ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

86
METHODE VOOR DE BEREKENING VAN BROEIKASGASEMISSIES Publicatiereeks Emissieregistratie Nr. 37, juli 1997 Samenstelling en redactie Ir. J. Spakman (RIVM) Ing. M.M.J. van Loon (RIVM) Ir. R.J.K. van der Auweraert (TNO) Drs. Ir. D.J. Gielen (ECN) Drs. J.G.J. Olivier (RIVM) Drs. E.A. Zonneveld (CBS) Rapporten uit deze reeks zijn te bestellen bij: Hoofdinspectie Milieuhygiëne/IPC 680 Afdeling Emissieregistratie en Informatiemanagement Postbus 30945 2500 GX Den Haag Tel. 070 - 339 3852

Transcript of ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Page 1: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

METHODE VOOR DE BEREKENING

VAN BROEIKASGASEMISSIES

Publicatiereeks EmissieregistratieNr. 37, juli 1997

Samenstelling en redactieIr. J. Spakman (RIVM)Ing. M.M.J. van Loon (RIVM)Ir. R.J.K. van der Auweraert (TNO)Drs. Ir. D.J. Gielen (ECN)Drs. J.G.J. Olivier (RIVM)Drs. E.A. Zonneveld (CBS)

Rapporten uit deze reeks zijn te bestellen bij:Hoofdinspectie Milieuhygiëne/IPC 680Afdeling Emissieregistratie en InformatiemanagementPostbus 309452500 GX Den HaagTel. 070 - 339 3852

Page 2: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen
Page 3: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 3 –

TEN GELEIDE

Dit rapport beschrijft de wijze waarop vanaf nu in Nederland de emissies van di-recte broeikasgassen worden berekend. Het rapport is op 5 februari 1997 vast-gesteld in de Coördinatie Commissie Doelgroepmonitoring (CCDM). Het belangvan het rapport is gelegen in het feit dat overeenstemming is bereikt tussen debetrokken instituten over de wijze waarop de internationaal vastgestelde zoge-noemde IPCC-methode (Intergovernmental Panel on Climate Change) in Neder-land gehanteerd wordt. Nu dit rapport formeel door de CCDM is vastgesteld, zalde hierin beschreven methode door alle instituten op dezelfde wijze worden ge-hanteerd met gebruikmaking van dezelfde basisgegevens. Dit is des te meer vanbelang aangezien de methode niet alleen voor de rapportage in het kader van hetKlimaatverdrag en de Europese Unie wordt gebruikt, maar ook omdat emissies,berekend volgens de IPCC-methode, tevens de basis vormen voor het nationaleklimaatbeleid en de Nederlandse klimaatdoelstellingen. Tot dit laatste heeft deregering besloten in de brief van 15 september 1995 aan de Tweede Kamer (Ka-merstukken vergaderjaar 1994 – 1995, 22 232, nr.7). Het hanteren van de IPCC-richtlijnen volgens de in het rapport aangegeven wijze vraagt op enkele onderde-len speciale aandacht.

Sector/doelgroepindeling

Het IPCC hanteert een andere indeling in sectoren dan voor de doelgroepen inhet Nederlandse milieubeleid gebruikelijk is. In de bijlagen van het rapport is eenkoppelingstabel opgenomen die de vertaling geeft van IPCC-categorieën naardoelgroepen.

Relatie met monitoring in kader van meerjarenafspraken

De meerjarenafspraken (mja) voor energiebesparing zijn erop gericht om deenergie-efficiency in het algemeen en binnen sectoren te verhogen, onder meerdoor het uitbreiden van Warmte-Kracht-Koppeling (WKK). Aan de hand van mo-nitoringprocedures wordt de efficiency-verbetering gemeten. Daarbij gaat het omefficiencyverbetering bij de gebruiker van energie; de plaats waar de energiewordt opgewekt is daarbij van minder belang. In de IPCC-methode wordt deCO

2

-uitstoot tengevolge van WKK toegerekend aan de eigenaar van de WKK-installatie. Dit betekent dat binnen een sector de CO

2

-uitstoot sterk kan toene-men, terwijl tegelijk volgens de methode voor mja-monitoring de efficiency toe-neemt. Beide methoden (IPCC en mja-monitoring) leiden tot rapportages waaruitschijnbaar een tegenstrijdig resultaat kan rollen voor de sector in kwestie. Rap-portage conform de IPCC-methode, zonder de achtergrond rond efficiencyverbe-tering te kennen, kan er dan toe leiden dat een sector ten onrechte een negatiefCO

2

-imago krijgt. Om te beoordelen of milieutaakstellingen zijn gerealiseerd kande CO

2

-emissie van WKK-installaties aanvullend apart zichtbaar worden ge-maakt.

Verkeersemissies

De manier waarop in de IPCC-benadering de emissies van het verkeer geregis-treerd worden wijkt af van de in het beleid gehanteerde methode. Het Nederland-se verkeersbeleid gaat uit van in Nederland gereden kilometers en de emissiesdie daarvan het gevolg zijn. De IPCC-methode gaat uit van de binnenlandse af-zet van brandstof, dus het aantal getankte liters. Beide benaderingen leiden totverschillende uitkomsten voor de broeikasgasemissies. Bij brief van 15 septem-ber 1995 heeft de regering aangegeven de IPCC-methode te zullen hanteren.VenW, VROM en RIVM hebben aangegeven om ten behoeve van de nationalebeleidsontwikkeling eveneens de huidige werkwijze voort te zetten. Dit betekentdat in nationale overzichten en beleidsdocumenten de emissiegegevens van

Page 4: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 4 –

broeikasgassen in ieder geval volgens de IPCC-methode wordt weergegeven.Daarnaast kan aanvullend ook volgens de methode op basis van gereden kilo-meters worden gerapporteerd. De modellen zullen hierop worden toegesneden.

CO

2

-vastlegging in biomassa

In de brief van 15 september 1995 geeft de regering aan dat zij vastlegging vanCO

2

in bos meetelt als emissiereductie voor het realiseren van de reductiedoel-stellingen in 2000. Met betrekking tot de rapportage volgens de IPCC-methodedient de vastlegging van CO

2

in biomassa afzonderlijk gerapporteerd te worden.In rapportages volgens de IPCC-methode kan deze vastlegging dus niet bij voor-baat als een negatieve emissie verdisconteerd worden in de rapportage van hettotaal van de nationale CO

2

-emissie.

Resumerend

Voor rapportages over de uitstoot van directe broeikasgassen zal de IPCC-me-thode steeds worden toegepast. Dit betekent dat in formele rapportages in iedergeval volgens de IPCC-methode, zoals in dit rapport is beschreven, moet wordengerapporteerd. Indien echter een specifieke interpretatie van het Nederlandsemilieubeleid nodig is, kan in rapportages separaat aanvullende informatie wordenverstrekt, waarbij duidelijk is aangegeven waar, hoe en waarom naast de IPCC-methode ook een aanvullende rapportagemethode wordt gehanteerd, zoals hetgeval kan zijn in het kader van mja's en verkeersprestaties. Dit laat onverlet datnationaal en internationaal in ieder geval volgens de in dit rapport beschrevenIPCC-methode moet worden gerapporteerd.

De implementatie van de werkwijze, beschreven in dit rapport, zal plaatsvindenvia overleg met de doelgroepen en de protocolwerkgroepen van de CCDM.

De Coördinatie Commissie Doelgroepmonitoring (CCDM)

Page 5: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 5 –

INHOUD

blz.

TEN GELEIDE 3

SAMENVATTING 7

1. INLEIDING 9

2. DEFINITIES 11

2.1 Broeikasgassen 112.2 Bronnen van broeikasgasemissies in Nederland 122.3 Dataverzameling 122.4 IPCC-randvoorwaarden 132.5 Tijdschema 14

3. EMISSIES VAN KOOLDIOXYDE (CO

2

) 17

3.1 CO

2

-emissies door gebruik van energiedragers als brandstof 173.1.1 Basisgegeven: Nederlandse Energie Huishouding 173.1.2 ER-I en bijschattingen 183.1.3 Emissiefactoren voor emissieschattingen bij collectieve sectoren 193.1.4 Temperatuurcorrectie van energiegebruik 193.1.5 Emissies door energiegebruik buiten sectoren

(“Statistische Verschillen”) 203.1.6 C, CO en CO

2

213.2 CO

2

-emissies door gebruik van energiedragers als grondstof 213.3 CO

2

-emissies uit omzettingen van energiedragers (niet WKK) 233.4 Vluchtige emissies door fakkels en afblazen bij energiewinning 243.5 Procesemissies tengevolge van ontleding van carbonaat 243.6 CO

2

-vastlegging in biomassa 253.7 CO

2

-emissies uit afvalverbranding 27

4. EMISSIES VAN METHAAN (CH

4

) 29

4.1 CH

4

-verbrandingsemissies van energiedragers 294.2 CH

4

-emissies bij winning, transport en distributie van olie en gas 304.2.1 Olie- en gaswinning 304.2.2 Gastransport 324.2.3 Gasdistributie 334.2.4 CH

4

-procesemissies bij raffinaderijen 334.3 CH

4

-emissies door fermentatieprocessen bij vee 344.4 CH

4

-emissies uit dierlijke mest 344.5 CH

4

-emissies uit afvalstortplaatsen 354.6 CH

4

-emissies uit bodems 35

5. EMISSIES VAN LACHGAS (N

2

O) 37

5.1 N

2

O-emissies door verbranding in stationaire installaties 375.2 N

2

O-emissies uit mobiele bronnen 375.3 N

2

O-emissies uit industriële processen 385.4 N

2

O-emissies door gebruik van producten 395.5 N

2

O-emissies door landbouw (exclusief verbrandingsemissies) 395.5.1 Verhoogde achtergrondemissies landbouwbodems 405.5.2 Emissies door gebruik van kunstmest 405.5.3 Emissies uit urine en faeces (excretie) van vee op het land 405.5.4 N

2

O-emissies uit opslag stalmest 415.5.5 N

2

O-emissies door dierlijke mest op landbouwbodems 41

Page 6: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 6 –

5.5.6 N

2

O-emissies door tuinbouwproductie 425.6 N

2

O-emissies uit afvalverbranding 435.7 N

2

O-emissies uit rioolwaterzuivering 435.8 N

2

O-emissies uit vervuild oppervlaktewater 43

6. EMISSIES VAN NON-ODP GEHALOGENEERDE KOOLWATERSTOFFEN (HFK’S, PFK’S, FIK’S, SF

6

) 45

6.1 Definitie van stoffen 456.2 Gebruik en emissies 466.3 Berekening van emissies 466.4 Vaststellen van gebruikshoeveelheden per toepassing 486.5 Emissies van PFK’s en SF

6

48

7. REFERENTIES 51

LIJST VAN AFKORTINGEN 53

Bijlage A Verschillen met eerder gehanteerde (bruto NMP- en IPCC) methoden 57

Bijlage B Nederlandse emissies ingedeeld naar IPCC-categorieën; koppeling tussen IPCC-categorieën en doelgroepenindeling 59

Bijlage C Emissieoorzaken en doelgroepen 63

Bijlage D Definitie Nederlandse Doelgroepen, met SBI-codes 67

Bijlage E Specifieke CO

2

-emissiefactoren voor de collectieve sectoren 73

Bijlage F Temperatuurcorrectiemethode voor aardgasgebruik 75

Bijlage G CO

2

-emissie uit verbranding biomassa en Bunkers 79

Bijlage H CH

4

-emissies uit vochtige bodems 81

Page 7: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 7 –

SAMENVATTING

Dit rapport beschrijft de methode om Nederlandse emissies van directe broeikas-gassen te berekenen. Het rapport is op verzoek van het ministerie van VROM op-gesteld door RIVM, CBS, TNO en ECN, en is bindend voor emissieberekeningenten behoeve van nationale en internationale rapportages in het kader van kli-maatbeleid. Doel van het rapport is ondermeer het voorkomen van gebruik vanverschillende emissiecijfers door diverse instituten en ministeries. Daartoe wordthet rapport naast de vier genoemde instituten mede onderschreven door de mi-nisteries van VROM, EZ, VenW en LNV.

Het rapport beperkt zich tot de directe broeikasgassen die niet vallen onder hetMontreal-protocol. Broeikasgassen die de ozonlaag aantasten (HFK’s e.d.), indi-recte broeikasgassen (de “ozon-precursors”: CO, NO

x

, NMVOS) en SO

2

, blijvendus buiten beschouwing. Het rapport beschrijft in het kort het systeem waarmeein Nederland emissie-inventarisatie plaats vindt. Naast de in dit rapport beschre-ven

methoden

voor emissie-inventarisatie zullen separaat bijbehorende

protocol-len

verschijnen waarin vastgelegd is welke instanties de inventarisatie uitvoerenen hoe datastromen verlopen.

Met de hier beschreven methode vallen de CO

2

-emissies circa 5% lager uit danvoorheen berekend (MilieuBalans 1996, rapportage aan EU 1996). Dit wordt ver-oorzaakt doordat met gedetailleerde emissiefactoren wordt gewerkt, een hogeraandeel vastlegging van koolstof in organisch chemische producten wordt veron-dersteld en doordat niet langer wordt aangenomen dat verliezen bij omzettingenvan energiedragers buiten Warmte-Kracht-Koppeling (WKK) tot CO

2

-emissiesleiden. De berekening van emissies door energiegebruik is gebaseerd op de Ne-derlandse Energie Huishouding (NEH), de energiestatistieken van CBS. De toe-deling van verbrandingsemissies is in lijn met het door de NEH geregistreerdeenergiegebruik binnen sectoren. Voor emissies bij transport wordt gebruik ge-maakt van brandstofgebruik conform de afzetcijfers uit de NEH.

De berekeningen van CH

4

- en N

2

O-emissies zijn evenals die van CO

2

geba-seerd op het vermenigvuldigen van emissiefactoren met activiteitenniveaus.Deze activiteitenniveaus behelzen voor CH

4

ondermeer brandstofgebruik, om-vangen van olie- en gaswinning, hoeveelheid gestort afval, de samenstelling vande veestapel en de daarbij geproduceerde hoeveelheid mest. Jaarlijks zullendeze omvangen moeten worden vastgesteld. Voor N

2

O-emissies gaat het naastbrandstofgebruik om de omvang van de salpeterzuurproductie, het gebruik vankunstmest, de mestproductie en ammoniakemissies bij landbouw en de hoeveel-heid geëxporteerde mest.

Emissies van HFK’s, PFK’s, FIK’s en SF

6

worden berekend met een dynamischmodel waarin gebruikscijfers van stoffen over de jaren worden ingevoerd. Het ac-tualiseren van deze gebruikscijfers geschiedt momenteel niet structureel doch opad hoc basis. Dit verdient aandacht in het op te stellen protocol.De beschreven methoden leiden tot emissieberekeningen die worden onderge-bracht in een gedetailleerd gegevensbestand. Vanuit dit bestand kan geaggre-geerd worden naar IPCC-categorieën maar ook naar Nederlandse doelgroepen.Ook is het bestand in principe geschikt voor aggregatie ten behoeve van andererapportages zoals CORINAIR en ECE. In de bijlagen zijn de daartoe benodigdeconversieschema’s opgenomen.

Page 8: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen
Page 9: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 9 –

1. INLEIDING

Dit rapport beschrijft de methode voor het berekenen van emissies van directebroeikasgassen in Nederland. Daarmee wordt vastgelegd hoe in het kader vanDoelgroepmonitoring, Emissieregistratie en Emissie Inventarisaties tot een actu-eel totaal emissiegetal van directe broeikasgassen wordt gekomen conform delaatste aanvulling van de IPCC-richtlijn van Mexico in september 1996 (IPCC In-tergovernmental Panel on Climate Change).

Tot op heden werden door diverse instituten en ministeries verschillende cijfersvoor broeikasgasemissies gehanteerd. In 1995 is door het kabinet besloten omde internationaal aanvaarde IPCC-methode te hanteren, ook voor binnenlandsedoeleinden. Daarmee stapte de regering onder meer af van de bruto NMP-me-thode voor CO

2

, welke weliswaar simpel en eenduidig was, maar waarmee Ne-derlandse emissiecijfers zich moeilijk lieten vergelijken met die uit het buitenland.

Omdat tussen de diverse instituten verschil van inzicht bestond over de omvangvan diverse CO

2

-emissieposten is, op verzoek van VROM, overleg gevoerd tus-sen CBS, TNO, ECN en RIVM om tot consensus te komen over de te volgen me-thode. In het voorjaar van 1996 is een concept-rapport geschreven. De hierinbeschreven methode is gebruikt bij het opstellen van het Emissiejaarrapport(EJR) en de Milieubalans in 1997. In de tweede helft van 1996 heeft tussen deinstituten verdere afstemming plaatsgevonden. Vanuit VROM/DGM is vervol-gens een begeleidingscommissie voor dit rapport ingesteld.

Na bespreking en goedkeuring van de hier gepresenteerde methode in de bege-leidingscommissie, is deze vastgesteld in de Coördinatie Commissie Doelgroep-monitoring (CCDM). De methode is na de vaststelling in de CCDM bindend vooralle participerende partijen in de milieubeleidsmonitoring. Zodoende vervangtdeze methode alle eerder gebruikte methoden, daar het streven van de institutenen ministeries gericht is op het tot stand brengen van één valide reeks van emis-siegetallen van broeikasgassen. Onder de CCDM zijn werkgroepen geplaatst dieprotocollen voor monitoring opstellen. Het daadwerkelijk berekenen en vaststel-len van broeikasgasemissies vindt plaats volgens opgestelde protocollen op ba-sis van dit methoderapport.

In formele rapportages dient volgens de hier beschreven methode te worden ge-rapporteerd. Aangaande specifieke doelgroep- of compartimentanalyses, op lo-kaal, regionaal als nationaal niveau kunnen separaat uitkomsten van emissie-berekeningen gepresenteerd worden, die aanvullend op de IPCC-methode totstand zijn gekomen. Hierbij moet wel duidelijk zijn waar en hoe de gehanteerdemethode afwijkt van de IPCC-methode, alsmede waarom deze gebruikt wordt.Te allen tijde zal echter in ieder geval volgens de in dit rapport beschreven IPCC-methode moeten worden gerapporteerd.

De hier beschreven methode verschilt van de IPCC-methode die tot nu toe is ge-bruikt om de nationale emissies te bepalen. Dit komt vanwege veranderde richt-lijnen vanuit het IPCC en vanwege andere – toegestane – detailkeuzen voorNederland binnen die richtlijnen. In Bijlage A wordt een overzicht gegeven van deverschillen met eerder gehanteerde methoden. In een afzonderlijk rapport zullende herberekende jaarreeksen 1990 – 1995 worden gepresenteerd.

Page 10: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen
Page 11: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 11 –

2. DEFINITIES

Zoals beschreven in de diverse NMP’s is het milieubeleid van de compartiments-benadering overgestapt op een integrale aanpak van de milieuproblematiek.Deze aanpak heeft geleid tot het definiëren van milieuthema’s en doelgroepen.Voor het controleren of taakstellingen gehaald worden, zijn drie coördinatiecom-missies geïnstalleerd: de Coördinatie Commissie Doelgroepmonitoring (CCDM),de Coördinatie Commissie Overheidsprestatiemonitoring (CCO) en de Coördina-tie Commissie Milieukwaliteitsmonitoring (CCM), welke ressorteren onder deCoördinatie Commissie Milieubeleidmonitoring (CoCoMo). Onder de CCDM res-sorteren een zevental, doelgroep-georiënteerde, werkgroepen die protocollenopstellen met betrekking tot de wijze van monitoring. Dit staat uitgebreid beschre-ven in de startnotitie CCDM.

Aangezien Klimaatverandering een doelgroep overstijgend milieuthema is, zijnalle werkgroepen van de CCDM en alle taakgroepen van de CEI (deze coördi-neert de vergaring van emissiedata ten behoeve van het EJR) gebonden aan dehier beschreven methode. Dit ter verkrijging van vergelijkbare, eenduidige en uni-forme gegevens. Belangrijk punt van aandacht is dat bij rapportages ten behoevevan het binnenlandse beleid de doelgroepindeling bepalend is, terwijl bij rappor-tages ten behoeve van internationale verplichtingen in het kader van de klimaat-problematiek de IPCC-categorieën dienen te worden gehanteerd. De indelingnaar doelgroepen en IPCC-categorieën gebeurt niet op dezelfde gronden en zijnderhalve niet aan elkaar gelijk (in Bijlage B is een koppelingstabel IPPC-catego-rieën en doelgroepenindeling opgenomen, tabel B.2). Daarnaast wordt door Ne-derland in andere internationale kaders (Economische Commissie voor Europa[ECE], CORe emission INvertories AIR-[CORINAIR]-database ten behoeve vanverdrag grensoverschrijdende luchtvervuiling) gerapporteerd over de emissiesvan een aantal stoffen waarvoor weer andere indelingen worden gehanteerd.

2.1 Broeikasgassen

Broeikasgassen worden aan de hand van hun klimaatveranderingseffect inge-deeld in vijf categorieën.A

1

: Stoffen met directe broeikaswerking: CO

2

, CH

4

en N

2

O.A

2

: Stoffen met een directie broeikaswerking en ozon-aantastende werking,die door het Montreal-protocol zijn gereguleerd: CFK’s, HCFK’s, halonen,1,1,1,-trichloorethaan, tetrachloorkoolstof en methylbromide.

A

3

: Stoffen met directe broeikaswerking maar zonder ozon-aantastende wer-king, die

niet

door het Montreal-protocol gereguleerd zijn: HFK’s, PFK’s,FIK’s (de zogenaamde “non-ODP gehalogeneerde koolwaterstoffen”) enSF

6

.B: Stoffen met indirecte broeikaswerking: CO, NO

x

en NMVOS (“ozon-pre-cursors”).

C: Stoffen met indirecte koelingseffecten; SO

x

.

Inventarisatie van emissies en verstrekking van achterliggende informatie van destoffen uit categorie A

1

en A

3

zijn in VN- en EU-verband verplicht. Dit rapport be-perkt zich dan ook tot deze twee categorieën. Als gevolg van diverse conventies(bijvoorbeeld Convention on Long-Range Transboundary Air Pollution) en dedaaruit voortvloeiende rapportage en/of regulatie verplichting, worden voor destoffen uit de categorieën A

2

, B en C al enkele jaren emissie bepalingen gedaan.Met betrekking tot de stoffen uit categorie A

2

kan gezegd worden dat na het ver-

Page 12: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 12 –

lopen van het CFK-actieprogramma vanaf 1995 geen systematische bepalingvan emissies heeft plaatsgevonden. Deze categorie A

2

is uitgesloten van de ver-plichtingen onder het Klimaatverdrag. Door KPMG is wel een inventarisatie rondeuitgevoerd naar het gebruik in 1995 van de stoffen onder A

2

en A

3

. Ook voor hetjaar 1996 en mogelijke verdere jaren is een dergelijke inventarisatie voorzien.

2.2 Bronnen van broeikasgasemissies in Nederland

De IPCC-richtlijn maakt met betrekking tot emissiebronnen onderscheid in eengroot aantal sectoren die ondergebracht zijn in een zevental hoofdcategorieën.Deze indeling dient bij internationale rapportages te worden gehanteerd. Op ba-sis van eerdere inventarisaties zijn per broeikasgas de IPCC-categorieën in Ne-derland geselecteerd waar emissies van broeikasgassen optreden. In Bijlage Bgeeft tabel B.1een overzicht.

2.3 Dataverzameling

In opdracht van de Hoofdinspectie Milieuhygiëne (HIMH) worden de emissies inNederland geregistreerd door de Emissieregistratie (ER). De ER is de landelijkedatabase voor doelgroepmonitoring en vormt de basis voor het Emissiejaarrap-port (EJR) en de Milieubalans (MB). In samenwerking met diverse onderzoeks-instituten worden emissiegegevens verzameld en opgeslagen in tweegekoppelde informatiesystemen: de Emissieregistratie Individueel (ER-I) en deEmissieregistratie Collectief (ER-C).

Bij de ER-I worden grote emissiebronnen (grote bedrijven) op individueel niveaugeregistreerd. Deze individuele gegevens worden geaggregeerd in het ER-C op-genomen waar ook emissies van niet-industriële-emissiebronnen en bijschattin-gen voor niet-individueel geregistreerde bedrijven zijn opgenomen. Dit vullen enaggregeren van het ER-C bestand gebeurt bij het opstellen van het EJR en wordtuitgevoerd door taakgroepen onder de CEI waarin vertegenwoordigers van dewetenschappelijke instituten zitting hebben.

De ER-C-database bevat dus het volledige Nederlandse emissiebestand vooreen bepaald jaar en bestaat uit een groot aantal (circa 1100) ‘cellen’ of emissie-oorzaken. Per cel is ondermeer aangegeven: de Standaard Bedrijven Indelings-code (SBI-code) en bedrijfsgroep, onderscheid tussen proces- enverbrandingsemissie, het betreffende compartiment, details over het emissiepuntzoals pijphoogte, warmte-inhoud van de pluim, de lokalisatie in genormaliseerdecoördinaten of kaarten. Naar keuze kunnen deze ‘cellen’ geaggregeerd wordennaar bijvoorbeeld IPCC-categorie of naar nationale doelgroep. In bijlage B staanhieromtrent tabellen, waaronder een koppelingstabel van IPCC-sectoren naardoelgroepen. In Bijlage C staat een tabel betreffende de (gedeeltelijke geaggre-geerde) emissieoorzaken per doelgroep.

In paragraaf 3.1.1 wordt gesteld dat de Nederlandse Energie Huishouding (NEH)van het CBS als basisgegeven dient voor de bepaling van CO

2

-emissies door ge-bruik van fossiele energiedragers. Een uitzondering hierop zijn de doelgroepenRaffinaderijen en Chemische industrie vanwege het verbruik van intermediairerestgassen in deze sectoren. Dit verbruik onttrekt zich gedeeltelijk aan de waar-neming van de NEH. Ten aanzien van de daaruit voortvloeiende moeilijkhedenbij de berekening van de CO

2

-emissies, is gebleken dat de ER-I hier betrouw-baardere emissiegegevens oplevert. Voor alle andere doelgroepen geldt de NEH

Page 13: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 13 –

wel als basisgegeven (c.q. randvoorwaarde) voor het bepalen van de CO

2

-emis-sie. In figuur 2.1 staat schematisch weergegeven hoe de datastromen lopen.

Figure 2.1 Schematische weergave van de dataverzameling binnen hetsysteem van de Emissieregistratie.

In de ER-I worden puntbron gegevens ingevoerd. Deze gegevens worden, aan-gevuld met gegevens van bijschattingen per bedrijfsgroep, geheel in het ER-Copgenomen. (bijschattingen door CBS, RIVM, TNO en ECN) Het ER-C bevat zo-doende de gehele ER-I plus bijschattingen. Vanuit het ER-C kunnen de emissie-oorzaken ten behoeve van rapportages naar keuze geaggregeerd worden (bij-voorbeeld IPCC- of Doelgroep-indeling voor EJR en MB). De omvang van deovalen is geen maat voor de relatieve bijdrage aan de emissie

2.4 IPCC-randvoorwaarden

Vanuit de IPCC-richtlijn zijn categorieën afgebakend en worden voorwaarden ge-steld omtrent de wijze van vaststelling. Daarbij moet worden bedacht dat hetIPCC vooral, via inventarisaties van emissies uit alle landen, een zo juist moge-lijke schatting van de mondiale, antropogene-emissies en ‘sinks’ wil maken.Daarom is het van groot belang een zo helder mogelijke afbakening van emissiesper land te hanteren, met minimale kans op dubbeltellingen vanwege grensover-schrijdende stromen. Het IPCC heeft daarom enkele aanwijzingen gegeven dievan belang zijn voor deze inventarisatie. De belangrijkste zijn:

• Voor wegtransport geldt dat de emissie voor mobiele bronnen berekendwordt vanuit brandstofgebruikscijfers die in lijn zijn met nationale energieba-lansen. Dit betekent voor Nederland dat het gaat om afzet van brandstof bin-nen de Nederlandse grenzen conform de energiestatistieken van CBS.

• Emissies door verbranding van alle gebunkerde brandstoffen worden tot deinternationale emissies gerekend en dienen separaat te worden opgegeven.Dit geldt voor zowel maritieme als luchtvaartbunkers. Onderscheid naar her-komst van de brandstof is hier dus relevant, en niet het territorium van ver-bruik.

ER-CBedrijven

Emissiegegevens

ER-I

Puntbrongegevens van circa 700 grote bedrijven.

Puntbrongegevens ER-I plus door de Taakgroepen per bedrijfsgroep op collectieve basis bijgeschatte gegevens

Alle bronnen in Nederland, zowel industriële (punt-)bronnen,als alle overige (diffuse) bronnen.

ER-I

Bedrijven

ER-C

voor de gehele industrie, inclusief overige bedrijven.

Page 14: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 14 –

• Omwille van de stroomlijning met de CORINAIR-inventarisatie wordt bijluchtvaartemissies eveneens gevraagd naar het onderscheid tussen binnen-landse en buitenlandse vluchten, alsmede onderscheid naar emissies tij-dens enerzijds het opstijgen en landen, de Landing and Take-Off – (LTO-) –cycli en anderzijds kruisvluchten.

• De berekeningen van CO

2

-emissies moeten zonder temperatuurcorrectiegepresenteerd worden. Aanvullende berekeningen met temperatuurscorrec-tie mogen daarnaast apart weergegeven worden.

• Het berekenen van CO

2

-emissies dient plaats te vinden op basis van totaalbinnenlands energiegebruik. Dit houdt in dat ook emissies worden berekenduit energiegebruik dat niet aan verbruikers (doelgroepen) kan worden toege-rekend: dit betreft het statistisch verschil tussen de energiegebruik volgensaanbodstatistieken en gebruik volgens het sommeren van de energievraagin de doelgroepen.

• De CO

2

-emissie door verbranding van biomassa wordt niet meegerekend inhet landelijk totaal omdat het kortcyclisch koolstof betreft. IPCC wil dezeemissies separaat vermeldt zien.

• Voor de CH

4

- en N

2

O-emissies uit bodems geldt eveneens het uitgangspuntdat het om antropogene-emissies moet gaan. Weliswaar worden in deze me-thode CH

4

-emissies uit landbouwbodems berekend, maar deze tellen nietmee in het totaal indien het geen antropogene-emissies betreffen.

• Alleen de actuele emissies uit feedstocks worden meegenomen, dit in tegen-stelling tot de benadering die eerder werd gebruikt bij de bruto NMP-metho-de, die ook de potentiële emissie meenam.

• De IPCC-richtlijn geeft een groot aantal standaard emissiefactoren; landenworden echter aangemoedigd hiervan af te wijken indien zij beschikken overbetere en specifiekere emissiefactoren. In een aantal gevallen is daarvan inNederland sprake.

• De emissie worden berekend in kalenderjaren. Omdat bij landgebruik de ac-tiviteiten van jaar tot jaar sterk kunnen verschillen en informatie daarover be-perkt is, wordt bij een aantal categorieën gevraagd om een driejariggemiddelde te rapporteren.

• Emissies door Warmte Kracht Koppeling – (WKK) – installaties worden bij desector gerekend die de installatie in eigendom of beheer heeft. Om deze bij-drage aan sectortotalen duidelijk te maken wordt gevraagd om energiege-bruik en emissies van WKK apart en per IPCC-categorie te specificeren.

• De bronnen van emissies van off-road voertuigen bij transport (voornamelijkmobiele werktuigen bij wegenbouw, landbouw) dienen zoveel mogelijk ge-specificeerd te worden.

2.5 Tijdschema

Met betrekking tot het tijdspad van de vergaring van gegevens is afgesproken datdit in het kader van de jaarlijkse emissie-inventarisatieronde gebeurt en dus gelijkloopt met het tijdsplan van het EJR. In de protocollen voor emissie-inventarisatiedie moeten worden opgesteld binnen de CCDM-werkgroepen, wordt een en an-der nader uitgewerkt. In het EJR tijdspad zijn een aantal mijlpalen aangegeven,deze zijn:

• Midden januari, jaar T: ER-I cijfers beschikbaar over het jaar T-2

• Begin maart: Bijschattingen ER-I klaarBasisgegevens niet industriële bronnen beschikbaar

Page 15: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 15 –

• Eind april/begin mei: Data bewerking klaar

• Half juni: Sluiting redactie

Vervolgens wordt op basis van de emissiebestanden eind juni gerapporteerd aande Europese Unie en aan het secretariaat van het Klimaatverdrag. Half septem-ber verschijnt de MB waarin dezelfde emissiecijfers worden gebruikt. De wijzevan datavergaring en de bewerking van de data, zoals geschetst in de paragra-fen 2.3 en 3.1.2, staan meer uitgebreid beschreven in het EJR. Per CCDM-werk-groep wordt een en ander nader gedefinieerd in de monitoringprotocollen.

Page 16: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen
Page 17: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 17 –

3. EMISSIES VAN KOOLDIOXYDE (CO

2

)

In dit hoofdstuk wordt, aan de hand van tabel B.1 (Bijlage B), per categorie aan-gegeven welke methode moet worden gebruikt voor vaststelling van de CO

2

-emissies. In de titel is (tussen rechte haken) aangegeven welke IPCC-categoriehet betreft.

Voor alle sectoren wordt het detailniveau van de gegevensvergaring bepaalddoor het gegeven dat de lijst van emissieoorzaken geschikt moet zijn om totalente genereren voor zowel rapportages volgens IPCC-format als ook voor het Ne-derlandse doelgroepenbeleid en voor CORINAIR/ECE. Dit laatste houdt onder-meer in dat voor de civiele luchtvaart onderscheid wordt gemaakt in verbruik tenbehoeve van LTO-cycli en overig verbruik. Dit is vooral van belang voor Corinair/ECE omdat emissiefactoren tijdens LTO-cycli anders zijn dan tijdens kruisvlucht.Voor CO

2

-emissies is een onderscheid tussen LTO-cycli en kruisvluchten niet re-levant. Voor IPCC geldt een ander criterium: tot nationale emissies door civieleluchtvaart worden alleen emissies door binnenlandse vluchten gerekend. Voorde bepaling van deze emissies wordt daarom gerekend met de binnenlands af-gezette (vliegtuig)brandstof conform de NEH. Volgens IPCC vallen alle emissiesuit gebunkerde (vliegtuig)brandstof onder internationale emissies, dus ook deLTO-emissies uit gebunkerde brandstof nabij Nederlandse vliegvelden. Dezelfdebenadering geldt voor de scheepvaartbunkers.

Aangaande het wegtransport geeft de IPCC-richtlijn in principe de keuze tussenhet berekenen op basis van vervoersprestatie (kilometers) of op basis van brand-stofgebruik. Wel wordt daarbij verwacht dat indien wordt uitgegaan van voertuig-kilometers, het daarbij behorende brandstofgebruik vergelijkbaar is metenergiegebruikscijfers volgens de nationale energiebalans. Om die reden wor-den de broeikasgasemissies bij de transportsector berekend op basis van deNEH-cijfers over binnenlands afgezette brandstof. Tussen CORINAIR/ECE enIPCC bestaat, aangaande de berekening van broeikasgasemissies enige discre-pantie. Voor Corinair/ECE geldt dat de binnen de landsgrenzen verstooktebrandstof, op basis van vervoersprestatie, maatgevend is. Onderzocht wordt hoedeze inventarisaties kunnen worden gestroomlijnd.

3.1 CO

2

-emissies door gebruik van energiedragers als brandstof [1A]

Van de vier voor Nederland relevante CO

2

-emissiecategorieën (zie Bijlage B, ta-bel B.1) is de emissie tengevolge van de activiteiten in categorie “1A: Verbran-dingsemissies door gebruik van energiedragers” veruit dominant over de anderecategorieën. In het algemeen geldt dat de emissies worden bepaald uit het ver-menigvuldigen van brandstofverbruik en bijbehorende emissiefactoren:

3.1.1 Basisgegeven: Nederlandse Energie Huishouding

Voor het bepalen van de CO

2

-emissies door gebruik van fossiele energiedragers(IPCC-categorie 1A) wordt gebruik gemaakt van de energiestatistieken van hetCBS, zoals deze jaarlijks worden gepubliceerd in de Nederlandse Energie Huis-houding (NEH). Een uitzondering hierop vormen het raffinaderijen en chemischeindustrie; hierop wordt in paragraaf 3.1.2. ingegaan. Het gebruik maken van één

CO

2-emissie (Mton) = 10-3 * emissiefactor (kg/GJ) *

brandstofverbruik (PJ)

Page 18: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 18 –

integrale en intern consistente database voor het energiegebruik in Nederland isessentieel voor het bewaken van juiste totaal-berekeningen over alle sectoren endoelgroepen heen. Dit betekent dat ook de sectorale gebruikscijfers uit de NEHworden gebruikt.

De NEH is voorts van belang bij het berekenen van niet-individueel geregis-treerde emissies. In de NEH wordt het energiegebruik per economische sectoren per brandstofsoort ondermeer opgesplitst in de volgende vier verbruikscate-goriën die samen optellen tot het verbruiksaldo:

A. finaal gebruik: energetisch (NEH kolom 17)B. finaal gebruik: niet-energetisch (NEH kolom 18)C. omzetting: saldo voor warmte/kracht (NEH kolom 14)D. omzetting: saldo overige omzetting (NEH kolom 15)

Het CBS beschikt voor de industrie over deze gegevens op SBI-code niveau (bij-lage D) en clustert deze in de NEH tot samenhangende sectoren binnen dehoofdgroepen energiebedrijven en energie-afnemers zoals bijvoorbeeld win-ningsbedrijven, anorganische basischemie, transport en huishoudens.

Voor de verbrandingsemissies gaat het primair om de categorieën A: Finaalgebruik: energetisch (NEH kolom 17) en C: Omzetting: saldo voor warmte /kracht (NEH kolom 14). Emissies uit WKK-installaties worden geheel toegere-kend aan de sector die de installatie in eigendom of beheer heeft.Voor de procesemissies gaat het om B: Finaal gebruik: niet-energetisch (NEHkolom 18) en D: Omzetting: saldo overige omzetting (NEH kolom 15), buitenWKK, zoals bij omzettingen van kolen naar cokes of van ruwe olie naar raffina-derijgas.

Teneinde de NEH-gegevens eenduidig en consistent te kunnen gebruiken voorhet berekenen van landelijke broeikasgasemissies, wordt met betrekking tot toe-deling van verbrandingsemissies niet afgeweken van de sectorale energiege-bruikscijfers zoals in de NEH. Dus emissies door gebruik van energiedragers(verbranding, omzetting, grondstof) treden op in die sectoren waar het gebruikvan energiedragers plaatsvindt. Dit geldt nadrukkelijk voor energiegebruik inWKK-installaties bij ondermeer industrieën, glastuinbouw en de diensten. Dezetoerekening is conform de IPCC-richtlijnen, maar wijkt af van methoden die in Ne-derland worden gebruikt om efficiency-verbeteringen te monitoren en waarbijenergiestromen en CO2-emissies tussen sectoren worden verdisconteerd. Welwordt in de IPCC-rapportages de CO2-emissies door WKK in de sector apart ge-specificeerd.

3.1.2 ER-I en bijschattingen

Het verbruik van brandstoffen en de daarbij vrijkomende verbrandingsemissiesworden via de ER-I voor een deel geregistreerd. Circa 700 grote, veelal indus-triële, bedrijven worden individueel geregistreerd, waaronder alle elektriciteits-centrales en raffinaderijen. Van CO2 wordt hiermee ongeveer de helft (circa 85Mton) geregistreerd waarvan alleen al 50 Mton bij de eerder genoemde centralesen raffinaderijen. De in de ER-I geregistreerde brandstofinzet betreft vrijwel altijdeen opgave door het bedrijf zelf. De daarbij geregistreerde emissies betreffenhetzij metingen, hetzij berekeningen op basis van brandstofinzet en emissiefac-

Page 19: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 19 –

toren. De gebruikte emissiefactoren zijn afhankelijk van de brandstofsoort: hetbetreft dus gedetailleerde en in principe sector-afhankelijke emissiefactoren:

Binnen de ER wordt systematisch gekeken naar mogelijke onjuistheden in gere-gistreerde emissies en brandstofgebruik via controles op de resulterende emis-siefactoren. Dit gebeurt door de opgegeven emissies en het energiegebruik perbrandstofsoort op elkaar te delen. Buiten de ER-I vallen alle overige bedrijven,maar ook grote ‘collectieve’ emittenten als de transportsector, de landbouw enhuishoudens. Hun emissies moeten in het ER-C-systeem worden bijgeschat/be-rekend aan de hand van het energiegebruik van de sector buiten de ER-I en deemissiefactor zoals hierboven vastgesteld. Per sector geldt uiteindelijk dan:

In een enkel geval wordt niet een totale emissieschatting op basis van energie-gebruik volgens de NEH gemaakt, maar worden de per sector opgegeven emis-sies en brandstofgebruik door de ER-I bedrijven aangehouden. Een belangrijkereden hiervoor is gelegen in het feit dat de NEH verbruiksaldi bij geënquêteerdebedrijven registreert, terwijl het kan voorkomen dat er intermediaire brandstoffen(restgassen) worden verstookt met bijbehorende emissies. Dit verbruik van ener-giedragers die op het fabrieksterrein ontstaan, onttrekt zich voor een deel aan dewaarnemingen van het CBS en wordt niet altijd in zijn geheel door de NEH gere-gistreerd. Met name bij raffinaderijen en organische chemie speelt dit probleem.

3.1.3 Emissiefactoren voor emissieschattingen bij collectieve sectoren

Indien binnen een sector geen registratie van individuele bedrijven heeft plaats-gevonden (bijvoorbeeld bij transport, landbouw, huishoudens) dan wordt gebruikgemaakt van een set specifieke emissiefactoren (Bijlage E). De CO2-emissiefac-toren voor deze collectieve sectoren zijn bepaald op basis van het koolstofper-centage en de verbrandingswaarde van de brandstof. CBS is verantwoordelijkvoor alle bijschattingen van verbrandingsemissies.

3.1.4 Temperatuurcorrectie van energiegebruik

Voor beleidsevaluaties is het wenselijk de invloed van milde of koude winters ophet energiegebruik en op de CO2-emissies te elimineren. Daartoe wordt een tem-peratuurcorrectie toegepast op energiegebruik ten behoeve van ruimteverwar-ming. Omdat ruimteverwarming in Nederland bijna geheel met aardgasgeschiedt, wordt afgezien van het corrigeren voor andere energiedragers. Voorde goede orde wordt vermeld dat deze temperatuurcorrectie alleen plaats vindtvoor binnenlandse beleidsdoeleinden en betrekking heeft op de CO2-verbran-dingsemissies en niet van toepassing is op andere broeikasgassen. In rappor-tages volgens IPCC-richtlijnen moet in ieder geval een tabel zondertemperatuurcorrectie worden opgenomen. De temperatuurcorrectie is opgebouwd uit twee factoren, de graaddagencor-rectiefactor GT voor het jaar T en de sector-specifieke toepassingsfactor TS.De correctiefactor voor het energiegebruik (aardgasgebruik) van een sector in

emissiefactor ER-I (sector, brandstofsoort) =

emissie ER-I (sector, brandstofsoort) / verbruik ER-I (sector, brandstofsoort)

emissie (sector, brandstofsoort) =

emissiefactor ER-I (sector, brandstofsoort) * energiegebruik NEH (sector,

brandstofsoort).

Page 20: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 20 –

een zeker jaar is gelijk aan het product van de graaddagencorrectiefactor (jaar)en de toepassingsfactor (sector, jaar).

De graaddagencorrectiefactor is het aantal graaddagen van een normaaljaar(het gemiddelde van het aantal graaddagen van de voorgaande 30 jaar) gedeelddoor het aantal gerealiseerde graaddagen van het beschouwde jaar. Voor eenrelatief warm jaar (weinig graaddagen) is de graaddagencorrectiefactor GT >1 enmoet derhalve het gasverbruik worden verhoogd om tot temperatuur gecorrigeer-de waarden te komen. De toepassingsfactor voor een bepaalde economische activiteit, bijvoorbeeldhuishoudens of dienstensector, is het aandeel van het aardgasverbruik dat doordie activiteit wordt ingezet voor ruimteverwarming. In Bijlage F wordt nader inge-gaan op de methode voor temperatuurcorrectie van het energiegebruik.

3.1.5 Emissies door energiegebruik buiten sectoren (“Statistische Verschillen”) [1A5]

De IPCC-methode beschouwt, met betrekking tot emissies uit fossiele energie-dragers, het totale binnenlandse energiegebruik. Dit is voor elke energiedragerde resultante van:

Dit verschilt echter enigszins van de optelsom van de verbruikssaldi van alle sec-toren (het totaal verbruikssaldo). Alleen in de ideale situatie is deze post voor elkeenergiedrager nul en kan het gehele energiegebruik worden toegedeeld naarverbruikssectoren. Zowel het binnenlandse energiegebruik als het verbruikssal-do en de daaruit resulterende statistische verschillen zijn opgenomen in de NEH.

In de NEH is het statistisch verschil typisch 0 – 20 PJ, dit is <1% van het totaal-gebruik (tabel 3.1). Daarbij gaat het dus om een deel van het binnenlands ener-giegebruik dat niet aan verbruikssectoren valt toe te rekenen. Dat geldt ook voorde emissies. Omdat er geen aanwijzing is dat deze energiedragers worden vast-gelegd in producten, wordt verondersteld dat zij geheel worden verbrand. Daarbijworden geaggregeerde CO2-emissiefactoren voor kolen, olie en gas gebruikt (ta-bel 3.2). Gezien de geringe bijdrage aan het totaal en het gegeven dat emissie-factoren voor andere stoffen meestal sector-specifiek zijn, worden uit destatistische verschillen geen andere dan CO2-verbrandingsemissies berekend.

bron: CBS (NEH, 1996)

gasverbruik (jaar T, sector S), gecorrigeerd = gasverbruik (jaar T, sector S),

ongecorrigeerd * GT * TS

gebruik = winning + invoer + onttrekking aan voorraden - uitvoer -

bunkers

Tabel 3.1 Energiegebruik buiten verbruikssectoren (“statistisch verschil”), 1990-1995.

Energiedrager [PJ] 1990 1991 1992 1993 1994 1995

Kolen en kolenproducten 7 0 -4 9 -9 15Olie en olieproducten 16 25 15 26 26 28Aardgas -13 -14 -20 -20 -8 -17Overig 5 7 8 3 2 -5

Totaal 14 18 -1 18 10 20

Page 21: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 21 –

bron: CBS (NEH, 1996)

3.1.6 C, CO en CO2

Het IPCC vraagt om alle koolstof die uiteindelijk wordt geoxydeerd, als CO2-emissie op te geven. Dit betekent dat naast actuele CO2-emissies eveneens allekoolstof in naar lucht geëmitteerde CO en koolwaterstoffen moet worden meege-nomen. Dit leidt tot bewuste dubbeltellingen in emissie-inventarisatie; koolstofwordt zowel in feitelijk geëmitteerde vorm als in potentieel CO2 meegeteld. Bij demassabalansbenadering gebaseerd op een energiehuishouding wordt daaromuitgegaan van de omzetting van brandstofgebonden C naar CO2.

De IPCC-richtlijnen noemen een standaard waarde voor partiële verbranding/oxidatie van de aanwezige koolstof in kolen, olie en gas van respectievelijk 98%,99% en 99.5%. Door wetenschappelijke instituten is in het kader van het EJR na-gegaan in hoeverre deze benadering voor de Nederlandse situatie juist is. De uit-komst hiervan is dat de niet geoxideerde fracties in Nederland veel geringer zijn.Mede vanwege het hoge aandeel gas in de energievoorziening is de fout diewordt gemaakt met de aanname van volledig verbranding verwaarloosbaar (<0.3Mton/jaar = < 2%). Daarom wordt de niet geoxideerde fractie op nul gesteld.Alleen voor enkele kleine categorieën binnen de transportsector, te weten detwee-tact-brommers, helicopters en vliegtuigen met zuigermotoren, leidt dezeaanname tot een geringe overschatting van de CO2-emissies.

3.2 CO2-emissies door gebruik van energiedragers als grondstof [1A]

Energiedragers worden niet alleen gebruikt om hun energie-inhoud via verbran-ding nuttig te gebruiken, maar dienen ook als grondstof voor industrie en bouw.In Nederland wordt circa 100 PJ aardgas gebruikt voor ammoniakproductie in dekunstmestchemie, en tussen de 250 en 300 PJ olieproducten, met name nafta’s,aromaten en LPG, worden na kraken gebruikt in de organische (basis)chemie.Daarnaast wordt een kleine 20 PJ bitumen gebruikt als dakbedekking en asfalt inde (wegen)bouw en wordt circa 10 PJ kolenproducten (cokes en teer) gebruikt inde basismetaal en anorganische chemie. Daarbij treden in principe drie mogelijk-heden op met betrekking tot de bestemming van het in de energiedrager aanwe-zige koolstof:

1. Koolstof uit de energiedrager wordt langdurig (>20 jaar) vastgelegd in hetuiteindelijke product, zoals bij sommige plastics, asfalt en staal.

2. Het gebruik van energiedragers als grondstof voor producten met eenkorte levensduur. Tijdens het gebruik van het product wordt door contact

Tabel 3.2 Geaggregeerde CO2-emissiefactoren en -emissies van het statistisch verschil, jaar 1995.

EnergiedragerEmissie-

factor [kg/GJ]

Statistisch verschil

[PJ]

CO2-emissie[Mton]

Kolen en kolenproducten 94 15 1,41Olie en olieproducten 73 28 2,04Aardgas 56 -17 -0,95

Totaal 2,50

Page 22: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 22 –

met de lucht de koolstof geoxideerd en komt alsnog vrij in de vorm vanCO2, zoals bij oplosmiddelen.

3. Voor een deel vindt al tijdens het productieproces oxidatie van de koolstofplaats, zoals bij de ammoniakproductie uit aardgas en bij het reducerenvan ijzererts met cokes. Dit leidt tot directe CO2-emissies (procesemis-sies) in de fabriek.

Voor de verdere berekening wordt in de IPCC-methode eerst de energie-inhoudvia gedetailleerde emissiefactoren omgerekend naar totaal potentieel CO2 (tabel3.3). Het gaat in deze paragraaf om de actuele CO2-emissies; deze worden be-paald via een schatting van de vastlegging van potentieel CO2 in producten,waarbij (per energiedrager) geldt:

De IPCC-richtlijnen geven standaard vastleggingspercentages voor het gebruikvan energiedragers als grondstof op, dat wil zeggen een standaardwaarde voorhet aandeel dat langdurig wordt vastgelegd. Deze percentages zijn echter alge-meen en houden geen rekening met specifieke, afwijkende toepassingen perland. Daarom nodigt het IPCC rapporterende landen uit om (indien mogelijk) metspecifieke factoren te komen.

In de NEH wordt per SBI-sector bepaald hoeveel en welke energiedragers alsgrondstof hebben gediend (NEH kolom 18: Finaal gebruik: niet-energetisch). Hetis echter meestal niet mogelijk de matrix van eindbestemmingen en energiedra-gers te bepalen om emissie- en vastleggings-percentages te schatten. Daaromis voor Nederland een andere benadering gekozen: vanuit een gedetailleerdemateriaalstromenanalyse (van vooral petrochemische halffabrikaten en product-en en hun eindbestemmingen) is eerst nauwkeurig bepaald hoe groot de aan Ne-derland toe te wijzen emissies zijn. Daarbij is nadrukkelijk rekening gehoudenmet import en export van materialen en energiedragers (Gielen, 1996). Vervol-gens zijn de producten en halffabrikaten teruggerekend naar de energiedragers,zij het dat alle olieproducten met uitzondering van bitumen en smeermiddelendaarbij zijn geclusterd. Vervolgens zijn daaruit de vastleggings- en emissiefacto-ren bepaald. Voor een grote groep olieproducten is één vastleggingsfactor be-paald (tabel 3.3: gearceerde deel).

De aldus vastgestelde vastleggingspercentages zijn geldig voor de specifiekeNederlandse situatie en wijken fors af van de standaard IPCC-factoren, die voor-heen zijn toegepast in rapportages over Nederlandse broeikasgasemissies. Denieuw berekende CO2-procesemissies uit energiedragers vallen daarmee circa1/3 lager uit dan voorheen1. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat deze ana-lyse alleen is uitgevoerd voor het jaar 1992, de matrix van halffabrikaten en pro-ducten kan in de praktijk van jaar tot jaar verschillen. Vooralsnog is deveronderstelling dat het productenpakket niet dusdanig snel verandert dat daar-door significante afwijkingen van de geschatte factoren zullen optreden. De emis-sies die met deze vastleggingspercentages worden berekend, dienen te wordentoegerekend aan die industriële sectoren waar het energiegebruik plaatsvindt(exclusief import en inclusief export van energiedragers). De emissies geldenvoor het jaar waarin de energiedragers zijn gebruikt.

actuele CO2-emissie = potentiële CO2-emissie - vastlegging in producten.

1 In de rapportage aan de Europese Commissie over de uitstoot van broeikasgassen in Ned-erland (Spakman et al., 1996) werd voor 1992 een emissie uit grondstofgebruik geregist-reerd van 14.9 Mton CO2.

Page 23: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 23 –

bron: CBS (NEH, 1992), Gielen (1996)

Met deze methode worden op het niveau van sectoren uit de energiehuishou-ding, top-down de CO2-procesemissies bepaald. Uiteraard worden via de ER-Ide procesemissies bij grote bedrijven geregistreerd; de gebruikelijke procedurevan bijschatting zoals beschreven in paragraaf 3.1 kan worden toegepast voorhet bepalen van deze CO2 -procesemissies voor de niet ER-I bedrijven binnende sector.

3.3 CO2-emissies uit omzettingen van energiedragers (niet WKK) [1A]

Bij omzettingen van energiedragers (niet WKK) treden energieverliezen op. Hetgaat daarbij om bijvoorbeeld de omzetting van steenkool naar cokes en cokes-ovengas en de omzetting van ruwe olie naar de olieproductenreeks (energiedra-gers), raffinaderijgas, nafta’s, LPG, aromaten, stookolie etcetera. De energie-inhoud van de (secundaire) energiedragers na de omzetting is lager dan de ener-gie-inhoud van de primaire energiedrager: dit zijn de omzettingsverliezen. In deNEH zijn deze verliezen terug te vinden in kolom 15: “saldo overige omzettingen”.

Uit massabalans berekeningen voor de koolstof blijkt dat dit energiegebruik ofdeze omzettingsverliezen leiden tot CO2-emissies. Alle gevallen van omzettin-gen van energiedragers buiten WKK in Nederland vinden plaats bij bedrijven diebinnen ER-I worden geregistreerd. Voor het berekenen van CO2-procesemissiestengevolge van energieomzetting (niet WKK) dient gebruik gemaakt te worden

Tabel 3.3 CO2-vastleggings- en emissiepercentage uit energiedragers als grondstoffen, Nederland, 1992.

Energiedrager GebruikEmissiefactor CO2

Potentiële emissie CO2

VastleggingCO2

Emissie

CO2

[PJ] [kton/PJ] [Mton] [Mton] [%] [Mton]

Kolen:

Cokes 3,9 102,0 0,40 0% 0 ,40

Overig kolen

(dakbedekking) 6,1 94,0 0,57 0,57 100%

Olie:

Bitumen 17,3 80,7 1,40 1,40 100%

Smeermiddelen 6,1 73,3 0,45 0% 0,45

Nafta 27,0 73,3 1,98

LPG 71,4 63,1 4,51

Aromaten 71,1 75,2 5,35

Overige lichte olie 25,3 70,0 1,77 15,43 82% 3,30

Petroleum 0,3 73,3 0,02

Gas- , diesel-, stookolie 2,3 74,1 0,17

Zware stookolie 0,5 77,4 0,04

Overige olieproducten 67,3 73,3 4,93

Subtotaal Olie 291,7 20,58 16,83 3,75

Gas:

Aardgas 101,3 56,1 5,68 0,57 10% 5,11

TOTAAL 402,9 27,23 17,97 9,26

Page 24: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 24 –

van een massabalans voor koolstof. CO2-emissieberekeningen volgens dezemethode blijken overeen te komen met de in ER-I geregistreerde emissies.De IPCC-categorieën [1A6]: “CO2-emissies uit verbranding Biomassa” en [-]:“Bunkers”, worden in Bijlage G nader toegelicht.

3.4 Vluchtige emissies door fakkels en afblazen bij energiewinning [1B2]

Deze post betreft het fakkelen en afblazen (Engels: vents) van restgasstromenbij de winningsbedrijven. Restgassen komen vrij bij gasbehandeling en als geas-socieerd gas bij de oliewinning.

Basisinformatie over procesomvangen betreft het databestand van het CBS overde hoeveelheid gefakkeld en afgeblazen gas bij de olie- en gaswinning. Hieruitwordt door RIVM met informatie van het Nederlandse Aardolie Maatschappij-(NAM)-milieujaarrapport bepaald welke hoeveelheden gas, door NAM en overigepartijen, op land en op zee worden gefakkeld en afgeblazen. Daarbij wordt aan-genomen dat de CO2-emissiefactoren de volgende zijn, uitgaande van normaalGronings aardgas en een verbrandingspercentage van 99.5% op land en 97% opzee:

bron: Methodenrapport EJR 1996 (1997)

3.5 Procesemissies tengevolge van ontleding van carbonaat [2A, 2E, 2F]

Het gaat hierbij om CO2-emissie uit niet-organisch-koolstof dat niet uit energie-dragers komt (kalk, klei enz.). Voor het bepalen van deze CO2-emissies tenge-volge van kalkgebruik bij de productie van ijzer en staal (IPCC-categorie 2A) isde ER-I bepalend, omdat de basismetaalindustrie geheel wordt gedekt binnen deER-I. Dit geldt eveneens voor de CO2-procesemissies bij de productie van klin-kers voor de cementindustrie [2E1]. Via een check door CBS en TNO van het ge-bruik van kalk als grondstof worden deze opgegeven procesemissiesgeverifieerd.

Bij de procesemissies tengevolge van de productie van overige bouwmaterialen[2E3] (zoals dakpannen, bakstenen en glas) is vastgesteld dat de ER-I maar eengedeeltelijke dekking heeft. De ER-I plus ophoging op basis van het aantal werk-nemers is bepalend. De procesemissies bij de sector overige industriële proces-sen [2F] worden bepaald, bij gebrek aan een nauwkeurigere methode, via degipsproductie van rookgasontzwavelingsinstallaties (ROI’s) van kolencentrales.tabel 3.5 geeft een overzicht.

Tabel 3.4 CO2-emissiefactoren voor fakkels en vents.

Proces Emissiefactor (kg/m3)

Fakkels op land 1,76Fakkels op zee 1,72Vents op land en zee 0,017

Page 25: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 25 –

bron: Methodenrapport EJR 1996 (1997)

3.6 CO2-vastlegging in biomassa [5A]

Zoals in paragraaf 2.4 reeds vermeld, dienen ten behoeve van internationale rap-portages CO2-‘putten’ (Engels: sinks) afzonderlijk te worden opgegeven. De be-langrijkste (en voor Nederland enige) put wordt gevormd door Nederlandsebossen, deze nemen per saldo meer CO2 uit de atmosfeer op dan dat ze “uitade-men”, het totale volume van levend hout neemt daarom in Nederland toe (de Ne-derlandse hoeveelheid biomassa groeit). De grootte van deze CO2-put wordtberekend via de netto toename van de hoeveelheid koolstof in levend hout. Dezeput valt onder IPCC-categorie [5A], “land-use change and forestry”. Factoren diein de praktijk van invloed zijn op de netto bijgroei zijn:

• samenstelling van het bosbestand (arealen van loof/naald/etc.)

• bijgroeisnelheid als functie van type boom en ouderdom (in m3/ha*jaar)

• hoeveelheid gekapt hout, uitgesplitst naar type (in m3/ha)

• koolstofinhoud per type boom (kg C / m3)

Vooralsnog worden voor het gehele levend houtbestand in Nederland de volgen-de, geaggregeerde, getallen gebruikt welke zijn afgeleid uit rapportage van destichting Bos en Hout in het kader van het HOSP-project (project Houtoogststa-tistiek en Prognose oogstbaar hout, 1994), (tabel 3.6). Er wordt gecorrigeerd voormassa buiten de stam (takken, wortels en kruinen: +25%).

Tabel 3.5 Bepaling van CO2-procesemissies uit niet-energiedragers.

IPCC-categorie Ophogen / bepalen

2A Productie ijzer en staal geheel in ER-I

2E1 Klinkerproductie (cement) geheel in ER-I

2E3 Overige bouwmaterialen bepald uit ER-I, correctie via aantal werknemers (CBS-gegevens)

2F Overig: ROI’s centrales bepaald uit gipsproduktie (opgave Vliegasunie) en emissiefactor van 0.94 ton CO2/ton gips

Page 26: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 26 –

bron: Stichting Bos en Hout (1994, 1997)

De hoeveelheid CO2 die jaarlijks (jaar t) wordt vastgelegd door toename biomas-sa wordt berekend met:

De index-letters A tot en met E zijn uit tabel 3.6 afkomstig.)

De factoren voor gemiddelde bijgroeisnelheid en houtkap per hectare zijn nietconstant; de bijgroeisnelheid neemt langzaam af door toename van de gemiddel-de ouderdom van bomen en vanaf 1995 weer toe door het effect van snelgroeiende jonge aanplant. De hoeveelheid gekapt hout neemt sneller af met alsgevolg dat de hoeveelheid vastgelegd CO2 per saldo toeneemt; tabel 3.7 geefteen overzicht..

bron: Stichting Bos en Hout (1995)

Tabel 3.6 Basisgegevens ten behoeve van berekening CO2-vastlegging in biomassagroei, 1992.

Areaal (ha) Eenheid

Bos

Totaal geëxploiteerd bos 266 000

Niet-geëxploiteerd bos 71 000

Andere bossen / bosjes 10 000

Overige opstand

Bomen in rijbeplanting 66 000

Alleenstaande bomen 2 000

Totaal groeiend areaal (1992) 415 000 ha (A1)

p.m. Gemeenteplantsoenen e.d. NIET groeiend p.m.

p.m. Boomgaarden (fruit) NIET groeiend 23 000

p.m. Kwekerijen NIET groeiend 7 000

Totaal areaal Nederland 445 000

Areaaluitbreiding 1 000 ha/jaar (A2)

Gemiddelde bijgroeisnelheid (alleen stam, 1994) 7,88 m3/ha (B)

Gemiddelde houtkap (alleen stam, 1994) 4,45 m3/ha (C)

Correctie voor takken, wortels en kruin +25 % (D)

Specifieke koolstofinhoud 250 kg/m3 (E)

stap 1: vastlegging koolstof (kg/jaar) =

(A1+[A2*(t-1992)]) * (B-C) * (1+D/100) * E

stap 2: netto CO2-"sink" (kg/jaar) = 44/12 * vastlegging koolstof (kg/jaar)

Tabel 3.7 Temiddelde bijgroeisnelheid en houtkap Nederlandse bossen, 1990-1994 in m3/ha.

1990 1991 1992 1993 1994 1995

Specifieke bruto houtbijgroei 8,12 7,97 7,82 7,85 7,88 7,90Specifieke houtkap 5,12 4,63 4,63 4,52 4,45 4,40

Page 27: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 27 –

3.7 CO2-emissies uit afvalverbranding [6C]

Emissies uit afvalverbranding worden bepaald op basis van de hoeveelheid ver-brand afval en de samenstelling ervan. Deze hoeveelheid verbrand afval wordtjaarlijks vastgesteld door de Vereniging Van Afvalverwerkers (VVA). Bovendienwordt de totale hoeveelheid CO2-emissies uit Afval VerbrandingsInstallaties(AVI’s) geregistreerd binnen de ER-I. Voor het klimaatbeleid is alleen van belangwelk deel van de CO2-emissies afkomstig is uit verbranding van fossiel koolstof(voornamelijk plastics); verbranding van papier en hout is voor de nationale CO2-uitstoot dus niet relevant.

In een studie van Ecofys (De Jager en Blok, 1993) in opdracht van RIVM is be-rekend dat de CO2-uitstoot uit AVI’s met koolstof van fossiele herkomst in 1990circa 0.9 Mton bedroeg. De hoeveelheid verbrand afval is sinds 1990 toegeno-men vanwege ondermeer het stortverbod voor brandbaar afval. Voor de bereke-ning wordt gebruik gemaakt van onderstaande specifieke kentallen, waarinalleen de verbrande afvalstromen opgenomen zijn waarin koolstof van fossieleherkomst aanwezig is. Naast verbranding in AVI’s betreft het scheepvaartafval(restanten in tanks), gevaarlijk afval (Afval verbranding Rijnmond: AVR) en indus-trieelafval dat in eigen beheer op de bedrijfsterreinen wordt verbrand. Ook afge-werkte olie wordt verbrand; deze emissies zijn reeds meegenomen omdubbeltellingen te voorkomen. In tabel 3.8 zijn cijfers voor 1995 opgenomen.

bron: RIVM

Tabel 3.8 CO2-emissie uit afvalverbranding, totaal en per afvalstroom voor 1995.

A B C D E F

= B*C*D = 44/12*E

Soort afval C-gehalte Aandeel fossiel C in

totaal C

Hoeveelheid

(1995)

Hoeveelheid C fossiel

Emissie CO2 fossiel

[kton] [kton] [kton]

AVI: kunststof 0,56 1,00 319,2 178,8 655

AVI: textiel 0,41 0,50 59,8 12,2 45

AVI: tapijten/matten 0,30 0,90 10,8 2,9 11

AVI: leer/rubber 0,48 0,20 27,0 2,6 10

AVI: bijzonder afval 0,01 1,00 7,2 0,1 0

Scheepvaartafval 0,84 1,00 15 12,6 46

Gevaarlijk afval (AVR) 0,20 0,90 210 37,8 139

Industrieel afval(eigen verbranding)

0,20 0,80 440 70,4 258

TOTAAL 317 1162

Page 28: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen
Page 29: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 29 –

4. EMISSIES VAN METHAAN (CH4)

In het onderstaande wordt per IPCC-categorie ingegaan op de vaststelling vanCH4-emissies in Nederland. Deze bedragen in Nederland circa 1000 kton enhebben een equivalente broeikaswerking van ruim 20 Mton CO2. De belangrijk-ste CH4-emissie-oorzaken zijn: fermentatie door dieren, stortplaatsen en gaswin-ning en -distributie. De emissies door verbranding zijn berekend op basis van deNEH en emissiefactoren uit het ER-C systeem. CH4-emissies bij winning van olieen gas worden apart berekend voor winning op land en op zee. CH4-emissies bijlandbouwactiviteiten zijn berekend op basis van het achtergronddocument CH4(Van Amstel et al., 1993) en van landbouwstatistieken over de veestapel enmestproductie (CBS-Landbouwstatistieken). CH4-emissies uit stortplaatsen zijnberekend met een RIVM-bestand over vuilstortplaatsen en een tijdafhankelijkevervalfunctie beschreven door Coops et al. (1995). Natuurlijke CH4-emissies uitbodems (waaronder landbouwbodems) worden in Bijlage H behandeld en zijnberekend conform de methode zoals beschreven in het eerder genoemde rap-port van Van Amstel. De natuurlijke emissies worden niet meegerekend bij de to-tale Nederlandse CH4-emissie.

4.1 CH4-verbrandingsemissies van energiedragers [1A]

Deze categorie betreft circa 3% van de totale CH4-emissies. In paragraaf 3.1 isbeschreven hoe de hoeveelheden verbrande energiedragers worden vastge-steld, opgedeeld naar economische sectoren. CH4-emissiefactoren voor ver-branding van energiedragers zijn afgeleid van de totale emissiefactoren voorVluchtige Organische Stoffen – (VOS) – emissies (VOS-profielen) die per sectorkunnen verschillen. Daarbij wordt per brandstofsoort en per type verbrandings-proces aangenomen dat CH4 een zekere fractie uitmaakt van de totale VOS-emissies (tabel 4.1). De emissiefactoren voor totaal VOS zijn gedeeltelijk directgemeten (bij grote puntbronnen) en voor een ander deel uit de literatuur afgeleid(Bakkum et al., 1987, voor de stationaire bronnen, en Veldt en Van der Most,1993, voor mobiele bronnen). Emissies door verbranding van hout en houtach-tige biomassa voor energie-opwekking worden alleen in huishoudens berekend;andere emissies van biomassaverbranding zijn nog niet meegenomen.

bron: Bakkum et al. (1987), Veldt en Van der Most (1993)

Tabel 4.1 CH4 als fractie van emissiefactor van totaal VOS.

Brontype Brandstofsoort Aandeel in VOS

Stationair kolen en kolenproducten 0,50hout 0,25alle vloeibare olieproducten 0,20aardgas 0,60LPG 0,35overige gassen 0,35

Mobiel benzine zonder katalysator 0,05benzine met katalysator 0,12diesel 0,04LPG 0,03bromfietsbenzine 0,05jet turbine 0,10alle overige olieproducten 0,20overige 0,05

Page 30: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 30 –

4.2 CH4-emissies bij winning, transport en distributie van olie en gas [1B2]

Deze post bedraagt circa 170 kton, waarvan ongeveer de helft door het afblazenvan gasstromen bij aardgaswinning op zee en circa 70 kton door lekverliezen bijdistributie van aardgas. Aardgasverliezen bij gastransport (Gasunie) en emissiesbij energiewinning op land vormen een relatief geringe bron van CH4-emissies.

4.2.1 Olie- en gaswinning [1B2c]

Bij de winning wordt onderscheid gemaakt naar olie en gas, en naar winning opland of op zee. Bij de winning van energiedragers komt CH4 vrij tijdens affakkelenen afblazen van gasstromen. In diverse publicaties is de omvang van die emis-sies geschat. Hoewel niet alle emissies direct zijn gekoppeld aan de productievan olie en gas is het goed mogelijk emissieschattingen te maken met behulp vanemissiefactoren en productievolumina:

Hierbij wordt de emissiefactor uitgedrukt in kton CH4 per miljard m3 aardgas ofper miljoen m3 aardolie. Naast deze factoren zijn productievolumina nodig. Dezeworden jaarlijks geleverd door Staatstoezicht op de Mijnen, zie tabel 4.2 als voor-beeld voor het jaar 1994.

bron: Ministerie van EZ (1991 – 1995), Staatstoezicht op de Mijnen (1996)

De CH4-emissiefactoren zijn gegeven in tabel 4.3 en vastgesteld op basis vaneen studie van Oonk en Vosbeek (1995), milieujaarrapportages van NAM en pro-ductiecijfers volgens jaarrapportages Staatstoezicht op de Mijnen. Er is onder-scheid gemaakt naar:

• winning op land en winning op zee, die sterk kunnen verschillen. Zo wordenrestgasstromen of processtromen die optreden bij gasbehandeling of als ge-associeerd gas bij oliewinning, op zee bij voorkeur afgeblazen naar de atmo-sfeer in plaats van gefakkeld. Op land echter wordt vrijwel alles gefakkeld.

• olie en gas; gasstromen die optreden bij oliewinning zijn van andere oor-sprong dan bij gaswinning.

• de NAM en overige winningsbedrijven (na 1990); NAM is dominant bij deenergiewinning op land. De NAM geeft in haar jaarlijkse milieurapportageaan dat haar CH4-emissies onder invloed van technische maatregelen vanaf1990 snel zijn gedaald. Van de overige partijen is dat niet bekend.

CH4-emissie (kton) =

emissiefactor (kton/mln m3) * productievolume (mln m3)

Tabel 4.2 Productieomvangen olie- en gaswinning, 1994.

Olieproductie [mln m3(st)] Gasproductie [mrd m3]

NAM Overigen totaal NAM Overigen totaal

Op land 1,128 0,090 1,218 47,24 7,62 54,86

Op zee 0,909 1,896 2,805 10,64 12,91 23,55

TOTAAL 2,307 1,986 4,023 57,88 20,53 78,41

Page 31: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 31 –

bron: Oonk en Vosbeek (1995).

4.2.2 Gastransport [1B2b]

Voor de CH4-procesemissies uit de hogedruk transportnetten van Gasunie wordtverondersteld dat deze voortkomen uit gebruik van aardgas bij technische onder-houdsprocessen zoals het spoelen van gascompressoren alsmede incidentelestart-up en breakdown emissies. Lekverliezen spelen geen enkele rol. De CH4-emissie wordt berekend met:

Tabel 4.3 CH4-emissiefactoren bij olie en gaswinning.

Emissiefactoren 1990

Op zee Op land Eenheden / opmerking

Gaswinning: bandbreedte 2,97 – 5,10 0,16 – 0,31 kton CH4/mrd m3 gasgemiddeld: 4,04 0,24 midden range Oonk-

Vosbeek- vents 3,64 0,177- fakkels 0,00 0,027- overige procesemissies 0,27 0,027- energieopwekking 0,13 0,009

Oliewinning: bandbreedte 2,88 – 3,03 4,7 – 5,2 kton CH4/mln m3(st) oliegemiddeld: 2,95 5,0 midden range Oonk-

Vosbeek- vents 2,55 3,9- fakkels 0,11 0,5- overige procesemissies 0,11 0,2- energieopwekking 0,18 0,4

Emissiefactoren vanaf 1993

Op zee Op land Eenheden / opmerking

Gaswinning: bandbreedte 2,97 – 5,10 0,045 – 0,075 kton CH4/mrd m3 gasNAM 3,15 0,048 op basis van NAM-

jaarverslagniet-NAM: 4,04 0,060 midden range Oonk-

Vosbeek- vents 3,64 0,003- fakkels 0,00 0,023- overige procesemissies 0,27 0,023- energieopwekking 0,13 0,011

Oliewinning: bandbreedte 1,45 – 2,90 1,3 kton CH4/mln m3(st) olieNAM 1,54 1,3 op basis NAM-jaarverslagniet-NAM 2,18 1,3 midden range Oonk-

Vosbeek- vents 1,78 0,1- fakkels 0,11 0,6- overige procesemissies 0,11 0,2- energieopwekking 0,18 0,4

Page 32: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 32 –

De emissies zijn voor enkele jaren geschat door Gasunie en dalen door onder-meer recompressie. Voor het jaar 1994 is door Gasunie opgegeven dat de spoel-verliezen circa 10 mln m3 bedragen. Betrokken op het totale transportvolume van78.4 miljard m3, betekent dit een verliespercentage van 0.013%. De CH4-emis-sies bedragen jaarlijks 5 tot 6 kton. In tabel 4.4 wordt een overzicht gegeven vande ontwikkeling van het verliespercentages op basis van geschatte penetratievan reductietechnieken en bestand gascompressoren.

4.2.3 Gasdistributie [1B2b]

Van de circa 80 miljard m3 die jaarlijks door Gasunie wordt verhandeld en ge-transporteerd is ongeveer de helft bestemd voor export en ruim 40 miljard m3

voor het binnenland. De binnenlandse afzet geschiedt voor de helft door recht-streekse levering van Gasunie aan industriële grootverbruikers en elektriciteits-centrales. De rest van het binnenlands aardgasgebruik, ruim 20 miljard m3, wordtaan lokale energiebedrijven geleverd die via hun gasdistributienet aan ‘kleine’klanten leveren. Met name in stedelijke gebieden liggen nog oude gietijzeren lei-dingen, oorspronkelijk bedoeld voor stadsgas. Vooral deze leidingen zijn echterenigszins lek en vormen daarmee een bron van circa 70 kton CH4-emissies.Door het vervangen van deze leidingen, ondermeer tijdens stadsvernieuwings-projecten, daalt de emissie. De CH4-emissie wordt berekend met:

Hierbij wordt geen rekening gehouden met eventuele gedeeltelijke oxidatie vanCH4 in de bodem (bijvoorbeeld door bacteriën) voordat de CH4 in de lucht geë-mitteerd wordt. Door Nielen (1991) is een geaggregeerd lekpercentage van 0.6%berekend, betrokken op het totale distributievolume. tabel 4.4 geeft een overzichtvan de geschatte ontwikkeling van de verliesfactor onder invloed van het vervan-gen van oude stadsgasleidingen.

bron: methodenrapport EJR 1996 (1997)

4.2.4 CH4-procesemissies bij raffinaderijen [1B2a]

Bij raffinaderijen vinden VOS-emissies plaats door proceshandelingen en doorop- en overslag van producten. Door metingen is een gemiddeld VOS-profiel be-paald voor de raffinaderij-procesemissies, waaruit blijkt dat het massa-aandeel

CH4-emissie (kton) = verlies (TRANSPORT) (%) * gastransport (m3) * 0.583

kg CH4 /m3 * 10-6

CH4-emissie (kton) = verlies (DISTRIBUTIE) (%) * gasdistributie (m3) *

0.583 kg CH4 /m3 * 10-6

Tabel 4.4 Verliespercentages (%) aardgas bij gastransport en gasdistributie, 1980-1995.

1980 1985 1990 1991 1992 1993 1994 1995

Transport 0,020 0,018 0,015 0,0145 0,014 0,0135 0,013 0,0125

Distributie 0,70 0,65 0,60 0,58 0,56 0,54 0,52 0,50

Page 33: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 33 –

van CH4 in de totale VOS-procesemissies ongeveer 4% bedraagt. De emissiekan dus berekend worden met:

Bij het huidige niveau van circa 12 kton VOS-emissies gaat het dus om circa0.5 kton CH4.

4.3 CH4-emissies door fermentatieprocessen bij vee [4A]

Door fermentatie van voedsel in het maag-darmkanaal van dieren wordt CH4 ge-vormd dat via natuurlijke wegen (oraal en anaal) zijn weg naar buiten vindt. In deIPCC-aanbevelingen voor emissies van vee zijn de emissiefactoren gebaseerdop het gewicht van de dieren alsmede op de inname van energie in het voer. Intabel 4.5 staan de berekende emissiefactoren voor Nederland. De berekenings-methode staat meer uitgebreid beschreven in Van Amstel et al. (1993). Aanbe-volen emissiefactoren voor andere diersoorten zijn overgenomen van IPCC. Deachterliggende getallen over de hoeveelheden dieren zijn afkomstig uit de Neder-landse landbouwstatistieken (mei-tellingen).

bron: Van Amstel et al. (1993)

4.4 CH4-emissies uit dierlijke mest [4B]

CH4-emissies uit dierlijke mest ontstaan door fermentatieprocessen bij anaërobeopslag van de mest. Deze omstandigheid doet zich voor indien de mest wordt op-geslagen in tanks of silo’s, of in gierkelders onder de stallen. Tijdens de weide-periode staat een deel van de veestapel nog op stal en wordt gevoed met versgemaaid gras. Naar schatting wordt daardoor zo’n 30% van de mestproductie tij-

CH4-procesemissie (kton) = 0.04 * VOS-procesemissie (kton)

Tabel 4.5 CH4-emissiefactoren voor fermentatie bij vee in Nederland. (Data voor 1994 ter illustratie.)

1994

DiersoortEmissie-

factorAantal dieren

Emissie CH4

[kg/dier/jaar]

( x 1000) [kton]

Melkvee- jongvee <1 jr 49,25 735 36,2 - vr, jongvee >1 jr 62,80 803 50,4 - melkkoeien 102,13 1698 173,4 - stieren >1 jr 93,22 41 3,8 Vleesvee- vleeskalveren < 1 jr 17,65 690 12,2- jongvee voor de mesterij 87,01 603 52,5 - mest- en weidekoeien >2 jr 102,13 146 14,9 Schapen 8,00 1762 14,1 Geiten 8,00 63 0,5 Varkens 1,50 14400 21,6 Paarden 18,00 100 1,8

Totaal 381,7

Page 34: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 34 –

dens de weideperiode opgevangen in tanks / silo’s of gierkelders. De emissiefac-toren zijn bepaald volgens de IPCC-methode voor de vluchtige fractie en hetemissiepotentieel van verschillende mestsoorten. Voor Nederland is veronder-steld dat de geëmitteerde CH4-fractie uit het potentieel lager is dan de IPCC-standaardwaarden (melkvee 5%, overig 10%). De resulterende emissiefactorenstaan vermeld in tabel 4.6, evenals de emissieberekening voor 1994. De mest-productiecijfers en hoeveelheid opgeslagen mest zijn gebaseerd op recent on-derzoeksmateriaal van LEI-DLO, IKC-Landbouw, RIVM en CBS (Van der Hoeket al., 1997).

Bron: Van der Hoek et al. (1997)

4.5 CH4-emissies uit afvalstortplaatsen [6A]

CH4-emissies worden berekend met een model bij RIVM waarin gegevens overhoeveelheid en samenstelling van gestort afval zijn ondergebracht. De bereke-ningsmethode is eerder ontwikkeld door Hoeks (1983) en beschreven in Coopset al. (1995). De methode is gebaseerd op een vergelijking voor de stortgaspro-ductie per gestorte ton afval:

waarin:A = de gasproductie (in ton C per ton gestort afval per jaar)f = de fractie van het biodegradeerbaar organisch koolstof dat daadwerkelijk

wordt afgebroken. Voor Nederland is deze factor bepaald op 0.58.k = vervalconstante van 0.094 per jaar (halfwaardetijd is 7.4 jaar) tot 1990.

Vanaf 1990 tot 1995 aflopend naar 0.0693 (halfwaardetijd 10 jaar) in ver-band met toename hergebruik GFT en andere. Na 1995 contant 0.0693.

P = de concentratie van biologisch afbreekbaar organisch koolstof in gestortafval, in het jaar van storten (in ton C/ton afval)

t = tijd na het storten (in jaren)

De aanname is dat het gestorte afval, voor 1990 0.132 ton biodegradeerbaar or-ganisch koolstof per ton afval bevat (P); deze fractie is daalt na 1990 tot 0.120ton C/ton afval in 1996 vanwege ondermeer het stortverbod op brandbaar afval.Verder geldt dat CH4 60% van het koolstof in stortgas bevat. De overige 40% iskoolstof in CO2 (korte cyclus). De omrekenfactor van massa C naar massa CH4

Tabel 4.6 CH4-emissiefactoren voor opslag van dierlijke mest in Nederland (Data 1994 ter illustratie).

1994

Diertype Emissiefactor Mestvolume CH4-emissie

(kg/m3) ( x 106 m3) [kton]

Melkvee 0,698 33,09 23,1 Vleesvee 2,534 4,78 12,1 Schapen en geiten 2,979 0,27 0,8 Vleeskalveren 2,534 2,41 6,1 Varkens 3,009 16,38 49,3 Pluimvee 4,110 2,24 9,2

Totaal 59,2 100,6

A = f * k * P * e-k * t

Page 35: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 35 –

is 16/12. Hieruit kan vervolgens worden berekend wat de bruto CH4-productie is,t jaar na het storten:

Aan deze bruto gasproductie wordt via stortgaswinning een groeiende hoeveel-heid onttrokken. Met betrekking tot het niet gewonnen stortgas wordt aangeno-men dat 10% van het CH4 in de buitenlaag van de stortplaats wordt geoxideerden dat 90% de lucht kan bereiken. De CH4-emissies worden berekend volgens:

De totale bruto productie van stortgas in één jaar uit afval dat in het verleden isgestort, wordt berekend door te integreren over alle jaren. Het gevormde CH4 isvooral afkomstig van eerder gestort afval. tabel 4.7 geeft een overzicht.

4.6 CH4-emissies uit bodems [natuur]

CH4 wordt onder anaërobe omstandigheden gevormd in vochtige bodems (waar-onder landbouwbodems) en ondiepe wateren. Dit zijn natuurlijke emissies enverder geen onderwerp van klimaatbeleid, reden waarom er in dit hoofdstuk nietverder op wordt ingegaan. De IPCC-richtlijnen vragen landen evenwel een schat-ting te geven van natuurlijke, niet antropogene CH4-emissies. In Bijlage H is deschattingsmethode voor Nederland beschreven.

CH4 (BRUTO)(t) (kton) = A (t) * hoeveelheid gestort (t) (kton) * 0.6 * 16/12

CH4-emissie (kton) =

[(t CH4(BRUTO) (t) (kton) - stortgaswinning (kton)] * 0.9

Page 36: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 36 –

bron: RIVM (1997)(Data zijn tot stand gekomen in nauw overleg met Ecofys, Grontmij, J. Hoeks, RIVM, TNO en VVAV)

Tabel 4.7 CH4-emissies uit afvalstortplaatsen, 1970-1996.

Jaar Gestortafval

Organischekoolstof

Stortgaswinning CH4-emissie

[Mton] [ton/ton] [106 m3] [kton]

1970 5,9 0,132 0 1841971 6,4 0,132 0 1951972 6,9 0,132 0 2081973 7,3 0,132 0 2221974 7,8 0,132 0 2361975 8,3 0,132 0 2521976 8,8 0,132 0 2691977 9,2 0,132 0 2861978 9,7 0,132 0 3041979 10,1 0,132 0 3221980 10,6 0,132 0 3411981 11,7 0,132 5 3581982 12,9 0,132 10 3791983 14,0 0,132 15 4041984 15,2 0,132 20 4311985 16,3 0,132 25 4621986 15,8 0,132 33 4931987 15,3 0,132 40 5191988 14,9 0,132 48 5411989 14,0 0,132 56 5581990 14,0 0,131 64 5621991 12,0 0,130 87 5561992 11,0 0,129 111 5401993 11,0 0,127 134 5221994 9,0 0,126 158 5051995 9,0 0,125 182 4791996 7,0 0,120 199 464

Page 37: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 37 –

5. EMISSIES VAN LACHGAS (N2O)

N2O-emissies in Nederland bedragen jaarlijks circa 50 – 60 kton en hebben eenequivalente broeikaswerking van circa 15 – 18 Mton CO2. De belangrijkste emis-siebronnen zijn landbouwbodems (dierlijke- en kunstmest) en industriële proces-sen (vooral salpeterzuurproductie). N2O-emissies uit het wegverkeer groeienvooral door het toenemend gebruik van de driewegkatalysator. De methode voorhet berekenen van N2O-emissies is uitgebreid beschreven in het achtergronddo-cument van Kroeze (1994). Opgemerkt dient te worden dat de emissieschattin-gen voor N2O (in vergelijking tot die van CO2 en CH4) relatief onzeker zijn. Inaanvulling op de standaard IPCC-categorieën zijn er in Nederland twee anderebronnen voor antropogene-N2O-emissies: vervuild oppervlaktewater en rioolwa-terzuiveringsinstallaties (RWZI’s).

5.1 N2O-emissies door verbranding in stationaire installaties [1A]

Stationaire verbranding levert in Nederland een bijdrage van ongeveer 1% aande totale N2O-emissies. N2O-emissies door stationaire verbranding zijn hoofdza-kelijk afkomstig van kolencentrales en in mindere mate van de raffinaderijen.Emissies van centrales en raffinaderijen worden geheel geregistreerd in de ER-I. Voor de berekening van de stationaire verbrandingsemissies buiten de ER-Iwordt gebruik gemaakt van de standaardformule:

Cijfers over het sectorale brandstofgebruik worden ontleend aan de NEH. De tegebruiken emissiefactoren zijn geaggregeerd en hebben betrekking op de fasevan energiedragers (vast, vloeibaar, gas), zie tabel 5.1.

bron: IPCC (1995)

5.2 N2O-emissies uit mobiele bronnen [1A3]

Voor N2O-emissies uit de verbranding van motorbrandstoffen bij transport wordteveneens gebruik gemaakt van de formule uit paragraaf 5.1. De specifieke emis-sie verschilt per type voertuig, zodat het noodzakelijk is gebruik te maken van eengedetailleerde set van brandstofgebruik en emissiefactoren. Binnen de CCDM-werkgroep Verkeer worden deze gebruikscijfers vastgesteld op basis van NEH-cijfers van binnenlandse brandstofafzet voor de transportsector. Voorheen is ge-bruik gemaakt van emissiefactoren gebaseerd op vervoersprestatie (voertuigki-lometers). Deze zijn in tabel 5.2 omgerekend naar N2O-emissie in gram per GJper brandstof. Emissiefactoren nemen vooral toe bij personenauto’s op benzine

N2O-emissie (kton) = emissiefactor (gram/GJ) * brandstofgebruik (PJ) * 10-3

Tabel 5.1 N2O-emissiefactoren voor stationaire verbranding.

Brandstoftype BrandstofEmissiefactor

[gram / GJ]

Vast kolen, cokes, petrocokes, biomassa t.b.v. energie waaronder hout (huishoudens)

1,4

Vloeibaar alle olie, teerolie uit cokesfabrieken 0,6

Gas aardgas, chemische restgassen, cokes- en hoogovengas, raffinaderijgas

0,1

Page 38: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 38 –

vanwege de toenemende penetratie van katalysatoren. De emissiefactoren wor-den eveneens vastgesteld in de CCDM-werkgroep Verkeer. Voor de jaren 1990,1993-1995 zijn hieronder de emissiefactoren gegeven.

bron: Annema (1996)1: De emissiefactoren voor personenauto’s - benzine zijn voor 1991 en 1992 respectievelijk 13

en 15 (gram/GJ)

5.3 N2O-emissies uit industriële processen [2]

In Nederland wordt bij een aantal bedrijven salpeterzuur geproduceerd. Bij ditproductieproces komen N2O-procesemissies vrij. Deze emissies worden geheelbinnen de ER-I geregistreerd, waarbij door afwezigheid van structurele metingen,geaggregeerde emissiefactoren en productievolumina van salpeterzuur wordengebruikt. Aldus wordt op jaarbasis de N2O-emissie berekend volgens:

Hierbij is de productie van salpeterzuur uitgedrukt in kton HNO3 en de emissie-factor in kg N2O per ton productie. De productie van salpeterzuur in Nederlandbedraagt circa 3.0 Mton per jaar. Uit recent onderzoek in opdracht van VROM zijnN2O-procesemissies bij salpeterzuurfabrieken in Nederland gemeten. De Neder-landse emissies in 1995 bedroegen 24 tot 29 kton N2O. De emissiefactor komtzo op 9.0 kg N2O per ton salpeterzuur. Deze emissiefactor wordt in de IPCC-richtlijnen gegeven als bovenwaarde van te gebruiken standaardfactoren en be-treft een waarde die is gemeten in geval van een productieproces zonder nage-

Tabel 5.2 N2O-emissiefactoren per transportcategorie per brandstofsoort.

Transportcategorie N2O- emissiefactor [gram/GJ]

1990 1993 1994 1995

WEGTRANSPORT

Personenauto’s (gewogen) 11 117 19 20

- benzine1 19 118 21 22

- diesel 113 113 13 13

- LPG 115 116 16 16

Vrachtverkeer

- bestelauto’s, benzine 14 15 5 10

- bestelauto’s, diesel 18 19 9 9

- bestelauto’s, LPG 113 114 14 14

- vrachtauto’s, diesel 117 117 17 17

- trekkers, diesel 115 116 15 15

Overig wegtransport

- speciale voertuigen, benzine 114 114 14 14

- speciale voertuigen, diesel 115 117 20 20

- bussen 112 112 13 13

- motorfietsen 15 15 5 5

- brommers 112 112 12 12

NIET- WEGTRANSPORT

- spoorwegen (dieseltractie) 116 115 15 15

- binnenvaart 119 119 19 16

- recreatievaart 113 113 13 13

- luchtverkeer (binnenlandse vluchten) 15 15 5 5

- mobiele werktuigen 116 116 16 16

N2O-emissie (kton) = emissiefactor (kg/ton) * productie (kton) * 10-3

Page 39: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 39 –

schakelde NSCR-techniek (niet-selectief katalytische-reductietechniek). InNederland, waar een dergelijke emissiebeperkende optie bij de salpeterzuurpro-ductie ontbreekt, blijkt de gemeten emissiefactor hiermee in goede overeenstem-ming.

De emissies bij de productieprocessen van caprolactam, acrylonitril en kataly-tisch kraken van olie bedragen jaarlijks 4 tot 6.2 kton. Jaarlijks wordt hiervoor eenemissie vastgesteld die in de range 5 ± 1 kton N2O zal liggen.

5.4 N2O-emissies door gebruik van producten [3]

De enige bekende toepassing van N2O als product betreft het gebruik als narco-semiddel in ziekenhuizen. Hoewel de ruggeprik aan populariteit wint wordt ver-ondersteld dat het N2O-gebruik constant is. Daarbij gaat het om 500 ton (= 0.5kton) N2O per jaar (Kroeze, 1994). Aangenomen wordt dat het gehele gebruik re-sulteert in emissies naar lucht.

5.5 N2O-emissies door landbouw (exclusief verbrandingsemissies) [4B, 4D]

N2O-emissies in de landbouw treden op bij de categorieën dierlijke mest [4B] enlandbouwbodems [4D]. Daarbinnen zijn 6 emissie-oorzaken te onderscheidendie in de volgende paragrafen worden toegelicht:

1. verhoogde achtergrondemissies uit landbouwbodems door verlaging vande grondwaterstand en gebruik in het verleden van mest en kunstmest.

2. emissies door gebruik van kunstmest op landbouwbodems.

3. directe emissies uit de urine en faeces van vee op het land.

4. emissies uit anaëroob opgeslagen mest (silo’s, tanks, gierkelders).

5. emissies uit landbouwbodems vanwege uitgereden, geïnjecteerde en on-dergewerkte mest.

6. emissies door tuinbouwproductie.

Emissie-oorzaak 4 wordt bij de doelgroepenindeling aangemerkt als emissie. Deoverige emissie-oorzaken 1, 2, 3, 5 en 6 worden als overdrachten aangemerkt.Onder overdracht wordt verstaan de stofstromen van het ene naar het anderecompartiment die niet rechtstreeks tot een bron te herleiden zijn.

5.5.1 Verhoogde achtergrondemissies landbouwbodems [4D]

Door Kroeze (1994) is berekend dat de antropogeneverhoging van achtergrond-emissies uit landbouwbodems circa 4.7 kton N2O per jaar bedraagt. Dit getal ishet verschil tussen de geschatte totale huidige achtergrondemissie van circa7 kton per jaar en de natuurlijke achtergrondemissie van ongeveer 2.3 kton. Deverhoogde achtergrondemissies zijn van antropogene oorsprong want het gaatom extra emissies doordat de grondwaterstanden zijn verlaagd en doordat in hetverleden mest en kunstmest op de bodem is gebracht. Deze waarden verande-ren op jaarbasis slechts zeer gering; daarom wordt het emissiegetal van 4.7 ktonvooralsnog als constante beschouwd.

Page 40: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 40 –

5.5.2 Emissies door gebruik van kunstmest [4D]

Basis voor de berekening is in Kroeze (1994) een massabalansbenadering vanstikstof (N) welke uiteindelijk met een factor 44/28 wordt omgerekend naar N2O.De berekening geschiedt als volgt, met vrachten op jaarbasis (tabel 5.3 getallentussen haken ter illustratie, jaar 1994):

bron: Kroeze (1994)

Samenvattend uit tabel 5.3:

5.5.3 Emissies uit urine en faeces (excretie) van vee op het land [4B]

Ook hier wordt de massabalans benadering voor stikstof gehanteerd. De bereke-ning geschiedt als volgt (tabel 5.4: getallen tussen haken ter illustratie, jaar1994):

bron: Kroeze (1994)

Tabel 5.3 Methode voor berekening N2O-emissies door gebruik kunstmest.

Stap [1994]

A. De totale consumptie van stikstof-kunstmest wordt bepaald (in N)

[372,0 kton]

B. Daarvan ontsnapt als ammoniakemissies = 2% van A (in N) [7,4 kton]

C. Verondersteld wordt: 90% van (A-B) op minerale bodems (in N)

[328,1 kton]

D. Verondersteld wordt: 10% van (A-B) op organische bodems (in N)

[36,5 kton]

E. De emissie van N2O uit minerale bodems is 1% van C (in N) [3,3 kton]

F. De emissie van N2O uit organische bodems 2% van D (in N) [0,7 kton]

G. De totale emissie van N2O door kunstmestgebruik is (E+F) (in N)

[4,0 kton]

H. De totale emissie van N2O door kunstmestgebruik is 44/28 * G (in N2O)

[6,3 kton]

N2O-emissie (kton) = 44/28 * [0.01 * 0.9 * 0.98 * A + 0.02 * 0.1 * 0.98 * A]

= 0.0169 * totale consumptie stikstof-kunstmest (kton N)

Tabel 5.4 Methode voor berekening N2O-emissies uit urine en faeces van vee op het land.

Stap [1994]

A. De totale mestproductie (in N) [648,0 kton]

B. Daarvan tijdens de weideperiode op het land = 25% van A (in N)

[162,0 kton]

C. Hiervan ontsnapt als ammoniak-N = 8% van B (in N) [12,9 kton]

D. Aandeel urine in netto uitworp op land = 60% van (B-C) (in N)

[89,4 kton]

E. Aandeel faeces in netto uitworp op land = 40% van (B-C)(in N)

[59,6 kton]

F. De emissie van N2O-N uit urine is 2% (in N) [1,8 kton]

G. De emissie van N2O-N uit faeces is 1% (in N) [0,6 kton]

H. De totale N2O-N emissie uit urine en faeces van vee op land (= F+G) (in N)

[2,4 kton]

J. De totale N2O-emissie uit urine en faeces is 44/28 * H (in N2O)

[3,8 kton]

Page 41: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 41 –

Samenvattend uit tabel 5.4:

5.5.4 N2O-emissies uit opslag stalmest [4B]

Ook voor de berekening van emissies uit de opgeslagen stalmest wordt een mas-sabalans voor stikstof opgesteld (tabel 5.5: getallen tussen haken ter illustratie,jaar 1994). De gebruikte emissiefactoren zijn niet constant maar veranderen on-der meer door beleid. In tabel 5.6 staan de variabele emissiefactoren gegeven:

bron: Kroeze (1994)

bron: Kroeze (1994)

Samenvattend uit tabel 5.5:

Dit is ongeveer gelijk aan 0.001 * totale mestproductie (in kton N).

5.5.5 N2O-emissies door dierlijke mest op landbouwbodems [4B]

Buiten de wintermaanden (in de wintermaanden oktober tot en met januari maggeen dierlijke mest aangeleverd worden) wordt vanaf 1991 mest ondergewerktof geïnjecteerd in landbouwbodems en werd tot en met 1994 eveneens mest uitgierwagens op het land gespoten. Door anaërobe processen in de bodem wordtdaarbij N2O gevormd dat vervolgens naar de lucht vrijkomt. Voor de berekening

N2O-emissie (kton) = 44/28 *[0.02*0.6*0.92*0.25*A +

0.01*0.4*0.92*0.25*A]

= 0.0058 * totale mestproductie (in kton N)

Tabel 5.5 Methode voor berekening N2O-emissies stalmest.

Stap [1994]

A. De totale mestproductie (in N) [648,0 kton]

B. Daarvan in de stallen = 75% van A (in N) [486,0 kton]

C. Hiervan ontsnapt als ammoniak-N uit stallen =14.4% van B (in N)

[70,2 kton]

D. En ontsnapt als ammoniak-N uit mestopslag = 1.2% van (B-C) (in N)

[4,9 kton]

E. Blijft over in opslag = B-C-D (in N) [410,9 kton]

F. Hiervan biologisch behandeld (in N) [2,0 kton]

G. Blijft over: anaërobe opslag mest = E-F (in N) [408,9 kton]

H. Emissie N2O-N uit biologische behandeling = 2% van F (in N)

[0,0 kton]

J. Emissie N2O-N uit anaërobe opslag = 0.1% van G (in N) [0,4 kton]

K. Emissie N2O uit mestopslag = 44/28 * (H+J) (in N2O) [0,6 kton]

Tabel 5.6 Variabele factoren voor berekening N2O-emissies uit stalmest.

1990 1991 1992 1993 1994 1995

D Ratio ammoniakemissie uit opgeslagen mest (N / N) 0,010 0,010 0,011 0,012 0,012 0,008

F Hoeveelheid biologisch behandelde mest [kton N] 0,0 1,0 1,0 1,0 2,0 2,0

N2O-emissie (kton) = 44/28 * {[(1-D) * 0.856 * 0.75 * A - F] * 0.001 + 0.02 * F}

Page 42: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 42 –

wordt gebruik gemaakt van de massabalansbenadering voor stikstof in mest (ta-bel 5.7). Startpunt daarbij is de onder paragraaf 5.5.4 berekende hoeveelheidstikstof in mest in anaërobe opslag. Exogene schattingen van N-verliezen doorammoniakemissie zijn eveneens nodig. Getallen tussen haken zijn ter illustratieen geldig voor 1994. De gehanteerde factoren en verhoudingen zijn geen con-stanten maar veranderen in de tijd onder meer door de invloed van beleid (zietabel 5.8).

bron: Kroeze (1994)

bron: Kroeze (1994)

Samenvattend uit tabel 5.7:

Tabel 5.7 Methode voor berekening N2O-emissies uit mest op landbouwbodems.

Stap [1994]

A. Hoeveelheid mest in opslag (= tabel 5.5, G) (in N) [408,9 kton]

B. Daarvan geëxporteerd (in N) [18,0 kton]

C. Mest voor Nederlandse landbouwbodems, bruto =A-B (in N) [390,9 kton]

D. Af: emissies ammoniak-N uit mest op landbouwbodems (exogeen)(in N)

[37,3 kton]

E. Blijft over: netto mest op landbouwbodems = C-D (in N) [353,5 kton]

F. Hiervan ondergewerkt/geinjecteerd = 80% van E (in N) [294,1 kton]

G. Blijft over: uitgereden mest =20% van E (in N) [59,5 kton]

H. Uitgereden mest op minerale bodems = 23% van G (in N) [13,5 kton]

J. Uitgereden mest op organische bodems = 77% van G (in N) [46,0 kton]

K. Emissie N2O-N uit ondergewerkt / geïnjecteerde mest =2% van F (in N)

[5,9 kton]

L. Emissie N2O-N uit uitgereden mest minerale bodems = 1% van H (in N)

[0,1 kton]

M. Emissie N2O-N uit uitgereden mest organische bodems =2% van J (in N)

[0,9 kton]

N. Emissie N2O uit mest op landbouwbodems = 44/28 * (K+L+M) (in N2O)

[10,8 kton]

Tabel 5.8 Factoren en exogene data voor berekening N2O-emissies uit mest op landbouwbodems.

1990 1991 1992 1993 1994 1995

B Export mest (in kton N) 6,4 6,8 11,2 15,0 18,0 23,0

D Ammoniakemissie uit mest op landbouw bodems (in kton N)

86,4 86,0 47,6 53,1 37,34 26,7

F Fractie ondergewerkt of geïnjecteerde mest (N / N) 0,0 0,1 0,6 0,6 0,8 1,0

G Fractie uitgereden mest = 1-F (N / N) 1,0 0,9 0,4 0,4 0,2 0,0

H Fractie van uitgereden mest op minerale bodem (N / N)

0,87 0,86 0,67 0,67 0,23 -

J Fractie van uitgereden mest op organ.bodem = 1-H (N / N)

0,13 0,14 0,33 0,33 0,77 -

N2O-emissie (kton) = 44/28 *[A-B-D]*[(0.02*F)+(1-F)*{0.01*H+0.02*(1-H)}] =

44/28 * [A-B-D] * [0.01 * (2-H+H*F)] (kton)

Page 43: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 43 –

5.5.6 N2O-emissies door tuinbouwproductie [4D]

Deze post betreft de N2O-emissie door tuinbouw. Door verbouw van vlinderbloe-migen wordt het stikstofgehalte in de bodem hoger hetgeen leidt tot extra vor-ming en N2O-emissies. De emissie wordt berekend als vaste fractie (1% N/N)van het totaal aan uit de lucht opgenomen stikstof dat wordt vastgelegd door detuinbouwproducten:

Hierbij is de N2O-emissiefactor: 44/28 * 1% en de vastgelegde hoeveelheid stik-stof uit de atmosfeer op het constante niveau van 14 kton N ligt. De jaarlijkse,vaste, N2O-emissie door deze bron is daarmee 0.2 kton.

5.6 N2O-emissies uit afvalverbranding [6C]

De emissies uit afvalverbranding worden alle binnen de ER-I geregistreerd.Naast reguliere metingen van macrocomponenten is slechts incidenteel gemetenwat de N2O-emissies zijn (Spoelstra, 1993). Daarbij is een N2O-emissiefactor be-paald van 20 gram per ton verbrand afval. Het ligt in de rede te veronderstellendat deze factor niet constant is maar ondermeer afhangt van de samenstellingvan het verbrande afval en de penetratie van katalytische deNOx-installaties (de-ze verhogen over het algemeen de N2O-emissie). Er zijn echter geen kwantita-tieve relaties bekend zodat voor de berekening voorlopig gebruikt wordt gemaaktvan de bovengenoemde emissiefactor. Voor alle jaren worden de N2O-emissiesberekend met:

Met het huidige niveau van circa 4 Mton verbrand afval is de N2O-emissie circa0.1 kton per jaar.

5.7 N2O-emissies uit rioolwaterzuivering [6B]

N2O-emissies bij waterzuivering treedt op doordat stikstof uit het water wordt ver-wijderd. Meestal gaat het om stikstof in de vorm van ammonia (NH4+), dat vianitrificatie- en denitrificatieprocessen wordt omgezet in N2 en N2O. Verondersteldwordt dat het gaat om een fractie van 2% van de totale stikstof-verwijdering(Kroeze, 1994). Via de omrekenfactor van N naar N2O (= 44/28) betreft de N2O-emissie dus 3.1% van de massa verwijderd stikstof. Cijfers over de hoeveelheidverwijderd stikstof zijn afkomstig van CBS.

5.8 N2O-emissies uit vervuild oppervlaktewater [7]

Door antropogene activiteiten raken oppervlaktewateren vervuild en belast metstikstof, vooral door af- en uitspoeling van (kunst)mest van landbouwgronden.Voor de IPCC-rapportages gaat het daarbij om alle wateren binnen het Neder-lands grondgebied, dus alle binnenlandse wateren alsmede kustwateren (tot 12mijl uit de kust). De emissiefactor is buitengewoon onzeker. Door Kroeze (1994)wordt een gemiddelde fractie van 1% aangehouden van de stikstofvracht naar

N2O-emissie (kton) = 0.0157 * vastgelegd stikstof (kton)

N2O-emissie (kton)= 20 * 10-6 * hoeveelheid verbrand afval (kton)

N2O-emissie (kton) = 0.031 * hoeveelheid verwijderd stikstof (kton)

Page 44: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 44 –

water die tot N2O-emissies leidt. Via de omrekenfactor van N naar N2O (= 44/28)betreft de N2O-emissie dus 1,6% van de stikstofvracht naar oppervlaktewater:

In Nederland bedraagt de stikstofvracht naar oppervlaktewater circa 240 kton N/jaar. Daarmee zijn de Nederlandse N2O-emissies uit vervuild oppervlaktewatercirca 3.8 kton per jaar. Cijfers over de stikstofvracht naar oppervlaktewater wordtjaarlijks berekend door RIZA en RIVM met het watermodel PROMISE.

N2O-emissie (kton) =

0.016 * hoeveelheid stikstof naar oppervlaktewater (kton)

Page 45: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 45 –

6. EMISSIES VAN NON-ODP GEHALOGENEERDE KOOLWATERSTOFFEN

(HFK’S, PFK’S, FIK’S, SF6)

De emissies van gehalogeneerde koolwaterstoffen met een broeikaswerking, dieook een ozon-aantastende werking hebben (zoals CFK’s, HCFK’s, halonen, te-tra, tri en methylbromide), worden gerapporteerd in het kader van het Montreal-protocol. Deze stoffen worden primair gereguleerd door het beleid ter verminde-ring van de aantasting van de ozonlaag en niet door het klimaatbeleid. Deze stof-fen worden daarom verder niet beschouwd in dit rapport.

Hieronder wordt beschreven hoe emissies van gehalogeneerde koolwaterstoffenzonder ozon-aantastende werking kunnen worden bepaald. Deze stoffen hebbenover het algemeen een grote GWP-waarde en fungeren veelal als vervangersvan de uit te bannen ozon-aantasters. Opgemerkt wordt dat de emissies van(H)CFK’s op dezelfde wijze kunnen worden berekend als die van HFK’s.

6.1 Definitie van stoffen

Hieronder staat de lijst van stoffen en hun GWP-waarde bij een tijdshorizon vanhonderd jaar, conform IPCC (1995) (Houghton et al., 1996). Niet alle vermelddestoffen worden in Nederland gebruikt. Het gebruik van FIK’s (fluorjoodkoolwater-stoffen) is in Nederland waarschijnlijk verwaarloosbaar of zelfs nihil (Matthijsenen Kroeze, 1996).

Bron: Houghton et al. (1996). 1 Alleen direct effect.

Tabel 6.1 Non-ODP gehalogeneerde koolwaterstoffen en SF6.

Groep Stof Chemische formuleGWP1

(100 jaar)

HFK’s HFK-23 CHF3 11 700HFK-32 CH2F2 650HFK-41 CH3F 150HFK-43-10mee C5H2F1O 1 300HFK-125 C2HF5 2 800HFK-134 CHF2-CHF2 1 000HFK-134a CH2FCH3 1 300HFK-143 CHF2CH2F 300HFK-143a CF3CH3 3 800HFK-152a C2H4F2 140HFK-227ea C3HF7 2 900HFK-236fa C3H2F6 6 300HFK-245ca C3H3F5 560HFK-356 C4H4F6 onbekend

PFK’s Perfluormethaan, PFK-14 CF4 6 500Perfluorethaan, PFK-116 C2F6 9 200Perfluorpropaan C3F8 7 000Perfluorbutaan C4F10 7 000Perfluorpentaan C5F12 7 500Perfluorhexaan C6F14 7 400Perfluorcyclobutaan c-C4F8 8 700Perfluorhexaan, PFK 51-14 C6F14 6 800

FIK’s Trifluoromethyl iodine CF3I < 5Pentafluorethyl iodine CF3CF2I < 5Heptafluorpropyl iodine CF3(CF2)2I < 5Nonafluorbuthyl iodine CF3(CF2)3I < 5

SF6 Zwavelhexafluoride SF6 23 900

Page 46: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 46 –

6.2 Gebruik en emissies

De herziene IPCC-richtlijnen geven landen de keuze tussen het louter opgevenvan gebruik van genoemde stoffen (de Tier-1-methode), hetgeen een schattingvan de potentiële emissie oplevert, of de opgave van de berekende actuele emis-sie van de stoffen (de Tier-2-methode) op basis van gedetailleerde informatieover het gebruik per toepassing over de jaren en emissiekarakteristiek van alleindividuele toepassingen van de stoffen (tabel 6.2). De Tier-1-methode kan opeen grof niveau worden toegepast (Tier 1-A), waarbij het netto binnenlands ge-bruik per stof wordt berekend als:

Of met een nauwkeuriger schatting van het binnenlands gebruik (Tier 1-B), waar-bij het getal onder 1-A wordt gecorrigeerd voor import en export van productendie deze stoffen bevatten:

Voor Nederland is de Tier-2-methode toegepast door Matthijsen en Kroeze(1996), waarbij vanwege het ontbreken van informatie over de hoeveelheid en deverdeling van het gebruik per toepassing, hiervoor aannames zijn gemaakt.

Bron: Matthijsen en Kroeze (1996).Noten bij berekeningsmethode: zie tabel 6.3.

6.3 Berekening van emissies

De emissies van HFK’s, PFK’s, FIK’s en SF6 zijn de som van de volgende pro-cessen (Matthijsen en Kroeze, 1996):

1. Emissies tengevolge van het gebruik als vervanger van ozonlaag-aan-tastende stoffen;

productie + import (bulk) - export (bulk) - vernietiging

(Tier 1-A) + import (in producten) - export (in producten)

Tabel 6.2 Toepassingen respectievelijk emissiebronnen van HFK’s, PFK’s, FIK’s en SF6.

Groep Specifieke toepassing/activiteit Methode

1 Aerosol a

Reiniging/Oplosmiddel a

Blaasmiddel zacht schuim (open schuim) a

Blaasmiddel hard schuim (gesloten schuim) b

Stationaire koeling: huishoudelijke koelkast c1

Stationaire koeling: overig c2

Airconditioning auto’s c3

Brandblusmiddel: vaste systemen d

Brandblusmiddel: overig e

2 Emissies bij de productie van HFK’s, FIK’s en SF6 f

Emissies tijdens verpakken van HFK’s, FIK’s en SF6 f

3 Emissies tijdens productie van HCFK-22 en gebruik als grondstof g

Emissies van PFK’s bij primaire aluminiumproductie g

4 Isolatiemiddel hoogspanning (alleen SF6) e

Sporegas (alleen SF6) e

Pre-Montreal toepassing (alleen PFK’s) e

Page 47: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 47 –

2. Procesemissies tengevolge van de productie en verpakken en ompakkenvan deze stoffen;

3. Proces- en feedstock-emissies (emissies als bijproduct), bijvoorbeeld vanHFK-23 en PFK’s;

4. Emissies als gevolg van de eigen markt van PFK’s en SF6.

In de herziene IPCC-richtlijnen worden deze verschillende soorten emissiebron-nen ook onderscheiden.Om een schatting van de jaarlijkse emissies te maken is het nodig om per stofhet gebruik in de toepassingsgroepen 1 en 4 te bepalen en daarnaast de produc-tie van stoffen in de toepassingsgroepen 2 en 3.

In 1996 heeft KPMG in opdracht van het Ministerie van VROM het gebruik inNederland van HFK’s en FIK’s in 1995 geïnventariseerd en gerapporteerd(KPMG, 1996). Dat wil zeggen dat hiermee gebruiksdata in de toepassingsgroep1 in kaart gebracht zijn. Onbekend is in hoeverre de gerapporteerde gegevensook de verliezen van toepassingsgroep 2 meegenomen zijn. Verder kon in ver-band met de vertrouwelijk van gegevens per bedrijf niet voor alle stoffen in detailworden gerapporteerd, maar is het gebruik van een aantal stoffen bij elkaar op-geteld. Over de emissies als bijproduct (toepassingsgroep 3) en de eigen marktvan SF6 (toepassingsgroep 4) is niet door KPMG gerapporteerd. Over het ge-bruik van SF6 is weinig bekend. In Annema (1989) wordt een overzicht gegevenvan de toepassing van SF6 in Nederland met een schatting van het gebruik. Ditwordt thans verder niet systematisch onderzocht.

Omdat de vaststelling van de jaarlijkse productie en het gebruik van HFK’s,PFK’s en SF6 niet volledig is in verband met de vertrouwelijkheid van bepaaldegegevens, kan de berekening van de emissies op dit moment niet volledig wor-den uitgevoerd met vastgestelde gegevens. Daarom is een twee-sporen-aanpakgewenst:

I. Berekening van de emissies op basis van beschikbare monitoring-gege-vens aangevuld met aannamen conform Matthijsen en Kroeze (1996).

II. Ontwikkeling van een monitoring-systeem dat volledig aansluit bij de ge-gevensbehoefte voor het berekenen van de emissies (geënt op de onder-scheiden emissieberekeningsmethoden conform tabel 6.2).

Voor dit laatste zal naast uitbreiding van de monitoring-activiteiten ook nader on-derzocht moeten worden welke activiteiten relevant zijn voor SF6 en welke emis-siefactoren in Nederland voor toepassingsgroep 3 van toepassing zijn. Hieronderwordt de methode samengevat, die op dit moment gebruikt kan worden voor deschatting van de jaarlijkse emissies (spoor I).

Om tot emissieschattingen voor deze stoffen te komen wordt de volgende alge-mene aanpak gehanteerd:

1. Er wordt een kruistabel opgesteld van stoffen (tabel 6.1) en toepassingen(tabel 6.2).

2. Door combinatie van gegevens uit diverse bronnen wordt vervolgens dehoeveelheid gebruikte stof per toepassing, respectievelijk de productieconform toepassingsgroep 3, bepaald. Een belangrijke bron vormt de in-ventarisatie door KPMG van het gebruik van deze stoffen op basis van(enquête-) onderzoek bij fabrikanten, leveranciers en gebruikers. Een be-

Page 48: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 48 –

langrijk aandachtspunt hierbij is, dat de gebruikscijfers zoveel mogelijkovereenstemmen met de definitie in de herziene IPCC-richtlijnen, dat wilzeggen dat het gaat om het gebruik in producten die in Nederland afgezetworden. Overigens wordt de productie van primair aluminium reeds jaar-lijks in de ER-I en door het CBS bijgehouden.

3. Per toepassing wordt vervolgens een emissie- of verliesfactor per jaar enper stof bepaald (de IPCC-standaarden, respectievelijk factoren gebruiktin Matthijsen en Kroeze (1996), worden gebruikt wanneer geen specifiekeNederlandse factoren bekend zijn).

4. Deze gegevens worden bij RIVM in een spreadsheet-model verwerkt. Hetmodel gaat voor de meeste toepassingsgroepen uit van vertraagde emis-sies in de jaren t, t+1, t+2, etc. tengevolge van gebruik van de stof in despecifieke toepassing in het jaar t.

5. Door integratie per toepassing over alle voorgaande jaren resulteert deemissie in het jaar t van elke stof voor de specifieke toepassing.

6. Vervolgens wordt de totale emissie per stof in het jaar t berekend door tesommeren over de emissies in jaar t per toepassing.

6.4 Vaststellen van gebruikshoeveelheden per toepassing

Zoals in paragraaf 6.3 aangegeven, is het lastig om eenduidig het jaarlijks ge-bruik per stof en per toepassing vast te stellen. In de studie van Matthijsen enKroeze (1996) is het gebruik geschat op basis van het gebruik van CFK’s en aan-verwante stoffen in 1986, groeicijfers voor gebruikstoepassingen, en vervan-gingspercentages van CFK’s door de non-ODP stoffen. Door Matthijsen (1995)is een schatting gemaakt van gebruik en emissies van CFK’s en aanverwantestoffen op basis van jaarrapportages CFK-actieprogramma. Daarbij is ten behoe-ve van het EJR ’95 en MB ’95 een onderverdeling naar toepassing en doelgroepgemaakt.

In 1996 is door KPMG in opdracht van VROM een inventarisatie uitgevoerd naargebruik van de gehalogeneerde koolwaterstoffen in het jaar 1995, nadat dezevoorheen door KPMG structureel via de het CFK-actieprogramma in kaart wer-den gebracht. Daartoe is door KPMG ondermeer een enquête uitgevoerd onderbedrijven (fabrikanten, leveranciers en gebruikers van de stoffen, regeneratiebe-drijven). Een deel van de aldus verkregen ‘ruwe’ gegevens zijn echter vertrouwe-lijk en alleen in geaggregeerde vorm door KPMG in haar rapport gepresenteerd.In het rapport wordt een summiere opdeling naar toepassing per stof gemaakt.Over de emissies als bijproduct (van de productie van HCFK-22 en van primairaluminium) is niet door KPMG gerapporteerd. Ook over het gebruik van SF6 werdniet door KPMG gerapporteerd.

Voor de berekening van Nederlandse emissies van non-ODP gehalogeneerdekoolwaterstoffen is een jaarlijkse inventarisatie nodig van noodzakelijke invoer-gegevens voor het dynamische model dat door RIVM wordt gebruikt. Voor ditmodel wordt vooralsnog gebruik gemaakt van bestaande gebruikscijfers tot enmet 1994 (zoals ze reeds in het model zitten) en voor de volgende jaren gebruikte maken van KPMG-cijfers. Opgemerkt wordt dat dit enige inconsistentie in dehistorische reeks van gebruik en toepassing kan opleveren. In tabel 6.3 zijn defactoren weergegeven die in het berekeningsmodel gebruikt worden.

Page 49: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 49 –

6.5 Emissies van PFK’s en SF6

In Nederland treden PFK-emissies op bij primaire aluminiumproductie (als bijpro-duct) alsmede als gevolg van gebruik voor pre-Montreal toepassingen (KPMG,1996). Deze laatste worden gemonitord door KPMG, maar alleen als totaal ge-rapporteerd in verband met de vertrouwelijkheid van totalen per stof. PFK wordtondermeer gebruikt bij de fabricage van halfgeleiders voor etsen en reinigen(Matthijsen en Kroeze, 1996). CF4 en C2F6 worden als bijproduct geëmitteerd bijde productie van primair aluminium.

In Nederland worden door de aluminiumindustrie voorgebakken anodes gebruikt.Vooralsnog wordt aangenomen dat de emissiefactor voor CF4 in 1994 gelijk isaan 1.2 kg CF4/ton (dit is het mondiaal gewogen gemiddelde van oude en mo-derne techniek waarbij voorgebakken anodes gebruikt worden). Voor voorgaan-de jaren is een iets hoger factor verondersteld, aannemende dat deemissiefactoren door voortdurende technologische procesaanpassingen gelei-delijk dalen (zie tabel 6.4). Een veel betere schatting kan gemaakt worden wan-neer meer informatie beschikbaar is over het type proces in relatie met dedefinities gebruikt in de herziene IPCC-richtlijnen. De aluminiumproductie wordtgerapporteerd door het CBS.

Bron: Matthijsen en Kroeze (1996).Noten:1 Aannemende dat 50% van de afgedankte koelvloeistof wordt afgetapt.2 Lek = 0.17.3 Emissies als gevolg van brandbestrijding plus overige emissies van brandblusmiddelen.

Tabel 6.3 Factoren per toepassing zoals gebruikt in het halocarbon-emissiemodel.

Methode Toepassing Berekeningsmethode

a Aerosol, reiniging/oplosmiddel,blaasmiddel zacht schuim (open)

Emissie(t) = 0.5*gebruik(t) + 0.5*gebruik (t-1)

b Blaasmiddel hard schuim (gesloten) Emissie(t) = 0.1*gebruik(t) + 0.045*{ gebruik (t-20)+ .. + gebruik (t-1) }

c1 Stationaire koeling: huishoudelijke koelkasten

Emissie(t) = 0.01*voorraad(t) + 0.45*gebruik (t-15) 1

c2 Stationaire koeling: overig Emissie(t) = lek*voorraad(t) + 1.0*gebruik voor nieuwe koelsystemen (t-15) 2

c3 Airconditioning auto’s Emissie(t) = 0.33*voorraad(t) + 1.0*gebruik voor nieuwe airconditioners (t-15)

d Brandblusmiddel: vaste systemen Emissie(t) = 0.35*gebruik(t) 3

e Brandblusmiddel: overig, gebruik van SF6, overige toepassingen van PFK’s

Emissie(t) = gebruik(t) 3

f Productie en handling verliezen Emissie(t) = productie(t) * Emissiefactor (als fractie van de productie van de stof)

g Procesemissies bij productie van andere stoffen

Emissie(t) = productie(t) van stof X * Emissiefactor voor stof Y (kg Y/kg x)

Page 50: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 50 –

Bron: Matthijsen en Kroeze (1996).1 Data voor 1995 zijn voorlopig.

In tabel 6.4 worden de productie en de geschatte emissies van CF4 en C2F6 ge-presenteerd voor de periode 1980-1995. Benadrukt wordt, dat de onzekerheid inde huidige emissieschattingen zeer groot is. De onzekerheid met betrekking totde grootte van de emissies kan in de orde liggen van 10-150%. Resultaten vannader onderzoek naar de karakterisering van de Nederlandse aluminiumindus-trie in termen van de herziene IPCC-richtlijnen, respectievelijk meting van deemissies van CF4 en C2F6, zal de onzekerheid in de emissieschatting sterk kun-nen verminderen.

Voor SF6 worden in Annema (1989) de volgende toepassingen genoemd:

• als isolatie- en/of blusmedium in elektrotechnische vermogensschakelaars(brandbestrijding) [gebruik in 1987: 39 ton]

• middenspanning schakelinstallaties [gebruik in 1987; 10 – 15 ton]

• overige toepassingen [gebruik in 1987: 1 – 5 ton].

De laatste toepassingsgroep betreft toepassing als etsgas in de halfgeleiderin-dustrie, als sporegas bij luchtverontreinigingsonderzoek, sporadisch in isolatie-glas, in laboratoria, bij medisch onderzoek en als lekdetector (aldus Annema(1989) en Matthijsen en Kroeze (1996)). Omdat op voorhand onbekend is hoe detoepassing van SF6 zich op jaarbasis ontwikkelt, wordt nader onderzoek hiernaaraanbevolen, zodat vastgesteld kan worden welke de activiteiten het gebruik vanSF6 in de tijd kunnen verklaren.

Tabel 6.4 Emissies van CF4 en C2F6 van primaire aluminiumproductie 1980-1995.

Jaar Primaire aluminium-productie

Emissiefactoren Emissies

CF4 C2F6 CF4 C2F6

[kton] [kg/ton] [kg/ton] [ton] [ton]

1980 258 1,4 0,14 361 36

1981 262 1,4 0,14 367 37

1982 251 1,4 0,14 351 35

1983 235 1,4 0,14 329 33

1984 249 1,4 0,14 349 35

1985 251 1,3 0,13 326 33

1986 266 1,3 0,13 346 35

1987 276 1,3 0,13 359 36

1988 278 1,3 0,13 361 36

1989 279 1,3 0,13 363 36

1990 258 1,2 0,12 310 31

1991 254 1,2 0,12 305 30

1992 227 1,2 0,12 272 27

1993 232 1,2 0,12 278 28

1994 250 1,2 0,12 300 30

19951 250 1,2 0,12 300 30

Page 51: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 51 –

7. REFERENTIES

1 Van Amstel, A.R., et al., 1995: Greenhouse Gas Emissions in the Nether-lands, Methodology for 1993 and data for 1994, RIVM report nr.773001010, Bilthoven, september 1995.

2 Van Amstel, A.R., et al., 1994: Greenhouse Gas Emissions in the Nether-lands 1990, 1991, 1992 and projections for 1990-2010, RIVM report nr.773001003, Bilthoven, september 1994.

3 Van Amstel, A.R., et al., 1993: Methane the other greenhouse gas, re-search and policy in the Netherlands, RIVM report nr. 481507001, Biltho-ven, april 1993.

4 Van Amstel, A.R., et al., 1989: Verdroging van natuur en regio’s in Neder-land. Technisch rapport Hydrology. Min. van Verkeer en Waterstaat, RIZA, Lelystad, Nederland.

5 Annema, J.A., 1989: Zwavelhexafluoride. Stichting Natuur & Milieu,Utrecht, Juli 1989.

6 Bakker, J.J., B. van Dessel en F.J. van Zadelhoff, 1989: Natuurwaarden-kaart 1988. Natuurgebieden, bossen en natte gronden in Nederland.

7 Bakkum, A., H.J. Huldy, en A. Kiers, 1987: Emissieregistratie van vuur-haarden. TNO, Delft, TNO report no.R86/207b.

8 Bartlett, K.B. and R.C. Harris, 1993: Review and assessment of methaneemissions from wetlands. Chemosphere 26:1 – 4, 261 – 320.

9 Berdowski, J.J.M., et al., 1996: Emissies in Nederland, Trends, thema’sen doelgroepen 1994 en ramingen 1995), VROM, Publicatiereeks Emis-sieregistratie Nr. 32, augustus 1996.

10 CBS, 1988-1996: Nederlandse Energie Huishouding, jaarcijfers, CentraalBureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, 1988 – 1996.

11 CBS, jaarlijks: Productiestatistieken, jaarcijfers, Centraal Bureau voor deStatistiek, Voorburg/ Heerlen.

12 CBS, jaarlijks: Landbouwstatistieken, jaarcijfers, Centraal Bureau voor deStatistiek, Voorburg / Heerlen.

13 Coops, O., et al., 1995: Emissies uit afvalstortplaatsen, PublicatiereeksEmissieregistratie nr.28, min. van VROM, Den Haag, 1995.

14 Gasunie, 1992-1996: Jaarverslag, Groningen, 1992 – 1996.

15 Gielen, D.J., 1996: Potential CO2 emissions in the Netherlands due to car-bon storage in material and products. ECN, Petten Draft november 1996.

16 Van der Hoek, K.W., et al., 1997: Emissies van stikstof-verbindingen,methaan, fosfor en zware metalen door de landbouw 1980 – 1994. RIVM,Bilthoven. RIVM/IKC-Landbouw/LEI-DLO RIVM-rapport 773004xxx. Invoorbereiding.

17 Hoeks, J., 1983: Significance of biogas production in waste tips. WasteManagement and Research, 323-335.

18 Houghton J.T., L.G. Meira Filho, B.A. Callander, E. Haites, N. Harri,A. Kattenberg and K. Maskell, 1996: Climate change 1995: IPCC, TheScience of Climate Change. Cambridge University Press.

19 Jager, D. de, en K. Blok, 1993: Koolstofbalans van het afvalsysteem inNederland, Ecofys, report nr. M801, Utrecht, juni 1993.

20 IPCC, 1995: IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Emission In-ventories. Three volumes: Reference manual, Reporting guidelines andWorkbook. UNEP/OECD/IEA/IPCC. IPCC WG1 Technical Support Unit,Hadley Centre, Meteorological Office, Bracknell, UK.

Page 52: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 52 –

21 IPCC, 1996: Draft revisions and additions to the IPCC Guidelines for Na-tional Greenhouse Gas Inventories (1995). IPCC WG1 Technical SupportUnit, Hadley Centre, Meteorological Office, Bracknell, UK.

22 KPMG, 1996: Rapportage: “Gebruik van HCFK’s, HFK’s en aanverwantestoffen in Nederland in 1995”. KPMG Accountants NV, Den Haag. Opge-steld in opdracht van het ministerie van VROM, 25 Juni 1996.

23 Kroeze, C., 1995a: Nitrousoxide (N2O), emissions inventory and optionsfor control, RIVM report nr. 773001004, Bilthoven, november 1994.

24 Kroeze, C., 1995b: Fluorocarbons and SF6, Global emission inventoryand options for control, RIVM report nr. 773001007, Bilthoven, februari1995.

25 Kroeze, C., 1994: Nitrous oxide (N2O). Emissions inventory and optionsfor control in the Netherlands. RIVM report 773001-004. Bilthoven, TheNetherlands.

26 Matthijsen, A.J.C.M., 1995: Gebruik en emissie van CFK’s en HFK’s enaanverwante stoffen in Nederland in 1993 en 1994. RIVM rapport773001-009. Bilthoven, Nederland.

27 Matthijsen, A.J.C.M., en C. Kroeze, 1996: Emissies van HFK’s, PFK’s,FIK’s en SF6 in Nederland in 1990, 1994, 200, 2005, 2010 en 2020. RIVMrapport 773001-008. Bilthoven, Nederland.

28 Conceptrapportage: Methode voor de vaststelling van emissies, 1997,HIMH/ERIM, TNO (interne publicatie).

29 Ministerie van Economische Zaken, 1991 – 1995: Olie en gas in Neder-land, Opsporing en winning., jaarcijfers 1990 – 1994, Den Haag, 1991 –1995.

30 NAM, 1992, 1993, 1994: Milieujaarverslag 1992, 1993, 1994, Assen.

31 Nielen, R.J., 1991: Kwantificering van methaanemissies als gevolg vanaardgasverliezen en oliewinning in Nederland, TNO report nr.410100028.

32 Oonk, J en M.E.J.P. Vosbeek, 1995: Methane emissions due to oil andnatural gas operations in the Netherlands, TNO-MEP report nr. 95 – 168,Apeldoorn, 1995.

33 RIVM, 1996: Milieubalans 1996 en Achtergronden bij: Milieubalans 1996,Samson H.D. Tjeenk Willink, Alphen aan den Rijn, 1996.

34 RIVM, 1995: Milieubalans 1995 en Achtergronden bij: Milieubalans 1995,Samson H.D. Tjeenk Willink, Alphen aan den Rijn, 1995.

35 Slob, A.F.L., en I.S. Steenwinkel, 1993: Procesbeschrijving open haar-den, hout- en kolenkachels, CEA, report nr. 9361, Rotterdam, december1993.

36 Spakman, J. et al., 1996: Greenhouse gas emissions in the Netherlands1990-1995. Methodology and data for 1994 and provisional data for 1995.RIVM report 773001-011. Bilthoven, The Netherlands.

37 Spoelstra, H, 1993: N2O-emissions from combustion processes used inthe generation of electricity, N.V. KEMA, Arnhem 1993.

38 Staatstoezicht op de Mijnen, 1996: Jaarverslag van de Inspecteur-Gene-raal der Mijnen, Rijswijk, april 1996.

39 Stichting Bos en Hout, 1997: Persoonlijke mededelingen.

40 Stichting Bos en Hout, 1995: Door de bomen het Bos zien, Bos en HoutBerichten 1995 nr.4, Wageningen, 1995.

41 Veldt, C, and P.F.J. van der Most, 1993: Emissiefactoren: VOS uit ver-brandingsmotoren. VROM, Den Haag, April 1993. Publicatiereeks Emis-sieregistratie nr. 10.

Page 53: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 53 –

42 Wieleman, F., 1994: Bruto NMP methodiek: CO2-berekeningen inclusieftemperatuurscorrectie. Ministerie van Economische Zaken.

Page 54: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen
Page 55: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

LIJST VAN AFKORTINGEN

AVI Afval VerbrandingsInstallatieAVR Afval Verbranding RijnmondBAK Basisonderzoek Aardgasgebruik KleinverbruikersCBS Centraal Bureau voor de StatistiekCCDM Coördinatie Commissie Doelgroep MonitoringCEI Coördinatiecommissie Emissie InventarisatieCH4 MethaanCO2 KooldioxideCoCoMo Coördinatie Commissie milieubeleid MonitoringCORINAIR CORe emission INventories AIRDLO Dienst Landbouwkundig OnderzoekECE Economische Commissie voor Europa (van de UN)ECN Energie-onderzoek Centrum NederlandEJR EmissiejaarrapportENIN Taakgroep ENergie en INdustrieER-C Emissieregistratie-CollectiefER-I Emissieregistratie-IndividueelEU Europese UnieEZ Ministerie van Economische ZakenFCCC Framework Convention on Climate Change (Klimaatverdrag)FIK’s FluorjoodkoolwaterstoffenGWP Global Warming Potential HDO Handel Diensten en OverheidHFK’s Onvolledige gehalogeneerdefluorkoolwaterstoffenHIMH Hoofdinspectie MilieuhygiëneIPCC Intergovernmental Panel on Climate Change KNMI Koninklijk Nederlands Meteorologisch InstituutLEI Landbouw Economisch InstituutLNV Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en VisserijLTO Landing and Take-OffMB MilieuBalansN2O Distikstofoxide (Lachgas)NAM Nederlandse Aardolie MaatschappijNEH Nederlandse Energie HuishoudingNMP Nationaal Milieubeleid PlanNMVOS Niet-Methaan Vluchtige Organische StoffenODP Ozone Depleting PotentialPFK’s Perfluorkoolwaterstoffen (volledig gehalogeneerdefluorkoolwaterstoffen)RIVM RijksInstituut voor Volksgezondheid en MilieuRIZA Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en AfvalwaterbehandelingROI Rookgas OntzwavelingsInstallatieRWZI RioolwaterzuiveringsinstallatieSBI Standaard Bedrijven IndelingTNO Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk OnderzoekUN United Nations (Verenigde Naties)VenW Ministerie van Verkeer en WaterstaatVOS Vluchtige Organische StoffenVROM Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Page 56: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen
Page 57: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 57 –

BIJLAGEN

Page 58: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 58 –

Page 59: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 59 –

BIJLAGE A VERSCHILLEN MET EERDER GEHANTEERDE

(BRUTO NMP- EN IPCC) METHODEN

A.1 Verschil met bruto NMP-methode voor CO2-emissies

De hier beschreven methode voor bepaling van de Nederlandse CO2-emissiesverschilt op de volgende punten van de bruto NMP-methode:

1. De bruto-NMP-methode neemt potentiële CO2-emissies uit de NEH-post“overige omzettingen” integraal mee. Het betreft energieverliezen bij conver-sie van NEH-energiedragers bij raffinaderijen, basismetaal en basischemie,bijvoorbeeld van ruwe olie naar olieproducten, van kolen naar cokes en bijnaftakrakers. De potentiële CO2-emissie hieruit bedraagt 3 tot 4 Mton. In demethode zoals in dit document beschreven wordt daar anders mee omge-gaan. Nauwkeurige bestudering van de koolstofbalans bij die omzettingenwijst op veel geringere emissies; deze blijken geheel binnen de ER-I te wor-den geregistreerd als procesemissies.

2. De hier beschreven methode gaat, conform de IPCC-richtlijnen, uit van hetbinnenlands energieverbruik en neemt dus verbruik dat niet aan sectorenwordt toegerekend, de NEH-post “statistische verschillen” geheel mee. Debruto-NMP-methode gaat uit van “totaal verbruiksaldo” en neemt de statis-tische verschillen dus niet mee.

3. De hier beschreven methode gebruikt voor het bepalen van verbrandings-emissies een combinatie van: gedetailleerde emissiefactoren bij eigen opga-ven van de ER-I bedrijven, en gedetailleerde emissiefactoren voor hetplusverbruik bij industriële bedrijven en collectieve sectoren. De bruto NMP-methode gebruikt geaggregeerde emissiefactoren voor kolen, olie en gas.

4. Voor het bepalen van het potentieel van CO2-emissies door grondstofge-bruik van energiedragers (“feedstocks”) worden in de hier beschreven me-thode gedetailleerde emissiefactoren gebruikt. De bruto NMP-methodegebruikt geaggregeerde emissiefactoren voor (potentiële) emissies.

5. De hier beschreven methode wil, conform IPCC-richtlijnen, de feitelijke(“actueel”) emissies bepalen en houdt dus rekening met vastlegging vankoolstof in feedstocks (plastics, bitumen). De bruto NMP-methode daarente-gen neemt de gehele potentiële CO2-emissie van grondstofgebruik vanenergiedragers mee.

6. CO2-procesemissies uit niet-brandstofgebruik door ontleding van carbonaatin kalk bij hoge temperaturen (cementindustrie, ROI's, dakpan- en baksteen-fabrieken) worden in de hier beschreven methode meegenomen. Dit zijn im-mers feitelijke CO2-emissies met koolstof van fossiele herkomst. De brutoNMP-methode doet dat niet; deze is alleen gebaseerd op energiegebruik

7. Feitelijke CO2-emissies door verbranding van afval en dergelijke worden inde hier gepresenteerde methode wel meegenomen. De bruto-NMP-methodedoet dat niet; deze is alleen gebaseerd op energiegebruik.

8. CO2-vastlegging uit de atmosfeer door netto toename van biomassa (in Ne-derland: de houtvoorraad) alsmede CO2-emissies uit verbranding van bio-massa en bunkers, dienen separaat te worden opgegeven. Bij de brutoNMP-methode worden deze posten niet beschouwd.

Tot slot dient alle koolstof in emissies naar lucht van CO en VOS eveneens als(potentiële) CO2-emissies te worden geregistreerd. Bij de bruto NMP-methodegebeurt dat alleen impliciet voor CO uit fossiele energiedragers.

Page 60: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 60 –

A.2 Verschillen met de voorheen gebruikte IPCC-methode

Op de volgende punten verschilt de in dit document beschreven methode van demethode die tot op heden door RIVM is gebruikt ten behoeve van MB ’95 en ’96(RIVM, 1995, 1996) en internationale rapportages, National Communication enjaarlijkse rapportages aan de EU en FCCC (Spakman et al., 1996).

CO21. Bij eerder rapportages werden, net als bij de bruto NMP-methode, de poten-

tiële CO2-emissies uit de NEH-post “overige omzettingen” integraal mee ge-nomen. Zoals reeds bij A.1.1 vermeld gaat het om 3 tot 4 Mton. In demethode zoals in dit document beschreven gaat het bij deze post om feitelijkin de ER-I geregistreerde procesemissies.

2. De hier beschreven methode gebruikt gedetailleerde emissiefactoren, deelsop basis van eigen opgaven CO2-emissies door de ER-I bedrijven (via deER-I). In de door RIVM tot nu toe gebruikte methode zijn alle verbrandings-emissies berekend met geaggregeerde emissiefactoren.

3. De procesemissies uit gebruik van kalk(zandsteen) zijn in de nieuwe metho-de lager geschat dan in de tot nu toe door RIVM gebruikte methode (1.27 te-genover 2.0 Mton). Voorheen werden onbetrouwbare cijfers van kalkgebruiktoegepast om deze procesemissies te schatten. In de nieuwe methode wordtuitgegaan van in de ER-I geregistreerde procesemissies in combinatie metbedrijfstak-specifieke-ophoogfactoren.

4. De nieuwe methode neemt ook nog CO2-procesemissies mee uit baksteen-en dakpannen fabrieken, glas- en steenwolindustrie. In de tot nu toe doorRIVM gebruikte methode zijn deze in hun geheel niet meegenomen. In denieuwe methode wordt uitgegaan van in de ER-I geregistreerde procesemis-sies in combinatie met bedrijfstak-specifieke-ophoogfactoren.

5. Het vastleggingspercentage van koolstof in producten door het gebruik alsgrondstof van een grote groep olieproducten werd voorheen door RIVM op55% geschat. Bij de nieuwe methode wordt 82% vastlegging gehanteerd.

6. Voor de berekening van actuele emissies uit gebruik van energiedragers alsgrondstof worden gedetailleerde emissiefactoren gebruikt. Voorheen betrofdit geaggregeerde factoren.

7. Alle koolstof in emissies naar lucht van CO en VOS dienen eveneens als (po-tentiële) CO2-emissies te worden geregistreerd. Voorheen gebeurde dat al-leen impliciet voor CO uit fossiele energiedragers.

CH4:1. De procesemissies bij raffinaderijen, onderdeel van de VOS-emissies, wor-

den in de nieuwe methodiek onder categorie [1B2a] gerekend en warenvoorheen – abusievelijk – opgenomen bij verbrandingsemissies.

2. Alle VOS-emissies, ook die van CH4, die vrijkomen bij tankstations, wordennu toegedeeld aan de transportsector. Voorheen werden deze, overigenszeer geringe emissies, toegerekend aan de dienstensector.

N2O:De methode van emissieberekening is niet veranderd, wel is een nieuwe emis-siefactor bepaald. Door deze nieuwe emissie factor komen de emissies van In-dustriële processen bijna een factor twee hoger uit (31 kton in plaats van 16kton).

Page 61: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 61 –

BIJLAGE B NEDERLANDSE EMISSIES INGEDEELD NAAR IPCC-CATEGORIEËN;

KOPPELING TUSSEN IPCC-CATEGORIEËN EN DOELGROEPENINDELING

Bron: RIVM.Noten: x: van toepassing zijnde categorie en/of sector voor desbetreffende stof.

n.v.t.: niet van toepassing zijnde categorie en/of sector voor desbetreffende stof.n.v.g.: niet vastgestelde waarde van desbetreffende stof voor categorie en/of sector die wel van toepassing ism.a.c.: meegenomen in andere categorie.

Tabel B.1 IPCC-categorieën waarbij Nederlandse emissies van broeikasgassen voorkomen, exclusief de “Montreal”-stoffen.

IPCC-categorieën CO2 CH4 N2O HFK, PFK, SF6

NOx CO NMVOS SO2

1. All energy combustion and fugitive x x x n.v.t. x x x xA. Fuel combustion total x x n.v.t. x x x x

1.a. Electricity & heat production x x x n.v.t. x x m.a.c. x1.c. Other transformation x x x n.v.t. x x m.a.c. x2. Industry (only energy) x x x n.v.t. x x m.a.c. x2.f. Actual from feedstocks x n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.3. Transport x x x n.v.t. x x x x4.a. Commercial/Institutional x x x n.v.t. x x m.a.c. x4.b. Residential x x x n.v.t. x x m.a.c. x4.c. Agriculture/forestry/fishing x x n.v.g. n.v.t. x x x x5. Other x n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. x n.v.t.5.c. Statistical differences x n.v.g. n.v.g. n.v.t. n.v.g. n.v.g. n.v.g. n.v.g.6. Biomass burned for energy (x) x x n.v.t. x x x x

B. Fugitive emissions from fuels n.v.t. x n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. x n.v.g.1. Solid fuels n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.2.a. Crude Oil x x n.v.g. n.v.t. x x x n.v.g.2.b. Natural gas x x n.v.g. n.v.t. x x x n.v.g.

2. Industrial processes (non energy) x x x x x x x xA. Iron and steel x m.a.c. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.B. Non-ferrous metals n.v.g. m.a.c. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.C. Inorganic chemicals n.v.g. m.a.c. x n.v.t. m.a.c. m.a.c. m.a.c. m.a.c.D. Organic chemicals n.v.g. m.a.c. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.E. Non-metallic mineral-products x m.a.c. n.v.g. n.v.t. m.a.c. m.a.c. m.a.c. m.a.c.F. Other x x n.v.g. x x x x x

3. Solvent and other product use m.a.c. n.v.g. x x m.a.c. x x n.v.t.

4. Agriculture n.v.g. x x n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.A. Enteric fermentation n.v.t. x n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.B. Manure management n.v.t. x x n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.C. Rice cultivation n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.D. Agricultural soils n.v.t. x (x) n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.E. Prescribed burning of savannahs n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.F. Field burning of agricultural residues n.v.g. n.v.g. n.v.g. n.v.g. n.v.g. n.v.g. n.v.g. n.v.g.

5. Land-use change and forestry (x) n.v.g. n.v.g. n.v.t. n.v.g. n.v.g. n.v.g. n.v.g.A. Changes in woody biomass stocks (x) n.v.g. n.v.g. n.v.t. n.v.g. n.v.g. n.v.g. n.v.g.B. Forest and grassland conversion n.v.g. n.v.g. n.v.g. n.v.t. n.v.g. n.v.g. n.v.g. n.v.g.C. Abandonment of managed lands n.v.g. n.v.g. n.v.g. n.v.t. n.v.g. n.v.g. n.v.g. n.v.g.D. Other n.v.g. n.v.g. n.v.g. n.v.t. n.v.g. n.v.g. n.v.g. n.v.g.

6. Waste x x x n.v.t. x x x xA. Solid waste disposal on land n.v.t. x n.v.g. n.v.t. n.v.t. n.v.t. x n.v.t.B. Wastewater treatment n.v.g. x x n.v.t. x x n.v.g. xC. Waste incineration x x x n.v.t. x x x xD. Other waste n.v.g. n.v.g. n.v.g. n.v.t. n.v.g. n.v.g. n.v.g. n.v.g.

7. Other m.a.c. x x n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.A. Drinking-water treatment m.a.c. x n.v.g. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.B. Polluted surface water n.v.t. n.v.g. x n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.

- Bunkers (international shipping & aviation) (x) n.v.g. n.v.g. n.v.t. n.v.g. n.v.g. n.v.g. n.v.g.- Nature (x) x x x x x x x- Organic material (x) n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.

Page 62: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening broeikasgasemissies – 62 –

Tabe

l B.2

Kop

pelin

g tu

ssen

IPC

C-c

ateg

orie

ën e

n do

elgr

oepi

ndel

ing.

En

erg

ie-v

erb

ran

din

gE

-ver

dam

pin

gIN

D.P

R.

OP

LO

S.

LA

ND

BO

UW

LA

ND

AF

VAL

OV

ER

IGB

UN

K.

NA

T.O

RG

.MN

IET

1A1

1A2

1A3

1A4

1A5

1A6

1B1

1B2

23

4A4B

4D4C

,E,F

56A

6B6C

6D7

--

-IN

DE

LIN

Go

mze

tt.

ind

ust

rie

verk

eer

klei

n.v

er.

over

igb

iom

ass

vast

gas

+vlo

eiin

d. p

roc

op

losm

.h

erka

uw

die

rmes

tb

od

ems

vera

nd

erst

ort

RW

ZI

AV

Ian

der

over

ig

Land

bouw

-

verb

rand

ing

VX

-di

erlij

ke m

est

PX

-he

rkau

wer

sP

X-

over

ig6

PX

Indu

strie

5

-ve

rbra

ndin

gV

X-

proc

esem

issi

es4

PX

Raf

finad

erije

n-

verb

rand

ing

VX

-pr

oces

emis

sies

PX

Ene

rgie

sect

or-

verb

rand

ing

VX

-pr

oces

emis

sies

PX

Ver

keer

en

Ver

voer

-lu

chtv

aart

(na

tiona

al)7

VX

-sc

heep

vaar

t (na

tiona

al)7

VX

-ov

erig

e ve

rbra

ndin

g.V

X-

proc

esem

issi

esP

X

Con

sum

ente

n-

hout

verb

rand

ing.

CO

2V

(X)

-ho

utve

rbra

ndin

g. r

est

VX

-ov

erig

e ve

rbra

ndin

gV

X-

proc

esem

issi

esP

X

Afv

alve

rwijd

erin

g-

AV

I-C

O2-

foss

iel2

VX

-ov

erig

ver

bran

d.V

X-

AV

I-C

O2-

orga

nisc

h3V

X-

stor

ts -

CO

2P

X-

stor

ts -

ove

rig g

asse

nP

X

R. &

Wat

erzu

iver

ing

-C

O2-

foss

iel

VX

-ov

erig

ver

bran

d.V

X-

CO

2- o

rgan

isch

3P

X-

over

ig p

roce

sP

X

Ove

rige

doel

groe

p1

-ve

rbra

ndin

gV

X-

proc

es-C

O2

PX

-pr

oces

emis

sies

PX

Ver

vuild

wat

er6

PX

Sta

t. ve

rsch

il N

EH

-C

O2

PX

Nat

uur

PX

Luch

tvaa

rt (

inte

rnat

iona

al)

VX

Sch

eepv

aart

(in

tern

atio

naal

)V

X

Opm

erki

ngN

.V.T

.N

.V.T

.ni

et E

JRN

.V.T

.

Page 63: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 63 –

Bron: TNO-MEP.Verklaring:V = verbrandingsemissie.P = procesemissie (= niet-verbrandingsemissie).(X) = niet in het totaal opgenomen.

Noten bij tabel B.2:1 = Drinkwaterbedrijven, detailhandel, HDO, Bouw, Onderzoeksinstellingen.2 = De emissies van de fossiele brandstoffen staan bij de afvalcategorieën. Ondanks dat bij de

meeste AVI’s ook energie wordt teruggewonnen, worden alle emissies onder IPCC-categorie6C gerapporteerd.

3 = Ontbrekende emissies in IPCC-methode, met name natuur en CO2 van organische oorsprong.4 = Inclusief CO2 niet-energetisch gebruik van fossiele brandstoffen (feedstocks).5 = Cokesfabrieken zijn bij de doelgroep Industrie (basismetaal) ondergebracht en niet bij de doel-

groep raffinaderijen.6 = Alleen N2O.7 = Emissies zijn gebaseerd op binnenlandse afzet.

Page 64: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 64 –

Page 65: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 65 –

BIJLAGE C EMISSIEOORZAKEN EN DOELGROEPEN

Tabel C.1 Overzicht van (gedeeltelijk geaggregeerde) emissieoorzaken per doelgroep.

DG Emissieoorzaak Compartiment

Lucht Water Bodem

Doelgroep Landbouw

Aanvoer N, P, Cd, Cu, Zn (mineralenbalans) B

Aanwending - N2O p

Beweiding - N2O p

Bodememissie aanvoer/afvoer A

CFK Koeling p

Corrosie verzinkt staal in tuinbouwkassen W B

Dierlijke mest - CH4, NH3 p

Emissies door gebruik landbouwbestrijdingsmiddelen - water p W B

Gebruik carbolineum P

Gebruik zuiveringsslib op landbouwbodems B

Gecarbolineumd hout p

Hengelsport - vislood sportvisserij zoetwateren W

Herkauwers, fermentatie - CH4 p

Jacht - lood en zinkemissies - bodem W B

Kunstmest - N2O, NH3 p

Landbouwbodems p

Landbouwgewassen p

Opslag en/of stallen - N2O p

Opstand van gecreosoteerd hout in de bouw p B

Toepassen van gecreosoteerd hout in de bouw p B

uit-/afspoeling van landbouwbodems naar water W

uitloging inzet gecreosoteerd hout in de waterbouw - bodem W B

uitloging oude opstand gecreosoteerd hout in de waterbouw - bodem W B

Vlinderbloemigen - N2O P

Vuurhaarden Landbouw (Verbrandingsemissies) V

Doelgroep Industrie

ER-I P,V W

Corrosie roestvaststaal industrie W B

Bijschattingen P,V W

Doelgroep Raffinaderijen

ER-I P,V W

Bijschattingen P,V W

Doelgroep Energiesector

Bijschattingen P,V W

Emissie olie en gas: behandeling en distributie, op land en zee P

ER-I processen P,V W

Verbranding op continentaal plat V

Doelgroep Verkeer en Vervoer

Antifouling recreatievaart D

Autoproducten P

Binnenscheepvaart : bilgewater D

Binnenscheepvaart : coating D

Binnenscheepvaart : corrosie zinkanodes W

Binnenscheepvaart : schroefasvet W

Binnenscheepvaart : verbranding V

Corrosie verzinkt stalen lantarenpalen in wegenbouw W B

Corrosie verzinkt stalen vangrails in wegenbouw W B

Corrosie zinkanodes op sluisdeuren W

Gebruik autobussen, bestelauto's benzine/LPG en diesel, bromfietsen, personenauto's benzine/LPG en diesel, speciale voertuigen benzine, trekkers voor opleggers, vrachtauto's: Emissie uitlaatgassen wegdek Binnen&buiten bebouwde kom

W B

Gebruik autobussen, bestelauto's benzine, personenauto's benzine, speciale voertuigen benzine, trekkers voor opleggers, vrachtwagens: Verdamping binnen&buiten bebouwde kom

P

Page 66: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 66 –

Gebruik autobussen, bestelauto's, bromfietsen, personenauto's, speciale voertuigen, trekkers voor opleggers, vrachtauto's: Lekkage motorolie binnen & buiten bebouwde kom

W B

Gebruik autobussen, bestelauto's, bromfietsen, personenauto's, speciale voertuigen, trekkers voor opleggers, vrachtauto's: Wegdekslijtage binnen&buiten bebouwde kom

P W B

Gebruik autobussen, bestelauto's, bromfietsen, personenauto's, trekkers voor opleggers, vrachtauto's: Bandenstof binnen&buiten bebouwde kom

P W B

Gebruik autobussen, bestelauto's LPG en benzine met/zonder kat. en diesel IDI en diesel, bromfietsen, personenauto's LPG en benzine met zonder kat. en diesel IDI en diesel, speciale voertuigen benzine en diesel, trekkers voor opleggers, vrachtauto's: Verbranding binnen & buiten bebouwde kom

V

Generatoren V

Militaire Vliegvelden V

Mobiele werktuigen landbouw en overig V

Morsingen binnenwateren D

Opstand van gecreosoteerd hout in de bouw P B

Spoorwegen – verbranding V

Spoorwegen – Vonkemissies en -erosie bovenleidingen P

Stilliggende schepen V

Toepassen van gecreosoteerd hout in de bouw P B

Uitlaatgassen recreatievaart, benzine en diesel verbranding V W

Uitloging inzet gecreosoteerd hout in de waterbouw W B

Uitloging oude opstand gecreosoteerd hout in de waterbouw W B

Vliegtuigen – verbranding en verdamping P,V

Vliegvelden dienstverkeer V

Zeescheepvaart : verbranding binnen- en buitengaats V

Zeeschepen in havens : uitloging W

Doelgroep Consumenten

Afsteken vuurwerk P W B

Autoproducten P

Bijverwarming m.b.v. hout - binnen en buiten bebouwde kom V

Consumentenlijmen P

Corrosie loden stroken en slabben, zinken dak/dakgoten woningen W B

Corrosie waterleidingen tijdens doorstroming woningen en tijdens stilstand en opwarming woningen W

Cosmetica en artikelen voor persoonlijke verzorging P

Emissie gevelbetimmering - dioxines P

Gebruik carbolineum en gecarbolineumd hout P

Gebruiksgegevens huishoudelijke bestrijdingsmiddelen C

Huisdieren mest P

Huishoudelijk afvalwater W

Kantoorartikelen P

Koken V

Leer en meubelonderhoud P

Opstand van gecreosoteerd hout in de bouw en toepassen van gecresoteerd hout in de bouw P B

Roken van sigaretten P

Schoonmaakmiddelen P

Spuitbussen diverse CFK's P

Transpiratie en ademen P

Verfgebruik consumenten P

Vleesbereiden: bakken, braden en barbecuen P

Vuurhaarden consumenten V

Doelgroep Bouw

Bouwlijmen P,V W

ER-I

Gebruik schuimen CFK11 P

Spuitbussen diverse CFK's P

Verfgebruik bouw P

wegenverf binnen en buiten bebouwde kom P

Bijschattingen emissies water bouw W

Bijschattingen vuurhaarden bouw V

Doelgroep Afvalverwijderingsbedrijven

Afdanken Koelkast/diepvriezer P

AVI's - CO2-organisch O

Tabel C.1 Overzicht van (gedeeltelijk geaggregeerde) emissieoorzaken per doelgroep. (Vervolg)

DG Emissieoorzaak Compartiment

Lucht Water Bodem

Page 67: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 67 –

Bron: TNO-MEP.

Emissies vanuit stortplaatsen W

ER-I P,V W

Gebruik schuimen CFK11 P

zuiveringsslib/storten B

Bijschattingen P W

Doelgroep Drinkwaterbedrijven

Bijschattingen drinkwaterbedrijven V W

Doelgroep Rioleringen en Waterzuivering

Effluenten RWZI's E

ER-I P,V

Niet aangesloten huishoudens (incl. depositie) W

Overstorten (incl. depositie) W

Regenwaterriolen (incl. depositie) W

RWZI emissies P

Bijschattingen vuurhaarden RWZI's V

Handel, Diensten en Overheden en Overige Doelgroepen

Antiroestbehandelingsbedrijven P

Autoproducten P

Autospuiterijen - gebruik van verf en lak P

Bakken van brood P

Benzinedistributiedepots P

Brandblusapparatuur P

CFK oplosmiddelen/reinigen P

Chemisch reinigen kleding/textiel P W

Corrosie loden stroken en slabben in de utiliteitsbouw en zinken daken in de utiliteitsbouw W B

Corrosie waterleidingen kantoorgebouwen W

Cosmetica en artikelen voor persoonlijke verzorging P

Crematoria P

ER-I processen P,V W

Kantoorartikelen P

Koelen en vriezen P

Lekverliezen vullen autotank P

Lozingen vanuit tandartspraktijken I

Ontsmetten medische componenten P

Ontsmetten transporten P

Opstand van gecreosoteerd hout in de bouw P B

Reinigen van nieuwe auto 's - processen P W

Reinigen van tankauto's P

Schietsport B

Schoonmaakmiddelen P

Tankstations verdrijvingsverliezen, auto- en opslagtanks P

Toepassen van gecreosoteerd hout in de bouw P B

Bijschattingen P,V W

Natuur

Biogene processen oppervlaktewater P

Bossen en vegetaties natuurterreinen P

Depositie N, P, Cd, Cu, Zn (mineralenbalans) herkomst landbouw B

Depositie N, P, Cd, Cu, Zn (mineralenbalans) herkomst overig B

Niet-landbouwbodems P

Overige Processen

Aanvoer buitenlandse rivieren R

Depositie op oppervlaktewater W

Statistische verschillen NEH - CO2 P

Tabel C.1 Overzicht van (gedeeltelijk geaggregeerde) emissieoorzaken per doelgroep. (Vervolg)

DG Emissieoorzaak Compartiment

Lucht Water Bodem

Page 68: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 68 –

Verklaring:A: bodememissie verminderd met de afvoer van gewassenB: bodememissieC: gebruikD: directe-emissieE: effluentI: Indirecte emissieO: CO2 van organische oorsprongP: niet-verbrandingsemissieR: aanvoer buitenlandse rivierenV: verbrandingsemissieW: emissie naar water

Page 69: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 69 –

BIJLAGE D DEFINITIE NEDERLANDSE DOELGROEPEN, MET SBI-CODES

Afbakening Doelgroepen Van Het Milieubeleid Voor Doelgroepmonitoring

Landbouw, Natuurbeheer en VisserijSBI'93 SBI'74 Omschrijving01 01 Productie van landbouwproducten (exclusief inzet mobiele

werktuigen)011/013 011 Productie van akker- en overige tuinbouwgewassen011 011 Verwerking van akker- en overige tuinbouwgewassen op

het eigen bedrijf012/013 011 Fokken en houden van dieren (beroepsmatig)012/013 011 Verwerking van dierlijke producten op het eigen bedrijf0112 012 Productie van glastuinbouwproducten014 014 Loonwerkbedrijven (exclusief inzet mobiele werktuigen)0141.1 013 Hoveniersbedrijven0141.2 Reinigen sloten ten behoeve van de landbouwdiv lb Productie van energie bij landbouw (WKK)div lb Niet industriële verwerking van dierlijke mestdiv lb Toepassing slib, compost, ov. org. mest in de landbouw02 02 Bosbouw, exclusief inzet mobiele werktuigen05 03 Beroepsmatig vissen, kweken van vis en schaaldieren05 03 Recreatief vissen9000.3 Mestverwerking9000.3 Mestfabrieken9253.2 Beheren van grond of water gericht op natuurbehoud (ex-

clusief bijvoorbeeld reinigen van sloten ten behoeve vande landbouw; beheer bermen, sloten, binnenwater gerichtop onderhoud van infrastructuur; overheidsdiensten (SBI75).

015 015 Jachtdiv lb Natuurbeheer op LB-gronden

IndustrieSBI'93 SBI'74 Omschrijving144 192 Winning van zout15-16 20-21 Voedings- en genotmiddelen17-18 22-23 Textielindustrie19 24 Lederindustrie20 25 Hout- en meubelindustrie21 26 Papier- en papierwarenindustrie22 27 Grafische industrie23 28-1992 Aardolie- en steenkoolverwerkende industrie; bewerking

van splijt- en kweekstoffen (exclusief SBI 232 en 233).231 2821 Vervaardiging van cokesovenproducten24 29 Chemische industrie24 30 Kunstmatige garen- en vezelindustrie25 31 Rubber- en kunststofverwerkende industrie26 32 Bouwmaterialen-, aardewerk- en glasindustrie27 33 Basismetaalindustrie28 34 Metaalproductenindustrie 29-30 35 Machine-industrie 30-31-32 36 Elektronische industrie 34-35 37 Transportmiddelen 33 38 Instrumenten- en optische industrie

Page 70: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 70 –

36 39 Meubelindustrie, vervaardiging overige goederendiv ind div ind Productie van energie door de industrie (WKK)div ind div ind Gebruik van bedrijfskantorendiv ind div ind Afvalwaterzuivering door de industriediv ind Bodemsanering op eigen terrein

RaffinaderijenSBI'93 SBI'74 Omschrijving2320.1 281 Raffinaderijen2320.1 281 Op- en overslag van ruwe olie

EnergiesectorSBI'93 SBI'74 Omschrijving10-11 11-12-199 Winning van energiehoudende delfstoffen10 1991 Turfwinning11 12 Aardolie- en gaswinning3 28-1992 Aardolie- en steenkoolverwerkende industrie; bewerking

van splijt- en kweekstoffen (exclusief vervaardiging vancokesovenproducten (SBI 231)

2320.2 2829.2 Aardolieverwerking (exclusief aardolieraffinage)2330 1992 Bewerking van splijt- en kweekstoffen40 40 ex 403 Productie en distributie van elektriciteit, aardgas, stoom en

warmwater 40 401 Elektriciteit producerende bedrijven (inclusief transport

elektriciteit door de SEP)40 40 Distributie van elektriciteit en dergelijke (uitpandig: tot aan

de woning)40 40 Productie WKK door distributiebedrijven (decentrale

WKK)40 40 Productie WKK door elektriciteitscentrales (centrale WKK)603 Transport van olie en gas door leidingen (exclusief trans-

port van niet energiedragers)

DetailhandelSBI'93 SBI'74 Omschrijving50-51-52 Reparatie van consumentenartikelen en handel50 63-66-68 Handel in en reparatie van auto's en motorfietsen; benzi-

neservicestations51 61-62-64 Groothandel en handelsbemiddeling (exclusief in auto's

en motorfietsen)52 65-68-68 Detailhandel en reparatie ten behoeve van particulieren

(exclusief in auto's, motorfietsen en motorbrandstoffen)

Verkeer en VervoerSBI'93 SBI'74 Omschrijving60 71-75 Vervoer over land601 71 Vervoer per spoor602 72 Vervoer over de weg6021/2/3 - Personenvervoer over de weg6024 - Goederenvervoer over de wegdiv - Gebruik overige mobiele bronnen01 01 Gebruik van mobiele werktuigen bij de productie van land-

bouw-producten02 02 Gebruik van mobiele werktuigen bij de bosbouwdiv ind. div.ind. Gebruik van mobiele werktuigen door de industrie45 51-52 Gebruik van mobiele werktuigen in de bouw

Page 71: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 71 –

div - Gebruik overige mobiele werktuigen (inclusief in gebou-wen)

603 7243 Gebruik van pijpleidingen voor vervoer (exclusief distribu-tie van energie-dragers energiesector en water ten behoe-ve van drinkwatervoorziening - drinkwaterbedrijven)

61 73-74 Vervoer over water611 73 Gebruik zeeschepen612 74 Gebruik binnenschepen62 75 Vervoer door de lucht

ConsumentenSBI'93 SBI'74 Omschrijving- - Gebruik van woningen- - Ruimteverwarming- - Gebruik aardgas, stoom en warm water- - Overige binnenmilieu (radon, emissies leidingen in wonin-

gen en dergelijke)(Exclusief elektriciteitsverbruik energiesector (SBI E40))

- - Gebruik producten- - Het houden van huisdieren (recreatief)99 99 Verrichten van particuliere huishoudelijke diensten (Be-

jaardenhuizen en dergelijke vallen onder “gezondheids-en welzijnszorg” (SBI'93 85))

BouwSBI'93 SBI'74 Omschrijving14 19 Winning van niet-energiehoudende delfstoffen14 191-192 Winning van zand, grind, klei, en dergelijke, exclusief win-

ning van zout (SBI 144)45 51-52 Bouwnijverheid en bouwinstallatiebedrijven451 51 Bouwrijp maken van terreinen, inclusief slopen en grond-

verzet452 51 Burgerlijke en utiliteitsbouw; grond-, water- en wegenbouw

(exclusief grondverzet, inclusief aanleg van riolering)454 51 Afwerken van gebouwen453 52 Bouwinstallatie455 Verhuur van bouw- en sloopmachines, alleen indien met

bedienend personeel (exclusief emissies door gebruik vanmobiele voertuigen -> verkeer en vervoer)

AfvalverwijderingsbedrijvenSBI'93 SBI'74 Omschrijving37 - Voorbereiden tot recycling371 - Voorbereiden tot recycling van metaalafval372 - Voorbereiden tot recycling van afval (exclusief metaalaf-

val), onder meer puinbrekerij9000.2 9811 Afvalinzameling (exclusief afvalwater)9000.3 9813 Afvalbehandeling (exclusief afvalwater)9000.3 9813 Compostering9000.3 9813 Storten (inclusief slib)9000.3 9813 Verbranden 9000.3 - WKK-toepassing bij afvalverwijderingsbedrijven

Page 72: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

DrinkwaterbedrijvenSBI'93 SBI'74 Omschrijving41 403 Winning en distributie van water (Distributie voor zover uit-

pandig (tot aan de woning))

Riolering en WaterzuiveringsinstallatiesSBI'93 SBI'74 Omschrijving9000.1 9812 Afvalwaterinzameling en -behandeling (onder meer Afval-

waterbehandeling afkomstig van kalvermesterijen)(Niet meenemen industriële waterzuivering)

ResearchinstellingenSBI'93 SBI'74 Omschrijving80 92 Onderwijs8030 - Universiteiten (inclusief landbouwonderzoeks- en onder-

wijsinstellingen)

Horeca, Dienstverlening en Overheid SBI'93 SBI'74 Omschrijvingdiv ov. div.ov. Gebruik van kantoren55 67 Horeca55 67 Logies-, maaltijden- en drankverstrekking60-64 71-77 Vervoer, opslag en communicatie60 71-72 Vervoer over land (exclusief gebruik (vracht)auto's, trein

en dergelijke)603 Transport met leidingen

(exclusief transport energiedragers energiesector en wa-ter ten behoeve van drinkwatervoorziening drinkwaterbe-drijven)

61 73-74 Vervoer over water (exclusief gebruik schepen)62 75 Vervoer door de lucht (exclusief gebruik vliegtuigen en

dergelijke)63 71-75 Dienstverlening ten behoeve van het vervoer631 7421 Laad-, los- en overslagactiviteiten en opslag632 742 Overige dienstverlening ten behoeve van het vervoer

n.e.g.633 761 Reisorganisatie en -bemiddeling; informatieverstrekking

op het gebied van toerisme634 762 Expediteurs, cargodoors en bevrachters; weging en me-

ting(exclusief gebruik van vervoermiddelen: Verkeer en Ver-voer)

64 77 Post en telecommunicatie641 7701 Post- en koeriersdiensten (exclusief gebruik van vervoer-

middelen: Verkeer en Vervoer)642 7702 Telecommunicatie65-67 81-84 Financiële instellingen65 81 Financiële instellingen (exclusief verzekeringswezen en

pensioenfondsen)66 82 Verzekeringswezen en pensioenfondsen (exclusief ver-

plichte sociale verzekeringen)67 81-84 Activiteiten ten behoeve van of verwant aan financiële

diensten70-74 div Verhuur van en handel in onroerend goed, verhuur

van roerende goederen en zakelijke dienstverlening70 83 Verhuur van en handel in onroerend goed

Page 73: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 73 –

71 85-95-96 Verhuur van transportmiddelen, machines en werktuigenzonder bedienend personeel en van overige roerende goederen

72 84 Computerservice- en informatietechnologiebureau's endergelijke

73 975 Speur- en ontwikkelingswerk7310.1 onder meer Speur- en ontwikkelingswerk op het gebied

van landbouw en visserij74 844 - 849 Overige zakelijke dienstverlening7430.1 onder meer Keuring en controle van agrarische producten

en voedingsmiddelen7484.3 onder meer Veilingen van land-, tuinbouw- en visserijpro-

ducten75 90 Openbaar bestuur, overheidsdiensten en verplichte

sociale-verzekeringen85 93-94 Gezondheids- en welzijnszorg852 939 onder meer veterinaire diensten8531.7 941 onder meer bejaardentehuizen92 95 Toerisme en recreatie92 95 Cultuur, sport en recreatie - - Vrije recreatie (Exclusief reisorganisaties en dergelijke

(SBI 633))div div Overige sectoren91 97 Werkgevers- en werknemers- en beroepsorganisaties; le-

vensbeschouwelijke en politieke organisaties;overige ideële organisaties en dergelijke

93 div Overige dienstverlening onder meer chemische wasserij-en

99 902 Extra-territoriale lichamen en organisaties

Page 74: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen
Page 75: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 75 –

BIJLAGE E SPECIFIEKE CO2-EMISSIEFACTOREN VOOR DE COLLECTIEVE

SECTOREN

Bron: Wieleman (1994).1 onder andere Electriciteitsbedrijven.(Data zijn verkregen is samenwerking met CBS, ECN, EZ, RIVM, RUU, TNO, VROM.)

Tabel E.1 Specifieke gemiddelde CO2-emissiefactoren voor de collectieve sectoren.

Koolstofgehalte%

StookwaardeGJ/ton

Emissiefactorgram CO2/kg of /m3

Emissiefactorkg CO2/GJ

Steenkool huishoudens metall. ind. overige activiteiten1

907469

32,027,027,0

330027202540

10310194

Cokes 84 28,5 3080 103Petro-cokes 99 35,2 3630 103Bruinkool 58 21,0 2130 101Hout 15,5 1610 104Huishoudelijk afval 10,5 780 74Benzine 86 44,0 3180 73Diesel 86 42,7 3130 73Petroleum 87 43,1 3190 73H.B.O. I 86 42,7 3130 73H.B.O. II 86 42,7 3130 73Zware stookolie 86 41,0 3160 77Aardgas 58 31,65 1768 56LPG 82 45,2 3000 66Cokesovengas 19,7 870 44Raff.gas algemeen 38,1 1676 46Chemisch restgas 31,65 2109 46HO-Gas 200

Page 76: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 76 –

Page 77: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 77 –

BIJLAGE F TEMPERATUURCORRECTIEMETHODE VOOR AARDGASGEBRUIK

De Nederlandse CO2-emissies worden voor binnenlandse beleidsdoeleinden ge-corrigeerd voor temperatuureffecten. Dit betreft correctie van aardgasgebruikvoor ruimteverwarming tengevolge van een verschil in de buitentemperatuur.Omdat ruimteverwarming in Nederland bijna geheel met aardgas geschiedt,wordt afgezien van het corrigeren van andere energiedragers. De methode be-treft dus een correctie voor dat deel van het aardgasgebruik dat nauw samen-hangt met de schommelingen van en de trend in de buitentemperatuur. Voor degoede orde wordt nogmaals vermeld dat deze temperatuurcorrectie alleen plaatsvindt voor binnenlandse beleidsdoeleinden en betrekking heeft op de CO2-ver-brandingsemissies en niet van toepassing is op andere broeikasgassen. In rap-portages volgens IPCC-richtlijnen wordt in ieder geval een tabel zondertemperatuurcorrectie opgenomen.

De temperatuurcorrectie is opgebouwd uit twee factoren, de graaddagencor-rectiefactor GT en de sector-specifieke toepassingsfactor TS. De correctiefac-tor voor het energiegebruik (aardgasgebruik) van een sector in een zeker jaar isgelijk aan het product van de graaddagencorrectiefactor (jaar) en de toepas-singsfactor (sector, jaar) zodat geldt:

De graaddagencorrectiefactor (Tabel F.1) is afgeleid van het aantal graadda-gen van een normaaljaar (het gemiddelde van het aantal graaddagen van devoorgaande 30 jaar) gedeeld door het aantal gerealiseerde graaddagen van hetbeschouwde jaar. Voor een relatief warm jaar ten opzichte van de voorgaandedertig jaar, is de graaddagencorrectiefactor >1 en moet derhalve het verbruik ende emissie worden verhoogd (additiefactor = (1 - graaddagencorrectiefactor) > 0)om tot temperatuur gecorrigeerde waarden te komen.

Het aantal graaddagen wordt per dag berekend. Voor deze methode wordt voorheel Nederland gebruik gemaakt van de temperatuurgegevens van één stationin het geografisch midden van Nederland, De Bilt,. Deze gegevens worden doorEnergieNed geleverd op basis van KNMI-data. Er worden dus geen regionale on-derverdelingen van het energiegebruik opgesteld met voor iedere regio een ei-gen graaddagencorrectie. De gemiddelde etmaaltemperatuur beneden destookgrens (18(C) in graden Celsius levert voor die dag het aantal graaddagenop (bij 12 (C dus 18-12 = 6 graaddagen). Voor een normaal jaar ligt het totaalaantal graaddagen op circa 3200, voor een kalenderjaar met relatief koude win-termaanden hoger (1963: 3717) en voor een jaar met relatief zachte wintermaan-den lager (1990: 2677).

Omwille van de eenvoud wordt gekozen voor het gebruik van ongewogen graad-dagen, dit houdt in dat niet wordt gecorrigeerd voor het gedragsmatig effect vansneller stoken in de wintermaanden en minder snel stoken tijdens voor- en najaarbij gelijke etmaaltemperaturen. Het voordeel is dat kan worden gewerkt met jaar-cijfers en niet behoeft te worden opgeteld vanuit gecorrigeerde maandcijfers.De temperatuurcorrectiefactor wordt bepaald door het aantal graaddagen in hetbetreffende jaar te delen door het gemiddelde aantal graaddagen over de voor-gaande dertig jaar. Er wordt hier gekozen voor correctie ten opzichte van een 30-jaars voortschrijdend gemiddelde en niet ten opzichte van een vast referentie‘normaal’ (bijvoorbeeld het 30-jaars gemiddelde over de periode 1961 – 1990).

gasverbruik (JAAR T, SECTOR S), gecorrigeerd =

gasverbruik (JAAR T, SECTOR S), ongecorrigeerd * GT * TS

Page 78: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Dit is gedaan om binnen de temperatuurscorrectie ook rekening te houden met -en dus te corrigeren voor- geleidelijke, trendmatige-effecten (klimaateffecten).

Gemeten aan dit voortschrijdend gemiddelde worden winters in Nederland delaatste jaren zachter. Vanaf 1988 tot 1995 is elke winter zachter dan het gemid-delde over de voorgaande dertig jaar, en is de graaddagencorrectiefactor > 1.Het voortschrijdend dertig-jaarsgemiddelde daalde van 3231 graaddagen in1988 (periode 1958-1987) tot 3123 graaddagen in 1996 (periode 1966-1995). Ditkomt niet alleen vanwege het 'erin' schuiven van de zachte winters van de laatstejaren, maar ook vanwege het 'eruit' schuiven van de strenge winters, zoals dievan 1962-1963. Het jaar 1996 had echter weer een relatief koud stookseizoen.

Bron: EnergieNed.

De toepassingsfactor (voor een bepaalde economische activiteit, bijvoorbeeldhuishoudens of dienstensector) is het aandeel van het brandstofverbruik dat doordie activiteit wordt ingezet voor ruimteverwarming. Uit EZ-gegevens over tempe-ratuurcorrectie op het verbruik over de jaren 1989 en 1991 is afgeleid voor welkaandeel de graaddagencorrectiefactor uiteindelijk per economische activiteitmoet worden toegepast (Tabel F.3). Deze toepassingsfactor verandert echter on-der invloed van isolatiemaatregelen en doordat het energiegebruik voor anderetoepassingen dan ruimteverwarming groeit of daalt. Zo is bij huishoudens hetaandeel van ruimteverwarming in het totaal gasgebruik gedaald van 88% in 1980tot 76% in 1995 (Tabel F.2). Voor de huishoudens wordt de toepassingsfactor ge-publiceerd in de jaarlijkse onderzoeken van EnergieNed, het BasisonderzoekAardgasgebruik Kleinverbruikers (BAK). Voor de overige sectoren worden defactoren gebruikt zoals eerder door EZ bepaald (Wieleman, 1994).

Bron: EnergieNed (BAK 1995).

Tabel F.1 Jaarlijks aantal graaddagen en 30-jaars voortschrijdend normaal (T-30,..,T-1), station de Bilt, 1970 – 1996.

jaargraad-dagen

30-jaars normaal

graaddagen correctiefactor

jaargraad-dagen

30-jaars normaal

graaddagen correctiefactor

1970 3295 3250 0,986 1983 2999 3232 1,0781971 3133 3239 1,034 1984 3177 3229 1,0161972 3379 3228 0,955 1985 3487 3226 0,9251973 3234 3221 0,966 1986 3333 3228 0,9691974 3033 3226 1,046 1987 3372 3219 0,9551975 3083 3221 1,045 1988 2823 3231 1,1441976 3097 3225 1,041 1989 2729 3219 1,1791977 2997 3218 1,074 1990 2677 3211 1,1991978 3304 3209 0,971 1991 3163 3198 1,0111979 3476 3217 0,926 1992 2829 3203 1,1321980 3301 3235 0,980 1993 3076 3177 1,0331981 3244 3238 0,998 1994 2835 3156 1,1131982 3005 3244 1,080 1995 2917 3140 1,0761983 2999 3232 1,078 1996 3504 3123 0,891

Tabel F.2 Toepassingsfactoren voor huishoudens, 1980 – 1995.

'80 '81 '82 '83 '84 '85 86 '87 '88 '89 '90 '91 '92 '93 '94 '95

0,88 0,88 0,87 0,87 0,87 0,87 0,86 0,81 0,80 0,79 0,79 0,78 0,77 0,76 0,76 0,76

Page 79: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 79 –

Bron: Wieleman (1994).

Als voorbeeld wordt een berekening van de temperatuurcorrectie van het ener-giegebruik en CO2-emissies gepresenteerd voor het jaar 1990 (Tabel F.4).

Tabel F.3 Toepassingsfactoren overige sectoren.

sector toepassingsfactor

Landbouw 0,825HDO, bouw 0,825Industrie, gemiddeld 0,16 Zware industrie 0,10 Lichte industrie 0,50Energiesector 0,05

Tabel F.4 Temperatuurcorrectie energiegebruik en CO2-emissies, 1990. De CO2-emissiefactor voor aardgas bedraagt 0.056 Mton / PJ.

Sector

AGasgebruik

(verbruiksaldo)ongecorrigeerd

[PJ]

BToepassings-

factor

CGraaddagen-

correctiefactor

D = B * (1 - C)

Additie-factor

E = D * A

Correctie op gasgebruik

[PJ]

F = 0.056 * E

Correctie op CO2-emissies

[Mton]

Landbouw 29 0,825 1,199 0,164 + 21,1 + 1,18

Industrie 430 0,16 1,199 0,032 + 13,8 + 0,77

HDO,bouw 137 0,825 1,199 0,164 + 22,5 + 1,26

Energiesector 278 0,05 1,199 0,010 + 2,8 + 0,16

Huishoudens 329 0,79 1,199 0,157 + 51,7 + 2,90

Totaal 1303 + 111,9 + 6,27

Page 80: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 80 –

Page 81: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 81 –

BIJLAGE G CO2-EMISSIE UIT VERBRANDING BIOMASSA [1A6] EN BUNKERS [-]

G.1 CO2-emissie uit verbranding biomassa [1A6]

In rapportages conform de IPCC-richtlijnen dient eveneens te worden opgegevenwat de CO2-emissie door verbranding uit biomassa is, echter zonder dat dezeemissies meegenomen worden in het landelijk totaalcijfer voor CO2 omdat hethier CO2 uit de korte koolstofcyclus betreft. De overige verbrandingsemissies vanbiomassa dienen wèl te worden meegerekend in nationale totalen. Biomassaver-branding volgens IPCC-sector [1A6] betreft alleen de verbranding ten behoevevan energievoorziening. Het gaat daarbij om biologisch afval uit de landbouw,hout voor verbranding in haarden en houtkachels (huishoudens, industrie, bij-stook in kolencentrales). Voorkomen moet worden dat er een dubbeltelling op-treedt met CO2-emissies door houtkap die de grootte van de netto put doorbiomassa groei mede bepalen (IPCC-sector [5]). Het verstoken van Nederlandsdunningshout of ander gekapt hout uit Nederlandse flora mag dus niet bij dezepost worden meegenomen. Deze emissies worden berekend met:

De emissiefactor wordt bepaald door het droge stofgehalte in de betreffende bio-massa alsmede het aandeel koolstof daarin. Er wordt voor de berekening vanCO2 uitgegaan van volledige oxydatie. Met een gemiddeld droge stofgehalte van70% en koolstofaandeel hierin van 50% is de emissiefactor ongeveer 1.3 tonCO2/ton hout.

In Nederland bedraagt het gebruik van hout voor verbranding in huishoudensjaarlijks circa 1 mln ton (Slob et al, 1993). Naar schatting wordt daarnaast onge-veer 0.1 mln ton hout gebruikt door de industrie (CBS, 1994) en centrales. Omdatnadere gegevens ontbreken wordt ervan uitgegaan dat hiervan niets afkomstigis uit Nederlandse bossen. Dit resulteert in een totaal gebruiksvolume van houtvoor verbranding van 1.1 miljoen ton.

Voor de verbranding van biomassa in de vorm van landbouwafval wordt uitge-gaan van een droge stof gehalte van 40% en koolstofaandeel 50%, zodat eenemissiefactor resulteert van 0.73 ton CO2 / ton biomassa. De hoeveelheid ver-brandt landbouwafval voor energiewinning is verwaarloosbaar.

G.2 CO2-emissie uit bunkers [-]

De IPCC-richtlijn vraagt landen om emissies door het verbranden van scheep- enluchtvaartbunkers separaat te rapporteren. Deze emissies dienen te worden op-gegeven door het land waar de bunkers worden ingenomen. In de IPCC-richtlijnworden ze gerekend bij de internationale emissies en tellen niet mee in het lan-delijk totaal. Voor de berekening van de emissies geldt:

Gegevens over het bunkervolume worden jaarlijks gepubliceerd in de NEH. Detoe te passen CO2-emissiefactoren zijn verschillend voor de relatief lichte lucht-vaartbrandstof (bijna geheel jet-fuel op kerosine-basis) en zware scheepvaart-

emissie (Mton) = emissiefactor (ton/ton) * verbruik (Mton)

emissie (Mton) = 10-3 * emissiefactor (kg/GJ) * bunkervolume (PJ)

Page 82: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

bunkers (zware stookolie met een viscositeit > 15 centi Stokes). De factorbedraagt voor luchtvaartbunkers: 73 kg/GJ en voor scheepvaartbunkers: 77 kg/GJ.

Page 83: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

BIJLAGE H CH4-EMISSIES UIT VOCHTIGE BODEMS [NATUUR]

CH4 wordt onder anaërobe omstandigheden gevormd in vochtige bodems en on-diepe wateren. Metingen hebben aangetoond dat brakke en zoute gronden nau-welijks CH4 produceren (Bartlett en Harris, 1993). Door Van Amstel et al. (1994)is een schatting gemaakt van CH4-emissies uit vochtige gronden. Dit zijn echtergeen antropogene emissies maar vallen onder Natuur. Vanaf 1950 zijn in Neder-land de veengronden ten behoeve van de landbouw gedraineerd; de grondwa-terstand over heel Nederland is vanaf 1950 met gemiddeld 30 cm afgenomen(Van Amstel et al., 1989). Tengevolge van dit menselijk handelen zijn de CH4-emissies gedaald (tabel H.1).

In tabel H.2 is een emissieberekening gegeven die is gebaseerd op statistiekenover landgebruik en waterwegen (Bakker et al., 1989) en op emissiefactoren vanBartlett en Harris (1993). In 1950 was circa 2000 km2 natte gronden niet gedrai-neerd. Daarvan was tussen 1990 – 1995 slechts 375 km2 over terwijl van dezegronden circa 1500 km2 werd gedraineerd. De binnenlandse wateren betreffenhet IJsselmeer (1657 km2) en alle ander wateren die meer dan 6 meter breed zijn(1498 km2). De estuaria en Waddenzee zijn zout of brak en brengen geen noe-menswaardige CH4-emissies voort. Vochtige natuurgebieden zijn samen circa600 km2 groot (Bakker et al., 1989). De resulterende CH4-emissies uit landbouw-bodems zijn geschat op circa 50 kton. De CH4-emissies uit overige vochtigegronden op circa 75 kton in 1994. Zoals eerder vermeld zijn dit geen antropogeneemissies en vallen zij onder Natuur.

Bron: Spakman et al., 19961 Water tabel klasse 0 and 12 Water tabel klasse >13 Groei seizoen van 255 dagen

Bron: Spakman et al., 1996.1 Water tabel klasse 0 and 1.2 Water tabel klasse >1.

Tabel H.1 CH4-emissiefactoren uit vochtige bodems (inclusief landbouwbodems) in 1950 en 1990-1995.

Bodem type Oppervlak [km2] Emissiefactor Emissiefactor

in periode [mg CH4/m2/dag] [ton/km2/jaar]3

1950 1990-1995 hoog laag midden hoog laag midden

Natte bodems1 2000 373 80 200 180 20,4 51,0 45,9

Gedraineerde bodems2 0 1500 10 200 110 2,6 51,0 28,1

Binnenlandse water >6 m breed 3155 3155 20 50 45 5,1 12,8 11,5

Water <6 m breed 600 600 80 200 180 20,4 51,0 45,9

TOTAAL 5755 5628

Tabel H.2 CH4- emissies uit vochtige bodems (inclusief landbouwbodems) in 1950 en 1990-1995,

Bodemtype Emissie 1950 Emissie 1990-1995

[kton] [kton]

laag hoog midden laag hoog midden

Natte bodems1 40,8 102,0 91,8 7,6 19,0 17

Gedraineerde bodems2 0,0 0,0 0,0 3,8 76,5 42

Binnenlands water >6 m breed 16,1 40,2 36,2 16,1 40,2 36

Water <6 m breed 12,2 30,6 27,5 12,2 30,6 28

TOTAAL 69,1 172,8 155,5 39,8 166,3 123

Page 84: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen
Page 85: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 85 –

VERSCHENEN IN DE PUBLICATIEREEKS EMISSIEREGISTRATIE

Nummer Omschrijving Datum

1 Industriële emissies in NederlandDerde inventarisatieronde, 1985 t/m 1987

December 1990

1A Industriële emissies in NederlandDerde inventarisatieronde, 1985 t/m 1987Supplement

December 1990

2 Emission inventory in The NetherlandsIndustrial Emissions, 1985 – 1987Summary

Juli 1991

3 Emissieregistratie en Informatiemanagement, Symposium

November 1991

4 Verbrandingsemissies vanGrote Vuurhaarden, 1981 t/m 1988

November 1991

5 Industriële emissies in NederlandVierde inventarisatieronde, Basisjaar 1988

Oktober 1992

5A Industriële emissies in NederlandVierde inventarisatieronde, Basisjaar 1988Supplement

Oktober 1992

6 Emission inventory in The NetherlandsIndustrial emissions for 1988Summary

December 1992

7 Emissions from Large Combustion Plants inThe Netherlands in 1990 and 1991

Maart 1993

8 EmissiefactorenLekverliezen van apparaten en verliezen bij op-en overslag

April 1993

9 EmissiefactorenMicroverontreinigingen uit verbrandingsprocessen

April 1993

10 EmissiefactorenVluchtige organische stoffen uit verbrandingsmo-toren

April 1993

11 Emissiefactoren – Kunststof- en rubber-verwerkende industrie

Augustus 1993

12 Op weg naar een standaard voor het genereren van emissiegegevens

Augustus 1993

13 Emissies in NederlandTrends, thema’s en doelgroepenVijfde inventarisatieronde, 1990

September 1993

14 Industriële emissies in NederlandBedrijfsgroepen, individuele stoffen en verdeling over regio’sVijfde inventarisatieronde, 1990

September 1993

15 Emissies van halogeenkoolwaterstoffen tengevolge van reinigen en ontvetten in kleine bedrijven

December 1993

16 Emission inventory in The Netherlands Emissions to air and water in 1990, Summary

Februari 1994

17 Provinciale bijdragen aan milieuthema’sVijfde inventarisatieronde, 1990

April 1994

Page 86: ER-37 Methoden voor berekening broeikasgassen

Methode voor de berekening van broeikasgasemissies – 86 –

VERSCHENEN IN DE PUBLICATIEREEKS EMISSIEREGISTRATIE (VERVOLG)

Nummer Omschrijving Datum

18 Trends in de industriële emissies van prioritaire stoffen - Periode 1981 t/m 1992

Juli 1994

19 Milieu-indicatoren voor energiecentrales September 1994

20 Emissies in Nederland – 1992Trends, thema’s en doelgroepenRamingen 1993

Oktober 1994

21 Emissies in Nederland – 1992Bedrijfsgroepen, regio’s en individuele stoffenRamingen 1993

Oktober 1994

22 Emission inventory in The NetherlandsEmissions to air and water in 1992

December 1994

23 Milieu-indexen voor het aggregeren van emissies van bedrijfstakken

Januari 1995

24 Reporting to EMEP of the spatial distribution of emissions in 1990

Februari 1995

25 Emissions from Large Combustion Plantsin The Netherlands in 1992 and 1993

April 1995

26 Emissies in Nederland Trends, thema’s en doelgroepen 1993 en ramingen 1994

Oktober 1995

27 Emissies in NederlandBedrijfsgroepen en regio’s1993 en ramingen 1994

Oktober 1995

28 Emissies van vuilstortplaatsen December 1995

29 Emission from Large Combustion Plants in The Netherlands in 1994

Februari 1996

30 Emission data for The Netherlands1993 and estimates for 1994

Maart 1996

31 Evaluatie samenwerking Emissieregistratie en provincies

Mei 1996

32 Emissies in Nederland – Trends thema’s en doelgroepen – 1994 en ramingen 1995

Augustus 1996

33 Emissies in Nederland – Bedrijfsgroepen en regio’s – 1994 en ramingen 1995

Augustus 1996

34 Emission data for The Netherlands1994 and estimates for 1995

December 1996

35 Kwaliteitshandboek Emissieregistratie Februari 1997

36 Emission from Large Combustion Plants in The Netherlands in 1995

Februari 1997

37 Methode voor de berekening van broeikasgasemissies

Juli 1997