Energie en Babylon - Springtij Forum · Climate-KIC – Tom Bakkum 18 Verontruste...
Transcript of Energie en Babylon - Springtij Forum · Climate-KIC – Tom Bakkum 18 Verontruste...
Energie en Babylon Van spraakverwarring naar consensus
Springtij | 23 en 24 september 2016
Inhoudsopgave
Inleiding Energie- en Klimaat Jury 1
1. Energie-cluster: alle activiteiten 1
2. De Energie- en Klimaat Jury setting 2
3. Overzicht Pleitbezorgers, Juryleden en Getuigen-deskundigen 3
4. Samenvattingen per pleit en deskundigen 5
Pleitbezorgers 7
ABB – Tom O’Meara, sponsored by Uniper 7
Alliander – Pallas Agterberg 10
Biobased Economy / Uniper – Aris Blankenspoor 15
Climate-KIC – Tom Bakkum 18
Verontruste klimaatwetenschappers – Leo Meyer 21
ECN – Ton van Dril 25
ENECO – Ron Wit 29
Gasunie – Hans Coenen 31
Greenpeace – Joris Thijssen 35
KVGN – Jan Willem van Hoogstraten 38
Natuur en Milieu – Geertje van Hooijdonk 40
NVDE – Olof van der Gaag 43
Shell, Healthy Planet Scenario 46
Urgenda 54
Getuigen-deskundigen 57
KNAW – Martijn Katan 57
Ministerie Economische zaken - Peter Schmeitz 61
Erik Lysen 63
ProDO - Siegbert van der Velde c.s. 68
De Nederlandsche Bank 72
Formulier - Preadvies Jury 75
Programma Energie- en Klimaat Jury 76
Babylon 77
1
Inleiding Energie- en Klimaat Jury
Springtij voert dit jaar het Energie en Klimaat-debat in een jury-setting. Pleitbezorgers van een
bepaalde visie houden hun pleidooi voor een publiek en een Jury van prominenten en
jongeren.
De casus is: hoe bereikt in jouw visie de zero-CO2 emissievrije energievoorziening in 2050 of
zoveel jaren eerder.
Te behandelen is daarbij telkens de vraag: hoe willen we de komende jaren de besluitvorming
regelen?
In dit document, dat ook op de Springtij website te vinden is geven we de volgende informatie:
1. Overzicht van de overige sessies van het energie-cluster
2. Welke pleiten worden gehouden?
3. Wie zijn de Juryleden?
4. Hoe verhouden de pleiten zich tot elkaar?
5. Korte achtergrondinformatie per pleidooi (2xA4)
6. Hoe wordt een pleit gevoerd?
7. Welke spelregels zijn er tijdens de sessies met pleidooien?
8. Hoe wordt jury-oordeel gemaakt?
1. Energie-cluster: alle activiteiten
Tijdens plenaire sessies (donderdagmiddag, vrijdagochtend, zaterdagochtend) zullen diverse
sprekers het onderwerp klimaat en energie aansnijden. De voorlopige uitspraak van de Jury
zal plenair zaterdagmiddag plaatsvinden.
Donderdagmiddag: De Argumentenfabriek
2
Vrijdag: Twee zittingen van de Energie- en Klimaat Jury
Vrijdag: Burgemeesterssessie
Zaterdag: Plenair: Ed Nijpels over energieakkoord, en
Maurits Groen over Winning the Carbon War (naar Jeremy Leggett)
Twee zittingen van de Energie- en Klimaat Jury
November: Pakhuis de Zwijger: Definitieve uitspraak
2. De Energie- en Klimaat Jury setting
De Jury houdt vier keer zitting onder leiding van een voorzitter. Per zitting worden drie
pleidooien aangehoord. Achtergrondinformatie voor het pleit staat verderop in dit document
per pleit. Pleiters worden geacht de onderscheidende punten van hun betoog mondeling te
berde te brengen. Expliciet moet de vraag worden behandeld naar hoe men de besluitvorming
over het gebied waar het pleit over gaat dient plaats te vinden; de regie-vraag. Indien zij extra
materiaal willen uitreiken aan de Jury dan dient dat tevoren aangegeven te worden. De Jury
stelt aansluitend op het betoog van de pleiter vragen aan de pleiter over de inhoud van het
pleit. Daarbij kan een beroep gedaan worden op getuigen-deskundigen ter verduidelijking.
Er is geen rechtstreeks debat tussen publiek en pleiters, de voorzitter beslist over geven en
nemen van het woord.
Direct na een pleit schrijven Juryleden een preadvies aan de voorzitter middels een geëigend
formulier: die punten die zij van waarde achten voor de voorlopige uitspraak. De griffie
verzamelt en verwerkt deze preadviezen.
Voorzitters en griffie stellen de voorlopige uitspraak zaterdagmiddag op en brengen dat in de
plenaire sessie in.
Basis-achtergrond-materiaal is opgenomen in dit document.
3
Per pleit is meer achtergrondinformatie beschikbaar op de Springtij website. Daarop ook een
fotogalerij van pleiters, juryleden en getuigen te vinden.
Samenvatting in maximaal 2x A4
Overzicht van systeemgrenzen per pleit: Wat wordt wel en niet meegenomen, typering
van enkele vooronderstellingen per pleit, mate voor ‘doorrekening’ op gevolgen van het
pleit/scenario etc.
3. Overzicht Pleitbezorgers, Juryleden en Getuigen-deskundigen
Pleitbezorgers
1. ABB Tom O’Meara
2. Alliander Pallas Agterberg
3. Biobased Economy Aris Blankenspoor
4. Climate-KIC Tom Bakkum
5. Turkenburg c.s. Leo Meyer (Climate Contact Cons.)
6. ECN Ton van Dril
7. Eneco Ron Wit
8. Gasunie Hans Coenen
9. Greenpeace Joris Thijssen
10. KVGN Jan Willem van Hoogstraten
11. Natuur en Milieu Geertje van Hooijdonk
12. NVDE Olof van der Gaag
Juryleden
1. Jacqueline Cramer (vm. Politicus en prof. UU) Voorzitter
2. Eric Jan Tuininga (Adviseur Raad van Toezicht Springtij) Vz.
3. Hans van der Vlist (Raad van Toezicht Springtij) Vz.
4. Elfrieke van Galen (Partner TheRockGroup) Vz.
4
5. Colette Alma (Directeur VNCI)
6. Manon van Beek (Country Managing Director Accenture NL)
7. Kees den Blanken (Directeur 4EEES)
8. Remco de Boer (BNR/ Adviseur, onderzoeker, publicist)
9. Marjolein Demmers (Directeur De Groene Zaak/ Raadslid Rli)
10. Nico van Dooren (Director Energy & Industry Port of Rotterdam)
11. Sharon Dijksma (staatssecretaris Infrastructuur en Milieu)
12. Jacco Minnaar (Director Energy and Climate Triodos Bank)
13. Annemieke Nijhof (CEO Tauw Group)
14. Karel Noordzij (Raad van Toezicht Springtij)
15. Annemieke Roobeek (Nyenrode Business Universiteit)
16. Titia Siertsema (Voorzitter Uneto-Vni)
17. Marieke van der Werf (Partner Dröge & Van Drimmelen)
18. Ad van Wijk (TU Delft)
19. Marcel Wubbolts (CTO Royal DSM)
Juryleden - Jongeren
20. Sybren Bosch (Copper8)
21. Christel van Eck (Afgestudeerd communicatiewetenschapper, gespecialiseerd in climate
change communications)
22. Heleen van Soest (Department of Climate, Air and Energy PBL)
Getuigen-deskundigen
1. Martijn Katan (Namens KNAW/ VU)
2. Helga van Leur (Weervrouw & inspirator)
3. Peter Schmeitz (Min EZ)
4. Jan Paul van Soest (Gemeynt)
5
4. Samenvattingen per pleit en deskundigen
Op de volgende pagina’s staan samenvattingen per pleit.
Tevens samenvattingen van pleiten die zijn gevraagd om deel te nemen, maar om hen
moverende redenen niet aanwezig konden of wilden zijn bij de Energie- en Klimaat Jury:
Prodo Consult
Shell, met het Healthy Planet scenario
Urgenda
Deze samenvattingen zijn:
Hetzij vrijwel geheel overgenomen van strategie-stukken van betreffende organisatie:
Gasunie – Hans Coenen
Greenpeace – Joris Thijssen
KVGN – Jan Willem van Hoogstraten
Natuur en Milieu – Geertje van Hooijdonk
NVDE – Olof van der Gaag
Shell – n.v.t.
Urgenda – n.v.t.
of speciaal voor de Energie- en Klimaat Jury samengesteld:
ABB – Tom O’Meara
Alliander – Pallas Agterberg
Biobased economy / Uniper– Aris Blankenspoor
Climate-KIC – Tom Bakkum
Leo Meyer
ECN – Ton van Dril
6
Achter deze pleit-samenvattingen zijn de samenvattingen en achtergrond van de deskundigen
weergegeven. Ook hierbij een samenvatting van Getuigen-Deskundigen die niet aanwezig
kunnen zijn:
KNAW - Martijn Katan
Ministerie EZ – Peter Schmeitz
De Nederlandsche Bank – n.v.t.
Erik Lysen – n.v.t.
Prodo Consult – n.v.t.
7
Pleitbezorgers
ABB – Tom O’Meara, sponsored by Uniper
In het rapport wordt geanalyseerd welke effecten een gehele of gedeeltelijke Nederlandse
kolenuitfasering zou hebben op de brandstofmix, elektriciteitsprijzen en CO2-uitstoot.
Daarnaast is onderzocht wat de effecten zouden zijn van alternatieve maatregelen ter
mitigatie, zoals toepassing van CCS en/of biomassa-bijstook. Er zijn daarbij twee generieke
toekomstscenario’s gebruikt: een scenario waarbij sprake zal zijn van relatief lage CO2-prijzen
(“Constrained Progress”) en een scenario met hoge CO2-prijzen in het EU ETS (“European
Green Revolution”). Dit geeft een ruime bandbreedte voor de mogelijke effecten van een
gehele of gedeeltelijke kolenuitfasering in Nederland.
Opvallende conclusies uit het rapport:
Kolenuitfasering is een dure maatregel met weinig klimaateffect:
CO2 reductie door volledige kolenuitfasering in NL wordt voor ⅔ teniet gedaan door
hogere uitstoot elders in Europa
Per vermeden ton CO2 zijn de netto kosten tot 80x hoger dan de marktprijs voor CO2
(400-800 €/ton CO2)
De concurrentiepositie van Nederland wordt substantieel verzwakt door volledige
kolenuitfasering:
De elektriciteitsrekening van NL stijgt met € 870 miljoen per jaar
De elektriciteitsrekening van Europa stijgt met € 5 miljard per jaar
Het verschil met Duitse groothandelsprijzen neemt toe tot €10/MWh
Nederland wordt sterk afhankelijk van het buitenland voor de elektriciteitsvoorziening:
Afhankelijkheid van import buitenlandse elektriciteit neemt sterk toe (+100%)
Gas blijft over als enige overblijvende brandstof voor conventionele
elektriciteitsopwekking
8
Toepassing van CCS en biomassa-bijstook zijn waardevolle alternatieven ter mitigatie
van CO2-uitstoot.
ABB report: Impacts of Dutch coal plants phase out
Scenario Analysis for Uniper-Benelux
1. Closing all Dutch coal plants results in carbon emissions reduction of 20-22 mln tonnes
per year in the Netherlands (up to 58% of the power sector emissions). However, higher
emissions in the rest of European countries decrease these savings by up to 70% and lead to
total carbon emissions reduction in Europe of up to 8 mln tonnes per year which account for
less than 1% of total carbon emissions in the European power generation sector.
2. The Partial Phase out scenario achieves about 25% of carbon emissions savings of the
Full Phase out scenario, however, impact on import/export balance and electricity prices in the
Netherlands is significantly lower.
3. Reduced carbon emissions can lead to lower EUA prices and rebalancing of the
generation mix in favour of carbon-intensive generating technologies (coal and lignite). At the
same time increased amount of unused emission allowances in EU ETS can be used by other
industries participating in the scheme. Both consequences will result in further deterioration of
carbon emissions savings achieved by the Dutch coal plants phase out. The magnitude of
such second order effects has not been analysed in this study.
4. Only around 30% of the electricity generated by phased out coal plants is replaced by
Dutch gas plants, the remaining part comes from other European gas and coal plants.
5. Dependence of The Netherlands on electricity imports from the neighbouring countries
(some of which have significant share of carbon-intensive technologies in their generation mix)
significantly increases in the Full Phase out scenario. Moreover the Netherlands become
completely dependent on natural gas in the conventional power generation sector. Taking into
account plans to reduce gas extraction from the Groningen natural gas field due to earthquake
risks this can create additional risks to the security of supply in the Dutch energy sector.
9
6. The impact on electricity prices is the strongest in a low carbon price environment due
to more expensive Dutch CCGTs are running at significantly higher load factors to replace
phased out coal plants. Base load electricity price in the Netherlands increases by €7.3/MWh
(+13%) in the Vision 2 Full Phase out scenario in 2020. Moreover, the price spread between
the Netherlands and Germany increases to €10.1/MWh from €3.7/MWh in the Base Case.
7. Vision 4 “European Green Revolution” sensitivity results show less significant price
increase in the later years (2025-2030) due to the high carbon price, which converges the
short run marginal costs of coal and gas plants.
8. Both CCS retrofit and biomass co-firing are seen as potential alternatives to the Full
Phase out of Dutch coal plants and allow to decrease carbon intensity of the Dutch power
sector without negative impact on security of supply and dependence on energy imports. Both
options also result in the highest reduction of carbon emissions at the Europe-wide scale.
10
Alliander – Pallas Agterberg
Energietransitie is niet kolencentrale uit, windpark aan. Het
gaat over gebouwde omgeving en mobiliteit, en over industrie en transport.
Het gaat ook over de manier waarop de energietransitie plaatsvindt. In wat voor een land leven
we, na deze grootse verbouwing. Een land waarbij via belastingen en gecentraliseerde
systemen alles wordt geregeld? Of in een land waar je eigen initiatief kan tonen, jouw eigen
keuzen kan maken, waarbij lokale gemeenschappen en lokale economie centraal staan?
Energietransitie vormgeven is een ontwerp van een maatschappij. Laten we gaan voor
democracy by design!
Gebouwde omgeving en mobiliteit
Gebouwde omgeving zijn huizen en kantoren. Mobiliteit is personen vervoer. Elektrisch rijden
wordt binnen 3 jaar goedkoper dan fossiel.
Huizen bouwen kan gasloos, zonder meerkosten. Huizen kunnen ook worden aangepast,
zodat de warmtevraag in het gebouw wordt opgelost. Voor het elektriciteitsverbruik in huis, is
zonne-energie de belangrijkste bron. Zon wordt steeds goedkoper. Met een huidige
productieprijs van 7,5ct, wordt zon begin jaren 20 goedkoper dan het gas dat turbine in gaat en
eind jaren 20 goedkoper dan de kolen tegen dumpprijs. Er zal genoeg zon zijn, om ook de
elektrische auto's van energie te voorzien.
Er is niet één standaard oplossing. Om deze transitie vorm te geven, is het nodig een
energieplan te maken per wijk. In veel wijken kunnen de huizen energieneutraal worden
gemaakt. In sommige wijken is een gedeelde warmtevoorziening nodig, zoals een warmtenet.
In een beperkt aantal gevallen zal met het duurdere biogas moeten worden gewerkt.
Wethouders breiden zich al voor om met de bewoners het gesprek aan te gaan. De bewoners
zullen zelf kiezen, maar moeten wel geholpen worden met informatie. Een landelijke
campagne is nodig om duidelijk te maken dat de gaskraan dichtgaat. De invulling van deze
transitie moet lokaal. Dan kunnen we in de komende paar jaar voor elke wijk een plan maken.
Zodat de huiseigenaren hun aanpassingen kunnen plannen, zodat het gasnet kan worden
11
uitgefaseerd en de kosten daarvoor laag blijven. Met een afschrijving van 20 jaar ben je in die
periode niet duurder uit dan nu en daarna veel goedkoper.
Het resultaat: energieproducerende gebouwen. Niet elk moment van de dag, dus een
uitwisseling van energie tussen de gebouwen blijft nodig. Niet alleen voor elektriciteit, ook voor
warmte. Geen stadsverwarming, maar een open net.
Alliander bereidt zich voor op deze transitie. Met Hoom hebben we een support organisatie
opgezet voor huiseigenaren. Met DGO hebben we het open warmtenet uitgewerkt, waarbij
warmte kan worden uitgewisseld. En Allego heeft open source software ontwikkeld, zodat je
met elke auto en elke service provider gebruik kan maken van een laadpaal. Met deze
software is het mogelijk dat energie-aanbieders proposities ontwikkelen voor slim laden. Met
EXE hebben we tools voor het onderling verkopen van energie, voor marktkoppelingen en een
doe-het-zelf energieleverancier. Hiermee wordt het steeds goedkoper om duurzaam te zijn.
Binnen 20 jaar is duurzaam goedkoper dan fossiel, zelfs als de kolen worden gedumpt!
Industrie en transport
Als we geloven in onze eigen beloftes in COP21 en de Globale Sustainablity Goals, dan is er
geen ruimte meer fossiel in 2050. Met andere woorden, elke industrie die gebaseerd op
fossiel, houdt op te bestaan. Neem de haven van Rotterdam, haal daar fossiel uit, en wat er
blijft er over? Detroit aan de Maas.
Het heeft geen zin om nog maar een cent te stoppen in het minder uitstoot. Het moet gaan om
zero emission.
Industrie werkt vaak nog volgens productieprocessen uit de 19e eeuw of ouder. Er zijn
machines in NL die al 100 jaar aan staan. Maar er zijn nieuwe productieprocessen in aantocht:
een baksteen maken met bacteriën, in plaats van twee dagen in de oven. Komkommers telen
bij de stad waar je nodig hebt. De verdergaande automatisering maakt het mogelijk om vrijwel
alles maken waar je het nodig hebt. Een tomaat is een zaadje en een softwarebestand. Lokaal
produceren, hergebruik van materialen en nieuwe technologie zorgt voor 90% reductie van de
energie voor productie en nog meer voor de reductie van de energie voor transport. Op papier
12
kan dit al, maar nu nog doen. Dus we moeten zorgen voor innovatiegeld en voor duidelijkheid
over de uitstootnormen. Als je die route volgt, overleeft de NL economie. Als je nog tien jaar
wacht, dan ben je in 2050 failliet.
Alliander is een van die bedrijven met een technologie van 150 jaar oud. Wij zijn begonnen
met deze transitie in onze productieprocessen. Er is nog een lange weg te gaan en we kunnen
het niet alleen. Sta op, kom in beweging, we hebben een reis voor de boeg.
Bijlage Alliander
De kern van Alliander is Liander: netbeheerder voor elektriciteit en gas voor meer dan 3
miljoen huishoudens. Bij de transitie naar volledig duurzame energie, willen we zorgen dat
energie betaalbaar, betrouwbaar en bereikbaar blijft voor iedereen.
De uitdaging voor Liander
Als in een stad, wijk of straat klanten op bepaalde momenten van de dag gelijktijdig meer
energie gaan gebruiken, dan verzwaren we van oudsher ons net. Netverzwaring is niet alleen
tijdrovend, maar ook duur. Het lost bovendien de problemen ten aanzien van de kwaliteit en
bereikbaarheid van nieuwe energienetten niet op. Daarom kiest Alliander voor andere
manieren om de verandering van de energievoorziening op te vangen.
Klanten hebben steeds meer invloed op het energiesysteem. Het is daarom van groot belang
dat het aantrekkelijk voor hen wordt om keuzes te maken die niet alleen goed uitpakken voor
hun eigen situatie, maar ook voor de totale energievoorziening. Het zou daarom voor klanten
aantrekkelijk moeten zijn om energie te kopen als er veel van beschikbaar is, energie te
verkopen als er weinig van is en het energienet niet te gebruiken als er te veel drukte op
ontstaat.
Dit vraagt om variabele energietarieven (hoe schaarser de energie op een bepaald moment
van de dag, hoe hoger de prijs) en transporttarieven (op basis van piekbelasting op de
transportnetten) voor alle klanten. Hierdoor wordt het voor klanten interessant om per kwartier
of per uur te besluiten of zij energie gaan gebruiken, verkopen of opslaan.
13
Nieuwe oplossingen naast het traditionele netbeheer
Allego
Allego zorgt dat iedereen altijd en overal zijn elektrische auto kan laden. Eenvoudig en
betaalbaar. Met de open source software, is het laadnetwerk aantrekkelijk voor alle
automerken en biedt de vrijheid voor alle service providers om diensten aan te bieden op het
laadnetwerk.
Duurzame gebiedsontwikkeling
Nederland heeft volop grote en kleine ‘energiefabrieken’ zoals industriële bedrijven waar
warmte, koude, stoom of CO2 vrijkomt, waterzuiveringen die biogas opwekken of aardlagen
die warmte bevatten. Alliander DGO ontwikkelt en beheert open netten voor transport en
uitwisseling van energie.
Energy exchange enablers
Energy eXchange Enablers faciliteert energieleveranciers zodat particulieren en bedrijven via
een energiebeurs onderling energie kunnen uitwisselen en via stuursoftware hun apparaten
kunnenn laten meebewegen met de prijs en beschikbaarheid van (schone) energie.
Hoom
Hoom ondersteunt huiseigenaren bij het zoeken naar oplossingen hun huis duurzaam te
maken en daarvoor een betrouwbare aannemer of installateur uit te zoeken. Hoom werkt
samen met zowel lokale als centrale partijen om duurzaam wonen mogelijk te maken.
Locol
Vanuit lokale communities, zoals in wijken, op bedrijven- of festivalterreinen, ontstaan steeds
vaker ideeën om de lokale leefbaarheid te versterken. Denk bijvoorbeeld aan communities die
hun eigen energie produceren. Bij al deze initiatieven zijn verschillende partijen nodig die
intensief en gelijkwaardig samenwerken. Locol verbindt partners met lokale ambities. We
helpen succesvolle ideeën te verspreiden, van plek naar plek
14
Mpare
Eigen energie-opwek, elektrische auto’s, warmtepompen en intensief gebruik van apparatuur
in huis worden steeds meer onderdeel van ons dagelijks leven. MPARE heeft het platform
ontwikkeld om te weten welke energiedata je hebt en deze ter beschikking te stellen aan de
energiebedrijven en adviseurs die daarvoor diensten ontwikkelen.
Smart society services
De energietransitie is ook een transitie naar digitale uitlezing en aansturing van apparaten, of
het nu om slimme meters, oplaadinfrastructuur, lantaarnpalen gaat. Om in de toekomst deze
‘smart societies’ mogelijk te maken, willen wij met ons Open Smart Grid Platform innovatie
een open, generiek, veilig en schaalbaar platform neerzetten, waarmee klanten middels
(web)applicaties op een eenvoudige wijze slimme objecten kunnen monitoren en besturen.
Zown
Klanten hebben in toenemende behoefte om samen een lokale energievoorziening op te
zetten met een geheel zelfstandig netwerk. Neem bijvoorbeeld een bedrijventerrein of een
afgelegen gebied. Zown helpt om deze energiebehoeften om te zetten in technische,
organisatorische en financieel verantwoorde energieoplossingen.
Op weg naar CO2 vrije bedrijfsvoering
Het voorkomen van verzwaringen zorgt dat de energievoorziening betaalbaar blijft, maar
voorkomt ook dat er nog meer koper in de grond wordt gelegd. Door nieuwe concepten,
zorgen we dat over dezelfde infrastructuur, meer kan worden getransporteerd. Door beter te
meten en sturen, door exact te weten wat de veranderingen op het net en daarmee preciezer
te investeren. Digitalisering is daarbij het codewoord.
Alliander voert true pricing is, zodat maatschappelijke en omgevingsfactoren meespelen bij de
keuzen die worden gemaakt. Stap voor stap wordt de footprint verkleind. In de gebouwen, in
het vervoer en vervolgens ook in de productie. Alliander voert duurzaam inkopen in, zorgt dat
hergebruik van materialen door de complete keten van toeleveranciers wordt opgepakt en
creëert stap voor de stap de transparantie die het mogelijk maakt circulair te gaan werken.
15
Biobased Economy / Uniper – Aris Blankenspoor
Beschrijving project
Een “bio‐based economy” mogelijk maken door bio‐
raffinaderij(en) te integreren met een Maasvlakte Power
Plant.
Wat zijn de top 5
risico’s?
1. Vervroegde sluiting vaste brandstof centrales
(kapitaalvernietiging).
2. Stijgende biomassa prijzen.
3. Afwezigheid afzetmarkt (voorbeeld, aflopen biobrandstof
bijmengverplichting.)
4. Ongunstig investeringsklimaat.
5. Belemmerende wet‐/regelgeving.
Welk maatschappelijk
vraagstuk/behoefte
wordt opgelost c.q.
vervuld
In eerste instantie wordt via bijstook een stabiele
biomassa stroom op gang gebracht, die cruciaal is om
überhaupt te kunnen beginnen aan een bio-based
economie.
CO2 reductie, (biomassa in combinatie met CCS leidt tot
negatieve CO2 emissies, wat volgens veel klimaat expres
nodig is om onder de 2°C temperatuur stijging te blijven).
Vergroening van niet alleen de energie, maar juist ook de
productie van plastics, chemicaliën, cosmetica,
medicijnen, etc.
Biomassa als back-up in tijden met minder tot geen wind
en/of zon.
Industrie en werkgelegenheid behouden in Nederland en
de Rotterdamse haven.
16
Op EU schaal de competitieve positie door energie‐ en
grondstofprijzen behouden.
Wat lost het op/in welke
behoefte wordt
voorzien?
Fossiele dilemma van Nederland.
Onderdeel van een stap richting een post-fossiele
toekomst van Rotterdam.
Voorkomen dat Rotterdam het tweede Detroit wordt.
Welke (markt)partijen
zijn nodig om de case
te realiseren en wat is
hun belang
2de generatie biomassa leveranciers.
Bio-raffinaderij technologie ontwikkelaars/ leveranciers/
installateurs/operators.
Nutsbedrijven; energie en utilities.
Suiker afnemers/”upgraders”, Afnemers bio‐restromen .
Waterbedrijven; levering en reiniging (recyclen).
Investeerders; combinatie van financiële en technologie
gebaseerde investeerders, etc.
Wat zijn de
maatschappelijke
kosten en baten? Wie
heeft welk voor‐ en/of
nadeel
Werk behoud en creatie. Voorbeeld, industriecluster
Rotterdam/Moerdijk genereert circa € 10,5 miljard aan
toegevoegde waarde en biedt circa 54.000 hoogwaardige
arbeidsplaatsen.
Verbetering internationale concurrentiepositie.
Export product, kennis kan worden gedeeld. Vergoenen
van vergelijkbare industrieën elders op de wereld.
Behalen van CO2 & NOX doelstellingen
Verlagen gebruik fossiele brandstoffen (kolen & gas).
Welke financiering is
nodig om de case te
realiseren en/of op te
schalen
Grote biomassa stroom op gang brengen met behulp van
SDE+.
Opschalen bijstook grens van 25 PJ binnen het
energieakkoord.
Meer ruimte voor alternatieve stromen naast witte hout
pellets. Zo moeten bio‐restromen bijvoorbeeld ook in
aanmerking kunnen komen voor de SDE+ regeling
17
(cascadering moet juist aangemoedigd worden).
Bio‐raffinaderij initiatieven financieel ondersteunen via een
investeringssubsidie en/of subsidie op de feedstock en bio
chemicaliën. Echter zal dat laatste waarschijnlijk in de
praktijk moeilijk uit te voeren te zijn.
Welke barrières
vertragen of
belemmeren
financiering
Kip en ei verhaal, werking (nieuwe) technologie nog niet
op grote schaal aangetoond.
Tekort aan (concrete) initiatieven vanuit de chemische
industrie.
Belemmerende wet‐ en regelgeving voor samenwerking.
Regelgeving m.b.t. biomassa certificering (NL
duurzaamheidscriteria).
18
Climate-KIC – Tom Bakkum
Wamtenetten, een goed idee?
Warmtenetten, gevoed door restwarmte; een goed idee of een dure lock-in situatie voor
decennia, met onder aan de streep grote milieu, klimaat en financiële risico’s? In deze
pleitnota willen wij aandacht vestigen op het feit dat een aantal risico’s onderschat of onder het
tapijt geveegd worden.
Uiteraard is iedereen het eens dat restwarmte nuttig gebruikt zou moeten worden en dat een
tropisch zwemparadijs op de Maasvlakte daarom een goed idee is.
Hele woonwijken voorzien van restwarmte is echter een ander verhaal om een fors aantal
redenen:
1) De kosten van de aanleg van een warmtenet zijn zo hoog dat lange termijn afname
gegarandeerd moet zijn. Woningcorporaties en gemeenten worden verplichte winkelnering
voor vele decennia opgedrongen. Sommige woningcorporaties weigeren de opgedrongen
aansluiting aan te leggen.
2) De aanleg is zo duur dat warmtegebruik in huishoudens gestimuleerd moet worden en
er dus aangestuurd wordt om minder ambitieuze isolatie normen te hanteren.
3) Hieraan gerelateerd: er wordt heel snel geïnnoveerd in de energie en isolatie sector
waardoor er zelfs nu al goedkopere alternatieven zijn.
4) Als er een systeem voor restwarmte gebruik aangelegd wordt is dat een reden om
kolencentrales langer in bedrijf te houden, of zelfs nieuwe te bouwen.
5) Een warmtenet op basis van geothermie is uiteraard een ander verhaal, maar om
restwarmtenet aan te leggen als opmaat naar geothermie is naïef want over 5 jaar zijn de
deelnemende “restwarmtebronnen” echt niet bereid hun biezen te pakken.
6) Een warmtenet, aangelegd op basis van eenzijdige of incomplete milieu- en klimaat
overwegingen, zal de doodsteek zijn voor de ontwikkeling van energie gerelateerde innovaties
19
op object niveau. Dit geldt niet alleen voor de kolossen die de “restwarmte” leveren (een
leverancier van restwarmte kan na aanleg van een warmtenet niet meer zijn bestaande
processen gaan optimaliseren, aangezien dit dan direct leidt tot een contractbreuksituatie,
doordat de producent dan lagere volumes aanbiedt dan in het contract is afgesproken.
Hierdoor verdwijnt dus een incentive om restwarmte uitstoot te beperken). Ook voor de MKB
sector en onderzoeksinstituten zal innovatiepotentieel afnemen daar zij geen marktkansen
meer zien voor werkelijke klimaatneutrale oplossingen.
7) In eigen rapporten wordt erkend dat het niet altijd zuivere restwarmte betreft maar dat er
in centrales gestookt zal worden OM de warmte te genereren.
Afrondend dient vermeld te worden dat niet in alle gevallen de bovenstaande 7 punten aan de
orde zijn, maar in het algemeen wordt er angstvallig weinig aandacht aan gegeven.
Ongebreideld optimisme voert de boventoon en parallellen met Fyra en Betuwelijn zijn snel
gelegd.
Driving innovation in climate change
Climate-KIC is Europe’s largest public-private innovation partnership, working together
to address the challenge of climate change.
We drive innovation in climate change through creative partnerships large and small, local and
global, between the private, public and academic sectors.
All our partners bring their industry experience to the community and are connected through
our centres across Europe.
20
Over Climate-KIC
Climate-KIC is het EU-initiatief op het gebied van klimaatinnovatie en het grootste publiek-
private samenwerkingsverband in Europa. Een community waar studenten, universiteiten,
NGO’s, overheden, start-ups, MKB en multinationals samenwerken om een CO2-neutrale
samenleving te realiseren. Cleantech start-ups doorlopen een Accelerator programma,
studenten worden opgeleid tot de volgende klimaatinnovators en partners realiseren
klimaatinnovaties binnen Europese innovatieprojecten. Op deze manier koppelt Climate-KIC
kennis en ideeën aan elkaar en transformeert deze tot marktwaardige producten en diensten
die de transitie naar een zero-carbon economie versnellen.
Climate-KIC is een van de kennis-en innovatiegemeenschappen (Knowlegde and Innovation
Communities –KIC) die in 2010 door de EIT is opgericht. Zij richt zich op de thema’s:
duurzame steden, landbouw, productiesystemen en innovatieve business modellen. Zie ook:
www.climate-kic.org.
21
Verontruste klimaatwetenschappers – Leo Meyer
W. Turkenburg (Copernicus), S. Schöne (HIER!), L. Meyer (ClimateContact, vm. IPCC, PBL),
B. Metz (European Climate Foundation), allen op persoonlijke titel.
De klimaatdoelstelling van Parijs – 15 maart 2016
Een van de meest opvallende uitkomsten van de klimaattop in Parijs (COP21, december 2015)
is, dat alle landen hebben erkend dat het toestaan van een temperatuurstijging op aarde van
maximaal twee graden als gevolg van menselijk handelen in feite een te hoog getal is. De
lange- termijndoelstelling is daarom aangescherpt en luidt nu “we moeten ruim beneden de
twee graden blijven en streven naar een temperatuurstijging van maximaal anderhalve graad”.
De aanscherping van de doelstelling komt voort uit de inmiddels gegroeide wetenschappelijke
inzichten dat ook opwarming beneden de 2°C grote schade kan toebrengen aan koraalriffen,
tropisch regenwoud, en de landbouw, en ook kan leiden tot onomkeerbare processen zoals
het verdwijnen van het ijs op Groenland en West-Antarctica, en de daaruit resulterende
zeespiegelstijging.
Realisatie van deze doelstelling vereist een verregaande vermindering van de uitstoot van
broeikasgassen. In ons pleidooi, zie notitie op de website, gaan we in op de vraag wat dat
betekent voor de inzet van technologieën om met name de uitstoot van het belangrijkste
broeikasgas, te weten CO2, binnen aanvaardbare grenzen te houden. Behandeling van deze
vraag is van belang omdat nogal eens wordt gesteld, zeker ook in Nederland, dat dit doel met
uitsluitend een sterke stimulering van energiebesparing en van het gebruik van wind- en
zonne-energie kan worden bereikt. Anderen daarentegen bepleiten een veel breder pakket
waarin ook het gebruik van duurzaam gewonnen biomassa zit evenals het toepassen van CO2
Capture and Storage (CCS) en het verwijderen van CO2 uit de atmosfeer.
Uit de beschikbare wetenschappelijke literatuur komt als dominante conclusie naar voren dat
mondiale inzet van biomassa, CCS en ook CO2-verwijdering uit de atmosfeer (met name door
het gebruik van bio-energie waar mogelijk te combineren met CCS) al nodig is om binnen een
22
temperatuurstijging van 2 graden te blijven. In nog veel sterkere mate geldt dit wanneer de
limiet bij 1,5 graad wordt gelegd.
Een overweging daarnaast is dat je zoveel mogelijk opties moet ontwikkelen en inzetten om
eventuele tegenvallers bij de toepassing van een technologie te kunnen pareren, mits deze
opties bijdragen aan een duurzame ontwikkeling van de samenleving.
Tot voor kort waren er scenario’s die – in ieder geval voor een limiet van 2 graden - het zonder
CCS en zonder CO2 verwijdering uit de atmosfeer konden stellen. Die gingen er dan vanuit
dat de uitstoot van broeikasgassen snel zou dalen. Omdat deze emissie sindsdien mondiaal is
toegenomen en deze toename naar verwachting tot zeker het jaar2020 zal doorgaan, is voorbij
gaan aan deze twee opties niet langer meer mogelijk als we met een kans van meer dan 66%
onder de 2 graden willen blijven.
De mondiale energiescenario’s van WWF/Ecofys en Greenpeace en het nationale
energiescenario van Urgenda laten allen een aanzienlijke inzet van biomassa in de
energievoorziening zien maar geen CCS en geen CO2-verwijdering uit de atmosfeer. Dit wordt
in deze scenario’s onder meer veroorzaakt door extreme aannamen te maken over de
verbetering van de efficiency van het energiegebruik die jaar in jaar uit zou kunnen worden
bereikt.
Stel nu dat de mondiale CO2 emissie niet stijgt maar jaar in jaar uit op het niveau van het jaar
2014 wordt gehouden. Dan is, gerekend vanaf 2014, na circa 21 jaar het nog beschikbare
emissiebudget voor een 2 graden limiet (met meer dan 66% kans om dat te halen) verbruikt.
Beperking van de temperatuurstijging tot maximaal 1,5 graad met eveneens een kans van
meer dan 66% impliceert dat al na circa 6 jaar (dus in het jaar 2020) het nog resterende
emissiebudget is verbruikt. Dit laat zien dat we wereldwijd met een levensgroot en uiterst
urgent vraagstuk hebben te maken.
Tot nu toe bedraagt de efficiencyverbetering die mondiaal wordt bereikt niet veel meer dan 1%
per jaar. De Global Energy Assessment, die in 2012 is gepubliceerd, gaat uit van een
maximaal haalbare efficiëntieverbetering van 2,4% per jaar. Zou dit worden gerealiseerd, dan
23
zou de stijging van het mondiale energieverbruik tussen 2010 en 2050 tot ongeveer 50%
kunnen worden beperkt. De scenario’s van Greenpeace en WWF gaan uit van circa 4%
efficiëntieverbetering per jaar, met als gevolg dat het mondiale energieverbruik in hun
scenario’s in 2050 zo’n 20% lager ligt dan in 2000. In de praktijk zijn we – wereldwijd
gemiddeld - helaas nog ver verwijderd van 2,4% efficiëntieverbetering per jaar, laat staan van
4% per jaar. In Europa streven we thans een efficiencyverbetering van 1,5% per jaar na maar
zelfs dit getal blijkt in Nederland in de praktijk moeilijk realiseerbaar.
CCS kan worden gezien als een internationaal bewezen technologie die bij de winning en het
gebruik van koolwaterstoffen kan worden ingezet om de uitstoot van CO2 verregaand te
beperken. De toepassing van CCS technologie brengt aanzienlijke kosten met zich mee. Ook
vergt het energie. Vrijwel alle duurzame (‘sustainable’) energiescenario’s voor het jaar 2050
komen echter tot de conclusie dat inzet van de CCS technologie – als derde optie, naast
energiebesparing en hernieuwbare energiebronnen - noodzakelijk is om beneden twee graad
temperatuurstijging te blijven. Nog veel sterker geldt dit als we de stijging tot maximaal 1,5
graad willen beperken.
De meeste studies komen bovendien tot de conclusie dat we aanvullend ook technieken
moeten inzetten om een teveel aan CO2 in de lucht er weer uit te halen. De belangrijkste optie
hiervoor is het combineren van CCS met toepassingen van bio-energie (BECCS).
De hoeveelheid biomassa die in klimaatvriendelijke energiescenario’s wordt ingeze t is
doorgaans gelijk aan of wat groter dan de hoeveelheden die in de scenario’s van WWF,
Greenpeace en Urgenda worden gebruikt. In de meeste gevallen is dat binnen de grenzen van
wat naar verwachting op duurzame wijze kan worden gewonnen.
Er kleven risico’s aan grootschalige toepassing van zowel bio-energie als CCS, maar deze zijn
met een grote waarschijnlijkheid hanteerbaar door scherpe eisen te stellen aan de
duurzaamheid van biomassa en het ondergronds opslaan van CO2. Ook moeten ze worden
gezien in het licht van de risico’s die kleven aan het overschrijden van de 1,5 of 2 graden
grens.
24
Specifiek voor Nederland geldt dat de mogelijkheden voor winning van hernieuwbare energie,
waaronder zonne-energie, minder groot zijn dan voor de wereld als geheel. Nederland zal dus
veel oog moeten hebben voor de import van hernieuwbare energie, voor de toepassing van
CCS bij het gebruik van koolwaterstoffen en voor ‘negatieve emissies’ als we het klimaat-
vraagstuk ook in ons land met de in Parijs afgesproken inzet willen adresseren.
25
ECN – Ton van Dril
In relatietherapie met de zware industrie (DRAFT)
Om het doel van het Parijse Klimaatakkoord te realiseren zal ook de zware industrie radicaal
moeten verduurzamen. Omdat het grootschalige koolstof-intensieve processen betreft kun je
niet volstaan met eenvoudige en geleidelijke aanpassingen. Veel belemmeringen hebben die
ingrijpende verduurzaming tot nu toe in de weg gestaan. In de discussies over de vereiste
aanpak leidt dat tot onbegrip en weerstand. Dit paper is een pleidooi om in dialoog met de
industrie te gaan om begrip te kweken en weerstanden te overwinnen. Zowel industrie als
publiek en overheid hebben daarbij wat te leren en bij te dragen aan de oplossingen.
Verduurzaming van de energievoorziening begint langzaam van de grond te komen.
Elektriciteitsproductie is een voorloper. In 2020 wordt ongeveer een derde opgewekt uit
hernieuwbare bronnen. Wind- en zonne-energie kunnen nog fors uitgebreid worden en
potentieel de totale elektriciteitsvraag dekken. Energie neutrale gebouwen worden nu
gerealiseerd. Woningen kunnen nu worden gerenoveerd volgens het “nul op de meter”-
concept, zonder aardgas te stoken. Het aanbod van uitstootvrije elektrische auto’s groeit. Het
gaat allemaal nog niet hard genoeg, maar de techniek is beschikbaar en wordt snel
volwassen.
In de industrie worden energie- of klimaatneutrale technieken nog niet toegepast op een
schaal vergelijkbaar met de andere sectoren. Meer dan een kwart van de nationale CO2-
uitstoot is afkomstig van de Nederlandse industrie. Verduurzaming van het energiegebruik van
de industrie is dus een essentieel onderdeel van elk scenario dat een energietransitie of sterke
broeikasgasreductie beoogt. Het grootste deel van het energieverbruik en de uitstoot zit bij
circa 80 bedrijven: de zware industrie. Hier worden vooral basismaterialen geproduceerd:
kunststoffen, basischemicaliën, motorbrandstoffen, staal, cement, zetmeel, suiker, papier, glas.
De industrie zit zeker niet stil. De acties zijn nu vooral gericht op het nog zuiniger maken van
de bestaande processen of het beter gebruiken van de restwarmte. Voor ingrijpende
verduurzaming zijn echter ook alternatieve processen nodig die werken met hernieuwbare of
26
gerecyclede grondstoffen, koolstofvrije elektriciteit en warmte en afvang en opslag van CO2.
Hoe komt het dat de zware industrie nog niet zo ver is?
De zware industrie heeft lagere energieprijzen en stelt hogere rendementseisen dan
huishoudens. Dat is onderdeel van de internationale economische context waarin de sector
functioneert. Maar dat leidt tegelijk tot een grote maatschappelijke scheefgroei bij
energiebesparing: om een kuub aardgas te besparen is het voor huishoudens acceptabel om
tot ongeveer vijf euro te investeren. In de zware industrie houdt dat vaak al op bij zo’n vijftig
cent. Daardoor komen allerlei zinvolle energiebesparingsplannen minder snel tot een
realisatie. Met relatief weinig geld kun je die plannen wel over de streep trekken en veel extra
besparing bereiken.
Hebben we die zware industrie wel nodig? Jazeker, voor talloze producten zijn basismaterialen
in verschillende vormen nodig. Denk alleen al aan het gebruik van staal voor windenergie of
glas voor zonnepanelen1.
Hoe dan het probleem aanpakken? Allereerst met minder materiaal gebruiken, door slim
ontwerp, deeleconomie en marktplaats. Bereid zijn om onduurzame producten te verbieden.
Daarna zo hoogwaardig mogelijk recyclen. Consumentenproducten worden nu wel duurzamer
gemaakt. Dat een product gerecycled kan worden, betekent nog niet dat het bij alle afnemers
ook gebeurt. Ook al vindt recycling plaats, zoals bij de meeste producten van staal, glas en
papier, dan is daar evengoed nog veel energie voor nodig. Dagelijks komen er ook weer
nieuwe producten bij, soms verre van duurzaam ontworpen. Het tempo waarin
consumentenproducten echt verduurzamen is te laag. Het heeft nu vaak een vrijwillig karakter,
het wordt vooral aan goedwillende producenten en consumenten overgelaten2. Het is ook
moeilijk te verplichten op productniveau, puur vanwege de enorme diversiteit3.
1 Om met zon-PV en windenergie de totale elektriciteitsvraag te dekken in 2050 heb je een glasfabriek nodig zoals welke recent in Tiel gesloten is. Circa 3%
van de jaarlijkse staalproductie van Tata Steel is nodig voor windparken. Vooral bij zon-PV wordt al veel aandacht besteed aan materiaalefficiency. 2 Rijksbrede programma Circulaire Economie, september 2016, I&M 3 De Europese Ecodesign richtlijn dekt slechts enkele tientallen producten, meest elektrische apparaten. Daarbij gaat het voor al om energieverbruik, er is
nog geen sprake van circulaire materiaalstromen of CO2-neutraliteit.
27
Om de klimaatambities te halen volstaat een aanpak aan de kant van de producten niet. Ook
voor de grootschalige processen moeten alternatieven worden ontwikkeld, geeft de industrie
inmiddels ook zelf aan4. Algemene prijsprikkels, zoals het Europese emissiehandelssysteem
(ETS) of een CO2-belasting zijn daarvoor niet voldoende. Dat is internationaal niet met
voldoende effect te organiseren. Om doorbraken te realiseren is gerichte subsidie nodig,
vergelijkbaar met de SDE+ voor hernieuwbare energie. Bij een dergelijk instrument voor de
zware industrie horen duidelijk afspraken over prestatie en transparantie. Maar ook over
langdurige steun bij het ontwikkelen van technologie.
Een dergelijke benadering heeft aantrekkelijke kanten voor de Nederlandse economie, en het
past goed in het verlengde van de Energiedialoog: de Energieagenda. Maar voordat alle
partijen aan tafel gaan voor een Nationaal duurzaamheidakkoord zijn er nog wel wat stapjes
nodig om belemmeringen op te lossen:
Met subsidie kun je concurrentienadelen omzeilen, maar er moet wel vertrouwen komen
van investeerders in de continuïteit en consistentie van beleid.
De zware industrie is invloedrijk en heeft grote gevestigde belangen hetgeen grondige
vernieuwing in de weg staat. De overheid is op haar beurt behoedzaam om de industrie
voor grote uitdagingen te plaatsen en gevoelig voor werkgelegenheid. Het publiek ziet
de industrie al gauw als grote vervuiler: bouwen aan nieuw vertrouwen is nodig.
De zware industrie is terughoudend met het lopen van technologische risico’s. Nieuwe
technologie wordt op kleine schaal apart ontwikkeld en stap voor stap opgeschaald. Dat
is een zaak van de lange adem en van vallen en opstaan. Ook daarvoor is langdurige
steun nodig.
De industrie is terughoudend om kennis te delen en resultaten transparant te maken.
Dat is echter wel nodig voor maatschappelijk draagvlak en dat moet dus opgelost
worden.
Steunbeleid van de overheid voor de industrie ligt gevoelig, vooral als het om grote
uitgaven gaat aan een beperkte groep bedrijven. Ook het Brusselse
mededingingsbeleid en internationale handelsverdragen maken overheden
4 VEMW, Samen op weg naar minder, juni 2016
28
terughoudend om de eigen industrie te steunen met verduurzaming. Tegenover de
ambtelijke terughoudendheid kan de regering leiderschap tonen, los van politieke kleur.
Welke stappen kunnen deel uitmaken van deze relatietherapie tussen zware industrie, publiek
en overheid?
Partners moeten openstaan voor de therapie, willen werken aan een betere
verstandhouding tussen industrie, publiek en overheid. Ze moeten overtuigd zijn van de
noodzaak dat er wat moet veranderen in de relatie. Het publiek moet zich realiseren dat
de zware industrie nodig is en niet eenvoudig met nationale regels of heffingen is om te
vormen. De zware industrie dient zich op haar beurt te realiseren dat haar niet-
duurzame productie een maatschappelijk probleem is. Ze moet stappen willen zetten
om dat probleem op te lossen om niet haar legitimiteit te verliezen. De overheid moet
zich realiseren dat er meer nodig is dan een faciliterende rol.
De partners moeten duidelijk en eerlijk zijn over hun intenties en angsten. Bespreek het
realisme van een fossiel complot en de vernietiging daarvan.
Wees bereid te leren over hoe gedragskeuzes worden gemaakt, besluiten worden
genomen, standpunten worden ingenomen. Het lage tempo van verduurzaming is niet
zozeer onwil, maar de industrie heeft te maken met belemmeringen, die samenhangen
met de inrichting van de markteconomie. Daartegenover staat dat ook een
milieubewuste consument lang niet altijd kiest voor het meest duurzame product.
Dat betekent dat partners ook bereid moeten zijn zich daarin aan te passen. Tegenover
langdurige subsidie voor innovatietrajecten en uitrol moet ook de bereidheid staan om
af te stappen van hoge rendementseisen en transparant te zijn over technologie,
reductie-effecten en kosten. De consument moet bereid zijn hiervoor een hogere prijs te
gaan betalen, via de productprijs of de belasting.
Tenslotte moeten we ook rekening houden met wat dat allemaal kan losmaken! We
moeten ons uiteindelijk ook laten verrassen welke oplossingen boven komen drijven:
lokaal of mondiaal, groot- of kleinschalig, eenvoudig of ingrijpend, aantrekkelijk of
noodzakelijk.
29
ENECO – Ron Wit
Urgenda-doel haalbaar zonder maatschappelijke kosten
Met een slim samengesteld pakket van CO2-reductiemaatregelen kan per saldo zonder
maatschappelijke kosten worden voldaan aan de Urgenda-uitspraak. Het sluiten van één
of twee nieuwe kolencentrales alsmede CO2-afvang (CCS) in de industrie maken deel uit
van dit meest kosteneffectieve pakket.
Als ervoor gekozen wordt om alleen de twee jaren negentig kolencentrales te sluiten,
maar niet één of twee van de nieuwe kolencentrales, dan zijn veel duurdere alternatieve
maatregelen noodzakelijk om de Urgendadoelstelling te halen. De maatschappelijke
kosten bedragen dan jaarlijks zo’n 400 tot 600 miljoen euro en de kosten voor
huishoudens stijgen dan met 50 tot 80 euro per jaar. Dit blijkt uit onderzoek van CE
Delft, in opdracht van European Climate Foundation (ECF) en Eneco.
In de Urgenda-uitspraak is bepaald dat Nederland in 2020 de uitstoot van broeikasgassen
moet beperken tot 25% ten opzichte van het niveau in 1990. Om de doelstelling van 25%
CO2-reductie in 2020 te halen, is een extra broeikasgasreductie nodig van 15 miljoen ton. Het
kabinet heeft op 9 april jl. aangegeven dat dit najaar wordt besloten welke concrete CO2-
reductie-maatregelen moeten worden genomen om de Urgendadoelstelling te halen. Als
mogelijke maatregelen noemt het kabinet de sluiting van de twee oude jaren negentig
kolencentrales en het intensiveringspakket van het Energieakkoord.
CE Delft komt met een aantal bevindingen en aanbevelingen over hoe de Urgendadoelstelling
zo kosten effectief mogelijk wordt bereikt:
De door het kabinet voorgestelde maatregelen (o.a. Energieakkoord, CCS ROAD en
sluiting twee jaren ’90 centrales) zijn niet voldoende om aan de Urgendadoelstelling te
voldoen. Dit voorgestelde pakket van het kabinet leidt tot een CO2-reductie van 5 tot 8
miljoen ton terwijl een reductieopgave van 15 miljoen ton nodig is. Dit betekent dat zelfs
30
als de twee jaren ’90 kolencentrales voor 2020 worden gesloten, de resterende opgave
om te voldoen aan de gerechtelijke uitspraak zo’n 7 tot 10 miljoen ton bedraagt.
CE Delft heeft alle in 2020 realiseerbare maatregelen in een kostencurve met
reductiepotentieel gezet om vast te stellen wat het meest kosteneffectieve pakket is om
de resterende CO2-reductie opgave van 7 tot 10 miljoen ton in te vullen. 3 miljoen ton
CO2-reductie kan worden gerealiseerd met maatregelen die niets kosten of zelfs geld
opleveren. Het gaat dan om energiebesparingsmaatregelen in de industrie,
gedragsmaatregelen in het verkeer en maatregelen in de landbouwsector.
Naast deze rendabele maatregelen, zijn CO2-afvang en opslag (CCS) in de industrie
(kosten 24 euro per vermeden ton CO2) en sluiting van één of twee van de nieuwe
kolencentrales (kosten 29 euro per vermeden ton CO2) de goedkoopste maatregelen
om aan de resterende Urgenda-opgave te voldoen.
Indien ervoor gekozen wordt om alleen de twee jaren negentig kolencentrales te sluiten,
maar niet één of twee van de nieuwe kolencentrales, dan zijn veel duurdere alternatieve
maatregelen noodzakelijk om de Urgendadoelstelling te halen. Voorbeelden van deze
duurdere maatregelen zijn volgens de CE-studie: biomassa in stadsverwarming, een
kilometerheffing voor het verkeer en rantsoenaanpassingen bij melkvee. Als dit
alternatieve duurdere pakket wordt doorbelast aan de huishoudens, bedragen de
jaarlijkse meerkosten per huishouden zo’n 50 tot 80 euro per jaar.
Met deze studie willen ECF en Eneco een actieve bijdrage leveren aan het publieke debat
over de vraag hoe tegen de laagste kosten invulling kan worden gegeven aan de rechterlijke
uitspraak om 25% CO2 te reduceren in 2020. Beide organisaties zijn overigens van mening dat
zonder de Urgenda-zaak ook een doel van 25% CO2-reductie in 2020 noodzakelijk is om op
koers te blijven van de mondiale klimaatafspraken die gemaakt zijn in Parijs.
31
Gasunie – Hans Coenen
Gasunie: Verkenning 2050 - een toekomstbeeld
Het is 2050. Nederland gebruikt aanzienlijk minder energie dan in 2015. Kolen en olie worden
als te vervuilend beschouwd en zijn uit de samenleving verdwenen. Door isolatie van
woningen, toepassing van efficiënte technieken in de industrie, de bebouwde omgeving, en de
mobiliteit is de energievraag met ruim 40% gedaald ten opzichte van 2015. De CO2-uitstoot in
de energiesector is verwaarloosbaar, waarmee wordt voldaan aan de ambitie om de
energiesector in Nederland in 2050 volledig CO2-neutraal te maken.
Woningen en andere gebouwen zijn in 2050 zeer goed geïsoleerd. Ze worden vaak (via
warmtenetten) verwarmd met geothermie en restwarmte. In nieuwbouwhuizen worden
elektrische bodem-warmtepompen toegepast. In oudere huizen worden hybride
warmtepompen (luchtwarmtepomp met HR-ketel) gebruikt, en blijft (groen) gas gebruikt
worden. Het aantal elektrische apparaten in huishoudens is in 2050 fors toegenomen, maar
door aanzienlijke efficiencyverbeteringen is de elektriciteitsvraag voor verlichting en apparaten
ongeveer gelijk aan het niveau in 2015.
De industrie gebruikt in 2050 door toepassing van best beschikbare technieken ruim 45%
minder energie dan in 2015. De omvang van de industriële sector in Nederland in 2050 is
vergelijkbaar met 2015.
Personenauto’s rijden in 2050 volledig elektrisch, waardoor ook in deze sector duurzame
energiebronnen kunnen worden ingezet. Voor vrachtwagens is overschakelen naar volledig
elektrisch geen optie. Vrachtwagens zullen daarom in 2050 (grotendeels) op biobrandstoffen
rijden.
De eigen duurzame elektriciteit komt in 2050 grootschalig vanaf de ondiepe Noordzee, die zich
heeft ontwikkeld tot de grootste windlocatie in Europa. Decentrale elektriciteit wordt eveneens
op grote schaal geproduceerd (zonne- elektriciteit). In 2050 bevinden zich op elk gebouw in
Noordwest-Europa zonnepanelen. Bovendien wordt ‘nutteloze’ publieke ruimte (langs
32
snelwegen, bij vliegvelden, enz.) zoveel mogelijk gebruikt als locatie voor zonnevelden. Deze
decentraal geproduceerde duurzame elektriciteit wordt aangevuld met een beperkte
hoeveelheid elektriciteit uit windparken op het land.
Met name in de zomer wordt veel niet direct bruikbare zonne- en wind-elektriciteit
geproduceerd. De elektriciteits- en gasinfrastructuur is zo ingericht, dat deze elektriciteit kan
worden omgezet in waterstof (P2G) om elders te worden benut of te worden opgeslagen,
zodat het op een later tijdstip gebruikt kan worden. Opslag in accu’s is voor een deel van de
niet direct bruikbare elektriciteit mogelijk, en kan dienen ter overbrugging van dag/nacht
onbalans. Daarnaast kan elektriciteit worden omgezet in warmte (P2Heat) voor zowel lage als
ook hoge temperatuurwarmte. Gebruik van de allerhoogste pieken aan elektriciteitsproductie is
niet rendabel, deze pieken worden daarom niet gebruikt.
Biomassa is een schaars goed waarmee zorgvuldig moet worden omgegaan. Via de
Nederlandse havens komen in 2050 grote hoeveelheden biomassa naar Nederland die
worden ingezet volgens het principe van cascadering. Een deel wordt niet- energetisch
gebruikt als grondstof in (tussen) producten, de rest wordt omgezet in energiedragers die
kunnen worden opgeslagen en worden ingezet op momenten dat te weinig andere duurzame
energiebronnen beschikbaar zijn. Dit betreft bijvoorbeeld groen gas of biobrandstoffen voor
mobiliteit. Verder wordt biomassa in de vorm van bio-LNG en groen pijpleidinggas uit regio’s
zoals Scandinavië en Oost- Europa geïmporteerd.
Op plaatsen waar restwarmte en/of diepe geothermie beschikbaar is en lokaal via
warmtenetten aan de markt beschikbaar kan worden gesteld, speelt deze vorm van energie
een belangrijke rol in de warmtevoorziening voor woningen, utiliteits-gebouwen en voor de
tuinbouw. Initieel zal de nadruk op restwarmte liggen, maar rond 2050 zal geothermie de
belangrijkste warmtebron voor warmtenetten zijn. Voor de piekvraag is (groen) gas
beschikbaar.
Het variabele aanbod van duurzame elektriciteit uit zon en wind moet op de vraag naar
elektriciteit worden afgestemd. Niet alleen op jaarbasis, maar ook op uurbasis of korter moeten
vraag en aanbod met elkaar in balans zijn. Typisch tijdens windstille winterweken, maar ook op
33
grauwe of mistige dagen wanneer het aandeel zon en wind onder een bepaald niveau zakt, is
er onvoldoende aanbod aan elektriciteit uit wind en zon, en wordt (bij voorkeur groen) gas
bijgeschakeld voor elektriciteits-productie. De inzet van aardgas gebeurt in 2050 alleen als er
geen andere opties meer zijn.
De industrie behoeft grote hoeveelheden energie voor de opwekking van
hogetemperatuurwarmte. Duurzame elektriciteit en geothermie bieden hiervoor onvoldoende
oplossing. Biomassa, waterstof en groen gas kunnen een oplossing bieden, maar hiervan is
ook in 2050 nog onvoldoende beschikbaar om de industrie volledig te verduurzamen. Om de
uitstoot van CO2-zoveel mogelijk te vermijden wordt aardgas als minst vervuilende fossiele
brandstof ingezet. De industrie wordt beleverd door een mix van groen gas en aardgas,
waarbij CO2-emissies zoveel mogelijk afgevangen en opgeslagen worden. CO2- emissies bij
omzetting van biomassa naar groen gas worden eveneens afgevangen en opgeslagen, wat
leidt tot negatieve CO2-emissies. Lege gasvelden (op zee) worden in 2050 benut voor de
opslag van CO2 die vrijkomt bij de verbranding van (aard)gas.
Als gevolg van vaak overvloedig beschikbare elektriciteit worden in 2050 nog nauwelijks
grootschalige industriële WKK-installaties gebruikt. Alleen in de tuinbouw en de bebouwde
omgeving wordt nog beperkt gebruik gemaakt van flexibele WKKs.
Op nationaal niveau is sprake van verregaande systeemintegratie en zijn gas, warmte en
elektriciteit maximaal met elkaar vervlochten via onder andere Power-to- Gas (P2G), Power-to-
Heat (P2Heat), hybride warmtepompen, elektriciteitscentrales (centraal en in de wijk) en gas
voor de piekvraag van warmtenetten. Hierdoor heeft Nederland ook in 2050 een zeer solide en
betrouwbare energie-infrastructuur, waarbij veranderingen in de aanvoer of de productie van
energie, of technische storingen, gemakkelijk binnen het systeem (elektriciteit, gas, warmte)
kunnen worden opgevangen. Het Nederlandse elektriciteitsnet is daartoe verder uitgebouwd in
pentalateraal verband, en het vormt - net zoals het gasnet - een geheel met omringende
landen. De netten worden gezamenlijk met de andere Europese landen beheerd, energie
stroomt vrijelijk door geheel Europa en aangrenzende gebieden. Dankzij koppeling met de
Zuid-Europese netwerken kan zuidelijke zonnestroom naar Noord-Europa stromen. Waterstof,
34
via zonne-energie geproduceerd, wordt vanuit Noord-Afrika ingevoed in het Europese
energiesysteem.
Door prijsprikkels worden burgers en bedrijven dagelijks gestimuleerd energie te besparen en
de energievorm te kiezen die het meest beschikbaar is. Mede hierdoor wordt verspilling van
beschikbare energie zo veel mogelijk voorkomen.
Het gastransportnet transporteert in 2050 aanzienlijk minder gas dan in 2015, maar vormt nog
altijd de ruggengraat voor een ongestoorde energievoorziening. De rol van gas verschuift
daarbij meer naar het leveren van flexibiliteit. Volgens een eerste analyse bedraagt het
gasverbruik in Nederland in 2050 circa 133 TWh, en bestaat uit een mix van aardgas (35
TWh), groen gas (65 TWh) en waterstof uit P2G (33 TWh). Dit is een forse daling (-68%) ten
opzichte van het huidige gasverbruik. Maar in perioden van hoge energievraag en weinig
aanbod van duurzame energie (zon, wind) kan veel gas worden getransporteerd en, indien
nodig, in elektriciteit of warmte worden omgezet.
De capaciteitsvraag van gas daalt veel minder snel dan de volumevraag, omdat de rol van gas
verschuift van bulk naar flexibiliteit. De capaciteit voor gas blijft daarbij nodig om (weliswaar
minder) gas op maat te kunnen leveren.
35
Greenpeace – Joris Thijssen
Greenpeace is een van de grootste en bekendste
milieuorganisaties ter wereld. Met eigenlijk maar één doel: we willen onze aarde beschermen.
Onze campagnes zijn aansprekend en vaak succesvol. Greenpeace verrast, we hebben
humor en we zijn niet bang. We zullen nooit geweld gebruiken, daar worden we op getraind.
Maar we maken het milieuvervuilers wel enorm lastig.
Oplossingen voor milieuproblemen zijn soms heel eenvoudig. Je moet er maar op komen én je
moet het willen. Greenpeace laat zien dat het kán: schone energie, zeereservaten, sterke
bossen, mode zonder gif en duurzame landbouw.
Wereldwijd steunen vele donateurs de milieucampagnes van Greenpeace. Talloze vrijwilligers
zetten zich voor ons in. Samen bereiken we grote successen voor het milieu. Drie
voorbeelden: de gevaarlijkste chemische stoffen zijn wereldwijd verboden, de commerciële
walvisjacht mag niet meer en Antarctica is beschermd tegen mijnbouw.
Schone energie
Samen kunnen we de desastreuze gevolgen van klimaatverandering tegengaan. Dat toont
Greenpeace met onafhankelijke wetenschappers aan in een haalbaar en betaalbaar
energiescenario. De oplossing: inzetten op schone energie uit bijvoorbeeld zon, wind en water,
in combinatie met slim energiegebruik. Kernenergie en vervuilende kolencentrales zijn in dit
scenario overbodig.
Het probleem: klimaatverandering
De aarde heeft altijd warmere en koudere periodes gekend. De situatie waarin we nu leven is
echter anders: wij mensen blijken in staat om klimaatverandering flink te beïnvloeden door op
grote schaal fossiele brandstoffen te verbranden. We moeten nu onze wereldwijde CO2-
uitstoot terugdringen. Alleen dan kunnen we de temperatuurstijging nog beperken tot 2 graden
Celsius. Volgens het Internationaal Energie Agentschap is dat de maximale grens is om
catastrofale klimaatverandering te voorkomen.
36
Grote gevolgen, nu en later
Klimaatverandering is geen probleem van de toekomst. Nu al veroorzaakt de opwarming van
de aarde schade aan ecosystemen en vallen er slachtoffers. Gletsjers smelten, poolijs
verdwijnt, de zeespiegel stijgt, koraalriffen verbleken en hevige droogten veroorzaken honger
en oorlog.
Fossiele vervuilers: steenkool en (Noordpool)olie
Als we alle overgebleven fossiele brandstoffen opstoken, wordt de planeet onleefbaar. De
overgang naar duurzame energie is dringender dan ooit. Toch speuren machtige oliegiganten
naar nieuwe voorraden in de meest kwetsbare gebieden ter wereld. De Noordpool is een van
die gebieden. Gazprom aast op de olie onder het ijs. Een gevaarlijke onderneming met grote
risico’s op ongelukken. De barre weersomstandigheden maken het onmogelijk om de
eventuele vervuiling weer op te ruimen. Nog een grote vervuiler is steenkool. Toch gaat
wereldwijd de bouw van nieuwe kolencentrales gewoon door. In Nederland gaan drie nieuwe
kolencentrales open. Deze centrales stoten soms per stuk evenveel CO2 uit als 2 miljoen
auto's. Wel lijkt in bijvoorbeeld China de grootste piek in het bouwen van nieuwe centrales
achter de rug en daalt daar het kolenverbruik.
Kernenergie is geen optie
Kernenergie is geen duurzaam alternatief. De techniek is duur en brengt een enorm risico met
zich mee. Tsjernobyl en Fukushima zijn nog steeds niet hersteld van de rampen die daar
plaatsvonden. Zelfs als alles goed gaat, leveren kerncentrales een enorme berg
hoogradioactief afval op dat niet veilig opgeslagen kan worden. Dat kernafval ook nog eens als
grondstof kan worden gebruikt voor kernwapens, is een beangstigend scenario.
Veeteelt en klimaatverandering
Wereldwijd stijgt de vraag naar en productie van dierlijke producten. Dat is simpelweg niet
houdbaar. Ook bij de teelt van landbouwgewassen en het houden van vee komen grote
hoeveelheden CO2, methaan en lachgas vrij. Deze gassen dragen aanzienlijk bij aan de
opwarming van de aarde. Vlees en zuivel zijn de grootste boosdoeners.
37
Met deze 5 positieve ontwikkelingen zijn we op weg naar een nieuwe wereld
1. Zonne-energie is niet meer te stoppen
2. Windenergie gaat keihard
3. De elektrische auto zoeft lekker door
4. Slimme wetenschappers en ondernemers met groen hart
5. We eten minder vlees
Update Energy [R]Evolution Scenario: Volledig CO2-vrije energievoorziening in 2050
technisch én economisch mogelijk
Publicatie - 21 september, 2015
Greenpeace heeft een update gemaakt van haar Energy [R]Evolution Scenario. Samen met
het Duitse Instituut voor Lucht en Ruimtevaart laten we zien dat een volledig CO2-vrije
energievoorziening in 2050 technisch én economisch mogelijk is. Het scenario laat ook de
haalbare tussenstappen zien voor 2020, 2025, 2030 en 2040.
Ook als de welvaart in landen China, Brazilië en India sterk toeneemt, kan de CO2-uitstoot in
2030 afnemen van 30 naar 20 gigaton. Voor de EU komt het scenario uit op 56 procent CO2-
reductie in 2030 (doel EU: -40%) en 44% schone energie (doel EU: 27%). De huidige EU-
doelen zijn -40 en 27 procent. Er is dus flink meer ambitie nodig als we gevaarlijke
klimaatverandering willen tegengaan.
De nieuwe studie wijst verder uit dat de kosten van dit energiescenario uiteindelijk lager
uitpakken dan het lagere en minder ambitieuze referentiescenario. Het levert ook veel meer
banen op: alleen al in de zonne-industrie zullen meer mensen werkzaam zijn dan nu in de hele
kolensector. Tot 2030 komen er wereldwijd 17,5 miljoen banen bij in de zon- en windsector.
In het scenario wordt een voor een afscheid genomen van fossiele brandstoffen: eerst
bruinkool en kernenergie, dan kolen, dan olie en vervolgens ook gas. Anders dan vrijwel alle
andere energiescenario’s is er geen ruimte voor kernenergie en wordt biomassa spaarzaam
ingezet.
38
KVGN – Jan Willem van Hoogstraten
REACTIE KVGN NAAR AANLEIDING VAN ENERGIERAPPORT
19 januari 2016
Inzet van gas wordt maatwerk
Nederlandse gasvereniging KVGN steunt kabinetsvisie Energierapport
Het kabinet kiest in het Energierapport voor een noodzakelijk en realistisch traject op weg naar
een CO2-arme energiehuishouding in 2050. Dat stelt Gertjan Lankhorst, voorzitter van KVGN,
waarin vertegenwoordigers van de Nederlandse gassector zijn verenigd. “Het kabinet benadert
de energietransitie vanuit het totale systeem. Het is voor iedereen duidelijk dat de
energievoorziening zal veranderen. KVGN steunt die transitie en wil zijn kennis en kunde
inzetten om de transitie te helpen realiseren, en ook het energiesysteem betrouwbaar en
betaalbaar te laten zijn. Dat is de bijdrage die wij als gassector kunnen bieden”, aldus
Lankhorst.
Volgens hem moet worden toegewerkt naar een flexibel systeem waar aardgas wordt ingezet
op die plekken waar vooralsnog geen duurzamere alternatieven voorhanden zijn, zodat
toekomstige opties mogelijk blijven voor bijvoorbeeld de toepassing van hernieuwbaar gas,
zoals groen gas en waterstof. Hij vindt het verstandig dat het kabinet kiest voor een
dialoogperiode om uiteindelijk in goed overleg tot een serie beleidskeuzes te komen “Wij zullen
als gassector hieraan graag onze bijdrage leveren. Wij onderschrijven de visie van het kabinet
dat de nationale gasvoorraden, inclusief de verdere winning uit marginale gasvelden,
belangrijk blijven voor een betrouwbare en ook onafhankelijke energievoorziening. We moeten
blijven werken aan het minimaliseren van de negatieve effecten van gaswinning. Daar waar
effecten onvermijdelijk zijn, moeten deze lokaal gecompenseerd worden.”
39
Volgens Lankhorst hebben gasvormige energiedragers een logische plek in een schone
energievoorziening: “De sleutelwoorden zijn maatwerk en innovatie. In onze sector wordt volop
gekeken naar de inzet van groen gas uit biomassavergassing. De ontwikkeling van hybride
warmtepompen voor huishoudens is een ander voorbeeld. In nieuwe woonwijken zal gas niet
altijd meer nodig zijn, terwijl in andere gebieden gas de beste keuze blijft. Dit geldt ook voor
het vrachtverkeer over weg en water. Hier kan de inzet van vloeibaar aardgas (LNG) uitkomst
bieden. Met de toepassing van (bio) LNG worden, ten opzichte van diesel, de uitstoot van
fijnstof, CO2 en NOx emissies alsmede het geluid aanmerkelijk gereduceerd. Lankhorst
benadrukt dat de inzet van gas dus maatwerk wordt. “We noemen dit: ‘Gas op maat’. Ik denk
dat dit een uitstekende basis is voor samenwerking met vele partijen.”
40
Natuur en Milieu – Geertje van Hooijdonk
Energievisie 2035
3.000 extra windmolens in Nederland. Alle kolencentrales dicht. 90% van de woningen van het
gas af. CO2 uitstoten wordt 20 keer duurder. Deze en andere maatregelen moet Nederland
voor 2035 nemen om in 2050 fossielvrij te zijn.
Met de Energievisie 2035 brengt Natuur & Milieu als eerste organisatie in kaart welke
maatregelen de Nederlandse overheid de komende 20 jaar moet nemen om in 2050 volledig
fossielvrij te zijn. Alle maatregelen zijn met kosten én opbrengsten (vermeden kosten)
doorgerekend door Ecofys. De maatregelen leiden tot 95% duurzame elektriciteit, 67% CO2
reductie, 55% duurzame energie en 40% energiebesparing in 2035. Dit is de minimaal
noodzakelijk stap om aan de klimaatdoelstellingen van Parijs te voldoen.
Opbrengsten: jaarlijks 1,7 miljard euro
De voorgestelde maatregelen leveren Nederland netto 1,7 miljard euro per jaar op. Hierin zijn
gezondheidsbaten, werkgelegenheid en innovatie niet meegerekend. ‘Als we alles zouden
meerekenen, zouden de opbrengsten nog veel hoger zijn,’ aldus Geertje van Hooijdonk, hoofd
Energie bij Natuur & Milieu. ‘Vaststaand feit is dat de schatkist en onze eigen portemonnee
gebaat zijn bij de energietransitie.’
Overheidsbeleid: 11x sneller dan huidig beleid
De Nederlandse overheid moet haar beleid flink versnellen om de afgesproken doelstellingen
te behalen. ‘Nu is 94% van onze energievoorziening fossiel. Dat percentage moet snel
omlaag. Doen we niets extra, dan is het onmogelijk om in 2050 fossielvrij te zijn. Concrete
plannen of maatregelen voor de periode na 2023 heeft de overheid niet. Terwijl het nu alle
hens aan dek is. We moeten maar liefst elf keer sneller maatregelen nemen dan nu het geval
is,’ stelt Van Hooijdonk.
41
Belangrijkste maatregelen die de Nederlandse overheid moet nemen:
CO2 prijs van 5 naar 100 euro per ton CO2, 50 euro per ton in 2020, 100 euro per ton in
2030
90% van de woningen van het gas af tot 2035
het sluiten van alle Nederlandse kolencentrales per 2020
een masterplan voor 25.000 MW windenergie – 3.000 windmolens erbij
alle Nederlandse daken vol met zonnepanelen
Over de Energievisie 2035
Natuur & Milieu bracht in kaart welke tussenstappen Nederland in 2035 moet zetten om in
2050 fossielvrij te zijn. Het uitgangspunt voor deze Energievisie is het ‘carbon budget’: de
hoeveelheid CO2 die Nederland mag uitstoten in 2035 om binnen de 2 graden doelstelling te
blijven. De Energievisie is gebaseerd op bestaande rapporten en scenario’s. Op basis van
deze studies bepaalde Natuur & Milieu voor warmte, mobiliteit en elektriciteitsproductie hoe
deze functies zo duurzaam mogelijk kunnen worden ingevuld.
Klimaatakkoord Parijs
In het Klimaatakkoord van Parijs is de doelstelling aangescherpt naar maximaal 1,5 graad
opwarming. Willen we deze doelstelling van 1,5 graad halen, dan zijn er nog extra
maatregelen nodig boven op de stappen die N&M beschrijft. De maatregelen in de
Energievisie leiden tot realisatie van de 2-gradendoelstelling en zijn daarmee dan ook het
absolute minimum om klimaatverandering beheersbaar te houden.
42
43
NVDE – Olof van der Gaag
Beginselverklaring
Visie
De NVDE streeft naar een duurzame samenleving, met een betrouwbare, betaalbare en
schone energievoorziening over de hele keten zonder onomkeerbare en per saldo negatieve
impact op milieu, mensen en biodiversiteit. Waarin de schone-technologiesector de
concurrentiekracht van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen versterkt en daarmee de
opbrengsten voor de Nederlandse economie. Daarom kiezen we voor een volledig
hernieuwbare energievoorziening die zoveel mogelijk lokaal/decentraal wordt opgewekt in
uiterlijk 2050; voor elektriciteit, warmte en transport; door energie te besparen, efficiënt te
gebruiken en hernieuwbare energie te produceren.
Principes:
1. Tussendoelen voor milieu, hernieuwbaar en besparing Voor het bereiken van een volledig
hernieuwbare energievoorziening in 2050 in Nederland, Europa en hopelijk internationaal, zijn
er ook ambitieuze nationale tussendoelen nodig (voor 2030 en verder) die de energietransitie
versnellen; voor zowel milieu (met name CO2) maar ook voor het aandeel hernieuwbare
energie in de totale energievoorziening en de ambitie voor energiebesparing.
2. Vervuiler betaalt In de prijs voor energie dienen de externe kosten te worden opgenomen.
Dat zijn onder andere de schadekosten als gevolg van de CO2-uitstoot en andere milieu- en
gezondheidseffecten. Zolang hiervoor nog geen functionerend ‘vervuiler betaalt’ beleid is,
zullen subsidies en/of andere instrumenten (fiscaal, normen, etc.) het uitgangspunt van een
level playing field faciliteren. De volledige internalisering van maatschappelijke kosten moet
leiden tot het afbouwen van de afhankelijkheid van financiële stimulering voor hernieuwbare
energie en het ontstaan van een (betere) marktwerking.
3. Erkenning van een transitiefase met duurzaam én fossiel NVDE kiest voor de transitie die
44
moet leiden naar een volledig hernieuwbare energievoorziening. NVDE erkent dat partijen met
bestaande fossiele en nucleaire assets, deze in een afbouwend scenario zullen inzetten
tijdens de transitie. Indien hierbij strijdige belangen optreden, zal NVDE altijd kiezen voor een
afweging waarbij de transitie wordt versneld.
4. Maximale mogelijkheden bij toetreden tot de energiemarkt voor burgers en bedrijvenWe
streven naar een energiemarkt met leveranciers, producenten, aanbieders van flexdiensten of
besparingsproducten die maximaal toegankelijk zijn voor nieuwkomers, collectieven van
burgers en partijen die tot nu toe niet automatisch in de energiesector actief zijn.
5. Aandacht voor de kosten veroorzaakt bij energiegebruik en -productie De kosten van de
energietransitie kunnen door systeemkosten, zoals congestiekosten en onbalanskosten
onnodig hoog uitpakken. Het draagvlak in de samenleving voor de energietransitie kan
verminderen als er geen oog is voor efficiënte prikkels, verdelingseffecten en het voorkomen
van afwenteling. Ons principe is dat de veroorzaker betaalt, tenzij er per saldo
maatschappelijke voordelen zijn om bepaalde kosten te socialiseren, zoals
infrastructuurkosten. Een belangrijke voorwaarde voor het doorberekenen van kosten is dat de
veroorzaker de kosten voor het systeem ook effectief kan beïnvloeden en daar potentieel ook
baten aan kan ontlenen.
6. Maximale flexibilisering van de energiemarkt De verduurzaming van de energievoorziening
vergt een maximale flexibilisering van de markt. NVDE kiest voor een maximaal flexibele
inrichting van de energiemarkt, waarbij vraag- en aanbodonbalans en de piekbelasting in
netwerken efficiënt worden geregeld. Dit betekent bijvoorbeeld dat de prijs van energie voor
alle gebruikers mag fluctueren en daardoor ruimte biedt aan alle marktopties die hierop
inspelen: demand response, opslag, buffers in bijvoorbeeld elektrische auto’s, back-up vanuit
de industrie, etc.
45
7. Handhaven huidige betrouwbaarheid van het systeem De groei van de duurzame productie
en de verdere flexibilisering van de energievraag en -aanbod heeft gevolgen voor de wijze
waarop de betrouwbaarheid van de energievoorziening kan worden gegarandeerd. Het
handhaven van de balans, het voorkomen van congestie en het garanderen van de veiligheid
en leveringszekerheid, vraagt om systemen die deze volatiele productie aan kunnen en om
een klimaat waarbinnen investeringen in de ontwikkeling van deze systemen tot stand komen.
De verduurzaming van het energiesysteem gaat daarmee gepaard met het behoud van het
huidige niveau van veiligheid, betrouwbaarheid en leveringszekerheid.
8. Hernieuwbaar moet ook duurzaam zijn in de keten Ook hernieuwbare energietechnieken
en brandstoffen dienen in de keten hernieuwbaar geproduceerd en duurzaam te zijn (sociaal,
milieu, biodiversiteit). Geen enkele energievorm zal volledig zonder enige impact zijn, maar zal
per saldo wel potentieel substantiële milieuwinst moeten opleveren versus de bestaande
situatie.
9. Geen keuze tussen hernieuwbare technologieënWe maken geen keuze voor één
technologie binnen de alternatieven voor 100% hernieuwbare energieproductie, zolang door
de techniek aan de voorwaarde van duurzaamheid in de keten voldaan wordt.
10. Interne gedragsregels: transparante vereniging met gemeenschappelijk belang NVDE
staat voor een open, transparante vereniging waar de leden gezamenlijk werken aan de
versnelling van de energietransitie. Op domeinen waar commerciële belangen in de directe
relatie tussen leden aan de orde (kunnen) zijn, zal de NVDE zich neutraal of afzijdig zal
opstellen, tenzij er een beroep op bemiddeling wordt gedaan.
46
Geen pleidooi, wel aangezocht:
Shell, Healthy Planet Scenario
While of course different details are possible, we have found it useful to explore what an
optimistic pathway to a net-zero emissions world might look like in practice, realised on a
timescale even more rapid than previously published Shell scenarios and consistent with
internationally expressed aspirations for limiting climate pressures.
Achieving net-zero emissions will require a strongly supportive “macro” environment, along
with urgent and coherent international, national and local policy and technology choices, as
well as consumer choices, carbon pricing or taxation, and continuing rapid reductions in the
costs of key technologies. Economic growth must be neither too fast, so that there is time for
adjustment, nor too slow, choking funds for investment. There must be enough energy security
so that policymakers and society don’t get distracted from efforts to reduce emissions by
concerns over energy supplies, but not so much security in the form of energy over-supply that
low prices would discourage investment in new technologies and efficiency.
The most important near-term step would be a transition away from coal burning at scale for
power generation. A significant and rapid shift from coal to natural gas would not only reduce
emissions quickly and significantly at low cost but would also buy further time while the
manufacture and deployment of renewables technologies continues to grow at speed.
What follows is a scenario story, which takes the most optimistic features of our New Lens
Scenarios Mountains and Oceans and combines them with individually plausible further shifts
in policy, technology deployment, circumstances and events that might move the world onto a
new, even lower-emission trajectory, leading to an early peak in CO2 emissions and resulting
in net-zero emissions in the second half of the century as targeted in the Paris Agreement.
An accelerated net-zero scenario – beginning with Paris
Our story starts in Paris. Although the initial Nationally Determined Contributions (NDCs) are
inadequate to meet the aspiration of well below 2°C, the architecture of the Paris Agreement,
47
with its flexibility, assessment and improvement cycles, proves robust over time. Beyond
undertaking the more obvious and short-term decarbonisation actions in the first decade of its
implementation, individual governments initiate some of the longer-term reforms that
subsequently enable emissions reduction to be continued at pace beyond 2030. Public support
for these steps increases substantially, partly because social media and the growing “internet
of things” facilitate surprisingly quick shifts in social norms around personal consumption of
energy services and the type of energy used for these services.
A US-China pivot
In this scenario, a US-China pivot and EU Commission support are instrumental for global
change. The US and China leverage the Paris Agreement for an institutional framework that
enables legislation for some variants of carbon pricing to be implemented domestically,
delivering a politically powerful signal to other nations. By 2020, when the agreement fully
enters into force, carbon-pricing policies are operating in the EU, China, parts of North
America, Australia, New Zealand, several Latin American countries, South Africa and South
Korea. Although a good start, this is not yet the equivalent of a global approach to deliver
lasting change, which will take another decade to put in place.
Challenges to economic growth – and opportunities for Asia
The present period of relatively modest global economic growth and related energy demand,
combined with the expansion in new material oil and gas supplies from North American shale,
stresses the finances of countries dependent on oil revenue to fulfill their social contract,
leading to varied political responses and in some cases unrest disrupting supply. The impact of
such turbulence creates new uncertainties about security of supply. This situation sustains
global investments in a relentless efficiency drive and alternative energy deployment, as
countries do what they can to ensure their energy security.
Economic growth in Asia continues, but slows when it reaches the level of middle-income
development at which additional financial, legal and industrial reforms are necessary to sustain
progress. The associated slower growth in global energy demand allows the deployment of
new technology to catch up and prevents coal being the de-facto energy source for
development.
48
This slowdown also creates opportunities in China, where the concern of the urban middle
classes over local environmental pollution is already pushing the government to act. Old,
inefficient, coal- red facilities are increasingly replaced by highly efficient ones at a distance
from cities, alongside long-distance transmission lines. But transporting electricity this way can
be inefficient, and the large water footprint associated with using coal for power generation is
problematic for water-stressed areas in China. So the government takes further steps, most
notably accelerating the construction of additional nuclear, gas and renewable energy facilities,
such that the use of coal peaks around 2020.
While the Asian middle classes are concerned about local environmental pollution, they are
nevertheless eager to travel. Although many aspire to drive cars, this aspiration is blunted by
road congestion. Despite continued improvements to public transportation, in many cities
there is only one way to satisfy the feeling of freedom by personal transport, and that is
through scooters and motorbikes. The authorities tighten emission standards, promote
electrification and design road space to favour these two-wheelers. Better spatial planning and
significant reforms in city funding mechanisms reduce the incentives for urban sprawl, enabling
more efficient infrastructure developments, often centered around a dual energy system of
electricity and natural gas (later hydrogen). Tax-financed support encourages significant
improvements in industry, transport and building efficiency.
Energy transition in the US
In the US, more people become aware of the costs of adaptation to climate change because of
increased turbulent weather patterns and the impacts of ecological events on international
(and hence national) security, trade and investment. Insurers become wary of the financial
risks of such events, and this new awareness of risks impacts major business investment
decisions. In addition, there is growing appreciation of the contribution that inexpensive and
abundant natural gas is already making to domestic emissions reduction as it replaces coal in
power generation. The administration is able to overcome legal challenges and build on the
regulatory approach championed by the Environmental Protection Agency, which further
accelerates the transition to natural gas, while also managing fugitive methane emissions.
49
The grounds of debate about addressing climate-change shift, with the East Coast states
joining California and the West Coast states in taking the lead. These states increase their
coordination with the Canadian Western Provinces, where CCS and carbon pricing initiatives
had already begun around 2010.
Arguments highlighting the relatively modest additional costs versus the potential liabilities or
longer-term benefits of taking action to decarbonise become mainstream. State-level actions
gain momentum and enable significant emissions reductions in the US. Leading states adopt
stringent fuel-economy standards, provide attractive terms for low-carbon power, and
effectively prevent the licensing of new coal-fired stations without CCS while accelerating
early decommissioning of older plants. Under this range of pressures, and with the
experience of the early application of CCS in China and elsewhere, the dynamics within the
US coal states also change, as do the interests of the centralised utility companies, which are
increasingly squeezed. CCS is aggressively promoted as a national solution to maintaining the
competitive advantage of the US through its endowment of inexpensive coal and gas.
A world of electricity
Beginning in the 2020s, a new federal US green technology programme gathers momentum.
While it is focused on IT and smart systems, the programme also competes with China on
mass manufacturing of components and solar panels. At the high-tech end of manufacturing
on items like machinery for renewables production, China also competes with Germany. This
green technology race is intensified by a rising cost for carbon in evolving pricing systems, the
threat of border tax adjustments and a moderate pick-up in global economic growth that
stimulates rising energy prices. In this way, low-carbon innovation and technology become
new drivers of economic growth and productivity.
By 2030, the cost of solar PV combined with daily storage from batteries directly competes with
other forms of power generation in residential and service sectors. In some locations the total
cost of solar and wind power, including storage, falls below the variable cost of some coal and
gas power plants and hastens the decommissioning of older inefficient power plants. In turn,
investors who face the prospect of holding “stranded” capital in power generation successfully
50
instigate market reform such that the best existing plant is kept as back-up, and a whole new
capacity market emerges.
It is not all plain sailing for investors in wind and solar. The growing prevalence of rooftop solar
PV and other forms of distributed power- generation, like small-scale wind, means that fewer
consumers are left to cover transmission and grid costs. So utility-supplied electricity costs
rise, creating an additional incentive to invest in distributed power and creating a “bubble”. This
is not a viable long-term situation, and the energy security costs of “system back-up” when
there is insufficient sun or wind to produce enough electricity eventually needs to be either
socialised or charged back to renewable production.
The US chooses a market-based approach, and variable pricing is introduced, making wind
and solar a “normal” business. But changes in the regulatory regime also strand older wind
and solar facilities in economic terms. Nevertheless, this prompts widespread upgrading with
more efficient wind and solar technologies that also solve most of the intermittency problems.
Developing nations are stimulated to move faster
The fast pace of transformation in the US and China enables newly emerging economies to
benefit earlier from the falling costs of technology and to potentially leapfrog more advanced
economies in specific sectors.
The Indian and other governments absorb lessons from the Chinese experience in grappling
with growth, industrial restructuring and socio-environmental pressures. From an earlier stage
of economic development, the value is recognised of both encouraging market-based resource
pricing and of managing emissions, water stress, urban development and infrastructure
efficiency. Coal remains an important source of primary energy in Indian development for the
next decade, but growth in coal emissions is moderated by the opening up of natural gas
grids and the combination of low-cost distributed solar power supplemented with storage
options or low-capital, gas- red power stations to manage intermittency. As a result, Indian
emissions atten in the 2030s, a massive achievement given where India was on the
development ladder in 2016. These developments are made possible by fundamental changes
to electricity markets in India as obstacles and opposition to liberalisation are overcome.
51
The EU – a ring of cooperation
In Europe, Germany’s energy transition (Energiewende) has dramatically expanded renewable
capacity, and in 2016 solar PV and wind supply stood at 30 GW each. Germany leads a
European drive to large-scale energy-systems integration and deeper electrification of the
economy. Intermittency issues are managed progressively over time, through a more
integrated market design via public-private collaboration. Improvement in energy security is
also enabled by a growing deployment of cost-effective heat and battery storage and, later,
through the development of hydrogen energy storage, which is generated from electrolysis
when wind and solar electricity production exceeds demand. These developments, which
support hydrogen-fuelled and electric vehicles, lead to zero-emissions zones in the larger
cities.
The southern countries focus mainly on solar, while the northern countries develop wind. The
offshore wind parks of the UK, Belgium, the Netherlands, Germany and Denmark all become
interconnected via an offshore ring to balance supply with demand between countries. This
ring also allows a connection to hydro storage in Norway and Scotland. However, the real
milestone is reached when an offshore hydrogen electrolysis system is built utilising the
growing surplus electrons from those wind farms. Redundant oil and gas facilities are
repurposed for hydrogen gas storage and transport. Using electrolysis, the system is capable
of producing more than 2 million barrels of oil equivalent a day of hydrogen, greatly enhancing
energy security. Oil and gas imports continue to fall year after year as hydrogen paves the way
for large- scale application in the EU’s transportation sector. The development of new
technologies, logistics and processes proves to be an enormous economic boost.
The “easy” part of the EU energy transformation already shows results in the rst couple of
decades following Paris, when the focus is on efficiency and substitution on the supply side.
The real challenge comes in sustaining the necessary efforts to undertake large
transformations in physical infrastructure, such as switching from natural gas to electricity in
industry and integrating solar PV and district heating in buildings. These efforts require large-
scale government intervention in planning, financing and tax relief to upgrade facilities “street
by street and building by building” in a decades-long programme. Before the end of the
52
century, under pressure of large cities in pursuit of clean air, another revolution has occurred:
all cars are fuelled by electricity or hydrogen fuel cells.
Efficiency and decarbonisation go hand-in-hand with electrification. EU electricity produc-tion
more than doubles between now and the end of the century, an achievement that requires an
immense build-out of electricity transmission lines and hydrogen pipe¬lines. Because sectors
can switch demand to electricity only after the power supply is secure and affordable, the
anticipatory increase in capacity requires a new public-private collaboration in market redesign.
This collaboration allows investors to recover their pre-investments over time, as well as to
recover the costs for large-scale CCS in the power sector required to store CO2 from gas- red
back-up generation. It also paves the way for CCS on large quantities of biomass, which is
needed for offsetting emissions elsewhere in the system.
While income per capita in the EU increases by a factor of three over this period, overall
primary energy consumption remains mostly at as a result of relentless efficiency drives across
all sectors, especially in buildings, industry and passenger transport.
The share of oil and gas in the overall energy mix has fallen from 57% to around 15% and coal
from 14% to around 7%, with much being used as chemicals feedstock. In this use, the fuel is
not burnt and thus does not contribute to CO2 emissions. The non-fossil-fuel share is just
under 80%, with wind and solar delivering a third of the EU’s primary energy. Well before the
end of the century, the EU has built a digitally-enabled net-zero emissions energy system.
A better life with a healthy planet
In summary, the trajectory of global emissions is dramatically turned around in the next 20
years through a string of significant developments in key countries with attention across six
critical areas – sector-specific market reforms (emissions, investments and cost-recovery);
financial and insurance markets; efficient and integrated infrastructure (physical and IT); highly
efficient end-use applications; clean and green energy research, development and application;
and both coherent domestic policy and international coordination. Older technologies are
phased out. Countries throughout the world increasingly adopt leading standards and
53
technologies in the power, construction, building, transport, industry, services, energy
production and agriculture sectors.
In the second half of the century, with economic activity helping to fulfill the aspirations
of most of the world’s poorest people and with net-zero emissions becoming a global
reality in time to limit average warming to below 2°C, there is a better life for many and a
healthy planet.
54
Urgenda
Nederland 100% duurzame energie 2030: Het kan als je het wilt,
en: Agenda Vijf keer anders
Achterliggende berekeningen zijn door Quintel Intelligence uitgevoerd.
Doelstelling Nederland zonder CO2-uitstoot in 2030, dus in 15 jaar.
Dat gaat niet met techniek alleen maar vergt ook mentaliteitsverandering. Meer nadruk op
welzijn dan op welvaart, groei wordt anders ervaren, en gaat over verrijking in vele opzichten
in plaats van meer van hetzelfde.
Actieplan 2050 (2015) vult daar middels checklist op aan, direct en indirect energie/CO2-
gerelateerd. Checklists zijn er voor verleden, 2017, 2020, 2023, 2027, 2032, 2037 en 2050
Sturen op CO2-reductie, 6% minder in Nederland per jaar, in absolute termen.
Agenda Vijf keer anders
1. Anders wonen: 35% energie besparen (isolatie, apparaten), kantoren verbruiken 60%
minder energie, nieuwbouw vanaf 2020 energieneutraal, vanaf 2020 250.00 woningen per jaar
energieneutraal maken, mentale transitie: andere waarden en gedrag.
2. Anders van A naar B: 75% auto’s elektrisch +25% biodiesel, bioethanol, bio-cng, 45%
zwaarder vervoer elektrisch + 45% bio-CNG, rest mix biodiesel/bio=ethanol, goederenvervoer
1,5% p.j. efficiënter.
3. Anders eten: meer plantaardig, regionaal, seizoensgebonden, energiebesparing 20% mn in
kassen, resterende energievraag geothermie en wko-installaties.
4. Anders consumeren en produceren: naar een circulaire, bio-based industrie op duurzame
energie. 2% efficiencyverbetering per jaar.
55
5. Anders energie produceren: 7200 MW wind op land, 16.800 MW wind op zee, 900 MW wind
aan de kust, 24.800 MW zonne-energie, Biomassa als back-up totdat er voldoende
opslagmogelijkheden en smartgrids zijn.
Quintel Intelligence berekende met hun EnergieTransitieModel (ETM)dat het technisch gezien
mogelijk is, en onder bepaalde aannames (uit 2014) voor Nederland als geheel financieel
aantrekkelijk. Er zijn geen aannames over CO2-prijzen of beprijzing.
Er is een hoofdstuk expliciet over weerstanden, winnaars, verliezers en dilemma’s. Hoe krijg je
het voor elkaar om 250.000 bestaande woningen jaarlijks energieneutraal te maken?
Organisatorisch, financieel, qua capaciteiten? Kun je zo enorm veel nieuwe elektrische
motoren en batterijen maken, en dan ook nog helemaal recyclebaar? Wat maken AKZO, DSM
en anderen voor producten? Tata is een omsmelter geworden, maar hoe sluit je de staal- en
andere kringlopen? Komt P2G of P2L wel van de grond wanneer we overschotten aan energie
hebben?
Er zijn aannames over investeringskosten vrij gedetailleerd opgenomen, deels op basis van
interviews met deskundigen, prijsstijgingen zowel als prijsdaling. Het Quimtel-model is
comparatief-statisch, d.w.z. dat er geen transitiepaden jaar-op-jaar worden berekend.
Vanuit energetisch oogpunt consistent en vergelijkbaar met de energiebalansen van het CBS,
ook in 2030-scenario.
Kenmerken van energie-gerelateerde situatie in 2032/2037/2050:
Heeft Nederland de schoonste energievoorziening in Europa en draait voor 100% op
duurzame energie.
Heeft Nederland het meest geavanceerde openbaar vervoerssysteem in Europa, met o.a.
een light-railsysteem in de Randstad.
Wordt alle afval in sectoren zoals voeding, landbouw en industrie gebruikt als secundaire
grondstof voor energie, voedsel en/of materialen.
Is mobiliteit een dienst geworden, op maat geleverd door een mobiliteitsmakelaar.
56
Beschikken mensen over metamorfosemobielen, kleine, zelfsturende voertuigen voor één á
twee personen die uitbreidbaar zijn tot mobielen voor acht-twaalf mensen.
Zijn er 40 klimaatneutrale steden.
Staan voor de kust 25 grote windparken met elk 200 windmolens van 10 MW.
Zijn er zijn vervangers voor cement en beton die in de productie nauwelijks CO2-uitstoot
veroorzaken en gebruiken we in de bouw alleen hernieuwbare of gerecyclede grondstoffen.
Heeft Nederland een CO2-vrije energievoorziening, die robuust, betrouwbaar,
leveringszeker en betaalbaar is.
Wordt een groot deel van de energievraag van Europa via een nieuw energienetwerk
geleverd uit grote zonne-energie centrales in de Sahara en mega-windmolenparken in de
Noordzee, naast de toegenomen decentrale opwekking m.b.v. woningen, bedrijfsgebouwen
en andere oppervlakten.
Heeft Nederland een circulaire economie, gebaseerd op duurzame energie en groene
grondstoffen.
Heeft het Bruto Nationaal Product plaatsgemaakt voor het Bruto Nationaal Welzijn.
Is in Nederland een nieuwe maak- en kennisindustrie ontstaan rondom duurzaamheid met
als speerpunten: klimaatadaptief ontwikkelen, deltatechnologie, groene chemie, duurzaam
vervoer en kennis”bedrijven”.
Zijn alle huizen en kantoren kleine energiefabriekjes geworden.
Gebruiken vliegtuigen geen fossiele brandstoffen meer maar accu’s of algen.
Is de meerderheid van de Nederlanders vegetariër; rood vlees is een zeldzaamheid.
Is 10% van het landbouwareaal in gebruik voor zilte landbouw.
57
Getuigen-deskundigen
KNAW – Martijn Katan
VISIEDOCUMENT BIOBRANDSTOF
EN HOUT ALS ENERGIEBRONNEN
Effect op uitstoot van broeikasgassen
Inleiding
Het verbranden van olie, kolen en gas produceert CO2 en andere broeikasgassen. Planten
nemen tijdens hun groei juist CO2 op. De Nederlandse en EU-wetgeving stimuleren daarom
het gebruik van hout voor elektriciteitscentrales en van plantaardige biobrandstoffen (biodiesel
en bio-ethanol) voor wegvervoer. Beleidsmakers horen uiteenlopende geluiden over de
werkzaamheid van dit beleid. Dit document vat de opinie van onafhankelijke deskundigen
hierover samen. Deze samenvatting geeft alleen de hoofdlijnen; de nuances zijn te vinden in
de bronnen.1 Dit document is ook geen overzicht van de totale energieproblematiek of van
toekomstige ontwikkelingen. Het bespreekt alleen welk effect de regelgeving voor hout als
brandstof voor kolencentrales en voor biobrandstoffen voor transport heeft op de uitstoot van
broeikasgassen. Nieuwe technologieën kunnen de situatie veranderen; onderzoek daarnaar
moet doorgaan.
Hout voor elektriciteitscentrales
De EU ziet hout en houtafval als een belangrijke vorm van duurzame brandstof. Dankzij de
subsidie hierop2 neemt in Nederlandse kolencentrales het gebruik toe van hout uit de V.S. en
Canada 3. Naarmate de vraag stijgt zullen meer bossen worden gerooid.4 Dat produceert veel
broeikasgas, want hout produceert minstens evenveel CO2 als steenkool.5 Nieuw geplante
bomen kunnen deze CO2 opnemen, maar ook als voor elke gerooide boom een nieuwe wordt
aangeplant duurt het 20 tot 100 jaar tot de uitgestoten CO2 weer is vastgelegd.6 Meestook van
hout leidt niet tot innovatie en de bijdrage aan de vermindering van CO2 -uitstoot is onzeker.
58
Het is geen effectieve manier om de uitstoot van broeikasgas te verlagen.
Biobrandstof voor auto’s
De productie van bio-ethanol en biodiesel voor verkeer en vervoer kent fundamentele
problemen:
- Het gebruik van planten voor energie is ineffectief
Aardolie, gas en steenkool zijn ontstaan uit samengeperste planten en diertjes. Het zijn dus
biobrandstoffen. Het aanmaken daarvan kostte echter vierhonderd miljoen jaar, want planten
zijn heel inefficiënt in het vastleggen van zonne-energie. Planten en bomen leggen wereldwijd
slechts 0,03% van de ingestraalde zonne-energie vast.7 Om 5% van onze benzine en diesel te
vervangen door koolzaadolie moeten we heel Nederland ten noorden van de lijn Amsterdam-
Enschede met koolzaad beplanten.8 Zonnecentrales kunnen veel meer zonne-energie
vastleggen.9 Wetenschappelijk en economisch ligt de toekomst bij het directe gebruik van
zonne-energie, langs fotovoltaische of bio-organische weg.
- Er is niet genoeg goede landbouwgrond 10
Biobrandstof concurreert met voedsel11. Vanwege gebrek aan grond wordt ongerepte grond
ontgonnen zodat daar het voedsel kan worden geteeld dat door biobrandstof is verdrongen
(‘Indirect Land Use Change’ ofwel ILUC). Dit ontginnen van natuurgebieden produceert veel
broeikasgas. Dat maakt de nettowinst bij vervanging van fossiele door biobrandstof beperkt en
onzeker.12
- Biobrandstof concurreert met hoogwaardiger en urgenter gebruik van biomassa
Zogenaamd ‘afval’ moet in werkelijkheid voor een groot deel teruggegeven worden aan de
grond om de bodemvruchtbaarheid te behouden.13 Verder kan afval, en biomassa in het
algemeen, beter worden gebruikt als grondstof voor veevoer en voor hoogwaardige chemie
dan als brandstof. Door bioraffinage kunnen er eiwitten, vezels en materialen voor kunststoffen
uit worden gehaald. Alleen onbruikbare restanten worden dan verbrand. 14 Maar als gevolg
van het verplichte gebruik van biobrandstof in Europa is bijvoorbeeld gebruikt frituurvet nu
duurder dan vers vet.15 De oleochemische industrie gebruikt daarom als grondstof voor smeer-
middelen, verf en zeep geen frituurvet meer, maar palmolie. 16 Zo leidt het gebruik van
frituurvet voor biodiesel tot het rooien van oerwoud voor oliepalmen.17
59
- Fabriceren van biobrandstof kost brandstof
Grondbewerking, bestrijdingsmiddelen, kunstmest, transport en het omzetten van planten in
vloeistof kosten elektriciteit, aardgas en benzine. Daarbij gaat een deel van de Co2-winst
verloren. Als de verdringingseffecten worden meegerekend (Indirect Land Use Change, ILUC)
produceren sommige biobrandstoffen meer broeikasgas dan gewone benzine. 18 19 Het is
twijfelachtig of tweede-generatie biobrandstof uit plantenafval, gras en bomen een oplossing
biedt. Het legt beslag op vruchtbare grond en water. Het telen, transporteren en vloeibaar
maken van gras en hout kosten zelf brandstof, net als bij biobrandstof uit voedsel. 20
Biobrandstof uit algen biedt wat meer perspectief, maar de uitvoerbaarheid is onzeker.21
Conclusie
Het verbranden van hout in elektriciteitscentrales en van bio-ethanol en biodiesel in auto’s
draagt niet of nauwelijks bij aan besparing van C02-uitstoot. Daarom zijn ze niet geschikt als
middel voor de transitie naar een duurzame energievoorziening
De Europese regelgeving
De EU en Nederland stimuleren het gebruik van biobrandstof en hout. De veronderstelling is
dat daardoor automatisch het gebruik van kolen en olie vermindert, net als meer water drinken
het gebruik van frisdrank vermindert. Mensen nemen gemiddeld tot twee liter vloeistof per dag
op.22 Maar het verbruik van brandstof en elektriciteit mist zo’n natuurlijke bovengrens. Zolang
energie betaalbaar is zal het verbruik stijgen, bijv. voor airconditioning. De EU-regels staan
onbeperkte CO2-uitstoot door wegverkeer toe zolang ca. 10% van de benzine of diesel
afkomstig is uit biobrandstof; de overige 90% komt dan uit aardolie.
De volumedoelstelling van de EU voor biobrandstoffen en de Nederlandse subsidie op
meestook leiden dus niet automatisch tot reductie van CO2 uitstoot. Ze hebben daarnaast
ongewenste effecten zoals vernietiging van natuur en concurrentie met voedsel en met
hoogwaardig gebruik van biomassa. Ook zijn kostbare controlesystemen nodig om de
herkomst van brandstof en ‘afval’ te verifiëren. Dit is geen effectief systeem. Vermindering van
de uitstoot van broeikasgassen vereist directe sturing op de uitstoot zelf.
60
Aanbevelingen
1. Bouw de verplichtingen voor biobrandstof af. Stel intussen hogere duurzaamheidseisen
aan de herkomst van biomassa en eis transparantie daarover.
2. Bouw de bij- en meestooksubsidie voor hout in elektriciteitscentrales af.
3. Verhoog de kosten voor het uitstoten van broeikasgas.
4. Bevorder dat biomassa wordt gebruikt als grondstof voor hoogwaardige materialen
(cascadering, biorefinery) i.p.v. voor energie23. Verbrand alleen restanten die nergens
anders bruikbaar voor zijn.
5. Bevorder energie-efficiëntie en brandstofbesparing. Daar is veel winst te behalen.24
6. Bevorder innovaties in het directe gebruik van zonne-energie (solar, bio-organisch).25
Zie het artikel op de website voor de bijbehorende voetnoten.
61
Ministerie Economische zaken - Peter Schmeitz
(Op persoonlijke titel)
Over de Energiedialoog
Nederland staat voor de opgave om in de komende 35 jaar de energievoorziening te
verduurzamen en de CO2-uitstoot drastisch te verminderen. Deze energietransitie van
voornamelijk fossiele brandstoffen naar hernieuwbare energiebronnen heeft invloed op ons
dagelijks leven: de manier waarop we onze huizen verwarmen, onszelf en onze producten
vervoeren en de inrichting van het landschap. In het Energieakkoord zijn afspraken gemaakt
om ervoor te zorgen dat in 2023 16% van de totale energievoorziening duurzaam is. Het
kabinet werkt al met tientallen organisaties samen om dit te bereiken. En in het hele land
nemen inwoners en bedrijven zelf het initiatief om energie te besparen, te verduurzamen en de
CO2-uitstoot terug te dringen. Van deze kennis en ervaring maken we graag gebruik. Daarom
organiseerden we tussen 7 april en 4 juli 2016 de Energiedialoog. Online, via
MijnEnergie2050.nl en offline, tijdens bijeenkomsten in het hele land, werd iedereen
uitgenodigd mee te praten over de keuzes die nodig zijn om van 2023 tot 2050 verdere
stappen te zetten naar een duurzame energievoorziening.
De resultaten
In totaal zijn er 130 events georganiseerd door ruim 70 verschillende organisaties en hebben
zo'n 3000 mensen actief aan de dialoog bijgedragen. Naast overheden waren tal van
bedrijven, kennisinstellingen en netwerkorganisaties actief. Daarnaast discussieerden
honderden mensen online over diverse dilemma’s via mijnenergie2050.nl. En ook via andere
kanalen vond de dialoog plaats. Zo zijn #mijnenergie2050 en #energiedialoog meerdere malen
'trending topics' geweest op Twitter.
62
In de dialoog was ruimte voor verschillende meningen: van critici die de energietransitie te
belastend vinden voor de eigen woonomgeving tot enthousiaste jongeren met innovatieve
ideeën voor de opwek van duurzame energie.
En het vervolg?
Alle meningen, ideeën en voorstellen die tijdens de Energiedialoog naar voren zijn gekomen,
worden komende maanden samengevat. De opbrengsten worden in het najaar gebruikt bij het
opstellen van een Energieagenda met voorstellen voor het energiebeleid voor de langere
termijn. Gedurende de uitvoering van het Energieakkoord - dat loopt tot 2023 - en
daaropvolgend de nieuwe energieagenda, zal het gesprek in Nederland over de transitie
worden voortgezet. De noodzakelijke overgang naar duurzame energie kan immers niet
zonder de voortdurende betrokkenheid van burgers en bedrijven plaatsvinden.
63
Erik Lysen (DRAFT)
INLEIDING
Er groeit een breed gedragen inzicht dat de energievoorziening een omslag moet gaan maken
van de huidige dominantie van fossiele brandstoffen (95%) naar een volledig duurzame
energievoorziening, hoe eerder hoe beter. Belangrijkste drijfveer is hierbij de dreigende
klimaatverandering, vooral door de uitstoot van kooldioxide (maar ook methaan). De
internationaal aanvaarde eis (Parijs, 2015) dat de temperatuur op aarde niet meer dan 2
graden zal mogen stijgen (en liefst maar 1,5) resulteert in een snel krimpend tijdsbestek om
maatregelen te nemen. Zie ook de uitgebreide discussienotitie van Turkenburg c.s.5
Het meest vergaande scenario, zoals dat van Urgenda6, geeft aan dat we 100% duurzaam al
in 2030 kunnen bereiken, uitgaand van een fors lagere energievraag (bijna 50% reductie) en
stevige veranderingen op het gebied van mobiliteit, eten, wonen, en produceren.
De NVDE (Nederlandse Vereniging Duurzame Energie) heeft voor 2050 een doel van 100%
geformuleerd7, uitgaand van een stabiele finale vraag. Nadere detaillering zal nog volgen.
Het UCAD van de Universiteit Utrecht stelde in haar rapport8 dat in 2050 twee-derde van de
energie voorziening duurzaam kan zijn, en dat met vergaande energiebesparing en nieuwe
techno-economische ontwikkelingen het aandeel kan oplopen tot 100%.
1. ROL VAN BIOMASSA
Bij alle scenario’s speelt biomassa een grotere of kleinere rol, waarbij de nadruk ligt op een
waardeketen voor de zgn. “biobased economy” en de noodzaak voor het vermijden van
mogelijke negatieve effecten op voedselvoorziening en ontbossing.
5 W. Turkenburg, S. Schone, B. Metz, L. Meyer: “De klimaatdoelstelling van Parijs”, maart 2016 6 M. Minnesma: “De Agenda: Nederland 100% duurzame energie in 2030”, Urgenda, maart 2014 7 NVDE brochure: “Samen sterk voor duurzame energie”, Utrecht, juli 2015 8 B. de Vries, E. Lysen, H. Wijffels en N. van Egmond: “Duurzame energievoorziening in 2050, met de kennis van nu”, Utrecht Centrum voor Aarde en Duurzaamheid, 6 december 2010
64
In de bovengenoemde notitie van Turkenburg c.s. wordt hoofdstuk 3 gewijd aan de
noodzakelijke inzet van biomassa, vooral voor de Nederlandse energievoorziening. Mogelijke
bezwaren worden ook genoemd (blz 14):
Grootschalige toepassing van biomassa als brandstof kan, indien onzorgvuldig tot ontwikkeling
gebracht, ook negatieve effecten hebben zoals competitie met voedselvoorziening, ontbossing
en vermindering van biodiversiteit. Maar deze effecten zijn naar verwachting te vermijden met
zorgvuldige toepassing van biomassa als grondstof en als energiedrager en met introductie en
handhaving van duurzaamheidscriteria. Toepassing van bio-energie kan aldus substantieel
bijdragen aan het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen.
Op blz 18 wordt de mogelijkheid van negatieve CO2 emissies via biomassa+CCS beschreven:
Zoals hierboven besproken kan CCS ook een belangrijke rol spelen bij het uit de atmosfeer
verwijderen van CO2, door de CCS technologie te combineren met toepassing van biomassa
(BECCS). Ook het ministerie van Economische Zaken wijst in haar Energierapport (2016) op
de combinatie van CCS met het verstoken van biomassa (dus bio-CCS) en concludeert dat de
inzet van bio-CCS (BECCS) op de lange termijn in een mondiale context noodzakelijk wordt
geacht, omdat de wereld na 2050 het CO2-gehalte in de atmosfeer actief zal moeten
verminderen om de opwarming blijvend tot 2°C te beperken. Vele studies bevestigen dit beeld.
Turkenburg c.s. merken op dat ook het Urgenda scenario uitgaat van zelfs 60% bijdrage van
biomassa.
In dat Urgenda scenario wordt gepleit voor een: chemie die koploper wordt in de ‘bio-based
economy’ die draait op groene grondstoffen, ondersteund door de Rotterdamse haven die
zich ontwikkelt tot ‘hub’ voor stromen biomassa en een ‘grondstoffenrotonde’. In de nieuwe
economie wordt veel opnieuw gebruikt en zullen er dus nieuwe stromen vervoerd moeten
worden (retourstromen die passen in de circulaire economie rond recyclen en upcyclen). In
de haven is nog ruimte voor nieuwe industrie rond het scheiden en hergebruiken van allerlei
stromen.
65
Qua inzet van biomassa voor de elektriciteitsvoorziening pleiten Minnesma c.s. voor:
(blz 82) Biomassa als ‘back-up’ – zo lang het nodig is: Doordat fossiele centrales en
kerncentrales niet onder de definitie van duurzame energie vallen, zullen de momenten met
onvoldoende zon en wind nu nog moeten worden opgevangen met biomassa. Hierbij is het de
keuze of we dit doen door biomassa te verbranden, te vergisten of te vergassen.
Blz 83: In het model waarmee we nu dit scenario doorrekenen, gaan we uit van vijf grote
biomassacentrales (op basis van zgn. ‘biokolen’) en dertien grote groengascentrales stand-by.
Als ze er eenmaal staan verzorgen ze de back up en dat kan rendabel. De investering om dat
voor elkaar te krijgen (bouw of ombouw van deze centrales) zullen we als maatschappij op ons
moeten nemen.
De overheid laat zich op dat gebied ook niet onbetuigd, gezien de recente notitie van het
Ministerie van EZ: “Biomassa 2030” 9. Hoofdboodschap is:
Om in de Nederlandse behoefte aan biomassa voor voedsel, veevoer, energie, transport,
chemie en materialen te voorzien, kan in potentie voldoende duurzame biomassa
beschikbaar komen, mits succesvol ingezet wordt op vergroting van het biomassa
aanbod en optimale inzet van biomassa wordt nagestreefd. Daarbij blijft het kabinet
inzetten op verduurzaming van productie en toepassing van biomassa. De bijdrage aan
onze beleidsdoelen en economische groei kan worden vergroot door vanuit een
integrale sturing op CO2-reductie de ontwikkeling van innovaties en de inzet van
biochemie en biomaterialen te bevorderen.
Op de korte en middellange termijn zorgen de subsidies en investeringen in bio-energie ervoor
dat duurzame houtachtige biomassastromen op gang komen. Door een verschuiving van
verbranding naar verwaarding én verbranding levert dit een impuls aan de biobased economie
in Nederland.
In de periode tot 2030, maar ook daarna, zal bio-energie naar verwachting een belangrijke
bron van hernieuwbare energie vormen.
9 “Biomassa 2030: Strategische visie voor de inzet van biomassa op weg naar 2030 ”, Min EZ, december 2015.
66
Het recente rapport van Rein Willems, met een actieplan voor de versterking van de
industriecluster Rotterdam/Moerdijk10, past in deze gedachtenvorming (blz 7):
Trends die naar verwachting zullen doorzetten zijn de opkomst van grootschalige wind- en
zonneparken, decentrale intelligente energiesystemen, elektrisch rijden (op batterij en/of
waterstof), een biobased economy (energie, brandstoffen en chemicaliën op basis van groene
grondstoffen), en recycling van afval en producten terug naar grondstoffen. De komende
decennia lijkt zich in Europa een transitie van een lineaire, fossiele economie naar een
circulaire, biobased economie te ontvouwen.
CE Delft heeft in een recent rapport11 berekend wat de kosten van twee alternatieven zijn voor
de 25 PJ bijdrage van BMS (Bij en MeeStook van biomassa), overeengekomen in het Energie
Akkoord, in het geval er vijf kolencentrales gesloten zouden worden en BMS vervalt.
Alternatief 1 is een combinatie van wind op zee, zon PV, bio-stoom voor bedrijven en
biomassa voor warmtenetten (kost 410 miljoen, en SDE+ beslag over 8 jaar van 3,3 miljard).
Alternatief 2 is de ombouw van de Amer 8 centrale tot 100% biomassa centrale, want daarmee
is jaarlijks 7 TWh op te wekken, dus 25 PJ. Dat alternatief kost 600 miljoen euro, te betalen uit
SDE+ gelden, en een SDE+ beslag over 8 jaar van 4,8 miljard euro.
De huidige situatie (BMS in kolencentrales) kost 470 miljoen, en heeft een SDE+ beslag over 8
jaar van 3,9 miljard. Een snelle rekensom: acht jaar lang 7 TWh opwekken is 56 TWh, en met
4,8 miljard euro SDE+ beslag betekent dat (lineair gerekend) een bijdrage van 8,5 cent/kWh.
2. BIO INITIATIVE ROTTERDAM PORT
In het BIRP initiatief van Wiersma c.s. wordt aanbevolen om de mogelijkheden te onderzoeken
voor de omschakeling van een bestaande kolencentrale naar volledige voeding op biomassa,
met als uitzicht dat ook de nieuwste kolencentrales (zoals de MPP3) op termijn deels of geheel
op biomassa kunnen draaien. Deze laatste en nieuwste centrale van Uniper is uitgerust de
bijzondere eigenschap dat het vermogen veel sneller op- en afgeregeld kan worden dan een
10 R. Willems: “Samen werken aan een cluster in transitie”, Rotterdam, maart 2016 11 G. Warringa e.a.: “Alternatieven voor meestook biomassa in kolencentrales”, CE Delft, maart 2016
67
klassieke kolencentrale, zodat variaties in wind- en zonne-energie beter gevolgd kunnen
worden, iets wat traditioneel alleen voor gasgestookte STEG centrales is weggelegd.
Het voorstel is om een start te maken met een van de twee 520 MW centrales op de
Maasvlakte (MPP1 en MPP2, beiden van eind jaren 80) die begin 2017 gesloten zullen
worden. Als die gevoed worden met getorreficeerde biomassa, die qua eigenschappen dichtbij
steenkool ligt, dan hoeft de centrale nauwelijks technisch aangepast te worden. Dat heeft
overigens tegelijk als (mogelijk) nadeel in de publieke meningsvorming, ook van de
milieubeweging, dat de centrale dus ook zo weer terug kan naar het stoken van steenkool.
Maar dat zou met heldere afspraken opgevangen kunnen worden. Ook zou het begrip ”bio-
kolen” kunnen worden gehanteerd, zoals Urgenda dat doet.
Van wezenlijk belang wordt wat de verwachte kosten per GJ zullen zijn, als de getorreficeerde
biomassa op grote schaal wordt geproduceerd, waarbij certificering van de biomassa
feedstock vanaf het begin van de keten een belangrijke vereiste is.
Op dit moment zijn kolen namelijk spotgoedkoop. Hieronder enkele schattingen, waarvan de
prijzen van pellets en houtsnippers nog bevestigd moeten worden.
Dat betekent dat in alle gevallen, zowel voor BMS als voor volledige stook op bio-kolen,
aanzienlijk moet worden bijgedragen vanuit de SDE+, zoals ook uit het CE rapport blijkt. De
SDE+ bijdrage geldt voor 8 jaar, dus er moeten in het BIRP goede financieel-economische
analyses gemaakt worden voor een lange termijn overschakeling op bio-kolen.
68
ProDO - Siegbert van der Velde c.s.
Kolen op de molen van de klimaatcarroussel
Conclusies t.a.v. regie
Het is evident dat uitgewerkt beleid met het vizier op 2050 stabiele regie nodig heeft om
langjarig sturing te geven aan de binnen dat beleid vorm te geven maatregelen en besluiten.
Er zijn in dat verband veel lessen te trekken uit het Nederlands energiebeleid tussen 1990 en
2013. Het evenwicht in de Nederlandse politiek tussen partijen pro en contra duurzame
energie in combinatie met de noodzaak om tot wisselende regeringscoalities te komen, heeft
bij een stabiel doel (14% duurzaam in 2020) geleid tot wispelturig (subsidie)beleid dat iedere
regeringsperiode wijzigde. Er was geen stabiele visie, geen investeringszekerheid voor
bedrijven, noodzakelijke besluiten konden niet worden genomen en in de samenleving
ontstond geen eenduidig beeld van de noodzaak te veranderen. Het effect was dusdanig
verlammend dat Nederland hekkensluiter is op het gebied van duurzame energie en in 23 jaar
energiebeleid net de 5% duurzame energie aantikt. Dit heeft ook grote economische
consequenties; Nederland heeft de boot gemist, zowel waar het gaat om investeringen, als
ook in innovatie en economische structuurversterking.
De impasse is doorbroken met het SER Energieakkoord in 2013, waarbij maatschappelijke
organisaties en bedrijfsleven elkaar –ondanks grote verschillen van inzicht- konden vinden in
de noodzaak tot stabiel lange termijn beleid en de constatering dat politiek en overheid niet in
staat zijn daarop regie te voeren. Inmiddels is het duidelijk dat dit Akkoord wankelt c.q. veel
hiaten in de uitvoering begint te tonen.
Waar het gaat om het sturen op CO2 reductiedoelen over een langere periode en langs
vastgestelde transitiepaden is de Rijksoverheid dus waarschijnlijk ook niet in staat regie te
voeren. Decennia lopende afspraken, over de politieke kleur van kabinetten en ministers heen
zijn in ons politieke bestel niet goed mogelijk.
69
Voorwaarden voor succesvolle regie is dat de regisseur over kabinetsperioden heen kan
functioneren en ook over Ministeries heen. Daarnaast dat de regiefunctie grotendeels
onafhankelijk is van de jaarlijkse rijksbegrotingscyclus.
Dan blijven de volgende vormen van regie over:
1. Marktsturing
Het gaat er hierbij om langjarig financieel instrumentarium in te richten waarmee
marktpartijen zelf de beslissingen nemen die noodzakelijk zijn om de klimaatdoelstellingen
te halen. Hierbij kan gedacht worden aan versterken van ETS, het instellen van een
vloerprijs voor CO2 in eigen land, het wijzigen van de merit order (b.v. op basis van CO2
footprint i.p.v. prijs), het invoeren van een CO2 tax, etc. Het grote voordeel is dat tegen
lage kosten en met relatief weinig overheidsbesluiten kan worden aangestuurd op
klimaatdoelen. Het nadeel is uiteraard dat de werking en de effectiviteit van het
instrumentarium zich moeilijk exact laat voorspellen en slecht bij te sturen is. Een ander
nadeel is dat de ontwikkeling van nieuwe methoden en technieken waarschijnlijk wordt
afgeremd door grotere drempels voor marktintroductie.
2. Maatschappelijke sturing (SER Klimaatakkoord c.q. Energieakkoord 2.0)
De juridische structuur van de SER, waarbij een unaniem advies door de Rijksoverheid en
de politieke gremia feitelijk niet naast zich neer gelegd kan worden, is een krachtig middel
om tot houdbare langjarige regie te komen. En tot afspraken die breed gedragen worden.
De noodzaak van een unaniem advies dwingt maatschappelijke organisaties tot
onderhandelen en overeenstemming, zodat Poolse landdagen die het streven naar
maatschappelijke consensus kenmerken, kunnen worden vermeden.
Het nadeel is dat dit ertoe leidt dat compromissen worden gevonden die soms niet krachtig
genoeg zijn om noodzakelijke, maar pijnlijke, maatregelen door te voeren. Een ander
nadeel is dat hevige belangentegenstellingen soms tijdelijk onder het tapijt worden
geveegd, maar later weer volop tot controverse leiden (bijvoorbeeld biomassabijstook in
het Energieakkoord).
70
3. Deltaplan en Deltacommissaris
Regelmatig wordt geopperd het klimaatbeleid en de regie vorm te geven op een wijze die
vergelijkbaar is met het Deltaprogramma en de benoeming van een Deltacommissaris.
Geen gekke gedachte: er wordt een uitgewerkt programma vastgesteld met een looptijd
van decennia en met een eigen budget. De commissaris kan over Ministeries heen werken
en heeft rechtstreeks toegang tot de Kamer. Nadeel is wel dat onvoorziene situaties buiten
het programma slecht opgelost kunnen worden zonder controversiële politieke besluiten en
dat de democratische legitimering van de commissaris zeer beperkt is. Waar bedrijven of
burgers ernstige gevolgen ondervinden van de besluiten van de Commissaris, kunnen ze
hem of haar niet ter verantwoording roepen.
4. Instellen Klimaatautoriteit
Het gaat er bij een dergelijke autoriteit niet om beleid te bepalen, maar om los van politieke
en maatschappelijke belangen het nakomen van beleidsdoelen en afspraken te borgen. In
deze traditie zijn de afgelopen jaren de ACM, AFM, et cetera tot stand gekomen, met een
eigen, in de wet verankerde bevoegdheid.
Het nadeel van deze vorm van regie is dat de regiefunctie is losgemaakt van de functie van
beleidsmaker. Een autoriteit bewaakt, maar kan niet bijstellen als de context wijzigt. Bij de
ACM en de AFM heeft dit regelmatig tot ingrepen geleid die werden gepercipieerd als
losgezongen van de werkelijkheid.
5. Klimaatwet
Regelmatig wordt geopperd dat een klimaatwet nodig is om Nederland op koers te houden
bij het behalen van klimaatdoelen en het vastleggen van de Nederlandse
verantwoordelijkheid in het behalen van Europese en mondiale klimaatdoelen. Op basis
van een wet kan de overheid ter verantwoording worden geroepen als zij niet de regie pakt.
Nadeel is uiteraard dat wetgeving ook relatief gemakkelijk kan worden gewijzigd als de
samenstelling van de Tweede Kamer wijzigt. Deze optie voldoet daarom niet aan de criteria
die hiervoor zijn gesteld voor stabiele regie en sturing.
71
De conclusie is dat effectieve regie op het behalen van klimaatdoelen in Nederland zowel
nodig als mogelijk is. Er zijn een aantal modellen denkbaar die zich in de praktijk bewezen
hebben en die elk voor zich waarschijnlijker en effectiever zijn dan regie door de Rijksoverheid.
72
De Nederlandsche Bank
Tijd voor transitie: naar een klimaatneutrale economie
De afspraken in het klimaatakkoord van Parijs hebben de vraag of er een transitie naar een
klimaatneutraal energiesysteem komt verschoven naar de vraag hoe deze transitie er moet
komen. DNB ziet de energietransitie als een van de belangrijkste langetermijn-uitdagingen
voor de economie. Daarbij is nog veel onzeker, en er zijn verschillende opvattingen over het te
kiezen pad. Wel bestaat er consensus dat stilzitten geen optie meer is. DNB bepleit daarom in
een vandaag gepubliceerde verkenning naar de overgang naar een klimaatneutrale economie
een langetermijnbeleid gericht op een tijdige en beheerste transitie.
Beheerste transitie geen uitgemaakte zaak
Energieverbruik is onlosmakelijk verbonden met economische activiteit. Veranderingen in het
energiesysteem hebben daarom in potentie belangrijke gevolgen voor de economie. Het
klimaatakkoord van Parijs is zo’n verandering: de ambitie impliceert dat de overgang naar een
CO2-neutrale economie ruim voor de eeuwwisseling zal moeten worden gemaakt – binnen de
geplande levensduur van huizen en kantoren die vandaag worden gebouwd.
Van dat doel zijn we nog ver verwijderd. Slechts een fractie van de energie wordt in Nederland
op duurzame wijze opgewekt. De CO2-uitstoot is, na enkele jaren van daling, recentelijk weer
gestegen. De Nederlandse economie is gespecialiseerd in CO2-intensieve processen. Dit
betekent dat de Nederlandse economie relatief sterk kan worden geraakt door klimaatbeleid,
onder andere via de concurrentiepositie.
Daarbij geldt dat hoe sneller de overgang moet worden gemaakt, des te groter de kans op
schoksgewijze aanpassing is. Een abrupte overgang kan de economische groei schaden.
Grote delen van de productie- en infrastructuur zijn verbonden met het gebruik van fossiele
brandstoffen. Ook de financiële stabiliteit kan worden geraakt via afschrijvingen op bestaande
activa. Aan de andere kant impliceert een onvoldoende daadkrachtige transitie dat de
73
klimaatdoelen niet gehaald worden, wat uiteindelijk veel grotere gevolgen voor de economie
kan hebben.
Nu beginnen vanuit een langetermijnvisie
Dit pleit ervoor om tijdig een geloofwaardig en haalbaar pad naar een CO2-neutrale economie
in te zetten. Dat vergt een langetermijnvisie op de benodigde transitie, met heldere doelen en
transitiepaden voor de verschillende sectoren en aandacht voor infrastructurele vraagstukken,
zoals aanpassing van energienetten. Een langetermijnvisie geeft huishoudens en bedrijven de
gelegenheid hun investeringen geleidelijk aan te passen, en zo excessief waardeverlies te
vermijden.
Idealiter bevat een dergelijke visie ook een (innovatie-) agenda voor hoe de meest energie-
intensieve sectoren (chemie, landbouw, metaal) in een CO2-neutrale economie kunnen
voortbestaan. Het gaat er immers niet om dergelijke activiteiten uit Nederland of Europa te
verplaatsen; de werkelijke vraag is hoe sectoren de transitie kunnen doormaken, zonder dat
waarde en werkgelegenheid verloren gaan. Een tijdige start biedt mogelijk zelfs kansen omdat
bedrijven die de transitie het eerst doormaken wel eens de winnaars van de toekomst kunnen
zijn.
Een langetermijnvisie kan ook richting geven aan het maatschappelijke debat over
energieopwekking. Er bestaat maatschappelijk verzet tegen windmolens, opslag van CO2 en
kernenergie. Een mogelijke consequentie van het bij voorbaat uitsluiten of beperken van deze
opties is dat de klimaatdoelen alleen zijn te realiseren met energiebesparingen die de
economische activiteit significant aantasten. Het is een open vraag of de bevolking bereid is
een dergelijk offer te brengen.
Beleid eenduidig richten op CO2-reductie
Om de maatschappelijke opgave niet nog groter te maken is het belangrijk de kosten van
klimaatbeleid te minimaliseren. Dit vergt een grotere nadruk op emissiereductie als hoofddoel.
Tot nu toe richten Nederland (en Europa) zich vooral op afgeleide doelen, zoals
energiebesparing en het vergroten van het aandeel van duurzame energie. Deze opties
74
dienen geenszins te worden uitgesloten, maar vormen idealiter onderdeel van een bredere
strategie, waarin de CO2-doelstelling centraal staat.
Een goede beprijzing van CO2 is essentieel om deze focus op emissiereductie te bereiken.
Hiertoe is hervorming van het Europese systeem voor emissiehandel (ETS) noodzakelijk.
Bedrijfstakken die nu niet onder het ETS vallen, zouden ofwel alsnog onder het ETS moeten
worden gebracht, ofwel direct op uitstoot moeten worden belast. Een eerste stap kan zijn de
vrijstelling voor energiebelasting voor grootverbruikers af te schaffen. Europese afspraken
hierover zijn noodzakelijk om een gelijk speelveld te creëren.
Transparantie over risico’s
Tot slot is het belangrijk dat klimaatrisico’s transparanter worden. Hoewel een beheerste
transitie mogelijk lijkt indien snel genoeg gestart wordt en beschikbare technologieën worden
benut, zijn de onzekerheden groot. Bovendien is niet zeker dat de overeenstemming die in
Parijs werd bereikt over de ambitie ook daadwerkelijk zal worden omgezet in tijdige
wereldwijde actie. Daarmee bestaat het risico dat er toch een abrupte transitie of – slechter
nog – helemaal geen transitie plaatsvindt.
Duidelijkheid over de blootstelling aan dit risico vereist eenduidige, breed toegepaste
standaarden. Duidelijke rapportages over de carbon footprint en aanpassingsplannen voor de
energietransitie moeten het voor financiële instellingen makkelijker maken rekening te houden
met klimaatrisico en kunnen helpen klimaatrisico beter te beprijzen.
Bron: DNBulletin maart 2016
75
Formulier - Preadvies Jury
PER PLEIT
Naam Jurylid:………………………………..…………………………………………………………….
Naam Voorzitter Jury:………………………………….…………………………………………………
Pleiter:…………………………………. van (organisatie):………………………………….……….
Algemeen oordeel over kwaliteit van Pleit, Vragen en Antwoorden (incl. deskundigen):
………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………
76
Programma Energie- en Klimaat Jury
77
Babylon
Op de volgende twee bladzijden vindt u een poging om de babylonische spraakverwarring te
typeren in vier blokken.
1. Het eerste blok geeft per pleit de gehanteerde systeemgrenzen weer qua doelstelling,
geografische scope van het pleit/achterliggende studie, de focus van het pleit, en de periode
waarop het pleit betrekking heeft.
Voort zijn twee van belang geachte kolommen opgenomen: is pleiter middels haar/zijn
organisatie gebonden aan het lopende energie-akkoord, en de naam van de studie of ander
achtergrondmateriaal waarop het pleit is gebaseerd.
Bedenk dat de informatie in de volgende blokken gerelateerd is aan de informatie in het eerste
blok. Zo heeft bijvoorbeeld het pleit van Eneco geen betrekking op het beleid van Eneco maar
behelst de weergave van de studie die verricht is om aan de Urgenda-doelstellingen te
voldoen voor het jaar 2020. En ECN heeft vele studies doen verschijnen over energie, maar
hier staat alleen het pleit getypeerd betreffende de zware industrie in Nederland, Climate-KIC
pleit hier alleen over de warmtenetten etc.
NB eventuele verdere achtergrondinformatie niet al in het dossier opgenomen w.o. volledige
rapporten is te vinden op de Springtij – energie-jury website per pleit.
2. Het tweede blok geeft aan of het pleit een aantal belangrijke zaken expliciet in ogenschouw
heeft genomen:
CO2
Energie-soorten: Laag-calorische warmte, hoog-calorische warmte, Elektriciteit en
mobiliteit.
Enkele gerelateerde issues: materiaal-behoefte t.b.v. pleit, benodigde investeringen, de
primaire financiële gevolgen, en secundaire financiële gevolgen (toeleverende
bedrijven, rendementen en daarmee voeding van bv pensioenfondsen, ander CO2-
uitstoot (Voedsel, consumptiepatroon) en banenwinst en –verlies).
78
Een ja of nee betekent dat er aandacht aan is besteed in de rapportages, een “ – “ betekent
zoveel als Niet van Toepassing omdat de scope (zie eerste blok) zich niet tot het onderwerp
uitstrekt .
NB De typering in dit en volgende blokken is naar eer en geweten gedaan door de Griffie maar
blijft een draft; in de loop naar de definitieve uitspraak worden commentaren hierop
meegenomen.
3. Het derde blok geeft per pleit aan of een aantal ter discussie staande energie of CO2
bronnen/sinks/gebruikers aan het eind van de beschouwde periode nog in Nederland
aanwezig zullen zijn, de facto; er is geen poging gedaan om nadere onderverdeling te maken
naar bijvoorbeeld intentioneel, randvoorwaarde, scenario, uitkomst van marktwerking en
dergelijke. Ook hier geldt weer dat een liggend streepje betekent: buiten de scope van het
pleit.