Eva Folkerts · Web viewWil je echter onderzoeken wat geschiedschrijvers over de opstand schreven,...

22
Nehalennia sg Historische vaardigheden voor HAVO bovenbouw- leerlingen

Transcript of Eva Folkerts · Web viewWil je echter onderzoeken wat geschiedschrijvers over de opstand schreven,...

Nehalennia sg

Historische vaardigheden voor HAVO bovenbouw-leerlingen

Samengesteld door:

M. Jansen

E. Folkerts

Inhoudsopgave:

1. Bronnen2

1.1 Checklist waarde van bronnen beoordelen3

1.2 Kijkwijzer beeldbronnen5

2. Oorzaken en gevolgen6

3. Verandering en continuïteit7

4. Vraaganalyse8

5. Tijdvakken/Perioden en kenmerkende aspecten9

6. Maatschappijtypen13

7. Perspectieven14

8. Checklist maken van toetsvragen15

1.

1.

2. Bronnen

Voor historici vormen bronnen verreweg de belangrijkste bron van informatie over het verleden. Er zijn verschillende soorten bronnen waarvan hieronder een overzicht.

Soorten:

· Geschreven bronnen

· Ongeschreven bronnen

· Primaire bronnen: deze geven de meest directe informatie over wat je bestudeert. Dit zijn bijvoorbeeld bronnen van ooggetuigen of archeologische vondsten.

· Secundaire bronnen: Deze geven informatie over of zijn een bewerking van primaire bronnen.

Wat als primaire of secundaire bron is aan te duiden, hangt af van het onderwerp dat je bestudeert en de vraag die je aan de bron stelt. Wil je bijvoorbeeld de Opstand van de Republiek tegen Spanje bestuderen, dan zijn bepaalde gegevens uit die tijd zelf als primaire bron te beschouwen en wat bijvoorbeeld een 18e-eeuwse geschiedschrijver er aan de hand van die primaire bronnen over heeft geschreven als secundaire bron. Wil je echter onderzoeken wat geschiedschrijvers over de opstand schreven, dan is alles wat die 18e-eeuwse geschiedschrijver heeft geschreven een primaire bron.

· Bewust vastgelegde bronnen: Bronnen die als doel hebben informatie te verstrekken aan tijdgenoten of het nageslacht. Bijvoorbeeld verslagen van een vergadering.

· Onbewust vastgelegde bronnen: Hierbij is er geen sprake van bovenstaande doel. Bijvoorbeeld een persoonlijke brief.

Let op: Vaak bevatten bewuste bronnen ook onbewuste elementen.

Bij de beoordeling van bronnen op betrouwbaarheid is het van belang deze zaken mee te wegen. Zie de volgende bladzijde voor een checklist waarde van bronnen beoordelen.

1.1 Checklist waarde van bronnen beoordelen

· Is de bron bruikbaar voor mijn onderzoek?

Dit is mede afhankelijk van de vraag die je aan de bron stelt. Voor een onderzoek naar de feitelijk historie van ons koningshuis zijn privé en story wellicht minder bruikbaar dan voor een onderzoek naar de berichtgeving over ons koningshuis in de roddelpers.

· Vermeldt de schrijver wat zijn bronnen zijn?

De geloofwaardigheid neemt toe als de auteur vertelt waar hij zijn informatie vandaan heeft.

· Bewijst de schrijver zijn standpunt voldoende?

Gebruikt de schrijver controleerbare feiten om meningen of interpretaties te onderbouwen.

· Toont de schrijver zich bewust van zijn Standplaatsgebondenheid?

De manier waarop een mens de wereld ziet wordt beïnvloed door de tijd waarin iemand leeft en de plaats/ cultuur(waaronder ook godsdienst) waar iemand leeft. Wie zich voldoende van zijn standplaatsgebondenheid bewust is, zal ook aandacht besteden aan de opvattingen van anderen.

· Heeft de samensteller van de bron het gebeurde zelf meegemaakt (primair)? Of heeft hij zijn kennis uit tweede of derde hand (secundair)?

Wie het zelf heeft meegemaakt, heeft zelden alles gezien. Secundaire kennis is niet automatisch minder waard dan primaire.

· Wanneer is de bron geschreven/vervaardigd?

Bij een bron die pas lange tijd na een gebeurtenis is vastgelegd is de kans groter dat er onjuistheden in staan. Herinneringen vervagen of worden gekleurd.

· Met welk doel is de bron geschreven/vervaardigd?

Heeft iemand belang bij verdraaiingen van de werkelijkheid omdat hij mensen wil overtuigen van zijn standpunt? Is de bron een voorbeeld van propaganda? Of is de bron afkomstig van iemand die er geen belang bij heeft de werkelijkheid te verdraaien en die zich zodoende aan de feiten kan houden?

-Is in de bron sprake van tegenspraak?

· Representativiteit

Representativiteit is een onderdeel van het beoordelen van de waarde van een bron, maar er kan ook apart naar gevraagd worden. Vandaar dat Representativiteit hier dik gedrukt staat. De vraag die hierbij gesteld moet worden is:

Voor hoeveel mensen geldt de inhoud van de bron?

Een bron van één persoon of over een kleinere bevolkingsgroep kan representatief zijn voor een grotere groep.

1.2 Kijkwijzer beeldbronnen

· Beginnen

Begin met het lezen van de vraag en de toelichting bij de prent. Let goed op of er informatie staat over de tekenaar, de datum en de plaats waar de tekening is gemaakt.

Bij spotprenten speelt gebondenheid aan tijd en plaats een belangrijke rol. Immers, zowel de tekenaar als zijn publiek zijn gebonden aan tijd en plaats. Als je weet waar, wanneer en door wie de bron is gemaakt, kun je de standplaatsgebondenheid van de tekenaar en zijn publiek beter onderkennen.

Bepaal of er personen zijn afgebeeld en, zo ja, hoe en waar deze personen zijn afgebeeld. Let ook goed op of er bepaalde symbolen of voorwerpen zijn afgebeeld.Bij een spotprent is niet alleen de tekening zeer belangrijk, maar ook de tekst. Veel spotprenten hebben een titel en een onder- of bijschrift. Daarnaast staat er vaak ook tekst in de prent zelf. Die tekst staat er niet voor niets!

· Beschrijven

Als je voor jezelf bepaald hebt wat er te zien is op de prent, ga je verder met het interpreteren van de prent. Allereerst moet je bepalen op welke historische gebeurtenis/periode de prent betrekking heeft. Een spotprent heeft alleen maar zin als de lezer weet waar de prent over gaat. Dit betekent allereerst dat het onderwerp van de prent bekend moet zijn bij de lezer en ten tweede dat het onderwerp herkenbaar moet zijn afgebeeld.

· Betekenis geven

Als je weet over welk onderwerp de prent gaat, moet je voor jezelf bepalen wat de mening van de cartoonist over de gebeurtenis is. Hierbij moet je goed letten op de manier waarop de cartoonist deze gebeurtenis heeft weergegeven. Een spotprent is, zoals de naam al aangeeft, bedoeld om de spot met iets te drijven. Uit de grap die de cartoonist maakt over een gebeurtenis kun je vaak afleiden hoe hij denkt over die gebeurtenis. Het grappige effect in een spotprent kan op verschillende manieren bereikt worden. De cartoonist kan bijvoorbeeld in zijn prent bepaalde uiterlijke kenmerken of karaktertrekken van personen er uit laten springen. Daarnaast kan een cartoonist gebruik maken van middelen als overdrijving, understatement, ironie of tegenstelling om het grappige effect te bereiken. Laat je niet bedotten door deze dubbele bodem. Het is een manier om een grap te maken of een mening te geven. Het wil dus niet zeggen dat de gebeurtenis zich in werkelijkheid op die manier heeft afgespeeld!

3. Oorzaken en gevolgen

Losse gebeurtenissen, zowel in het heden als in het verleden zijn, niet te begrijpen zonder deze in verbinding te brengen met voorgaande gebeurtenissen en volgende gebeurtenissen. Waardoor is het geworden tot wat het is? Dit noemen we oorzaken en gevolgen. Hiervan zijn verschillende soorten te onderscheiden.

2.1 Verschillende soorten oorzaken

· Aanleiding

De meest directe oorzaak. De druppel die de emmer doet overlopen.

· Directe en indirecte oorzaken

Een directe oorzaak heeft een rechtstreekse invloed op een gebeurtenis. Bijvoorbeeld het nazisme op de tweede wereldoorlog

Een indirecte oorzaak wordt ook wel een omstandigheid genoemd en heeft wel invloed op een gebeurtenis, maar niet rechtstreeks. Bijvoorbeeld de economische wereldcrisis van de jaren dertig op de tweede wereldoorlog.

Oorzaken en gevolgen op verschillende terreinen

Oorzaken en gevolgen kunnen heel algemeen zijn, maar zich ook beperken tot een specifiek terrein bijvoorbeeld politiek, sociaal, cultureel of economisch.

! Als er gevraagd wordt naar politieke gevolgen richt hier dan ook duidelijk en concreet je antwoord op.

2.2 Verschillende soorten gevolgen

· Bedoelde en onbedoelde gevolgen

Zijn de gevolgen van te voren voorzien en bedoeld of juist niet?

· Gewilde en ongewilde gevolgen

Het verschil tussen een gewild en een bedoeld gevolg is het volgende: Een bedoeld gevolg gaat uit van degene die iets in gang heeft gezet. Bij een gewild gevolg hoeft dat niet het geval te zijn. Iemand anders kan iets met een bepaald gevolg voor ogen in gang hebben gezet, maar ook anderen kunnen dat gevolg willen. Voorbeeld: De geallieerden gaan tijdens WOII de strijd aan met nazi-Duitsland. Bedoeld gevolg; de nazi’s worden verdreven. Gewild gevolg; veel mensen wilden van de nazi’s bevrijd zijn.

· Direct optredende gevolgen en gevolgen op lange termijn

Sommige gevolgen worden direct zichtbaar, andere dienen zich pas later aan.

Voorbeeld: uitvinding van de auto. Korte termijn; sneller/makkelijker verplaatsen van A naar B. Lange termijn; luchtvervuiling/opwarming klimaat.

· Gevolgen van meer of minder belang

Bij het bepalen van het belang van gevolgen kunnen de volgende maatstaven worden gebruikt:

· Hoeveel mensen waren erbij betrokken?

· In welke mate waren zij er bij betrokken?

· Hoe lang duurde voor hen die betrokkenheid?

4. Verandering en continuïteit

In de geschiedenis vinden ontwikkelingen plaats waarin dingen veranderen. Deze veranderingen kunnen geleidelijk gaan, maar ook snel, zoals bij revoluties. Toch zullen samenlevingen niet allemaal gelijktijdig veranderen en over de gehele linie. De dingen die niet veranderen worden aangeduid met het begrip continuïteit.

Bij de begrippen verandering en continuïteit is het van belang dat je kunt aangeven wat er veranderd is en wat er hetzelfde is gebleven. Tevens is het van belang dat je verschillende reacties kunt onderkennen. Sommige mensen gaan de barricade op voor verandering terwijl anderen datzelfde zullen doen om het oude te behouden.

5. Vraaganalyse

De 5 W’s:

Wat, Wie, Wanneer, Waar, Waarom

Om een vraag goed te kunnen beantwoorden is het noodzakelijk de vraag is te analyseren met behulp van de 5 W’s. Bepaalde zaken zijn al gegeven in de vraag. Dat betekent dat ook het antwoord op die gegevens gericht moet zijn.

Als bijvoorbeeld naar de verhouding tussen Johan Van Oldenbarnevelt en Maurits wordt gevraagd tijdens het 12-jarig bestand, is het van belang je antwoord te richten op die verhouding tijdens het 12-jarig bestand en niet rond het jaar 1600.

In geen enkele vraag zijn alle 5 W’s gegeven. Maar het is van belang om goed na te gaan welke wel gegeven zijn, zodat je antwoord zo gericht en concreet mogelijk is en gaat over wat wordt gevraagd. Schrijf het op in de kantlijn of onderstreep het in de vraag wanneer mogelijk.

6. Tijdvakken/Perioden en kenmerkende aspecten

1. Prehistorie

2. Oudheid

3. Vroege Middeleeuwen

4. Late Middeleeuwen

5. Renaissance en 16e eeuw

6. Gouden Eeuw en 17e eeuw

7. Eeuw van de Verlichting en 18e eeuw

8. Industrialisatietijd en 19e eeuw

9. Eerste helft 20ste eeuw

10. Tweede helft 20ste eeuw

tijdvak

Kenmerkend aspect

kernbegrip

1.

Jagers en boeren

1. De levenswijze van jagersverzamelaars

2. Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen

3. Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen

-agrarisch

- cultuur

-jagers-verzamelaars

- landbouwsamenleving

2.

Grieken en Romeinen

4. De ontwikkeling van wetenschappelijk denken

en de ontwikkeling van het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat

5. De klassieke vormentaal van de GrieksRomeinse cultuur

6. De groei van het Romeinse imperium) waardoor de

GrieksRomeinse cultuur zich in Europa verspreidde

7. De confrontatie tussen de GrieksRomeinse cultuur

en de Germaanse cultuur van NoordwestEuropa

8. De ontwikkeling van het jodendom en het christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten

- burgerschap

- christendom

- imperium

-jodendom

- klassiek

- monotheïsme

- politiek

- stadstaat

- wetenschap

3.

Monniken en Ridders

9. De verspreiding van het christendom in geheel Europa

10. Het ontstaan en de verspreiding van de islam

11. De vrijwel volledige vervanging in WestEuropa van de

agrarischurbane cultuur door een zelfvoorzienende

agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en

horigheid

12. Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur

- agrarisch-urbaan

- autarkie

- feodalisme

- hofstelsel

- horigheid

-islam

-zelfvoorzienend

4.

Steden en Staten

13. De opkomst van handel en ambacht die de basis

legde voor het herleven van een agrarischurbane

samenleving

14. Opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende

zelfstandigheid van steden

15. Het begin van staatsvorming en centralisatie

16. Het conflict in de christelijke wereld over de vraag de

wereldlijke of de geestelijke macht het primaat

behoorde te hebben

17. De expansie van de christelijke wereld naar buiten

toe, onder andere in de vorm van de Kruistochten

- ambacht

- centralisatie

- expansie

- geestelijkheid

- handel

- kruistochten

- staatsvorming

- wereldlijk

5.

Ontdekkers en Hervormers

18. Het begin van de Europese overzeese expansie

19. Het veranderende mens en wereldbeeld van de

Renaissance en het begin van een nieuwe

wetenschappelijke belangstelling

20. Een hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de

klassieke Oudheid

21. De protestantse reformatie die splitsing van de

christelijke kerk in WestEuropa tot gevolg had

22. Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de

stichting van een Nederlandse staat

-erfgoed

-katholicisme

- kerkhervorming

- protestantisme

- reformatie

- renaissance

- wereldbeeld

6.

Regenten en Vorsten

23. Het streven van vorsten naar absolute macht

24. De bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in

economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse

Republiek

25. Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en

het begin van een wereldeconomie

26. De Wetenschappelijke Revolutie

-absolutisme

- economie

- handelskapitalisme

- kapitalisme

-wereldeconomie

-wetenschappelijke revolutie

7.

Pruiken en Revoluties

27. Rationeel optimisme en een ‘verlicht denken’ dat werd

toegepast op alle terreinen van de samenleving:

godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen.

28. Voortbestaan van het Ancien Régime met pogingen om

het vorstelijk bestuur eigentijdse verlichte wijze vorm te

geven (verlicht absolutisme).

29. Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de

vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden

transatlantische slavenhandel en de opkomst van het

abolitionisme

30. De democratische revoluties in westerse landen met als

gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en

staatsburgerschap

-abolitionisme

- Ancien régime

- democratische revolutie

-grondrechten

-grondwet

-plantagekolonie

-rationalisme

- sociale verhoudingen

- staatsburger

- transatlantische slavenhandel

-verlicht absolutisme

-verlichting

8.

Burgers en stoom-

machines

31. De opkomst van de politiekmaatschappelijke stromingen

nationalisme, liberalisme, socialisme, confessionalisme en

feminisme

32. Voortschrijdende democratisering met deelname van

steeds meer mannen en uiteindelijk ook vrouwen aan het

politiek proces

33. De Industriële Revolutie die in de westerse wereld de

basis legde voor een industriële samenleving

34. Discussies over de ‘sociale kwestie’

35. De opkomst van emancipatiebewegingen

36. De moderne vorm van imperialisme die verband hield

met de industrialisatie

- confessionalisme

- democratisering

- emancipatiebeweging

- feminisme

- imperialisme

- industriële revolutie

- industriële samenleving

- liberalisme

- modern imperialisme

- nationalisme

- politieke stroming

- sociale kwestie

- socialisme

9.

Wereld-oorlogen

37. De rol van moderne propaganda en

communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie

38. Het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieën:

a communisme

b en fascisme/nationaalsocialisme

39. De crisis van het wereldkapitalisme

40. Het voeren van twee wereldoorlogen:

41. Racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het

bijzonder op de Joden

42. De Duitse bezetting van Nederland

43. Verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door

massavernietigingswapens en de betrokkenheid van de

burgerbevolking bij oorlogvoering

44. Vormen van verzet tegen het WestEuropese

Imperialisme

- antisemitisme

- bezetting

- communicatiemiddelen

- communisme

- crisis

- discriminatie

- fascisme

- genocide

- ideologie

- massaorganisatie

- massavernietigings-wapens

- nationaal-socialisme

- propaganda

- racisme

- totalitarisme

- wereldoorlog

10.

Televisie en Computer

45. De dekolonisatie die een eind maakte aan de westerse

hegemonie in de wereld.

46. De verdeling van de wereld in twee ideologische

blokken in de greep van een wapenwedloop en de

daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog.

47. De eenwording van Europa

48. De toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren

zestig van de 20ste eeuw aanleiding gaf tot ingrijpende

sociaalculturele veranderingsprocessen

49. De ontwikkeling van een pluriforme en multiculturele

Samenlevingen

- atoomoorlog

- blokvorming

- dekolonisatie

- hegemonie

- multiculturele samenleving

- overheersing

- pluriforme samenleving

- sociaal-culturele verandering

- wapenwedloop

7. Maatschappijtypen

In de loop van de geschiedenis verandert de samenleving. Leefden mensen eerst van jagen en verzamelen heden ten dage verdienen de meeste mensen in Nederland hun brood in de dienstensector.

Hetgeen waarmee het dagelijks brood wordt verdiend is ook een basis voor het indelen van een maatschappij. Het maatschappijtype zegt iets over hoe de meerderheid van de mensen aan haar middelen van bestaan komt.

Grofweg zijn er in de geschiedenis vijf maatschappijtypen te onderscheiden:

i. Jagers-verzamelaars-samenleving

Mensen zijn nomadisch en leven van jagen, vissen en voedsel verzamelen

ii. Agrarische samenleving

Mensen wonen in dorpen en leven van de landbouw. Wanneer men daarbij zelfvoorzienend is kun je zelfs spreken van een Agrarisch-Autarkische samenleving.

iii. Agrarisch-urbane samenleving

De meerderheid van de bevolking leeft als boer op het platteland, een minderheid woont in de stad en leeft van de handel en nijverheid

iv. Industriële samenleving

De meerderheid van de bevolking woont in de stad, waar veel mensen werken in de industrie en in de dienstensector

v. Informatiesamenleving

Mensen maken in werk en vrije tijd veel gebruik van ICT, zoals computers en telefoons

8. Perspectieven

Bij het bestuderen van geschiedenis gebruiken we vaak verschillende perspectieven of invalshoeken. Een historisch feit kan in meer of mindere mate interessant zijn vanuit een verschillend perspectief.

We onderscheiden, grofweg, een drietal perspectieven:

1) Sociaal-economisch perspectief:

Geschiedenis bezien vanuit sociaal en economisch gezichtspunt (bepaald aan de hand van ondermeer voornaamste middel van bestaan, bevolkingsgroepen en/of welvaart in een maatschappij)

2) Politiek-bestuurlijk perspectief:

Geschiedenis bezien vanuit een bestuurlijk gezichtspunt (bepaald aan de hand van ondermeer bestuursvorm, dominante politieke ideologiën en/of inspraak van de bevolking in een maatschappij)

3) Sociaal-cultureel perspectief:

Geschiedenis bezien vanuit sociaal en cultureel gezichtspunt (bepaald aan de hand van ondermeer religie, kunststromingen en/of gelaagdheid in een maatschappij)

4)

9. Checklist formuleren en lezen van vragen bij het vak geschiedenis

1. Schrijf duidelijk en leesbaar.

-wat onleesbaar is kan niet beoordeeld worden. Dit kost punten.

2. Een goed antwoord is niet te kort maar ook niet te lang.

· Wees compleet (één woord is geen antwoord) maar geef tegelijkertijd gericht antwoord op de vraag.

· Geen oeverloze verhalen.

· Alles wat teveel is opgeschreven kan tegen je gebruikt worden (wanneer naar drie dingen gevraagd wordt en je geeft er vier waarvan er één fout is, kost dit punten).

3. Lees de vraag zorgvuldig.

· Tel het aantal elementen dat in je antwoord moet voorkomen.

· Let daarbij ook op de hoeveelheid punten die je voor een vraag kunt scoren (bv; 2 punten is twee elementen, 4 punten is vier elementen).

Voorbeeld punt 3.

Gebruik bron 2 en 3.

Uit beide brieffragmenten is de strategie van Filips (en Alva) bij het

onderdrukken van de Opstand af te leiden.

Licht dit toe door:

- aan te geven welke strategie dat is en

- uit te leggen dat deze strategie op korte termijn succesvol, maar op

langere termijn niet succesvol was. (3p)

Wijze van beantwoorden;

-De strategie is……..1 punt

-Deze was op korte termijn succesvol omdat……..1 punt

-Deze was op lange termijn niet succesvol omdat………1 punt

Let op: twee liggende streepjes in de vraag maar toch drie punten, dus drie elementen in het antwoord.

4. Beantwoord de vraag zorgvuldig, gestructureerd en compleet.

· Geef een antwoord op elk element dat gevraagd wordt (zie 3).

· Doe dit met behulp van een liggend streepje voor elk afzonderlijk element.

· Begin je antwoord met een korte herhaling van de vraag.

· Maak in je antwoord duidelijk dat je de betekenis kent van de gebruikte begrippen in de vraag.

· Wordt er gevraagd naar elementen uit een bron, gebruik dan ook letterlijk een citaat of verwijzing met korte uitleg.

Voorbeeld punt 4

Gebruik bron 5.

In deze prent komt een mening naar voren over het Stadhouderloze

tijdperk.

Leg uit, met drie verwijzingen naar de prent, wat die mening is.(4p)

Wijze van beantwoorden:

-De mening over het stadhouderloze tijdperk die in deze prent naar voren komt is………..(herhaling van de vraag en begin uitleg) ..1 punt

Dit is te zien aan de volgende onderdelen van de prent:

-.............. met korte uitleg..1 punt

-………...... met korte uitleg..1 punt

-………...... met korte uitleg..1 punt

Voorbeeld 2 punt 4

Tussen de Amerikaanse containment-politiek en het instellen van de

Marshallhulp bestaat een verband.

Leg uit welk verband dat is. (2p)

Wijze van beantwoorden:

Het verband tussen de Amerikaanse containmentpolitiek en de marshallhulp is dat:

-De Amerikanen met de containment politiek het communisme wilden indammen (uitleg begrip en tevens element 1 van de 2)..1 punt

-De Marshallhulp hiervoor een goed middel was omdat voor West-Europese landen met deze economische steun van Amerika het communisme minder aantrekkelijk werd/ zij alleen steun kregen als zij bondgenoot van Amerika zouden zijn..1 punt

5. Omschrijf bij een vergelijking altijd al de verschillende onderdelen.

Voorbeeld punt 5.

De invoering van een wettelijk minimumloon past beter bij de sociaal-democratie dan bij het liberalisme.

Leg deze uitspraak uit. (2p)

Wijze van beantwoorden;

-De invoering van een wettelijk minimumloon past beter bij de sociaal-democratie omdat……………..1 punt

-terwijl het minder goed past bij het liberalisme omdat………….1 punt

15