EEN ONDERZOEK NAAR DE SAMENHANG TUSSEN ......voor mijn vorming tot onderwijskundig pedagoog. Hoewel...
Transcript of EEN ONDERZOEK NAAR DE SAMENHANG TUSSEN ......voor mijn vorming tot onderwijskundig pedagoog. Hoewel...
EEN ONDERZOEK NAAR DE SAMENHANG
TUSSEN INFORMELE LEERERVARINGEN IN
VLAAMSE JEUGDBEWEGINGEN EN HET
MILIEUBEWUSTZIJN BIJ 11- EN 12-JARIGEN
Aantal woorden: <11.689>
Annelies Schepens Studentennummer: 01304670
Promotor: Prof. dr. Bram De Wever
Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Pedagogische Wetenschappen,
afstudeerrichting Pedagogiek en Onderwijskunde.
Academiejaar: 2017 - 2018
I
INHOUD
Voorwoord .................................................................................................................................. I
Abstract .................................................................................................................................... III
Lijst met figuren en tabellen ..................................................................................................... IV
1 Inleiding .................................................................................................................................. 1
2 Probleemstelling ...................................................................................................................... 5
3 Theoretische context ............................................................................................................... 6
3.1 Informeel leren algemeen ................................................................................................. 6
3.1.1 Wat is informeel leren ................................................................................................ 6
3.1.2 Mogelijke contexten voor informeel leren ................................................................. 8
3.2 Informeel leren over milieu ............................................................................................ 10
3.3 Het verband tussen attitudes, gevoelens en gedrag als dimensies van een milieubewuste
houding ................................................................................................................................. 11
3.3.1 Milieubewuste attitudes en de samenhang met informeel leren ............................... 13
3.3.2 Milieubewuste gevoelens en de samenhang met informeel leren ............................ 14
3.3.3 Milieubewust gedrag en de samenhang met informeel leren ................................... 14
4 Onderzoeksopzet ................................................................................................................... 16
4.1 Hoofdvraag ..................................................................................................................... 16
4.2 Onderzoeksvragen ........................................................................................................... 16
4.3 Bepaling van de doelgroep .............................................................................................. 17
4.4 Steekproef ....................................................................................................................... 17
5 Methode ................................................................................................................................. 18
5.1 Afhankelijke en onafhankelijke variabele(n) .................................................................. 18
5.2 Controlevariabelen .......................................................................................................... 18
5.3 Ontwikkeling en verspreiding van de meetschaal .......................................................... 20
5.3.1 Meetschaal voor milieubewuste attitudes ................................................................. 21
II
5.3.2 Meetschaal voor milieubewuste gevoelens ........................................................ 22
5.3.2 Meetschaal voor controlevariabelen ......................................................................... 23
6 Analyses ................................................................................................................................ 24
7 Resultaten .............................................................................................................................. 27
7.1 Onderzoeksvraag 1: Hangt lid zijn van een jeugdbeweging samen met milieubewuste
attitudes bij 11 tot 12-jarigen? .............................................................................................. 27
7.2 Onderzoeksvraag 2: Hangt lid zijn van een jeugdbeweging samen met milieubewuste
gevoelens bij 11 tot 12-jarigen? ............................................................................................ 30
8 Discussie ................................................................................................................................ 32
8.1 Algemene implicaties ...................................................................................................... 33
8.2 Limitaties en implicaties voor verder onderzoek ............................................................ 34
9 Bijlagen ................................................................................................................................. 39
9.1 Samenvattende variabelen in dataset .............................................................................. 39
9.2 Verwijderde onderzoeksvraag 3 ..................................................................................... 40
9.2.1 Theoretisch kader: Milieubewust gedrag en de samenhang met informeel leren .... 40
9.2.2 Methode: Items onderzoeksvraag 3 .......................................................................... 41
9.2.3 Resultaten: Hangt het lid zijn van een jeugdbeweging samen met het bereiken van
eindtermen voor milieu(bewustzijn)? ................................................................................ 43
9.3 Ontwikkelde meetschaal en toelichting wijze van coderen ............................................ 47
9.4 Vragenlijst voor respondenten met aangepaste opmaak ................................................. 53
9.5 Informed consent en Begeleidende brief voor de ouders ................................................ 62
10 Bronnen ............................................................................................................................... 64
I
VOORWOORD
Deze masterproef vormt het sluitstuk van mijn vijfjarige opleiding tot onderwijskundig
pedagoog. Doorheen deze opleiding kreeg ik de kans om kennis te maken met het brede veld
van de pedagogiek, waarin ik me met veel interesse heb verdiept. Deze opleiding bood me
brede kansen om mezelf en mijn interesseveld te ontdekken en te ontplooien. Ook bij het
maken van een keuze voor mijn masterproef-onderwerp werd ik ondersteund in het selecteren
van een thema dat nauw aansluit bij mijn interesses en blik op mijn toekomst als
onderwijskundig pedagoog. Door milieubewustzijn, jeugdbewegingen, informeel leren en de
doelgroep 11- tot 12-jarigen in verband met elkaar te brengen kwam ik tot een masterproef-
onderwerp dat zowel voor mezelf, de wetenschap als voor de maatschappij relevant is. Het
uitwerken van deze masterproef leidde me door een interessant en breed veld van theorieën en
onderzoeksmethoden. Ik beschouw het doorlopen van dit proces als een grote meerwaarde
voor mijn vorming tot onderwijskundig pedagoog. Hoewel dit niet steeds van een leien dakje
liep, zeker voor wat de data-analyse betreft, ben ik trots op het resultaat en op het feit dat ik
hiermee tot een relevante toepassing van mijn beperkte kennis van onderzoeksmethoden en
statistiek ben kunnen komen. Deze vakken vormden twee grote struikelblokken doorheen
mijn opleiding maar mede dankzij de goede begeleiding van mijn promotor, professor doctor
Bram De Wever, kon ik deze toch toepassen in mijn masterproef. Dit brengt me tot het
oprecht bedanken van iedereen die de afgelopen vijf jaar rechtstreeks of onrechtstreeks
bijgedragen heeft tot het afronden van mijn opleiding. In het bijzonder mijn ouders, zij
stonden steeds voor me klaar, zowel om te vieren als om te troosten. Ook aan mijn familie en
vrienden, waar ik steeds terecht bij kan, bedankt om er te zijn. In het bijzonder ook bedankt
aan Ayron D’hondt, zonder jou had ik deze opleiding nooit aangedurfd. Jouw steun toen was
en blijft van onschatbare waarde. Tot slot ook een oprechte dank u wel aan mijn promotor,
professor doctor Bram De Wever. Zowel als professor, begeleider en onderzoeker bent u
II
werkelijk een voorbeeld. Het is prachtig en naar mijn gevoel ook uitzonderlijk hoe u zich
inzet voor uw studenten en al uw functies die u invult aan de Universiteit Gent. Het was een
voorrecht om mijn masterproef onder uw begeleiding uit te mogen werken.
18 mei 2018,
Annelies Schepens
III
ABSTRACT
Milieubewustzijn vormt een actueel thema dat geconcretiseerd kan worden in milieubewuste
attitudes, gevoelens en gedragingen. Het in kaart brengen van deze elementen verschaft
inzicht in de milieubewuste houding van een individu. Deze milieubewuste houding krijgt
onder andere vorm in de jeugdbeweging als informele leeromgeving in het derde
pedagogische milieu. De jeugdbeweging is een belangrijke leercontext voor veel Vlaamse
jongeren, maar blijft een maatschappelijk onderbelicht thema. Door het verband tussen het al
dan niet lid zijn van een jeugdbeweging (WelNietLid) en de milieubewuste attitudes
(MeanAttitude) (OV1) en -gevoelens (MeanGevoelens) (OV2) na te gaan, wordt onderzocht
of lid zijn van een Vlaamse jeugdbeweging samenhangt met het milieubewustzijn bij 11- tot
12-jarigen. Hierbij wordt de invloed van de thuiscontext (MeanThuis), de schoolcontext
(MeanSchool) en de specifieke jeugdbeweging (MeanJeugdbeweging) in rekening gebracht.
Resultaten wijzen uit dat milieubewuste attitudes en gevoelens niet significant verschillen bij
de respondenten die wel en niet lid zijn van een jeugdbeweging. Ook bleek de context van de
jeudbeweging geen significante voorspeller te zijn voor milieubewuste gevoelens en attitudes.
De thuiscontext bleek daarentegen wel een significante voorspeller te zijn voor deze twee
gegevens. Hoewel de jeugdbeweging op basis van dit onderzoek geen significante invloed
blijkt te hebben op het milieubewustzijn van 11- tot 12-jarigen wordt nog steeds aanbevolen
om hier in elke context blijvend op in te zetten.
Kernwoorden: Milieubewustzijn, informeel leren, jeugdbeweging.
IV
LIJST MET FIGUREN EN TABELLEN
Figuur 1: Triade van de houding van een individu, gebaseerd op Perkins, Jay & Tishman
(1993). ...................................................................................................................................... 12
Figuur 2: Overzicht van de verdeling over de verschillende jeugdbewegingen ...................... 18
Figuur 3: Scatterplot voor het nagaan van lineaire samenhang. X-as MeanAttitude, Y-as
MeanJeugdbeweging. ............................................................................................................... 27
Figuur 4: Scatterplot voor het nagaan van lineaire samenhang. X-as MeanGevoelens, Y-as
MeanJeugdbeweging. ............................................................................................................... 27
Tabel 1: Overzicht van het concept ‘informeel leren’ ................................................................ 7
Tabel 2: Overzicht van de relatie tussen gevoelens, overtuigingen, attitudes en gedrag. ........ 12
Tabel 3: Overzicht van de verschillende schalen in het ontwikkelde meetinstrument, het aantal
items, de oorsprong van de items en het type meetschaal. ....................................................... 20
1
1 INLEIDING
Milieubewustzijn is een actueel thema. In de krant is er dagelijks wel een artikel terug
te vinden over een klimaattop, de groter wordende afvalberg, een (particulier)
milieuvriendelijk project en dergelijke meer. Het milieu is een belangrijk punt op de globale
politieke agenda, wat er op wijst dat men zich alsmaar bewuster is van de problematische
relatie tussen de moderne samenleving en de omgeving waar zij van afhangt (Stern et al.,
1992). Ook de Vlaamse politiek besteedt de nodige aandacht aan dit thema, zoals onder
andere blijkt uit een persbericht gepubliceerd op de site van Vlaams minister van Omgeving,
Natuur en Landbouw Joke Schauvliege. De titel van dit artikel luidt ‘Milieubewustzijn en
handelen Vlaamse consument groeit’. Deze breed geformuleerde positieve tendens werd
vastgesteld door de studie ‘Milieuverantwoorde Consumptie: monitoring perceptie &
maatschappelijk gedrag’ in 2013. Ook de huidige beleidsnota (2014-2019) van minister
Schauvliege onderkent het belang voor het verder werken aan milieubewustzijn in elke
mogelijke maatschappelijke context. Een operationele doelstelling uit dit beleid focust zich
bijvoorbeeld op de verlaging van de milieu-impact van consumentengedrag door onder andere
in te zetten op kennisverhoging. Dit door middel van consumenteninformatie, sensibilisatie en
educatie.
In deze masterproef wordt de focus gelegd op educatie. Hieronder valt zowel
onderwijs, vorming als opvoeding. Onderwijs als formele leercontext en milieubewustzijn
beïnvloeden elkaar positief. Zo wordt er met de eindtermen van het Vlaams
Gemeenschapsonderwijs voor de basisschool bijvoorbeeld expliciet aandacht besteed aan
milieubewustzijn en respect en zorg voor de natuur. Ook uit internationaal onderzoek blijkt
deze positieve wederzijdse beïnvloeding. Zo toont een onderzoek van Hoang en Kato (2016)
aan hoe milieueducatie bij lagere schoolkinderen in Vietnam een positieve invloed heeft op
bewustzijn over duurzame ontwikkeling.
2
Leren vindt echter niet uitsluitend op formele wijze en binnen formele contexten
plaats, ook op informele wijze kan men veel kennis en vaardigheden verwerven. Informele
leerprocessen vinden doorgaans plaats binnen de twee andere aspecten van educatie, met
name vorming en opvoeding. Dit informele leren kan telkens zowel op intentionele- als op
incidentele wijze plaatsvinden (Schugurensky, 2000). Wel dient er op gewezen te worden dat
leren op informele wijze ook mogelijk is in formele educatieve contexten, bijvoorbeeld door
middel van het verborgen curriculum. Dit verborgen curriculum vormt een impliciete
aanvulling op het officiële curriculum en bevordert de verwerving van kennis en
vaardigheden (Klaassen & Vleugelers, 2009) en de overdracht van waarden en normen
(Klaassen, 1996; Vallance, 1974). In de literatuur heerst ook veel onenigheid over de
afbakening van de concepten formeel- en informeel leren (Hodkinson, 2010). Algemeen dient
men bij het vermelden van informeel leren steeds een duidelijke definitie weer te geven om
discussie of onduidelijkheid te vermijden (Hodkinson, 2010). In deze masterproef zal de
definitie van Boeren en Nicaise (2009) gehanteerd worden: informeel leren is het leren dat
spontaan plaatsvindt in ons alledaagse leven, vaak op incidentele en niet-intentionele wijze.
Uit het voorgaande werd duidelijk dat formeel (basis)onderwijs in Vlaanderen reeds
uitvoerig aandacht besteedt aan milieubewustzijn. Over het contact met dit thema buiten de
schoolmuren is echter nog niet veel geweten. Internationaal werd wel reeds onderzoek
gevoerd naar de aandacht voor milieubewustzijn buiten het formele onderwijs. Zo toonde het
onderzoek van Collado, Staats en Corraliza (2012) bijvoorbeeld aan dat bereidheid tot
vertonen van milieuvriendelijk gedrag bij Spaanse lagereschoolkinderen toeneemt door
informele ervaringen met en in de natuur. Ook Duerden en Witt (2010) toonden het belang
van directe, informele ervaringen met natuur aan. Deze ervaringen hebben volgens hun
onderzoek een sterkere invloed dan indirecte, formele ervaringen op de motivatie bij
adolescenten om milieuvriendelijk gedrag te vertonen.
3
Het in kaart brengen van de ecologische of milieubewuste attitudes, gevoelens en
gedragingen van kinderen is verder ook essentieel voor het behouden van een gezonde wereld
(Evans et al., 2007; Bradley, Waliczek, & Zajicek, 1999). Deze cognitieve, affectieve en
gedragsmatige dimensie vormen de bouwstenen voor de houding van een individu (Perkins,
Jay & Tishman, 1993).
Tough (2002) geeft aan dat informeel leren een sociaal fenomeen is en zo ook plaats
vindt binnen de voorgenoemde sociale en grotendeels informele contexten van vorming en
opvoeding. Hij oppert dat er mogelijks zelfs meer sociale interactie plaatsvindt binnen
informele contexten dan binnen formele contexten. Over deze informele leerprocessen is
echter nog niet veel geweten. Hij verwoordt dit treffend door informeel leren te vergelijken
met een ijsberg waarvan slechts het topje zichtbaar is. Dit impliceert dat informeel leren vaak
amper opgemerkt wordt en zodus niet altijd de verdiende aandacht krijgt. Volgens Tough
(2002) is het echter zeer relevant om zowel de samenleving als het individu te wijzen op vaak
onbewuste informele leerprocessen omdat deze ondersteunend en empowerend kunnen
werken. Bewustwording kan namelijk aanzetten tot meer onderbouwde verderzetting van deze
processen. Ook Vartuli en Winter (1989), Cordry en Wilson (2004), Cohen (1971) en Bracke
et al. (2011) benadrukken het belang van informele leerervaringen. Deze zijn doorgaans de
eerste leerervaringen en vormen de basis voor de verdere vorming van een individu (Paris &
Hapgood, 2002; Leeming et al., 1995; Basile, 2000). Paris en Hapgood (2002) wijzen er op
dat kinderen steeds meer tijd doorbrengen in deze informele leeromgevingen, maar dat er
weinig geweten is over de bijdrage van deze ervaringen tot hun sociale en cognitieve
ontwikkeling. Het in kaart brengen van informeel leren is een belangrijke aanvulling op
onderzoek naar leren in de thuis- en schoolomgeving en draagt bij tot een brede blik op
processen van motivatie, socialisatie en redenering in dagelijkse contexten.
4
Informele ervaringen met milieubewustzijn kunnen vorm krijgen in verschillende
contexten. Er werd reeds onderzoek gevoerd naar de invloed van informeel leren over milieu
in de vorm van museabezoek (Lowman, 2014), deelname aan milieukampen (Collado, Staats
& Corralizza, 2012) en dergelijke meer. Voor veel kinderen in Vlaanderen vormt de
jeugdbeweging echter ook een belangrijke informele leeromgeving die kansen biedt tot
directe, informele ervaringen met de natuur. Bijna 45 000 Vlaamse jongeren zijn actief in een
jeugdbeweging (De Pauw, Vermeersch, Coussée, Vettenburg & Van Houtte, 2010). Het
jeugdwerk in Vlaanderen blijft echter een empirisch onderbelicht maatschappelijk gegeven
(Coussée, 2006).
De jeugdbeweging vormt een informele, natuurlijke en ongedwongen context waar
kinderen en jongeren actief tot kunnen bijdragen en biedt zodoende ruimte voor (eerste)
leerervaringen. Een dergelijke omgeving wordt omschreven als essentieel voor het vormen
van een stevige basis voor gegrond milieubewustzijn (Cohen, 1994). Ervaringen uit dergelijke
informele omgevingen dragen bij tot de verdere vorming van een individu (Paris & Hapgood,
2002; Leeming et al., 1995; Basile, 2000).
De doelgroep werd afgebakend op basis van het onderzoek van Kahn (1999) en Kahn
en Lourenco (2002). Zij onderzochten hoe jonge kinderen hun relatie met natuur beschouwen
en evalueren, gebruik makend van Kohlberg’s methodologie voor morele dilemma’s.
Resultaten tonen dat 11-jarigen zich in een hoger moreel stadium bevinden en zich al beter
bewust zijn van de mogelijke, menselijke impact op milieu. Hierdoor lijkt het aangewezen om
de leeftijdsgroep binnen de basisschool af te bakenen en het onderzoek te beperken tot
kinderen van 11 en 12 jaar.
5
2 PROBLEEMSTELLING
In wat volgt wordt het bovenstaande kort samengevat om de probleemstelling
duidelijk af te bakenen voor de lezer. Milieubewustzijn vormt een actueel thema dat
geconcretiseerd kan worden in milieubewuste attitudes, gevoelens en gedragingen. Het in
kaart brengen van deze elementen verschaft inzicht in de milieubewuste houding van een
individu (Perkins, Jay & Tishman, 1993), dewelke essentieel is voor het behouden van een
gezonde wereld (Evans et al., 2007; Bradley, Waliczek, & Zajicek, 1999). De ecologische
attitudes en gedragingen van volwassenen werden reeds onderzocht (Gardner & Stern, 2002;
Gifford, 2007; Vining & Ebreo, 2002). In de wetenschappelijke literatuur ontbreekt dergelijk
onderzoek echter bij kinderen (Evans et al., 2007). Dit onderzoek richt zich op het nagaan van
de invloed van ervaringen opgedaan in informele contexten bij 11- tot 12-jarigen (Kahn,
1999; Kahn & Lourenco, 2002).. Kinderen brengen steeds meer tijd door in informele
leeromgevingen, maar er is weinig geweten over de bijdrage van deze ervaringen tot hun
sociale en cognitieve ontwikkeling (Paris & Hapgood, 2002). Aangezien in deze informele
leeromgevingen vaak de eerste leerervaringen aangereikt worden (Vartuli en Winter, 1989;
Cordry en Wilson, 2004; Cohen, 1971; Bracke et al., 2011) en zodoende mee de basis vormen
voor de verdere ontwikkeling van een individu (Paris & Hapgood, 2002; Leeming et al.,
1995; Basile, 2000) verdienen deze zowel maatschappelijke als wetenschappelijke aandacht.
Deze informele contexten werden verder geconcretiseerd tot jeugdbewegingen, uitgaand van
het feit dat zo’n 45 000 Vlaamse jongeren lid zijn van een jeugdbeweging (De Pauw et al.,
2010). Desondanks werd er nog maar weinig wetenschappelijk onderzoek verricht naar het
jeugdwerk in Vlaanderen (Coussée, 2006). Op basis van bovenstaande gegevens kan
beargumenteerd worden dat het nagaan van de invloed van deze (eerste) ervaringen op het
milieubewustzijn van 11- en 12-jarige Vlaamse jongeren in context van de jeugdbeweging als
informele leeromgeving zowel wetenschappelijk als maatschappelijk relevant is.
6
3 THEORETISCHE CONTEXT
3.1 INFORMEEL LEREN ALGEMEEN
3.1.1 WAT IS INFORMEEL LEREN
Informeel leren is het leren dat spontaan plaatsvindt in ons alledaagse leven, vaak op
incidentele en niet-intentionele wijze (Boeren & Nicaise, 2009). Deze definitie geeft het
concept treffend weer. ‘In ons alledaagse leven’ duidt werkelijk op alle mogelijke contexten.
Deze contexten zijn zeer divers, gaande van een praatje tijdens de middagpauze tot een
museumbezoek op eigen initiatief. Ook dient erop gewezen te worden dat informeel leren
tevens kan plaatsvinden binnen formele contexten. Het verborgen curriculum kan dit treffend
illustreren (Klaassen & Vleugelers, 2009; Klaassen, 1996; Vallance, 1974). Hieruit blijkt de
omvattendheid van het concept; informeel leren kan altijd en overal plaatsvinden
(Schugurensky, 2000). Cohen (1971) onderkent dit door informeel leren te omschrijven als
socialisatie, waarbij het emotionele en intellectuele op een participatieve wijze aangeleerd
wordt in een betekenisvolle context. Hierbij zal vaak geleerd worden door te observeren
(Scribner & Cole, 1973; Bandura, 1977) en te imiteren (Bandura, 1977). Informeel leren als
socialisatie wordt door Schugurensky (2000) omschreven als één van de drie mogelijke
vormen van informeel leren. Dit kan ook op incidentele of intentionele/zelfgestuurde wijze
plaatsvinden, telkens zowel individueel als in groep. De ontwikkelingsmogelijkheden die
informele leerervaringen inhouden zijn additief of transformatief (Schugurensky, 2000).
Wanneer deze ervaringen de bestaande kennis versterken, wordt gesproken van additief leren.
Transformatief leren vindt plaats wanneer bestaande kennis en assumpties in vraag worden
gesteld door de leerervaring, waardoor deze bijgesteld worden.
7
Tabel 1: Overzicht van het concept ‘informeel leren’
Informeel leren “..het leren dat spontaan plaatsvindt in ons leven.”
(Boeren & Nicaise, 2009).
Contexten Zeer divers, informele contexten – bijvoorbeeld:
Thuis, musea, vriendengroep, jeugdbeweging
Vormen van informeel leren
(Schugurensky, 2000)
• Zelfgestuurd
• Incidenteel
• Socialisatie
Achterliggende
wetenschappelijke theorieën
• Social learning theory (Bandura, 1977)
(Ontwikkelings)mogelijkheden • Additief
• Transformatief
Uit de definities van Boeren en Nicaise (2009) en Schugurensky (2000) wordt reeds
duidelijk dat er geen eenduidige definitie bestaat voor het concept informeel leren. Daar waar
Boeren en Nicaise (2009) het hebben over spontane leerprocessen haalt Schugurensky (2000)
aan dat dit ook op incidentele of zelfgestuurde wijze plaats kan vinden. Vaak wordt informeel
leren in de literatuur slechts omschreven als al wat formeel leren niet is (Hodkinson, 2010).
Malcolm, Hodkinson en Colley (2003) bevelen dan weer aan om het vermeende onderscheid
tussen formeel- en informeel leren eerder te zien als een continuüm. Algemeen dient men bij
het vermelden van informeel leren steeds een duidelijke definitie weer te geven om discussie
of onduidelijkheid te vermijden (Hodkinson, 2010). In deze masterproef zal de definitie van
Boeren en Nicaise (2009)(cf. supra) gehanteerd worden.
Via informele leerervaringen kunnen jongeren zich ruimer oriënteren en hun
levensloop bewuster sturen (Du Bois-Reymond et al., 1995, Büchnter et al., 1995, 1998,
vermeld in Coussée, 2006). Desondanks het feit dat informele leerervaringen cruciaal zijn
voor de vorming van een individu hebben deze nog maar weinig sociale erkenning verworven
(Walther & Stauber, 1999).
8
In het bovenstaande werd het concept ‘informeel leren’ algemeen toegelicht. In wat
volgt worden enkele mogelijke contexten voor informeel leren besproken. De nadruk ligt op
informeel leren in de jeugdbeweging.
3.1.2 MOGELIJKE CONTEXTEN VOOR INFORMEEL LEREN
Een belangrijke context voor informeel leren is het gezin (Schugurensky, 2000) als
eerste pedagogische milieu. Kinderen brengen hier een groot deel van hun tijd door en
worden in meer of mindere mate voorzien van impliciete of expliciete leerkansen. Daarnaast
staat het gezin ook in voor socialisatie. Socialisatie is het aanleren van een cultureel aanvaarde
levenswijze en vindt plaats in interactie (Bracke et al., 2011). Deze interactie kan plaatsvinden
in verschillende contexten, waarbij het gezin doorgaans instaat als belangrijkste context voor
primaire socialisatie (Bracke et al., 2011). Deze eerste (leer)ervaringen vormen een basis voor
de verdere vorming van een individu (Paris & Hapgood, 2002) en zijn van betekenis voor
onder andere het succes in de schoolloopbaan (De Graaf, 1987; Schugurensky, 2000).
Daarnaast valt ook veel wetenschappelijke literatuur terug te vinden over informeel
leren in musea. Musea maken als onderdeel van de pedagogische infrastructuur deel uit van
het derde pedagogische milieu (Bakker & van Oenen, 2007). De focus ligt hier vaak op
informeel leren over wetenschap. Een museum biedt ruimte voor informele programma’s voor
het leren over wetenschap, dewelke bijdragen tot interesse in-, vertrouwen met-, enthousiasme
voor- en betrokkenheid bij dit onderwerp (Ferreira, 2001; Hofstein & Rosenfeld, 1996; Krapp
& Prenzel, 2011; Ramey-Gassert, Walberg & Walberg, 1994; Rennie & McClafferty, 1995;
Tran, 2011; Jolly, Campbell & Perlman, 2004; Renninger, Hidi,& Krapp, 2014; Singh,
Granville & Dika, 2002, geraadpleegd uit Sample McMeeking et al., 2016). Deze
programma’s werken in de Amerikaanse context bijvoorbeeld compenserend voor de hiaten
in officieel wetenschapsonderwijs door bezoekers te voorzien van concrete ervaringen met
9
wetenschappelijke concepten (Lowman, 2014). De mogelijkheid tot aanreiken van multipele
representaties is een cognitivistische strategie dewelke bijdraagt tot opbouw van declaratieve
en procedurele kennis (Valcke, 2007) en meer diepgaand begrip (Ucko, 2004). Dit is uiteraard
ook van toepassing bij informeel leren over ander onderwerpen dan wetenschap.
Jeugdbewegingen vallen als onderdeel van het jeugdwerk ook onder het derde
pedagogische milieu (Bakker & van Oenen, 2007) en vormen een andere mogelijke context
voor informeel leren. In 2001 werd in het eerste Jeugdwerkbeleidsplan de waarde van het
jeugdwerk erkend, waarbij de nadruk gelegd werd op het gemeenschapsvormende aspect.
Door hier tot bij te dragen wordt het jeugdwerk ook wel ‘een motor van de samenleving’
genoemd. Daarnaast wordt aangehaald dat het jeugdwerk een belangrijke emanciperende rol
opneemt (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2001). Jeugdbewegingen vormen voor
zo’n 45 000 Vlaamse jongeren (De Pauw et al., 2010) een belangrijke context voor informele
leerervaringen.
In de jeugdbeweging wordt gewerkt rond verscheidene thema’s. Zo bijvoorbeeld
oriëntatieleer, EHBO, heemkunde, maar ook natuurkennis (Alaerts, 2004). Elke
jeugdbeweging heeft een eigen visie op het belang van- en de omgang met natuur en legt hier
zodoende meer of minder nadruk op. Wanneer de visies van de grootste Vlaamse
jeugdbewegingen onder de loep genomen worden blijkt dat slechts bij het VNJ (Vlaams
Nationaal Jeugdverbond) en de JNM (Jeugdbond voor Natuur en Milieu) een expliciete
nadruk gelegd wordt op het bevorderen van het milieubewustzijn.
“Kinderen en jongeren het belang van ons milieu bijbrengen voor de toekomst en hen leren
wat de bedreigingen zijn, is een essentieel onderdeel van onze vorming en handelswijze.”
(VNJ vzw, z.d.)
“JNM’ers zijn bezorgd om het leefmilieu. Het begrijpen, bewustmaken en bestuderen van
milieuproblemen vormt voor ons een belangrijke basis voor een doordachte kijk op
10
milieubescherming. We brengen deze principes in de praktijk en organiseren onze activiteiten
zo duurzaam mogelijk.”
(JNM, z.d.)
Andere jeugdbewegingen zoals de Scouts en de KSA (Katholieke StudentenActie)
vermelden de aandacht voor de natuur, maar minder expliciet.
“Natuur is onze troef”
(Scouts en Gidsen vzw, z.d.)
“..liefst in de buitenlucht. Zo leren kinderen en jongeren de wondere wereld van Moeder
Natuur kennen en kunnen ze zich in alle vrijheid uitleven.”
(KSA Nationaal vzw, z.d.)
Aangezien elke jeugdbeweging vrij autonoom bevoegd is voor het in praktijk brengen
van deze overkoepelende visies is het nog maar de vraag of deze effectief een invloed hebben
op het milieubewustzijn van hun leden. In huidig onderzoek zal zodoende een poging
ondernomen worden om het verschil tussen de jeugdbewegingen in kaart te brengen.
Desondanks de erkenning van het belang van jeugdwerk, en meer specifiek de
jeugdbewegingen, blijft dit een empirisch onderbelicht maatschappelijk gegeven (Coussée,
2006). Hiervan uitgaand zal deze masterproef zich focussen op de jeugdbeweging als context
voor informeel leren.
3.2 INFORMEEL LEREN OVER MILIEU
Een operationele doelstelling uit de huidige beleidsnota van Vlaams minister van
Omgeving, Natuur en Landbouw Schauvliege (2014-2019) focust zich op de verlaging van de
milieu-impact van consumentengedrag door onder andere in te zetten op kennisverhoging
door middel van consumenteninformatie, sensibilisatie en educatie. Informele leerervaringen
kunnen zich in deze drie contexten aandienen en zodoende een waardevolle bijdrage vormen
tot kennis over milieu en de ontwikkeling van milieubewustzijn. De contexten bieden ook
telkens de mogelijkheid tot actieve bijdrage van betrokken actoren, wat essentieel is voor de
11
actieve vorming van hun milieubewustzijn (Cohen, 1994). Deze actieve bijdrage kan geleverd
worden tijdens onder andere rechtstreekse ervaringen met de natuur en draagt op diens beurt
ook bij tot milieubewustzijn (Chawla & Cushing, 2007; Hinds & Sparks, 2008) en
ontwikkeling op vlak van motoriek, cognitie, attitudes en emoties (For Fadzila & Ismail,
2012). Kansen tot actieve bijdrage worden echter zelden aangeboden in formele
schoolcontexten. Informele contexten kunnen een belangrijke rol spelen in het invullen van
dit tekort aan rechtstreekse ervaringen met de natuur. Hiervan uitgaand wordt verondersteld
dat meer informele ervaringen met milieu bijdragen tot een groter milieubewustzijn.
3.3 HET VERBAND TUSSEN ATTITUDES, GEVOELENS EN GEDRAG ALS
DIMENSIES VAN EEN MILIEUBEWUSTE HOUDING
In deze masterproef worden twee dimensies van een milieubewuste houding nagegaan, met
name milieubewuste attitudes en -gevoelens. Er werd tevens een poging ondernomen om
milieubewust gedrag na te gaan. Dit element werd echter niet opgenomen in de uiteindelijke
versie van dit onderzoek, wat verder toegelicht wordt.
Deze triade van duidelijk afgebakende en aan elkaar gerelateerde dimensies, e.g.
attitudes, gevoelens en gedrag, vormt de grondslag voor de houding van een individu
(Perkins, Jay & Tishman, 1993). In wat volgt zullen deze aspecten en de onderlinge
samenhang toegelicht worden.
12
Figuur 1: Triade van de houding van een individu, gebaseerd op Perkins, Jay & Tishman (1993).
Attitudes baseren zich op overtuigingen die toegankelijk zijn in het geheugen. Deze
toegankelijke overtuigingen variëren afhankelijk van de motivatie, de capaciteit om relevante
informatie te verwerken, de context (Ajzen & Fishbein, 2000) en de eerder verworven kennis
(Theory of planned behavior; Ajzen, 1985, 1991). Ook gevoelens beïnvloeden attitudes, zoals
benadrukt door Kals et al. (1999). Volgens hen voorspelt onder andere emotionele affiniteit
voor de natuur 47% van de variantie in gedrag. De attitudes geven op hun beurt richting aan
corresponderend gedrag (Ajzen & Fishbein, 2000). Wanneer deze dimensies toegepast
worden op milieubewustzijn kan gesteld worden dat het geheel van milieubewuste kennis, -
gevoelens, -overtuigingen en -attitudes een invloed heeft op milieubewust gedrag (Kaiser &
Fuhrer, 2003; Kaiser, Wolfling & Fuhrer, 1999). Deze elementen zijn de bouwstenen voor
een milieubewuste houding (Perkins, Jay & Tishman, 1993).
Tabel 2: Overzicht van de relatie tussen gevoelens, overtuigingen, attitudes en gedrag.
Gevoelens
Attitudes
Gedrag
Overtuigingen afhankelijk van
motivatie, de capaciteit om
relevante informatie te verwerken,
de context en de eerder verworven
kennis
Attitudes
Gevoelens
HOUDING
Gedrag
13
3.3.1 MILIEUBEWUSTE ATTITUDES EN DE SAMENHANG MET
INFORMEEL LEREN
In de literatuur heerst onenigheid over de link tussen milieubewuste attitudes en
milieubewust gedrag. Het aanwenden van een geschikt theoretisch raamwerk kan hier een
mogelijke oplossing voor bieden (Duerden & Witt, 2010). Zo wordt de theory of planned
behavior (TPB, Ajzen, 1985; Ajzen & Madden, 1986, cf. supra) naar voor geschoven. Dit
vormt een gevalideerd model voor de predictoren die leiden tot gedrag. De TPB schuift
(milieubewuste) attitude naar voor als voorname voorspeller voor (milieubewust) gedrag. Dit
verband wordt onderkend door Kaiser en Fuhrer (2003) en Kaiser, Wolfling & Fuhrer (1999)
dewelke stellen dat milieubewuste attitudes voorspellend zijn voor milieubewust gedrag. Dit
gedrag is, zoals reeds vermeld, essentieel voor het behouden van een gezonde wereld (Evans
et al., 2007). Om deze reden lijkt het aangewezen om het nagaan van milieubewuste attitudes
als onmisbaar element van dit onderzoek te beschouwen.
In het voorgaande werd toegelicht dat informele contexten vaak de setting vormen
voor eerste (leer)ervaringen (Vartuli & Winter, 1989; Cordry & Wilson, 2004; Cohen, 1971;
Bracke et al., 2011). De jeugdbeweging kan als informele, natuurlijke, ongedwongen en
activerende context ruimte bieden voor de vorming van gegrond milieubewustzijn. Dit
milieubewustzijn bouwt onder andere op milieubewuste attitudes, wat het nagaan hiervan
verantwoordt.
Overweging van bovenstaande gegevens leiden tot de eerste onderzoeksvraag: Hangt
lid zijn van een jeugdbeweging samen met milieubewuste attitudes bij 11 tot 12-jarige
kinderen?
Omdat deze jeugdbeweging een context kan vormen voor informele ervaringen met
milieu, dewelke positief bij kunnen dragen tot milieubewustzijn algemeen, wordt
14
verondersteld dat lid zijn van een jeugdbeweging resulteert in een hogere milieubewuste
attitude.
3.3.2 MILIEUBEWUSTE GEVOELENS EN DE SAMENHANG MET
INFORMEEL LEREN
Gevoelens hebben als deel van de triade (Perkins, Jay & Tishman, 1993)(cf. supra) een
belangrijke invloed op attitudes en zodoende ook op gedrag, zoals gesteld door de theory of
planned behavior (TPB; Ajzen, 1985, 1991)(cf. supra) en verder onderkend door Kals et al.
(1999) en Millar en Tesser (1986). Het nagaan van milieubewuste gevoelens als bouwstenen
voor dit gedrag is zodoende relevant. Omdat de jeugdbeweging een context kan vormen voor
informele ervaringen met milieu, dewelke positief bij kunnen dragen tot milieubewustzijn,
wordt verondersteld dat lid zijn van een jeugdbeweging resulteert in hogere, meer positieve
milieubewuste gevoelens.
3.3.3 MILIEUBEWUST GEDRAG EN DE SAMENHANG MET INFORMEEL
LEREN
Dit onderzoek had tot doel om met een derde onderzoeksvraag na te gaan of het lid
zijn van een jeugdbeweging als informele leerervaring samenhangt met milieubewust gedrag.
Milieubewust gedrag werd geoperationaliseerd als het bereiken van formele eindtermen met
betrekking tot milieu. Bij het bepalen van deze operationalisering werd uitgegaan van de
definitie van eindtermen vooropgesteld door de Vlaamse overheid:
“Eindtermen voor het lager onderwijs zijn minimumdoelen die de overheid noodzakelijk en
bereikbaar acht voor een bepaalde leerlingenpopulatie. Met minimumdoelen wordt bedoeld:
een minimum aan kennis, inzicht en vaardigheden en attitudes bestemd voor die
leerlingenpopulatie.” (Vlaams Parlement, 1997)
15
Deze definitie haalt kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes aan. Er werd in dit
onderzoek van uit gegaan dat wanneer een leerling een eindterm bereikt, dit zowel merkbaar
is in diens kennis, inzichten, vaardigheden en attitudes. Voornamelijk omwille van de
vaardigheden, dewelke best te observeren zijn in gedrag, werd gekozen voor de besproken
operationalisering. Het hanteren van deze operationalisering kwam ook voort uit de
mogelijkheid tot aantonen van de maatschappelijke relevantie van de jeugdbeweging. Deze
operationalisering maakt het mogelijk om de samenhang tussen lid zijn van een
jeugdbeweging en het bereiken van formele eindtermen met betrekking tot milieubewustzijn
bij 11- tot 12-jarigen aan te tonen. Mocht deze samenhang positief blijken kan dit de werking
van de jeugdbeweging positief bekrachtigen en diens positie in de maatschappij versterken.
Uitgaand van de theory of planned behavior (TPB; Ajzen, 1985, 1991)(cf. supra)
wordt verondersteld dat milieubewust gedrag positief beïnvloed wordt door het lid zijn van
een jeugdbeweging als informele leerervaring. Aangezien dit milieubewust gedrag het derde
element vormt van de triade van een (milieubewuste) houding van een individu (Perkins, Jay
& Tishman, 1993) leek het aangewezen om ook dit element na te gaan in dit onderzoek.
In dit onderzoek werd zodoende een poging ondernomen om zelf-gerapporteerd
milieubewust gedrag te bevragen aan de hand van open- en meerkeuzevragen. Hiermee werd
gepeild naar gedrag dat verwacht wordt volgens de eindtermen vooropgesteld door de
Vlaamse Gemeenschap. Er werden geen bestaande meetschalen teruggevonden die geschikt
zijn voor het kort bevragen van deze eindtermen voor deze specifieke doelgroep en
doelstelling. Dit noch in de literatuur, noch via het MOS (Milieuzorg op School), noch na het
contacteren van het Departement Onderwijs van de Vlaamse Overheid. De vragen die
ontwikkeld werden om dit gegeven na te gaan werden zodoende op zelfstandige basis
ontwikkeld. Er werden drie open vragen geformuleerd. Deze werden als juist/fout gequoteerd
en vervolgens ook gecategoriseerd volgens thema. Deze thema’s werden opgesteld na een
16
analyse van de antwoorden. De meest prominent aanwezige thema’s vormden een categorie.
Verdere toelichting van de ontwikkeling van de meetschalen en andere gegevens met
betrekking tot (de verwerking van) deze onderzoeksvraag zijn terug te vinden in bijlage.
In dit onderzoek zal deze onderzoeksvraag echter niet inbegrepen worden. Dit omwille
van de, bij nader inzien, ongeschikte operationalisering van milieubewust gedrag. Na verdere
reflectie en overwegingen werd het duidelijk dat deze toch vrij vergezocht is en dat de
inhoudsvaliditeit in vraag gesteld kan worden. Het nagaan van milieubewust gedrag aan de
hand van kwantitatief onderzoek is een moeilijke aangelegenheid (Evans, 2007). Het is dus
niet merkwaardig dat dit ook in huidig onderzoek een struikelblok vormde. Aanbevelingen
voor verder onderzoek en beperkingen dat het ontbreken van dit element met zich meebrengt
worden besproken in de discussie.
In deze masterproef wordt zodoende gefocust op twee onderzoeksvragen waarvan de
inhoudsvaliditeit van de bevraagde elementen gegarandeerd kan worden. In wat volgt wordt
toegelicht hoe deze validiteit gegarandeerd wordt en hoe deze twee onderzoeksvragen
beantwoord zullen worden.
4 ONDERZOEKSOPZET
4.1 HOOFDVRAAG
“Is er bij 11- en 12-jarigen een samenhang op te merken tussen lid zijn van een
Vlaamse jeugdbeweging als informele leerervaring en milieubewustzijn?”
4.2 ONDERZOEKSVRAGEN
Door twee onderzoeksvragen kwantitatief na te gaan wordt onderzocht of het lid zijn
van een jeugdbeweging als informele leerervaring samenhangt met milieubewuste attitudes
(onderzoeksvraag 1) en milieubewuste gevoelens (onderzoeksvraag 2) bij 11 tot 12-jarigen.
17
Zodoende wordt deels tegemoetgekomen aan het gebrek aan wetenschappelijk onderzoek
omtrent dit thema (cf. supra).
4.3 BEPALING VAN DE DOELGROEP
De doelgroep voor dit onderzoek bestaat uit Vlaamse kinderen van 11 tot 12 jaar. Er
werd gestreefd naar een steekproef waarvan de helft van de respondenten lid zijn van een
Vlaamse jeugdbeweging. Daarbij werd doelgericht op zoek gegaan naar respondenten van alle
jeugdbewegingen die actief zijn in Vlaanderen om een representatieve steekproef te kunnen
bekomen. Als ‘vergelijkingsgroep’ werd gestreefd naar het bevragen van een groep van
vergelijkbare grootte die niet lid is van een jeugdbeweging.
De keuze voor de specifieke leeftijdsgroep 11 tot 12 jaar werd, zoals reeds vermeld,
gemaakt naar aanleiding van onderzoek van Kahn (1999) en Kahn en Lourenco (2002). Zij
onderzochten hoe jonge kinderen hun relatie met natuur beschouwen en evalueren, gebruik
makend van Kohlberg’s methodologie voor morele dilemma’s. Resultaten tonen dat 11-
jarigen zich in een hoger moreel stadium bevinden en zich al beter bewust zijn van de
mogelijke, menselijke impact op milieu. Hierdoor lijkt het aangewezen om de focus te leggen
op deze leeftijdsgroep.
4.4 STEEKPROEF
Uiteindelijk werd een groep van N = 161 respondenten bereikt, waarvan 82 (50.93%)
lid zijn van een jeugdbeweging. 80 van de 161 (49.69%) respondenten waren 11 jaar oud op
moment van afname, 81 (50.31%) respondenten waren 12 jaar oud.
In volgende tabel wordt een overzicht weergegeven van het aantal respondenten per
bevraagde jeugdbeweging (N = 82). Zoals duidelijk wordt uit deze histogram is de overgrote
meerderheid lid van een Scouts of Chiro en beschikt dit onderzoek maar over een beperkt
aantal gegevens van andere jeugdbewegingen. Hierdoor zullen geen relevante conclusies
18
getrokken kunnen worden over verschillen tussen jeugdbewegingen. Deze verschillen worden
dan ook niet nagegaan, maar wel besproken in de discussie. De verhouding van de
verschillende jeugdbewegingen in deze steekproef is vergelijkbaar met vorige, meer
grootschalige onderzoeken. Ook hier bestond de grootste groep respondenten uit leden van de
Scouts en Chiro, gevolgd door een kleiner aantal leden van de KSA en KLJ (De Pauw et al.,
2010).
Figuur 2: Overzicht van de verdeling over de verschillende jeugdbewegingen
5 METHODE
5.1 AFHANKELIJKE EN ONAFHANKELIJKE VARIABELE(N)
De afhankelijke variabelen in onderzoeksvragen 1 en 2 zijn respectievelijk
‘milieubewuste attitudes’(MeanAttitudes), ‘milieubewuste gevoelens’(MeanGevoelens). De
onafhankelijke variabele zal steeds ‘al dan niet lid van een Vlaamse
jeugdbeweging’(WelNietLid) zijn.
5.2 CONTROLEVARIABELEN
Volgens Haslinghuijs (2016) is het interessant om inzicht te krijgen in de rol van
verschillende factoren die invloed hebben op het leerproces in een informele context. Door dit
inzicht zou de leeropbrengst geoptimaliseerd kunnen worden. Daarnaast baseren attitudes zich
ook onder andere op de context waarin een individu zich bevindt (Ajzen & Fishbein, 2000).
0
5
10
15
20
25
30
35
Scouts Chiro KSA VNJ KLJ Andere
19
Hiervan uitgaand zal gecontroleerd worden voor invloed van het eerste (thuiscontext) en
tweede (schoolcontext) pedagogische milieu. Dit door in het meetinstrument de vragen in te
bedden die peilen naar de aandacht voor milieubewustzijn thuis en op school. Om de
leesbaarheid te bevorderen worden deze variabelen respectievelijk afgekort als MeanThuis en
MeanSchool.
Daarnaast wordt bij de respondenten die lid zijn van een jeugdbeweging ook nagegaan
wat de specifieke invloed is van het derde pedagogische milieu, met name de jeugdbeweging
waar men lid van is. Concreet wordt gepeild naar de gemiddelde aandacht voor
milieubewustzijn in deze context. Deze variabele zal in wat volgt afgekort worden als
MeanJeugdbeweging. Elke jeugdbeweging heeft een eigen visie op het belang van- en de
omgang met natuur en legt hier zodoende meer of minder nadruk op. Ook tussen
verschillende groepen die onder een bepaalde jeugdbeweging (Scouts, KSA, VNJ, Chiro…)
vallen zijn veel onderlinge verschillen op te merken in de omgang met dit thema. Het is dus
relevant om na te gaan of er verschillen bestaan in aandacht voor milieubewustzijn bij de
verschillende jeugdbewegingen en of dit een invloed heeft op het milieubewustzijn van hun
leden. Dit door vragen te incorporeren in het meetinstrument die peilen naar milieubewustzijn
in de verschillende jeugdbewegingen. Door het vrij beperkte aantal respondenten per
jeugdbeweging, en maar twee strekkingen (Chiro N = 31; Scouts N = 30) waar enigszins
relevante uitspraken over gedaan zouden kunnen worden zal niet dieper ingegaan worden op
de verschillen tussen de jeugdbewegingen onderling. Ook kan niet gecontroleerd worden voor
verschillen tussen subgroepen, bijvoorbeeld de KSA van Gentbrugge en de KSA van
Ledeberg. De vraag om de specifieke groep waar men lid van is te vermelden werd slechts bij
een laatste druk inbegrepen en leverde te weinig verschillende subgroepen op. Zodoende kan
hier geen goed onderbouwde conclusie over geformuleerd worden. Hierdoor wordt de gehele
20
groep respondenten die lid is van een jeugdbeweging geanalyseerd zonder onderscheid te
maken tussen de verschillende jeugdbewegingen.
5.3 ONTWIKKELING EN VERSPREIDING VAN DE MEETSCHAAL
Om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden werd een vragenlijst ontwikkeld op
basis van bestaande, gevalideerde vragenlijsten. In onderstaande tabel wordt een overzicht
weergegeven van de bevraagde items, de originele meetschalen en de soort meetschaal. De
selectie van deze vragenlijsten of het zelfstandig opstellen van items voor de
controlevariabelen wordt besproken in wat volgt.
Tabel 3: Overzicht van de verschillende schalen in het ontwikkelde meetinstrument, het aantal items, de
oorsprong van de items en het type meetschaal.
Bevraagd element Totaal # items Originele meetschalen Soort meetschaal
Lid van jeugdbeweging:
ja/nee
1 N.v.t. N.v.t.
Lid van welke
jeugdbeweging: 7 opties
1 N.v.t. Meerkeuze
Milieubewustzijn in
jeugdbeweging
(controlevariabele)
7, waarvan 5
overbleven na
controle voor
betrouwbaarheid.
Zelf ontwikkeld Likert-schaal
Milieubewustzijn in
thuissituatie
(controlevariabele)
7 Zelf ontwikkeld Likert-schaal
Milieubewustzijn op
school (controlevariabele)
6 Zelf ontwikkeld Likert-schaal
Milieubewuste gevoelens
(afhankelijke variabele)
28 Connection to Nature Index
(Cheng en Monroe, 2012).
Likert-schaal
CHEAKS (Leeming,
O’Dwyer en Bracken,
1995), subschaal ‘affect’.
Likert-schaal
Milieubewuste attitudes
(afhankelijke variabele)
34, waarvan 30
overbleven na
controle voor
betrouwbaarheid.
NEP (Manoli, Johnson en
Dunlap, 2007).
Likert-schaal
CHEAKS (Leeming,
O’Dwyer en Bracken,
1995), subschalen ‘verbal
commitment en ‘actual
commitment’.
Likert-schaal
Bereiken van formele
eindtermen voor
milieu(bewustzijn)
3
3
Zelf ontwikkeld Meerkeuze
Open vragen
21
De soort jeugdbeweging waar de respondent lid van is wordt bevraagd aan de hand
van een meerkeuze-item met 7 mogelijkheden. Deze mogelijkheden omvatten de grootste
actieve jeugdbewegingen in Vlaanderen (De Pauw et al., 2010) en de optie om ‘andere’ aan te
duiden en dit te specifiëren.
De originele meetschalen werden allemaal ontwikkeld door Engelstalige auteurs. Om
de items zo goed mogelijk te vertalen naar het Nederlands werd samengewerkt met twee
personen uit mijn omgeving die de Engelse taal grondig beheersen. Ik vertaalde de items naar
het Nederlands, waarop zij deze terug vertaalden naar het Engels. We gingen in gesprek over
de uitkomst. De items zoals nu weergegeven zijn het resultaat van dit overleg.
De vragenlijsten werden verspreid via jeugdbewegingen, scholen, persoonlijke
contacten, vrijetijdsinstellingen en sociale media. Hiervoor werd zowel een papieren en online
versie opgemaakt. De online versie werd opgesteld met behulp van Qualtrics. Aan beide
vormen werd een infobrief en een informed consent toegevoegd. Deze zijn terug te vinden in
bijlage.
5.3.1 MEETSCHAAL VOOR MILIEUBEWUSTE ATTITUDES
De gebruikte meetschalen voor het peilen naar milieubewuste attitudes (MeanAttitude)
zijn steevast Likert-schalen. Voor het meten van attitude ten opzichte van de leefwereld wordt
gebruik gemaakt van de New Ecological Paradigm Scale (NEP) (Manoli, Johnson & Dunlap,
2007). Dit instrument is een aangepaste versie voor kinderen tussen 10 en 12 jaar gebaseerd
op Dunlap et al. (2000) en omvat 10 items. Dit instrument werd valide bevonden door Manoli,
Johnson en Dunlap (2007). Evans et al. (2007) halen aan dat de NEP beschouwd wordt als de
huidige standaard voor het nagaan van milieubewuste attitudes.
22
Ook werden de attitudes nagegaan met behulp van een schaal gebaseerd op onderzoek
van Evans et al. (2007) en Leeming, O’Dwyer en Bracken (1995). Zij ontwikkelden de
Children's Environmental Attitude and Knowledge Scale (CHEAKS), een meetschaal
geschikt voor de doelgroep en het thema waar deze masterproef zich tot richt. Dit instrument
bestaat uit meerdere subschalen, met name ‘verbale-‘ en ‘feitelijke toewijding’, ‘gedrag’ en
‘affect’. De auteurs omschrijven verbale- en feitelijke toewijding als hoofdcomponenten van
milieubewuste attitudes, waardoor gekozen werd om desbetreffende subschalen te gebruiken
om milieubewuste attitudes na te gaan. De onderverdeling ‘affect’ wordt gebruikt om
milieubewuste gevoelens na te gaan (cfr. infra). ‘Verbale-‘ en ‘feitelijke toewijding’ omvatten
in totaal 24 items. De betrouwbaarheid die Evans et al. (2007) rapporteerden voor de totale,
originele meetschaal werd was α = .901. In deze masterproef werd voor de subschalen
‘verbale toewijding’ en ‘feitelijke toewijding’ een gezamenlijke Cronbach’s α van .877
vastgesteld.
5.3.2 MEETSCHAAL VOOR MILIEUBEWUSTE GEVOELENS
Voor het nagaan van de milieubewuste gevoelens (MeanGevoelens) wordt gebruik
gemaakt van de ‘Connection to Nature Index’ (CNI) van Cheng en Monroe (2012), een
Likert-schaal met 16 items. Voor de ontwikkeling van deze index baseerden de auteurs zich
op de Emotional Affinity towards Nature Scale (Kals, Schumacher & Montada, 1999).
Laatstgenoemde meetschaal werd echter ontwikkeld met volwassenen als doelgroep, terwijl
de Connection to Nature Index te gebruiken is bij kinderen tussen 8 en 12 jaar. Deze
meetschaal peilt naar de gevoelsmatige verbinding met de natuur van de respondent. Een
gemiddelde score van 1-2 geeft de laagste score weer (niet verbonden). Een gemiddelde score
van 3 geeft neutrale gevoelens ten opzichte van de natuur aan. Gemiddelde scores van 4 of 5
wijzen dan weer een hoge gevoelsmatige verbinding met de natuur (Cheng & Monroe, 2012).
23
De betrouwbaarheid van de originele meetschaal is Cronbach’s α = .87. In huidig onderzoek
was de betrouwbaarheid gelijkaardig (Cronbach’s α =.854).
Daarnaast wordt ook de subschaal affect uit de Children's Environmental Attitude and
Knowledge Scale (CHEAKS ; Leeming, O’Dwyer & Bracken, 1995) gebruikt om de
milieubewuste gevoelens na te gaan. Deze subschaal omvat 12 items. Respondenten kunnen
een score behalen van minimaal 12 en maximaal 60 punten, waarbij hogere scores wijzen op
meer positieve gevoelens ten opzichte van het milieu. In dit onderzoek werd de
betrouwbaarheid van subschaal ‘affect’ vastgelegd op Cronbach’s α = 0.851.
Bij de verwerking van de CHEAKS (Leeming, O’Dwyer & Bracken, 1995) dient
volgens de auteurs gewerkt te worden met totaalscores. Respondenten kunnen voor de
subschalen ‘verbale-‘ en ‘feitelijke toewijding’ bijvoorbeeld een score behalen van minimaal
24 en maximaal 120 punten, waarbij hogere scores wijzen op een hogere toewijding, wat
overeenstemt met hogere milieubewuste attitudes. Er werd in de omschrijving voor het
gebruik van de originele vragenlijst echter geen aanwijzing gegeven voor de omgang met
ontbrekende gegevens. In de verzamelde data ontbraken regelmatig antwoorden, waardoor
een totaalpunt geen correct beeld zou geven van hetgeen bevraagd werd. Om deze reden werd
geopteerd om uit te gaan van de gemiddelden, en niet van de totaalscores, om resultaten van
de CHEAKS te analyseren.
5.3.2 MEETSCHAAL VOOR CONTROLEVARIABELEN
De items voor het nagaan van de controlevariabelen, e.g. de gemiddelde aandacht voor
milieubewustzijn thuis (MeanThuis), op school (MeanSchool) en in de jeugdbeweging
(MeanJeugdbeweging) werden allemaal zelfstandig opgesteld aangezien hier in de literatuur
geen geschikte vragenlijsten voor terug te vinden waren. Het zelfstandig opstellen van de
24
items gebeurde naar voorbeeld van de items uit voorgenoemde gevalideerde vragenlijsten
(e.g. CHEAKS, NEP, CNI). Er werd getracht om de nieuwe items gelijkaardig op te stellen en
te laten aansluiten bij de algemene thema’s, toegepast op de bevraagde context.
In totaal bevat de vragenlijst 7 items die peilen naar MeanThuis en 6 items die peilen
naar MeanSchool. De betrouwbaarheid werd apart berekend voor deze controlevariabelen en
werd bij beiden vastgelegd op Cronbach’s α = 0.702 . Er werden verder 7 items opgesteld
voor het vormen van een zo betrouwbaar mogelijk beeld over de invloed van de gemiddelde
aandacht voor milieubewustzijn in de jeugdbeweging (MeanJeugdbeweging). Hiervan bleven
5 items over na controle voor betrouwbaarheid. Deze items leverden een Cronbach’s α van
0.689 op.
6 ANALYSES
Om de twee onderzoeksvragen te beantwoorden werd gebruik gemaakt van t-testen,
ANOVA’s, ANCOVA’s en lineaire regressie-analyses. Er zal in de analyses steeds gewerkt
worden met een betrouwbaarheid van 95%. In wat volgt zal per variabele toegelicht worden
hoe de assumpties voor het uitvoeren van deze analyses nagegaan werden.
Om een t-test uit te voeren dient voldaan te worden aan de assumptie van onafhankelijkheid
van observaties, de assumptie van normale verdeling en de homogeniteit van de varianties.
Deze werden nagegaan voor de variabelen MeanAttitude en MeanGevoelens. Met behulp van
analyses voor variantie (ANOVA) werd nagegaan of de milieubewuste attitudes
(MeanAttitude) en milieubewuste gevoelens (MeanGevoelens) significant verschillen voor de
respondenten die wel en niet lid zijn van een jeugdbeweging. Hiervoor werden de
voorgeschreven assumpties van normale verdeling, homogeniteit van varianties,
onafhankelijkheid, lineariteit/additiviteit en het meetniveau voor MeanAttitude en
MeanGevoelens nagegaan (Larson, 2008). MeanAttitude voldeed aan alle assumpties.
25
MeanGevoelens [F (159) = 3.001, p = .043] vertoont een significant verschil in variantie en
voldoet zodoende niet aan de assumptie van homogeniteit van varianties. Hierdoor kan de
validiteit van de conclusies op basis van een ANOVA en ANCOVA voor deze afhankelijke
variabelen in vraag gesteld worden.
Met behulp van ANCOVA’s werd statistisch gecontroleerd voor het effect van
controlevariabelen. In dit onderzoek zijn de controlevariabelen de gemiddelde score voor
aandacht voor milieubewustzijn thuis (MeanThuis) en op school (MeanSchool). Bij de
respondenten die lid zijn van een jeugdbeweging wordt ook de invloed nagegaan van de
gemiddelde score voor aandacht voor milieubewustzijn in hun specifieke jeugdbeweging
(MeanJeugdbeweging). Om een ANCOVA uit te voeren dient uiteraard voldaan te worden
aan de assumpties die gelden voor de ANOVA (cfr. supra), maar ook aan bijkomende
assumpties (ANCOVA, 2014; Field, 2016; Understanding analysis of covariance
(ANCOVA), z.d.). Deze betreffen de gelijkheid van de scores voor de covariaat in de
verschillende groepen, de gelijkheid van de varianties en de homogeniteit van
regressiecoëfficiënten (homogeneity of regression slopes) en werden nagegaan voor alle
vermelde controlevariabelen.
Bij controlevariabele MeanThuis werd met behulp van een Independent Samples t-test
vastgesteld dat niet voldaan wordt aan de assumptie voor gelijke scores van de covariaat [F
(149) = 5.172, p = .024]. Dit toont aan dat de gemiddelde scores op deze controlevariabele
significant verschillen bij de groep die wel lid is en de groep die niet lid is van een
jeugdbeweging. Deze bevinding dient in acht genomen te worden bij het beschouwen van de
validiteit van de ANCOVA wanneer deze controlevariabele hierin opgenomen wordt.
Controlevariabele MeanSchool voldoet wel aan de assumptie voor homogeniteit van de
covariantie [F (158) = .396, p = .530]. Dit toont aan dat de controlevariabele niet significant
26
verschilt bij de groep die wel lid is en de groep die niet lid is van een jeugdbeweging.
Vervolgens werd aan de hand van de Levene's Test of Equality of Error Variances nagegaan
of gelijke varianties gevonden worden voor deze controlevariabele. De Levene’s test is niet
significant [F (158) = 2.467, p = .118] wat aantoont dat voldaan is aan de assumptie van
gelijke varianties. Ten slotte werd de assumptie voor gelijke regressiecoëfficiënten nagegaan.
Hier werd gevonden dat het interactie-effect tussen MeanAttitude en MeanSchool niet
significant is [F (1,159) = .004, p = .950], wat aanwijst dat ook voldaan is aan deze assumptie.
Ook wanneer het interactie-effect tussen MeanGevoelens en MeanSchool op dezelfde wijze
nagegaan wordt kan beslist worden dat ook dit niet significant is [F (1,156) = 1.166, p =
.282]. Aangezien voldaan werd aan alle assumpties kunnen valide conclusies geformuleerd
worden wanneer ANCOVA’s uitgevoerd worden voor afhankelijke variabelen MeanAttitude
en MeanGevoelens met MeanSchool als controlevariabele.
De controlevariabele MeanJeugdbeweging werd enkel meegenomen in analyses bij de
respondenten die wel lid zijn van een jeugdbeweging. Hier dient dus geen ANCOVA
uitgevoerd te worden. Er wordt slechts nagegaan of er een samenhang bestaat tussen
controlevariabele MeanJeugdbeweging en afhankelijke variabelen MeanAttitude en
MeanGevoelens. Dit met behulp van een lineaire regressie-analyse. Hiervoor dient voldaan te
worden aan de drie assumpties van lineaire regressie, met name lineariteit, normaliteit en
gelijkheid van varianties (Bansal, z.d.). Wanneer deze assumpties nagegaan worden blijkt dat
voor beide afhankelijke variabelen (MeanAttitude en MeanGevoelens) niet voldaan wordt aan
de assumptie van lineariteit. Hierdoor kan niet gesproken worden van een lineaire samenhang
tussen beide variabelen. Dit wordt duidelijk uit onderstaande scatterplot waarop twee outliers
zichtbaar zijn, alsook een vrij verdeelde algemene samenhang tussen MeanJeugdbeweging en
MeanAttitude. Bij het uitvoeren van een lineaire regressieanalyse dient de schending van deze
27
assumptie in acht genomen te worden bij het formuleren van conclusies. De validiteit van de
conclusie zal niet volledig gegarandeerd kunnen worden.
Figuur 3: Scatterplot voor het nagaan van lineaire samenhang. X-as MeanAttitude, Y-as
MeanJeugdbeweging.
Figuur 4: Scatterplot voor het nagaan van lineaire samenhang. X-as MeanGevoelens, Y-as
MeanJeugdbeweging.
7 RESULTATEN
7.1 ONDERZOEKSVRAAG 1: HANGT LID ZIJN VAN EEN JEUGDBEWEGING
SAMEN MET MILIEUBEWUSTE ATTITUDES BIJ 11 TOT 12-JARIGEN?
28
Om na te gaan of een significant verschil bestaat voor MeanAttitude tussen de
respondenten die wel en niet lid zijn van een jeugdbeweging werd eerst een Independent
Samples t-test uitgevoerd. Hieruit bleek dat respondenten die wel lid zijn van een
jeugdbeweging gemiddeld hoger (M = 4.04, SD = .44) scoren voor MeanAttitude dan
respondenten die niet lid zijn (M = 3.89, SD = .51). Deze gemiddelde scores verschillen
significant van elkaar [t(159) = 2.042, p = .043].
Met een ANOVA wordt ook aangetoond dat WelNietLid een significante invloed
heeft op de milieubewuste attitudes [F(1,159) = 4.17, p = .043]. Dit is in lijn met de
bevindingen op basis van de Independent Samples t-test. Wel dient opgemerkt te worden dat
dit model slechts 2.6% van de variantie verklaart (R² = .026).
Wanneer gecontroleerd wordt voor MeanThuis met behulp van een ANCOVA kan
gesteld worden dat MeanAttitude niet meer significant verschilt voor WelNietLid [F (1,157)
= .31, p = .58]. Dit model verklaart 36.3% van de variantie (R² = .363), wat beduidend hoger
is dan het model waarin slechts de invloed van al dan niet lid zijn op MeanAttitude werd
nagegaan (R² = .026). Dit toont aan dat de aandacht voor milieubewustzijn thuis veel
belangrijker is voor het voorspellen van MeanAttitude dan het al dan niet lid zijn van een
jeugdbeweging.
Ook wanneer gecontroleerd wordt voor MeanSchool verschilt MeanAttitude niet
significant voor WelNietLid [F (1,156) = .098, p = .754]. In dit model wordt 14.3% van de
variantie (R² = .143) verklaard, wat hoger is dan het model waarin slechts de invloed van al
dan niet lid zijn op MeanAttitude werd nagegaan (R² = .026), maar duidelijk lager dan het
model waarin gecontroleerd wordt voor MeanThuis (R² = .363). Hieruit kan geconcludeerd
worden dat MeanThuis een betere voorspeller is voor MeanAttitude dan MeanSchool.
29
Binnen de groep die wel lid is van een jeugdbeweging werd de invloed van
MeanJeugdbeweging op MeanAttitude nagegaan met behulp van een lineaire
regressieanalyse. Uit de lineaire regressieanalyse blijkt dat MeanJeugdbeweging slechts 2.6%
van de variantie in MeanAttitude verklaart [F(1,75) = 2.02, R² = .026, p = .159]. Hierbij werd
tevens geen significante lineaire relatie gevonden, wat er op wijst dat MeanJeugdbeweging
geen significante voorspeller is voor MeanAttitude (β = .16, p = .159).
Door het uitvoeren van een lineaire regressieanalyse voor alle controlevariabelen
binnen de groep die wel lid is van een jeugdbeweging werd nagegaan welke context de
belangrijkste voorspeller is voor MeanAttitude. Wanneer al deze controlevariabelen
opgenomen worden blijkt dat deze gezamenlijk 30.4% van de variantie in MeanAttitude
verklaren [F(3,73) = 10.60, R² = .304, p = .000]. Er wordt gevonden dat MeanThuis een
significante voorspeller is voor MeanAttitude (β = .37, p = .000). MeanSchool (β = .11, p =
.20) en MeanJeugdbeweging (β = .02, p = .78) zijn daarentegen geen significante voorspellers
voor MeanAttitude, waarbij de jeugdbeweging duidelijk als minst significante voorspeller
benoemd kan worden.
Door het uitvoeren van een lineaire regressieanalyse voor MeanThuis en MeanSchool
binnen de gehele steekproef kan nagegaan worden welke context de meest belangrijke
voorspeller is voor MeanAttitude. Wanneer deze twee controlevariabelen opgenomen worden
blijkt dat deze gezamenlijk 39.2% van de variantie in MeanAttitude verklaren [R² = .392,
F(2,157) = 50.63, p = .000]. Hierbij blijkt dat zowel MeanThuis (β = .42, p = .000) als
MeanSchool (β = .15, p = .009) significante voorspellers zijn voor MeanAttitude, met
wederom de thuiscontext als belangrijkste voorspeller.
30
7.2 ONDERZOEKSVRAAG 2: HANGT LID ZIJN VAN EEN JEUGDBEWEGING
SAMEN MET MILIEUBEWUSTE GEVOELENS BIJ 11 TOT 12-JARIGEN?
Zoals bij MeanAttitude werd ook voor MeanGevoelens nagegaan of hiervoor een
significant verschil bestaat tussen de respondenten die wel en niet lid zijn van een
jeugdbeweging. Hiervoor werd een Independent Samples t-test uitgevoerd. Uit deze analyse
bleek dat respondenten die wel lid zijn van een jeugdbeweging gemiddeld iets hoger (M =
4.09, SD = .46) scoren voor MeanGevoelens dan respondenten die niet lid zijn (M = 3.97, SD
= .61). Dit verschil was niet significant [t(159) = 1.46, p = .147].
In lijn met de bevindingen op basis van de Independent Samples t-test wordt op basis
van een ANOVA ook geconcludeerd dat WelNietLid geen significante invloed heeft op de
MeanGevoelens [F(1,159) = 2.13, p = .147]. Dit model verklaart slechts 1.3% van de
variantie (R² = .013).
De invloed van controlevariabele MeanThuis werd nagegaan met een ANCOVA. Op
basis van deze analyse kan gesteld worden dat MeanGevoelens ook niet significant verschilt
wanneer gecontroleerd wordt voor MeanThuis [F(1,157) = 2.06, p = .153]. Dit model
verklaart 34.5% van de variantie (R² = .345), wat beduidend hoger is dan het model zonder
deze controlevariabele. Dit wijst op het grotere belang van de thuiscontext voor het
voorspellen van milieubewuste gevoelens.
Wanneer gecontroleerd wordt voor de schoolcontext blijkt dat hierna MeanGevoelens
niet significant verschilt [F(1,156) = 1.54, p = .216] voor beide groepen. In dit model wordt
15.8% van de variantie (R² = .158) verklaard, wat hoger is dan het model waarin slechts de
invloed van al dan niet lid zijn op MeanAttitude werd nagegaan (R² = .013), maar duidelijk
lager dan het model waarin gecontroleerd wordt voor MeanThuis (R² = .345).
31
Binnen de groep die wel lid is van een jeugdbeweging werd de invloed van
MeanJeugdbeweging op MeanGevoelens nagegaan met behulp van een lineaire
regressieanalyse. Uit de lineaire regressieanalyse blijkt dat MeanJeugdbeweging 6.8% van de
variantie in MeanGevoelens verklaart [F(1,75) = 5.51, R² = .068, p = .022]. Hierbij werd
gevonden dat MeanJeugdbeweging een significante voorspeller is voor MeanGevoelens (β =
.15, p = .022).
Met behulp van een lineaire regressieanalyse voor alle controlevariabelen binnen de
groep die wel lid is van een jeugdbeweging wordt nagegaan welke context de grootste
voorspeller is voor MeanGevoelens. Deze controlevariabelen verklaren gezamenlijk 26.8%
van de variantie in MeanGevoelens [F(3,73) = 8.92, R² = 0.268, p = .000]. MeanThuis blijkt
een significante predictor is voor MeanGevoelens (β = 0.32, p = .000). MeanSchool (β = .099,
p = .269) en MeanJeugdbeweging (β = .08, p = .155) daarentegen niet. Zoals bij de
bevindingen bij MeanAttitude blijkt MeanThuis wederom de belangrijkste voorspeller,
gevolgd door MeanSchool (β = .099, p = .269) en MeanJeugbeweging (β = 0.08, p = .155).
Door het uitvoeren van een lineaire regressieanalyse voor MeanThuis en MeanSchool
binnen de gehele steekproef kan nagegaan worden welke context de meest belangrijke
voorspeller is voor MeanGevoelens. Uit het model met deze twee controlevariabelen blijkt dat
deze gezamenlijk 37.9% van de variantie in MeanAttitude verklaren [R² = .379, F(2,157) =
48.00, p = .000]. Zowel MeanThuis (β = .44, p = .000) als MeanSchool (β = .21, p = .002) zijn
significante voorspellers voor MeanGevoelens, met wederom de thuiscontext als belangrijkste
voorspeller. Dit is niet opvallend hoger dan de verklaarde variantie van het model waar
slechts MeanThuis als controlevariabele (R² = 0.345) in werd opgenomen.
32
8 DISCUSSIE
Op basis van bovenstaande analyses kunnen de twee onderzoeksvragen beantwoord
worden. De eerste onderzoeksvraag luidde: “Hangt lid zijn van een jeugdbeweging samen met
milieubewuste attitudes bij 11 tot 12-jarigen?”. Een samenvattend antwoord luidt dat
WelNietLid een significant verschil teweegbrengt in MeanAttitude zonder rekening te houden
met controlevariabelen. Dit stemt overeen met de theorie, op basis waarvan verondersteld
werd dat lid zijn van een jeugdbeweging als context voor informele leerervaringen zou
resulteren in een hogere milieubewuste attitude. Dit significante verschil vervalt echter
vanzodra de controlevariabelen meegenomen worden in de analyse. Lid zijn van een
jeugdbeweging hangt dus niet samen met milieubewuste attitudes bij 11- tot 12-jarigen.
MeanJeugdbeweging en MeanSchool blijken geen significante voorspellers voor
MeanAttitude, MeanThuis daarentegen wel.
Op de tweede onderzoeksvraag (“Hangt lid zijn van een jeugdbeweging samen met
milieubewuste gevoelens bij 11 tot 12-jarigen?”) kan een sluitend negatief antwoord
geformuleerd worden. Lid zijn van een jeugdbeweging brengt geen significant verschil
teweeg in milieubewuste gevoelens bij 11- tot 12-jarigen. Er kan hier zodoende niet
gesproken worden van een samenhang tussen lid zijn van een jeugdbeweging en
milieubewuste gevoelens. MeanJeugdbeweging blijkt slechts een significante voorspeller te
zijn wanneer niet tegelijk gecontroleerd wordt voor MeanThuis en MeanSchool. Wanneer
deze twee controlevariabelen meegenomen worden in het model blijkt slechts MeanThuis een
significante voorspeller voor MeanGevoelens. Dit is in lijn met de bevindingen bij de eerste
onderzoeksvraag, waar ook MeanThuis de belangrijkste voorspeller bleek voor milieubewuste
attitudes als ander element uit de triade van de milieubewuste houding van een individu
(Perkins, Jay & Tishman, 1993).
33
Uitgaand van het feit dat de jeugdbeweging een context kan vormen voor directe en
informele leerervaringen met milieubewustzijn werd in het theoretisch kader verondersteld
dat lid zijn van een jeugdbeweging zou resulteren in hogere milieubewuste attitudes en
gevoelens. Op basis van dit onderzoek kan echter gesteld worden dat lid zijn van de
jeugdbeweging niet resulteert in een significant verschil in milieubewustzijn bij 11- tot 12-
jarigen. Ook blijkt MeanJeugdbeweging geen significante voorspeller voor milieubewuste
gevoelens en attitudes. Dit is enkel het geval voor MeanThuis. Deze bevinding is niet
verbazingwekkend, wetend dat een individu van deze leeftijd doorgaans meer tijd doorbrengt
in het eerste pedagogische milieu, i.e. de thuiscontext, dan in de jeugdbeweging als (deel van)
het derde pedagogische milieu. Meer gespendeerde tijd in een context resulteert in meer
mogelijkheden tot invloed, wat aangetoond wordt door de resultaten van dit onderzoek.
8.1 ALGEMENE IMPLICATIES
Uit dit onderzoek blijkt de belangrijke voorspellende waarde van de thuiscontext voor de
milieubewuste attitudes en gevoelens bij 11- tot 12-jarigen. Zodoende wordt aanbevolen om
meer in te zetten op het bewustzijn van het belang van de thuiscontext voor de vorming van
milieubewustzijn bij 11- tot 12-jarige kinderen. Desondanks het feit dat dit onderzoek geen
significante samenhang van het lid zijn van een jeugdbeweging met het milieubewustzijn kon
aantonen wordt blijvende waardering toegekend aan deze informele leeromgeving.
Milieubewustzijn verdient blijvende aandacht in elk pedagogisch milieu, alsook binnen verder
wetenschappelijk onderzoek. Als vrijetijdsbesteding voor veel Vlaamse jongeren en als
organisatie binnen het derde pedagogische milieu blijft het van belang dat de jeugdbeweging
zijn verantwoordelijkheid opneemt om bij te dragen tot de brede en ook de milieubewuste
vorming van al zijn leden. Op basis van dit onderzoek kunnen uiteraard geen oorzakelijke
verbanden gelegd worden, maar mogelijks wordt in de jeugdbeweging nog te weinig ingezet
op milieubewustzijn. Dit kan een mogelijke oorzaak van de niet-significante invloed op
34
milieubewustzijn zijn. Meer aandacht voor milieu binnen deze context zou kunnen resulteren
in een hoger milieubewustzijn bij de leden van een jeugdbeweging. Dit dient uiteraard te
passen binnen de visie en de werking van de jeugdbewegingen. Slechts in de visie van het
VNJ (Vlaams Nationaal Jeugdverbond) en de JNM (Jeugdbond voor Natuur en Milieu) wordt
expliciet een verwijzing naar milieubewustzijn teruggevonden. Logischerwijs zou het in
woord en daad toevoegen van meer milieugerichte uitgangspunten en activiteiten kunnen
leiden tot een hoger milieubewustzijn. Om dit met zekerheid te kunnen stellen is verder
onderzoek uiteraard aangewezen. Dit onderzoek beschikt over te weinig gegevens om na te
gaan of de visie van deze jeugdbewegingen effectief resulteerde in een hoger
milieubewustzijn bij hun leden. Dit brengt ons tot de limitaties van huidig onderzoek en
implicaties voor verder onderzoek.
8.2 LIMITATIES EN IMPLICATIES VOOR VERDER ONDERZOEK
Zoals elk onderzoek kent ook deze masterproef een aantal beperkingen. Een eerste
beperking betreft het ontbreken van een vragenlijst voor de ouders waarmee specifiek hun
milieubewuste attitudes en gevoelens nagegaan worden. In het huidige meetinstrument werd
het milieubewustzijn in de thuiscontext slechts nagegaan vanuit het standpunt van het kind,
maar expliciet en rechtstreeks bevragen van het milieubewustzijn van ouders had een nog
betere controle voor de thuiscontext teweeg kunnen brengen. Dezelfde bedenking kan
gemaakt worden voor de schoolcontext en de context van de jeugdbeweging – rechtstreekse
en expliciete vragenlijsten over het milieubewustzijn van de leerkracht en de leiding van de
jeugdbeweging had tot een betere controle voor milieubewustzijn in deze contexten kunnen
leiden.
Daarnaast had een vergelijking tussen de verschillende jeugdbewegingen, bijvoorbeeld
Scouts en Chiro, ook tot interessante inzichten kunnen leiden over het verschil in
milieubewustzijn. Op basis hiervan bestond de mogelijkheid om na te gaan of een meer
35
expliciet milieubewuste visie ook effectief resulteert in een hoger milieubewustzijn bij de
leden, wat tot meer concrete aanbevelingen had kunnen leiden. Deze onderlinge verschillen
konden echter niet nagegaan worden door het vrij beperkte aantal respondenten per
jeugdbeweging. Er waren maar twee strekkingen (Chiro N = 31; Scouts N = 30) waar
enigszins relevante uitspraken over gedaan zouden kunnen worden. Dit te kleine aantal
respondenten per jeugdbeweging vloeit uiteraard voort uit een klein totaalaantal respondenten
(N = 161). Er werd bij aanvang van de dataverzameling in juli 2017 gericht op een hoger
aantal respondenten, maar het werven van respondenten bleek minder vanzelfsprekend dan
verwacht. Er werden zeer veel verschillende individuen, organisaties, jeugdbewegingen en
scholen aangesproken. Het aanspreken van individuen resulteerde meestal wel in deelname.
Ook organisaties (muziek- en dansscholen, jeugdbewegingen,…) namen graag deel. Hier
keerden echter maar weinig ingevulde vragenlijsten terug; deze gingen verloren, de kinderen
vergaten ze terug mee te nemen, de verantwoordelijke reageerde niet meer op de vraag om
deze op te komen halen, etc. Daarnaast werden ook een heel aantal scholen in het Gentse
aangesproken via mail en enkelen rechtstreeks. Dit met duidelijke toelichting van de opzet en
suggesties om deze bijvoorbeeld in een les over milieubewustzijn en/of begrijpend lezen in te
passen. Mijn vraag bleef hier vaak onbeantwoord, of negatief beantwoord – veel Vlaamse
scholen zijn, zoals reeds alom geweten, overbevraagd. Wanneer wel ingestemd werd om deel
te nemen gingen ook hier veel vragenlijsten verloren, in totaal zeker zo’n 140-tal. In verder
onderzoek zou het relevant zijn om toch een grotere steekproef te verzamelen. Dit kan leiden
tot een beter te onderbouwen en meer representatieve conclusie. Een suggestie om dit te
bewerkstelligen is het ontwikkelen van een didactisch pakket rond milieubewustzijn waar de
vragenlijst deel van uit zou maken. Dit didactisch pakket dient aan te sluiten bij het leerplan
van scholen of activiteiten van jeugdbewegingen. Door dit didactisch pakket aan te bieden
zou de vereiste tijdbesteding beter te verantwoorden zijn.
36
In de discussie werd besproken dat het in woord en daad toevoegen van meer
milieugerichte uitgangspunten en activiteiten in de jeugdbeweging zou kunnen leiden tot een
hoger milieubewustzijn bij hun leden. Om dit met zekerheid te kunnen stellen is verder
onderzoek uiteraard aangewezen. Hiervoor kan concreet overwogen worden om een
interventiestudie uit te voeren bij enkele groepen. De interventie kan verschillende vormen
aannemen, bijvoorbeeld het regelmatig implementeren van activiteiten rond milieu, het
organiseren van een themadag doorheen het jaar of tijdens een kamp, het aanbieden van een
vormingsweekend aan de leiding van enkele groepen om na te gaan of dit onrechtstreeks
invloed zou hebben op het milieubewustzijn van hun leden, en dergelijke meer. Aan de hand
van een pre- en posttest zou de invloed van dergelijke interventies op het milieubewustzijn bij
de leden van een jeugdbeweging nagegaan kunnen worden.
Een andere limitatie betreft de representativiteit van de steekproef voor de populatie
van Vlaamse 11- tot 12-jarigen. De papieren vragenlijsten werden voornamelijk in en rond het
Gentse verspreid. De online versies werden via sociale media en dergelijke meer wel breder
verspreid. Door het ontbreken van een vraag naar de woonplaats van de respondent kan echter
niet met zekerheid gesteld worden of de steekproef representatief is voor de populatie van
Vlaamse 11- tot 12-jarigen. Ook ontbrak een vraag naar het geslacht van de respondent
waardoor niet gecontroleerd kon worden of een evenredig aantal jongens en meisjes deel
uitmaakten van de verzamelde steekproef.
Daarnaast wordt aanbevolen om dit onderzoek te repliceren bij andere
leeftijdsgroepen. Men dient dan uiteraard rekening te houden met de kenmerken van de
nieuwe doelgroep en de achterliggende theorie en vragenlijsten hierop af te stemmen. Op deze
manier zou nagegaan kunnen worden of het belang van de invloed van de thuiscontext
algemeen (blijvend) geldt en of de jeugdbeweging eventueel wel een significant verschil
teweeg brengt op vroegere of latere leeftijd. Door de doelgroep uit te breiden kan ook een
37
bredere populatie geïnformeerd worden over de invloed van verschillende (informele)
leercontexten op het milieubewustzijn.
Een belangrijke beperking van dit onderzoek is het feit dat milieubewust gedrag als
derde element van de triade van de milieubewuste houding van een individu (Perkins, Jay &
Tishman, 1993) niet nagegaan werd. Er werd een poging ondernomen om dit gegeven na te
gaan aan de hand van zelf-rapportage in open- en meerkeuzevragen. De gehanteerde
operationalisering van milieubewust gedrag in termen van het bereiken van formele
eindtermen met betrekking tot milieu bleek na uitgebreid overwegen en reflecteren toch te
vergezocht. Ook over de inhoudsvaliditeit bestond te veel onzekerheid. Het inbegrip van dit
concept had echter wel tot een meer omvattend beeld van het milieubewustzijn kunnen leiden.
Voor verder onderzoek wordt aanbevolen om observatieschalen te ontwikkelen die
milieubewust gedrag nagaan en rekening houden met de mogelijke barrières tot het stellen
van dit gedrag (Evans, 2007). Door op deze manier te werken dient geen zelf-rapportage
uitgevoerd te worden en kan het kwantitatief nagaan van milieubewust gedrag vermeden
worden. Zodoende kan het gedrag op een meer valide manier onderzocht worden (Evans,
2007).
Als laatste beperking wordt gewezen op het ontbreken van controle voor
overtuigingen, motivatie, de capaciteit om relevante informatie te verwerken (Ajzen &
Fishbein, 2000) en eerder verworven kennis (Theory of planned behavior; Ajzen, 1985,
1991). Al deze constructen liggen aan de basis van attitudes, zoals duidelijk gesteld werd in
het theoretisch kader. Het nagaan hiervan had zodoende een ruimer beeld van het
milieubewustzijn kunnen opleveren. Aangezien de huidige vragenlijst al vrij omvattend was
werd echter gekozen om deze bijkomende constructen niet te bevragen. Dit om de belasting
van de respondenten te beperken. Wel wordt aanbevolen om in verder onderzoek op zoek te
38
gaan naar een kleine maar valide set items waarmee deze constructen mee nagegaan kunnen
worden.
39
9 BIJLAGEN
9.1 SAMENVATTENDE VARIABELEN IN DATASET
Afhankelijke variabelen:
- MeanNEP = gemiddelde score op items NEP (attitudes) (A2 tem A9R)
- MeanCHEAKSAttitude = gemiddelde score op items CHEAKS Verbal & Actual
commitment (attitudes) (A12 tem A34)
- MeanAttitude = gemiddelde score van alle items voor attitude (=gemiddelde van
MeanNEP en MeanCHEAKSAttitude)
- MeanCHEAKSGevoelens = gemiddelde score op items CHEAKS Affect (gevoelens)
(G1 tem G12)
- MeanCNI = gemiddelde score op items CNI (gevoelens) (G13 tem G28)
- MeanGevoelens = gemiddelde score van alle items voor gevoelens (gevoelens)
(=gemiddelde van MeanCNI en MeanCHEAKSGevoelens)
Controlevariabelen:
- MeanThuiscontext = gemiddelde score op items milieubewustzijn in thuiscontext (T1
tem T8)
- MeanSchoolcontext = gemiddelde score op items milieubewustzijn in schoolcontext
(S1 tem S6)
- MeanJeugdbeweging = gemiddelde score op items milieubewustzijn in jeugdbeweging
(J2 tem J7)
40
9.2 VERWIJDERDE ONDERZOEKSVRAAG 3
Zoals vermeld werd in dit onderzoek een poging ondernomen om het milieubewust gedrag bij
de respondenten na te gaan aan de hand van zelf-rapportage. Dit concreet op basis van drie
open vragen en drie meerkeuzevragen. Deze onderzoeksvraag werd volledig uitgewerkt, van
theoretisch kader tot rapportage van de resultaten. Om gegronde redenen werd deze
onderzoeksvraag echter niet inbegrepen in de uiteindelijke versie van dit onderzoek. Om deze
volledige uitwerking toch toegankelijk te houden voor de lezer wordt deze toegevoegd in
bijlage.
9.2.1 THEORETISCH KADER: MILIEUBEWUST GEDRAG EN DE
SAMENHANG MET INFORMEEL LEREN
In dit onderzoek zal met de derde onderzoeksvraag nagegaan worden of het lid zijn
van een jeugdbeweging als informele leerervaring samenhangt met milieubewust gedrag.
Milieubewust gedrag werd hier geoperationaliseerd als het bereiken van formele eindtermen
met betrekking tot milieu. Deze operationalisering wordt verder toegelicht onder ‘methode’.
Uitgaand van de theory of planned behavior (TPB; Ajzen, 1985, 1991)(cf. supra) wordt
verondersteld dat milieubewust gedrag positief beïnvloed wordt door het lid zijn van een
jeugdbeweging als informele leerervaring. Bij het bepalen van deze operationalisering werd
uitgegaan van de definitie van eindtermen vooropgesteld door de Vlaamse overheid:
“Eindtermen voor het lager onderwijs zijn minimumdoelen die de overheid
noodzakelijk en bereikbaar acht voor een bepaalde leerlingenpopulatie. Met
minimumdoelen wordt bedoeld: een minimum aan kennis, inzicht en vaardigheden en
attitudes bestemd voor die leerlingenpopulatie.” (Vlaams Parlement, 1997)
Deze definitie haalt kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes aan. Er werd in dit
onderzoek van uit gegaan dat wanneer een leerling een eindterm bereikt, dit merkbaar is
zowel in de kennis, inzichten, vaardigheden en attitudes van de leerling. Voornamelijk
omwille van de vaardigheden, dewelke slechts te observeren zijn in gedrag, werd gekozen
voor de besproken operationalisering.
41
9.2.2 METHODE: ITEMS ONDERZOEKSVRAAG 3
Met onderzoeksvraag 3 wordt nagegaan of een verschil op te merken valt voor het
bereiken van formele eindtermen voor milieu(bewustzijn) tussen 11- tot 12-jarige kinderen
die wel en niet lid zijn van een jeugdbeweging. Het nagaan van milieubewust gedrag aan de
hand van een kwantitatief onderzoek is een moeilijke aangelegenheid aangezien rekening
gehouden moet worden met de mogelijke barrières die het stellen van dit gedrag kunnen
bemoeilijken, alsook met het verschil tussen schriftelijk aangeven dat men gedrag stelt en het
effectieve stellen van gedrag (Evans, 2007). In dit onderzoek werd een poging ondernomen
om zelf-gerapporteerd milieubewust gedrag te bevragen aan de hand van open vragen.
Hiermee wordt gepeild naar gedrag dat verwacht wordt volgens de eindtermen vooropgesteld
door de Vlaamse Gemeenschap. Ik vond geen bestaande meetschalen terug die geschikt
zouden zijn voor het kort bevragen van deze eindtermen voor deze specifieke doelgroep en
doelstelling. Dit noch in de literatuur, noch via het MOS (Milieuzorg op School), noch na het
contacteren van het Departement Onderwijs van de Vlaamse Overheid. De vragen die
ontwikkeld werden om dit gegeven na te gaan werden zodoende op zelfstandige basis
ontwikkeld, uitgaand van de eindtermen vooropgesteld door de Vlaamse overheid. Er werden
drie open vragen geformuleerd. Deze werden als juist/fout gequoteerd en vervolgens ook
gecategoriseerd volgens thema. Deze thema’s werden opgesteld na een analyse van de
antwoorden. De meest prominent aanwezige thema’s vormden een categorie. Door deze
beperkte kwantitatieve gegevens zal hier slechts vrij beperkt en descriptief over gerapporteerd
kunnen worden. De concrete open vragen en de wijze van coderen zijn terug te vinden in
bijlage.
9.2.2.1 METHODE: SCOREN VAN DE OPEN VRAGEN BIJ
ONDERZOEKSVRAAG 3
Wat zijn juiste en foute voorbeelden?
- Juist: correct vallend binnen gegeven categorieën. Hiervoor dient de beoordelaar
logisch te redeneren. Bij twijfel wordt de mening van een tweede en eventueel ook
derde beoordelaar geraadpleegd.
42
- Fout: er werd geen voorbeeld gegeven, of het voorbeeld is niet correct. Om dit te
beoordelen dient de beoordelaar logisch te redeneren. Bij twijfel wordt de mening van
een tweede en eventueel ook derde beoordelaar geraadpleegd.
OV1
- Scoren: JA = 1 (juist) / NEUTRAAL = 2 / NEE = 0 (fout)
- Gegeven voorbeelden indelen in categorieën
o 0 Geen voorbeeld gegeven
o 1 Afval achterlaten of net opruimen of vermijden
o 2 Recycleren/sorteren
o 3 Vervuiling door energieverbruik (water, elektriciteit, brandstoffen,…)
o 4 Natuur ‘wegnemen’ (bomen kappen, huizen bouwen op weides,…) of
beschermen
o 5 Andere
OV3 Voorbeeld van GOED omgaan met milieu
- Scoren: Juist voorbeeld = 1 / Fout of geen voorbeeld = 0
- Gegeven voorbeelden indelen in categorieën
o 0 Geen voorbeeld gegeven
o 1 Afval achterlaten of net opruimen of vermijden
o 2 Recycleren/sorteren
o 3 Vervuiling door energieverbruik (water, elektriciteit, brandstoffen,…)
o 4 Natuur ‘wegnemen’ (bomen kappen, huizen bouwen op weides,…) of
beschermen
o 5 Andere
OV4 SLECHT omgaan met milieu
- Scoren: Juist voorbeeld = 1 / Fout of geen voorbeeld = 0
- Gegeven voorbeelden indelen in categorieën
o 0 Geen voorbeeld gegeven
o 1 Afval achterlaten of net opruimen of vermijden
o 2 Recycleren/sorteren
o 3 Vervuiling door energieverbruik (water, elektriciteit, brandstoffen,…)
o 4 Natuur ‘wegnemen’ (bomen kappen, huizen bouwen op weides,…) of
beschermen
o 5 Andere
43
9.2.3 RESULTATEN: HANGT HET LID ZIJN VAN EEN JEUGDBEWEGING
SAMEN MET HET BEREIKEN VAN EINDTERMEN VOOR
MILIEU(BEWUSTZIJN)?
Milieubewust gedrag werd in deze masterproef geoperationaliseerd als het bereiken
van formele eindtermen voor milieu(bewustzijn). De items om dit gegeven na te gaan zijn
gebaseerd op de eindtermen die vastgelegd werden door de Vlaamse overheid. Concreet
werden drie open vragen gesteld. De antwoorden werden gecodeerd als juist of fout en
vervolgens ook gecategoriseerd. De resultaten worden in wat volgt kort besproken. Er wordt
gekozen om slechts descriptief tewerk te gaan. Uit deze analyses blijkt reeds dat de
verschillen tussen beide groepen niet opvallend zijn. Daarnaast bestaat ook twijfel over de
gebruikte operationalisering van milieubewust gedrag. Dit wordt verder toegelicht in de
beperkingen van het onderzoek (cfr. infra). Hierdoor worden geen verder verdiepende
analyses uitgevoerd.
De eerste open vraag luidt als volgt: Heeft de mens een invloed op de natuur?. In de
steekproef van respondenten die wel lid zijn van een jeugdbeweging (N = 82) werden 74
geldige antwoorden verzameld (N = 74), waarvan 69,5% (N = 57) het correcte antwoord ‘JA’
aanduidden. In de steekproef van respondenten die niet lid zijn van een jeugdbeweging (N =
79) werden ook 74 geldige antwoorden verzameld (N = 74), waarvan 68,4% (N = 54) correct
‘JA’ antwoordden. Er valt zodoende geen duidelijk verschil op te merken tussen de
respondenten die wel en niet lid zijn van een jeugdbeweging.
Vervolgens werd gevraagd om het antwoord op open vraag 1 te verduidelijken. De
vraag luidde concreet ‘Waarom omcirkelde je JA, NEUTRAAL of NEE? Geef een voorbeeld
om je antwoord te verduidelijken’. Deze verduidelijking werd gecategoriseerd volgens thema.
De thema’s betreffen geen voorbeeld gegeven (0), afval achterlaten of net opruimen of
vermijden (1), recycleren/sorteren (2), vervuiling door energieverbruik (water, elektriciteit,
brandstoffen,…) (3) , natuur ‘wegnemen’ (bomen kappen, huizen bouwen op weides,…) of
beschermen (4) en andere (5). Van de steekproef die wel lid is (N = 82) werden 74 geldige
antwoorden verzameld (N = 74). Van de steekproef die niet lid is (N = 79) werden 73 geldige
antwoorden verzameld (N = 73). Een overzicht van de resultaten wordt weergegeven in tabel
1.
44
Tabel: Gecategoriseerde resultaten open vraag 1
CATEGORIE WEL LID NIET LID
Frequentie Geldig procent Frequentie Geldig procent
geen voorbeeld gegeven
(0)
18 24.3 14 19.2
afval achterlaten of net
opruimen of vermijden (1)
17 23.0 19 26.0
recycleren/sorteren (2) 1 1.4 6 8.2
vervuiling door
energieverbruik (water,
elektriciteit,
brandstoffen,…) (3)
13 17.6 13 17.8
natuur ‘wegnemen’
(bomen kappen, huizen
bouwen op weides,…) of
beschermen (4)
7 9.5 3 4.1
andere (5) 18 24.3 18 24.7
Totaal geldig 74 100 73 100
Opvallend is het verschil in percentage respondenten dat de invloed van de mens op de
natuur omschreef met een voorbeeld omtrent recycleren of sorteren. Van de respondenten die
wel lid zijn betrof dit 1.4%, bij de niet-leden 8.2%. Dit onderzoek beschikt echter niet over
voldoende informatie om uitspraken te kunnen doen over oorzakelijke verbanden.
Voorbeelden omtrent natuur wegnemen of beschermen werden dan weer meer aangehaald
door wel-leden (9.5%) dan niet-leden (4.1%).
In de tweede open vraag werd gevraag naar een voorbeeld van een manier waarop de
mens goed omging met het milieu. Er werden 74 geldige antwoorden verzameld uit de
steekproef respondenten die wel lid is (N = 82). Hiervan gaf 98,6% een juist voorbeeld.
Uit de steekproef respondenten die niet lid is (N = 79) werden 71 geldige antwoorden
verzameld. Hiervan gaf 87.3% een juist voorbeeld.
Zoals bij open vraag 2 werd ook hier gevraagd om het antwoord te verduidelijken. De
verduidelijking werd op dezelfde manier gecategoriseerd. In tabel 2 wordt een overzicht
gegeven van de antwoorden.
45
Tabel: Gecategoriseerde resultaten open vraag 2.
CATEGORIE WEL LID NIET LID
Frequentie Geldig procent Frequentie Geldig procent
geen voorbeeld gegeven
(0)
1 1.4 9 12.7
afval achterlaten of net
opruimen of vermijden (1)
18 24.3 15 21.1
recycleren/sorteren (2) 26 35.1 27 38.0
vervuiling door
energieverbruik (water,
elektriciteit,
brandstoffen,…) (3)
12 16.2 12 16.9
natuur ‘wegnemen’
(bomen kappen, huizen
bouwen op weides,…) of
beschermen (4)
11 14.9 3 4.2
andere (5) 6 8.1 5 7.0
Totaal geldig 74 100 71 100
Opvallend is dat 12.7% van de niet-leden geen voorbeeld gaven in hun antwoord. Dit
tegenover de slechts 1.4% van de wel-leden. Daarnaast illustreerden ook opvallend meer wel-
leden (14.9% tegenover 4.2% niet-leden) de manier van goed omgaan met milieu met
voorbeelden over natuur wegnemen of beschermen.
De derde open vraag peilde naar een voorbeeld van slecht omgaan met milieu. Bij de
respondenten die wel lid zijn (N = 82) werden 75 geldige antwoorden (91.5%) verzameld.
Hiervan antwoordde 89.0% (N = 73) juist. Bij de respondenten die niet lid zijn (N = 79)
werden 72 geldige antwoorden (91.1%) verzameld. Hiervan antwoordde 82.3% (N = 65) juist.
Ook hier werd gevraagd naar een verduidelijking van het antwoord. Er werd wederom
gebruik gemaakt van dezelfde categorieën. Een overzicht van de categorieën wordt in tabel 3
weergegeven.
46
Tabel: Gecategoriseerde resultaten open vraag 3.
CATEGORIE WEL LID NIET LID
Frequentie Geldig procent Frequentie Geldig procent
geen voorbeeld gegeven
(0)
2 2.7 7 9.7
afval achterlaten of net
opruimen of vermijden (1)
34 45.3 31 43.1
recycleren/sorteren (2) 5 6.7 2 2.8
vervuiling door
energieverbruik (water,
elektriciteit,
brandstoffen,…) (3)
17 22.7 26 36.1
natuur ‘wegnemen’
(bomen kappen, huizen
bouwen op weides,…) of
beschermen (4)
14 18.7 3 4.2
andere (5) 3 4.0 3 4.2
Totaal geldig 75 100 71 100
Zoals bij de vraag naar een voorbeeld van goed omgaan met milieu blijkt ook hier dat
niet-leden (9.7%) minder voorbeelden geven dan wel-leden (2.7%). Ook analoog aan de
tweede onderzoeksvraag halen wel-leden opvallend meer voorbeelden aan met betrekking tot
natuur wegnemen of beschermen (18.7%) dan niet-leden (4.2%). Dit zou er op kunnen wijzen
dat in de jeugdbeweging meer aandacht besteed wordt aan dit thema van natuurbehoud.
9.3 ONTWIKKELDE MEETSCHAAL EN TOELICHTING WIJZE VAN
CODEREN
INFORMELE LEERERVARINGEN EN MILIEUBEWUSTZIJN 48
Codes :
- G = gevoelens (afhankelijke variabele)
- A = attitudes (afhankelijke variabele)
- S = school (controlevariabele)
- T = thuissituatie (controlevariabele)
- J = jeugdbeweging (controlevariabele)
- I = informatie, persoonlijke
+bijgevoegd volgnummer
Originele meetschalen :
- NEP (Manoli, Johnson en Dunlap,
2007)
- CHEAKS (Leeming, O’Dwyer en
Bracken, 1995)
2.1 Verbal commitment
2.2 Actual commitment
2.3 Affect
- Connection to Nature Index (Cheng en
Monroe, 2012)
Open vragen
- Codering zie p24
CODE VRAAG SOORT
I1 Ben jij lid van een jeugdbeweging? Ja/nee
I2 Zo ja, duid de jeugdbeweging aan waar je lid van bent. Codering 1-7
Vervolg enkel in te vullen indien lid van een jeugdbeweging.
J1* Met mijn jeugdbeweging speel ik vaak in de natuur. Likert-schaal
J2 Mijn jeugdbeweging vindt zorg dragen voor het milieu belangrijk. Likert-schaal
J3 Mijn leider/leidster vindt het belangrijk dat ik het licht uitschakel wanneer ik als laatste het lokaal verlaat. Likert-schaal
J4 Op de jeugdbeweging heb ik al spelletjes gespeeld over thema’s zoals milieuproblemen, afval, opwarming van de
aarde, vervuiling,…
Likert-schaal
J5* In de lokalen van mijn jeugdbeweging staan er verschillende vuilnisbakken om te recycleren. Likert-schaal
J6 Om minder te verbruiken blijven de deuren en ramen van onze jeugdbeweging-lokalen gesloten in de winter. Zo
moet er minder verwarmd worden.
Likert-schaal
J7 Wanneer we waterspelletjes spelen op de jeugdbeweging gebruiken we regenwater en geen drinkbaar water. Likert-schaal
CODE ORIGINEEL VRAAG SOORT
A1R* 1 (rights of
nature)
Mensen moeten de baas zijn over de natuur. Likert-schaal
A2 1 (rights of Planten en dieren hebben even veel recht op leven als mensen. Likert-schaal
INFORMELE LEERERVARINGEN EN MILIEUBEWUSTZIJN 49
nature)
A3 1 (rights of
nature)
Mensen moeten de wetten van de natuur nog steeds gehoorzamen. Likert-schaal
A4 1 (eco-crisis) Als dingen niet veranderen zal er binnenkort een grote natuurramp gebeuren. Likert-schaal
A5* 1 (eco-crisis) Er zijn (bijna) te veel mensen op de wereld. Likert-schaal
A6 1 (eco-crisis) Mensen behandelen de natuur slecht. Likert-schaal
A7 1 (eco-crisis) Wanneer mensen niet goed omgaan met de natuur heeft dat slechte gevolgen. Likert-schaal
A8R* 1 (human
exemptionalism)
Mensen zijn slim genoeg om de aarde niet te vernielen. Likert-schaal
A9R 1 (human
exemptionalism)
De natuur is sterk genoeg. Ze kan omgaan met de slechte gevolgen van onze moderne manier van leven. Likert-schaal –
omgekeerd
scoren
A10R* 1 (human
exemptionalism)
Ooit zullen mensen genoeg weten over de natuur. Dan zullen mensen de natuur kunnen controleren. Likert-schaal –
omgekeerd
scoren
A11* 1 (human
exemptionalism)
De zogenaamde milieucrisis (over de opwarming van de aarde,…) is overdreven. Likert-schaal –
omgekeerd
scoren
A12 2.1 Om het leven van dieren te redden zou ik bereid zijn om sommige producten niet meer te kopen. Likert-schaal
A13R 2.1 Ik zou niet bereid zijn om energie te besparen door minder verwarming te gebruiken. Likert-schaal
A14 2.1 Om water te besparen ben ik bereid minder water te gebruiken wanneer ik een bad neem. Likert-schaal
A15 2.1 Ik zou bereid zijn om €5 van mijn eigen geld aan milieu-organisaties te geven. Likert-schaal
A16 2.1 Om de lucht minder te vervuilen zou ik bereid zijn om meer met de bus te gaan in plaats van met de auto. Likert-schaal
A17 2.1 Ik zou bereid zijn om het afval thuis te sorteren om te kunnen recycleren. Likert-schaal
A18 2.1 Ik zou bereid zijn om €5 van mijn eigen geld aan organisaties voor wilde dieren te geven. Likert-schaal
A19 2.1 Om energie te besparen ben ik bereid om zuinige lampen te gebruiken. Likert-schaal
A20 2.1 Om water te besparen ben ik bereid de kraan uit te zetten tijdens het wassen van mijn handen. Likert-schaal
A21 2.1 Ik zou van huis tot huis gaan om informatie te geven over het milieu. Likert-schaal
A22 2.1 Ik zou bereid zijn om brieven te schrijven waarin ik vraag aan mensen om milieuvervuiling te verminderen. Likert-schaal
A23 2.1 Ik zou van huis tot huis gaan om mensen te vragen om te recycleren. Likert-schaal
A24 2.2 Als iemand een papiertje op de grond gooit zal ik hem of haar daarover aanspreken. Likert-schaal
INFORMELE LEERERVARINGEN EN MILIEUBEWUSTZIJN 50
A25 +
T1
2.2 Ik heb al met mijn ouders gepraat over hoe men kan helpen met milieuproblemen. Likert-schaal
A26 2.2 Om water te besparen zet ik de kraan uit terwijl ik mijn tanden poets. Likert-schaal
A27 +
T2 + E3
2.2 Om energie te besparen schakel ik de lichten thuis uit wanneer die niet gebruikt worden. Likert-schaal
A28 2.2 Ik heb mijn ouders al gevraagd om geen dingen te kopen die van dierenvacht gemaakt zijn. Likert-schaal
A29 2.2 Ik heb mijn familie al gevraagd om dingen die we gebruiken te recycleren. Likert-schaal
A30 2.2 Ik heb mensen al gevraagd wat ik kan doen om minder te vervuilen. Likert-schaal
A31 2.2 Ik lees regelmatig verhalen die over het milieu/de natuur gaan. Likert-schaal
A32 2.2 Ik laat een waterkraan niet lopen wanneer het niet nodig is. Likert-schaal
A33 2.2 Ik laat de deur van de koelkast openstaan terwijl ik beslis wat ik nodig heb. Likert-schaal –
omgekeerd
scoren
A34 2.2 Dicht bij mijn huis heb ik een vogelnestje geplaatst. Likert-schaal
A35_T3
R*
2.2 Thuis sorteer ik geen afval om te recycleren. Likert-schaal –
omgekeerd
scoren
G1 2.3 Denken dat mensen het milieu niet belangrijk vinden maakt me bang. Likert-schaal
G2 2.3 Zien hoe vervuiling het milieu beschadig maakt me boos. Likert-schaal
G3 2.3 Het maakt me blij wanneer mensen flessen, blik en papier recycleren. Likert-schaal
G4 2.3 Ik word boos wanneer ik denk aan bedrijven die testen op dieren. Likert-schaal
G5 2.3 Zien dat mensen energie proberen te besparen maakt me blij. Likert-schaal
G6 2.3 Ik maak me geen zorgen over te weinig water hebben. Likert-schaal –
omgekeerd
scoren
G7 2.3 Ik maak me geen zorgen over milieuproblemen. Likert-schaal –
omgekeerd
scoren
G8 2.3 Ik ben niet bang voor de gevolgen van vervuiling voor mijn familie. Likert-schaal –
omgekeerd
scoren
G9 2.3 Zien dat mensen iets wegsmijten wat gerecycleerd kan worden, maakt me van streek. Likert-schaal
INFORMELE LEERERVARINGEN EN MILIEUBEWUSTZIJN 51
G10 2.3 Ik word triest als ik zie dat er huizen gebouwd worden op plaatsen waar voordien dieren leefden. Likert-schaal
G11 2.3 Ik voel me bang/benauwd wanneer ik denk aan al de energie die verspild wordt. Likert-schaal
G12 2.3 Zien dat mensen te veel water gebruiken maakt me van streek. Likert-schaal
G13 4 (enjoyment of
nature)
Ik hoor graag verschillende geluiden in de natuur. Likert-schaal
G14 4 (enjoyment of
nature)
Ik zie graag bloemen in de natuur. Likert-schaal
G15 4 (enjoyment of
nature)
Als ik triest ben ga ik graag naar buiten om van de natuur te genieten. Likert-schaal
G16 4 (enjoyment of
nature)
Ik voel me vreedzaam en rustig wanneer ik in de natuur ben. Likert-schaal
G17 4 (enjoyment of
nature)
Ik tuinier graag; ik werk graag in de tuin. Likert-schaal
G18 4 (enjoyment of
nature)
Schelpjes en steentjes verzamelen is leuk. Likert-schaal
G19 4 (enjoyment of
nature & sense of
oneness)
Buiten zijn maakt me blij. Likert-schaal
G20 4 (empathy for
creatures)
Ik ben triestig wanneer wilde dieren gewond zijn. Likert-schaal
G21 4 (empathy for
creatures)
Ik zie wilde dieren graag in een niet-vervuilde omgeving. Likert-schaal
G22 4 (empathy for
creatures)
Ik hou ervan om dieren en planten aan te raken. Likert-schaal
G23 4 (empathy for
creatures)
Voor dieren zorgen is belangrijk voor mij. Likert-schaal
G24 4 (sense of
oneness)
Mensen maken deel uit van de natuur. Likert-schaal
G25 4 (sense of
oneness)
Mensen kunnen niet leven zonder planten en dieren. Likert-schaal
G26 4 (sense of
responsibility)
Wat ik doe zal de natuur beïnvloeden/veranderen. Likert-schaal
INFORMELE LEERERVARINGEN EN MILIEUBEWUSTZIJN 52
G27 4 (sense of
responsibility)
Afval oprapen van de grond kan goed zijn voor het milieu. Likert-schaal
G28 4 (sense of
responsibility)
Mensen hebben het recht niet om de natuur te veranderen. Likert-schaal
T4 / Mijn ouders vinden zorg dragen voor het milieu belangrijk. Likert-schaal
T5 / Samen met mijn ouders ga ik regelmatig naar de natuur. Likert-schaal
T6 / Thuis recycleren we. Likert-schaal
T7 / Om minder te vervuilen rijden mijn ouders vaker met de fiets dan met de auto. Likert-schaal
T8 / Mijn ouders geven een opmerking wanneer ik afval op straat of in de natuur smijt. Likert-schaal
S1 / Op school heb ik al veel geleerd over milieuproblemen zoals vervuiling, opwarming van de aarde,… Likert-schaal
S2 / Wanneer ik op schooluitstap gaan is dat vaak naar de natuur: naar een bos, een natuurreservaat,… Likert-schaal
S3 / Mijn juf/meester en directeur vinden het belangrijk dat ik het licht uitschakel wanneer ik als laatste het
lokaal verlaat.
Likert-schaal
S4 / Op school staan er verschillende vuilnisbakken om te recycleren. Likert-schaal
S5 / Mijn juf/meester en directeur vinden zorg dragen voor het milieu belangrijk. Likert-schaal
S6 / Om minder te verbruiken blijven de deuren en ramen van de klas gesloten in de winter. Zo moet er minder
verwarmd worden.
Likert-schaal
CODE EINDTERM VRAAG SOORT
VRAAG
OV1 E1.6 Wetenschappen en techniek : De leerlingen kunnen illustreren dat
de mens de aanwezigheid van organismen beïnvloedt;
Heeft de mens een invloed op de natuur?
Omcirkel jouw antwoord. (JA,
NEUTRAAL of NEE)
Open vraag –
juist (ja=1) of
fout (nee=0)
OV2 Waarom omcirkelde je JA, NEUTRAAL
of NEE? Geef een voorbeeld om je
antwoord te verduidelijken.
Open vraag –
categoriseren
voorbeeld
OV3 E1.24 Leerlingen kunnen met concrete voorbeelden uit hun omgeving
illustreren hoe mensen op positieve, maar ook op negatieve wijze
omgaan met het milieu;
Hoe gaan mensen goed om met milieu?
Geef een voorbeeld uit je omgeving.
Open vraag –
juist (1) of fout
(0) voorbeeld
OV4 Hoe gaan mensen slecht om met milieu?
Geef een voorbeeld uit je omgeving.
Open vraag –
categoriseren
voorbeeld
* Doorstreepte items werden verwijderd na controle voor betrouwbaarheid.
INFORMELE LEERERVARINGEN EN MILIEUBEWUSTZIJN 53
9.4 VRAGENLIJST VOOR RESPONDENTEN MET AANGEPASTE OPMAAK
Vragenlijst – Ik, het milieu (en mijn jeugdbeweging)
Naam :
Geboortedatum :
Ben jij lid van een jeugdbeweging? Omcirkel wat past :
JA NEE
Zo ja, duid de jeugdbeweging aan waar je lid van bent.
o KAJ
o Scouts
o Chiro
o KSA
o VNJ
o KLJ
o Andere, namelijk: ………………………………………
ALGEMENE VRAGEN
Er zullen een aantal stellingen gegeven worden. Je mag deze lezen, en voor elke stelling beslissen of je hiermee
• NIET AKKOORD gaat ; dan zet je een kruisje onder ‘NIET AKKOORD’
• EEN BEETJE AKKOORD gaat ; dan zet je een kruisje onder ‘EEN BEETJE AKKOORD’
• Wanneer je GEEN DUIDELIJKE MENING hebt zet je een kruisje onder ‘GEEN DUIDELIJKE MENING’
• EERDER WEL AKKOORD gaat ; dan zet je een kruisje onder ‘EERDER WEL AKKOORD’
• HELEMAAL AKKOORD gaat ; dan zet je een kruisje onder ‘HELEMAAL AKKOORD’
Bijvoorbeeld : Ik zwem heel graag, dus ik kruis ‘HELEMAAL AKKOORD’ aan.
GA JE AKKOORD MET DEZE
STELLINGEN?
NIET
AKKOORD
EEN BEETJE
AKKOORD
GEEN
DUIDELIJKE
MENING
EERDER WEL
AKKOORD
HELEMAAL
AKKOORD
Ik zwem graag. X
INFORMELE LEERERVARINGEN EN MILIEUBEWUSTZIJN 54
Bijvoorbeeld : Ik ga niet zo graag op reis, dus ik kruis ‘NIET AKKOORD’ aan.
GA JE AKKOORD MET DEZE
STELLINGEN?
HELEMAAL
NIET
AKKOORD
NIET AKKOORD GEEN
DUIDELIJKE
MENING
EERDER WEL
AKKOORD
HELEMAAL
AKKOORD
Ik ga graag op reis. X
INFORMELE LEERERVARINGEN EN MILIEUBEWUSTZIJN 55
Nu is het aan jou!
Wanneer een stelling of woord niet duidelijk is mag je altijd vragen stellen! Omcirkel de vragen die je moeilijk vind!
Dit staat niet op punten.
Jouw antwoorden worden maar door één iemand gelezen.
Het is belangrijk dat je eerlijk antwoord.
GA JE AKKOORD MET DEZE STELLINGEN? HELEMAAL NIET
AKKOORD
NIET AKKOORD GEEN DUIDELIJKE
MENING
EERDER WEL
AKKOORD
HELEMAAL
AKKOORD
Mensen moeten de baas zijn over de natuur.
Planten en dieren hebben even veel recht op leven
als mensen.
Mensen moeten de wetten van de natuur nog
steeds gehoorzamen.
Als dingen niet veranderen zal er binnenkort een
grote natuurramp gebeuren.
Er zijn (bijna) te veel mensen op de wereld.
Mensen behandelen de natuur slecht.
Wanneer mensen niet goed omgaan met de natuur
heeft dat slechte gevolgen.
Mensen zijn slim genoeg om de aarde niet te
vernielen.
De natuur is sterk genoeg. Ze kan omgaan met de
slechte gevolgen van onze moderne manier van
leven.
Ooit zullen mensen genoeg weten over de natuur.
Dan zullen mensen de natuur kunnen controleren.
De zogenaamde milieucrisis (over de opwarming
van de aarde,…) is overdreven.
Om het leven van dieren te redden zou ik bereid
zijn om sommige producten niet meer te kopen.
Ik zou niet bereid zijn om energie te besparen
INFORMELE LEERERVARINGEN EN MILIEUBEWUSTZIJN 56
door minder verwarming te gebruiken.
Ik zou bereid zijn om €5 van mijn eigen geld aan
milieu-organisaties te geven.
Om de lucht minder te vervuilen zou ik bereid
zijn om meer met de bus te gaan in plaats van met
de auto.
Ik zou bereid zijn om het afval thuis te sorteren
om te kunnen recycleren.
Ik zoubereid zijn om €5 van mijn eigen geld aan
organisaties voor wilde dieren te geven.
Om energie te besparen ben ik bereid om zuinige
lampen te gebruiken.
Om water te besparen ben ik bereid de kraan uit te
zetten tijdens het wassen van mijn handen.
Ik zou van huis tot huis gaan om mensen
informatie te geven over het milieu.
Ik zou bereid zijn om brieven te schrijven waarin
ik vraag aan mensen om milieuvervuiling te
verminderen.
Ik zou van huis tot huis gaan om mensen te
vragen om te recycleren.
Als iemand een papiertje op de grond gooit zal ik
hem of haar daarover aanspreken.
Ik heb al met mijn ouders gepraat over hoe men
kan helpen met milieuproblemen.
Om water te besparen zet ik de kraan uit terwijl ik
mijn tanden poets.
Om energie te besparen schakel ik de lichten thuis
uit wanneer die niet gebruikt worden.
Ik heb mijn ouders al gevraagd om geen dingen te
INFORMELE LEERERVARINGEN EN MILIEUBEWUSTZIJN 57
kopen die van dierenvacht gemaakt zijn.
Ik heb mijn familie al gevraagd om dingen die we
gebruiken te recycleren.
Ik heb mensen al gevraagd wat ik kan doen om
minder te vervuilen.
Ik lees regelmatig verhalen die over het milieu/de
natuur gaan.
Ik laat een waterkraan niet lopen wanneer het niet
nodig is.
Ik laat de deur van de koelkast openstaan terwijl
ik beslis wat ik nodig heb.
Dicht bij mijn huis heb ik een vogelnestje
geplaatst.
Thuis sorteer ik geen afval om te recycleren.
Denken dat mensen het milieu niet belangrijk
vinden maakt me bang.
Zien hoe vervuiling het milieu beschadig maakt
me boos.
Het maakt me blij wanneer mensen flessen, blik
en papier recycleren.
Ik word boos wanneer ik denk aan bedrijven die
testen op dieren.
Zien dat mensen energie proberen te besparen
maakt me blij.
Ik maak me geen zorgen over te weinig water
hebben.
Ik maak me geen zorgen over milieuproblemen.
Ik ben niet bang voor de gevolgen van vervuiling
voor mijn familie.
Zien dat mensen iets wegsmijten wat gerecycleerd
INFORMELE LEERERVARINGEN EN MILIEUBEWUSTZIJN 58
kan worden, maakt me van streek.
Ik word triest als ik zie dat er huizen gebouwd
worden op plaatsen waar voordien dieren leefden.
Ik voel me bang/benauwd wanneer ik denk aan al
de energie die verspild wordt.
Zien dat mensen te veel water gebruiken maakt
me van streek.
Ik hoor graag verschillende geluiden in de natuur.
Ik zie graag bloemen in de natuur.
Als ik triest ben ga ik graag naar buiten om van de
natuur te genieten.
Ik voel me vreedzaam en rustig wanneer ik in de
natuur ben.
Ik tuinier graag; ik werk graag in de tuin.
Schelpjes en steentjes verzamelen is leuk.
Buiten zijn maakt me blij.
Ik ben triestig wanneer wilde dieren gewond zijn.
Ik zie wilde dieren graag in een omgeving die niet
vervuild is.
Ik hou ervan om dieren en planten aan te raken.
Voor dieren zorgen is belangrijk voor mij.
Mensen maken deel uit van de natuur.
Mensen kunnen niet leven zonder planten en
dieren.
Wat ik doe zal de natuur beïnvloeden/veranderen.
Afval oprapen van de grond kan goed zijn voor
het milieu.
Mensen hebben het recht niet om de natuur te
veranderen.
Mijn ouders vinden zorg dragen voor het milieu
INFORMELE LEERERVARINGEN EN MILIEUBEWUSTZIJN 59
belangrijk.
Samen met mijn ouders ga ik regelmatig naar de
natuur.
Thuis recycleren we.
Om minder te vervuilen rijden mijn ouders vaker
met de fiets dan met de auto.
Mijn ouders geven een opmerking wanneer ik
afval op straat of in de natuur smijt.
Op school heb ik al veel geleerd over
milieuproblemen zoals vervuiling, opwarming
van de aarde,…
Wanneer ik op schooluitstap gaan is dat vaak naar
de natuur: naar een bos, een natuurreservaat,…
Mijn juf/meester en directeur vinden het
belangrijk dat ik het licht uitschakel wanneer ik
als laatste het lokaal verlaat.
Op school staan er verschillende vuilnisbakken
om te recycleren.
Mijn juf/meester en directeur vinden zorg dragen
voor het milieu belangrijk.
Om minder te verbruiken blijven de deuren en
ramen van de klas gesloten in de winter. Zo moet
er minder verwarmd worden.
INVULVRAGEN
Beantwoord de vragen.
Wanneer een stelling of woord niet duidelijk is mag je altijd vragen stellen!
Dit staat niet op punten.
Jouw antwoorden worden maar door één iemand gelezen.
INFORMELE LEERERVARINGEN EN MILIEUBEWUSTZIJN 60
Heeft de mens een invloed op de natuur? Omcirkel jouw antwoord.
Antwoord : JA / NEUTRAAL (niet ja, niet nee) / NEE
Waarom omcirkelde je JA, NEUTRAAL of NEE?
• Omcirkelde je ‘JA’ : geef een voorbeeld van de manier waarop de mens een invloed heeft op de natuur.
• Omcirkelde je ’NEE’ : geef een voorbeeld van de manier waarop de mens geen invloed heeft op de natuur.
• Omcirkelde je ‘NEUTRAAL’ : vertel me waarom je ‘neutraal’ aanduidde.
Hoe gaan mensen goed om met milieu? En hoe gaan mensen slecht om met milieu? Geef voor beiden een voorbeeld uit je omgeving.
Voorbeeld goed omgaan met milieu :
Voorbeeld slecht omgaan met milieu :
INFORMELE LEERERVARINGEN EN MILIEUBEWUSTZIJN 61
DIT DEEL MOET JE ENKEL INVULLEN ALS JE WEL LID BENT VAN EEN JEUGDBEWEGING.
Kruis aan wat voor jou past.
GA JE AKKOORD MET DEZE STELLINGEN? HELEMAAL
NIET
AKKOORD
NIET
AKKOORD
GEEN
DUIDELIJKE
MENING
EERDER
WEL
AKKOORD
HELEMAAL
AKKOORD
Met mijn jeugdbeweging speel ik vaak in de natuur.
Mijn jeugdbeweging vindt zorg dragen voor het milieu
belangrijk.
Mijn leider/leidster vindt het belangrijk dat ik het licht
uitschakel wanneer ik als laatste het lokaal verlaat.
Op de jeugdbeweging heb ik al spelletjes gespeeld over
thema’s zoals milieuproblemen, afval, opwarming van de
aarde, vervuiling,…
In de lokalen van mijn jeugdbeweging staan er verschillende
vuilnisbakken om te recycleren.
Om minder te verbruiken blijven de deuren en ramen van
onze jeugdbeweging-lokalen gesloten in de winter. Zo moet
er minder verwarmd worden.
Wanneer we waterspelletjes spelen op de jeugdbeweging
gebruiken we regenwater en geen drinkbaar water.
WAT VOND JE VAN DEZE VRAGENLIJST?
Ik hoor graag wat je vond van deze vragenlijst! Door te luisteren naar jouw mening kan deze vragenlijst verbeterd worden.
Was deze vragenlijst te lang? Omcirkel jouw antwoord.
JA / EEN BEETJE / NEE
Heb je vragen die je moeilijk vond omcirkeld?
JA / NEE
Zo ja, wat vond je moeilijk aan de vraag? Begreep je een woord niet, was de vraag algemeen niet zo duidelijk,…?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
INFORMELE LEERERVARINGEN EN MILIEUBEWUSTZIJN 62
9.5 INFORMED CONSENT EN BEGELEIDENDE BRIEF VOOR DE OUDERS
FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE
WETENSCHAPPEN
Vakgroep Onderwijskunde Masterstudente Annelies Schepens, promotor Prof. Dr. Bram De
Wever
TOELICHTING VAN HET ONDERZOEK
Beste ouders,
Deze vragenlijst kadert binnen een masterproefonderzoek aan de vakgroep Onderwijskunde van
de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, Universiteit Gent. De vragenlijst
werd opgesteld door masterstudente Annelies Schepens om een beter zicht te krijgen op de
mening van uw zoon of dochter met betrekking tot milieu in verschillende contexten. Het
onderzoek wil concreet nagaan of er een samenhang bestaat tussen informeel leren (in context
van de jeugdbeweging) en de ontwikkeling van milieubewustzijn.
Deze vragenlijst is een voorlopige versie waarmee nagegaan zal worden of de vragen duidelijk
genoeg geformuleerd werden en eventueel voor verbetering vatbaar zijn. Daarom wordt de
vragenlijst ingevuld in mijn aanwezigheid, zodat de opmerkingen van uw zoon of dochter direct
meegenomen kunnen worden. De mening van uw zoon of dochter is cruciaal voor het eventuele
verbeteren van deze vragenlijst en wordt dan ook zeer sterk gewaardeerd en met respect voor
privacy geanalyseerd en verwerkt. Daarnaast zullen de antwoorden van uw zoon of dochter ook
op anonieme wijze verwerkt worden in het onderzoek.
Met dank voor uw deelname en vertrouwen,
Annelies Schepens
Masterstudente onder begeleiding van promotor Prof. Dr. Bram De Wever
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen – Vakgroep Onderwijskunde
Henri Dunantlaan 2, B-9900 Gent , tel.: +32477941083 email: [email protected]
www.UGent.be
INFORMELE LEERERVARINGEN EN MILIEUBEWUSTZIJN 63
FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE
WETENSCHAPPEN
Vakgroep Onderwijskunde Masterstudente Annelies Schepens, promotor Prof. Dr. Bram De Wever
INFORMED CONSENT
Ik, ondergetekende, …………………………………………………………………….., ouder
of voogd van ……………………………………………, verklaar hierbij dat ik, als ouder of
voogd van een minderjarige respondent bij een masterproefonderzoek aan de Vakgroep
Onderwijskunde van de Universiteit Gent,
(1) de uitleg over de aard van de vragen die tijdens dit onderzoek zullen worden aangeboden
heb gekregen en dat ons de mogelijkheid werd geboden om bijkomende informatie te
verkrijgen (2) mijn zoon of dochter uit vrije wil deelneemt aan het wetenschappelijk onderzoek (3) de toestemming geef aan masterstudente Annelies Schepens om de resultaten op anonieme
wijze te bewaren, te verwerken en te rapporteren (4) op de hoogte ben van de mogelijkheid om de deelname aan het onderzoek op ieder
moment stop te zetten en dit zonder opgave van reden (6) ervan op de hoogte ben dat ik op aanvraag een samenvatting van de
onderzoeksbevindingen kan krijgen
Gelezen en goedgekeurd op …………………….. (datum),
Handtekening
Ouder of voogd van de respondent.
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen – Vakgroep Onderwijskunde
Henri Dunantlaan 2, B-9900 Gent , tel.: +32477941083 email: [email protected]
www.UGent.be
INFORMELE LEERERVARINGEN EN MILIEUBEWUSTZIJN 64
10 BRONNEN
Acar, H. (2014). Learning Environments for Children in Outdoor Spaces. Procedia-
Social and Behavioral Sciences, 141, 846-853.
Ajzen, I. (1985) . From intentions to actions: a theory of planned behaviour. In J. Kuhl
& J. Beckmann (Eds). Action Control: from cognition to behavior. Berlin, Germany:
Springer, pp. 11-39.
Ajzen, I., & Fishbein, M. (2000). Attitudes and the attitude-behavior relation:
Reasoned and automatic processes. European review of social psychology, 11(1), 1-33.
Alaerts L. (2004) Door eigen werk sterk. Geschiedenis van de kajotters en kajotsters in
Vlaanderen. 1924-1967. Leuven: Kadoc - Kajottershuis vzw.
ANCOVA (2014). Geraadpleegd van
http://wiki.uva.nl/methodologiewinkel/index.php/ANCOVA op 09/04/2018.
Aziz, N. F., & Said, I. (2012). The trends and influential factors of children's use of
outdoor environments: A review. Procedia-Social and Behavioral Sciences, 38, 204-212.
Bandura, A., & Walters, R. H. (1977). Social learning theory.
Bansal, G. (z.d.). What are the four assumptions of linear regression? Geraadpleegd
van http://blog.uwgb.edu/bansalg/statistics-data-analytics/linear-regression/what-are-the-four-
assumptions-of-linear-regression/ op 09/04/2018.
Basile, C. G. (2000). Environmental education as a catalyst for transfer of learning in
young children. The Journal of Environmental Education, 32(1), 21-27.
Boeren, E., & Nicaise, I. (2009). Onderwijs voor volwassenen: wie neemt deel en
waarom?
Bracke, P., Van de Putte, B., Van Houtte, M. & Vermeersch, H. (2011). Sociologie.
Een hedendaagse inleiding. Gent: Academia Press.
Bradley, J., Waliczek, T., & Zajicek, J. (1999). Relationship between environmental
knowledge and environmental attitude of high school students. Journal of Environmental
Education, 30, 17-22.
INFORMELE LEERERVARINGEN EN MILIEUBEWUSTZIJN 65
Chawla, L., & Cushing, D. F. (2007). Education for strategic environmental
behaviour. Environmental Education Research, 13,437e452.
Cheng, J. C. H., & Monroe, M. C. (2012). Connection to nature children’s affective
attitude toward nature. Environment and Behavior, 44(1), 31-49.
Cheng, G. S., Wild, E., Hollmann, J., & Otterpohl, N. (2014). Children's evaluative
skills in informal reasoning: The role of parenting practices and communication
patterns. Learning, Culture and Social Interaction, 3(2), 88-97.
Cohen, S. (1994). Children’s environmental knowledge. In R. Wilson (Ed.),
Environmental education at the early childhood level (pp. 19-22). Troy, OH: North American
Association for Environmental Education
Cohen, Y. A. (1971). Anthropological perspectives on education. Basic books, New
York, 1971.
Collado, S., Staats, H., & Corraliza, J. A. (2013). Experiencing nature in children's
summer camps: Affective, cognitive and behavioural consequences. Journal of
Environmental Psychology, 33, 37-44.
Malcolm, J., Hodkinson, P., & Colley, H. (2003). The interrelationships between
informal and formal learning. Journal of workplace learning, 15(7/8), 313-318.
Cordry, S., & Wilson, J. D. (2004). Parents as first teacher. Education, 125(1), 56-63.
Coussée, F. (2006). De pedagogiek van het jeugdwerk. Gent: Academia Press.
De Graaf, P. M. (1987). De invloed van financiële en culturele hulpbronnen in
onderwijsloopbanen. Instituut voor Toegepaste Sociale Wetenschappen.
De Pauw, P., Vermeersch, H., Coussée, F., Vettenburg, N., & Van Houtte, M.
(2010). Jeugdbewegingen in Vlaanderen: een onderzoek bij groepen, leiding en leden.
Steunpunt Jeugd.
Dettmann-Easler, D., & Pease, J. L. (1999). Evaluating the effectiveness of residential
environmental education programs in fostering positive attitudes toward wildlife. The Journal
of Environmental Education, 31(1), 33-39.
INFORMELE LEERERVARINGEN EN MILIEUBEWUSTZIJN 66
Dresner, M., & Gill, M. (1994). Environmental education at summer nature camp. The
Journal of Environmental Education, 25(3), 35-41.
Duerden, M. D., & Witt, P. A. (2010). The impact of direct and indirect experiences
on the development of environmental knowledge, attitudes, and behavior. Journal of
Environmental Psychology, 30(4), 379-392.
Dunlap, R. E., van Liere, K. D., Mertig, A. G., & Jones, R. E. (2000). Measuring
endorsement of the new ecological paradigm: A revised NEP scale. Journal of Social Issues,
56, 425-442
Evans, G. W., Brauchle, G., Haq, A., Stecker, R., Wong, K., & Shapiro, E. (2007).
Young children's environmental attitudes and behaviors. Environment and behavior, 39(5),
635-658.
Faché, W. (1998). Leren voor de vrije tijd en leren als
vrijetijdsbesteding. Andragologie in transformatie, 119-127
Field, A. (2016). Analysis of covariance (ANCOVA). Geraadpleegd van
https://www.discoveringstatistics.com/repository/ancova.pdf op 09/04/2018.
Gardner, G. T., & Stern, P. C. (1996). Environmental problems and human behavior.
Allyn & Bacon.
Gifford, R. (2007). Environmental psychology: Principles and practice (p. 372).
Colville, WA: Optimal books.
Guberman, S. R., & Greenfield, P. M. (1991). Learning and transfer in everyday
cognition. Cognitive Development, 6(3), 233-260.
Haslinghuijs, K. (2016). Samen experimenteren, samen leren: Het effect van
voorkennis van ouders op de verbale interactie en samenwerking tussen ouder en kind.
Hinds, J., & Sparks, P. (2008). Engaging with the natural environment: The role of
affective connection and identity. Journal of environmental psychology, 28(2), 109-120.
Hoang, T. T. P., & Kato, T. (2016). Measuring the effect of environmental education
for sustainable development at elementary schools: A case study in Da Nang city,
Vietnam. Sustainable Environment Research, 26(6), 274-286.
INFORMELE LEERERVARINGEN EN MILIEUBEWUSTZIJN 67
Hodkinson, P., (2010). Informal Learning: A Contested Concept. In Rubenson K.
(Eds.), Adult Learning and Education (pp. 83-87). Oxford: Elsevier.
JNM (z.d.). Missie & visie. Geraadpleegd van https://www.jnm.be/je-beestigste-
jeugdbeweging/missie-visie op 24/02/2018.
Kaiser, F. G. (1998). A general measure of environmental behavior. Journal of
Applied Social Psychology, 28, 395-422.
Kaiser, F. G., & Fuhrer, U. (2003). Ecological behavior’s dependency on different
forms of knowledge. Applied Psychology, 52(4), 598e613.
Kaiser, F. G.,Wolfing, S., & Fuhrer, U. (1999). Environmental attitude and ecological
behaviour. Journal of Environmental Psychology, 19(1), 1e19.
Kals, E., Schumacher, D., & Montada, L. (1999). Emotional affinity toward nature as
a motivational basis to protect nature. Environment and behavior, 31(2), 178-202.
Klaassen, C. (1996). Socialisatie en moraal: onderwijs en waarden in een laat-
moderne tijd. Leuven/Apeldoorn: Garant.
Klaassen, C., & Veugelers, W. M. M. H. (2009). Verantwoording van waardegericht
onderwijs (No. 78). Onderzoeksalliantie Pedag. Dimensie vh Onderw/ILO, UvA/UvH.
Laaksoharju, T., Rappe, E., & Kaivola, T. (2012). Garden affordances for social
learning, play, and for building nature–child relationship. Urban Forestry & Urban
Greening, 11(2), 195-203.
Larson, M. G. (2008). Analysis of variance. Circulation, 117(1), 115-121.
Lave, J., & Wenger, E. (1991). Situated learning: Legitimate peripheral participation.
Cambridge university press.
Leeming, F. C., Dwyer, W. O., & Bracken, B. A. (1995). Children's environmental
attitude and knowledge scale: Construction and validation. The Journal of Environmental
Education, 26(3), 22-31.
Lowman, M. (2014). Ecoliteracy in informal science education settings. Frontiers in
Ecology and the Environment, 12(8), 474-475.
INFORMELE LEERERVARINGEN EN MILIEUBEWUSTZIJN 68
Manoli, C. C., Johnson, B., & Dunlap, R. E. (2007). Assessing children's
environmental worldviews: Modifying and validating the new ecological paradigm scale for
use with children. The Journal of Environmental Education, 38(4), 3-13.
Mayer, F. S., & Frantz, C. M. (2004). The connectedness to nature scale: A measure of
individuals’ feeling in community with nature. Journal of environmental psychology, 24(4),
503-515.
Meire, J. (2011). Vrije tijd tussen de school(m)uren. Kind & Samenleving.
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (2001). Het Vlaamse Jeugdwerkbeleidsplan.
Mirrahimi, S., Tawil, N. M., Abdullah, N. A. G., Surat, M., & Usman, I. M. S. (2011).
Developing conducive sustainable outdoor learning: the impact of natural environment on
learning, social and emotional intelligence. Procedia Engineering, 20, 389-396.
Oloumi, S., Mahdavinejad, M., & Namvarrad, A. (2012). Evaluation of outdoor
environment from the viewpoint of children. Procedia-Social and Behavioral Sciences, 35,
431-439.
Paris, S. G., & Hapgood, S. E. (2002). Children learning with objects in informal
learning environments. Perspectives on object-centered learning in museums, 37-54.
Perkins, D.N., Jay, E., & Tishman, S. (1993) Beyond abilities: A dispositional theory
of thinking. Merrill-Palmer Quarterly: Journal of Developmental Psychology, 39 (1), 1–21.
Sacco, K., Falk, J. H., & Bell, J. (2014). Informal science education: lifelong, life-
wide, life-deep. PLoS Biol, 12(11), e1001986.
Sample McMeeking, L. B., Weinberg, A. E., Boyd, K. J., & Balgopal, M. M. (2016).
Student Perceptions of Interest, Learning, and Engagement from an Informal Traveling
Science Museum. School Science and Mathematics, 116(5), 253-264.
Schauvliege, S. (2013). Milieubewustzijn en handelen Vlaamse consument groeit.
Verkregen op 22/11/2016 van http://www.jokeschauvliege.be/content/milieubewust-zijn-en-
handelen-vlaamse-consument-groeit
Schauvliege, S. (2014). Beleidsnota 2014-2019 Omgeving. Verkregen op 22/11/2016
van http://www.flanders.be/en/publications/detail/beleidsnota-2014-2019-omgeving
INFORMELE LEERERVARINGEN EN MILIEUBEWUSTZIJN 69
Schugurensky, D. (2000). The forms of informal learning: Towards a
conceptualization of the field.
Schultz, P. W. (2001). Assessing the structure of environmental concern: Concern for
self, other people, and the biosphere. Journal of Environmental Psychology, 21, 327-339.
Scribner, S., & Cole, M. (1973). Cognitive consequences of formal and informal
education. Science, 182(4112), 553-559.
Staats, H. (2003). Understanding proenvironmental attitudes and behavior: An analysis
and review of research based on the theory of planned behavior. In M. Bonnes, T. Lee, & M.
Bonaiuto (Eds.), Psychological theories for environmental issues(pp. 171-201). Aldershot,
UK: Ashgate.
Stern, P. C. (2000). Toward a coherent theory of environmentally significant behavior.
Journal of Social Issues, 36, 407-424.
Storksdieck, M. (2011). Field trips in environmental education (Vol. 3). BWV Verlag.
Tough, A. (2002). The iceberg of informal adult learning. New Approaches to Lifelong
Learning (NALL) working Paper, 49-2002.
Ucko, D. A. (2004). Production aspects of promoting public understanding of
research. Creating connections: museums and the public understanding of current research,
211-34.
Understanding analysis of covariance (ANCOVA) (z.d.). Geraadpleegd van
http://oak.ucc.nau.edu/rh232/courses/eps625/handouts/ancova/understanding%20ancova.pdf
op 09/04/2018.
Valcke, M. (2007). Onderwijskunde als ontwerpwetenschap. Academia Press.
Vallance, E. (1974). Hiding the hidden curriculum: An interpretation of the language
of justification in nineteenth-century educational reform. Curriculum Theory Network, 4(1),
5-22.
Vanwing, T., Vermeersch, L., Verschelden, G., Machiels, R., & Vandenbroucke, A.
(2008). Evoluties en kenmerken van niet-formele educatie.
INFORMELE LEERERVARINGEN EN MILIEUBEWUSTZIJN 70
Vartuli, S., & Winter, M. (1989). Parents as first teachers. The Second Handbook on
Parent Education: Contemporary Perspectives, 2, 101.
Vining, J., & Ebreo, A. (2002). Emerging theoretical and methodological perspectives
on conservation behavior. In R. B. Bechtel & A. Churchman (Eds.), Handbook of
environmental psychology (2nd ed., pp. 541-558). New York: John Wiley.
Vlaams Parlement (1997). Decreet Basisonderwijs. Geraadpleegd op 23/03/2017 van
http://data-onderwijs.vlaanderen.be/edulex/document.aspx?docid=12254
Vlaamse Gemeenschap (2014). Basisonderwijs – Lager Onderwijs Eindtermen en
uitgangspunten. Geraadpleegd van
http://www.ond.vlaanderen.be/curriculum/basisonderwijs/lager-onderwijs/index.htm op
23/11/2016
VNJ (z.d.). Missie en visie. Geraadpleegd van
https://www.vnj.org/vnj/index.php/home/menu-missie op 24/02/2018.
Walther, A. & Stauber, B. (1999) Lifelong Learning in Europe Differences and
Divisions. Neuling Verlag, Tübingen.
Winter, D., & Koger, S. D. (2004). Psychology of everyday problems (2nd ed.).
Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum
Yakhlef, A. (2010). The three facets of knowledge: A critique of the practice-based
learning theory. Research Policy, 39(1), 39-46.