EEN ZOEKTOCHT NAAR DE IMPACT VAN CULTUREEL ERFGOED...
Transcript of EEN ZOEKTOCHT NAAR DE IMPACT VAN CULTUREEL ERFGOED...
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT TOEGEPASTE WETENSCHAPPEN
Afdeling Mobiliteit en Ruimtelijke Planning
EEN ZOEKTOCHT NAAR DE IMPACT VAN CULTUREEL ERFGOED OP RUIMTELIJKE PLANNING EN ONTWIKKELING.
De IJslandse Wheel of CULTURED.
Vera De Martelaere
Promotor:
Prof. Georges Allaert
Scriptiebegeleider:
David Verhoestraete
Academiejaar 2005-2006
Scriptie ingediend tot het behalen van
de academische graad van gediplomeerde in
de aanvullende studies GAS – Ruimtelijke Planning
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT TOEGEPASTE WETENSCHAPPEN
Afdeling Mobiliteit en Ruimtelijke Planning
EEN ZOEKTOCHT NAAR DE IMPACT VAN CULTUREEL ERFGOED OP RUIMTELIJKE PLANNING EN ONTWIKKELING.
De IJslandse Wheel of CULTURED.
Vera De Martelaere
Promotor:
Prof. Georges Allaert
Scriptiebegeleider:
David Verhoestraete
Academiejaar 2005-2006
Scriptie ingediend tot het behalen van
de academische graad van gediplomeerde in
de aanvullende studies GAS – Ruimtelijke Planning
DANKWOORD.
Vooreerst wens ik mijn promotor, professor G. Allaert te danken voor de kans en het
gestelde vertrouwen in de uitwerking van mijn thesisonderwerp. Ondanks het initiële
enthousiasme bleek het vinden van de juiste draai aan de ‘IJslandse Wheel of CULTURED’
moeilijker dan verwacht. Gelukkig kon ik steeds rekenen op mijn scriptiebegeleider David
Verhoestraete om met vernieuwde energie het wiel, een academiejaar rond, draaiende te
houden. Niet te vergeten zijn mijn ouders, zussen en vrienden die aanmoedigend en
geduldig de baan vrijgehouden hebben. De adrenaline waarop werd geteerd kan niet anders
dan het gevolg zijn van de fascinatie voor het ‘land van water, vuur, ijs en wind’.
TOELATING TOT BRUIKLEEN.
De auteur geeft de toelating deze scriptie voor consultatie beschikbaar te stellen en delen
van de scriptie te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de
beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron
uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze scriptie.
21 augustus 2006,
OVERZICHT.
EEN ZOEKTOCHT NAAR DE IMPACT VAN CULTUREEL ERFGOED OP RUIMTELIJKE PLANNING EN ONTWIKKELING.
De IJslandse Wheel of CULTURED.
Dit eindwerk kadert in het project CULTURal Heritage and REgional Development (CULTURED), waarin de Universiteit Gent de Lead partner is. Dit 2,5 jarige project wordt gecofinancierd onder het Europese Interreg IIIc programma en wil richtlijnen uitwerken voor de herwaardering van elementen uit het cultureel erfgoed. Bepaalde regio’s in Europa die weinig ontwikkelingsperspectieven hebben, maar rijk zijn aan cultureel erfgoed, zouden dit gegeven kunnen aanwenden als motor tot een toegevoegde waarde voor hun regio.
Het nader bestuderen van IJsland op het vlak van cultureel erfgoed en ruimtelijke ontwikkeling en planning is boeiend omwille van drie samenhangende redenen.
Ten eerste is dit Europees eiland in zijn geografische geïsoleerdheid en lage bevolkingsdichtheid geschikt tot de studie van hoe samenleving-natuur-planning zich tot elkaar verhouden. IJsland is niet enkel op geologisch vlak heel jong, maar werd als eiland pas rond 900 n. Chr. bewoond met de kolonisatie van de vikingen. Interessant hierbij is de geschreven bron van het Book of Settlements (Landnámabák) uit de 12de eeuw, waarin met een zekere historische en geografische gedetailleerdheid het kolonisatieproces van de eerste nederzettingen werd neergepend.
Ten tweede groeit het toerisme in IJsland uit tot een steeds groter wordende bron van economische inkomsten. Daarom werd door de IJslandse overheid de nood aangevoeld om in de jaren ’90 een geïntegreerd nationaal beleid voor het toerisme te ontwikkelen. Dit omdat het toerisme, naast de alternatieve energie-opwekking van waterkrachtcentrales, een steeds belangrijker wordende industrie is, met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen tot gevolg.
Ten derde heeft het Institute of Regional Development in IJsland een eigen Europees Interreg-project op touw gezet, getiteld ‘Destination Viking Sagalands project’. Het doel van dit internationale samenwerkingsverband is de sagatraditie van de vikingen zichtbaar en toegankelijk te maken voor het publiek in het culturele landschap.
Inzichten die verworven werden in de IJslandse benadering tegenover het culturele erfgoed werden vertaald naar praktische richtlijnen voor Vlaanderen. Een eerste richtlijn wil de gemeenschappelijke taal van duurzame ontwikkeling aangrijpen als raakvlak tussen verschillende sectoren. Een tweede richtlijn hecht belang aan onderzoek naar landschapsbeleving voor zowel het toerisme, het erfgoedbeleid als de ruimtelijke planning. Een derde richtlijn ten slotte, haalt aan dat het erfgoedbeleid uit haar passieve karakter van bescherming en behoud zou kunnen treden en meer ontwikkelingsperspectieven zou kunnen tonen, indien het toerisme het culturele erfgoed actief meeneemt en aangrijpt. TREFWOORDEN: cultureel erfgoed, ruimtelijke planning, ruimtelijke ontwikkeling, IJsland, beleid.
INHOUDSTAFEL.
H I: Inleiding. 1 H II: Ruimtelijke schets van IJsland.
1. De IJslandse geologie, geografie en klimaat. 5
2. De IJslandse geschiedenis aan de hand van ‘settlements’. 9 3. Socio-economische ontwikkelingen in IJsland. 14
H III: De niveaus van het planningsbeleid in IJsland. 1. Glocalisering. 20
2. De Planning and Building Act. 21 3. Het Institute of Regional Development. 25 4. Het regionale planningsniveau. 28
5. Voorstel voor een super-regionaal plan voor ZW-IJsland: ‘Land as Resource’. 30 6. Het regionale plan voor de Central Highlands. 32
H IV: De IJslandse Wheel of CULTURED. 1. De Wheel of CULTURED. 36 2. Een geïntegreerd nationaal beleid voor toerisme. 38 3. Implementatie van het nationaal beleid voor toerisme. 43 4. Nadruk van het Ministry of Environment op natuurbeschermingsgebieden. 48 5. Onderzoek vanuit andere sectoren naar de duurzame ontwikkeling
van het cultureel erfgoed. 56
6. Onderzoek vanuit het cultureel erfgoed naar duurzame ontwikkeling. 65
7. Het gebouwde cultureel erfgoed onder het Ministry of Education,
Science and Culture. 68
8. Het Institute of Regional Development en cultureel erfgoed:
praktijkvoorbeeld Destination Viking Sagalands project. 72
9. De dynamische omgang met het cultureel erfgoed in de Borgarfjördur. 76
10. Kanttekeningen bij het Destination Viking Sagalands project. 79
H V: Doelstellingen voor een Vlaams beleid t.o.v. het cultureel erfgoed. 1. Duurzame ontwikkeling als raakvlak tussen verschillende sectoren. 82
2. Onderzoek naar landschapsbeleving. 84
3. Actiever karakter voor het cultureel erfgoedbeleid. 85
Bronvermelding. 86
1
H I. Inleiding.
Hoe verhoudt het culturele erfgoed zich tegenover de ruimtelijke planning enerzijds, en
de ruimtelijke ontwikkeling anderzijds, voor Vlaanderen?
Naar de link tussen cultureel erfgoed en de ruimtelijke planning toe, is het logisch om het
Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen open te slaan. Grasduinen in het RSV naar de term
‘cultureel erfgoed’, benadert echter het zoeken naar een speld in een hooiberg. Misschien
wordt het eenvoudiger met een omschrijving van het begrip ‘cultureel erfgoed’. De UNESCO,
die een belangrijke rol heeft gespeeld in de opentrekking van het begrip ‘cultureel erfgoed’,
beschrijft het als volgt:
‘Het cultureel erfgoed neemt verschillende vormen aan, zowel tastbare (monumenten, landschappen, objecten, enzovoort) als niet-tastbare (talen, knowhow, podiumkunsten, muziek, enzovoort) en is van onschatbare waarde voor de culturele verscheidenheid. Het is een bron vanwaaruit creativiteit en welvaart ontspringen. Volkeren ontlenen een gevoel van identiteit en samenhorigheid aan hun erfgoed. De oorsprong van het erfgoed is divers en de ontwikkeling ervan is gekleurd door een veelheid aan invloeden’.1
Zowel monumenten als landschappen zijn elementen van het cultureel erfgoed die een
uitgesproken ruimtelijk karakter hebben. Men zou voor minder veronderstellen dat het
ruimtelijk beleid deze twee elementen bezwaarlijk links kan laten liggen. Niets is minder
waar...
De term monument komt in het RSV niet uitgesproken aan bod. Wel wordt in het
richtinggevend gedeelte van het RSV bij de gewenste ruimtelijke structuur van de stedelijke
gebieden melding gemaakt van het behoud en de uitbouw van cultureel-maatschappelijke en
historisch waardevolle elementen in de stedelijke gebieden. ‘Het algemeen streven naar een
kwalitatieve en duurzame ontwikkeling moet zijn uitdrukking vinden in de bescherming van de cultureel-maatschappelijke bijzonder waardevolle delen van de stedelijke gebieden.’2
Het landschap wordt in het informatief gedeelte van het RSV voor het eerst besproken
onder de bestaande ruimtelijke structuur van de open ruimte. Naast het landschap wordt de
open ruimte er onderverdeeld in de natuurlijke structuur, de agrarische structuur, de
1 UNESCO Vlaanderen, Cultureel erfgoed: het verleden van de toekomst, Brussel, 2003. 2 Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Gecoördineerde versie (april 2004), Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2004, pp. 371.
2
bosstructuur, de nederzettingsstructuur, de infrastructuur en het fysisch systeem. Het
beknopte hoofdstuk geeft enkel een opsomming van ‘gave landschappen’ en ‘traditionele
landschappen’ in Vlaanderen.
‘Gave landschappen’ worden omschreven als ‘landschappen waarvan de samenhangende
landschappelijke structuur slechts in een beperkte mate geschonden en versnipperd is door
grootschalige ingrepen’. In de opsomming worden de Vlaamse Ardennen, het Meetjesland, de
kustpolders, het Kempisch Plateau,... bijvoorbeeld aangehaald.3
‘Traditionele landschappen’ is een concept dat door professor Marc Antrop aan de
Gentse universiteit in 1989 werd ontwikkeld.4 In het RSV wordt in een bijlage een overzicht
met beschrijvingen van deze landschappen gegeven. Traditionele landschappen kenmerken
zich door een lange wordingsgeschiedenis wat resulteert in een ‘harmonieus
landschapsecologisch evenwicht tussen het natuurlijke draagvlak (geologie, bodem, reliëf, hydrologie,
fauna en flora) en de verschillende vormen van landontginning door de mens’. Met de industriële
revolutie vanaf de 18de eeuw en de ermee gepaard gaande grootschalige vernieuwingen,
werden totaal nieuwe landschappen gecreëerd. Hierdoor werden de traditionele
landschappen gereduceerd tot gefragmenteerde relicten.5
Het RSV categoriseert onder ‘trends’ de gave landschappen als potentierijk.
‘Het behoud van de herkenbaarheid van de Vlaamse landschappen door versterking van de aanwezige structurerende kenmerken en componenten houdt belangrijke potenties in voor de identiteit van de streek, voor de woon- en leefomgeving, het toerisme en de recreatie’.6
Hiertegenover wordt tevens onder ‘trends’ de uniformisering van het landschap als
problematisch gecategoriseerd. De uniformisering van het landschap is te wijten aan de
‘nieuwe landschappen’ die zich kenmerken door ‘een grootschalige aanpak, het internationale
karakter en het uitwissen van de traditionele verscheidenheid van de landschappen’. Als voorbeelden
worden recreatielandschappen, industrielandschappen, bebouwde perifere landschappen en
nieuwe landbouwlandschappen aangehaald.7
Belangrijker in het RSV is het richtinggevend gedeelte. In het onderdeel gewenste
ruimtelijke structuur voor het buitengebied worden ontwikkelingsperspectieven voor het
landschap gegeven. Uitgangspunt is hier dat het landschap als gegeven moet worden 3 Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Gecoördineerde versie (april 2004), Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2004, pp. 94. 4 Lambert Schoenmaekers, De landschapsatlas... hoe het begon, in: Els Hofkens and Inge Roosens (reds.), Nieuwe impulsen voor de landschapszorg. De landschapsatlas, baken voor een verruimd beleid, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap - Afdeling Monumenten en Landschappen, 2001, pp. 12. 5 M. Antrop en S. Van Nuffel, Landschapszorg in Vlaanderen: Atlassen van de relicten van de traditionele landschappen, Monumenten & Landschappen, 1998, pp. 8. 6 Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Gecoördineerde versie (april 2004), Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2004, pp. 118. 7 Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Gecoördineerde versie (april 2004), Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2004, pp. 111.
3
meegenomen in de afweging van ruimtelijke ingrepen. Dit met het doel om de diversiteit en
herkenbaarheid van de landschappen in Vlaanderen te behouden tot zelfs te ontwikkelen en
versterken, zoals reeds werd aangehaald in het informatief gedeelte. Om dit te
operationaliseren moet een selectie doorgevoerd worden van structurerende
landschapselementen en –componenten, omdat zij in hun ordening het landschap als
resultante hebben. De structurerende landschapselementen en –componenten worden
beperkt opgesomd; spoorwegen, maïsakkers, woonlinten, bedrijventerreinen,... Daarnaast
zijn er ook karakteristieke elementen (nl. bakens) en karakteristieke componenten (nl.
markante terreinovergangen en structurerende reliëfcomponenten), naast gave
landschappen en open-ruimteverbindingen.8 Het is verbazingwekkend dat in dit gedeelte met
geen woord meer wordt gerept over de traditionele landschappen.
Het RSV erkent in de antropogene elementen en componenten van het landschap dat er
cultuurhistorische en archeologische waarden meespelen, maar kan nog geen concrete
selectie en ontwikkelingsperspectieven naar voor schuiven. De afdeling Monumenten en
Landschappen van AROHM heeft dan ook verschillende initiatieven genomen om deze
kennisleemte op te vullen: een eigen interne oefening binnen de afdeling Monumenten en
Landschappen in 1997-1998, de opmaak van verschillende landschapsatlassen voor de vijf
Vlaamse provincies, de opmaak van een ruimtelijke landschapskenmerkenkaart in 2001 en
de opmaak van een centrale archeologische inventaris (CAI) door het Instituut voor
Archeologisch Patrimonium.9
Een tweede relatie kan aangeknoopt worden tussen het cultureel erfgoed en de
ruimtelijke ontwikkeling. Naar de link tussen ruimtelijke ontwikkeling op regionale schaal en
cultureel erfgoed wordt heden ten dage onderzoek verricht vanuit het project CULTURal
Heritage and REgional Development (CULTURED), waarin de Universiteit Gent de Lead
partner is. Dit 2,5 jarige project wordt gecofinancierd onder het Europese Interreg IIIc
programma en wil richtlijnen uitwerken voor de herwaardering van elementen uit het cultureel
erfgoed. Bepaalde regio’s in Europa die weinig ontwikkelingsperspectieven hebben, maar rijk
zijn aan cultureel erfgoed, zouden dit gegeven kunnen aanwenden als motor tot een
toegevoegde waarde voor hun regio.10 Het transnationaal project CULTURED bestaat uit 14
partners in 9 verschillende landen, waaronder Vlaanderen, Spanje, Italië, Ierland, Letland bij
het project betrokken zijn. Het hoofddoel van het project CULTURED is drieledig. Ten eerste
wil men verdere discussie en netwerken over cultureel erfgoed en regionale ontwikkeling
stimuleren. Ten tweede tracht men praktische richtlijnen voor nieuwe benaderingen en
8 Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Gecoördineerde versie (april 2004), Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2004, pp. 411-415. 9 Hans Leinfelder, Verankering van erfgoed in het ruimtelijk beleid, in: Ruimte & Planning nr. 2, 2004, pp. 17. 10 Georges Allaert, Syllabus planningstheorie, 2005, pp. 130.
4
waarde-oordelen gebaseerd op het gebouwde culturele erfgoed uit te werken. Ten derde
zoekt men ervaringen te delen tussen de participerende landen over het erfgoedbeleid en de
wetgeving, de restauratie-aanpak, en de toegevoegde waarde voor regionale ontwikkeling.
Dit eindwerk kadert dan ook in het project CULTURED, waarbij IJsland als casestudy
onder de loep wordt genomen. Het nader bestuderen van IJsland op het vlak van cultureel
erfgoed en ruimtelijke ontwikkeling en planning is boeiend omwille van drie redenen.
Ten eerste is dit Europees eiland in zijn geografische geïsoleerdheid en lage
bevolkingsdichtheid geschikt tot de studie van hoe samenleving-natuur-planning zich tot
elkaar verhouden. IJsland is niet enkel op geologisch vlak heel jong, maar werd als eiland
pas rond 900 n. Chr. bewoond met de kolonisatie van de vikingen. Interessant hierbij is de
geschreven bron van het Book of Settlements (Landnámabák) uit de 12de eeuw, waarin met
een zekere historische en geografische gedetailleerdheid het kolonisatieproces van de
eerste nederzettingen werd neergepend.
Ten tweede groeit het toerisme in IJsland uit tot een steeds groter wordende bron van
economische inkomsten. Daarom werd door de IJslandse overheid de nood aangevoeld om
in de jaren ’90 een geïntegreerd nationaal beleid voor het toerisme te ontwikkelen. Dit omdat
het toerisme, naast de alternatieve energie-opwekking van waterkrachtcentrales, een steeds
belangrijker wordende industrie is, met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen tot gevolg.
Ten derde heeft het Institute of Regional Development in IJsland een eigen Europees
Interreg-project op touw gezet, getiteld ‘Destination Viking Sagalands project’. Het doel van
dit internationale samenwerkingsverband is de sagatraditie van de vikingen zichtbaar en
toegankelijk te maken voor het publiek in het culturele landschap.
De interesse voor dit thesisonderwerp is gegroeid uit de persoonlijke ervaring van een
onvergetelijke rondreis van een tweetal weken door IJsland, waarbij de huidige ruimtelijke
ontwikkelingen even fascinerend werden bevonden als het landschap. De fundering en het
vertrekpunt van dit eindwerk werd gevonden in het boek ‘Planning in Iceland. From the
settlement to present times’ uit 2003 van Trausti Valsson. Na een inleidende ruimtelijke
schets van IJsland komt in een volgend hoofdstuk de ruimtelijke planning aan bod. De
hoofdmoot is echter het hoofdstuk waarin het cultureel erfgoed in IJsland en de omgang
vanuit het beleid ermee, uit de doeken wordt gedaan.
Het laatste hoofdstuk van dit eindwerk tracht de verworven inzichten in de IJslandse
benadering tegenover het culturele erfgoed te vertalen naar praktische richtlijnen voor
Vlaanderen. Hierbij is het vooral belangrijk om voorstellen aan te reiken die een steviger
verankering toelaten van het Vlaamse culturele erfgoed in de ruimtelijke ontwikkeling en/of
planning.
5
H II: Ruimtelijke schets van IJsland.
H II. 1. De IJslandse geologie, geografie en klimaat.
IJsland situeert zich als het op één na grootste Europese eiland ten zuiden van de
Noordpoolcirkel. De buurlanden zijn in het oosten Noorwegen op 970 km, in het zuidoosten
op 420 km de Faeröer Eilanden, Schotland in het zuiden op 798 km en in het westen
Groenland op 287 km. Qua oppervlakte is IJsland met 103.000 km² meer dan driemaal zo
groot als België. In vogelvlucht bedraagt de grootste afstand in oost-westelijke richting bijna
500 km en van het noorden naar het zuiden ruim 300 km. De kustlijn heeft met zijn vele
fjorden in het oosten en noordwesten een lengte van 4970 km.
Op geologisch vlak is IJsland nog heel
jong waarbij de inwendige krachten die het
landschap vorm hebben gegeven nog steeds
werkzaam zijn. IJsland bevindt zich namelijk
boven de onderzeese bergketen van de
Midden-Atlantische rug. Deze bergketen vormt
een breuklijn tussen de Euraziatische plaat in
het oosten en de Noord-Amerikaanse plaat in
het westen die langzaam uiteendrijft. De
scheuren die hierdoor ontstaan worden
opgevuld met nieuwe lava uit magmakamers. De vloeibare lava uit het diepste van de aarde
krijgt op deze manier de mogelijkheid om aan de oppervlakte te komen via erupties en
lavastromen. De uiteendrijvende beweging van de tectonische platen maakt ook andere
geologische fenomenen zoals aardbevingen en geothermische activiteiten in de vorm van
hete bronnen, fumarolen en solfataren zichtbaar. Fumarolen of gasbronnen ontstaan door
het vallen van neerslag in een vulkanisch actieve zone die via opwarming als stoom weer
aan de oppervlakte komt. Indien de opborreling van stoom doorheen het aanwezige
grondwater geschiedt, wordt zwavel aan de gasbronnen toegevoegd en spreekt men over
solfataren.
6
De ouderdom van de Atlantische Oceaan neemt toe naarmate men zich verder van de
Midden-Atlantische rug beweegt. Op IJsland zijn de oostelijke en noordwestelijke delen het
verst verwijderd van de breuklijn en dus het oudst. De oostelijke fjorden bijvoorbeeld,
bevinden zich op 130 à 150 km van de breuklijn en worden op 13 tot 15 miljoen jaren oud
geschat.11
Deze oudste delen van IJsland zijn reeds het langst onderhevig
aan de uitwendige krachten van weersomstandigheden en erosie. Dit
uit zich in de valleien en diep uitgesneden fjorden die door gletsjer- en
waterrivieren zijn geërodeerd. Gletsjerrivieren ontstaan onder gletsjers
en transporteren stroomafwaarts veel meer puinmateriaal mee dat zich
in de oceaan op de bodem van de fjord afzet in een vierkante vorm.
Dit in tegenstelling tot waterrivieren die geen U-vorm maar een V-vorm
uitslijten en de oceaan dieper landinwaarts bereiken in een smaller
uiteinde van de fjord.12
11 Trausti Valsson, Planning in Iceland. From the settlement to present times, Reykjavik, University of Iceland press, 2003, pp. 31. 12 Trausti Valsson, Planning in Iceland. From the settlement to present times, Reykjavik, University of Iceland press, 2003, pp. 34.
7
Het zuiden van IJsland wordt gekenmerkt door een zanderige, vlakke kustlijn zonder
rotsen en kliffen. In dit gebied geldt een delicaat evenwicht tussen de eroderende werking
van de oceaan enerzijds en gletsjerdoorbraken die gigantische hoeveelheden modder, ijs,
stenen en zand meesleuren. Deze gebieden worden spoelzandvlaktes genoemd en maken
het bouwen van wegen en bruggen over bijvoorbeeld de Jökulsá rivier bijzonder lastig. De
gletsjerdoorbraken zijn afkomstig van de Vatnajökull, die met een oppervlakte van meer dan
8300 km² de grootste gletsjer van Europa is. Sinds de jaren 1930 en vooral de laatste jaren
is deze gletsjer zich enorm snel aan het terug trekken door de opwarming van de aarde.13
Toch wordt 1/10e van IJsland nog steeds bedekt door gletsjers, naast 1/10e van de
oppervlakte die bedekt wordt door lava, die afkomstig is van vulkanische erupties sedert de
laatste ijstijd. In de optelling van de oppervlaktes van de gletsjers, meren, zandvlaktes,
lavavelden en geothermische bronnen is vier-vijfde van IJsland onbewoonbaar. Het centrale
hoogland van IJsland is dan ook het grootste continu onbewoonde natuurlijke gebied in
Europa.14
Het noordpoolgebied wordt vaak bepaald door het noorden van de noordpoolcirkel.
IJsland ligt echter ten zuiden van de noordpoolcirkel, waarbij de isotherm van de gemiddelde
julitemperatuur van +10°C dwars door het land gaat van het noordwesten naar het
zuidoosten. Hierdoor heeft IJsland geen koudgematigd klimaat, maar eerder een gematigd
zeeklimaat. Het redelijk milde klimaat met korte, koele zomers en lange, milde winters is te
danken aan de Irminger Stroom, die een uitloper is van de warme zeestroom die langs de
zuid- en westkust passeert. Door de ligging van IJsland in de oceaan waar warme en koude
13 Trausti Valsson, Planning in Iceland. From the settlement to present times, Reykjavik, University of Iceland press, 2003, pp. 38. 14 Kai Böhme, Iceland - An archetype of Nordic Planning, in: Nordic echoes of European spatial planning: discursive integration in practice, Stockholm, Nordregio, 2002, pp. 135.
8
zeestromen en winden elkaar ontmoeten, waait het er hard en veel. De boomgrens in IJsland
situeert zich 300 m boven de zeespiegel, met als gevolg dat bijna 25% van het land natuurlijk
boomloos is. Op de hogere plateaus vindt men dan ook extensieve weilanden terug met een
alpine vegetatiegroei. Gebieden die in een recent verleden werden overspoeld door
lavastromen of asdeeltjes, lijken op een woestijn door hun gebrek aan vegetatie. Dit is te
wijten aan de vulkanische asdeeltjes die even gemakkelijk door de wind worden aangevoerd,
als opnieuw worden weggeblazen. Het duurt dan ook een hele lange tijd vooraleer een
permanente plantengroei zich kan handhaven op zulke vulkanische bodem. Een permanente
vegetatiebedekking wordt bovendien nog eens bemoeilijkt door de heel langzame
plantengroei vanwege de noordelijke ligging, het koude klimaat en dus het korte
vegetatieseizoen. Lager gelegen gebieden met oudere lavabedekking ontwikkelen dan ook
een overwegend grijze mosbegroeiing. Zelfs in gebieden die recentelijk niet onderhevig zijn
geweest aan vulkanische activiteit kan de plantengroei zich moeizaam handhaven onder de
menselijke invloed van boeren en grazende schapen, waardoor het erosieproces opnieuw
vrij spel krijgt.15
15 Nordic Action Plan. To protect the natural environment and cultural heritage of the Arctic - Greenland, Iceland and Svalbard, Copenhagen, Nordic Council of Ministers, 1999, pp. 21.
9
H II. 2. De IJslandse geschiedenis aan de hand van ‘settlements’.
De allereerste inwoners van IJsland waren Ierse monniken die zich in de 8ste eeuw
gevestigd hebben. Enkel een aantal boekfragmenten en plaatsnamen zoals het eiland Papey
en de fjord Papafjördur wijzen op hun verblijf. Archeologische opgravingen die dit kunnen
bevestigen zijn er echter nog niet gevonden. Bij het arriveren van de Noorse vikingen in 870
n. Chr. zouden de Ierse monniken op de vlucht gegaan zijn. De viking Ingólfur Arnarson
kreeg in 874 n. Chr. IJsland in zicht en gooide de houten pilaren van zijn troon overboord om
ze te laten aanspoelen. Deze viking was een herenboer uit Noorwegen die met familieleden,
slaven, vee, huisraad en bouwmaterialen zich de eerste winter vestigde in Ingólfshöfdi, een
alleenstaande berg aan de zuidoostelijke kust. In 877 vonden zijn slaven de pilaren terug,
aangespoeld in een zuidoostelijke baai met rookpluimen die van de stoom van warme
bronnen kwamen. Aldus vestigde Arnarson zich definitief in de baai Reykjavik, op een
boerderij tussen het Tjörninmeer en de zee, op de huidige hoek van de Adalstraeti en
Sudurgata. Aan de universiteit van IJsland werd een analyse gemaakt van de natuurlijke
omstandigheden die het belangrijkst waren voor de eerste boerderijnederzetting in
Arnarson’s tijd in de regio van Reykjavik. Uit kaarten blijkt dat hij zich gevestigd heeft op een
plaats met goede havencondities omdat boten via het strand op het droge konden getrokken
worden, terwijl de nabijheid van het meer zorgde voor drinkwater. Voor de boten was het ook
belangrijk om een plek te vinden die niet te dicht bij het hoofd van een fjord gelegen was, om
het gevaar van pakijs in de winter te vermijden. De eilandjes ten noorden van de Reykjavik
Peninsula zorgden dan weer voor bescherming tegen wind en golven, wat ideaal was voor
het aanmeren, het zeilen en het vissen. Deze eilandjes waren in hun natuurlijke
geïsoleerdheid zonder afsluitingen of muurtjes zelfs ideaal voor verschillende activiteiten
zoals de plaatsnamen ‘Field Island’, ‘Pasture Island’, ‘Woods Island’ en ‘Island of the
Geldings’ duidelijk maken.16
16 Trausti Valsson, Planning in Iceland. From the settlement to present times, Reykjavik, University of Iceland press, 2003, pp. 51-52.
10
In de korte tijd van 870 tot 930 n. Chr. stroomden wel 10 tot 20.000 kolonisten toe vanuit
Scandinavië, de Britse eilanden, Ierland, Schotland en de Schotse eilanden, en vestigden
zich in nederzettingen langs de kustlijn. De hoofdbron van alle informatie over deze eerste
nederzettingen vindt men terug in het Book of Settlements (Landnámabák) dat in de 12de
eeuw geschreven werd. Een eerste nederzettingsstructuur werd dus gevormd langs de
kustlijn, waar men kon overleven van de visvangst. Enkel een klein gebied ten noordoosten
en de zandspoelvlaktes in het zuiden bleven onbewoond.
11
Door het toenemende aantal kolonisten, trokken de eerdere kolonisten meer
landinwaarts, omdat hun veestapel was toegenomen en ze konden beschikken over
verbeterde landwegen. In een nog later stadium, wanneer de best gelegen delen van het
binnenland bezet waren, vestigde men zich zelfs op de grens met de highlands. Dit was
mogelijk omdat IJsland tot de 13de eeuw kon genieten van een klimatologisch warme periode.
Een turfboerderij nabij de highlands had als voordeel dat het hout er minder dik was, zodat
het grazen voor de beesten gemakkelijker was, en bovendien konden de beesten vrijelijk
grazen in de onbewoonde highlands. Maar niet enkel de
kustgebieden profiteerden van de visvangst, ook het binnenland
deed dit. In de winter en lente kon men op de turfboerderijen in het
binnenland namelijk niets doen en stuurde men zijn werkkrachten
naar vissersplaatsen. Met stokvis keerde men dan per paard terug
naar het binnenland. Omgekeerd, wanneer er in het binnenland
gehooid moest worden, werden dagwerkers op de turfboerderijen
tewerk gesteld. Deze uitwisseling tussen de kustlijn en het
binnenland had tot gevolg dat in vroeg stadium reeds vele paden
12
door de highlands liepen, die men trachtte te verbeteren door bijvoorbeeld turfbruggen te
bouwen in nattere moerasgebieden.
Op het einde van de eerste immigratieperiode in 930 n. Chr. ontstond de nood aan een
ordening van het politieke leven en aan het maken van afspraken met betrekking tot het
grondgebruik. Hiervoor werd een Alping opgericht in Pingvellir (=vlakte van de rechtspraak)
waar zowel openbare wetgevende vergaderingen werden gehouden met een parlement die in
de openlucht de wetten mondeling overdroeg, als rechtspraak werd gehouden. Verder
bakende men op regionaal niveau vier regio’s af met elk drie lokale rechtbanken, behalve de
noordelijke regio die er vier had.
13
De IJslanders ontdekten en koloniseerden Groenland onder het leiderschap van Erik the
Red in de late 10de eeuw. Rond het jaar 1000 waren de IJslanders ook de eerste Europeanen
die voet aan wal zetten op het Amerikaanse continent. In de vroege 11de eeuw trachtten ze er
ook een nederzetting te vestigen, maar dit mislukte.
In 1000 n. Chr. werd door de Alping het christendom erkend zodat 1056 n. Chr. in
Skálholt, ten zuiden van IJsland de eerste bisschop resideerde en in 1106 een tweede
bisdom werd opgericht in Hólar, het noorden
van IJsland. Deze plaatsen groeiden uit tot
belangrijke onderwijscentra en namen een
belangrijke positie in van het culturele en sociale
leven. De 13de eeuw wordt in IJsland dan ook de
Golden Age van de saga geschriften genoemd.
De saga’s zijn middeleeuwse geschriften,
geschreven in het IJslands, de oude
vikingentaal, met als belangrijkste schrijver
Snorri Sturluson (1178-1241).
14
Na deze bloeiende culturele periode kwam IJsland echter in verval en op de rand van een
burgeroorlog. De Alping zweerde in 1262 de Noorse koning trouw, tot in 1397 zowel IJsland
als Noorwegen onder het Deens bestuur kwamen. Toch betekende de 15de eeuw voor
IJsland de English Century omdat in die periode nauwe contacten werden onderhouden met
Engeland voor de handel van vis. In 1602 werd echter een handelsmonopolie opgelegd met
Deense kooplui voor IJsland, waarbij alle macht in Kopenhagen gecentreerd zat. Ervoor had
de Deense koning in 1550 het lutherse geloof opgedrongen en hiervoor de katholieke
bisschop Jón Arason onthoofd. De eeuwen die erop volgden bleek de meest tragische
periode te worden in de IJslandse geschiedenis door het Deense handelmonopolie, een
pokkenepidemie, aardbevingen en vulkaanuitbarstingen en wel 40 misoogsten waardoor het
bevolkingsaantal met meer dan de helft werd teruggedrongen tot een 40.000 tal.17
In 1845 werd de Alping als adviserend lichaam in Reykjavik opnieuw gevestigd en een
tiental jaren later werd het Deense handelsmonopolie opgeheft. In 1874 kon IJsland zijn 1000
jarig bestaan vieren met een eigen grondwet en werd het land in 1918 onafhankelijk. De
totale onafhankelijkheid werd verkregen op 17 juni 1944 met de hulp van het Amerikaanse
leger, dat tot op heden de IJslandse wateren beschermt.
H II. 3. Socio-economische schets van IJsland.
Het aantal inwoners op 31 december 2002 bedroeg
volgens de IJslandse statistieken 288.471, met een
bevolkingsdichtheid van slechts 2,8 inwoners per km². De
bevolking leeft verspreid langs de kustlijn in dorpen die
hoofdzakelijk uit de 20ste eeuw dateren. In het zuidwesten
van IJsland situeert zich de hoofdstad Reykjavik. Deze vrij
jonge stad had in het begin van de 20ste eeuw slechts 6000
inwoners of 8% van de totale bevolking, terwijl de regio een
eeuw later 62% van de totale IJslandse bevolking huisvest.
De laatste decennia vormt de migratie van de rurale
gebieden naar de provinciesteden en naar de periferie van
17 Trausti Valsson, Planning in Iceland. From the settlement to present times, Reykjavik, University of Iceland press, 2003, pp. 59-90.
15
de hoofdstad Reykjavik een niet te onderschatten probleem. In de periode 1987-1997 is het
inwonersaantal in de Westfjorden 20% gedaald. Voor de noord-westelijke en zuid-oostelijke
fjorden bedraagt de daling tussen 12 en 20%. De leeftijdsgroep die migreert zijn niet de
volwassenen, maar twintigers, die net belangrijk zijn voor de economische draagkracht van
een gebied. Tezamen met een dalend inwonersaantal ziet men dus een reductie van de
economische activiteit in het noord-westen van IJsland, de Westfjords en het zuid-oosten
van IJsland met 20 tot 30% en in andere gebieden tussen 10 en 20%.
Hartthaler geeft twee redenen aan
voor de migratieproblemen in IJsland. Het land is enerzijds zo
groot, waardoor de afstand tot de diensteninfrastructuur zo ver
is, dat de levenskwaliteit fel daalt. Het resultaat hiervan is de
migratietendens naar de geürbaniseerde centra. Anderzijds is
IJsland te klein en zijn de afstanden te kort om eigen regionale
ontwikkelingen te ondersteunen. De rurale gebieden
verzwakken dan ook door de inwoners die regelmatig de
urbane centra bezoeken om dingen te kopen of gebruik te
maken van gespecialiseerde diensten.18
De impact van de migratiestroom werd pas echt duidelijk
toen in 1992 een tabel werd gepubliceerd waarop kon worden
afgelezen dat reeds 200.000 mensen in het zuidwesten van
IJsland woonden, en zo 76% van de bevolking
vertegenwoordigden. Deze vaststelling deed politieke ideeën rijzen over de ontwikkeling van
deze superregio tot een New Iceland of City State Iceland.19
Dit werd echter, tot op heden, nog niet vertaald in
concrete planningsvoorstellen. Wel werd in maart 2000
door de Association of Icelandic Planners een conferentie
gehouden met als titel ÍSLENSK STÓRBORG (IJslandse
metropolis), waarin werd getracht de rurale-urbane relaties
te analyseren. Een controversiële discussie werd gevoerd
rond drie mogelijke ruraal-urbane ontwikkelingsmodellen.
Een eerste scenario was een gecentraliseerde uitbouw van
de hoofdstad Reykjavik. Een tweede voorstel betrof een
regionaal beleid om het volledige land bevolkt en levendig
18 Kai Böhme, Iceland - An archetype of Nordic Planning, in: Nordic echoes of European spatial planning: discursive integration in practice, Stockholm, Nordregio, 2002, pp. 132-133. 19 Trausti Valsson, Planning in Iceland. From the settlement to present times, Reykjavik, University of Iceland press, 2003, pp. 229.
16
te houden. Ten derde stelde men een polycentrisch urbaan model voorop waarin naast
Reykjavik vier kleinere knopen verspreid over IJsland kunnen ontwikkeld worden. De vier
voorgestelde steden waren Akureyri met 15396 inwoners in het noordelijke Eyjafjördur,
Ísafjördur met 4225 inwoners in de Westfjorden, Hornafjördur met 2370 inwoners in het
zuiden en Egilsstadir met 2024 inwoners nabij de oostelijke fjorden.20
Het is belangrijk om te vermelden dat in IJsland een geheel eigen schaal wordt
gehanteerd in de definiëring van dorpen en steden. Zo kan men in artikel 2 van de Icelandic
Planning and Building Act lezen dat een nederzetting van ten minste 50 inwoners met een
afstand tussen de huizen die de 200 m niet overschrijdt, kan beschouwd worden als een
dorp. Bij een nederzetting van 500 inwoners spreekt men reeds over een stad.
Dankzij de visvangst en de verkoop kwam men
eind 17e eeuw tot de ontwikkeling van dorpen
langs de kustlijn die als handelssites fungeerden.21
Vanaf de Tweede Wereloorlog tot op de dag van
vandaag is vis nog steeds het belangrijkste
exportproduct van IJsland. De afhankelijkheid van
de visvangst is voor IJsland zo groot dat in 1975
zelfs een heuse ‘Cod War’ (kabeljauwoorlog)
uitbrak tegenover Groot-Brittannië. Met de hulp
van de NATO slaagde IJsland er toen in om zijn
visgebied te vergroten tot 200 mijl vanaf de kustlijn.
Ondertussen is het overgewicht van de vishandel in de export het laatste decennium met
14% teruggedrongen door de instelling van quota om roofbouw op de visvoorraden te
voorkomen.22
De introductie van visverwerking op de schepen betekende voor vele rurale
nederzettingen het verlies van havengerelateerde activiteiten en dus het verlies van hun
economisch levensonderhoud. Een parlementair besluit betreffende het regionale beleid van
de overheid van 1999 stelt voorop dat mensen in dun bevolkte gebieden werk moeten
kunnen vinden. Om dit te bereiken stelt men voor om nieuwe grootschalige industriële
projecten in te planten buiten de regio van de hoofdstad. Op deze manier kan een diverser
aanbod van jobkansen gepromoot worden in het buitengebied met het uiteindelijke doel om
de migratiestroom naar Reykjavik tegen te gaan. IJsland wil zich op economisch vlak in de 20 Kai Böhme, Iceland - An archetype of Nordic Planning, in: Nordic echoes of European spatial planning: discursive integration in practice, Stockholm, Nordregio, 2002, pp. 135. 21 Trausti Valsson, Planning in Iceland. From the settlement to present times, Reykjavik, University of Iceland press, 2003, pp.184. 22 Trausti Valsson, Planning in Iceland. From the settlement to present times, Reykjavik, University of Iceland press, 2003, pp.287.
17
toekomst richten op de electriciteitsopwekking via geothermische- en waterkrachtcentrales,
de kennisindustrie en de waterstofeconomie.23
Het Ministry of Industry and Commerce probeert buitenlandse energie-intensieve
bedrijven te overtuigen om in IJsland te komen investeren door extreem lage energieprijzen,
lage bedrijfsbelasting en minimale milieuregelgeving te beloven. Een recent voorbeeld is het
fel bediscussieerde dammenproject rond de berg Kárahnjúkar in het gletsjergebied van de
Vatnajökull van de Amerikaanse aluminiumgigant Alcoa. IJsland mag volgens de afspraken
van het Kyoto-protocol nog tien procent meer CO2 uitstoten dan in 1990, wat heel goed
uitkomt voor één van de meest vervuilende industrieën. Verder produceert IJsland meer
electriciteit per inwoner dan elk ander land en heeft het zelf dus geen nood aan het
stuwmerenproject om in de eigen energiebehoefte te voorzien. De electriciteit van het
Kárahnjúkarproject zou dan ook integraal verkocht worden aan Alcoa die 70 km verderop
aan de oostelijke fjorden een nieuwe aluminiumsmelter bouwt.
23 Kai Böhme, Iceland - An archetype of Nordic Planning, in: Nordic echoes of European spatial planning: discursive integration in practice, Stockholm, Nordregio, 2002, pp. 134.
18
Het nationaal planbureau verwierp in augustus 2001 het project vanwege de
onomkeerbare negatieve impact op het milieu omdat een oppervlakte van 67 km³ onder
water komt te staan door het indammen van gletsjerrivieren zoals de Jökulsá.
19
Vier maanden later echter keurde de Minister for the Environment de plannen goed en
stemde het parlement met een overweldigende meerderheid voor het project. De komst van
Alcoa betekent voor het dienstenstadje Egilsstadir in de oostelijke fjorden een nieuwe
supermarkt met goedkopere producten en ook nieuwe woonwijken met villa’s en
appartementsgebouwen rijzen uit de grond. Dit project past dan ook in het kader van de
overheid in verband met de beloofde jobcreatie om de leegloop van de rurale gebieden
tegen te houden. Maar van het aanvankelijk beloofde cijfer waarbij 85% van de jobs voor de
creatie van de dam naar de IJslanders zou gaan, blijkt in de praktijk slechts 15% van het
werk uitgevoerd te worden door IJslanders omdat het Italiaanse constructiebedrijf Impregilo
zijn arbeiders in de lageloonlanden rekruteerde. Naar de toekomst toe zullen in de
aluminiumsmelter een vierhonderdtal mensen aan de slag kunnen, waarbij verwacht wordt
dat de helft van de vacatures door Poolse arbeiders zullen ingevuld worden.24 Dit voorbeeld
maakt duidelijk dat de IJslandse overheid voor een enorme evenwichtsoefening staat in de
keuze van het bewoonbaar houden van de rurale gebieden tegenover het op te houden
ecologisch imago. Want een belangrijke tweede pijler voor de economische toekomst van
IJsland is, naast de groene energie-opwekking, de uitbouw van het toerisme.
24 Leopold Broers en An-Katrien Lecluyse, IJsland smelt voor aluminium. Omstreden dammenproject in ecologisch paradijs, in: MO* nr. 33, 2006, pp. 35-37.
20
H III: De niveaus van het planningsbeleid in IJsland.
H III. 1. Glocalisering.
De eerder geschetste migratieproblematiek en de gewenste economische ontwikkelingen
stippen het belang aan van regionale ontwikkeling en planning. Het belang van
regionalisering gaat niet enkel op voor IJsland, maar evenzeer voor de Noorse landen,
Europa en de hele wereld. Drie factoren kunnen aangehaald worden in het proces van
regionalisering.25 Ten eerste wordt de regio in verband gebracht met het
globaliseringsproces. Paradoxaal genoeg leidt het ontstaan van wereldwijde verbanden, tot
het belangrijker worden van het lokale en regionale. Hierbij is het belangrijk dat beide
processen niet afzonderlijk kunnen beschouwd worden, maar integendeel tegelijkertijd
afspelen en elkaar versterken, wat met de term ‘glocalisering’ wordt aangeduid. Zowel de
economische, toeristische als culturele processen van heden ten dage, wijzen op het belang
van de regio in de globalisering. Een tweede factor is het proces van de Europese
eenmaking en integratie die een impuls heeft gegeven aan regionalisering. Samenwerking
op regionaal niveau met Nordregio (Nordic Centre for Spatial Development) en de Nordic
Council of Ministers (co-operatie van ministers van landbouw en bosbouw in Denemarken,
Finland, Noorwegen, Zweden, de Faröer Eilanden, Groenland en Aland) en de gewenste
toetreding tot de Interreg programma’s illustreren dit voor IJsland. Ten derde lijkt de
betekenis en rol van de nationale staat te veranderen met de afbouw van de
verzorgingsstaat, de liberalisering en de decentralisatie.
25 Jochem de Vries en Bart Wissink, De regio. Redactioneel, in: Stedebouw & Ruimtelijke Ordening nr. 2, 2005, pp. 7-8.
21
H III. 2. De Planning and Building Act.
Ondanks de late urbanisatie in IJsland waarbij steden slechts in de tweede helft van de
19de eeuw tot ontwikkeling kwamen, werd in 1921 een eerste Planning Act van kracht. Deze
Planning Act was één van de meest progressieve voor zijn tijd en de eerste van Noord-
Europa. Zo eiste de Act dat alle steden met meer dan
500 inwoners nood hadden aan een eigen masterplan.
Toch werd het eerste stadsplan voor Reykjavik slechts
in 1927 voltooid. Maar de internationale interesse was
groot want zowel de oprichter van de eerste IJslandse
Planning Act, Gudmundur Hannesson, als de
Nationale Architect Gudjón Samúelsson, die de eerste
landgebruikplannen in IJsland opmaakte, werden in
het buitenland uitgenodigd voor het geven van
lezingen.26
Het IJslandse administratieve systeem is heden ten dage verdeeld over twee
beleidsniveaus: een centrale, nationale overheid en een gemeentebestuur. Het huidige
planningssysteem is gebaseerd op de Planning and Building Act die in 1998 in voege trad.
De Act gaat uit van drie planningsniveaus: regionaal, gemeentelijk en lokaal, waarbij plannen
die hetzelfde deelgebied beslaan, op elkaar afgestemd moeten worden. De regionale en
gemeentelijke plannen moeten goedgekeurd worden door de Minister for Environment.
Tezamen met de lokale plannen, die aangenomen worden door de lokale autoriteiten, bieden
ze rechtszekerheid.27
De Planning and Building Act geeft hierdoor aan de Minister for the Environment de
hoogste controle over het planning- en bouwproces, waarbij hij bijgestaan wordt door de
Planning Agency. Toch is het aan de lokale autoriteiten om regionale, gemeentelijke en
lokale plannen op te maken, en dus in te staan voor het ruimtelijk beleid op alle
planningsniveaus. De lokale autoriteiten onderzoeken ook bouwaanvragen en verlenen
autonoom bouw- en ontwikkelingsvergunningen. Artikel 2 van de Planning and Building Act
geeft de definities van development plan, regional plan, municipal plan en local plan. Hierbij
moet gewezen worden op het onderscheid dat in IJsland wordt gemaakt tussen het
gemeentelijk plan en het lokale plan, dat slechts een deelgebied van het gemeentelijk plan
beslaat, maar wel duidelijk gebaseerd is op het gemeentelijk plan. Dit om verwarring te 26 Kai Böhme, Iceland - An archetype of Nordic Planning, in: Nordic echoes of European spatial planning: discursive integration in practice, Stockholm, Nordregio, 2002, pp. 144. 27 Arto Ruotsalainen, Pétur Ingi Haraldsson, Jon P. Knudsen en Moa Tunström, Regional planning in Finland, Iceland, Norway and Sweden, Denmark, Nordregio, 2004, pp. 14.
22
vermijden naar de Vlaamse planningscontext toe, waarin het gemeentelijke niveau gelijk
geschakeld wordt aan het lokale.
‘Development plan: A plan setting out the objectives of the relevant authority and decisions regarding the future use of land and settlement arrangements, including an account of the premises for these decisions. Development plans fall into three categories: regional plans, municipal plans and local plans. Development plans are presented in a statement and on a land use map.
Regional plan: A development plan covering more than one municipality. The role of a regional plan is to co-ordinate policies regarding land use, transportation and service systems, environmental matters and the development of settlement in the region during a period of not less than 12 years.
Municipal plan: A development plan for a specific municipality expressing the local authority’s policy regarding land use, transportation and service systems, environmental matters and the development of settlement in the municipality during a period of not less than 12 years.
Local plan: A development plan for specific areas within a municipality, based on the municipal plan and containing further provisions on its implementation. Local planning provisions apply equally to urban areas and to rural areas.’28
De Planning Agency staat onder andere in voor het controleren van de planningssituatie
in de gemeentes, het begeleiden van lokale autoriteiten in de voorbereiding van
ontwikkelingsplannen en het toepassen van de wet op de environmental impact assessment.
In iedere gemeente moet er een building committee zijn die verkozen wordt door de lokale
autoriteiten. Naast een building committee wordt er ook een planning committee aangesteld,
die desnoods kan samengevoegd worden in een planning and building committee. Lokale
autoriteiten kunnen samenwerken met naburige lokale autoriteiten om een building en
planning committee te verkiezen. In dit geval moet een samenwerkingsakkoord geschreven
worden dat ter goedkeuring moet voorgelegd worden aan de minister.
Er moet een interne cohesie bestaan tussen regionale, gemeentelijke en lokale
ontwikkelingsplannen. Het is aan de Planning Agency om informatie te verzamelen, toegang
te hebben tot en plannen te verdedigen die geproduceerd zijn door andere publieke
entiteiten voor landgebruik dat betrekking heeft op het volledige land zoals voor transport,
telecommunicatie, lijninfrastructuren en natuurbehoud. Indien tegenstrijdigheden of andere
interesseconflicten te voorschijn komen in landgebruik volgens individuele plannen, kan de
Minister for the Environment, na het consulteren van de Prime Minister en de Union of Local
Authorities in Iceland, beslissen om een speciaal committee aan te stellen die voorstellen
formuleert voor de coördinatie van de verschillende relevante plannen. Op aanraden van de
28 Planning and Building Act. No. 73/1997, no. 135/1997 and no. 58/1999. Translated from the Icelandic, pp. 2-3.
23
voorstellen van dit committee, kan de Minister for the Environment eisen dat de lokale
autoriteiten de voorstellen in de plannen opnemen.
Regionale plannen worden opgemaakt op initiatief van de relevante lokale autoriteiten of
het Planning Agency met het doel het beleid van lokale autoriteiten over de ontwikkeling van
gebouwen en landgebruik op elkaar af te stemmen. De gemeentes die betrokken zijn bij de
opmaak van een regionaal plan vormen een geografische, economische en sociale entiteit
waarbij het plan het volledige gebied van de betrokken gemeentes beslaat. De Minister for
the Environment keurt de regionale plannen goed.
In tegenstelling tot de vrijwillige opmaak van regionale plannen is iedere gemeente
verplicht tot de opmaak van gemeentelijke plannen die de ontwikkelingsnoden kan voorzien
voor een periode van 12 jaar voor haar volledige grondgebied. Het gemeentelijke plan heeft
het doel conform te zijn met de plannen van naburige gemeentes en moet dan ook bekend
gemaakt worden aan deze buurgemeentes. Het gemeentelijk plan moet ook publieklijk
voorgesteld worden aan de inwoners van de gemeente. De Planning Agency geeft zijn
voorstel voor goedkeuring, afkeuring of aanpassingen van het gemeentelijk plan, waarbij de
Minister for the Environment een finale beslissing maakt na de opmerkingen van de lokale
autoriteiten gehoord te hebben.
De lokale plannen ten slotte worden opgemaakt voor een individueel te ontwikkelen
gebied op basis van het gemeentelijk plan. Het is aan de lokale autoriteiten om een lokaal
plan goed te keuren. Het lokale plan wordt wel opgestuurd naar de Planning Agency om,
tezamen met gemaakte bezwaren en de adviesen erop van de lokale autoriteiten,
beoordeeld te worden op procedurele of substantiële fouten.29
Een korte vergelijking tussen de IJslandse Planning and Building Act en het Ruimtelijk
Structuurplan Vlaanderen is nuttig omdat er toch wel wezenlijke verschillen te bespeuren
zijn. Het RSV wordt gekenmerkt door enerzijds de beleidsdocumenten van de ruimtelijke
structuurplannen en anderzijds de ruimtelijke uitvoeringsplannen, die verplicht opgemaakt
moeten worden door de drie niveaus: het gewest Vlaanderen, de provincie en de gemeente.
IJsland kent geen onderscheid tussen deze twee plandocumenten en sluit met zijn
planningssysteem het dichtste aan bij de ruimtelijke uitvoeringsplannen, omdat die ook
rechtszekerheid bieden. Bovendien spreekt men in IJsland over ontwikkelingsplannen die,
zoals de titel Planning and Building Act bevestigt, wijzen op een grotere verwevenheid
tussen het plannen enerzijds en het concreet ontwikkelen en bouwen in een gebied
anderzijds, vergeleken met Vlaamse planningscontext.
29 Planning and Building Act. No. 73/1997, no. 135/1997 and no. 58/1999. Translated from the Icelandic, pp. 1-43.
24
Een belangrijker verschil echter is het feit dat de lokale overheden meer macht en dus
ook verantwoordelijkheid hebben over het planningsproces. Want de lokale overheden staan
in voor de opmaak van zowel regionale, gemeentelijke als lokale plannen waarbij het
nationale niveau van de Minister for Environment en de Planning Agency enkel als controle-
orgaan kan optreden en zodoende enkel de macht heeft tot het afkeuren van plannen. Een
moeilijkheid voor die lokale overheden is dat ze zich niet kunnen richten naar een algemene
visie of planningskader, omdat dit gewoonweg niet bestaat op het nationale niveau.
Ondenkbaar voor Vlaanderen is dat regionale en gemeentelijke plannen in IJsland op
gelijke voet staan. In Vlaanderen werd met het subsidiariteitsbeginsel dan wel gesteld dat
ruimtelijke ordening moet gevoerd worden op het meest geschikte niveau, waardoor
gemeenten meer bevoegdheden en verantwoordelijkheden gekregen hebben in het
planningsproces, toch kan men als gemeente niet afwijken van de hogere plandocumenten
van provincie en gewest. In IJsland echter, moet wel coherentie gezocht worden tussen
regionale en gemeentelijke plannen, maar kan de Minister for the Environment in principe
gemeentelijke belangen boven regionale belangen stellen.
Samenvattend kunnen, ook voor de IJslandse professor Trausti Valsson, drie redenen
aangehaald worden waarom het regionale planningsniveau zwak staat in IJsland. Ten eerste
is er geen intermediair overheidsniveau tussen de staat en de gemeentes. Ten tweede
beslaan regionale plannen al te vaak te kleine gebieden in de samenvoeging van enkele
gemeenten. Ten derde is er een gebrek aan coördinatie van programma’s vanuit andere
sectoren omdat nog geen werk werd gemaakt van een plan op nationaal niveau.30
Een laatste verschil met Vlaanderen is dat men in IJsland zowel voor de regionale als
gemeentelijke plannen gebiedsdekkend moet werken. In Vlaanderen heeft men het
gebiedsdekkend werken verlaten met de overgang van de eindtoestandsplanning naar de
structuurplanning. Het gebiedsdekkend werken in IJsland wordt verwezenlijkt door de
administratieve gemeentegrenzen te volgen. Voor de opmaak van de regionale plannen
werden op het einde van de 20ste eeuw associaties gevormd tussen verschillende
gemeenten die grotendeels de verkiezingsdistricten volgden. Op deze manier kon een
gemeenschappelijke visie met betrekking tot het transport bijvoorbeeld, sterker verdedigd
worden voor parlementaire commissies. In 2003 werd IJsland echter in nieuwe kiesdistricten
opgedeeld, wat het einde betekende van de oorspronkelijke regionale associaties.31
30 Trausti Valsson, Planning in Iceland. From the settlement to present times, Reykjavik, University of Iceland press, 2003, pp. 206. 31 Trausti Valsson, Planning in Iceland. From the settlement to present times, Reykjavik, University of Iceland press, 2003, pp. 223-224.
25
H III. 3. Het Institute of Regional Development.
Het gebrek aan een plan op nationaal niveau vanuit de Planning and Building Act onder
de Minister for the Environment wordt deels opgevangen door het Institute of Regional
Development dat heden onder het Ministry of Industry and Commerce zit.
Het Institute of Regional Development heeft een reeds bewogen geschiedenis achter de
rug. De oorsprong kan gevonden worden in de Development Bank die in 1953 werd
opgericht in het kader van het Amerikaanse Marchall Plan, ondanks het feit dat IJsland niet
werd gebombardeerd tijdens WOII. Deze bank leende geld voor landbouwprojecten, de
opbouw van de visindustrie en het toerisme met de bouw van hotels en restaurants.
Ongeveer de grootste lening werd aangewend voor de constructie van het Saga Hotel in
Reykjavik (gemeenzaam bekend als het Farmers’ Palace omdat het de zetels van
verschillende landbouwassociaties huisvest). Het hotel betekende de start voor de toerisme-
industrie in Reykjavik.
Toen in 1955 de Development Bank startte met het publiceren van informatie en data
over de nationale economie, realiseerde men zich de nood tot de oprichting van een
Economic Institute, wat in 1962 werd verwezenlijkt. Het Economic Institute werd vervangen
in 1972 toen de wet op de Development Institute of Iceland van kracht werd. Hierop werden
twee andere instituten geïntegreerd in het Development Institute, de Development Fund of
Iceland en de Employment Distribution Fund. Het instituut had initieel drie departementen:
economisch onderzoek, programma’s en leningen. Het programma-departement werd later
in twee verdeeld, waarbij een settlement department werd gecreëerd. Het programma-
departement bleef zijn programma’s op het schaalniveau van het land verdelen, terwijl het
settlement departement zijn settlement ontwikkelingsplannen op een kleinere schaal
uitwerkte. Het industrieel ontwikkelingsplan concentreerde zich op de visverwerkende
industrie en werd een groot succes doordat de grenzen van het visgebied in 1975 uitgebreid
werden tot 200 mijl vanaf de kust. Op deze manier kon een basis voor landbouwindustrie op
het platteland ontwikkeld worden aan de hand van diepvriesfabrieken. Men stelde vast dat in
de periode van 1975-1978 een grotere bevolkingsgroei op het platteland werd gerealiseerd,
vergeleken met de Capital Area. Enkele jaren later echter, kon de visverwerking op de
schepen zelf gebeuren, zodat de diepvriesfabrieken hun functie verloren, en de
vissersplaatsen hun aantrekkingskracht verminderde. Het Development Institute werd
hierdoor opnieuw geconfronteerd met een leegloop van het platteland en begon met de
opmaak van speciale settlement programma’s voor het platteland waarbij het land werd
opgedeeld in planningsgebieden die grotendeels de kiesdistricten volgden.
26
De belangrijkste taak van het Development Institute in de eerste decennia was het
maken van regionale ontwikkelingsplannen, waarbij vooral de transportplannen invloedrijk
waren voor latere beslissingen. De regionale ontwikkelingsplannen voor de settlements
bleken teveel tijd in te nemen om ze te ontwikkelen,
zodat ze bij publicatie achter de feiten aanholden. De
regionale plannen werden daarom in de jaren ’80
verlaten ten voordele van ontwikkelingsplannen voor
kleinere gebieden. Zij hadden als voordeel dat ze
vlugger konden geproduceerd worden, maar het
belangrijke doel van het creëren van een duidelijk
overkoepelende settlements beleid voor het volledige
land ging hierdoor verloren.
Het Development Institute werd fel bekritiseerd vanwege het vele geld dat in de
programma’s gepompt werd, terwijl de plattelandsvlucht enkel maar toenam. Daarom werd
volgens een speciale wet in 1985 het Development Institute vervangen door het Institute of
Regional Development. Volgens de wet kan het Institute of Regional Development enkel
regio’s op het platteland ondersteunen, terwijl activiteiten in Reykjavik of de naburige
gemeenten geen onderwerp meer mogen zijn. Slechts in februari 1992 kreeg het instituut
een duidelijk werkingskader waarbij twee hoofdoelen op papier werden gezet:
‘To support the profitable national development of the country. Its [the institute’s] actions should aim to strengthen settlements in the country that can survive in the long run, and where varied occupations and services are thriving.’ ‘To monitor and decide on programmes for the development of settlements and the economy in order to strengthen and at the same time improve living and the economy in the country.’
De Prime Minister gaf hierna in een brief de opdracht aan het Institute of Regional
Development om groeipoolgebieden te selecteren die men met beleidsprogramma’s gericht
zou kunnen versterken. Het bestuur van het Institute of Regional Development bestaat
echter enkel uit politiek verkozenen vanuit het platteland. Trausti Valsson haalt dan ook de
onmogelijkheid aan dat politiekers van het platteland, die afhankelijk zijn van de stemmen
van de mensen in hetzelfde gebied, officieel moesten beslissen welke plattelandsgebieden al
dan niet te ondersteunen. Met andere woorden, dat lokale politiekers verplicht worden tot het
maken van beslissingen op nationaal niveau in plaats van lokaal niveau. Nu dat het Institute
of Regional Development bovendien verhuisd is van de Prime Minister naar de Minister of
27
Industry and Commerce, is de politieke draagkracht op het nationale beleidsniveau wat
betreft de settlements ontwikkelingen nog verminderd.32
Onderzoeksresultaten uit een studie in 1997 over de kwaliteit van het leven op het
platteland toonden aan dat een goed uitgebouwd sociaal- en onderwijskader belangrijker
wordt geacht dan tewerkstellingsmogelijkheden. Het huidige Regional Plan dat voor een
periode van vier jaar geldt, heeft dan ook als doel de ongelijkheden in de levensstandaard en
loonmogelijkheden van individuen in de verschillende regio’s in IJsland te minimaliseren, en
optimale gemeenschapsvoorwaarden te creëren in de rurale gebieden. Het Regional Plan
legt een grote nadruk op het ondersteunen van gemeentes in hun industriële ontwikkeling,
onderwijs en draagkrachtige sociale diensten. Vandaar de intentie om gemeentes te
versterken die het meest bevolkt zijn, de grootste aantrekkingskracht op omwonenden
uitoefenen, en de beste kansen hebben voor een sterkere economische ontwikkeling,
scholing, culturele aspecten en publieke diensten.33
Het Institute of Regional Development staat in voor de voorbereiding van deze plannen,
naast de behartiging van de belangen voor Interreg-samenwerkingen. Een concreet doel van
het Regional Plan is de ontwikkeling van Akureyri als groeipool voor het noorden en oosten
van IJsland. Men stelt bijvoorbeeld voor om universitaire centra in Ísafjördur en Egilsstadir op
te richten. Dit toont aan dat men de toekomstige ontwikkelingen ruimtelijk wil concentreren in
een polycentrisch nederzettingsmodel dat tegengewicht biedt voor de toenemende
dominantie van Reykjavik.34
Uit dit alles kan besloten worden dat de nationale planningsintenties van de
planningssector (met de Planning Agency) op zich nog niet succesvol zijn gebleken, door het
gebrek aan een plan op nationaal niveau. In principe zouden de ruimtelijke ambities vanuit
de economische sector (Institute of Regional Development) deze leemte kunnen opvullen.
Twee redenen maken dit echter onmogelijk. Volgens de wet mag het Institute of Regional
Development zich enkel bezig houden met communicatie, onderwijs en industriële
ontwikkeling op het platteland en dus buiten de regio van Reykjavik. Ten tweede worden op
een nationaal beleidsniveau te nemen beslissingen afgeschoven op lokale beleidsmakers
van het platteland.
Volgens Willem Salet zijn er drie categorieën in de uitvoering van strategisch regionaal
beleid. Een eerste categorie is een unitair regionaal bestuur zonder een noemenswaardige 32 Trausti Valsson, Planning in Iceland. From the settlement to present times, Reykjavik, University of Iceland press, 2003, pp. 263-271. 33 Ministry of Industry and Commerce, Developments in Employment, Education and Culture- Prerequisites for Regional Growth, 2002, pp. 6. 34 Kai Böhme, Iceland - An archetype of Nordic Planning, in: Nordic echoes of European spatial planning: discursive integration in practice, Stockholm, Nordregio, 2002, pp. 147-148.
28
rol voor lager plaatselijk bestuur zoals in Berlijn, Madrid, Wenen,... een tweede categorie
bestaat uit zowel een regionaal als lokaal bestuur, waarbij het regionale bestuur dominant is
tegenover het lokale, zoals voor Vlaanderen het geval is. Een derde geval is een
intermediërend regionaal bestuur, dat vooral coördinatietaken vervult tussen andere
bestuursorganisaties die sterker in de schoenen staan voor de uitvoering van het beleid.35
IJsland in één van deze drie categorieën onderbrengen is heel moeilijk. Strikt genomen
valt er op papier in IJsland geen regionaal bestuursniveau te bespeuren, en lijkt het schema
van Salet gewoon niet van toepassing. Maar het Institute of Regional Development mag zich
dan nog wel rechtstreeks onder de Minister of Industry and Commerce bevinden, en dus op
het nationale bestuursniveau, voor de uitvoering van haar beleid houdt men zich bezig op
regionale schaal, waarbij de bestuursleden dan nog eens lokale beleidsmakers zijn. Hierbij is
het jammer dat het Institute for Regional Development verhuisd is van de Prime Minister
naar de Minister of Industry and Commerce, wat een verzwakking van het regionale beleid
tot gevolg heeft, en wat nog belangrijker is, de coördinatie tussen de verschillende sectoren
hierdoor bemoeilijkt wordt.36 Op een soortgelijke manier bevindt de Planning Agency zich
onder de Minister for the Environment op het nationale niveau, maar behoort haar
taakstelling tot een lager niveau met de regionale en gemeentelijke plannen.
H III. 4. Het regionale planningsniveau.
In tegenstelling tot een tot op heden onbestaand nationaal plan, werden wel reeds
regionale plannen opgemaakt. De regionale plannen in IJsland werden voor het eerst
gebruikt als instrument om op te treden tegen de chaotische en ongecoördineerde bouw van
zomerhuisdorpen in rurale gebieden. IJsland was toen nog niet volledig verdeeld in
gemeentes en grote delen van het binnenland werden nog niet bedekt door een plan op
lokaal niveau. De rurale gebieden werden slechts bij de invoering van de nieuwe Planning
and Building Act in 1998 opgenomen in het gemeentelijke planningsniveau.37
Op het regionale planningsniveau zijn committees de hoofdactoren in het veld van de
ruimtelijke planning. Bij de opmaak van twee belangrijke regionale plannen, namelijk dat van
de central highlands en de capital region, bleek hoezeer de committees onderhevig zijn aan 35 Willem Salet, Multiplicity of space. Relationele geografie vereist nieuwe regionale planning, in: Stedebouw & Ruimtelijke Ordening nr. 2, 2005, pp. 26. 36 Kai Böhme, Iceland - An archetype of Nordic Planning, in: Nordic echoes of European spatial planning: discursive integration in practice, Stockholm, Nordregio, 2002, pp. 149. 37 Kai Böhme, Iceland - An archetype of Nordic Planning, in: Nordic echoes of European spatial planning: discursive integration in practice, Stockholm, Nordregio, 2002, pp. 148.
29
de politiek. Een committee kan zowel gedomineerd worden door politiekers en een
besluitmakend beleid voeren, als bestaan uit ambtenaren die eerder functioneren als
werkcommittees. Bij de voorbereiding van plannen hebben externe experten en raadgevers
vaak een invloedrijke positie, omdat ze de enige personen uit het committee zijn die over de
nodige expertise beschikken. Anderzijds proberen committees vaak consensus te vinden
over de te nemen beslissingen, waarbij controversiële zaken uit de weg worden gegaan en
men niet tot strategische beslissingen komt. Nog een nadeel van de committees is dat hun
werk discontinu is ten gevolge van politieke partijenwissels, waardoor soms ad hoc
beslissingen genomen worden en niet gedacht wordt op lange termijn.38
Bovendien kunnen regionale plannen, zoals reeds eerder gesteld, vrijwillig opgemaakt
worden door twee of meerdere lokale autoriteiten. Hierdoor is het resultaat van de regionale
plannen vaak een samenvoeging van de gemeentelijke plannen, waarin moeilijke zaken uit
de weg gegaan worden. Het komt dan ook vaak voor dat voorstellen van regionale
planningscommissies inadequaat bleken te zijn en dat een of meerdere gemeenten ze
weigerden te ondertekenen ter goedkeuring. Een plan dat niet goedgekeurd wordt door het
gemeentelijk niveau, kan dan ook niet bekrachtigd worden door de Minister for the
Environment.
In 1991 formuleerde de State
Planning Office hoe het land zou
moeten opgedeeld worden in regio’s
voor de planning. Negentien
verschillende regio’s werden
voorgesteld waarbij het opvalt dat de
regio’s rond de hoofdstad veel kleiner
zijn in oppervlakte. De reden hiervoor
is dat het aantal gemeentes er heel
hoog is en dat de wet twee
vertegenwoordigers per gemeente eist
om te zetelen in het regional planning
committee, zodat het committee teveel leden zou hebben om werkbaar te blijven. 39
In de volgende twee hoofdstukken worden twee verschillende regionale plannen
besproken. Het eerste hoofdstuk behandelt een voorstel voor een super-regionaal plan voor
ZW-IJsland en het tweede de opmaak van het belangrijke regionale plan voor de Central
Highlands.
38 Kai Böhme, Iceland - An archetype of Nordic Planning, in: Nordic echoes of European spatial planning: discursive integration in practice, Stockholm, Nordregio, 2002, pp. 142-144. 39 Trausti Valsson, Planning in Iceland. From the settlement to present times, Reykjavik, University of Iceland press, 2003, pp. 207-208.
30
H III. 5. Voorstel voor een super-regionaal plan voor ZW-IJsland: ‘Land as Resource’.
Een van de hoofdredenen om begin de jaren ’90 ZW-IJsland te plannen waren de
recente verbeteringen van de wegen in het gebied waardoor mensen dachten dat het
volledige gebied in een voorzieningen- en dienstengebied kon ontwikkeld worden. In een
eerste fase werd het gebied afgebakend door de Capital Area, Reykjanes Peninsula, de
south lowlands en de Borgarfjördur op te nemen. Dit voorstel werd naar de Regional
Associations van de vier gebieden gestuurd, waarbij alle besturen beslisten mee te werken
door hun directeur als lid aan te stellen van de werkgroep. Volgens het plan van het Planning
Institute zou het gebied in kwestie in acht regionale
plannen opgedeeld worden, waarbij in de loop van
de tijd sommige gebieden in nog meer regionale
plannen uiteen vielen. De uiteindelijke werkgroep
maakte de plannen op van de herfst 1992 tot een
jaar later in 1993. Tijdens het ontwerpproces
werden verschillende instituten en sleutelfiguren
aangesproken, waaronder het Regional
Development Institute en de Prime Minister.
Het concept van het superregionale plan bestaat erin dat het land en het landschap op
zich opnieuw moeten gezien worden als waardevolle gegevenheden. Men constateerde
immers dat mensen uit de stedelijke gebieden zich enorm over het platteland verspreiden op
zoek naar openluchtactiviteiten en plaats voor het bouwen van een tweede verblijf. De hele
regio kan dan ook beschouwd worden als een grote toerisme-industrie, die grotendeels
afhankelijk is van bereikbaarheid en dus verbeteringen van het wegennet. Een speciale
studie in samenwerking met de Directory of Roads richtte zich dan ook op welke nieuwe
verbindingswegen nodig waren en welke circulaire routes voor toerisme gecreëerd konden
worden.
Een groep studenten van de University of Iceland hield zich bezig met het
voorbereidende werk in de opmaak van thematische plannen. Zo zocht men naar de grenzen
aan het landgebruik, zoals gebieden die moeten voorbehouden worden voor de bescherming
van water, gebieden van calamiteiten, reservegebieden voor een mogelijke toename van de
landbouwproductie bij de opwarming van het klimaat,... In het voorstel voor een algemene
structuur voor het gebied werd ook onderzoek verricht naar de nederzettingsontwikkelingen
in ZW-IJsland vanaf de oorspronkelijke nederzettingen in de late 9e eeuw tot op heden. In de
31
ontwikkelingspatronen en veranderingen die men op deze manier vond, heeft men getracht
zich een idee te vormen over hoe de nederzettingsstructuur zich in de toekomst zou kunnen
ontwikkelen.40
40 Trausti Valsson, Planning in Iceland. From the settlement to present times, Reykjavik, University of Iceland press, 2003, pp. 227-228.
32
H III. 6. Het regionale plan voor de Central Highlands.
In de IJslandse planningssector werd niets zo fel bediscussieerd als het Regional Plan
for the Central Highlands. Dit is niet zo verwonderlijk omdat in eerste instantie niet eens
duidelijk was wie de eigendomsrechten over het gebied had, wie de planningsrechten op
zich zou nemen, en welke positie en betekenis het gebied heeft voor de IJslandse
gemeenschap.
In de eerste eeuwen dat IJsland gekoloniseerd werd, waren de highlands betekenisvol
als graasgebied voor de veestapel. Eind 17e en begin 18e eeuw werden gemeentegrenzen
op kaart aangeduid waarbij de hoogst gelegen boerderijen werden opgenomen, en de
highlands buiten de gemeentegrenzen bleven. De legale positie van de graasgronden van de
highlands is dan ook die van ‘common land’, dus gemeenschappelijk gebruik van de grond.
Vooral het recht tot het laten grazen van schapen op de common lands geldde, maar ook het
verzamelen van brandhout, forelvissen en ganzenjacht werd op sommige plaatsen
getolereerd. In de 20ste eeuw ontstond echter veel onenigheid over de rechten in de
highlands. Zo werd in de lente van 1997 bijvoorbeeld de waterfall rights vastgelegd. Deze
natuurlijke bron van waterverval is namelijk bruikbaar voor waterkrachtcentrales, maar de
lokale bevolking vond er niet beter op dan van de National Power Company geld te vragen
voor de waterkracht die de company nodig had. De Supreme Court besliste dat het recht op
graasland voor de gemeentedistricten niet kon uitgebreid worden tot andere rechten, zoals
over de watervallen voor de highlands. Een tweede wet die werd vastgelegd voor de
highlands noemde de national lands. Deze nieuwe wet stelde dat bodembronnen, zoals
geothermische bronnen en mineralen, in de highlands de eigendom zijn van de Icelandic
State, tenzij anderen het recht erop kunnen bewijzen. Zodoende is de Prime Minister in het
bezit van de national lands, met uitzondering van land dat door de wet onder andere
ministeries is ondergebracht.
Ook over wie het planningsrecht had over de highlands werd heel wat gediscussieerd.
Volgens de planningswet is het vereist dat twee vertegenwoordigers van iedere gemeente
een zetel hebben in het planning committee voor het gebied in kwestie, maar voor het
plannen van de highlands was dit nogal onpraktisch. In de planningswet van 1993 werd
daarom een speciale clausule toegevoegd waarin de Minister for the Environment kon
beslissen om een joint committee samen te stellen van vertegenwoordigers van district
committees die naast de highlands zijn gelegen, maar waarbij niet-nabijgelegen gemeentes
niet konden participeren. Om dit te concretiseren formuleerde de State Planning Institute een
voorstel op welke manier de central highlands te verdelen volgens de nabijgelegen
gemeentes, vanuit de resultaten van onderzoek van het Ministry of Social Affairs. Zodoende
33
werden de
gemeentegrenzen
uitgebreid tot op het
midden van de gletsjers in
de highlands, waardoor
de nabijgelegen
gemeentes
planningsrechten
verworven. Toen
uiteindelijk het
planvoorstel voor de
central highlands in de
lente van 1997 werd
gepresenteerd, kwam het
voor velen als een
verrassing dat het werk volledig het resultaat was van een committee van lokale
beleidsmakers. Temeer omdat de central highlands 40% van IJsland beslaan en het
planningsniveau bijna op nationale schaal is te beschouwen. Dat het planproces zich volledig
had afgespeeld op het platteland zonder vertegenwoordigers van de hoofdstad, Reykjanes
en de West Fjords in het planning committee werd niet getolereerd. De verdeling van de
highlands over de nabijgelegen gemeentes kon niet meer herroepen worden, maar de
Minister for the Environment formuleerde wel het voorstel dat niet-nabijgelegen gebieden,
met name Reykjavik, Reykjanes en de West Fjords ook leden konden aanstellen in het
planning committee.
Van het eerste planning committee dat werd opgesteld, kon geen enkel lid als een
professionele planner beschouwd worden. Daarom werd in 1994 aan projectgroepen met
professionelen de kans gegeven zich kandidaat te stellen en een bod te doen. De Planning
Agency besliste het bod van Landmótum te accepteren, een groep die jammer genoeg bijna
uitsluitend uit landschapsarchitecten bestond, met uitzondering van een geologist, die
vroeger de directeur van het Nature Conservation Council was. De projectgroep kon dus
bezwaarlijk multidisciplinair genoemd worden. In vergaderingen van Landmótum werden
vertegenwoordigers van de Tourist Council, de State Land Reclamation Service, de National
Power Company, de Nature Conservation Council, de Energy Institute en de Public Roads
Administration uitgenodigd. Toch werd op het uiteindelijke plan veel kritiek geleverd vanuit de
National Power Company, het Ministry of Manufacturing Industries and Power en de
Icelandic Tourist Board dat er te weinig rekening werd gehouden met hun beleid en waarbij
34
men het onbegrijpelijk achtte dat geen contact werd gezocht met het Ministry of Agriculture
en het Ministry of Transport and Communication.
De informatie waarover men beschikte in verband met de central highlands werd
gebundeld in 23 verschillende plannen. Veel informatie viel te bekomen via het Energy
Institute, vooral voor gebieden die in voorbereiding of onder constructie van
waterkrachtcentrales waren. Voorbeelden van de thematische plannen waren: meren en
rivieren, vegetatie, archeologisch erfgoed, geothermische warmte, toeristische plaatsen in de
highlands, jeep-verkeer in winter en zomer, plaatsen met interesseconflicten tussen de
energiesector en natuurbeschermingsgebieden,...
Een planvoorstel met 6 thematische plannen werd gedestilleerd uit deze eerste
informatieve plannen. Het eerste themaplan verdeelt de highlands in 3
beschermingsgebieden. Deze zijn de Langjökull Glacier en omgeving, de Hofsjökull Glacier
en omgeving en het oostelijke deel van IJsland van Mýrdalsjökull Glacier in het zuiden naar
het noordoosten over de Vatnajökull Glacier en de oostelijke highlands. Tussen deze
gebieden lopen de hoofdwegen Kaldidalur Road, Kjölur Road en Sprengisandsvegur Road.
Het tweede themaplan toont twee types van beschermingsgebieden: de nature conservation
areas en de general conservation areas. Het derde plan doet een voorstel van gebieden voor
de energiesector met bestaande reservoirs en nieuwe reservoirvoorstellen. Het vierde plan
behandelt het transport en het toerisme. De hoofdwegen en een secondaire categorie van
bergwegen zijn erop aangeduid. Verder worden vier types van centra onderscheiden. De
hoofdcentra worden ‘grenscentra’ genoemd omdat de meeste in het laagland gelokaliseerd
zijn en slechts drie in de highlands zelf. Een tweede categorie zijn ‘highland centres’ waarvan
er twee in het Kjölur gebied (Hveravellir en Arbúdir), twee in Sprengisandur (Háumýrar en
Hofsjökull Glacier), Laugafell ten zuiden van de Eyjafjördur Valley en het zuiden Hólaskjól en
in het oosten Dreki. Een derde categorie zijn centra met slaapfaciliteiten, en in wezen niets
meer dan overnachtingshutten waarvan de meeste reeds gebouwd zijn door de Icelandic
35
Touring Club en andere associaties. Een laatste categorie tot slot zijn berghutten met
specifieke regels naar voorzieningsfaciliteiten en welke verkeersverbindingen mogelijk zijn.
Het vijfde themaplan is een voorstel voor de bergpaden en ponyrijroutes. Het laatste
themaplan tot slot toont hoe gebieden voor energie-opwekking gelinkt worden aan de
infrastructuurlijnen, wegen,...
In de eerste maanden van 1996 werden de eerste voorontwerpen gepresenteerd in
conferenties die open stonden voor het publiek. Vanaf 1997 werd heel wat kritiek geuit, maar
desondanks keurde de Minister for the Environment het Regional Plan voor de Central
Highlands in mei 1999 goed. Ondertussen zijn vanuit vier verschillende sectoren, namelijk
vanuit de transportsector, het toerisme, de energieproductie en natuurbehoud, nieuwe
ontwikkelingen aan de gang die een herziening van het Regional Plan voor de Central
Highlands noodzakelijk zullen maken.41
41 Trausti Valsson, Planning in Iceland. From the settlement to present times, Reykjavik, University of Iceland press, 2003, pp. 231-252.
36
H IV: De IJslandse Wheel of CULTURED.
H IV. 1. De Wheel of CULTURED.
Naar de link tussen ruimtelijke ontwikkeling op regionale schaal en cultureel erfgoed
wordt heden ten dage onderzoek verricht vanuit het project CULTURal Heritage and
REgional Development (CULTURED), waarin de Universiteit Gent de Lead partner is. Dit 2,5
jarige project wordt gecofinancierd onder het Europese Interreg IIIc programma en wil
richtlijnen uitwerken voor de herwaardering van elementen uit het cultureel erfgoed.
Bepaalde regio’s in Europa die weinig ontwikkelingsperspectieven hebben, maar rijk zijn aan
cultureel erfgoed, zouden dit gegeven kunnen aanwenden als motor tot een toegevoegde
waarde voor hun regio.42
Om de relatie te verduidelijken tussen cultureel erfgoed enerzijds en regionale
ontwikkeling anderzijds, wordt gebruik gemaakt van een metafoor, de CH-wheel of
CULTURED. De CH-wheel of CULTURED bestaat uit een centrale kern, spaken, het wiel op
zich en de ruimte tussen de kern en het wiel. De kern wordt gevormd door cultureel erfgoed,
die het centrale onderwerp van het project is, en waarbij de focus wordt gelegd op het
gebouwde culturele erfgoed. De spaken; jobcreatie, aantrekken van investeerders, het
stimuleren van onderzoek en het creëren van toegevoegde waarde, zijn belangrijke
bouwstenen in het versterken van regionale ontwikkeling. De buitenste zwarte band van het
wiel staat voor de verschillende beleidsvelden, waar
cultureel erfgoed en regionale ontwikkeling mee te
maken krijgen. Als voorbeelden kunnen hier
aangehaald worden; het toerismebeleid, ruimtelijk
beleid, economisch beleid, publiek-private
samenwerkingen, ecologisch beleid,... Een tweede
zwarte band rond de kern van het cultureel erfgoed,
verwoordt de regionale identiteit, die sterk gevoed
wordt door het culturele erfgoed, maar ook gelinkt is
aan specifieke jobkansen, de capaciteit om
42 Georges Allaert, Syllabus planningstheorie, 2005, pp. 130.
37
toegevoegde waarde te genereren en investeringen aan te trekken.
De metafoor van het wheel of CULTURED kan om verschillende redenen aangewend
worden:
• het geeft een theoretische achtergrond voor (toekomstige) discussie.
• het plaatst het culturele erfgoed in de context van regionale ontwikkeling.
• op een schematische en gemakkelijke manier worden bestaande spanningen
uitgelegd.
• het toont de complexiteit aan voor de onderhuidse relaties, waarbij het
verplaatsen van elementen consequenties heeft op de functie. Toch is het
mogelijk om op enkele aspecten te focussen in plaats van alle mee te nemen.
• het wiel heeft de eigenschap een roterende beweging te kunnen uitoefenen, wat
het dynamische karakter van het geheel aantoont.43
Deze voorstelling van het wheel of CULTURED kan niet zomaar overgenomen worden
voor IJsland. Eerst en vooral is de aandacht van overheidswege voor het culturele erfgoed in
IJsland niet zo groot, waardoor het culturele erfgoed bezwaarlijk als het centrale item kan
gezien worden in het schema. Dit in tegenstelling tot het toerisme, die men als sector de
grootste rol toedicht voor het verwezenlijken van regionale ontwikkeling. De IJslandse
overheid heeft dan ook een heel degelijk en wel onderzocht beleid voor het toerisme
uitgestippeld. Om het toerisme succesvol te ontwikkelen wordt het culturele erfgoed als
gegeven wel dankbaar meegenomen, naast de aandacht voor de
natuurbeschermingsgebieden. Het culturele erfgoed dat door de toerismesector wordt
meegenomen berust ook evenzeer op het immateriële erfgoed van de nederzettingssaga’s
als op bouwkundige overblijfselen. Een interessant gegeven hierbij is dat men op zoek gaat
hoe men het immateriële erfgoed van de sagaverhalen hun neerslag kan doen vinden in de
ruimte en in het onroerende erfgoed. In het wheel of CULTURED is het voor IJsland daarom
juister om het toerisme als centrale spil van het schema te zien, waarrond alles draait, en het
culturele erfgoed een plaats te geven in de buitenste zwarte band, als een onderdeel van de
sector van het Ministery of Education, Science and Culture.
43 Georges Allaert, Wegwijs in ruimtelijke economie. Doorkijk naar planning en management van ruimte, Gent, Academia Press, 2005, pp. 98-99.
38
H IV. 2. Een geïntegreerd nationaal beleid voor toerisme.
Twee grote motieven kunnen aangehaald worden voor de ontwikkeling van een beleid
voor toerisme in IJsland. Ten eerste bedroeg het aantal toeristenovernachtingen in 1995 nog
844.070 (met 70.9% buitenlanders) terwijl dit in 2002 reeds 1.260.501 (met 77%
buitenlanders) bedroeg. Deze cijfers beschouwd tegenover de totale IJslandse bevolking van
288.471, maakt de impact van het toerisme als nieuwe industrie duidelijk.44 Een tweede
motief voor een beleid was het feit dat het toeristenseizoen enkel tijdens de zomer bestond,
terwijl men dit ook gedurende andere seizoenen wenste te ontwikkelen.
Daarom duidde de Minister of Transport, Tourism and Telecommunications in 1995 een
beleidscommissie aan om voorstellen te formuleren voor een beleid voor toerisme op
nationaal niveau. Acht verantwoordelijken uit verschillende disciplines van de maatschappij
werden geselecteerd om lid te worden van de beleidscommissie. In een volgende stap
werden vijftien werkgroepen aangeduid om te werken rond toerismeplanning op landsniveau, 44 Iceland in figures 2003-2004, Sigurborg Steingrimsdóttir and Svava Gudjónsdóttir (reds.), Reykjavik, Statistics Iceland, 2003, pp. 15.
39
buitenlandse interessegroepen, economische condities, verschillende vrijetijdsactiviteiten,...
Alle vijftien groepen verzamelden grote aantallen data en leverden een rapport af. In een
volgende fase werden de verschillende stappen nodig voor de implementatie van het beleid
artikelsgewijs met een korte tekstbeschrijving genoteerd. Dit werd gebundeld in een boekje
waarin twintig hoofddoelstellingen voor het beleid werden uiteengezet, dat in de zomer van
1996 werd gepubliceerd.
Een van de hoofddoelstellingen was de toerisme-industrie te stimuleren via de spreiding
van toeristen over het volledige jaar en het volledige land. Het toerisme kan namelijk dubbel
zo belangrijk worden voor de rurale gebieden die te kampen hebben met een gedaald
inkomen in de agrarische sector en andere economische sectoren, met een ontvolking tot
gevolg. Het toerisme zou dan ook kunnen helpen het economische gat te vullen en een heel
positief alternatief worden. Op hun beurt bieden rurale gebieden een overcapaciteit aan van
technologische systemen van electriciteit, geothermische verwarming en transport, dat kan
aangewend worden in de toeristenvoorziening. Dit beleidsvoorstel is slechts tot op een
zekere graad succesvol gebleken omdat ‘s winters reizen in het rurale gedeelte van IJsland
niet vanzelfsprekend is. De weersomstandigheden voor het rijden en het luchttransport
kunnen ’s winters slecht zijn in IJsland en de toeristen nemen zelden het risico, omdat men
in de meeste gevallen gebonden is aan zekere data van aankomst en vertrek. De toename in
de winterreizen is daarom vooral gestegen in de zuidwesthoek van IJsland, waardoor het
doel om toerisme tot een hoofdpijler van de nederzettingen in het rurale gedeelte te maken,
niet de gewenste vruchten heeft afgeworpen. Andere gebieden die het meest geprofiteerd
hebben van toerisme zijn Borgarfjördur, de zuidelijke laaglanden, Akureyri en het gebied van
het Myvatn meer.
40
Indien men het toerisme wil ontwikkelen als een industrie over het hele jaar, zouden de
activiteiten multifunctioneel moeten zijn en verschillende aspecten omarmen zodat alle
noden van het toerisme, op alle tijdsstippen van het jaar, kunnen tegemoet gekomen
worden. Dit werd bereikt in het gezondheidshotel in Hveragerdi, het hotel en andere
faciliteiten in de Blue Lagoon, het plannen van historische en culturele paden in het zuiden
van Selfoss, luchthavenhotels in Keflavik, en het plannen van korte trips vanaf deze plekken.
Akureyri heeft ook succes geboekt in het ontwikkelen van de toerisme-industrie over het jaar
heen, door toeristenpakketten aan te bieden die bestaan uit hotelaccommodatie,
dagexcursies, theater en skiën.
Scholen, ziekenhuizen en gezondheidscentra speelden vroeger een belangrijke rol in het
promoten en aanbieden van toeristenvoorzieningen in IJsland omdat hun slaapzalen
mogelijkheden creëerden om zomerhotels in rurale gebieden uit te baten. Zelfs nu dat er
andere accommodatiemogelijkheden beschikbaar zijn op het platteland, blijven scholen
belangrijk voor hun keukens en eetruimtes en andere faciliteiten, en velen van hen blijven
bestaan als zomerhotel. Kleinere steden die louter toeristische hotelfaciliteiten hebben
ingeplant kampen dan ook met grote problemen. Zij richten zich daarom ook op sommige
activiteiten in de winter zoals schaaktoernooien en meetings van verschillende organisaties.
Deze hotels worden dus tevens gebruikt als lokale gemeenschapscentra voor het gebied in
kwestie.
Een andere hoofddoelstelling stelt dat IJsland een pioniersrol heeft te vervullen op het
vlak van natuurbescherming. Zo werd de eerste Nature Conservation law in IJsland reeds in
1956 goedgekeurd, doet men aan groene energie-opwekking en worden warmwaterbronnen
gebruikt in de warmwatervoorziening van de hoofdstad Reykjavik. Hiertegenover staat de
enorme bodemerosie waarmee IJsland te kampen heeft. Toen de eerste Noorse vikingen
arriveerden was IJsland bebost vanaf de kust tot aan de highlands, wat betekende dat
minstens 60% van het eiland bedekt was met vegetatie. Het arriveren van de vikingen met
hun vee had een desastreus effect op het ecosysteem van IJsland: bomen verdwenen om
plaats te maken voor graaslanden, hout werd gekapt en opgestookt voor houtskool. IJsland
draagt tot op heden de gevolgen hiervan. De IJslandse regering is tezamen met de Icelandic
Forestry Service onderzoek aan het doen naar welke types bomen het best kunnen
bijdragen tot de herbebossing van IJsland. Toch bestaat er geen eensgezindheid over de
nood tot herbebossing en ook het statuut van deze bossen, met name of medegebruik vanuit
de landbouw en recreatieve sector mogelijk is, werd nog niet uitgeklaard.45 Net zoals in geen
enkel ander Europees land zoveel oppervlakte weggeërodeerd is als in IJsland, zijn de
geschiedenis van de roofbouw op de visvoorraden en het overboord gooien van de
45 Trausti Valsson, Planning in Iceland. From the settlement to present times, Reykjavik, University of Iceland press, 2003, pp. 35-36.
41
overvangsten ook voorbeelden die moeilijk kunnen ondersteund worden in advertenties die
claimen dat IJsland een pioniersland is op vlak van natuurbescherming.
Het concept van duurzame ontwikkeling dient dan ook meegenomen te worden in de
verdere ontwikkeling van de toerisme-industrie. Toerisme, zoals de visindustrie in IJsland, is
namelijk gebaseerd op een fragiele natuurlijke bron. Een natuurlijke bron kan enkel een
zekere graad van gebruik aan, vooraleer het misbruikt wordt, en het is belangrijk om deze
limiet te definiëren. De visvangst in IJsland wordt gerund volgens een managementschema
dat een zware nadruk legt op het niet overvissen van de verschillende vissoorten, een taak
die wordt waargenomen door het Fisheries Research Institute. Voor toerisme is er echter niet
zo een instituut die beslist hoe ver het gebruik van land voor toerisme gaat zonder
onherstelbare schade toe te richten aan landschap en vegetatie. IJsland heeft
managementplannen nodig die doeltreffend zijn in zowel het opbouwen van een toerisme-
industrie als het kanaliseren in gerichte toegangswegen en intensiteitsgraden van gebruik.
Zo zijn beschermde natuurgebieden niet echt gereserveerd voor toerisme, maar het feit
dat deze gebieden onder de aandacht zijn gekomen, heeft hen tot gewenste
bezoekersplaatsen gemaakt. De faciliteiten die werden gecreëerd in beschermde
natuurgebieden, zoals paden en informatiecentra, worden dan ook dankbaar gebruikt door
de toerisme-industrie. De negatieve zijde van deze promotie van beschermde gebieden en
42
het toegenomen toerisme die daarop volgde, resulteert echter vaak in meer schade aan
deze beschermde gebieden dan tegenover andere, niet beschermde gebieden.
Alhoewel de beleidsformulering het had over transport en planning, werden geen
toeristische gebieden gedefinieerd op mappen. De toeristen die naar IJsland komen zijn
hoofdzakelijk geïnteresseerd in natuur, maar tevens tot een zekere graad in het oude
culturele erfgoed. Voorbeelden van beide liggen over het hele land verspreid, maar omdat de
urbane ontwikkeling zo laat kwam in IJsland, zijn er slechts heel weinig oude steden of oude
gebouwen die voor toeristen van belang zijn om te bezoeken. Daarom kan het toerisme in
IJsland enkel gedijen als het transportsysteem wordt ontwikkeld. Van zodra nieuwe gebieden
worden ontsloten door het verkeer, kunnen ze nieuwe toeristenzones worden. De ringweg
die in 1974 werd geopend en het mogelijk maakte om helemaal rond IJsland te rijden, heeft
dit aangetoond. Plaatsen bij de ringweg of er dichtbij hebben het positief effect van toerisme
het meest ervaren, zelfs in meer rurale gebieden. Het probleem van de ringweg is echter wel
dat hij te lang is, ongeveer 1400 km namelijk, voor de meest gangbare types van
toeristenvakanties.
Een van de hoofddoelstellingen is dan ook om drie verschillende transportsystemen (op
land, over zee en in de lucht) te concentreren op zekere plaatsen in het land om de
verplaatsing van toeristen van één verkeersmodus naar een andere mogelijk te maken. Het
is namelijk de
toegankelijkheid van
gebieden via het
transportsysteem die
de ruggengraat vormt
van de toerisme-
industrie. Dit geldt nog
meer voor IJsland
tegenover andere
landen omdat
toerisme er is
gebaseerd op het land
rondreizen en minder
op het verblijf in de
steden.46
46 Trausti Valsson, Planning in Iceland. From the settlement to present times, Reykjavik, University of Iceland press, 2003, pp. 301-306.
43
H IV. 3. Implementatie van het nationaal beleid voor toerisme.
In de winter van 1996-1997 stelde de Minister of Transport, Tourism and
Telecommunications zes nieuwe werkgroepen aan om de uitvoering van het nationaal beleid
voor toerisme te leiden. De leden van de groepen waren zowel ambtenaren als
vertegenwoordigers en specialisten zoals planners, marketingspecialisten en toerisme-
experten. Specialisten die op het volledige project werkten, creëerden schema’s met vijf
kolommen waarin het doel van ieder project, de betekenis en methode, de operaties, de
verantwoordelijke uitvoerders, en het jaar van tenuitvoerbrenging werden voorgesteld. Het
ministerie publiceerde zes boekjes, één voor ieder van de werkgroepen en categorieën.
Volgende tekst beschrijft verschillende voorbeelden van doelstellingen, betekenissen en
voorgestelde operaties, en de discussie van hoe succesvol de werkgroepen geweest zijn in
de uitvoering van deze doelen.
De eerste groep had als onderwerp de kwaliteit en veiligheid van de
ontspanningsactiviteiten. Het Ministry of Transport, Tourism and Telecommunications
verklaart op zijn website: ‘noodzakelijke ponyrijroutes moeten voorzien worden en de bouw
van faciliteiten bij stopplaatsen moeten gepland worden’. Een middel om dit doel te bereiken
was een beoordeling van de overnachtingsplaatsen langs de meest belangrijke wandelpaden
in de highlands. Een rapport werd hiervan in 1999 uitgegeven. Een kaart met de wandel- en
paardrijroutes staan dan ook op het eerste regionale plan van de highlands. In 1998 werd
reeds gestart met regionale planning voor de centrale highlands, werk dat onder andere
ideeën over toerisme en transportbeleid voor het gebied bevatte. Zoals reeds eerder vermeld
trad er echter een gebrek op aan overeenstemming tussen de verantwoordelijken van het
toerisme en de planopmakers van de central highlands. In het eerste regional plan voor de
central highlands werd door de planopmakers beslist dat geen andere wegen dan deze
bereidbaar in de zomer zouden mogen aangelegd worden. Bovendien zouden deze wegen
zo weinig mogelijk ontwikkeld moeten worden op het vlak van voorzieningen.
Toeristenvoorzieningen zouden in plaats van in de highlands, moeten geplaatst worden in
het laagland van de rurale gebieden. Het idee hierachter is dat mensen vooral op dagtochten
gaan in de highlands. Het regional plan stelt daarom een aantal berghutten in de highlands
voor, waar enkel de hoogst rudimentaire voorzieningen aangeboden worden. In 2003 werd
een herziening van het regional plan voor de highlands opgestart. Het valt te verwachten dat
het niveau van voorzieningen en de graad van wegenverbindingen zal toenemen in het
nieuwe plan, en dat de invloed van de Icelandic Tourist Board dus groter zal zijn.
44
Een tweede groep behandelde de informatie en kwaliteit van toeristenvoorzieningen. In
september 2000 werd een classificatie van hotels en andere accommodaties opgesteld. Dit
voorstel werd gewijzigd zodat de wetgeving niet kon eisen dat iedereen die een
accommodatie aanbood, verplicht zou zijn om deel uit te maken van dit classificatieschema.
Om toegang te krijgen tot deze informatie werd de doelstelling geformuleerd dat de Iceland
Tourist Board belast zou worden met een informatiecentrum met gegevens in samenwerking
met interessegroepen. De Tourist Board’s website werd in 1997 geopend.
Ten derde hield een marketingsgroep
zich bezig met de grootste toeristische
afzetlanden. Een van de grootste
campagnes werd voor Groot-Brittannië
voorgesteld, omdat figuren aangetoond
hadden dat weinig Britse toeristen naar
IJsland kwamen, maar dat hun interesse
voor IJsland duidelijk groeide. Om deze
doelstelling te realiseren werd een boekje
geprint met een initiële oplage van 55.000
kopieën. Deze werden in 2001 verdeeld
en sindsdien is het aantal toeristen uit
45
Groot-Brittannië gevoelig toegenomen. Het uitvoeringsplan stelde voorop om de
verschillende doelstellingen te bereiken in 2005. De toename van het aantal toeristen heeft
de verwachtingen overtroffen en de toegenomen inkomsten waarnaar men streefde werden
reeds bijna in 2001 bereikt. Het aantal jobs die werden gecreëerd nam echter niet in
eenzelfde gewenste mate toe. De doelstelling om de verschillen tussen de
toeristenseizoenen af te vlakken is succesvoller gebleken dan verwacht. Een grotere
toename van het toerisme in de winter werd bereikt ten opzichte van de toename waarop het
marketingplan had durven te hopen.
Een vierde groep behandelde de mogelijkheden van onderwijs en onderzoek met
betrekking tot het toerisme. De groep stelde voor om een opleiding over toerisme te
introduceren op het niveau van de universiteit en dit te vestigen in de universiteit van
Akureyri in het noorden. Dit voorstel werd uitgevoerd en de Iceland Tourist Board vestigde in
navolging hiervan zijn tweede bureau in Akureyri.
Een vijfde groep onderzocht het plannen van transport over land, zee en in de lucht. Het
plannen van zowel de stedelijke als onbewoonde gebieden, zou moeten gebaseerd worden
op de noden van het toerisme. Om deze doelstelling te bereiken stelt men dat een grotere
nadruk moet gelegd worden op de algemene planning van gebieden waarin de toerisme-
industrie belangstelling stelt. Het rapport stelt dat de Minister of Transport, Tourism and
Telecommunications in samenwerking met de Minister for the Environment mogelijkheden
moet zoeken om te verzekeren dat het advies van de Council of Tourism zal gezocht worden
in alle planningsvoorstellen voor zowel urbane als onbewoonde gebieden.
Verschillende regio’s hebben intensief gewerkt op een toerismebeleid de laatste jaren.
Een voorbeeld is de Policy for Tourism in the West, dat in 1998 werd gepubliceerd en tot
2005 geldde. Veel werk is gegaan naar de West Fjords in samenwerking met de Travel
Association van de West Fjords en de Local Trade Development Association. Een
marketingplan werd uitgewerkt, gebaseerd op een tijdskader van vijf tot tien jaar. In het
noorden heeft de Trade Development Association of Eyjafjordur gewerkt op beleid voor een
nieuw regionaal plan voor de Eyjafjordur, gepresenteerd in 2002. In 1998 werd de Marketing
Office of the East Fjords opgericht die het eerdere motief om het toerisme in het oosten te
versterken verder zette. In 1999 stelde de Minister of Transport, Tourism and
Telecommunications een commissie aan voor cultureel gerelateerd toerisme, onder het
leiderschap van Thomas I. Ulrich, die dan het hoofd van de Tourist Board was. Dit raport
werd in augustus 2001 gepubliceerd.
46
De zesde groep tot slot, hield zich bezig met hoe het concept van duurzame ontwikkeling
op het vlak van toerisme kan uitgevoerd worden. Hiervoor werden vijf verschillende punten
bestudeerd:
1. regionale karakteristieken
2. toegankelijkheid en fundamentele kenmerken
3. distributie van toeristen over het gebied
4. negatieve en positieve invloeden van toerisme op de omgeving, cultuur en natuur
5. gebiedsmogelijkheden
Een beleidscommissie werd niet opgericht, terwijl in sommige plaatsen in het land werk van
dit type desondanks heeft plaats gegrepen. Het rapport van de groep bevat de
waarschuwing dat: de spanningslimiet van het land moet gedetermineerd worden door het
bestuderen van de interactie tussen bodem, klimaat en landschapskenmerken. Gebaseerd
op deze observaties, moet een berekening gemaakt worden om te bepalen hoeveel
bezoekers zekere gebieden kunnen dragen op welk gegeven tijdstip. Hiervoor werd een
driejarig gemeenschappelijk project door de Tourist Board, de universiteit van IJsland en de
universiteit van Akureyri gestart dat noemde ‘Strain Limits of Tourist Places in Iceland’. Het
onderzoek bestudeerde kwetsbare natuurlijke en toeristische gebieden in het land zoals de
Skaftafell, Lonsöraefi en de Landmannalaugar gebieden. Het Skaftafell Report werd
gepubliceerd in september 2001. In 2001 werd informatie verzameld van Myvatnssveit en
Jökulsargljufur gebieden en van de laatste drie gebieden Gullfoss, Geysir en Hornstrandir
werden de bevindingen op het einde van 2003 gepresenteerd. Deze groots opgevatte studie
is opgedeeld in vier delen:
Ten eerste werd met het thema infrastructuur de aangeboden diensten geregistreerd zoals
de vrijetijdsactiviteiten, accommodaties, food en beverage, en transport naar, van en in de
gebieden. Ook het fundamentele karakter van het gebied werd bestudeerd. Een tweede
thema betrof natuurlijke kenmerken zoals de invloed van toerisme op de vegetatie en de
voorwaarden van de vegatie en de wandel- en paardrijroutes. Ten derde werd het onderwerp
sociale aspecten opgedeeld in enerzijds de toeristenervaring, en anderzijds het uitzicht voor
de lokale bevolking. De lokale bevolking moet namelijk akkoord zijn met de uitbreiding van
het toerisme en de manier waarop het wordt uitgedragen.
47
Ook het reeds eerder besproken super-regionaal plan voor ZW-IJsland had als één van
de hoofdmotieven dat met gedefinieerde acties en een definitief plan, het mogelijk zou zijn
om het toerisme in het gebied te versterken, zonder het concept van duurzame ontwikkeling
uit het oog te verliezen. Het basisthema was dat het land zelf, het landschap, de echte bron
voor het toerisme is en dit concept leidde tot de titel van het werk: ‘Land as Resource’. Het
boek startte met het definiëren op kaarten wat de natuurlijke hoofdbronnen in het gebied zijn.
Gebieden het best geschikt voor wandelen, natuurobservatie en zomerbuitenverblijven
werden gedefinieerd op de kaarten. Verschillende bronnen waren duidelijk aanwezig in
Skorradalsvatn Lake, in Hvalfjördur, in Lake Laugarvatn en in de Gullfoss waterval. Een
andere groep kaarten toonde gebieden waar de pollutie of schadelijke effecten van toerisme
zouden vermeden moeten worden, zoals bijvoorbeeld waterbeschermingsgebieden en
gebieden met heel kwetsbare natuurlijke formaties. Deze kaartenserie en discussies over de
bevindingen erop gebaseerd, met name waar de beste en slechtste gebieden voor toerisme
zich bevinden werd later gepresenteerd in een boek, gepubliceerd door het Public Roads
Administration in 2000.47
47 Trausti Valsson, Planning in Iceland. From the settlement to present times, Reykjavik, University of Iceland press, 2003, pp. 306-311.
48
H IV. 4. Nadruk van het Ministry for the Environment op natuurbeschermingsgebieden.
Het Ministry for the Environment werd in 1990 opgericht en heeft de
eindverantwoordelijkheid voor omgevingszaken in IJsland, waaronder natuurbescherming,
het platteland en openluchtrecreatie, planning en regionale zaken, landonderzoek en
kartografie. In nauwe samenwerking met het Ministry of Agriculture wordt ook werk gemaakt
van de bescherming en kweek van bedreigde plantensoorten en herbebossing. Het
ministerie is ook verantwoordelijk voor omgevingsonderzoek, waaronder het onderzoek van
de natuurlijke omgeving. Acht verschillende instituten werden onder het Ministry for the
Environment geplaatst;
• de Nature Conservation Agency is verantwoordelijk voor natuurbescherming,
landschapsbescherming en bescherming van het culturele landschap.
• de Icelandic Institute of Natural History.
• de Physical Planning Agency of Iceland heeft de dagelijkse verantwoordelijkheid
voor de naleving van de Planning and Building Act en voor de environmental
impact assessments.
• de Wildlife Management Agency.
• de Lake Mývatn Research Institute.
• de Meteorological Institute.
• de Environment and Food Agency.
• de Geodetic Land Survey of Iceland.
Vijf verschillende councils geven advies aan de verschillende instituten en de Minister for the
Environment;
• de Nature Conservation Agency.
• de Reindeer Council.
• de Advisory Committee for Wild Animal Populations.
• de Animal Protection Council.
• het Committee for Breidafjördur.
Een nieuwe Nature Conservation Act for Iceland trad in werking in 1999. De
hoofddoelstelling van de Act is de bescherming te verzekeren van de diversiteit aan
habitatten, landschappen, fauna en flora in IJsland. Hierbij moet de toegang en
betrokkenheid bij de IJslandse natuur versterkt worden door te zorgen dat de interactie
tussen mens en natuur geen zinloze verspilling of vervuiling van leven, land, zee, verse lucht
49
en water betekent. Ook moet aan de IJslandse natuur de kans gegeven worden om zoveel
mogelijk te evolueren volgens haar natuurlijke proces en haar eigen wetten. Verder moeten
gebieden van uitzonderlijke historische of natuurlijke waarde beschermd worden en het
uitsterven van soorten en populaties voorkomen worden.
De Nature Conservation Act maakt een onderscheid in verschillende soorten
beschermde gebieden; nature reserves, national parks, national monuments, country parks
en other protected areas.48 Deze beschermde gebieden zijn op een overzichtskaart met hun
ligging en van goed gedocumenteerd tot enkel een foto terug te vinden op de website van de
Environment and Food Agency of Iceland.
Nature reserves zijn gevestigd in gebieden die als belangrijk beschouwd worden
vanwege hun landschap, flora of fauna. Een gemeenschappelijke regel voor alle reservaten
is de bescherming van het dierenrijk en het landschap, waarbij een beperking van de
publieke toegankelijkheid geldt. Maar liefst 37 verschillende gebieden genieten in IJsland het
statuut van natuurreservaat.
Een heel bijzonder natuurreservaat is hierbij het eiland Surtsey, dat door de IJslandse
regering is genomineerd voor de World Heritage List van de UNESCO. Dit eiland is namelijk
ontstaan in de periode tussen 1963-1967 door vulkanische erupties van de oceaanbodem
ten zuiden van IJsland, op een soortgelijke wijze hoe IJsland zelf tot stand moet gekomen
zijn. Surtsey wordt sindsdien nauwgezet onderzocht door wetenschappers die de
ontwikkeling van verschillende levensvormen bijhouden. Publiek wordt op het eiland niet
toegelaten en ook bewoning, behalve een onderzoekshut, vindt men er niet terug, om zoveel
mogelijk de natuurlijke omstandigheden na te bootsen. Men beschouwt Surtsey dan ook als
een heus laboratorium waar kan onderzocht worden hoe ecosystemen zich ontwikkelen
zonder menselijke invloeden.49
48 Ministry for the Environment, The Nature Conservation Act. No. 44, 22 March 1999, pp. 21. 49 Icelandic Institute of Natural History, Nomination of Surtsey for the UNESCO World Heritage List, 2006, pp. 115.
50
51
Een ander bijzonder natuurreservaat is Hornstrandir in het noordoosten van IJsland. De
moeilijke klimatologische en geografische omstandigheden van de fjorden en de sociale
veranderingen door verlies van inkomsten uit de visvangst, zorgden ervoor dat alle
boerderijen na WOII verlaten werden. Daarom werd het gebied in 1975 uitgeroepen tot
natuurreservaat. Het gebied is echter nog steeds vooral privébezit waarbij de oude
boerderijen werden gerenoveerd en ook nieuwe zomerverblijven werden opgetrokken,
waardoor het reservaat jaarlijks een tijdelijke dunbevolkte bewoning kent.
De natuurreservaten die goed gedocumenteerd terug te vinden zijn op de website
beschrijven fauna en flora, geologie, geschiedenis, faciliteiten, wandelpaden en regels voor
bezoekers. Het culturele erfgoed in deze gebieden wordt slechts heel terloops eens vermeld.
Zo valt op dat voor natuurreservaten in de highlands zoals
Herdubreidarlindir, Hvannalindir, Pjórsárver en Hveravellir
sporen terug te vinden zijn van vogelvrijverklaarden aan de
hand van grotten. Het legendarische
vogelvrijverklaardenkoppel Fjalla-Eyvindur zou van 1765-
’72 in Pjórsárver verbleven hebben, de winter van 1774-‘75
op de grens van het lavaveld Lindahraun doorgebracht
hebben en bij de warmwaterbronnen van Hveravellir hun
vlees opgewarmd hebben.
Een gebied als Hveravellir wordt gekenmerkt door een natuurlijke rijkdom in de
aanwezigheid van een geothermisch veld, dat beschermd wordt door houten platforms
waarop mag gelopen worden. Nabij dit veld is er een kleine, lage en ondiepe grot die als
schuilplaats zou gediend hebben voor Fjalla-Eyvindur, en wat verderop een traditionele half
ingegraven (nu onbewoonde) hut uit 1911 met groendak, die beiden van cultuurhistorische
betekenis zijn. De Touring Club of Iceland ten slotte, heeft twee geothermisch verwarmde
berghutten gebouwd, één in 1938 waarnaast een warmwaterbad werd gegraven en één in
1980. Naast deze verblijfsfaciliteiten staat er, jammer genoeg, bovenop een heuvel sinds
1965 een weerstation dat het hele jaar door bemand is.
52
Zo zijn er nog andere natuurreservaten waar een natuurlijke en landschappelijke rijkdom
aangevuld wordt met cultuurhistorische, menselijke overblijfselen. De zuidelijke kusten van
de Snaefellnes peninsula ten westen van IJsland is zo een voorbeeld. In dit natuurreservaat
was Búdir een commerciële haven in de eerste nederzettingseeuwen van IJsland volgens de
Eyrbyggja saga. Ruïnes van vissershutten en plaatsen waar de vis werd gedroogd en
gestockeerd zijn nog steeds zichtbaar in Búdir, waar in 1703 een honderdtal personen
leefden. In de nacht van 9 januari 1799 bracht een storm het zeewater boven springtij,
waardoor de handelspost Búdir, met hutten van Duitse verkopers, werd weggespoeld.
Hierdoor werd de handelspost op het einde van de 19de eeuw meer westwaarts verplaatst.
Aan de voet van de Mont Axlarhyrna ligt de boerderij Oxl, waar in de 16de eeuw de
seriemoordenaar Axlar-Björn zou geleefd hebben die reizigers ombracht. In Búdir werd in
1703 door Bent Lárusson een kerk gebouwd die in 1848 werd herbouwd door Steinunn
Sveinsdóttir. In 1984 werd de kerk in zijn geheel verplaatst naar zijn huidige plek, waar het
statuut van beschermd monument verkregen werd. Ook Arnarstapi en Hellnar zijn twee
voormalige vissersdorpen in het reservaat die begin 18de eeuw een 200tal bewoners hadden,
terwijl er nu slechts enkele families meer het jaar rond leven en terwijl er in de zomer heel
wat meer mensen verblijven. In het reservaat bevinden zich ook de Sölvhamarsrústir ruïnes,
die beschermd worden door de National Museum of Iceland, en de ruïnes van het oude
53
Laugarbrekka, een voormalige parlementaire site. Al deze cultuurhistorische elementen
worden met elkaar verbonden door oude paden. Bezoekers van het reservaat laat men deze
oude paden gebruiken omdat enerzijds het voortbestaan van de oude wegen op die manier
wordt gegarandeerd en anderzijds de historische sites aan elkaar gelinkt en bereikbaar
worden. Bovendien zijn de eeuwenoude routes in hun natuurlijke en landschappelijke
omgeving verankerd, waardoor de bezoekers naast de cultuurhistorische componenten in
nauw contact met de natuur komen.
Ook het natuurreservaat Vatnsfjördur ten noordwesten van IJsland kent een rijk
historisch verleden met de eerste kolonist Hrafna-Flóki die er zijn eerste winter doorbracht,
de boerderijen Hella, Uppsalir en Vatnsdalsbakkar die ten laatste in de eerste helft van de
20ste eeuw verlaten werden, archeologische sites en oude paden over de bergen die met
oude, historische steenhopen worden bewegwijzerd.
Het natuurreservaat Lónsöraefi ten slotte, dat in het verlengde ligt van het nationale park
van Skaftafell in het oosten van IJsland, heeft qua cultuurhistorisch erfgoed ook twee
boerderijen, Eskifell en Grund in Vididalur, die eind 19de eeuw verlaten werden en waarbij de
huidige paden door de highlands nog steeds de oude wegen en steenhopen volgen.
National parks zijn gevestigd in gebieden met een buitengewone landschappelijke, flora
of fauna of speciale historische betekenis. Deze gebieden zijn in het bezit van de overheid,
tenzij er een speciale omstandigheid geldt waarbij een overeenkomst werd gesloten tussen
de landbezitter en de Minister for the Environment. National parks vallen onder de
bevoegdheid van de Environment and Food Agency en zij zorgen voor faciliteiten in het
gebied. National parks worden publiek toegankelijk gemaakt via paden, en de bezoekers
krijgen informatie aangeboden over het natuurlijke en culturele erfgoed dat in het park
aanwezig is. IJsland telt vier national parks: Skaftafell, Thingvellir, Jökulsárgljúfur en
Snaefellsjökull. Snaefellsjökull wordt op cultuurhistorisch vlak gekenmerkt door
archeologische overblijfselen van de eerste kolonisatie-eeuwen, de visindustrie en de oude
historische paden langs de kustlijn en rond de voet van de gletsjer. In Jökulsárgljúfur zijn er
overblijfselen van een boerderij die door de overstromingen van de Jökulsá in de 17e en 18e
eeuw haar landbouwactiviteiten heeft moeten stopzetten. Veel dramatischer echter is de
Lakagigar eruptie van 1783-1784 in het national park van Skaftafell, die 2 van iedere 5
personen doodde in de omgeving, 20 boerderijen onder de lava bedolf en nog eens 30
boerderijen onwerkbaar maakte. Van de hoofdboerderij in Skaftafell is enkel nog een ruïne
zichtbaar, naast de heropbouw van de boerderij, 100 m hoger op de heuvel, in de jaren
1830-1850.
54
Het belangrijkste national park voor IJsland is echter Thingvellir, dat bovendien in 2004
door de UNESCO op de lijst van cultural landscapes is geplaatst. Volgens de Operational
Guidelines for the Implementation of the World Heritage Convention zijn ‘cultural
landscapes’: ‘cultural properties that represent the ‘combined works of nature and man’... They are
illustrative of the evolution of human society and settlement over time, under the influence of the physical constraints and/or opportunities presented by their natural environment and of successive social,
economic, and cultural forces, both external and internal.’50 Thingvellir ligt niet enkel op de breuklijn
van de Euraziatische plaat en de Noord-Amerikaanse plaat, maar is ook de plaats waar
iedere zomer van 930 tot 1798 de Alting (het parlement) bijeen kwam, alle wetten mondeling
werden voorgelezen en aan rechtspraak werd gedaan. Overblijfselen uit de 10de eeuw
zouden onder de grond begraven liggen, en enkel wat turf en steenfragmenten doen
herinneren aan het tijdelijke kampement. De site heeft ook enkele overblijfselen van
landbouwkundige gebruiken uit de 18de en 19de eeuw, die tonen hoe het landschap door de
eeuwen heen werd vormgegeven. De plaats heeft echter bovenal een diepe historische
betekenis en symbolische associatieve betekenis voor de IJslanders.51 Want ook in het
gevecht voor de onafhankelijkheid van de Denen speelde Thingvellir een belangrijke rol.
Voordat in 1930 de millenniumviering van de Althing in Thingvellir naderde, begon men na te
denken op welke manier men het gebied met respect kon bewaren. Een speciale wet in 1926
creëerde het Thingvellir National Park, waarbij ook de bouw van een weg werd voorgesteld
naar Reykjavik, wat het gebied tot een belangrijke toeristische bestemming maakte. De
voorbije jaren werd op de site een modern bezoekerscentrum uitgebouwd waar men
informatie kan verkrijgen over de geologische context van het gebied enerzijds, en de
geschiedkundige betekenis anderzijds. Thingvellir staat op de World Heritage List vanwege
de volgende twee vervulde selectiecriteria: ‘to bear a unique or at least exceptional testimony to a
cultural tradition or to a civilization which is living or which has disappeared’ en ‘to be directly or
tangibly associated with events or living traditions, with ideas, or with beliefs, with artistic and literary
works of outstanding universal significance’.
De natural monuments zijn natuurlijke fenomenen met een wetenschappelijke of
esthetische waarde waaronder watervallen, vulkanen, warmwaterbronnen, fossielen en
mineralen,... thuishoren. De website van de Environment and Food Agency of Iceland telt 34
verschillende natural monuments.
Country parks zijn beschermde gebieden op aanvraag en onder toezicht van lokale
besturen. Deze parken zijn vooral bedoeld voor recreatieve doeleinden en toegankelijk voor
het publiek. De oppervlakte en restricties kunnen nogal verschillen per park, maar het verbod
50 World heritage cultural landscapes, Paris, ICOMOS Documentation Centre, 2005, pp. 6. 51 World heritage cultural landscapes, Paris, ICOMOS Documentation Centre, 2005, pp. 41.
55
op onnodige constructiewerken is een algemene regel. De meeste country parks bevinden
zich in de capital area, nabij Reykjavik, en fungeren als grote openluchtruimtes voor het
urbane gebied.
De grootste veranderingen in de nieuwe Nature Conservation Act betreffen zekere
beschermingsmaatregels die niet enkel meer op het land betrekking hebben, maar ook in
zee. Het Right of Access werd uitgebreid en de landschapsbescherming is verbeterd zodat
zekere fenomenen zoals vulkanen, lavavelden, pseudokraters, warmwaterbronnen,
watervallen, meren en zandspoelvlaktes een speciaal beschermingsstatuut genieten. Ook
natuurlijke monumenten in zee zijn beschermd onder de nieuwe Act.52
Ook nieuw is dat de Minister for the Environment met een vijfjaarlijks interval een Nature
Conservation Strategy moet laten optekenen voor het volledige land, dat goedgekeurd moet
worden door de Althingi (het parlement). Het plan mag niet enkel habitattypes en
ecosystemen en geologische formaties bevatten, maar moet bijvoorbeeld ook aandacht
besteden aan het culturele en historische erfgoed. In de volledige Nature Conservation Act is
het de enige plaats waar het culturele en historische erfgoed even wordt aangehaald.
52 Nordic Action Plan. To protect the natural environment and cultural heritage of the Arctic - Greenland, Iceland and Svalbard, Copenhagen, Nordic Council of Ministers, 1999, pp. 34-35.
56
De hoofddoelstelling van het eerste vijfjarenplan was het creëren van een netwerk van
beschermingsgebieden waarbij de wetenschapelijke of beschermingswaarde gebaseerd zou
zijn op een definitie en registratie van natuurlijke wonderen. Een van de belangrijkste
beleidspunten betrof drie gebieden voor nationale bescherming in 2004-2008:
1. een netwerk van beschermde gebieden met een zeldzaam vogelbestand en een
beschermingswaarde op internationale schaal.
2. een uitbreiding van de nationale parken van Skaftafell en de canyon van de rivier
Jökulsá in Fjöllum.
3. de oprichting van een nationaal park ten noorden van de Vatnajökull gletsjer.
In een rapport dat in de lente van 2003 werd gepresenteerd stelde de Environmental
Research Institute 75
beschermingsgebieden voor die allemaal
uitbreidingen van reeds bestaande
beschermingsgebieden waren. De
Environmental Assembly selecteerde in
oktober 2003 uit de 75 voorstellen 14
gebieden om opgenomen te worden in het
vijfjarenplan. Een vaak te horen kritiek bij
het plan betrof het gebrek aan aandacht
voor het culturele landschap en de
bescherming ervan.53
H IV. 5. Onderzoek vanuit andere sectoren naar de duurzame ontwikkeling van het cultureel erfgoed.
Het Ministry for the Environment brengt het culturele erfgoed slechts terloops ter sprake,
waarbij de historische overblijfselen als een meerwaarde worden beschouwd voor de
bezoekers van de natuurbeschermingsgebieden. Onderzoek naar het culturele erfgoed, en
vooral naar het landschap, vindt dan ook meer plaats vanuit andere sectoren. Zo werd een
frame plan for utilization of hydro- and geothermal power in 1996 opgestart vanuit de
National Power Company. Het basisidee van dit frame plan bestond uit de opmaak van een 53 Trausti Valsson, Planning in Iceland. From the settlement to present times, Reykjavik, University of Iceland press, 2003, pp. 282-286.
57
classificatie van alternatieven voor waterkrachtcentrales in IJsland, waarvoor men zich
baseerde op de environmental impact assessments. Het frame plan beslaat het gebied van
de central highlands en is vergelijkbaar met het regional plan voor de central highlands, maar
beschikte over tienmaal zoveel financiële draagkracht (de Regional Planning Commission
kon over 400.000 euro beschikken tegenover de 4.000.000 euro voor het frame plan), wat
een sterker doorgedreven onderzoek toeliet. Vier verschillende werkgroepen met
specialisten werden tewerk gesteld.
Groep 1 verrichtte onderzoek naar het behoud van het natuurlijke en culturele erfgoed.
Hun onderzoek was gericht op het effect van de verschillende energieproductie-opties op het
landschap, de geografische formaties, vegetatie, fauna en historische overblijfselen.
Waterkrachtcentrales zetten bijvoorbeeld grote oppervlaktes land onder water, waardoor niet
enkel het vogelleven ernstig kan verstoord worden, maar ook cultuurhistorische overblijfselen
in gevaar worden gebracht. De meeste leden van deze groep werden aangesteld door de
Icelandic Museum of Natural History en de Nature Conservation Agency. De gebieden
werden dan ook ingedeeld in habitattypes, waarbij planten- en dierensoorten werden
geregistreerd en naar de beschermingscriteria toe gekeken werd naar de zeldzaamheid op
drie niveaus van het gebied of de regio, over het land, tot op internationale schaal. Het
rapport van de Icelandic Museum of Natural History benadrukte dat de beoordeling van de
beschermingswaarde van geologische formaties, habitatten en landschappen enorm kan
variëren naargelang de mate waarin mensen de nadruk leggen op factoren als esthetiek,
informatieve waarde, culturele waarde of historische beladenheid.
In IJsland bestond er echter weinig kennis over een onderzoeksmatige benadering van
het landschap. Daarom werd professor Carl Steinitz aangesproken om de
landschapswaarden in IJsland te beoordelen. Steinitz trok voor vier dagen de highlands in,
en schreef een rapport met de aspecten die voor hem het meest karakteristiek waren aan
het landschap. Zijn rapport benadrukt het belang van eerst het volledige land te benaderen
vooraleer naar verschillende deelgebieden te kijken. De benadering van het landschap
vraagt namelijk om een onderzoek naar basisfactoren zoals diversiteit, hoe ongewoon een
landschap is, in welke mate het een illustratie is van een bepaald landschapstype en
specifiek voor IJsland, in welke mate de effecten van de natuurkrachten zichtbaar zijn in het
landschap.
Voor Steinitz was het belangrijkste positieve punt aan het IJslandse landschap dat
verschillende landschapstypes terug te vinden zijn in een relatief klein gebied. Hierdoor
kunnen deze verschillende landschapstypes ervaren worden in een kleine tijdspanne.
Toeristen kunnen in één enkele dag lavavelden, bergen, de highlands en het laagland
beschouwen. Dit in tegenstelling tot andere landen, waar men hetzelfde landschapstype
58
soms over 1000 km² moet overbruggen, vooraleer men een ander landschapstype kan
bezichtigen.
Het landschap in de highlands is volgens Steinitz heel waardevol om 4 verschillende
redenen:
1. In IJsland zijn er nog heel grote gebieden die onaangeroerd lijken, met bijna
geen zichtbare tekenen van menselijke invloeden of moderne technologische
ontwikkelingen.
2. IJsland heeft dan misschien geen enkel landschapstype dat zo uniek is dat het
nergens anders kan gevonden worden, de grote afwisseling in de landschappen
mag wel als uniek beschouwd worden.
3. De natuurlijke krachten die het landschap vorm hebben gegeven zijn nog steeds
zichtbaar in IJsland. Alle vier de hoofdelementen zijn nog steeds aan het werk:
gletsjers, vulkanisme, water en wind.
4. Het centrale highland biedt wijdse vista’s die een grote visuele waarde hebben.
59
Groep 2 onderzocht verschillende openluchtactiviteiten in de central highlands zoals het
wandelen, de jeepexpedities, ponytrektochten, rafting,... Ook het effect van energieproductie
op de landbouwactiviteiten, herbebossing, het vissen en jagen werd nader onderzocht. De
werkgroep bestond uit specialisten vanuit het toerisme, een bioloog, een boer en een
geoloog als hoofd van de groep. Voor de verschillende gebieden werden de
toeristenaantallen niet enkel geteld, maar werden de bezoekers ook ondervraagd over de
subjectieve waarde die ze hechtten aan het bezochte gebied. Zowel buitenlandse toeristen
als IJslandse bezoekers werd gevraagd wat zij het belangrijkste vonden aan de natuurlijke
omgeving en wat hun mening was over de verschillende mogelijke projecten in de highlands
met waterkrachtcentrales, wegen en infrastructuurlijnen.
60
Groep 3 verdiepte zich in de nationale economie, tewerkstelling en regionale
ontwikkeling. Een belangrijke taak voor deze groep was het inschatten welk effect de
verschillende energieproductie-alternatieven zouden hebben op andere ruimteclaims, zoals
het toerisme. Het lijkt voor de hand te liggen dat een energiecentrale de attractiviteit van een
gebied teniet doet en de mogelijkheden voor toerisme beperkt. Toch werd ook onderzocht of
de ontwikkeling van wegen, bruggen en slaapgelegenheden die gepaard gaan met de bouw
van energiecentrales, de ontwikkeling van toerisme in het gebied niet net kunnen
vergemakkelijken. Dit omdat verschillende kosten die gepaard gaan met de oprichting van
een national park kunnen gedrukt worden indien tezelfdertijd een energiecentrale wordt
gebouwd met toegangswegen die ook voor het nationale park van dienst kunnen zijn.
Groep 4 ten slotte hield zich bezig met energiebronnen, het definiëren van alle mogelijke
opties in het gebruik van hydro- en geothermische kracht voor electriciteitsopwekking en het
berekenen van capaciteiten en kosten.
Het frame plan bundelde uiteindelijk alle resultaten van de 4 werkgroepen, waarbij in het
evaluatieproces het gewicht dat werd toegekend aan groep 1, met de bescherming van het
natuurlijke en culturele erfgoed, dubbel zo groot was in de afweging.54 Het grote probleem
van het frame plan for utilization of hydro- and geothermal power is echter dat het niet een
legale of formele overheidsstatus had en dus niet afdwingbaar was of juridische draagkracht
had.55 Niettemin trok het frame plan eindelijk het onderzoek naar het landschap op gang, al
was dit niet het geval voor het bouwkundige erfgoed, dat ook hier onderbelicht blijft.
Zoals in een eerder hoofdstuk reeds aangehaald werd ook onderzoek verricht naar de
impact van de toerismesector op het culturele erfgoed. Dit onderzoek werd zowel op de
internationale 5th Nordic Environmental Assessment Conference met als werktitel Planning
for sustainable development- the practice and potential of environmental assessment in
augustus 2003 te Reykjavik toegelicht als op de Nordic Conference van National Parks,
Outdoor Life and Health in mei 2005 te IJsland. Professor Anna Dóra Saepórsdóttir van de
University of Iceland stond in voor dit onderzoek dat betrekking heeft op de draagkracht van
sommige beschermde gebieden in IJsland. ‘Draagkracht’ werd door haar beschreven als het
maximum aantal personen die een gebied kunnen gebruiken zonder dat een
onaanvaardbare daling van de natuurlijke en sociale omgeving wordt bereikt. Deze
draagkracht kan onderzocht worden aan de hand van 4 verschillende standpunten.
54 Trausti Valsson, Planning in Iceland. From the settlement to present times, Reykjavik, University of Iceland press, 2003, pp. 312-330. 55 Arni Finnson, National Parks, Outdoor Life and Health, Copenhagen, Nordic Council of Ministers, 2005, pp. 13.
61
Twee standpunten hebben betrekking op de omgeving: de natuurlijke omgeving enerzijds
en de menselijke infrastructuur anderzijds, en de andere twee standpunten kunnen
gerelateerd worden aan het socio-culturele: toeristen enerzijds en de bewoners van
bezochte plaatsen anderzijds. Zes verschillende gebieden werden hiervoor onderzocht: drie
in de highlands (Landmannalaugar, Lónsöraefi en Sveinstindur), twee in national parks
(Jökulsárgljúfur en Skaftafell) en Lake Mývatn.
Interessant hierbij is het standpunt van de toeristen die pakweg Landmannalaugar
bezoeken. Het gebied werd een toeristische plek in 1961 toen een reis ernaar toe nog een
heel avontuur was. In 1970 werd een nieuwe weg aangelegd zodat het nu nog een drietal
uren duurt om met frequent rijdend openbaar vervoer van bussen tot in Reykjavik te geraken.
Het gebied ontvangt heden 100.000 bezoekers per jaar. In het onderzoek werd dan ook de
vraag gesteld of het toegenomen toerisme de ervaring in Landmannalaugar van complete
wildernis niet teniet heeft gedaan. In Landmannalaugar vertrekt men namelijk op dagtocht in
de bergen waarbij men als bezoeker de ervaring heeft de warmwaterbronnen, lavavelden,
gletsjers,... zelf te ontdekken in de vrije, ongerepte natuur. Dit in tegenstelling tot andere
plekken in IJsland waar men rechtstreeks met de auto(car) tot bij deze natuurwonderen
geraakt en waar een beperking geldt van bewegingsvrijheid in aangelegde paden en houten
platformen die het natuurlijke erfgoed beschermen. Bezoekers die Landmannalaugar
aandeden werden voor het onderzoek een profiel aangemeten op een schaal van purist tot
het andere uiterste van urbanist. Hieruit bleek dat puristen, die 20% van het totale aantal
bezoekers uitmaakten, vonden dat teveel toeristen het gebied bezoeken en de aangeboden
faciliteiten van een te hoog niveau waren om nog van ongerepte natuur te kunnen spreken.56
56 Anna Dóra Saepórsdóttir, National Parks, Outdoor Life and Health, Copenhagen, Nordic Council of Ministers, 2005, pp. 25-26.
62
Ook in dit onderzoek wordt de beleving en benadering van het landschap belicht, maar
blijft het gebouwde erfgoed buiten beschouwing. Verschillende auteurs merken deze leemte
ook op, en geven er een eigen uitleg aan. Malfridur Kristjánsdóttir wijt deze vaststelling aan
het gegeven dat IJsland nog maar zo een goede 1100 jaren wordt bewoond, zodat er maar
relatief weinig relicten kunnen aanwezig zijn. Niettemin haalt zij aan dat er zo een 500tal
beschermde plaatsen in het land zijn, maar dat volgens schattingen wel 700 archeologische
vondsten over IJsland verspreid moeten liggen.57 Ook Trausti Valsson heeft het over de heel
late stedelijke ontwikkeling in IJsland, waardoor heel weinig oude dorpen, steden of
gebouwen aanwezig zijn, die voor de toeristen de moeite waard zijn om te bezoeken. De
IJslanders zijn volgens hem dan ook vooral trots op de natuurlijke schoonheid van hun land,
bij gebrek aan ander erfgoed (met uitzondering van Thingvellir). IJsland wordt dan ook naar
de buitenwereld toe uitgedragen voor zijn uitzonderlijke schoonheid, waardoor
beschermingsmaatregelen voor de natuurlijke omgeving niet tegen het emotionele gevoel
van de IJslandse gemeenschap ingaat, maar eerder op veel begrip kan rekenen.58 Al lijkt dit
laatste voor een dunbevolkt land als IJsland helemaal niet zo verbazingwekkend.
Verder komt het concept ‘cultural landscape’ in geen enkele IJslandse wet aan bod,
waarbij het ook onduidelijk is tot welk instituut of departement het zou moeten behoren. Het
internationale Nordic Action Plan van 1999 trachtte dan ook een pioniersrol te vervullen in de
opentrekking van het cultureel erfgoed en landschap. In het actieplan wordt de terechte
opmerking gemaakt dat in een Europees perspectief het landschap van het noordpoolgebied
vaak omschreven wordt als een wildernis. Dit is begrijpelijk vanwege de lage
bevolkingsdichtheid en dus hoge natuurwaarde ten opzichte van andere landen. Hierbij
wordt echter vergeten dat zelfs de highlands dienst deden als graasgebied voor de veestapel
naast het hakken van kreupelhout. Dus zelfs zogezegd uiterlijk ongerepte gebieden dragen
de culturele sporen van meer dan 1000 jaren menselijke activiteit. Kortom, zelfs vele
wildernisgebieden zijn in feite belangrijke culturele landschappen vanuit een historisch
perspectief.59
Het Nordic Action Plan doet een verdienstelijke poging een tabel te maken met
verschillende categorieën van cultureel erfgoed, maar blijft hierbij heel algemeen. De tabel
wordt ook niet toegelicht, en het blijft dan ook onduidelijk of het gemaakte onderscheid in
tijdsperiodes, een soort van klassificatiesysteem is voor de verschillende soorten erfgoed, of
ook belang heeft voor een verdere toekomstige omgang ermee. 57 Malfridur Kristjánsdóttir, Evaluating Cultural Heritage and Landscapes, Copenhagen, Nordic Council of Ministers, 2002, pp. 49. 58 Trausti Valsson, Planning in Iceland. From the settlement to present times, Reykjavik, University of Iceland press, 2003, pp. 274. 59 Nordic Action Plan. To protect the natural environment and cultural heritage of the Arctic - Greenland, Iceland and Svalbard, Copenhagen, Nordic Council of Ministers, 1999, pp. 31.
63
Specifiek voor IJsland is het ook jammer dat de klassificatie geen melding maakt van de
verschillende buitenlandse
culturele invloeden waarmee
het land over de verschillende
periodes heen werd
overspoeld. Zoals daar
natuurlijk de eerste Noorse
nederzettingen van de
vikingen zijn, maar ook de
Deense invloed in de
belangrijkste handelscentra
tijdens de 16de eeuw, de
Noorse walvisvangstplaatsen
op het einde van de 19de
eeuw en de Franse
hospitalen van voor WOII.60
Het boeiende aan het Nordic Action Plan is dat de natuurlijke omgeving en het culturele
erfgoed niet enkel tezamen worden besproken, maar dat men ook een zinvolle koppeling en
integratie ziet van een ‘cultural heritage management’ met een ‘nature management’.
Cultureel erfgoed en cultural landscapes getuigen namelijk van een ecologisch-culturele
60 Trausti Valsson, Planning in Iceland. From the settlement to present times, Reykjavik, University of Iceland press, 2003, pp. 79-80.
64
interactie, waarbij noordelijke landen, zoals IJsland, bij uitstek de nauwe relatie tussen mens
en natuur tonen. Deze ecologisch-culturele interactie met zowel positieve als negatieve
gevolgen, is leerzaam voor het streven naar een duurzame ontwikkeling van de ruimte in het
algemeen. Met betrekking tot het toerisme ziet men voor IJsland twee bedreigingen voor de
natuurlijke omgeving en culturele relicten. Een eerste probleem zijn de enorm toegenomen
paardrijtochten in de highlands, waardoor de historische paden op enkele plaatsen vernield
worden. Autoriteiten hebben dan ook reeds inspanningen gedaan om in dialoog te treden
met de eigenaars van de paarden, om zekere beperkende regels op te stellen. Een tweede
probleem zijn de sneeuwmobielen en terreinwagens die ook zijn toegenomen en zich niet
houden aan de bestaande wegen. Ook hier betert de situatie door een goede samenwerking
met de cluborganisatoren van zulke tochten.61
De workshop Agriculture’s role as an upholder of cultural heritage in 2005 bouwt verder
op het Nordic Action Plan. In het rapport van de workshop wordt aangehaald dat het
IJslandse natuurlijke landschap, in de loop van de meer dan 1000 jaren van kolonisatie, een
cultureel landschap is geworden. Zowel fauna als flora werden hierbij compleet veranderd:
behalve de vos werden alle zoogdieren door de mens ingevoerd, de vegetatie werd
veranderd door de drooglegging van natte weilanden en ontbossing. Toch worden de echte
‘man made’ of ‘cultural landscapes’ in IJsland als kleine eilandjes in een groot natuurlijk
gebied beschouwd. Het natuurbeschermingsbeleid heeft daarom het landbouwlandschap
niet opgenomen. Hier tegenover staat het culturele erfgoed, dat vaak niet zichtbaar is in
IJsland omdat de overblijfselen uit de eerste nederzettingseeuwen vaak niet meer zijn dan
ruïnes of stenen overgroeid door gras, net zoals het immateriële erfgoed van de
sagaverhalen. Hier zou de landbouw een rol kunnen spelen voor het culturele erfgoed om
niet enkel de overblijfselen van de vergetelheid te besparen, maar om ook de verhalen en
het landgebruik levendig proberen te houden voor toekomstige generaties. Want ook het
IJslandse landbouwsysteem heeft te kampen met dezelfde veranderingen als op Europese
schaal. Specialisatie, concentratie en globalisatie, heeft het aantal boerderijen doen
verminderen en de landbouw aan schaalvergroting onderhevig gemaakt, waarbij vaak
beroep moet gedaan worden op alternatieve inkomsten. Een coöperatie tussen de
landbouwsector enerzijds en het culturele erfgoed anderzijds, kan dan ook een meerwaarde
betekenen.62
61 Nordic Action Plan. To protect the natural environment and cultural heritage of the Arctic - Greenland, Iceland and Svalbard, Copenhagen, Nordic Council of Ministers, 1999, pp. 44-45. 62 Ragnhildur Sigurdardóttir, Agriculture's Role as an Upholder of Cultural Heritage, Copenhagen, Nordic Council of Ministers, 2005, pp. 65-68.
65
H IV. 6. Onderzoek vanuit het cultureel erfgoed naar duurzame ontwikkeling.
Het vorige hoofdstuk toonde aan dat vanuit andere sectoren gestreefd wordt naar een
duurzame ontwikkeling door het culturele erfgoed mee te nemen. Maar ook omgekeerd kan
het culturele erfgoed, in dit geval via archeologisch onderzoek, bijdragen tot een beter begrip
van duurzame ontwikkeling en een ecologisch bewustzijn.
De regionale onderzoekscoöperatieve NABO staat voor North Atlantic Biocultural
Organization. De groep begon als een informele samenwerking tussen archeologen en
paleontologen met een interesse voor de North Atlantic. In 1993 werd NABO gefinancieerd
door de US NSF Office of Polar Programmes in het kader van de stimulering van regionale,
interdisciplinaire projecten die de grens tussen natuur en sociale wetenschappen
overschrijden. De bedoeling van de subsidie was om grootschalig, interdisciplinair onderzoek
te stimuleren in het kader van de Global Change om beleidsmakers instrumenten te kunnen
aanreiken voor de toenemende gevolgen van de snelle en grootschalige door de mens
veroorzaakte omgevingsveranderingen die reeds zichtbaar zijn rond het noordpoolgebied.
De NABO staat in voor de praktische logistieke ondersteuning van veldprojecten in IJsland,
Groenland, Noord Noorwegen, Schotland en de Faröereilanden, sponsort workshops en
meetings, biedt mogelijkheden aan buitenlandse studenten voor onderzoek,...
‘Landscapes of Settlement in NE Iceland’ is het langst durende en grootste project (1996-
2005) van NABO in het Mývatn district. IJsland kent niet enkel een relatief recente
menselijke ontwikkeling en beïnvloeding, maar is ook uitgegroeid tot een volledig beschreven
land met verhalen die één van meest belangrijke geschiedkundige bronnen zijn van de
vroege Scandinavische middeleeuwen met een voorchristelijke heidense mythologie. De
IJslandse middeleeuwse literatuur is dan ook een rijke informatiebron voor landgebruik,
wetgeving, veestapel, demografie, conflicten en competie, en geeft toegang tot de interne
leefwereld van de vikingen met sociale en economische aspecten, waaruit antropologen en
historici vaak citeren. Voor de analyse van de economische geschiedenis en
nederzettingspatronen is de Jardabók, een land and stock register van 1703-1712 die voor
bijna geheel IJsland werd opgemaakt, bruikbaar. In dit boek worden per boerderij details
gegeven over de veestapel, het jagen op wild en de middeleeuwe landgebruiksystemen. Zo
staat in de Jardabók dat voor het gebied rond het Mývatn ten minste 4 à 5 eieren in de
eendennesten moeten gelaten worden om voor voldoende nageslacht te kunnen zorgen, een
regel met ecologische draagkracht die tot op heden van kracht is.
Het Landscapes of Settlement project begon met één enkel onderzoek op de site van
Hofstadir nabij het Mývatn-meer. De site was in 1908 één van de vroegste volledig
professionele archeologische opgravingen in IJsland. Eind 19de eeuw beschouwde men
66
Hofstadir reeds als een potentiële voorchristelijke ‘tempel’ site omdat een ongewoon lange
hal werd opgegraven (vloeroppervlakte van 270 m² terwijl de meeste hallen uit de vikingtijd
varieerden tussen 60-90 m²). Wat later richtte het Landscapes of Settlement project zich ook
op opgravingen in Sveigakot, Hrísheimar, Steinbogi, Selhagi en werden ook kleinschaligere
opgravingen uitgevoerd ter plaatse van de verlaten boerderijsites van Oddastadir, Brenna en
Stong.
67
De opgravingen leerden dat sommige geschiedkundige aangenomen feiten die werden
afgeleid uit de traditionele verhalen van de Landnám, gewoonweg verkeerd zijn of te sterke
vereenvoudigingen. Het Landscapes of Settlement project had dan ook als doel om het
vooringenomen nederzettingsmodel volledig te herzien om een juister beeld aan moderne
landschapsmanagers te kunnen voorleggen. Dat er tegenstrijdigheden werden gevonden
tussen de archeologische opgravingen en de Landnám hoeft niet te verbazen omdat de
Landnám dan wel de eerste nederzettingvormen in de 9de eeuw in IJsland beschrijft, maar
het boek zelf dateert van twee eeuwen later, zodat de eerste twee nederzettingseeuwen in
feite ongedocumenteerd zijn.
Een grote misvatting in het nederzettingsmodel is het gegeven dat de eerste
nederzettingen de kustlijn volgden en dat door een te grote bevolkingsdruk de later
gearriveerde kolonisten, minder fortuinlijk waren en verplicht werden de highlands in te
trekken, waar men op marginalere gronden moest boeren. De overblijfselen van de
opgravingen rond het Mývatn-meer kunnen echter teruggebracht worden op de 9de eeuw,
zodat men dus reeds bij de allereerste kolonisatiegolven de highlands introk. Bovendien ligt
het Mývatn-meer dan wel hoger, met de unieke ecologische rijkdom van het meer, waren
deze boerderijen helemaal niet zo arm, en trachtte men zich integendeel op te werken tot
dominant leiderschap over een groter gebied.
Een nog belangrijkere misvatting ligt in het gegeven dat de menselijke impact op de
natuur door de veestapel en het hakken van hout zo groot was, dat een directe ontbossing
optrad, met de gekende erosieproblemen die tot op heden doorwerken tot gevolg. De eerste
kolonisten brachten dan wel een traditionele mix van boerderijdieren mee naar IJsland, maar
het klopt niet dat ze zich passief en hyperconservatief eraan vasthielden. Van de
oorspronkelijk ingevoerde mix aan vee, schapen, geiten, paarden en varkens, bleek in de
10de eeuw het houden van geiten reeds zeldzaam en waren de varkens reeds verdwenen,
waarbij in de 13de eeuw ook nog eens werd afgestapt van het vee en men naar het
schapengedomineerde patroon evolueerde zoals beschreven in de 18de eeuwse Jardabók.
Bovendien bleek dat men zelfs in de eerste nederzettingseeuwen rond het Mývatn-meer niet
enkel leefde van zijn eigen boerderij of van de opbrengsten van de omgeving, maar dat men
economisch reeds afhankelijk was van de handel van gedroogde zeevis.
Ook het directe ontbossings- en erosieproces dient genuanceerd te worden. Door het
project Landscapes of Settlement op regionale schaal uit te voeren ontdekte men op dit vlak
belangrijke verschillen tussen Hofstadir en Sveigakot die slechts op 12 km afstand liggen van
elkaar. Terwijl Hofstadir in een vrij groene omgeving ligt, bevindt Sveigakot zich in een
noordelijk ‘woestijngebied’. Uit onderzoek bleek dat vooraleer er enige sprake was van
nederzettingspatronen, het gebied rond Sveigakot reeds te maken had met een grotere
sedimentatie en dus een hogere inherente landschapsgevoeligheid. Maar met de komst van
68
de nederzettingsboerderijen werden de sociale en economische aspecten invloedrijker op de
omgeving. Zo ontwikkelde Hofstadir zich tot een continu bewoonde boerderijsite waar men
positieve landmanagement strategieën verwierf, terwijl Sveigakot een bewogen sociale
geschiedenis kende waarbij gebouwen werden verplaatst, de site decennia lang verlaten
werd,... In Hofstadir ontwikkelde men een methode waarbij het tijdstip van het weghalen van
de kuddes in de herfst gebeurde vooraleer de vegetatiegroei stopte, zodat de
biomassaproductie van de planten zowel in de zomer als de winter, ver boven de
begrazingsdruk kon gehouden worden, en de grootte van de kuddes niet meer zo bepalend
was. Het grootschalige erosieproces in IJsland mag dan ook niet zomaar gelinkt worden aan
de vroegste nederzettingen, maar dateert eerder van de late middeleeuwen.
Het Landscapes of Settlement project rond het Mývatn-meer toont aan dat de menselijke
impact op de veranderde IJslandse omgeving inderdaad groot is, wat tot een falen van het
behoud van vruchtbare bodem en weidegronden heeft geleid. Maar evenzeer werden vanaf
de allereerste nederzettingseeuwen pogingen gedaan om bewust en ecologisch om te gaan
met de kwetsbare natuurlijke bronnen, wat plaatselijk tot een succesvolle instandhouding van
de biologische diversiteit heeft geleid die tot op heden tot voorbeeld kan strekken voor een
duurzaam en ecologisch behoud.63
H IV. 7. Het gebouwde cultureel erfgoed onder het Ministry of Education, Science and Culture.
Zoals reeds eerder beschreven is er vanuit het Ministry for the Environment gek genoeg
nauwelijks aandacht voor het cultureel erfgoed, of dit nu het landschap of monumenten
betreft. Het gebouwde culturele erfgoed wordt dan ook uitgedragen door het Ministry of
Education, Science and Culture. Het (culturele) landschap valt ook hier echter uit de boot. Dit
in tegenstelling tot Vlaanderen waar de zorg voor monumenten en landschappen tezamen
genomen wordt onder de afdeling Monumenten en Landschappen. Deze afdeling maakt deel
uit van de administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten en
Landschappen onder het departement Leefmilieu en Infrastructuur, wat naar de IJslandse
context toe dichter aansluit bij het Ministry for the Environment.
Onder het Ministry of Education, Science and Culture bevindt zich het National Museum
of Iceland, dat als een overkoepelend orgaan functioneert in de bescherming van nationale 63 Thomas H. McGovern, Landscapes of Settlement in Northern Iceland: Historical Ecology of Human Impact & Climate Fluctuation on the Millennial Scale, 2005, pp. 26.
69
monumenten en items van archeologische waarde. De rol van het National Museum, dat in
1863 werd opgericht, is volgens regels van de National Monuments Act het culturele erfgoed
(archeologische relicten, kerkmeubilair, schilderijen, muziek, geschreven bronnen, kunst- en
gebruiksvoorwerpen,...) die de manier waarop mensen leefden in IJsland verduidelijken, te
verzamelen, catalogiseren, behouden, beschermen, bestuderen en publieklijk tentoon te
stellen, zowel in IJsland als erbuiten. Het instituut ondersteunt ook de studie van objecten en
de publicatie van academische werken die de culturele geschiedenis van IJsland illustreren.64
Het National Museum begon met de bescherming van oude gebouwen in het begin van
de 20ste eeuw, waarbij het eerste gebouw dat in 1930 op de lijst kwam te staan, de kapel in
Núpsstadur in het zuiden van IJsland is. Sindsdien is de Historic Buildings Collection tot over
een veertigtal verschillende gebouwen aangegroeid. Op de lijst staan alle voornaamste
IJslandse turfhuizen en turfkerken die in hun oorspronkelijke staat werden behouden. Drie
ervan bevinden zich in het noorden en twee in Skaftafellssýsla in het zuidoosten. Ook enkele
stenen gebouwen die meer dan een eeuw oud zijn, drie in het oosten en één, Nesstofa
(1761-63) in Seltjarnarnes nabij Reykjavik staan op de lijst. De Historic Buildings Collection
bevat ook een aantal getimmerde gebouwen, waaronder verschillende soorten houten
kerken, waarvan één met de oudste klokkentoren van IJsland, in Mödruvellir te Eyjafjördur in
het noorden. Op de lijst staat ook de enige windmolen in IJsland, die zich op het eiland Vigur
in de West Fjords bevindt. Indien men de lijst van de Historic Buildings Collection vergelijkt
met de musealijst van IJsland, ziet men veel overeenkomsten. De beschermde gebouwen,
behalve de kerken, krijgen dus veelal een museumfunctie, waardoor ze publiek toegankelijk
zijn. De oude turfboerderijen doen vaak dienst als folkmuseum met oude
gebruiksvoorwerpen om het leven van toen te illustreren.
Archeologisch onderzoek heeft altijd een belangrijke rol gespeeld in het werk van het
National Museum. In 2001 werd de Archaeological Heritage Agency opgericht, die van dan
af de administratieve verantwoordelijkheid voor de archeologische sites heeft overgenomen.
64 Culture. The Arts. The National Cultural Heritage. Broadcasting. Language Policy. Sport. Youth Activities, Ministry of Education, Science and Culture, 2002, pp. 16-19.
70
Het Archaeological Heritage Agency staat in voor het beleid rond de bescherming en het
management van archeologische monumenten en sites volgens de National Heritage Act.
Onder haar taakstellingen behoren ook de registratie, het onderzoek en het behoud van
archeologische monumenten en sites en het assisteren en begeleiden van
planningsvoorstellen rond archeologische onderzoeksprojecten. Het instituut vervult tevens
de functie van adviesorgaan voor plannings- en bouwprojecten en environmental impact
assessments.
Een aantal zaken uit de National Heritage Act springen in het oog. Zo wordt IJsland
opgedeeld in verschillende ‘heritage regions’, met telkens een eigen Regional Antiquarian
die wordt tewerkgesteld door de National Antiquarian en een Heritage Council die bestaat uit
de directeuren van de lokale musea in die regio. Reykjavik zelf heeft dan nog eens een eigen
City Antiquarian die verantwoordelijk is voor de bescherming van het erfgoed.
Onder archeologische overblijfselen wordt het volgende verstaan: ‘all remains of structures
from former times and other fixed remains made by man or upon which man has left his mark, such as:
a. remains of settlements, sites and remains of farm dwellings together with accompanying structures, remains of any buildings, such as churches, chapels, monasteries and temporary huts or shelters, remains of fishermen’s huts, boat sheds and trading stations and remains of human habitation in caves or under overhanging rocks; b. sites of primary production, such as remains of milk sheds in summer pastures, fishing stations, sheep shelters, peat digs, charcoal pits and extraction sites for bog-iron; c. enclosures of former hayfields or grainfields, irrigation ditches or structures and evidence of fishing and hunting in coastal and inland areas; d. old roads, dams, bridges, fords, landing places, harbours and mooring places for boats, launches, ferry sites and cars, cairns and lighthouses and other road markings and navigation aids along with their landmarks; e. walls and fortifications and other structures for armed defence; f. former sites of public assemblies, reported places of heathen worship, temples and holy sites, wells, springs, places under a spell, and other sites and landmarks connected to former customs, practices, superstitions and folk tale traditions; g. inscriptions, drawings and other remains of human activity in caves or under overhanging rocks, on cliffs, outcrops or fixed rocks; h. burial mounds, cairns and other burial sites from heathen or Christian times; i. wrecks of ships or pieces from them.’65
Als algemene regel wordt ook nog eens gesteld dat overblijfselen die meer dan 100 jaren oud
zijn, onder de bescherming vallen van archeologische overblijfselen, maar dat ook recentere
overblijfselen onder bescherming kunnen geplaatst worden. Voor gebieden die onderhevig
zijn aan planningsontwikkelingen moet een lijst met archeologische overblijfselen aangelegd
worden en moet de National Museum kunnen samenwerken met de planningsautoriteiten, 65 The National Heritage Act. No 88 of 29 May 1989 with later amendments, pp. 5-6.
71
vooraleer tot een finaal plan wordt gekomen. Beschermde archeologische overblijfselen
moeten ook aangeduid staan op ontwikkelingsplannen. Aan de visuele grenzen van het
overblijfsel moet in alle richtingen 20m bijgeteld worden voor de afbakening van het
beschermde gebied. Indien men een nog grotere zone zou willen afbakenen, moet de privé-
eigenaar van de grond toestemming geven.
De bescherming van een gebouw of een structuur wordt beslist door de Minister of
Education, Science and Culture na de National Committee for Architectural Protection
geraadpleegd te hebben. Alle gebouwen die voor 1850 geconstrueerd werden en alle kerken
die voor 1918 werden opgetrokken worden beschermd. Eigenaars van gebouwen die dateren
van voor 1918 moeten de Regional Antiquarian en de National Committee for Architectural
Protection op de hoogte brengen van wijzigingen aan hun gebouw en aan het verplaatsen of
vernietigen ervan. Het Committee moet binnen drie weken na ontvangst van een
gedetailleerde beschrijving van het project met bijgevoegd plan tot wijziging, zijn visie
mededelen aan de eigenaar, die hieraan moet gehoorzamen. Een aanvraag tot verplaatsing
of vernietiging van een gebouw moet na advies van het Committee voorgelegd worden aan
de Minister of Education, Science and Culture, die de uiteindelijke beslissing neemt.66
Onverwacht in de National Heritage Act is het ontbreken van een visie over functiewijzigingen
van beschermde gebouwen, een gegeven waar men in Vlaanderen veel mee bezig is met
betrekking tot het culturele erfgoed. Een mogelijke uitleg voor dit hiaat zou kunnen liggen bij
het feit dat de beschermde gebouwen onder het overkoepelende orgaan van het National
Museum vallen, waardoor de beschermde gebouwen vaak zelf een museumfunctie
opnemen.
De Planning and Building Act maakt welgeteld één verwijzing naar de National Heritage
Act en dat is met betrekking tot het vernietigen of veranderen van oude gebouwen of
structuren. Voor het overige is de gelijkenis met de Vlaamse planningscontext heel groot
omdat enkel op een bijna filosofische manier en binnen het bredere kader van duurzame
ontwikkeling het culturele erfgoed even wordt aangeraakt. Een van de doelstellingen van de
Planning and Building Act is namelijk:
‘to encourage the rational and efficient utilization of land and natural resources, to ensure the preservation of natural and cultural values and to prevent environmental damage and over-exploitation, based on the principles of sustainable development.’67
66 The National Heritage Act. No 88 of 29 May 1989 with later amendments, pp. 1-19. 67 Planning and Building Act. No. 73/1997, no. 135/1997 and no. 58/1999. Translated from the Icelandic, pp. 1.
72
H IV. 8. Het Institute of Regional Development en cultureel erfgoed: praktijkvoorbeeld Destination Viking Sagalands project.
Net zoals voor Vlaanderen, komt het culturele erfgoed nauwelijks ter sprake in de
ruimtelijke planningscontext van IJsland. De impact van het beschermde culturele erfgoed op
de ruimtelijke planning is, zoals voor Vlaanderen, restrictiegericht. De impact van het
culturele ergoed op de ruimtelijke ontwikkeling is daarentegen heel wat groter zoals het
volgende project aantoont.
Het Destination Viking Sagalands project is het eerste project met een IJslandse
hoofdpartner, namelijk het Institute of Regional Development in Iceland. De zestien partners
van het project komen uit zes verschillende landen: IJsland, Groenland, Faröer Eilanden,
Noorwegen, Schotland en Zweden, aangevuld met voltijdse onderzoekers uit Canada
(Newfoundland en Labrador), Isle of Man en Gotland. De coördinatie van het project ligt in de
handen van Rögnvaldur Gudmundsson tourism consultant, die ervaring heeft in
verschillende EU projecten, waaronder het North Sea Viking Legacy.
Het Destination Viking Sagalands project kadert binnen het grotere, overkoepelende
KNOT project onder Interreg IIIc. KNOT staat voor ‘Culture, Nature and Tourism’ in
Scandinavian en linkt de verschillende bestaande Interreg projecten, die het culturele
erfgoed en toeristische ontwikkeling als thema hebben, aan elkaar. Naast het Northern
Periphery ‘Destination Viking Sagalands project’ maakt ook de Baltic Sea ‘Living History’
deel uit van het KNOT netwerk. De bedoeling van KNOT is om de vaardigheden van de
partners met betrekking tot toeristische ontwikkeling te verbeteren en werkinstrumenten aan
73
te reiken voor de uitwisseling van informatie tussen de partners en databanken van de
projecten.
Het doel van het Destination Viking Sagalands project is het aanmoedigen van de
overdracht van kennis over de sagatraditie door het vestigen van een aantal Saga Trails.
Men wil de sagatraditie met zijn verhalen doen herleven en de informatie en gebeurtenissen
eruit zichtbaar en toegankelijk maken voor het publiek in het culturele landschap. Boeren en
andere lokale mensen worden hierin betrokken om als gidsen en vertellers op te treden. Het
project stimuleert de ontwikkeling en de sociale betrokkenheid van gemeentes om het
draagvlak van het culturele landschapsmanagement te vergroten. Het landschap waarin
belangrijke gebeurtenissen uit de sagaverhalen zich afspeelden, wordt als een volwaardige
basis beschouwd voor de toekomstige economische ontwikkeling. In de eerste plaats wordt
het landschap op zich hiervoor behouden en beschermd. Ten tweede worden ruimtelijke
ontwikkelingsmogelijkheden gecreëerd door een aantal geselecteerde sagaverhalen in het
landschap zichtbaar te maken via het uitstippelen van saga routes (met vertellers),
informatieborden, saga-plannen, nieuwe gebouwen, brochures, websites en gidsen. De
saga’s en verhalen hebben in hun unieke cultuurhistorische waarde een hoog potentieel voor
toekomstige ontwikkeling van gemeentes. Door de cultuurhistorische waarde te profileren in
het landschap kan namelijk een stijgende toeristische interesse opgewekt worden die
verdere economische ontwikkeling van de participerende gemeentes toelaat. Zoals reeds
eerder beschreven is het hoofddoel van het Institute of Regional Development in Iceland het
stimuleren van de economische groei in rurale gebieden om draagkrachtige lokale
woongemeenschappen te kunnen behouden. Het Institute of Regional Development in
Iceland ziet het culturele erfgoed dus als een potentierijk middel om dit te verwezenlijken.
Het Destination Viking Sagalands project vormt het kader voor verschillende activiteiten
met verschillende thematische vergaderingen en bijeenkomsten die begin 2003 werden
opgestart en tot eind 2005 liepen, telkens in een ander partnerland. Deze bijeenkomsten
werden bijgewoond door zo een 30 tot 42 participanten en onderzoekers. Naast het Institute
of Regional Development in Iceland zijn er nog zes andere partijen in IJsland die participeren
in het project. Het zijn allemaal plaatsen die zich ten noorden en noordwesten van IJsland
bevinden.
Een eerste plaats is Hunavatns county waar men de Grettis saga, die een deel is van de
grote literaire traditie van verhalen over Vikingen die zich vanuit Noorwegen in IJsland zijn
gaan vestigen tijdens de 9de en 10de eeuw. Het idee om de Grettis saga als vorm van
cultureel toerisme te gebruiken bestaat reeds langer in bijvoorbeeld het Grettis festival dat
sinds 1996 jaarlijks plaats grijpt. In 2000 werd het groter project Grettistak opgericht met de
74
participatie van de gemeente, de lokale toerisme-industrie, het Reykir Local Museum, de
Employment Development Society en geïnteresseerde partijen. In 2002 werd de private non-
profit organisatie Grettistak Ses opgericht. Het instituut heeft als belangrijkste doel op
verschillende manieren gebruik te maken van het cultureel erfgoed en de geschiedenis van
het gebied, voor educatieve doeleinden, en de fundering te leggen voor een verdere
ontwikkeling van het cultureel toerisme. Toekomstige plannen zijn de ontwikkeling van een
cultuur- en informatiecentrum in Laugarbakki, het maken van wandelwegen en
informatieborden voor reizigers, de historische sites die vermeld worden in de Grettis saga
een breder publiek profiel geven, en de Grettis saga en het toerisme in het noorden van
IJsland in het algemeen promoten aan reizigers die het gebied doorkruisen.
Een tweede plaats is de gemeente Dalabyggd waar het Eiriksstadir project wordt
uitgewerkt. In Eiriksstadir werden de ruïnes van Eirik the Red zijn huis opgegraven. Eirik the
Red is de geschiedenis ingegaan als eerste Europese kolonist in Groenland in de 10de eeuw,
wat beschreven wordt in de 13de eeuwse verhalen van de Sturlubók Landmána, de
Eirikssaga en de Graenlendingasaga. Gebaseerd op de informatie van ruïnes, werd een
replica-huis op de site gebouwd. In het replica-huis zijn verschillende huishoudelijke
gereedschappen verzameld, zowel originele als replica’s, die een goed beeld geven over
hoe de mensen in die tijden leefden. De reconstructie werd in 2000 afgewerkt en de
bedoeling van het project is nu om op de Eiriksstadir site een scholenverblijf te voorzien voor
kinderen tussen negen en twaalf jaar. Met een verblijf van twee tot vier dagen wordt deze
historische periode op een levendige manier aan de kinderen bijgebracht. Het geplande
scholenverblijf kan verbonden worden aan de nabijgelegen school in Laugar voor dertien tot
zestienjarigen dat door de Youth-Union of Iceland wordt ingericht en steun krijgt door het
Ministry of Education. Verder worden studenten van de University of Education
aangesproken om leerprogramma’s over bepaalde onderwerpen te ontwikkelen. Een tweede
luik aan het project is de ondersteuning van een nieuwe Storytelling Club die helpt om alle
verhalen uit het gebied te verzamelen, voor latere publicatie. Het houden van cursussen en
verhaaldagen wordt gesteund omdat ze een extra troef kunnen betekenen voor het
onderricht van de kinderen op het scholenverblijf. Een derde element is de opening van een
museum over de maritieme geschiedenis van het zeilen met Leifur Eriksson, de zoon van
Eirik the Red, die Noord-Amerika ontdekte.
Een derde plaats die men naar de toekomst toe wil ontwikkelen is de gemeente
Reykjanesbaer. In dit gebied moet echter eerst nog onderzoek gedaan worden naar de
cultuurhistorische bronnen die voor handen zijn en naar de beste benadering ervan.
Enerzijds bestuderen de medewerkers van het Reykjanes Folk Museum de IJslandse saga’s
75
in relatie tot de navigatiemiddelen van de vikingreizen. De bevindingen hieruit kunnen gelinkt
worden aan de vroegere reizen vanuit Noorwegen naar IJsland en de latere tochten vanuit
IJsland naar het onontdekte westen. Een tweede element zijn de opgravingen die in het
Hafnir gebied een nederzettingsboerderij blootleggen. Het archeologisch werk dat verricht
wordt kan later de bezoekers informeren over de bevindingen van de nederzettingsboerderij.
Het Pjórsárdalur Valley project in de gemeentes Skeida en Gnúpverjahreppur is een
vierde plaats. In deze vallei bevond zich in de eerste nederzettingseeuwen bloeiende
boerderijen tot de vallei werd bedolven onder de as van een uitbarsting van de Hekla in
1104. In 1939 werd met Stöng de ruïnes opgegraven van een bedolven boerderij. De
funderingen van de Stöng ruïne dienden als model voor verderop gelegen reconstructie, de
Saga Age Farm die in 1974 werd
geopend onder de naam
Pjódveldisbaerinn. De bedoeling
van het project is om de Saga Age
Farm nieuw leven in te blazen
door het verhaal van de vallei
zichtbaarder te maken. Binnen in
de Saga Age Farm werden
informatiepanelen opgesteld die gedetailleerde informatie over Stöng geven. Ook de
traditionele timmer- en bouwtechnieken van de eerste nederzettingseeuwen, die werden
aangewend voor de reconstructie, worden uit de doeken gedaan. De boerderij doet nu ook
dienst als cultureel centrum waar kunstenaars, musici, toneelgroepen zich kunnen uitleven
en optredens verzorgen. In de gemeentes Skeida en Gnúpverjahreppur werd in 2004 een
‘Settlement day’ gehouden, met activiteiten zoals het maken van kostuums, om de lokale
bevolking te betrekken en de interesse voor het project aan te wakkeren. In samenwerking
met de Archaeological Heritage Agency of Iceland werd besloten om 20 seinpunten bij
historische sites in de vallei te plaatsen, die de mogelijkheid geven om via een
telefoonnummer meer informatie over de site te verkrijgen.
Een vijfde project is het Gisla Saga Project in de Haukadalur vallei, nabij het
vissersplaatsje Pingeyri dat wordt uitgewerkt door de Westfjords Development Agency. Om
de lokale bevolking te betrekken bij het project werd ook hier een cursus kostuums maken
gehouden en in de zomer van 2003 een dorpsfestival met Viking thema georganiseerd. Het
doel voor dit gebied is om de bestaande lokale tourgids die trektochten onder het thema van
sagaverhalen in de regio organiseert, verder uit te bouwen. Hiervoor wordt een echte saga
route uitgestippeld met informatieborden langs de ringweg. Verder worden
76
toeristenpakketten met het vikingthema aangeboden, een recreatieprogramma voor scholen
en toeristen uitgewerkt, het zomerfestival verlengd en een website moet dit alles promoten.
Een laatste project is gelegen in de Borgarfjördur, de thuis van Snorri Sturluson die de
bekendste sagaschrijver uit IJsland is. Men wil met het project de Borgarfjördur verder
versterken als sagagebied met een verhalenfestival dat in 2004 werd gehouden met muziek,
poëzie, verhalen, dansers,... Daarnaast werd het multimedia project Sagascope ontwikkeld
die een combinatie maakt tussen saga’s van de 10de eeuwse poëet Egill Skallagrimsson, het
landschap en cultureel gericht toerisme. In Reykholt, gelegen in de Borgarfjördur, is men
reeds langer in deze richting aan het denken met het Snorrastofa project. Men heeft er
concrete plannen voor de bouw van een ecomuseum. Tevens in de Borgarfjördur,
meerbepaald in Borgarnes wordt een settlement centre opgericht. Volgend hoofdstuk gaat
dieper in op de nieuwe ontwikkelingen die in Reykholt en Borgarnes gecreëerd worden door
het culturele erfgoed mee te nemen.
H IV. 9. De dynamische omgang met het cultureel erfgoed in de Borgarfjördur.
Sedert deze zomer bieden de IJslandse reisbureaus een Saga Circle dagexcursie aan
die vanuit Reykjavik start en Borgarnes en Reykholt aandoet. Borgarnes ligt 80 km ten
noorden van Reykjavik en is het gebied van de Egils Saga. Het settlement centre werd
opgericht in één van de oudste gebouwen in Borgarnes, een pakhuis dat gerenoveerd werd.
Het centrum heeft twee tentoonstellingen: The Settlement of Iceland en The Saga of Egil
Skalla-Grimsson. In de tentoonstelling The Settlement of Iceland wordt het verhaal van één
van de eerste kolonisten uitgespit, nl. dat van Skalla-Grimur Kveldulfsson, omdat die een
uitgestrekt gebied rond het centrum heeft geclaimd. De tweede tentoonstelling heeft de zoon
van de kolonist tot onderwerp, een ware held in de Egils Saga. Het pakhuis werd voor deze
tentoonstellingen dieper uitgegraven. Op de bovenste verdieping van het centrum werd een
theatrale ruimte ingericht voor het geven van optredens die de traditionele verhalen naar de
volgende generaties IJslanders moet levendig houden. Naast het pakhuis bevindt zich een
restaurant met dezelfde openingsuren als de tentoonstellingen. De twee gebouwen worden
met elkaar verbonden door een nieuw ontworpen gedeelte met onthaal en souvenirwinkel,
dat rekening houdt met de bestaande gebouwen. Verbonden aan het settlement centre kan
men de Egil Saga route met gids volgen. Negen grote steenhopen (referentie naar de
77
vroegere bewegwijzering) werden opgericht bij de meest betekenisvolle plaatsen uit de Egils
Saga. De geboorteplaats van Egil wordt bezocht, de begraafplaats van Egil’s vader, de
smederij van Egil, een zomermarktplaats,...
Een tweede plaats die in de Saga Circle dagexcursie wordt aangedaan is Reykholt. Het
culturele erfgoed is er gebaseerd op de verblijfsplaats van de sagaschrijver en historicus
Snorri Sturluson, die in Reykholt leefde tussen 1206 en 1241. Archeologische opgravingen in
de periode 1998-2002 legden een oude boerderijsite bloot. Hierbij werden twee
stoomtunnels gevonden die van de oude boerderijsite en ruïnes van middeleeuwse huizen
naar de warmwaterbron Skrifla lopen. Een tweede kanaal loopt van de warmwaterbron naar
een buitenbad. Dit warmwaterbad zou reeds vanaf de 10de eeuw in gebruik zijn omdat Snorri
zichzelf in het water beschrijft, al pratend met vrienden, in de Landnámabók. Het buitenbad
wordt dan ook ‘Snorralaug’ genoemd en is één van de eerst gevonden archeologische
overblijfselen die in 1817 reeds vermeld werd. Reykholt heeft ook een oude houten
beschermde kerk uit 1886, waaronder de ruïnes van vier eerdere kerken gevonden werden.
Een nieuwe kerk werd in 1988-1996 opgericht, met een uitstekende akoestiek die dienst doet
voor muziekuitvoeringen. Snorrastofa is een instituut die een belangrijke rol heeft gespeeld in
de ontwikkeling van Reykholt tot cultureel- en ontmoetingscentrum. Het instituut legt zich toe
op het onderzoek en de verspreiding van middeleeuwse studies, het leven en de werken van
Snorri Sturluson, en de geschiedenis van Reykholt en in een bredere context van
Borgarfjördur. Snorrastofa grenst aan de nieuwe kerk en heeft een bibliotheek met
78
studeerfaciliteiten en ruimte voor bezoekers en schrijvers. Tussen Snorrastofa en de nieuwe
kerk in bevindt zich een toeristisch informatiecentrum. Verder is er nog een oude
districtschool die in 1931 werd gebouwd en nu deels dienst doet als opslagruimte voor
reservekopieën van de National Library. Tot slot is er ook een hotelaccommodatie die het
hele jaar open is, en die gericht is op de vele conferenties en meetings die in het kader van
het instituut Snorrastofa worden gegeven.
Het toekomstplan voor Reykholt is de uitbouw van een ecomuseum, een
ontwikkelingsvisie die de archeologische opgravingen mogelijk gemaakt hebben. De
tienjarige strategie die hiervoor uitgewerkt wordt, ligt in handen van Snorrastofa, het National
Museum en de Archaeological Heritage Agency of Iceland. Het concept van het ecomuseum
bestaat eruit te bouwen ‘zonder muren’ en een soort van overkapping over de
archeologische opgravingen te maken, waarbij grote zorg wordt besteed aan de omgeving
en geografische situatie van Reykholt. Het bouwen over de archeologische site heeft als
voordeel dat het publiek toegankelijk kan gemaakt worden zonder de archeologische
bevindingen te hoeven verplaatsen, uit hun context te trekken, en in kleinere delen op te
splitsen, om het te kunnen bewaren in het National Museum. Het ecomuseum zou dan ook
Snorrastofa met de oude boerderijsite, Snorri’s buitenbad, en de ondergrondse tunnels
verbinden. De ondergrondse tunnels wil men ook verbinden met nieuwe
tentoonstellingsruimtes die het gevoel en de sfeer van het middeleeuwse Reykholt zouden
moeten oproepen.
1. Snorrastofa 2. Heimskringla 3. The church of Reykholt 4. Rectory 5. Statue of Snorri Sturluson 6. The old district school 7. Snorri’s hot water tub 8. Archaeological excavation 9. The old church 10. The tomb of Sturlungar 11. Hotel Reykholt
79
H IV. 10. Kanttekeningen bij het Destination Viking Sagalands project.
Zowel Borgarnes als Reykholt tonen aan dat het Destination Viking Sagalands project
een dynamische omgang toelaat van het culturele erfgoed, waarbij nieuwe ontwikkelingen
mogelijk zijn. In deze voorbeelden slaagt men erin om voorbij het louter passieve
restrictiekarakter met betrekking tot het culturele erfgoed te geraken. Hierbij moet wel
opgemerkt worden dat het waarschijnlijk eenvoudiger is om zo een dynamische houding aan
te nemen tegenover archeologische opgravingen (naar een ecomuseum) en sagaverhalen
(naar sagaroutes), in vergelijking tot een volledig beschermd monument of landschap.
De zes verschillende plaatsen die werden besproken in het Destination Viking Sagalands
project lijken allemaal dezelfde onwikkelingsperpectieven voor te stellen. Het uitstippelen van
saga trails met goed bewijzerde wandelwegen en informatieborden, een cultuur- en
informatiecentrum, of een museum,... De verschillen tussen de plaatsen lijken dan ook vooral
betrekking te hebben op welk sagaverhaal wordt meegenomen en uitgewerkt. Ook naar
doelgroepen toe blijkt men zich steeds te richten op schoolgaande kinderen en jeugd, naast
de toeristen. De vraag rijst of op deze manier niet ‘teveel van hetzelfde’ wordt aangeboden.
Met betrekking tot deze opmerking zou de toekomst moeten uitwijzen of het Institute of
Regional Development in Iceland niet teveel heil verwacht van deze vorm van
erfgoedtoerisme om de rurale gebieden in IJsland leefbaar te houden. Het is namelijk nu
reeds duidelijk dat Borgarfjördur met zijn gunstige ligging nabij Reykjavik, door de
toeristische reisbureaus reeds werd opgenomen met de ‘saga circle’ en zo betere
ontwikkelingskansen en toekomstperspectieven krijgt tegenover de andere vijf plaatsen.
Een positief gegeven aan het Destination Viking Sagalands project is de communicatie
en draagvlakverwerving naar de lokale inwoners toe. Ook hiervoor lijkt men steeds dezelfde
initiatieven te nemen met het organiseren van zomerfestivals, cursussen kostuums maken
en de verhalenclubs. Vele onderzoekers en initiatiefnemers bij het Destination Viking
Sagalands project zijn wel buitenlanders, waarbij het onduidelijk is hoe de lokale bevolking
tegenover het gegeven staat dat men van buitenaf bezig is met de uitdraging van de
zogezegde eigen IJslandse identiteit.
Het valt op dat in het Destination Viking Sagalands project het Institute of Regional
Development in Iceland en de Archaeological Heritage Agency of Iceland elkaar gevonden
hebben als bondgenoten, maar dat de Planning Agency buiten beeld blijft. De link tussen het
culturele erfgoed en de ruimtelijke ontwikkeling is dus heel duidelijk, terwijl die van het
culturele erfgoed en de ruimtelijke planning uiterst vaag blijft.
80
Zo wordt in een tekst van Jóhannesson de ontstaansgeschiedenis en de betrokken
actoren bij het Gisla Saga project in de Westfjords besproken, waarin men besluit om een
festivalarena in openlucht te bouwen, een zogenaamde Viking-ring. Eerst en vooral geeft het
te denken dat de betrokken non-profit organisatie Westviking belang hecht aan de bouw van
de Viking-ring met het doel om de lokale bewoners hun geloof in het project te doen groeien,
en aan te tonen dat er effectief iets te gebeuren staat in hun gemeente. De Viking-ring zou
geconstrueerd worden op een stuk grond van de gemeente Pingeyri, langs de kustlijn,
dichtbij een kampeerterrein, sporthall en zwembad van de gemeente. Nog bedenkelijker is
het feit dat leden van het Committee of Environment and Planning van de gemeente slechts
bij de derde meeting werden ingeschakeld, waarna ze tezamen met de architect van de
Viking-ring ter plaatse naar de site zouden gegaan zijn. Men concludeerde dat het zinvoller
was om de Viking-ring heel wat westelijker te plaatsen omdat dit beter in het kader van
toekomstige ontwikkelingen voor het gebied paste. Uit dit voorbeeld blijkt dat de Planning
Agency heel laattijdig werd betrokken en dat de rol die ze speelde wel heel beperkt bleef.68
Het voorbeeld over de Viking-ring doet ook nadenken over de maakbaarheid van
toeristische plaatsen. Net zoals de replica-boerderijen wordt de Viking-ring met traditionele
materialen van turf, hout en stenen en oude bouwtechnieken verwezenlijkt. Hierbij rijst de
vraag in welke mate het aan de toeristen wordt duidelijk gemaakt dat ze te maken hebben
met reproducties in plaats van authentieke bouwwerken. Vanuit de academische wereld
wordt dan ook kritiek geleverd op het nieuwe concept ‘saga landschap’ in de erfgoedindustrie
omdat men alles in het teken wil plaatsen van het letterlijk uitbeelden van de middeleeuwse
verhalen in het landschap, waarbij het land nog maar eens gesettled wordt, en de nadruk te
sterk op de vikingcultuur komt te liggen.
Het hele idee van de vikingcultuur is dan ook vooral van vreemde origine, want
geïmporteerd uit de Germaanse en Scandinavische landen. Ideeën, symbolen en de cultuur
uit landen zoals Noorwegen, Denemarken, Schotland,... werden meegenomen en aangepast
doorheen de verschillende eeuwen en worden nu als Ijslands aanzien. Dit wordt vaak over
het hoofd gezien omdat IJsland geografisch geïsoleerd ligt, maar dit gaat dus niet op voor de
culturele uitwisseling die heeft plaats gevonden. Sterker nog, eigenlijk hebben de eerste
kolonisten naar IJsland hun eigen vikingcultuur achtergelaten. Toch wordt in IJsland de
vikingcultuur tot leven gebracht met beeldrijke en theatrale settings, kostuums en
gereedschappen in nieuwe erfgoedcentra zoals het Saga Hotel in Reykjavik. Deze
erfgoedcentra maken historische tentoonstellingen die gebaseerd zijn op de vikingcultuur
waarbij de vikingen als het ware virtueel terug tot leven worden gebracht.
68 Gunnar Thór Jóhannesson, Placing Tourism: The Ordering of a tourism Project in Westfjords - Iceland, University of Roskilde, 2005, pp. 19-24.
81
Bovendien vervult de toerisme-industrie een pioniersrol in de combinatie van het erfgoed
met de saga’s, terwijl musea zoals het National Museum trager zijn in het heroriënteren van
hun toerismebeleid. Zo speelde het National Museum bijvoorbeeld met het idee om een
gigantisch vikingzwaard als symbool nabij hun gebouw te plaatsen, een idee dat lijkt te zijn
weggelopen uit de toerisme-industrie. Toch werd dit plan nog niet uitgevoerd omdat het
misschien niet past binnen het academische imago van het National Museum, of omdat de
saga’s op die manier als bloederig kunnen geïnterpreteerd worden, terwijl het toch ook
hoogstaande literatuur is. Hieruit kan besloten worden dat erfgoedcentra heel wat meer
vrijheid hebben om de saga’s te interpreteren hoe men het zelf wil zien, en dus om zoveel
mogelijk toerisme aan te trekken.
Ondanks de vernieuwende rol van het Destination Viking Sagalands project, werd het
conceptuele idee van het sagalandschap reeds heel wat vroeger geopperd. Tussen de twee
wereldoorlogen in was Jónas from Hrifla de Minister of Education and Culture en het hoofd
van het National Culture Committee, met een nationalistische inslag die ook tegen het
modernisme gericht was. Ten koste van industriële ontwikkeling wou hij de landbouwactiviteit
bewaren omwille van de historische turfboerderijen, die de oude saga’s illustreren. Hij zag
dan ook reeds het landschap zelf, als het decor van de saga’s, waarbij de boeren
rechtstreeks afstammen van de eerste ‘settlers’, en op hun turfboerderijen functioneren als
rechtstreekse getuigen met historische verhalen.69
69 On Icelandic National Identity, Ólafur J. Engilbertsson.
82
H V: Doelstellingen voor een Vlaams beleid t.o.v. het cultureel erfgoed.
H V. 1. Duurzame ontwikkeling als raakvlak tussen verschillende sectoren.
Zowel het toerismebeleid als het ruimtelijk beleid hanteren het begrip ‘duurzame
ontwikkeling’ in IJsland. In het ruimtelijk beleid is het Ministry for the Environment gericht op
de natuurbeschermingsgebieden, die in IJsland zo groot zijn, dat heel wat culturele
landschappen en ruïnes van nederzettingsboerderijen erin worden meegenomen en van het
beschermingsstatuut kunnen meegenieten. In het toeristisch beleid zoekt men een duurzame
ontwikkeling niet enkel met betrekking tot de natuurlijke omgeving en de menselijke
infrastructuren, maar ook tot de socio-culturele ervaringen van toeristen enerzijds en de
bewoners van de bezochte plaatsen anderzijds. Maar niet enkel de sectoren van het
toerisme en de ruimtelijke planning onderzoeken de duurzame ontwikkeling van het cultureel
erfgoed. Zelfs de industriesector voert in IJsland vanuit de National Power Company met het
frame plan onderzoek naar het cultureel erfgoed in de environmental impact assessments
voor waterkrachtcentrales. Ook de zich heroriënterende landbouwsector gaat op zoek naar
mogelijkheden om het cultureel erfgoed te beschermen en mee te nemen naar de toekomst.
Uiteindelijk is het rekening houden met het landschap en het culturele erfgoed door andere
sectoren zoals toerisme, industrie, natuurbehoud,... reeds een daad van duurzame
ontwikkeling van de (visuele) ruimte.
De gemeenschappelijke taal van ‘duurzame ontwikkeling’ kan het raakvlak betekenen
voor een nauwere samenwerking tussen de verschillende sectoren. Het begrip duurzame
ontwikkeling dient hiervoor beter gedefinieerd te worden. Duurzame ontwikkeling is
genoegzaam bekend als het ‘ontwikkelingsmodel dat voorziet in de behoeften van de huidige
generaties, zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien aan te
tasten.’70 Het begrip wordt voorgesteld in een conceptueel model dat de
duurzaamheidsdriehoek wordt genoemd.
70 WES, Het begrip 'Duurzaam Toerisme' - Visievorming, Infopunt Duurzaam Toerisme, 2003, pp. 6-8.
83
In 2003 publiceerde het Infopunt Duurzaam Toerisme in Vlaanderen een publicatie met
de titel Het begrip ‘Duurzaam Toerisme’ – Visievorming, dat werd opgemaakt door het
studiebureau WES. Dit document gaat echter voorbij aan de denkpiste van hoe de
toerismesector zou kunnen bijdragen tot een duurzame omgang met het cultureel erfgoed.
Maar dus ook vanuit andere sectoren zou men in Vlaanderen op zoek kunnen gaan naar een
houding van duurzame ontwikkeling tegenover het cultureel erfgoed. Hierbij is het goed
mogelijk dat de ruimtelijke planning enkel nog een coördinerende en integrerende taak
probeert op te nemen waarin wordt meegegaan in de ontwikkelingsdynamiek en -
perspectieven vanuit andere sectoren jegens het culturele erfgoed, om die dan trachten te
verzoenen met de structuur, authenticiteit en (visuele) karakteristieken van het culturele
erfgoed zelf.
In IJsland werd met het archeologische onderzoek Landscapes of Settlement project
aangetoond dat niet enkel vanuit andere sectoren het cultureel erfgoed kan meegenomen
worden als uitdrukking van een duurzame ontwikkeling, maar dat uit het cultureel erfgoed
zelf ook intrinsiek eigenschappen kunnen gehaald worden die kunnen bijdragen tot
duurzame ontwikkeling. Voor Vlaanderen zou deze uitgangshouding van ‘cultureel erfgoed
waaruit lessen kunnen getrokken worden voor een duurzaam en ecologisch bewustzijn’ ook
eens moeten toegepast worden. Want dit gegeven kan het cultureel erfgoed enkel maar ten
goede komen omdat het cultureel erfgoed hierdoor een nieuwe waardevolle betekenislaag
erbij krijgt, en hierdoor een nog groter bestaansrecht kan opeisen naar de toekomst toe.
84
H V. 2. Onderzoek naar landschapsbeleving.
In IJsland werd voor de highlands reeds volop onderzoek verricht vanuit de toeristische
sector naar de landschapsbeleving toe. Dit onderzoek werd zowel op de internationale 5th
Nordic Environmental Assessment Conference met als werktitel Planning for sustainable
development- the practice and potential of environmental assessment in augustus 2003 te
Reykjavik toegelicht als op de Nordic Conference van National Parks, Outdoor Life and
Health in mei 2005 te IJsland. Interessante elementen uit dit onderzoek kunnen voor
onderzoek naar landschapsbeleving in Vlaanderen meegenomen worden.
Professor Marc Antrop vermeldt in het artikel Landschap en Recreatie dat het onderzoek
naar omgevingsperceptie moeilijk is. Enerzijds zou dit te wijten zijn aan praktische redenen
omdat het niet gemakkelijk te organiseren is, en daardoor duur is. Anderzijds zou het ook
methodologisch niet zo eenvoudig liggen omdat relaties moeten gelegd worden tussen een
psychologische wereld en de objectief te plannen ruimte. Een studie van de recreatieve en
toeristische betekenis van landschappen moet volgens Antrop dan ook vertrekken van de
mens; meerbepaald van de manier waarop hij zijn omgeving ziet en van welke recreatie hij
wil.71
Zoals het onderzoek naar landschapsbeleving in IJsland uitwees, is dit onderzoek voor
zowel het toerisme als het landschaps- en erfgoedbeleid zinvol. Onderzoek naar
landschapsbeleving in Vlaanderen zou, indien het gesteund kan worden door twee sectoren,
beter te organiseren en minder kostelijk zijn. In het onderzoek naar landschapsbeleving is
het interessant om ook buitenlandse toeristen en zelfs buitenlandse onderzoekers in het
landschapsveld (zoals Carl Steinitz voor IJsland) te kunnen aanspreken, die ongetwijfeld een
andere visie zullen hebben op het Vlaamse landschap. De IJslandse aanpak om de
geïnterviewden een profiel aan te meten door ze op bijvoorbeeld een schaal van purist tot
urbanist te zetten, lijkt ook voor Vlaanderen zinvol. Tot slot bevroeg men in het IJslandse
onderzoek naar landschapsbeleving de toeristen ook naar hun mening over mogelijke
toekomstige ontwikkelingen in het landschap. Ook dit gegeven is navolgbaar in Vlaanderen,
waarbij men bijvoorbeeld bij het openbaar onderzoek van ruimtelijke structuurplannen of
uitvoeringsplannen, of bij communicatiemomenten naar de lokale bewoners toe van de
ruimtelijke structuurplannen, het onderzoek naar landschapsbeleving zou kunnen koppelen.
Dit onderzoek is dan niet enkel zinvol voor het erfgoedbeleid, maar evenzeer voor de
ruimtelijke planning die zo naar een wetenschappelijke onderbouwing voor de al dan niet
71 Marc Antrop, Landschap en recreatie, in: Planologisch Nieuws nr. 1, 1992, pp. 15.
85
opgeworpen tegenkantingen van bewoners (en toeristen) voor nieuwe ruimtelijke
ontwikkelingen kan peilen.
H V. 3. Actiever karakter voor het cultureel erfgoedbeleid.
Het Destination Viking Sagalands project in IJsland laat een dynamische omgang toe van
het culturele erfgoed, waarbij nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn. In eerder aangehaalde
voorbeelden slaagt men erin om voorbij het louter passieve restrictiekarakter met betrekking
tot het culturele erfgoed te geraken. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat het
waarschijnlijk eenvoudiger is om zo een dynamische houding aan te nemen tegenover
archeologische opgravingen (naar een ecomuseum) en sagaverhalen (naar sagaroutes), in
vergelijking tot een volledig beschermd monument of landschap.
Ook voor Vlaanderen zou het erfgoedbeleid uit haar passieve karakter van bescherming
en behoud kunnen treden en meer ontwikkelingsperspectieven kunnen tonen, indien het
toerisme het culturele erfgoed actief meeneemt en aangrijpt. Door het toerisme kansen te
geven om tot een dynamische omgang met het erfgoed te komen, wordt wel de zoektocht
naar het delicate evenwicht tussen de authenticiteit en de maakbaarheid van de toeristische
plaatsen belangrijker.
In de inleiding van dit eindwerk werd gesteld dat het Vlaamse culturele erfgoed
allesbehalve stevig verankerd is in het ruimtelijk beleid. Ook in IJsland komt het culturele
erfgoed nauwelijks ter sprake in het wettelijke kader van de ruimtelijke planningscontext. De
impact van het culturele erfgoed in IJsland op de ruimtelijke planning is dus niet groot, maar
de impact op de ruimtelijke ontwikkeling daarentegen wel. De drie doelstellingen die hier
werden aangehaald voor een cultureel erfgoedbeleid voor Vlaanderen die gedestilleerd
werden uit de IJslandse aanpak, dragen dan ook vooral bij tot een grotere impact van het
erfgoed op de ruimtelijke ontwikkeling.
86
BRONVERMELDING.
1. Literatuurlijst.
Planning and Building Act. No. 73/1997, no. 135/1997 and no. 58/1999. Translated from the Icelandic, pp. 43. Nordic Action Plan. To protect the natural environment and cultural heritage of the Arctic - Greenland, Iceland and Svalbard, Copenhagen, Nordic Council of Ministers, 1999. Culture. The Arts. The National Cultural Heritage. Broadcasting. Language Policy. Sport. Youth Activities, Ministry of Education, Science and Culture, 2002. Iceland in figures 2003-2004, Sigurborg Steingrimsdóttir and Svava Gudjónsdóttir (reds.), Reykjavik, Statistics Iceland, 2003. Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Gecoördineerde versie (april 2004), Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2004. World heritage cultural landscapes, Paris, ICOMOS Documentation Centre, 2005. Georges Allaert, Wegwijs in ruimtelijke economie. Doorkijk naar planning en management van ruimte, Gent, Academia Press, 2005. Georges Allaert, Syllabus planningstheorie, 2005. Marc Antrop, Landschap en recreatie, in: Planologisch Nieuws nr. 1, 1992, pp. 14-27. M. Antrop en S. Van Nuffel, Landschapszorg in Vlaanderen: Atlassen van de relicten van de traditionele landschappen, in: Monumenten & Landschappen, 1998, pp. 8. Kai Böhme, Iceland - An archetype of Nordic Planning, in: Nordic echoes of European spatial planning: discursive integration in practice, Stockholm, Nordregio, 2002, pp. 132-151. Leopold Broers en An-Katrien Lecluyse, IJsland smelt voor aluminium. Omstreden dammenproject in ecologisch paradijs, in: MO* nr. 33, 2006, pp. 35-37. Ministry of Industry and Commerce, Developments in Employment, Education and Culture- Prerequisites for Regional Growth, 2002. Jochem de Vries en Bart Wissink, De regio. Redactioneel, in: Stedebouw & Ruimtelijke Ordening nr. 2, 2005, pp. 6-9. Ministry for the Environment, The Nature Conservation Act. No. 44, 22 March 1999.
87
Ólafur J. Engilbertsson, On Icelandic National Identity. Arni Finnson, National Parks, Outdoor Life and Health, Copenhagen, Nordic Council of Ministers, 2005. Icelandic Institute of Natural History, Nomination of Surtsey for the UNESCO World Heritage List, 2006. Gunnar Thór Jóhannesson, Placing Tourism: The Ordering of a tourism Project in Westfjords - Iceland, University of Roskilde, 2005. Malfridur Kristjánsdóttir, Evaluating Cultural Heritage and Landscapes, Copenhagen, Nordic Council of Ministers, 2002. Hans Leinfelder, Verankering van erfgoed in het ruimtelijk beleid, in: Ruimte & Planning nr. 2, 2004, pp. 13-31. Thomas H. McGovern, Landscapes of Settlement in Northern Iceland: Historical Ecology of Human Impact & Climate Fluctuation on the Millennial Scale, 2005. Arto Ruotsalainen, Pétur Ingi Haraldsson, Jon P. Knudsen en Moa Tunström, Regional planning in Finland, Iceland, Norway and Sweden, Denmark, Nordregio, 2004. Willem Salet, Multiplicity of space. Relationele geografie vereist nieuwe regionale planning, in: Stedebouw & Ruimtelijke Ordening nr. 2, 2005, pp. 25-27. Lambert Schoenmaekers, De landschapsatlas... hoe het begon, in: Els Hofkens and Inge Roosens (reds.), Nieuwe impulsen voor de landschapszorg. De landschapsatlas, baken voor een verruimd beleid, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap - Afdeling Monumenten en Landschappen, 2001. Ragnhildur Sigurdardóttir, Agriculture's Role as an Upholder of Cultural Heritage, Copenhagen, Nordic Council of Ministers, 2005. Trausti Valsson, Planning in Iceland. From the settlement to present times, Reykjavik, University of Iceland press, 2003. UNESCO Vlaanderen, Cultureel erfgoed: het verleden van de toekomst, Brussel, 2003. WES, Het begrip 'Duurzaam Toerisme' - Visievorming, Infopunt Duurzaam Toerisme, 2003.
88
2. Digitale bronnen.
http://english.ust.is
Environment and Food Agency of Iceland
http://www.thjodminjasafn.is/english
National Museum of Iceland
http://www.fornleifavernd.is
Archaeological Heritage Agency of Iceland
http://www.skipulag.is
National Planning Agency of Iceland
http://www.statice.is
http://www.iceland.is
http://www.instarch.is/english
http://www.atvest.is
http://www.snorrastofa.is
http://www.fosshotel.is
http://www.mfa.is
Ministry for Foreign Affairs
http://www.international.icomos.org
http://www.norden.org
Nordic Council of Ministers
http://www.sagalands.org
89
http://www.destinationviking.com
http://www.thingvellir.is/english/
http://government.is/
http://www.natmus.is/
http://landnam.is/landnamssetur/index_en.html
Settlement Centre
http://www.nat.is/
Nordic Adventure Travel
http://www.european-heritage.net
National Heritage Policies: European Heritage Network
http://www.onroerenderfgoed.be
http://www.erfgoed-vlaanderen.be