Expliciet - universal-islam.com

56

Transcript of Expliciet - universal-islam.com

1

�REDACTIONEEL: -Wie is nu de echte radicaal? blz.02 �COMMENTAAR: -Een brief voor Mohammed Benzakour blz.04

�LESSEN UIT DE HADITH: - Voor de oriëntalisten, de journalisten en de zondaars blz.09 �ISLAM: - Determinisme of vrije wil: Al Qadaa wal Qadr blz.11

- Een introductie tot de realiteit van Isjtihaad blz.25 �ACHTERGROND: -De geschiedenis van het verraad van Palestina blz.31

�ECONOMIE: -Arbeid, loon en welzijn - Deel 1: Lonen in Kapitalisme blz.42

INHOUDS OPGAVEAangezien “Copyrights en Patenten” niet in overeenstemming zijn met Islam, bent u vrij de inhoud van iedere editie te vermenigvul-digen. Wij verzoeken u wel ons als referen-tie te vermelden. Het moet duidelijk zijn dat de Koran alleen authentiek is in zijn originele taal, het Arabisch. Aangezien een perfecte vertaling van de Koran onmogelijk is, maken we gebruik van vertalingen van de beteke-nissen van de Heilige Koran. Dezen geven slechts beperkt weer de betekenis van de oorspronkelijk Arabische tekst.

3 maandelijks magazine Losse nummers à 3 €

Jaarabonnement à 15 € (incl.verzendkosten)

Voor een jaarabonnement,zowel in Nederland als België,contacteert u:

Abonnementen ServicePostbus 51043

3007 GA Rotterdam

Na overmaking van de abonnements-gelden ontvangt u dan Expliciet Magazine een jaar lang bij u thuis.

Ten name van Dhr. F. BabayigitNederland rekening nummer:

giro 7711613

Ten name van Expliciet MagazineBelgië rekening nummer:

001 - 2975063 - 52

U kunt ook contact metons opnemen via onze webpagina:

www.expliciet.nl

ExplicietHet magazine voor een Islamitisch bewustzijn

En laat er een groep onder u zijn die tot goedheid aanspoort en tot rechtvaardigheid maant en het kwade verbiedt; dezen zijn het die zullen slagen. (Al-Imraan 104)

C

2

Alhoewel geen dag meer voorbij gaat zonder dat gesproken wordt over radicale moslims, wordt feitelijk nooit gesproken over wat nu precies een moslim radicaal maakt.

In een politieke context betekent het bijvoeglijk naamwoord radicaal “strevend naar diep ingrijpende hervormingen”, aldus Van Dale. Radicaal als zelfstandig naamwoord beschrijft, wederom volgens Van Dale, iemand “die de uiterste consequenties van een denkwijze aanvaardt en zich in zijn daden daarnaar wil richten”.

Dit impliceert dat iedereen die een moslim wil zijn, automatisch verwordt tot een woordenboek radicale moslim. Want moslim zijn betekent: a) acceptatie van de denkwijze van Islam, oftewel “er is geen illa (ondermeer Schepper, Oordeler, Rechtspreker, Ordenaar) buiten Allah”; b) acceptatie van de consequentie van de denkwijze van Islam, oftewel “ik zal enkel Allah nemen als degene die mij zegt hoe ik moet denken en handelen; en c) inrichten van het leven volgens de denkwijze van Islam, oftewel “ik denk en doe wat Allah mij geboden heeft, en ik denk en doe niet wat Allah mij verboden heeft”. Met andere woorden, en dit verklaart misschien waarom zo vaak wordt gesproken over “radicale moslims”, een moslim kan niet anders zijn dan een radicale moslim.

Dit inzicht doet de vraag rijzen of het wel echt zo slecht is om een radicaal te zijn. Bij de Van Dale definitie van radicaal zijn we het immers bijna allemaal. Degene die gelooft in secularisme, democratie en vrijheid, en die probeert te leven volgens deze opvattingen is volgens Van Dale net zo radicaal als de moslim. Enkel de hypocrieten onttrekken zich volgens Van Dale aan het radicalisme, omdat de hypocriet zijn daden niet richt naar zijn eigen denkwijze maar naar de denkwijze van anderen. (Alhoewel men zou kunnen zeggen dat degene die denkt dat hypocrisie de juiste levenswijze is, en die dus consequent zijn gedrag aanpast aan de denkwijze van de groep waartoe hij wil behoren, daardoor feitelijk een radicale-hypocriet is geworden).

In het publieke debat, echter, heeft de term “radicaal” een andere betekenis dan in Van Dale. Hier is de praktijk dat de classificatie radicaal voorbehouden wordt voor degenen die Islam als ideologie hebben genomen. Dezen “zijn het niet eens met waar wij in geloven”, waarbij men door gebruikmaking van de term radicaal verdere associaties probeert op te wekken bij de mensen, zoals anti-intellectueel, intolerant en gewelddadig. Zou Van Dale haar definitie van het zelfstandig naamwoord “radicaal” op de praktijk van het publiek debat hebben gebaseerd, dan zou zij ongetwijfeld gezegd hebben:

“Geïndoctrineerde persoon, haat andersdenken-den, kan en wil niet discussiëren over ideeën, wil door middel van geweld de eigen ideeën aan andere mensen opleggen.”

Bij deze definitie van “radicaal” rijst de vraag wie nu eigenlijke de echte radicalen zijn.

Immers, recent kwam naar voren dat in Nederland jaarlijks omstreeks 1.600 mensen zelfmoord plegen. Het aantal pogingen tot zelfmoord zou een veelvoud hiervan bedragen, namelijk 94.000. Men zou verwachten dat in de seculiere democratie Nederland dit nieuws een storm zou veroorzaken, maar dat deed het niet. Maar Nederland is toch een land waar de levens van de mensen geordend worden volgens de principes van secularisme, democratie en vrijheid? Waar de seculier democratische ideologie regeert die stelt dat genot in dit leven het ultieme doel van het leven moet zijn? En die stelt dat vrijheid gegarandeerd moet worden voor het individu zodat iedereen zijn persoonlijke behoeftes dan kan bevredigen op de voor hem juiste manier? Omdat uit de bevrediging van de behoeftes geluk resulteert, naar de mening van de seculier democratische ideologie? (Dit in tegenstelling tot de ideologie Islam die genot in dit leven ondergeschikt maakt aan genot in het Hiernamaals en die haar volgelingen er soms dus toe aanzet om in dit leven lijden te prefereren boven genieten, maar dit terzijde).

REDACTIONEEL

April - Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 EXPLICIET

Wie is nu de echte radicaal?Wie is nu de echte radicaal?

3

Dat juist in dit land, waar alles dus draait om het realiseren van genot hier en nu, jaarlijks 94.000 mensen zich van het leven proberen te beroven plaatst in feite grote vraagtekens bij de juistheid van de seculier democratische ideologie. Vraagtekens in objectiviteit, omdat de cijfers niet liegen. Bij 94.000 pogingen tot zelfmoord laat het aantal mensen dat denkt aan zelfmoord zich enkel raden, maar dat het een veelvoud van 94.000 pogingen betreft moge duidelijk zijn. Maar kan men zeggen dat de seculier democratische ideologie haar doel heeft bereikt wanneer honderden duizenden Nederlanders zich zo ongelukkig voelen dat zij enkel in de dood nog een uitvlucht zien? Hoe cynisch komt dit feit over: juist de ideologie waaronder alles moet wijken voor genot en geluk in dit leven lijkt ontevredenheid te doen resulteren bij de mensen.

Sommigen bagatelliseerden de zelfmoordstatis-tieken door te verwijzen naar andere, internatio-nale onderzoeken waaruit bleek dat Nederlandse kinderen zich “het meest gelukkig” voelden. Maar niet is de uitkomst van dit onderzoek in contradictie met de conclusie betreffende de se-culiere democratie die resulteert uit 94.000 zelf-moordpogingen per jaar, zijnde dat de mensen en masse ongelukkig zijn, zoals men misschien zou kunnen denken. Eigenlijk versterkt dit feit het gevoel van wantrouwen tegenover de secu-liere democratie. Als de meest gelukkige kinde-ren komen uit het land waar jaarlijks maar liefst 94.000 zichzelf proberen van kant te maken, hoe schrikbarend moet de situatie dan wel niet zijn in de overige seculiere democratieën! Inderdaad blijkt bijvoorbeeld in het Aziatisch wonder, Chi-na, zelfmoord doodsoorzaak nummer één te zijn onder jonge mannen… Maar niemand van de se-culier democraten die in de zelfmoordstatistie-ken een aanleiding heeft gezien om bij zichzelf te rade te gaan betreffende zijn ideologie. En dan is toch de vraag, wie is nu de echte geïndoctri-neerde persoon die de waarheid niet onder ogen wil zien? Dus wie is nu de echte radicaal?

Wanneer dan een moslim deze cijfers aandraagt om de mensen te wijzen op het feit dat iets in de samenleving niet goed is, dan wordt hij als in een automatische reactie terzijde geschoven als een “radicaal”. Wanneer een moslim wijst op de

problemen in de samenleving en zegt “laat ons discussiëren of de seculiere democratie of Islam hiervoor de oplossing is”, dan is al wat hij als antwoord krijgt “jij moet integreren anders ben jij het probleem”. Discussiëren met hem wordt dan taboe, want ruimte voor discussie wordt enkel gecreëerd voor mensen die eveneens de seculiere democratie als ideologie hebben geadopteerd. En dan is toch wederom de vraag, wie is nu echt degene die niet kan en wil discussiëren over ideeën? Dus wie is nu de echte radicaal?

En naarmate de stem van onvrede met de situatie duidelijker wordt en het alternatieve geluid van Islam bij meer mensen een luisterend oor vindt, komen repressie en dwang dichterbij. De “radicalen”, de niet-seculiere democraten feitelijk, moeten dan verboden worden. Hun “radicalisme” moet dan bestreden worden. Niet door middel van debat en discussie, maar door te dreigen met maatregelen als ontslag en “ideologische screening” bij sollicitatie. Door te dreigen met uitzetting naar landen waar regimes heersen die geen menselijkheid kennen, die martelen en vermoorden naar het hen belieft. “Zij accepteren onze waarden niet!” schreeuwt het dan vanaf de daken, waarna “acceptatie van onze normen waarden” eenvoudigweg tot plicht wordt verheven onder de kreet “integratie!”. Dus worden de mensen gedwongen de seculiere democratie te accepteren, ook al zijn ze het niet met deze ideologie eens en ook al geven de feiten hen hierbij gelijk. Juist omdat de feiten hen hierbij gelijk geven moeten ze wel geworden worden om de seculier democratische ideologie te accepteren alszijnde juist. Binnen deze atmosfeer mag worden opgeroepen om het “tegenwerken van de integratie” - wat dit ook moge inhouden, kritiek op de seculier democratische ideologie misschien? - een misdaad te maken. En dan wordt zelfs ruimte gelaten aan fascisten-in-vermomming die de opinies van de mensen mogen masseren tot acceptatie van zelfs marteling en moord in de strijd tegen “radicalisme”, oftewel in de strijd tegen iedereen die zich de seculier democratische ideologie niet laat opdringen. En dan is nogmaals de vraag, wie is nu echt degene die door middel van repressie, dwang en geweld zijn ideeën aan anderen op wil leggen?

Dus, wie is nu echt de radicaal?

EXPLICIET April - Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29

April- Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 EXPLICIET4

Geachte heer Benzakour,

De eerste serieuze poging tot het uitroeien van religie resulteerde uit Frankrijks seculiere revolutie van ondertussen alweer ruim 200 jaar geleden. Na omverwerping van de monarchie werd door de nieuwe seculiere Franse staat de “religie van de rede” geïntroduceerd en gepromoot, opdat deze de plaats van de traditionele religie in zou nemen. De traditionele religie van de Kerk, dankzij wie de monarchie vele eeuwen het volk had kunnen uitbuiten. Echter, ondanks deze geschiedenis van uitbuiting dolf de nieuwe religie al snel het onderspit tegen dezelfde aloude Kerk. Blijkbaar kon de absolute meerderheid van Fransen eenvoudigweg niet zonder God in hun leven.

In het politieke bereik was er wel een overwinning voor het atheïstisch idee dat ten grondslag ligt aan het secularisme. Door het secularisme werd God verbannen uit het publieke leven en deze seculiere ontkenning van het allereerste recht van God, het recht om te bepalen voor hetgeen Hij geschapen heeft, heeft vele malen meer invloed gehad op de religieuze beleving van de mensen dan de op dwang gebaseerde poging tot introductie van de religie van de rede. Want voortaan groeiden de mensen op in een omgeving die hen leerde om God te vergeten in hun dagelijks leven. Vrijheid zou immers regeren, en niemand - in het bijzonder God niet - zou anderen nog voor mogen schrijven hoe te handelen of wat denken. Dit had als resultaat dat religie onder de Europeanen zich inderdaad richting het einde leek te bewegen, ten gunste van het atheïsme.

De trend van de voorbije 200 jaar in Europa was dan ook de voortdurend verdere secularisering van de maatschappij, het alsmaar meer a-religieus worden van de mensen. Maar juist op het moment dat menig atheïst gedacht moet hebben

COMMENTAAREen brief voor Een brief voor Mohammed BenzakourMohammed Benzakour

dat de dood van religie in het vizier kwam, de komst van het tijdperk van globalisatie, is deze trend een halt toegeroepen. In hun verlangen tot macht en invloed flirten vandaag de dag politici in al de seculiere democratieën weer openlijk met religie. Sommigen verklaren zich “geleidt” te voelen worden door God, zoals Tony Blair. Anderen schamen zich niet om te verkondigen dat zij denken enkel de wens van God ten uitvoer te brengen, zoals George W. Bush. En weer anderen verkondigen dat het christendom “een wezenlijk onderdeel” zou moeten zijn van de Europese grondwet zoals Frau Merkel uit Duitsland. Of dan toch op zijn minst van de vaderlandse grondwet zoals Geertje Wilders met zijn eis “Joods-christelijke en humanistische traditie als dominante cultuur in Grondwet”. En natuurlijk, feit is dat de binnenlandse en buitenlandse politiek in zo goed als al de westerse landen terug gedomineerd wordt door religie. Bijvoorbeeld door de angst voor de groei van Islam intern, en door de angst voor de terugkeer van de Islamitische Staat al Khilafah extern. Ten gevolge hiervan spreekt, denkt en debatteert ook het niet-religieuze deel van de samenleving voortdurend over religie.

Met andere woorden, waar eens religie ten dode opgeschreven leek (in de westerse wereld dan toch), daar is zij vandaag de dag levend als nooit te voren. Niet langer wordt gesproken over hoe religie te weren uit het publieke leven, heden ten dage wordt gedebatteerd welke plaats religie gegeven moet worden in staat en samenleving. Dus niet God is dood, om Nietzsche eveneens eens geciteerd te hebben, maar het atheïsme.

Derhalve zouden wij de meest recente uitgave van het magazine Filosofie & Praktijk (F&P), dat de boodschap van het atheïsme nu juist als onderwerp had gekozen, normaal gesproken in het geheel hebben genegeerd. Ware het niet, echter, voor het eigenaardige feit dat u die toch

EXPLICIET April - Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 5

regelmatig opgevoerd wordt als representant van de Marokkaanse gemeenschap in Nederland, en die derhalve als vooraanstaand moslim wordt gezien, hieraan een bijdrage levert.

Wij waren hierdoor verrast omdat het atheïsme bij uitstek voor de moslims een onderwerp van de geschiedenis is, moge dit ooit een actueel onderwerp zijn geweest. Een onderwerp dat ten gevolge van de wederopleving van Islam hen niet meer bezig houdt, dat hen niet meer interesseert. En er vallen verschillende argumenten aan te dragen die bevestigen dat dit in feite een gerechtvaardigde omgang met het atheïsme is, en niet een onnadenke reactie zoals de atheïst zou willen doen geloven. Het atheïsme drijft immers in zo grote mate op eurocentrisme dat het nooit echt de aandacht van de moslims heeft kunnen trekken. Het vermeende conflict tussen religie en wetenschappelijke vooruitgang, dat door de aanhangers van het atheïsme altijd ter eigener rechtvaardiging wordt aangehaald, is bijvoorbeeld een zuiver Europese realiteit. Dat er een fundamenteel conflict bestaat tussen de wetenschap enerzijds en de leerstellingen van de Europse Kerk anderzijds, daar kan geen twijfel over bestaan. Evenmin dat in de middeleeuwen dit de Kerk ertoe bracht Europa’s verlossing van armoede en ellende tegen te werken door de wetenschap te versmoren, in een poging haar autoriteit te beschermen. Islam kent dit conflict niet, echter. Islam heeft de mensen juist altijd aangespoord om onderzoek te doen, om dingen te ontdekken, omdat door onderzoek van hun omgeving de mensen het bestaan van Allah zullen ontdekken. Dit verklaart waarom voor lange tijd de wetenschap in de gebieden onder de heerschappij van Islam de rest van de wereld ver vooruit was. Zoals in de mathematiek, waarbinnen bijvoorbeeld Al Chawarizmie de algebra ontdekte; in de natuurkunde, waarbinnen bijvoorbeeld Al Chazini het concept zwaartekracht introduceerde; in de geneeskunde waarbinnen Ibn Nais al Qarsji drie eeuwen voor William Harvey het feit van bloedcirculatie ontdekte en beschreef, en waar Ibn Sina sprak over besmetting en bacteriën terwijl de Europeanen nog lang zouden denken dat wassen

ongezond was; in de sociale wetenschappen ook die effectief uitgevonden zijn door Ibn Chaldoen; en in de chemie waarbinnen Jabir ibn Hayan weliswaar voortborduurde op de werken van de oude Grieken maar wel als eerste de wetenschappelijke methode van proefondervindelijk onderzoek toepaste. Vooral wanneer men de werken leest van de “middeleeuwse” moslims die zich bezig hielden met biologie dan realiseert men zich waarom Roger Bacon, volgens de westerse wereld de “vader van de wetenschappelijke methode van denken”, aan Oxford in het Arabisch studeerde en bij de studenten van de moslims van Al Andaloes.

Hetzelfde geldt voor het atheïstische argument dat de Wet van God synoniem staat voor onderdrukking. Wederom klopt dit wanneer men enkel de Europese geschiedenis in ogenschouw neemt. Daarentegen, echter, in de ervaring van de moslims heeft juist de afwezigheid van religie in regeren geleid tot onderdrukking en tirannie. Tot op de dag van vandaag zijn alle moslims het erover eens dat het tijdperk van regeren van de Khoelafaa ar Raasjiddien, de heersers die zich in regeren baseerden op niets anders dan Islam, het op één na beste tijdperk was in hun geschiedenis. Enkel toen de Profeet van Islam zelf regeerde met Islam was het beter. Het was de komst van het regeren los van religie, door de imperialistische Europese staten geïntroduceerd in de landen van de moslims, die in de landen van de moslims heeft geleid tot onderdrukking, onrechtvaardigheid en armoede. Binnen tien jaar na de atheïstische revolutie in Frankrijk organiseerde datzelfde land een invasie van Egypte. Groot-Brittannië zocht door middel van oorlog de heerschappij over de moslims van Groot-India, Nederland deed dit in Indonesië en Rusland op de Krim en in de Kaukasus. En tot op de dag van vandaag zijn het de belangen van de imperialistische naties die regeren in de landen van de moslims, waardoor hun situatie achteruit is gegaan van het niveau waarop de Khalifa er niet in slaagde de zakat te verdelen in Noord-Afrika simpelweg omdat er niemand gevonden kon worden die aan de vereisten om

April- Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 EXPLICIET6

van de zakat te mogen krijgen voldeed (onder Khalifa ‘Oemar bin ‘Abdoel Aziez), tot het niveau waarop de moslims geassocieerd worden met armoede (onder malik Al Saoed). Dit is wat de moslims zich herinneren wanneer de atheïsten prediken, en niet enkel ontneemt dit de moslims iedere zin om het atheïsme te overdenken of te bediscussiëren, het volstaat om hen het atheïsme te doen mijden als de pest.

Wanneer het atheïsme zo het intellect beledigt, door de geschiedenis van de wereld te negeren om de geschiedenis van enkel Europa de maatstaf te maken waar al het andere aan opgehangen wordt, is het dan verwonderlijk te noemen dat de moslims zich door het atheïsme nooit aangesproken hebben gevoeld? En is het dan verwonderlijk dat de moslims het atheïsme negeren? Wij denken van niet. En daarom, meneer Benzakour, waren we verbaasd toen we vonden dat u zich mengde in een discussie over het atheïsme.

We hebben voor u altijd een bepaalde mate van respect gekend, niet zozeer resulterende uit de manier waarop u Islam beleeft alswel voor de scherpzinnigheid en de menselijkheid in uw analyses van politiek en samenleving. Maar, uw bijna benijdenswaardige beheersing van de Nederlandse taal kan niet verhullen dat u in uw brief “Mijn Beste God” in Filosofie & Praktijk feitelijk de pen opneemt voor het atheïsme. En daar dit niet te rijmen valt met Islam, scherpzinnigheid of menselijkheid, schrijven we u in een reactie aan.

U beklaagt zich tegenover Allah in uw brief, op het oog omdat u vindt dat u onbeantwoord achtergelaten bent. U schrijft:

“Mijn beste God, ooit stuurde u nog geregeld boodschappenjongens op ons af. Maar dat zijn voorbije tijden. Dat heeft u lang niet meer gedaan. U stuurt niet eens meer een vrolijke ansichtkaart.”

Maar meneer Benzakour, zou u uit de veertien eeuwen geschiedenis van de Koran ook maar één vraag kennen die de Koran en hetgeen deze naar verwijst niet hebben weten te beantwoorden,

of zou u ook maar één kwestie hebben kunnen noemen die de Koran en hetgeen deze naar verwijst niet hebben weten op te lossen, dan zou u uw bovenstaande klacht gerechtvaardigd hebben. Maar, dit kunt u niet. De Islam van de Koran en hetgeen deze naar verwijst is namelijk gezonden om de problemen van de mensen op te lossen, om de vragen van de mensen te beantwoorden, en Islam heeft haar plicht niet verzaakt. Iedere van de gestelde vragen is altijd beantwoord, alle aangedragen problemen zijn altijd opgelost geworden. Uw klacht dat na Mohammed, vrede zij met hem, geen boodschapper meer is geweest is dus volkomen ongegrond, omdat zijn boodschap die bij u is al uw vragen kan beantwoorden en al uw problemen kan oplossen.

Verder valt het te prijzen dat u zich het lot aantrekt van de minderbedeelden op deze aarde, die inderdaad groot zijn in aantal en lijden. Uw reactie op dit lijden, echter, is beneden het intellect dat u in andere situaties hebt getoond:

“Mijn beste God, U bent een trotse arrogante, strenge man. (Ja ik denk dat U een man bent omdat een vrouw mij menslievender lijkt…). Niet alleen streng, op gezette tijden bent U zelfs schandelijk moordlustig. En wel voornamelijk jegens de armste verschoppelingen van deze aarde. Dat is mij volstrekt duister. Beproeving is prima, maar kent beproeving soms geen grenzen?”

In uw vraag benadert u het lijden van de schepping enkel in de context van de relatie tussen schepping en Schepper, terwijl voor wat betreft het lijden in deze wereld eigenlijk de relatie schepping versus schepping de boventoon voert. Betreffende lijden in de context schepping versus Schepper, inderdaad is Allah Almachtig en kan Hij het lijden van de mensen stoppen, zo Hij wil. Niets gaat Zijn Macht te boven, immers. Maar de logische conclusie die u trekt uit beide premissen (“de mensen lijden”, en “Allah heeft de macht om het lijden te verlichten”, gevolgd door “Allah is onrechtvaardig want de mensen lijden”) is een conclusie die de kwestie benadert op basis van ééndimensionaal en oppervlakkig denken. Het lijden in de wereld vandaag de dag is

EXPLICIET April - Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 7

inderdaad grotesk, maar wanneer u onderzoekt of Allah ten gevolge hiervan onrechtvaardig genoemd kan worden dan moet u de kwestie alomvattend benaderen:

لا نكلف نفسا إلا وسعها“Wij belasten geen ziel boven haar vermogen” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al ‘Araaf 7, vers 42)

Dus beproeving kent wel degelijk grenzen en niet is het te veel voor de mensen om te verdragen. Bovendien, het lijden dat Allah toestaat te bestaan is niet zinloos en zonder doel zoals u impliciet beweert. Het huidige leven is niets meer dan een test waarbij niemand boven zijn vermogen getest zal worden heeft Allah verzekerd, waardoor de goede mensen zich zullen kunnen onderscheiden van de slechte mensen. Imam Ahmed heeft overgeleverd via Moes’ab bin Sa’ad van diens vader die zei: Ik zei: Oh Boodschapper van Allah (�)! Welke mensen worden het meest getest? Hij (�) antwoordde: Eerst de profeten, dan de rechtschapenen, dan de één na besten, en dan de daarna besten van mensen. Een man zal getest worden op basis van de mate waarin hij vasthoudt aan zijn dien. Als hij volhardend is, dan zal hij zwaarder getest worden, en als er iets van zwakte is in zijn vastberadenheid dan zal de test verlicht worden voor hem. Een man zal doorlopend getest worden totdat hij op de aarde loopt en en er geen zondes meer op hem zijn.

Het lijden in dit leven is onderdeel van deze test, en niet vergeten mag worden dat dit leven slechts kort en vluchtig is in vergelijking met het Hiernamaals, en dat het genieten en het lijden hierin niet noemenswaardig is in vergelijking met dat in het Hiernamaals. Dus het lijden waarnaar u verwijst is geen onrecht begaan door Allah tegenover zijn schepping, het is de meest rechtvaardige test van al ‘Adl (de Meest Rechtvaardige), die ver verheven is boven ieder onrecht. En wanneer u zou oordelen op basis van deze completere informatie, en u staat ons toe u het volgende te leren:

Ik heb het paradijs gezien en het was vol arme mensen.

Kunt u dan nog zeggen dat Allah onrechtvaardig is jegens Zijn schepping gezien het lijden van de mensen in dit leven?

Tegelijkertijd negeert u het lijden dat de schepping elkaar aan doet. Mogelijk lezen wij andere kranten dan u, maar zijn het in uw wereld niet de legers van Amerika, de zionistische bezettingsstaat, Groot-Brittannië, Nederland en Frankrijk ondermeer, die de dood en het verderf zaaien? Die ganse naties platbombarderen, die buren en broeders tegen elkaar ophitsen om hen beiden te kunnen onderdrukken? Die armoede uitzaaien over de wereld, enkel en alleen opdat sommigen in luxe en weelde kunnen leven? En die degenen die hen hiervoor ter verantwoording roepen, die het kwade verbieden en die het goede gebieden, gevangen zetten of gevangen laten zetten? Die hen martelen en vermoorden of laten martelen en vermoorden? En bij deze realiteit speelt dan boven alles de vraag, heeft Allah ar Rahman (de Barmhartige) hen niet dit alles verboden onderwijl het Rechte Pad duidelijk makende? Dus het is makkelijk om Allah van onrecht te beschuldigen omdat lijden bestaat. Maar dat dit een voorbarige en onjuiste conclusie is die het feit maar uit één perspectief bekijkt (de relatie schepping versus Schepper) en die het andere perspectief vergeet (de relatie schepping versus schepping), en die resulteert uit ééndimensionaal en oppervlakkig denken dat niet past bij de intellectueel, zou nu duidelijk moeten zijn.

Wie Islam begrijpt en wie de realiteit van de kapitalistische en communistische ideologieën kent die weet, meneer Benzakour, het is de ongehoorzaamheid tegenover Allah waaruit het onrecht resulteert:ا نحن مصلحون وإذا قيل لهم لا تفسدوا في الأرض قالوا إنم

هم هم المفسدون ولـكن لا يشعرون ألا إن“Wanneer hun (de ongehoorzamen tegenover Allah) wordt gezegd: ‘Sticht geen onheil op aarde’, dan zeggen zij: ‘Wij zijn slechts vredestichters’. Pas op! Voorzeker zij zijn het die onheil stichten, doch zij beseffen het niet.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Baqara 2, vers 11 - 12)

April- Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 EXPLICIET8

En dit is belangrijk omdat u met uw ongefundeerde klacht tegenover Allah de mensen in feite oproept tot ongehoorzaamheid tegenover Hem, al Malik (de Absolute Heerser). Weet dat u hierdoor in feite behoort tot de mensen die het onheil stichten!

U doet nog andere beschuldiging jegens Allah in uw brief, waardoor duidelijk wordt dat u eerdere fouten bij het aanspreken van Allah niet voortgekomen zijn uit onbegrip betreffende Islam. Niet dat er bij u geen onbegrip betreffende Islam bestaat, zoveel is wel duidelijk, maar een uitspraak van vertwijfeling bij het niet begrijpen van de Boodschap van Allah zou iets van nederigheid in zich dragen. Bij u, daarentegen, is er enkel de hoogmoed van het ongeloof:

“Uw gelijk is een Groot Gelijk (al heeft U vaak ongelijk). Uw waarheid is de grote waarheid (al liegt U ook).”Als dit echt zo is, waarom draagt u geen voorbeeld aan van dit door u veronderstelde “ongelijk van Allah”. Waarom brengt u niet een voorbeeld van de volgens u “leugens van Allah”? Denkt u misschien dat de Toorn van Allah, al Moentaqiem (de Vergelder), u niet zal kunnen treffen, is dat de reden dat u zich niet schaamt om te liegen over Allah? Klaarblijkelijk niet, want bij wat u verder schrijft wordt duidelijk dat na het passeren van de grens tussen ongehoorzaamheid en ongeloof er voor u geen schaamte meer lijkt te hebben bestaan:

“Mijn Beste God, U weet dat ik in de loop der jaren vele etiketten op U heb geplakt. Ik noemde U de Jood van de Kosmos. De Fries van de Melkweg. De Koerd van het Universum. De God van mijn tante. De Berber van het Heelal. (…) U bent de kakkerlak van de zeven hemelen.”

De hoogmoed in uw brief doet de magen zich omkeren, maar is typerend voor de atheïst. Allah zij geprezen hiervoor, want zonder deze hoogmoed zou de atheïst inzien hoe zijn woorden hemzelf belachelijk maken. Zou hij inzien ook dat welbespraaktheid de domheid niet kan verhullen. En natuurlijk, zonder de hoogmoed van de atheïst zou u, die in veel gevallen gebruikt wordt

als woordvoerder voor de moslim gemeenschap, waarschijnlijk nooit zo schaamteloos zijn ware aard hebben geopenbaard.

Meneer Benzakour, we merken op dat uw brief aan Allah voor iedereen duidelijk heeft gemaakt dat er niet slechts een probleem is met uw iman. Iemand die tegen Allah durft te spreken zoals u in uw brief heeft gedaan die heeft geen iman. En dit niet een vaststelling die ons pleziert. Het enige goede aan deze vaststelling is dat ten gevolge van haar niemand voortaan meer in de verleiding zal komen u als spreekbuis van de moslims te nemen of aan te zien, de moslims incluis. U schrijft tot besluit van uw brief:

“Mijn Beste God, het woord is aan U. Ik wacht Uw antwoord in ongeduld af.”

Wij besluiten onze brief door op te merken dat daar u zo hooghartig bent tegenover Allah, wij hopen dat al Chafid (de Vernederaar) u op gepaste wijze zal antwoorden.

على علم وختم على أفرأيت من اتخذ إلهه هواه وأضله االلهبعد من يهديه فمن غشاوة بصره على وجعل وقلبه سمعه نيا نموت ونحيا رون وقالوا ما هي إلا حياتنا الد أفلا تذك االلهإلا هم إن علم من بذلك لهم وما هر الد إلا يهلكنا وما

يظنون“Hebt gij hem gezien, die zijn eigen begeerte tot zijn God maakt, en die Allah liet dwalen, ondanks zijn kennis, en wiens oren en wiens hart Hij heeft verzegeld en op wiens ogen Hij een sluier heeft gelegd? Wie zal hem buiten Allah kunnen leiden? Wilt gij dan geen lering hieruit trekken? En zij zeggen: “Er is niets dan dit tegenwoordige leven, wij leven en sterven; alleen de tijd vernietigt ons.” Maar zij hebben daaromtrent geen kennis, zij vermoeden slechts.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Djaasija 45, vers 23 - 24)

Namens de redactie van Expliciet,Abdullah as Siddiq

EXPLICIET April - Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 9

LESSEN uit de HADITH

Voor de oriëntalisten,Voor de oriëntalisten,de journalisten en de zondaars de journalisten en de zondaars Samoera bin Djoendoeb heeft overgeleverd: Heel vaak vroeg de Boodschapper van Allah (�) zijn metgezellen: Heeft één van jullie een droom gehad? En dan werden hem dromen verteld door degenen van wie Allah wilde dat zij vertelden. Op een ochtend zei de Profeet (�):

Afgelopen nacht zijn twee personen bij me ge-komen, ze maakten me wakker en zeiden me: “Ga voort!”. Ik trok er op uit met hen beiden en we kwamen bij een man die op de grond lag. En voorwaar, een ander man stond boven zijn hoofd met een rots in zijn hand. Voor-waar, hij gooide de steen op het hoofd van de man en beschadigde het! De rots rolde weg en degene die de steen gegooid had liep er achter aan en nam hem weer. Op het moment dat hij de man (die op de grond lag) weer bereikt had was diens hoofd weer teruggekeerd in zijn normale staat. En de gooier (van de rots) deed hetzelfde nogmaals. Ik zei tegen mijn twee metgezellen: “Heilig is Allah (soebhan Allah), wie zijn deze twee mensen?”. Ze zeiden: “Ga voort! Ga voort!”.

En dus gingen we verder en kwamen we bij een man die op de grond lag in een beknelde positie met een andere man boven zijn hoofd met een ijzeren haak. En voorwaar, deze deed de haak in één kant van de mond van de man en trok deze kant van het gezicht van de man los tot in de nek, en net zo trok hij de neus tot achter (in de nek) en de ogen tot achter (in de nek). Toen wendde hij zich tot de andere kant van het gezicht van de man en deed hetzelfde als hij gedaan had met de eerste kant van het gezicht. Hij was nog maar nauwelijks klaar met deze kant of de eerste kant veranderde te-rug tot de oorspronkelijke staat. Toen wendde hij zich terug tot deze en deed ermee hetzefde als eerder. Ik zei tegen mijn twee metgezel-len: “Heilig is Allah (soebhan Allah), wie zijn deze twee mensen?”. Ze zeiden: “Ga voort! Ga voort!”.

En dus gingen we voort en kwamen we bij iets zoals een Tannoer (een oven waarin brood wordt gebakken, een gat in de grond omringd door klei).

Samoera bin Djoendoeb zei: Ik geloof dat de Profeet (�) zei: In de oven was veel lawaai en er waren stemmen.

De Profeet (�) voegde hieraan toe: We keken er in en we zagen er naakte mannen en vrouwen, en voorwaar, een vlam van vuur bereikte hen van onderen, en wanneer deze hen bereikte dan schreeuwden zij luid huilend. Ik vroeg hen (de metgezellen van de Profeet (�)): “Wie zijn zei?”. Ze zeiden: “Ga voort! Ga voort!”. En zo gingen we voort tot we bij een rivier kwamen.

(Samoera bin Djoendoeb zei): Ik geloof dat hij (�) zei: ... zo rood als bloed.

De Profeet (�) voegde hieraan toe: En voor-waar, in de rivier zwom een man, en aan de oever stond een man die vele stenen verzameld had. Voorwaar, wanneer de man die aan het zwemmen was naderbij kwam aan de tweede man, dan opende de eerste zijn mond en de tweede gooide dan een steen in zijn mond, waarna de eerste man weer ging zwemmen. Daarna keerde de eerste man weer terug tot de tweede, deed zijn mond open en de twee-de gooide weer een steen in zijn mond. En zo herhaalde de gebeurtenis zich doorlopend. Ik vroeg mijn twee metgezellen: “Wie zijn deze twee mensen?”. Ze antwoordden: “Ga voort! Ga voort!”.

En we gingen voort tot we bij een man kwa-men met een afzichtelijk uiterlijk. Het meest afzichtelijke uiterlijk dat je ooit bij een man gezien hebt. Naast de man was er een vuur, en de man stookte op het en rendde er rond. Ik vroeg mijn metgezellen: “Wie is deze man?”. Ze antwoordden me: “Ga voort! Ga voort!”.

April- Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 EXPLICIET10

Dus gingen we voort tot we bij een tuin kwa-men met en dichte, groene beplanting, met allerlei lente-kleuren. Midden in de tuin was een heel lange man en ik kon nog nauwelijks zijn hoofd zien omdat hij zo lang was, en rondom hem waren er kinderen in zulk een groot aantal als ik nog nooit had gezien. Ik zei tegen mijn metgezellen: “Wie is dit?”. Ze antwoordden: “Ga voort! Ga voort!”.

En dus gingen we voort tot we bij een majestu-euze en grote tuin kwamen, groter en mooier dan ik ooit heb gezien. Mijn twee metgezellen zeiden me: “Omhoog!”, en ik ging omhoog.

(Samoera bin Djoendoeb zei): De Profeet (�) voegde toe: Dus ging ik omhoog tot we bij een stad gebouwd van gouden en zilveren stenen kwamen, en we gingen naar haar toegangspoort en verzochten dat de poort geopend zou worden en deze werd geopend. Toen we de stad betraden vonden we daarin mannen wiens ene kant van het lichaam van aantrekkelijke schoonheid was zoals de meest mooie man die je ooit hebt gezien, en wiens andere kant zo lelijk was als de lelijkste persoon die je ooit hebt gezien. Mijn twee metgezellen gaven deze mannen de opdracht zichzelf in de rivier te gooien. Voorwaar, er was een rivier die door de stad stroomde, en het water hiervan was zo wit als melk. De mannen gingen en gooiden zichzelf erin, en ze keerden tot ons terug nadat de lelijkheid van hun was verdwenen en zij waren verworden tot van de beste vorm.

(Samoera bin Djoendoeb zei): De Profeet (�) voegde verder toe: Mijn twee metgezellen zeiden me: “Deze plaats is het ‘Adn Paradijs, en dat is jouw plaats”. Ik keek omhoog en voorwaar! Ik zag een paleis als een witte wolk. Mijn metgezellen zeiden me: “Dat is jouw plaats (van bestemming)”. Ik zei tegen hen: “Moge Allah jullie beiden zegenen! Laat me het betreden!”. Ze antwoordden: “Voor wat nu betreft, je zult het niet betreden. Maar je zult het betreden (een dag in de toekomst)”. Ik zei tegen hen: “Ik heb vele wonderen gezien vandaag. Wat betekent al hetgeen ik gezien heb vandaag?”. Ze antwoordden: “We zullen je hieromtrent informeren:

Voor wat betreft de eerste man die je tegengekomen bent, wiens hoofd vermorzeld werd door een rots, hij symboliseert degene die de Qor’an bestudeert maar deze niet reciteert noch ernaar handelt, en die slaapt de opgedragen gebeden negerende.

Voor wat betreft de man die je tegengekomen bent wiens mond, neus en ogen afgerukt werden van voor tot achter, hij is het symbool van de man die ‘s ochtends zijn huis verlaat en die leugens vertelt die over heel de wereld verspreid worden.

En de mannen en vrouwen die je hebt gezien in de constructie die lijkt op een oven, zij zijn de overspelige mannen en de overspelige vrouwen.

En de man die je zag zwemmen in de rivier en die een steen kreeg om door te slikken, hij is degene die de riba verteert (gebruikt).

En de lelijk uitziende man die je zag naast het vuur, die het stookte en er rond danste, hij is Maalik, de bewaker van de poort van de Hel (Djehennem).

En de lange man die je zag in de tuin, dat is Ibrahiem en de kinderen rondom hem zijn de kinderen die sterven met Al Fitra (het monotheïsme van overgave aan Allah (�))”.

De verteller voegde toe: Sommige moslims vroegen de Profeet (�): “Wat betreffende de kinderen van Al Moesjrikoen (meergodendienaren)?”. De Profeet (�) antwoordde: En ook de kinderen van Al Moesjrikoen.

(Samoera bin Djoendoeb zei): En de Profeet voegde toe: En mijn twee metgezellen voegden toe: “De mannen die jij zag die voor de helft aantrekkelijk waren en voor de helft lelijk, zij waren degenen die een goede handelingen gemengd hadden met een slechte handelingen, maar Allah (�) heeft hen vergeven”.

EXPLICIET April - Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 11

Oorsprong en geschiedenis van Al Qadaa wal Qadr

Het vraagstuk dat bekend is geworden onder de naam Al Qadaa wal Qadr (Lot en Bestemming) behoort tot de meest besproken en beschreven vraagstukken onder de moslims. Het onderwerp betreft in feite de vraag “verricht de mens zijn handelingen uit vrije wil, of is hij hiertoe gedwongen door een Goddelijk Decreet?”, en de moslims hebben hieromtrent bibliotheken vol geschreven en mensenlevens gespendeerd aan debatten. Desalniettemin bestaat de kwestie van Qadaa en Qadr nog altijd, omdat waar te nemen valt dat over Al Qadaa wal Qadr nog altijd verschillende en ver uiteenander liggende begrippen bestaan. En, al de boeken en debatten ten spijt leeft tot op de dag van vandaag bij de meeste moslims het idee dat Al Qadaa wal Qadr een moeilijk en complex onderwerp is. Zozeer zelfs dat pogingen om het vraagstuk te doorgronden, pogingen om Al Qadaa wal Qadr op de juiste manier te leren begrijpen, door sommigen worden afgeraden. Dit vanwege het geloof dat Al Qadaa wal Qadr een dermate complex onderwerp is dat de bestudering ervan door de niet-geleerde moslim hem meest waarschijnlijk enkel zal wegleiden van het Rechte Pad: “Al Qadaa wal Qadr? Laat het, Allah (�) weet het”.

Daarbij is een van de meest opvallende eigenschappen van het vraagstuk Al Qadaa wal Qadr dat deze volkomen onbesproken is gebleven door de allereesten van moslims, de sahaba en de tabi’ien. Wie de boeken van de hadith leest die bemerkt dat het vraagstuk van Al Qadaa wal Qadr nooit ter sprake kwam onder hen, alsof er voor wat hen betrof in het geheel geen kwestie Al Qadaa wal Qadr bestond. Duizenden van

ahadith spreken over hoe de sahaba zich haastten on de geboden en verboden van Islam na te komen, om gehoorzaam te zijn tegenover Allah (�) en Zijn boodschapper (�), waarbij de vraag of dit verheven gedrag nu hun vrije wil was een Goddelijk Decreet van Allah (�) bij hen nooit ook maar in gedachten kwam. Bijvoorbeeld vertelt Anas (ra):

Ik serveerde (alcoholische) dranken aan Aboe Talha al Ansaari, ‘Oebayda bin al Djarra en Oebayy bin Ka’ab, gemaakt van onrijpe dadels en verse dadels, toen een bezoeker kwam en zei: “Voorwaar, alcoholische dranken zijn verboden geworden”. Daarop zei Aboe Talha: “Oh Anas! Sta op en breek de houder (waarin de drank zich bevind)”. Ik stond op en nam een puntige steen en sloeg de houder aan de onderkant totdat deze in stukken brak.

Oftewel, toen het verbod eenmaal geopenbaard was, toen vroegen de moslims zich niet af zij door het oordeel te volgen nu zouden handelen op basis van een vrije wil of op basis van een Goddelijke Decreet. Het oordeel was gekomen en voor de sahaba stond één ding als een paal boven water: het Goddelijk Oordeel dient geïmplementeerd en gevolgd te worden. Uit een vertelling van Ibn Djabier, namens Aboe Boerayda, van diens vader, blijkt hetzelfde:

Terwijl we op zand aan het zitten waren met drie of vier mensen, met een kruik voor ons waaruit we chamr hala (alcoholische drank) dronken, toen ging ik naar de Boodschapper van Allah (�) en groette hem. Op dat moment werd het deel van de Koran geopenbaard dat het drinken van chamr verbood. “Oh jullie die geloven, chamr en kansspelen ...” tot het einde van de twee verzen “Zullen jullie dan hiervan weerhouden?”. Sommigen van de mensen hadden hun drank nog in hun handen,

Determinisme of vrije wil: Determinisme of vrije wil: Al Qadaa wal Qadr Al Qadaa wal Qadr

ISLAM

April- Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 EXPLICIET12

waarvan ze een deel uit de beker hadden gedronken met de rest ervan nog altijd in de beker. Dezen brachten de beker tot ter hoogte van hun bovenlip. Daarna gooiden ze weg wat er nog in hun beker zat, en zeiden: “We hebben ons hiervan weerhouden, oh onze Heer”.

En wederom hetzelfde vertelt de overlevering die bericht over het gebod om het gebed niet langer in de richting van Bayt al Maqdis te verrichten, maar in de richting van de Ka’aba. Al Boechari heeft overgeleverd van Al Bara’a dat deze heeft gezegd:

Toen de Boodschapper van Allah (�) naar Madina kwam wendde hij zijn aangezicht tot Bayt al Maqdis voor ongeveer zestien of zeventien maanden. Hij wenste zijn aangezicht te wenden tot Ka’aba, en daarom openbaarde Allah (�) het vers:

ينك قبلة ترضاها فول وجهك شطر ماء فلنول ب وجهك في الس قد نرى تقلوا وجوهكم شطره وإن الذين أوتوا المسجد الحرام وحيث ما كنتم فول

هم وما االله بغافل عما يعملون ب ه الحق من ر الكتاب ليعلمون أن

“Waarlijk, Wij zien uw aangezicht zich naar de hemel wenden, daarom zullen Wij u tot beheerder maken van de Qibla, die u behaagt” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Baqara 2, vers 144)

Dus toen hij in de richting van Ka’aba moest gaan bidden was er een man die tezamen met hem ‘Asr bad. Toen ging hij naar buiten en passeerde enkele mensen van de Ansaar. Hij zei dat hij getuigde dat hij gebeden had met de Profeet (�) en dat hij had moeten draaien tot in de richting van Ka’aba en dat allen zich hadden gedraaid terwijl zij in roekoe waren ten tijde van salaat al ‘Asr.

Ook ‘Aiesja (ra) vertelt hoe de moslims gewoon waren om hun uiterste best te doen om het Goddelijk Oordeel na te komen, en geen tijd besteedden aan de vraag of hun handelingen nu uit de vrije wil resulteerden of uit een Goddelijk Decreet. Ze (ra) zei:

Moge Allah (� genadig zijn voor de Moe-hadjir vrouwen. Toen Allah (�) het vers openbaarde:

يبدين ولا فروجهن ويحفظن أبصارهن من يغضضن لمؤمنات ل وقل زينتهن إلا ما ظهر منها وليضربن بخمرهن على جيوبهن ولا يبدين زينتهن أو بعولتهن أبناء أو أبنائهن أو بعولتهن آباء أو آبائهن أو لبعولتهن إلا إخوانهن أو بني إخوانهن أو بني أخواتهن أو نسائهن أو ما ملكت أيمانهن فل الذين لم يظهروا على أو التابعين غير أولي الإربة من الرجال أو الطما يخفين من زينتهن وتوبوا ليعلم بأرجلهن عورات النساء ولا يضربن

ها المؤمنون لعلكم تفلحون جميعا أي إلى االله

“en laat hen hen hun hoofddoeken over hun nek en boezem hangen” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera An Noer 24, vers 31)

Toen verscheurden zij de doeken waarin zij zich hulden en bedekten zichzelf hiermee.

Al deze ahadith, waarvan er noge vele anderen zijn van gelijke strekking, geven aan dat de eersten van moslims als prioriteit kenden het volgen en gehoorzamen van de Goddelijke Wet. De sahaba deden gewoonweg hun best om de Wet van Allah te volgen, op zoek naar de Tevredenheid bij Allah (�), zonder dat eerst gedebatteerd werd of men hier nu wel klaar voor was of niet, en zonder dat eerst de wereldlijke voor- en nadelen van het volgen van de wet tegen elkaar afgewogen werden. Zij voelden zichzelf verantwoordelijk voor het naleven van de wet, dus wanneer een wet werd geopenbaard dan werd die door hen direct geïmplementeerd en gehoorzaamd. En, er werd onder hen niet gediscussieerd of het volgen danwel niet volgen van de Wet nu uit de eigen vrije wil gebeurde, of dat een Goddelijk Decreet hen hiertoe gedwongen had. Oftewel, er werd door hen niet gediscussieerd over het onderwerp dat onder Al Qadaa wal Qadr bediscussieerd wordt.

De vragen die horen bij Al Qadaa wal Qadr kwam pas op in de tweede eeuw Hidjri. Op dat moment hadden de moslims vele landen en gebieden geopend voor Islam, ten gevolge waarvan zij alsmaar meer in contact kwamen met ideeën van andere religies en beschavingen. Nog in deze tijd waren de moslims bijzonder ijverig om gehoorzaam te zijn tegenover Allah

EXPLICIET April - Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 13

(�), en conform het doel van de oorlogen die zij gevoerd hadden - het openen van andere landen voor de boodschap van Islam, het introduceren van Islam tot de mensen, het uitnodigen van de mensen tot Islam - zochten de moslims de discussie met de aanhangers van deze voor hen vreemde ideeën. Om hen Islam uit te leggen en haar bewijzen uiteen te zetten. Deze periode van de tweede eeuw Hidjri was dan ook een tijd van de ultieme strijd: de strijd tussen ideeën. De joden en christenen die de moslims ontmoetten in de gebieden van zuidelijke Europa (Spanje en Italië), Noord-Afrika en het Midden-Oosten presenteerden de moslims hun religies, de fundamenten (‘aqieda, meervoud: ‘aqaaid) hunner religies en hun argumenten voor hun religies. De moslims presenteerden hen Islam1 , de ‘aqieda van Islam en de argumenten voor Islam. Deze strijd was dan ook de mooiste van allen, omdat zij zich baseerde enkel en alleen op denken en op argumenten.

Zoals de moslims de ‘aqaaid van jodendom en christendom bekritiseerden, zo attaqueerden de joden en christenen ook de ‘aqieda van de moslims. Ondermeer door middel van het stellen van vragen waarvan zij dachten dat de Islam van de moslims er geen antwoord op zou kunnen geven. Zo kwamen de moslims in contact met ideeën en opvattingen die hen voordien onbekend waren geweest. En één van deze ideeën betrof de kwestie Al Qadaa wal Qadr. Vooral de christelijke theologie was sterk beïnvloed door de filosofieën van de oude Grieken, zoals die van Socrates, Plato, Aristoteles en Epicurus. Bij hen speelde de vraag of de mens nu een vrije wil kende bij het ten uitvoer brengen van handelingen, of dat de mens tot de door hem verrichte handelingen gedwongen was middels een Goddelijk Decreet. Epicurus was bijvoorbeeld van mening dat de mens al zijn handelingen uit vrije wil verricht, en dat niets hem ook maar in enige mate dwingt tot het verrichten van specifieke handelingen. Anderen van de Griekse filosofen, die deterministen genoemd worden, waren de mening toegedaan dat het pad waarop de mens

voortgaat in het leven hem reeds voorgeschreven is, en dat al zijn handelingen de mens dus ook reeds voorgeschreven zijn. Oftewel, dat de mens niet de keuze heeft om handelingen te verrichten danwel niet te verrichten, omdat de mens niet over een vrije wil beschikt. Ten gevolge van hun discussies met de joden en christenen begonnen ook de moslims zich te interesseren voor de filosofieën van de oude Grieken waarnaar de joden en christenen verwezen. En, de moslims zagen zich genoodzaakt kennis te nemen van de Griekse filosofie om de vragen van de joden en christenen te kunnen beantwoorden. Zij begonnen deze filosofieën dan ook te vertalen naar het Arabisch om ze te kunnen bestuderen, en zo werd de kwestie van de vrije wil een kwestie waar ook de moslims zich mee bezig gingen houden. Zo werd het vraagstuk van Al Qadaa wal Qadr geboren.

De opvattingen betreffende Al Qadaa wal Qadr van de scholastici

De moslims bestudeerden de vraag of de mens nu een vrije wil had bij het verrichten van handelingen of niet, omdat zij de oprechte intentie kenden de joden en christenen te overtuigen van de juistheid van Islam. Hiertoe moesten zij bekend zijn met de vraagstukken die speelden bij de joden en christenen, en hiertoe moesten zij bekend zijn met de manier van denken waarvan de joden en christenen gebruik maakten. Derhalve zagen de moslims zich genoodzaakt de werken van de oud Griekse filosofen te bestuderen. De manier van denken van de oude Grieken is de logica, waarvolgens antwoorden op vraagstukken worden gezocht door premissen met elkaar te verbinden tot een conclusie. Zo bijvoorbeeld:

Premisse 1: Arme mensen kunnen niet veel geld weggevenPremisse 2: De koningin geeft niet veel geld wegConclusie: De koningin is arm

1En zij toonden hen natuurlijk Islam, door de Khilafah-staat de levens van de mensen te laten ordenen volgens de Wet van Allah (�)

April- Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 EXPLICIET14

Deze manier van denken was de moslims volslagen onbekend gebleven tot het moment dat zij de werken van de oude Grieken gingen bestuderen. Sommige moslims lieten zich door de Griekse filosofie zodanig beïnvloeden dat zij de logica onderdeel lieten worden van hun methode voor ijtihad. Zo kwam het dat zij bij hun onderzoeken rondom het vraagstuk van Al Qadaa wal Qadr de logica gingen hanteren op zoek naar “Islamitisch” antwoord voor de kwestie. De moslims die aldus redeneerden worden scholastici (al moetakallimoen) genoemd, en zij omvatten bewegingen zoals Al M’oetazila, Al Djibriyya en Al Ahl oes Soenna wal Djemma’a2 .

Toen de M’oetazila het vraagstuk van Al Qadaa wal Qadr begonnen te behandelen, toen stelden zij dat het een definitieve waarheid is dat het niet rechtvaardig is om iemand te belonen danwel te bestraffen voor diens daden, indien deze persoon niet uit vrije wil deze handeling verricht. Dit was hun mening, en deze mening zou voor hen dienen als uitgangspunt bij de bestudering van de kwestie Al Qadaa wal Qadr. Daar Allah (�) onmogelijk met onrechtvaardigheid geassocieerd kan worden, stelden de M’oetazila, moest de mens volgens hen dus wel over een vrije wil beschikken. Het vraagstuk van de oud Griekse filosofen betreffende het wel of niet bestaan van een vrije wil werd door de M’oetazila dus in verband gebracht met het vraagstuk van bestraffing en beloning door Allah (�). Op basis van de twee aannames “Het is niet rechtvaardig om te straffen en belonen in afwezigheid van vrije wil” en “Allah (�) kan niet met onrechtvaardigheid geassocieerd worden” concludeerden zij vervolgens dat de mens dus wel een vrije wil moest hebben. Verder stelden de M’oetazila op basis van de aannames “Allah (�) kan niet met onrechtvaardigheid geassocieerd worden” en “mensen verrichten onrechtvaardige daden” dat de mens zijn eigen daden schept. De mens moest wel de schepper zijn van zijn daden volgens de M’oetazila, omdat de daden van de

mens soms onrechtvaardig zijn en omdat Allah (�) niets met onrechtvaardigheid van doen kan hebben. En ten derde, omdat de M’oetazila stelden dat degene die schept ook verantwoordelijk is voor het resultaat van de schepping, was volgens de M’oetazila de mens ook verantwoordelijk voor al de resultaten van de handelingen. Alles wat resulteert uit de handeling, hiervoor draagt degene die de handelingen heeft geschapen de verantwoordelijkheid stelden zij. En volgens hen is voor deze reden ook voor deze persoon de beloning en bestraffing bij Allah (�) voor hetgeen hij geschapen heeft.

Deze ideeën van de M’oetazila waren niet het resultaat van een uitgebreid onderzoek van Koran en Soenna op zoek naar antwoord op het vraagstuk van vrije wil versus Goddelijk Decreet. Zij waren het resultaat van een benadering van het vraagstuk gebruikmakende van de denkmethode der logica. Pas nadat de M’oetazila hun ideeën gevormd hadden door hun eigen opvattingen te combineren in logische constructies, gingen zij kijken in Koran en Soenna om deze ideeën - achteraf - van bewijsvoering te voorzien. Betreffende hun idee dat de mens een vrije wil heeft gaven zij als bewijzen:

يريد ظلما مثل دأب قوم نوح وعاد وثمود والذين من بعدهم وما االلهلعباد ل

“Allah wil Zijn dienaren geen onrecht aandoen.” (Zie de vertaling van de de betekenis van de Koran, soera Al Moe’umien 40, vers 31)

منا من شيء سيقول الذين أشركوا لو شاء االله ما أشركنا ولا آباؤنا ولا حربأسنا قل هل عندكم من ب الذين من قبلهم حتى ذاقوا كذلك كذ

ن وإن أنتم إلا تخرصون علم فتخرجوه لنا إن تتبعون إلا الظ

“Als Allah het had gewild hadden wij noch onze vaderen afgoderij bedreven, noch hadden wij iets onwettig verklaard.” (Zie de vertaling van de de betekenis van de Koran, soera Al An’am 6, vers 148)3

ولهم غشاوة أبصارهم وعلى سمعهم وعلى قلوبهم على االله ختم عذاب عظيم

2 Niet te verwarren met de moslims die zich vandaag de dag “Ahl oes Soenna” noemen, de moslims die Imam Abdoel Wahhab volgen in zijn begrip van Islam en die ook wel salafieten / salafisten (“volgelingen van de salaf oes saleh”) en/of wahabietten (“volgelingen van Abdoel Wahab”) genoemd worden.

EXPLICIET April - Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 15

“Allah heeft hun hart en oren verzegeld en over hun ogen is een sluier” (Zie de vertaling van de de betekenis van de Koran, soera Al Baqara 2, vers 7)

Om hun idee te rechtvaardigen dat stelt dat de mens zelf zijn handelingen schept en derhalve beloond danwel bestraft zal worden voor zijn handelingen en hetgeen hieruit resulteert, gaven zij verzen als:ليس بأمانيكم ولا أماني أهل الكتاب من يعمل سوءا يجز به ولا يجد

ا ولا نصيرا له من دون االله ولي

“Wie kwaad doet zal er voor worden gestraft.” (Zie de vertaling van de de betekenis van de Koran, soera An Nisaa 4, vers 123)

سريع الحساب زى كل نفس بما كسبت لا ظلم اليوم إن االله اليوم تج

“Op deze Dag zal elke ziel worden beloond voor hetgeen zij heeft verdiend.” (Zie de vertaling van de de betekenis van de Koran, soera Al Moe’umien 40, vers 17)

Deze mening van de M’oetazila bij het vraagstuk Al Qadaa wal Wadr resulteerde in een reactie van andere moslims die, gebruik makend van dezelfde methodiek der logica zoals die gehanteerd werd door de M’oetazila, tot een andere mening kwamen. Deze beweging wordt Al Djibriyya genoemd en zij stelden dat als de mens zijn eigen handelingen schept, dat dan Allah (�) niet de Almachtige is. Maar Allah (�) is de Schepper, stelde Al Djibriyya, en moet dus wel Almachtig zijn. Volgens de logische constructie met “Allah (�) is de Almachtige Schepper” als eerste premisse en “de handelingen van de mens zijn geschapen” als tweede premisse kwam Al Djibriyya daarmee tot de conclusie dat Allah (�) dan ook al de handelingen van de mensen heeft geschapen. “De mens is als een veertje in de wind of als een stuk drijfhout op zee” stelden zij in vergelijking, want de veer en het drijfhout gaan daar waar de wind danwel de zee hen heen drijven. En net zo zag Al Djibriyya de mens in zijn leven. Ook Al Djibriyya ging na het vormen van hun mening door gebruik making van de

logica in de Koran en Soenna op zoek naar rechtvaardiging voor hun mening:

كان عليما حكيما إن االله وما تشاؤون إلا أن يشاء االله

“En gij zult niets anders willen dan hetgeen Allah wil.” (Zie de vertaling van de de betekenis van de Koran, soera Al Insaan 76, vers 30)

رمى ولـكن االله رميت إذ رميت وما قتلهم ولـكن االله تقتلوهم فلم وليبلي المؤمنين منه بلاء حسنا إن االله سميع عليم

“Gij dooddet hen niet, doch Allah was het, Die hen doodde. En gij wierpt niet toen gij wierpt, maar Allah was het die wierp” (Zie de vertaling van de de betekenis van de Koran, soera Al Anfal 8, vers 17)

Al Ahl oes Soenna wal Djemma’a, ten slotte, reageerde dan weer op de beide beweringen van Al M’oetazila en Al Djibriyya, en namen feitelijk een positie tussen hen beiden in. “Jawel”, stelde Ahl oes Soenna wal Djemma’a in navolging van Al Djibriyya, “Allah (�) is de Schepper van alle zaken en dus ook van de handelingen van de mens. Maar, omdat we kunnen zien dat de mens soms slechte handelingen verricht terwijl Allah (�) niet het slechte kan doen, moeten de specifieke handeling die de mens verricht toch deels het resultaat zijn van de wil van de mens”. Dus kwamen de scholastici van Ahl oes Soenna wal Djemma’a met het idee dat Allah (�) de handeling schept die de mens wil. Zo is volgens Ahl oes Soenna wal Djemma’a de mens toch verantwoordelijk voor de handelingen, ook al is hij niet de Schepper van de handeling, want Allah (�) is de enigste Schepper van Alle Zaken. De logische redenatie van Ahl oes Soenna wal Djemma’a kan als volgt uiteengezet worden:

Premisse 1: Allah is de Schepper van allesPremisse 2: De handelingen van de mens zijn onderdeel van de scheppingConclusie: Allah is de Schepper van de hande-ling van de mens

3 Het volledige vers leest: “Zij die afgoderij bedrijven zullen zeggen: ‘Als Allah het had gewild hadden wij noch onze vaderen afgoderij bedreven, noch hadden wij iets onwettig verklaard’. Op dezelfde wijze loochenden ook zij die vóór hen waren, totdat zij Onze straf ondergingen. Zeg: ‘Hebt gij enige ken-nis? Toont het ons dan. Gij volgt niets dan vermoedens en gij doet niets dan liegen’.”

April- Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 EXPLICIET16

Gevolgd door:Premisse 1: Allah kan niet slecht doenPremisse 2: De mens doet onrechtvaardige handelingenConclusie: De mens is verantwoordelijk voor de handelingen

En dan ten slotte:Premisse 1: Allah is de Schepper van de hande-ling van de mensPremisse 2: De mens is verantwoordelijk voor de handelingenConclusie: Allah schept wat de mens wil

Ook Al Ahl oes Soenna wal Djemma’a wendde zich hierna tot Koran en Soenna om haar idee met argumenten te staven:

المين ا أعتدنا للظ كم فمن شاء فليؤمن ومن شاء فليكفر إن ب وقل الحق من رنارا أحاط بهم سرادقها وإن يستغيثوا يغاثوا بماء كالمهل يشوي الوجوه

راب وساءت مرتفقا بئس الش

“Het is de waarheid van uw Heer: laat daarom geloven die geloven wil en niet geloven, die niet wil.” (Zie de vertaling van de de betekenis van de Koran, soera Al Kahf 18, vers 29)

نا لا رب ما اكتسبت وعليها ما كسبت لها وسعها إلا نفسا االله يكلف لا إصرا كما حملته على علينا مل تح نا ولا رب أخطأنا أو سينا ن تؤاخذنا إن لنا واغفر عنا واعف به لنا طاقة لا ما لنا تحم ولا نا رب قبلنا من الذين

وارحمنآ أنت مولانا فانصرنا على القوم الكافرين

“Voor haar is wat zij verdient en tegen haar is ook wat zij verdient.” (Zie de vertaling van de de betekenis van de Koran, soera Al Baqara 2, vers 286)

Kritiek op de Al Qadaa wal Qadr volgens de scholasticiAlhoewel de scholastici gecomplimenteerd moeten worden voor hun intenties, zij waren oprecht in hun pogingen de niet-moslims te overtuigen van Islam, zijn er een aantal punten van kritiek die gegeven moeten worden op hun werk. Punten van kritiek die duidelijk maken waarom de arbeid van de scholastici niet geleid heeft tot een juist begrip van het vraagstuk van Al Qadaa wal Qadr.

Het eerste punt van kritiek, en daarmee de eerste reden voor hun falen bij het zoeken naar het antwoord van Islam op het vraagstuk van Al Qadaa wal Qadr, is dat zij de logische methode van denken toegepast hebben bij hun onderzoek. Maar om de logica toe te passen bij onderzoek naar de eigenschappen van Allah (�), dat was een afwijking van hetgeen de moslims door Islam mee opgevoed waren geworden. De moslims waren opgevoed in Islam met het begrip dat de menselijke capaciteit tot onderzoek van dingen beperkt is tot hetgeen de mens waar kan nemen. Zij waren door de Openbaring van Allah (�) aangespoord geworden om hun omgevingen, de dingen die zij waar konden te nemen, te onderzoeken om het bestaan van Allah (�) voor zichzelf te bewijzen en boven alle twijfel te verheffen. En zij waren door de Openbaring aangespoord om de Koran die zij waar konden nemen te onderzoeken, om voor zichzelf te bewijzen dat deze inderdaad het Woord van Allah (�) is. Zodat zij ook hierover geen twijfel meer hoefden te kennen. Maar, de Openbaring leerde hen ook dat de mens zelf geen antwoorden zal kunnen bepalen op vragen betreffende dingen die de mens niet kan waar nemen. De Openbaring leerde hen dat de juiste informatie over Allah (�) - wie Hij is, hoe Hij is, wat Hij van Zijn schepping wil, et cetera - enkel via Hem (�) verkregen kan worden. Oftewel, dat enkel Hij (�) de vragen van de mens betreffende Hem (�) kan beantwoorden, omdat Hij (�) niet direct door de mens waargenomen kan worden en omdat Hij (�) in niets lijkt op hetgeen de mens waar kan nemen.

ولم يكن له كفوا أحد“En niets is Hem in enig opzicht gelijk.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Ichlaas 112, vers 4)

In navolging van de oude Grieken hanteerden de scholastici de logica bij hun pogingen dingen te leren over hetgeen ze niet waar konden nemen, waar eerdere moslims nooit zo iets gedaan hadden. Toen deze moslims zich bezig gingen houden met vraagstukken betreffende het onzienbare, toen weken zij dus af van de

EXPLICIET April - Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 17

Islamitische methode om vraagstukken als deze te onderzoeken. In plaats van in de Koran en Soenna te zoeken naar informatie die Allah (�) over zichzelf geeft, of Hij (�) de mensen dwingt tot het verrichten van bepaalde handelingen of niet, gingen deze moslims ook logisch redeneren los van de Koran en Soenna. Pas nadat zij hun mening hadden bepaald gingen zij kijken in Koran en Soenna.

Een tweede punt van kritiek op de scholastici is het feit dat zij hierdoor in hun onderzoeken het waarneembare begonnen te vermengen met het niet-waarneembare. Bijvoorbeeld de M’oetazila, door onderzoek van het waarneembare vormden zij voor zichzelf een begrip van rechtvaardigheid om vervolgens op basis van dit begrip te oordelen over hoe Allah (�) moest zijn: “dit-en-dit is rechtvaardig, dus Allah (�) moet zo-en-zo zijn”. Oftewel, zij namen het waarneembare, zijnde de mens, om dan op deze basis volgens de logische manier van denken te oordelen over het niet-waarneembare, zijnde Allah (�). Maar, dit is een incorrecte methode omdat het is niet mogelijk dat de mens Allah (�) beoordeeld, omdat Hij (�) boven alles staat dat Hij (�) geschapen heeft. Als de mens over Allah (�) zou oordelen, dan zou dit zijn alsof een klein kind over zijn vader oordeelt. Zou deze oordelen op het moment dat hij door zijn vader thuis wordt gehouden om huiswerk te maken en niet met zijn vriendjes buiten mag spelen, dan zou het kind voorzeker zijn vader oneerlijk en onrechtvaardig vinden: “iedereen mag toch buiten spelen, waarom ik dan niet?”. Maar wanneer het kind ouder wordt en de wereld beter leert begrijpen, dan leert hij langzaam maar zeker ook dat zijn vader niet onrechtvaardig was maar wijs. Omdat zijn vader hem thuis deed blijven om te studeren is het kind opgegroeid om intelligent en geleerd te worden, waar hij zijn ganse leven profijt van heeft.

Dit voorbeeld dient om aan te tonen dat de juistheid van het oordeel afhankelijk is van de kennis op basis waarvan geoordeeld wordt. Het kind in deze heeft de beslissing van zijn vader pas op waarde weten te schatten naarmate hijzelf meer kennis had vergaard over het leven, en hij zijn vader kon begrijpen. Als klein kind,

bij een klein beetje kennis, vond hij zijn vader onrechtvaardig. Maar als ouder kind, bij meer kennis, begreep hij dat wat zijn vader had gedaan eigenlijk goed was. Voor precies dezelfde reden kan de mens Allah (�) niet beoordelen. Want Hij (�) heeft de complete kennis over alle dingen, terwijl de mens slechts een klein deel van de kennis gegeven is. Als de onwetende mens zou oordelen over de Alwetende (�), dan zou hij bijvoorbeeld oordelen over de beslissing van Allah (�) om Sjaytaan te scheppen. Maar kan de mens begrijpen waarom Allah (�) de Sjaytaan (duivel) geschapen heeft, waarom Hij (�) deze de macht heeft gegeven de mensen kwaads in te fluisteren, of waarom Hij (�) deze uitstelt heeft gegeven tot de Laatste Dag? Of kan de mens begrijpen waarom Allah (�) vooralsnog de moslims overheerst laat worden door de koloniale westerse staten, die niets dan slechts met de moslims en hun Islam voor hebben? Bezien vanuit de mens, met zijn beperkte kennis, schuilt hier niets dan slechts is. Maar Allah (�), de Alwetende, weet beter dan de mens. Hij (�) weet het beste, en daarom kan de mens niet oordelen over Hem (�). Dus, het menselijk begrip van rechtvaardigheid heeft niets met Allah (�) van doen, en het was dus onjuist van de scholastici om Allah (�) te beoordelen op basis van wat zij rechtvaardig achtten.

Indien de mens wil weten over Hem (�) die hij niet waarnemen kan en die in niets lijkt op iets van de zaken die de mens wel waarnemen kan, dan is de enigste mogelijkheid hiertoe het bestuderen van hetgeen Hij (�) de mens heeft laten weten over Zichzelf. Dus in plaats van zelf te gaan denken - te fantaseren, eigenlijk - over Hem (�) en over hoe Hij (�) zou moeten zijn, zou de mens Zijn (�) Boodschap moeten nemen waarin Hij (�) vertelt over zichzelf. Maar de scholastici hebben dit niet gedaan, zij hebben zelf ideeën ontwikkeld over hoe Allah (�) zou moeten zijn, ideeën gebaseerd op hun eigen opvattingen, om daarna pas te gaan kijken in de Boodschap van Allah (�). Maar, dit dan weer niet om hun vragen betreffende Hem (�) te laten beantwoorden door Hem (�), maar om hun eigen antwoorden te laten rechtvaardigen door

April- Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 EXPLICIET18

iets in de Boodschap van Hem (�). En dit is een derde punt van kritiek op de scholastici van Al M’oetazila, Al Djibriyya en Al Ahl oes Soenna wal Djemma’a. Niet zoeken zij in de Koran naar de antwoorden van Allah (�), zij zoeken in de Koran naar bevestiging van de antwoorden die zij zelf verzonnen hebben. Het gevolg hiervan is dat bij hen het ominterpreten (at ta’awil) van de verzen van de Koran begonnen is. De scholastici zochten in de Koran niet antwoorden maar naar bevestiging van hun antwoorden, en hierdoor begonnen zij de verzen van de Koran zo uit te leggen dat dezen bevestigden wat de scholastici wilden dat zij bevestigden, oftewel zodat zij betekenden wat de scholastici wilden dat zij betekenden. De juiste interpretatie, daarentegen, zoekt naar de betekenis die Allah (�) aan de verzen heeft gegeven, want de verzen representeren Zijn woorden en Zijn antwoorden op de vragen van de mensen. En dit vereist dat de verzen benaderd worden zonder vooringenomenheid, in objectiviteit, en dus zonder dat men een bepaalde betekenis wil vinden.

Ten slotte als laatste punt van kritiek, voor zowel het Arabische woord Al Qadaa als voor het woord Al Qadr geldt dat hun betekenis niets van doen heeft met het vraagstuk dat door de scholastici behandeld wordt onder de noemer Al Qadaa wal Qadr. Beide woorden kennen verschillende betekenissen volgens het woordenboek, en beiden worden door Islam gebruikt enkel en alleen met betrekking tot Allah (�) en niet met betrekking tot de mensen, of dezen nu handelingen verrichten uit vrije wil of conform een Goddelijk Decreet. Zo blijkt bijvoorbeeld voor wat betreft Al Qadr en de verzen die in de Koran die dit woord gebruiken:

في الذين خلوا له سنة االله ما كان على النبي من حرج فيما فرض االله قدرا مقدورا من قبل وكان أمر االله

“... en het gebod van Allah is een vastgestelde verordening (qadaran maqdoeran)” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Ahzaab 33, vers 38)

Oftewel, het gebod van Allah (�) is een onveranderbaar gebod, een definitieve beslissing. Het Oordeel van Allah (�) is onveranderbaar en zal blijven zoals het is.

رنا الأرض عيونا فالتقى الماء على أمر قد قدر وفج

“En Wij spleten de aarde door bronnen, waar door de wateren elkander ontmoetten volgens een vastgesteld plan (‘ala amrin qad qoedir).” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Qamar 54, vers 12)

Oftewel, het water verzamelde zich volgens een door Allah (�) vastgesteld plan om het volk van Noeh te doen verdrinken.

ر فهدى (٣) ك الأعلى (١) الذي خلق فسوى (٢) والذي قد سبح اسم رب

“Verheerlijk de Naam van uw Heer, de Allerhoogste. Die schept en vervolmaakt. En Die bepaalt en leidt (walladhi qaddara fahada).” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al ‘Ala 87, vers 1 - 3)

Dus Degene die alles geschapen heeft, Hij heeft alles geschapen met bepaalde behoeftes, en Hij heeft Zijn Schepping volmaakt doen laten zijn door iedere behoefte van ieder levend wezend een (mogelijkheid op) bevrediging te geven. En daarom zegt Allah (�) ook:

ر فيها أقواتها في أربعة أيام وجعل فيها رواسي من فوقها وبارك فيها وقدائلين سواء للس

“Hij heeft de bergen daarop gesteld (de aarde na haar schepping) en heeft deze gezegend, en er op de voedingsmiddelen bepaald (wa qaddara fiha aqwataha) gelijkelijk voor hen die hiernaar zoeken” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Foessilat 41, vers 10)

Dus door Zijn (�) besluit bevinden zich op de aarde de middelen ter bevrediging van de behoeften van de levende wezens, die Hij (�) in hen geschapen heeft, in de juiste verhoudingen.

رنا بينكم الموت وما نحن بمسبوقين نحن قد

EXPLICIET April - Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 19

“Wij hebben de dood onder u verordend (wa nahnoe qaddarna bainakoem oel mawta) en Wij kunnen niet worden tegengehouden.”(Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Waaqiya 56, vers 60)

Ook hier betreft het vers een beslissing van Allah (�), en wel dat de dood onder de mensen van verschillende periodes zal zijn. Sommige mensen zullen kort leven, anderen middellang en weer andere lang.

ها لمن الغابرين رنا إن إلا امرأته قد

“Wij hebben besloten, dat zij tot degenen zal behoren die achterblijven (qaddarna, innaha lamin al ghabirin).”(Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Hidjr 15, vers 60)

In andere voorbeelden verwijst Al Qada naar de wijsheid van Allah (�) die alles omvat. Allah (�) weet alles wat geweest is, en Hij (�) weet alles dat plaats zal vinden, en niet vindt plaats zonder dat Hij (�) het plaats laat vinden. Zo sprak de Boodschapper van Allah (�) eens:

Adam en Moesa waren in een dispuut verwikkeld. Moesa zei: “Ben jij Adam, degene die zijn nageslacht uit het Paradijs verdreef?”. En Adam sprak: “Ben jij Moesa, die Allah uitgekozen heeft met Zijn Boodschap en Zijn directe toespraak? En dan werp jij mij een zaak voor die neergeschreven was (qoedira alay), nog voordat ik geschapen werd?” Zo versloeg Adam Moesa in het debat.(Al Boechari)

“Qoedira alay” betekent hier “geweten door Allah”. In andere overleveringen spreekt de Boodschapper van Allah (�) over “Qadr illahi” (Qadr van Allah), en ook hier wordt dan verwezen naar het Weten van Allah (�). Zoals in de hadith waarin ‘Oemar bin al Chattab zijn reis naar Asj Sjam afbreekt omdat aldaar de pest was uitgebroken. Één van de sahaba wierp ‘Oemar op dat moment voor: “Vlucht jij voor de Qadr van Allah?”, oftewel probeer je te ontkomen aan hetgeen Allah (�) bepaald heeft dat moet

plaatsvinden. ‘Oemar antwoordde: “Jawel, wij vluchten van de Qadr van Allah naar de Qadr van Allah. Stel je voor dat je een kameel had en je een dal betrad met een deel vruchtbare grond en een deel dorre grond. Als je dan zou grazen op de vruchtbare grond, doe je dit dan niet met de Qadar van Allah? En als je dan zou grazen op de dorre grond, doe je dit dan ook niet met de Qadar van Allah?”. Oftewel, “Qadr illahi” betekent hier dat Allah (�) al weet wat gaat gebeuren en dat Hij dit reeds neergeschreven heeft.

Dus het begrip Al Qadr behoort tot de begrippen die verschillende betekenissen kennen, en het verwijst ondermeer naar het weten van Allah (�), het plan van Allah (�), de tijdsbepaling van Allah (�) en het scheppen met bepaalde eigenschappen door Allah (�). In geen van deze betekenissen wordt verwezen naar het vraagstuk of de mens zijn handelingen nu uit vrije wil verricht of volgens een Goddelijk Decreet. Anders gezegd, de Qadr van de Koran en Soenna heeft niets van doen met het thema van het vraagstuk “Al Qadaa wal Qadr” van de scholastici.

Voor wat betreft Al Qadaa geldt identiek hetzelfde. In de Koran wordt dit woord met verschillende betekenissen gebruikt, geen enkele waarvan ook maar iets te doen heeft met het Al Qadaa wal Qadr van de scholastici:

ا يقول له كن فيكون ماوات والأرض وإذا قضى أمرا فإنم بديع الس

“Wondere Schepper van de hemelen en aarde. Wanneer Hij iets besluit, zegt Hij slechts ‘Wees’ en het wordt (wa idha qada amran fa innama yaqoeloe lahoe koen fa yakoen).” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Baqara 2, vers 117)

Dit betekent dat indien Allah (�) iets besluit, dat het dan ook wordt zonder dat iets of iemand hier tegen in kan brengen.

ى عنده ثم أنتم هو الذي خلقكم من طين ثم قضى أجلا وأجل مسم

April- Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 EXPLICIET20

ترون تم“Hij is het, Die u uit klei schiep en daarna een termijn bepaalde (hoewalladhi khalaqakoem min tinin thoemma qada adschalan). De vastgestelde termijn is bij Hem. Toch twijfelt gij.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Ana’am 6, vers 2)

Ook hier besluit Allah (�) tot de schepping, en Hij bepaalt voor de schepping eigenschappen, en Hij besluit tot het geven van een door Hem bepaalde levensspanne voor Zijn schepping.

قال نا ورب بلى قالوا بالحق هذا أليس قال هم رب على وقفوا إذ ترى ولو فذوقوا العذاب بما كنتم تكفرون

“Hij is het, Die uw ziel in de nacht neemt en weet hetgeen gij overdag doet; daarna wekt Hij u weder op, opdat de vastgestelde termijn moge worden voltooid (liyoeqda adschaloen moesamman). Dan is uw terugkeer tot Hem. Daarna zal Hij u inlichten over hetgeen gij deedt.”(Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Ana’am 6, vers 30)

Dat wil zeggen, hetgeen Hij (�) besluit moet plaatsvinden.

ك ألا تعبدوا إلا إياه وبالوالدين إحسانا إما يبلغن عندك الكبر وقضى ربأحدهما أو كلاهما فلا تقل لهمآ أف ولا تنهرهما وقل لهما قولا كريما

“Uw Heer heeft besloten, zeggende: ‘Aanbidt niemand anders dan Mij (wa qada rabboeka alla ta’aboedoe illa iyyah)’.”(Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Israa 17, vers 23)

De term Al Qadaa wordt door Allah (�) dus eveneens gebruikt om verschillende zaken aan te geven. Qadaa kent eveneens verschillende betekenissen: het scheppen door Allah (�) in bepaalde vorm en met door Hem bepaalde eigenschappen, het bepalen van een gebeurtenis door Allah (�), het plaats laten vinden van een gebeurtenis door Allah (�), de onvermijdelijkheid van het plaatsvinden van een door Allah (�) bepaalde gebeurtenis, het uitvaardigen van een bevel. In de voorbeeld van Al Qadaa in de Koran wordt verteld over de eigenschappen van Allah

(�) en Zijn handelingen, en niet de handelingen van de mens die het onderwerp zijn van het vraagstuk Al Qadaa wal Qadr.

Het juiste begrip van Al Qadaa wal Qadr

De scholastici die het vraagstuk van Al Qadaa wal Qadr hebben geïntroduceerd onder de moslims zo’n 100 na de Hidjra hebben dit vraagstuk behandeld gebruik makende van een verkeerde methode. En, zij hebben een vraagstuk willen behandelen dat als onderwerp heeft de handelingen van de mensen, of er een vrije wil bestaat voor de mens bij zijn handelingen, waarbij zij de termen Al Qadaa en Al Qadr geïntroduceerd hebben alhoewel nergens in de Openbaring deze termen gebruikt worden in een context die spreekt over de handelingen van de mensen. Al Qadaa en Al Qadr worden door Allah (�) gebruikt wanneer Hij (�) de mensen informeert over Zijn (�) Alwetendheid en dat alles bij Hem (�) geschreven staat nog voor het moet plaatsvinden omdat Hij al weet dat het plaats zal vinden; en wanneer Hij (�) hen informeert over Zijn Almacht, hoe Hij alles geschapen heeft met bepaalde eigenschappen, en hoe niets plaats zal kunnen vinden zonder Zijn toestemming en hoe al wat Hij (�) wil onvermijdelijk plaats zal vinden. Dus de verzen en overleveringen die spreken over Al Qadaa en Al Qadr zijn niet het juiste uitgangspunt bij het vraagstuk Al Qadaa wal Qadr, omdat zij allen niets met het onderwerp van Al Qadaa wal Qadr - doet de mens zijn handelingen uit vrije wil of niet, en wordt hij voor hetgeen resulteert uit zijn handelingen verantwoordelijk gehouden of niet - van doen hebben. Het onderwerp is, is de mens gedwongen handelingen te verrichten, goed of slecht, of is hem een keus gelaten? En, heeft de mens de keus een handeling te ondernemen of te laten, of heeft hij dit niet?

Dit onderwerp moet beginnen met een studie van de realiteit van het menselijk handelen, en ieder individu die het gedrag van mensen nauwkeurig bestudeert zal waarnemen dat de mens leeft in twee “sferen”. Er is een sfeer waar handelingen plaatsvinden en waarin de mens dominant is, en er is een andere sfeer waarin de

EXPLICIET April - Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 21

mens gedomineerd wordt. De sfeer waarin de mens dominant is, is het domein waarin de vrije wil van de mens geldt en waar de handelingen plaatsvinden die de mens verricht op basis van deze vrij wil. In de andere sfeer, de sfeer waar de mens gedomineerd wordt, leeft hij en vinden handelingen plaats waar zijn vrije wil geen zeggenschap over heeft, of deze handelingen nu van het individu uitgaan of niet

Voor wat betreft de handelingen die het individu onderneemt in de sfeer waar de mens niet domineert, met dezen heeft de mens niets van doen, ook niet in hun bestaan. Deze handelingen kunnen in twee typen opgedeeld worden. Dit zijn enerzijds de handelingen die in het licht van de wetten van universum plaats moeten vinden, en anderzijds de handelingen die weliswaar niet behoren tot de wetten van het universum maar desalniettemin toch buiten de invloedssfeer van de mens vallen. Voor wat betreft de handelingen die resulteren uit de wetten die gelden voor het universum, aan deze is de mens volledig onderdanig. Hij is gedwongen voort te gaan in het universum en het leven, ondergeschikt aan bepaalde wetten die onveranderbaar zijn. Dientengevolge zijn de handelingen die van de mens uitgaan of die de mens overkomen in deze sfeer, buiten de wil van de mens. Hij is gedwongen en heeft geen keuze. De mens komt tot bestaan buiten zijn wil en zal zijn bestaan beëindigt zien worden buiten zijn wil. Hij zal met enkel zijn lichaam ter beschikking nooit kunnen vliegen, noch op water kunnen lopen, noch zal

hij zelf de kleur van zijn ogen kunnen bepalen. Het was Allah (�) die dit alles zo geschapen heeft zonder dat de geschapen dienaar hier enige vorm van zeggenschap bij heeft gehad. Allah (�) heeft de wetten van het universum geschapen, en Hij (�) maakte dezen tot een ordening waar volgens het universum voort gaat, zonder dat het de mogelijkheid heeft van deze wetten af te wijken.

De handelingen die buiten de invloedssfeer van mens liggen, die hij niet kan voorkomen maar die desalniettemin toch niet vallen onder de wetten van het universum, zijn de handelingen die mens aangaat of ondergaat buiten zijn wil. Een voorbeeld van een dergelijke handeling is het vallen van een persoon van een muurtje boven op een ander persoon, die als gevolg hiervan zijn nek breekt en sterft. De persoon die valt doodt met zijn vallen een andere persoon, maar deze handeling was niet zijn wil. Hij ging de handeling aan maar buiten zijn wil. De persoon op wie gevallen wordt ondergaat de handeling, en dit is buiten zijn wil. Of een ander voorbeeld, het schieten van een vogel door een persoon waarbij de kogel de vogel mist maar onbedoeld een persoon treft die vlak achter de vogel te voorschijn gekomen is, en deze doodt. Of wanneer een bus onbedoeld van de weg vliegt, of wanneer een vliegtuig onfortuinlijk naar beneden stort. Dit zijn voorbeelden waar de chauffeur of piloot geen kans zag het ongeval te voorkomen en dus met zijn handeling de dood van de andere mensen heeft veroorzaakt. Dit zijn allen handelingen die van de mens uitgegaan zijn of die de mens overkomen zijn, en die vallen buiten de wetten van het universum, maar die in strijd zijn met de wil van de mens en buiten diens controle. Al deze handelingen, die plaats vinden in de sfeer waarin de mens gedomineerd wordt, vallen onder Qadaa omdat Allah (�) de enige is die dezen heeft voorbeschikt. Dientengevolge wordt de mens ook niet verantwoordelijk gehouden voor deze handelingen, of zij nu goed zijn of schadelijk - al weet alleen Allah (�) wat goed is en wat slecht - en of hij ze nu als prettig ervaart of juist niet, omdat de mens geen invloed over ze uitoefent. Want Allah (�) zegt:

De mensdomineert

De mens wordtgedomineerd

Qadaa

De natuurwetten

Handeling los van de wilvan de mens

April- Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 EXPLICIET22

يئة فلا يجزى إلا مثلها من جاء بالحسنة فله عشر أمثالها ومن جاء بالسوهم لا يظلمون

“Wie een goede daad verricht zal tienmaal zoveel ontvangen, maar wie een slechte daad verricht zal alleen een daaraan gelijke vergelding ontvangen; hen zal geen onrecht worden aangedaan.”(Zie de vertaling van de de betekenis van de Koran, soera Al An’aam 6, vers 160)

كسبت ما نفس كل ووفيت فيه ريب لا ليوم جمعناهم إذا فكيف وهم لا يظلمون

“Hoe zal het dan zijn, wanneer Wij hen verzamelen op de Dag, waarover geen twijfel bestaat en waarop elke ziel voor hetgeen zij verdient ten volle zal worden betaald en hun geen onrecht zal worden aangedaan.” (Zie de vertaling van de de betekenis van de Koran, soera Al Imraan 3, vers 25)

De mens beschikt niet over enige informatie over deze handelingen, noch over de manier waarop dezen plaats vinden, en evenmin is hij in staat hen te verwijderen of te voorkomen. De mens moet derhalve geloven in het feit dat deze Qadaa afkomstig is van Allah (�).

Betreffende Qadr, het is duidelijk dat zowel de handelingen die plaats vinden in de sfeer die de mens domineert als de handelingen die plaats vinden in de sfeer waarin de mens gedomineerd wordt, voorwerpen betreffen in het universum, de mens en het leven. Allah (�) heeft deze feiten met bepaalde eigenschappen geschapen. Zo is bijvoorbeeld vuur met de eigenschap van branden geschapen, is hout geschapen met de eigenschap dat het vlam kan vatten, en heeft het mes de eigenschap dat het snijdt. Hij (�) maakte deze eigenschappen tot onmisbaar volgens de wetten van het universum, en zodanig dat zij niet veranderen. Als het een eigenschap lijkt te veranderen dan zou dit betekenen dat Allah (�) de eigenschap van het voorwerp heeft veranderd. Een dergelijke gebeurtenis zou onnatuurlijk zijn. Dit zijn wonderen die enkel de Profeten overkomen. Allah (�) is degene die de eigenschappen van de feiten schept en Hij (�)

heeft in de mens de eigenschap van instincten en behoeften geschapen. Deze instincten en behoeften zijn met bepaalde eigenschappen geschapen. Zo is door Hem (�) bijvoorbeeld aan het voortplantingsinstinct de eigenschap van lust meegegeven. En de organische behoeften hebben de behoeften aan eten en drinken meegekregen. En Hij (�) heeft deze eigenschappen onafscheidelijk van de instincten en behoeften gemaakt. Het zijn deze bepaalde eigenschappen in feiten, geschapen door Allah (�), die voor het feit Al Qadr zijn. Enkel Allah (�) heeft de feiten geschapen, net als de instincten en de behoeften, en Hij (�) heeft voor dezen eigenschappen voorgeschreven (qaddara). Deze eigenschappen komen niet voort uit de feiten zelf, evenmin heeft de mens er iets mee van doen, noch heeft hij invloed op hun bestaan gehad. Daarom moet de mens geloven in het feit dat dezen door Allah (�) in de objecten voorgeschreven zijn. Deze eigenschappen kunnen door de mens benut worden voor handelingen in lijn met de geboden van Allah (�), en dus op een goede manier; of in overtreding van zijn geboden, en dus op de foute manier. Dit betekent dat wanneer de eigenschappen van objecten gebruikt worden in reactie op de instincten en behoeften in overeenstemming met de geboden van Allah (�), de handeling als goed kwalificeert, terwijl indien de handelingen slecht zijn indien zij de geboden van Allah (�) overtreden. Dus gebruikt de mens de eigenschap van het mes - snijden - volgens de Wet van Allah (�), bijvoorbeeld om een brood te snijden en te delen met arme mensen, dan heeft hij goed gedaan. Als hij deze zelfde eigenschap gebruikt om te stelen, dan heeft hij slecht gedaan.

Derhalve zijn al de handelingen - goed of slecht - die plaats vinden in de sfeer waarin de mens gedomineerd wordt afkomstig van Allah (�). Al de attributen van feiten en van de instincten en behoeften, of zij nu goed of slecht tot gevolg hebben, zijn eveneens afkomstig van Allah (�). En voor deze reden moet de moslim geloven dat Qadaa - goed of slecht - afkomstig is van Allah (�). Oftewel, hij moet geloven dat de natuurlijke eigenschappen van feiten afkomstig

EXPLICIET April - Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 23

zijn van Allah (�), of zij nu in goed of in slecht resulteren, en dat de mens geen invloed over hen uitoefent. Dit betekent dat de levensspanne van de mens (edjel), zijn voorziening (risq) en ziel (roeh) van Allah (�) afkomstig zijn. Op dezelfde manier zijn de instinctieve behoefte aan seks en het instinctieve verlangen naar eigendom, zoals zij resulteren uit het voortplantings- en overlevingsinstinct, tezamen met dorst en honger, behorende tot de organisch behoeften, afkomstig van Allah (�).

Dit was voor wat betreft de sfeer waarin de mens gedomineerd wordt en de eigenschappen van al de objecten. Voor wat betreft de sfeer waarin de mens domineert, hierin gaat de mens voort volgens het systeem dat hij verkiest, of dit nu de wet van Allah (�) is of enig ander. Dit is de sfeer waarin de handelingen die de mens verricht of die hem overvallen het resultaat zijn van de vrije wil. Zo eet de mens wat hij wil en loopt, rent en reist hij waar hij wil, wanneer hij wil. Evenzo kan de mens afzien van deze handelingen indien hij wil. En hij snijdt met het mes wanneer hij wil, of brandt met het vuur. Hij bevredigt zijn voortplantingsinstinct zo hij wil, of zijn instinctieve verlangen naar eigendom, evenals zijn behoefte aan voeding. Hij handelt wel of niet uit vrije wil, en dit is de reden waarom de mens verantwoordelijk wordt gesteld voor deze handelingen, de handelingen die hij verricht in deze sfeer.

De eigenschappen van feiten, behoeften en instincten, die Allah (�) hen voorgeschreven heeft en in hen intrinsiek heeft gemaakt beïnvloeden de uitkomst van handelingen. Maar, deze eigenschappen ondernemen zelf geen handelingen. Het is de mens die de handeling onderneemt en bij deze de eigenschappen van de attributen gebruikt. De instinctieve behoefte aan gemeenschap met het andere geslacht, welke voortkomt uit het voortplantingsinstinct, kan zowel voor goed als voor slecht gebruikt worden. En de honger die voortkomt uit de organische behoefte aan voeding kan eveneens gebruikt worden zowel voor goed als voor slecht. Maar de keuze tussen goed slecht wordt gemaakt door

de mens en niet door het instinct of de behoefte. Allah (�) heeft de mens geschapen met verstand zodat hij kan begrijpen en Allah (�) heeft het verstand het vermogen gegeven tot begrip en oordeel. En, het verstand geeft de mens de mogelijkheid onderscheid te maken tussen het goede pad en het kwade:

وهديناه النجدين

“En wij hebben hem (de mens) de twee paden (van goed en slecht) getoond.”(Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran,soera Al Balad 90, vers 10)

Allah (�) heeft in de mens tevens het vermogen geschapen om de verdorvenheid te onderscheiden van de verhevenheid:

فألهمها فجورها وتقواها

“Hij deed begrijpelijk zijn wat slecht (foejoer) en wat goed (taqwa) is.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Asj Sjams 91, vers 8)

Wanneer de mens reageert op zijn instincten en behoeften in lijn met de geboden en verboden van Allah (�), dan verricht hij goede handelingen en gaat hij voort op het pad van verhevenheid. Wanneer de mens reageert op zijn instincten en behoeften maar de wetten van Allah (�) daarbij overtreedt, dan verricht hij slechte handelingen en volgt hij het pad van verdorvenheid. Daarom komt bij al deze handelingen het goede zowel als het slechte van de mens. Hij reageert op zijn behoeften en instincten volgens de geboden en verboden van Allah (�) en doet derhalve goed, of hij reageert op zijn behoeften en instincten de geboden en verboden van Allah (�) overtredend en doet slecht. Daarom wordt de mens beoordeeld op zijn handelingen binnen de sfeer waarin hij domineert. Hij zal worden beloond of bestraft omdat hij het is die de handeling onderneemt zonder dat hij ertoe gedwongen wordt. Dus hoewel de eigenschappen van de instincten en behoeften door Allah (�) geschapen zijn en hun potentie tot goed en kwaad dus ook van Allah (�) is, heeft Allah (�) deze eigenschappen niet zo geschapen dat ze de mens tot specifieke handelingen dwingen. Dit betreft zowel

April- Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 EXPLICIET24

handelingen die Allah (�) tevreden stellen, dus de goede handelingen, als de handelingen die Allah (�) niet tevreden stellen, de slechte handelingen. Immers, de eigenschap van branden is niet zo geschapen dat de mens gedwongen is dingen te verbranden, of dit nu zou resulteren in tevredenheid bij Allah (�) of niet, oftewel in goed of slecht.

Toen Allah (�) de mens schiep met zijn instincten, behoeften en verstand, begunstigde Hij (�) hem met het vermogen tot kiezen tussen het verrichten van een handeling en het juist niet verrichten van een handeling. En verder heeft Hij (�) de eigenschappen van feiten, instincten en behoeften niet zo geschapen dat zij de mens dwingen specifieke handelingen te verrichten of juist niet te verrichten. De mens is derhalve vrij handelingen te verrichten, gebruikt makend van het verstand waarmee Allah (�) de mens heeft begunstigd, en Hij (�) heeft dit tot de plaats gemaakt waar de sjar’ai verantwoordelijkheid geldt. Dientengevolge zal Allah (�) de mens belonen wanneer hij goede handelingen verricht, indien zijn verstand heeft gekozen deze handelingen te verrichten volgens de geboden en verboden van Allah (�). Allah (�) zal de mens tevens bestraffen voor de slechte handeling die hij verricht, indien de handeling het resultaat is van de keus van het verstand de geboden en verboden van Allah (�) te overtreden. Bestraffing volgt dus indien de handeling, die resulteert uit de instincten en behoeften van de mens, de voorschriften van Allah (�) overtreedt. Allah (�) zegt:

كل نفس بما كسبت رهينة

“Elke ziel is als een pand voor hetgeen zij doet.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Moeddaththir 74, vers 38)

Voor wat betreft de kennis van Allah (�) (ilmoellah), deze dwingt de mens niet handelingen te verrichten. Allah (�) weet dat de mens vrij de handeling zal verrichten.

Het uitvoeren van de handelingen is niet het resultaat van de kennis van Allah (�). De eeuwige kennis van Allah (�) houdt in dat Allah (�) weet welke handelingen de mens zal verkiezen te verrichten. Dat deze kennis reeds beschreven staat in Al Lauh al Mahfoeth bevestigt enkel de alomvattende kennis van Allah (�). De wil van Allah (�) (iraadatoellah) dwingt de mens evenmin handelingen te verrichten. Het betekent dat in Zijn (�) Koninkrijk niets plaats kan vinden zonder Zijn (�) toestemming, wat betekent dat niets plaats kan vinden tegen Zijn (�) wil. Dus, als de mens een handeling verricht en Allah (�) heeft deze verrichting niet voorkomen maar de mens heeft gelaten te handelen, in afwezigheid van dwang, dan heeft de mens gehandeld naar de wil van Allah (�) en niet tegen Zijn (�) wil. De mens zelf heeft de handelingen gekozen en verricht, en de wil van Allah (�) heeft hem niet gedwongen aldus te handelen.

Dit was het vraagstuk van Al Qadaa wal Qadr, een juist begrip waarvan ervoor zal zorgen dat de mens goed doet en weg blijft van wat slecht is omdat hij zich realiseert dat Allah (�) hem ziet en hem verantwoordelijk zal stellen voor zijn daden. En omdat hij zich realiseert dat Allah (�) hem heeft begunstigd met de keus handelingen te verrichten of juist niet, waarbij hij berispt en bestraft zal worden mocht hij andere dan de goede handelingen verkiezen. Daarom ook vindt men dat de ware gelovige die het onderwerp Al Qadaa wal Qadr juist begrijpt en die op de hoogte is van de verstandelijke capaciteiten waarmee hij begunstigd is, zeer bewust de verordeningen van Allah (�) volgt en angst voor Hem (�) toont. Hij spant zich tot het uiterste in om de geboden van Allah (�) na te komen en weg te blijven van de verboden van Allah (�), uit angst voor de bestraffing van Allah (�), en uit verlangen naar Zijn (�) Paradijs (djenna), en datgene wat al het andere te boven gaat, namelijk de tevredenheid van Allah (�) (ridwanallah).

EXPLICIET April - Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 25

Een introductie tot Een introductie tot de realiteit van Isjtihaadde realiteit van Isjtihaad

Introduct ie

Het Arabische woord isjtihaad is afgeleid van de stam “ jehede”. Taalkundig betekent isjtihaad hetzelfde als “masjaqqa” of “ joehd”, oftewel “inspanning” in het Nederlands. Als term binnen de Islamitische cultuur verwijst isjtihaad naar de inspanning om Goddelijke Oordelen te bepalen voor specifieke kwesties. De formele definitie van isjtihaad als term binnen de Islamitische cultuur is als volgt: “Het inzetten van het vermogen van een moejtahid (geleerde in isjtihaad) ter verkrijging van een Goddelijk Oordeel middels istinbaat”, waarbij opgemerkt moet worden dat istinbaat de inspanning is om oordelen te extraheren uit de wetteksten van Islam. Istinbaat, met andere woorden, is de inspanning om uit een wettekst een Goddelijk Oordeel te extraheren, terwijl isjtihaad de inspanning is om de wetteksten en de Goddelijke Oordelen die hieruit resulteren te gebruiken om een specifieke kwestie op te lossen.

Isjtihaad was reeds bekend bij de eersten van moslims. Bijvoorbeeld is overgeleverd door Aboe Dawoed en Al Haakim dat een metgezel van de Profeet (�) vertelde dat terwijl op reis hij een natte droom had ervaren. Hij vertelde dat hij vervolgens angst kende om de ghoesl (grote rituele wassing) te verrichten, en wel omdat het zo ontzettend koud was. Hij vreesde namelijk dat hij door het verrichten van ghoesl dood zou vriezen. Dus in plaats van ghoesl te verrichten deed de metgezel tayammoem (de wassing

met fijn stof), om vervolgens de salaat Al Fajr (het ochtendgebed) te verrichten tezamen met zijn reisgenoten. Deze gebeurtenis bereikte de Profeet (�) die vroeg:

Oh Amr! Je hebt het gebed verricht tezamen met je metgezellen terwijl je djoenoeb (in staat van onreinheid) was? Amr zei: “Daarop herhaalde ik voor hem (�) het vers

كان بكم رحيما ولا تقتلوا أنفسكم إن االله‘En pleegt geen zelfmoord. Voorwaard, Allah is Meest Genadig voor jullie’ (4:29).

Toen lachte de Profeet (saw) en zei niets meer”. En het zwijgen van de Profeet (�) betekent zijn (�) goedkeuring.

Dit voorbeeld is heel duidelijk in de bevestiging dat de desbetreffende sahabi isjtihaad heeft verricht. De sahabi kende de wetteksten van Islam en hij begreep uit deze wetteksten bepaalde Goddelijke Oordelen (istinbaat). Voor zijn specifieke situatie, djoenoeb op het moment dat het gebed verricht moest worden maar te koud om te wassen, zocht hij een oplossing. Dus zocht hij naar een wettekst die van toepassing was op zijn situatie. Na de wettekst gevonden te hebben die naar zijn mening toepasselijk was voor zijn kwestie, paste hij het Goddelijk Oordeel dat hoort bij deze wettekst toe als oplossing voor zijn probleem. Dit is isjtihaad, en dit voorbeeld is heel duidelijk dat de Profeet (�) dit goedgekeurd heeft.

“Oh Allah, geef hem een stevig begrip van de religie, en leer hem de interpretatie!” - Profeet Mohammed (�) in een smeekbede voor Ibn Abbas (ra)

April- Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 EXPLICIET26

De grenzen van isjtihaad

هو الذي أنزل عليك الكتاب منه آيات محكمات هن أم الكتاب وأخر متشابهات فأما الذين في قلوبهم زيغ فيتبعون ما تشابه منه ابتغاء الفتنة وابتغاء تأويله وما يعلم تأويله إلا االله والراسخون في العلم يقولون آمنا

ر إلا أولوا الألباب ك نا وما يذ به كل من عند رب

“Hij is het, Die u het Boek heeft nedergezonden; er zijn verzen in, die duidelijke oordelen zijn, zij vormen de grondslag van het Boek, en er zijn andere (verzen) die zinnebeeldig (open voor interpretatie) zijn.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Imraan 3, vers 7)

Alvorens in te gaan op de realiteit van isjtihaad is het noodzakelijk de twee beperkende factoren betreffende isjtihaad uiteen te zetten. Ten eerste, een oordeel in de Islamitische Sjari’a kan niet anders dan gebaseerd zijn op de wetteksten van Islam. Dit betekent dat wanneer oplossingen gezocht worden in bronnen anders dan de wetteksten van Islam, dat dit dan geen isjtihaad kan zijn. Ten tweede, waar en wanneer het oordeel van Islam eenduidig en definitief is, daar kan geen isjtihaad bestaan. Immers, onder isjtihaad wordt geprobeerd om bij een kwestie de relevante wetteksten te vinden, om deze kwestie vervolgens op te lossen volgens het Goddelijk Oordeel dat resulteert uit deze wetteksten. Maar wanneer de kwestie er één is die heel expliciet in de wetteksten met definitieve oorsprong (qatai oedh dhoeboet) behandeld wordt, en ook nog eens door middel van uitspraken die eenduidig zijn in hun betekenis (qatai oed dalala), dan bestaat er in het geheel geen noodzaak om te “zoeken” naar het Goddelijk Oordeel dat gebruikt moet worden om de kwestie op te lossen. Een voorbeeld hiervan is de kwestie betreffende de rente (riba):

يطان من با لا يقومون إلا كما يقوم الذي يتخبطه الش الذين يأكلون الربا فمن با وأحل االله البيع وحرم الر ا البيع مثل الر هم قالوا إنم المس ذلك بأنه فانتهى فله ما سلف وأمره إلى االله ومن عاد فأولـئك ب جاءه موعظة من ر

أصحاب النار هم فيها خالدون

“Maar Allah heeft de handel toegestaan, en de rente verboden.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Baqarah 2, vers 275)

Uit deze uitspraak van Allah (�) kan slechts één enkel oordeel begrepen worden, namelijk dat de rente verboden is. Tevens is het zeker dat deze uitspraak, en dus dit oordeel, afkomstig is van Allah (�) want het is afkomstig uit de Koran. Dit oordeel is daardoor dus definitief, want qatai oed dalala en qatai oedh dhoeboet. Er kan dus niet gediscussieerd worden over vragen als “welke verzen zijn nu precies van toepassing op de kwestie rente” en “wat is nu precies de betekenis van deze verzen”, want dit is duidelijk. En dus is het Goddelijk Oordeel betreffende riba duidelijk en is er geen isjtihaad.

Het proces van isjtihaad

Wat zul je doen als je een zaak voorgelegd wordt om over te oordelen? Moe’adh zei: “Ik zal oordelen volgens het boek van Allah”. De Profeet (�) vroeg: Wat als je de oplossing niet vindt in het Boek van Allah?. Moe’adh zei: “Dan zal ik oordelen volgens de Soenna van de Profeet”. De Profeet vroeg: Wat als je de oplossing niet vindt in de Soenna van de Profeet? Moe’adh zei: “Dan zal ik isjtihaad doen om tot een oordeel te komen”. De Profeet klopte Moe’adh op de schouder en zei: Gezegend zij Allah, die de boodschapper van Zijn Profeet heeft geleid tot wat Hem en Zijn Profeet tevreden stelt. - Profeet Mohammed toen hij Moe’adh bin Djebbel aanstelde als wali (gouverneur) voor Jemen.

Bij de kwesties waarvoor niet zo een definitief en eenduidig antwoord is gegeven door Islam, daar is isjtihaad vereist wil men dezen op kunnen lossen op de manier die Islam verordend heeft, namelijk volgens de Goddelijke Oordelen van Islam. Dit proces van isjtihaad kent de volgende stappen:

EXPLICIET April - Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 27

1. Definiëren

Als allereerste moet de kwestie waarvoor men een oplossing zoekt heel precies begrepen worden. Dus als een moesjtahid de vraag wordt gesteld “mag ik voetbal spelen”, dan is het noodzakelijk dat hij voor zichzelf duidelijk laat worden wat precies voetbal is, wat voetbal spelen inhoudt voor degene die de vraag stelt, met wie de vraagsteller voetbal wil spelen, wanneer de vraagsteller voetbal wil spelen, of de vraagsteller een man of een vrouw is, waar hij of zij voetbal wil spelen, et cetera. Over de realiteit van de kwestie moet namelijk geoordeeld worden, en derhalve is het van fundamenteel belang dat de moesjtahid niet een verkeerd begrip van de kwestie hanteert bij zijn arbeid maar in plaats hiervan een correct begrip.

2. Bepaling van bronnen

De tweede stap onder het proces van isjtihaad is een stap binnen het vakgebied van de ‘oesoel oel fiqh. De moesjtahid moet voor zichzelf bepalen welke bronnen hij gaat hanteren bij zijn behandeling van de

kwestie. Koran en Soenna als vanzelfsprekend, maar dan resteren er nog vragen altijd die beantwoord moeten worden.

Zoals bijvoorbeeld:-Welke ahadith zijn betrouwbaar en welken niet? - Is idjma’a een bron van wetgeving of niet?

- Zo ja, welke idjma’a is precies een bron van wetgeving: de idjma’a oes sahaba, of de idjma’a al ‘oelamaa, of de idjma’a al oemma?

- En, is qiyaas (analogie) een bron van wetgeving of niet?

3. Bepaling van de relevante wetteksten

Ook de derde stap onder het proces van isjtihaad betreft in feite de ‘oesoel oel fiqh. De moesjtahid moet voor zichzelf bepalen welke regels hij gaat hanteren bij zijn zoektocht naar relevante wetteksten. De wetteksten van Islam zijn namelijk niet allemaal van algemene toepasbaarheid. Soms beperkt de context van de uitspraak de toepasbaarheid van de uitspraak, soms wordt de toepasbaarheid van de uitspraak beperkt door de manier waarop de uitspraak gedaan is, en in weer andere voorbeelden beperkt de reden voor openbaring (iilah) de toepasbaarheid van de uitspraak. Voor wat betreft dit laatste, een voorbeeld hiervan is:

وهم وخذوهم فإذا انسلخ الأشهر الحرم فاقتلوا المشركين حيث وجدتموآتوا لاة الص وأقاموا تابوا فإن مرصد كل لهم واقعدوا واحصروهم

الزكاة فخلوا سبيلهم إن االله غفور رحيم

“Wanneer de heilige maanden voorbij zijn, doodt dan de afgodendienaren waar gij hen ook vindt en grijpt hen en belegert hen en loert op hen uit elke hinderlaag.”(Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera At Tauba 9, vers 5)

April- Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 EXPLICIET28

En: ين ولم يخرجوكم من عن الذين لم يقاتلوكم في الد لا ينهاكم االله

يحب المقسطين دياركم أن تبروهم وتقسطوا إليهم إن االله

“Allah verbiedt jouw niet, voor wat betreft degenen die niet tegen jouw vechten voor je geloof en die jullie niet uit jullie huizen drijven, hen aardig (met respect) en rechtvaardig te behandelen: want Allah houdt van diegenen die rechtvaardig zijn.”(Zie de vertaling van de Betekenissen van de Koran, soera Al Momtahana 60, vers 8)

Het eerste vers is geopenbaard betreffende een situatie oorlog, terwijl het tweede vers is geopenbaard betreffende een situatie van vrede. De toepasbaarheid van deze verzen is hierdoor beperkt geworden. Om deze bepaling te kunnen maken moet de moesjtahid dus zeer uitvoerig bekend zijn met de Koran. Hiernaast wordt, zoals gezegd, de toepasbaarheid van de uitspraak soms ook beperkt door de uitspraak zelf. Allah (�) zegt: يبدين ولا فروجهن ويحفظن أبصارهن من يغضضن لمؤمنات ل وقل زينتهن إلا ما ظهر منها وليضربن بخمرهن على جيوبهن ولا يبدين زينتهنأو بعولتهن أبناء أو أبنائهن أو بعولتهن آباء أو آبائهن أو لبعولتهن إلا إخوانهن أو بني إخوانهن أو بني أخواتهن أو نسائهن أو ما ملكت أيمانهنفل الذين لم يظهروا على أو التابعين غير أولي الإربة من الرجال أو الطما يخفين من زينتهن وتوبوا ليعلم بأرجلهن عورات النساء ولا يضربن

ها المؤمنون لعلكم تفلحون جميعا أي إلى االله“En zeg tot de gelovige vrouwen dat zij ook haar ogen neergeslagen houden en hun passies beheersen”(Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera An Noer 24, vers 31)

Met deze uitspraak richt Hij (�) zich heel duidelijk tot de vrouwen onder de gelovigen. De toepasbaarheid van dit vers is hierdoor beperkt tot de vrouwen onder de gelovigen. Ter vergelijking, wanneer Allah (�) zegt:

إلا عام بهيمة الأن لكم أحلت العقود ب أوفوا آمنوا الذين ها أي يد وأنتم حرم إن االله يحكم يا ما يريد ما يتلى عليكم غير محلي الص “O, gij die gelooft, komt uw verdragen na.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Maida 5, vers 1)

, dan spreekt Allah (�) tot de gelovigen in de mannelijke meervoudsvorm van het Arabisch. Echter, in de Arabische taal wordt de mannelijke meervoudsvorm gebruikt ook wanneer men over of tot een gemende groep van mannen en vrouwen spreekt. Hieruit resulteert het inzicht dat dit vers dus toepasbaarheid is voor zowel de mannen als de vrouwen onder de gelovigen. Dus om vanuit dit perspectief de toepasbaarheid van de verzen van de Koran te kunnen bepalen moet de moesjtahid weer uitvoerig bekend zijn met de grammatica van de Arabische taal.

Een voorbeeld van een vers waarin de toepasbaarheid van het eruit blijkende Goddelijk Oordeel is beperkt door de context, is bijvoorbeeld:

به االله لغير أهل وما الخنزير م ولح م والد الميتة عليكم حرمت يتم بع إلا ما ذك ية والنطيحة وما أكل الس والمنخنقة والموقوذة والمترد وما ذبح على النصب وأن تستقسموا بالأزلام ذلكم فسق اليوم يئس الذين كفروا من دينكم فلا تخشوهم واخشون اليوم أكملت لكم دينكم وأتممت عليكم نعمتي ورضيت لكم الإسلام دينا فمن اضطر

ثم فإن االله غفور رحيم في مخمصة غير متجانف لإ

“Verboden is u het gestorvene, het bloed en het varkensvlees en al waarover een andere naam dan die van Allah is aangeroepen; hetgeen is gewurgd en is doodgeslagen en hetgeen is doodgevallen of hetgeen door de horens van dieren is gedood en hetgeen door een wild beest is aangevreten (...). Maar wie door honger wordt gedwongen zonder dat hij tot de zonde is geneigd, voorzeker, Allah is Vergevensgezind, Genadevol.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Maida 5, vers 3)Want hier wordt het verbod beperkt tot een specifieke situatie, namelijk de situatie waarin geen honger bestaat.1

Ten slotte, bij de bepaling van de toepasbaarheid van een vers is kennis omtrent nasg (opheffing) belangrijk. Nasg doet zich voor wanneer een wettekst een eerder Goddelijk Oordeel opheft. Zoals bijvoorbeeld in de volgende hadith:

EXPLICIET April - Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 29

Ik had jullie verboden de graven te bezoeken, maar nu zeg ik: bezoek hen. En ik had jullie verboden om het vlees van het offerdier te bewaren voor langer dan drie dagen, maar nu zeg ik: bewaar wat jullie wensen. (Moeslim)

Er bestaan ook nog andere voorbeelden waar in eerste instantie de moslims iets toegestaan was, maar waar hen dit later verboden werd. Zoals in het voorbeeld van alcohol en het tijdelijke huwelijk. Dus op basis van een combinatie van enerzijds uitgebreide kennis van de verzen in de Koran en de ahadith van de soenna, waaronder sebeb oen noezoel (reden voor openbaring van verzen van Koran) en sebeb oel woeroed (reden voor openbaring van de ahadith van de Soenna); en anderzijds een uitgebreide kennis van de Arabische taal, moet de moesjtahid voor zichzelf regels bepalen waarmee hij de toepasbaarheid van wetteksten - algemeen of specifiek? - gaat beoordelen.

4. Bepaling van de betekenis van de relevante wetteksten

De wetteksten van Islam zijn niet allemaal in een stijl gekomen die hun betekenis onbediscussieerbaar laat, oftewel qatai oed dalala. Veel van de verzen van de Koran, bijvoorbeeld, zijn in werkelijkheid dhanni oed dalala, wat betekent dat zij meerdere betekenissen toegeschreven kunnen worden. Een reden hiervoor is dat de woorden die gebruikt worden niet zelden meerdere betekenissen kennen. Het is dan aan de moesjtahid om van de mogelijke betekenissen er één te kiezen, de betekenis waarvan hij denkt dat deze meest waarschijnlijk de bedoeling van Allah (�) weergeeft.

De moesjtahid doet dit bijvoorbeeld door de context waarin het woord is geplaatst mee in ogenschouw te nemen. Zo kunnen de mogelijke betekenissen van één specifiek Arabisch woord in een vers al gereduceerd worden, simpelweg omdat de context waarin het woord gebruikt wordt slechts één of enkele van het totaal aan mogelijke betekenissen van het woord plausibel laat zijn. Een andere benadering van deze kwestie is om te kijken naar de andere openbaringen die gebruik maken van het woord onder discussie. Indien de betekenis van het woord op die andere plaatsen ten gevolge van de context eenduidig is en altijd dezelfde, dan behoort namelijk deze betekenis toegekend te worden aan dit woord ook in het vers onder bespreking.

Hiernaast kunnen de wetteksten van Islam in sommige gevallen ook zowel een letterlijke als een figuurlijke betekenis toegekend worden, zoals bijvoorbeeld:

Wie gehoorzaam is aan Allah (�) en Zijn Profeet, die vertrekt (naar Banoe Qoerayda) en stelt salat al ‘Asr (het namiddaggebed) uit tot aankomst bij Banoe Qoerayda. (Tirmidhi)2

Ook dan is het aan de moesjtahid om de één van de twee betekenissen te kiezen, de betekenis waarvan hij denkt dat deze meest waarschijnlijk overeenstemt met de bedoeling van Allah (�)3

1 In de zin van “het verbodene eten betekent leven” en “het verbodene niet eten impliceert sterven”.2 Sommigen van de sahaba zagen in deze woorden van de Profeet (saw) een aansporing tot haast. Zij namen de woorden van de Profeet (saw) figuurlijk en verrichten Al ‘Asr tijdens de reis. Een ander deel van de sahaba nam de woorden van de Profeet (saw) letterlijk. Zij stelden hun namiddaggebed uit tot aankomst bij Banoe Qoerayda, ook al betekende dit dat ze het gebed ‘Asr uitstelden tot nadat de tijd voor salat Maghrib (het avondgebed) reeds ingegaan was. Later werd de Profeet (saw) geïnformeerd over het feit dat de sahaba zijn woorden op verschillende manieren geïnterpreteerd hadden, en werd hem gevraagd aan te geven wie het nu bij het juiste eind had. De Profeet zweeg enkel na het aanhoren van de vraag, wat betekent dat hij (saw) beide interpre-taties acepteerde.3 Het is hier dat vooral de recentere Hidjazj-geleerden zoals sjeich ‘Abd al Azziez ibn ‘Abd Allah ibn (Bin) Baaz zich onderscheiden, omdat zij de mening uitdragen dat de verzen te allen tijde letterlijk begrepen moeten worden. De geleerden buiten de beperkte Salafiyya-kring zijn veel eerder de mening toegedaan dat er geen vaste regel bestaat die voorschrijft hoe de verzen met letterlijke en figuurlijke betekenis geïnterpreteerd moeten worden, maar dat dit van vers tot vers afzonderlijk bepaald moet worden.

April- Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 EXPLICIET30

5. Het extraheren van Goddelijke Oordelen uit de relevante wetteksten

De bovenstaande activiteiten zijn noodzakelijk om uit de wettekst een Goddelijk Oordeel te kunnen extraheren, maar zij maken het proces van isjtihaad nog niet compleet. Om te kunnen komen tot een oordeel moet de moesjtahid nog verdere ‘oesoeli regels adopteren. Regels die hem in staat stellen om uit de volgens hem relevante wetteksten, betreffende welken hij een bepaald begrip heeft ontwikkeld, een Goddelijk Oordeel te extraheren. Zoals bijvoorbeeld de volgende ‘oesoeli regels:

- Een gebod waarvoor een straf uiteengezet wordt indien het gebod niet nagekomen wordt impliceert een fard (plicht).

- Een gebod zonder dat een straf uiteengezet wordt indien het gebod niet nagekomen wordt impliceert een mandoeb (aangeraden).

- Een gebod om een gebod na te komen impliceert een fard.

- Het zwijgen van de Profeet (�) betekent goedkeuring en impoliceert dus een moebah (vrijgelaten).

- Wat de Profeet (�) altijd heeft gedaan en nooit heeft gelaten is een fard.

- Et cetera… 4

De moesjtahid

Pas nadat al de hierboven genoemde activiteiten verricht zijn kan de moesjtahid een oordeel formuleren, oftewel een Goddelijk Oordeel aandragen als oplossing voor de kwestie die hem voorgelegd is. Volgens sjeich Al Mawardi manifesteert de isjtihaad van een moesjtahid zich dan ook in verschillende activiteiten, ondermeer:

- Het onderzoeken van de authenticiteit van een tekst;

- Het bepalen van de toepasbaarheid van een tekst bij een kwestie;- Het vergelijken van de mogelijke betekenissen van een tekst;

- Het innemen van een standpunt betreffende (de verschillende mogelijke betekenissen van) een tekst; en

- Het extraheren van een Goddelijk Oordeel uit een tekst.

Sjeich Al Amidi definieerde in zijn boek “De oordelen in de essentie van oordelen” de vereisten waaraan iemand moet voldoen om moesjtahid te kunnen zijn:

1. De moesjtahid is zuiver van ‘aqieda en gedrag, zodat hij niet beschuldigd kan worden van Moeroeq en Fisq (huichelarij) of Tahawoen (verloochening) in het nakomen van de geboden van Allah (�) en de verdediging hiervan wanneer dit noodzakelijk is.

2. Hij moet goede en alomvattende kennis hebben in zowel Koran, Tafsir, Soenna, ‘oesoel oel fiqh, als ook de fiqh van andere moesjtahidien.

3. Hij moet op de hoogte zijn van de reden van openbaring en van nasig (afkomstig van nasg, oftewel datgene wat opheft) en mansoeg (datgene wat opgeheven is) in de wetsteksten.

4. Hij moet een geleerde zijn in de Arabische taal

4 Over de te hanteren ‘oesoeli regels bestaat niet zelden discussie onder de geleerden. Wederom bijvoorbeeld de Hidjazi-geleerden zijn de mening toege-daan dat ieder gebod, ongeacht of voor het niet nakomen hiervan een consequentie is aangegeven, een fard inhoudt.

EXPLICIET April - Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 31

Introduct ie

In 1896 schreef Theodoor Herzl (joodse naam: Binyamin Ze’ev Herzl), geboren in 1860 te Boedapest, zijn politiek pamflet Der Judenstaat (De Joodse Staat). Herzl was opgegroeid in Wenen en geschoold tot meester in de rechten aan de Universiteit van Wenen, maar in de periode voor Der Judenstaat was hij in Parijs werkzaam geweest als journalist. Hij was joods van afkomst, maar niet religieus. Hij en zijn familie behoorden tot de hogere sociale klasse van de seculiere joden in Europa. Eerder al in Wenen, maar vooral tijdens zijn verblijf in Parijs maakte Herzl kennis met het antisemitisme van Europa. Hieruit trok Herzl de conclusie dat het “jodenvraagstuk” enkel opgelost kon worden indien het joodse ras zich zou verenigen in een eigen staat. Assimilatie in de Europese samenlevingen door de joden had het probleem van het anti-semitisme niet weten op te lossen, stelde Herzl, en assimilatie zou dit probleem ook nooit op kunnen lossen. Voor een echte oplossing voor het probleem zou het joodse ras zich moeten omvormen van “vreemde eend in de bijt” - zoals zij op dat moment feitelijk overal waar zij verbleven in Europa beschouwd werden - tot geaccepteerde burgers van de wereld, en wel door het stichten van een eigen joodse staat.

De ideeën van Herzl werden met weinig enthousiasme ontvangen binnen joodse (religieuze) kringen. Zijn plan om naar aanleiding van de publicatie van Der Judenstaat een congres te organiseren in München om de zionistische politieke ideeën toe te lichten en te bespreken, liep dan ook op niets uit vanwege verzet hiertegen... door de joden van München. Zo kwam het dat het Eerste Zionisten Congres

De geschiedenis vanDe geschiedenis vanhet verraad van Palestinahet verraad van Palestina

ACHTERGROND

uiteindelijk plaats vond in Basel, Zwitserland, in 1897. Dit congres definieerde het streven - en hierdoor de betekenis - van zionisme, als:

“Het doel van zionisme is de creatie voor het joodse volk van een thuisland in Eretz (Groot) Israël, zeker gesteld door de wet.”

Tijdens deze eerste bijeenkomst van zionistische joden werd het Wereld Zionisten Congres opgericht om te werken aan realisering van het doel van zionisme, en het kreeg Theodoor Herzl toegewezen als eerste president. De methode van het Wereld Zionisten Congres zou, volgens de deelnemers aan het congres, moeten zijn:

1. Promotie middels geschikte middelen van de vestiging in Eretz Israël door joodse boeren en producenten;2. Het organiseren van de vereniging van het ganse jodendom;3. Het versterken en bevorderen van het joods sentiment en het joods nationaal bewustzijn;4. Voorbereidende stappen ter vergaring van toestemming van overheden, waar nodig, om de doelen van het zionisme te kunnen realiseren.

Naar aanleiding van het Eerste Zionisten Congres schreef Herzl in zijn dagboek:

“Zou ik het congres van Basel in één woord samen moeten vatten - wat ik zal beschermen opdat het niet publiekelijk uitgesproken wordt - dan zou dit het volgende zijn: ‘In Basel heb ik de Joodste Staat gesticht’. Als ik dit vandaag luid zou verkondigen dan zou ik universeel uitgelachen worden. In 5, of misschien 50 jaar zal iedereen dit erkennen.”

April- Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 EXPLICIET32

In het teken van het zionisme ontmoette Herzl vervolgens verschillende malen de Keizer van Duitsland. Aan de hand van de Keizer probeerden de zionisten in persoonlijk contact te treden met de Ottomaanse Khalifah AbdoelHamid II, wiens Khilafah op dat moment nog regeerde over het gebied dat Eretz Israël zou moeten worden volgens de zionisten: Palestina. In 1901 bezocht een delegatie van de zionisten AbdoelHamid II met een voorstel:

- Betaling van alle schulden van de Ottomaanse Khilafah door de zionisten; - Opbouw van de marine van de Ottomaanse Khilafah bekostigd door de zionisten; en - 35 miljoen gouden lira’s in lening van de zionisten aan de Ottomaanse Khilafah, renteloos, om de welvaart van de Ottomaanse Khilafah te ondersteunen. Dit alles in ruil voor:- Het recht voor joden om Palestina te bezoeken en er te verblijven waneer zij wilden;- Het recht voor joden om in Palestina, dichtbij aan Al Qoeds (Jeruzalem) nederzettingen te bouwen waar zij zouden kunnen leven.

Bij de foto: Theodoor Herzl (1860 - 1904) en de kaft van zijn Der Judenstaat: Versuch einer einer Moderne Lösung der Judenfrage (De jodenstaat: poging tot oplossing van het jodenvraagstuk)van 1896, waarin hij zijn plan voor de toekomst van het joodse ras uiteenzette.

Maar de Khalifah weigerde om hen zelfs maar te ontmoeten. Hij liet hen door een derde persoon zijn antwoord op het voorstel van de zionisten overbrengen:

“Vertelt die onbeleefde joden dat de schulden van de Ottomaanse Khalifah geen schande zijn, (ook) Frankrijk heeft schulden maar lijdt er niet onder. Al Qoeds werd een deel van het Islamitische Khalifah toen ‘Oemar bin Al Chattab de stad innam, en ik ga niet de historische schande van het verkopen van het Heilige Land aan de joden dragen, en ik wil de verantwoordelijkheid over en het vertrouwen van mijn mensen niet schaden. De joden mogen hun geld houden. De Ottomanen schuilen niet in kastelen die met het geld van de vijanden van Islam zijn gebouwd.”

Later hetzelfde jaar probeerde Herzl zelf Khalifah AbdoelHamid II te bezoeken, maar ook hem weigerde de Khalifah te ontmoeten:

“Adviseer Dr. Herzl om geen verdere stappen te nemen betreffende zijn project. Ik kan zelfs geen handvol van de grond van dit land weggeven,

EXPLICIET April - Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 33

want het is niet van mij. Het is van de Islamitische Oemma. De Islamitische Oemma die omwille van dit land Djihad heeft gedaan en haar bloed ervoor heeft vergoten. De joden kunnen hun geld en hun miljoenen behouden. Als een dag de Islamitische Khilafah vernietigd wordt dan zullen zij Palestina kunnen nemen zonder er een prijs voor te betalen! Maar zolang ik in leven ben zou ik eerder een zwaard in mijn lichaam steken dan toe te zien dat Palestina wordt weggerukt en weggeven door de Khilafah. Dit is iets wat niet zal gebeuren, ik kan onze organen niet afsnijden terwijl wij in leven zijn.”

De weigering van de Khilafah om ook maar te praten over een verkoop van Palestina aan de zionisten deed Herzl besluiten zich te wenden tot de leiders van andere naties, meest vooraanstaand Groot-Brittannië.

Groot-Brit tannië en Frankrijk, v ijanden van de Khilafah

In de 19e eeuw bewoog de Ottomaanse Khilafah zich in het vizier van de Europese imperialistische staten, Groot-Brittannië, Frankrijk, Rusland en (in mindere mate) Italië. Allen smeedden plannen in de hoop de gebieden van de Ottomaanse Khilafah te kunnen “bevrijdden” en voor zichzelf te kunnen inwinnen. Van deze wetenschap probeerden de zionisten gebruik te maken. Derhalve, na de afwijzing van het aanbod van “hulp” van de zionisten door Khalifah AbdoelHamid II, bood de opvolger van Theodoor Herzl als leider van de zionisten, Chaim Weizmann, deze hulp aan bij deze vijanden van de Ottomaanse Khilafah. Weizmann probeerde deze landen er van te overtuigen dat door middel van het doel van de zionisten zij eigenlijk hun eigen doel - inname van de landen van de Khilafah - zouden realiseren.

Vooral in het geval van Groot-Brittannië slaagden de zionisten er in de juiste mensen voor

1”De oorsprong en evolutie van het Palestina Probleem”, Verenigde Naties publicatie, www.domino.un.org

hun zaak te winnen, zo bijvoorbeeld in het geval van Lloyd George die later premier van Groot-Brittannië zou worden, Arthur James Balfour die later Brits minister van Buitenlandse Zaken zou worden, en Mark Sykes. Bij hen benadrukte Weizman keer op keer de volgende boodschap:

“Zou Palestina onder de Britse sfeer van invloed komen te liggen, en zou Groot-Brittannië een joodse kolonisatie van het gebied aanmoedigen, ... dan zouden we daar in 20 tot 30 jaar een miljoen joden kunnen hebben; zou zouden een uitstekende bewaker zijn voor het (Britse) Suez kanaal.”

“Engeland zou in de joden de best mogelijke vriend hebben, die de ideeën van de oosterse landen als beste begrijpen en die als brug zouden kunnen dienen tussen de twee beschavingen. Dat is wederom niet een materieel argument, maar voor de politicus die graag 50 jaar vooruitkijkt zou dat toch zeker grote waarde moeten hebben.” 1

Over de laatstgenoemde van het stel Britse contacten, Mark Sykes, zei Weizman:

“Een van onze grootste vondsten was Mark Sykes, secretaris-generaal van het Ministerie van Oorlog. Ik kan onmogelijk te veel zeggen over de diensten die Sykes ons verleend heeft.”

Mark Sykes was degene die namens de Britse overheid onderhandelde met de Franse overheid over de opsplitsing van de landen van de Ottomaanse Khilafah onder hen beiden. In eerste instantie was Frankrijk de mening toegedaan dat de gebieden die ten tijde van de Kruistochten door haar voor korte tijd veroverd waren geweest ook nu haar ten deel moesten vallen. Frankrijk, met andere woorden, claimde het hedendaagse Libanon waar de Maronieten woonden, de Christelijk gemeenschap met wie de Fransen nauwe banden onderhielden, Syrië en Palestina. Aan Sykes was de taak om de Fransen er van te

April- Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 EXPLICIET34

overtuigen dat Palestina in handen moest komen van de zionisten, en dus dat het in eerste instantie onder de autoriteit van de Britten geplaatst zou moeten worden opdat die het dan op een later moment aan de zionisten over zouden kunnen dragen.

“Het plan-de-campagne begon nu vorm te krijgen. Weizmann zou Sykes ontmoeten in Egypte en tezamen met hem naar Palestina gaan wanneer de tijd daarvoor rijp was. Sokolow (een ander lid van het Wereld Zionisten Congres) zou zien wat hij kon doen om een meer gunstige atmosfeer te creëeren in Parijs,

Bij de foto: de kaart behorende bij de overeenkomst tussen Frankrijk en Groot-Brittannië bekend geworden onder de naam Sykes-Picot. Palestina is als “speciaal gebied” aan geen van beide partijen toebedeeld, voor haar was een speciale status in het leven geroepen.

waar tot dusver de regerring niet genegen was geweest de zionisten serieus te nemen en waar de leidende joden openlijk vijandig waren gebleken (tegenover de zionisten). ... Een georganiseerde poging werd ondernomen om steun te vergaren onder Russische en Amerikaanse zionisten en - waar mogelijk – van hun regeringen, voor het nu veropenlijkte zionistische plan: de totstandbrenging van een Joods Gemenebest in Palestina onder auspiciën van Groot-Brittannië. Sykes, voor zijn deel, maakte zich klaar om tegenover Picot (de Franse evenknie van Sykes) duidelijk te maken dat Groot-Brittannië er op zou staan om de autoriteit over Palestina

EXPLICIET April - Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 35

te verkrijgen en dat de Fransen zichzelf in het reine zouden moeten brengen met het verlaten van hun aanspraak (op het gebied).” 2

Uiteindelijk accepteerde Frankrijk de “ joodse kolonisatie van Palestina” en liet het Palestina overgaan tot het gebied onder Britse controle, zou de Ottomaanse Khilafah eenmaal vernietigd zijn. In het verdrag dat bekend zou worden onder de naam van haar opstellers Mark Sykes namens Groot-Brittannië en François Georges Picot namens Frankrijk, oftewel het verdrag van Sykes-Picot van 1916, wordt dit als volgt verwoord:

“Ik heb de eer de ontvangst van uwe Excellentie’s notitie (...) te mogen bevestigen, waarin wordt gesteld dat de Franse regering de grenzen van de toekomstige Arabische staat, of conmfederatie van Arabische staten, accepteert, en die delen van Syrië waar Franse belangen zullen domineren, tezamen met de hierop betrekking hebbende voorwaarden, zoals zij zijn geresulteerd uit de recente discussies in Londen en Petrograd bij dit onderwerp.

Mij valt de eer toe uwe Excellentie in antwoord te informeren dat acceptatie van het ganse project, zoals het nu op tafel ligt, het afzien van aanzienlijke Britse belangen behelst, maar dat, gezien het feit dat Zijne Majesteits regering het voordeel van het algemene doel van de geallieerden om een meer gunstige interne politieke situatie tot stand te brengen in Turkije erkent, zij bereid is de overeenkomst waartoe nu gekomen is te accepteren, op voorwaarde dat de assistentie van de Arabieren verzekerd wordt en dat de Arabieren aan de voorwaarden voldoen en de steden Homs, Hama, Damascus en Aleppo innemen.

Derhalve is het volgende begrepen door de Franse en Britse overheden:

1. Dat Frankrijk en Groot-Brittannië bereid zijn om een onafhankelijke Arabische staat of

2Ibidem noot 1

een confederatie van Arabische staten onder de heerschappij van een Arabische leider, te erkennen en beschermen in de gebieden gemarkeerd met (A) en (B) op bijgevoegde kaart. Dat in gebied (A) Frankrijk, en in gebied (B) Groot-Brittannië, het voorrecht zal kennen op onderneming en uitlenen van geld. Dat in gebied (A) Frankrijk, en in gebied (B) Groot-Brittannië, alleen adviseurs of buitenlandse adviseurs zal aanleveren op verzoek van de Arabische staat of een confederatie van Arabische staten.

2. Dat in het blauwe gebied (Libanon, kust Syrië en binnenland Turkije) Frankrijk, en in het rode gebied (Irak en Koeweit) Groot-Brittannië, gerechtigd zullen zijn een direct of indirecte administratie of controle te vestigen zoals zij wensen en zoals zij juist mogen achten.

3. Dat in het bruine gebied (Palestina) een internationale administratie gevestigd zal worden, over wiens vorm beslist zal worden na consultering van Rusland, en naderhand consultering met de andere geallieerden en de Sjarief van Mekka.”

Dit was voor de zionisten onder leiding van Weizmann het teken om te werken aan het formaliseren van de afspraak van de zionisten met de Britse regering.

“De tijd was gekomen, derhalve, om actie te ondernemen, om aan te zetten tot een verklaring van het beleid van de Britse regering inzake Palestina; en tegen het einde van januari 1917 stuurde ik naar Mark Sykes een memorandum voorbeid door ons committee.”

Deze verklaring van de Britse regering kwam er dan ook, en wel gebaseerd op het voorstel van de zionisten. Het was een schrijven van de hand van de eerder genoemde Sir Balfour, op dat moment reeds Brits minister van Buitenlandse Zaken, in de richting van de Lord Rothschild, één van de leiders van de zionisten. Het document is bekend geworden als de Balfour Declaratie van 1917:

April- Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 EXPLICIET36

“Geachte Lord Rothschild,

Met groot genoegen zend ik U namens Zijne Majesteits regering de volgende verklaring van sympathie met het joodse zionistische streven. Ze werd het kabinet voorgelegd en is door het kabinet goedgekeurd.

Zijner Majesteits regering staat welwillend tegenover de oprichting van een nationaal tehuis voor het Joodse volk in Palestina en zal zich de grootste inspanningen getroosten om het bereiken van dat doel te vergemakkelijken, waarbij vanzelfsprekend niets gedaan kan worden dat aan de maatschappelijke en godsdienstige rechten van niet-joodse gemeenschappen in Palestina of aan de rechten van de joden als burgers van andere landen afbreuk zou kunnen doen.

Ik ben U erkentelijk wanneer U deze verklaring ter kennis wilt brengen van de Zionistische Federatie.

Hoogachtend,Arthur James Balfour”

Hiermee beschikten de zionisten over een formele verklaring van Groot-Brittannië dat eenmaal zij de controle over Palestina zou verkrijgen, wat op dat moment in 1917 nog behoorde tot de Ottomaanse Khilafah, dat dit Palestina dan het thuisland voor de zionisten zou worden.

De Arabische verraders

Vanzelfsprekend was de belangrijkste stap ter completering van dit Frans/Brits/zionistisch complot de bewerkstelliging van de vernietiging van de Ottomaanse Khilafah. Het Britse plan hiertoe was het organiseren van een opstand door Arabieren tegen de Khilafah. Initieel stelde het India Bureau van het Brits ministerie van Buitenlandse Zaken, het departement dat verantwoordelijk was voor de administratie van de Brits kolonie India3 , voor om haar Arabische agent Ibn Saoed hiertoe in te schakelen. 3Het hedendaagse India, Pakistan en Bangladesh4Het hedendaagse Egypte tezamen met Soedan

Daarentegen stelde het Caïro Bureau van het Brits ministerie van Buitenlandse Zaken, het departement dat verantwoordelijk was voor de administratie van de Brits kolonie Egypte4 , voor om gebruik te maken van haar Arabische agent Hoessein, de Sjarief van Mekka, en diens zonen. Het plan van het Caïro Bureau kreeg uiteindelijk de steun van de Britse regering, en daarop werd agent Sjarief Hoessein geïnformeerd betreffende hetgeen van hem verwacht werd.

Bij de foto: Sjarief Hoessein bin Ali, regent (wali) over Mekka namens de Ottomaanse Khalifah

In reactie stuurde Sjarief Hoessein zijn zoon Faisal bin Hoesein naar Damascus, om daar onder de vooraanstaande Arabieren te polsen wat nodig zou zijn om hun steun te verkrijgen voor een opstand tegen de Khilafah. Het antwoord vatte Sjarif Hoessein samen in een brief gericht aan Sir Henry McMahon, die door de Britse regering aangesteld was als Hoge-Commisaris in Egypte. Dit schrijven, effectief de eisen die Sjarief Hoessein stelde aan de Britten voor zijn deelname aan hun plan tegen de Khilafah, draagt de naam het Damascus Protocol:

EXPLICIET April - Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 37

“In ruil voor zijn medewerking, wat zou moeten leiden tot controle over gans het Arabisch Schiereiland, Mesopotamië, Syrië, Palestina en een deel van Sicilë, formuleert Sjarief Hoesein de volgende eisen:

De onafhankelijkheid van de Arabieren, in een gebied begrensd in het noorden tot inclusief Mersina en Adana, en begrensd tot de 37e breedtegraad tot aan de Perzische grens; de oosterse grens zou de Perzische grens moeten zijn tot de Golf van Basra; in het zuiden zou het gebied moeten grenzen aan de Indische Oceaan, met uitzondering van Aden; in het westen zou het begrensd moeten worden door de Rode Zee en de Middelandse Zee tot Mersina.

Groot-Brittannië zou de vestiging van een Arabisch Khilafah moeten erkennen. (...) In ruil hiervoor verklaart de Sjarief zich bereid Groot-Brittannië preferentieel te behandelen in al de economische zaken van de Arabische landen, al het overige gelijk.

Een defensieve militaire alliantie zou overeengekomen moeten worden. In het geval één der partijen een offensieve oorlog zou ondernemen, dan moet de andere partij zich strict neutraal opstellen.”

McMahon antwoorde namens de Britse regering bevestigend op Sjarief Hoesseins eisen, waardoor betreffende het Britse plan ter vernietiging van de Ottomaanse Khilafah met alle partijen op alle fronten een akkoord was bereikt:

“De gebieden van Mersina en Alexandretta, de delen van Syrië die gelegen zijn ten westen van Damascus, Homs, Hama en Aleppo, hiervan5 kan niet gezegd worden dat zij zuiver Arabisch zijn, en derhalve moeten zij buiten de voorgestelde begrenzing (van het te vormen Arabische Kalifaat) gehouden worden.

5Het hedendaagse Syrië en Libanon dat onder Frans bestuur zou moeten komen volgens Sykes-Picot

Onder voorbehoud van aanpassingen, en zonder bevooroordeeld te zijn door verdragen tussen ons en bepaalde Arabische leiders, accepteren we deze begrenzing.

Voor wat betreft de gebieden binnen de voorgestelde grenzen, binnen welken het Groot-Brittannië vrij staat te handelen zonder de belangen van haar bondgenoot Frankrijk te schaden, ben ik gemachtigd u de volgende beloftes te doen namens de regering van Groot-Brittannië, en om als volgt te reageren op uw schrijven:

Dat onder voorbehoud van bovenstaande aanpassingen, Groot-Brittannië bereid is de onafhankelijk van de Arabieren te erkennen en behouden, in al de gebieden binnen de grenzen voorgesteld door de Sjarief van Mekka.

Groot-Brittannië garandeert de Heilige Plaatsen tegen iedere buitenlandse aggressie, en erkent hun individualiteit. Mocht de situatie dit toestaan, dan zal Groot-Brittannië de Arabieren adviseurs ter beschikking stellen, en hen helpen in het opzetten van een overheid die het meest geschikt is voor de verschillende gebieden. Aan de andere kant, het is begrepen dat de Arabieren reeds besloten hebben enkel de raad en het advies te zoeken van Groot-Brittannië; en dat de Europese adviseurs en ambtenaren zoals die nodig zijn om een gedegen overheidsapparaat op te zetten, Britten zullen zijn. Met betrekking tot de twee wilayat van Basra en Bagdad, de Arabieren erkennen het feit dat de posities aldaar ingenomen en de belangen aldaar gerealiseerd door Groot-Brittannië, een speciaal administratieve overeenkomst vereisen om deze gebieden te beschermen tegen buitenlandse aggressie, om het welzijn van hun inwoners te verzekeren en om onze gemeenschappelijke belangen te kunnen beschermen.”

April- Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 EXPLICIET38

Groot-Brittannië stuurde Hoessein daarop hun agent T.E. Lawrence, om de Arabische opstand te coördineren. “Lawrence of Arabia”, zoals T.E. Lawrence beroemd zou worden, doorzag de ambitie van Sjarief Hoessein

heel duidelijk. Sjarief Hoessein was door de Ottomaanse Khalifah eigenlijk aangesteld als wali (gouverneur) over de wilaya (gouvernement) Hedjaz, maar in plaats van gehoorzaamheid tegenover de Khalifah en het behartigen van de belangen van de moslims was zijn eigenlijke doel anders. Lawrence scheef:

“Zijn (Sjarief Hoessein) doel is het vestigen van een (tweede) Khilafah voor zichzelf, en onafhankelijkheid voor de Arabisch sprekende mensen van de huidige vervelende onderwerping door de mensen die Turks spreken. Zijn doelstelling is dus duidelijk in conflict met de pan-Islamitische beweging die zijn voornaamste obstakel vormen. Zijn activiteit lijkt voordelig voor ons omdat het voortgaat volgens onze doelstellingen, de opsplitsing van het Islamitische blok en verstoring van het Ottomaanse Rijk. (...) Als we er toch voor zouden kunnen zorgen dat zijn politieke verandering gewelddadig zal zijn, dan zullen we de bedreiging van Islam verwijderd hebben.”

Voor de zionisten was de afspraak van de Britse overheid met Sjarief Hoessein een aanleiding om ervoor te zorgen dat ook deze partij, de Arabische agenten van de Britten, met hen in zee zou gaan. Wiezmann contacteerde hiertoe Faisal bin Hoessein, de zoon van Sjarief Hoessein, om ook met hem definitieve afspraken te maken betreffende Palestina. Het resultaat van het overleg tussen beiden is bekend geworden als het Faisal-Weizmann Verdrag, dat ondermeer stipuleerde:

“Zijne koninklijke hoogheid de Amir Faisal, vertegenwoordigende en handelende namens het Arabische koninkrijk van Hedjaz, en dokter Chaim

Weizmann, vertegenwoordigende en handelende namens de Zionistische Organisatie, bewust van de raciale broederschap en de eeuwenoude banden die bestaan tussen de Arabieren en het joodse volk, en zich realiserende dat de meest zekere manier om hun beider nationale aspiraties te kunnen realiseren is door middel van de meeste hechte van samenwerkingen in de vestiging van een Arabische Staat en Palestina, en ernaar verlangende om de goede verstandhouding die tussen hen beiden bestaat te bevestigen, zijn de volgende artikelen overeengekomen:

Artikel IDe Arabische Staat en Palestina zullen zich in al hun relaties en ondernemingen beperken tot de meest hoffelijke goodwill en begrip, en voor dit doel zullen Arabische en joodse agenten gevestigd worden en behouden worden in hunner beider gebieden. (...)Artikel IIIBij de vestiging van een grondwet en een administratie voor Palestina zullen al de stappen genomen worden die met de grootste zekerheid de tenuitvoerbrenging van de (Balfour) declaratie van de Britse regering van de 2e november 1917, zal garanderen.

Artikel IVAl de noodzakelijke stappen zullen genomen worden om immigratie van joden naar Palestina op grote schaal aan te moedigen en te stimuleren, en om zo snel mogelijk de joodse immigranten te vestigen in het land door het opzetten van vestigingen en cultivatie van het land. Bij het nemen van de stappen zullen de rechten van de Arabische boer beschermd worden, en zij zullen geholpen worden om vooruit te gaan in hun economische ontwikkeling.(...)Artikel IXIeder dispuut dat kan ontstaan tussen beide partijen van het contract zal verwezen worden naar de Britse regering voor arbitrering.

Getekend,Faisal bin HoesseinChaim Weizmann”

EXPLICIET April - Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 39

Zo verraadden Sjarief Hoessein en zijn zonen de Khilafah en de moslims. Zij verkochten Palestina wel aan de zionisten, in tegenstelling tot wat Khalifah AbdoelHamid II had gedaan. Enkel en alleen op zoek naar steun voor hun ambitie om als agent van Groot-Brittannië een eigen Khilafah te kunnen stichten.

Bij de foto: Chaim Weizmann (links) en Faisal bin Hoessein (rechts) in 1918

Het voorlopige einde van de heerschappij van Islam over Palestina

Ondanks hun ontevredenheid betreffende de manier waarop zij door binnen de Ottomaanse Khilafah geregeerd werden bestond er onder de gemiddelde Arabische moslim weinig tot geen enthousiasme voor deelname aan een opstand tegen de Khalifah. Derhalve wendden de Britten zich tot een oud en beproefd middel om de leiders van de Arabische bevolking te motiveren de aan hun loyale mensen aan te zetten tot vechten aan de zijde van de Britten. Dit middel was omkoping, en T.E. Lawrence zou op het Arabisch schiereiland hierdoor al snel bekend geraken als “de man met het goud”. Met grote hoeveelheden geld werden bepaalde stamhoofden verleid tot het steunen van Sjarief Hoessein en de Britten, en dus het verraden van de Khilafah en de moslims.

Zodoende ondervonden de Britse troepen steun van troepen onder aanvoering van Faisal bin Hoessein en Abdoellah bin Hoessein, toen zij vanaf 1916 vanuit Egypte noordwaarts

probeerden te trekken in de richting van Palestina en verder.

Enerzijds voerden de soldaten van Sjarief Hoessein op advies van T.E Lawrence een guerilla oorlog tegen de Khilafah. Zij richten zich tegen de transporten ter bevoorrading van de legers van de Khalifah op het Arabisch schiereiland. Zo probeerde men de Khilafah te laten bloeden. Anderzijds vielen de soldaten onder aanvoering van Faisal en Abdoellah de troepen van de Khilafah aan op verschillende plaatsen langs de Gazza / Beersjeba-linie, de voornaamste lijn van verdediging van Jeruzalem. Hiernaast werden de troepen van de Khilafah in hun ruggen aangevallen door groepen van zionisten die zich reeds in Palestina gevestigd hadden. Verraad was dus hoe deze joden de gastvrijheid van de Khilafah terugbetaalden. Uiteindelijk nam het Britse leger onder aanvoering van generaal Allenby dan ook Jeruzalem in, in december 1917, en Damascus in 1918. Niet veel later volgde de rest van het gebied dat het onderwerp was van de overeenkomst van Sykes-Picot.

Aan de Volkerenbond, de voorloper van de Verenigde Naties, was hierna de taak om de afspraken tussen de Britten, Fransen, zionisten

Bij de foto: Generaal Allenby (links) en Faisal bin Hoessein (rechts)

April- Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 EXPLICIET40

en hun Arabische agenten internationaal geaccepteerd te krijgen. Op 24 juli, 1922, nam zij hiertoe een resolutie aan genaamd het Palestina Mandaat, waarin de Britse heerschappij over Palestina officieel werd gemaakt en waarin de overdracht van Palestina door de Britten in handen van de zionisten geregeld werd. De voornaamste bepalingen in deze resolutie zijn de volgenden:

“Terwijl de Voornaamste Geallieerde Machten tevens overeengekomen zijn dat de houder van het Mandaat (over Palestina) verantwoordelijk zal zijn om effectief te doen laten worden de declaratie origineel van de 2e November, 1917, van de regering van Zijne Britse Majesteit, en aangenomen door de genoemde Machten, ten gunste van de vestiging in Palestina van een nationaal thuis voor het joodse volk ...; en

Terwijl reeds erkenning is gegeven aan de historische band van het joodse volk met Palestina en aan de gronden voor heroprichting van hun nationale thuis in dat land; en

Terwijl de Voornaamste Geallieerde Machten gekozen hebben Zijne Britse Majesteit als houder van het Mandaat over Palestina;

Dit Mandaat bevestigende zijn de voorwaarden als volgt: Artikel 1: De houder van het Mandaat zal de volledige macht hebben met betrekking tot wetgeven en administratie, behalve daar waar dit beperkt is door de voorwaarden voor dit Mandaat.

Artikel 2: De houder van het Mandaat zal de verantwoordelijkheid dragen om het land onder de politieke, administratieve en economische condities te plaatsen die de vestiging van een joods nationaal thuis zullen verzekeren, zoals uiteengezet in de inleiding, (...).

(...)

Artikel 4: Een geschikte joodse instelling zal erkend worden als een publieke instelling met het doel te adviseren betreffende en mee te werken met de administratie in Palestina, in de economische, sociale of weer andere aangelegenheden die van invloed kunnen zijn op de vestiging van het joodse nationale thuis en de belangen van het joodse volk in Palestina. En om - altijd onder controle van de administratie - te assisteren bij en deel te nemen aan de ontwikkeling van het land.

De Zionistische Organisatie, zo lang haar organisatie en grondwet toepasselijk zijn naar het oordeel van de houder van het Mandaat, zal erkend worden als deze instelling. Het zal in overleg met de regering van Zijne Britse Majesteit stappen nemen om te zorgen voor de samenwerking met al de joden die bereid zijn te helpen bij de vestiging van het joodse nationale thuis.”

EXPLICIET April - Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 41

Na de vernietiging van de Khilafah In Syrië installeerden de Britten Faisal bin Hoessein als koning van Syrië (1920). Maar nadat de Fransen het mandaat over Syrië middels een revolutie op zich hadden genomen en Faisal buiten gezet hadden, installeerden de Britten hem als koning van Irak (1921 - 1933). De andere zoon van Sjarief Hoessein, Abdoellah bin Hoessein, werd koning van Trans-Jordanië 6 (1921 - 1951). Sjarief Hoessein zelf verklaarde zich “Khalifah van alle moslims” in 1924, maar tekende daarmee zijn eigen doodsvonnis. Het was een stap die de Britse haat tegen Islam onderschatte, en het was daarmee een stap die de Britten deed besluiten “Khalifah” Hoessein buiten de deur te zetten ten gunste van hun andere agent op het Arabisch Schiereiland, ‘Abdoel ‘Azziez Ibn Saoed.

Zo is de geschiedenis van het verraad van Palestina, al Khilafah en de moslims.

6Het hedendaagse Jordanië

Ten SlotteMet het Palestina Mandaat kregen de zionisten effectief hetgeen waarvoor ze hadden gewerkt. Omdat de aantallen joden in Palestina bescheiden waren en bleven tot maximaal 1 op 5 van het totaal aantal mensen, echter, bleef een formele heerschappij van Groot-Brittannië van noodzaak. Het zou tot de Tweede Wereldoorlog duren voordat van emigratie van joden naar Palestina op grote schaal sprake zou worden. Toen ook vonden de grootschalige verdrijving van de oorspronkelijke bevolking van Palestina door de zionistische joden plaats. En toen ten gevolge hiervan de demografische verhoudingen eenmaal in het voordeel van de joden was, ging Brits Palestina over in de zionistische entiteit Israël.

Joodse immigratie in PalestinaJaar Joden Jaar Joden1920 5 514 1930 4 9441921 9 149 1931 4 0751922 7 844 1932 9 5531923 7 421 1933 30 3271924 12 856 1934 42 3591925 33 801 1935 61 8541926 13 081 1936 29 7271927 2 713 1937 10 5361928 2 178 1938 12 8681929 5 249 1939 16 405Totaal 322 454

Bij de tabel: Volgens schattingen bedroeg in 1940 het aantal Arabieren in Palestina omstreeks 1.5 miljoen

April- Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 EXPLICIET42

ECONOMIE

Introduct ie

Sinds de industriële revolutie heeft de overgrote meerderheid van Europese mensen het bestaan als boer opgegeven in ruil voor loondienst in de industrie of de diensten sector. Niet langer hebben de mensen een eigen stukje grond waarop zij producten verbouwen en/of dieren houden om de opbrengst hiervan deels zelf te benutten voor het levensonderhoud en deels te verhandelen voor de andere zaken die noodzakelijk zijn voor het leven. Nee, nu spendeert de mens zijn tijd veelal door lichaam en intellect in dienst te stellen van een werkgever die hem hiervoor beloont. Met dit loon probeert hij dan vervolgens zijn behoeften te bevredigen door te kopen wat hij benodigt.

Omdat voor de meeste mensen vandaag de dag dus geldt dat zij hun inkomen vergaren uit loon in ruil voor arbeid heeft dit artikel als doel om inzicht te geven in het denken waarop de beloning voor arbeid in de kapitalistische wereld is gebaseerd. Oftewel, om de kapitalistische theorie betreffende de beloning van arbeid te introduceren. In een later tweede deel zal vervolgens de theorie en praktijk van kapitalisme betreffende de beloning van arbeid bekritiseerd worden. Tevens zal op dat moment ingegaan worden op de ideeën van Islam bij dit onderwerp.

Kapital ist ische loontheorie:het aanbod van arbeid

In hun theorieën bij het onderwerp arbeid maken de westerse economen gebruik van alledaagse terminologie, maar op een wijze die niet alledaags is. Want alhoewel in het dagelijks taalgebruik het aanbod van arbeid uitgaat van fabrieken en andere instellingen, gaat volgens de westerse economen het aanbod van arbeid uit van degenen die een deel van hun tijd willen spenderen aan het verrichten van arbeid in ruil voor een loon. Oftewel, met stelt dat het aanbod van arbeid uitgaat van degenen die willen werken. Het is immers het individu, zo wordt gesteld, die een keuze maakt tussen arbeid en ontspanning. En het is dus het individu die een keuze maakt betreffende de hoeveelheid van zijn tijd die hij aanbiedt om werk te verrichten op zoek naar een inkomen.

Iedere hoeveelheid die een individu werkt wordt geacht het resultaat te zijn van een keuze. In al de theorieën met betrekking tot arbeid en de beloning van arbeid wordt het individu veronderstelt zelf te kiezen tussen de hoeveelheid van zijn tijd die hij zal besteden door te gaan werken, en de hoeveelheid van zijn tijd die hij zal besteden door andere dingen dan werken te doen. In de terminologie van de westerse economen verdeelt het individu zijn 24 uren in een dag tussen

Arbeid, loon en welzijnArbeid, loon en welzijn- Deel 1:- Deel 1: Lonen in KapitalismeLonen in Kapitalisme

EXPLICIET April - Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 43

“werk” (arbeid om een inkomen te verdienen) en “ontspanning” (al het andere dan werk).

Figuur 1: Met 24 uren in één dag kan het individu kiezen tussen ofwel 24 uren werken, ofwel 24 uren ontspannen, ofwel een combinatie van werken en ontspannen op de lijn t. Indien het individu kiest voor A’ uren werk, dan resteren hem O’ uren ontspanning, terwijl indien het individu A’ ‘ uren werkt, dan resteren hem O’ ‘ uren ontspanning.

Omdat werk volgens de westerse economen een individuele keuze is, is het doel van hun loon-theorieën om te verklaren hoe een individu tot een bepaalde hoeveelheid aangeboden arbeid komt. Men concentreert zich hierbij op enkel de materiële beloning voor arbeid. Men probeert de aangeboden hoeveelheid arbeid te verklaren aan de hand van de prijs voor de arbeid, oftewel op basis van het salaris dat de arbeider ontvangt, zonder enige andere overweging mee in ogenschouw te nemen. Het salaris beïnvloedt de aangeboden hoeveelheid arbeid op twee manieren, stelt men, één positieve manier en één negatieve manier. De positieve invloed van salaris op de aangeboden hoeveelheid arbeid noemt men het substitutie effect. Vertrekkende van de afweging tussen “arbeid” en “ontspanning” stelt men dat naarmate het loon stijgt ook de waarde van arbeid voor het individu stijgt. Naarmate het loon stijgt levert het verrichten van arbeid steeds meer op. In absolute termen stijgt de waarde van het verrichten van arbeid bij stijgende lonen, terwijl de waarde van het alternatief voor het

verrichten van arbeid - “ontspanning” - gelijk blijft. Vanuit het relatieve perspectief bezien kan men ook stellen dat naarmate het loon stijgt de “ontspanning” als tijdsbesteding steeds duurder wordt.1 Bij een laag loon verliest de persoon maar een klein beetje aan salaris indien hij besluit een uur niet gaan te werken om in plaats hiervan te gaan “ontspannen”. Bij een hoog loon, echter, wordt veel verloren wanneer men niet gaat werken maar gaat ontspannen. Zo kan men dus zeggen dat naarmate het loon stijgt de ontspanning steeds duurder wordt . Zodoende wordt ten gevolge van het substitutie effect iedere persoon geacht geneigd te zijn om meer te gaan werken naarmate het loon stijgt, om minder aan ontspanning te doen, en dus om meer tijd in arbeid aan te bieden en minder in ontspanning te benutten.

De negatieve invloed van salaris op de aangeboden hoeveelheid arbeid noemt men het inkomenseffect. Dit werkt als volgt. Als een persoon voor zichzelf een gewenst inkomen in gedachten heeft, dan is het aantal uren dat hij hiervoor moet werken afhankelijk van het loon dat hij krijgt per gewerkt uur. Als de persoon bijvoorbeeld een inkomen wil van 100 euro per dag, en het loon is 10 euro per uur, dan zal hij per dag 10 uren moeten werken waarna hem nog 14 uren zullen resteren voor ontspanning. Als het loon 5 euro per uur is, echter, dan zal de persoon 20 uren moeten werken per dag om het inkomen van 100 euro te vergaren. Er resteren dan nog slechts 4 uren per dag voor ontspanning. Aan de andere kant, als het loon uitstijgt boven de 10 euro per uur dan hoeft de persoon nog maar minder dan 10 uren arbeid te verrichten per dag om het gewenste inkomen te vergaren. Naarmate het loon stijgt hoeft men dus minder uren te werken om een bepaald inkomen te verdienen en kan men dus meer uren van de dag in ontspanning benutten. En zo werkt een stijging van de lonen een afname van het aantal uren van de dag aangeboden in arbeid in de hand. Dit is het inkomenseffect van loon op de aangeboden hoeveelheid arbeid.

1-Dit is feitelijk het principe van “opportunity cost”, vrij vertaald de “kost van het alternatief”. De kost van hetgeen men verricht wordt bepaald door de kijken naar de (gemiste) opbrengst van hetgeen men hiervoor moet laten.

Figuur 1: arbeid versus ontspanning

uren ontspanning

prijs

voo

r arb

eid

April- Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 EXPLICIET44

Deze uiteenzetting van het substitutie effect en het inkomenseffect van loonstijgingen is een zuiver theoretische, en het is vermeldenswaardig dat naar het substitutie effect en het inkomenseffect veel onderzoek is en wordt gedaan. Over welk van de twee nu de dominante invloed is op de aangeboden hoeveelheid arbeid bestaat geen consensus onder de westerse economen omdat verschillende onderzoeken met verschillende conclusies komen. Uit sommige onderzoeken van de praktijk blijkt het substitutie effect dominant te zijn omdat de mensen meer lijken te willen werken naarmate het loon stijgt. Uit andere onderzoeken, echter, lijkt het inkomenseffect dominant te zijn omdat de mensen minder lijken te willen werken naarmate het loon stijgt. Maar uit weer andere onderzoeken lijkt eerst het substitutie effect dominant te zijn en later het inkomenseffect. Oftewel, indien bij lage lonen een stijging van het loon zich voordoet dan lijken de mensen meer te willen werken, terwijl indien bij hogere lonen een stijging van het loon zich voordoet de mensen minder lijken te willen werken. Niettegenstaande dit baseren de

2-Meer precies de wet van toe- en afnemende meeropbrengsten, maar om het artikel niet meer complex te laten zijn dan strikt noodzakelijk is, is ervoor gekozen de beschouwing te baseren op de uitgeklede versie “de wet van afnemende meeropbrengsten”.

Figuur 2:Lijn a is de aanbodcurve van arbeid onder het substitutie effect. Ten gevolge van het substitutie effect neemt de aangeboden hoeveelheid arbeid toe naarmate de prijs voor arbeid (het loon) stijgt. In absolute termen loont arbeid dan meer, en in relatieve termen wordt arbeid dan meer waard ten opzichte van het alternatief ontspanning dat relatief duurder wordt.

Figuur 3:Lijn a’ is de aanbodcurve arbeid onder het inkomenseffect. Ten gevolge van het inkomenseffect neemt de aangeboden hoeveelheid arbeid af naarmate de prijs voor arbeid (het loon) stijgt. Minder arbeid is nodig om het gewenste inkomen te verdienen naarmate het loon stijgt.

Figuur 2: het substitutie effect Figuur 3: het inkomenseffect

hoeveelheid arbeid hoeveelheid arbeid

prijs

voo

r arb

eid

prijs

voo

r arb

eid

basismodellen voor de theorieën van de westerse economen zich op de aanname dat het substitutie effect dominant is, oftewel dat de aanbodcurve van arbeid verloopt zoals in figuur 2: het aanbod van arbeid stijgt naarmate het loon voor arbeid stijgt.

Kapital ist ische loontheorie:de vraag naar arbeidDe vraag naar arbeid is volgens de westerse economen de hoeveelheid arbeid die door de werkgevers gevraagd wordt. De vraag naar arbeid wordt verondersteld te resulteren uit de hoeveelheid geld die de werkgever kan verdienen door arbeid aan te werven. Bij deze kwestie speelt de zogenaamde economische “wet van afnemende meeropbrengsten”2 een belangrijke rol. Deze economische wet stelt in feite dat het aannemen van extra werknemers niet bij iedere extra werknemer tot hetzelfde resultaat zal leiden voor de werkgever.

EXPLICIET April - Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 45

Stelt men zich bijvoorbeeld een boer voor als werkgever, dan kan men eenvoudig uitleggen waarom niet iedere extra werkgever zal leiden tot precies dezelfde extra oogst. Indien de landbouwgrond gebruikt wordt om bijvoorbeeld suikerbieten te verbouwen, en indien dit land door één arbeider bewerkt wordt, dan zal een bepaalde hoeveelheid suikerbieten geoogst kunnen worden. Stel dat ervaring de boer geleerd heeft dat bij één arbeider 10 suikerbieten worden geoogst, omdat 10 het maximaal aantal suikerbieten is dat één arbeider kan planten en oogsten in zijn werktijd. Een andere ervaring van de boer is bijvoorbeeld dat bij twee arbeiders 19 suikerbieten worden geoogst. Want alhoewel twee arbeiders de tijd hebben om tezamen 20 suikerbieten te planten is het land niet groot genoeg is om 20 suikerbieten te planten. De beschikbare ruimte aan landbouwgrond biedt maar aan 19 suikerbieten plaats en daarom zullen twee arbeiders 19 suikerbieten produceren, zo weet de boer. Bij een verdubbeling van het aantal arbeiders van één naar twee zal de oogst dus niet verdubbelen, maar een klein beetje minder dan dit (van 10 naar 19).

Verder in het voorbeeld van de boer en zijn suikerbieten, de toevoeging van weer extra arbeiders voor zijn land tot vier in totaal maakt het mogelijk om de suikerbieten kunstmest te geven en extra water. De ervaring heeft de boer geleerd dat zij hierdoor sneller groeien en er dus twee maal per jaar geoogst kan worden. Echter, door de tijd die deze extra handelingen allemaal vergen kunnen voor de eerste oogst en tweede oogst maximaal 15 suikerbieten geplant worden. Bij vier arbeiders voor zijn land rekent de boer derhalve op 30 suikerbieten per jaar. Dus net als bij de verdubbeling van het aantal werknemers van één naar twee is ook bij een verdere

verdubbeling van het aantal werknemers van twee naar vier de oogst weliswaar toegenomen, maar tot minder dan het dubbele van de oogst bij twee werknemers. Ook hier leidt de verdubbeling van het aantal werknemers van twee naar vier niet tot een verdubbeling van de oogst, maar tot minder dan dit want van 19 suikerbieten is de oogst nu 30 suikerbieten geworden.

De boer heeft ook geleerd dat als hij het aantal arbeiders verder zou verdubbelen van vier tot acht, dat hij dan de tijd voor het bemesten en irrigeren van de landbouwgrond tot een minimum kan beperken. Op de grond kan dan weer het maximum aantal van 19 suikerbieten gepland worden. Bij acht arbeiders, met andere woorden, worden twee maal per jaar 19 suikerbieten geoogst. Een totaal van 38 suikerbieten per jaar. De boer oogst bij acht arbeiders dus wederom meer suikerbieten dan bij vier arbeiders, maar niet het dubbele van de oogst bij vier arbeiders. De laatste vier arbeiders bovenop de eerste vier arbeiders doen acht extra suikerbieten resulteren tot een totaal van 38 suikerbieten per jaar.

In dit voorbeeld oogst de boer weliswaar steeds meer suikerbieten naarmate hij meer arbeiders in dienst neemt, maar doorlopend minder extra. De uitbreiding van het aantal arbeiders van nul naar één deed de productie van suikerbieten stijgen met 10, van nul naar 10. De uitbreiding van het aantal arbeiders van één naar twee deed de productie van suikerbieten stijgen met negen, van 10 naar 19. Oftewel, waar de eerste uitbreiding van het aantal arbeiders een extra productie van 10 tot gevolg had, daar heeft de tweede uitbreiding van het aantal arbeiders nog maar een extra productie van negen tot gevolg. In andere woorden, de bijdrage van de eerste werknemer was 10 suikerbieten, maar de bijdrage

Figuur 5.a: de toename van de oogst bij de toename van het aantal arbeidersAantal arbeiders 0 1 2 4 8 toename arbeiders 100% 100% 100%Oogst 0 10 19 30 38 toename oogst 90% 58% 27%

April- Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 EXPLICIET46

van de tweede werknemer is maar 9 suikerbieten. De derde uitbreiding van het aantal arbeiders van twee naar vier heeft een extra productie van nog maar 11 suikerbieten tot 30 in totaal ten gevolg. Oftewel een extra productie van 5 ½ suikerbiet per extra arbeider. De vierde uitbreiding van het aantal arbeiders van vier naar acht heeft een extra productie van acht suikerbieten tot gevolg.Bij alsmaar meer arbeiders wordt de oogst dus wel doorlopend meer, maar bij iedere uitbreiding van het aantal arbeiders is de extra oogst,

de marginale productie in het jargon van de kapitalistische economen, steeds kleiner. Precies dit verschijnsel noemt men de wet van afnemende meeropbrengsten: de extra oogst wordt steeds minder naarmate het aantal arbeiders steeds verder uitgebreid wordt.

Omdat in de kapitalistische theorieën ook de werkgever geacht wordt zijn beslissingen te nemen enkel op basis van verwachte winst, want iedereen wordt in de kapitalistische theorieën immers verondersteld te streven naar winstmaximalisatie, is de wet van de afnemende meeropbrengsten een belangrijk gegeven bij al de kapitalistische theorieën betreffende de beloning van arbeid. Vanuit het perspectief van de werkgever bezien, namelijk, levert extra productie niet enkel geld op. Om extra productie mogelijk te maken zoals in het voorbeeld van de boer hierboven, zal de werkgever meer arbeiders in dienst moeten nemen. De extra arbeiders leveren de boer dus weliswaar extra geld op ten gevolge van de extra productie, maar extra arbeiders zorgt er tevens voor dat de boer extra geld moet uitgeven aan salaris. De som van extra

opbrengst door de extra productie enerzijds, en de extra loonkost anderzijds is de winst die voor de boer resulteert uit iedere extra arbeider. Waar de kapitalistische economen van uitgaan is dat de werkgever zal kijken naar deze som van extra opbrengst en extra kost wanneer hij nadenkt over uitbreiding van het aantal arbeiders. Oftewel, de boer zal op basis van de winst die hij mag verwachten beslissen over het aantal arbeiders dat hij in dienst gaat nemen.

Indien bij bovenstaande voorbeeld van de boer en zijn landbouwgrond de suikerbieten verkocht worden voor 10 euro per stuk, dan is de opbrengst van het land van de boer bij één arbeider 100 euro in totaal (10 suikerbieten

voor 10 euro per stuk). Indien één arbeider dan bijvoorbeeld 25 euro kost in salaris, dan bedraagt de totale loonkost voor de boer 25 euro. In deze situatie is de totale winst voor de boer 75 euro, zijnde het verschil tussen de opbrengst van de oogst en de loonkost. Als de boer de tweede arbeider in dienst neemt dan stijgt de productie tot 19 suikerbieten en daarmee stijgt dan de opbrengst van de oogst tot 190 euro. De totale loonkost loopt op tot 50 euro omdat ieder van de twee arbeiders 25 euro in salaris krijgt. Dit betekent dat bij twee arbeiders de boer 140 euro winst zal maken, bijna een verdubbeling van de winst van 75 euro die de boer realiseerde bij één arbeider. Indien de boer vier arbeiders in dienst zou nemen dan zou de productie 30 suikerbieten zijn en dan zou de opbrengst van het land dus 300 euro bedragen. De loonkost is dan 100 euro in totaal, waardoor bij vier arbeiders de winst voor de boer 200 euro is. Hoger dus dan de winst bij twee arbeiders (140 euro). Als de boer acht arbeiders in diens zou nemen dan is de opbrengst aan suikerbieten 380 euro en de loonkost 200 euro. De winst is dan 180 euro.

Figuur 5.b: de productiviteit per arbeiderArbeider 0 1 2 3 4 5 6 7 8

Extra productie per arbeider 0 10 9 5½ 5½ 2 2 2 2

Totale oogst 0 10 19 30 60 38

EXPLICIET April - Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 47

Oftewel, ieder van de laatste vier extra arbeiders doet twee extra suikerbieten resulteren.

Alhoewel de oogst bij acht arbeiders groter is dan de oogst bij vier arbeiders is de winst toch maximaal in de situatie van vier arbeiders. Dit is in feite het gevolg van de wet van afnemende meeropbrengsten. Totdat de boer bij vier arbeiders komt levert de uitbreiding van het aantal arbeiders steeds meer op dan de extra loonkost die hier bij hoort. De eerste extra arbeider van nul arbeiders naar één arbeider doet de productie stijgen met 10 suikerbieten van nul naar 10 suikerbieten in totaal. De waarde van deze productie stijging is 100 euro als één suikerbiet 10 euro waard is. De loonkost die hoort bij de stijging van het aantal werknemers is 25 euro. En dus verdient de boer 75 euro extra wanneer hij gaat van nul arbeiders met een productie van nul suikerbieten, een opbrengst van nu euro en een loonkost van nul euro; naar één arbeider met een productie van 10 suikerbieten, een opbrengst van 100 euro en een loonkost van 25 euro. Hetzelfde geldt voor de stijging van één naar twee arbeiders. De extra opbrengst van het land is negen suikerbieten maal 10 euro dus 90 euro in totaal, terwijl de extra loonkost maar 25 euro is. De boer zal dus 65 euro extra verdienen wanneer hij bij één arbeider besluit nog een extra arbeider in dienst te nemen. Wederom twee extra arbeiders tot vier in totaal doet de opbrengst van het land stijgen met 110 euro (11 suikerbieten) terwijl de extra loonkost 50 euro bedraagt (twee arbeiders met voor ieder 25 euro loon). Voor de boer resulteert dan dus wederom een extra winst, en wel van 60 euro.

Wanneer de boer aankomt bij een aantal van vier arbeiders, dan zullen nog eens vier extra arbeiders de productie nog maar een klein beetje doen laten stijgen. Bij een bestaand aantal

van vier arbeiders zullen nog eens vier extra arbeiders de oogst maar doen toenemen met 8 suikerbieten. De opbrengst van deze extra oogst, 80 euro, is minder dan de extra loonkost van 100 euro die de extra arbeiders met zich meebrengen. Bij de stijging van vier naar acht arbeiders zou de boer dus geld verliezen. Dit betekent dat de winst voor de boer maximaal is bij vier arbeiders. Volgens de kapitalistische economische theorie zal de boer van dit voorbeeld er dus voor kiezen om niet nul, of één, of twee, of acht arbeiders in dienst te nemen. Hij zal er voor kiezen om vier arbeiders in dienst te nemen omdat dan zijn eigen winst maximaal is.

De kapitalistische economen zeggen dat de boer met maximale winst op het oog dus niet enkel kijkt naar de extra productie die hij tot stand brengt door een extra arbeider in dienst te nemen. En dat hij evenmin enkel kijkt naar de extra opbrengst die hij hierdoor mag verwachten. En dat hij ook niet enkel kijkt naar de extra loonkost die hij moet betalen ten gevolge van de extra arbeider voor zijn land. De boer die streeft naar winstmaximalisatie kijkt effectief naar de som van al deze factoren wanneer hij kijkt naar de extra winst die hij verwacht tot stand te brengen.

Gebruik makend van het jargon van de kapitalistische economen zou men zeggen dat de boer het aantal arbeiders op zijn land uit zal blijven breiden totdat de marginale winst niet langer positief is. De marginale winst van de eerste arbeider is +75 euro, het verschil tussen de winst bij nul arbeiders en de winst bij één

Figuur 5.c: De winst voor de boer indien de opbrengst van een suikerbiet 10 euro is en indien de loonkost voor een arbeider 60 euro.

Figuur 5.c: de verandering in winst bij de toename van het aantal arbeidersAantal arbeiders 0 1 2 4 8Aantal suikerbieten 0 10 19 30 38Opbrengst oogst 0 100 190 300 380Loonkost 0 25 50 100 200Winst 0 75 140 200 180

toename winst +75 +65 +60 +20

April- Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 EXPLICIET48

arbeider. De marginale winst van de tweede arbeider is +65 euro, het verschil tussen de winst bij één arbeider en de winst bij twee arbeiders. De marginale winst van de derde en vierde arbeider tezamen is +60 euro. En de marginale winst van de vijfde tot en met de achtste arbeider tezamen is -20 euro. Dus in het voorbeeld van figuur 5.b. blijft de marginale winst die hoort bij het uitbreiden van het aantal arbeiders positief totdat de boer vier arbeiders in dienst heeft genomen. Als hij dan nog meer arbeiders in dienst wil nemen om te komen tot een totaal van acht arbeiders, dan is de marginale winst die hier bij hoort negatief. Oftewel, de totale winst voor de boer zal hierdoor dalen. Volgens de kapitalistische theorieën betreffende arbeid en lonen zal de boer er daarom voor kiezen om vier arbeiders te vragen.

Dus indien de opbrengst van een suikerbiet 10 euro is en de loonkost 25 euro, dan zal de boer vier arbeiders in dienst willen nemen. Oftewel, bij een loonkost van 25 euro is de vraag naar arbeid van de boer gelijk aan vier arbeiders. Zou daarentegen de loonkost 60 euro bedragen

in plaats van 20 euro, dan zou de winst voor de boer gemaximaliseerd zijn bij twee arbeiders (figuur 5.d). En indien de loonkost vier euro zou bedragen, dan zou de winst voor de boer maximaal zijn bij acht arbeiders (figuur 5.e).

Bij steeds dezelfde prijs voor suikerbiet blijkt de door de boer gevraagde hoeveelheid arbeid dus afhankelijk te zijn van het loon. Naarmate het loon lager is vraagt de boer meer arbeid. In een grafiek kan men zo de gevraagde hoeveelheid arbeid uitzetten als functie van het loon: indien het loon vier euro is worden acht arbeiders gevraagd, indien het loon 25 euro is worden vier arbeiders gevraagd, en indien het loon 60 euro is worden twee arbeiders gevraagd. Met andere woorden, ten gevolge van de afnemende meeropbrengsten waar de boer mee geconfronteerd is, is zijn vraag naar arbeid afhankelijk van het loon. En de relatie tussen zijn vraag naar arbeid en het loon is een negatieve relatie, want naarmate het loon stijgt wordt minder arbeid gevraagd.

Figuur 5.d: de verandering in winst bij de toename van het aantal arbeidersAantal arbeiders 0 1 2 4 8Aantal suikerbieten 0 10 19 30 38Opbrengst oogst 0 100 190 300 380Loonkost 0 60 120 240 480Winst 0 40 70 60 -100

toename winst +60 +30 -10 -160

Figuur 5.d: De winst voor de boer indien de opbrengst van een suikerbiet 10 euro is en indien de loonkost voor een arbeider 60 euro.

Figuur 5.e: de verandering in winst bij de toename van het aantal arbeidersAantal arbeiders 0 1 2 4 8Aantal suikerbieten 0 10 19 30 38Opbrengst oogst 0 100 190 260 280Loonkost 0 4 8 160 32Winst 0 96 182 100 248

toename winst +96 +86 +62 +4

Figuur 5.e: De winst voor de boer indien de opbrengst van een suikerbiet 10 euro is en indien de loonkost voor een arbeider 4 euro.

EXPLICIET April - Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 49

a

vprijs

voo

r arb

eid

hoeveelheid arbeid

Figuur 7: vraag en aanbod bij arbeid

Figuur 7: het samenspel van de vraag (curve v) naar en het aanbod (curve a) van arbeid, met punt B waar het loon evenwicht doet bestaan tussen de gevraagde enaangeboden hoeveelheid arbeid.

vprijs

voo

r arb

eid

hoeveelheid arbeid

Figuur 6: de vraag naar arbeid

Figuur 6: de vraag naar arbeid (curve v) stijgt naarmate de prijs voor arbeid (het loon) daalt.

De totstandkoming van lonen

Volgens de kapitalistische economen is op arbeid en loon net zozeer het marktmechanisme van werking als op goederen en diensten. Indien het loon zich op een plaats bevindt boven het evenwichtspunt B, zoals bijvoorbeeld op niveau H’ ‘ in figuur 8, dan zal er op de markt een imbalans bestaan tussen de gevraagde hoeveelheid arbeid en de aangeboden hoeveelheid arbeid. Bij dit hoge loon zullen veel mensen willen werken, en zullen de werkgevers maar weinig mensen in dienst willen nemen. Het loon is dan dus zo hoog dat de aangeboden hoeveelheid arbeid groter is dan de gevraagde hoeveelheid arbeid.

Ten gevolge hiervan zullen sommige mensen die graag willen werken toch zonder werk blijven zitten Deze mensen zullen geneigd zijn om hun arbeid bij de werkgevers aan te bieden tegen een iets lager loon, om toch maar werk te kunnen vinden. De werkgevers zullen dus bemerken dat ze ook tegen lagere lonen mensen in dienst kunnen nemen, en ze zullen deze mensen die tegen een lager loon willen werken in dienst nemen. Hierdoor komen weer andere mensen zonder werk, die op hun beurt de werkgevers hun arbeid aanbieden tegen nog lagere lonen om toch

vooral maar werk te hebben. Hierdoor zal het loon op de markt de neiging hebben te dalen, en dit zal doorgaan totdat het loon zoveel is gedaald dat de vraag naar arbeid en het aanbod van arbeid terug in evenwicht zijn. Oftewel, totdat iedereen die wil werken ook werk zal hebben gevonden en de werkgevers voor al de gevraagde arbeiders een arbeider hebben gevonden.

Indien het loon zich op een plaats bevindt onder het evenwichtspunt B, zoals bijvoorbeeld op niveau H’ ‘ in figuur 9, ook dan zal er op de markt een imbalans bestaan tussen de gevraagde hoeveelheid arbeid en de aangeboden hoeveelheid arbeid. Bij dit lage loon zal veel arbeid gevraagd worden omdat heel lang de opbrengst van extra productie groter is dan de extra loonkost die hoort bij extra productie. Tegelijkertijd, echter, zullen er maar weinig mensen zijn die willen werken omdat het loon zo laag ligt. Er zal met andere woorden een imbalans bestaan tussen de gevraagde hoeveelheid arbeid en de aangeboden hoeveelheid arbeid, want de gevraagde hoeveelheid arbeid zal groter zijn dan de aangeboden hoeveelheid arbeid. Maar ten gevolge hiervan zullen de werkgevers geneigd

April- Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 EXPLICIET50

prijs

voo

r arb

eid

hoeveelheid arbeid

Figuur 9: Bij loon H’ ‘ is de aangeboden hoeveelheid arbeid (punt Aa) kleiner dan de gevraagde hoeveelheid arbeid (punt Av). Er heerst dan schaarste want niet iedereen die arbeiders zoekt kan een arbeider vinden.

Figuur 9: Te lage lonen

a

v

hoeveelheid arbeid

prijs

voo

r arb

eid

Figuur 8: Te hoge lonen

Figuur 8: Bij loon H’ ‘ is de aangeboden hoeveelheid arbeid (punt Aa) groter dan de gevraagde hoeveelheid arbeid (punt Av). Er heerst dan werkloosheid want niet iedereen die arbeid aanbiedt kan een baan vinden.

zijn een hoger loon aan te bieden, in de hoop toch de door hen gevraagde arbeiders aan te kunnen trekken. Hierdoor zal het loon een neiging kennen om te stijgen, en de werkgevers zullen doorgaan met het aanbieden van alsmaar hogere lonen totdat het loon zoveel is gestegen dat vraag en aanbod van arbeid terug in evenwicht zijn. Oftewel, totdat iedereen die wil werken ook werk zal hebben gevonden en de werkgevers voor al de gevraagde arbeiders een arbeider hebben gevonden. Van een imbalans tussen gevraagde hoeveelheid arbeid en aangeboden hoeveelheid arbeid kan volgens de kapitalistische theorie dus enkel tijdelijk sprake zijn, omdat bij een imbalans de marktwerking ervoor zal zorgen dat loon verandert totdat de balans tussen vraag en aanbod herstelt is.

En zo komt in de kapitalistische economische theorie het loon dus tot stand. Het is afhankelijk van het aanbod van arbeid dat uitgaat van de mensen die willen werken. En het is afhankelijk van de vraag naar arbeid die uitgaat van de werkgevers. De vraag van deze werkgevers is dan weer afhankelijk van enerzijds de kost van de arbeid, en anderzijds de opbrengst van de arbeid (de productie van de arbeid maal de prijs van de producten), omdat zij zich laten leiden door winst.

Redactie Expliciet Magazine:In deel 2 van “Armoede, loon en welzijn” zal de kapitalistische theorie betreffende arbeid en loon beoordeeld worden, en zullen de ideeën van Islam hieromtrent als alternatief gepresenteerd worden.

EXPLICIET April - Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 51

LIDMAATSCHAP

Ja,ik neem een jaar abonnement op Expliciet Magazine, totdat ik schriftelijk weer opzeg.Ik zal jaarlijks € 15,- contant voldoen, of overmaken op onderstaand bankrekening nummer.

NAAM:_ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ M/V _ _ _ _ _ _ _ _

STRAAT:_ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ NR: _ _ _ _ _ _ _ _

POSTCODE:_ _ _ _ _ _ _ _ PLAATS:_ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _

GEBOORTE DATUM:_ _ _ _ _ _ _ _ _ EMAIL @: _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _

HANDTEKENING:_ _ _ _ _ _ _ _ _stuur deze bon + overschrijvingbewijs naar

Ten name van Dhr. F. BabayigitNederland rekening nummer:

giro 7711613of

Ten name van Expliciet MagazineBelgië rekening nummer:

001 - 2975063 - 52

Abonnementen Service Postbus 51043 3007 GA Rotterdam

Ja,ik neem een jaar abonnement op Expliciet Magazine, totdat ik schriftelijk weer opzeg.Ik zal jaarlijks € 15,- contant voldoen, of overmaken op onderstaand bankrekening nummer.

NAAM:_ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ M/V _ _ _ _ _ _ _ _

STRAAT:_ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ NR: _ _ _ _ _ _ _ _

POSTCODE:_ _ _ _ _ _ _ _ PLAATS:_ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _

GEBOORTE DATUM:_ _ _ _ _ _ _ _ _ EMAIL @: _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _

HANDTEKENING:_ _ _ _ _ _ _ _ _stuur deze bon + overschrijvingbewijs naar

Ten name van Dhr. F. BabayigitNederland rekening nummer:

giro 7711613of

Ten name van Expliciet MagazineBelgië rekening nummer:

001 - 2975063 - 52

Abonnementen Service Postbus 51043 3007 GA Rotterdam

April- Mei - Juni 2007 / Jaargang 7 Nr. 29 EXPLICIET52