Dit kan bijvoorbeeld

aan de hand van convergente en divergente validiteit tussen beide impliciete

meetmethodes. Op die manier kunnen we nagaan of deze gelijkaardige testen hetzelfde

construct meten. Het is een begin, maar zeker niet voldoende. De differentiële

predictieve validiteit kan ook relevant zijn. Stel dat er een instrument wordt gevonden of

ontwikkeld dat hetzelfde meet als de TAT (en een voorkeur krijgt omdat het objectiever

is) kan het nog zijn dat ze beide valide predicties maken voor andere gedragingen. Zoals

bijvoorbeeld op basis van impliciete motieven meer lange termijn predicties kunnen

gemaakt worden, en expliciete meer korte termijn predicties. Een goede argumentatie

voor de keuze van de TAT boven meer objectievere impliciete methodes kan de

verantwoordiging voor toepassing van de TAT in onderzoek enkel ten goede komen,

maar hiervoor zijn meer onderzoeksresultaten nodig.

Op vlak van de meerwaarde ziet het er dus beloftevol uit. Als in de toekomst zou

blijken dat de TAT zeer bruikbaar is voor bepaalde fundamentele persoonlijkheids-

aspecten, moet deze test nog altijd een zekere betrouwbaarheid en validiteit kunnen

garanderen. Ondanks de tegenwind uit psychometrische hoek heeft de TAT reeds een

plaats veroverd binnen het persoonlijkheidsonderzoek. Psychometrisch onderzoek heeft

voorlopig echter nog geen sluitend antwoord kunnen geven op de vraag of projectieve

technieken op een betrouwbaar en valide wijze toegepast kunnen worden. Er zijn al

optimistische resultaten maar deze zijn nog onvoldoende. Soms wordt er nog teveel

aangenomen dat deze test wel valide zal zijn (Zubin, Eron, & Schumer, 1965). Als we

een goede integratie willen bekomen van de TAT binnen het onderzoeksdomein, mag

dit vraagstuk niet verwaarloosd worden.

Wanneer we de betrouwbaarheid en validiteit willen nagaan bij een projectieve

techniek zoals de TAT komen we een aantal hindernissen tegen. De manier waarop deze

concepten worden nagegaan bij objectievere methodes kan niet altijd toegepast worden

op de TAT. Crespi en Politikos (2008) hebben reeds begrepen dat deze test hiervoor,

Page 49: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

45

vanwege zijn aard, aangepaste methodes nodig heeft waarbij rekening wordt gehouden

met het proces waar de werkzaamheid van de TAT op stoelt, namelijk de projectie.

Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid is zelden een probleem, aangezien

onderzoekers zich hiervoor kunnen wenden tot trainingsprogramma’s van het

scoringssysteem dat toegepast zal worden. Deze vorm van betrouwbaarheid is reeds

gegarandeerd bij de start van een onderzoek. De test-hertest betrouwbaarheid echter

vormt een grote hindernis op vlak van betrouwbaarheid. Er gaan stemmen op dat deze

niet toepasbaar is voor de TAT (Cramer, 1999). Een onderzoek van Winter en Stewart

(1977) met aangepaste instructies (bij de hertesting) leverden een optimistischere visie

op. Deze betrouwbaarheid zou door middel van een aanpassing bij de instructies

(gebaseerd op de werkzaamheid van de TAT) eventueel wel gegarandeerd kunnen

worden, maar dit effect kon nog niet gerepliceerd worden (Kraiger, Hakel, & Cornelius,

1984). In de literatuur is er echter een groot gebrek aan studies naar de test-hertest

betrouwbaarheid, waardoor een antwoord op dit vraagstuk nog veraf ligt. Dit aspect

verdient meer aandacht binnen onderzoek. De interne consistentie vormt een minder

groot probleem. Song en Simonton (2007) stellen voor om eventueel de

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid als een alternief voor interne consistentie te

gebruiken. Het meten van de interne consistentie houdt namelijk enige moeilijkheden

in. Naast theoretische bedenkingen van Atkinson (1981) over de volgens hem

onmogelijke toepassing van dit concept vanwege de onderliggende processen waarop de

TAT stoelt, is er nog de kwestie van de afnameset van afbeeldingen die gebruikt werd

bij het onderzoek. Het is namelijk zo dat: (1) de stimulus wel degelijk een, weliswaar

beperkte, rol speelt bij het projecteren van persoonlijkheidsaspecten, en (2)

verschillende afbeeldingen een verschillende trekkingskracht hebben voor andere

constructen. De samenstelling van afnamesets kan dus een invloed uitoefenen op de

hoeveelheid relevante informatie die de TAT oplevert voor een bepaald construct. Bij

een onderzoek van Hibbard et al. (1994) zagen we bijvoorbeeld dat de samenstelling

van de afnameset in het onderzoek mogelijks bijdroeg tot een lagere betrouwbaarheid

voor één van de drie schalen. Dit vormt een probleem omdat in onderzoek geen

consistent gebruik wordt gemaakt van standaard afnamesets.

Page 50: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

46

De meest systematische toepassing van de TAT in onderzoek betreft meestal het

meten van volgende onderwerpen: motivationele thema’s, object relaties en sociale

cognities, of defensiemechanismes. Een systematische toepassing van een test kan

alvast bijdragen tot de objectivering ervan, het is als het ware een voorwaarde voor een

goede psychologische test. Dit houdt in: standaardsets, -intstructies en -interpretatie.

Reeds in 1970 vroeg Hartman naar de ontwikkeling van standaardsets (van

afbeeldingen). Heden moeten we hier nog steeds wachten op standaardsets die hun

waarde reeds hebben aangetoond in onderzoek en die consistent toegepast worden. Hier

is ondertussen wel wat onderzoek naar gebeurd waardoor een aantal afbeeldingen reeds

gekend zijn voor hun trekkingskracht. Zo is afbeelding 1 van de TAT bijvoorbeeld

gekend voor zijn grote trekkingskracht voor Identificatie (Hibbard et al., 1994). Meer

dan richtlijnen vinden we echter niet terug in onderzoek, vaak zijn deze richtlijnen ook

niet expliciet aanwezig in artikels. Buiten Langan-Fox en Grant (2006), die alvast drie

niet-TAT afbeeldingen voorstelden voor het onderzoeken van de drie grote

motivationele thema’s (Macht, Prestatie, en Affilitatie/Intimiteit), hebben we geen

artikels teruggevonden die concrete voorstellen doen voor een standaardset.

Onderzoekers moeten zich voor de selectie van afbeeldingen voorlopig baseren op de

relevante literatuur hierrond. Eventueel kunnen ze zich ook kijken naar de afbeeldingen

die worden toegepast bij de trainingsprogramma’s van scoringssystemen. Deze gang

van zaken zou echter van tijdelijke aard moeten zijn.

Een standaardset is nodig omwille van verscheidene redenen. Als eerste kan de

interne consistentie wel berekend worden op basis van een set afbeeldingen, maar deze

kan niet gegeneraliseerd worden naar andere sets. Daarnaast kan er geen generalisatie

van onderzoeksresultaten gebeuren, aangezien het in principe over verschillende tests

gaat. Meestal zijn er wel een aantal afbeeldingen die bij de verschillende onderzoeken

worden toegepast, maar er zijn ook zo goed als altijd afbeeldingen aanwezig die niet bij

een ander onderzoek gebruikt werden. Dit verschil kunnen we niet zomaar naast ons

neerleggen, het kan de interne consistentie en de resultaten beïnvloeden. Zolang we hier

niet zeker van zijn, moeten we hier rekening mee houden. Een andere reden werd reeds

aangehaald bij de interne consistentie: wanneer niet de ‘beste’ set van afbeeldingen

wordt gekozen, kan dit ten koste gaan van de betrouwbaarheid van de schalen. Als

laatste argumentatie voor het ontwikkelen van standaardsets halen we een praktische

Page 51: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

47

reden aan: wanneer er standaardsets beschikbaar zijn maakt dit dat onderzoek rond de

constructen (waarvoor deze sets zijn samengesteld) vlotter kan verlopen. Voor

onderzoekers die minder bekend zijn met de TAT zal de drempelwaarde verlagen

wanneer er standaardsets, in combinatie met een scoringssysteem, beschikbaar zijn.

Naast standaardsets hebben we dus ook nood aan betrouwbare en valide

scoringssystemen. In deze thesis hebben we de Social Cognition and Object Relations

Scales (SCORS) en de Defense Mechanism Manual (DMM) besproken. Beide zijn

reeds in verschilende studies gevalideerd, meer valideringsonderzoek is altijd

aangeraden maar we willen dit voor de DMM in het bijzonder extra aanraden. Er waren

reeds beloftevolle resultaten voor dit scoringssysteem, maar het huidige

valideringsonderzoek is nog te beperkt. Ook de onderverdeling tussen rijp en onrijp

binnen de defensiemechanismes kon nog niet gevalideerd worden voor de schaal

Ontkenning.

De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid is bij beide scoringssystemen gegarandeerd

door een goed uitgewerkt trainingsprogramma. Dit is een groot pluspunt, zeker in

vergelijking met het interpretatiesysteem van Murray (1943). Naast de gegarandeerde

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid bevordert het ook de consistente toepassing van een

standaardscoringssysteem wanneer er onderzoek wordt uitgevoerd naar de betreffende

constructen (object relaties en sociale cognities, defensiemechanismes). Dit omdat er

een goed uitgewerkt scoringssysteem beschikbaar is, dat reeds zijn waarde heeft kunnen

aantonen.

De SCORS bleken ook zeer bruikbaar te zijn bij onderzoek naar persoonlijkheids-

stoornissen, en dan voornamelijk de cluster B. Onderzoek naar defensiemechanismes

aan de hand van de DMM kan bijdragen tot evaluatieonderzoek bij psychotherapie. Ook

al viel de toepassing binnen de klinische praktijk buiten het bereik van deze scriptie, het

is duidelijk dat deze scorignssystemen ook hiervoor beloftevol zijn. Voor motivationele

thema’s is het scoringssysteem van Winter (1994) waardevol, dit is ook reeds

onderzocht op betrouwbaarheid en validiteit met optimistische resultaten. Op vlak van

scoringssystemen zijn we dus op de goede weg.

Page 52: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

48

Rossini en Moretti (1997) zijn voorstander van de ontwikkeling van

scoringssystemen met bijhorende manual en trainingsprogramma’s, die dan eventueel

samen met de TAT verkocht kunnen worden. Het originele interpretatiesysteem van

Murray (1943) blijft een waardevol document vanwege de historische en theoretische

waarde. Het is echter niet geschikt voor toepassing in onderzoek vanwege

teleurstellende betrouwbaarheid en validiteit, en een weinig uitgewerkt

interpretatiesysteem. Deze handleiding te beperkt: er werd bijvoorbeeld geen

exhaustieve lijst voorzien van de verschillende behoeften en omgevingsinvloeden die

gescoord konden worden. Een goed uitgewerkte handleiding bij een scoringssysteem is

onontbeerlijk voor een correcte en systematische toepassing hiervan. Natuurlijk kan er

ook gerekend worden op de vaardigheid van onderzoekers hiervoor, maar een goede

handleiding helpt ons alvast op de goede weg.

De SCORS en DMM hebben reeds een uitgebreide handleiding en

trainingsprogramma, maar waarom zouden we niet nog een stap verder gaan? De

afgeleide vormen van de TAT maken gebruik van TAT-materiaal en het principe, de

interpretatie gebeurt op basis van nieuw ontwikkelde scoringssystemen. In sommige

gevallen wordt zelfs geen gebruik meer gemaakt van de originele TAT-afbeeldingen

(voornamelijk bij onderzoek naar motivationele thema’s). Kunnen we dan bijna spreken

van nieuwe testen die afgeleid zijn van de TAT? In de toekomst kunnen we eventueel

‘nieuwe’ testen ontwikkelen die standaardsets en bijhorende scoringssystemen bevatten.

Een andere mogelijkheid is dat de TAT samen met de oorspronkelijke handleiding van

Murray (1943) verkocht wordt, waarnaast ook verschillende scoringssystemen (met

voorgestelde standaardsets afhankelijk van het onderzoeksonderwerp) beschikbaar zijn.

Om de systematische en consistente toepassing hiervan te bevorderen, is het misschien

een goed idee om, zoals ook Rossini en Morettie reeds aanhaalden, een (inter)nationale

vereniging de meest waardevolle standaardsets en bijhorende scoringssystemen te laten

aanbevelen. Voor we zover zijn is het echter nodig om de ietwat verwaarloosde

aspecten rond betrouwbaarheid en standaardsets aan te pakken, alsook meer

valideringsonderzoek uit te voeren.

We kunnen besluiten dat de TAT een waardevolle aanvulling is voor het

persoonlijkheidsonderzoek. Sinds de TAT geïntroduceerd werd door Murray (1943) is

Page 53: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

49

er een evolutie geweest die heeft geleidt tot een betere psychodiagnostische test-status:

er zijn systematische scoringssystemen ontwikkeld die consistent worden toegepast en

waarvoor reeds een zekere mate van validering aanwezig is binnen onderzoek. Op vlak

van betrouwbaarheid wordt de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid gegarandeerd door

deze uigebreide scoringssystemen. Verwaarloosde aspecten zijn echter de ontwikkeling

van standaardsets en onderzoek naar betrouwbaarheid (voornamelijk test-hertest

betrouwbaarheid). Als we willen komen tot een integratie van deze projectieve test

binnen het onderzoeksdomein (waarbij de test niet enkel wordt toegepast door

voorstanders maar algemener aanvaard wordt) moeten deze aspecten meer aandacht

krijgen binnen onderzoek.

Page 54: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

50

Referenties

Abrams, D. M. (1999). Six decades of the Bellak scoring system, among others. In L.

Gieser, &

M. I. Stein, Evocative images: The Thematic Apperception Test and the art of

projection (pp. 143-160). Washington: American Psychological Association.

Ackerman, S. J., Clemence, A. J., Wetherill, R., & Hilsenroth, M. J. (1999). Use of the

TAT in

the assessment of DSM-IV Cluster B personality disorders. Journal of

Personality Assessment, 73, 422-448.

Ackerman, S. J., Hilsenroth, M. J., Clemence, A. J., Weatherill, R., & Fowler, J. C.

(2000). The effects of social cognition and object representation on

psychotherapy continuation. Bulletin of the Menninger Clinic, 64, 386-408.

Allport, G. W. (1937). Personality: a psychological interpretation. New York: Holt.

Anderson, J. W. (1999). Henry A. Murray and the creation of the Thematic

Apperception Test.

In L. Geiser, & M. I. Stein. Evocative images (pp. 23-28). Washington, DC:

AmericanPsychological Association.

Aronow, E., Reznikoff, M., & Moreland, K. (1994). The Rorschach technique.

Needham

Heights, MA: Allyn & Bacon.

Aronow, E., Weiss, K. A., & Reznikoff, M. (2001). A practical guide to the Thematic

Apperception Test. Philadelphia: Brunner-Routledge.

Atkinson, J. W. (1981). Studying personality in the context of an advanced motivational

psychology. American Psychologist, 36, 117-128.

Bergsma, A., & van Petersen, K. (2009). Psychologie van A tot Z. Utrecht: Het

Spectrum.

Blankenship, V., Vega, C.M., Ramos, E., Romero, K., Warren, K., Keenan, K.,

Rosenow, V., Vasquez, J., Sullivan, A (2006). Using the Multifaceted Rasch

Model to improve the TAT/PSE measure of need for acchievement. Journal of

Personality Assessment, 86 , 100-114.

Page 55: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

51

Cogan, R., & Porcerelli, J. H. (1996). Object relations in abusive partner relations: An

empirical investigation. Journal of Personality Assessment, 66, 106-115.

Cooper, A. (1981). A basic TAT set for adolescent males. Journal of Clinical

Psychology, 37, 411-414.

Cramer, P. (2000). Defense mechanisms in psychology today. American Psychologist,

55, 637-646.

Cramer, P. (1999). Future directions for the Thematic Apperception Test. Journal of

Personality Assessment, 72, 74-92.

Cramer, P. (2008). Identification and the development of competence: A 44-year

longitudinal study from late adolescence to middle age. Psychology and aging,

23, 410-421.

Cramer, P. (2004). Storytelling, narrative, and the thematic apperception test. New

York: The Guilford Press.

Cramer, P. (1987). The development of defense mechanisms. Journal of Personality,

55, 597-614.

Cramer, P. (1991). The development of defense mechanisms: Theory, reserach, and

assessment. New York: Springer, Verlag.

Crespi, T. D., & Politikos, N. N. (2008). Personality assessment with adolescents:

Challenges and guidelines. Adolescence, 43, 593-606.

Dana, R. H. (1956). Setection of abbreviated TAT sets. Journal of Clinical Psychology,

12, 36-40.

De Houwer, J., Teige-Mocigemba, S., Spruyt, A., & Moors, A. (2009). Implicit

measures: A normative analysis and review. Psychological Bulletin , 135, 347-

368.

De Zeeuw, J. (1998). Inleiding in de psychodiagnostiek: Het psychologische

testonderzoek. Lisse: Swets & Zeitlinger.

deCharms, R., Morrison, H. W., Reitman, W., & McClelland, D. C. (1955). Behavioral

correlates of directly and indirectly measured achievement motivation. In D. C.

McClelland. Studies in motivation (pp. 414-423). New York: Appleton-Century-

Crofts.

Ehrenreich, J. H. (1990). Effect of social class on subjects on normative responses to

TAT cards. Journal of Clinical Psychology, 46, 467-471.

Page 56: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

52

Fodor, E. M. & Carver, R. (2000). Achievement and power motives, performance

feedback, and creativity. Journal of Research in Personality , 34, 380-396.

Fodor, E. M. & Greenier, K. (1995). The power motive, self-affect, and creativity.

Journal of Research in Personality, 29, 242-252.

Fodor, E. M. & Riordan, J. (1995). Leader power motive and group conflict as

influences on leader behavior and group member self-affect. Journal of

Research in Personality, 29, 418-431.

Fodor, E., Wick, D., & Hartsen, K. (2006). The power motive and affective response to

assertiveness. Journal of research in personality, 40, 598-610.

Fowler, J. C., Ackerman, S. J., Speanburg, S., Bailey, A., Blagys, M., Conklin, A. C.

(2004). Personality and symptom change in treatment-refractory inpatients:

Evaluation of the phase model of change using Rorschach, TAT, and DSM-IV

axis V. Journal of Personality Assessment, 83, 306-322.

Frank, L. K. (1948). Projective methods. Oxford: Blackwell Scientific Publications.

Garb, H. N. (1998). Recommendations for training in the use of the Thematic

Apperception Test (TAT). Professional Psychology: Research and Practice, 29,

621-622.

Gieser, L., & Stein, M. I. (1999). An overview of the Thematic Apperception Test. In L.

Gieser, & M. I. Stein, Evocative images: The Thematic Apperception test and

the art of projection (pp. 1-12). Washington: American Psychological

Association.

Hartman, A. (1970). A basic TAT set. Journal of Projective Techniques and Personality

Assessment, 34, 391-396.

Hibbard, S. & Porcerelli, J. (1998). Further validation for the Cramer Defense

Mechanism Manual. Journal of Personality Assessment, 70, 460-483.

Hibbard, S., Farmer, L., Wells, C., Difillipo, E., Barry, W., Korman, R., Sloan, P.

(1994). Validation of Cramer's Defense Mechanism Manual for the TAT.

Journal of Personality Assessment, 63, 197-210.

Hibbard, S., Mitchell, D., & Porcerelli, J. (2001). Internal consistency of the object

relations and social cognition scales for the Thematic Apperception Test.

Journal of Personality Assessment, 77, 408-419.

Page 57: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

53

Hibbard, S., Tang, P. C. Y., Latko, R., Park, J. H., Munn, S., Bolz, S., Somerville, A.

(2000). Differential validity of the Defense Mechanism Manual for the TAT

between Asian Americans and Whites. Journal of Personality Assessment, 75,

351-372.

Holt, R. (1999). Empiricism and the Thematic Apperception Test: Validity is the

payoff. In L. Gieser, & M. I. Stein. Evocative images: The Thematic

Apperception Test and the art of projection (pp. 99-106). Washington: American

Psychological Association.

Huprich, S. K. & Greenberg, R. P. (2003). Advances in the assessment of object

relations in the 1990s. Clinical Psychology Review, 23, 665-698.

Irvin, F. S. & Vander Woude, K. (1971). Empirical support for a basic TAT set. Journal

of Clinical Psychology, 27, 514-516.

Jaccard, J. & Dittus, P. (1990). Idiographic and nomothetic perspectives on research

methods and data analysis. In C. Hendrick, & M. S. Clark. Reserach methods in

personality and social psychology (pp. 312-351). Newbury Park: Sage

Publications.

John, O. P. & Soto, C. J. (2007). The importance of being valid: Reliability and the

process of construct validation. In R. W. Robins, R. C. Fraley, & R. F. Krueger.

Handbook of research methods in personality psychology (pp. 461-498). New

York: The Guilford Press.

Katz, H. E., Russ, S. W., & Overholser, J. C. (1993). Sex differences, sex roles, and

projection on the TAT: Matching stimulus to examinee gender. Journal of

Personality Assessment, 60, 186-191.

Keiser, R. E. & Prather, E. N. (1990). What is the TAT? A review of ten years of

research. Journal of Personality Assessment, 55, 800-803.

Kraiger, K., Hakel, M. D., & Cornelius, E. T. (1984). Exploring fantasies of TAT

reliability. Journal of Personality Assessment, 48, 365-370.

Langan-Fox, J. & Grant, S. (2006). The Thematic Apperception Test: Toward a

standard measure of the big three motives. Journal of Personality Assessment,

87, 277-291.

Langan-Fox, J., Sankey, M. J., & Canty, J. M. (2009). Incongruence between implicit

and self-attributed achiement motives and psychological well-being: The

Page 58: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

54

moderating role of self-directedness, self-disclosure and locus of control.

Personality and Individual Differences, 47, 99-104.

Laplanche, J. & Pontalis, J.-B. (2004). Vocabulaire de la psychanalyse. Paris: Presses

Universitaires de France.

Lilienfeld, S. O., Wood, J. M., & Garb, H. N. (2000). The scientific status of projective

techniques. Psychological Science in the Public Interest, 1, 27-66.

Locke, K. D. (2000). Circumplex scales of interpersonal values: Reliability, validity,

and applicability to interpersonal problems and personality disorders. Journal of

Personality Assessment, 75, 249-267.

McClelland, D. C. (1985). How motives, skills, and values determine what people do.

American Psychologist, 40, 812-825.

McClelland, D. C., Koestner, R., & Weinberger, J. (1989). How do self-attributed and

implicit motives differ? Psychological Review, 96, 690-702.

Morgan, W. G. (2002). Origin and history of the earliest Thematic Apperception Test

pictures. Journal of Personality Assessment, 79, 422-445.

Murray, H. A. (1951). Foreword. In H. H. Anderson & G. L. Anderson. An introduction

to projective techniques (pp. xi-xiv). Englewood Cliffs, N.J.: Prentice-Hall.

Murray, H. A. (1943). Thematic Apperceptions Test manual. Harvard: University Press.

Murray, H. A. (1959). Theoretical basis for projective tests. Acta Psychologica, 15, 481-

482.

Murstein, B. I. (1963). Theory and research in projective techniques (emphasizing the

TAT). New York: John Wiley & Sons, Inc.

Pang, J. S. & Schultheiss, O. C. (2005). Assessing implicit motives in U. S. college

students: Effects of picture type and positions, gender and ethnicity, and cross-

cultural comparisons. Journal of Personality Assessment, 85, 288-294.

Petot, J. M. (2000). Interest and limitations in the assessment of personality disorders.

European Psychiatry, 15, 11-14.

Porcerelli, H., Shahar, G., Blatt, S. J., Ford, R. Q., Mezza, J. A., & Greenlee, L. (2006).

Social cognition and object relations scales: Convergent validity and changes

following intensive inpatien treatment. Personality and Individual Differences,

41, 407-417.

Page 59: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

55

Porcerelli, J. H., Abramsky, M. F., Hibbard, S., & Kamoo, R. (2001). Object relations

and defense mechanisms of a psychopathic serial sexual homicide perpetrator: A

TAT analysis. Journal of Personality Assessment, 77, 87-104.

Porcerelli, J. H., Cogan, R., Kamoo, R., & Leitman, S. (2004). Defense mechanisms and

self-reported violence toward partners and strangers. Journal of Personality

Assessment, 82, 317-320.

Reber, A. S. (1997). Woordenboek van de psychologie. Amsterdam: Uitgeverij Bert

Bakker.

Ronan, G., Colavito, V., Date, A., & Weisbrod, M. (1993). Personal Problem-Solving

System for scoring TAT responses - Preliminary validity and reliability data .

Journal of Personality Assessment, 61, 28-40.

Ronan, G., Date, A., & Weisbrod, M. (1995). Personal problem-solving scoring of the

TAT - Sensitivity to training. Journal of personality assessment, 64, 119-131.

Rossini, E. D. & Moretti, R. J. (1997). Thematic Apperception Test (TAT)

interpretation: Practice recommendations from a survey of clinical psychology

doctoral programs accredited by the American Psychological Association.

Professional Psychology: Research and Practice, 28, 393-398.

Sanford, R. N., Adkins, M. M., Miller, R. B., & Cobb, E. A. (1943). Personality and

scholarship: “A cooperative study of school children”. Monographs of the

Society for Research in Child Development, 8, 1-23+25-121+123+125-

361+363+365-499+501-651+653-665+667-671+673+675-705 (artikel bestaat

uit 702 pagina's).

Schultheiss, O. C. & Brunstein, J. C. (2001). Assessment of implicit motives with a

research version of the TAT: Picture profiles, gender differences, and relations

to other personality measures. Journal of personality assessment, 77, 71-86.

Schultheiss, O. C., & Pang, J. S. (2007). Measuring implicit motives. In R. W. Robins,

R. C. Fraley, & R. Krueger. Handbook of research methods in personality

psychology (pp. 322-344). New York: Guilford.

Schultheiss, O. C., Liening, S. H., & Schad, D. (2008). The reliability of a Picture Story

Exercise measure of implicit motives: Estimates of internal consistency, retest

reliability, and ipsative stability. Journal of Research in Personality, 42, 1560-

1571.

Page 60: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

56

Schultheiss, O. C., Yankova, D., Dirlikov, B., & Schad, D. J. (2009). Are implicit and

explicit motive measures statistically independent? A fair and balanced test

using the Picture Story Exercise and a cue- and response- matched questionnaire

measure. Journal of Personality Assessment, 91, 72-81.

Schwartz, L. A. (1932). Social-situation pictures in the psychiatric interview. American

Journal of Orthopsychiatry, 2, 124-133.

Semeonoff, B. (1976). Projective techniques. London: John Wiley & Sons.

Sheldon, K. M., King, L. A., Houser-Marko, L., Osbaldiston, R., & Gunz, A. (2007).

Comparing IAT and TAT measures of power versus intimacy motivation.

European Journal of Personality, 21, 263-280.

Smith, C. P., Feld, S. C., & Franz, C. E. (1992). Methodological considerations: Steps

in research employing content analysis systems. In C. P. Smith. Motivatoin and

personality: Handbook of thematic content analysis (pp. 515-536). Cambridge:

Cambridge University Press.

Song, A. V. & Simonton, D. K. (2007). Personality assessment at a distance. In R. W.

Robins, R. C. Fraley, & R. F. Krueger. Handbook of research methods in

personality psychology (pp. 308-321). New York: The Guilford Press.

Stricker, G. & Healey, B. (1990). Projective assessment of object relations: A review of

the empirical literature. Psychological Assessment, 2, 219-230.

ter Laak, J. J. & de Goede, M. P. (2003). Psychologische diagnostiek, inhoudelijke en

methodologische grondslagen. Lisse: Swets & Zeitlinger.

Tuerlinckx, F., De Boeck, P., & Lens, W. (2002). Measuring needs with the Thematic

Apperception Test: A psychometric study. Journal of Personality and Social

Psychology, 82, 448-461.

Tuma, J. M. (1975). Prediction of perceptual defense from experimental stress and

susceptibilty to stress as indicated by thematic apperception. Perceptual Motor

Skills, 40, 143-151.

Verhaeghe, P. (2008, 11 maart). College Psychoanalytische Therapie. België:

Universiteit Gent.

Verhaeghe, P. (2003). Over normaliteit en andere afwijkingen. Leuven: Uitgeverij

Acco.

Page 61: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

57

Weise, K. L. & Tuber, S. (2004). The self and object representations of narcissistically

disturbed children - An empirical investigation. Psychoanalytical Psychology,

21, 244-258.

Westen, D. (1991a). Clinical assessment of object relations using the TAT. Journal of

Personality Assessment, 56, 56-74.

Westen, D. (1991b). Social cognitions and object relations. Psychological Bulletin, 109,

429-455.

Westen, D. (2002). Social Cognition and Object Relations Scales (SCORS): Manual for

coding TAT data. Unpublished manuscript, University of Michigan, Department

of Psychology.

Westen, D., Klepser, J., Ruffins, S., Silverman, M., Lifton, N., & Boekamp, J. (1991).

Object relations in childhood and adolescence: The development of working

representations. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 59, 400–409.

Winter, D. G. (1999). Linking personality and "scientific" psychology: The

development of empirically derived Thematic Apperception Test Measures. In

L. Gieser, & M. I. Stein, Evocative images: The Thematic Apperception Test and

the art of projection (pp. 107-124). Washington: American Psychological

Association.

Winter, D. G. (1994). Manual for scoring Motive Imagery in Running Text.

Unpublished manuscript, University of Michigan, Department of Psychology,

Ann Arbor.

Winter, D. G. (1973). The power motive. New York: Free Press.

Winter, D. G. & Stewart, A. J. (1977). Power motive reliability as a function of retest

instructions. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 45, 436-440.

Winter, D. G., John, O. P., Stewart, A. J., Klohnen, E. C., & Duncan, L. E. (1998).

Traits and motives: Toward an integration of two traditions in personality

research. Psychological review, 105 , 230-250.

Woike, B. A. (2007). Content coding of open-ended responses. In R. W. Robins, R. C.

Fraley, & R. F. Krueger. Handbook of research methods in personality

psychology (pp. 292-307). New York: The Guildford Press.

Zubin, J., Eron, L. D., & Schumer, F. (1965). An experimental approach to projective

techniques. New York: John Wiley & Sons, Inc.

Page 62: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

58

BIJLAGE 1 Overzicht van de afbeeldingen waaruit de TAT bestaat, zoals beschreven in Murray (1943) zijn handleiding. Afbeeldingen van de eerste reeks: 1 A young boy is contemplating a violin which rests on a table in front of him.

2 Country scene: in the foreground is a young woman with books in her hand; in

the background a man is working in the fields and an older woman is looking on.

3 BM On the floor against a couch is the huddled form of a boy with his head bowed on his right arm. Beside him on the floor is a revolver.

3 GF A young woman is standing with downcast head, her face covered with her right hand. Her left arm is stretched forward against a wooden door.

4 A woman is clutching the shoulders of a man whose face and body are averted as if he were trying to pull away from her.

5 A middle-aged woman is standing on the threshold of a half-opened door looking into a room.

6 BM A short elderly woman stands with her back turned to a tall young man. The latter is looking downward with a perplexed expression.

6 GF A young woman sitting on the edge of a sofa looks back over her shoulder at an older man with a pipe in his mouth who seems to be addressing her.

7 BM A gray-haired man is looking at a younger man who is sullenly staring into space.

7 GF an older woman is sitting on a sofa close beside a girl, speaking or reading to her. The girl, who holds a doll in her lap, is looking away.

8 BM An adolescent boy looks straight out of the picture. The barrel of a rifle is visible at one side, and in the background is the dim scene of a surgical operation, like a reverie-image.

8 GF A young woman sits with her chin in her hand looking off into space.

9 BM Four men in overalls are lying on the grass taking it easy.

9 GF A young woman with a magazine and a purse in her hand looks from behind a tree at another young woman in a party dress running along a beach.

10 A young woman’s head against a man’s shoulder.

Afbeeldingen van de tweede reeks: 11 A road skirting a deep chasm between high cliffs. On the road in the distance are

obscure figures. Protruding the sky from the rocky wall on one side is the long

Page 63: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ... · De toepassing van deze test binnen de praktijk, in het kader van een individuele therapie, valt niet binnen het bereik van

59

head and neck of a dragon.

12 M A young man is lying on a couch with his eyes closed. Leaning over him is the gaunt form of an elderly man, his hand stretched out above the face of the reclining figure.

12 F The portrait of a young woman. A weird old woman with a shawl over her head is grimacing in the background.

12 BG A rowboat is drawn up on the bank of a woodland stream. There are no human figures in the picture.

13 MF A young man is standing with downcast head buries in his arm. Behind him is the figure of a woman lying in bed.

13 B A little boy is sitting on the doorstep of a log cabin.

13 G A little girl is climbing a winding flight of stairs.

14 The silhouette of a man (or woman) against a bright window. The rest of the picture is totally black.

15 A gaunt man with clenched hands is standing among gravestones.

16 Blank card.

17 BM A naked man is clinging to a rope. He is in the act of climbing up or down.

17 GF A bridge over water. A female figure leans over the railing. In the background are tall building and small figures of men.

18 BM A man is clutched from behind by three hands. The figures of his antagonists are invisible.

18 GF A woman has her hands squeezed around the throat of another woman whom she appears to be pushing backwards across the banister of a stairway.

19 A weird picture of cloud formations overhanging a snow-covered cabin in the country

20 The dimly illumined figure of a man (or woman) in the dead of night leaning

against a lamp post.

M: toepasbaar bij mannen vanaf 14 jaar F: toepasbaar bij vrouwen vanaf 14 jaar B: toepasbaar bij jongens (14 jaar of jonger) G: toepasbaar bij meisjes (14 jaar of jonger)