ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2....

182
1 UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP NIEUWE TIJDEN ACADEMIEJAAR 2006-2007 ELK ZEGGE T VOORDS. OPSPORINGSBERICHTEN IN DE GAZETTE VAN GEND 1775-1799 PROMOTOR: PROF. DR. I. DEVOS LEESCOMMISSARISSEN: DR. J. PARMENTIER EN DR. T. LAMBRECHT JANSSENS SYLVIE STUDENTENNR. 20034441

Transcript of ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2....

Page 1: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

1

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP NIEUWE TIJDEN ACADEMIEJAAR 2006-2007

ELK ZEGGE ’T VOORDS.

OPSPORINGSBERICHTEN IN DE GAZETTE VAN GEND 1775-1799

PROMOTOR: PROF. DR. I. DEVOS LEESCOMMISSARISSEN: DR. J. PARMENTIER EN DR. T. LAMBRECHT

JANSSENS SYLVIE STUDENTENNR. 20034441

Page 2: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

2

Dankwoord Hier wil ik iedereen bedanken die mij gedurende de voorbereiding aan deze studie gesteund

en geholpen heeft.

In de eerste plaats wil ik mijn promotor Professor Isabelle Devos bedanken. Haar geduld bij

het beantwoorden van mijn vele vragen en haar goede begeleiding tout court, stimuleerden

mij steeds om verder onderzoek te doen.

Ook wil ik Kim en Pieter bedanken voor hun steun doorheen mijn geschiedenisopleiding en

voor de ontspanningsmomenten tussen het onderzoeken door.

Ten slotte wil ik hier oprecht mijn ouders en mijn zus bedanken voor hun niet aflatende

interesse in mijn onderwerp en hun steun. Dit werk kon enkel door hun steun tot een goed

einde gebracht worden.

Page 3: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

3

INHOUDSTABEL INLEIDING .......................................................................................... 5

I. Historiografie ...................................................................................................................... 6 II. Probleemstelling en opbouw van het onderzoek ............................................................... 8 III. Methodologie ................................................................................................................. 10

1. Afbakening van het onderwerp .................................................................................... 10 1.1. Thematische afbakening ........................................................................................ 10 1.2. Tijdsafbakening en geografische situering ............................................................ 11

2. De bron ......................................................................................................................... 12 3. Selectiecriteria voor de opsporingsberichten in de Gazette van Gend ......................... 14 4. Verwerking van de gegevens ....................................................................................... 14

HOOFDSTUK I: De reden tot vermissing ...................................... 16 I. Criminaliteit ...................................................................................................................... 17

1. Kwalitatieve en kwantitatieve analyse van de misdaden in de advertenties ................ 17 1.1. Vermogensdelicten ........................................................................................... 19 1.2. Misdaden tegen de openbare orde ......................................................................... 23 1.3. Misdaad tegen de lichamelijke integriteit ............................................................. 24

2. De misdadigers ............................................................................................................. 25 3. Reden tot plaatsing van de advertentie ......................................................................... 27

II. Krankzinnigheid .............................................................................................................. 28 1. Krankzinnigheid op het einde van de 18de eeuw: een kwalitatief onderzoek............... 28

1.1. Het uiterlijk als criterium ...................................................................................... 29 1.2. Gedragingen en houdingen als criteria .................................................................. 30 1.3. Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ............................................................ 31

2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen .............. 34 3. Oorzaak van verdwijning ............................................................................................. 35 4. Reden tot plaatsing van de advertentie ......................................................................... 37

III. Varia ............................................................................................................................... 39 1. Scheiding ...................................................................................................................... 40

1.1. Mogelijke redenen tot weglopen ........................................................................... 42 1.2. Redenen tot plaatsing van de advertentie .............................................................. 43

2. Weglopen met andere motieven dan het ontlopen van de huwelijksproblemen .......... 44 3. Onbepaald ..................................................................................................................... 46

IV. De wetgeving in het Ancien Régime aangaande afwezigen .......................................... 47 V. Besluit .............................................................................................................................. 49

HOOFDSTUK II. De opsporingsberichten in de Gazette van Gend en de adverteerders ........................................................................... 51

I. Statistische en structurele analyse van de oproepen in de Gazette van Gend. .................. 52 1. De evolutie van het jaarlijkse aantal advertenties van 1775-1779 ............................... 52 2. Kwantitatieve analyse van de vermissingen op maandbasis. ....................................... 57 3. Plaats advertentie in de krant. ...................................................................................... 60 4. De tijdspanne tussen de datum van vermissing en de plaatsing van de advertentie .... 64 5. Het herhalen van de opsporingsberichten in de krant. ................................................. 70 6. De uitgeloofde beloning. .............................................................................................. 71

II. De adverteerder. ............................................................................................................... 75 III. Conclusie. ....................................................................................................................... 79

HOOFDSTUK III: Profiel van de vermiste. ................................... 81 I. Geslachtsverhoudingen. .................................................................................................... 82

Page 4: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

4

II. Leeftijd. ............................................................................................................................ 86 III. Lengte ............................................................................................................................. 91 IV. Voornamen en familienamen. ........................................................................................ 94 V. De antropologische informatie ........................................................................................ 97

1. Fysiognomie ............................................................................................................... 100 1.1. De ogen en hun kleur. ......................................................................................... 101 1.2. Mond en neus. ..................................................................................................... 101 1.3. Gezichtsvorm ...................................................................................................... 103

2. De vermelding van pokken. ....................................................................................... 105 3. Gezetheid .................................................................................................................... 106 4. Manier van lopen ........................................................................................................ 106 5. Haardracht .................................................................................................................. 107

5.1. Het hoofdhaar ...................................................................................................... 107 5.2. De baard .............................................................................................................. 109 5.3. De pruik ............................................................................................................... 109

VI. Migratie ........................................................................................................................ 109 1. Definitieve migratie .................................................................................................... 110

VII. Tijdelijke-ritmische en tijdelijke niet-ritmische migraties ......................................... 111 VIII. Sociale stratificatie .................................................................................................... 113

1. Het beroep .................................................................................................................. 114 2. De woonplaats ............................................................................................................ 116 3. De scholingsgraad ...................................................................................................... 118

IX. Conclusie ...................................................................................................................... 120 HOOFDSTUK IV: De kledij .......................................................... 121

I. Inleiding .......................................................................................................................... 121 II. Methodologische bemerkingen ...................................................................................... 122 III. Bespreking van de vermelde kledij en accessoires ...................................................... 125

1. De modetrends in Europa op het einde van de 18de eeuw .......................................... 125 2. Aparte kledingsstukken .............................................................................................. 126

2.1. Vrouwenkledij. .................................................................................................... 127 2.2. Mannenkledij ....................................................................................................... 131 2.3. Voetbedekking. ................................................................................................... 137 2.4. Accessoires .......................................................................................................... 139

3. Besluit. ........................................................................................................................ 142 IV. Analyse van het kleuren- en textielgebruik .................................................................. 142

1. Kleuren ....................................................................................................................... 143 2. Stoffen ........................................................................................................................ 145 3. Decoratie en wijze van vervaardigen ......................................................................... 154

V. Gelegenheidskledij ........................................................................................................ 156 1. Feest- en werkkledij ................................................................................................... 156 2. Winter- en zomerkledij ............................................................................................... 157

VI. Sociale stratificatie op basis van de gedragen kledij .................................................... 160 VII. Streekdrachten ............................................................................................................ 161 VIII. Besluit ........................................................................................................................ 162

Conclusie ........................................................................................... 164 Glossarium: Textielsoorten ............................................................. 169 Bronnen en literatuur ...................................................................... 171 Lijst van tabellen en grafieken .... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

Page 5: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

5

INLEIDING Recent werden twee emotionele oproepen in verband met vermiste kinderen de wereld

ingestuurd1. Het treffendste aan beide oproepen was hun analogie met de door ons

onderzochte advertenties die tweehonderd jaar eerder werden neergeschreven. Beiden zijn

doordrenkt van éénzelfde boodschap: de confronterende onmacht van de achterblijvers, hun

verzoekende houding jegens derden om elke informatie door te spelen, en de liefde die deze

achterblijvers de afwezige toedragen. De intermenselijke bezorgdheid is doorheen de

geschiedenis duidelijk dezelfde gebleven, de manier van reageren op vermissingen is dat

gelukkig niet. Het is immers zowel verbazingwekkend als teleurstellend vast te stellen dat de

manier van omgaan met verdwijningen tot heel recent – zeker in België – eerder passief was.

Aangiftes gebeurden steeds bij de politie maar het is pas sinds 1995 dat de Federale Politie

een aparte cel heeft die zich uitsluitend met vermissingen bezighoudt2. Evenzeer geldt dit

voor het opsporen van vermiste en/of seksueel uitgebuite kinderen waarvoor vandaag

internationaal twee operationele centra bestaan3. Deze centra die als eerste speciaal de

opsporing van kinderen ter hand nemen, dateren van de tweede helft van de 20ste eeuw! België

volgt in 1997 met de belangrijke oprichting van Child Focus. Deze vereniging stond niet

alleen in voor de stichting van een Europees overkoepelend centrum, ze is meteen één van de

leidende medestichters van het eerste centrum voor vermiste kinderen dat internationaal

opereert4

. Mensen die geconfronteerd worden met een verdwijning kunnen vandaag dus

rekenen op een efficiënt werkend apparaat dat door zijn specialisering en internationalisering,

ondanks zijn korte bestaan, al goede resultaten boekte. Daarbij bieden deze instellingen door

hun optekening van de vermissingen, ons de mogelijkheid inzicht te krijgen in het fenomeen.

Deze thesis probeert eenzelfde inzicht te krijgen voor het einde van de 18de eeuw aan de hand

van opsporingsberichten die in de krant geplaatst werden.

1 Op 01/05/2007 door de ouders van de Belgische A. Van Uytsel en op 08/05/2007 door de moeder van de Britste peuter M. McCann. 2 http://www.polfed-fedpol.be/org/org_dgj_celdisp05_nl.php (13/03/2007) 3 Een Europees en een Amerikaans. http://www.childfocus.be/nl/activities_3.php (20/07/2007) 4 Samen met het Nationaal Centre in de Verenigde Staten, stichten ze samen het ICMEC of International Centre for Missing and Exploited Children, dat in 1998 werd opgericht in Washington. http://www.childfocus.be/nl/activities_3.php (20/07/2007)

Page 6: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

6

I. Historiografie Parallel aan de hedendaagse groeiende belangstelling voor de opsporing van vermisten, is de

toenemende aandacht voor opsporingen in het verleden. Het aanwenden van de

opsporingsberichten als historische bron is voornamelijk in Amerika wijd verspreid. Reeds in

1974 wees de Amerikaanse historicus Gerald W. Mullin op de vele mogelijkheden die

opsporingsberichten ons bieden: ‘Newspaper advertisments for fugitive slaves are the most

useful and reliable source for demonstrating the effectiveness of the acculturation

argument’5. Door de antropologische informatie zouden ze ook onmisbaar zijn voor de

demografische studie en voor de fysische evolutie van de slavenbevolking6. Meer recent zijn

verscheidene artikels verschenen van Amerikaanse historici die dergelijke advertenties

aanwenden om een beter inzicht te krijgen in de leefwereld van de slaven. In 1991

concludeerde Jonathan Prude dat dit soort bronnen ons belangrijke informatie levert over de

visuele aanwezigheid van de slaven, hun plaats in de maatschappij en hun ervaringen7. In

2001 onderzocht Tom Costa de historische bijdrage van opsporingsberichten in de krant8.

Ook hij stelt vast dat, ondanks de kwantitatieve beperkingen, deze bron ons veel kan vertellen

over de individuele levens van de slaven. Helaas beperkt zijn studie zich tot het blootleggen

van de mogelijkheden van de bron, niet tot een effectieve analyse van de gegevens. De

artikels gaan niet alleen dieper in op de manier van presenteren van de slaven, ze bekijken ook

de wijze van adverteren. In hun artikel, verschenen in 2005, bespreken Gwenda Morgan en

Peter Rushton de mate waarin andermans lichaam via het advertentiewezen, aan het publiek

werd voorgesteld. De vaak heel gedetailleerde beschrijving impliceert volgens de auteurs dat

het lichaam van deze lagere klassen blootgesteld werd aan eerder intieme controles door hun

oversten. Tevens onderzochten ze het verschil tussen Engelse opsporingsberichten – die

minder focussen op slaven en meer op deserteurs, misdadigers, weggelopen bedienden,

verloren kinderen en huwelijkspartners9

5 MULLIN G.W., Flight and rebellion: slave resistance in eighteenth-century Virginia, London, Oxford university press, 1972, Op.Cit., p. 39

- en deze die in Amerikaanse kranten verschenen.

Daarnaast zijn er tal van studies die specifieke aspecten van de slaven onderzoeken op basis

van dergelijke opsporingsberichten zoals het werk van de Amerikaanse historici Shane White

6 Ibidem, p. 40 7 PRUDE J., To look upon the “Lower Sort”: Runaway ads and the appearance of unfree laborers in America, 1750-1800, In: The journal of American History, 1991, vol. 78 (1), p. 127 8 COSTA T., What can we learn from a digital database of runaway slave advertisements?, In: International Social Science Review, 2001, vol. 76 (1&2), pp. 36-43 9 MORGAN G., RUSHTON P., Visible Bodies: Power, subordination and identity in the eigtheenth-century Atlantic World, In: Journal of Social History, 2005, vol. 39 (1), pp.

Page 7: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

7

and Graham J. White die de haardracht van de slaven onderzochten10. Het is onmogelijk al

deze studies hier te vernoemen. Het volstaat vast te stellen dat deze bron in Amerika met de

nodige aandacht onderzocht wordt, maar vooral dat al deze studies hoofdzakelijk focussen op

wat deze bron ons leert over de slaven. Daar slavernij in Europa tijdens de 18de eeuw minder

voorkwam, zijn de advertenties alsook de onderzoeken naar deze advertenties heel wat minder

talrijk. De Belgische historicus Henri Vannoppen poneert in zijn studie, verschenen in 1994,

de eerste te zijn in België die opsporingsberichten in de krant als historische bron aansnijdt11!

Hij coördineerde het onderzoek naar streekdrachten in Vlaanderen waarbij hij de beschreven

kledij in de opsporingsberichten als aanvullende bron hanteert. Deze methode zou volgens de

Nederlandse historicus Hans Van Koolbergen voornamelijk in Duitsland toegepast worden12

De ontleding van de advertenties als volledige studie op zich, gebeurt dus zelden. Het

gezamenlijk analyseren van de informatie die de advertenties ons geven, biedt vermoedelijk

mogelijkheden die verloren gaan bij studies die zich enkel richten tot een deelaspect van de

advertenties. Deze thesis wil de mogelijkheden van dit soort advertenties integraal bestuderen.

.

Ondanks het feit dat deze bron in Europa aangewend wordt, zijn ze inderdaad zelden als bron

op zich aan een geschiedkundig onderzoek onderworpen. Dit soort advertenties wordt

namelijk steeds, zij het op correcte wijze, aangewend voor een deelonderzoek. Bijvoorbeeld

in de studie van de Nederlandse historica Dini Helmers, die van deze bronnen gebruik maakte

om haar studie over echtscheidingen in Nederland aan een breed onderzoek te onderwerpen.

Voor dit onderwerp werd ook door de Amerikaanse socioloog Herman Lantz gebruik gemaakt

van advertenties, hoewel zijn afbakening van de bron niet volledig overeenstemt met de onze.

Lantz focust zich op die advertenties waarin een echtgenoot duidelijk stelt dat hij niet langer

verantwoordelijk is voor de uitgaven van zijn vrouw. Dergelijke advertenties zijn ook in de

Gazette van Gend te vinden maar werden in onze studie niet opgenomen. Ze geven ons

inderdaad belangrijke informatie over weggelopen huwelijkspartners, maar geven zelden de

datum van verdwijning op. Daarbij hebben dit soort aankondigingen niet tot doel de vermiste

terug te vinden zodat ook geen persoonsbeschrijving opgenomen is.

10 WHITE S., WHITE G., Slave Hair and African American Culture in the Eighteenth and Nineteenth Centuries Source, In: The journal of southern history,1995 (61), nr.1, pp. 45-76 11 VANNOPPEN H., Streekdrachten in onze gewesten: Antwerpen, Brabant, Limburg, Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen, Gent, Stichting Mens en Kultuur, 1994, p. 15 12 VAN KOOLBERGEN H., Materiële cultuur: huisraad, kleding en bedrijfsgereedschap. p. 32

Page 8: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

8

II. Probleemstelling en opbouw van het onderzoek De opzet van deze studie is tweeledig; enerzijds willen we de waarde van de

opsporingsberichten als historische bron belichten en anderzijds, voornamelijk door een

inhoudelijke analyse, een beter inzicht krijgen op het fenomeen vermissingen en de manier

waarop hiermee werd omgegaan in de 18de eeuw. De historische waarde kan enkel onderzocht

worden aan de hand van de resultaten van de inhoudelijke analyse. Ons onderzoek bestaat dus

uit dit laatste en het is pas in de hoofdconclusie, nadat een overzicht over de mogelijkheden

van de bron voorhanden is, dat de waarde van de bron wordt uiteengezet.

De opbouw van deze studie is geconcentreerd rond de inhoudelijke analyse waarbij steeds

twee invalshoeken centraal staan: de adverteerder en de vermiste. Over de eerste krijgen we

zelden directe informatie maar daar hij de persoon is die ons de informatie levert, dient zeker

aandacht aan hem besteed te worden. Het is namelijk de facto de adverteerder die ons de

gegevens over de vermiste levert en zoals steeds, dient de bron hiervan onderzocht te worden.

Aan de hand van de gegevens die hij ons levert, proberen we dan een beter zicht te krijgen op

de persoon achter de vermiste.

Allereerst wordt ingegaan op de bestaansreden van de advertentie. We onderzoeken de

oorzaken die (indirect) opgegeven worden voor de verdwijning alsook de frequentie van de

opgegeven redenen. Daarnaast wordt gezocht naar de mogelijke achterliggende intentie van

de adverteerders. Uiteraard wil men door het plaatsen van de oproep bekomen dat de vermiste

veilig en wel terugkomt of, bij een misdadiger, dat deze achter slot en grendel geplaatst wordt.

Vermoedelijk speelden ook andere redenen mee zoals de eer van de achtergeblevene in het

geval van opzettelijke verlating, de rechtsonbekwaamheid van de vrouw indien haar man

verdween, het beschermen van derden voor de vermiste zoals het geval is bij misdadigers of

krankzinnigen, en dergelijke meer. Aan de hand van de verkregen informatie in de advertentie

hopen we hier een beter zicht op te krijgen.

In een tweede onderdeel worden de verschillende facetten van het medium zelf, met name de

advertentie, uitgediept. Hier ligt de focus voornamelijk op de adverteerder en proberen we,

aan de hand van een statistische en structurele analyse, niet alleen het advertentiegedrag na te

gaan, maar ook inzicht te krijgen in de handelswijze van de achterblijvers bij vermissingen.

Om te beginnen bekijken we de snelheid waarmee een advertentie geplaatst werd. Hiermee

Page 9: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

9

hopen we te bepalen in welke mate de krant als opsporingsmiddel werd aangewend: stond de

dag na verdwijning al een oproep in de krant of werd eerst een bepaalde periode gewacht? We

staan ook stil bij de plaats die de advertentie inneemt in de krant; werden dergelijke oproepen

als belangrijk beschouwd en in welke mate weerspiegelde dit zich in de toegewezen plaats in

de krant? Daarnaast wordt gekeken in welke mate de adverteerders het nodig achten deze

oproepen te herhalen en hoe vaak. Een laatste indicatie is de uitgeloofde premie: achtte men

het nodig een premie uit te loven of volstond het te vertrouwen op de (gratis) medewerking

van de lezers? Vandaag wordt zelden een beloning beloofd, het doorspelen van informatie is

een daad van solidariteit waarvoor niet betaald dient te worden. In de advertenties wordt vaak

wél een beloning uitgeloofd zodat het interessant is na te gaan hoeveel men ervoor over had

om de terugkomst te verzekeren. Uiteraard geldt dat voorgaande zaken afhankelijk zijn van

verschillende aspecten aangaande de verdwijning. Bij voorgaande onderzoeken wordt dan ook

steeds nagegaan wat de invloed is van de reden van verdwijning op de uitgeloofde premie, de

plaatsbepaling, het aantal herhalingen en de tijdspanne tussen datum van verdwijning en de

plaatsing van de advertentie. Vaak zal blijken dat de reden de belangrijkste parameter is, maar

niettemin wordt ook de invloed van de leeftijd en het geslacht meermaals onderzocht.

Daar dit hoofdstuk essentieel de adverteerder belicht, wordt ook naar de identiteit van de

adverteerder gekeken; betrof het een familielid van de vermiste, een kennis uit de directe

omgeving, een overheidsdienaar of andere? Daarbij wordt ook gezocht naar een mogelijk

verband tussen het soort adverteerder en de reden tot plaatsing van de advertentie. Bij het

opsporen van een misdadiger is het evident dat de oproep van hoger hand komt, terwijl een

vermist kind denkelijk door de ouders gezocht wordt.

Een derde deel analyseert de informatie die in de boodschap over de vermiste vrijgegeven

wordt. Vooreerst wordt gekeken welke gegevens als noodzakelijk geacht werden door de

adverteerders om de kans dat de persoon teruggevonden wordt, tot een maximum te brengen.

Aan de hand van die verschillende persoonlijke kenmerken zoals de geestelijke en fysieke

toestand, de gedragen kledij, het uiterlijk, het beroep, de sociale status en andere, proberen we

dan een zicht te krijgen op het profiel van de vermisten op het einde van de 18de eeuw.

Aanvullend op dit hoofdstuk bespreken we de beschreven kledij en de informatie die deze ons

biedt over de klederdracht in die tijd. Dit hoofdstuk sluit aan bij het vorige omdat ze ook

enkel aandacht heeft voor de vermiste en de manier waarop deze omschreven wordt. De

overvloed aan informatie, leidde ons ertoe dit in een apart onderdeel te bespreken.

Page 10: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

10

Een algemene rode draad doorheen het onderzoek, is de relatie tussen de hedendaagse situatie

en deze in ons onderzoek. In het besluit wordt dan ook kort ingegaan op de mate waarin de

vrijgegeven informatie van de vermiste en de handelingen die de achterblijvers stellen,

veranderd zijn of juist dezelfde bleven.

III. Methodologie

1. Afbakening van het onderwerp

1.1. Thematische afbakening Deze studie onderzoekt vermissingen op het einde van het Ancien Régime. Daar de

rechtssituatie toen enigszins anders was dan vandaag, dient eerst een duidelijke omschrijving

van de termen ‘afwezig’ en ‘vermist’ gegeven te worden. In het vroegmoderne recht kan met

de term ‘afwezig’ naar twee verschillende situaties verwezen worden. In de ruime zin van het

woord wordt met de term verwezen naar het ‘niet-aanwezig’ zijn (la non-présence) van een

persoon13

In het courante taalgebruik wordt deze laatste betekenis vaak als onderling verwisselbaar

beschouwd met de term ‘vermist’. Puur juridisch gezien geldt nochtans een duidelijk verschil

tussen beide, een onderscheid dat van cruciaal belang is voor de consequenties die aan de

inhoud van de term verbonden worden. In tegenstelling tot bij de afwezige, wordt bij een

vermiste de facto verondersteld dat deze dood is maar de materiële bewijzen (een lijk)

hiervoor ontbreken.

. Het betreft dan louter het afwezig zijn van een persoon op zijn gewoonlijke

verblijfplaats, zonder dat er onzekerheid heerst over zijn bestaan. Stricto senso verwijst het

woord naar een afwezige (l’absent). Verschillend van een niet-aanwezige, rijzen er bij een

afwezige twijfels over het leven of de dood van de persoon in kwestie. Een situatie die, op

rechtsvlak, voor heel wat problemen en discussies gezorgd heeft.

Strikt genomen dient in de verdere studie dus gesproken te worden van afwezigen daar de

adverteerder duidelijk te kennen geeft, niet te weten of de afwezige nog leeft of niet. Slechts

in twee gevallen, kan van een vermiste gesproken worden14

13GODDING PH., Le droit privé dans les Pays-Bas méridionaux du 12e au 18e siècle, Bruxelles, Palais des Académies, 1991, pp. 88-89

. Gemakshalve wordt in het

verdere onderzoek geen onderscheid gemaakt tussen vermisten en afwezigen zodat beide

14GVG, 27/10/1785, krant nr. 86 en GVG, 22/10/1795, krant nr. 168

Page 11: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

11

termen door elkaar gebruikt worden. Overigens vond het statuut van ‘afwezige’ pas ingang nà

de 18de eeuw, zodat de toepassing ervan een anachronisme zou zijn.

1.2. Tijdsafbakening en geografische situering We hebben gekozen voor de periode 1775-1799 (25 jaar) om verschillende redenen. Ten

eerste betreft het natuurlijk een belangrijke periode. Ons onderzoeksperiode valt midden in de

scharnierperiode van 1750-1850 en wordt gekenmerkt door grote en snelle veranderingen.

Daarnaast is onze tijdsafbakening volledig gebaseerd op onze bron, de Gazette van Gend (cf.

infra). De monopoliepositie van de Gentse krant verminderde naar het einde van de 18de eeuw

toe, maar was nog steeds groot15. Dit heeft belangrijke gevolgen voor de

onderzoeksmogelijkheden (cf. infra). Ten derde plaatsen we ons met deze periode in de

uitbreidingsfase van het advertentiewezen. Hoewel krantenadvertenties al langer bestonden –

de eerste advertentie in de Gazette van Gend zou geplaatst zijn in 166716 - neemt het

advertentiegebeuren pas in het laatste kwart van de 18de eeuw een vlucht17

. Het plaatsen van

advertenties kent tijdens de gekozen periode dus al een zekere verspreiding zodat

opsporingsberichten niet, zoals in het begin van de eeuw, slechts sporadisch voorkomen. Ten

slotte heeft de keuze voor een relatief korte tijdspanne van 25 jaar voornamelijk te maken met

de beperkte tijd die voorhanden was. Jaarlijks worden 104 afleveringen gedrukt wat

impliceert dat we 2600 oplagen onderzochten.

De geografische situering valt samen met het bereik van de krant. We onderzoeken de Gazette

van Gend maar dit impliceert niet dat onze populatie zich beperkt tot de Gentenaars of tot

inwoners van het graafschap Vlaanderen. Op basis van de herkomst van de adverteerder,

kunnen we afleiden vanwaar de advertenties afkomstig zijn18

Tabel 1: Herkomst van de adverteerder van de onderzochte oproepen in de Gazette van Gend.

.

15 Tot 1792 ondervond de Gazette van Gend geen concurrentie van andere kranten in Vlaanderen. RONDOU T., De verspreiding van de periodieke pers in de Zuidelijke Nederlanden van 1715-1815, onuitgegeven licentiaatverhandeling, Leuven, 1992, p. 75 16 VANDER HAEGHEN F., Geschiedenis der Gazette van Gent, Gent, Vander Haeghen, 1906, p. 7 17 DE POTTER F., De advertentie in de nieuwsbladen, Gent, Davidsfonds, 1879, p. 50 18 Er zijn in totaal 96 advertenties. Daar echter niet bij elke oproep de adverteerder vermeld wordt (cf. infra), bekijken we hier 88 of 91,7% van het totaal aantal opsporingsberichten.

Provincie/Land Aantal advertenties Relatieve frequentie Vlaanderen 75 85,2 % Antwerpen 1 1,1 % Nederland 11 12,5 % Groot-Brittannië 1 1,1 %

Page 12: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

12

De Leuvense licentiaatstudente Tanja Rondou stelde vast dat de aankondigingen die in de

Gazette van Gent plaatsvonden in 1792 hoofdzakelijk afkomstig waren uit het graafschap

Vlaanderen19

. Een vaststelling die duidelijk ook voor ons onderzoek van toepassing is. Dit

betekent niet dat de vermisten niet van elders afkomstig waren, maar het plaatsen van de

advertentie gebeurde hoofdzakelijk door inwoners van het graafschap Vlaanderen.

2. De bron Door de recente oprichting van de instellingen voor het opzoeken en de registratie van

vermisten, is het moeilijk een onderzoek te voeren naar afwezige personen op het einde van

het Ancien Regime. Zoals voor elke historicus geldt, zijn we afhankelijk van het voorhanden

zijn van een goede bron, één die een zo volledig mogelijk overzicht biedt van de vermisten.

Er zijn meerdere bronnen voorhanden die ons iets vertellen over vermissingen in het Ancien

Regime.

Vooreerst zijn er in het Rijksarchief in Gent brieven aanwezig die betrekking hebben op de

(internationale) communicatie tussen verschillende overheidsinstanties aangaande het

verdwijnen van een misdadiger20

Een tweede mogelijkheid voor het onderzoeken van vermissingen is de studie van kerkelijke-

en rechtsbronnen. Opnieuw hebben we hier te maken met een mogelijke onvolledigheid ten

gevolge van slecht of niet bewaarde documenten en geldt ook hier weer dat slechts een

bepaalde groep weglopers geviseerd wordt. Dit soort bronnen beperkt zich namelijk tot het

weergeven van mannen of vrouwen die door hun huwelijkspartner in de steek gelaten zijn

. Deze opsporingsberichten bevatten een beschrijving van de

gezochte persoon alsook de gepleegde misdaad en gaan steeds vergezeld van een premie.

Vermoedelijk betreffen het aanplakbiljetten die over de steden verspreid werden. In het kader

van ons onderzoek kunnen zij niet aangewend worden daar we geen overzicht hebben over de

mate waarin alle opsporingsberichten bewaard gebleven zijn. Daarbij hebben deze oproepen

enkel betrekking op misdadigers en willen we ons hier niet beperken tot deze groep.

21

19De auteur onderzocht alle soorten aankondigingen, niet enkel opsporingsberichten. RONDOU T., p. 48

.

Ten slotte komen we bij de opsporingsberichten in de krant. Als bron kunnen zij beschouwd

20 Deze brieven werden gevonden in het SAG, Oud Archief, reeks 213 21HELMERS D., Gescheurde bedden: oplossingen voor gestrande huwelijken, Amsterdam 1753-1810, Hilversum, Verloren, 2002, pp. 86-89

Totaal 88 100%

Page 13: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

13

worden als één van de meest volledige. Indien alle krantenoplagen voor de onderzochte

periode voorhanden zijn, dient niet getwijfeld te worden aan de volledigheid van de bron. Alle

vermissingen die gerapporteerd zijn, vinden we terug en de populatie beperkt zich niet tot één

groep zoals in voorgaande bronnen. Dit betekent uiteraard niet dat de krant een volledig

overzicht biedt van alle vermisten in die periode. In tegendeel, het dark number blijft groot.

Vooreerst wordt niet voor elke vermissing de pers ingeschakeld. Ook in 2006 werd slechts bij

10% van de vermissingen een beroep gedaan op de media om opsporingsberichten te

verspreiden22. Een percentage dat vrij laag ligt zeker daar de achterblijvers niet zelf moeten

instaan voor de financiële kosten. In onze studie staan de achterblijvers zelf in voor de

onkosten zodat dit reeds een belangrijke beperking betekent van het aantal vermelde

vermissingen. Daarbij moet de mogelijkheid tot adverteren gekend zijn. We zullen zien dat

het plaatsen van advertenties in de krant pas goed op gang komt na 1770 zodat we ook

rekening moeten houden met het feit dat de mogelijkheid tot het plaatsen van een

opsporingsbericht in de krant, nog niet door iedereen gekend was23

. Maar zelfs indien de

financiële middelen aanwezig waren en de advertentiemogelijkheid gekend, moest er ook een

achterblijver zijn die bovendien de wil had om de afwezigheid kenbaar te maken. Vooral in

moeilijke huwelijkssituaties is het mogelijk dat de man er voor koos de vermissing niet aan te

geven. Deze studie geeft dus zeker geen overzicht van het aantal vermisten maar verschaft ons

wel een goed inzicht in de gerapporteerde vermissingen. We krijgen dus niet alleen een beeld

van de vermisten, maar indirect ook een beeld van de achterblijvers.

We kozen er dus voor de opsporingsberichten in de krant, meer bepaald de Gazette van Gend,

als bron aan te wenden. De keuze voor deze krant kent meerdere redenen.

Een eerste argument betreft de beschikbaarheid en de mogelijkheid tot raadpleging. De

afleveringen van de Gazette van Gend zijn aanwezig in de centrale bibliotheek van de

Universiteit Gent voor het jaar 1723 en vanaf het jaar 1740 zonder lacunes24

Ten tweede wordt de Gazette van Gend gekenmerkt door een langdurig karakter. Ze kwam

van de pers in 1667 onder de redactie van Maximiliaan Graet en bleef bestaan tot in 1940

.

25

22

.

Dit betekent niet alleen dat aangenomen mag worden dat ze een relatief groot aantal

http://www.polfed-fedpol.be/org/org_dgj_celdisp04_nl.php, (22/07/2007), in 2005 werd slechts in 6,7% van de vermissingen via de media een oproep verspreid (http://polfed-fedpol.be/org/org_dgj_celdisp01_nl.php (13/03/2007) 23 HELMERS D., p. 86 24 Met uitzondering van de nummers 54-55 voor het jaar 1794. Deze twee afleveringen zijn niet verschenen omdat de krant wisselde van uitgever. De kranten zijn te raadplegen in de Centrale Bibliotheek van de UG op het nummer J.000001. 25 LUYKX T., Evolutie van de communicatiemedia, Brussel, Elsevier Sequoia, 1978, p. 115

Page 14: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

14

intekenaars had, maar ook dat de krant goed gekend was onder de bevolking. In de tijd van

ons onderzoek, verscheen de krant al meer dan honderd jaar en genoot dus een zekere

bekendheid onder de Vlamingen.

Een laatste belangrijke reden is het feit dat de Gazette van Gend tot 1792 zowel over Oost- als

West-Vlaanderen domineerde26

. Dit impliceert dat onze bron vrij volledig is daar de inwoners

van het graafschap Vlaanderen, indien ze een oproep in de krant wensten te plaatsen, zich

slechts tot één krant konden wenden. Met de opkomst van duurzame regionale kranten aan het

begin van de 19de eeuw, vermoeden we dat men sneller geneigd was de advertentie in de

eigen krant te plaatsen en niet meer in de Gazette van Gent. Dit voorkwam dat we andere

Vlaamse kranten moesten nagaan om het absolute aantal gerapporteerde vermissingen op het

einde van de 18de eeuw weer te geven.

3. Selectiecriteria voor de opsporingsberichten in de Gazette van Gend In de krant zelf gingen we op zoek naar opsporingsberichten van vermiste of gezochte

personen. Daarbij gold als enige criteria de datum van vermissing. Personen die langer dan 2

jaar vermist waren (sommige zijn al vijf jaar van huis), zijn om meerdere redenen niet

opgenomen. Ten eerste werden zij vaak gezocht omdat één van de ouders of familieleden

overleden is en hun aanwezigheid verzocht is bij het verdelen van de erfenis. Deze personen

zijn dus niet echt vermist, had er geen overlijden plaatsgevonden, zou ook niet naar de

persoon gezocht worden. Bovendien gaan dit soort advertenties zelden vergezeld van een

persoonsbeschrijving. Het opnemen van deze advertenties zou de resultaten voor de ‘echte’

vermisten vertekenen. Een tweede belangrijke reden is dat we voor deze personen niet konden

nagaan of zij vroeger al gezocht werden of niet. We doorzochten namelijk maar één krant en

pas vanaf 1775.

4. Verwerking van de gegevens De advertenties werden integraal uit de krant overgenomen (zie de bijlage op CD-rom). De

gegevens die we verkregen uit de opsporingsberichten, werden systematisch ingevoerd in het

computerprogramma Excel om de verwerking ervan te vergemakkelijken.

26 RONDOU T., pp. 74-75

Page 15: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

15

Page 16: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

16

HOOFDSTUK I: De reden tot vermissing In België werd tussen 1995 en 2005 door de Cel Vermiste Personen 93,5% van alle

vermissingzaken opgelost. Hiervan kende 82% een goede afloop en werd de afwezige levend

teruggevonden27. Vandaag wordt de beweegreden tot verdwijning bij een publieke omroep

zelden weergegeven. Om privacyredenen beperkt men zich tot de uiterlijke individuele

kenmerken van de persoon maar wordt niets vermeld over de eventuele psychologische

drama’s die aanleiding waren tot het weglopen van de afwezige. Deze laatste informatie is

wel aanwezig in de dossiers die bij de Cel Vermiste Personen ingeleverd worden. Een studie

van de persoonlijke motieven is omwille van de bescherming van de afwezige dus niet

mogelijk. De Cel Vermiste Personen voorziet op haar website wel een overzicht van de

belangrijkste redenen van verdwijning van personen die levend werden teruggevonden. Het

grootste deel daarvan betreft jongeren die van huis weglopen, personen die uit het leven

willen stappen, personen met een mentale handicap en Alzheimerpatiënten, en daarnaast ook

nog kleine kinderen die verloren lopen28

. ‘Slechts’ 0,8% van de hedendaagse

vermissinggevallen is te wijten aan onvrijwillige verdwijningen, waarmee we doelen op

(parentale) ontvoeringszaken.

In dit onderdeel willen we de redenen tot verdwijning op het einde van de 18de eeuw

onderzoeken. De oorzaken van verdwijning worden onderverdeeld in volgende categorieën:

misdaad, krankzinnigheid en een categorie ‘varia’ waarbinnen het overige deel van de

advertenties individueel besproken wordt. Bij de beweegredenen wordt steeds rekening

gehouden met beide partijen (zowel de adverteerder als de afwezige) en wordt ook naar een

link gezocht tussen die reden en de maatschappelijke situatie toen. Naast deze kwalitatieve

benadering, worden de gegevens ook kwantitatief besproken.

27 http://www.polfed-fedpol.be/org/org_dgj_celdisp05_nl.php (13/03/2007) 28 Ibidem

Page 17: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

17

I. Criminaliteit

1. Kwalitatieve en kwantitatieve analyse van de misdaden in de advertenties Voor de onderzochte 25 jaar, beschikken we in totaal over 96 advertenties. Daarvan wordt in

18 gevallen (18,75%) een oproep gedaan naar één of meerdere misdadigers. Daar misdadigers

vaak in groepsverband opereerden, worden in sommige advertenties meerdere misdadigers

gezocht. Hierdoor hebben we 28 gezochte misdadigers voor alle 18 advertenties samen.

In de oproepen wordt het gepleegde misdrijf vaak uitvoerig beschreven. Aan de hand daarvan

kunnen we de misdaden in categorieën plaatsen. Voor deze indeling deden we beroep op de

licentiaatverhandeling van Dries Mertens29

Tabel 1.1. Soorten gepleegde misdrijven in de opsporingsberichten.

. Hij verdeelde alle mogelijke misdrijven in het

Land van Aalst onder in 6 categorieën: vermogensmisdrijven, overtreding van

politiereglementen, misdrijven tegen de openbare orde, seksuele misdrijven, religieuze

misdrijven, en misdrijven tegen de lichamelijke integriteit. Voor ons zijn slechts 3 categorieën

van toepassing: in 4 gevallen (22,2%) gaat het om misdrijven tegen de openbare orde (MOO),

de helft van de gevallen betreft vermogensmisdrijven (VM) en 22,2% van de gezochte

misdadigers beging een misdrijf tegen de lichamelijke integriteit (MLI). Eén geval wordt

ondergebracht in de categorie ‘onbepaald’ daar het misdrijf niet duidelijk gespecificeerd

wordt.

Misdrijf

Absolute frequentie

Relatieve frequentie

Aantal personen

Relatieve frequentie

VM 9 50 % 18 64,3 % MLI 4 22,2 % 4 14,3 % MOO 4 22,2 % 4 14,3 % Onbepaald 1 5,6 % 2 7,1 % Totaal 18 100 % 28 100 %

Het grootste percentage wordt ingenomen door de vermogensmisdrijven, dan komen de

misdrijven tegen de lichamelijke integriteit en deze tegen de openbare orde. Studies over

criminaliteit in de Zuidelijke Nederlanden tonen aan dat de vermogensmisdrijven en de

geweldmisdrijven aan het einde van de 18de eeuw een stijging kenden en samen de grootste

groep vormden30

29 MERTENS D., Criminaliteit in het Land van Aalst in de 18e eeuw (1700-1795), onuitgegeven licentiaatverhandeling, Gent, 1999, elektronische versie (20/02/2007)

. In de onderzochte advertenties blijkt enkel het overwicht van de

30 De studies waarnaar verwezen wordt, betreffen deze van MERTENS D., Ibidem; ROETS A.M., Rudessen, dieften ende andere crimen. Misdadigheid te Gent in de 17e en de 18e eeuw. Een kwantitatieve en kwalitatieve

Page 18: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

18

vermogensmisdrijven. Uit die voorgaande studies blijkt voor de geweldmisdaden een evolutie

van zwaar fysiek geweld (doodslag en moord) naar licht fysiek geweld (waaronder ook

verbaal geweld geplaatst wordt). De vier advertenties die melding maken van een

geweldmisdrijf handelen allemaal over moord. Vermoedelijk plaatste men geen advertenties

voor gewoon verbaal geweld of voor (lichte) slagen en verwondingen. Hierdoor wordt dit

aantal misdrijven ondervertegenwoordigd in de advertenties.

De vermogensdelicten vormen ook de enige categorie waarbij het aantal personen dubbel zo

groot is als het aantal gepleegde misdrijven. Dit is te wijten aan twee diefstallen door telkens

5 personen die in groep een overval pleegden. Bendevorming op het einde van de 18de eeuw

wordt verder besproken.

Vooreerst bekijken we de evolutie van de verschillende soorten misdaden, zoals deze vermeld

worden in de opsporingsberichten, tijdens het laatste kwart van de 18de eeuw.

Grafiek 1.1. Overzicht van de vermelde misdaden per vijf jaar.

0

0,5

1

1,5

2

2,5

3

3,5

1775-1779 1780-1784 1785-1789 1790-1794 1795-1799

VMMLIMOOOnbepaald

Vermogensdelicten komen bijna over de gehele periode voor. De misdaden tegen de

lichamelijke integriteit vertonen duidelijk een dalende trend. Gezien de licht fysieke misdaden

geen aanleiding gaven tot het plaatsen van opsporingsberichten, sluit deze grafiek aan bij

voornoemde studies waarin gesteld wordt dat misdaden met zwaar fysiek geweld, afnamen.

Opvallend is dat de misdaden tegen de openbare orde zich vooral na 1790, dus na de

Brabantse Revolutie, manifesteren. Een ontwikkeling die niet overeenkomt met wat de Gentse

historica Anne-Marie Roets vaststelde voor haar bronnen. Zij constateerde een daling van het analyse, onuitgegeven doctoraat, Gent, 1987, 3 v.; VANHEMELRYCK F., De criminaliteit in de ammanie van Brussel van de late middeleeuwen tot het einde van het Ancien Régime (1404-1789), onuitgegeven doctoraat, Gent, 1968, 2 v.

Page 19: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

19

absolute aantal misdrijven tegen de openbare orde naar het einde van de 18de eeuw toe, alsook

een daling van hun aandeel op de totale criminaliteit31. We moeten er wel rekening mee

houden dat Roets haar doctoraat de situatie van de stad Gent bespreekt en dat haar studie tot

en met 1784 loopt32

Uit de stijging van de misdrijven tegen de openbare orde, moet niet onverwijld de conclusie

getrokken worden dat men na de Franse Revolutie (of Brabantse Omwenteling voor onze

streken) vaker opkwam tegen de bestuurders. Zoals Roets het uitdrukt, niet zozeer het in

realiteit voorkomen van het gedrag wordt gereflecteerd, maar veeleer de houding van de

autoriteiten

. Ons onderzoek bevat daarentegen drie buitenlandse misdadigers en loopt

tot 1800.

33

Om nog een beter zicht te hebben op het soort misdrijven dat gemeld werd, worden de

verschillende categorieën verder ingedeeld en besproken.

. Bij de overgang van het ene regime naar het andere, is het hardhandige

optreden door het nieuwe regime een vaak gebruikte methode om hun macht te manifesteren.

Daarnaast moeten we, alvorens een conclusie te trekken, dieper ingaan op het soort misdrijf

dat in de advertenties wordt weergegeven. Ook moet opgemerkt dat het hier enkel om de

geplaatste advertenties gaat en deze niet representatief zijn voor de effectieve misdaden.

Niettemin blijft het opmerkelijk dat misdaden tegen de overheid pas na 1789 in de

advertenties toenemen.

1.1. Vermogensdelicten Onder vermogensmisdrijven verstaan we een misdrijf met geldelijk gewin als oogmerk34

. Het

betreffen hier allerhande diefstallen zonder geweld, alsook heling, huisvredebreuk en

inbraken. Net zoals dat bij Mertens het geval was, vormen ook in onze studie de

vermogensmisdrijven het grootste deel. Overwegend hierbij, zowel in zijn studie als de onze,

zijn de huisdiefstallen met of zonder braak. Daarnaast zijn ook herbergdiefstal, het stelen van

dieren, diefstal door dienstpersoneel en een diefstal van goederen uit een boot, voor ons van

toepassing. Vaak beperken de voorbeelden zich tot één geval, zodat deze hieronder slechts

kort besproken worden.

31 ROETS A.-M., p. 29 32 Ibidem, p. 13 33 Ibidem, Op. Cit., p. 13 34 http://www.dji.nl/main.asp, het betreft de begrippenlijst van de Dienst Justitiële Inrichtingen (25/03/2007)

Page 20: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

20

1.1.1. Huisdiefstal met of zonder braak Van de negen vermogensdelicten, hebben we twee maal te maken met een huisdiefstal.

Huisdiefstallen domineren, zowel in de studie van Roets als in die van Mertens, bij de

vermogensmisdrijven. In tegenstelling tot vandaag, waren de persoonlijke goederen van de

bewoner slecht beveiligd. Ook het domein zelf was voor iedereen toegankelijk zodat men

handig gebruik maakte van de (vaak kortstondige) afwezigheid van de huisbewoner als deze

op het land stond te ploegen of afwezig was en er niemand in het huis achterbleef. Wat de

identiteit van de misdadigers aangaat, betreffen het zowel absolute vreemdelingen als naaste

familieleden of kennissen. In één advertentie werd de diefstal gepleegd door vijf personen die

schijnbaar geen enkele relatie hadden tot de bestolen landman35. De diefstal zou op eene

gewelddaedige wyze gebeurd zijn maar er worden geen verdere details gegeven. Of in de

tweede advertentie sprake is van een band tussen dader en slachtoffer kan niet met zekerheid

gesteld worden, maar de persoonlijke gegevens zoals beroep, naam, kledij en uiterlijke

kenmerken worden verrassend nauwkeurig weergegeven36

. In tegenstelling tot de eerste

diefstal, werd de tweede overdag gepleegd. Daarnaast zou de dader zich ook schuldig

gemaakt hebben aan publique straetschenderyen.

1.1.2. Herbergdiefstal en diefstal van goederen uit een boot We hebben één melding van een diefstal in een herberg. De herbergier van ‘het Wapen van

Zeeland’ in Hulst, Andries Janssens, heeft van 2 tot 6 mei onderdak verleend aan een zekere

Christiaen Dominique (hoewel de adverteerders duidelijk stellen niet teveel acht te slaan op

de naam) en een vrouw van wie de naam niet nader vernoemd wordt37

Het niet betalen van de overnachting is slechts één van de vele mogelijke herbergdiefstallen.

. Beiden zijn zonder te

betalen de herberg ontvlucht en hebben daarbij hun persoonlijke goederen achtergelaten.

Hoewel men zou vermoeden dat de personen gezocht worden omwille van deze misdaad, lijkt

de oproep vooreerst gericht te zijn op het teruggeven van hun persoonlijke goederen, die nu in

beslag genomen zijn door het gerecht van Hulst.

Bij de diefstal van goederen uit een boot wordt de dader, naast de eigenlijke diefstal, ook

beschuldigd van heling38

35 GVG, 9/11/1780, krant nr. 90

. Zowel slachtoffer als dader dragen dezelfde familienaam maar we

36 GVG, 22/08/1785, krant nr. 67 37 GVG, 25/05/1778, krant nr. 42 38 GVG, 5/01/1778, krant nr. 2

Page 21: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

21

kunnen niet opmaken of zij ook familie van elkaar zijn. Wel moet de dader gekend zijn daar

men niet enkel zijn naam en geboorteplaats kent, maar ook vermoedens uitspreekt aangaande

zijn helpers (die ook bij naam vernoemd worden).

1.1.3. Diefstal van dieren Hiervan wordt eveneens maar één melding gemaakt. Het betreft de diefstal van 7 paarden die

in de nacht van 19 op 20 augustus in Bourbourg (Duinkerke), gestolen werden39

De paarden worden in de advertenties allen heel nauwkeurig omschreven, voornamelijk met

de bedoeling heling tegen te gaan: De gonne eenige van deze Peirden zullen bevinden, als ook

zouden konnen verklaeren dat’er iemand zulke Peirden gekogt heeft […]. Bij diefstal van

dieren waren het meestal de misdadigers zelf die overgingen tot heling

. Interessant

is dat het hier om een bende gaat.

40

. Het geven van een

nauwgezette omschrijving (waarbij ook de leeftijd van het paard werd vermeld), vergrootte de

kans de dief te vatten in zijn poging het dier te verkopen.

1.1.4. Diefstal door dienstpersoneel Ook hiervan zijn meerdere gevallen gemeld. Hierbij dient wel opgemerkt dat het in twee van

de drie gevallen buitenlanders betreft. Deze twee buitenlanders, Richard Beahau en Samuel

Virgin zijn beiden voortvluchtigen van over het kanaal41

Een derde advertentie vermeldt een misdaad gepleegd door een bediende die zijn baas ’s

nachts bestolen heeft

. Vermoedelijk werkten beide heren

in het bankwezen, de één te Londen en de ander te Bath (Somerset), vanwaar ze bankbiljetten

gestolen hadden. Van Samuel Virgin vermoedt men dat deze naar Calais of naar een Vlaamse

of Hollandse haven vertrokken is. Bij Richard Beahau wordt geen mogelijke vluchtrichting

meegedeeld maar kan één ieder die de ‘briefjes’ zou vinden, zich melden te Oostende.

42

. Net zoals bij de gestolen paarden, worden ook hier de gestolen

goederen uitvoeriger besproken dan de misdadiger. Men verwacht dan ook dat deze zal

overgaan tot heling en trachten de goederen door te verkopen.

39 GVG, 14/09/1797, krant nr. 366 40 MERTENS D., elektronische versie (20/02/2007). 41 Respectievelijk GVG, 19/1/1784, krant nr. 6 en GVG, 5/10/1788, krant nr. 80 42 GVG, 1/1/1789, krant nr. 1

Page 22: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

22

1.1.5. Gestolen goederen De cijfers betreffende de soorten gestolen goederen zijn vanwege hun kleine aantal, weinig

indicatief. Toch leek het ons interessant de gestolen voorwerpen kort op een rij te zetten.

De bediende die zijn huisbaas bestolen had, ging ervandoor met twee horloges43

Uit het schip van Joannes van den Brande werd een stuk sargie en 5,5 ellen wit mopjens-laken

gestolen

. Het eerste

was er één van Longitude in effen goud, gemaakt door een zekere Arnold uit Londen

waarvoor een beloning van 18 Louis uitgeloofd wordt indien het horloge onbeschadigd aan

zijn rechtmatige eigenaar wordt terugbezorgd. Het tweede betreft een effen verguld horloge,

voorzien van een horlogedekseltje en een diamant op de ‘aspirale’. Beide horloges tonen de

seconden aan in het midden van de wijzerplaat.

44. Het gestolen voorwerp dat het meest gerapporteerd werd in de studies van Mertens

en Roets, is textiel. Textiel zou een geliefde buit zijn doordat de afzet ervan verzekerd was en

het risico om gevat te worden bij de heling ervan, miniem45

De dieven bij Pieter Vercoustre gingen ervandoor met zeven paarden waarvan zowel telkens

de leeftijd, de kleur van vacht, de grootte alsook de specifieke kenmerken (littekens en

dergelijke) zeer uitvoerig worden weergegeven. De paarden overheersen in de categorie ‘vee’

ondanks de zware straffen die werden uitgesproken; de doodstraf (door de galg) of een lange

interneringsperiode in het Correctiehuis

.

46

Bij de landsman Cornelis Pover, gingen de dieven, ook weer vijf in getal, er hoofdzakelijk

met goederen uit goud en zilver en geldstukken vandoor. In de meeste studies over diefstallen

in Vlaanderen, zoals die van Mertens, neemt geld een relatief klein aandeel in beslag (slechts

5,1%). In onze studie wordt vaak melding gemaakt van geld, zeker in de vorm van

bankbriefjes. Er werd hoger echter al gewezen op het feit dat alle bankbriefjes die hier

vermeld worden in Groot-Brittannië ontvreemd zijn.

.

Algemeen krijgen we dus een zeer uitgebreide bespreking van de gestolen goederen waarmee

de adverteerders heling willen voorkomen. Dikwijls wordt ook een beloning vooropgesteld

met als doel de goederen terug te verwerven.

In tegenstelling tot wat de Antwerpse rechtshistoricus Louis Theo Maes voor Antwerpen en

Mertens voor Gent vaststellen, kennen de gestolen goederen in ons onderzoek een relatief 43 Ibidem 44 GVG, 5/1/1778, krant nr. 2. Sargie kan betrekking hebben op een speciaal bewerkte wollen stof of op een deken (beddedeken, paardedeken enz.). 45 MERTENS D., elektronische versie (20/02/2007) 46 Ibidem

Page 23: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

23

grote waarde47

. In die tijd waren paarden, ook al vanwege hun nut bij landbouwactiviteiten,

veel waard. Daarnaast wordt vaak melding gemaakt van geld (in de vorm van bankbriefjes of

in geldstukken), luxevoorwerpen en gouden of zilveren voorwerpen die ontvreemd werden.

Dat de waarde van de gestolen goederen in de advertenties eerder hoog ligt, hoeft niet te

verwonderen daar hun waarde minstens de kosten van een advertentie en de uitgeloofde

beloning moet dekken.

1.2. Misdaden tegen de openbare orde Eerder werd erop gewezen dat dit soort misdaden in ons onderzoek enkel na 1790

voorkomen. Hieronder wordt kort ingegaan op de soort misdaden die in de advertenties

besproken worden. Het betreft twee maal een uitbraak uit de gevangenis door een

misdadiger48. De eerste crimineel Joannes van den Bergen is 5 dagen voor zijn publieke

executie, uit de gevangenis van Beveren bij Antwerpen gebroken. De tweede is uit de

stadskelder van de stad Biervliet ontsnapt. De Leuvense germanist Stefaan Top wijst er in dit

verband op dat de bewaking van de gevangenissen onder het Franse Regime bedenkelijk was,

dat veel gebouwen er miserabel bijstonden zodat uitbreken voor geoefende misdadigers een

koud kunstje was, én dat vele gevangenisbewakers bereid waren met de gedetineerden een

deal te sluiten49

Een derde geval betreft een persoon die zijn legerdienst ontlopen heeft en deserteert. […] la

veille qu’il devait se rendre au dépôt avec les autres conscrits

.

50 ging hij ervandoor richting

Lille en verder, zonder dat men van hem nog iets vernomen heeft. Volgens de Belgische

rechtsdeskundige Bruno Peeters kwam desertie in de Zuidelijke Nederlanden op grote schaal

voor in de 18de eeuw51. De bestrijding ervan verliep echter problematisch daar de bevolking

sympathiseerde met de deserteurs. Velen werden dan ook nooit gevat52

47 45% van de gestolen goederen was minder dan één gulden waard en 80% minder dan vijf gulden, zie MAES L. TH., De criminaliteit te Antwerpen in de achttiende eeuw, In: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, 1978 (2), p. 328

.

48 In deze twee gevallen wordt de uitbraak uit de gevangenis als misdaad gerekend, niet het misdrijf waarvoor ze veroordeeld waren. De één is opgesloten vanwege paardendiefstal, bij de ander wordt niet vermeld. 49 TOP S., De bende van Bakelandt in de geschiedenis, de literatuur, het volkslied en het volksverhaal, Handzame, Familia et patria, 1983, pp. 52-54 50 GVG, 11/03/1799, krant nr. 520 51 PEETERS B., Desertie uit de nationale regimenten van de Oostenrijkse Nederlanden in de 18de eeuw, In: Belgisch tijdschrift voor militaire geschiedenis, 1984 (5), p. 391 52 Ibidem, p. 397

Page 24: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

24

In een vierde geval wordt de omschrijving van de misdaad vaag gehouden; de persoon heeft

zich aen verregaende malversatien en quaede trouwe in des zelfs Directie aldaer schuldig

gemaakt53

. De reden tot het onderbrengen van deze misdaad in deze categorie, kadert in de

indeling die Mertens toekent aan misdaden tegen de openbare orde.

1.3. Misdaad tegen de lichamelijke integriteit Misdaden tegen de lichamelijke integriteit of geweldmisdrijven omvatten alle delicten waarbij

geweld, of dreiging met geweld, tegen personen is gebruikt54. Ook hier weer zijn er meerdere

subcategorieën, gaande van bedreigingen en beledigingen over slagen en verwondingen tot

doodslag en moord. In onze studie is enkel de laatste categorie van toepassing. Op de 18

advertenties over misdadigers, zijn er vier die informatie vragen in verband met een

gepleegde moord. Eén daarvan betreft een kindermoord55. Infanticide was een ernstig

probleem waarmee in eerste instantie het vermoorden van een kind kort na de geboorte

bedoeld wordt, maar het kwam ook op latere leeftijd voor56

De moord die gepleegd werd op Francies Porter door zijn reisgenoot, kan ondergebracht

worden onder de term roofmoord

. In de advertentie worden geen

details vernoemd, niet over de omstandigheden, noch over de leeftijd van het kind. Er wordt

enkel vermoed (onder vehemente presomptie) dat Jeremias van der Gryp zijn eigen kind heeft

vermoord. Dergelijk onnatuerlyke en execrablele delicten dienden natuurlijk bestraft te

worden.

57

53 GVG, 22/04/1790, krant nr. 32

. De beschuldigde zou zijn slachtoffer een beurs ontvreemd

hebben die verscheidene dobbele Engelsche Schellingen en 10. ofte meer Engelsche Guinéen,

bevatte. De moord werd begaan met behulp van een degen waarmee 17 wonden toegebracht

werden. In deze advertentie wordt de nodige aandacht aan het wapen besteed. Het zou in

stukken naast het lichaam gelegen hebben. Het is opmerkelijk hoeveel informatie men bezit

over de misdadiger, tot op de voorwerpen die hij bij zich droeg (een inktpot!) toe. Mogelijks

was zijn compagnon nog niet gestorven toen hulp arriveerde ofwel werd reeds interactie

gevoerd met diegenen die de dader hebben zien lopen.

54 http://www.dji.nl/main.asp, betreft de begrippenlijst van de Dienst Justitiële Inrichtingen (25/03/2007) 55 GVG, 6/12/98, krant nr. 98 56 ROTH RANDOLPH, Child murder in New England, In: Social Science History, 2001 (25), nr. 1, p. 107 57 GVG, 20/3/1780, krant nr. 23

Page 25: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

25

Ook van Francies Rombout wordt een uitvoerige beschrijving gegeven58

Tot slot moet nog een moord op een onderschout vermeldt worden. De moord vond plaats in

een herberg waar Jan van der Made, alias Jan Rap, de onderschout zware wonden toegebracht

heeft die hem enige tijd later het leven zouden kosten. De dader is met zijn vrouw gevlucht op

zijn boot. In dit geval wordt opmerkelijk veel informatie gegeven over alles wat mogelijks

kan leiden tot de identificatie van de daders (tot en met de vervoerde goederen toe).

. Hij wordt ervan

verdacht op Kerstmis zijn eigen broer verminkt te hebben met messteken waaraan hij later

zou overlijden.

2. De misdadigers Hieronder willen we kort ingaan op de persoonlijke informatie die we hebben van de 28

misdadigers. Aangaande de leeftijd van de delinquenten is voorzichtigheid geboden. Vaak

werd de leeftijd van de delinquent geschat indien men niet over een identiteit van de dader

beschikte. Uitzondering hierbij is de militant waarvan de leeftijd minutieus weergegeven

wordt (18 jaar, 6 maanden en 3 dagen). Van de 28 personen hebben we 12 leeftijden

gekregen. Dit is nog geen 50% maar we moeten rekening houden met het feit dat er 2 bendes

van telkens 5 personen tussen zitten waarvan geen leeftijd, noch naam, noch uitvoerige

beschrijving verkregen wordt. Deze bendes buiten beschouwing gelaten, beschikken we bij 12

van de 18 misdadigers over hun leeftijd. De gemiddelde leeftijd is 31,3 jaar. Dit cijfer houdt

het midden tussen de andere bevindingen; in Brugge werd 75% van de misdrijven gepleegd

door personen tussen de 16 en 45 jaar59

Tabel 1.2. Gemiddelde leeftijd van de gezochte misdadigers volgens het soort misdaad.

.

Gemiddelde leeftijd (jaar) Absolute frequentie Relatieve frequentie VM 34 3 30 % MLI 25,3 3 30 % MOO 33,75 4 40 % Totaal 31,3 10 100 %

Bij de vermogensdelicten ligt de gemiddelde leeftijd op 34 jaar. In de studie van Mertens

situeert de grootste groep misdadigers zich tussen 20 en 34 jaar. Deze gegevens betreffen

beide geslachten. Zelfs indien we in de studie van Mertens de vrouwen buiten beschouwing

58 GVG, 5/01/1775, krant nr. 2 59 VANHEMELRYCK F., Misdaad en straf. Recent onderzoek naar de geschiedenis der criminaliteit, In: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, 1978 (2), p. 187

Page 26: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

26

laten (het betreft in onze studie namelijk enkel mannelijke delinquenten), bevat de categorie

20 tot 34 jaar de grootste concentratie misdadigers. Dit komt overeen met onze bevindingen

indien we de afzonderlijke leeftijden in onze studie bekijken (22, 30 en 50 jaar).

Wat betreft de misdaden tegen de lichamelijke integriteit valt ons gemiddelde iets hoger uit.

Bij Mertens is het merendeel van deze misdadigers te situeren tussen 20-24 jaar, (zowel met

als zonder vrouwen). Bij ons ligt het gemiddelde op 25,3 jaar.

De gemiddelde leeftijd van de misdrijven tegen de openbare orde (33,75 jaar), stemt bijna

perfect overeen met de berekeningen van Mertens. In zijn studie vertegenwoordigde de

categorie tussen 30 en 34 jaar het grootste aantal misdaden tegen de openbare orde.

Ondanks het weinige representatieve aantal verkregen leeftijden in onze studie, stellen we een

overeenkomst vast tussen beide studies.

Een sekseonderscheid is niet nodig, het betreft hier steeds mannen. Deze konden wel een

vrouwelijke medeplichtige hebben maar in de advertenties wordt in eerste instantie

opgeroepen tot het vinden van de man. Dat vrouwen slechts een klein aandeel van de

criminaliteit innemen, wordt door criminologen verklaard aan de hand van de fysieke bouw

van de vrouw en aan haar sociale positie. Echter niet alleen hun aandeel op de totale

criminaliteit verschilt grondig van deze van de mannen, ook het criminele gedrag varieert

naargelang het geslacht. Zo zouden volgens de Gentse historicus Ferdinand Van Hemelryck

vrouwen hoofdzakelijk een passieve rol spelen60. Dit fenomeen gaat inderdaad op voor onze

studie. Er wordt twee maal melding gemaakt van een vrouwelijke medeplichtige. In het ene

geval verbleef zij samen met haar reisgezel in een herberg en gingen beiden ervandoor zonder

te betalen. In het andere geval had de man een moord gepleegd waarna hij samen met zijn

vrouw in hun boot gevlucht is. Deze twee feiten vonden plaats in de jaren ’70 van de 18de

eeuw, dus vóór de invoering van de Code Pénal in 179161. Dit betekent dat deze vrouwen,

hoewel ze niet fysiek hadden deelgenomen aan het misdrijf, volgens het oude recht toch

bestraft konden worden. Afhankelijk van de situatie (waarover wij te weinig ingelicht zijn),

kon deze straf even zwaar of lichter zijn dan deze die de echte dader kreeg62

.

Daar in twee van de negen vermogensdelicten sprake is van een bende, willen we even kort

ingaan op misdrijven in groepsverband in de 18de eeuw. Bendevorming wordt volgens de

Franse historicus Benoït Garnot in de hand gewerkt door politieke en/of sociaaleconomische 60 Ibidem, p. 186 61 MONBALLYU J., Zes eeuwen strafrecht, de geschiedenis van het Belgische strafrecht (1400-2000), Leuven, Acco, 2006, pp. 104-106 62 Ibidem, pp. 104-114

Page 27: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

27

instabiliteit63

In tegenstelling tot de andere advertenties, worden in de oproepen aangaande benden, weinig

persoonsbeschrijvingen gegeven. De dieven waren meestal niet gekend en de diefstal werd

twee maal ’s nachts gepleegd. We willen wel nog opmerken dat het in de advertentie van 14

september 1797 vermoedelijk professionals betreft; de dieven dragen allen een gordel met

geld en de ‘aanvoerder’ rijdt op een paard.

. Politieke instabiliteit vertaalt zich onder meer in een groter deel niet bestrafte

delinquentie, wat op het einde van de 18de eeuw zeker het geval was (zie volgend onderdeel).

3. Reden tot plaatsing van de advertentie Het hoeft geen betoog dat het achterliggende motief bij opsporingsberichten naar criminelen,

het vinden van de misdadiger is om hem op te sluiten met het oog op het beschermen van de

maatschappij en om de delinquent te berechten. In de meeste gevallen werd de advertentie dan

ook geplaatst door een overheidspersoon die als gerechtelijke instantie optrad. We bespreken

dit niet nader.

Wel willen we hier een ander aspect bespreken, namelijk het feit dat men de misdadiger

opspoort via advertenties in de krant. Daarvoor achten wij het nodig een algemeen overzicht

te geven van de werking van de politie en de repressie in het laatste kwart van de 18de eeuw.

Studies aangaande de evolutie van de misdaad zoals het doctoraat van Roets, wijzen uit dat

het laatste kwart van de 18de eeuw een verhoging kende van het aantal misdrijven en dat

tezelfdertijd het percentage ongestrafte misdadigers opliep. Op het einde van de 18de eeuw

werd nog slechts 32% van alle delinquenten bestraft64. Dit laatste kan verklaard worden door

de grote ondoeltreffendheid van het politieapparaat op het einde van het Ancien Régime65

63 MERTENS D., elektronische versie, 20/02/2007

.

Vooreerst omdat de gerechtsofficieren niet talrijk genoeg waren om de vele taken die hen

werden toegewezen goed uit te voeren. Daarnaast duurde het vaak lang alvorens de melding

van een misdrijf of het signalement van de misdadiger de betreffende instantie bereikte.

Daardoor had de delinquent voldoende tijd om zich uit de voeten te maken of naar een andere

provincie te vluchten. Een derde oorzaak van de ondoeltreffendheid, waren de primitieve

opsporingstechnieken op het einde van de 18de eeuw.

64 ROETS A.M., p. 42 65 VANHEMELRYCK F., Bijdrage tot de studie van het politieapparaat in het Ancien Régime. De opsporing van het misdrijf in Brabant, In: Revue belge de philologie et d’histoire, 1970 (50), nr. 2, p. 393

Page 28: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

28

Het publiekelijk verspreiden van signalementen van de misdadigers, werd in de 18de eeuw een

populair hulpmiddel ter bestrijding van de misdaad. Deze werden overal waar het publiek ze

onder ogen kon krijgen, verspreid. De krant was hiertoe een bruikbaar medium.

II. Krankzinnigheid

1. Krankzinnigheid op het einde van de 18de eeuw: een kwalitatief onderzoek Krankzinnig, beroofd van zinnen, getroebleerd in de geest, imbeciel, onnozel, klein van

verstand, flauw van geest, dolende van gemoed, slecht en simpel van verstand en memorie.

Het zijn enkele manieren waarop de geestestoestand van de afwezige in de advertenties

omschreven wordt. Het is moeilijk, zoniet onmogelijk, op basis van deze termen een gradatie

te plaatsen op de ernst van de geestesziekte. We willen ons hier dan ook niet wagen aan

gedetailleerde diagnosen. Een diepgaand differentiatieonderzoek blijkt trouwens niet alleen

onmogelijk door een gebrek aan uitgebreide medische ziekteaanduidingen in de advertenties,

het zou ons daarnaast leiden tot anachronismen. De huidige psychologische kenmerken van

de krankzinnigen, mogen niet zonder meer toegepast worden op deze van het verleden, aldus

de Belgische historici Catharina Lis en Hugo Soly66. Daarvoor worden de kenmerken te zeer

door sociaal-culturele factoren bepaalt, iets wat ook de zogenoemde ‘antipsychiatrische-

beweging’ van de jaren ‘60 opmerkte: what is called insanity is just a cultural artefact rather

than at least partly a physical syndrome67

. We sluiten ons hier voorzichtig bij aan in zo ver

dat we uit studies naar krankzinnigheid uit het verleden alsook uit de advertenties, konden

opmaken dat de tijdgenoot geen medisch onderbouwde criteria hanteerde om iemand als

krankzinnig te bestempelen. De achttiende-eeuwse mens baseerde zich in eerste instantie op

uiterlijke kenmerken en op gedragingen, twee criteria die we hieronder nader bespreken.

66 SOLY H., LIS C., Te gek om los te lopen? Collocatie in de 18de eeuw, Turnhout, Brepols, 1990, p. 31 67 HOUSTON R. A., Madness and gender in the long eighteenth century, In: Social History, 2002 (27), nr. 3, Art. Cit., p. 310

Page 29: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

29

1.1. Het uiterlijk als criterium Studies zoals deze van de Belgische historicus Jozef Geldhof, de Nederlandse psychologe

Inge Mans en bovenvermelde Lis en Soly, verschaffen ons een inzicht in het beeld dat de

tijdgenoot had over een krankzinnige persoon in de 18de eeuw68. De beste indicatoren

betroffen uiterlijke rariteiten zoals scheelzien, muzikaliteit, lachlust, geknoei met voedsel,

gesnotter, het trekken van grimassen, een abnormale houding, een zonderlinge manier van

spreken of het uitslaan van wartaal. De gegevens in de advertenties betreffende de

geestestoestand van de afwezige mogen dan gering zijn, deze over het uiterlijk van de persoon

zijn dat niet en het is opmerkelijk hoeveel beschreven krankzinnigen minstens één van deze

kenmerken vertonen. Zo wordt Pieter Livinus Bouckaert als volgt omschreven: gaende een

weynig al stuypende, […] konnende niet spreken, maer dikwijls lachende ofte grimmende69.

Ook Lieven Slos zal er inderdaad niet ‘normaal’ uitgezien hebben: de slinke hand

ingekrompen, en den zelven arm lam, benevens het zelve been ook lam, daer mede gaende al

slepen en kreupel. Bovendien was zijn spreken geheel slegt en al haeperende70. Andere

hebben verdraeyde oogen71 of zijn scheel ziende72, gaan een weynig stuypende73 of al

trekbeenende74, en velen hebben moeite met spreken: sprekende zeer belemmerd de

vlaemsche taele75, sprekende eene gebrokene taele76. De stelling van bovenvermelde studies,

dat de mensen in die dagen uiterlijke rariteiten als een kenmerk van krankzinnigheid

beschouwden, wordt ook bevestigd in volgende advertentie: stom en doof, zig doende

verstaen door teekenen met de handen ende gemommel met den mond, diesvolgens schynende

krankzinnig te zyn77

68 GELDHOF J., Pelgrims, dulle lieden en vondelingen te Brugge 1275-1975: zeven eeuwen geschiedenis van het Sint-Juliaansgasthuis en van de Psychiatrische kliniek O.-L.-Vrouw te Brugge-Sint-Michiels, Brugge, Psychiatrische kliniek O.-L.-Vrouw, 1975, 318 p.; MANS I., Zin der zotheid: vijf eeuwen cultuurgeschiedenis van zotten, onnozelen en zwakzinnigen, Amsterdam

. We suggereren niet dat alle voorgaande personen niet krankzinnig

waren. Maar het is opmerkelijk vast te stellen dat deze kenmerken in de overige advertenties

(dus deze waarvan de afwezige niet als krankzinnig wordt beschouwd) nauwelijks

voorkomen. In totaal worden 112 personen opgespoord waarvan 25 door de adverteerders als

krankzinnig genoemd worden. Er blijven dus 87 afwezigen over waarvan we in 70 gevallen

, Bakker, 1998, 415 p.; SOLY H., LIS C., Te gek om los te lopen?, Ibidem 69 GVG, 24/05/1781, krant nr. 42 70 GVG, 12/10/1795, krant nr. 164 71 GVG, 06/09/1784, krant nr. 72 72 GVG, 7/11/1791, krant nr. 89 73 GVG, 3/10/1785, krant nr. 79 74 GVG, 17/10/1791, krant nr. 83 75 GVG, 4/10/1790, krant nr. 79 76 GVG, 24/01/1791, krant nr. 7 77 GVG, 18/07/1785, krant nr. 57

Page 30: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

30

over antropologische gegevens beschikken78. Bij deze laatste wordt slechts in 17% melding

gemaakt van (vaak slechts) één van bovenvermelde kenmerken. Daarbij moeten we opmerken

dat, in tegenstelling tot bij de krankzinnigen, hier een uitleg gegeven wordt aan de

verschijnselen. Zo spreekt Bernardus Verherbruggen wel kwalijk maar wordt verduidelijkt dat

een karpeltonge er de oorzaak van is79

Met deze zeer nauwkeurige studie van de advertenties, willen we wijzen op het feit dat de

norm voor krankzinnigheid in die dagen anders was dan vandaag het geval is. Het mag reeds

duidelijk wezen dat bovenstaande kenmerken in de hedendaagse maatschappij niet voldoen

om iemand het etiket van krankzinnigheid op te plakken.

. Ook in de advertentie van 26 mei 1788 wordt

verduidelijkt dat de afwezige trekbenend gaat, maar enkel ter oorzaeke van een wonde, die hy

aen de slinke bille heeft. Bij de niet-krankzinnigen wordt zo verduidelijkt dat kenmerken die

eventueel aanleiding zouden geven tot het statuut van krankzinnige, een fysieke oorzaak

hebben. Bij de krankzinnigen wordt in bijna 60% van de gevallen (waarvoor we over meer

persoonlijke gegevens beschikken dan alleen maar ‘krankzinnig’) een ‘verdacht’ uiterlijk

kenmerk vermeld.

1.2. Gedragingen en houdingen als criteria Men werd door de tijdgenoten echter niet enkel als krankzinnig bestempeld vanwege de

wezenlijke verschijningsvormen, maar ook omdat men niet voldeed aan de heersende normen.

Krankzinnig zijn betekende in die tijd ook het niet conform zijn aan de maatschappelijke

gedragslijn. Het sloeg bijgevolg niet op een psychologische afwijking maar op

aanstootgevende gedragingen die niet getolereerd werden. Aan de hand van een concreet

voorbeeld uit de advertenties, willen we wijzen op de ruime inhoud die krankzinnigheid op

het einde van de 18de eeuw besloeg. Nemen we het voorbeeld van Coleta Jacoba Strobbe. Zij

vertoont geen uiterlijke tekortkomingen, integendeel, zij heeft een serieuze spraek, en is frisch

en gezond van leden en heeft dikke blozende kaeken80

78 Bij deze 71 werd geen rekening gehouden met informatie over de kleur van ogen en haar of de manier waarop het haar gedragen werd.

. Toch wordt zij als krankzinnig

bestempeld doordat zij een daad stelde die niet geduld werd. Ze was als 24-jarige dochter haar

ouderlijke huis ontvlucht zonder dat daar, ogenschijnlijk, enige reden toe was. Vermoedelijk

was zij in een goede geestelijke toestand want de ouders melden op het einde van de

advertentie dat men gelooft dat ze is weggelopen door diepzinnigheid of krankzinnigheid. Het

79 GVG, 24/11/1791, krant nr. 94 80 GVG, 14/01/1796, krant nr. 191

Page 31: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

31

kan hier een gewone opstandige of koppige dochter van 24 jaar betreffen die zich wil

onttrekken aan het ouderlijke gezag. In een poging haar houding te begrijpen of te verschonen

naar de buitenwereld toe, leggen de ouders echter de oorzaak bij een verstandelijk gebrek.

Ook in een advertentie de dato 29 april 1784 wordt het weglopen van een dochter zonder

weten van haar ouders, broers of zussen, geweten aan het verliezen van haar verstand. Dit

medicaliseren van ongepast gedrag, moest voorkomen dat de eer van de familie

geschandaliseerd werd81

Andere vormen van ‘quaed gedrag’ die aanleiding gaven tot het verkrijgen van het statuut

krankzinnig omvatten zelfdoding

. Hetzelfde gebeurde indien één van de familieleden naakt of in

nachtkledij door de straten zwierf. In de advertenties komt het weglopen in nachtkledij twee

maal voor. We kunnen echter niet met zekerheid zeggen of de persoon in kwestie het statuut

van krankzinnige kreeg omdat hij in slaapkleren wegholde, of dat dit gedrag effectief een

gevolg was van een (kortstondige) zinsverbijstering.

82

, drankverslaving, overvloedig schelden en vloeken, etc.

Bovenvermelde gedragingen werden toen aanzien als een uiting van krankzinnigheid maar

worden door de huidige maatschappij niet als dusdanig beschouwd.

1.3. Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie Bovenstaande verduidelijkt dat we advertenties van ‘krankzinnige’ afwezigen niet moeten

projecteren op ons huidige beeld van krankzinnigen. In wat volgt, willen we dieper ingaan op

de vele ladingen die krankzinnigheid dekte op het einde van de 18de eeuw. De psychiatrische

wetenschap stond aan het einde van het Ancien Régime in zijn kinderschoenen zodat er nog

geen onderscheid gemaakt werd tussen de verschillende gradaties van verstandelijk gebrek.

We beschikken niet over de vereiste medische kennis noch over de nodige historische

aanwijzingen om de aard van de ziekte in elk van de 25 gevallen, te onderkennen. Het stellen

van een medisch gefundeerde diagnose is hier dus geen doel op zich. Toch willen we kort

ingaan op drie verschillende geestesziekten; dementie, oligofrenie en krankzinnigheid83

81 VERSTRAETE I., De alexianen te Gent en hun zorg voor krankzinnigen en onhandelbaren tijdens de late zeventiende en de achttiende eeuw, onuitgegeven scriptie, Gent, 1994, p. 85

.

Oligofrene personen hebben een aangeboren ontwikkelingsstoornis van de geestelijke, maar

82De opvatting dat zelfdoding een gevolg was van krankzinnigheid, vond pas in de loop van de 18de eeuw ingang. Daarvoor werd het aanschouwd als een straf van God. LIS C., SOLY H., Te gek om los te lopen?, p. 33 83Oligofrenie wordt soms gelijkgesteld aan zwakzinnigheid. Oligofrenie is echter een aangeboren ontwikkelingsstoornis terwijl zwakzinnigheid niet per se aangeboren hoeft te zijn maar ook op een zeer vroeg verworven zwakte van verstandelijke vermogens slaan. Zie hiervoor EVERDINGEN van, J. J. E., KLAZINGA, N. S., POLS J., Pinkhof Geneeskundig woordenboek, Houten, Bohn Stafleu Van Loghum, 1998, XXI, p. 896

Page 32: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

32

vooral intellectuele vermogens. Dit in tegenstelling tot dementie waarbij de hersenen

aftakelen als gevolg van een hoge ouderdom. Krankzinnigen hebben in eerste instantie een

normaal verstand maar lijden aan psychische (emotionele) problemen84

. Al deze definiëringen

dateren van na de hier door ons besproken periode en konden dus niet door de tijdgenoot

toegepast worden.

We beginnen met de oligofrene en de zwakzinnige personen. In de advertenties wordt aan de

hand van een tijdsaanduiding een onderscheid gemaakt tussen diegenen die van geboorte

krankzinnig zijn85, en deze die als ‘normaal’ beschouwd werden maar hun verstand verloren

lijken te hebben. Dit laatste blijkt uit de manier waarop de adverteerder de afwezige

omschrijft. Aan de hand daarvan kunnen we opmaken dat de gestoordheid geen feitelijkheid

was bij de geboorte; de ene is doorheen de jaren in de geest van scrupule krankzinnig

geworden86 en meerderen kennen slechts af en toe abnormaal gedrag: missende zomtijds zyne

zinnen87, soms getroubleerd in de geest88. In twee advertenties is de afwezige beroofd van

zinnen, zodat aangenomen wordt dat de stoornis zich pas op latere leeftijd manifesteerde.

Personen die op latere leeftijd verstandelijke gebreken vertonen, kunnen alvast niet

ondergebracht worden bij de zwakzinnigen. Zij die echter omschreven worden als imbiciel,

klein van verstand, slecht en simpel van verstand en geheugen zijn, onnozel of ook nog flauw

van geest; daarvan is het aannemelijk dat zij zwakzinnig of oligofreen zijn89

.

Diegene die we niet onder zwakzinnigheid kunnen klasseren omdat ze pas op latere leeftijd

stoornissen vertonen, mogen echter niet zomaar onder krankzinnig geplaatst worden. Gezien

het relatief hoge aantal ouderen, moeten we ook rekening houden met ouderdomsdementie.

Op het totale aantal personen waarvoor we over een leeftijdsaanduiding beschikken, is 23%

ouder dan 55 jaar. Hoewel het vandaag in ons land eerder uitzonderlijk is dat dementia senilis

voor het 65ste levensjaar voorkomt, is het niet uitgesloten dat deze mensen één of andere vorm

van dementie kenden90

84 MANS I., p. 12

. Zo geldt voor Alzheimer nog steeds de discussie of deze

leeftijdsgebonden is (hoewel men het erover eens is dat het risico toeneemt met de leeftijd) en

of zij al dan niet beschouwd mag worden als een presenile dementia. De grens waarop de

85 Dit is het geval bij Joannes van Damme, GVG, 8/10/1793, krant nr. 81 86 GVG, 20/05/1784, krant nr. 41 87 GVG, 3/10/1785, krant nr. 79 88 GVG, 8/3/1790, krant nr. 19 89 LIS C., SOLY H., Te gek om los te lopen?, pp. 36-37 90 http://www.dementie.be

Page 33: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

33

hersenen beginnen af te takelen (dus de scheiding tussen pre-senile en senile periode) werd

doorheen de geschiedenis al meerdere keren verlegd; door Hippocrates op 63, door Aviccena

op 60 en door Beard zelfs op 45 jaar91! Hoe het ook zij, hier hebben we de grens voor

mogelijke dementiegevallen op 55 jaar gelegd. Hoewel deze keuze is gebaseerd op het feit dat

de meeste Alzheimerpatiënten voorkomen in de leeftijdsgroep van vijftig en zestig, blijft het

deels een arbitraire keuze92

.

Over de overige personen die geklasseerd worden onder ‘krankzinnig’ en niet van leeftijd

zijn, kunnen we nog twee opmerkingen maken. Ten eerste kan een deel van hen in de

psychopathologie geklasseerd worden onder psychosociale abnormaliteit93

. Hiermee verwijst

men naar het culturele waardeoordeel van bepaalde gedragingen. Het gedrag op zich is dan

niet abnormaal maar is sociaal niet aanvaardbaar (cf. 2.1.2). Een ander deel kan vermoedelijk

het slachtoffer geworden zijn van emotionele stoornissen. We beschikken hiervoor niet over

de vereiste gegevens, maar zowel Houston als Lis en Soly wijzen op de niet te onderschatten

impact van een overlijden of een onbeantwoorde liefde op de gemoedstoestand van mensen.

Op basis van de geringe gegevens kunnen we uiteraard geen sluitende conclusie trekken, maar

met bovenstaande argumentatie willen we de illusie verbreken als zou het gekken betreffen

die een bedreiging voor de maatschappij vormden en dus zo snel mogelijk dienden

teruggevonden te worden. Dit beeld wordt ook benadrukt door het feit dat geen van de

vermiste ‘krankzinnigen’ uit een collocatiehuis weggelopen zijn. Allen werden, voor zover

wij uit de advertenties kunnen opmaken, thuis verzorgd. Dit laatste onderstreept dan weer de

stelling dat geen van allen uitzinnig gek waren daar collocatie voornamelijk voor gevaarlijke

gekken gold94

.

91 BEACH THOMAS G., The History of Alzheimer’s Disease: Three Debates, In: Journal of the History of Medicine and Allied Sciences, 1987 (42), nr. 3, p. 339 92 http://www.dementie.be 93 BRYSBAERT M., Psychologie, Gent, Academia press, 2006, XXIII, p. 625 94 Met de term collocatie wordt verwezen naar een gedwongen opname in een psychiatrische inrichting (LIS C., SOLY H., Te gek om los te lopen?, p. 7). Mensen werden om niet alleen omwille van geestelijke gebreken gecolloceerd maar ook voor intolerant gedrag zoals ongehoorzaamheid van jongeren tegenover hun ouders of van één van de huwelijkspartners jegens de andere (Ibidem, p. 29 e.v.).

Page 34: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

34

2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen In totaal betreft het hier 25 ‘psychologische probleemgevallen’, waarvan we voor 22 personen

over een leeftijd beschikken. Om een overzicht te geven, werden de afwezigen hieronder in

leeftijdscategorieën geplaatst en werd daarnaast nog een onderdeling gemaakt in geslacht.

Tabel 1.3. Onderverdeling van de ‘krankzinnigen’ in de opsporingsberichten volgens geslacht en sekse.

Leeftijdscategorie Absolute frequentie Relatieve frequentie Vrouw Man 10-19 0 0 0 0 20-29 7 31,8 3 4 30-39 3 13,6 1 2 40-49 6 27,3 2 4 50-59 3 13,6 0 3 60-69 2 9, 1 0 2 70-79 1 4,5 0 1 Totaal 22 100 6 16

Opvallend is dat de leeftijdscategorie van 20-29 jaar het grootste aantal personen kent. Dit

verschijnsel komt overeen met de bevindingen uit andere studies die hoofdzakelijk gebaseerd

zijn op bronnen in verband met collocatie95. Uit deze studies blijkt een procentuele stijging

van het aantal jongeren in de collocatiedossiers naar het einde van de 18de eeuw. De auteurs

stellen vast dat dit aantal tussen 20 en 29 jaar niet te wijten valt aan psychische gebreken maar

aan normoverschrijdend gedrag. De oorzaak voor de grote vertegenwoordiging van deze

leeftijdsgroep wordt dan ook gezocht in de moeilijke relatie tussen ouders en kinderen op het

einde van de 18de eeuw ten gevolge van de sociaaldemografische veranderingen die zich toen

voordeden96. Vooral de economische achteruitgang die gepaard ging met een verlating van

het huwelijk (het restrictieve huwelijk zette zich door), werkte zwaar door op de jongeren. Ze

zagen zich genoodzaakt langer bij de ouders te wonen, langer celibatair te blijven en vroeger

in het arbeidsproces te stappen97

95 Deze van LIS C., SOLY H., Te gek om los te lopen?, en VAN WAEIJENBERG F., Collocatie te Gent, 1750-1779, onuitgegeven scriptie, Gent, 1994, 244 p.

. Drie zaken die de wrijvingen tussen ouders en jongeren

versterkten en ouders er sneller toe zouden hebben aangezet hun zoon of dochter te laten

opnemen. Daarbij wordt de periode van 20 tot 25 jaar als la phase critique aanzien waarbij

96 LIS C., SOLY H., Ibidem, p. 56 97 Ibidem, p. 56-57

Page 35: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

35

men te jong is om op eigen benen te staan maar zich te oud voelt om het ouderlijke gezag

zonder tegenspraak te aanvaarden98

Aangaande de sekseverschillen bemerken Lis en Soly dat vrouwen minder gecolloceerd

werden. Dit is volgens hen deels te wijten aan het feit dat meisjes, zeker bij de hogere klassen,

van jongs af een grotere controle kenden. Daarbij bemerkt Houston in haar artikel dat het

verwachtingspatroon voor mannen om aan de maatschappelijke normen te voldoen (in de

patriarchale maatschappij van toen) hoger was. Bijgevolg vergroot dit ook de kans dat men

niet aan dit patroon voldeed en dus werd geïnterneerd

.

99

Wat de burgerlijke stand betreft, weten we in zes gevallen (evenredig verdeeld over de

geslachten) met zekerheid dat de persoon getrouwd was. Bij twee daarvan wordt meegedeeld

dat er kinderen waren, maar slechts bij één wordt het aantal gespecificeerd, namelijk vijf. Bij

geen van allen wordt een beroep vermeld.

.

3. Oorzaak van verdwijning In dit onderdeel beperken we ons tot het uiteenzetten van de oorzaken van verdwijning bij

effectieve geesteszieken. Er wordt dus niet uitgewijd over bijvoorbeeld ongehoorzaamheid

van kinderen jegens hun ouders. Zij worden in de advertenties ook als krankzinnig

weergegeven maar hadden vermoedelijk andere motieven tot weglopen dan echte

geesteszieken.

De geestelijke toestand, aannemend dat dit effectief het geval was (cf. infra), kan de oorzaak

van verdwijning zijn. Zo was in 2005 de belangrijkste reden tot verdwijning van personen in

België de psychologische staat van de afwezige. Bij ongeveer 14,5% van de personen die

levend teruggevonden werden, werd de verdwijning geweten aan een mentale handicap

(9,2%) of betrof het Alzheimerpatiënten (5,3%)100

In ons onderzoek wordt van de 112 opgegeven afwezigen, in 25 gevallen (22,3%) melding

gemaakt van krankzinnigheid. Toch wordt slechts in 2 gevallen expliciet verwezen naar de

psychologische staat van de persoon als wezenlijke oorzaak van de verdwijning. Zo wordt op

24 april 1784 een advertentie geplaatst waarin een dochter vermist wordt die door het

.

98 VAN WAEIJNBERGE F., p. 37 99 HOUSTON R.A., p. 317 100 http://www.polfed-fedpol.be/org/org_dgj_celdisp02_nl.php (13/03/2007)

Page 36: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

36

verliezen van haer verstand is weggegaen101. Of ook de zoektocht naar Coleta Jacoba Strobbe

waarvan de ouders geloven dat de gemelde Dogter is weggedwaeld door diepzinnigheyd of

kleine krankzinnigheyd102. Daarnaast wordt het niet altijd vermeld maar kan men uit de

beschrijving van de situatie waarin de afwezige vertrokken is, afleiden dat deze niet bij zinnen

geweest is. Zo is Livinius van Houtteghem bloots hoofds en bloots voets is weggedold103

Bij gebrek aan duidelijkheid in de bronnen, rest ons wel de mogelijkheid te kijken naar de

mate waarin de adverteerders zélf de geestelijke abnormaliteit van de afwezige als oorzaak

van vermissing zagen. Zo wordt uit de opstelling van de advertentie duidelijk dat de

adverteerders een link leggen tussen de twee. Dit blijkt uit het feit dat indien de afwezige

krankzinnig was, dit in meer dan zeventig procent van de gevallen als eerste of tweede

wezenskenmerk (na de naam van de vermiste en de woonplaats), opgegeven werd. Alsof de

adverteerder op die manier een verklaring wilde bieden voor de verdwijning of er de lezer in

ieder geval op attent wilde maken. De plaats van het kenmerk krankzinnig in de advertentie

biedt misschien geen zekerheid over het denken van de adverteerder maar is toch een

opvallend gegeven.

en

Joanne Malerondt is met een slaapmuts op haar hoofd en blootsvoets vertrokken. Specifiek uit

de beschrijving in de bronnen kunnen we dus in slechts vier gevallen afleiden dat de

verdwijning van de persoon gelegen is aan diens geestestoestand.

We willen hier ook even ingaan op de verzorgingssituatie van de krankzinnige op het einde

van de 18de eeuw. Deze periode markeert een kentermoment in de geschiedenis van de

psychiatrie, namelijk het begin van een verhoogde interesse in de geestestoestand van

krankzinnigen door de medische wereld. Hierdoor zou men stilaan instellingen oprichten die

specifiek gericht waren op de verzorging en genezing van de krankzinnigen. De grote

doorbraak vond evenwel plaats in de 19de eeuw zodat in het laatste kwart van de 18de eeuw het

merendeel van de krankzinnigen nog opgesloten werd in tuchthuizen, godshuizen,

armenhuizen, gevangenissen en dergelijke. Allerlei interneringsinstellingen die in eerste

instantie voor andere maatschappelijke randgevallen bedoeld waren104

De door ons onderzochte advertenties werden niet geplaatst door of maken geen melding van

een instelling. Collocatie vond namelijk alleen plaats als de krankzinnige echt een gevaar voor

.

101 GVG, 29/04/1784, krant nr. 35 102 GVG, 14/01/1796, krant nr. 191 103 GVG, 07/11/1791, krant nr. 89 104 DE WAELE F., De krankzinnigenzorg te Gent vanaf het einde van de 18de eeuw tot 1870: onderzoek naar de houding van de maatschappij ten opzichte van krankzinnigen en de gevolgen ervan op de gestichtsverzorging, onuitgegeven scriptie, Gent, 1981, pp. 35-37

Page 37: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

37

de maatschappij of zichzelf betekende of ook nog indien de eer van de familie in het gedrang

kwam door ‘quaed gedrag’ en opsluiting minder schandalig was dan de gevangenis.

Op het tijdstip van verdwijnen, bevonden de afwezigen zich onder familietoezicht. Over de

omstandigheden binnen de familie is weinig geweten. Sommige auteurs wijzen erop dat de

thuisverzorging van de krankzinnige te wensen over liet105 maar bemerken dat dit eerder

uitzondering dan regel was. Algemeen wordt aangenomen dat de familie, in samenwerking

met de gebuurte, de krankzinnige zo goed mogelijk begeleidde. In de advertenties wordt

weinig gewag gemaakt van de huiselijke verzorging die de krankzinnige onderging. In één

geval wordt dit wel aangekaart; Pieter François vande Velde was aen zyne beenen geboeyd

met eene yzere ketinge van 3 à 4 schaekels, benevens eenen leêren band aen elk been106. In

het Ancien Régime was het niet ongewoon dat de krankzinnigen in de instellingen werden

vastgebonden met kettingen. Pas in het egalitaire klimaat van de Fransen werd tot een

humanere aanpak van de krankzinnige patiënten overgegaan. Zo was Bicêtre de eerste

instelling die de geesteszieken in 1798 van hun kettingen ontdeed107

Voor de andere advertenties kunnen we niet met zekerheid uitmaken of de verdwijning al dan

niet een gevolg is van wantoestanden bij de thuisverzorging. Die mogelijkheid mogen we

echter niet uitsluiten.

.

4. Reden tot plaatsing van de advertentie Zoals vermeld in de inleiding, is de hoofdmotivatie van de adverteerders, naast deze van

gerechtsmensen die een misdadiger opsporen, het terugvinden van hun geliefde familielid of

kennis. Bij krankzinnigheid wilde men, behalve de maatschappij, ook de krankzinnige zelf

beschermen.

Vanaf 1790 speelde er mogelijks nog een andere reden mee om de advertentie te plaatsen. Tot

1790 kon krankzinnigheid in (bijna) elk strafrecht ingeroepen worden als een grond van

onschuld. Indien de krankzinnige iets misdeed tijdens zijn afwezigheid, werd hij daar

mogelijk niet voor aangeklaagd. Op 16-24 augustus 1790 wordt echter een wet afgekondigd

die bepaalde dat de gemeente waar de krankzinnige verbleef, (financieel) verantwoordelijk

geacht werd voor de (mis)daden van de krankzinnige. Nog geen jaar later, op 22 juli 1791

wordt een wet goedgekeurd die de familie als eerste aansprakelijk stelde, voor het 105 RENE STOCKMAN maakt in zijn boek Van nar tot patiënt melding van enkele misbruiken zoals de opsluiting van een geestesgestoorde in een varkenstal. 106 GVG, 6/10/1796, krant nr. 267 107 BEACH T., p. 329

Page 38: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

38

gemeentebestuur. Nalatigheid in verband met de controle op een krankzinnige kon bestraft

worden met een geldboete tussen de 6 en 10 francs108

Grafiek 1.2. Evolutie van het aantal krankzinnigen in de opsporingsberichten.

. Met dit risico in het vooruitzicht, leek

het voor de meeste achterblijvers waarschijnlijk beter een advertentie te plaatsen en een

beloning uit te loven. Hoewel we slechts over de eerste 10 jaar na afkondiging van deze wet

beschikken, wordt hieronder onderzocht in welke mate deze wetafkondiging een rol speelde

in het plaatsen van advertenties. Daarvoor wordt een overzicht gemaakt van het aantal

gemelde krankzinnigen in cohorten van 5 jaar om na te gaan of er een plotse stijging was na

1790.

0

2

4

6

8

10

12

1775-1779 1780-1784 1785-1789 1790-1794 1795-1799

In grafiek 1.2 bemerken we inderdaad een stijging na afkondiging van de wet die de curator

financieel verantwoordelijk stelt. Op vijf jaar tijd worden bijna even zoveel oproepen

geplaatst als er in de vijftien voorgaande jaren waren (respectievelijk 10 en 12 oproepen).

Hier moet evenwel een nuance aangebracht worden; daar de wet pas ingang vond in augustus

mogen de advertenties die geplaatst werden in 1790 vóór die maand, niet meegeteld worden.

Het betreft hier één advertentie zodat we op een verhouding komen van 9 oproepen tot 13.

Niettemin blijft dit een groot aantal voor een goede vier jaar109

. Dit bevestigt wederom dat de

bronnen waarover historici beschikken, afhankelijk zijn van de mate van reageren van de

maatschappij. De verhoging van de advertenties voor krankzinnige afwezigen in de periode

1790-1795, betekent geen verhoging van het aantal vermiste krankzinnigen, maar duidt op

een maatschappelijke verandering. Na 1795 is er plots een scherpe daling hoewel de wet toen

nog steeds van kracht was.

108 DE WAELE F., p. 58 109 Omdat de wet pas eind augustus werd aangenomen, gelden voor het jaar 1790 nog 4 maanden.

Page 39: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

39

Indien de wet inderdaad een invloed had, kan dit zich weerspiegelen in het soort adverteerder.

In de periode tussen 1790-1791 zouden we dan een grotere vertegenwoordiging krijgen van

advertenties geplaatst door de gemeente, waar dat na 1791 eerder de familie zou zijn. De

moeilijkheden om de precieze adverteerder te achterhalen, maken grondig onderzoek echter

onmogelijk. Uit een beknopt onderzoek blijkt dat de familie in elke periode minstens de helft

van de advertenties voor zijn rekening neemt. Dit percentage ligt vermoedelijk nog hoger. Zo

wordt in de periode 1775-1779 één op de twee advertenties geplaatst door de drukker van de

krant zelf. Dit sluit niet uit dat de aanvraag tot plaatsing van de advertentie van de familie

kwam.

Om de eventuele impact van die wet op het advertentiegedrag te onderzoeken, kunnen we nog

twee andere indicatoren bekijken.

Het eerste betreft de tijdspanne tussen het verdwijnen van de krankzinnige en de datum van

advertentie. Indien de wet een invloed had, zou men verwachten dit weerspiegeld te zien in

een kortere tijdspanne. We krijgen hier echter een omgekeerd beeld; het gemiddelde aantal

dagen tussen vermissing en advertentie voor 1790 bedraagt 21,4 dagen, terwijl ze vanaf 1790

26,1 dagen inhoudt. Er treedt een stijging op wat inhoudt dat de mensen langer wachten

alvorens een advertentie te plaatsen.

Een tweede indicator is het bedrag dat uitgeloofd werd om de krankzinnige terug te brengen.

Hoe noodzakelijker de thuiskomst, hoe meer men beloont. Dit is echter moeilijk te

controleren daar we slechts in drie gevallen een concreet bedrag voor beloning krijgen. Wel

wordt na de uitvaardiging van de wet altijd een beloning uitgeloofd daar waar dat in de

periode voor 1790 niet steeds het geval was. Vóór 1790 wordt 9 op de 14 maal een

vergoeding aangeboden of 64% terwijl het percentage na 1790 100% bedraagt.

III. Varia De vorige hoofdstukken omvatten samen 43 van de in totaal 96 advertenties. In de andere

gevallen wordt geen duidelijke verwijzing verkregen naar de mogelijke oorzaak van

vermissing. Dit betekent niet dat er geen motivatie gevonden kan worden, enkel dat de

redenen die we hieronder zullen bespreken, speculatiever van aard zijn. We trachten daarom

de advertenties zoveel mogelijk in de bestaande literatuur te kaderen.

Page 40: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

40

1. Scheiding Een eerste mogelijkheid is dat de afwezige weggelopen is teneinde te ontkomen aan zijn of

haar huwelijksleven. De achterblijver plaatste dan een advertentie in de krant om zijn

verdwenen wederhelft op te sporen en aan te manen terug te keren. Dat dit gebruik wijd

verspreid was, bewijzen studies zoals deze van de Amerikaanse socioloog Herman Lantz110.

Hij nam dit soort advertenties als hoofdbron om het huwelijksleven in het vroegmoderne

Amerika te onderzoeken. Volgens hem werd de huwelijkssituatie door een beperking van de

gerechtelijke bronnen, verbloemd voorgesteld. Krantenadvertenties zijn volgens hem dan ook

een ideale aanvullende bron op studies over het huwelijk daar ‘such newspaper ads could tell

us much about the extent of marital incompatiblity’111. Voor ons onderzoek baseren we ons

eerder op de studie van de Nederlandse historica Dini Helmers112

. Zij deed onderzoek naar het

hoe en waarom van (in)formele scheidingen in het Amsterdam van de achttiende eeuw.

Daarvoor gebruikte ze de advertenties in de krant Amsterdamsche Courant als

complementaire bron. In die krant staan, net zoals in de onze, oproepen van echtgenoten wier

huwelijkspartner hen verlaten heeft en die ze trachten op te sporen met behulp van

advertenties in de krant.

Het weglopen van de huwelijkspartner moet begrepen worden in het licht van de beperkte

mogelijkheden tot huwelijksontbinding destijds. Echtscheiding was nog geen optie in de 18de

eeuw. Wel werd door de kerkelijke en seculiere overheid voorzien in een scheiding van tafel

en bed maar enkel op grond van zwaarwichtige redenen zoals overspel, mishandeling, grove

beledigingen en dergelijke113. Een scheiding van tafel en bed hield in dat er een einde kwam

aan de samenwoningplicht, aan de wederzijdse plicht tot geslachtelijk verkeer alsook aan de

gehoorzaamheidspicht van de vrouw jegens haar man. De huwelijksband werd echter niet

opgegeven zodat men niet mocht hertrouwen en getrouwheid aan elkaar verschuldigd bleef114

De Franse overheid had het huwelijk in 1792 gelaïciseerd zodat het nu een burgerlijke

instelling betrof dat door wereldlijke gezagdragers kon worden ontbonden. De invoering van

.

110 LANTZ HERMAN R., Marital incompatibility and social change in early America, Beverly Hills (Calif.), Sage, 1976, p. 48 111 Ibidem, p. 12 112 HELMERS D., Gescheurde bedden: oplossingen voor gestrande huwelijken, Amsterdam 1753-1810, Hilversum, Verloren, 2002, p. 426 113MONBALLYU J., Geschiedenis van het familierecht: Van de late Middeleeuwen tot heden, Leuven, Acco, 2006, pp. 61-62 114 Ibidem, p. 61

Page 41: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

41

de burgerlijke echtscheiding in Vlaanderen is van toepassing sinds december 1796 en dus

gedurende de laatste drie jaar van ons onderzoek.

In de periode voor de Franse inlijving restten ongelukkige koppels dus niet veel

mogelijkheden om aan hun huwelijksplicht te ontsnappen. Daarbij komt dat het beëindigen

van een huwelijk op legale manier, vaak een langdurige en kostelijke procedure inhield115.

Mensen gingen dan ook eigenhandig voorzien in allerhande mogelijkheden tot informele

scheiding waarvan weglopen er één is. Net zoals Helmers moeten we erop wijzen dat we in

onze advertenties niet met zekerheid kunnen bepalen dat de afwezige effectief weggelopen is

om aan het huwelijksleven te ontsnappen. Toch zijn er volgens haar duidelijke aanwijzingen

en verschillen tussen advertenties over weggelopen personen en advertenties over een

wederhelft die gemist wordt. Bij gewone vermissingen is er een andere toonzetting, zijn er

geen dreigementen, wordt een beloning uitgeloofd en worden kledij en uiterlijk uitvoerig

beschreven116. Deze criteria mogen niet als sluitend beschouwd worden voor alle gevallen. Zo

wijst de Amerikaanse historicus Roderick Phillips erop dat vele mannen beroepshalve soms

maanden van huis bleven zoals het geval is bij handelaars, schippers of personen die

seizoensgebonden werk doen dat tijdelijke migratie nodig maakte117. Sommigen daarvan,

zoals we verder zullen zien, keerden helemaal niet terug naar huis. Eén van de mogelijke

redenen daarvoor is het ontlopen van de huwelijksverplichtingen: ‘the failure to return must

have been deliberate, as a married man –it would normally have been a man- turned an

intended temporary absence into a permanent one’118

. In zulke gevallen wordt in de

advertenties wél een beloning uitgeloofd en worden zowel de kleren als het uiterlijk van de

man beschreven wellicht omdat de vrouw niet met zekerheid wist of hem iets overkomen was

eerder dan te willen veronderstellen (of kenbaar maken) dat hij haar had verlaten.

In de advertenties die we uit de Gazette van Gend haalden, getuigen een aantal van een

mogelijks opzettelijke verlating vanwege huwelijksproblemen. Daar in de meeste van de

advertenties geen afdoend bewijs kan gevonden worden dat het effectief kwaadwillige

verlatingen betreft, overlopen we slechts die oproepen waarvan het aannemelijk is dat

huwelijksproblemen de aanzet tot weglopen waren. Zo is er de advertentie van 19 december

1776 waarin een oproep gedaan wordt naar Thecla Pauwels, echtgenote en moeder van vijf

115 HELMERS, p. 79 116 Ibidem, p. 85 117 PHILLIPS R., Putting Asunder. A history of divorce in Western Europe, Cambridge, Cambridge university press, 1988, XX, p. 285 118 Ibidem, p. 286

Page 42: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

42

kinderen. Uit de aard van het bericht blijkt duidelijk dat de verdwijning niet zonder precedent

was. Dit blijkt enerzijds uit het feit dat duidelijk vermeld wordt dat de vrouw (bewust) is

weggegaan en anderzijds uit de vermoedens van de man dat zij in Gent, of elders, op haar

eigen is gaan wonen119. Een tweede voorbeeld betreft Angeline van der Wéen die ‘buyten de

wete van haeren Man is weggetrokken’120. Ook hier weer getuigt de oproep dat de vermissing

niet onverwachts moet gekomen zijn. Opnieuw omdat door de man aangenomen wordt dat

zijn vrouw (uit eigen beweging) weggetrokken is, maar ook omdat de man belooft de vrouw

bij haar terugkomst vriendelijk te zullen ontvangen. De belofte tot vergeving van de ‘misstap’

door de achterblijvende partij, werd vaker uitgesproken bij dergelijke opsporingen121

.

Er zijn nog andere oproepen van echtgenoten of echtgenotes die hun wederhelft verloren zijn,

maar, zoals eerder aangehaald, is het in die gevallen niet duidelijk of het weglopen een teken

aan de wand is van huwelijksproblemen. In tegenstelling met aangehaalde gevallen, waarbij

het een wegtrekken van de echtgenote betreft, handelen de andere advertenties over

echtgenoten die vermist worden na het stellen van een duidelijk vooraf geplande activiteit.

Hier hebben we te maken met het probleem dat Phillips aanhaalde, namelijk dat we geen

zekerheid hebben of de man bij zijn activiteit verongelukt is of het als voorwendsel gebruikte

om onder zijn huwelijksverplichtingen uit te komen.

1.1. Mogelijke redenen tot weglopen Indien er in bovenvermelde advertenties effectief sprake zou zijn van kwaadwillige verlating,

dan wordt nergens de achterliggende oorzaak daartoe vermeld. In de onderzochte studies

wordt geweldmisbruik (voornamelijk fysiek maar ook mondeling) en mishandeling

(voornamelijk van de vrouw door de man) als hoofdoorzaak voor scheidingen opgegeven122

119 In de meerderheid van de advertenties komt duidelijk naar voor dat een persoon ‘gemist’ of ‘vermist’ wordt en blijkt dat die verdwijning eerder onverhoeds was. Dit in tegenstelling tot andere oproepen waar gesproken wordt van opzettelijk, clandestinelijk of kwaadwillig verlaten van het huis (cf. infra).

.

Ook de Engelse historicus Lawrence Stone stelt dat weglopen voor sommige vrouwen een

absolute must was om aan het levensbedreigende geweld van hun man te ontkomen. Als

oorzaak voor dat geweld, merkt Stone het volgende op: ‘Most of this cruelty was a product of

120 GVG, 23/06/1791, krant nr. 50 121 HELMERS D., p. 83 122 VANDENBROEKE C., Vrijen en trouwen van de middeleeuwen tot heden: seks, liefde en huwelijk in historisch perspektief, Brussel, Elsevier, 1986, p. 51, HELMERS D., p. 231, PHILLIPS R., p. 323-324 en BUTLER S., Runaway wives: Husband desertion in Medieval England, In: Journal of Social History, 2006, pp. 345-346

Page 43: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

43

poverty, brutality, and alcohol; some of it was clearly the product of pure sadisme; some of it

was caused by the psychological frustration of the husband at being trapped for life in a

household with a women he had become to hate’123. Voor onze studie lijkt de geweldfactor

van Stone niet van toepassing. Armoede als oorzaak voor het geweld is in onze studie niet zo

voor de hand liggend daar, zoals we verder zullen zien, onze vermisten eerder onder de beter

gegoede bevolking voorkomen. De tweede reden die Stone aanhaalt, geweld uit puur sadisme,

ligt open maar geen van de vrouwen worden beschreven met letsels die wijzen op geweld

zodat ook hieraan getwijfeld kan worden. Uiteraard rijst dan de vraag of mannen die hun

vrouw, letterlijk dan, bont en blauw sloegen, dit ook zouden vermelden in de signalisatie.

Daarnaast is ook de laatste reden van Stone, gezien de aard van onze bron, weinig

waarschijnlijk. Indien het geweld effectief de oorzaak was van mannelijke frustratie vanwege

onverdraagzaamheid naar zijn vrouw toe, is het onlogisch dat de man pogingen ondernam om

zijn vrouw, nota bene de bron van zijn frustratie, terug thuis te brengen. Deze laatste

redenering gaat evenwel voorbij aan de culturele notie ‘eer’ dat, althans bij scheidingszaken,

toen zwaarder doorwoog dan vandaag. De eerzaamheid was in die tijd een alledaagse

bezorgdheid, ‘waarop de mensen uit het volk zich met alle kracht beroepen’124. Indien een

vrouw haar man verliet, kon dit door de gemeenschap beschouwd worden als een teken van

onbekwaamheid van de man om een goed huwelijk te leiden125. De verlatingsdaad van de

vrouw bracht dus schade toe aan zijn eergevoel naar de gemeenschap126

. In een poging zijn

eer te redden, kan de man een opsporingsadvertentie geplaatst hebben.

Uit de advertenties die een kwaadwillige verlating tot onderwerp hebben, kunnen we moeilijk

met zekerheid achterhalen wat de achterliggende reden tot weglopen was. Deze beperking is

eigen aan de bron en de onwil van de adverteerder om informatie mee te delen.

1.2. Redenen tot plaatsing van de advertentie Aangenomen dat sommige verlatingen door de man of vrouw te wijten zijn aan

huwelijksproblemen, dient nog nagegaan welke reden de achterblijver had om een advertentie

123 STONE L., Road to divorce: England 1530-1987, London, Oxford university press, 1995, p. 141 124 CHARTIER R., Geschiedenis van het persoonlijke leven. Van de renaissance tot de Verlichting, Amsterdam, Agon, cop. 1989, p. 500 125 BUTLER S., p. 339 126 VAN BRUAENE A.-L., Les Cultuurgeschiedenis Nieuwe Tijden 2006-2007 (19/12/2007): ‘De constructie van de mannelijkheid’.

Page 44: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

44

te plaatsen. Het is niet ondenkbaar dat de achterblijver geen actie onderneemt, nu de

huwelijksproblemen, door het weglopen van één van beide partijen, van de baan zijn. Daarbij

lijkt de weggelopen partij in eerste instantie aan het kortste eind te trekken daar deze alle

eigendom en bezit in handen van de achterblijver liet127. Zoals we verder zullen zien, waren

de achtergebleven partijen, zowel man als vrouw, van rechtswege in staat op te treden in het

rechtsverkeer. De man behield zijn handelingsbekwaamheid en uit de rechtsbronnen van die

tijd blijkt duidelijk dat de vrouw bij afwezigheid van haar man formeel gerechtigd was (of

kon worden) tot het autonoom stellen van rechtshandelingen (cf. infra). Uit de studie van de

Engelse historicus Lawrence Stone blijkt evenwel dat vrouwen die plots door de mannelijke

kostwinner verlaten werden, zich geplaatst zagen voor grote financiële problemen waardoor

een groot deel van hen in de armenzorg terechtkwam128. Het terugvinden van de echtgenoot

was hierdoor niet alleen een zaak van de echtgenote, maar ook van de gemeenschap. ‘The

family here was a matter of financial responsibility as much as a moral insitution and the

local welfare state dependes on everyone being in their rightful place if expenditure was to be

contained’129

Specifiek in het bovenvernoemde geval van Thecla Pauwels, zal het feit dat de man nu alleen

instond voor het opvoeden van hun vijf kinderen, ook een rol gespeeld hebben.

. Om te voorkomen dat de staat er nog een armoedelijder bij kreeg, was het dus

ook voor hen noodzakelijk de vermiste persoon terug te vinden. Of ook in onze studie

opzoekingen verricht werden door de overheid, zal onderzocht worden in het onderdeel over

de adverteerders.

Ten slotte is er nog het ‘eer’ argument dat eerder besproken werd en de mogelijkheid dat de

man niet zozeer zijn vrouw maar wel de goederen die zij met zich meegenomen had, terug

wilde (cf. infra).

2. Weglopen met andere motieven dan het ontlopen van de huwelijksproblemen In het vorige hoofdstuk werd weglopen besproken in het kader van het ontvluchten van

huwelijksproblemen. In dit deel onderzoeken we de advertenties waaruit duidelijk blijkt dat

de personen vrijwillig weggelopen zijn voor andere redenen dan huwelijksperikelen.

127 HELMERS D., p. 107 128 STONE L., Road to divorce, p. 142 129 MORGAN (G.), RUSHTON (P.), Visible Bodies: Power, subordination and identity in the eigtheenth-century Atlantic World, In: Journal of Social History, 2005, vol. 39 (1), Op. Cit. p. 54

Page 45: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

45

In enkele advertenties wordt duidelijk dat de adverteerder niet denkt aan een ontvoering of

een onopzettelijk oponthoud. De woordkeuze verraad dat de vermiste zélf, bewust de benen

genomen heeft: Marie Catharine Verstraeten is ‘bedektelyk’ vertrokken130, een jongeman

wiens naam niet vernoemd wordt is ‘clandestinelyk uyt zyn Ouders Huys’ vertrokken131 en

ook J.B. Campens heeft ‘fraudeleuselyk zyn huys verlaeten’132. Met uitzondering van

laatstgenoemde man waarbij het mogelijk is dat deze als winkelier nog schulden te vereffenen

had, is het niet mogelijk te achterhalen waarom de anderen weggelopen zijn. In tegenstelling

tot de andere advertenties, waar de achterblijvers op de hoogte gesteld werden van het vertrek

en de bestemming (cf. infra), zijn deze personen er stiekem van onder gemuisd: ‘zeker

Joffrouw binnen deze Stad verlaeten haer Huys ende Affairens zonder kennisse te hebben

gegeven aan iemand van haer Huys ofte haer Familie’133. Dat de adverteerders overtuigd zijn

van de bewuste keuze tot weglopen, blijkt niet alleen uit de woordkeuze. In deze advertenties

richten de adverteerders zich niet tot het lezerspubliek van de Gazette van Gend maar tot de

weggelopen persoon zélf. Zo bestaat de oproep van 21 augustus 1780 duidelijk uit een

persoonlijke boodschap van de ouders naar hun zoon: ‘zo wordt den zelven by Deze verzocht

om ten spoedigsten by zyne Ouders (die in de uytserste verlegenheyd zyn) terug te keeren,

zullende met alle liefde en vriendschap ontfangen worden, doch by faute van eene verhaeste

terug komste, zullen zoodanige middelen in het werk gestelt worden, als’er tot

wederbekominge van den zelven noodig zullen zyn’134

. De advertentie bevat ook geen

persoonlijke beschrijving noch een uitgeloofde beloning.

Indien de adverteerders geen aanwijzing geven van mogelijke motieven, kunnen we niet meer

doen dan gissen naar de reden van vertrek. Dit vertrek blijkt bij sommige trouwens al beter

doordacht dan bij anderen doordat ze voorzien zijn van geld of andere dagelijkse

benodigdheden. Zo is Livina van Hyfte, dit volgens de advertentie onlangs weduwe geworden

is, weggelopen met een reiszak waarin ze 100 pond had135

130 GVG, 4/03/1790, krant nr. 18

. In dit verband moet gewezen

worden op het verschijnsel waarbij de verlaten partij misschien wel minder geïnteresseerd

was in het terugvinden van de persoon dan in de goederen die deze had meegenomen. In haar

studie naar weggelopen vrouwen in de Middeleeuwen, stelt de Amerikaanse historica Sara

Butler dat mannen die door hun vrouw verlaten waren en daarvoor de hulp inriepen van de

131 GVG, 21/08/1780, krant nr. 67 132 GVG, 22/09/1796, krant nr. 263 133 GVG, 14/07/1791, krant nr. 56 134 GVG, 21/08/1780, krant nr. 67 135 GVG, 7/08/1780, krant nr. 63

Page 46: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

46

wet, in eerste instantie niet hun vrouw maar wel de goederen die ze meegenomen had, terug

wilden136

. Mogelijks speelde dit gegeven ook hier een rol en wilden de kinderen, nu hun

vader gestorven was, voorkomen dat hun moeder met de erfenis ging lopen. Overigens komt

het ons vreemd voor dat de som geld die de vrouw meedroeg, vermeld wordt in de

advertentie. Mensen met slechte bedoelingen die deze advertentie lezen, krijgen zo niet alleen

heel wat interessante informatie over de identiteit van de persoon -een eerder gemakkelijk

slachtoffer daar ze al 66 jaar was- , maar krijgen ook inzicht in de grootte van haar geldbuidel.

Ook voor de kinderen is het onlogisch dit aan het lezerspubliek mee te delen: de vinder wordt

weliswaar een beloning van 6 gulden grooten beloofd maar dit kan moeilijk opwegen tegen de

kennis dat de dame 100 gulden bij zich droeg! Zelfs indien de kinderen verwachtten dat het

geld reeds verbruikt was (de dame was al meer dan een week van huis) is het nut van deze

vermelding niet duidelijk.

3. Onbepaald Om een dubbele bespreking van de bronnen te vermijden, wordt hier slechts kort ingegaan op

de overblijvende advertenties. Onder ‘onbepaald’ begrijpen we de gevallen waarbij personen

om vooraf geplande redenen het huis verlaten hebben, maar waarna men niets meer van hen

vernomen heeft. Het betreffen hier twee personen die om beroepsredenen vertrokken zijn en

negen anderen waarvan de achterblijver de reisroute kende. In tegenstelling tot hierboven,

betreft het hier dus personen die de intentie hadden (of althans die indruk wekten bij de

adverteerder) terug naar huis te keren. We hebben echter het gissen naar wat onderweg

gebeurd is. Sommige van de afwezigen die beroepshalve het huis uit vertrokken zijn, hadden

waardevolle zaken bij zich zodat een roofmoord niet uitgesloten is. Het kan echter ook dat de

man huwelijkstroebelen had en hij, onder voorwendsel zaken te gaan doen, de benen

genomen heeft om van het vrije leven te genieten (cf. infra). Interessant in deze gevallen is de

routebeschrijving die meegedeeld wordt. Daar men op voorhand wist wat de bedoeling was

van de afwezige, wordt ook de reden en de richting meegedeeld. Hoewel het hier slechts

enkele advertenties betreft, kunnen zij in het licht van de mobiliteit in de 18de eeuw, van nut

zijn maar hierop wordt in hoofdstuk drie verder ingegaan.

136 BUTLER S., p. 340

Page 47: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

47

Onder de onbepaalde vermelden we nog drie soorten advertenties die in geen van

bovenstaande gevallen thuishoren. Ten eerste zijn er twee gevallen van kleine kinderen (8 en

10 jaar) die verloren gelopen zijn, iets wat ook vandaag de dag nog regelmatig voor komt137.

Daarnaast hebben we nog een advertentie die de identificatie van een gevonden lijk vraagt

alsook een advertentie die een levende jonge vrouw beschrijft waarvan de identiteit onbekend

is138. Ten slotte beschikken we nog over een oproep naar het vinden van een lijk. De

achterblijvers zijn zeker van zijn dood maar willen het stoffelijke overschot terugvinden139

.

IV. De wetgeving in het Ancien Régime aangaande afwezigen Om de motivatie tot het terugvinden bij de achterblijvers beter te begrijpen, is het nodig kort

in te gaan op de wetgeving op afwezigen in het Ancien Régime.

‘M. Bigot-Préameneu a eu raison de dire que ce Titre (Titre IV: Des absens), ou plutôt cette

loi, a fait plus qu’améliorer la législation sur la matière: qu’il l’a créée en entier; car il n’y

avait réellement qu’une simple jurisprudence, et qui se diversait à l’infini: aucune loi

générale n’était intervenue’140. Niet alleen in Frankrijk maar ook in onze gewesten bestond er

geen algemene regelgeving op het gebied van vermisten vóór de afkondiging van de nieuwe

wetgeving op 25 maart 1803141

Een eerste daarvan betreft de handelingsonbekwaamheid van de vrouw. Het gewoonterecht

van het Ancien Régime bepaalde dat de gehuwde vrouw geen enkele rechtshandeling kon

stellen, noch in rechte kon optreden

. Tot dan waren er verschillende coutumen in gebruik die elk

hun eigen oplossingen hadden voor het vermissingvraagstuk. De weinige coutumen die dit

onderwerp raken, handelen hoofdzakelijk over de gevolgen van een vermissing voor de

goederen van die persoon alsook voor de erfgenamen en de huwelijkspartner van de vermiste.

In het kader van dit hoofdstuk, wordt enkel ingegaan op de coutumen die handelen over de

gevolgen van een vermissing voor de familiale achterblijvers.

142

137 In de inleiding werd erop gewezen dat kinderen die verloren lopen, één van de hoofdredenen van vermissingen is.

. Op deze bepaling bestonden echter een aantal

138 GVG, 27/10/1785, krant nr. 86 en GVG, 20/09/1784, krant nr. 76 139 GVG, 22/10/1795, krant nr. 168 140LOCRE J.G., La législation civile, commerciale et criminelle de la France, ou commentaire et complément des codes français, Strasbourg, Treuttel et Wurtz, 1827, p. 1 141 Ibidem, p. 2 142MONBALLYU J., Geschiedenis van het familierecht: van de late Middeleeuwen tot heden, Leuven, Acco, 2006, pp. 56-57

Page 48: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

48

uitzonderingen: ‘Le principe de l’incapacité de la femme mariée connaît toutefois plusieurs

exceptions: [...]. Enfin, elle peut, selon certaines coutumes, ester en justice en cas d’absence

du mari; selon d’autres, elle est pourvue en ce cas d’un mambour par autorité de justice’143.

De handelingsonbekwaamheid van de vrouw werd dus van rechtswege opgeheven indien haar

man afwezig was, hoewel ze daarvoor volgens sommige coutumen nog steeds de

toestemming voor nodig had van de rechtbank of van een door de rechtbank aangestelde

voogd144. Voor de man veranderde niets indien zijn vrouw verdween. Een tweede zaak betreft

de goederen van de afwezige; in de meeste coutumen wordt daaromtrent enkel een

specificatie gegeven vanaf welk moment de goederen aan de erfgenamen toegewezen worden.

Over het algemeen vond deze overdracht plaats 7 jaar na het vertrek van de afwezige - op

voorwaarde dat ondertussen niets van hem vernomen werd. De erfgenamen kregen echter

enkel het vruchtgebruik en bij een terugkomst van de afwezige, moet alles terug afgestaan

worden145. Voor een volledige toekenning van de goederen, baseerde men zich op een

veronderstelling van overlijden. In Luik gebeurde dit na 40 jaar maar vele coutumen

inspireerden zich op het Romeinse recht waarbij een afwezige pas 100 na zijn geboortedatum

juridisch als overleden werd beschouwd146. Het is voornamelijk in deze context dat de

regelmatige vraag naar informatie over de toestand (dood of levend) van de vermiste moet

gezien worden. Dat die informatie belangrijk was, blijkt niet alleen uit de frequentie, maar

ook uit het verzoek om hiervan een officiële bevestiging te geven: ‘en in cas hy waere

overleden geduerende den voorzeyden tyd, par brief behoorelyk geverifieert’147

Een bevestiging van de dood of het in leven zijn van de vermiste had ook belangrijke

gevolgen voor de echtelijke staat. De echtelijke band gold in het Ancien Régime nog steeds

als een kerkelijke aangelegenheid en kon bijgevolg enkel ontbonden worden door de dood

van één van beide partijen. Verbazingwekkend is dat deze regeling in de Code Civil van

1804, overgenomen is ondanks de secularisering van het huwelijk door de Fransen in 1792.

Specifiek voor de echtgenote had dit twee gevolgen; vooreerst was er geen zekerheid over de

dood van de afwezige en bleven al de rechten, welke een bewijs van de dood vereisten,

. Deze

bevestiging werd natuurlijk gevraagd ter voorkoming dat éénieder zich kon melden om de

beloning op te strijken. Ze was ook nodig om de overheid een officieel document te kunnen

voorleggen zodat de familie de erfenis kon uitvoeren.

143GODDING PH., pp. 80-81 144 Ibidem, p. 81 145 Ibidem, pp. 89-90 146 Ibidem, p. 90 147 GVG, 12/10/1795, krant nr. 164

Page 49: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

49

geschorst. Bijgevolg mocht de vrouw niet hertrouwen. Daarbovenop kwam dat er ingevolge

de onzekerheid over het leven van de man, ook alle rechten, welke het bewijs van het leven

vooropstellen, geschorst werden zodat de maritale macht van de man over de vrouw,

verviel148

Op basis van de coutumen, zoals ze zijn samengebracht door Godding, kunnen we stellen dat

de wetgeving betreffende vermissingen in het Ancien Régime, weinig uitgediept was. Daar

zou verandering in komen onder Napoléon ‘par le fait qu’à l’époque de la promulgation du

Code, l’absence était une situation assez fréquente, en raison de la difficulté des moyens de

communication d’abord, et surtout en raison des guerres de Napoléon, qui avaient provoqué

un nombre considérable de disparaitions, sans qu’on pût avoir la certitude de la mort’

.

149. Het

toekennen van een volledig uitgebreid hoofdstuk (art. 112-143) aan dit onderwerp, komt dus

voort uit een noodzaak eigen aan Napoléon zijn tijd. Dit tijdsgebonden karakter blijkt eens te

meer door het feit dat deze wetten in de jaren ’70 van de 19de eeuw nog amper werden

toegepast: ‘mais les découvertes de la science moderne ont facilité à ce point les relations et

les communications qu’ils est bien rare de nos jours qu’un individu, éloigné de son domicile,

soit dans l’impossibilité de donner ses nouvelles, en sorte sue, si les cas de non-présence sont

devenus plus nombreux, les absences ont très sensiblement diminué’150

.

Bij het plaatsen van een opsporingsbericht, blijken dus niet alleen emotionele maar ook

maatschappelijke factoren een belangrijke rol te spelen. De terugkomst van de vermiste of de

bevestiging van zijn toestand, was ook belangrijk voor het maatschappelijke leven van de

achterblijver.

V. Besluit Het is duidelijk dat de krant aangewend werd voor allerlei soorten opsporingen. Het doel van

die oproepen beperkte zich evenwel niet steeds tot het terugvinden van de persoon. De

belangen van de achterblijver blijken veelal een belangrijke rol te spelen bij de beslissing tot

het plaatsen van een opsporingsbericht. Bij de analyse moet dan ook rekening gehouden

worden met de achterliggende intenties van de adverteerder.

148 DEKKERS R., Handboek burgerlijk recht, Brussel, Bruylant, 1972, pp. 106-107 149DE PAGE H., VANDER ELST R., Traité élémentaire de droit civil belge: principes, doctrine, jurisprudence,Bruxelles, Bruylant, 1953, p. 350 150PICARD E., d’HOFFSCHMIDT N., Pandectes Belges: encyclopédie de législation, de doctrine et de jurisprudence belges, Bruxelles, Larcier, 1878, volume 1, p. 615

Page 50: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

50

Volgens de reden van verdwijning, kunnen de oproepen in drie categorieën verdeeld worden:

zij die misdadigers opsporen (18,75%), zij die krankzinnigen zoeken (26,04%) en oproepen

waarbij geen expliciete reden vermeld wordt (55,21%).

Het onderzoek naar de effectieve reden van vermissing bleek, met uitzondering van de

misdadigers, niet evident. Bij de krankzinnigen werd duidelijk dat de toegekende geestelijke

gebreken, niet steeds effectief aanwezig waren. In deze gevallen was de vermissing niet te

wijten aan een geestelijke dwaling maar was wellicht een bewuste keuze. Een keuze die door

de achterblijvers als onaanvaardbaar werd ervaren en, uit verschoning of uit onbegrip,

toegeschreven werd aan krankzinnigheid.

De advertenties waarin geen duidelijke reden wordt vermeld, kunnen we indelen in twee

groepen: deze waarvan de adverteerder duidelijk aanneemt dat de verlating een opzettelijk

gegeven is – zoals de kwaadwillige verlating door één van de huwelijkspartners- , en deze

waarbij de adverteerder (ogenschijnlijk) zelf niet wist wat de aanleiding was tot de

vermissing. We zijn hiervoor in belangrijke mate afhankelijk van de informatie die de

adverteerder zélf heeft en de mate waarin hij deze kennis wil delen met de lezer.

De tendensen die blijken uit de verwerking van onze gegevens, sluiten goed aan bij de

algemene literatuur over deze onderwerpen. Opsporingsberichten blijken een goede bron om

inzicht te krijgen in andere maatschappelijke terreinen naast vermissingen.

Page 51: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

51

HOOFDSTUK II. De opsporingsberichten in de Gazette van Gend en de adverteerders Dit onderdeel wijkt enigszins af van de algemene lijn van deze studie in die zin dat hier geen

aandacht besteed wordt aan de vermiste. In wat volgt analyseren we enerzijds de

kwantitatieve en structurele aspecten van de advertenties en anderzijds wordt gezocht naar

elementen die ons informatie bieden over de achterblijvers, de adverteerders.

Bij de historici die onderzoek verrichten naar hetzelfde soort krantenadvertenties als in deze

studie, ligt de focus op de inhoud en wordt geen aandacht geschonken aan het breder kader

van de advertenties. Uitzondering daarop is Herman Lantz die een overzicht biedt op de

evolutie van het aantal geplaatste advertenties in verschillende Amerikaanse kranten voor de

gehele 18de eeuw151. Ook Jonathan Prude voorziet, zij het steeds in de voetnoten, enige

informatie over de adverteerders, de tijdspanne tussen de vermissing en de plaatsing van de

advertentie, en de ‘favoriete’ maanden om weg te lopen. Daar al deze studies een duidelijke

vraagstelling hebben die zich allen beperken tot een inhoudelijke analyse van de advertentie,

is het negeren van deze informatie verklaarbaar. Minder begrijpelijk is dit bij de Amerikaan

Tom Costa die, zoals de titel van zijn artikel zelf aankondigt, onderzocht in welke mate

advertenties van weggelopen slaven ons iets meer kunnen leren over de slavernij in

Amerika152

Ons onderzoek beperkt zich niet tot één vraagstelling maar onderzoekt alle mogelijkheden

van de opsporingsadvertenties zodat deze invalshoek hier wel aan bod komt. Dit betekent

evenwel dat we regelmatig vergelijkingsmateriaal ontbreken zodat het verifiëren van onze

cijfers aan ander materiaal niet steeds mogelijk is.

. Toch benadrukt hij enkel de inhoudelijke waarde van de advertenties hoewel, in

het kader van zijn vraagstelling, ook een onderzoek naar de uitgeloofde premies, de

‘hoogmaanden’ en dergelijke interessant zou zijn.

151 LANTZ HERMAN R., Marital incompatibility and social change in early America, Beverly Hills (Calif.), Sage, 1976, pp. 18-22 152 COSTA T., What can we learn from a digital database of runaway slave advertisements?, In: International Social Science Review, 2001, vol. 76 (1&2), pp. 36-43. Zijn artikel dateert van 2001 zodat we veronderstelden dat er sindsdien nieuwe publicaties hieromtrent verschenen zouden zijn. Bij contactopname met prof. Costa, bleek dit niet het geval. Voor antwoorden op onze vragen, werden we doorverwezen naar zijn, overigens zeer uitgebreide, site: www.uvawise.edu/history/runaways. Op basis van deze databank zouden we, mits de tijd voorhanden was, gedeeltelijk een antwoord kunnen vinden op onze vragen.

Page 52: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

52

I. Statistische en structurele analyse van de oproepen in de Gazette van Gend.

1. De evolutie van het jaarlijkse aantal advertenties van 1775-1779

Bij het bestuderen van de advertenties wordt in eerste instantie het jaarlijkse aantal berekend.

Op basis daarvan willen we nagaan of er een evolutie waar te nemen valt en zo ja, waaraan

deze eventueel kan gerelateerd worden. Daarbij dient opgemerkt dat we hier de

plaatsingsdatum van de advertenties als uitgangspunt nemen zodat onderstaande calculaties

niet per definitie iets over de vermissingen vertellen. De plaatsing van de advertentie in de

krant gebeurde soms maanden nà verdwijning zodat het hoge aantal advertenties in 1792 niet

automatisch betekent dat er in dat jaar meer vermisten waren dan tijdens andere jaren. Hier

wordt dus niet zozeer de houding van de weglopers, maar wel die van de adverteerders

weerspiegeld.

Grafiek 2.1: Aantal opsporingsberichten in de Gazette van Gend per jaar.

0123456789

10

1775

1777

1779

1781

1783

1785

1787

1789

1791

1793

1795

1797

1799

In grafiek 2.1 bemerken we, ondanks enkele scherpe terugvallen, een globaal stijgende

evolutie vanaf 1775 die zijn summum bereikt in 1792 waarna een geleidelijke daling wordt

ingezet153

. Deze grafiek kan dus een weerspiegeling zijn van de stijgende populariteit van de

krant als opsporingsmiddel van afwezigen. Bekijken we het aantal advertenties per vijf jaar,

bemerken we dat de hoeveelheid oproepen op 20 jaar tijd (1775-1795) bijna verdrievoudigd

is!

153 Op het totale aantal advertenties gezien, zijn de schommelingen vrij sterk. Rekening houdend met de eenheden, blijkt dit relatief. Het sterkste verschil betreft zes advertenties. De meeste schommelingen houden twee advertenties in.

Page 53: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

53

Tabel 2.1: Aantal advertenties per vijf jaar.

1775-1779 10 1780-1784 20 1785-1789 17 1790-1794 28 1795-1799 21

Een evolutie die opmerkelijk parallel loopt met de resultaten die Stijn Ronsse bekwam in zijn

studie naar het jaarlijkse aantal commerciële advertenties in dezelfde krant154

. Ronsse

koppelde deze stijging aan een doorbraak van de krant als publiciteitsmiddel. Een doorbraak

die zich vooral liet voelen vanaf de jaren ’70 van de 18de eeuw wanneer het aantal

advertenties tienjaarlijks gevoelig steeg tot 1800 waarna een daling werd ingezet. De

hoeveelheid opsporingsberichten in de krant kan dus zeker beïnvloed worden door het

groeiende aantal personen dat de mogelijkheden die een krant bood als communicatiemiddel,

ontdekten.

Toch willen we de oorzaak van de stijging niet alleen aan de opkomst van de krant als

publiciteitsmiddel toeschrijven. Vermits het aantal advertenties na 1792 daalt, maar nog

steeds boven het niveau hangt van de periodes vóór 1790, vermoeden we dat niet alleen het

adverteergedrag verantwoordelijk is voor de stijging. Het hoge aantal advertenties in 1790-

1792 kan evengoed het gevolg zijn van een groter aantal vermissingen als gevolg van de

onstabiliteit tijdens die jaren. Om deze laatste factor preciezer te onderzoeken, bekijken we

het aantal vermisten op jaarbasis. Daarvoor beschikken we bij 87 advertenties (90,63%) over

de vermissingsdatum155. Dit is representatief tegenover het geheel omdat de ontbrekende data

zich niet concentreren in één jaar maar gelijkmatig verspreid zijn over de onderzochte

periode156

154 RONSSE S., Men laet eenieder weten…, De consumptierevolutie in het 18de-eeuwse en vroeg 19de-eeuwse Gentse advertentiewezen, licentiaatverhandeling in voorbereiding, Gent, 2006-2007

. Net zoals vandaag gebruikelijk is, wordt de vermissingsdatum bepaald volgens het

tijdstip waarop de vermiste voor het laatst gezien is. Ter illustratie halen we kort volgende

casus aan: de advertentie van 5 november 1781 meldt dat een jongeman op 15 oktober van

datzelfde jaar vanuit zijn huis in Keulen naar Vlaanderen vertrokken is. Op 21 oktober was hij

aanwezig op het kasteel van de Heer van den Broucke de Terbecq in Elsegem waarna niets

meer van de jongeman is vernomen. De datum van vermissing wordt dan 21 oktober 1781.

155 In 78 advertenties beschikken we over de exacte datum, bij de andere over de maand waarin de vermiste verdween. 156 Concreet ontbreken we de vermissingsdatum van 9 personen waarvoor een advertentie geplaatst werd in het jaar 1781, 1784, 1785, 1787, 1788, 1790, 1791 en 1792.

Page 54: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

54

We wijzen er nogmaals op dat de resultaten van de volgende grafiek afhankelijk zijn van het

advertentiegedrag.

Grafiek 2.2: Aantal vermissingen in de krant per jaar.

0123456789

1774

1776

1778

1780

1782

1784

1786

1788

1790

1792

1794

1796

1798

Grafiek 2.2 toont geen wezenlijke verschillen met grafiek 2.1: ze vertoont dezelfde sterke

schommelingen en eenzelfde globale stijging met terugval. De grafiek bereikt echter niet in

1792, maar in 1791 zijn summum. Niettemin zien we ook in deze grafiek een grote

concentratie vermisten in de jaren 1790-1792 wat mogelijks kan verklaard worden door de

naweeën van de Franse Revolutie. Bekijken we deze periode gedetailleerder, dan blijken 12

personen verdwenen in de periode van juli 1791 tot juni 1792! Dit relativeert de mogelijke

impact van de revolutie omdat deze piekperiode eerder samenvalt met de relatief rustige

periode van de eerste Oostenrijkse restauratie. De Brabantse Omwenteling eindigde nog in het

jaar 1790 en de Fransen vielen ons land pas binnen in november 1792157. Ook indien we het

profiel van de vermisten bestuderen, blijkt niet direct een link met de politiek-ideologische

situatie toen; twee van de 12 personen zijn minderjarig (11,5 en 16 jaar) en vier anderen zijn

krankzinnig158

De grote piek van vermisten in 1791, kan dus niet verklaard worden als een gevolg van de

politieke onrust.

. Onder de overige zes bevinden zich twee vrouwen waarvan het minder

aannemelijk is dat zij omwille van politieke overtuigingen, de vlucht zouden nemen.

157 BLOM J.C.H. en LAMBERTS E. (red.), Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, Hbuitgevers, 2003, pp. 235-241 158 Zonder dat hierbij specifieke uiterlijkheden of zonderlinge gedragingen gesignaleerd zijn zodat de geestelijke ziekte op het eerste zicht terecht blijkt.

Page 55: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

55

Indien we echter de data van adverteren meer in detail bekijken, dan blijkt dat de politieke

gebeurtenissen wel degelijk een impact hadden. Deze weerspiegelt zich niet zozeer in de

piekmomenten maar wel in de ‘nul’-periodes. Dit blijkt uit het advertentiegedrag. Indien we

de advertenties vanaf 1785 per maand in een tabel plaatsen, dan bemerken we duidelijk

periodes waarin helemaal niet geadverteerd werd (rode en grijze zones) 159

Tabel 2.2: Aantal advertenties per maand vanaf 1785.

.

Jan Febr. Maart April Mei Juni Juli Aug. Sept. Okt. Nov. Dec. 1785 0 1 1 2 0 1 1 1 1786 0 1 0 1 1787 1 2 0 2 0 1 1788 1 1 0 1 0 1 0 1789 1 0 1 11 0 1790 1 1 0 1 1 0 1791 1 0 1 1 1 0 2 2 0 1792 1 2 2 2 0 1 0 1793 1 0 1 0 1794 0 1795 1 0 2 0

We bekijken eerst de grijze zones. Zij vertegenwoordigen de periodes waarin geen enkele

advertentie geplaatst werd. We zien dat er van juni 1785 tot en met december 1795 meerdere

periodes zijn (18) waarvan de langste periode zeven maanden bedraagt en de kortste één

maand. De grijze zones kennen een gemiddelde periode van 2,8 maand. Een gemiddelde dat

sterk afsteekt tegenover het gemiddelde van de rode zones (12,3 maand). De rode zones zijn

niet alleen uitzonderlijk vanwege hun lengte maar ook, en vooral, vanwege hun relatie met de

politieke gebeurtenissen.

De eerste rode periode begint in april 1789 en eindigt in februari 1790. Deze periode wordt

gekenmerkt door de politieke onrust van de Brabantse Omwenteling die het hevigst was op

het einde van 1789 - op 16 november wordt Gent ingenomen160

Deze relatieve rust duurde tot november 1792 toen de revolutionairen onder leiding van

generaal Dumoriez ons land binnenvielen en het land ‘bezetten’. Onze tijdelijke aansluiting

bij Frankrijk werd reeds in maart 1793 teniet gedaan met de Oostenrijkse inval die het begin

van de tweede Oostenrijkse restauratie met zich meebracht

. In november 1790 namen de

Oostenrijkers opnieuw de Nederlanden in handen, echter zonder veel weerstand.

161

159 We nemen hier 1785 als uitgangspunt omdat het adverteren in de voorgaande jaren pas op gang kwam en dus een vertekend beeld zou geven.

. Opvallend parallel met de

160 BLOM J.C.H., LAMBERTS E. (red.), pp. 236-237 161 Ibidem, pp. 240-241

Page 56: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

56

oorlogsperiode van ’92-‘93, is de twee rode band. Deze begint twee maanden voor de Franse

inval en eindigt een maand na de Oostenrijkse inval.

Ook de ‘nachtmerrie’ na de Franse inval bij Fleurus in juni 1794 zien we weerspiegeld in de

derde rode band162

. Tot 10 maanden na de inval worden geen advertenties meer geplaatst.

Het grote aantal verdwijningen van juli 1791 tot juni 1792 kunnen we dus toeschrijven aan

het terug op gang komen van de advertenties. Of dit een algemene tendens is in de Gazette

van Gend, konden we niet nagaan maar het fenomeen is niet onbestaande. In zijn artikel over

misdaadvermelding in de Londense krant, bemerkt de Engelse historicus Peter King eenzelfde

evolutie. Hij stelt vast dat er opmerkelijke variaties zaten in het niveau van ‘crime report’ in

de Londense kranten. De verklaring daarvoor schrijft hij toe aan het beschikbaar zijn van

misdaadnieuws – tijdens perioden waarin het parlement zetelde lag het niveau uiteraard hoger

-, maar ook aan de politieke gebeurtenissen. ‘In 1790, for instance, as the Revolution gathered

pace, a very considerable amount of space was given to news of events in France, which may

well explain why the percentage of the newshole devotes to crime was lower […]’163. King

legt daarmee de verklaring volledig aan de zijde van de drukker. Hoewel niet met zekerheid,

wijst hij op de mogelijkheid dat meer aandacht besteed werd aan misdaadvermeldingen in

vredestijd simpelweg om de krant te vullen, niet van de hand164

Dat vermissingen in oorlogstijden minder onder de publieke aandacht komen, is ten andere te

verklaren door het feit dat de bevolking op dergelijke momenten met andere zaken, eigen aan

periodes van politieke onrust, begaan was. Daarbij zijn vermissingen niet vreemd aan

oorlogsperiodes zodat die éne vermissing een minder opvallend karakter kreeg en dus niet

meer gepubliceerd werd.

. Dit argument zal in ons

onderzoek van weinig invloed zijn op het advertentiegedrag omdat het betalende advertenties

betreft.

Keren we terug naar het aantal vermissingen tussen 1775 en 1799, zien we dat vanaf 1793

geleidelijk een daling wordt ingezet hoewel het totaal aantal vermisten tijdens het laatste

162 Ibidem, p. 241 163 KING P., Newspaper reporting and attitudes to crime and justice in late-eigtheenth- and early-nineteenth-century London, In: Continuity and Change, 2007 (22), nr. 1, Art. Cit., p. 83 164 Ibidem, p. 83

Page 57: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

57

halve decennium van de 18de eeuw, hoger blijft dan voorheen. Dit valt af te leiden uit

onderstaande tabel. Tabel 2.3: Aantal vermissingen in de krant per vijf jaar.

1775-1779 9 1780-1784 17 1785-1789 14 1790-1794 25 1795-1799 21

Daar we als onderzoeker afhankelijk zijn van het rapporteringgedrag van de achterblijvers,

(wat zich uit in het aantal advertenties) en de evolutie van dat gedrag markante

overeenkomsten kent met het algemene adverteergedrag op het einde van de 18de eeuw, kan

niet eenvoudigweg gesteld worden dat er in de vijf jaar na de Brabantse Omwenteling méér

personen verdwenen zijn dan op een ander gegeven moment. Vermoedelijk hebben we te

maken met een combinatie van twee tendensen: enerzijds was er een groeiende appreciatie

voor de krant als zoekmiddel naar vermisten, anderzijds zorgden de maatschappelijke

evoluties ervoor dat het aantal verdwenen personen in de jaren 1790-1794 hoger lag dan

gewoonlijk.

2. Kwantitatieve analyse van de vermissingen op maandbasis. Jonathan Prude bemerkt in zijn studie dat de meeste slaven ontsnapten tijdens de

zomermaanden zodat volgens hem kan aangenomen worden dat de ontsnappingen op

voorhand gepland waren165

We bekijken die maandevoluties aan de hand van de berekende maandindex. In eerste

instantie nemen we het gemiddelde van alle maandindexen over de 25 jaar.

. Door een overzicht te geven van de maandelijkse advertenties,

kunnen we nagaan of er ook onder onze vermisten ‘hoog’maanden waren. Hierbij wordt

opnieuw gekeken naar de datum van vermissing en bekijken we de data vanuit het perspectief

van de vermiste.

165 PRUDE J., To look upon the “Lower Sort”: Runaway ads and the appearance of unfree laborers in America, 1750-1800, In: The journal of American History, 1991, vol. 78 (1), p. 140

Page 58: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

58

Grafiek 2.3: Gemiddelde maandindex 1775-1799

0

20

40

60

80

100

120

140

160

Janu

ari

Februa

riMaa

rtApri

lMei

Juni Ju

li

Augus

t.Sep

t.Okt.

Nov.

Dec.

Uit de grafiek treden de maanden augustus, september en oktober duidelijk naar voor.

Blijkbaar kan hetzelfde vastgesteld worden als bij Prude en komen ook in onze studie de

meeste verdwijningen voor tijdens de late zomermaanden. Rekening houdend met het feit dat

in deze maanden – voornamelijk juli tot september - de agrarische activiteiten het hoogst

waren, zou dit kunnen wijzen op een specifieke arbeidsgebonden mobiliteit van het

dienstpersoneel166. Na contractsluiting begin mei, kan ontevredenheid over het zware werk,

de lage lonen, de materiële omstandigheden en dergelijke, de dienstbode ertoe aanzetten om

tijdens de zomermaanden de benen te nemen167

.

We moeten met eventuele conclusies echter voorzichtig zijn daar we met een zeer heterogene

groep werken. Het is weinig waarschijnlijk dat ‘echte’ krankzinnigen bewust op een bepaald

moment zullen weglopen. Hetzelfde geldt voor een misdadiger. We besloten dus enkel de

personen uit de ‘onbepaalde’ categorie te bekijken (56,8%). We mogen stellen dat de grote

meerderheid van deze categorie bewust weggegaan is. Bij deze groep bleek een opvallend

verschil tussen de mannen en de vrouwen168

166 LAMBRECHT T., ‘Slave to the wage? Het dienstpersoneel op het platteland in Vlaanderen (16de-18de eeuw), In: Oost-Vlaamse Zanten, 2001 (76), nr. 1, p. 33

.

167 LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp. Relaties van arbeid en pacht op het Vlaamse platteland tijdens de 18de eeuw, Gent, Academia Press, 2002, p. 163 168 De grafiek van de vrouwen vertegenwoordigt 57,9% van het totaal aantal vrouwen waarvoor een vermissingsdatum beschikbaar is. De grafiek van de mannen vertegenwoordigt 56,5% van het totaal.

Page 59: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

59

Grafiek 2.4: Percentage vermiste vrouwen per maand uit de categorie ‘onbepaald’.

0,0

5,0

10,0

15,0

20,0

25,0

30,0

Janu

ari

Februa

ri

Maart

April

MeiJu

ni Juli

Augus

t.Sep

t.Okt.

Nov.

Dec.

Grafiek 2.5: Percentage vermiste mannen per maand uit de categorie ‘onbepaald’.

0,02,04,06,08,0

10,012,014,016,018,020,0

Janu

ari

Februa

riMaa

rtApri

lMei

Juni Ju

li

Augus

t.Sep

t.Okt.

Nov.

Dec.

Bij de vrouwen blijkt een overduidelijke voorkeur voor de maanden april en juli terwijl de

mannen voornamelijk tijdens de maand september de benen namen maar thuisbleven in de

maand mei169

Wel willen we er kort op wijzen dat de mannelijke wegloopperiodes een opvallende

omgekeerde evenredige beweging vertonen met het sterk geritmeerde seksueel gedrag op het

einde van de 18de eeuw. We houden het hier op een kanttekening maar het is op zijn minst

intrigerend te noemen dat de maand mei, volgens Vandenbroeke dé maand van de herwonnen

vitaliteit op seksueel gebied

. Een sluitende verklaring hiervoor hebben we niet. Waarschijnlijk heeft elke

vermiste zijn eigen individuele reden gehad.

170

169 Een vaststelling die overigens ook bekomen werd indien de misdadigers en de krankzinnigen meegerekend werden.

, geen enkele mannelijke vermiste kent. De maand september

daarentegen, gekenmerkt door een sterke seksuele passiviteit, kent overduidelijk de meeste

vermisten. Bij de vrouwen merken we op dat het aantal vermisten tijdens de

‘geboortemaanden’ januari, februari, maart en in mindere mate september, oktober, november

170 VANDENBROEKE C., Vrijen en trouwen, p. 102

Page 60: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

60

en december, relatief laag ligt. Daartegenover staat dat meer dan 60% wegliep tijdens de

maanden waarin geen of weinig bevallingen plaatsvonden171. Het opvallend hoge percentage

in juli kan overigens gerelateerd worden aan ongewenste zwangerschappen die ontdekt

worden zes tot acht weken na conceptie in mei. Met de grote stijging van de illegitieme

geboorten naar het einde van de 18de eeuw toe, en de algemeen aanvaarde vlucht van

zwangere plattelandsmeisjes naar de stad, is dit niet ondenkbaar172

. Bij controle bleek dat drie

van de vier vrouwen die wegliepen in juli, tot de leeftijdscategorie 25-35 jaar behoren.

We wijzen er op dat bovenstaande grafieken slechts 60% van het totaal vertegenwoordigen.

Niettemin blijft het opmerkelijk dat bij eenzelfde grafiekopdeling voor alle categorieën, zowel

bij de mannen als bij de vrouwen dezelfde tendensen naar voor komen173

.

3. Plaats advertentie in de krant. Naar het einde van de 18de eeuw toe, zien we het toenemende belang van de krant als

publicitair middel bevestigd in het stijgende aantal advertenties174. Een evolutie die zich

vertaalt in steeds grotere bijlagen zodat we naast de advertenties in de eigenlijke hoofdkrant,

vaak nog een ‘Vervolg der Gendsche Gazette’ en zelfs nog een ‘Bijvoegsel tot de Gendsche

Gazette’ krijgen. In dit onderdeel willen we nagaan welke plaats de opsporingsberichten

innamen in deze steeds uitbreidende advertentiebijlagen. We hopen daardoor een beter zicht

te krijgen op het belang dat de maatschappij schonk aan verdwijningen. Daarvoor dient wel

geweten te zijn welke factoren een invloed hadden op de plaatsing van de advertenties.

Mogelijks werd de plaats willekeurig toegewezen door de drukker maar evengoed kon voor

de plaats betaald worden. We hebben geen bron voorhanden waarin we dit expliciet bevestigd

zien, maar op basis van de rekeningen van de stadsdrukker Judocus Begijn menen we te

kunnen afleiden dat afgerekend werd op het aantal advertenties, niet op de plaats noch op de

grootte van de advertentie175

171 Ibidem, p. 124

. Het is dus de drukker die de locatie van de advertentie bepaalde.

172 VANDENBROEKE C., Vrijen en trouwen van de middeleeuwen tot heden: seks, liefde en huwelijk in historisch perspektief, Brussel, Elsevier, 1986, p. 87; JASPERS L., STEVENS L., Arbeid en tewerkstelling in Oost-Vlaanderen op het einde van het Ancien Régime: een socio-professionele en demografische analyse, Gent, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1985, p. 142 173 Deze vertegenwoordigen 91,7% van het totale aantal. 174 Hier worden zowel de opsporingsadvertenties als de commerciële advertenties, de overlijdens- en huwelijksaankondigingen etc., bedoeld. 175 SAG, Oud Archief, Stadswerken, nr. 38-39: Druk-en bindwerk, levering van kranten, journalen, almanakken, perkament, gezegeld papier, 16de eeuw-1795. Voor de eerste advertentie betaalde men 0.9.4 Pond Vlaams, voor de tweede 0.14.0 Pond Vlaams£ en bij drie herhalingen 1.17.4 Pond Vlaams. Dit zijn de prijzen zoals ze door de

Page 61: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

61

Mogelijks werd hij hierin beïnvloed door de adverteerder. Aan de hand van de toegewezen

plaats, kunnen we afleiden welk belang gehecht werd aan de opsporing. Vooreerst bekijken

we de algemene plaatstoewijzing. We stellen eerst duidelijk dat de opsporingsberichten steeds

werden opgenomen als een advertentie en dus tussen de annonces geplaatst werden.

Niettemin zien we dat de opsporingsberichten vaak een belangrijke plaats toegewezen krijgen

onder de commerciële advertenties.

Tabel 2.4: Analyse plaatstoewijzing in de krant.

Plaats advertentie in de krant176

Aantal advertenties

Relatieve frequentie

Cumulatief

1 27 32,14% 32,14% 2 10 11,90 % 44,05 % 3 6 7,14 % 51,19 % 4 5 5,95 % 57,14 % 5 3 3,57 % 60,71 % 6 6 7,14 % 67,86 % 7 7 8,33 % 76,19 % 8 5 5,95 % 82,14 % 9 3 3,57 % 85,71 %

10 0 0,00 % 85,71 % 11 1 1,19 % 86,90 % 12 3 3,57 % 90,48 % 13 3 3,57 % 94,05 % 14 3 3,57 % 97,62 % 18 1 1,19 % 98,81 % 27 1 1,19 % 100 %

Totaal 84177 100% 100%

Uit tabel 2.4 blijkt dat het plaatsen van de advertenties met de nodige aandacht voor de

inhoud gepaard ging; één derde komt op de eerste plaats en iets meer dan de helft van de

advertenties naar vermisten staan op de eerste drie plaatsen in de krant! We mogen stellen dat,

afhankelijk van de grootte van de advertenties, gemiddeld 6 advertenties per blad stonden. Dit

stadsdrukker Begijn aan de Heren van het Magistraat van Gent, gerekend werden. Al in 1760 rekende de drukker af per druk (VUYST K., De Amerikaanse Revolutie in de Gazette van Gend en de Gazette van Antwerpen (1770-1790), onuitgegeven licentiaatverhandeling, Gent, 2002, p. 18) en dus niet, zoals op dat moment in Frankrijk al gebeurde, per regel (FEYEL G. Presse et publicité en France (XVIIIe et XIXe siècles), In: Revue Historique, 2003, nr. 4, p. 844). 176 Zoals boven vermeld, bedoelen we hiermee de plaats die de advertentie innam onder de rubriek advertenties. De eerste plaats betekent dus dat de oproep als eerste advertentie geplaatst werd, vóór de commerciële advertenties. 177 Bij deze plaatsen zijn er enkele niet opgenomen omdat hun plaatsbepaling moeilijk was. Zo zijn er twee gevonden die op het einde van de advertentiereeks geplaatst werden en enkele die op de zijkant, in de marge van de krant, werden geplaatst. Hierbij is het moeilijk te bepalen welk belang zij krijgen. Het merendeel van de advertenties dat in de marge geschreven werd, vinden we terug op de eerste pagina.

Page 62: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

62

houdt in dat niet minder dan één derde van de opsporingsberichten op de eerste pagina van de

advertentierubriek kwamen. Hieruit leiden we af dat veel waarde gehecht werd aan het

terugvinden van de vermisten. Vanuit deze conclusie is het evenwel vreemd vast te stellen dat

één vierde blijkbaar níet belangrijk genoeg geacht werd om vooraan geplaatst te worden. In

wat volgt onderzoeken we waarvan die plaatsbepaling afhankelijk is. In eerste instantie gaan

we na of de plaatstoewijzing gerelateerd is aan de reden tot vermissing178

.

Tabel 2.5: De plaatstoewijzing in de krant volgens de reden van vermissing.

Plaats in de krant/ Reden tot vermissing

K M O MLI MOO VM O

1 5 3 0 3 0 16 2 3 0 2 1 0 4 3 2 0 0 0 0 4 4 1 0 0 0 0 4 5 0 0 0 1 0 2 6 4 0 0 0 0 2 7 1 0 0 1 1 4 8 3 0 0 0 0 2 9 0 0 0 1 0 2

10 0 0 0 0 0 0 11 1 0 0 0 0 0 12 0 0 0 1 0 2 13 0 0 0 0 0 3 14 1 0 0 0 0 2 18 0 0 0 0 0 1 27 1 0 0 0 0 0

Totaal 22 3 2 8 1 48 Bij de bepaling van die verhouding valt duidelijk af te leiden dat, ongeacht welke reden,

minstens de helft van de oproepen, op de eerste vijf plaatsen komen: bij de misdaad is dit

71,5%, bij de onbepaalden 62,5% en bij de krankzinnigen 50%. Opvallend daarbij is de

categorie misdaad tegen het lichaam (MLI). Het betreft hier telkens de opsporing van

moordenaars. Het is dan ook in ieders belang dat de dader snel gevat kan worden. Het hoeft

daarbij niet te verwonderen dat deze zeker onder de aandacht van de lezer moeten komen en

dus eerst gemeld worden. Bovendien komen dit soort oproepen van hogerhand en kunnen

deze een zekere druk uitgeoefend hebben op de drukker. Algemeen zien we dat de

concentratie van deze advertenties hoger is op de eerste vijf plaatsen dan bij de andere

categorieën. Uitzondering daarbij zijn de vermogensmisdrijven die al wat verder in de krant

178 Voor een uitgebreide beschrijving van de reden tot vermissing, verwijzen we naar het vorige hoofdstuk. In de de afkortingen in de tabel verwijzen naar krankzinnigheid, misdaad en onbepaalde. De misdaad zelf wordt, net zoals in hoofdstuk één, onderverdeeld in misdaad tegen de lichamelijke integriteit (MLI), misdaad tegen de openbare orde (MOO), vermogensmisdrijven (VM) en onbepaald (O).

Page 63: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

63

geplaatst geworden. Ook onder de advertenties waarbij de reden tot verdwijning niet zeker is

(categorie O), bevindt een kleine 17% zich op de tweede of soms zelfs derde pagina van de

krant. In een poging hiervoor een verklaring te vinden, kijken we in eerste instantie naar de

relatie tussen de adverteerder en de plaatstoewijzing. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt

tussen de overheid (O), de familie (F), de drukker (D), slachtoffers van misdaden (S) en de

Kerk (K)179

.

Tabel 2.6: De relatie tussen de plaatstoewijzing van de advertentie in de krant en de adverteerder.

Gemiddelde plaats Absolute frequentie Relatieve frequentie Familie 4,7 35 54,7 % Overheid 4,7 17 26,6 % Drukker 4,8 5 7,8 % Slachtoffers 2 4 6,3 % Kerk 6,7 3 4,7 % Totaal 64 100%

Met uitzondering van de Kerk en de slachtoffers, stellen we geen markante verschillen vast

tussen de adverteerders. Wel zien we in volgende tabellen duidelijke verschillen tussen de

mannen en de vrouwen enerzijds en tussen de minderjarigen en volwassenen anderzijds.

Tabel 2.7: Gemiddelde plaatstoewijzing volgens geslacht.

Gemiddelde plaats Absolute frequentie Relatieve frequentie Mannen 4,6 65 77,4% Vrouwen 6,6 19 22,6% Totaal 84 100%

Tabel 2.8: Gemiddelde plaatstoewijzing volgens leeftijd.

Gemiddelde plaats Absolute frequentie Relatieve frequentie Minderjarig 3,1 19 29,2% Volwassen 4,8 46 70,8% Totaal 65 100%

De verklaring voor het verschil in plaatstoewijzing tussen mannen en vrouwen kan te wijten

zijn aan het percentage misdaden onder de mannen. Iets meer dan één vijfde waren

opsporingsberichten naar misdadigers die, zoals we eerder zagen, vooraan in de advertenties

stonden.

179 Verder worden hieraan nog twee categorieën toegevoegd waarvan noch de relatie tot de vermiste, noch hun statuut duidelijk was zodat deze hier niet bekeken werden.

Page 64: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

64

4. De tijdspanne tussen de datum van vermissing en de plaatsing van de advertentie Vandaag worden afwezigheden, van gelijk welke aard, officieel als onrustbarend erkend als

iemand langer dan 30 dagen afwezig blijft180. In die tussenperiode ligt de keuze bij de

achterblijvers om vroeger een beroep te doen op de overheid of een instelling die daarvoor

bevoegd is. Op het einde van het Ancien Régime werd door het recht geen dergelijke termijn

voorzien. Door na te gaan hoeveel tijd er gemiddeld verstreek tussen de effectieve vermissing

en de dag van adverteren, willen we twee vragen beantwoorden. Vooreerst bekijken we in

hoeverre een advertentie door de achterblijvers als hulpmiddel werd aangewend. Zo blijkt

vandaag dat, ondanks de alomtegenwoordigheid van de pers en TV, relatief weinig beroep

gedaan wordt op deze communicatiemiddelen bij vermissingen. Bij de Cel Vermiste Personen

werd de afgelopen twee jaren bij gemiddeld 10% van de vermissingen, de pers

ingeschakeld181. Ook bij Child Focus wordt pas na grondig overleg en enkel indien het ten

goede komt van het verdwenen kind, de pers gecontacteerd182

Net zoals in voorgaande onderdelen, onderzoeken we ook hier of er bepaalde factoren waren

(bv. leeftijd) die een invloed hadden op de snelheid waarmee een advertentie geplaatst werd.

. Maar beide instanties wenden

eerst andere zoekmiddelen aan. Vermoedelijk gold op het einde van de 18de eeuw, ook al

vanwege de financiële kant, dat de pers eerder een laatste optie was. Ten tweede hopen we

aan de hand van die tijdspanne een beter inzicht te krijgen op de manier waarop de

achterblijvers met verdwijningen omgingen. Indien advertenties effectief als laatste

hulpmiddel worden aangewend, fungeert de tijdspanne tussen vermissing en plaatsing van de

advertentie als indicatie van de mate van ongerustheid.

De tijdspanne tussen beide data wordt berekend aan de hand van de opgegeven datum van

vermissing. We herhalen dat het tijdstip waarop de vermiste voor het laatst gezien is,

beschouwd wordt als de datum van vermissing. We hebben in totaal voor 87 personen de

tijdspanne kunnen berekenen. Hieruit blijkt dat gemiddeld na 22 dagen een oproep geplaatst

werd. Een periode die doet vermoeden dat eerst andere hulpmiddelen werden ingeschakeld.

Sommige adverteerders wijzen ons daar zelf op: op 7 november 1785 meldt de adverteerder

dat hij ‘naer verscheyde informatiën, van hem [de vermiste] niets heeft vernomen’. Ook de

180 http://www.europeanfederation.org/nl/activities, (8/05/07) 181 http://www.polfed-fedpol.be/org/org_dgj_celdisp01_nl.php (13/03/2007), in 2005 wordt 72 keer (8,6%) de pers ingeschakeld, in 2006 was dat 188 keer (12,6%). 182 http://www.childfocus.be/nl/activities_5_1.php (10/07/2007)

Page 65: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

65

echtgenote van Gabriël de Somer stelt dat zij ‘onaengezien vele gedaene devoiren’, nog steeds

niets van hem vernomen heeft183. Welke de stappen zijn die men al ondernomen had, wordt

niet duidelijk. In eerste instantie zal men uiteraard beroep gedaan hebben op een mondeling

sociaal netwerk waarbinnen het portret van de vermiste doorgegeven werd. Een tweede

middel dat mogelijks aangewend werd, betreft aanplakbiljetten en pamfletten, een manier van

adverteren die op het einde van de 18de eeuw in Frankrijk nog steeds wijd verspreid was, ook

na 1770184. Probleem hierbij is dat we niet weten in hoeverre het verspreiden van affiches

voor vermisten gebruikelijk was. Wél vonden we in het stadsarchief van Gent verschillende

(buitenlandse) brieven en affiches terug van misdadigers die gezocht werden en waarvan

gevraagd werd deze in het land te verspreiden185

We kunnen concluderen dat bij een vermissing eerst op andere hulpmiddelen vertrouwd werd.

Hadden deze traditionele middelen (na gemiddeld drie weken) niet het verhoopte succes, dan

schakelden de meer welgestelden de krant in.

.

Na vastgesteld te hebben dat de krant voor de meerderheid een laatste optie was, kunnen we

nagaan in welke mate deze 22 dagen wijzen op een grote ongerustheid. In vergelijking met

het gemiddelde van twee weken bij Jonathan Prude, blijkt een tussenperiode van 22 dagen

tamelijk snel. Prude spreekt namelijk over een ‘escape’ daar de advertenties over slaven

handelen. Indien een slaaf niet langer aanwezig was op het grondgebied van de slaafhouder,

impliceerde dit meteen een kwaadwillige verdwijning. Slaven waren in de eerste plaats

iemands ‘eigendom’ en dus geen vrije mensen. De mannen in onze advertenties kenden die

vrijheid wel zodat een onaangekondigde afwezigheid van een paar dagen, niet direct een

kwaadaardig karakter kreeg toebedeeld186

. Daarbij moet met meerdere zaken rekening

gehouden worden. Om na te gaan waarvan die tussenperiode afhankelijk is, wordt de relatie

tussen verschillende indicatoren bekeken.

Een eerste daarvan betreft de leeftijd. We berekenden het gemiddelde per leeftijdscategorie

voor 63 personen waarvoor én de leeftijd én de vermissingsdatum aanwezig was.

183 GVG, 4/10/1792, krant nr. 80 184 FEYEL G., Presse et publicité en France (XVIIIe et XIXe siècles), In: Revue Historique, 2003, nr. 4, pp. 840-842 185 SAG, Oud Archief, reeks 213 186 Vrouwen en kinderen genoten in mindere mate dit soort vrijheid (cf. infra).

Page 66: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

66

Grafiek 2.6: Verband tussen leeftijd en tijdspanne bij plaatsing advertenties.

0

10

20

30

40

50

60

70

[0-5

[[5

-10[

[10-

15[

[15-

20[

[20-

25[

[25-

30[

[30-

35[

[35-

40[

[40-

45[

[45-

50[

[50-

55[

[55-

60[

[60-

65[

[65-

70[

[70-

75[

[75-

80[

Aan

tal d

agen

Deze gegevens lijken op het eerste zicht vreemd. In de categorieën 15 tot 24 jaar (de

minderjarigen!) zien we een ‘kleine’ ongerustheid van gemiddeld 28 dagen, een periode die

opnieuw bereikt wordt bij de 55 tot 60-jarigen! Bij de 40 tot 44-jarigen wordt daarentegen

snel gereageerd en gemiddeld na een kleine week al een advertentie geplaatst. Bij het bekijken

van deze cijfers moet wel rekening gehouden worden met mogelijke uitschieters als gevolg

van een klein absoluut aantal. Deze frequenties liggen laag doordat we twee gegevens nodig

hadden (leeftijd en vermissingsdatum) voor het opstellen van bovenstaande grafiek.

Tabel 2.9: De gemiddelde tijdspanne per leeftijdscategorie.

Leeftijdscategorie Gemiddelde tussenperiode (in dagen)

Absolute frequentie

Relatieve frequentie

[0-5[ 0 0 0 [5-10[ 1 1 1,6 [10-15[ 32 3 4,8 [15-20[ 27,8 5 7,9 [20-25[ 24,6 9 14,3 [25-30[ 14,7 7 11,1 [30-35[ 20,5 8 12,7 [35-40[ 28,3 4 6,3 [40-45[ 8 2 3,2 [45-50[ 24 5 7,9 [50-55[ 18,4 8 12,7 [55-60[ 33 4 6,3 [60-65[ 26 2 3,2 [65-70[ 10 2 3,2 [70-75[ 62,5 2 3,2 [75-80[ 28 1 1,6 Totaal 63 100

Page 67: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

67

De lage absolute frequentie bij de 40 tot 45-jarigen zou de kleine tussenperiode kunnen

verklaren. Toch blijft het opmerkelijk dat de leeftijdscategorie 20-24 jaar gekenmerkt wordt

door één van de grootste tijdspannes. Bij deze personen, die nota bene minderjarig waren,

wachtte men bijna 25 dagen alvorens een advertentie te plaatsen! Het is overigens algemeen

verbazingwekkend dat de minderjarigen een gemiddelde tijdspanne hebben van 26,6 dagen

tegenover 22,7 dagen voor de volwassenen187

Conclusies of verklaringen worden hier nog niet geboden daar de leeftijd slechts één van de

mogelijk beïnvloedende factoren is. We willen dan ook eerst de andere factoren analyseren.

.

Na de leeftijd, bekijken we hier de invloed van het geslacht op de tijdspanne. We stellen vast

dat gemiddeld vijf dagen later wordt geadverteerd bij vrouwen dan bij mannen. De mannen

benaderen het gemiddelde met 20,9 dagen terwijl bij de vrouwen pas na 26,2 dagen

geadverteerd wordt188. Daar de leeftijd in relatie met het geslacht vandaag een bepalende

indicator is, onderzoeken we ook hoe die relatie vroeger lag. Vandaag is het een internationaal

gegeven dat onder de jongvolwassenen vaker meisjes als vermist opgegeven worden dan

jongens189, een verschil dat verdwijnt met de leeftijd. Daarvoor hadden we én een

vermissingsdatum en een leeftijd nodig. Dit komt voor bij 50 mannen en bij 13 vrouwen190

.

Tabel 2.10: Gemiddelde tijdspanne tussen vermissing en plaatsing advertentie per geslacht.

Geslacht Gemiddelde tijdspanne (in dagen) Absolute (relatieve) frequentie Man < 25 jaar 26,6 15 (30% van de mannen) Man > 25 jaar 20,9 35 (70% van de mannen) Vrouw < 25 jaar 19,3 3 (23,1% van de vrouwen) Vrouw >25 jaar 28,9 10 (76,9% van de vrouwen)

Uit tabel 2.10 kunnen we stellen dat ook in het Ancien Régime een grotere ongerustheid

optrad bij vermiste minderjarige meisjes. Een vaststelling die de hedendaagse situatie

weerspiegelt. Het verschil met minderjarige jongens bedraagt maar liefst 7,3 dagen, met de

volwassen vrouwen 9,6 dagen! Deze grote discrepanties tussen de cijfers wordt algemeen

aangehouden; gemiddeld wordt voor een volwassen man 8 dagen sneller geadverteerd dan

voor een volwassen vrouw en 5,7 dagen sneller dan voor een minderjarige jongen. Ook hier

trekken we nog geen conclusies daar namelijk nog met twee andere zaken rekening moet 187 Voor 18 gegevens over minderjarigen en 45 volwassenen. 188 Voor respectievelijk 70 (79,5%) en 17 (70,8%) beschikbare gegevens. 189 Toch blijkt niet dat meisjes ook effectief méér weglopen dan jongens. Het overgewicht aan meisjes vloeit voort uit de gedachte dat deze meer kwetsbaar zijn dan jongens. VAN DE WATER G., VETTENBURG N., Weglopen: weg...van wat?, p. 30 190 Voor 56,7% van de mannen en voor 54,2% van de vrouwen.

Page 68: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

68

gehouden worden: de reden tot vermissing en de afstand tussen de woonplaats van de

vermiste en het drukkerscentrum (Gent).

We beginnen met de reden van vermissing. Het is logisch dat de advertenties die een

misdadiger opsporen, sneller geplaatst worden dan advertenties over weggelopen

huwelijkspartners. Misdadigers dienen niet alleen gestraft voor hun misdaden, ze betekenen

ook een gevaar voor de maatschappij zolang ze vrij rond lopen. Bij misdadigers is het in

ieders belang de gezochte zo snel mogelijk te vatten. Bij een berekening van de tijdspanne per

categorie, blijkt dit ook het geval.

Tabel 2.11: Gemiddeld aantal dagen tussen vermissing en plaatsing advertentie per reden van vermissing.

Reden van vermissing

Gemiddelde tijdspanne (dagen) Absolute (relatieve191

Misdaad

) frequentie

18,2 15 (83,3%) Onbepaald 21,9 49 (92,5%) Krankzinnigheid 24,4 23 (92%)

Voor de krankzinnigen blijkt men het langst te wachten: 24,4 dagen. Bij de onbepaalde

benaderen we het gemiddelde met 21,9 dagen en, zoals gesteld, is de tijdspanne het kortst

voor advertenties die misdadigers opsporen. Gemiddeld komen zij reeds na 18,2 dagen in de

krant. Een gemiddelde dat nog vrij hoog ligt gezien de ernst van de misdaden en de

noodzakelijkheid van het terugvinden van de persoon. Een mogelijke verklaring daarvoor is

dat 6 van de in totaal 18 misdaden in het buitenland plaatsvonden. Dit heeft als gevolg dat niet

alleen de tijd die nodig is om Gent te bereiken langer is, ook hoeft de buitenlandse overheid

niet steeds direct te beslissen de misdaad internationaal te laten publiceren. Behalve indien er

vermoedens waren van de vluchtroute van de misdadiger. Hoewel we slechts voor vier

advertenties van misdadigers over én de datum van vermissing, én de herkomst beschikken,

blijkt uit het gemiddelde reeds een mogelijke invloed van het buitenland. De vier advertenties

waarvan de misdaad in Vlaanderen plaatsvond, hebben een gemiddelde van 8,7 dagen. Een

gemiddelde dat meer plausibel lijkt dan de bovengestelde 18,8 dagen. Rekening houdend met

verschillende factoren bij het plaatsen van een advertentie – het melden van de misdaad, het

opstellen van een opsporingsbericht en het drukken ervan - lijken 9 dagen een aannemelijke

tijd. Wat de exacte invloed is van de afstand, wordt in een volgende paragraaf bekeken.

191 De relatieve frequentie werd berekend op het totale aantal advertenties per categorie: er zijn 18 advertenties die een misdadiger vervolgen, 25 advertenties die de vermiste krankzinnig verklaren en 53 advertenties waarvan de oorzaak tot verdwijning onzeker is.

Page 69: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

69

Om een meer accuraat beeld te krijgen over de invloed van de afstand op de

advertentiedatum, bekijken we het gemiddelde aantal dagen voor alle advertenties van

verschillende herkomst.

Tabel 2.12: Gemiddelde tijdspanne tussen vermissing en plaatsing advertentie per herkomst van de vermiste.

Herkomst vermiste Gemiddelde tijdspanne (dagen)

Absolute frequentie

Relatieve frequentie

Oost-Vlaanderen 21,5 45 67,2 % West-Vlaanderen 22,3 11 16,4 % Zeeland 22 4 5,9 % Antwerpen 23,7 3 4,5 % Luik 19 1 1,5 % Frankrijk 26 1 1,5 % Groot-Brittannië 23 1 1,5 % Land van Trier 15 1 1,5 % Totaal 67 100%

Genomen dat Oost-Vlaanderen met Gent als hoofdstad, een absoluut minimum zou moeten

zijn qua gemiddelde tijdspanne, lijkt tabel 2.12 in eerste instantie een positieve correlatie op te

geven tussen afstand en tijdspanne. West-Vlaanderen volgt Oost-Vlaanderen met ongeveer

een dag, gevolgd door Antwerpen met nog anderhalve dag. Nu is het verschil in afstand van

Antwerpen en Brugge naar Gent verwaarloosbaar maar mogelijks speelt het feit dat de

Gazette van Gend domineerde over het hele graafschap Vlaanderen terwijl Antwerpen zelf

een krant had, een rol. De relatief korte tijdspanne voor de verder gelegen gebieden zoals het

Land van Trier, Zeeland, Luik, alsook Groot-Brittannië en Frankrijk vallen echter uit de toon.

Om hiervoor een verklaring te vinden, is het nodig te kijken naar de reden van vermissing van

de advertenties. Daarin valt op dat een groot deel van deze buitenlandse advertenties

misdadigers betreffen.

Tabel 2.13: Aantal gerapporteerde misdaden en hun aandeel in de advertenties per herkomst van de

vermiste.

Herkomst bericht Aantal misdaden Relatieve frequentie Oost-Vlaanderen 1 (op 45) 2,2 % West-Vlaanderen 1 (op 11) 9,1 % Zeeland 3 (op 4) 75 % Antwerpen 1 (op 3) 33,3 % Luik 1 (op 1) 100 % Frankrijk 1 (op 1) 100 % Groot-Brittannië 1 (op 1) 100 % Land van Trier 0 0

Page 70: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

70

Deze cijfers verklaren niet alleen de korte tijdspanne voor Frankrijk, Groot-Brittannië en

Luik, ze verklaren ook de korte periode voor Zeeland. Voor Trier blijft het aantal dagen laag.

Er kan geconcludeerd worden dat ook de afstand tot Gent een invloed heeft op de tijdspanne

tussen datum van vermissing en de datum van advertentie.

5. Het herhalen van de opsporingsberichten in de krant. Het herhaaldelijk drukken van dezelfde advertentie in de krant, suggereert volgens Prude dat

de adverteerder er niet alleen rekening mee hield dat de krantenlezers ‘altered between

skimming and scrutinizing these texts’, maar ook dat het lezerspubliek van week tot week kon

veranderen192

. Net zoals Prude, willen we een beter inzicht krijgen op de handelingen van de

achterblijver door de herhalingen in de krant te analyseren.

Tabel 2.14: Weergave van het aantal herhalingen per advertentie.

Aantal herhalingen Aantal advertenties Relatieve frequentie

0 54 56,2 % 1 19 19,8 % 2 19 19,8 % 3 3 3,1 % 4 0 0 5 1 1 % Totaal 96 100 %

Uit tabel 2.14 blijkt dat bijna 60% van de advertenties niet meer herhaald worden. Dit kan te

wijten zijn aan het feit dat de persoon al teruggevonden was zodat herhalingen niet meer

nodig waren. Het kan evengoed dat de adverteerder geen verdere kosten wenste te spenderen

aan de advertenties. Welke van de twee mogelijkheden de aanleiding gaf om de advertentie

niet te herhalen, kunnen we niet onderzoeken. Bovendien weten we niet hoe het contact

tussen de adverteerder en de drukker verliep. Het is mogelijk dat op voorhand beslist werd de

advertentie twee maal te plaatsen zonder het resultaat af te wachten.

Verder wordt één vijfde éénmaal herhaald en eenzelfde aantal wordt tweemaal herhaald. Drie

herhalingen zijn uitzonderlijk en vijf herhalingen komen zo goed als niet voor. De advertentie

die hier vijf maal herhaald wordt, betreft het opsporen van de moordenaar van een

onderschout. Een misdaad die ernstig genoeg is om de advertentie meermaals te herhalen.

192 PRUDE J., Art. Cit., p. 129

Page 71: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

71

Tabel 2.15: De tijdspanne tussen de eerste en de tweede plaatsing van de advertentie.

Tijdspanne tss 1ste en 2de advertentie (in dagen)

Aantal advertenties Relatieve frequentie

3 5 26,32 % 4 6 31,58 % 7 6 31,58 % 10 1 5,26 % 17 1 5,26 % Totaal 19 100 %

Uit tabel 2.15 blijkt dat de overgrote meerderheid van de herhalingen binnen de week gedrukt

werd. Concreet verschijnt de herhaling bij meer dan de helft in twee opeenvolgende kranten

(3 dagen tussen maandag en donderdag, vier dagen tussen donderdag en maandag). Bij 31,5%

verschijnt de herhaling in de tweede daaropvolgende krant. 5,26% van de adverteerders

plaatste zijn advertentie drie uitgaven later en datzelfde percentage plaatste de oproep vijf

uitgaven later. Lang werd dus niet gewacht tussen de herhalingen door. Dit bevestigt de

stelling van Prude dat de herhalingen afgestemd zijn op de lezer.

Indien we de herhalingen van de advertenties analyseren volgens de reden van vermissing,

dan blijkt opnieuw dat de groep misdaad het merendeel vertegenwoordigd.

Tabel 2.16: Correlatie tussen het herhalen van de oproep en de reden van vermissing.

Reden vermissing Geen herhalingen Herhalingen Misdaad 44,40% 55,60 % Onbepaald 56,60% 43,40 % Krankzinnig 60% 40,00 %

6. De uitgeloofde beloning. De grootte van de premie wordt bij Costa wel behandeld, zij het kort. Hij meldt dat de som

vrij hoog lag en varieerde naargelang het geslacht en de afgelegde afstand: mannen waren

meer waard en de aangevers werden beloond volgens de door hen afgelegde afstand om de

slaaf terug te brengen193

193 COSTA T., What can we learn from a digital database of runaway slave advertisements?, In: International Social Science Review, 2001, vol. 76 (1&2), p. 38 en de voetnoot op pp. 42-43

. We analyseren de uitgeloofde beloning iets uitgebreider dan Costa

omdat de grootte ervan ons niet alleen iets vertelt over de financiële mogelijkheden van de

achterblijvers, maar ook over de ernst van de verdwijning en de mate waarin de opsporing van

cruciaal belang was.

Page 72: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

72

Het uitloven van een beloning komt vrij frequent voor. Slechts in 26 (27,1%) advertenties

wordt geen melding gemaakt van een beloning. De overige drie vierden kennen wel een

vergoeding toe maar zijn zuinig in het noemen van een exact bedrag. Hiervan vermeldt slechts

één derde (22 advertenties) een cijfer. Daarnaast wordt in één geval 10% van de gestolen

goederen beloofd en in een andere advertentie wordt gesteld dat de beloning ‘boven een

redelijke salaris’ is194

De 22 gevallen waarbij we over een exact cijfer beschikken, werden in tabel 2.16

weergegeven.

. Om een duidelijk overzicht te hebben op de grootte van de beloningen,

is het noodzakelijk deze eerst om te zetten naar dezelfde muntgrootte. We kozen daarvoor de

stuiver om gemakkelijker te vergelijken met andere Vlaamse studies.

Tabel 2.17: De grootte van de uitgeloofde beloningen in stuivers195

Beloning .

Omzetting (stuivers) 100 guldens 2000 50 gulden 1000 150 guldens 3000 25 guldens 500 3000 gulden 60 000 200 gulden 4000 50 gulden courant 1000 150 Carolus gulden 3360 200 Carolus gulden 4480 100 gouden Ducaten 11 800 50 gouden Ducaten 5900 5 patacons 280 100 patacons 5600 5 patacons courant geld 280 8 patacons wisselgeld 522,5 6 pond grooten 720 3 koningse kronen 516 2 koningse kronen 344 2 kronen 210 60 Franse kronen 3920 50 livres sterling 11 112 10 Rijksdalers 560

Het is opmerkelijk dat de uitgeloofde beloningen ver uit elkaar liggen. De kleinste opgegeven

beloning telt 210 stuivers terwijl de grootste 60.000 stuivers bevat. Een verschil van maar

194 GVG, 22/10/1781, krant nr. 85 en GVG, 23/12/1779, krant nr. 102 195 Met dank aan Prof. Devos en Dr. Lambrecht voor hun hulp bij het omzetten. De bronnen die hiervoor aangewend werden, zijn opgenomen in de bibliografie.

Page 73: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

73

liefst 59.790 stuivers! Om dit verschil te verklaren, moeten we meerdere aspecten van de

advertenties bekijken: reden van verdwijning, het profiel van de vermiste en de adverteerder.

Vooreerst willen we erop wijzen dat sommige advertenties meerdere personen opsporen. Dit

komt voor in drie advertenties waarbij een som opgegeven staat.

Tabel 2.18: Advertenties waarvan de uitgeloofde premie betrekking heeft op meerdere personen.

Jaar/krantnummer Uitgeloofde som Aantal personen Bedrag/persoon 1780/90 4000 stuivers 5 personen 800 stuivers 1781/22 5900 stuivers 2 personen 2950 stuivers 1791/38 60 000 stuivers 4 personen 15 000 stuivers

De wijze van betaling is niet duidelijk daar nergens voorwaarden vermeld worden. Maar zelfs

indien slechts per teruggebrachte persoon betaald werd, is de uitgeloofde som nog aanzienlijk.

Gemiddeld werd 4.036,8 stuivers per persoon betaald. Ondanks het feit dat de advertentie vier

personen opspoort, blijft de beloning van 15 000 stuivers hoog. De andere twee advertenties

komen na deling tot een aanvaardbaar bedrag.

Om het grote verschil tussen de sommen te verklaren, onderzoeken we in eerste instantie de

relatie tussen het uitgeloofde bedrag en de reden tot vermissing.

Tabel 2.19: Relatie reden tot vermissing met de uitgeloofde beloning.

Omgezette beloning Reden tot vermissing 210 O 280 K 280 O 344 K 500 K 516 O 522,8 O 560 O 720 O 1000 O 1000 O 2000 M (MLI) 3000 M (MLI) 3360 M (VM) 3920 M (MOO) 4000 M 4480 M (O) 5600 M (MLI) 5900 M 11112 M (VM) 11800 M (MLI) 60000 O

Page 74: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

74

Bovenstaande tabel geeft duidelijk aan dat er een positief verband is tussen de twee. Niet

alleen is de categorie misdadigers de groep met de meeste uitgeloofde beloningen, de

beloning liggen opmerkelijk een stuk hoger dan bij de andere categorieën. De verhouding

wordt duidelijk in onderstaande tabel. Ter verduidelijking herhalen we dat tabel 2.20 enkel

het percentage weergeeft van het aantal advertenties waarin een exact bedrag wordt gegeven.

Tabel 2.20: Percentage uitgeloofde beloningen per groep en het gemiddelde per persoon.

Reden vermissing Percentage uitgeloofde beloning tov de hele groep

Gemiddelde beloning per persoon196

Misdaad

55,6 % 3678,1 stuivers Onbepaald 17,0 % 601,1 stuivers Krankzinnig 12,0 % 374,7 stuivers

We stellen een duidelijke positieve correlatie vast tussen de twee gegevens. De misdadigers

worden belangrijk genoeg geacht om niet alleen een grote, maar ook frequent een premie uit

te loven. Binnen de categorie misdadigers zien we dat meer geld besteed wordt bij de

misdaden tegen het lichaam (hier betreffen het allemaal moorden). Zonder al te gedetailleerd

te gaan, melden we nog dat ook de ernst van de misdaden weerspiegeld wordt in de beloning.

De hoogste beloning betreft deze voor een voortvluchtige die een man van de wet, een

onderschout, vermoordde. We zouden dus per advertentie moeten kijken naar de specifieke

situatie maar dit zou ons te ver leiden.

Bij de onbepaalde wordt gemiddeld 7200 stuivers betaald. Hier is echter de som 60.000

stuivers bij gerekend, een getal dat sterk boven de rest uitsteekt. Deze som is in tabel 2.20

niet verrekend. Het betreft een som die uitgeloofd werd door een buitenlander maar we

betwijfelen of dit invloed had op de uitgeloofde som. De aangevers zijn namelijk niet

verplicht de personen eigenhandig naar Engeland te brengen maar kunnen hun beloning in

Gent opstrijken. De som dient dus niet, zoals bij Costa het geval was, ter compensatie van

eventuele reiskosten. Wat de precieze oorzaak is van deze grote som, konden we niet

achterhalen.

Hoewel de sommen heel sterk bepaald worden door de reden van vermissing, onderzochten

we ook of er een correlatie gevonden kon worden met de leeftijd of het geslacht. Geen van

beiden blijken een invloed te hebben op de grootte van de som. Een laatste gegeven dat we

willen onderzoeken, is het verband tussen de soort adverteerder en de uitgeloofde beloning.

196 Deze cijfers geven het gemiddelde per persoon weer. Concreet betekent dit dat bij de misdadigers niet door 10 gedeeld werd (het aantal advertenties), maar door 15 (het aantal gezochte misdadigers in de advertenties).

Page 75: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

75

Tabel 2.21: Uitgeloofde beloning volgens adverteerder.

Adverteerder Absolute frequentie

Beloning uitgeloofd

Exact bedrag

Gemiddeld bedrag

Drukker 6 4 (66,7 %) 0 0 Familie 40 29 (72,5 %) 4 (13,8 %) 607,5 Kerk 3 3 (100 %) 2 (66,7 %) 312 Overheid 21 16 (76,2 %) 10 (62,5 %) 4434 Slachtoffer 4 4 (100 %) 1 (25 %) 11112

Met uitzondering van de Kerk en de slachtoffers van misdaden, blijkt het percentage

advertenties waarin een beloning wordt uitgeloofd niet zo verschillend. De mate waarin een

getal geplakt wordt op dat bedrag verschilt opmerkelijk. Voornamelijk de Kerk en de

overheid blijken regelmatig een bedrag te vermelden. De grote meerderheid van advertenties

die door een ambtenaar geplaatst werden, betreft echter gezochte misdadigers en de absolute

frequentie van de advertenties geplaatst door een geestelijke, is weinig representatief.

II. De adverteerder. Dit onderdeel bevat twee luiken, in het eerste gaan we dieper in op de identiteit van de

adverteerder. In het tweede luik wordt dan de relatie tussen de vermiste en de adverteerder

besproken.

Voor het eerste luik, dat de adverteerder omvat, moet duidelijk gesteld worden dat we met de

adverteerder de persoon bedoelen die de advertentie heeft laten plaatsen. De adverteerder is

dus niet diegene die melding gemaakt heeft van de verdwijning! Zo wordt op 4 maart 1790

geadverteerd dat er een jonge dochter gemist wordt, maar informatie hierover moet gemeld

worden bij de stadhouder van de parochie Waasmunster en Elversele197

197 Voor zover uit de advertentie kon opgemaakt worden aan de hand van de naam, waren deze personen geen familie van elkaar.

. We vermoeden in dit

geval dat de ouders de verdwijning aangegeven hebben bij de stadhouder maar dus niet zelf

het initiatief genomen hebben (of niet konden) om een advertentie te plaatsen. We hebben

hierover geen zekerheid, maar het is waarschijnlijk dat degene bij wie de informatie

opgewacht wordt en die instaat voor de beloning, ook de adverteerder is. In de advertenties

wordt weinig melding gemaakt van de eigenlijke adverteerder. Sporadisch wordt de

advertentie ondertekend maar meestal wordt niet duidelijk wie de effectieve adverteerder is.

Uit de advertenties, waarin zowel de adverteerder als de persoon bij wie informatie gemeld

mag worden, vermeld werden, stellen we vast dat deze in de overgrote meerderheid van de

Page 76: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

76

gevallen, dezelfde zijn198. De advertenties waar deze personen niet overeen komen, betreffen

ofwel de gedupeerden van een overval die hiervan melding maakten bij de politie (hoewel

velen zelf het recht in handen namen en zelf op zoeken gingen naar de dader) ofwel stonden

de plaatselijke pastoor of ambtenaar in voor het uitloven van de premie. Het is niet

ongebruikelijk dat achterblijvers te rade gingen bij de Kerk of de overheid indien men zelf

geen geld had om een advertentie te plaatsen. Uit het onderzoek van Dini Helmers blijkt dat

personen van wie de huwelijkspartner vermist was, hiervan melding deden bij de

gereformeerde kerk. Deze laatste deed beroep op haar netwerk van dominees en diakenen om

de vermiste terug te halen199

We onderzochten ook het vermoeden van armoede in de advertenties waar een ambtenaar, een

pastoor of de drukker van de krant optreedt als adverteerder. Het is mogelijk dat achterblijvers

niet in staat waren eigenhandig een advertentie op te stellen, ofwel omdat ze daar de

financiële middelen niet toe hadden, ofwel omdat ze ongeletterd waren. Concrete

aanwijzingen hiervoor werden in de advertenties echter niet gevonden.

. We kunnen dan de vraag stellen waarom sommigen wel

aanklopten bij de Kerk en anderen niet? Het antwoord daarop is moeilijk en hangt af van

verschillende zaken. Ten eersten merken we op dat de meerderheid van deze gevallen wat

betreft de tussenperiode, minstens een week boven het gemiddelde liggen. We mogen dus niet

veronderstellen dat zoiets snel gebeurde of dat eenieder naar eigen goeddunken hiervoor bij

de overheid of pastoor kon aankloppen. Vermoedelijk moesten zij zelf eerst stappen

ondernemen. Ten tweede is het mogelijk dat meerderen de hulp van de pastoor inriepen maar

dat de pastoor eerst andere middelen aanwendde die succesvol bleken zodat een advertentie

niet nodig was.

Voor het tweede luik, waarbij we de relatie tussen de vermiste en de adverteerder

onderzochten, verdeelden we de groepen in volgende categorieën: familie, overheid (baljuw,

magistraat, burgemeesters, rechtshoven, etc.), de Kerk (pastoors), gedupeerden (de

slachtoffers van misdaden), de drukker, andere en onbekend. Bij deze laatste categorie was

geen duidelijkheid, noch over de persoon in kwestie, noch over zijn relatie naar de vermiste

toe. Wat de categorie ‘andere’ betreft, doelen we op één advertentie waarbij een jonge student

vermist is en de informatie moet bezorgd worden aan de rector van de school te Herentals of 198 Dit gebeurt hoofdzakelijk op basis van de achternaam of genealogische informatie. Zo wordt in de advertentie van 23/09/1790: ‘zekeren Jongman, genaemd Francies van den Berghe, Fs. Michiel’ vermist. Informatie mag verzonden worden ‘aen Michiel van den Berghe’. Hier zijn dus én adverteerder én de persoon die informatie ontvangt, dezelfde. 199 HELMERS D., Gescheurde bedden: oplossingen voor gestrande huwelijken, Amsterdam 1753-1810, Hilversum, Verloren, 2002, p. 86

Page 77: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

77

aan nog drie andere mannen in Aalst, Antwerpen en Gent waarvan hun functie noch hun

relatie tot de vermiste of de adverteerder, duidelijk wordt200

Op een totaal van 96 advertenties, komen we tot volgende onderdeling:

.

Tabel 2.22: Het type adverteerders van de opsporingsberichten.

Adverteerder Absolute frequentie Relatieve frequentie Familie 40 41,7 % Overheid 21 (1) 21,9 % Kerk 3 3,1 % Gedupeerden 4 4,2 % Drukker 6 6,2 % Andere 1 1 % Niet gekend 21 21,9 % Totaal 96 100%

Uit tabel 2.22 blijkt duidelijk dat de naaste omgeving (familie en huwelijkspartner) de

meerderheid haalt (41,7%). Zij worden gevolgd door de overheid die in één vijfde van de

gevallen de adverteerders blijken, daarna door de drukker zelf, de gedupeerden en de Kerk.

De sterke vertegenwoordiging van de overheid is het gevolg van 13 (61,9%) advertenties

waarin de overheid optreedt als bestraffende instantie. Het betreft het opsporen van

misdadigers. Ook de gedupeerden hebben enkel betrekking op vermogensmisdaden waarbij

zij beroep doen op een heel netwerk aan ‘Koopluyden en alle andere Persoonen’ om een

oogje in het zeil te houden. Zo wordt bij de Engelse misdadiger Jean Sketchley, niet minder

dan 14 mogelijke adressen opgegeven waar men informatie moet melden en de premie kan

opstrijken. Vermoedelijk werd deze advertentie niet enkel in ons land gedrukt daar de

adressen van melding wijd verspreid zijn over enkele grote handelscentra: Oostende, Gent,

Antwerpen, Amsterdam, Rotterdam, Rijsel/Lille, Parijs, Nantes, Marseille, Rouen, Lissabon,

Cadiz, Genua en Livorno201

.

Van de personen die beroep doen op de drukker, is het opmerkelijk dat 50% van hen in Gent

geresideerd is (in twee van de gevallen is geen woonplaats, noch geboorteplaats bekend, in

het andere geval komt de persoon van Oudenaarde).

Nu we de identiteit van de adverteerders bepaald hebben, kan het interessant zijn na te gaan in

welke mate een verband bestaat tussen de reden van verdwijning en het soort adverteerder.

200 GVG, 23/12/ 1779, krant nr. 102 201 GVG, 22/10/1781, krant nr. 85

Page 78: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

78

Tabel 2.23: Indeling naar oorzaak van vermissingen per type adverteerder.

Type adverteerder Misdaad Krankzinnigheid Onbepaald Totaal Familie 1 14 25 40 Overheid 13 3 5 21 Kerk 0 3 0 3 Gedupeerden 4 0 0 4 Drukker 0 2 4 6 Andere 0 0 1 1 Niet gekend 0 3 18 21 Totaal 18 25 53 96

Uit tabel 2.23 blijkt dat er effectief sprake is van een verband tussen beide. Hoewel de

absolute cijfers klein zijn, wordt duidelijk uit de tabel dat de Kerk uitsluitend

opsporingsberichten naar krankzinnigen plaatste. Bij de overheid ligt de nadruk, zoals

aangehaald, op het opsporen van misdadigers. We zien trouwens dat dit laatste duidelijk een

taak was van de overheid: in 72,2% van de oproepen naar misdadigers treedt de overheid op.

Dat een overige 22,2% geplaatst wordt door slachtoffers van een vermogensmisdrijf, kan met

twee zaken te maken hebben. Enerzijds betreft het in de helft van de gevallen misdaden die in

het buitenland gepleegd zijn, anderzijds bestaan de adverteerders grotendeels uit koopmannen

of bankiers. Hun vak laat hen toe beroep te doen op een groot netwerk van ambtgenoten in

binnen- en buitenland (cf. supra). Hierdoor werd hun kans om de dader te vatten groter dan

indien ze de politie inschakelden. De (inter)nationale samenwerking van de politie liet in die

dagen namelijk nog sterk te wensen over202

De adverteerders van wie we de noch de identiteit, noch het beroep konden achterhalen,

treffen we het meest aan bij vermissingen waarvan de motivatie tot vertrek niet achterhaald

kon worden.

.

202 VANHEMELRIJCK F., Bijdrage tot de studie van het politieapparaat in het Ancien Régime. De opsporing van het misdrijf in Brabant, In: Revue belge de philologie et d’histoire, 1970 (50), nr. 2, pp. 382-383

Page 79: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

79

III. Conclusie. Een nadere kwantitatieve analyse van de opsporingsberichten stelt duidelijk dat we voor onze

onderzoek van het fenomeen ‘vermissingen’, sterk afhankelijk zijn van de adverteerders. Dat

de achterblijvers steeds meer vertrouwd raken met de mogelijkheden van advertenties in de

krant, beïnvloedt onmiskenbaar het aantal vermelde vermisten in de krant. De bron geeft dus

geen zicht op het reële aantal vermisten. Periodes waarin vermoedelijk meer mensen

verdwenen, kennen namelijk niet steeds meer advertenties. Dit werd duidelijk in het beperkte

aantal advertenties in periodes van onrust.

Het gedrag van de wegloper wordt weerspiegeld in de analyse van de vermissingen per

maand. Hieruit blijkt dat de seksuele driften mogelijks een rol kunnen spelen in de beslissing

weg te lopen.

Uit de structurele benadering werd duidelijk dat opsporingsberichten de nodige aandacht

kregen.

Tabel 2.24: Overzicht van de structurele analyse van de oproepen op basis van de reden van vermissing.

A (relatief) B (dagen) C (relatief) D (relatief) E (stuivers) Misdaad 71,5% 18,2 55,6 % 55,6 % 3 678,1 Onbepaald 62,5% 21,9 43,0 % 17,0 % 601,1 Krankzinnig 50,0 % 24,4 40,0 % 12,0 % 374,7

Het belang dat aan de opsporingen werd toegekend, analyseerden we aan de hand van vijf

parameters: het aantal keren waarop de advertentie in de eerste vijf plaatsen voorkwam (A),

de tijdspanne tussen de vermissingsdatum en de datum van adverteren (B), het al dan niet

herhalen van een oproep (C), het al dan niet uitloven van een beloning (D) en de gemiddelde

grootte van die beloning (E). Uit tabel 2.24 blijkt duidelijk dat de mate van ernst die men aan

de verdwijning bedeelde, door elk van deze vijf parameters wordt bevestigd én een sterke

correlatie vertoont met de reden van vermissing. Uit het overzicht komt sterk naar voor dat de

oproepen naar misdadigers onbetwistbaar de meeste aandacht kregen. Het snel terugvinden

van de delinquenten was dan ook voor de hele maatschappij van belang. Daarbij zagen we dat

de grote meerderheid van dit soort opsporingsberichten geplaatst werd door de overheid. Deze

laatste bezat niet alleen de vereiste autoriteit, maar ook de financiële middelen om aan dit

soort advertenties het nodige gewicht toe te kennen.

Page 80: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

80

De oproepen naar vermisten waarvan de oorzaak van verdwijning niet achterhaald kon

worden, komen op de tweede plaats. Zij worden gevolgd door de vermissingen die volgens de

adverteerders te wijten zijn aan krankzinnigheid.

Wat de adverteerder betreft, blijkt het hoofdzakelijk de familie te zijn die de advertenties

plaatst, gevolgd door de overheid die voornamelijk optrad bij misdaden. De Kerk treedt in

onze studie enkel op bij vermissingen ten gevolge van krankzinnigheid. Hun absolute en

relatieve aandeel is echter te miniem om hieruit verdere conclusies te trekken.

Page 81: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

81

HOOFDSTUK III: Profiel van de vermiste. Tussen oktober 2002 en september 2003 werd in opdracht van Child Focus en de Koning

Boudewijnstichting een onderzoek gevoerd naar het profiel van de wegloper in België met het

oog een objectief inzicht te krijgen in de beweegredenen tot en het fenomeen weglopen203.

Zodoende hopen beide organisaties deze problematiek beter te kunnen kaderen in de

maatschappelijke evolutie zodat een gericht preventiebeleid kan worden uitgestippeld204

Waar de mogelijkheid zich aanbiedt, willen we onze bevindingen in vergelijkend perspectief

plaatsen met de huidige cijfers, waaronder die van Child Focus. In tegenstelling tot deze

laatste - dat enkel jongeren die bewust wegliepen behandelt - beperkt onze populatie zich niet

tot één groep. We bespreken zowel de misdadigers, de krankzinnigen als de (intentionele)

weglopers. Teneinde de representativiteit niet in het gedrang te brengen, opteerden we ervoor

meerdere hedendaagse studies te consulteren. We reiken dus een breder cijfermateriaal aan

dan bovenbeschreven studie en informeerden ons ook bij de Cel Vermiste Personen van de

Federale Politie

. De

studie beslaat een uitgebreid onderzoek naar verschillende aspecten van de wegloper. Daarbij

biedt vooral het eerste hoofdstuk een belangrijk aanknooppunt met ons onderzoek. Hierin

schetsen de auteurs een profilering van de weglopers door dieper in te gaan op hun

beweegredenen, hun identiteit en hun opgedane ervaringen. Het eerste punt werd in een vorig

hoofdstuk behandeld waarbij gezocht werd naar de motieven van de vermisten en hun

adverteerders. Het laatste punt, namelijk de belevingen van de persoon tijdens zijn

afwezigheid, kan niet onderzocht worden daar we niet over persoonlijke berichtgeving van de

kant van de vermiste beschikken. Wel kunnen we in onze studie een algemeen beeld schetsen

van het profiel van de gezochte personen in de krant op het einde van de 18de eeuw. Dit

gebeurt aan de hand van de persoonlijke gegevens die veelvuldig in de advertenties

meegedeeld worden. Ook wordt geprobeerd de belangrijkste tendensen (meer mannen, vooral

jongeren, relatief welgesteld,…) te duiden en te verklaren.

205

203 VAN DE WATER G. en VETTENBURG N., Weglopen: weg...van wat? Studie over het profiel en de ervaringen van weglopers in België, Brussel, Child focus, 2004, p. 15

. Anders dan bij Child Focus, beperken de verslagen van deze laatste

204 Ibidem, p. 15 205 We namen hiervoor contact op met de Federale Politie die ons enkele elektronische adressen aanreikte. Deze bevatten echter niet de gewenste informatie zodat we ons in het verdere onderzoek enkel op de gegevens van 2005, 2006 en op een samenvattend overzicht van de voorbije 10 jaar (1996-2006), kunnen baseren. Ook konden we de cijfers van 2004 consulteren maar die hebben we niet langer ter onze beschikking. Wat de representativiteit van de cijfers van 2004, 2005 en 2006 betreft; er wordt duidelijk dat de relatieve resultaten (procentueel aandeel man/vrouw, leeftijdsverhoudingen etc.) weinig verandering kende op 10 jaar tijd.

Page 82: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

82

organisatie zich niet tot gegevens over vermiste jongeren en wordt bovendien een belangrijk

beeld gegeven van de samenwerking met de pers.

I. Geslachtsverhoudingen. De sekseverhouding bij afwezigen wordt door de Cel Vermiste Personen helaas niet

weergegeven. Wel wordt vermeld dat er dubbel zoveel dossiers geopend zijn voor

minderjarige meisjes als voor minderjarige jongens. Dit wordt verklaard door een

seksebepaald rapporteringgedrag van de ouders: de organisatie stelt vast dat ouders sneller

ongerust zijn wanneer een dochter verdwijnt206. Studies die zich baseren op zelfrapportages

komen evenwel tot een andere conclusie en wijzen erop dat juist minderjarige jongens vaker

weglopen207

. De mate van rapporteren is dus een belangrijke factor in de verklaring voor de

sekseverhoudingen gezien in onze studie enkel de gerapporteerde vermissingen aan bod

komen!

In de advertenties worden in totaal 112 personen gezocht waarvan 88 mannen (78,6%) en 24

vrouwen (21,4%). Er blijkt dus een duidelijke mannelijke meerderheid. We haalden hierboven

al aan dat onze cijfers alle vermisten bevatten waaronder ook de misdadigers. Van deze laatste

groep bleek al duidelijk dat de mannen er beter vertegenwoordigd waren dan vrouwen om

eerder uiteengezette redenen. Hierdoor, alsook om beter de link te leggen met de huidige

situatie, worden de misdadigers in de bespreking van de geslachtsverhoudingen uit de

populatie geweerd. We komen dan aan 84 personen bestaande uit 62 mannen en 22 vrouwen

(respectievelijk 73,8% en 26,2%). Grof gesteld is één vierde van de verdwenen personen een

vrouw tegenover drie vierden mannelijke vermisten. De verklaring voor die verhouding moet,

nogmaals, zowel aan de kant van de vermiste als aan die van de adverteerder gezocht worden.

In eerste instantie wordt het resultaat geduid vanuit het perspectief van de vermiste. In casu

komt dit erop neer na te gaan of mannen meer redenen hadden tot weglopen dan vrouwen.

Deze problematiek dient in een véél ruimer kader geplaatst te worden waarvoor noch de tijd,

206 Police Fédérale, Cel Vermiste Personen (jaarverslag 2005), www.polfed-fedpol.be/org_dgj_celdisp02_nl.php, (13/03/2007) 207 Het betreffen hier de studies van DE WITTE H., HOOGE J. en WALGRAVE L. (red.), Jongeren in Vlaanderen: gemeten en geteld. 12- tot 18-jarigen over hun leefwereld en toekomst. Leuven, Universitaire Pers, 2000, 35 p., de studie van BORN M. en GAVRAY C., Self-reported delinquency in Liège, Belgium, In; JUNGER-TAS J., TERLOUW B.J., KLEIN M. (red.), Delinquent behavior of runaways and homeless adolescents. The International Journal of Child Abuse and Neglect, 1999 (23), pp. 1295-1306 en de studie van VETTENBURG N., Zelfgerapporteerde delinquentie bij jongeren. Een onderzoek bij 12-21 jarigen in Antwerpen. Leuven, Onderzoeksgroep Jeugdcriminologie KULeuven, 52 p.

Page 83: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

83

noch de nodige literatuur beschikbaar was. Toch durven we hier voorzichtig te concluderen

dat geen van beide geslachten méér reden had tot weglopen dan het andere. Onder de

gehuwden, zo wijst de studie van Helmers uit, blijkt dat gehuwde vrouwen meer reële

klachten hebben dan gehuwde mannen en dus effectief ook meer reden zouden hebben om het

echtelijke nest te verlaten208. Bij de niet-gehuwde jeugd zou de phase critique – volgens

Farge en Foucault de periode tussen 20 en 25 jaar – meer uitgesproken zijn bij de mannelijke

jeugd dan bij de jonge vrouwen, zeker tijdens de door ons onderzochte periode209

Het is echter niet mogelijk de reële impact van deze theses op het aantal vermisten te bepalen.

Bij een groot deel van de advertenties zien we geen concrete oorzaak van de vermissing. Het

is dus aangewezen hier niet alleen de motivatie, maar ook de mogelijkheid tot weglopen nader

te bekijken.

. Ook de

these van Houston –waarin ze attesteert dat de druk om aan de maatschappelijke normen te

voldoen hoger was bij mannen- kan een reden zijn voor mannen om het ouderlijke huis te

verlaten.

Vanuit die invalshoek wordt snel duidelijk dat mannen hierbij in het voordeel waren. Zo

hadden gehuwde mannen alleen al vanuit juridisch standpunt een grotere bewegingsvrijheid

dan gehuwde vrouwen. In de coutumen, zoals ze door Godding zijn samengebracht, staat

hierover duidelijk vermeld dat de wil van de man bepalend is en dat de vrouw verplicht is

haar man overal te volgen. Verzaakt zij aan dit laatste en verlaat ze haar man, dan kan de

echtgenoot de vrouw van rechtswege verplichten terug te keren naar het echtelijke huis210. De

Code Civil behandelt dit onderwerp heel wat uitgebreider en hoewel deze pas na 1804 van

kracht ging, verwoordt ze vaak wat in de coutumen van het Ancien Régime al gesteld werd.

In de CC staat dat de man van rechtswege toegestaan was ‘de faire des absences plus ou

moins fréquentes et prolongées’211. Uiteraard moest aan de echtelijke plichten voldaan

worden zoniet werd gesproken van een verlating212

208 HELMERS D., Gescheurde bedden: oplossingen voor gestrande huwelijken, Amsterdam 1753-1810, Hilversum, Verloren, 2002, p. 237

. Bij de vrouw was er sprake van verlating

‘dès qu’elle aura quitté le domicile conjugal sans le consentement du mari et s’en tiendra

209 LIS C., SOLY H., Te gek om los te lopen. Collocatie in de 18de eeuw, Turnhout, Brepols, 1990, pp. 216-217 210 GODDING P., Le droit privé dans les Pays-Bas méridionaux du 12e au 18e siècle, Bruxelles: Palais des Académies, 1991, p. 111 211 PICARD E., d’HOFFSCHMIDT N., Pandectes Belges: encyclopédie de législation, de doctrine et de jurisprudence belges, Bruxelles, Larcier, 1878, p. 29, onder ‘Abandon d’époux’. 212 Het was evenwel een jury die besliste of er werkelijk sprake was van een verlating, daarvoor bestond bij de man geen vast omlijnde definitie (Picard en d’Hoffschmidt, 1878, p. 30)

Page 84: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

84

éloignée d’une manière anormale’213. Wilde een vrouw zich buitenshuis begeven, dan had ze

de toestemming nodig van haar man. Natuurlijk kende deze wet enkele uitzonderingen maar

zoals de tekst zelf verklaart, geldt dat ‘dans l’institution conjugale, telle que nos lois la

comprennent, sa liberté [de l’homme] est plus grande’214

. Indien een man van zins was de

benen te nemen, werd hem daartoe door het recht dus meer mogelijkheden geboden.

De bewegingsvrijheid die gehuwde mannen genoten, werd niet alleen vanuit juridische hoek

maar ook vanuit socio-professionele kant bevorderd215

Tegenover deze ‘voordelen’ van de mannen, staan dan enkele zaken die in het nadeel van de

vrouw spelen. Zo waren vrouwen meer afhankelijk van de financiële inbreng van de man in

het huishouden, wat haar ondernemingszin om alles achter te laten, zeker getemperd zal

hebben. Daarnaast geldt voor getrouwde vrouwen met kinderen dat zij hun kroost minder snel

zullen verlaten. Het kwam voor dat de vrouw samen met haar kinderen de man in de steek

liet, maar dat betekende toch een belangrijke beperking van de vluchtmogelijkheden. De

Amerikaanse historicus Jonathan Prude stelt dat ook de vluchtbeperkingen voor zwangere

vrouwen een niet te onderschatten argument is

. Zo maken heel wat beroepen het voor

de man noodzakelijk zijn vrouw meerdere weken alleen te laten zonder dat dit door de

omgeving gezien wordt als een verlatingsdaad. Deze beroepen bieden de mannen meer

mogelijkheden tot weglopen: mannen die wilden verdwijnen, vonden in hun werk een

voorwendsel om het huis te verlaten zonder er ooit weer te keren. De vrouw bleef dan

vertwijfeld achter daar zij, bij gebrek aan communicatiemiddelen, geen bewijs had dat haar

man onverwacht werd opgehouden, of er gewoon vandoor was.

216

Een laatste opmerking betreft de mogelijkheden tot terugkomst. Verkiest de vrouw haar man

te verlaten, dan is de mogelijkheid dat deze bij een eventuele terugkomst op vergeving kan

rekenen, kleiner dan bij de terugkerende man. Aangenomen dat heel wat vrouwen hun man

wilden terughalen om uit de financiële moeilijkheden te komen, zal de verlaten vrouw blij

zijn dat de kostwinner teruggekeerd is en zullen de sancties voor de verlating minder zwaar

.

213 Ibidem, p. 30 214 Ibidem, p. 29 215 Dit geldt niet zozeer voor de jeugd waarbij de arbeidsmobiliteit van het dienstpersoneel – zowel jongens als meisjes- hoog was. Hier bespreken we echter de getrouwde personen. Door het restrictieve huwelijkspatroon op het einde van de 18de eeuw, zijn de getrouwden doorgaans tegen de 30 jaar of ouder. Het percentage dienstpersoneel dat 30 jaar of ouder is, ligt echter laag: JASPERS L., STEVENS L., Arbeid en tewerkstelling in Oost-Vlaanderen op het einde van het Ancien Régime: een socio-professionele en demografische analyse, Gent, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1985, p. 137 en p. 142 216 PRUDE J., To look upon the “Lower Sort”: Runaway ads and the appearance of unfree laborers in America, 1750-1800, In: The journal of American History, 1991, vol. 78 (1), p. 140

Page 85: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

85

zijn. Dit laatste geldt trouwens ook indien de achtergelaten vrouw wenste te scheiden op

grond van verlating. De man kreeg voor het gerecht namelijk eerst de kans een legitieme

verantwoording af te leggen waarna niet langer sprake was van verlating en dus ook geen

scheiding kon worden uitgesproken217

Bovenstaande verklaarde het mannelijke overwicht vanuit het perspectief van de vermiste. In

de inleiding merkten we al op dat we aandacht moeten besteden aan het advertentiegedrag.

Ook hier weer vinden we meerdere verklaringen voor het mannelijke overschot aan

vermisten. Vrouwen zagen zich om meerdere reden ‘gedwongen’ sneller een advertentie te

plaatsen dan mannen, voornamelijk dan omwille van financiële redenen (cf.supra). Vanuit die

redenering zal de vrouw sneller een advertentie geplaatst hebben dan de man (hoewel de

vraag kan gesteld worden of de vrouw, indien ze werkelijk financiële problemen had, twee

weken na de verdwijning van haar man nog kon betalen voor een advertentie). Een man was

minder afhankelijk van zijn vrouw en kan dus sneller afzien van het plaatsen van een

advertentie indien hij de verlatingsdaad van zijn partner stilzwijgend goedkeurt.

.

Voorgaande verklaringen zijn uitsluitend van toepassing op getrouwde personen en verklaren

geen van allen de mannelijke dominantie vanuit het perspectief van ongehuwde vermisten.

Alvorens verder te gaan, willen we dan ook even kort het percentage getrouwden in onze

studie schetsen. We konden bij 49 (58,3% van 84218) personen met zekerheid de burgerlijke

staat vast stellen. Daarvan bleken 19 vermisten (38,8%) getrouwd, de overige 60% was

celibatair. Kritische noot hierbij is dat van de overige 30 niet-gehuwden, 67,9% jonger dan 25

jaar bleek en dus, gezien het restrictieve huwelijkspatroon, logischerwijze nog niet gehuwd

is219

. Op het deel waarvan we de huwelijksstaat konden vaststellen, blijkt de meerderheid dus

gehuwd te zijn zodat voorgaande bevindingen op hen van toepassing zijn.

Voor de niet-gehuwden zijn de oorzaken moeilijker te vatten. Mogelijks speelt de grote

arbeidsmobiliteit onder het jonge dienstpersoneel hier een rol220

217 Ibidem, pp. 29-30

. Arbeidsontevredenheid kon

soms tot onaangekondigd vertrek leiden. Gezien de mannelijke meerderheid van de Vlaamse

218 We stelden enkel de burgerlijke staat van de niet-misdadigers vast zodat we aan 84 personen komen. 219 Deze 67,9% heeft betrekking op de 28 personen waarvan we over de leeftijd beschikken. Op deze 28 personen, waren 19 personen jonger dan 25 jaar. 220 JASPERS L., STEVENS L., p. 142

Page 86: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

86

dienstboden op het einde van de 18de eeuw (60% jongens tegenover 40% meisjes221

Daarnaast wezen we eerder al op de phase critique die specifiek van toepassing is voor niet-

gehuwden, en die zwaarder doorwoog op de jonge mannen

), kan dit

zijn weerslag vinden in de cijfers van vermisten.

222

II. Leeftijd.

. Ook werden jonge meisjes aan

een grotere controle van hun omgeving onderworpen zodat de mogelijkheid tot weglopen zich

minder snel voordeed.

In de advertenties wordt in 74 gevallen de leeftijd aangegeven van de afwezige. In één geval

krijgen we de vermelding dat de persoon in kwestie eenen van middelbaeren jaeren is223. Dit

betekent dat we slechts in 66% van de gevallen een verwijzing krijgen naar de exacte leeftijd

van de afwezige. De correctheid van deze leeftijden dient echter genuanceerd. Zo worden zes

personen (8%) rond de 20 geschat. We zien trouwens algemeen een overheersing van de

‘ronde’ getallen: 17 (23%) personen kennen een ronde leeftijd. Deze ronde leeftijden gaan

vaak gepaard met schattingen: de persoon is oud in de 20. jaeren224, oud ontrent 30. jaeren225,

oud ontrent veertig jaeren226, ongeveer 50 jaar oud227, oud ontrent 60. jaeren228

Bij de niet afgeronde leeftijden lijkt men vrij zeker van de leeftijd. Wel wordt in 14 gevallen

(19%) duidelijk dat men de exacte leeftijd op dat moment niet kent. Zo wordt Marie

, etc. Deze

schattingen zijn deels te verklaren doordat een deel van hen misdadigers zijn waarvan de

exacte leeftijd niet gekend was. Daarnaast moet de verklaring gezocht worden in de relatie

van de adverteerder tot de vermiste. Van de 17 gevallen waarin we een ronde leeftijd krijgen,

zien we dat 23,5% van deze advertenties rechtstreeks geplaatst is door een familielid. In de

overige drie vierden, is de adverteerder een tussenpersoon die door de achterblijver werd

aangesproken. Zoals we in het vorige hoofdstuk aanhaalden, betreft het hier vermoedelijk

achterblijvers die wegens analfabetisme en geldgebrek niet in de mogelijkheid waren zelf de

advertentie te plaatsen.

221 Deze verhoudingen lagen evenwel anders in de stad, daar overheerste de vrouwelijke dienstarbeid LAMBECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp. Relaties van arbeid en pacht op het Vlaamse platteland tijdens de 18de eeuw, Gent, Academia Press, 2002, p. 146 222 VAN WAEIJNBERGE F., Collocatie te Gent, 1750-1779, onuitgegeven licentiaatverhandeling, Gent, 1994, p. 37 223 GVG, 20/09/1790, krant nr. 75 224 GVG, 20/03/1780, krant nr. 23 225 GVG, 5/01/1775, krant nr. 2, GVG 5/10/1778, krant nr. 80 226 GVG, 6/09/1779, krant nr. 71 227 GVG, 9/03/1780, krant nr. 20, GVG, 19/01/1784, krant nr. 6 228 GVG, 28/03/1782, krant nr. 25

Page 87: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

87

Philippine geschat op 32 à 33 jaar229. Ook in de andere 13 gevallen betreft het een verschil

van één jaar. We noteerden telkens een gemiddelde van de twee opgegeven data. Eénmaal

treffen we een vrij grote schatting: zo wordt Jan van der Made geschat tussen 30 à 40 jaar te

zijn230. Uitzondering daarop vormt de jongeman Pierre Haghenbeek die 21 jaar, 4 maand en

20 dagen oud was op de dag van zijn verdwijning231

Bij de verdere verwerking van de leeftijden moet dus goed in het achterhoofd gehouden

worden dat het merendeels om schattingen gaat. We minimaliseren de impact hiervan door

met leeftijdsklassen van 5 jaar te werken.

. De jongen stond ingeschreven in de

militielijsten, wat een verklaring biedt voor de precieze leeftijd en lengte.

Vooraleer we de cijfergegevens bestuderen, willen we ook hier de misdadigers uit de

populatie weren. Enerzijds omdat dit toch een groep apart blijft en we specifiek de ‘niet-

criminele’ weglopers in relatie tot hun leeftijd willen bespreken. Anderzijds werd al uitvoerig

ingegaan op de leeftijd van deze groep in het eerste hoofdstuk.

Tabel 3.1: Indeling van de afwezigen (zonder de misdadigers) in leeftijdscategorieën.

Leeftijd Absolute frequentie232 Relatieve frequentie Cumulatief 0-4 0 0% 0% 5-9 1 1,6 % 1,6 %

10-14 4 (1) 6,3 % 7,8 % 15-19 5 (1) 7,8 % 15,6 % 20-24 12 (4) 18,8 % 34,4 % 25-29 6 (3) 9,4 % 43,8 % 30-34 6 (2) 9,4 % 53,1 % 35-39 5 (1) 7,8 % 60,9 % 40-44 2 3,1 % 64,1 % 45-49 6 (2) 9,4 % 73,4 % 50-54 6 (1) 9,4 82,8 55-59 4 6,3 89,1 60-64 2 3,1 92,2 65-69 2 (1) 3,1 95,3 70-74 2 3,1 98,4 75-79 1 (1) 1,6 100

TOTAAL 64 100% 100% 229 GVG, 6/09/1784, krant nr. 72 230 GVG, 16/06/1777, krant nr. 48 231 GVG, 11/03/1799, krant nr. 520 232 De cijfers tussen haakjes betreffen het aantal vrouwen in het geheel. Voor de leeftijdcategorie 10-14 zijn er dus vier personen waarvan één vrouwelijke.

Page 88: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

88

Uit bovenstaande tabel 3.1 vallen onmiddellijk enkele zaken op:

• de grootste groep vermisten, zowel bij mannen als bij vrouwen, is te situeren in de

leeftijdscategorie van 20-24 jaar;

• na deze piek is er een globale daling die gebroken wordt door een kleine opflakkering

in de categorieën 45-49 jaar en 50-54 jaar ;

• 34,4 % is minderjarig op het moment van verdwijnen233

Grafiek 3.1: Relatieve frequentie vermisten (zonder de misdadigers) per leeftijdscategorie.

.

02468

101214161820

[0-4]

[5-9]

[10-14

]

[15-19

]

[20-24

]

[25-29

]

[30-34

]

[35-39

]

[40-44

]

[45-49

]

[50-54

]

[55-59

]

[60-64

]

[65-69

]

[70-74

]

[75-79

]

Uit figuur 1 blijkt duidelijk een oververtegenwoordiging van de leeftijdscategorie 20 tot 24-

jarigen. Dit gegeven zouden we kunnen relateren aan het feit dat deze groep niet alleen heel

sterk vertegenwoordigd was op het einde van het Ancien Régime, maar ook de grootste

mobiliteit kende. In de leeftijdsopbouw voor Oost-Vlaanderen zoals die door de Gentse

historici Lieve Jaspers en Carine Stevens berekend werd, blijkt, met uitzondering van de

categorie 0-11 jaar, de categorie 20-29 jaar de grootste te zijn (15,2%). Deze wordt gevolgd

door de categorie 12-19 jaar (12,8%), 30-39 jaar (11,3%) en de categorie 40-49 jaar

(11,2%)234. Daarnaast blijkt dat de meest mobiele mensen op het einde van het Ancien

Régime in Antwerpen, in Leuven en in Brussel te situeren is in de leeftijdscategorie 21-25

jaar, gevolgd door deze van 26-30 jaar235

.

233 Vanaf de 16de eeuw geldt in de meeste coutumen dat de persoon vanaf zijn 25 jaar ontlast werd van de ouderlijke macht en dus als meerderjarig werd beschouwd; GODDING PH., Le droit privé dans les Pays-Bas méridionaux du 12e au 18e siècle, Bruxelles, Palais des Académies, 1991, pp. 71-72 234 JASPERS L., STEVENS C., p. 57 235 STOFFELS B., De registers der paspoorten: een bijdrage tot de historische antropologie, Brussel, 1773-1796, onuitgegeven scriptie, Leuven, 1988, p. 57 e.v., MERTENS M., De registers der paspoorten: een bijdrage tot de historische antropologie, Leuven en Antwerpen (1782-1792), onuitgegeven scriptie, Leuven, 1983, p. 117 e.v.

Page 89: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

89

De combinatie van de leeftijdsstructuur en de mobiliteitsmogelijkheden van deze groep,

spelen uiteraard een rol (cf. infra). Alvorens hier verder op in te gaan, willen we echter de

impact van deze demografische synthese enigszins nuanceren door deze in vergelijkend

perspectief te plaatsen met de huidige situatie. Het grootste deel van de Vlaamse bevolking

situeerde zich in 2006 in de leeftijdscategorie 40-45236

Figuur 3.2: Relatieve frequentie vermisten in 2005-2006

en ook de mobiliteit is, vanwege

nieuwe transportmogelijkheden en een betere infrastructuur, beter verdeeld over de

verschillende leeftijdscategorieën. Toch bevindt de hedendaagse grootste groep van

vermisten, zich niet in de leeftijdscategorie van de 40 tot 45-jarigen.

237

24,2

13,0 14,1

7,75,8 6,3

2,9

8,1

17,8

0,00

5,00

10,00

15,00

20,00

25,00

30,00

0-12 13-18 19-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-99

.

Vandaag bevindt de meerderheid van de vermisten zich in de leeftijdscategorie 13 tot 18-

jarigen, dus in de vijf jaren voorafgaand aan de huidige wettelijke meerderjarigheid. De

uitzonderlijke pieken in zowel grafiek 3.1 als 3.2 kunnen dus niet simpelweg verklaard

worden door het samenvallen van de leeftijdsgebonden mobiliteitsgraad en de

leeftijdsverdeling.

Bij een comparatieve kijk van de situatie op het einde van de 18de eeuw met deze van

vandaag, bemerken we een relatief parallel verloop - met uitzondering van de leeftijdsklassen

13-18 en 19-30 jaar. Deze laatste vertegenwoordigen in onze studie respectievelijk 10,9% en

31,3% waar dat vandaag respectievelijk 24,2% en 17,8% is. Die specifieke categorieën samen

nemen in elk van de studies wél een even groot percentage in (in onze studie 42,2%, vandaag

42%). De verhouding gebeurde anders maar is volgens ons te verklaren aan de hand van de 236 http://statbel.fgov.be/figures/d21_nl.asp#2, (12/06/2007) 237 Eigen berekening op basis van de gegevens van de Cel Vermiste Personen van de Federale Politie. We waren verplicht de leeftijdsklassen op deze manier in de delen daar we afhankelijk waren van de indeling zoals ze door de Cel Vermiste Personen gehanteerd werd.

Page 90: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

90

wettelijke leeftijd waarop jongeren door de maatschappij als volwassen worden beschouwd.

Zo was uit de grafiek al duidelijk gebleken dat het grootste aantal vermisten op het einde van

de 18de eeuw geconcentreerd was in de leeftijdscategorie 20-24 jaar, dus opnieuw in de vijf

jaren voor de wettelijke leeftijd bereikt werd238

. Deze categorie neemt één vijfde in van het

totale aantal vermisten (indien we de 25-jarigen meetellen, komen we aan 21,8%). Dat de

meerderheid verdween tussen 20 en 24 jaar lijkt zo meer een pedagogische dan een

demografische grondslag te hebben. De verklaring werd al deels gegeven in het eerste

hoofdstuk waarbij de periode 20 tot 25 jaar omschreven werd als la phase critique, een fase

waarin de jongeren al vrijgevochten zijn en op eigen benen staan maar nog steeds

verantwoording moeten afleggen tegenover de ouders.

We moeten ook rekening houden met het feit dat de jeugd op het platteland – ongeveer twee

derden van alle vermisten zijn afkomstig van het platteland – naar het einde van de 18de eeuw

in toenemende mate geconfronteerd werd met een structurele crisis239. Hierdoor krijgen we

een verhoging van de huwelijksleeftijd en een stijging van het aantal definitieve

celibatairen240. De jongeren zagen zich dus genoodzaakt langer bij de ouders in te wonen. Dit

kan de nodige wrijvingen met zich meegebracht hebben en het is goed mogelijk dat een deel

van deze jongeren besliste op eigen benen te staan door zich ergens als knecht of meid aan te

bieden. Ze hadden daarvoor de ideale leeftijd, de meerderheid werd dienstbode tijdens of kort

na de puberteit en bleef in dienst tot kort vóór het huwelijk241

.

De laatste vaststelling bij tabel 3.1, namelijk dat ongeveer één derde van de vermisten

minderjarig is, vertoont grote overeenkomsten met vandaag. In onze studie zijn 22 personen

jonger dan 25 jaar of 34,4%. Dit percentage ligt verrassend dicht bij het aantal vermiste

minderjarigen in 2005 en 2006 in ons land: respectievelijk 32,75% en 32,55%242. De grens

voor volwassenheid ligt nu wel op 18 jaar, terwijl de leeftijdsgrens voor het laatste kwart van

de 18de eeuw op 25 jaar lag243

238 De wettelijke leeftijd waarop men meerderjarig werd, lag tijdens het Ancien Régime op 25 jaar (cf. supra).

.

239 VANDENBROEKE C., Levensstandaard en tewerkstelling in Vlaanderen (17de-18de eeuw), In: VANDENBROEKE (C.), DEVOS (I.), LAMBRECHT (T.), Bevolking, voeding en levensstandaard in het verleden, Gent, Academia Press, 2004, p. 135 240 Ibidem, p. 136 241 LAMBRECHT T., Slave to the wage? Het dienstpersoneel op het platteland in Vlaanderen (16de-18de eeuw)., In: Oost-Vlaamse Zanten, 2001 (76), nr. 1, p. 32 242 Police Fédérale, Cel Vermiste Personen (jaarverslag 2005), www.polfed-fedpol.be/org_dgj_celdisp02_nl.php, (13/03/2007) 243 Een bemerking is dat onze cijfers voor een tijdspanne van 25 jaar gelden en de gebruikte hedendaagse cijfers betrekking hebben op slechts één jaar. Dat de grootte van de onderzoeksperiode echter van ondergeschikt belang

Page 91: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

91

Verder zagen we op grafiek 3.1 dat, met uitzondering van de leeftijdsklasse 45 tot 54-jarigen,

er geleidelijk een daling optreedt naarmate de leeftijd stijgt. Een verschijnsel dat ook vandaag

vastgesteld wordt voor de leeftijdscategorie 41 tot 50-jarigen. De kleine terugval in de

leeftijdsklasse 40-44 jaar in de grafiek 3.1 is mogelijks te wijten aan het beperkte

cijfermateriaal.

III. Lengte Bij de lengte dienen we rekening te houden met verschillende interpretatieproblemen. De

lengte wordt namelijk in het merendeel van de advertenties door de adverteerder geschat;

volgens gissinge, circà omtrent, lang salvo justo, etc. Daarnaast moeten we ook rekening

houden met zij die door fysieke gebreken kleiner uitvallen dan hun gemiddelde indien ze

‘recht op hun leden’ zouden staan. We weten echter niet of de schatter hiermee rekening

gehouden heeft. Een persoon op zijn lengte schatten, is niet gemakkelijk. Daarbij is het

mogelijk dat men de informatie haalde van een voorhanden zijnde paspoort, maar zoals velen

aankaarten, is ook de interpretatie daarvan geen sinecure. We weten namelijk niet op welk

moment en met welke instrumenten men de persoon in kwestie gemeten heeft – als de

persoon al ooit gemeten is. Een laatste opmerking betreft de verwijzingen naar de lengte in

subjectieve termen: middelmatig, kort, klein, groot, lang, etc.

Een tweede moeilijkheid betreft de grote diversiteit in gebruikte lengtematen. Door de grote

verscheidenheid aan geografische afkomst en de pluriformiteit van de regionale lengtematen,

wordt de verwerking van de gegevens moeilijk. We weten namelijk niet met zekerheid hoe de

informatiewissel plaatsvond. De advertenties verschijnen in een Gentse krant zodat we

kunnen aannemen dat de ‘Gentse voet’ wordt gebruikt. Vaak werden de identiteitskenmerken

van een persoon per brief naar Gent gestuurd wat doet vermoeden dat de lengtematen in de

oorspronkelijke regionale maat werden uitgedrukt. Het is te betwijfelen of de uitgever de

lengte in dat geval omgezet heeft naar de plaatselijke normen. We hebben er dus voor

gekozen de algemeen geldende lengtemaat voor Vlaanderen toe te passen. Deze komt overeen

is, blijkt uit het volgende. Sinds de oprichting van de Cel Vermiste Personen en de daarmee gepaard gaande systematische optekening van de persoonlijke gegevens van de vermisten, beschikken we over gedetailleerde cijfers van de voorbije 10 jaar. Analyse van deze cijfers leidt tot dezelfde conclusie dat ongeveer één derde van de vermisten minderjarig is.

Page 92: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

92

met de Gentse voet en wordt vastgelegd 297,7 mm244. Indien de adverteerder duidelijk de

referentiemaat vermeldt (het betreft hier steeds de Franse voet245

In totaal werden, op een aantal van 112 personen, 87 (77,7%) verwijzingen naar de lengte

gegeven. Van die 87 krijgen we in 66 gevallen (59% op het totale aantal vermisten) een

kwantitatieve beschrijving, bij de anderen is de lengte in subjectieve termen uitgedrukt.

Jammer genoeg werden bij de twee jongste, 8 en 10 jaar oud, noch absolute, noch

kwalitatieve lengtebeschrijvingen weergegeven. Bij de vorige percentages moet nog een

bemerking geplaatst worden: vier vermisten betreffen personen uit Engeland of Duitsland en

worden in de studie niet opgenomen. Niet alleen kende men in die landen een ander

lengtemaatsysteem, ook de sociaal-economische situatie (die de lengte beïnvloedde) was sterk

verschillend op het einde van het Ancien Régime.

), wordt deze maat toegepast.

Voor een goede verwerking, hebben we alle lengtematen uitgedrukt in centimeters.

Op een totaal van 108 personen, komen we aan 57,4% kwantitatieve verwijzingen. Deze

cijfers worden geanalyseerd om de representativiteit van onze bron ten opzichte van andere

studies, te bepalen. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de niet-volgroeide

personen enerzijds en anderzijds de mannen en de vrouwen in de volgroeide fase.

Op een totaal van 23 vrouwen beschikken we over negen (39%) exacte vermeldingen en tien

descriptieve. Bij de 85 mannen beschikken we over 53 (62,4%) exacte en 11 subjectieve

vermeldingen. Uit deze cijfers blijkt een vrij grote discrepantie tussen het exacte aantal

lengtevermeldingen bij mannen en vrouwen.

Het is interessant om de lengtegegevens te linken aan de leeftijd. Jammer genoeg wordt de

leeftijd niet systematisch vermeld zodat we slechts sporadisch over én de lengte én de leeftijd

beschikken. Bij de vrouwen is dit zeven maal het geval, bij de mannen 39 keer.

Met onvolgroeid verstaan we de personen die nog niet de leeftijd hebben bereikt waarop ze

als volgroeid beschouwd worden. Die leeftijd wordt hier vastgelegd op 23 jaar voor de

vrouwen en 25 jaar voor de mannen246

.

244 DOURSTHER H., Dictionnaire universel des poids et mesures anciens et modernes, contenant des tables des monnaies de tous les pays, Amsterdam, Meridian publications, 1965, IV, p. 414 245 Franse voet= 324,84 mm. Ibidem, p. 414 246 DE BONDT N., De levensstandaard in Oost- en West-Vlaanderen in de achttiende eeuw op basis van antropometrische indicatoren, onuitgegeven scriptie, Gent, 2006, p. 44

Page 93: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

93

Concreet bekomen we volgende resultaten:

Tabel 3.2: Gemiddelde lengte bij niet-volgroeide mannen (< 25 jaar) volgens geboortecohorte.

Geboortecohorte Absolute frequentie

Relatieve frequentie

Gemiddelde (in cm)

Gemiddelde lengte volgens De Cooman

1750-1759 1 7,7% 167,79 / 1760-1769 6 46,2% 161,25 / 1770-1779 4 30,8% 154,96 / 1780-1789 2 15,4% 144,79 / Totaal 13 100% 157,28 cm 158,1 cm

Tabel 3.3: Gemiddelde lengte bij de volgroeide mannen (≥ 25 jaar) volgens geboortecohorte.

Geboortecohorte Absolute frequentie

Relatieve frequentie

Gemiddelde lengte (in cm)

Gemiddelde lengte volgens De Cooman

1700-1709 1 4,2 178,62 / 1710-1719 1 4,2 148,85 / 1720-1729 2 8,3 148,85 170,1 1730-1739 5 20,8 164,55 170,5 1740-1749 3 12,5 168,25 170,0 1750-1759 4 16,7 156,29 170,7 1760-1769 7 29,2 150,78 170,2 1770-1779 1 4,2 148,85 / Totaal 24 100% 157,57 cm 170,3 cm

Tabel 3.4: Gemiddelde lengte bij de niet-volgroeide vrouwen (< 23 jaar) volgens geboortecohorte.

Geboortecohorte Absolute frequentie

Relatieve frequentie

Gemiddelde lengte (in cm)

Gemiddelde lengte volgens De Cooman

1760-1769 1 33,3 148,85 / 1770-1779 1 33,3 119,08 / 1780-1789 1 33,3 133,97 / Totaal 3 100 % 133,98 cm /

Tabel 3.5: Gemiddelde lengte bij de volgroeide vrouwen ( ≥ 23 jaar) volgens geboortecohorte.

We stellen dus vast dat in de groep vermisten, waarvoor we over een lengte beschikken, de

gemiddelde lengte 10 cm onder de bevindingen van Geertrui de Cooman liggen.

Geboortecohorte Absolute frequentie

Relatieve frequentie

Gemiddelde lengte (in cm)

Gemiddelde lengte volgens De Cooman

1730-1739 3 33,3 168,7 / 1740-1749 3 33,3 158,8 / 1750-1759 1 11,1 163,74 / 1760-1769 1 11,1 148,85 / 1770-1779 1 11,1 163,74 / Totaal 9 100% 162,09 cm /

Page 94: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

94

Onze gegevens zijn door hun lage aantal absoluut niet representatief. In de helft van de

gevallen, beschikken we per geboortecohorte over slechts één cijfer!

Overigens moeten meerdere zaken in overweging genomen worden. Ten eerste geldt de

Cooman haar studie voor Oost-Vlaanderen waar onze gegevens verspreid zijn over Oost-

Vlaanderen (17), West-Vlaanderen (3), Antwerpen (2), het buitenland (1) en ook enkele

vermisten waarvan de afkomst niet bekend is (5)247. Studies over de lengte wezen meermaals

uit dat deze verschilt naargelang de geografische afbakening. Daarbij blijkt niet enkel een

verschil tussen provincies, maar ook tussen stad en platteland248. Ook het beroep blijkt

invloed te hebben op de persoonsgrootte249

Los van deze bemerkingen kan de kleine gestalte een gevolg zijn van volgende zaken: ofwel

zijn de vermisten in onze studie gewoon kleiner dan de gemiddelde mens, ofwel is het kleine

getal een gevolg van de schattingen. De oproepen werden de facto opgesteld nà verdwijning

van de persoon, op een moment dat deze dus niet meer voor de schatter staat, zodat de

adverteerder voor zijn schatting afhankelijk is van zijn mental picture van de vermiste. Ook

het verschil in referentiematen kan hier een impact hebben.

. Om deze onderverdelingen te maken is onze bron

te beperkt.

IV. Voornamen en familienamen. De naam ‘ne constitue pas le seul signe d’identification des personnes, mais certes le plus

marquant’250. De naam is een cruciaal gegeven voor iemand zijn identiteit en wordt dan ook

met een zekere regelmaat vermeld in de advertenties. Op het eerste zicht kan het vreemd

lijken dat de adverteerders de naam van de persoon meedelen. Een naam is een ‘sociaal

attribuut’ dat niet op het eerste zicht waarneembaar is en dus minder nuttig lijkt bij het

opsporen van vermisten251

247 Dit voorbeeld geldt voor de volgroeide mannen.

. Toch beschikken we in 87 oproepen (77,7%) over de familienaam

en in 89 (79,5%) gevallen over de voornaam. Concreet betekent dit dat elke achternaam

vergezeld wordt van een voornaam, maar niet elke voornaam wordt gevolgd door een

familienaam. Dit laatste doet zich slechts tweemaal voor.

248 DEVOS I., Allemaal beestjes: mortaliteit en morbiditeit in Vlaanderen, 18de-20ste eeuw, Gent, Academia Press, 2006, p. 118. Bij de regionale verschillen, speelt voornamelijk de economische ontwikkelingen daar een belangrijke rol. 249 VANDENBROEKE C., DEVOS I., LAMBRECHTS T., Bevolking, voeding en levensstandaard in het verleden, Gent, Academia Press, 2004, p. 342 250 DE PAGE H., VANDER ELST R., Traité élémentaire de droit civil belge: principes, doctrine, jurisprudence, Bruxelles, Bruylant, 1953, p. 114 251 PRUDE J., p.140

Page 95: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

95

In tegenstelling tot vandaag, waarbij aangenomen wordt dat het niet-vermelden van een naam

effectief duidt op het niet voorhanden zijn van deze, zullen we zien dat het weglaten van de

naam in de advertenties soms een functionele waarde had.

De mogelijke verklaringen waarom niet bij elke vermiste de naam vernoemd wordt, zijn

divers. Ten eerste hebben we tweemaal te maken met een bende van vijf dieven waarvan we

niet over een naam beschikken. Daarnaast krijgen we tweemaal een vraag naar identificatie.

Meestal gebeurde dit wanneer een lijk gevonden werd en men de identiteit van de persoon

wilde achterhalen. In de advertenties hier betreft het één lijk dat uit de Oostendse Vaart

opgevist werd252

Indien geen voor- noch achternaam vermeldt wordt, doen de advertenties vaak een oproep

naar eene dochter

, maar ook een jonge onbekende vrouw die in Ieper rondzwierf waarvan men

vermoedt dat ze doofstom was. Deze gevallen buiten beschouwing gelaten, treffen we in 11

gevallen absoluut geen naamvermelding en in twee gevallen enkel een voornaam. De oorzaak

van dit laatste is moeilijk te duiden. Een eerste verklaring is te vinden bij de adverteerder die

mogelijks de meerwaarde van een achternaam niet inzag, of deze gewoonweg niet opgegeven

heeft. Een tweede verklaring is dat de familie geen gerucht wilde geven aan het voorval en

bijgevolg geen achternaam wenste te plaatsen. Deze verklaring blijkt niet plausibel daar de

‘vinders’ gevraagd wordt elke informatie te melden bij de vader of een ander familielid van de

afwezige en daarbij wél de familienaam opgegeven wordt.

253, een zekere jongeling254 of een Mans-Persoon255

.

We willen kort de voornamen analyseren en nagaan in hoeverre onze bevindingen aansluiting

vinden bij studies zoals deze van licentiaatstudent Kirsten Schatteman256 en deze van de

Belgische historicus Michel Cloet257. Deze studies gelden respectievelijk voor Oost-

Vlaanderen en Brabant, maar Schatteman concludeerde uit zijn vergelijking van Oost-

Vlaamse namen met deze van andere provincies, dat de verschillen tussen de provincies niet

bij de invulling van het namenbestand, maar bij de percentages te vinden waren258

252 GVG, 27/10/1785, krant nr. 86

. Concreet

betekent dit dat de vijf meest voorkomende voornamen dezelfde zijn voor alle Vlaamse

253 GVG, 29/04/1784, krant nr. 35 en GVG, 20/09/1784, krant nr. 76 254 GVG, 26/05/1788, krant nr. 42 255 GVG, 20/03/1780, krant nr. 23 256 SCHATTEMAN K., Studie van de voornaamgeving in Oost- Vlaanderen (17de-19de eeuw), onuitgegeven scriptie, Gent, 2006, p. 165 257 CLOET M., Voornaamgeving in het hertogdom Brabant (17de-20ste eeuw): een bijdrage tot de mentaliteitsgeschiedenis., In: Cultuurgeschiedenis in de Nederlanden van de Renaissance naar de Romantiek: Liber Amicorum J. Andriessen s.j., A. Keersmaekers, P. Lenders s.j., Acco, Leuven-Amersfoort, 1986, pp. 101-117 258 SCHATTEMAN K., p. 123

Page 96: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

96

provincies (met uitzondering van Limburg)259

. We analyseren dus de voornamen van alle

personen afkomstig uit Vlaanderen, maar houden onze buitenlanderse vermisten uit de studie.

Van de 78 vermisten van wie we de voornaam kennen, zijn er 60 mannelijke en 18

vrouwelijke. Op deze 78 voornamen werd dezelfde methode toegepast als deze in de studies

van Schatteman en Cloet, en werd nagegaan hoeveel dubbele en enkele namen voorkwamen

alsook de frequentie van bepaalde ‘populaire’ voornamen.

Tabel 3.6: Het aantal dubbele en enkele namen bij mannen en vrouwen.

Mannen Vrouwen Totaal Dubbele namen 11 (14,1%) 9 (11,5%) 20 (25,6%) Enkele namen 49 (62,8%) 9 (11,5%) 58 (74,4%) Totaal 60 (76,9%) 18 (23%) 78 (100%)

Uit de tabel 3.6 blijkt dat dubbelnamen relatief veel voorkomen, ze waren dan ook in de mode

in de 18de eeuw260. Hoewel het geringe aantal casussen en, zoals steeds, de toevalligheid van

de bron die in rekening gebracht moet worden, valt toch duidelijk op dat dubbelnamen bij de

meisjes een groter percentage vertegenwoordigen dan bij de jongens. De helft van de

vermelde vrouwelijke voornamen, betreft dubbelnamen. Deze bevinding sluit aan bij de

algemene trend dat de daling van enkelnamen naar het einde van de 18de eeuw toe, zich

sneller voltrok bij meisjes- dan bij jongensnamen261

.

Voor de bepaling van de populaire namen, werd ervoor gekozen Cloet te volgen en een lijst

samen te stellen van de enkelnamen262. We volgen Cloet in zijn redenering dat de enkelnaam

bij een dubbelnaam de voorrang geniet zodat het samennemen van enkel- en dubbelnamen in

één lijst, waarbij de meervoudige namen geklasseerd worden volgens de eerste naam en bij de

enkelvoudige gevoegd werden, niet onverantwoord is263

259 Ibidem, p. 121

. Bij de mannen overheerst de

voornaam Joannes (15%), dan de naam Pieter (11,7%) die voornamelijk voorkomt in een

dubbele naam, vervolgens de naam Lieven of Livinus (6,7%) en uiteindelijk de namen

Franciscus, Judocus en Josephus met allen 5%. In vergelijking met de vaststellingen van

Cloet en Schatteman, komen vooral de populaire namen overeen, Joannes en Pieter.

260CLOET M., p. 106 261 SCHATTEMAN K., p. 41, Op. Cit. uit DELANGHE M., Oostrozebeke 1729-1797: een historisch-demografische analyse van een dorp op het West-Vlaamse platteland tijdens de achttiende eeuw, Leuven, 1998, p. 168 262 We bekijken de dubbelnamen niet apart. Onze cijfers zijn daarvoor trouwens te gering. 263SCHATTEMAN K., p. 106

Page 97: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

97

Bij de vrouwen valt één naam dadelijk op; Marie (stam Maria) die maar liefst 38,9% van het

totaal inneemt, hoofdzakelijk dan als dubbelnaam. Daarnaast vinden we de naam Joanna nog

tweemaal terug. Ook hier zien we dus parallellen tussen de twee meest voorkomende namen

bij Cloet en Schatteman.

Net zoals bij de mannen is dit, ondanks de geringe representativiteit van de bron, niet

verwonderlijk. Zoals Schatteman stelt, is het vigerende naamaanbod zowel doorheen de tijd

als doorheen de ruimte, weinig veranderd. Zowel de drie populairste jongens- als

meisjesnamen, steken met kop en schouders boven de andere namen. Zo bedraagt het verschil

tussen Maria en Elizabetha (respectievelijk eerste en vierde plaats op de lijst van de

populairste namen), niet minder dan 20,3%264

. De kans dat een vrouwelijke vermiste Maria

heet, ligt dus minstens één vijfde hoger dan de vierde meest voorkomende naam en alle

daarop volgende. Hetzelfde kan vastgesteld worden bij de jongens.

V. De antropologische informatie In zijn artikel ‘To look upon the “Lower Sort”’ poneert de Amerikaanse historicus Jonathan

Prude dat historici die zich concentreren op het analyseren van ‘runaway ads’, al te vaak

voorbij gaan aan ‘what these documents most fundamentally were: descriptions’265. Inherent

aan opsporingsberichten is dat ze een portret trachten te schilderen ten einde het opsporen van

de vermiste persoon te vergemakkelijken. Prude stelt dan ook dat meer aandacht moet uitgaan

naar hun beschrijvende functie omdat zo belangrijke inzichten in de maatschappij van de 18de

eeuw verkregen kunnen worden. Kritische opmerking hierbij is dat het overgrote deel aan

‘runaway ads’ in de tweede helft van de 18de eeuw in Amerika ‘centered mainly on poorer

laboring Americans’266. Een analyse van deze (duizenden) advertenties en het beeld dat ze

scheppen over de ‘lagere klasse’ kan dan inderdaad interessante informatie opleveren over

deze klasse, haar manier van voorkomen, haar gezondheid etc. Onze studie bevat echter een

kleine honderd advertenties en behandelt meerdere sociale klassen (cf. infra) zodat algemene

conclusies zich hier minder snel stellen. Op basis van de antropologische gegevens die onze

advertenties bieden, krijgen we hooguit een fragmentarisch inzicht in de fysieke gesteldheid

van de Vlaamse bevolking op het einde van de 18de eeuw. Dit laatste kon volgens

Vandenbroeke overigens op veel positieve waardering rekenen267

264 CLOET M., p. 107

. Onze mannelijke

265 PRUDE J., p. 126 266 Ibidem, p. 126, slechts 6% betrof criminelen, weggelopen familieleden en gevluchte soldaten (p. 139). 267 VANDENBROEKE C., Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk, Beveren, Orion, 1981, pp. 244-245

Page 98: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

98

voorouders zouden op het einde van het Ancien Régime nog steeds een sterke en gezonde

fysiek gehad hebben en de Vlaamse vrouwen werden als charmant ervaren. Dit gegeven werd

door heel wat tijdgenoten in verband gebracht met de materiële voorspoed. Dit wordt

bevestigd doordat, met de intrede van de 19de eeuw, niet alleen de welvaart verdween, maar

tegelijkertijd ook de krachtige fysieke indrukken: de Vlaamse mens werd zwak, mager, had

een vale gelaatskleur en dergelijke meer268

. Na een gedetailleerd overzicht van alle fysieke

kenmerken, schetsen we een algemeen overzicht van de gezondheidstoestand van de

vermisten in de krant en proberen dit in te passen in de waarneming van Vandenbroeke.

Daarbij moet in de conclusie rekening gehouden worden met het hoofddoel van de

beschrijvende advertenties: de lezer hulp bieden bij het herkennen van de vermiste.

Logischerwijze wordt dus eerst op de gebreken gewezen daar deze opvallen. Dit kan een

enigszins vertekend beeld geven en hier moet dan ook rekening mee gehouden worden in de

verdere bespreking.

Naast de antropometrische gegevens worden in de advertenties ook heel wat fysieke

(descriptieve) kenmerken vermeld. Er bestond echter geen regelgeving over de opmaak van

dergelijke advertenties zodat de keuze over wat vermeld wordt, volledig bij de adverteerder

lag. Net zoals in de studie van Prude, die onderzocht hoe frequent bepaalde fysieke aspecten

van de runaways vermeld werden, kiezen alle adverteerders (100%) ervoor het geslacht mee

te delen. Een grote meerderheid geeft inlichtingen over de voornaam (79,5%), de exacte

leeftijd (66%) en de lengte (59%) van de persoon. Dit zijn essentiële aspecten van iemands

identiteit en deze gelden, met uitzondering van de naam, als basisvoorwaarden voor het

herkenningsproces. Daarnaast merken we dat verwezen wordt naar universele lichamelijke

kenmerken waarbij voornamelijk de nadruk wordt gelegd op eigenaardigheden (of het

ontbreken ervan)269

.

In onderstaande tabel 3.7 wordt duidelijk dat de adverteerders grotendeels dezelfde variabelen

kiezen in hun beschrijving van de persoon.

268 Ibidem, p. 245 269 PRUDE J., pp. 140-141

Page 99: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

99

Tabel 3.7: Aantal vermelde mentale en fysieke kenmerken in de advertenties270

Soort gebrek .

Absolute frequentie Relatieve frequentie271

Vermeldingen onderste ledematen

16 14,29% Vermeldingen bovenste ledematen 2 1,79% Gezichtsvermeldingen272

1. Aangezicht

2. Mond 3. Neus 4. Ogen 5. Kin 6. Kleur 7. Hals 8. Schouders

40 8 23 9 8 37 3 1

35,71% 7,14% 20,54% 8,04% 7,14% 33,04% 2,68% 0,89%

Haardracht/haarkleur 87 77,7% Manier van gaan 13 11,61% Al dan niet pokken 20 17,86% Gezetheid 34 30,36% Gehoorproblemen/Doofheid 2 1,79% Spraakproblemen 9 8,04% Doofstom 1 0,89% Blind 2 1,79% Mentale gebreken273 25 22,32% Aparte kenmerken 12 10,7%

Het valt duidelijk op welke delen of vormingen van het lichaam speciale aandacht krijgen. De

meeste aandacht gaat uit naar het hoofd (het gezicht en de haardracht), gevolgd door de

gezetheid, de mentale gebreken, het al dan niet aanwezig zijn van littekens van de pokken, de

benen en tevens de manier van lopen. De Amerikaanse historici Rushdon en Morgan

constateerden hetzelfde voor hun studie over lichaamsbeschrijvingen van hoofdzakelijk

weggelopen slaven en misdadigers274. De verklaring hiervoor is vrij logisch: ‘More individual

still, and more useful for identification, were the descriptions of the styles of the body itself, in

terms of movement and of representation. […] As physical impairments or distinguishing

features (large noses, small legs, big hands) were difficult to hide, they were vital to note and

publice’275

270 Indeling gebaseerd op de licentiaatverhandeling van DE PAEPE T., Oost-Vlaamse mannen met een handicap in de negentiende eeuw: een sociaal-demografisch onderzoek op basis van de conscriptieregisters, 2003, elektronische versie, 10/05/2007

. De adverteerders beschrijven dus in eerste instantie het zichtbare, d.i. het gelaat.

271 Op een totaal van 112 beschreven vermiste personen. 272 Alle delen behorende tot het gezicht; mond, ogen, neus, oren, huid, kleur,….Deze worden verder uitvoeriger besproken in een onderdeel fysionomie. 273 Mentale gebreken werden om praktische redenen eerder behandeld. 274 Aan de mentale problemen werd geen aandacht geschonken. 275 MORGAN G., RUSHTON P., Visible Bodies: Power, subordination and identity in the eigtheenth-century Atlantic World, In: Journal of Social History, 2005, vol. 39 (1), Op. Cit., p. 8

Page 100: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

100

Daar de rest van het lichaam hoofdzakelijk door kledij bedekt werd, vermeldt men over de

andere ledematen vaak geen details maar enkel de opvallende zaken waaraan men herkend

kan worden - meestal betreft dit lichamelijke gebreken. Zo zullen littekens op de benen niet

als vermeldenswaardig beschouwd worden maar indien een vermiste mank ging, werd dit

uiteraard in de advertentie opgegeven.

1. Fysiognomie Deze tekst gaat over misschien wel de wonderbaarlijkste episode in deze geschiedenis: […]

de late achttiende eeuw, de tijd van de Franse Revolutie en van het gezichtslezen, aldus de

Nederlandse historicus en journalist Merlijn Schoonenboom276. Onze advertenties werden

geschreven op het moment dat de fysiognomie het hoogtepunt van haar populariteit

doormaakte. De fysiognomie had haar imago van bijgelovige kwakzalverij afgeschud en

verwerd dankzij het werk van de Zwitserse theoloog Johann Caspar Lavater (1741-1801) tot

een gewaardeerde menswetenschap. Onze oproepen kaderen zich daarmee in een tijd waarin

veel aandacht besteed werd aan het uiterlijk en ‘in a milieu that took seeing and describing

seriously’277. Het geloof dat via iemand zijn uiterlijk ook zijn innerlijke gekend kon zijn, was

groot. In ons eerste hoofdstuk werd dit aangetoond door de bevestiging dat uiterlijke rariteiten

eigen zouden zijn aan krankzinnigen. In diezelfde zin kan het interessant zijn ook na te gaan

of we verschillen kunnen waarnemen tussen de fysieke beschrijvingen van de misdadigers en

de rest van de populatie. Er loopt een duidelijke lijn van Lavater zijn theorie van het

gelaatlezen naar de praktijken van de Italiaanse criminoloog en psychopatholoog Cesare

Lombroso (1835-1909)278. Lombroso wilde aantonen dat de anatomische bouw van de mens

zijn misdadige natuur verraadde279. Met uitzondering van de opmerkingen dat ‘de Oogen wild

en vliegende’280 waren of dat de misdadiger een voorkomen heeft ‘d’une figure sombre, ayant

l’air d’un ivrogne’281

276 SCHOONENBOOM M., De neus als bron van zelfkennis. Over de wonderlijkste episode in de geschiedenis van het gezicht., In: ALLEGAERT P. (red.), Het hoofd ten voeten uit; La tête: un portrait en pied; The head: a full-length portrait, Gent, Museum Dr. Guislain, 2001, Op. Cit., pp. 79-80

, bemerken we geen opvallende of karakteristieke kenmerken voor

misdadigers. Ook Lombroso zijn typische eigenschappen van een misdadiger – o.a. een robust

277 PRUDE J., Op. Cit., p. 127 278 ALLEGAERT P., CAILLIAU A., Over bulten en ander fraais., In: ALLEGAERT P. (red.), Het hoofd ten voeten uit; La tête: un portrait en pied; The head: a full-length portrait, Gent, Museum Dr. Guislain, 2001, pp. 13-16 279 HORN D.G., The criminal body. Lombroso and the Anatomy of Deviance., New York, Routledge, 2003, pp. 10-12 280 GVG, 20/03/1780, krant nr. 23 281 GVG, 19/01/1784, krant nr. 6

Page 101: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

101

voorkomen en het ontbreken van blos op de kaken – worden in onze beschrijvingen niet

bevestigd282. In tegendeel, slechts 40% is bleek van aangezicht en in slechts 61,5% zouden we

kunnen stellen dat de persoon robust was283

1.1. De ogen en hun kleur.

.

In de advertenties wordt bij de oogbeschrijvingen hoofdzakelijk verwezen naar de oogkleur.

Dit laatste wordt in 41 oproepen vermeld en kunnen we opdelen in vijf categorieën; blauw,

bruin, zwart, wit en grijs. Frappant daarbij is de hoge vermelding van het aantal blauwe ogen.

Hun aantal bedraagt maar liefst 27 of 65,9%! Na de blauwe ogen hebben negen vermisten

bruine ogen (waarvan één donkerbruin en één lichtbruin), drie personen bezitten zwarte ogen

en daarnaast heeft één persoon witte en één vermiste grijze ogen. Uit de studies van de

Leuvense licentiaatstudenten Mieke Mertens en Bart Stoffels, blijkt dat blauwe ogen alles

behalve een uitzondering waren op het einde van de 18de eeuw. In de studie van Mertens

primeert de blauwe oogkleur en ook bij Stoffels draagt 40,2% van de paspoorthouders blauwe

ogen284

.

Naast de oogkleur worden in negen gevallen een verdere beschrijving van de ogen gegeven.

Daarbij betreft het tweemaal een geval van strabisme of zijn de ogen verdraaid. Bij één

persoon is haar rechter oog uitgepuild en het linker uitgeteerd. Hierdoor kunnen we aannemen

dat deze persoon blind was. Verder worden kleine verwijzingen gegeven over opvallende

kenmerken zoals een persoon met een wrat onder het linker oog, of ook een persoon met

slechts één oog. Het karakter van de ogen wordt ook éénmaal besproken, waarbij de ogen

omschreven worden als wild en opvliegend. Wat de grootte betreft wordt éénmaal vermeld

dat de persoon kleine en nauwe ogen heeft. Eénmaal zijn het tamelijk grote ogen. Indien bij

de beschrijving van de ogen enkel de uitzonderingen vermeld worden, mag aangenomen

worden dat de grote meerderheid (80%) over een goed en gezond stel ogen beschikte.

1.2. Mond en neus. Het percentage opgetekende monden is in onze studie te vergelijken met dat van Prude (resp.

7,14% en 8,5%). Het gaat hier over zuivere beschrijvingen die geen verdere bijdrage leveren

282 HORN D.G., pp. 103-107 283 De persoon wordt niet als robust omschreven maar als kloek, vet of gezet. 284 MERTENS M., pp. 185-199 en STOFFELS B., p. 97

Page 102: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

102

zodat hier slechts een korte opsomming gegeven wordt van de zes vermeldingen. De mond

wordt drie maal omschreven als een ‘ordinaire’ mond, tweemaal wordt de persoon

gekenmerkt door een grote mond en éénmaal is de persoon ‘wijd van mond’. Daarnaast

worden ook drie maal de lippen besproken. Het betreft een persoon waarvan de onderlip wat

intrekkende is en wiens bovenlip dik en breed vooruitsteekt, een persoon die een naad aan

haar lippen heeft, en iemand met dikke lippen.

We richten ons hier niet enkel op de verwijzingen naar de vorm of de grootte van de mond,

maar ook op de spraakgebreken die opgegeven worden. Bij 8% van de vermisten wordt een

spraakgebrek beschreven. Het betreft tweemaal doofstomme mensen waarvan één zich doet

verstaan door middel van tekens met de handen en gemompel met de mond. Ook drie anderen

zijn doof en spreken een ‘gebroken’ taal, spreken ‘kwalijk’ of kunnen enkel ja en neen

knikken. Eén persoon spreekt kwalijk ten gevolge van een karpeltong. Daarnaast wordt

specifiek de manier van spreken beschreven; de taal wordt trekkende gesproken, met

snokkingen, belemmerd of stammelend. Eénmaal treffen we ook de verwijzing naar iemand

die een vriendelijk voorkomen en manier van spreken heeft.

De 8% in onze studie is weinig in vergelijking met de 25,2% die Prude registreerde in zijn

advertenties. In die 25% zijn echter ook de accenten waarmee gesproken wordt, verrekend.

Hoewel minder frequent dan bij Prude, komen wij ook zulke vermeldingen tegen. Zo spreekt

Lieven Slos ‘de vlaemsche taele op zyn Hollandsch’285 en Joannes van den Berghe ‘sprekende

de vlaemsche taele op het Gendsch’286. Wat de talenkennis van de vermisten betreft, wordt

overigens weinig informatie gegeven. Slechts bij 26 personen wordt de gesproken taal

vermeld. Acht daarvan zouden tweetalig zijn, variërend tussen Vlaams-Waals, Engels-Frans,

Fries-Frans en de voornoemde Duitse en Latijnse talen van de jongeman Buchel. Daarnaast

blijkt ook de onbekende misdadiger in de krant van 20 maart 1780, naast het Frans nog zeven

à acht talen te spreken. Onder de monolinguale sprekers blijkt de meerderheid Frans te

spreken (6)287

, gevolgd door het Vlaams (5) en het Engels (2). Daarnaast worden nog enkele

regionale talen vermeld zoals het Zeeuws (1), het ‘Wolphaardijks’ (3) en het ‘Zuid-

Bevelands’ (1).

285 GVG, 12/10/1795, krant nr. 164 286 GVG, 16/09/1793, krant nr. 75 287 Het betreft hier een dievenbende van vijf personen die allen Frans spreken, zodat het hier Frans overschat wordt.

Page 103: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

103

De neus krijgt in onze advertenties relatief veel aandacht, bij maar liefst één vijfde van de

vermisten wordt over de neus gesproken. Een percentage dat in sterk contrast staat met Prude

waar slechts 2,6% over de neus uitweidt. In totaal worden bij 23 afwezigen de vorm, grootte

of algemeen uitzicht van de neus vermeld. Daarbij merken we, net zoals Stoffels, op dat de

beschrijvingen van de neus een stuk verfijnder zijn dan deze van de mond288

Tabel 3.8: Voorkomen van verschillende soorten neuzen.

. Gezien het

subjectieve en descriptieve karakter van dit onderdeel, lijken verdere vergelijkingen zinloos.

We beperken ons hier dan ook louter tot een opsomming van de verschillende soorten neuzen,

ook al omdat in de verschillende studies andere categorieën gehanteerd worden.

Soort neus Absoluut frequentie Relatieve frequentie Scherpe neus 6 26,1 % Platte neus 3 13 % Dikke neus 1 4,3 % Grote neus 4 17,4 % Kleine neus 1 4,3 % Lange neus 4 17,4 % A l’ordinair of commun 2 8,7 % Kromme of papegaaineus 1 4,3 % Adelaarsneus (aquilin) 1 4,3 % Totaal 23 100%

1.3. Gezichtsvorm Met een percentage van 35,57% vermeldingen, is het gezicht het meest vermelde

lichaamsdeel. Dit is ook niet verwonderlijk daar het aangezicht de eerste aandacht krijgt én

onbedekt gehouden wordt. Naast de gelaatskleur, waar verder over gesproken wordt, en

specifieke aandoeningen in het gezicht, wordt in de advertenties uitdrukkelijk de nadruk op de

vorm van het gezicht gelegd. Ook hier weer hebben we te maken met impressies zodat hier

niet dieper op ingegaan wordt. In het beste geval vertellen dergelijke cijfers ons iets over de

manier van waarnemen en omschrijven van de mensen. Zo valt op dat in zowel onze studie

als in die van Mertens en Stoffels, de categorieën ‘lang’ en ‘rond’ opvallend aanwezig zijn en

door de mensen blijkbaar als standaardcategorie aanvaard werden289

.

288 STOFFELS B., p. 109 289 MERTENS M., p. 204 en STOFFELS B., p. 112

Page 104: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

104

Tabel 3.9: Voorkomen verschillende vormen van het gelaat.

Vorm van het gelaat Absolute frequentie Relatieve frequentie

Lang van aanzicht 11 31,4 % Louver van aanzicht 2 5,7 % Scherp van aanzicht 5 14,3 % Rond van aanzicht 10 28,6 % Mager van aanzicht 5 14,3 % Vol van aanzicht 2 5,7 % Totaal 35 100 %

Daarnaast komen we nog enkele verwijzingen tegen zoals iemand met een groot voorhoofd,

een persoon met sproeten, een litteken op de kaak of een bruine plek (zo groot als een

kroonstuk) op de rechterkaak. Verder had iemand een kleine snee in het aangezicht, er was

een persoon met een putje in de linkerkaak en ook dikke blozende kaken kwamen voor.

Tevens wordt af en toe een algemeen overzicht gegeven van het gelaat: de persoon is dossen

van wezen, is zeer dwaas van gezicht of heeft een schoon gelaat. Bij één wordt tot in detail

uitgeweken over het gezicht: door het verlies van de achterste tanden een weinig ingevallen

in het aangezicht, ende bydien de kaakbenen een weinig onder de ogen uitstekende290

.

Wat we bij het gezicht zeker willen aankaarten is de kleur. De teint van het gezicht wordt

klaarblijkelijk als een belangrijk aspect van iemand identiteit gezien. Bij Prude wordt bij

ongeveer de helft van de advertenties de gezichtskleur vermeld, bij ons in één derde van de

gevallen.

Tabel 3.10: De kleur van het gelaat van de vermisten.

Kleur van het gelaat Absolute frequentie Relatieve frequentie Opdragende291 8 21,6 % Bruin 7 18,9 % Blozend 4 10,8 % Fris/Levendig 2 5,4 % Bleek/Wit 14 37,8% Zwart 2 5,4 % Totaal 37 100%

We hebben ook hier te maken met descriptieve onderdelen, er zijn geen vaste kleurnormen, en

de precieze betekenis van de kleurkeuze is moeilijk in te schatten. We kunnen wel een

onderscheid maken tussen de gezond ogende personen (opdragend, bruin, blozend en

290 GVG, 12/05/1791, krant nr. 38 291 Onder ‘opdragende van kleur’ moeten we het hebben van een rood gezicht verstaan.

Page 105: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

105

fris/levendig) en de eerder ongezonde groep (bleek/wit). Uit tabel 3.10 blijkt de eerste groep

in de meerderheid (56,7%). Een vaststelling die aansluit bij de bemerking van Vandenbroeke

dat de Vlaamse bevolking op het einde van het Ancien Régime een gezonde indruk gaf.

2. De vermelding van pokken. Het aantal mensen dat besmet raakte met variola, bereikte in Europa in de 18de eeuw zijn

hoogtepunt292. Deze ziekte was, na de pest, vaak de belangrijkste epidemische

doodsoorzaak293

De verwijzing naar het al dan niet dragen van littekens van de pokken, gebeurde in zowat alle

advertenties naar weggelopen of vermiste personen. Bij de Amerikaanse historici Prude,

Costa en Morgan en Rushton, die allen onderzoek deden naar krantenadvertenties van

weggelopen of vermiste personen, alsook bij de Leuvense licentiaatstudenten die de

paspoorten onderzochten, bleek de verwijzing naar de pokken als een persoonlijk herkenpunt,

een courant gebruik te zijn. In onze advertenties zijn 18 mensen hun lichaam ontsierd door

‘pokputten’ als gevolg van een besmetting van de pokken. Dit impliceert niet dat de andere 94

personen er géén hadden; daar het voorkomen van littekens ten gevolge van een

pokkenbesmetting vrij hoog lag, kan het zijn dat niet iedereen dit als een kenmerk tot

onderscheid zag. Twee adverteerders vonden het zelfs de moeite te vermelden dat hun

vermiste géén littekens draagt.

. Het aantal besmette mensen liep dan ook hoog op tijdens de ‘pokkeneeuw’

en velen droegen achteraf levenslang de littekens van de ziekte. Deze littekens zijn opvallend

en kunnen dan ook beschouwd worden als een belangrijk identificatiemiddel.

De adverteerders spreken over de ‘kinderpokken’, ‘petit vérole’, de ‘poksen’ of gewoon de

‘pokken’. Volgens die naamgeving, alsook door de achtergelaten littekens waarnaar verwezen

wordt, weten wij met zekerheid dat het hier de variola betreft294

Bij de personen die littekens dragen van deze ziekte, wordt een onderscheid gemaakt tussen

zij die ‘weinig pokdalig’ zijn of ‘enige pokputten’ hebben (7 personen), en zij die ‘sterk

.

292 VAN DEN ABEELE M., De pokken in Oost-Vlaanderen in de periode 1815-1840, Gent, 2006, onuitgegeven licentiaatverhandeling, p. 11 293 GADEYNE G., Variolatie en vaccinatie tegen de pokken in België sinds de 18de eeuw, In: Geschiedenis der Geneeskunde, 2000 (6), p. 366 294 RUTTEN W., De vreselijkste aller harpijen: pokkenepidemieën en pokkenbestrijding in Nederland in de achttiende en negentiende eeuw: een sociaal-historische en historisch-demografische studie, Wageningen, Landbouwuniversiteit Wageningen, Afdeling agrarische geschiedenis, 1997, p. 29

Page 106: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

106

geschonden/getekend’ zijn van de pokken of ‘vele pokputten’ kennen (3 personen). Daarnaast

zijn er nog acht die enkel de vermelding kregen dat ze door de pokken getekend waren.

3. Gezetheid Bij ongeveer één derde van de vermisten wordt gesproken van zijn gezetheid, steeds in

descriptieve termen. We kunnen de personen indelen in drie groepen; deze die als ‘vet’, ‘dik’

of ‘gezet’ omschreven worden, de ‘kloeke’ mensen, en de personen die ‘mager’ of ‘dun’ zijn.

Het verschil tussen dik, gezet en vet is namelijk niet duidelijk.

Tabel 3.11: Gezetheid van de vermisten in de krant.

Absolute frequentie Relatieve frequentie Dik/Gezet/Vet 14 40 % Kloek 8 22,9 % Mager/dun 13 37,1 % Totaal 35295 100%

Uit de oproepen die vermeldingen geven over de gezetheid, blijkt de vermiste eerder zwaar en

goedgebouwd te zijn (62,9%). Ondanks de kleine referentiebasis (slechts bij 30,35% van de

vermisten wordt de gezetheid besproken) loopt deze vaststelling parallel met de cijfers van

Mertens en Stoffels. Ook bij hen zijn de eerder mollige mensen in de meerderheid296. Zowel

bij Mertens als bij Stoffels is de bemerking gebaseerd op amper of minder dan 8%297

.

4. Manier van lopen We bespreken hier niet alleen de manier van lopen maar ook de benen. Deze laatste worden

vermeld omdat zij in essentie nauw samenhangen met de manier waarop de persoon zich

voortbeweegt.

In totaal beschrijven 14 advertenties de manier van gaan, evenveel verwijzen naar de benen.

Eén oproep maakt zelfs melding van de stand van de knieën. Daar zitten een paar

overlappingen bij zodat we in totaal 27 vermeldingen van het onderlichaam krijgen. Van deze

27 vermeldingen bespreken we deze die de benen beschrijven. Het betreffen drie verwijzingen

naar dunne benen, drie naar kloeke benen en twee maken gewag van lange benen. De overige

19 gunnen ons een inzicht in de gaanswijze van de personen. Opvallend daarbij is dat een 295 In de eerste tabel wordt gesteld dat 34 personen een vermelding krijgen over hun gezetheid. Hier komen we aan 35 omdat één van de personen omschreven wordt als zijnde kloek en vet. 296 MERTENS M., p. 202, STOFFELS B., p. 114 297 Ibidem

Page 107: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

107

groot deel van de personen stuipend, slepend of trekbenend gaat. Dit wordt vermeld in zes

gevallen. Ten opzichte van de 19 beschrijvingen, nemen zij een groot deel in (31,6%) maar

ten opzichte van het gehele aantal mensen (112 in deze studie) is dit weinig. We weten

evenwel niet of dit impliceert dat de andere vermisten goed te been zijn of dat de adverteerder

deze afwijking van de afwezige gewoonweg niet vermeld heeft. Een ander kenmerk zijn de

verwijzingen die vermoedelijk duiden op X-benen: 4 advertenties spreken van binnenwaartse

knieën of tenen die inwaarts gedraaid zijn tijdens het gaan. Verder krijgen we drie personen

die voorover gebogen gaan, één iemand heeft een lam linker been en bij één vermiste wordt

vermeld dat zijn éne been dikker is dan het ander. Heel gedetailleerd is de vermelding van een

‘spaensche vlieg’ op het rechter been. Er worden echter niet enkel mankementen

weergegeven; in drie gevallen is er sprake dat de persoon wel te been is, recht op zijn leden

gaat en vlug van lijf en leden is.

5. Haardracht Wat het hoofdhaar zo verschillend maakt van de andere lichamelijke eigenheden, is haar grote

‘maakbaarheid’. Indien de haarstijlen aan hetzelfde tempo aan stijlveranderingen onderhevig

waren als de kledij in het laatste kwart van de achttiende eeuw, is dit laatste een groot

voordeel voor modeaanhangers.

Voor Vlaanderen zijn er weinig studies voorhanden die de heersende haardrachten op het

einde van de 18de eeuw onderzoeken. Uitzondering daarop zijn de studies van de eerder

vermelde Mertens en Stoffels die de beschreven haarstijlen koppelen aan de socio-

professionele klasse en de leeftijdsgroep van de drager. In totaal geven 87 of 77,7% van het

totale aantal signalementen een beschrijving van de haardracht en/of de haarkleur. Daarvan

geven 73 (65,2%) advertenties informatie over de haarkleur met soms nadere gegevens over

de specifieke haardracht. Veertien oproepen vermelden uitsluitend de haardracht of maken

melding van een pruik. Eerst wordt het natuurlijk haar (het hoofdhaar en het haar in het

gezicht) behandeld, in een tweede deel wordt de pruik besproken.

5.1. Het hoofdhaar Bij het hoofdhaar worden meerdere kenmerken besproken; de lengte, de kleur en de

haardracht. Bij de bespreking van de kleur moet rekening gehouden worden met de

subjectiviteit van de opgegeven kleuren. De grens tussen bepaalde haarkleuren is niet voor

Page 108: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

108

elke persoon dezelfde zodat de suggestiviteit van de adverteerder hier een belangrijke rol in

speelt.

De verschillende haarkleuren kunnen als volgt worden ingedeeld:

Tabel 3.12: Voorkomen van een bepaalde haarkleur in de advertenties.

Haarkleur Absolute frequentie Relatieve frequentie Blond 23 31,5 % Bruin 23 31,5 % Zwart 17 23,3 % Grijs/Wit 8 11 % Rost 2 2,7 % Totaal 73 100 %

Daar de kleurbenoeming eerder suggestief is, willen we bovenstaande gegevens niet

gedetailleerd bestuderen. Hoewel subjectief, kunnen we toch algemeen stellen dat blond

duidelijk de lichte haarkleur beschrijft en bruin-zwart voor de donkerharigen staat. Vanuit dit

standpunt komen we tot een overwicht van donkerharigen op lichtere types. Uit de studie van

Stoffels en Mertens uit Leuven, blijken een dominantie van bruin en zwart te domineren.

Naast de haarkleur wordt in sommige gevallen ook uitgeweid over de haardracht. Deze wordt

in 49 (43,8%) gevallen expliciet omschreven. Een percentage dat opmerkelijk hoog ligt,

gezien de maakbaarheid en de daarmee gepaarde veranderlijkheid van het haar. Van die 49

vermisten droegen 13 personen hun haar in een queue of gebonden298. Eénmaal wordt het

type gebonden haar gespecificeerd en betreft het een cadogan299

. Dat gebonden haar populair

was op het einde van de 18de eeuw, constateerden ook Mertens en Stoffels in hun studie.

Daarnaast blijkt ook ‘rond’ haar zowel bij Mertens en Stoffels, veel gedragen; in zes gevallen

wordt het haar rond gedragen of is het rond gesneden. In de andere 25 gevallen wordt eerder

over het soort haar gesproken: het betreft sluik haar (4), hangend haar (1), recht haar (1),

gekruld haar (7), ongekruld haar (1), gewoon geknipt (1), geslepen haar (1) en gestreuveld

haar (1). Daarnaast zijn twee personen kaal of althans toch kalend.

Over de lengte van het haar worden we slechts sporadisch ingelicht: twee maal wordt het haar

lang gedragen en driemaal is er sprake van kort haar. Het gebruik van poeder in het haar

komen we slechts éénmaal tegen waarbij het, conform aan de mode-ontwikkelingen, niet 298 Bart Stoffels maakt in zijn studie een onderscheid tussen ‘gebonden’ haar enerzijds en haar dat in een staart gebonden werd, anderzijds. Het verschil is ons niet duidelijk en door de vele verwijzingen in de advertenties naar gebonden haar in een queu, hebben we beslist geen onderscheid te maken tussen beide. 299 Een cadogan verwijst naar een speciale manier van samenbinden van het haar.

Page 109: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

109

langer op de pruik maar rechtstreeks op het haar gestrooid werd. Algemeen gold het gebruik

van poeder toen al als démodé.

5.2. De baard Op de 88 mannelijke vermisten, blijken acht mannen (9,1%) een baard te hebben. Een laag

percentage dat vergelijkbaar is met de bevindingen van Stoffels voor Brussel (7%). Het is

aannemelijk dat de andere vermisten effectief geen baard hadden. Ten eerste omdat de

haarbesprekingen eerder uitgebreid gebeurden en een baard een belangrijk identificatiemiddel

is. Ten tweede omdat het dragen van een baard op het einde van de 18de eeuw niet langer en

vogue was.

Zonder hier uitgebreid op in te gaan, vermelden we nog dat de wenkbrauwen in 10

advertenties (8,9%) beschreven worden waarbij men zich merendeels beperkt tot het

weergeven van de kleur.

5.3. De pruik Naar het einde van de 18de eeuw verdween de pruik omdat ze indruiste tegen de heersende

opvattingen van democratie en niet thuishoorde in de groeiende drang naar zelfexpressie (haar

is namelijk essentieel een extension of the self)300

Het dragen van een pruik wordt vaak toegeschreven als een voorrecht van de betere milieus.

Hoewel we slechts voor de helft van de pruikdragers over beroepsgegevens beschikken, lijkt

dit ook hier aan de orde. Onder de mannen die een pruik droegen, zaten een schipper, een

meester kleermaker, een baas kuiper, een dijkgraver en een koopman. Beroepen die tot de

betere klasse behoorden (cf. infra).

. Toch droegen nog 10 mannen (11,8%) in

de advertenties een pruik; 7 daarvan in de jaren ’80, één in ’77 en slechts twee na ’90. Bij een

bespreking van de pruik moeten we rekening houden met de relatie tussen het dragen van een

pruik en de leeftijd van de drager. Bij acht van de tien vermelde pruikdragers beschikken we

over een leeftijd. Die acht leeftijden samen geven een gemiddelde van 46,6 jaar.

VI. Migratie De advertenties verschaffen een, zij het geringe, inzage in de migratoire bewegingen van de

verdwenen personen waar in dit stuk even bij stil gestaan wordt. De oproepen bieden op geen 300 FESTA L., Personal effects: Wigs and possessive individualism in the long eighteenth century, In: Eighteenth-Century Life, 2005 (29), nr. 2, Art. Cit., p. 74

Page 110: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

110

enkel vlak een voldoende representatieve populatie om sluitende conclusies te trekken. De

fragmentaire vermelding van noodzakelijke, aan mobiliteit gerelateerde factoren, speelt

daarbij eveneens een belangrijke rol. Bijgevolg zijn we niet in de mogelijkheid, noch is het

onze bedoeling, een directe bijdrage te leveren aan de studies over de mobiliteit of de migratie

in Vlaanderen op het einde van het Ancien Régime. Wél willen we kort de verkregen

informatie inpassen in het onderzoek naar een vermissing. Dit gebeurt vanuit het kader van de

mobiliteitsstudies. De manier van ordenen van onze gegevens, ontlenen we aan de

licentiaatverhandeling van Karl Van Hoecke en bestaat uit de indeling in tijdelijke niet-

ritmische, tijdelijke-ritmische en definitieve migratie301

.

1. Definitieve migratie De meeste mobiliteitsstudies die we ter hand namen, handelen over definitieve migraties302.

Dit soort migraties zijn belangrijk in historisch-demografische en historisch-familiale

context303

Van deze 30 personen bleven er 16 in hun geboorteplaats wonen. We weten dus van 14

personen dat deze definitief gemigreerd zijn tijdens hun leven. We moeten hierbij opmerken

dat de gemiddelde leeftijd van de eerste groep 25,9 jaar is, terwijl de gemiddelde leeftijd bij

de gemigreerde vermisten op 40,74 jaar ligt

. Door de aard van onze bron, kunnen we aan geen van beiden een bijdrage leveren

en we beperken ons dus tot het nagaan van verschillen in geboorte- en woonplaats. Deze

laatste plaatsen werden bij 30 personen (37,3%) vermeld. We namen hierbij enkel die

advertenties waarbij expliciet beiden vermeld staan. Zelf al is het aannemelijk dat de woon-

en geboorteplaats overeenkomen, als deze niet uitdrukkelijk vernoemd worden, zijn ze niet

opgenomen in de studie.

304

301 VAN HOECKE K., Mobiliteit in de achttiende eeuw in de streek van Oudenaarde, onuitgegeven licentiaatverhandeling, Gent, 1995, p. 213

. Daar een groot deel van de migraties gebeuren

voor huwelijksredenen, en wetende dat de eerste huwelijksleeftijd op het einde van het

Ancien Régime hoog lag (cf. supra), is de kans dat men op 26-jarige leeftijd al gemigreerd is,

302 WHYTE I. D., Migration and society in Britain, 1550-1830, Basingstoke, Macmillan, 2000, 198 p.; KUIJPERS E., Migrantenstad: immigratie en sociale verhoudingen in 17e-eeuws Amsterdam, Hilversum, Verloren, 2005, 447 p.; ORIS M., The history of migration as a chapter in the history of the European rural family: An overwiev, In: History of the Family, 2003 (8), pp. 187-215; GRANGE C., RENARD J., Adolescent migrants from Normady in paris at the end of the 18th century, In: History of the Family, 2001 (6), pp. 423-437; LESGER C., Informatiestromen en de herkomstgebieden van migraten in de Nederlanden in de Vroegmoderne Tijd, In: Tijdschrift voor sociale en economische geschiedenis, 2006 (3), nr. 1, pp. 3-23; MCCANTS A., Internal Migration in Friesland, 1750-1805, In: Journal of Interdisciplinary History, 1992 (22), Nr. 3 pp. 387-409. 303 ORIS M., The history of migration as a chapter in the history of the European rural family, p. 188 304 De eerste leeftijd is berekend aan de hand van 14 verkregen leeftijden op de 16, voor de berekening van de tweede leeftijd, beschikten we voor 12 van de 14 personen over de leeftijd.

Page 111: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

111

kleiner dan voor een 40-jarige. Het is dus moeilijk conclusies te trekken op basis van deze

cijfers, te meer daar we niet weten op welke leeftijd de migratie bij de tweede groep plaats

vond.

Waar mogelijk, berekenden we de afstand in vogelvlucht tussen de geboorte- en woonplaats.

Zo hebben we voor enkele personen de melding dat deze geboren zijn in Schotland en nu

wonen in Bristol of een persoon die geboren is in het Land van Luik en nu woont in Gent. Op

basis van zulke algemene omschrijvingen is het niet mogelijk een afstand te berekenen.

Uiteindelijk konden we voor slechts negen van de 14 gemigreerde personen, de afgelegde

afstand berekenen.

Tabel 3.13: Afstand in vogelvlucht tussen de geboorte- en woonplaats.

Afstand Aantal personen <5 km 0 5-10 km 3 11-15 km 3 16-20 km 0 20-25 km 0 25-30 km 2 >30 km 1

Gemiddeld werd door deze personen een afstand van 18,03 km in vogelvlucht (!) afgelegd.

Het is niet mogelijk elk geval apart te bespreken, maar we willen kort aanhalen dat het hier

hoofdzakelijk ‘rural-to-rural’ migraties betreft (met uitzondering van twee personen die naar

Gent verhuisden).

VII. Tijdelijke-ritmische en tijdelijke niet-ritmische migraties Onder tijdelijke-ritmische verstaan we voornamelijk de seizoensmigraties. Hiervan hebben we

slechts één voorbeeld in de advertenties. Joannes de Vetter vertrok elk jaar vanuit Assenede

naar het Land van Cadzand om daar te werken305

. Na het werkseizoen keerde hij terug naar

Assenede om het volgende jaar opnieuw te vertrekken.

Zoals de benaming zelf uitwijst, duiden tijdelijke niet-ritmische migraties op bewegingen die

noch een periodiek, noch een permanent karakter hebben. In onze bronnen komen deze soort

migraties het meest naar voren. De motivaties zijn divers; het betreffen mensen die de intentie

hadden op bedevaart te gaan, familie te bezoeken, feestgelegenheden bijwonen etc. waarbij de

305 GVG, 21/05/1781, krant nr. 41

Page 112: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

112

gekozen route op voorhand was meegedeeld. Interessant hierbij is dat deze routes door de

achterblijvers werden opgevolgd. Het is verrassend dat de adverteerders vaak kunnen

aanwijzen waar de vermiste voor het laatst gesignaleerd is alvorens van zijn route af te

wijken. Hoe zij aan deze informatie kwamen, is niet helemaal duidelijk. Het is mogelijk dat

de inlichtingen afkomstig zijn van familieleden of vrienden die onderdak boden aan de

vermiste op zijn route. Het is ook mogelijk dat de achterblijvers deze kennis hebben opgedaan

met behulp van andere zoekmiddelen alvorens een advertentie werd geplaatst. Daarnaast

worden we door de Nederlandse historicus Clé Lesger gewezen op informatiestromen

waarbinnen land- en streekgenoten een belangrijke rol speelden306

. Indien de vermiste op zijn

route bekenden tegenkwam, konden deze laatste die informatie bij hun thuiskomt aan de

achterblijvers doorgegeven hebben.

We beschikken in totaal voor tien personen (8,9%) over de afgelegde route. We onderstrepen

daarbij dat we in drie gevallen niet over de eindbestemming beschikken maar enkel over de

plaats waar de vermiste voor het laatst gesignaleerd is. We berekenen hieronder de afstand

van de afgelegde routes.

Tabel 3.14: Afgelegde routes uitgetekend in de advertentie.

Begin Einde Afstand (km) in vogelvlucht Vervoersmiddel

Afstand afgelegd in X-aantal dagen

1 Watervliet Eeklo 11 Paard / 2 Huy Hulst 143 / / 3 Sint-Jan ten

Steene307 Olmen Circa 90 / / 4 Machelen Kruishoutem 7 / 3 dagen 5 Etikhove Leupegem 3 / 1 dag 6 Keulen Elsegem 246,7 Koets 7 dagen 7 Koewacht Gent 26,2 / / 8 Sint-Pieters

Aaigem Halle 27 / / 9 Boekhoute Gent 23 / 1 à 2 dagen Gent Beveren 41 / / Beveren Hulst 77 / / 10 Kontich Brussel308 33 / /

306 LESGER C., pp. 17-18 307 We vermoeden dat hiet Sint-Jansteen in Zeeuws-Vlaanderen bedoeld wordt. 308 De persoon heeft hiervoor de route Kontig-Mechelen, Mechelen-Vilvoorde en Vilvoorde-Brussel genomen. GVG, 8/12/1796, krant nr. 285

Page 113: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

113

We willen uit deze lijst één persoon nader bespreken. Het betreft de 38-jarige Gabriël de

Somer (nummer negen in de tabel). In zijn advertentie wordt zijn hele planning uitgebreid

weergegeven. De man was vanuit zijn huis in Boekhaute naar Gent vertrokken om er de

huldiging van de koning bij te wonen. Hierna zou hij verder trekken naar Beveren, land van

Waas, om de familie van zijn vrouw te bezoeken. Vanuit Beveren zou hij dan de kermis in

Hulst bijwonen maar hij is daar blijkbaar nooit aangekomen309

. Net zoals dit voorbeeld, geven

ook de anderen een inzicht op de redenen van vertrek en vertellen ons iets over de (niet-

tijdelijke) individuele mobiliteit van de vermisten.

VIII. Sociale stratificatie Hier proberen we de vermisten in te delen volgens sociale klasse op basis van verkregen

sociale kenmerken zoals het beroep, de talenkennis, de scholingsgraad (lezen of schrijven) en

eventueel de woonplaats.

De indeling in sociale klassen bleek niet gemakkelijk. Vooreerst omdat we met relatief weinig

gegevens moeten werken. We beschikken voor ongeveer één derde van de vermisten over een

beroepsaanduiding. Een percentage dat vergelijkbaar is aan dat van Prude die stelt dat van alle

‘sociale attributen’ die een mens bezit (o.a. zijn naam, afkomst, status, beroep), het beroep

van de vermisten het minst van al vermeld wordt310. Ontbrak het beroep, dan keken we in

eerste instantie of het beroep van één van de naaste aanverwanten vermeld werd. Is er een

duidelijk familiale band (binnen het gezin), kan men stellen dat de vermiste tot dezelfde

sociale klasse behoort311. Bij gebrek aan vermelding inzake het beroep, werd gezocht naar

mogelijke verwijzingen in verband met de studies of de scholingsgraad. Een laatste optie,

minder praktisch en volgens Jeroen Backs minder geschikt voor dergelijk onderzoek, betreft

de woonplaats van de persoon312

. Aan de hand van deze drie variabelen proberen we een

beeld te schetsen van de sociale positie van de vermiste in de krant.

309 GVG, 4/10/1792, krant nr. 80 310 PRUDE J., p. 140 311 BACKS J., Mortaliteitsonderzoek van Gent tijdens de eerste helft van de 19de eeuw- 1ste helft van de 20ste eeuw. Opmaak van een sociale differentiatie voor de dood., onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Gent, p. 244 312 Ibidem, p. 242

Page 114: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

114

1. Het beroep Bij 24 vermisten werd rechtstreeks een beroepsvermelding geplaatst, bij 6 personen is het

beroep van de vader opgegeven en voor twee vrouwen beschikken we over het beroep van

haar man. Dit betekent dat we voor iets minder dan één derde van de vermisten over een

beroep beschikken. Let wel, dit is één derde op het totale aantal vermissingen waaronder ook

de kinderen en de vrouwen gerekend zijn. Van de vrouwen wordt verondersteld dat deze,

naast het huishouden, vaak een beroep uitoefenden, en ook de kinderen hielpen mee, maar

hun activiteiten worden zelden opgegeven als beroep313. Meestal werd, zoals in

bovenvermelde twee gevallen is, de bezigheid van de vrouw verwoord in de beroepsbenaming

van de man314

In de verdere behandeling beperken we ons tot het bepalen van het sociale milieu van de

personen op basis van de voorhanden zijnde beroepsaanduiding

.

315. Om dit op een efficiënte

manier te doen, is het aangewezen de beroepen in te delen in grotere categorieën. De door ons

gevolgde beroepsclassificatie bestaat uit een combinatie van indelingen zoals ze gehanteerd is

door De Belder, Vandenbroeke, Jaspers en Gyssels enerzijds, en door Jaspers en Stevens

anderzijds316

I) landbouw: landman (3), landbouwer (1)

. Deze studies gebruiken grotendeels dezelfde indeling bestaande uit landbouw,

losse arbeid, ambachten (textiel, voeding, kleding, hout en bouw, en andere), handel en

transport, administratie en vrije beroepen, en de niet-productieven. Vooreerst delen we de

opgegeven beroepen in één van deze grotere groepen in. Voor onze vermisten krijgen we dan

per groep:

II) losse arbeid: seizoenarbeider (1), bediende (3), kanonier (1)

III) ambachten: wagenmaker (1), kuiper (1), timmerman en schrijnwerker (1), kleermaker (1),

stoker (1), zilversmid (1), schoenmaker (1), dijkgraver (1), boskoldrager en lijkbidder (1),

IV) handel-transport: koopman (2), koetsier (1), schipper (1), winkelier (3)

V) administratie en vrije beroepen: notaris (1), gerechtsbode (1), een ontvanger van de

keurvorst van Trier (1), banksector (2), ‘hospitaalprovenderigge’317

(1), schoolmeester (1)

313 JASPERS L., STEVENS L., p. 91 314 Ibidem, p. 91 315 Ibidem, pp. 244-245 316 DE BELDER J., JASPERS C., GYSSELS C., VANDENBROEKE C., Arbeid en tewerkstelling in West-Vlaanderen 1814-1815. Een socio-professionele en demografische analyse. Werkdocumenten 1, pp. 5-7, en JASPERS L., STEVENS L., pp. 92-93 317 Zij regelt de levensvoorzieningen van het hospitaal.

Page 115: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

115

Tabel 3.15: Opdeling van de vermisten in beroepsgroepen.

Beroepsgroep Absolute frequentie Relatieve frequentie Landbouw 4 12,5% Losse arbeid 5 15,6 Ambachten 9 28,1 Handel-Transport 7 21,9 Administratie en Vrije beroepen 7 21,9 Totaal 32 100%

In bovenstaande tabel 3.15 blijkt dat de ambachten, de administratie en de vrije beroepen en

de handel- en transportsector, het sterkst vertegenwoordigd waren. Het percentage van de

ambachten ligt evenwel hoger dan in de tabel wordt voorgesteld. Bij twee personen werden

namelijk twee beroepen opgegeven waarvan het ene beroep bij de vrije beroepen thuishoorde

en het ander bij de ambachten318. Voor de verdere verdeling bleek dit echter geen probleem te

bieden daar beide beroepsgroepen voornamelijk tot eenzelfde sociale klasse gerekend kunnen

worden (cf. infra)319. Daar we slechts voor een kleine 30% over een beroepsverwijzing

beschikken, zijn de resultaten niet generaliseerbaar. Niettemin is het opmerkelijk dat de

groepen die het meest vertegenwoordigd zijn, ook de groepen zijn die op het einde van de

18de eeuw vertrouwd geraakten met het adverteren320

.

Voor een verdere verdeling van de beroepsgroepen, baseerden we ons op de licentiaatstudie

van Jeroen Backs321. Daarin deelde Backs de beroepsgroepen in drie sociale klassen in, om zo

een beter zicht te krijgen tot welk sociaal milieu iemand behoorde. Deze indeling is gebaseerd

op het gemiddeld kadastraal inkomen, de graad van scholing en de productiemiddelen die

voorhanden moesten zijn bij het uitoefenen van het beroep322. Hierbij moeten we voorzichtig

zijn daar deze indeling opgesteld werd met de bedoeling toegepast te worden op de 19de-

eeuwse maatschappij. Niettemin lijkt de indeling bruikbaar voor het einde van de 18de eeuw

omdat de nadruk voornamelijk ligt op de scholingsgraad en het al dan niet beschikken over

eigen productiemiddelen. Concreet maakt hij volgende onderdeling: de volksklasse, de

middenstand en de elite323

318 Het betreft een winkelier en broodbakker, en een schoolmeester en verver anderzijds. De twee werden steeds ingedeeld volgens het eerst vermelde beroep.

. De eerste klasse heeft het minst sociaal aanzien, beschikt niet over

319 BACKS J., pp. 249-250 320 RONSSE S., Men laet eenieder weten… De consumptierevolutie in het 18de-eeuwse en vroeg 19de-eeuwse Gentse advertentiewezen, licentiaatverhandeling in voorbereiding, Gent, 2007 321 Deze licentiaatstudie werd ook in boekvorm gepubliceerd: BACKS J., Mortaliteit in Gent (1830-1950), Verhandelingen der maatschappij voor geschiedeni en oudheidkunde te Gent, Gent, Deel XXIX, 2003, p. 298 322 Ibidem, p. 249 323 Ibidem, p. 249 e.v.

Page 116: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

116

eigen productiemiddelen en heeft weinig tot geen scholing. In deze groep is de losse arbeid

ingedeeld samen met de beroepen uit de textiel, de landwerkers en de knechten uit de

ambachtelijke groepen. De tweede groep moet over eigen productiemiddelen beschikken voor

het uitoefenen van het beroep en heeft een zekere scholingsgraad nodig. Deze categorie omvat

alle overige ambachtelijke beroepen en enkele beroepen uit de handel en de administratie324

Enkele beroepen leiden tot twijfelgevallen. Zo deelde Backs de koopmannen oorspronkelijk

in bij de middengroep. Door specifieke indicaties in de overlijdensakten die wezen op een

hogere sociale positie, werden de koopmannen alsnog bij de elite ingedeeld. Ook in onze

advertenties naar vermiste koopmannen, vonden wij de nodige indicaties (kledij en

uitgeloofde beloning) dat deze in de hogere sociale klasse thuishoren. Bijgevolg worden de

koopmannen ook in deze studie bij de elite ondergebracht. Daarnaast zijn nog enkele andere

beroepen problematisch zoals de titel landsman en werden ook de transportberoepen niet

verder ingedeeld.

.

De laatste klasse, de elite, behelst elk beroep waarvoor een hogere opleiding vereist is of een

grote hoeveelheid eigen productiemiddelen.

In grote lijnen kunnen we stellen dat de meerderheid tot de middenstand behoort (18 personen

of 61,5%), gevolgd door de volksklasse (5 personen of 19,2%) en de elite (5 personen of

19,2%). In de groepen onderling zijn ook duidelijk verschillen te bemerken: vijf personen zijn

‘meester’ of ‘baas’ in hun ambacht en zullen dus hoger op de sociale ladder staan. We gaan

hier niet verder op in omdat hier vooral een schets van de sociale status van de wegloper van

belang is, niet de exacte onderlinge verhoudingen.

Dat de meerderheid uit de hogere klassen afkomstig is (de middenklasse en de elite), hoeft

niet te verwonderen. De familie of de naaste omgeving moest in staat zijn de plaatsing van de

advertentie en de beloning te kunnen betalen. Dat het voornamelijk de middenklasse is, kan

een gevolg zijn van het feit dat deze als klasse een zekere vertrouwdheid hebben met het

medium. De middenklasse is immers de kenmerkende stimulans van de advertenties.

2. De woonplaats Over de woonplaats van de vermiste zijn we slechts in 79 gevallen ingelicht. Sommige

advertenties vermelden enkel de geboorteplaats zonder de woonplaats te specificeren. Het is

324 Het betreffen de herbergiers, de winkeliers, de verkopers, het onderwijzende personeel, politieagenten, kappers, etc. Zie BACKS J., p. 250

Page 117: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

117

mogelijk dat de woon- en geboorteplaats van de persoon dezelfde zijn, maar daar hebben we

geen zekerheid over zodat hier enkel de expliciet vermelde woonplaats bekeken wordt. Onder

die 79 opgegeven woonplaatsen valt onmiddellijk het grote aantal dorpen en gemeenten. Het

merendeel (ongeveer drie vierden) van onze populatie bestaat uit plattelandsbewoners.

Bewoners van grote steden (zoals onder andere Antwerpen (1), Brugge (2), Gent (14),

Oostende (1) en Londen (1)) komen merkelijk minder voor. Voor de bepaling van het sociaal

statuut van de vermiste, bekijken we de 14 personen die in Gent woonden.

Jeroen Backs bespreekt in zijn studie twee mogelijkheden om tot een sociale differentiatie te

komen. Bij de ene methode baseren onderzoekers zich op het beroep, zoals hierboven

gebeurde. Een andere mogelijkheid bestaat uit het opdelen van de regio’s waaruit de

vermisten afkomstig zijn. De regio’s worden dan apart behandeld naargelang hun

economische specialiteit325. Backs vindt deze methode ten eerste te veralgemenend en stelt

ten tweede dat de arme bevolking te sterk verspreid leeft over de stad zodat het toekennen van

een bepaalde status aan een bepaalde regio op basis van de daar overheersende economische

activiteit, niet aan te raden valt326. Hier willen we echter niet voortbouwen op een classificatie

per regio volgens de typerende economische activiteit, maar wel op de indeling zoals die

gebeurde door de Belgische historica Marleen Kin327. Zij maakte een ruimtelijke stratificatie

van Gent op basis van de armen- en bedelaarslijsten waarbij ze haar resultaten vergelijkt met

deze die andere historici bekwamen voor het einde van de 15de eeuw328. Beide studies komen,

ondanks een overbrugging van drie eeuwen, tot dezelfde conclusies. Net zoals Backs stelde,

wijst ook Kin erop dat er geen duidelijke afscheidingen zijn tussen de rijke en de armere

stadsgedeelten en we dus niet kunnen spreken van een ruimtelijke klassensegregatie329

. Toch

komen enkele buurten duidelijk als meer welvarend naar voren dan andere. Aan de hand van

haar resultaten voor de tweede periode (1777/1781), willen we kijken of we een beter zicht

krijgen op de situatie van de vermisten die in Gent hun domicilie hadden.

325 BACKS J., p. 242 326 Ibidem, pp. 242-243 327 KIN M., Ruimtelijke stratificatie van arm en rijk te Gent: Een doorsnede in 1741 en ca. 1777/84, In: DE BELDER J., PREVENIER W., VANDENBROEKE C., Sociale mobiliteit en sociale structuren in Vlaanderen en Brabant: van de late middeleeuwen tot de 20e eeuw, Gent, RUG, 1983, pp. 129-148 328 Het betreft hier het werk van de historici BOONE M., DUMON M., REUSENS B., en PREVENIER W., Immobiliënmarkt, fiscaliteit en sociale ongelijkheid te Gent, 1483-1503, Kortijk-Heule, 1981, p. 285 329 KIN M., pp. 146-147

Page 118: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

118

We krijgen in 13 advertenties een specifiek adres uit Gent waarbij het in acht gevallen het

thuisadres van de vermiste zelf betreft. In de helft van deze acht vermeldingen, beschikken we

niet over een beroepsvermelding zodat we hopen over hen toch nog enige informatie te

krijgen over hun sociale status via deze methode. Bij de overige vijf, die het adres weergeven

van de adverteerder, is de relatie met de vermiste niet steeds duidelijk maar daar beschikken

we al over het beroep van de vermiste. Uit de opgegeven adressen die we in één van de

parochies konden onderbrengen, en de indeling in rijke en minder rijke stadsdelen door Kin,

merken we op dat de vermisten voornamelijk in de als welvarend beschouwde woonbuurten

huisden (o.a. op de Korenmarkt, de rijkere buurt van de Hoogpoort en aan de ‘Grote markt’

bij het Belfort). Daarnaast wonen twee mensen op de Reep en twee in het Gulden

Hoofdstraatje bij de Vrijdagsmarkt. Kin vermeldt over deze laatste dat ‘de omgeving van de

kerk en de Vrijdagsmarkt’ in de 18de eeuw hun welvarend karakter behielden maar dat het

stratenblok achter de Vrijdagmarkt in de laagste categorie thuishoort330. Het is ons niet

helemaal duidelijk waar het Gulden Hoofdstraatje moet ingepast worden. Ook wat betreft de

Reep kan niet met zekerheid gesteld worden of dit tot het welvarende gedeelte behoorde. De

Reep valt onder de Sint-Baafsparochie die algemeen als de tweede armste parochie uit de

studies komt. De directe buurt rond de kerk, en voornamelijk ten noorden van de kerk, staat

echter als welvarend te boek331

. Hoe de Reep er voor stond, wordt dus niet duidelijk maar

algemeen lijken de vermisten eerder in de welvarender buurten te wonen. Uiteraard geldt hier

dat dit niet per sé de sociale status van de vermiste aangeeft, maar het is toch een opmerkelijk

gegeven.

3. De scholingsgraad Daar er een positief verband is tussen rijkdom en geletterdheid, willen we ook kort ingaan op

de geletterdheid van de vermisten332. De bepaling van de alfabetiseringsgraad, kan in een

onderzoek naar de welvaart van een bepaalde regio of bevolkingsklasse een bruikbaar

meetinstrument zijn. Hoe welvarender een regio, hoe hoger de alfabetisatie onder de

bevolking333

330 Ibidem, p. 142

. We spreken hier over ‘bevolking’ omdat de positieve relatie wel degelijk opgaat

voor àlle bevolkingsklassen. De vermelding van de geletterdheid van een bepaalde vermiste,

biedt dus geenszins uitsluitsel over zijn sociaal milieu. Daarnaast zijn de vermeldingen

331 Ibidem, p. 143 332 VANDENBROEKE C., ALGOET G., Alfabetisme in Vlaanderen en inzonderlijk in Zuidelijk Vlaanderen (einde 18de eeuw- ca. 1870), In: Jaarboek van de Geschied- en Heemkundige Kring Waregem, 1977, p. 158 333 Ibidem, p. 158

Page 119: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

119

hierover zeer gering. Onder de vermisten waarvan we gegevens omtrent hun beroep krijgen,

zal de alfabetiseringsgraad vermoedelijk hoog liggen. Het merendeel van de beschikbare

beroepen concentreert zich namelijk in die categorieën waarvoor een zekere geletterdheid

vereist is. Denken we maar aan de administratieve en de vrije beroepen, maar ook onder de

ambachten en in mindere mate onder de landbouwers en de handelaars, blijkt de geletterdheid

sterk aanwezig te zijn334

Verder is het merendeel van de advertenties geplaatst door naaste familie die daarmee getuigt

over zekere lees- en schrijfvaardigheden te beschikken. Dit wordt bevestigd door de

sporadische vraag ‘mondeling ofte schriftelyk daer van kennisse te geven’

.

335 of ‘met eenen

Brief tydinghe te doen’336

aan de familie van de afwezige. De oproepen die niet door de

familie geplaatst zijn, kunnen, zoals we eerder al aanhaalden, We haalden eerder al de

mogelijkheid aan dat een deel van de achterblijvers analfabeet is daar zij beroep doen op

anderen (drukker, Kerk, overheid) om de advertentie te plaatsen (cf. supra).

Ook willen we hier kort de personen nader bespreken die geen beroepsvermelding hadden,

maar waarvan wel informatie over hun opleidingsniveau voorhanden is. Een eerste persoon

betreft een jongeman van 16,5 jaar oud die tot Herentals studeerde en door zijn rector als

vermist opgegeven is337. Een tweede persoon betreft de jongeman Buchel, waarvan beweerd

wordt dat deze ‘de Duydsche en Latynsche Taelen’ spreekt338

Op basis van de opgegeven informatie over het beroep, de scholingsgraad en het domicilie,

blijkt dat deze vermisten tot de beter gestelden behoren. Deze conclusie is evenwel slechts

voor 30% van de beschreven vermisten van toepassing. Over de overige 60% kan geen

uitspraak gedaan worden.

. Ook voor hem is het

aannemelijk dat hij tot de hogere sociale klassen behoort.

334Ibidem, pp. 170-172, en COTTENS I., Alfabetisatie in de provincie West-Vlaanderen, 1780-1870, onuitgegeven licentiaatverhandeling, Gent, 1978, p. 105 en 335 GVG, 23/08/1792, krant nr. 68 336 GVG, 6/09/1784, krant nr. 72 337 GVG, 23/12/1779, krant nr. 102 338 GVG, 5/10/1781, krant nr. 89

Page 120: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

120

IX. Conclusie Zoiets als ‘de’ vermiste bestaat niet. In onze studie zijn zowel de populatie als hun

beschrijvingen zeer heterogeen. Algemeen kunnen we wel stellen dat één categorie vermisten

duidelijk naar voor treedt: de mannen in de categorie 20 tot 24 jaar. Dat de mannen

oververtegenwoordigd zijn, kan enerzijds verklaard worden door de maatschappelijk vrijere

positie van de mannen en anderzijds door het advertentiegedrag van de achterblijver.

In verband met de persoonsbeschrijvingen, stellen we vast dat de adverteerders dezelfde

kenmerken als vermeldenswaardig beschouwen: de leeftijd, de lengte, de naam en een

gedetailleerde beschrijving van het gezicht worden als belangrijke identificatiemiddelen

gezien. Wat de uiterlijke kenmerken betreft, merken we op dat deze vrij parallel lopen met

andere Vlaamse studies over de fysieke gesteldheid van de 18de-eeuwer. Deze getuigt ook van

een goede gezondheid. Aangenomen dat verminkingen en abnormaliteiten zeker vermeld

zullen worden, beschikt de modale vermiste over een gezonde uitstraling zodat we

Vandenbroeke kunnen bijtreden in zijn beeld over de mens op het einde van de 18de eeuw.

Wat de sociale stratificatie betreft, blijkt het moeilijk hieromtrent gegevens te verzamelen. In

één derde van de oproepen wordt een beroep weergegeven op basis waarvan we kunnen

afleiden dat deze vermisten eerder tot de welgestelden behoorden. In hoeverre deze 30%

representatief is voor de overige gevallen, is niet duidelijk.

Page 121: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

121

HOOFDSTUK IV: De kledij

I. Inleiding Naast de uiterlijke kenmerken, was ook een uitvoerige beschrijving van de kledij van de

afwezige van cruciaal belang voor zijn herkenbaarheid en identificatie naar anderen. De

adverteerder was zich daarvan terdege bewust zodat we naast de gedetailleerde uiterlijke

kenmerken eveneens uitgebreide vermeldingen van de kledij krijgen. Opsporingsberichten

kunnen hierdoor een belangrijke bijdrage leveren aan de volkskundige studies over de

klederdracht.

Voor het historisch onderzoek naar klederdrachten werden vooral de boedelbeschrijvingen

aangewezen als een ideale leidraad voor onze kennis van de historische klederdracht.

Tegenwoordig worden ook de oproepen in de krant ter hand genomen voor volkskundige

studies waarbij volgens de Nederlandse historicus Hans Van Koolbergen, voornamelijk

Duitsland als gangmaker kan aangewezen worden339. Ze worden echter zelden (zoniet nooit)

als een op zichzelf staande bron benuttigd maar steeds als aanvullende bron. Dit is ook het

geval bij de Belgische historicus Henri Vannoppen die een uitgebreide studie voorlegde over

streekdrachten in onze gewesten en daarbij gebruik maakt van oproepen in de krant340

. Deze

dienen ook in zijn studie enkel als aanvulling of ter illustratie van de gevonden resultaten.

Daar wij enkel met opsporingsberichten werken, willen we doorheen dit hoofdstuk de

historische waarde van de advertentie als bron voor de studie van de klederdracht,

onderzoeken. Dit gebeurt niet in een apart hoofdstuk maar wordt opgenomen in het besluit.

In dit hoofdstuk belichten we eerst enkele methodologische bemerkingen bij de verwerking

van de kledij. Een onderzoek naar de frequentie van bepaalde kledingstukken in het verleden

aan de hand van advertenties brengt namelijk een aantal moeilijkheden met zich mee

waaronder de heterogene samenstelling van de bevolking alsook de geringe aantallen. De

resultaten bieden daardoor geen solide basis om conclusies betreffende de heersende

modetrends af te leiden. Niettemin worden de kledingsstukken apart vermeld en besproken.

In een volgend deel wordt dieper ingegaan op mode gerelateerde zaken zoals het textiel- en

kleurengebruik. De advertenties blijken hieromtrent nuttige informatie te bevatten. Niet

339 VAN KOOLBERGEN H., Materiële cultuur: huisraad, kleding en bedrijfsgemeenschap. Zutphen, Walburg pers, 1988, p. 32 340 VANNOPPEN H., Streekdrachten in onze gewesten: Antwerpen, Brabant, Limburg, Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen, Gent, Stichting Mens en Kultuur, 1994, 334 p.

Page 122: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

122

zozeer vanwege hun absolute grootheid maar vanwege hun representativiteit ten opzichte van

het totale aantal verkregen kledij.

Ten slotte worden uitingen van gelegenheidskledij en van streekdrachten nader bekeken. Ook

wordt de mate waarin de beschreven kledij een ondersteuning kan bieden voor een sociale

stratificatie van de afwezige personen, onderzocht. Kleren voorzien namelijk, zeker aan het

begin van het Ancien Régime, niet alleen in een persoonlijke maar ook in een sociaal-

economische identificatie.

II. Methodologische bemerkingen De aard van onze bron brengt enkele obstakels mee waarop gewezen dient te worden. Zo

heeft deze bron in eerste instantie te maken met een grote ‘toevalligheid’. Niet iedere vermiste

uit het verleden heeft zijn plaats gekregen in de krant. Dit heeft uiteraard zijn implicaties op

de vermelde kledij zodat de nodige voorzichtigheid geboden is bij de cijfers over de mannen-

en vrouwenkledij; deze mogen niet als indicator voor een bepaalde modetrend worden

aangewend.

Ten tweede beperkt onze bron zich niet tot één regio of één klasse zodat sluitende conclusies

over klasse- of streekgebonden klederdracht, niet mogelijk zijn. Wel kan het merendeel van

onze populatie tot de meer gestelden gerekend worden en is ze grotendeels van het platteland

afkomstig. Dit laatste maakt vergelijkingen met de onderzoeken van de Gentse

licentiaatstudent Jan Van Ryckeghem en van de Franse historicus Daniel Roche – zij

bestudeerden respectievelijk de klederdracht in Gent en in Parijs – interessant341. Beide

studies zijn evenwel gebaseerd op de staten van goed. Boedelinventarissen werden enkel

opgesteld bij erflaters die minderjarige kinderen nalieten én die een zeker financieel

vermogen bezaten342. In studies gebaseerd op staten van goed zijn de lagere klassen dus

ondervertegenwoordigd. Belangrijker nog is dat enkel die voorwerpen waaraan enige waarde

kon toegeschreven worden, opgenomen werden. Dit betekent dat bepaalde voorwerpen, zoals

schoenen waarvan de zolen in de 18de eeuw snel versleten waren, ondervertegenwoordigd

zijn343

341 VAN RYCKEGHEM J., Eenvoud en raffinement: een studie van de Gentse achttiende-eeuwse kleding in sociaal-economisch perspectief, onuitgegeven scriptie, Gent, 1985, 2 v. en ROCHE (D.), The culture of clothing: dress and fashion in the ancien régime, Cambridge, Cambridge university press, 1996, XI, p. 537

. Andere zaken die als waardevol beschouwd werden of van kostbaar materiaal waren,

342 Armen en bedelaars waren sinds de 16de eeuw niet langer verplicht een boedelinventaris op te stellen. Daarnaast ging het maken van staat van goed gepaard met onkosten voor de registratierechten. SOLY H., Materiële cultuur in Gent in de 18de eeuw: een terreinverkenning, In: Oostvlaamse Zanten, 1988 (63), nr. 1, p. 8 343 Ibidem, p. 9

Page 123: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

123

zullen dan weer veelvuldig voorkomen. Dit dient in het achterhoofd gehouden te worden bij

vergelijkingen tussen hun studie en de onze.

Een derde beperking van onze bron betreft het feit dat we slechts inzicht krijgen in de

gedragen kledij en niet, zoals bij de staten van goed wel het geval is, in de totale garderobe

van de vermiste. Dit betekent dat de vermisten op basis van hun beschreven kledij, niet in

vermogensgroepen kunnen ingedeeld worden. We komen hier later op terug.

Verder hebben we hier, net zoals in alle historische studies over textielgebonden

onderwerpen, te maken met tijdsgebonden termen en interpretaties. Het is voor historici

moeilijk om twee eeuwen later een accurate indeling te maken van gegevens waarmee de

achttiende-eeuwer vertrouwd was, maar waarvan de betekenis nu onduidelijk is. Veel termen

werden door elkaar gebruikt of waren land- of streekgebonden, wat voor de nodige

verwarring kan zorgen en juiste interpretaties moeilijk maakt. We worden met dit probleem

geconfronteerd bij de benaming van de kledingsstukken alsook van de stoffen. De

problematiek alsook de methodologie, wordt in elk onderdeel apart besproken.

Ten slotte wordt de historicus die met opsporingsberichten werkt, beperkt door de heel kleine

populatie (113 personen) dat zich daarbij nog verspreid over een grote onderzoekperiode, in

ons geval 25 jaar. Dit impliceert een belangrijke beperking wat de generaliseerbaarheid van

onze resultaten betreft.

Deze beperkingen te na gelaten, kent onze bron evenwel enkele voordelen die bij andere

bronnen niet aanwezig zijn. Zo geldt dat de opsporingsberichten een zeer gedetailleerde

bespreking geven van de kledij – opmerkelijk gedetailleerd soms gezien de bedenking dat de

persoon op het moment van adverteren gemiddeld al drie weken verdwenen was. Een

dergelijke uitgebreide omschrijving wordt zelden gegeven in de boedelinventarissen waar de

kleur- en stofvermelding eerder als uitzondering geldt344

344 VAN RYCKEGHEM J., pp. 32-33

. Daarnaast wordt het

‘momentopname’-aspect van onze bron – we krijgen enkel inzicht in de kledij die de vermiste

droeg op het moment van weglopen – een voordeel. We krijgen namelijk een inzicht in de

gekozen combinaties en in de mate waarin de kledij afgestemd werd op het seizoen of op

speciale gelegenheden. Twee zaken die ook af te leiden zijn uit schilderijen maar daar hebben

we te maken met een andere historische problematiek zoals de datering en de mate waarin het

schilderij een weerspiegeling van de werkelijkheid vormt.

Page 124: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

124

Een ander belangrijk aspect dat de opsporingsberichten ons geven en die niet altijd aanwezig

zijn in de boedelinventarissen, museastukken, portretten en dergelijke, zijn de sociale en

antropometrische gegevens van de drager345

. In de oproepen krijgen we dikwijls informatie

over de leeftijd, het geslacht en de geografische afkomst. Daarbij wordt sporadisch ook de

sociale status vermeld.

Alvorens een start te nemen, moeten we nog enkele methodologische bemerkingen plaatsen

bij de manier waarop de gegevens verwerkt werden. We berekenden dat we over de 96

advertenties samen een totaal van 437 kledingsitems konden verzamelen. Hieronder verstaan

we zowel de kledingsstukken als de sieraden en andere accessoires. Dit betekent evenwel niet

dat de 112 vermisten samen effectief 437 voorwerpen droegen. Indien er gesuggereerd wordt

dat er twee mogelijkheden zijn, werden ze beide opgenomen346

De manier waarop de omschrijvingen geanalyseerd werden, dient ook een toelichting. De

beschrijving van de kleuren in de advertentie is niet altijd duidelijk. Vaak wordt vermeld dat

de vermiste een zwarte broek en veste droeg. Hieruit leiden wij af dat zowel de broek als de

vest zwart was, hoewel we hieromtrent geen zekerheid hebben. Geprojecteerd op ons huidige

taalgebruik, mogen we aannemen dat de kleur op beide voorwerpen betrekking heeft. De

keuze is niet optimaal maar naar ons inzien ook niet fout. Daarbij komen dergelijke

vermeldingen sporadisch voor zodat hun uiteindelijke inbreng eerder miniem is.

. Daarnaast wordt in één

advertentie een onderscheid gemaakt tussen kledij gedragen op heiligendagen en deze die

gedragen werden tijdens de weekdagen. In dergelijk geval werden beide combinaties

genoteerd.

We vermelden ook nog dat buitenlanders niet uit de studie gehouden werden en dit om

meerdere redenen347. Enerzijds omdat er slechts acht personen niet uit de Zuidelijke

Nederlanden afkomstig waren en daarvan slechts vijf (4,5%) bruikbare gegevens hadden,

zodat zij weinig invloed zullen hebben op uiteindelijk resultaat. Anderzijds wordt

aangenomen dat de streekdrachten zich pas duidelijk manifesteerden na de 18de eeuw348

345 DIBBITS H., Vertrouwd bezit: Materiële cultuur in Doesburg en Maassluis 1650-1800, Nijmegen, Sun, 2001, p. 180

.

Samen met de andere onderzoekers vermoeden we dat er reeds voor die periode verschillen

346 In de krant van 9 augustus 1787 wordt geschreven dat de vermiste zwarte fayette ofte witte gaeren koussen aan had. In dit geval werden beide varianten opgenomen in de tabellen. 347 Onder buitenlanders verstaan we niet diegenen die uit de Noordelijke Nederlanden kwamen, enkel de Engelsen, de Fransen of de Habsburgers. 348 DECEULAER H., Consumptie en distributie van kleding tussen stad en platteland. Drie regionale patronen in de Zuidelijke Nederlanden (zestiende-achttiende eeuw), In: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 2002 (4), p. 440

Page 125: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

125

bestonden maar de ‘Europese mode’ was toen overheersend zodat het inbedden van

buitenlanders in onze studie niet als storend ervaren wordt.

III. Bespreking van de vermelde kledij en accessoires

1. De modetrends in Europa op het einde van de 18de eeuw By the 1760’s we can begin to discern the tentative beginnings of a new style. In essence the

change consisted of a decreasing emphasis on the French ‘Court’ style and an increasing

adoption of English ‘country’ clothes. There was, in short, a trend towards practicality and

simplicity349

.

Alvorens over te gaan tot de effectieve verwerking van de kledij en accessoires uit de

advertenties, achten we het noodzakelijk een kort overzicht te schetsen van de evolutie van de

mode doorheen de 18de eeuw. Dit is belangrijk om de uiteindelijke modetrends op het einde

van de 18de eeuw in Europa te begrijpen, en om bepaalde zaken in het licht van de

belangrijkste modeverschuivingen in de 18de eeuw te plaatsen. Door dit aan het begin van de

analyse te doen, vermijden we verdere uitwijdingen bij het kledingstuk zelf.

In de 17de zowel als in de 18de eeuw gold Frankrijk als modetrendsetter. De nieuwe mode-

impulsen verspreidden zich in eerste instantie vanuit het Franse hof in Versailles350. Dit

impliceert een hofmode die zich profileerde door overvloed, overdreven elegantie en een

bombastisch vertoon dat geen twijfel naliet over de sociale afkomst van de drager. Gedurende

de 18de eeuw komen echter enkele culturele stromingen en gedachten op gang die zich

verzetten tegen de Franse hofmode. Zo was er ten eerste de anglomanie die Europa tijdens de

gehele eeuw in haar greep hield; alles wat Engels was, sprak aan. In de mode zien we dan ook

druppelsgewijs het doordringen van het Engelse kledingsgedrag. Volgens de Engelse

kostuumhistoricus James Laver is het echter de algemene zucht naar democratie en gelijkheid,

twee zaken die door de tijdgenoten gerelateerd werden aan Engeland, dat Parijs ertoe aanzette

de Engelse mode over te nemen351

349 LAVER J., Costume and fashion: a concise history, London, Thames and Hudson, 1985, Op. Cit., p. 139

. Eens de modestad van Europa deze laatste omarmd had,

vond ze snel doorgang in heel Europa. De belangrijkste kenmerken van die mode, en daarmee

ook hoofdzakelijk de mode die we aantreffen in de advertenties, waren eenvoud en het

350 Later zou het zwaartepunt in Parijs komen te liggen, zodat deze de modehoofdstad bij uitstek werd. 351 LAVER J., p. 149

Page 126: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

126

gebruik van eerder donkere kleuren. Dit laatste wordt nauw verbonden met de Engelse drang

naar democratie die zich onder andere zou geuit hebben in een aansluiting bij het country life,

iets wat geassocieerd werd met de gewone man352

. Naast de eenvoud en de nadruk op

functional dress, karakteriseerde de anglomanie in de mode zich ook in een groter gebruik

van Engelse textielsoorten. Een mooi voorbeeld van de groeiende dominantie van de

Engelsen, is de overheersing van de frak ten nadele van het just-au-corps.

2. Aparte kledingsstukken353

Bij de bespreking van de aparte kledingsstukken beperken we ons tot een kwantitatieve

behandeling en vergelijken we onze resultaten met deze van Van Ryckeghem. We hadden de

vergelijking graag uitgebreid naar andere studies maar de studie van Van Ryckeghem is de

enige die een uitgebreide kwantitatieve studie voorlegde waarin elk kledingsstuk apart

besproken wordt. Bovendien bespreekt hij de kleding van de Gentse bevolking. Dit laat ons

toe om, ondanks de kleine absolute cijfers, een vergelijking te maken tussen de stadskledij en

de plattelandskledij in het graafschap Vlaanderen.

In de advertenties worden samen 306 kledingsstukken vermeld354. Voor de kwantitatieve

analyse hiervan, maken we een onderscheid tussen mannen- en vrouwenkledij. Hierin

verschillen we van Van Ryckeghem. We maken hier geen categorie van kledij die beide

seksen opneemt daar in onze bron steeds zeer duidelijk de geslachtsgebondenheid van de

kleding blijkt. Dit laatste bleek in de studie van Van Ryckeghem, door de aard van zijn bron,

niet steeds mogelijk355

352 RIBEIRO A., Dress in eigtheent century Europe, New Haven, Yale University, 2002, p. 207

. Uiteraard werden meerdere kledingstukken zowel door mannen als

door vrouwen gedragen, zoals het voorschoot of de mantel. Het lijkt ons echter nuttig de

indeling strikt gescheiden te houden daar ze in de bron duidelijk naar voren komt en dus ook

beter bestudeerd kan worden. Daarbij blijken verschillen te bestaan tussen onze studies; zo

plaatst Van Ryckeghem het kamizool onder bij de vrouwenkledij terwijl dit stuk in onze

studie enkel voorkomt bij mannen. Een eigen indeling lijkt daarom aangewezen. De methode

van verwerking, alsook de indeling van textiel en kleuren, werd wel overgenomen.

353 Alle uitleg over de kledij is afkomstig uit de thesis van Jan Van Ryckeghem en het boek van Henri Vannoppen. Indien de informatie elders verkregen werd, wordt dit uitdrukkelijk vermeld. 354 Het betreffen hier wel degelijk kledingsstukken zodat schoenen, sieraden en hoeden niet opgenomen zijn. Halsdoeken, die onder accessoires beschreven worden, zijn wel opgenomen. 355 VAN RYCKEGHEM J., pp. 33-34. Van Ryckeghem bestudeerde de kledij aan de hand van de staten van goed. In deze bron worden de bezittingen van de overledene opgesomd zonder bijkomende informatie over wie, wanneer of hoe ze gedragen werden.

Page 127: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

127

2.1. Vrouwenkledij. In totaal werden in de advertenties naar vrouwelijke afwezigen 80 kledingsstukken

beschreven. Daar vaak meerdere mogelijke kledingscombinaties worden beschreven en deze

telkens volledig zijn opgenomen, heeft het geen nut de percentages van het voorkomende

kledingsstuk op het geheel te berekenen. De toevalligheid die gepaard gaat met de

advertenties is nog een reden om de frequentie van een bepaald stuk niet te bereken. Wel

wordt summier vergeleken met de bevindingen uit het onderzoek van Van Ryckeghem.

De kledingstukken werden ingedeeld in drie groepen; de rok, de bovenkledij en de

onderkledij.

2.1.1. De rok. In totaal beschikken we over 24 beschrijvingen van een rok. Daarvan hebben we voor 18

bijkomende informatie gekregen over de textiel en 11 vermeldingen betreffende de kleur. Wat

dit laatste betreft, zien we een voorkeur voor wit. De dominantie van wit was bij Van

Ryckeghem duidelijk. Daarnaast valt tevens de rijkdom van de lichtere kleuren op; twee maal

groen, tweemaal rood en eenmaal geel. Bij de stoffen is er een duidelijke overheersing van het

wolgebruik waarbij voornamelijk kalamander populair blijkt. Van Ryckeghem kent nog

steeds een belangrijke rol toe aan wol. In zijn studie heeft deze aan belang moeten inboeten

ten voordele van het katoen. Wat de wol betreft, overheerst baai ten opzichte van kalamander.

Beide vaststellingen gelden niet voor onze resultaten.

Tabel 4.1: Textielgebruik bij de vrouwenrok.

Wol (15) Katoen (1) Vlas (1) Onbepaald (1) Baaien Flanel Kalamander Katoen Lijnwaad Stoffen Totaal Rok 1 5 8 1 1 0 16 Onderrok 1 0 0 0 0 1 2 Totaal 2 5 8 1 1 1 18

Tabel 4.2: Kleurengebruik bij de vrouwenrok.

Grijs Bruin Rood Groen Geel Wit Totaal Rok 1 1 1 2 1 2 8 Onderrok 0 1 1 0 0 1 3 Totaal 1 2 2 2 1 3 11

De helft van de rokken was gestreept, twee gebloemd en één gelapt. Bij de gestreepte rokken

wordt vaak gedetailleerder ingegaan op het soort strepen; het zijn kleine, grote, rode, witte en

blauwe of gele strepen.

Page 128: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

128

Samen met de rok willen we hier ook het voorschoot bespreken. Het voorschoot is geen

hoofdonderdeel maar een toevoeging aan het pak. We treffen ze hoofdzakelijk aan bij het

vrouwelijke geslacht, maar mannen droegen ze eveneens. Ze werd rond het middel gebonden

waardoor ze de voorkant van de rok bedekte. In onze advertenties komt elk voorschoot in

combinatie met de rok. Ongeveer de helft van de rokken (11 van de 24) komt samen met een

voorschoot. In tegenstelling tot bij Van Ryckeghem, waar katoen overheerste, komt deze hier

niet voor. Vlas blijkt hier het meest gebruikt, namelijk vier lijnwaden voorschoten en één

drollen voorschoot. Daarnaast werden ook twee siamoisen (gemengde) voorschoten

aangetroffen. Het kleurengebruik is eerder donker: éénmaal zwart, tweemaal bruin, tweemaal

blauw, éénmaal rood en tweemaal wit.

2.1.2. Bovenkledij

2.1.2.1. Jak We beschikken over 18 vermeldingen van een jak, waaronder één slaapjak. Het jak kan

omschreven worden als een nauw om het middel aansluitend kledingstuk dat bedoeld was om

boven een rok te dragen. In de beschrijvingen komen de jakken inderdaad uitsluitend voor in

combinatie met een rok. Ook bij de slaapjak wordt een rok beschreven, het is echter niet

vreemd aan die tijd om met rok en bijhorend bovenstuk de nacht te passeren356

Tabel 4.3: Kleurgebruik bij de vrouwenjak.

.

Grijs Blauw Purper Rood Groen Geel Totaal 1 4 2 1 3 1 12

Aan het kleurengebruik bij de jakken wordt in het onderzoek van Van Ryckeghem geen

aandacht besteed zodat een vergelijking niet mogelijk is. In ons geval kan wel opgemerkt

worden dat het eerder de lichte kleuren zijn die domineren. Daar de jak enkel voorkomt in

combinatie met de rok, kan het interessant zijn te onderzoeken in hoeverre men rekening hield

met het kleurenpalet en zijn mogelijke combinaties. Dit kon echter slechts voor een klein deel

toegepast worden daar we slechts in zes gevallen zowel over de kleur van de rok als over die

van het jak beschikken. Naar onze hedendaagse standaardnormen over gepaste

kleurencombinaties, kan gesteld worden dat deze toen goed meeviel. De kleurencombinaties

zijn als volgt (eerst rok dan jak): groen-groen, grauw-purper met witte strepen, wit-groen,

bruin gestreept-rood, wit-blauw en nog een combinatie groen gebloemd-blauw. Behalve de

356 VAN RYCKEGHEM J., p. 114

Page 129: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

129

laatste (hoewel we de exacte kleurschakering niet kennen), lijkt de rest redelijk conform aan

de normen van de kleurenmenging. Ons aantal is weinig representatief maar in het geval van

de combinaties merkte de Nederlandse conservator van het Amsterdams Historische Museum

Annemarie den Dekker op dat de zin voor samengaande stoffen, schoenen en accessoires

ingang vond op het einde van de 18de eeuw357

.

Tabel 4.4: Textielgebruik bij de vrouwenjak.

Katoen (7) Gemengd (3) Wol (1) Onbepaald (1) Sits Katoen Glassé Siamoise Kamelot Grisette Kalamander Stof

1 5 1 1 1 1 1 1

Net zoals bij Van Ryckeghem het geval was, treffen we ook hier het merendeel van de jakken

aan in katoen (7). Daarnaast hebben we nog drie jakken die vervaardigd zijn uit gemengde

stoffen, één wollen jak en één jak van een onbepaalde stof.

Drie jakken bestaan uit een gedrukte stof dat waarschijnlijk katoen betreft maar daarvan

worden we in twee gevallen niet op de hoogte gesteld. Het dragen van jakken uit bedrukt

katoen was volgens Van Ryckeghem populair. Verder komen we één gelapte en vijf

gestreepte jakken tegen waarbij het meestal niet om dezelfde kleuren gaat. Het betreft één

purperen jak met witte strepen, één dat geel en bruin gestreept is en een laatste bestond uit een

groene ondergrond met rode strepen erop. Ook worden nog twee ‘motieven’ vermeld: een

blauwe jak met witte moeskens en een jak van ongekende kleur met witte pleksken op.

2.1.2.2. Mantel De mantel wordt bij de vrouwen zes keer genoemd waaronder zich twee specificaties

bevinden: een kapmantel of mantelin en een pélisse. Zowel de mantel als de kapmantel nemen

volgens meerdere studies een belangrijke plaats in bij de kledij en beiden werden door de

twee geslachten gedragen. Mantels waren in die tijd wijde mantels, dus nog niet zou

nauwsluitend als deze die wij nu kennen. Bij de kapmantel was achteraan op de rug een grote

kap bevestigd. Een ‘pélisse’ is een vrouwenmantel die volgens Van Ryckeghem zijn

bevindingen, enkel in de bovenste klasse voorkomt.

De mantels waarbij een stof vermeld werd, bestaan allen uit katoen; één sits en drie katoenen

mantels. Dat katoen bij mantels gemeengoed was, wordt ook bij Van Ryckeghem duidelijk.

357DEN DEKKER A., Rijk gekleed: van doopjurk tot baljapon 1750-1914: hoogtepunten uit de kostuumverzameling van het Amsterdams Historisch Museum, Bussum, Thoth, 2005, p. 10

Page 130: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

130

Aangaande de kleur valt door de geringe vermeldingen, weinig te bemerken. Uit Van

Ryckeghem zijn vergelijking tussen de eerste en tweede periode, treedt een opgang van het

wit naar voren. Hier neemt wit de helft van het aantal in, naast één rode en één zwarte mantel.

2.1.2.3. Kleed Slechts drie afwezigen bleken ten tijde van hun verdwijnen een kleed aan te hebben. Daarbij

spreekt men in één geval van een fourreau. Aangezien we bij de afwezigen die een kleed

droegen, geen andere kledingstukken vermeld werden, nemen we aan dat het hier telkens een

overkleed, m.a.w. een soort overjas betreft. Twee kleedjes bestaan uit katoen, één uit laken.

Bij Van Ryckeghem overheersten de kleedjes vervaardigd uit laken. Het fourreau is

vervaardigd uit zwart laken, de twee andere kleedjes uit katoen waarvan het één gebloemd en

gestreept is, het andere effen groen (verde bouteille).

2.1.3. Onderkledij

2.1.3.1. Hemd Het hemd wordt beschouwd als onderkledij en past in de opkomende trend om ‘ondergoed’ te

dragen. Opmerkelijk is het opschrift dat één van de twee hemdjes draagt, namelijk de

letters IMVC. Het andere betreft een gewoon bombazijnen lijfken.

2.1.3.2. Négligé Met négligé, dat slechts éénmaal aangetroffen wordt, wordt een luxueuze nacht- of huiskledij

bedoeld. De opkomst van het négligé hangt nauw samen met de groeiende ontwikkeling van

intimiteit waarbij de achttiende-eeuwse mens, en dan voornamelijk de elite, een onderscheid

zocht te maken tussen de persoonlijke huissfeer en de publieke buitenwereld. Het négligé

werd geassocieerd met de persoonlijke privé-sfeer en werd dus normaal binnenshuis

gedragen358

. Over de stof waaruit het négligé in de advertentie vervaardigd is, komen we niets

te weten. Het betreft een bruine négligé waarop de vrouw in kwestie een zwarte mantel droeg.

Eventueel kan het feit dat ze het négligé droeg bij haar verdwijning, een aanwijzing zijn dat

het een vrij impulsieve beslissing was, zodat de vrouw zich niet in publieke kledij kon hullen.

358 BALLESTEROS P. (red.), En vogue! Mode uit Frankrijk en Nederland in de 18de eeuw, Zwolle, Waanders, 2005, p. 72-73

Page 131: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

131

2.2. Mannenkledij Gedurende de zeventiende en achttiende eeuw bestond het mannenkostuum, althans wat de

Nederlanden, Frankrijk en Engeland betreft, in alle sociale lagen uit dezelfde basiselementen;

een (knie)broek, een vest (meer bepaalt een soort gilet) en een jas359

Alle soorten kledij opgeteld, komen we aan 226 mannelijke kledingsstukken. Net zoals bij de

vrouwen werden geen frequentiepercentages berekend maar wordt enkel een korte

beschrijving van het betreffende voorwerp gegeven.

. De grote diversiteit aan

kledingstukken noopte ons er echter toe een ruwere indeling te hanteren zodat we volgende

verdeling krijgen; de broek, bovenkledij en onderkledij.

2.2.1. De broek De broek was een bijna traditioneel onderdeel van het mannenkostuum. In totaal vonden we

57 vermeldingen met 46 (81%) specificaties betreffende het kleurengebruik en 35 (61,4%)

toelichtingen bij de gebruikte stof. Onder de term broeken op het einde van de 18de eeuw,

mogen we nog steeds kuitbroeken verstaan. Uit de advertenties wordt dat ook duidelijk daar

er gespecificeerd wordt dat het een lange broek, een pantalon of rolbroek betrof.

Tabel 4.5: Kleurgebruik bij de mannenbroek. Tabel 4.6: Textielgebruik bij de mannenbroek.

Zwart 16 Grijs 6 Bruin 2 Blauw 11 Rood 1 Groen 7 Geel 2 Wit 1

Net als bij Van Ryckeghem, stellen we geen echte textielvoorkeur vast. Betreffende de

kleuren overheersen duidelijk de sobere kleuren met zwart en blauw voorop, maar ook groen

is populair. In tegenstelling tot Van Ryckeghem, treffen we hier wel lichte kleuren zoals geel,

359 DECEULAER H., Pluriforme patronen en een verschillende snit: sociaal-economische, institutionele en culturele transformaties in de kledingsector in Antwerpen, Brussel en Gent, ca 1585 - ca 1800, Amsterdam, Stichting Beheer IISG, 2001, p. 180

Katoen (8)

Dimette 4 Katoen 1 Panne 3

Vlas (8) Linnen 8 Wol (5) Laken 3

Kalamander 2 Gemengd (8)

Bombazijn 1 Trijp 7

Onbepaald (5)

Fluweel 1 Stof 4

Onbekend (1)

Coating 1

Page 132: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

132

wit en rood aan. Over het motief worden we slechts tweemaal ingelicht; éénmaal was de

broek gestreept, de andere was gegrept.

Net als bij de vrouwen wordt ook hier het voorschoot in combinatie met de broek besproken.

Ter herhaling: het voorschoot betreft een soort schortje dat rond het middel gebonden werd.

Voorschotten komen bij de mannen veel minder frequent voor dan bij de vrouwen. Volgens

Vannoppen komen ze vooral voor met betrekking tot bepaalde beroepen360

. In de advertenties

kon daarvan niets teruggevonden worden. Eenmaal betreft het een jongen van 11 à 12 die een

linnen voorschoot draagt, de andere maal werd een grauwe voorschoot gedragen door een

vijftiger die als krankzinnig wordt omschreven.

2.2.2. De bovenkledij

2.2.2.1. Kazak De opkomst van de kazak naar het einde van de 18de eeuw toe, wordt in de literatuur gekaderd

in de groeiende hang naar individualiteit. Dit laatste vertaalde zich in de mode door een

grotere diversiteit in kledij361

Tabel 4.7: Textielgebruik bij de mannenkazak.

. In tegenstelling tot het just-au-corps dat, zoals verder zal

blijken, aan belang inboet, leent de kazak zich beter tot combinaties. Daardoor wordt de kazak

steeds vaker gedragen. We moeten Van Ryckeghem bijtreden in zijn opmerkeing dat er

weinig geschreven en geweten is over de kazak, ondanks het relatief grote aantal kazakken

(27 of 10% op het totale aantal gevonden mannenkledingstukken),. De kazak zou in het

laatste kwart van de 18de eeuw de dominante mannenjas geweest zijn te Gent. De kazak was

vermoedelijk een soort jas die vergeleken kan worden met het just-au-corps.

Vlas (6) Wol (8) Linnen Ratiné Wollen Baai Laken 6 1 1 1 5

Tabel 4.8: Kleurgebruik bij de mannenkazak.

Zwart Grijs Bruin Blauw Groen Rood Geel 1 7 4 5 2 2 1

Het textielgebruik bij de kazakken bestaat hier enkel uit wol en vlas. Van Ryckeghem

beschrijft slechts twee kazakken in de tweede periode zodat een vergelijking niet opgaat. In 360 VANNOPPEN H., p. 89 361 VAN NEVEL L., Materiële cultuur op het platteland tijdens de 18e eeuw, onuitgegeven scriptie, Gent, 2005, p. 113

Page 133: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

133

het kleurengebruik overheersen wederom de sobere kleuren. Bij de kazakken werd één kleur

gemeld dat we niet konden thuisbrengen; namelijk een broek die schaille-achtig gekleurd

was.

2.2.2.2. Frak De frak is een Engelse modegril die overgewaaid is naar het Europese continent om daar het

just-au-corps te vervangen dat een ingewikkelder snit en meer stofgebruik kende362

. De frak

wordt zeven maal vermeld met telkens de kleur. Slechts één maal werd ook de stof

meegedeeld; het betreft een dimetten frak. De kleuren zijn overwegend sober maar de

kleurvermeldingen wijzen niet steeds een eenduidige kleur aan. Zo is er sprake van grijs met

zwart gemengd, grauw witachtig en bruinachtig grijs. Daarnaast nog een rode en olijfkleurige

frak.

2.2.2.3. De jas en de mantel Mantel en jas worden hier samen behandeld omdat niet duidelijk bleek wat voor de tijdgenoot

het verschil tussen beide was. De mantel komt vier maal voor, de jas twee keer. Bij geen van

beiden werden textielverwijzingen aangetroffen, enkel de kleur. Zowel bij de jas als bij de

mantel overheersen de sobere kleuren; zwart, grijs, twee maal bruin en blauw.

2.2.2.4. Just-au-corps Het just-au-corps wordt slechts vier maal vermeld. Gedurende de 18de eeuw moest het just-au-

corps langzaam aan populariteit inboeten ten voordele van de veel comfortabeler Engelse

frak. Het just-au-corps is een soort jas die doorheen de eeuw enkele veranderingen in snit

ondergaan had. Over de keuze van textiel beschikken we slechts over vier uitwijdingen;

tweemaal wol (waarvan één laken), één linnen en één percanen (katoen). De kleur werd

slechts drie maal vermeld. Het betreffen allen sombere kleuren; zwart, bruin en grijs.

2.2.2.5. Rok In de studie van Van Ryckeghem komen ‘rokken’ bij mannen niet voor. Bij ons komen ze tien

maal voor. Het betreffen rokken die eerder sober van kleur zijn; vier bruine, twee blauwe, één

paarse en één zwarte rok. De keuze van textiel is verdeeld; twee maal sergie (wol) waarvan 362 VAN RYCKEGHEM J., Eenvoud en raffinement: een studie van de Gentse achttiende-eeuwse kleding in sociaal-economisch perspectief, onuitgegeven licentiaatverhandeling, Gent, 1985, p. 45

Page 134: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

134

één hollandsche sergie, één laken (wol), één katoenen en één drollen (vlas). Verder was er één

bleekgestreepte, één gekipperde en één geruite rok bij. Het betreffen hier vermoedelijk

kazakken, in de 18de eeuw ook wel rokken genoemd. De rokken komen hier dan ook niet voor

in combinatie met kazakken. Mogelijks kan ook verwezen worden naar het hemd- of lijfrok.

Beiden verwijzen naar een warm wollen onderkledingstuk, ook wel borstrok genoemd. In de

advertenties wordt maar éénmaal expliciet de term borstrok of baetjen vermeld. Verder wordt

wel twee maal opgegeven dat het een ‘korte’ rok betreft.

2.2.2.6. Surtout De surtout wordt gezien als een breed just-au-corps dat als overjas gedragen wordt en

daarmee de mantel vervangt363

. Ze werd slechts door drie vermisten gedragen en telt één

bruine droguet surtout, één groene met groene voering en één grijsachtige surtout van bas de

coating.

2.2.2.7. Kleed Zoals we bij de vrouwen reeds aanhaalden, kwam het kleed zowel bij mannen als bij vrouwen

voor. Ook hier wordt weer verondersteld dat het om een soort jas gaat. De vermeldingen van

het kleed komen inderdaad niet voor in combinatie met de kazak, de jas, de surtout of het just-

au-corps. In de helft van de gevallen komt het wel voor met een vest, waarbij het tweemaal

winter was en éénmaal zomer. Over de textiel krijgen we slechts in één geval informatie,

namelijk één laken zwart kleed. Daarnaast worden nog één groene, één grijze, één blauwe,

één bruine met witte kraag en één strooikleuren kleed vermeld.

2.2.2.8. Kapotte Hoewel we de kapotte enkel bij mannen aantreffen, kan het zowel door vrouwen als door

mannen gedragen worden. De kapotte is een uit zware stof gefabriceerde groten mantel. We

treffen hem hier tweemaal in het blauw en tweemaal in het grijs aan.

363 VANNOPPEN H., p. 162

Page 135: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

135

2.2.3. Onderkledij.

2.2.3.1. Vest Het vest wordt 35 keer vermeld. Vesten kunnen eigenlijk ondergebracht worden bij zowel

onderkledij als bovenkledij. Het betreft een kledingsstuk dat (voornamelijk) onder een just-

au-corps gedragen werd. Men hechtte steeds meer belang aan het vest daar het verkorten van

het just-au-corps de aandacht op het ondervest bracht. Onder de vesten vonden we één gilet en

één post-vestjen. Het eerste kan gezien worden als een soort ondervest zonder mouwen, dat

vandaag ook nog soms gedragen wordt als onderdeel van de mannensmoking. De betekenis

van het tweede konden we niet achterhalen.

Tabel 4.9: Kleurgebruik bij het mannenvest. Tabel 4.10: Textielgebruik bij het mannenvest.

Bij de vesten lijkt wol duidelijk te overheersen met als belangrijkste stof het laken. Wat het

kleurengebruik betreft, blijkt een voorkeur voor donkere kleuren met 22 vermeldingen

tegenover zeven voor de felle kleuren. Hoewel de donkere tinten bij Van Ryckeghem in de

eerste periode overheersten, komt in zijn studie tijdens de tweede periode vooral het wit naar

voor.

Verdere informatie over de vesten betreft het motief; twee waren gebloemd en daarnaast was

er telkens één gestreept, gespikkeld en één gedrukt. Bij Van Ryckeghem blijken vooral zijden

vesten te domineren. Net als bij ons beschikt Van Ryckeghem echter over weinig

vermeldingen zodat voorzichtigheid geboden is.

Zwart 5 Grijs 5 Bruin 7 Blauw 5 Rood 2 Groen 2 Geel 1 Wit 2

Katoen (2) Panne 1 Piqué 1

Gemengd (1)

Droguet 1

Onbekend (2)

Coating 2

Wol (12) Sayette 1 Kalamander 2 Laken 7 Wollen 2

Onbepaald (1)

Stoffen 1

Vlas (4) Linnen 4 Zijde (1) Satijn 1

Page 136: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

136

2.2.3.2. Kamizool Er is sprake van vijf kamizolen. Opmerkelijk aan dit kledingsstuk is dat het in de meeste

studies over klederdracht in de 18de eeuw, onder vrouwenkleding wordt gesorteerd364. Bij de

vrouwen wordt een kamizool omschreven als zijnde een borstrokje, dus als een onderdeel van

de onderkledij. Van Ryckeghem trof geen kamizolen aan in zijn twee steekproefperiode maar

merkt op dat de Franse historicus Daniel Roche het in zijn studie over Parijs, daarentegen wel

in 22% van de gevallen tegenkwam. In haar studie over de klederdracht vermeld Keller-

Drescher het kamizool bij de mannen. Deze zou vooral opkomen in de tweede helft van de

18de eeuw en komt in eerste instantie voor in combinatie met de rok365. Naar het einde van de

18de eeuw zou ze meer zelfstandig voorkomen, maar dit fenomeen zou streekgebonden zijn366

De aangetroffen kamizolen waren éénmaal rood, éénmaal bruin, éénmaal zwart en tweemaal

blauw gekleurd. Er is ook een gekipperde kamizool bij.

.

In onze studie komen drie van de vijf kamizolen samen voor met een rok.

2.2.3.3. Hemdrok We hadden het reeds over het hemdrok of de lijfrok dat als onderkledij voornamelijk

vervaardigd uit wol, gold. We komen deze vijfmaal tegen waarbij slechts éénmaal de textiel

vermeld wordt. Het is inderdaad wol (sergie). Over de kleuren worden we driemaal ingelicht;

wit, blauw en rood.

Naast het hemdrok, worden ook zes gewone hemden vermeld. Bij geen van allen wordt extra

informatie over de kleur of stof verleend. Wel valt bij de hemden de rijke versiering op. Zo

komen in drie van de zes gouden knopen voor en drie zijn ‘getekend’ met rode zijde.

2.2.3.4. Schabbe De schabbe komen we éénmaal tegen; het gaat om een zwart linnen schabbe. Waarnaar de

term precies verwijst is moeilijk te achterhalen. In de woordenbroek worden verschillende

mogelijkheden aangehaald. Verwijs-Verdam definieert het als een licht zomerkleedstuk of een 364 Enkel bij DELPIERRE M. In haar boek ‘Se vêtir au XVIIIe siècle’ wordt in de definitie niet naar een geslacht verwezen. Ze omschrijft het camisole als volgt: chemise de nuit ou de jours puis, par extension, petite veste courte du matin. In haar boek zelf, verwijst ze er echter enkel mee als vrouwenkleding. Het camisole wordt in haar boek uitsluitend vermeld als een mannenkledij bij het zalven van Lodewijk XV en Lodewijk XVI, die beiden een camisole (sorte de soutaine à manches longues en satin cramoisi) gedragen zouden hebben. Zoals de auteur echter zelf aanhaalt, is dit voorbeeld uitzonderlijk daar de gedragen kledij een bepaalde religieuze significatie hebben. p. 108 365 KELLER-DRESCHER L., Die Ordnung der Kleider: ländliche Mode in Württemberg, 1750-1850, Tübingen, Tübinger Vereinigung für Volkskunde, 2003, p. 212 366 Ibidem, p. 213

Page 137: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

137

linnen kiel. Ook bij Vannoppen wordt het beschouwd als een kiel, dat voornamelijk gedragen

werd door vissers of ook nog door ambachtsmannen. Over het beroep van de afwezige die de

schabbe droeg, wordt niets vermeld. We weten enkel dat hij op bedevaart vertrok.

2.2.3.5. Jupon De jupon komt bij Van Ryckeghem in zijn tweede periode niet meer voor, hier tellen we hem

twee maal. Twee maal in het blauw waarvan één laken jupon. Een jupon kan gezien worden

als een soort ondervest.

2.2.3.6. Onderlijf en livrée. Eenmaal treffen we een blauw onderlijfje aan alsook éénmaal een witte, drappen (een soort

wollen stof) chatain (bruinachtig) livrée. Het livrée is een kledingstuk dat enkel door

bedienden werd gedragen. Het zou informatie bieden aan de buitenwereld over de werkgever

van de bediende. De rijkdom aan stoffen en accessoires zou de buitenstaander ook in staat

stellen de rijkdom van ‘le patron’ te achterhalen367. De livrée in de advertentie dateert uit

1789, één jaar voor het livrée afgeschaft werd omdat ze, samen met de adellijke titels,

blazoenen en dergelijke, de aristocratische overheersing benadrukte368

.

2.3. Voetbedekking.

2.3.1. Kousen Kousen werden zowel door mannen als door vrouwen gedragen maar worden hier toch per

geslacht behandeld. De kousen reikten in die tijd een heel stuk hoger dan vandaag, soms tot

boven de knie369

367 SARTI R., Thuis in Europa:

. Bij de vrouwen vonden we negen paar kousen waarvan we in twee gevallen

niet over de kleur beschikken. Het betreffen drie blauwe (waarvan één bleekblauw), één witte,

één grijze en twee zwarte paren kousen. Hoewel de intensiteit van de kleuren slechts één keer

vermeldt wordt (bleekblauw), lijken de sobere kleuren te overheersen. Van slechts één paar

kousen is ook de textiel weergegeven, namelijk sayette (wol).

wonen, eten en kleden in Europa van 1500 tot 1800, Rotterdam, Donker, 2004, p. 282 368 Ibidem, p. 283 369 In de tweede helft van de 18de eeuw voornamelijk bij vrouwen, voor mannen was het de mode geworden de broek boven de kousen vast te maken waar dat vroeger omgekeerd gebeurde. VAN RYCKEGHEM J., p. 166

Page 138: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

138

Bij de mannen troffen we 44 paar kousen aan, zodat ongeveer de helft van de mannen kousen

droegen op het moment van hun verdwijning. In zes gevallen wordt over slabkousen

gesproken. We vermoeden dat het hier slobkousen betreft, volgens Vannoppen een soort

scheenlappen om de benen te beschermen370

.

Tabel 4.11Kleurengebruik bij de mannenkousen. Tabel 4.12: Textielgebruik bij de mannenkousen.

Zwart 11 Grijs 15 Bruin 1 Blauw 1 Wit 5

De kousen die we bij de mannen terugvonden, vertonen duidelijk een dominantie van de

sobere kleuren maar er werden ook vijf witte gesignaleerd. Bij Van Ryckeghem zijn het de

zijden kousen die primeren, bij ons de wollen en enkele katoenen. Aangaande het motief,

worden drie paar gestreepte, twee gepekelde, één geribd en één gespikkeld met zwarte en

witte vlammen aangetroffen. Over de manier waarop ze vervaardigd zijn, krijgen we driemaal

informatie. Het betreft twee gevolde en één garen paar kousen.

2.3.2. Schoenen In totaal treffen we 46 paar schoenen aan waarbij vooral de grote verscheidenheid aan termen

opvalt. Er worden niet minder dan zeven verschillende soorten aangehaald; platte schoenen,

kloppers, laarzen, holblokken of houten schoenen, kloefen, patijnen en pantoffels. We delen

ze hieronder naar aantal in. Daar het niet duidelijk is wat precies de verschillen zijn tussen de

benamingen, werden deze integraal overgenomen.

370 Vannoppen voegt hieraan toe dat de kousen bescherming tegen de hitte van het haardvuur bieden maar ze kunnen ook bescherming bieden tegen opspattende modder.

Wol (6)

Beervellen 1 Wol 1 sayette 4

Katoen (2) Katoen 1 Castorde 1

Page 139: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

139

Tabel 4.13: Voorkomen van verschillende schoensoorten in de advertenties.

Absolute frequentie Relatieve frequentie Schoenen 28 60,9 % Pantoffels 1 2,2 % Platte schoenen 3 6,5 % Kloppers 2 4,3 % Holblokken 4 8,7 % Kloefen 4 8,7 % Patijnen 1 2,2 % Laarzen 3 6,5 % Totaal 46 100 %

De schoenen kunnen we, naast hun benaming, nog indelen op basis van twee elementen. Ten

eerste of ze gespen hebben (waaronder weer verschillende soorten bestaan) en ten tweede hun

manier van sluiten (met strikken of riemen). De gespen worden verder nog besproken. Wat de

manier van sluiten betreft, vonden we vier paar schoenen terug met strikken, één paar dat

gesloten werd met riemen, één paar met biezen en vijf werden met leer gebonden. Over de

grondstof waarvan de schoenen gemaakt zijn, is weinig geschreven evenals over de kleur.

Eenmaal treffen we leren schoenen aan en holblokken (kloppers), patijnen zijn per definitie

uit hout371

.

2.4. Accessoires Onder accessoires verstaan we alles wat niet rechtstreeks deel uitmaakt van de kledij of er aan

toegevoegd wordt. Het zijn de sieraden, de hoofddeksels, de gespen en de halsdoeken.

2.4.1. Sieraden We beschikken over 16 sieraden waarbij voornamelijk de oorbellen primeren; gouden

oorringen, gouden ringen en bellen in de oren, kleine gele ringkes, kleine rode oorringkes,

ringen met bellekes in de oren. Daarnaast treffen we enkele horloges aan waarvan we bij twee

niet konden opmaken of ze effectief een horloge bezaten dan niet. Er wordt namelijk vermeld

dat beide mannen ook hebbende het teeken van eene Horlogie in den Zak. Of de personen

daarmee werkelijk een horloge op zak hadden, is moeilijk te zeggen. Verder troffen we nog

een persoon aan met twee zilveren zakhorloges. Slechts éénmaal werd een ring aangetroffen,

éénmaal een gouden ijzerken, éénmaal een zilveren halsslotje. Eén persoon droeg een zilveren

371 Dit wordt expliciet vermeld op 24 mei 1781 waarbij ze over holblokken ofte houtene schoenen aen de voeten spreken. Ook patijnen bestaan uit een houten zool en een lederen wreefriem. VANNOPPEN H., p. 93

Page 140: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

140

horloge met rood leren quispel en een portefeuille van rode maroquin en een ander was in het

bezit van een dun geelachtige wandelstok geknobbeld zoals het doorn of met schachten zoals

het Spaanse riet.

De sieraden kunnen als sociale factor een aanwijzing geven over de status van de drager. Zo

behoren de dragers van de zakhorloges en de eigenaar van de portefeuille vermoedelijk tot de

hogere kringen van de maatschappij372. De zilveren gespen in de schoenen, die overigens een

decoratieve eerder dan een functionele waarde hadden, kwamen op het einde van de 18de

eeuw in alle sociale lagen voor. Hetzelfde geldt voor de ring373. Oorbellen zouden

voornamelijk voorkomen bij welgestelde plattelanders die deze beschouwden als aanvullende

alternatieve sieraden naast de traditionele sieraden zoals de ringen, het ijzerken etc.374

2.4.2. Hoofddeksel.

. Dit

laatste komt op het einde van de 18de eeuw vooral voor bij de minder vermogenden maar

kwam nog steeds in alle sociale lagen voor. Een sluitende sociale stratificatie kan uit de

sieraden dus niet afgeleid worden.

We vonden 38 vermeldingen van hoofddeksels. Hoofddeksels worden beschouwd als

belangrijke modetrendvolgers en zouden ook hét voorwerp bij uitstek zijn om regionale

verschillen te ontdekken. In de advertenties was men vrij goed mee met de mode; er werden

slechts drie driekantige hoeden gedragen en 12 ronde hoeden. Naar het einde van het Ancien

Régime waren driekantige hoeden of de tricorne uit de mode, de ronde waren en vogue375

Naast de hoeden vertonen voornamelijk de mutsen een grote diversiteit. We hebben volgende

stukken; een plooimuts, een huyle muts, een hoge ronde muts, een trekmuts, een slaapmuts en

een boerentuitmuts. Een trekmuts is een muts met relatief lange vleugels lang beide kanten

.

Verder werden twee strooien hoeden gedragen, 10 mutsen, één coëffe met kanten, één

onderkap en 10 hoeden met of zonder speciale vermelding. Het valt op dat de hoed inderdaad

een manier tot onderscheid, zowel geografisch al sociaal, was. Eén hoed is met blauw katoen

gevoerd en heeft een groen lint, anderen zijn opgetoomd op zijn Zeeuws, op zijn schippers of

ook à la mode en één is stijf opgetoomd. Van één hoed wordt vermeld dat deze vooraf wordt

gedragen. Wat met deze specificatie bedoeld wordt, is niet duidelijk. Daarnaast nog een

opgestoken hoed met witte boord.

372 VAN NEVEL L., pp. 115-116 373 Ibidem, p. 115 374 Ibidem, p. 116 375 In één advertentie wordt dit uitdrukkelijk vermeld; eenen dry-kantigen Hoed na de oude gouste, GVG 19/03/1789, krant nr. 23

Page 141: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

141

van het hoofd. Twee van de tien mutsen waren uit katoen vervaardigd en één van die twee

was wit. Bij de andere werden geen verdere details gegeven.

2.4.3. Gespen In 31 advertenties vinden we in totaal 40 vermeldingen van gespen. Het gaat daarbij zowel

om broek-, riem-, als schoengespen. We vonden zeven broekgespen, drie riemgespen en 26

schoengespen. Ook wordt éénmaal gesproken over kniegespen en bij drie anderen worden

enkel gespen vermeld zonder specificatie van het kledingsstuk waar ze bijhoren. Wat het

materiaal betreft, zijn de gespen in 20 advertenties uit zilver, in twee uit koper en in drie uit

staal. Verder wordt er nog een onderscheid gemaakt tussen ronde (3) en vierkante (5) gespen.

Een combinatie van de twee was mogelijk; in één advertentie worden ronde zilveren in de

schoenen gedragen en vierkante zilveren in de broek. Verdere specificaties gaan over de

grootte, de vorm en de versiering; ze zijn groot, langwerpig, breed, hebben steentjes ter

versiering of zijn naar de nieuwste mode gemaakt.

2.4.4. Halsdoek De halsdoek vinden we bij de vrouwen zeven en bij de mannen vijf maal aan. Bij de vrouwen

is er wel een grote variëteit in de benaming; twee snuitdoeken, één neusdoek, drie halsdoeken,

één faille en één bandon. Halsdoek is de algemene benaming waaronder verschillende soorten

vallen. Ten eerste de snuit- of de neusdoek, een omslagdoek die rond de hals en schouders

gedragen werd en gedeeltelijk borst en rug bedekte. Een faille, beter gekend onder de naam

falie, is een lange zwarte sjaal die over het hoofd en de rug vielen en tot aan de grond reikte.

Ze werd vooraan vastgebonden en blijkt vooral een vrouwelijke aangelegenheid te zijn.

We treffen de halsdoeken drie maal in het rood, éénmaal in het bruin en tweemaal in het

blauw. Bij één snuitdoek valt de hoge waarde ervan op; het betreft een rode Oost-Indische

snuitdoek met een gouden kruis en slot. De stoffen worden verdeeld over katoen (2), lijnwaad

(2) en één kamelot (gemengd). Bij de mannen treffen we twee zijden halsdoeken aan en

telkens één bruin, blauw, rood en wit. Eén halsdoek is gemoucheerd.

2.4.5. De mof We treffen slechts éénmaal een witte moffel aan bij de vrouwen. Het is een soort

handverwarmer die de vorm heeft van een koker met twee openingen waar de handen

Page 142: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

142

doorgestoken worden. De mof zou populair geworden zijn in de jaren ’80 en voornamelijk in

de middengroep376

.

3. Besluit. Hoewel onze studie hoofdzakelijk de klederdracht op het platteland beschrijft, bemerken we

geen opvallende discrepanties tussen de gedragen kledingsstukken in het onderzoek van Van

Ryckeghem en ons onderzoek. Uitzondering daarop is dat in onze studie kamizolen enkel

aangetroffen worden bij de vrouwen terwijl Van Ryckeghem ze enkel bij de mannen

tegenkomt.

De meerderheid van de kledingsstukken die in zijn studie vermeld worden, komen we ook

tegen in de opsporingsberichten. Volgens de Belgische historicus Harald Deceulaer was er

geen fundamenteel verschil tussen de stedelijke en rurale consumptie van kledij bij lagere en

middengroepen377. Eén opmerkelijk verschil betreft de absolute afwezigheid van japonnen in

onze oproepen. Voor de 18de eeuw onderscheidt Van Ryckeghem drie types

vrouwenkostuums: de open japon, de gesloten japon en het jak met rok-type378. Hoewel de

japon in de jaren ’80 van de 18de eeuw aan belang inboette ten voordele van het jak met rok-

type, treft Van Ryckeghem de japon voor de periode 1786-1788, nog in 41 procent van de

inventarissen aan379

. In onze studie komt deze niet éénmaal voor en kiezen de vrouwen

duidelijk voor het modieuzere jak met rok-type (cf. supra). Of deze afwezigheid te verklaren

is door de tegenstelling stad-platteland, konden we niet achterhalen.

IV. Analyse van het kleuren- en textielgebruik Historische studies over mode gerelateerde onderwerpen plaatsen langetermijnevoluties vaak

centraal in hun onderzoek. Door eerder aangehaalde redenen, omvat onze studie vijfentwintig

opeenvolgende jaren zodat de opsporing van ontwikkelingen doorheen de tijd, hier niet tot de

mogelijkheden behoren. Daar de advertenties over kledij echter interessante informatie bevat,

wordt ze wel in vergelijkend perspectief geplaatst met andere studies en dan voornamelijk

met deze van Van Ryckeghem.

376 VAN RYCKEGHEM J., p. 130 377 DECEULAER H., Consumptie en distributie van kleding tussen stad en platteland. Drie regionale patronen in de Zuidelijke Nederlanden (zestiende- achttiende eeuw), In: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 2002 (4), p. 440 378 VAN RYCKEGHEM, p. 79 379 Ibidem, p. 94

Page 143: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

143

Specifiek worden drie zaken die nauw verwant zijn aan kledij, aan een kwalitatief en

kwantitatief onderzoek onderworpen; het kleurengebruik, het textielgebruik en het

decoratieve element van de kledij. Dit laatste wordt slechts kort besproken daar de gegevens

hierover beperkt zijn. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan mogelijke sekseverschillen daar

de groeiende polarisatie tussen beide geslachten zich speciaal in de kledij liet gevoelen.

Dient nog vermeld dat voor de analyse van de kleuren en stoffen alle bovenvernoemde

kledingsstukken, met uitzondering van de schoenen, én de halsdoek, verwerkt werden.

1. Kleuren We beschikken in totaal over 237 specifieke kleuraanduidingen op een geheel van 306

kledingstukken. Dit betekent dat we voor 77,5% van de kledij over de kleur beschikken. In de

verdere verwerking verwijzen we naar 236 kleuren daar we van één kleurverwijzing niet

weten onder welke grondkleur ze geplaatst moet worden380

In tegenstelling tot bij Van Ryckeghem, hebben we hier een ruime onderdeling behouden. Zo

wordt blauw niet onderverdeeld bij zwart omdat er enkele vermeldingen van lichtblauw

aanwezig waren. Daarbij zijn de schakeringen van zowel grijs, bruin als blauw heel

verschillend. Deze mogen dus niet zomaar onderverdeeld worden onder de noemer zwart. De

grote variëteit aan kleurschakeringen in acht genomen, wordt het moeilijk een conclusie te

maken. Rood kan namelijk ook een donkere schijn geven en grijs kan eerder wit lijken dan

dat ze aansluit bij zwart. Om toch ergens een lijn te trekken, worden de kleuren opgesteld

volgens hun algemeen aangenomen vorm van lichtheid zodat we volgende opsomming

krijgen:

.

Tabel 4.14: Kleurengebruik bij de kleren in de advertenties (percentage tussen haakjes).

Zwart Grijs Bruin Blauw Rood Groen Geel Wit Totaal Man 38

(20,5%) 46 (24,9)

26 (14,1)

35 (18,9)

10 (5,4)

14 (7,6)

5 (2,7)

11 (5,9)

185 (100)

Vrouw 5 (9,8) 3 (5,9)

6 (11,8)

11 (21,6)

10 (19,6)

6 (11,8)

2 (3,9)

8 (15,7)

51 (100)

Totaal 43 (18,2)

49 (20,8)

32 (13,6)

46 (19,5)

20 (8,5)

20 (8,5)

7 (3)

19 (8)

236 (100)

Deze indeling in acht genomen, blijkt inderdaad een duidelijke dominantie van de donkere

kleuren met voornamelijk grijs, blauw en zwart als belangrijkste componenten. Blauw en

zwart zijn nog iets sterker vertegenwoordigd daar we drie vermeldingen hebben van personen

380 Het betreft een schaille-achtige kazak. GVG, 24/01/1791, krant nr. 7

Page 144: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

144

die blauwe kleren droegen en één iemand ging gekleed in zwarte en vuile kleren. Ook liepen

nog drie personen in het wit of grauw, één afwezige droeg groene kleding met rode voering

en een laatste had bruine kleren aan. We hebben deze kleuren niet in de tabel opgenomen

omdat we niet weten hoeveel kledingsstukken die persoon aanhad, maar het bevestigt ook

weer de dominantie van de sobere kleuren.

Een vergelijking met Van Ryckeghem zijn bevindingen wordt moeilijk daar hij niet dezelfde

indeling hanteerde. Toch zetten we even kort zijn resultaten uiteen: in de tweede periode

(1786-1788) domineerden bij hem wit (68,1%), gevolgd door de zwarte (14%) en gekleurde

stoffen381 (12,7%). Rood is slechts marginaal aanwezig met 4,4% en de kleuren groen, geel en

bruin bekleden samen nog 0,9%382. In vergelijking met ons kleurenaandeel, lijkt van

Ryckeghem tot een andere conclusie te komen. Daar waar bij ons de sobere kleuren

overheersen, domineert bij hem het wit. Daarbij omvatten groen, geel en bruin in zijn studie

nog geen 0,9% terwijl ze bij ons één vierde van het geheel vertegenwoordigen. Deze

discrepantie is voor een groot deel te wijten aan de representativiteit van zijn cijfers: hij

beschikt slechts over 13,6% kleurvermeldingen waar dat bij ons 77,5% is! Daarnaast

bevestigen onze cijfers de vrouwelijke voorkeur voor kleurrijke kledij terwijl bij de mannen

de neutrale kleuren overheersen383

De sobere kleuren (zwart, grijs, bruin en blauw) nemen samen 72,1% van het geheel in,

tegenover 28,1% door de lichte kleuren (rood, groen, geel en wit). Deze verhouding komt

. De zwart-blauw-grijs-bruin cluster bij de mannen

domineert met 78,4% tegenover 49,1% bij de vrouwen. De rood-groen-geel-wit cluster neemt

bij de vrouwen de overhand met 51% terwijl ze bij de mannen slechts 21,6% inneemt. Daar

we ongeveer 3,5 keer zoveel kleurverwijzingen bij mannen hebben, zal dit zijn impact hebben

op het uiteindelijke resultaat. Bij Van Ryckeghem wordt bij het kleurengebruik geen

onderscheid gemaakt tussen beide seksen zodat de invloed daarvan op zijn uitkomst niet

gemeten kan worden. Bij de verdere analyse moet dus rekening gehouden worden met de

mannelijke overhand in onze studie. Niettemin bleef het straatbeeld hoofdzakelijk sober getint

(de helft van de vrouwen en drie kwart van de mannen).

381 Hiermee verwijst hij naar kleren die meerdere kleuren bevatten en dus niet uitsluitend uit één kleur bestonden. Bij ons werd die categorie bewust niet gemaakt omdat ze niets verteld over het effectieve kleurengebruik, maar eerder over het motief. ‘Rood en blauw gebloemde rokken’ worden dan ook verder behandeld in het hoofddeel ‘Decoratie’. Daarnaast zijn de stoffen die in meerdere kleuren voorkomen hier verwaarloosbaar. 382 VAN RYCKEGHEM J., p. 225 383 DECEULAER H., Pluriforme patronen en een verschillende snit, p. 181

Page 145: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

145

overeen met wat Daniel Roche opmerkt over de evolutie in kleuren; de meer felle kleuren

kenden een opgang maar namen niet meer dan 25% van het totale kleurgebruik in384

De populariteit van de donkere kleuren moet gezocht worden in de heersende mode tijdens

het laatste kwart van de 18de eeuw. Zoals we in de inleiding aanhaalden, kende de Engelse

kledingsstijl naar het einde van het Ancien Régime een grote aanhang. In Engeland was de

zucht naar democratie ondertussen sterk gegroeid wat zich in de mode vertaalde door een

terugkeer naar het platteland: Many could find in the pleasant informality of country life and

clothing a practical expression of their tentative movements towards democracy

.

385

Ondanks de blijvende dominantie van de sobere kleuren, zien we de opkomst van de kleurrijk

getinte mode naar voor treden in ons onderzoek

. Sobere

kleuren waren kenmerkend voor het plattelandsleven dat donkere kleuren prefereerde doordat

de vuilte dan minder opviel.

386. Tot kort na de 17de eeuw domineerden de

sobere kleuren in de kledij. Parallel met het voortschrijden van de achttiende eeuw, maakten

de lichte kleuren hun opgang. Volgens Deceulaer heeft deze evolutie heeft niets te maken met

een veranderende modetrend, maar alles met het groeiende succes van de zoektocht naar

nieuwe kleuren of althans naar nieuwe mogelijkheden om reeds gekende kleuren op een

eenvoudiger en goedkoper manier te vervaardigen en zodoende ook het kleuren van de kledij

te vereenvoudigen387. Het resultaat van deze actieve zoektocht naar nieuwe mogelijkheden in

het verven van textiel, had zijn impact op de kledij: Costume gained from these developmtents

a wider variety of colours, a more extensive choice of textiles, a greater range of invention in

contrasts and harmonies388

. Naar het einde van het Ancien Régime, kwam er opnieuw een

voorkeur voor donkergetinte stoffen. Deze laatste evolutie zou inherent zijn aan de versterkte

anglomanie die gepaard ging met een voorkeur voor donkere kleuren zoals hierboven reeds

werd uiteengezet.

2. Stoffen De verwerking van de stoffen brengt een problematiek met zich mee die niet licht opzij

geschoven kan worden. Uit bovenstaande bespreking valt de grote diversiteit aan stoffen op.

In een poging deze overzichtelijk in te delen op basis van hun grondstof, werden we 384 ROCHE D., The culture of clothing p. 137 385 RIBEIRO A., Op. Cit., p. 212 386 In vergelijking met andere studies waaronder die van Van Ryckeghem, blijken de felle kleuren aan het begin van de 18de eeuw minder dan 25% in te nemen. 387 DECEULAER H., p. 182 388 BOUCHER F., A history of costume in the West, London, Thames and Hudson, 1988, BOUCHER., Op. Cit., p. 293

Page 146: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

146

geconfronteerd met enkele discrepanties tussen de verschillende studies over kledij en textiel.

Deze hanteren namelijk geen van allen een sluitende indeling. Allen zitten op dezelfde lijn

wat de grondstoffen betreft en gebruiken hoofdzakelijk volgende acht categorieën: katoen,

vlas, wol, leder, gemengd, zijde, onbepaald en onbekend. Het onderbrengen van de

verschillende weefsels onder één van die grondstoffen differentieert echter van studie tot

studie. De oorzaak van die grote diversiteit kent meerdere oorzaken. Ten eerste is er de

betekenisvernauwing- of verbreding van de textieltermen doorheen de tijd. Dit hangt nauw

samen met het opkomen of verdwijnen van gelijkaardige varianten op de markt389. Flanel

wordt daardoor in sommige studies gezien als een zuiver wollen stof, terwijl het ook een

gemengd weefsel (linnen en wol, eventueel zelfs katoen) kan betreffen. Daarnaast kon de

naam van een origineel product overgaan op een gelijkende, goedkoper stof en bestonden er

soms verschillen in terminologie van streek tot streek390

In het onderzoek naar het textielverbruik kan de indeling bepalend zijn voor de uiteindelijke

resultaten. Het al dan niet plaatsen van een bepaalde stof onder een grondstof kan belangrijke

gevolgen met zich meebrengen, wat het belang van een goede indeling onderstreept. Onze

keuze tot indeling is overwegend op die van Van Ryckeghem gebaseerd. Deze beschikt over

cijfermateriaal dat zich gemakkelijk tot vergelijking leent zodat het aangewezen is zijn

indeling te volgen. Daar waar echter een te groot verschil bestaat tussen zijn indeling en die

van de andere studies, werd geopteerd de laatste te volgen indien hun classificaties met elkaar

overeen kwamen. Passend voorbeeld daarvan is de stof panne die in onze studie werd

ondergebracht bij katoen en niet bij gemengde stoffen.

. Het verschil ligt niet alleen aan de

historiciteit van het product maar ook deels aan de gehanteerde criteria in de geraadpleegde

studies. Zo maakt de Gentse onderzoeker Luc Devriese zijn indeling op volgens de grondstof

die overheerste in het weefsel, daar waar Van Ryckeghem de stoffen enkel onder een

bepaalde grondstof klasseert als deze uitsluitend uit één grondstof bestaan. Gevolg is dat

bepaalde weefsels zoals panne, bij de één ondergebracht wordt onder gemengde stoffen

terwijl de ander het onder katoen plaatst.

We zijn ervan overtuigd dat onze indeling goed is, zij het niet waterdicht. De mogelijkheid tot

een andere indeling ligt altijd open en mag niet over het hoofd gezien worden. Om de mate

waarin onze resultaten afhankelijk waren van de gekozen indeling te bepalen, opteerden we

389 DEVRIESE L., DESEIJN G., VERHEECKE G., Textiel in de Gentse Waterwijk (1688-1769). II. Namen en cijfers, In: Tijdschrift voor Industriële cultuur, Gent, 2006, deel 94, katern 2, p. 3 390 Ibidem, p. 3

Page 147: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

147

ervoor enkele kleine steekproeven te doen waarbij we bepaalde stoffen onder een andere

grondstof onderbrachten. Vanzelfsprekend verkregen we daardoor een variatie in de

percentages en in de onderlinge verhouding tussen de stoffen. Niettemin bleef de uiteindelijke

hiërarchie in de grondstoffen, behouden: wol domineert, gevolgd door katoen en vlas die

gezamenlijk de tweede plaats innemen, daarna komen de gemengde stoffen en helemaal

onderaan treffen we de onbepaalde, de onbekende en de zijden stoffen aan. Leder komt in

onze studie niet aan bod.

In totaal worden 153 vermeldingen van stof gevonden op een totaal van 306 kledingstukken.

Dit betekent dat we voor exact de helft van de kledingsstukken over de gebruikte stof

beschikken. Hierdoor zijn we ruimschoots representatiever dan Van Ryckeghem die voor zijn

twee periodes respectievelijk over 10,6% en 18,4% textielvermeldingen beschikte391

. De

bekomen resultaten dienen evenwel met de nodige kritische houding gehanteerd.

391 VAN RYCKEGHEM J., p. 180

Page 148: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

148

Tabel 4.15: Het textielgebruik in de kledij volgens sekseonderscheid392

Grondstof .

Variëteit Man Vrouw Totaal Katoen castorin

dimiet393

glassé

katoen kalicot panne percaan piqué sits velourde katoen garen Totaal

1 (0,98%) 5 (4,90) 0 3 (2,94) 0 4 (3,92) 1 (0,98) 1 (0,98) 0 0 1 (0,98) 16 (15,69)

0 0 1 (1,96%) 13 (25,49) 0 0 0 0 2 (3,92) 0 0 16 (31,37)

1 (0,65%) 5 (3,27) 1 (0,65) 16 (10,46) 0 4 (2,61) 1 (0,65) 1 (0,65) 2 (1,31) 0 1 (0,65) 32 (20,92)

Vlas drol lijnwaad394

Totaal

1 (0,98) 21 (20,59) 22 (21,57)

1 (1,96) 7 (13,73) 8 (15,69)

2 (1,31) 28 (18,30) 30 (19,61)

Wol baai beervellen flanel kalamander laken saai/sergie/sajet ratiné wollen Totaal

1 (0,98) 1 (0,98) 0 4 (3,92) 19 (18,63) 8 (7,84) 2 (1,96) 6 (5,88) 41 (40,20)

2 (3,92) 0 5 (9,80) 9 (17,65) 1 (1,96) 1 (1,96) 0 0 18 (35,29)

1 (0,65) 3 (1,96) 5 (3,27) 13 (8,50) 20 (13,07) 9 (5,88) 2 (1,31) 6 (3,92) 59 (38,56)

Zijde satijn zijde Totaal

1 (0,98) 2 (1,96) 3 (2,94)

0 0 0

1 (0,65) 2 (1,31) 3 (1,96)

Gemengd bombazijn drogué grisette kamelot siamoise trijp Totaal

1 (0,98) 2 (1,96) 0 0 0 7 (6,86) 10 (9,80)

1 (1,96) 0 1 (1,96) 2 (3,92) 3 (5,88) 0 7 (13,73)

2 (1,31) 2 (1,31) 1 (0,65) 2 (1,31) 3 (1,96) 7 (4,58) 17 (11,11)

Onbepaald fluweel stof Totaal

1 (0,98) 5 (4,90) 6 (5,88)

0 2 (3,92) 2 (3,92)

1 (0,65) 7 (4,58) 8 (5,23)

Onbekend coating Totaal

4 (3,92) 4 (3,92)

0 0

4 (2,61) 4 (2,61)

TOTAAL 102 (100) 51 (100) 153 (100) De resultaten zoals ze in deze tabel naar voren komen, zijn uitermate interessant, te meer daar

ze diametraal op die van Van Ryckeghem staan.

392 De textielsoorten worden uitgelegd in het toegevoegde glossarium. 393 In de advertenties wordt hiernaar verwezen met de term ‘dimette’. Hoewel niet met zekerheid, nemen we aan dat hiermee diemit bedoeld wordt. 394 Ook lijnlaken, linnen, beddelaken etc.

Page 149: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

149

Tabel 4.16. Vergelijking percentages textielgebruik in de achttiende eeuw.

Percentage bij Van Ryckeghem395 Percentage in onze studie Katoen 53,6 20,92 Zijde 30,6 1,96 Vlas 3,4 19,61 Wol 2,4 38,56 Gemengd 2,1 11,11 Onbekend 0,9 2,61 Onbepaald 6,8 5,23 Leder 0,3 0

Zo zien we de dominante positie van wol niet weerspiegeld in zijn cijfers. Wol bekleedt daar

slechts een marginale positie. Ook het verschil tussen het aandeel van zijde is opmerkelijk. In

onze studie neemt ze slechts 2% in terwijl ze bij Van Ryckeghem 31% haalt! Daarnaast

bedraagt het verschil tussen katoen en vlas in zijn studie 50% waar ze in onze resultaten

beiden hetzelfde percentage kennen. Hoewel de textielstudie van Van Ryckeghem al

onderworpen werd aan de nodige kritiek en we het juistheidgehalte van zijn resultaten dus

mogen matigen, kan een deel van de discrepantie tussen beide studies verklaard worden door

de zowel de aard als door de verschillende samenstelling van onze bronnen396. Zoals we in de

inleiding als aanhaalden, zal zijde, dat als waardevol werd beschouwd, meer opgenomen zijn

in de boedelinventarissen dan (bepaalde soorten) wol waarvan de waarde eerder miniem was.

Ook het verschil tussen de percentages voor katoen, kan mogelijks vanuit de aard van de bron

verklaard worden. De Nederlandse historica Hester Dibbits dat ‘hoe nieuwer, kostbaarder en

onbekender het product, des te zorgvuldiger de inventarisatie’397

. Dit zou het geval zijn met

sits (een katoenen stof). Dit zal zeker een belangrijke impact gehad hebben op de resultaten

van Van Ryckeghem. Niettemin blijft het interessant even dieper in te gaan op de verschillen

tussen beide studies.

Ten eerste kunnen we vraagtekens plaatsen bij de bekomen resultaten voor katoen: bij ons

beslaat deze stof slechts één vijfde waar ze bij Van Ryckeghem meer dan de helft van de

gebruikte stoffen inneemt. Studies aangaande de geschiedenis van de mode worden allen

geconfronteerd met de opgang van katoen naar het einde van het Ancien Régime toe.

Weinigen echter gewagen te stellen dat katoen al tijdens het laatste kwart van de 18de eeuw

395 VAN RYCKEGHEM J., p. 181 396 Voor de kritiek op de studie van Van Ryckeghem, zie MEERSSCHAUT E., Textielaanbod in het achttiende-eeuwse Gent, In: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, 1997, deel 51, pp. 157-158 397 DIBBITS H., Op. Cit., p.185

Page 150: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

150

linnen en wol in hoeveelheid overtrof398. Zo stelt Vannoppen dat het waarschijnlijk is dat

katoenen stoffen pas op het einde van de 18de eeuw, toen er een groot aanbod aan Amerikaans

katoen kwam en in Engeland het mechanisch spinnen tot ontwikkeling kwam, linnen en

halflinnen stoffen verdringen399, maar dus niet vroeger. Vandenbroeke stelt zelfs dat op de

binnenlandse markt, de consumptie van katoen pas tegen het midden van de 19de eeuw deze

van vlas overstegen had400. Nu gelden de cijfers uit geciteerde werken voor heel Vlaanderen,

waar ze bij Van Ryckeghem enkel voor Gent van toepassing zijn. Gent profileerde zich in de

eerste helft van de 19de eeuw inderdaad als ‘king cotton’ maar de aanloop daartoe had plaats

in het laatste kwart van de 18de eeuw. Het onderzoek van Van Ryckeghem omvat twee

periodes waarvan de laatste de periode tussen 1786 en 1788 betreft401. Rekening houdend met

de bemerking van de Poolse specialiste inzake textielgeschiedenis, Irena Turnau dat This

material (de boedelinventarissen) provides information on the use of garments which is some

20-30 years out of date […]402, zouden de bevindingen van Van Ryckeghem handelen over de

late jaren vijftig en zestig van de 18de eeuw. Dat katoen toen al zo overweldigend was in Gent,

kan betwijfeld worden. De licentiaatstudent Jan De Visser schrijft dat de eerste ‘echte’

katoenspinnerij te Gent pas in 1765 werd opgericht, later gevolgd door twee anderen in

1788403. Katoen werd in die tijd evenwel aan relatief democratische prijzen ingevoerd zodat

dit enigszins kan compenseren. Toch moeten we dan nog twee zaken in het achterhoofd

houden, namelijk het effectieve katoenaanbod te Gent (dit wordt verder besproken) en de

algemene opvatting dat in het Ancien Régime nog steeds de lokale stoffen primeerden in het

dagelijkse kledinggebruik404

398 Deze opmerking geldt voor studies over de Zuidelijke Nederlanden. Roche, die het kledingsgedrag in het Parijs van de 18de eeuw onderzoekt, stelt in zijn boek Culture des apparances dat katoen voor de meeste sociale identiteiten inderdaad wol overvleugelde. We mogen echter niet vergeten dat Roche zich voornamelijk baseert op de mode in Parijs. Deze stad wordt gezien als dé modehoofdstad bij uitstek die het populaire gebruik van katoen dat toen zo in de mode was, als eerste gevolgd zal hebben. Daarbij plaatst hij nog op diezelfde pagina cijfers van een andere onderzoeker waarbij wol duidelijk overheerst (hoewel de verschillen verklaard worden door een verschil in beroepsklasse tussen beide studies). De resultaten van Roche mogen dus niet zomaar als algemeen geldend voor onze streken genomen worden. ROCHE D., The culture of Clothing, pp. 137-138

.

399 VANNOPPEN H., p. 33 400 VANDENBROEKE C., Sociale en konjunkturele facetten van de linnennijverheid in Vlaanderen (late 14e- midden 19e eeuw), In: Handelingen der Maatschappij van geschied-en oudheidkunde te Gent. Nieuwe Reeks XXXIII, 1979, p. 151. Het betreft hier evenwel de consumptie van vlas, maar de opmerking wordt aangehaald om de dominantie van katoen zoals die naar voren komt bij Van Ryckeghme, enigszins te minimaliseren. 401 VAN RYCKEGHEM J., p. 4 402 TURNAU I., Consumption of clothes in Europe between the XVIth and the XVIIIth Centuries (Research problems), In: The Journal of European Economic History, 1976, vol. 5 (2), p. 463 403 DE VISSER J., De industrialisatie van de Gentse katoennijverheid 1750-1850, onuitgegeven licentiaatverhandeling, Gent, 1977, p. 62 404 ROCHE D., Histoire des choses banales: naissance de la consommation dans les sociétés traditionnelles (XVIIe-XIXe siècle), Paris, Fayard, 1999, p. 216

Page 151: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

151

Een tweede bemerking betreft de grote discrepantie in het gebruik van wol. Het verbruik bij

ons ligt zowat 35% hoger dan in de studie van Van Ryckeghem. Dat er een verschil tussen de

twee bestaat, kan verklaard worden door het verschillende milieu waaruit de dragers van de

kleren in de studie afkomstig zijn. Zo moet er vooreerst op gewezen worden dat in ons

onderzoek voornamelijk het kleedgedrag van het platteland beschreven wordt, terwijl Van

Ryckeghem zijn studie de stadsmode volgt. De Franse historicus Benoït Garnot wijst in dat

verband op twee belangrijke zaken: Tous ces changements sont cependant inégaux selon les

milieux et selon les sexes. Les villes dynamiques et en expansion les connaissent plus tôt et

avec davantage d’ampleur que les autres405. Het verbruik van katoen, dat toen in de mode

was, kende dus later en in mindere mate, doorgang op het platteland. De mindere opnamen

van katoen op het platteland zouden ook toe te schrijven zijn aan de specifieke

omstandigheden op de buiten: D’autre part, la rudesse de la vie aux champs n’incite guère

aux vêtements maniérés ou aux chaussures légères, ce qui peut expliquer, par exemple, que

les tissus de lainage soient toujours très présent à la campagne en 1789, alors qu’ils ont

disparu en ville au profit du coton406

Daarnaast echter, zoals Garnot nog vermeldt, is ook het onderscheid in sekse van belang:

Ainsi pour ce qui concerne les tissus, la laine garde, à la veille de la Révolution, une place

prépondérante dans les habits des hommes, contrairement à ce qui se constate pour les

vêtements féminins

. Dat wol in onze studies dus meer vertegenwoordigd is,

kan te maken hebben met het verschil tussen stad en platteland.

407

405 GARNOT B., La culture materielle dans les villes français au XVIIIe siècle, In: Material culture: consumption, life-style, standard of living, 1500-1900, Milano, Università Bocconi, 1994, Art. Cit., p. 24

. Hoewel Garnot zijn bevindingen opgaan voor het Frankrijk van de 18de

eeuw en we voorzichtig moeten zijn op het gebied van de mode (doordat er mogelijks sterke

regionale verschillen zijn), geldt zijn bemerking ook voor onze studie: het percentage katoen

bij de vrouwen ligt dubbel zo hoog als bij de mannen (respectievelijk 31,37% en 15,84%).

Het verschil in het gebruik van wol tussen beide geslachten is niet zo groot; bij de vrouwen

35,29% en bij de mannen 39,60%. Maar de voorkeur van de mannen voor wol blijkt des te

meer als we de verhouding wol-katoen bekijken; 39,60% wol tegenover slechts 15,84%

katoen. Bij de vrouwen bedraagt het verschil tussen beide textielsoorten slechts vier procent

(ten voordele van wol). Dat wol er in onze studie uitspringt, kan dus ook te maken hebben

met het feit dat in onze studie drie maal zoveel mannenkledij opgenomen is dan vrouwen.

Hoe die exacte verhouding bij Van Ryckeghem ligt, wordt nergens vermeld. Wel geeft hij op

voor de tweede periode over 34 inventarissen manskledij en 39 inventarissen vrouwenkledij,

406 GARNOT B., La culture materielle en France aux XVIe, XVIIe et XVIIIe siècles, Paris, Ophrys, 1995, p. 103 407 Ibidem, Op. Cit., p. 25

Page 152: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

152

te beschikken408

Het verschil in het gebruik van wol tussen beide studies kan dus een geldende reden hebben,

maar dat wol bij Van Ryckeghem slechts 2,4% haalt, blijft verbazingwekkend laag.

. In welke mate dit de verhouding in kledingsstukken weerspiegelt, konden

we niet opmaken daar de afzonderlijke hoeveelheden kledij nergens vermeld wordt.

We kunnen ook vraagtekens plaatsen bij het lage cijfer aan gemengde stoffen in zijn studie.

Daar Gent als stad een voorloper zou moeten zijn wat het volgen van de mode betreft, zouden

de gemengde stoffen heel wat hoger moeten liggen dan de luttele 2% die hij aangeeft.

Gemengde stoffen kennen namelijk een groeiende populariteit doorheen de 18de eeuw409

Ook het vlas kent bij Van Ryckeghem geen grote populariteit. Dit kan wederom te maken

hebben met de locatie. De linnennijverheid kende vooral grote aanhang op het platteland en

Vandenbroeke wijst erop dat ongeveer één derde van de totale productie van het vlas, voor

lokaal gebruik bestemd was. Daarbij merkt Roche op dat kleren in eerste instantie vervaardigd

waren uit plaatselijke materialen die verwerkt waren in de huisindustrie. De linnennijverheid

maakte daarbij in de tweede helft van de 18de eeuw een periode van expansie door

. In

onze studie nemen ze een goede 11% in. Dit lijkt, gezien de opkomst van de gemengde

stoffen, nog niet groot maar ze benaderen beter de realiteit daar ze, zoals we verder zullen

zien, dichter aanleunen bij het aanbod aan gemengde textiel op de Gentse markt op het einde

van de 18de eeuw.

410

.

Een laatste grote verschil die we willen bespreken, is het gebruik van zijde. Zoals Van

Ryckeghem zelf aanhaalt, is het grote verbruik van zijde op zijn minst opmerkelijk te noemen,

en dit om meerdere redenen. Ten eerste kende zijde inderdaad een sterke prijsdaling doorheen

de 18de eeuw maar ze bleef niettemin één van de duurdere stoffen op de markt aan het einde

van de 18de eeuw411

408 VAN RYCKEGHEM J., p. 17

. Als we dit gegeven linken aan de aard van Van Ryckeghem zijn bron (cf.

supra), lijkt het grote aantal zijden kledingsstukken nog vreemder. De Italiaanse historicus

Raffaella Sarti wijst erop dat de kledij van een overledene door zijn achtergebleven

familieleden verkocht werden om de hoog oplopende ziekte- of begrafeniskosten te

409 MEERSSCHAUT E., p. 163 410 VANDENBROEKE C., Sociale en konjunkturele facetten van de linnennijverheid, p. 123 411 Opmerkelijk hierbij is het grote aantal vermeldingen van laken in onze studie. Laken was volgens de berekeningen van Vandenbroeke en van Meersschaut, het duurste goed op de textielmarkt.

Page 153: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

153

betalen412

Voor de periode die door Van Ryckeghem besproken wordt, beschikken we over cijfers met

betrekking tot het textielaanbod in Gent. Meersschaut stelde daarbij vast dat zijde slecht met

moeite de 2% haalt. We hebben de drie resultaten naast elkaar geplaatst zodat het verschil

duidelijk kan blijken. Bij het vergelijken moeten echter enkele belangrijke zaken in het

achterhoofd gehouden worden. Ten eerste handelt Meersschaut zijn studie over het

textielaanbod terwijl de andere twee het textielverbruik omvatten. Het

vergelijkingsmateriaal is dus niet van dezelfde aard. Toch moeten vraag- en aanbodzijde min

of meer hetzelfde niveau hebben. Zo is het ten andere verwonderlijk dat in Gent 30% wol

aanwezig is in de winkels terwijl, volgens Van Ryckeghem zijn studie, slechts een drietal

procent van de bevolking wol zou gedragen hebben.

. Bijgevolg zouden in de staten van goed verwachten dat de duurdere stoffen weinig

vertegenwoordigd zouden zijn.

Een laatste belangrijke opmerking betreft de geografische benadering van de studies.

Meersschaut en Van Ryckeghem behandelen beide enkel Gent (des te meer is het verschil

tussen beide verwonderlijk) terwijl onze studie zich uitspreid over (hoofdzakelijk) Oost- en

West-Vlaanderen.

Tabel 4.17: Vergelijking percentages textielaanbod in Gent en textielgebruik in de advertenties.

Percentage studie Meersschaut413

Percentage in onze studie

Percentage studie Van Ryckeghem

Wol 27,16 38,16 2,4 Katoen 22,94 21,05 53,6 Vlas 10,82 19,74 3,4 Gemengd 14,33 11,18 2,1 Onbepaald414 15,05 5,26 6,8 Onbekend 7,92 2,63 0,9 Zijde 1,91 1,97 30,6 Leder 0,3 0 0,3

Naast het markante verschil in zijde tussen de studie van Van Ryckeghem en deze van

Meerschaut, valt ook de grote discrepantie tussen het percentage wol en katoen op. Ondanks

de geografisch verschillende afbakening van onze studie en die van Meerschaut, stellen we

412 SARTI R., p. 247 413 VAN RYCKEGHEM J., p. 181 414 Meersschaut brengt neusdoeken en halsdoeken onder bij onbepaalde stoffen, iets wat noch door Van Ryckeghem noch door ons gedaan werd. Dit kan mogelijks het verschil tussen beide verklaren.

Page 154: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

154

vast dat de resultaten van voorliggende studie beter aansluiting vindt bij die van Meerschaut

dan deze van Van Ryckeghem.

Concluderend kunnen we stellen dat we inderdaad geconfronteerd worden met enkele grote

discrepanties tussen de bevindingen uit de studie van Van Ryckeghem en de onze. Maar deze

kunnen deels verklaard worden door de aard en de representativiteit van de bestudeerde bron,

de geografische invulling alsook de onderzochte populatie. Hoewel we de mening toegedaan

zijn dat de bevindingen van Van Ryckeghem met de nodige nuances moeten gehanteerd

worden, zijn ze in het licht van voorgaande opsomming niet verkeerd. Wel durven we stellen

dat, hoewel niet volmaakt, de oproepen in de krant zich in deze vergelijking als een betere

bron aanbieden voor de studie naar het textielgebruik in de kledij op het einde van de 18de

eeuw.

3. Decoratie en wijze van vervaardigen De verwijzingen naar het motief dat de stof sierde, zijn zeer gering alsook de wijze waarop de

stof vervaardigd is. Niettemin loont het de moeite hier kort even op in te gaan.

Over alle advertenties verspreid vonden we zes mogelijke stofpatronen terug; gekipperd,

gegrept, gebloemd, gedaemd (bedaemd), gestreept en gespikkeld.

Tabel 4.18: Soorten stofpatronen in de advertenties.

Gestreept Gebloemd Gekipperd Gedaemd Gespikkeld Gegrept Man 6 2 2 0 2 1 Vrouw 11 2 0 2 0 0

Met gekipperd wordt vermoedelijk bedoeld dat er een oneffenheid in de stof zat ten gevolge

van een opeenhoping van draden415

415 BOEKENOOGEN, G.J., VAN LESSEN J.H., Woordenboek der Nederlandsche Taal, `s-Gravenhage en Leiden, 1931, deel VII, p. 3132

. Gekipperde stof komt tweemaal voor, telkens bij de

mannen. Het betreft een bruingekipperde kamizool en een gekipperde sergierok. Gebloemde

kledingsstukken komen vier maal voor, twee maal bij de mannen en tweemaal bij de

vrouwen. Bij de mannen gaat het telkens om een vestje, het één is wit en rood gebloemd, het

ander is een lijnwaden gebloemde vest. Bij de vrouwen zijn het een groen gebloemde rok en

een gestreept en gebloemd kleed. De gestreepte stoffen zijn het populairst; 11 keer bij de

vrouwen en zes maal bij de mannen. Bij deze laatste betreft het één paar kousen, tweemaal

Page 155: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

155

een broek, eenmaal een rok en twee niet nader gespecificeerde kledingsstukken. Bij de

vrouwen vinden we zes gestreepte rokken terug, drie gestreepte jakken, één gestreept kleed en

één gestreepte mantel. Blijkbaar werden strepen voornamelijk aangewend bij de

hoofdelementen (bovenkledij, broeken en rokken). Dat de strepen het best vertegenwoordigd

zijn, hangt samen met de heersende mode in het derde kwart van de 18de eeuw waarbij strepen

en vogue waren416. De ‘gedaemde’ en ‘bedaemde’ stoffen, treffen we enkel aan bij de

vrouwelijke voorschoten. We vermoeden dat beide hetzelfde betekenen, maar daar hebben we

geen zekerheid over. Met ‘gedaemde’ stoffen bedoelen we stoffen met een dampatroon417

Als laatste treffen we nog één gegrepte broek aan bij de mannen. Volgens het woordenboek

kan ‘gegrept’ betekenen dat er een split in de broek zat maar het kan ook verwijzen naar

lange, smalle groeven in de broek

.

Gespikkelde stoffen komen in onze studie enkel voor bij mannen. Het betreft een gebreide en

gespikkeld vest, en gespikkelde kousen met zwart en witte vlammen.

418

.

Wat de manier van vervaardigen betreft, kunnen we hier heel kort zijn. We treffen twee

gevolde kousen aan (bij de mannen), één gesteken onderrok, één gelapte jak en één gelapt

roklijf (enkel bij de vrouwen). Normaliter moet hier ook het garen vermeld worden maar dit

kwam slechts éénmaal voor bij de kousen waarvan aangenomen wordt dat het garen van

kousen enkel bij katoen voorkwam. De éne vermelding naar garen kousen, werd dan ook

ingedeeld bij de katoenen stoffen. Ook werden enkele gevallen van ‘bedrukte’ stoffen

aangetroffen.

Concluderend mogen we stellen dat onze bevindingen de bestaande opvattingen over

gendergerichte kledij op het einde van het Ancien Régime, bijtreden: vrouwen prefereerden

katoenen en gekleurde stoffen, liefst met decoraties, terwijl de mannenmode zich

conservatiever opstelde door vast te houden aan wollen stoffen in neutrale kleuren met een

effen oppervlak.

416 ROCHE D., The culture of clothing, p. 137 417 DEVRIESE L., DESEIJN G., VERHEECKE G., Textiel in de Gentse Waterwijk (1688-1769). II. Namen en cijfers, In: Tijdschrift voor Industriële cultuur, Gent, 2006, deel 94, katern 2, p. 5 418 BOEKENOOGEN, G.J., VAN LESSEN J.H., deel V, p. 677

Page 156: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

156

V. Gelegenheidskledij Voorgaande resultaten werden steeds in de context van de massamode geplaatst, wat een

studie van de kledij zoals ze in massaconsumptie haar evolutie doormaakte, impliceert.

Daarbij worden zaken zoals gelegenheidskledij, specifieke werkkledij of seizoensgebonden

kledij vaak over het hoofd gezien. Deze krijgen wel meer aandacht in stadsgebonden studies

zoals deze van de Duitse historicus Lioba Keller-Drescher die de mode in Württemberg

gedurende één eeuw, nader bestudeerde419

Onder deze rubriek willen we kort ingaan op de verschillende manieren waarop kleding uiting

kan geven aan de relatie tussen de drager enerzijds en meerdere externe factoren die een

invloed hebben op het kledingsgedrag (weer, werkomstandigheden) anderzijds. Zo kan er een

onderscheid gemaakt worden tussen feestdagen en ‘werk’dagen en tussen winter- en

zomerkledij.

. Ook in de studie van Vannoppen wordt aandacht

besteed aan werk- en feestkledij. In beide studies worden de fenomenen eerder marginaal

behandeld en meestal gelden de conclusies voor de eerste helft van de 19de eeuw.

1. Feest- en werkkledij Te beginnen met het onderscheid tussen werkkledij en feestkledij. Een direct persoonlijk

onderscheid krijgen we slechts éénmaal. Zo draagt Angeline van den Weén ‘s werkensdags

een geelachtige stoffe Jakke en gestreepte kallemanden rok, 's heiligsdags een groene jakke

en rok420. Op zondag droeg ze blijkbaar dezelfde kledingsstukken maar in een andere kleur.

Groen geldt daarbij als één van de liturgische kleuren (naast wit, rood, paars en zwart), die elk

een specifieke functie toegekend zijn. Groen mocht daarbij gedragen worden op alle zondagen

doorheen het jaar421

419 KELLER-DRESCHER L., p. 319

. Over de mate waarin door de tijdgenoot aandacht geschonken werd aan

dit kerkelijke kleurengebruik, werden geen studies gevonden. Verdere informatie over

feestdagen is schaars of indirect. In enkele gevallen weten we dat de persoon op weg was of

terugkeerde van een feestdag. Zo was Gabriël de Somer op weg naar de Huldinge van zyne

Majesteit den Keyzer en Koning te Gent waarbij hij een blauw laken kazakke, witte halsdoek,

wit piqué vest, zwarte broek, zilveren zakhorloge, zwarte kousen en zilveren schoen- en

420 GVG 23/06/1791, krant nr. 50 421 Met uitzondering van de periode tussen de Epiphanie en de Advent en op Pinksteren. De persoon in kwestie is weggelopen eind mei zodat het geen van deze periodes betreft.

Page 157: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

157

riemgespen droeg422. Een combinatie die doet denken aan de hedendaagse smoking en gepast

was voor feestelijke aangelegenheden of als zondagse kledij423

.

We beschikken ook over informatie omtrent de werkkledij. Bij de studie over de werkkledij

worden we echter beperkt doordat we weinig effectieve omschrijvingen hebben. Meestal

beschikken we over een omschrijving waarbij enkel het beroep vermeld wordt maar niet de

kledij. Klaarblijkelijk kenden sommige beroepen hun eigen kledingsstijl, maar het typerende

aan die stijl wordt zelden omschreven. Dit type omschrijvingen komt twee maal voor; de ene

is gekleed als dijkgraver424, de ander als een schipper425. Verder komen we nog een persoon

tegen die weggegaan is in zyne koldraegers-kleederen, niet anders dan slapkoussen aen zyn

benen426. We worden dus niet ingelicht over de precieze manier waarop een koldrager, een

schipper of een dijkgraver zich kleedde. In verband met de werkkledij meldt de Engelse

deskundige James Snowden nog dat België geen regionale drachten kende maar wel, zoals in

de meeste landen, een onderscheid kende in beroepskledij427

.

2. Winter- en zomerkledij428

In de door ons geraadpleegde studies wordt zelden tot nooit een onderscheid tussen zomer- en

winterkledij gemaakt. We vermoeden dat dit deels te maken heeft met het soort bron dat in de

studies aangesneden wordt; portretten, privé-collecties of museastukken en vooral de staten

van goed. Al deze bronnen lenen zich niet snel tot een indeling in winter- en zomerkledij.

Museastukken kampen vaak al met moeilijkheden betreffende de datering van de stukken, laat

staan dat men met zekerheid kan aantonen tijdens welke periode in het jaar men de kledij

droeg. Staten van goed geven een opsomming van de inboedel van de overledene, onder

andere zijn kledij. Ook hier weer wordt geen informatie gegeven van tijdsgebonden kledij.

Schilderijen die gedateerd zijn, zouden eventueel wel een beeld kunnen geven over

seizoensgebonden dracht. Maar zij gaan gepaard met andere moeilijkheden waaronder de

representativiteit –wordt men waarheidsgetrouw afgebeeld of wordt de werkelijkheid naar de

hand van de kunstenaar en de sociale status van de geportretteerde gezet?- en de

422 GVG, 4/10/1792, krant nr. 80 423 VANNOPPEN H., pp. 86-88 424 GVG, 22/04/90, krant nr. 32 425 GVG, 16/06/1777, krant nr. 48 426 GVG, 12/04/1792, krant nr. 33 427 SNOWDEN J., p. 102 428 Het onderscheid tussen man en vrouw is hoofdzakelijk om praktische redenen behouden, niet zozeer omdat we een tegenstelling tussen beiden vermoeden.

Page 158: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

158

vertegenwoordiging van de hogere klasse. Noodoproepen in de krant geven dikwijls de datum

van verdwijnen aan zodat op basis daarvan een indeling kan worden opgesteld. Daarbij

worden de personen die tussen 21 december en 21 maart verdwenen in de categorie ‘winter’

geplaatst, zij die tussen 21 juni en 21 september vermist raakten worden onder ‘zomer’

geplaatst. Deze indeling impliceert een niet-geringe beperking van het aantal gevallen dat

bestudeerd kan worden. Ook al omdat niet in elke advertentie de datum van verdwijning

weergegeven is. Niettemin bleef het aantal casussen groot genoeg om te onderzoeken.

Een tweede mogelijke reden waarom er zelden studies naar seizoensgebonden kledij opgezet

worden, zijn de extra inspanningen die hiermee gepaard gaan. Mogelijks wegen deze voor de

onderzoeker niet op tegen het feit dat het verschil tussen beide seizoenen logisch lijkt. Vanuit

de redenering dat mensen in analoge omstandigheden zich op min of meer identieke wijze

kleden, zal men weinig vraagtekens plaatsen bij de bewering dat wol meer gedragen werd

tijdens de wintermaanden en linnen tijdens de zomermaanden. Het blijft echter een (weliswaar

logische) hypothese die door onderzoek bevestigd dient te worden429

.

Een eerste zaak die onderzocht wordt, was de hoeveelheid kleren die men droeg in beide

jaargetijden. Zo droegen de mannen in de zomer gemiddeld 2,1 kledingsstukken waar dat er

in de winter drie zijn. Bij de vrouwen is het onderscheid minder duidelijk. Omgerekend

droegen ze in de winter 4,9 kledingsstukken en in de zomer 4,2 kledingsstukken. In

tegenstelling tot bij de mannen, beschikken we bij de vrouwen wel slechts over 13 afwezigen

in de zomer of winter terwijl het er bij de mannen 50 zijn. De resultaten van de mannen zijn

dus representatiever. Om een beter zicht te krijgen op het verschil tussen de kledingsstukken,

werden ze hieronder in tabellen weergegeven.

Tabel 4.19:Percentage kledij bij de mannen. Tabel 4.20: Percentage kledij bij de vrouwen.

Winter Zomer Broek 78,3 % 59,3 % Bovenkledij 86,9 63,0

Onderkledij 89,8 48,1 Voorschoot 0 0 Accessoires430 13,0 7,4 Kousen 60,9 25,9

429 PREVENIER (W.), HOWELL (M.), BOONE (M.), Uit goede bron: introductie tot de historische kritiek, Leuven, Garant, 2000, pp. 95-97 430 Onder accessoires rekenen we hier de mutsen en de halsdoeken.

Page 159: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

159

Bij de vrouwen valt wel duidelijk op dat het

percentage bij de rokken de 100% overstijgt.

Zo zien we dat de vrouw in de winter

gemiddeld anderhalve rok droeg. Uit de beschrijvingen kan dit verklaard worden doordat de

vrouwen in de winter de facto een onderrok én een bovenrok droegen (of een rok en een

roklijf). Ook bij de vrouwelijke accessoires valt het onderscheid tussen zomer en winter

duidelijk op. Naast de halsdoek, die door meer dan 90% van de afwezigen in de winter werd

gedragen (misschien als een soort sjaal avant-la-lettre), droegen de vrouwen ook andere

accessoires zoals de moffel (een soort handverwarmer) en mutsen. Het feit dat meerdere

vrouwen twee accessoires samen droegen, verklaart de 114%.

Ook het gebruik van de verschillende grondstoffen werd nader onderzocht. In tegenstelling tot

eerder, werd daarbij geen onderscheid gemaakt in de soorten stof door het geringe aantal. De

indeling gebeurde op basis van de grondstoffen.

Tabel 4.21: Percentage gebruikte grondstof in de zomer en in de winter.

WINTER ZOMER Mannen Vrouwen Totaal (%) Mannen Vrouwen Totaal (%) Wol 20 7 27 (48,2) 10 2 12 (27,3) Gemengd 5 2 7 (12,5) 2 2 4 (9,1) Katoen 4 8 12 (21,4) 5 4 9 (20,5) Vlas 3 2 5 (8,9) 11 5 16 (36,4) Zijde 0 0 0 2 0 2 (4,5) Onbepaald 2 1 3 (5,4) 0 1 1 (2,3) Onbekend 2 0 2 (3,6) 0 0 0 Totaal 36 20 56 (100%) 30 14 44 (100%)

In eerste instantie blijkt hier weer de duidelijke voorkeur voor mannen voor wol. Ook de

vrouwelijke voorkeur ten opzichte van wol, blijkt zowel in de zomer als in de winter stand te

houden. Waar mannen tijdens de winter maar de helft zo veel katoen dragen als vrouwen,

blijken ze in de zomer echter evenveel naar katoen te grijpen als de vrouwen. Specifiek wat

betreft de voorkeur voor grondstoffen tijdens de seizoenen, zijn de uitkomsten zoals we

verwacht hadden; wol kent een duidelijke voorkeur in de winter, gevolgd door katoen. Vlas

kent slechts sporadisch gedragen in de winter. Dit in tegenstelling tot in de zomer waar men,

net zoals vandaag, bij voorkeur linnen kleren draagt. Wol wordt heel wat minder gedragen

tijdens de zomermaanden en wordt op relatief korte afstand (een kleine 7%) gevolgd door

katoen.

Winter Zomer Rok 142,9% 116,7% Bovenkledij 114,3 100

Onderkledij 0 100 Voorschoot 57,1 66,7 Accessoires 114,3 66,7 Kousen 57,1 50

Page 160: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

160

Deze resultaten zijn, gezien het huidige kledingsgedrag, acceptabel. Toch mag hierbij niet

vergeten worden dat we slechts over 56 gevallen voor de winter en 44 voor de zomer

beschikken.

Een laatste onderscheid tussen winter- en zomerkledij betreft het kleurengebruik. De kleuren

zouden variëren naargelang het seizoen; in de winter either bright or dark colours were in

vogue, terwijl tijdens de zomer de lighter silks were used with pale colours such as pink, light

blue, buff and lilac431

Tabel 4.22: Percentage kleurengebruik in de zomer en in de winter.

. Dergelijk onderscheid vinden we niet direct terug in onze resultaten.

Wel vinden we inderdaad een groter gebruik van blauw en rood (waaronder ook paars

gerekend werd) terug.

WINTER ZOMER Mannen Vrouwen Totaal (%) Mannen Vrouwen Totaal (%) Zwart 13 3 16 (19) 16 1 17 (23,6) Grijs 20 0 20 (23,8) 7 1 8 (11,1) Bruin 7 4 11 (13,1) 5 2 7 (9,7) Blauw 9 4 13 (15,5) 13 6 19 (26,4) Rood 1 5 6 (7,3) 1 6 7 (9,7) Groen 5 1 6 (7,3) 5 1 6 (8,3) Geel 3 1 4 (4,8) 0 0 0 Wit 5 3 8 (9,5) 5 3 8 (11,1) Totaal 63 21 84 (100%) 52 20 72 (100%)

Zowel in de zomer als in de winter domineerden de sobere kleuren met een goede 70%

tegenover een kleine 30% fleurige kleuren. Ook wat betreft het decoratieve element van de

kledij, werd geen duidelijk onderscheid gevonden.

VI. Sociale stratificatie op basis van de gedragen kledij In dit deel willen we kort onderzoeken in welke mate we de beschreven kledij kunnen

aanwenden om de sociale status van de drager ervan, te achterhalen. Boucher haalt in zijn

geschiedenis van de kledij in de 18de eeuw volgende aan: Througout the century it is possible

to note an increasing degree of egalitarianisme in costume, although this varied in different

countries and took long to make itself felt. […] This inevitably meant that the old value of

quality had passed its zenith and was beginning to be replaced by quantity432

431 RIBEIRO A., p. 208

. Daarmee

432 BOUCHER F., Op. Cit., pp. 330-331

Page 161: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

161

verdwijnen voor ons meteen twee mogelijke criteria tot sociale differentiatie: de kwaliteit van

de kleren en hun sociale typologie. Daar men naar het einde van de 18de eeuw namelijk meer

de nadruk ging leggen op de hoeveelheid kleren en niet langer op de kwaliteit, wordt het voor

ons een heel stuk moeilijker op basis van de kledij de afwezigen in een bepaalde klasse in te

passen. In tegenstelling tot de staten van goed, vergunnen de advertenties ons geen inzicht in

de omvang van de afwezige zijn garderobe.

Het tweede criterium waarbij we ons eventueel kunnen baseren op de sociale typologie van de

kleren, wordt door de heersende hang naar gelijkheid ook minder waarschijnlijk. Daarbij

wordt in de studie van Van Ryckeghem duidelijk dat geen enkele stof exclusief het

prerogatief was van een bepaalde klasse. Zo droegen de meer gefortuneerden vaker zijde,

maar dit betekent niet dat zijde niet voorkwam bij de lagere klassen. Op basis van de

grondstof kunnen we de drager dus niet in een bepaalde klasse plaatsen.

Wel kunnen we ons baseren op het aantal accessoires of op klassengebonden kledij. Zo kwam

een portefeuille enkel voor bij de hogere klassen en ook gouden zakhorloges bleken het

voorrecht van de welgestelden te zijn. Bij de bespreking van de accessoires hierboven, is

echter al gebleken dat op basis van de gevonden voorwerpen weinig duidelijk wordt. Enkele

kledingsstukken, zoals het eerder besproken livrée en de négligé, kunnen wel wijzen op de

specifieke status van de persoon maar dergelijke verwijzingen zijn schaars.

In de advertenties naar afwezigen op het einde van de 18de eeuw, is de kledij dus een weinig

bruikbare meter voor de welstand van de vermiste persoon.

VII. Streekdrachten The emerge of recognisable regional dress coincides with and is partly a product of the

Romantic Age433

433 SNOWDEN J., Op. Cit., p. 7

. Net zoals andere studies over streekdrachten in het verleden, stelt ook

Snowden dat het regionale onderscheid zich begon te profileren op het einde van de 18de eeuw

en zich sterk doorzette gedurende de volgende eeuw. Dit betekent niet dat er voorheen geen

regionale verschillen waren, enkel dat er een wisselwerking was tussen de aandacht en het

belang dat eraan geschonken werd. Met de opkomst van het nationalisme en het romantisme,

waarbij men aandacht schonk aan de koestering van de eigen identiteit, kwamen de

streekdrachten onder de aandacht van meerdere groepen. Dit versterkte het uitdiepen van een

aparte dracht, wat op zijn beurt weer de aandacht versterkte.

Page 162: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

162

Wat België betreft, komen onderzoekers echter tot dezelfde, ietwat aparte, conclusie; It is

strange to find a country in Europe with no real tradition of regionale dress (…)434

De elementen die aanleiding gaven tot het toekennen van een specifiek geografische karakter,

ontbreken echter. Zo kunnen we niet achterhalen welk kledingsstuk typerend was voor

Holland of Wolphaardijk. Niettemin hebben we de verwijzingen aangehaald omdat ze de

stelling dat men in die tijd een geografische verscheidenheid kende in kledij, onderstrepen.

.

Vannoppen verduidelijkt deze conclusie door de (verplichte) openheid van het Vlaamse land

naar andere culturen toe. Vlaanderen bevond zich op het kruispunt van drie belangrijke

modetrends waarvan deze en gene elementen werden overgenomen. Dit laatste leidde in

Vlaanderen echter niet tot het toe-eigenen van een eigen kledingsstijl. Zo wordt melding

gemaakt van een persoon die zich kleedde volgens de Vlaamse of Franse kledingsstijl. Het

gehele gebied wordt dus in één adem samen gelegd, het een Vlaamse dracht. In Nederland

waren de streekdrachten heel wat beter genesteld. Bij verwijzingen wordt dan ook beter

gespecificeerd naar de streek; men was volledig gekleed op de Wolphaardse wijze of op

Hollandsche wijze.

VIII. Besluit Uit de analyse van de aparte kledingsstukken bleek geen opvallend verschil met de kledij die

gedragen werd in de studie van Van Ryckeghem. Er bestond wel een grote discrepantie tussen

de twee studies inzake het textiel- en kleurgebruik in de kledij. Dit verschil is in hoofdzaak te

wijten aan de soort bron die onderzocht werd en aan het geografsche verschil tussen stad en

platteland.

Historici richten zich voor de studie van de materiële cultuur in de eerste plaats tot de staten

van goed, een bron waaraan een hoge graad van betrouwbaarheid en volledigheid wordt

toegekend435. Deze bron kent evenwel een aantal beperkingen op het vlak van

representativiteit en volledigheid wat de kledij betreft. Soly heeft gelijk wanneer hij stelt dat

een systematische analyse van de kledij in de boedelinventarissen toelaat de opkomst, de

verspreiding alsook het verdwijnen van diverse items bij de verschillende klassen te

bestuderen436

434 Ibidem, Op. Cit., p. 102

. Maar, zoals ook Deceulaer opmerkt, staten van goed zijn daarentegen minder

435 VAN KOOLBERGEN H., p. 16 436 SOLY, Materiële cultuur te Gent in de 18de eeuw in de 18de eeuw: een terreinverkenning, In: Oostvlaamse Zanten, 1988 (63), Art. Cit., p. 9

Page 163: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

163

geschikt om iets te weten te komen over de vormgeving, het textielgebruik, de versieringen en

de precieze aard van de kledij437. Uit bovenstaande analyse blijkt dat oproepen in de krant een

waardevolle bijdrage kunnen leveren aan historische studies over de klederdracht. De

frequente vermelding inzake kleur en textiel, alsook hun uitvoerige beschrijving in verband

met de kledingskeuze doorheen het jaar en een overzicht van de gedragen combinaties,

kunnen een belangrijke contributie leveren aan de bestaande literatuur -waar onze bronnen

overigens goed bij aansluiten. Van Ryckeghem zijn stelling als zouden de staten van goed de

meest volledige bronnen zijn voor de studie van de kledij, mag dus naar ons inzien enigszins

getemperd worden438

. Niettemin mogen we niet vergeten dat ook onze bron enkele restricties

(die eerder besproken werden) kent die zorgvuldig geduid dienen worden. Idealiter lijkt dus

de studie van de klederdracht op basis van de staten van goed, aangevuld met resultaten uit

advertenties naar vermisten in de krant.

437 DECEULAER H., Op. Cit. uit Soly, Materiële cultuur te Gent in de 18de eeuw, p. 9 en Van Dessel, Roerend bezit en wooncultuur te Lier en omgeving, p. 203 438 VAN RYCKEGHEM J., p. 33

Page 164: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

164

CONCLUSIE De opsporingsberichten in de krant zijn een bron die in de Belgische historiografie op weinig

aandacht konden rekenen. Nochtans beklemtonen meerdere Amerikaanse onderzoekers de

informatieve waarde van deze bron. Centraal in deze studie staat dan ook het onderzoek naar

de mogelijkheden van deze oproepen om de historicus een beter inzicht te bieden in de

maatschappij op het einde van de 18de eeuw. Tevens willen we de vermissingen op het einde

van het Ancien Régime in comparatief perspectief plaatsen met de huidige vermissingen.

Hiervoor dienden we onze bron eerst aan een grondige inhoudelijke en structurele analyse te

onderwerpen.

Uit de analyse van de opsporingsberichten in de krant, wordt duidelijk dat zij zich niet

beperken tot één specifiek soort vermissingen. De advertenties kunnen in drie categorieën

onderverdeeld worden: zij die misdadigers opsporen (18,75%), zij die krankzinnigen zoeken

(26,04%) en oproepen waarbij geen expliciete reden vermeld wordt (55,21%). De krant is dus

een zoekmiddel dat door iedereen die zich geconfronteerd zag met een afwezigheid, gebruikt

werd. Daarbij is duidelijk gebleken dat het veilig thuiskomen van de vermiste niet steeds de

hoofdmotivatie was om een advertentie te plaatsen. De maatschappelijke belangen en de

positie van de achterblijver blijken vaak een belangrijke rol te spelen bij de beslissing tot het

plaatsen van een opsporingsbericht.

Het onderzoek naar de reden voor de afwezigheid gebeurde op basis van informatie van de

achterblijvers. Met uitzondering van de misdadigers, blijkt het achterhalen van de reden tot

vertrek niet altijd even voor de hand liggend. Slechts zelden wordt de motivatie door de

adverteerder meegedeeld. Dit heeft vooreerst te maken met het feit dat de adverteerder zelf de

aanleiding niet kende, in vele andere gevallen was de oorzaak vermoedelijk gekend maar koos

men ervoor dit niet aan het grote publiek mee te delen. Daarnaast bleek ook dat in die

oproepen waar de reden wél vermeld wordt, deze niet altijd als daadwerkelijk mag beschouwd

worden. Zo worden meerdere personen in de advertenties als krankzinnig bestempeld maar

hebben we aangetoond dat geestelijke gebreken – die er vaak niet waren – niet altijd als

oorzaak van de vermissing kunnen aangewezen worden. Het is moeilijk om uit deze oproepen

de werkelijke reden, zelfs indirect, te halen.

Page 165: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

165

Het belang dat gehecht werd aan opsporingsberichten, onderzochten we aan de hand van vijf

parameters die betrekking hadden op de structurele aspecten van de advertenties en de

uitgeloofde beloning. Uit dit onderzoek kan besloten worden dat vermissingen met de nodige

aandacht behandeld werden maar dat er onderling een duidelijke hiërarchie bestaat tussen de

soorten oproepen. Het meeste belang werd gehecht aan het opsporen van misdadigers,

gevolgd door de vermisten die om ‘onbepaalde’ reden verdwenen en het minste belang werd

ogenschijnlijk toegekend aan het terugvinden van krankzinnigen. Gezien vanuit de

beweegredenen van de achterblijvers om de vermiste terug te vinden, kan deze volgorde in

belangrijke mate verklaard worden.

Bij de eerste categorie was het snel terugvinden van de delinquenten voor de hele

maatschappij van belang. Daarbij zagen we dat de grote meerderheid van dit soort

opsporingsberichten geplaatst werd door de overheid. Deze laatste bezat niet alleen de

vereiste autoriteit, maar ook de nodige financiële middelen om aan dit soort advertenties het

nodige gewicht toe te kennen.

Bij de onbepaalde vermissingen waren er meerdere motieven die aanleiding gaven tot het

plaatsen van het opsporingsbericht zoals het eergevoel van de achterblijver, de financiële

afhankelijkheid van de vermiste of de rechtssituatie van de achterblijver.

Bij de adverteerders die een krankzinnige opsporen, zijn die motieven deels verwaarloosbaar.

De ‘verlatingsdaad’ wordt toegeschreven aan een geestelijke dwaling en ook wat betreft de

rechtsituatie stelde het verdwijnen van de krankzinnige man de achtergebleven vrouw niet

voor problemen. Haar handelingsonbekwaamheid werd van rechtswege opgeheven indien de

man zelf handelingsonbekwaam werd door, onder andere, krankzinnigheid439

Het belang dat aan elke oproep gehecht werd, was duidelijk afhankelijk van de belangen van

de achterblijver. De mate van deze belangen variëren naargelang de reden tot verdwijning.

. Ook andere

rechten, zoals de uitoefening van de ouderlijke macht, werden in geval van krankzinnigheid

van de man, toegewezen aan de vrouw.

Uit ons onderzoek blijkt dat de persoonlijkheid, de achtergrond en de beweegredenen van de

adverteerders, waarbij de familie domineert, van groot belang is.

Vooreerst omdat we voor de vermelde gegevens over de reden tot vermissing, volledig

aangewezen zijn op de informatie die de adverteerder hierover kwijt wil of kan. Persoonlijke

motieven kunnen een rol spelen in de mate waarin informatie vrijgegeven wordt.

439 MONBALLYU J., Geschiedenis van het familierecht: van de late Middeleeuwen tot heden, Leuven, Acco, 2006, p. 57

Page 166: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

166

Ten tweede zijn we ook voor de beschrijvingen van de vermiste persoon afhankelijk van de

adverteerder. Er bleek duidelijk een onuitgesproken consensus onder de adverteerders wat

betreft het soort mee te delen persoonskenmerken. Toch blijven we van elke individuele

adverteerder afhankelijk van de mate van meedelen en zijn interpretatie van de kenmerken.

De manier van waarnemen verschilt immers van persoon tot persoon.

Ten slotte bleek uit de kwantitatieve analyse van de opsporingsberichten dat het

advertentiegedrag sterk beïnvloed werd door de nieuwe mogelijkheden. Dit zien we in het feit

dat de sterke stijging van het aantal opsporingsberichten naar het einde van de 18de eeuw

opvallend parallel loopt met de verspreiding van het algemene advertentiewezen. Ook

ingrijpende maatschappelijke gebeurtenissen, in ons geval de Franse Revolutie en de daarop

volgende jaren, hebben een weerslag op het advertentiegedrag.

Bij het gebruik van opsporingsberichten als bron, is een kritische analyse naar zijn historische

context maar ook, en vooral, naar de achtergrond van zijn auteur, een absolute vereiste.

Onze studie is de eerste in Vlaanderen dat integraal onderzoek doet naar opsporingsberichten

in de krant. Centraal stond dan ook de bepaling van de historische waarde van onze bron. In

eerste instantie verschaft ze ons informatie over vermissingen in het verleden en de manier

waarop achterblijvers hierop reageerden. De bruikbaarheid van de bron reikt echter veel

verder.

Vooreerst concludeerden we dat onze bevindingen, ondanks de beperkte absolute cijfers,

opmerkelijk vaak aansluiten bij de resultaten uit andere studies. Doorheen het onderzoek

werden onze cijfers waar mogelijk, stelselmatig aan een comparatief onderzoek onderworpen

met andere statistische studies en bleken onze resultaten deze van andere studies te

bevestigen. Ondanks de geringe aantallen waarmee vaak gewerkt moest worden, blijken deze

dus wel representatief! Enkel bij twee zaken was er sprake van een grote discrepantie: de

bekomen cijfers over de gemiddelde lengte en de resultaten voor het kleur- en textielverbruik

bij de kledij. Het verschil in lengte is te verklaren door de zeer kleine aantallen bij de indeling

van de lengtegegevens per geboortecohorte440

440 In de helft van de gevallen, bekwamen we één lengte per geboortecohorte (cf. supra).

. Uit de tweede uitzondering, de discrepantie

tussen de studie van Van Ryckeghem en de onze, kwam een interessante conclusie naar

voren. Onze bron werd in dit deel tegenover de staten van goed geplaatst en blijkt voor de

studie van het kleur- en textielgebruik in de kledij, minstens even informatief als de

Page 167: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

167

boedelinventarissen! Daarnaast representeert de meerderheid van de door ons beschreven

kledij, de klederdracht op het platteland terwijl Van Ryckeghem zich focust op de stadskledij.

Naast de statistische onderzoeken, bevestigt onze bron ook conclusies van studies die de

geldende maatschappelijke normen en opvattingen bestudeerden. Dat op het einde van de 18de

eeuw het uiterlijke en vreemd of onaanvaard gedrag, de norm waren om iemand krankzinnig

te noemen, blijkt zeer duidelijk uit de advertenties.

Ten slotte biedt onze bron een belangrijke bijdrage tot inzicht in de individuele misnoegdheid

over maatschappelijke evoluties. Zo wijst Vandenbroeke doorheen zijn studies op de

confrontatie van jongeren met de economische crisis en de verlating van de huwelijksleeftijd

op het einde van het Ancien Régime441. Ook Lis en Soly wijzen op de niet te onderschatten

impact hiervan op het gedrag van jongeren442. Jongeren zouden deviant gedrag vertonen en de

structurele crisis ‘moest leiden tot allerlei uitspattingen zoals bendevorming,

jeugdmisdadigheid en seksuele frustraties’443. Een gedrag dat zich ook vertaalde in het groter

aantal ongewenste zwangerschappen en illegitieme geboortes op het einde van de 18de

eeuw444

. Analyses van de gegevens uit onze bron, wijzen in dezelfde richting. De

meerderheid van de vermisten situeert zich onder de jonge mannelijke jeugd en de spreiding

van de vermissingen per maand kan ook duiden op een bepaald fenomeen. De

opsporingsberichten leggen dus een interessante gedragslijn bloot. In essentie stelt men door

weg te lopen namelijk een daad van verzet tegen de gang van zaken. Door

opsporingsberichten op grote basis bijeen te brengen, kunnen misschien duidelijker tendensen

en achterliggende redenen geduid worden.

Een laatste zaak die we beoogden met onze studie, was de vergelijking tussen het fenomeen

vermissingen op het einde van de 18de eeuw en vandaag. De verschillen situeren zich langs de

kant van de adverteerder, de overeenkomsten aan de zijde van de vermiste. We bekijken beide

kanten in historisch perspectief: eerst de adverteerder, vervolgens de vermiste.

Aan de kant van de adverteerder, moeten we eerst duidelijk stellen dat persoonlijk geplaatste

advertenties zoals deze in onze studie, vandaag niet meer voorkomen. De gegevens die

vandaag meegedeeld worden, zijn ook minder gedetailleerd daar ze steeds vergezeld zijn van

441 VANDENBROEKE C., DEVOS I., LAMBRECHT T., Bevolking, voeding en lenvensstandaard in het verleden, Gent, Academia Press, 2004, pp. 131-132 442 LIS C., SOLY H., Te gek om los te lopen? Collocatie in de 18de eeuw, Turnhout, Brepols, 1990, 56-57, en VANDENBROEKE 443 VANDENBROEKE C., Bevolking, voeding en lenvensstandaard in het verleden, Op. Cit., p. 132 444 VANDENBROEKE C., Vrijen en trouwen van de middeleeuwen tot heden: seks, liefde en huwelijk in historisch perspectief, Brussel, Elsevier, 1986, p. 87

Page 168: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

168

een foto. Voor de huidige situatie, kunnen we dus niet spreken over adverteerders, maar over

aanmelders. De omgang met vermissingen kende een belangrijke evolutie die ervoor zorgde

dat vandaag de dag gespecialiseerde instellingen verantwoordelijk zijn voor opsporingen (zie

inleiding). Personen die vandaag met een vermissing geconfronteerd worden, kunnen dit

melden aan de bevoegde instantie die het verspreiden van opsporingsberichten alsook de

onkosten op zich nemen. In tegenstelling met vroeger, staat de achterblijver er dus niet alleen

voor. Samen met deze verandering, deed zich een andere belangrijke verschuiving voor. Uit

de advertenties blijkt namelijk duidelijk dat de belangen van de achterblijver centraal staan

terwijl vandaag in eerste instantie aan de belangen van de vermiste gedacht wordt!

Wat de motieven tot adverteren betreft, kunnen we stellen dat deze, door een veranderde

wetgeving zoals de afschaffing van de handelingsonbekwaamheid van de vrouw, niet meer

dezelfde zijn. De enige overeenkomst die zich stelt, is de problematiek rond het bewijs over

het in leven zijn van een vermiste. Vandaag vertoont de wetgeving nog steeds grote lacunes

hieromtrent en wordt hierover hevig gedebatteerd445

De redenen waarvoor men in het Ancien Régime besliste ‘te verdwijnen’, zijn grotendeels

dezelfde als vandaag. Wel is de kans dat de vermiste teruggevonden wordt, door specialisatie

van de opsporingsinstellingen en de internationale samenwerking, vergroot

.

Concluderend kunnen we stellen dat de omgang met vermissingen, gelukkig, geëvolueerd is.

Opzettelijke verdwijningen komen evenwel nog steeds voor maar de laatste jaren worden de

onderzoeken naar de oorzaak hiervan steeds intensiever in de hoop meer grip te krijgen op het

fenomeen.

445 Voornamelijk na de tsunami-ramp werden wetsvoorstellen ingediend om de wetgeving omtrent vermisten, te vereenvoudigen. Zie bv. Wetsvoorstel tot aanvulling van de artikelen 115 en 119 van het Burgerlijk Wetboek, inzake de verklaring van afwezigheid (Ingediend door mevrouw Margriet Hermans c.s.), http://www.senate.be/www/?MIval=/publications/viewPubDoc&TID, (20/07/2007)

Page 169: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

169

GLOSSARIUM: TEXTIELSOORTEN446

KATOEN:

1. Diemit: Zekere katoenen stof, een soort van keper met overlangs strepen en waarvan de inslag merkelijk fijner is dan de schering.

2. Kalicot: Lichte katoenen weefsels. 3. Katoen: Algemeen, weefsel van katoengaren. 4. Percaan: Benaming van een zekere stof, van katoen, die in de 17e en 18e eeuw uit

Oost- India werd aangevoerd doch sinds de 18e eeuw in Frankrijk wordt vervaardigd. Thans een dicht geweven katoenen weefsel, van een betere hoedanigheid dan mousseline.

5. Piqué: Benaming van bepaalde weefsels, in bijzonderheid van katoen, met een verhoogd ingeweven patroon.

6. Sits: Katoenen weefsel, meestal bedruk met bonte, kleine figuren op lichte grond. Door behandeling op een frictiekalander heeft het een hoge glans gekregen.

7. Velourde katoen: Meestal een zachte en poreuze strijk garenstof, gevold en sterk geruwd.

WOL:

1. Baai: Dik en grof geweven met schering van kaardwol en inslag van kamwol. Licht geruwd.

2. Flanel: Lichte, losse, weinig gevolde wollen of halfwollen stof met glad of gekeperd weefsel.

3. Kalamander: Een duurzame wollen stof die lijkt op saai. 4. Laken: Een effen of met keperbinding geweven stof met wollen garen, die door

volling zulk een dichtheid heeft verkregen dat men de draden bijna niet kan onderscheiden, zodat dit oppervlak wollig, viltachtig en dicht aandoet.

5. Ratiné: Een zekere geweven wollen stof. Ratineren kan slaan op het een handeling waarbij geruwde wollen weefsels onder druk gewreven worden met pluche overtrokken platen, zodat het weefsel een krullend haardek krijgt.

6. Saai/serge/sajet: Lichte los geweven wollen stoffen in keperbinding. VLAS:

1. Drol: In zuidelijke dialecten benaming van een grof weefsel uit afval van vlas, waarvan voorschoten en zakken gemaakt worden.

2. Lijnwaden/lijnlaken/linnen/beddenlakens: Effen linnen weefsel in platbinding GEMENGD:

1. Bombazijn: Weefsel met linnen ketting en katoenen inslag in keperbinding, soms aan één kant harig gemaakt waardoor ze een fluweelachtig uitzicht verkrijgt. Is hetzelfde als fustein.

2. Camelot: Dicht geweven kamgaren, soms gemengd met zijde.

446 De verwijzingen naar de stof castorin, grisette en glassé werden geen eenduidige verklaringen gevonden. Voor de verwerking werd de meest gangbare stof genomen. De andere soorten werden overgenomen uit de studie van Van Ryckeghem, uit en DEVRIESE (L.), DESEIJN (G.), VERHEECKE (G.), Textiel in de Gentse Waterwijk (1688-1769). II. Namen en cijfers, In: Tijdschrift voor Industriële cultuur, Gent, 2006, deel 94, katern 2, pp. 1-16

Page 170: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

170

3. Droguet: Zijden weefsel uit de 18e eeuw met kleine figureringsrapporten die op verschillende wijzen tot stand kunnen zijn gebracht. Bijvoorbeeld door de binding van een figuur kettingstelsel op een basisweefsel.

4. Samoise: Franse stof uit katoen en/of zijde. 5. Trijp: Fluweelachtige stof, ketting van organdizijde en pool van fijne wol, die de

glanzende fluweelachtige oppervlakte vormt. ZIJDE:

1. Satijn: Soort glanzende zijde in satijnbinding. 2. Zijde: Weefsel van de coconspinsels van de zijderups die uit voldoende lange dragen

bestaan om technisch te kunnen worden verwerkt. ONBEPAALD:

1. Fluweel: Een uit zijde, katoen of wol vervaardigde geweven stof waarvan althans één zijde opstaande draden, noppen of lissen vertoont.

ONBEKEND:

1. Coating: Een kunststof die op stoffen als afdeklaag wordt aangebracht.

Page 171: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

171

BRONNEN EN LITERATUUR

Archiefbronnen Stadsarchief Gent Oud Archief, reeks nr. 213 Oud Archief, Stadswerken, nr. 38-39: Druk- en bindwerk, levering van kranten, journalen, almanakken, perkament, gezegeld papier, 16de eeuw-1795. Gazette van Gend De afleveringen van 1775 tot en met 1779

Elektronische adressen http://www.polfed-fedpol.be http://www.childfocus.be http://www.dji.nl/main.asp, http://www.dementie.be www.uvawise.edu/history/runaways. http://www.childfocus.be http://statbel.fgov.be http://www.senate.be

Literatuur ALLEGAERT (P.), Het hoofd ten voeten uit = La tête: un portrait en pied = The head: a full-length portrait, Gent, Museum Dr. Guislain, 2001, 288 p. ANGENENT (H.), Weglopers: handboek over dak- en thuisloze jongeren, jeugdprostitutie, mishandeling en seksueel misbruik, allochtone jongeren, jongeren uit kinderbeschermingstehuizen, Nijkerk, Intro, 1993, 159 p. AZORIN (J.-M.), KALADJIAN (A.), FAKRA (E.), Origine et renouveau du concept de démence dans la schizophrénie, In: Annales Médico Psychologiques, 2006 (164), pp. 457-462 BACHS (J.), Mortaliteitsonderzoek van Gent tijdens 2de helft 19de -1ste helft 20ste eeuw: opmaak van een sociale differentiatie voor de dood, onuitgegeven licentiaatverhandeling, 2000, 334 p. BALLESTEROS (P.) (red.), En vogue! Mode uit Frankrijk en Nederland in de 18de eeuw, Zwolle, Waanders, cop. 2005, 248 p. BASCHWITZ (K.), De krant door alle tijden, Amsterdam, Keesing, [s.d.], 276 p.

Page 172: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

172

BEACH THOMAS (G.), The History of Alzheimer’s disease: Three Debates, In: Journal of the History of Medicine and Allied Sciences, 1987 (42), nr. 3, pp. 327-349 BERG (M.), CLIFFORD (H.), Consumers and luxury. Consumer culture in Europe 1650-1850, Manchester, Manchester university press, 1999, XI, 260 p. BLOM (J.C.H.), LAMBERTS (E.) (red.), Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, Hbuitgevers, 2003, 419 p. BOEKENOOGEN, (G.J.), VAN LESSEN (J.H.), Woordenboek der Nederlandsche Taal, `s-Gravenhage en Leiden, 1931, 12v. BOTTIN (J.), en PELLEGRIN (N.), Echanges et cultures textiles dans l’Europe préindustrielle, Villeneuve d’Ascq, Université Charles de Gaulle-Lille III, 1996, 419 p. BOUCHER (F.), A history of costume in the West, London, Thames and Hudson, 1988, 459 p. BRYSBAERT (M.), Psychologie, Gent, Academia Press, 2006, XXIII, 817 p. BUTLER (S.), Runaway wives: Husband desertion in Medieval England, In: Journal of Social History, 2006, pp. 337-358 CHARTIER (R.) (red.), Geschiedenis van het persoonlijke leven. Van de renaissance tot de Verlichting, Amsterdam, Agon, 1989, 541 p. CHORLEY (P.), The shift from Spanish to Central-European Merino wools in the Verviers-Achen cloth industry (1760-1815), In; AERTS (E.), MUNRO (J. H.) (ed.), Textiles of the low countries in European Economic History, Leuven, 1990, pp. 96-113 CLOET (M.), Voornaamgeving in het hertogdom Brabant (17de-20ste eeuw): een bijdrage tot de mentaliteitsgeschiedenis., In: Cultuurgeschiedenis in de Nederlanden van de Renaissance naar de Romantiek: Liber Amicorum J. Andriessen s.j., A. Keersmaekers, P. Lenders s.j., Acco, Leuven-Amersfoort, 1986, pp. 101-117 COSTA (T.), What can we learn from a digital database of runaway slave advertisements?, In: International Social Science Review, 2001, vol. 76 (1&2), pp. 36-43 COTTENS (I.), Alfabetisatie in de provincie West-Vlaanderen, 1780-1870, onuitgegeven licentiaatverhandeling, Gent, 1978, 1.vol. DE BEELDE (I.), De Belgische advertentiepers 1794-1914, onuitgegeven licentiaatverhandeling, Gent, 1982, 2 v. DE BELDER (J.), JASPERS (C.), GYSSELS (C.), VANDENBROEKE (C.), Arbeid en tewerkstelling in West-Vlaanderen 1814-1815. Een socio-professionele en demografische analyse. Werkdocumenten 1, Gent, 4 delen, 1984

Page 173: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

173

DE BONDT (N.), De levensstandaard in Oost- en West-Vlaanderen in de achttiende eeuw op basis van antropometrische indicatoren, onuitgegeven licentiaatverhandeling, Gent, 2006, 172 p. DE COOMAN (G.), De levensstandaard in Oost-Vlaanderen in de 18e en eerste helft van de 19e eeuw op basis van antropometrische indicatoren, onuitgegeven licentiaatverhandeling, Gent, 2001, 157 p. DE PAEPE (T.), Oost-Vlaamse mannen met een handicap in de negentiende eeuw : een sociaal-demografisch onderzoek op basis van de conscriptieregisters, Gent, 2003, onuitgegeven licentiaatverhandeling, elektronische versie DE PAGE (H.), VANDER ELST (R.), Traité élémentaire de droit civil belge: principes, doctrine, jurisprudence, Bruxelles, Bruylant, 1953, 157 p. DE POTTER (F.), De advertentie in de nieuwsbladen, Gent, Vander Schelden, 1879, 348 p. DE VISSER (J.), De industrialisatie van de Gentse katoennijverheid 1750-1850, onuitgegeven licentiaatverhandeling, Gent, 1977, 342 p. DE VUYST (K.), De Amerikaanse Revolutie in de Gazette van Gend en de Gazette van Antwerpen (1770-1790), onuitgegeven licentiaatverhandeling, Gent, 2002, 150 p. DE WAELE (F.), De krankzinnigenzorg te Gent vanaf het einde van de 18de eeuw tot 1870: onderzoek naar de houding van de maatschappij ten opzichte van krankzinnigen en de gevolgen ervan op de gestichtsverzorging, onuitgegeven licentiaatverhandeling, Gent, 1981, 224 p. DECEULAER (H.), Consumptie en distributie van kleding tussen stad en platteland. Drie regionale patronen in de Zuidelijke Nederlanden (zestiende- achttiende eeuw), In: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 2002 (4), pp. 439-468 DECEULAER (H.), Pluriforme patronen en een verschillende snit: sociaal-economische, institutionele en culturele transformaties in de kledingsector in Antwerpen, Brussel en Gent, ca 1585 - ca 1800, Amsterdam, Stichting Beheer IISG, 2001, 429 p. DEKKERS (R.), Handboek burgerlijk recht, Brussel, Bruylant, 1972, 953 p. DELPIERRE (M.), Se vêtir au XVIIIe siècle, Paris, Biro, 1996, 206 p. DEN DEKKER (A.), Rijk gekleed: van doopjurk tot baljapon 1750-1914: hoogtepunten uit de kostuumverzameling van het Amsterdams Historisch Museum, Bussum, Thoth, 2005, 96 p. DEPLA (B.), De consumptierevolutie in de Nieuwe Tijd. : casus: de stad Roeselaere en de omringende plattelandsdorpen in de 18de eeuw, onuitgegeven licentiaatverhandeling, Gent, 2005, 3 v. DEVOS (I.), Allemaal beestjes: mortaliteit en morbiditeit in Vlaanderen, 18de-20ste eeuw, Gent, Academia Press, 2006, 262 p.

Page 174: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

174

DEVRIESE (L.), DESEIJN (G.), VERHEECKE (G.), Textiel in de Gentse Waterwijk (1688-1769). II. Namen en cijfers, In: Tijdschrift voor Industriële cultuur, Gent, 2006, deel 94, katern 2, pp. 1-16 DIBBITS (H.), Vertrouwd bezit. Materiële cultuur in Doesburg en Maassluis 1650-1800, Nijmegen, SUN, 2001, 399 p. DIEPVENTS (P.), Bewogen tijden van immobiliteit: demografisch onderzoek naar de seizoenschommelingen van de huwelijkssluitingen in Oost-Vlaanderen (1600-1800), onuitgegeven licentiaatverhandeling, Gent, 1999, 2 v. DOURSTHER (H.), Dictionnaire universel des poids et mesures anciens et modernes, contenant des tables des monnaies de tous les pays, Amsterdam, Meridian publications, 1976, 306 p. EGMOND (F.), Underworlds: organized crime in the Netherlands 1650-1800, Cambridge, Polity press, 1993, X, 256 p. EVERDINGEN van, (J. J. E.), KLAZINGA, (N. S.), POLS (J.), Pinkhof Geneeskundig woordenboek, Houten, Bohn Stafleu Van Loghum, 1998, XXI, 896 p. EVERDINGEN van, J. J. E., KLAZINGA, N. S., POLS J., Pinkhof Geneeskundig woordenboek, Houten, Bohn Stafleu Van Loghum, 1998, XXI, 896 p. FABER (S.), Kindermoord in de achttiende eeuw te Amsterdam, In: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, 1978 (2), pp. 224-240 FAIRCHILDS (C.), Fashion and freedom in the French Revolution, In: Continuity and Change, 2000 (3), pp. 419-433 FESTA (L.), Personal effects: Wigs and possessive individualism in the long eighteenth century, In: Eighteenth-Century Life, 2005 (29), nr. 2, pp. 47-90 FEYEL (G.), Presse et publicité en France (XVIIIe et XIXe siècles), In: Revue Historique, 2003, nr. 4, pp. 837-869 FIJNAUT (C.), Opdat de macht een toevlucht zij? Een historische studie van het politieapparaat als een politieke instelling, Antwerpen, Kluwer, 1979, 629 p. FOUCAULT (M.), Geschiedenis van de waanzin in de 17de en 18de eeuw, Meppel, Boom, 1984, 292 p. GADEYNE (G.), Variolatie en vaccinatie tegen de pokken in België sinds de 18de eeuw, In: Geschiedenis der Geneeskunde, 2000 (6), pp. 365-375 GARNOT (B.), La culture matérielle en France aux XVIe, XVIIe et XVIIIe siècles, Paris, Ophrys, 1995, 184 p. GARNOT (B.), La culture materielle en France, In: Material culture: consumption, life-style, standard of living, 1500-1900, Milano, Università Bocconi, 1994, pp. 21-63

Page 175: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

175

GELDHOF (J.), Pelgrims, dulle lieden en vondelingen te Brugge 1275-1975: zeven eeuwen geschiedenis van het Sint-Juliaansgasthuis en van de Psychiatrische kliniek O.-L.-Vrouw te Brugge-Sint-Michiels, Brugge, Psychiatrische kliniek O.-L.-Vrouw, 1975, 318 p. GODDING (P.), Le droit privé dans les Pays-Bas méridionaux du 12e au 18e siècle, Bruxelles: Palais des Académies, 1991, 602 p. GRANGE (C.), RENARD (J.), Adolescent migrants from Normady in paris at the end of the 18th century, In: History of the Family, 2001 (6), pp. 423-437 GRANGE (C.), RENARD (J.), Adolescent migrants from Normandy in Paris at the end of the 18th century, In: History of the Family, 2001 (6), pp. 423-437 HELMERS (D.), Gescheurde bedden: oplossingen voor gestrande huwelijken, Amsterdam 1753-1810, Hilversum, Verloren, 2002, 426 p. HORN (D.G.), The criminal body: Lombroso and the Anatomy of Deviance, New York, Routledge, 2003, 204 p. HOUSTON (R. A.), Madness and gender in the long eighteenth century, In: Social History, 2002 (27), nr. 3, pp. 309-326 JANSEN (J.C.G.M.), Waanzin en verstoring der maatschappelijke orde, In: Spiegel Historiael, 1980, 7/8, pp. 415-420 JANSSENS (V.), Het geldwezen der Oostenrijkse Nederlanden, Brussel, Paleis der Academiën, 1957, 347 p. JASPERS (L.), STEVENS (L.), Arbeid en tewerkstelling in Oost-Vlaanderen op het einde van het Ancien Régime: een socio-professionele en demografische analyse, Gent, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1985, 176 p. JONES (K.), Lunacy, law, and conscience 1744-1845: the social history of the care of the insane, London, Routledge and Kegan Paul, 1955, 239 p. KELLER-DRESCHER (L.), Die Ordnung der Kleider: ländliche Mode in Württemberg, 1750-1850, Tübingen, Tübinger Vereinigung für Volkskunde, 2003, 319 p. KIN (M.), Ruimtelijke stratificatie van arm en rijk te Gent: Een doorsnede in 1741 en ca. 1777/84, In: DE BELDER (J.), PREVENIER (W.), VANDENBROEKE (C.), Sociale mobiliteit en sociale structuren in Vlaanderen en Brabant: van de late middeleeuwen tot de 20e eeuw, Gent, RUG, 1983, pp. 129-148 KING (P.), Newspaper reporting and attitudes to crime and justice in late-eigtheenth- and early-nineteenth-century London, In: Continuity and Change, 2007 (22), nr. 1, pp. 73-112 KUIJPERS (E.), Migrantenstad: immigratie en sociale verhoudingen in 17e-eeuws Amsterdam, Hilversum, Verloren, 2005, 447 p.

Page 176: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

176

KWASS (M.), Big Hair: A wig history of consumption in eighteenth-century France, In: The American Historical Review, 2006, vol. 111 (3), pp. 630-660 LAMBECHT (T.), Slave to the wage? Het dienstpersoneel op het platteland in Vlaanderen (16de-18de eeuw)., In: Oost-Vlaamse Zanten, 2001 (76), nr. 1, pp. 32-48 LAMBRECHT (T.), Een grote hoeve in een klein dorp. Relaties van arbeid en pacht op het Vlaamse platteland tijdens de 18de eeuw, Gent, Academia Press, 2002, 214 p. LANTZ HERMAN (R.), Marital incompatibility and social change in early America, Beverly Hills (Calif.), Sage, 1976, 48 p. LAVER (J.), Costume and fashion: a concise history, London, Thames and Hudson, 1985, 288 p. LESGER (C.), Informatiestromen en de herkomstgebieden van migranten in de Nederlanden in de Vroegmoderne Tijd, In: Tijdschrift voor sociale en economische geschiedenis, 2006 (3), nr. 1, pp. 3-23 LESGER (C.), Informatiestromen en de herkomstgebieden van migraten in de Nederlanden in de Vroegmoderne Tijd, In: Tijdschrift voor sociale en economische geschiedenis, 2006 (3), nr. 1, pp. 3-23 LIS (C.), Gezinsvorming en vrouwenarbeid tijdens een versnellingsfase in de ontwikkeling van het kapitalisme, 1750-1850, In: Tijdschrift voor sociale geschiedenis, 1984, nr. 10, pp. 380-406 LOCRE (J.G.), La législation civile, commerciale et criminelle de la France, ou commentaire et complément des codes français, Strasbourg, Treuttel et Wurtz, 1827, volume 4 LUYKX (T.), Evolutie van de communicatiemedia, Brussel, Elsevier Sequoia, 1978, 576 p. LUYKX (T.), Overzicht van de ontwikkeling der communicatiemedia, Brussel, Elsevier, 1970, 229 p. MAES (L. TH.), De criminaliteit te Antwerpen in de achttiende eeuw, In: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, 1978 (2), pp. 324-331 MAES (M.), Kledij en sociale groepen in de Zuidelijke Nederlanden (XIVde -XVde eeuw), onuitgegeven licentiaatverhandeling, Gent, 1983, 282 p. MANS (I.), Zin der zotheid: vijf eeuwen cultuurgeschiedenis van zotten, onnozelen en zwakzinnigen, Amsterdam: Bakker, 1998, 415 p. MARCUS- de GROOT (Y.), De nationale kleding, In: Spiegel Historiael, 1980, 7/8, pp. 398-402 MCCANTS (A.), Internal Migration in Friesland, 1750-1805, In: Journal of Interdisciplinary History, 1992 (22), Nr. 3 pp. 387-409.

Page 177: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

177

MEDICK (H.), Une culture de la considération. Les vêtements et leurs couleurs à Laichingen entre 1750 et 1820, In: Annales Histoires, Sciences Sociales, 1995 (4), pp. 753-774 MEERSSCHAUT (E.), Textielaanbod in het achttiende-eeuwse Gent, In: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, 1997, deel 51, pp. 155-180 MERTENS (D.), Criminaliteit in het Land van Aalst in de 18e eeuw (1700-1795), onuitgegeven licentiaatverhandeling, Gent, 1999 (elektronische versie) MERTENS (M.), De registers der paspoorten. Een bijdrage tot de historische antropologie. Leuven en Antwerpen, 1782-1792, onuitgegeven licentiaatverhandeling, Leuven, 1983, 303 p. MONBALLYU (J.), Geschiedenis van het familierecht: van de late Middeleeuwen tot heden, Leuven, Acco, 2006, 223 p. MONBALLYU (J.), Zes eeuwen strafrecht, de geschiedenis van het Belgische strafrecht (1400-2000), Leuven, Acco, 2006, 382 p. MORGAN (G.), RUSHTON (P.), Visible Bodies: Power, subordination and identity in the eighteenth-century Atlantic World, In: Journal of Social History, 2005, vol. 39 (1), pp. 39-64 MULLIN (G.W.), Flight and rebellion: slave resistance in eighteenth-century Virginia, London, Oxford university press, 1972, 219 p. ORIS (M.), The history of migration as a chapter in the history of the European rural family: An overwiev, In: History of the Family, 2003 (8), pp. 187-215 ORIS (M.), The history of migration as a chapter in the history of the European rural family: An overview, In: History of the Family, 2003 (8), pp. 187-215 PEETERS (B.), Desertie uit de nationale regimenten van de Oostenrijkse Nederlanden in de 18de eeuw, In: Belgisch tijdschrift voor militaire geschiedenis, 1984 (5), pp. 387-400 PERRIER (S.), The blended family in Ancien Régime France: A Dynamic Family Form, In: The history of the family, 1998 (3), nr. 4, pp. 459-471 PERROT (P.), Werken aan de schijn: de veranderingen van het vrouwelijke lichaam in de achttiende en negentiende eeuw, Nijmegen, SUN, 1987, 292 p. PHILLIPS (R.), Putting asunder: a history of divorce in Western society, Cambridge, Cambridge university press, 1988, XX, 672 p. PICARD (E.), d’HOFFSCHMIDT (N.), Pandectes Belge: encyclopédie de législation, de doctrine et de jurisprudence belges, Bruxelles, Larcier, 1878, volume 1 POPKIN JEREMY (D.), ‘L’histoire de la presse ancienne: bilan et perspectives, In: DURANTON H., Les gazettes européennes de langue française (XVIIe - XVIIIe siècle), Saint-Étienne: Université de Saint-Étienne, 1993, pp. 299-312

Page 178: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

178

PRESSER (J.), NIERMEYER (J.F.), VAN HOUTTE (J. A.), Algemene geschiedenis der Nederlanden, Zeist, De Haan, 1949-1958, 12 v. PREVENIER (W.), HOWELL (M.), BOONE (M.), Uit goede bron: introductie tot de historische kritiek, Leuven, Garant, 2000, 208 p. PRUDE (J.), To look upon the “Lower Sort”: Runaway ads and the appearance of unfree labourers in America, 1750-1800, In: The journal of American History, 1991, vol. 78 (1), pp. 124-159 RIBEIRO (A.), Dress in eighteenth-century Europe: 1715-1789, New Haven, Yale University, cop. 2002, 318 p. ROCHE (D.), Histoire des choses banales: naissance de la consommation dans les sociétés traditionnelles (XVIIe-XIXe siècle), Paris, Fayard, 1999, 329 p. ROCHE (D.), The culture of clothing: dress and fashion in the ancien régime, Cambridge, Cambridge university press, 1996, XI, 537 p. ROETS (A.M.), Rudessen, dieften ende andere crimen. Misdadigheid te Gent in de 17e en de 18e eeuw. Een kwantitatieve en kwalitatieve analyse, onuitgegeven doctoraatsverhandeling, Gent, 1987, 3 v. RONDOU (T.), De verspreiding van de periodieke pers in de Zuidelijke Nederlanden van 1715-1815, onuitgegeven licentiaatverhandeling, Leuven, 1992, p. 117 RONSSE (S.), Men laet eenieder weten… De consumptierevolutie in het 18de-eeuwse en vroeg 19de-eeuwse Gentse advertentiewezen, licentiaatverhandeling in voorbereiding, Gent, 2007 ROTH RANDOLPH, Child murder in New England, In: Social Science History, 2001 (25), nr. 1, pp. 101-125 ROUGHOL-VALDEYRON (D.), TIMBAL (P.-C.), Recherches sur l’absence en droit français, Paris, PUF, 1970, 118 p. RUTTEN (W.), De vreselijkste aller harpijen: pokkenepidemieën en pokkenbestrijding in Nederland in de achttiende en negentiende eeuw: een sociaal-historische en historisch-demografische studie, Wageningen, Landbouwuniversiteit Wageningen, Afdeling agrarische geschiedenis, 1997, 562 p. SARTI (R.), Thuis in Europa: wonen, eten en kleden in Europa van 1500 tot 1800, Rotterdam, Donker, 2004, 398 p. SCHATTEMAN (K.), Studie van de voornaamgeving in Oost- Vlaanderen (17de-19de eeuw), onuitgegeven licentiaatverhandeling, Gent, 2006, 165 p. SCHUURMAN (A. J.), WALSH (L. S.), Material culture: consumption, life-style, standard of living, 1500-1900, Milano, Università Bocconi, 1994, 174 p.

Page 179: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

179

SNOWDEN (J.), The folk dress of Europe, New York, Mayflower, 1979, 160 p. SOLY (H.), LIS (C.), Te gek om los te lopen. Collocatie in de 18de eeuw, Turnhout, Brepols, 1990, 242 p. SOLY (H.), LIS (C.), VAN DAMME (D.), Op vrije voeten? Sociale politiek in West-Europa (1450-1914), Leuven, Kritak, 1985, 240 p. SOLY (H.), Materiële cultuur in Gent in de 18de eeuw: een terreinverkenning, In: Oostvlaamse Zanten, 1988 (63), nr. 1, pp. 3-15 STOCKMAN (R.), Van nar tot patiënt: een geschiedenis van de zorg voor geesteszieken, Leuven: Davidsfonds, 2000, 127 p. STOFFELS (B.), De registers der paspoorten. Een bijdrage tot de historische antropologie. Brussel, 1773-1796, onuitgegeven licentiaatverhandeling, Leuven, 1988, 154 p. STONE (L.), Road to divorce: England 1530-1987, London, Oxford university press, 1995, 460 p. STONE (L.), The family, sex and marriage: in England 1500-1800, London, Weidenfeld and Nicolson, 1979, 800 p. STURKENBOOM (D.), Spectators van hartstocht: sekse en emotionele cultuur in de achttiende eeuw, Hilversum, Verloren, 1998, 420 p. TOP (S.), De bende van Bakelandt in de geschiedenis, de literatuur, het volkslied en het volksverhaal, Handzame, Familia et patria, 1983, 307 p. TURNAU (I.), Consumption of clothes in Europe between the XVIth and the XVIIIth Centuries (Research problems), In: The Journal of European Economic History, 1976, vol. 5 (2), pp. 451-468 VAN DE WATER (G.), VETTENBURG (N.), Weglopen: weg...van wat? Studie over het profiel en de ervaringen van weglopers in België, Brussel, Child focus, 2004, 194 p. VAN DEN ABEELE (M.), De pokken in Oost-Vlaanderen in de periode 1815-1840, Gent, 2006, onuitgegeven licentiaatverhandeling, 141 p. VAN GELDER (H.A.E.), De Nederlandse munten, Antwerpen, Spectrum, 1965, 272 p. VAN HOECKE (K.), Mobiliteit in de achttiende eeuw in de streek van Oudenaarde, onuitgegeven licentiaatverhandeling, Gent, 1995, 2 v. VAN KOOLBERGEN (H.), Materiële cultuur: huisraad, kleding en bedrijfsgemeenschap. Zutphen, Walburg pers, 1988, 63 p. VAN NEVEL (L.), Materiële cultuur op het platteland tijdens de 18e eeuw, onuitgegeven licentiaatverhandeling, Gent, 2005, 166 p.

Page 180: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

180

VAN OUTRIVE (L.), CARTUYVELS (Y.), PONSAERS (P.), Sire, ik ben ongerust: geschiedenis van de Belgische politie 1794-1991, Leuven: Kritak, 1991, 367 p. VAN RYCKEGHEM (J.), Eenvoud en raffinement. Kleding en sieraden te Gent, In: Oost-Vlaamse Zanten, Gent, 1988 (63), nr. 1, pp. 33-50 VAN RYCKEGHEM (J.), Eenvoud en raffinement: een studie van de Gentse achttiende-eeuwse kleding in sociaal-economisch perspectief, onuitgegeven licentiaatverhandeling, Gent, 1985, 2 v. VAN WAEIJENBERG (F.), Collocatie te Gent, 1750-1779, onuitgegeven licentiaatverhandeling, Gent, 1994, 244 p. VANDENBROEKE (C.), ALGOET (G.), Alfabetisme in Vlaanderen en inzonderlijk in Zuidelijk Vlaanderen (einde 18de eeuw- ca. 1870), In: Jaarboek van de Geschied- en Heemkundige Kring Waregem, 1977, pp. VANDENBROEKE (C.), DEVOS (I.), LAMBRECHTS (T.), Bevolking, voeding en levensstandaard in het verleden, Gent, Academia Press, 2004, 369 p. VANDENBROEKE (C.), Sociale en konjunkturele facetten van de linnennijverheid in Vlaanderen (late 14e- midden 19e eeuw), In: Handelingen der Maatschappij van geschied- en oudheidkunde te Gent. Nieuwe Reeks XXXIII, 1979, pp. 117-174 VANDENBROEKE (C.), Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk, Beveren, Orion, 1981, 301 p. VANDENBROEKE (C.), Vrijen en trouwen van de middeleeuwen tot heden: seks, liefde en huwelijk in historisch perspektief, Brussel, Elsevier, 1986, 245 p. VANDEWALLE (P.), Oude maten, gewichten en muntstelsels in Vlaanderen, Brabant en Limburg, Oostende, s.n., 1984, 70 p. VANHEMELRYCK (F.), Bijdrage tot de studie van het politieapparaat in het Ancien Régime. De opsporing van het misdrijf in Brabant, In: Revue belge de philologie et d’histoire, 1970 (50), nr. 2, pp. 356-394 VANHEMELRYCK (F.), De criminaliteit in de ammanie van Brussel van de late middeleeuwen tot het einde van het Ancien Régime (1404-1789), onuitgegeven doctoraat, Gent, 1968, 2 v. VANHEMELRYCK (F.), Misdaad en straf. Recent onderzoek naar de geschiedenis der criminaliteit, In: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, 1978 (2), pp. 177-206 VANHEUVERBEKE (K.), Een sociaal-economische comparatieve analyse op basis van antropometrische indicatoren: een statistische doorlichting voor de Franse Tijd, onuitgegeven licentiaatverhandeling, Gent, 1997, 277 p.

Page 181: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

181

VANNOPPEN (H.), Streekdrachten in onze gewesten: Antwerpen, Brabant, Limburg, Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen, Gent, Stichting Mens en Kultuur, 1994, 334 p. VERLINDEN (C.), SCHOLLIERS (E.), Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant. 3: (XVIe-XIXe eeuw), Brugge, De Tempel, 1972, XXVIII, 465 p. VERSTRAETE (I.), De alexianen te Gent en hun zorg voor krankzinnigen en onhandelbaren tijdens de late zeventiende en de achttiende eeuw, onuitgegeven licentiaatverhandeling, Gent, 1994, 192 p. VIGARELLO (G.), Histoire de la beauté: le corps et l'art d'embellir de la Renaissance à nos jours, Paris, Seuil, 2004, 336 p. VRIELINCK (S.), De territoriale indeling van België (1795-1963): bestuursgeografisch en statistisch repertorium van de gemeenten en de supracommunale eenheden (administratief en gerechtelijk). Met de officiële uitslagen van de volkstellingen. Repertorium., Leuven, Universitaire pers, 2000, 3 v. WHITE S., WHITE G., Slave Hair and African American Culture in the Eighteenth and Nineteenth Centuries Source, In: The journal of southern history,1995 (61), nr.1, pp. 45-76 WHYTE (I. D.), Migration and society in Britain, 1550-1830, Basingstoke, Macmillan, 2000, 198 p. WHYTE (I. D.), Migration and society in Britain, 1550-1830, Macmillan, 2000, 198 p. WHYTE (I. D.), Pre-industrial migration: theories, techniques and sources, In: Migration and society in Britain, 1550-1830, New York, 2000, pp. 8-22 WINTEIN (R.), Sociografische analyse van de huwelijksverbreking te Gent en te Brugge, late 18e-19e eeuw, onuitgegeven licentiaatverhandeling, Gent, 1983, 2 vol.

Page 182: ELK ZEGGE T VOORDS - Ghent University...Oligofrenie, krankzinnigheid en dementie ..... 31 2. Kwantitatieve verwerking van de gegevens van de krankzinnige afwezigen..... 34 3. Oorzaak

Elk zegge ‘t voords

182