Dyslexie en Schoolverzuim in het vmbo - lexima.nl · Dyslexie is een stoornis die veel gevolgen kan...

11
535 daadwerkelijk sprake is van dyslexie (Blomert, 2005; Grigorenko, 2001). Dys- lexie komt vaker voor bij jongens dan bij meisjes (Habib, 2000) en heeft een belangrijke erfelijke component (Grigo- renko, 2001). De aanwezigheid van dyslexie wordt over het algemeen in de schoolleeftijd ontdekt. Een bevoegd orthopedagoog of psycholoog kan op basis van diagnos- tisch onderzoek een dyslexieverklaring afgeven (onderkennende diagnostiek), waarin ook gerichte maatregelen staan beschreven die de leerling, behandelaar en school kunnen treffen. In het basison- derwijs is de dyslexiebehandeling veelal gericht op Nederlands lezen en spellen, terwijl deze in het voortgezet onderwijs ook ondersteuning bij vreemde talen en effectief leren betreft. Het hebben van een dyslectische stoor- Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 51 (2012) 535-545 Nouchka Tick, Veronique Prins & Chris Struiksma Dyslexie en Schoolverzuim in het vmbo SAMENVATTING Dyslexie is een stoornis die veel gevolgen kan hebben voor de loopbaan van kinderen en mogelijk zelfs tot schooluitval kan leiden. Aangezien het verzuimen van school een be- langrijke indicator vormt voor dreigende uitval, is het belangrijk om zicht te krijgen op de relatie tussen dyslexie en schoolverzuim. Dit geeft niet alleen informatie over de mate waarin dyslexie de loopbaan van kinderen kan beïnvloeden, maar is ook van belang bij het opzetten van beleid om schooluitval te voorkomen. Deze studie beoogt de vraag te beant- woorden in hoeverre (de onderkenning van) dyslexie een risicofactor vormt voor school- verzuim op het vmbo. Uit de resultaten van deze studie blijkt allereerst dat zowel dyslexie, spijbelen en ziekteverzuim frequent voorkomen op het vmbo. Bij een relatief hoog percen- tage van de leerlingen lijkt sprake te zijn van niet-onderkende dyslexie. Resultaten van de studie laten zien dat niet zozeer niet-onderkende dyslexie, maar juist onderkende dyslexie sterk samenhangt met schoolverzuim. Door een substantieel aantal van de deelnemende scholen wordt echter geen systematisch dyslexiebeleid gehanteerd. Deze studie bena- drukt het belang van de begeleiding van dyslexie en de aanpak van schoolverzuim op het vmbo. De resultaten impliceren dat het wel onderkennen van dyslexie, maar vervolgens geen begeleiding bieden, mogelijk de prognose van dyslectische leerlingen verslechtert. 1 Inleiding Dyslexie is een stoornis die gekenmerkt wordt door een hardnekkig probleem met het aanleren van en het accuraat en/ of vlot toepassen van het lezen en/of het spellen op woordniveau (Kleijnen et al., 2008). Dyslexie is een redelijk veelvoor- komende stoornis; prevalentiegegevens tonen aan dat ongeveer 10% van de leer- lingen op de basisschool in enige mate problemen met lezen heeft. Geschat wordt dat er bij 4% van de leerlingen Om inzicht te krijgen in de mate waarin dyslexie een risico vormt voor school- uitval, is het van belang om de relatie tussen dyslexie en schoolverzuim te onderzoeken

Transcript of Dyslexie en Schoolverzuim in het vmbo - lexima.nl · Dyslexie is een stoornis die veel gevolgen kan...

535

daadwerkelijk sprake is van dyslexie (Blomert, 2005; Grigorenko, 2001). Dys-lexie komt vaker voor bij jongens dan bij meisjes (Habib, 2000) en heeft een belangrijke erfelijke component (Grigo-renko, 2001). De aanwezigheid van dyslexie wordt over het algemeen in de schoolleeftijd ontdekt. Een bevoegd orthopedagoog of psycholoog kan op basis van diagnos-tisch onderzoek een dyslexieverklaring afgeven (onderkennende diagnostiek), waarin ook gerichte maatregelen staan beschreven die de leerling, behandelaar en school kunnen treffen. In het basison-derwijs is de dyslexiebehandeling veelal gericht op Nederlands lezen en spellen, terwijl deze in het voortgezet onderwijs ook ondersteuning bij vreemde talen en effectief leren betreft. Het hebben van een dyslectische stoor-

Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 51 (2012) 535-545

Nouchka Tick, Veronique Prins & Chris Struiksma

Dyslexie en Schoolverzuim in het vmbo

SAMENVATTING

Dyslexie is een stoornis die veel gevolgen kan hebben voor de loopbaan van kinderen en mogelijk zelfs tot schooluitval kan leiden. Aangezien het verzuimen van school een be-langrijke indicator vormt voor dreigende uitval, is het belangrijk om zicht te krijgen op de relatie tussen dyslexie en schoolverzuim. Dit geeft niet alleen informatie over de mate waarin dyslexie de loopbaan van kinderen kan beïnvloeden, maar is ook van belang bij het opzetten van beleid om schooluitval te voorkomen. Deze studie beoogt de vraag te beant-woorden in hoeverre (de onderkenning van) dyslexie een risicofactor vormt voor school-verzuim op het vmbo. Uit de resultaten van deze studie blijkt allereerst dat zowel dyslexie, spijbelen en ziekteverzuim frequent voorkomen op het vmbo. Bij een relatief hoog percen-tage van de leerlingen lijkt sprake te zijn van niet-onderkende dyslexie. Resultaten van de studie laten zien dat niet zozeer niet-onderkende dyslexie, maar juist onderkende dyslexie sterk samenhangt met schoolverzuim. Door een substantieel aantal van de deelnemende scholen wordt echter geen systematisch dyslexiebeleid gehanteerd. Deze studie bena-drukt het belang van de begeleiding van dyslexie en de aanpak van schoolverzuim op het vmbo. De resultaten impliceren dat het wel onderkennen van dyslexie, maar vervolgens geen begeleiding bieden, mogelijk de prognose van dyslectische leerlingen verslechtert.

1 Inleiding

Dyslexie is een stoornis die gekenmerkt wordt door een hardnekkig probleem met het aanleren van en het accuraat en/of vlot toepassen van het lezen en/of het spellen op woordniveau (Kleijnen et al., 2008). Dyslexie is een redelijk veelvoor-komende stoornis; prevalentiegegevens tonen aan dat ongeveer 10% van de leer-lingen op de basisschool in enige mate problemen met lezen heeft. Geschat wordt dat er bij 4% van de leerlingen

Om inzicht te krijgen in de mate waarin dyslexie een risico vormt voor school-uitval, is het van belang om de relatie tussen dyslexie en schoolverzuim te onderzoeken

536

een dyslectische stoornis. Aangezien voortijdig schoolverlaten een zeer grote invloed heeft op de loopbaan van jonge mensen en kan leiden tot psychosociale problemen, werkloosheid, problemati-sche leefomstandigheden en criminaliteit (Junger-Tas, 2002), is het belangrijk om inzicht te krijgen in de mate waarin en de manier waarop risicofactoren als dys-lexie een rol spelen bij schooluitval. Schooluitval is vaak het resultaat van een langdurig proces dat al op jonge leef-tijd begint (Jimerson, Egeland, Sroufe & Carlson, 2000) en het verzuimen van school wordt gezien als een belangrijke indicator van dreigende schooluitval (Mattison, 2000). Om inzicht te krijgen in de mate waarin dyslexie een risico vormt voor schooluitval, is het daarom van belang om de relatie tussen dyslexie en schoolverzuim te onderzoeken. Hier-bij is het belangrijk te onderzoeken in hoeverre eventuele niet-onderkenning van deze stoornis een rol speelt bij ver-zuim. Deze kennis kan als bouwsteen dienen voor schoolbeleid omtrent dys-lexie en schoolverzuim. Dit onderzoek beoogt dan ook antwoord te geven op de vraag of (niet-onderkende) dyslexie een risicofactor vormt voor schoolver-zuim op het vmbo in een grootstedelijke omgeving, waar schoolverzuim relatief frequent voorkomt.

2 Methode

2.1 OnderzoeksproceduresBij de gemeente Rotterdam is een lijst met vmbo-scholen opgevraagd. Uit deze lijst is willekeurig een aantal scholen getrokken, welke zijn benaderd voor deelname. Op de deelnemende scholen zijn de derdejaars vmbo-leerlingen ge-screend op dyslexie door een orthope-dagoog of een remedial teacher. Als uit de screening een sterk vermoeden van dyslexie naar voren kwam, is bij de leer-ling door een GGZ-instelling dyslexieon-derzoek uitgevoerd. Gegevens omtrent

nis kan de schoolloopbaan van kinderen ernstig belemmeren. Dit komt ook naar voren in het voortgezet onderwijs, wan-neer de leerlingen kennismaken met vreemde talen, met name het Engels (Poleij & Stikkelbroek, 2009). Het En-gels heeft een niet-transparante spelling, waardoor een groot beroep wordt gedaan op de fonologische vaardigheden van de leerlingen. De balans tussen aanleg of capaciteit en taakeisen wordt daardoor verstoord; de nieuwe taak, het leren van een taal met een niet-transparante spel-ling, vraagt meer dan de leerling aan fo-nologische vaardigheden in huis heeft. Dyslexie heeft niet alleen consequenties voor het academisch functioneren van de leerling, maar leidt ook tot faalerva-ringen, die de kans op psychische pro-blemen vergroten (Poleij & Stikkelbroek, 2009). Onderzoek van Vernooy (2001, 2004, 2006) laat zien dat naarmate het leren lezen niet lukt, leerlingen gedrags-problemen kunnen ontwikkelen, gede-motiveerd kunnen raken en een negatief zelfbeeld kunnen ontwikkelen. Ook de internationale literatuur beschrijft een relatie tussen dyslexie, angst en de-pressieklachten (Maag & Reid, 2006). Er is enig bewijs dat dit verband sterker is bij meisjes (Nelson & Harwood, 2010). Doordat dyslectische kinderen een ver-hoogde kans hebben op slechte school-prestaties en psychische problemen, lopen zij ook het risico om onderwijs te verzuimen of school zelfs vroegtijdig te verlaten. Uit Amerikaans onderzoek is gebleken dat bij jongeren die problemen hebben met lezen vaker sprake is van vroegtijdig schoolverlaten dan bij jonge-ren die hiermee geen problemen hebben (Daniel et al., 2006) en dat dit zelfs in het hoger onderwijs speelt (Richardson & Wydell, 2003). Uit de literatuur is bekend dat slechte schoolprestaties, taalachterstand, leerproblemen en een lage motivatie de kans vergroten op schooluitval (De Baat, 2009). Slechte prestaties en lage betrokkenheid en motivatie kunnen het gevolg zijn van

537

schoolverzuim zijn verkregen uit de ver-zuimregistratie van scholen. De looptijd van het onderzoek betrof 2005 (eerste benadering scholen) tot 2010 (verwer-king gegevens afgerond).

2.2 Variabelen• DyslexieOm vast te stellen of er sprake was van dyslexie bij de onderzochte leerlingen, zijn vier stappen ondernomen. Bij de deelnemende leerlingen heef allereerst een klassikale screening plaatsgevon-den, om te kijken welke leerlingen in aanmerking kwamen voor individueel onderzoek. Hiervoor zijn twee tests afgenomen die in het Protocol Dyslexie Voortgezet Onderwijs (Henneman, Kleij-nen & Smits, 2004) staan beschreven voor een brugklasscreening. Deze twee tests betreffen het zinnendictee ‘Het wonderlijke weer’ en de stilleestoets ‘Hoe gevaarlijk is een tekenbeet?’ Ten tweede is aan de positief gescreende leerlingen gevraagd of ze over een dyslexiever-klaring beschikten. Ten derde zijn de positief gescreende leerlingen die niet over een dyslexieverklaring beschikten individueel gescreend. De keuze voor de screeningsinstrumenten voor de indi-viduele screening zijn gebaseerd op de aanbeveling voor het toetsen van 16-ja-rigen uit het Protocol Dyslexie Voortgezet Onderwijs. Naast het bovenbeschreven zinnendictee en de stilleestoets, zijn de Eén-minuut-test versie A (Brus & Voeten, 1973) en de Klepel versie A (Van den Bos, Spelberg, Scheepstra & De Vries, 1994) gebruikt. Daarnaast zijn ook let-ter benoemen (voor het testen van Rapid automatized naming) en de twee mi-nutentest afgenomen, afkomstig uit de Dyslexie Screeningstest (DST; Kort et al., 2005).Naar aanleiding van de score op de in-dividuele screening is bepaald bij welke leerlingen sprake is van mogelijke niet-onderkende dyslexie. Ten vierde zijn de leerlingen die positief hebben gescoord op de individuele screening doorverwe-

zen naar een GGZ-instelling. Dertig van deze 49 verwezen leerlingen zijn tevens onderzocht bij een GGZ-instelling op de aanwezigheid van dyslexie. • SchoolverzuimVerzuimgegevens van de leerlingen zijn verkregen uit de verzuimregistratie van de school. In dit onderzoek zijn twee soorten schoolverzuim geregistreerd: allereerst of leerlingen de afgelopen twee maanden hadden gespijbeld (wegblijven van de les zonder geldige reden) of fre-quent ziekteverzuim hadden laten zien (een ziekteverzuim van 4 dagen of meer in de afgelopen acht weken).• DyslexiebeleidOver de deelnemende scholen is geno-teerd of er op school sprake was van een systematisch beleid om leerlingen met een verdenking op dyslexie te signaleren (signaleringsbeleid) en of dyslectische leerlingen systematisch begeleiding en extra faciliteiten worden toegekend in het leerproces en tijdens toetsen en exa-mens (dyslexiebeleid).

2.3 Data analyseOm een indicatie te krijgen van de pre-valentie van verzuim en van dyslexie onder vmbo-leerlingen, zijn de preva-lentiepercentages met betrekking tot onderkende dyslexie, niet-onderkende dyslexie en de verschillende typen schoolverzuim onder de deelnemende leerlingen berekend. Vervolgens is met chi-kwadraattoetsing gekeken of deze prevalentiecijfers verschillen voor jon-gens en meisjes. Om een idee te krijgen of dyslexie beschouwd kan worden als risicofactor voor verzuim is vervolgens met chi-kwadraattoetsing berekend of de mate van verzuim verschilt tussen niet-dyslectische leerlingen, leerlingen met niet-onderkende dyslexie en leerlingen met onderkende dyslexie. Ook is bere-kend hoeveel procent van de deelnemen-de scholen een dyslexie(signalerings-)beleid heeft.

538

3 Resultaten

3.1 RespondentenVan 34 benaderde vmbo-scholen hebbentwaalf scholen deelgenomen (35.3%). Op deze scholen volgden 890 leerlingen het derde jaar. Van deze leerlingen waren 67 leerlingen systematisch absent. Deze leer-lingen konden dus niet deelnemen aan het onderzoek. Over 707 leerlingen (85,4%) die in aanmerking kwamen voor het on-derzoek zijn gegevens verzameld met be-trekking tot schoolverzuim. Voor 528 van deze leerlingen (74.7%) zijn de uitkom-sten van de klassikale screening meegeno-men in het onderzoek. Voor 179 leerlin-gen konden geen klassikale screeningsre-sultaten worden meegenomen, door on-volledigheid of onbruikbaarheid van de gegevens, mede door onjuiste of onvolle-dige afname van de screening. De groep deelnemende leerlingen voor wie seksege-gevens zijn geregistreerd (664=91%) be-staat uit 45% meisjes en 55% jongens. De gemiddelde leeftijd van de deelnemende leerlingen was 15,1 jaar (SD=0.74).

3.2 Prevalentie dyslexieDe resultaten van de klassikale screening laten zien dat 44.7% van de leerlingen in aanmerking komt voor een individuele screening door de leden van het screen-team (zie Tabel 1). Van deze leerlingen beschikt 4.9% reeds over een dyslexie-verklaring (onderkende dyslexie). De re-sultaten van de individuele screening la-ten zien dat 8.0% van de leerlingen in aanmerking komt voor een dyslexieon-derzoek en er dus mogelijk sprake is van niet-onderkende dyslexie. Van de 49 leerlingen met verdenking op dyslexie volgens de screening hebben er 30 zich uiteindelijk aangemeld voor een dyslexieonderzoek. Van deze leerlingen

hebben er 28 (93,3%) ook daadwerkelijk een verklaring gekregen. Dit percentage in acht nemend, schatten we het percen-tage leerlingen met niet-onderkende dys-lexie in de populatie op 7,5%. Van de deelnemende leerlingen kan dus 12,4% beschouwd worden als waarschijnlijk dyslectisch. Gegeven echter de grote uit-val wat betreft leerlingen die zich ook daadwerkelijk hebben laten onderzoeken, zijn in verdere analyses als indicator voor niet-onderkende dyslexie de resultaten van de individuele screening gehanteerd.

3.3 Prevalentie schoolverzuimDe resultaten laten zien dat in totaal 45.3% van de leerlingen spijbelt, zich frequent ziek meldt, of beide (Tabel 1). Meer dan een kwart van de leerlingen spijbelt en meer dan een kwart van de leerlingen laat frequent ziekteverzuim zien. Uit de analyses blijkt dat onder spij-belaars ziekteverzuim vaker voorkomt dan onder niet-spijbelaars (40% versus 22.9%). Dit verschil is significant χ2 (1) =21.16, p<.001 en lijkt te wijzen op een cluster van verschillende typen verzuim. Bij ruim 11% van de leerlingen is sprake van een dergelijk cluster van ernstig ver-zuim.

We schatten het percentage leerlingen met niet-onderkende dyslexie in de po-pulatie op 7,5%

Dyslexie volgens n=528

Dyslexieverklaring 4.9 %Klassikale screening 44.7 %Individuele screening 8.0 %*Niet-onderkende dyslexie 7.5 %Dyslexie (verklaring of niet-onderkende 12.4 %dyslexie)

Prevalentie verzuim n=707

Spijbelen 29.0 %Ziekteverzuim 27.9 %Spijbelen of ziekteverzuim 45.3 %Spijbelen en ziekteverzuim 11.6 %

Tabel 1 Prevalentiegegevens Dyslexie en Schoolverzuim

* In verdere analyses wordt dit percentage beschouwd als indicator voor niet-onderkende dyslexie

539

3.4 Sekseverschillen met betrekking tot de prevalentie

Uit de chi-kwadraattoetsing blijkt dat er geen sprake is van een significant verschil tussen jongens en meisjes met betrekking tot de uitkomsten van de klassikale screening. Meer deelnemende jongens dan meisjes beschikken over een dyslexieverklaring (6.5% versus 4.1%), maar dit verschil is niet significant. Meis-jes zijn vaker positief gescreend op de individuele screening dan jongens (9,6% versus 6,9%), maar ook dit betreft geen significant verschil. Wat betreft verzuim is er geen verschil tussen jongens en meisjes in spijbelge-drag. Jongens laten wel vaker (33.6%) frequent ziekteverzuim zien dan meisjes (26.5%), en dit verschil is bijna signifi-cant χ2 (1) =3.83, p=.050. Jongens en meisjes verschillen echter niet wat betreft de prevalentie van enig verzuim (spijbe-len of ziekteverzuim) of ernstig verzuim (zowel spijbelen als ziekteverzuim).

3.5 Dyslexie en schoolverzuimTabel 2 geeft inzicht in de vraag of de mate van schoolverzuim verschilt tussen niet-dyslectische leerlingen, leerlingen bij wie sprake is van onderkende dys-lexie (dyslexieverklaring) en leerlingen met niet-onderkende dyslexie (positief gescreend op de individuele screening).Uit Tabel 2 valt af te lezen dat leerlingen

met een dyslexieverklaring (onderkende dyslexie) meer verzuim laten zien dan niet-dyslectische leerlingen en dan leer-lingen met niet-onderkende dyslexie. Deze verschillen zijn significant voor zowel spijbelen, frequent ziekteverzuim, enig verzuim en ernstig verzuim. De ver-schillen tussen niet-dyslectische leerlin-gen en leerlingen met niet-onderkende dyslexie zijn voor geen van de verzuim-vormen significant.

3.6 Dyslexiebeleid op scholenAcht van de twaalf deelnemende scholen (66%) beschikt over een signaleringsbe-leid met betrekking tot dyslexie. Zes van deze scholen (50% van het totaal aantal deelnemende scholen) beschikt over een dyslexiebeleid en maken systematisch aanpassingen voor leerlingen met dys-lexie. Een van de vier scholen zonder sig-nalerings- of dyslexiebeleid beschikt over een breed zorgbeleid waarmee aan dys-lectische problematiek aandacht wordt geboden. Dit beleid is echter niet speci-fiek toegespitst op dyslexie. De overige drie van de deelnemende scholen (25% van de deelnemende scholen) beschikken dus niet over enig signalerings- of dys-lexiebeleid.

4 Conclusies en discussie

In dit onderzoek is geprobeerd een ant-woord te geven op de vraag of dyslexie in het vmbo een risicofactor vormt voor schoolverzuim en in het vervolg daar-van voor voortijdig schoolverlaten. Uit de resultaten blijkt dat zowel dyslexie als schoolverzuim relatief frequent voor-komt op het vmbo. Ook lijkt er bij een relatief hoog percentage van de leerlin-gen sprake te zijn van niet-onderkende

Dyslexie Geen Dyslexie- Niet- Dyslexie verklaring onderkende N=446 N=23 dyslexie N=40

Spijbelen* 22.6 %a 56.5 %a,b 27.5 %b

Frequent ziek 30.3 %c 60.9 %c,d 30.0 %d

Enig verzuim (spijbelen of frequent ziek) 43.0 %e 69.6 %e,f 42.5 %f

Ernstig verzuim (spijbelen en frequent ziek) 9.9 %g 47.8 %g,h 15.0%h

Tabel 2 Dyslexie en schoolverzuim

*Identieke superscripts bij de percentages wijzen op een significant ver-schil tussen de groepen (p<.05) volgens chi-kwadraattoetsing

… blijkt dat niet zozeer niet-onder-kende dyslexie, maar juist onderkende dyslexie sterk samenhangt met schoolverzuim

540

dyslexie. Uit de resultaten blijkt dat niet zozeer niet-onderkende dyslexie, maar juist onderkende dyslexie sterk samen-hangt met schoolverzuim. Echter, on-danks dat acht van de twaalf deelnemen-de scholen wel een signaleringsbeleid voor dyslexie hanteert, worden op vijf van de twaalf deelnemende scholen geen systematische aanpassingen gemaakt voor kinderen met dyslexie.

4.1 Dyslexie in het vmboDyslexie komt onder de Rotterdamsevmbo-leerlingen die aan deze studie hebben deelgenomen heel frequent voor. Een totaal van 12.4% van de leerlingen beschikt ofwel over een dyslexieverkla-ring (4.9%), ofwel over een mogelijke vorm van niet-onderkende dyslexie (een geschatte 7.5%). Dit is een stuk hoger dan de prevalentie van 4% in de popula-tie die in de literatuur over dyslexie wordt aangeduid (Blomert, 2005; Grigorenko, 2001). Mogelijk heeft de hoge prevalentie van niet-onderkende dyslexie in deze popula-tie te maken met de praktijk van het la-ten afstromen van leerlingen met lees-problemen naar een lager onderwijsni-veau. Sommige leerlingen op de havo en vwo met dyslexie zullen afstromen naar het vmbo, omdat ze door hun dyslexie onvoldoende in staat zijn om onderwijs op hogere onderwijsniveaus te volgen, ondanks dat ze wel over voldoende intel-lectuele capaciteiten beschikken. Op het vmbo neemt hierdoor het percentage dyslectische leerlingen toe.Het is een zorgwekkend gegeven dat dyslexie in deze populatie zo vaak voor-komt, aangezien dyslexie de schoolloop-baan, maar ook de algehele ontwikke-ling van kinderen ernstig kan belemme-ren. Naast problemen met de school-taken, kan dyslexie leiden tot faalerva-ringen en emotionele en gedragsproble-men (Maag & Reid, 2006; Poleij & Stikkelbroek, 2009; Vernooij 2004, 2006). De resultaten van deze studie wij-zen erop dat het belangrijk is dat het

vmbo goede voorzieningen biedt om aan de behoeften van dyslectische leerlingen tegemoet te komen.Uit deze studie blijkt echter ook dat vmbo-scholen niet altijd beschikken over een goed dyslexiebeleid. Ondanks de hoge prevalentie van dyslexie in deze populatie, heeft slechts de helft van de scholen zowel een signaleringsbeleid als een dyslexiebeleid vormgegeven, en voert een kwart van de deelnemende scholen geen enkel beleid. Dit betekent dat dyslexie in het vmbo niet alleen on-voldoende systematisch gesignaleerd wordt, maar ook dat veel kinderen met dyslexie op school dus niet de zorg ont-vangen die ze nodig hebben, doordat de voorzieningen op scholen te wensen overlaten. Daarnaast hebben de onder-zoekers de ervaring dat de scholen waar leerlingen op het laagste vmbo-niveau les krijgen de minste dyslexievoorzienin-gen hadden getroffen. Deze scholen lij-ken eerder geneigd om leerlingen met leesproblemen een lager niveau onder-wijs aan te bieden dan om dyslexievoor-zieningen te treffen.Ook kan opgemerkt worden dat uit aan-vullende interviews die binnen deze stu-die zijn verricht met leerlingen met een dyslexieverklaring is gebleken dat bij veel jongeren met een dyslexieverkla-ring sprake was van een doublure in het primair onderwijs. Dit suggereert dat de verdenking van dyslexie pas op gang komt nadat de leerling in het leerpro-ces is blijven steken. Een vroeg ingezet en adequaat screeningsbeleid zou ertoe bij kunnen dragen dat dyslexie eerder wordt aangepakt en dergelijke leerlingen niet hoeven te doubleren of af te glijden naar een lager niveau. Dit is van belang, niet alleen omdat doubleren voor leerlin-gen een zeer negatieve ervaring kan zijn (Jimerson, 2001) en het als oneerlijk en maatschappelijk schadelijk beschouwd kan worden als leerlingen door dyslexie niet het onderwijs kunnen volgen dat aansluit bij hun capaciteiten (Braams, 2001), maar vooral omdat doubleren of

541

effectief (preventief) verzuimbeleid ont-wikkelen. Bij uitvoering van dit onder-zoek is echter gebleken dat het verzuim van leerlingen op scholen niet altijd goed en eenduidig geregistreerd wordt, wat mogelijk tot een onderschatting van het verzuim heeft geleid. De werkelijke percentages liggen dus mogelijk hoger. Om goed te kunnen handelen bij fre-quent verzuim, en dan vooral om goed zicht te krijgen op de eventuele onderlig-gende problematiek, is het allereerst van belang dat scholen een betrouwbare re-gistratie hebben van het verzuim. Het ri-sico bestaat dat scholieren anders lang-zaam uit beeld van de school verdwijnen en verder ‘afglijden’. Daarnaast is het be-langrijk dat een goede registratie ook zicht geeft op de ernst van het verzuim. Binnen deze studie is slechts de aan-wezigheid van schoolverzuim geregis-treerd, maar is geen registratie gemaakt van de ernst of frequentie (hoe vaak spij-belen leerlingen of hoe frequent zijn ze ziek). Een substantieel percentage leer-lingen was afwezig tijdens de klassika-le screeningen, ondanks dat de onder-zoekers herhaaldelijk terugkeerden naar school om de screening af te ronden. Dit doet vermoeden dat het verzuim van de leerlingen die door afwezigheid niet aan het onderzoek hebben deelgenomen ook wat betreft frequentie ernstige vormen aanneemt.

4. 3 Dyslexie als risicofactor voor verzuim

Er lijkt inderdaad een verband te bestaan tussen schoolverzuim en dyslexie. Dit wordt ondersteund door de literatuur, waarin leer- en taalproblemen als risico-factor voor schoolverzuim worden aan-geduid (De Baat, 2009). Het lijkt echter niet zozeer de niet-onderkenning van dyslexie die een risicofactor vormt voor verzuim, maar juist de dyslexie die reeds is onderkend. De leerlingen met een dyslexieverklaring laten duidelijk vaker verzuimgedrag zien dan leerlingen zon-der verklaring, of leerlingen met niet-

afglijden geen oplossing is voor de be-lemmeringen die de leerlingen vanwege hun dyslexie ervaren.Het gegeven dat dyslexie vaker voorkomt onder jongens dan onder meisjes (Habib, 2000) komt uit de resultaten van dit on-derzoek niet naar voren. Wel is een trend gevonden die erop wijst dat jon-gens vaker een dyslexieverklaring heb-ben en er bij meisjes vaker sprake is van niet-onderkende dyslexie. Mogelijk ko-men jongens eerder in een diagnostisch traject terecht waarin het functioneren van de leerling onderzocht wordt, door-dat zij over het algemeen meer gedrags-problemen laten zien dan meisjes. Hier heeft de (onderwijs)omgeving vaak meer last van, terwijl meisjes vaker met, min-der opvallende, emotionele problemen kampen (Verhulst, 2008). Echter, aange-zien de gevonden trends niet significant zijn, kunnen hier geen duidelijke con-clusies aan verbonden worden.

4.2 Verzuim in het vmboNiet alleen dyslexie, maar ook schoolver-zuim komt frequent voor onder de deel-nemende vmbo’ers. Meer dan één op de vier leerlingen spijbelt, en meer dan één op de vier leerlingen laat frequent ziek-teverzuim zien. Bijna de helft van de on-derzochte leerlingen laat enig verzuim-gedrag zien in de vorm van frequent ziekteverzuim, spijbelen of beide. De re-sultaten van deze studie laten overigens ook een clustering tussen deze twee ty-pen verzuimgedrag zien: kinderen die vaak ziek zijn, spijbelen ook vaker. Aangezien verzuimgedrag een belang-rijke voorspeller is voor schooluitval (Mattison, 2000) betekent dit dat in deze leerlingpopulatie veel leerlingen het ri-sico lopen om uit te vallen. Dit is zorg-wekkend, aangezien schooluitval diver-se negatieve consequenties kan hebben, zoals psychosociale problemen, werk-loosheid of ongeschoolde arbeid, proble-matische leefomstandigheden of moge-lijk criminaliteit (Junger-Tas, 2002). Het is daarom belangrijk dat vmbo-scholen

542

Brown & Berg, 1990). Daarnaast heeft onderzoek aangetoond dat leerlingen met dyslexie vaker kampen met stressklach-ten die zich emotioneel, maar ook fysio-logisch kunnen manifesteren (Alexander-Passe, 2008). Mogelijk staan dergelijke fysiologische klachten in verband met ziekteverzuim. Het is daarom belangrijk om in vervolgonderzoek deze driehoek (dyslexie, psychische problematiek en verzuim) verder te exploreren en aan-dacht te besteden aan hoe deze factoren elkaar in de loop van de tijd beïnvloeden. Dit kan aanknopingspunten bieden voor een effectieve aanpak van zowel dyslexie als schoolverzuim.

4.5 Beperkingen van de studieVoor deze studie was sprake van een beperkte respons op zowel school- als leerlingniveau. Slechts 34% van de be-naderde scholen heeft deelgenomen. Daarnaast zijn de verzuimgegevens niet over alle leerlingen verzameld en waren de klassikale toetsingsgegevens voor een deel van de leerlingen niet bruikbaar of onvolledig, waardoor deze niet mee-genomen konden worden in de studie. Hierbij kan sprake zijn geweest van se-lectieve uitval: scholen die kampen met meer problemen zijn mogelijk minder geneigd geweest om mee te werken. Ook waren de leerlingen die veel verzuim laten zien mogelijk niet op school aan-wezig bij de metingen. Indien er echter sprake was van meer problemen en meer verzuim onder respectievelijk de niet meewerkende scholen en leerlingen, is te verwachten dat dit heeft geleid tot een onderschatting van de uitkomsten, het-geen het belang van dit onderzoek en de aanbevelingen vergroot. Een volgende beperking betreft de ge-meten variabelen. Aangezien slechts een beperkte groep leerlingen zich voor vervolgonderzoek had aangemeld, is in de analyses betreffende de relatie tussen dyslexie en verzuim gebruikgemaakt van de uitkomst op de individuele screening als indicator voor de aanwezigheid van

onderkende dyslexie. Mogelijk heeft dit met de ernst van de stoornis te maken en heeft de onderkende groep de meeste moeite met lezen en schrijven, waardoor zij hier de meeste negatieve consequen-ties met betrekking tot hun schoolpres-taties van ondervinden. Deze bevinding kan echter ook te maken hebben met het gebrek aan een goede begeleiding, waar op vijf van de twaalf deelnemende scholen sprake van leek te zijn, aange-zien op deze scholen geen systematische aanpassingen voor leerlingen met dys-lexie gemaakt werden. Indien dit niet het geval is, leiden de faalervaringen die vaak voorkomen bij dyslectici (Poleij & Stikkelbroek, 2009) mogelijk tot een houding van ‘ik heb dyslexie en ik kan het toch niet’ en geeft het ziekteverzuim een signaal af van de ernstige emotio-nele moeilijkheden waar de dyslectische jongere mee kampt. Dit geeft aan dat het erg belangrijk is dat als dyslexie wordt gesignaleerd, er ook direct maatregelen worden getroffen, omdat alleen de diag-nose stellen de loopbaan van een leer-ling mogelijk extra negatief beïnvloedt.

4.4 Aandacht nodig voor psychische problemen

Het is belangrijk om op te merken dat uit de literatuur blijkt dat zowel dyslexie als schoolverzuim een relatie heeft met psy-chische problemen. In onderzoek is aan-getoond dat de psychische stoornis ADHD en dyslexie regelmatig samen voorkomen, wat kan wijzen op eenzelfde neurologi-sche basis (Beitchman & Young, 1997). Daarnaast is dyslexie in verband gebracht met gedragsproblemen (Vernooij, 2004, 2006) en met internaliserende proble-matiek (Poleij & Stikkelbroek, 2009). Psychische problemen vormen daarnaast ook een belangrijke risicofactor voor schoolverzuim. Uit onderzoek blijkt dat bijna de helft van de onderzochte kinde-ren die stelselmatig ongeoorloofd verzui-men van school voldoen aan de criteria van een psychische stoornis (Berg, Butler & Franklin et al., 1993; Bools, Foster,

543

op vmbo-scholen te werken aan di-agnostiek en begeleiding van dyslec-tische leerlingen, aangezien dyslexie hier vaak voorkomt en veel scholen geen signalerings- en dyslexiebeleid hebben.

• Nietalleeneengoedsignaleringsbeleidis van belang, maar juist ook goede be-geleiding. Anders bestaat het risico dat de leerling door de diagnose gestigma-

tiseerd wordt, terwijl niet gewerkt wordt aan het leren omgaan met dys-lexie, hetgeen mogelijk tot extra emoti-onele problemen kan leiden.

• Leerlingenmeteendyslexieverklaringmoeten bijtijds begeleiding krijgen als deze leerlingen veel verzuim laten zien en daarom sterk in hun (school)loopbaan bedreigd worden. Daarvoor is een effectieve aanpak voor school-verzuim gewenst, aangezien ook dat op het vmbo vaak voorkomt. Bij schoolverzuim dient gekeken te wor-den in hoeverre dyslexie hierbij een rol speelt, door bij verzuim de schoolpres-taties goed onder de loep te nemen.

• Intoekomstigonderzoekdientookaandacht besteed te worden aan de rol van etniciteit. Daarnaast is het van be-lang om de driehoek psychische pro-blemen, dyslexie en verzuim en uit-val nader te onderzoeken, vooral op de vraag hoe de factoren elkaar beïnvloe-den. De complexiteit van de relatie tus-sen de leerachterstanden die door dys-lexie ontstaan, en de comorbiditeit van dyslexie met psychische problemen dient goed en bijtijds in kaart te wor-den gebracht.

niet-onderkende dyslexie. Wat betreft het meten van schoolverzuim, was de verzuimregistratie van scholen niet altijd goed en eenduidig. Indien echter het verzuim niet goed is geregistreerd en er eigenlijk meer verzuim heeft plaatsge-vonden, benadrukt dit het belang van de aanbevelingen. Een volgende beperking is dat de data voor dit onderzoek enige jaren geleden zijn verzameld. In het onderwijs zijn de afgelopen jaren veel vernieuwingen door-gevoerd, waardoor er mogelijk zaken zijn veranderd. Toch biedt dit onderzoek belangrijke aanknopingspunten voor de relatie tussen dyslexie en schoolverzuim.Ten slotte is binnen het beschreven on-derzoek weinig aandacht besteed aan de rol van etniciteit. Aangezien op de Rotter-damse vmbo-scholen het aantal alloch-tone leerlingen hoog is, is het belangrijk hier in toekomstig onderzoek aandacht aan te besteden. Zeker gegeven het feit dat allochtone leerlingen relatief vaak taalproblemen hebben, maar veel minder vaak als dyslectisch gediagnosticeerd worden. Dit wordt mogelijk veroorzaakt doordat leesproblemen bij allochtone kinderen vaak eerder aan tweetaligheid worden toegeschreven dan aan eventuele dyslexie(Daniels,Hey,Leonard&Smith,1999; Hoogsteder, Blumenthal & Yumusak,1999;Lindsay,Pather&Strand, 2006).

4.6 AanbevelingenUit de conclusies en bevindingen zijn de volgende aanbevelingen af te leiden.• Allereerstishetvangrootbelangom

GERAADPLEEGDE LITERATUUR

Alexander-Passe, N. (2008). The sources and

manifestations of stress amongst school-

aged dyslexics, compared with sibling

controls. Dyslexia, 14(4), 291-313.

Beitchman, J.H. & Young, A.R. (1997). Journal

of the American Academy of Child and

Adolescent Psychiatry, 36, 1020-1032.

Berg, I., Butler, A., Franklin, J., Hayes, H., Lucas,

C. & Sims, R. (1993). DSM-III-R Disorders,

Social Factors and Management of School

Attendance. Journal of Child Psychology and

Psychiatry, 34(7), 1187-1203.

Blomert, L. (2005). Dyslexie in Nederland:

Theorie, praktijk, beleid. Amsterdam:

544

B. (2000). A prospective longitudinal study

of high school dropouts examining multiple

predictors across development. Journal of

School Psychology, 38, 525-549.

Junger-Tas, J. (2002). Diploma’s en goed gedrag

II: Preventie van antisociaal gedrag in het

onderwijs. Den Haag: Ministerie van Justitie.

Kleijnen, R., Bosman, A., de Jong, P., Henneman,

K., Pasman, J., Paternotte, A., Ruijssenaars, A.,

Struiksma, A., van den Bos, K.P., van der Leij,

A., Verhoeven, L. & Wijnen, F. (2008). Diagnose

van dyslexie. Brochure van de Stichting

Dyslexie Nederland. Bilthoven: Stichting

Dyslexie Nederland.

Kort, W., Schittekatte, M., van den Bos, K.P., Ver-

meir, G., Lutje Spelberg, H.C., Verhaeghe, P. &

van der Wild, S. (2005). Dyslexie Screenings-

test. Lisse, Nederland: Harcourt.

Kuijpers, C., Been, P., van Leeuwen, T., ter Keurs,

M. & van der Leij, A. (2003). Leesproblemen

in het voortgezet onderwijs en de

volwassenheid. Pedagogische Studiën, 80,

272-288.

Lindsay, G., Pather, S. & Strand, S. (2006). Speci-

al Educational Needs and Etnicity: Issues of

Over- and Under-representation. Institute of

Education: University of Warwick.

Maag, J.W. & Reid, R. (2006). Depression among

students with learning disabilities: Assessing

the risk. Journal of Learning Disabilities, 39,

3-10.

Mattison, R.E. (2000). School Consultation: A

Review of Research on Issues Unique to the

School Environment. American Academy of

Child and Adolescent Psychiatry, 39, 402-413.

Nelson, J.M. & Harwood, H. (2010). Learning

disabilities and anxiety: A meta-analysis.

Journal of Learning Disabilities, 44(1), 3-17.

Poleij, C. & Stikkelbroek, Y. (2009). Dyslexie de

Baas! Aanpak van psychosociale problemen

bij jongeren met dyslexie. Houten: Bohn

Stafleu van Loghum.

Richardson, J.T.E. & Wydell, T.N. (2003). The re-

presentation and attainment of students with

dyslexia in UK higher education. Reading and

Writing, 16(5), 475-503.

Van den Bos, K.P., Lutje Spelberg, H.C.,

Scheepstra, A.J.M. & de Vries, J.R. (1994).

De klepel, vorm A en B. Een test voor de

leesvaardigheid van pseudowoorden.

Uitgeverij Nieuwezijds.

Bools, C., Foster, J., Brown, I. & Berg, I. (1990).

The identification of psychiatric disorders

in children who fail to attend school: a

cluster analysis of a non-clinical population.

Psychological Medicin, 20, 171-181.

Braams, T. (2001). Eerlijkheid is: leerlingen met

dyslexie niet afrekenen op hun handicap!

Over dyslexieverklaringen en dyslexiebeleid.

Tijdschrift voor Remedial Teaching, 2, 16-20.

Brus, B.Th. & Voeten, M.J.M. (1973). Een-Minuut-

Test, Vorm A en B. Schoolvorderingentest

voor de technische leesvaardigheid,

bestemd voor groep 4 tot en met 8 van

het basisonderwijs. Verantwoording en

Handleiding. Nijmegen: Swets & Zeitlinger

publishers.

Daniel, S.S., Walsh, A.K., Goldston, D.B., Arnold,

E.M., Reboussin, B.A. & Wood, F.B. (2006). Sui-

cidality, School Dropout, and Reading Pro-

blems Among Adolescents. Journal of Learn-

ing Disabilities, 39(6), 507-514.

Daniels, H., Hey, V., Leonard, D. & Smith, M.

(1999). Issues of equity in special needs

education from a gender perspective. British

Journal of Special Education, 26(4), 189-195.

De Baat, M. de (2009). Beschermende

en risicofactoren voor schoolverzuim.

Informatiefolder van het Nederlands

Jeugdinstituut (NJI).

Grigorenko, E.L. (2001). Developmental

Dyslexia: An Update on Genes, Brains, and

Environments. Journal of Child Psychology

and Psychiatry, 42(1), 91-125.

Habib, M. (2000). The neurological basis of deve-

lopmental dyslexia. An overview and working

hypothesis. Brain, 123, 2373-2399.

Henneman, K., Kleijnen, R. & Smits, A. (2004).

Protocol Dyslexie Voortgezet Onderwijs, deel

2 - signalering, diagnose en begeleiding.

’s-Hertogenbosch: KPC Groep.

Hoogsteder, M., Blumenthal, M. & Yumusak, T.

(1999). Meertaligheid en spraakmoeilijkheden

bij kinderen. Stichting Nederlands centrum

Buitenlanders.

Jimerson, S.R. (2001). Meta-analyses of Grade

retention Research: Implications for Practice

in the 21st Century. School Psychology

Review, 30, 420-437.

Jimerson, S., Egeland, B., Sroufe, L.A. & Carlson,

545

leesonderwijs nader bekeken. Goed leren

lezen is een mensenrecht (Lyon Symposium).

Vernooy, K. (2004). Alle kinderen vlot leren

lezen. CPS, Amersfoort.

Vernooy, K. (2006). Effectief omgaan met

risicolezers. CPS, Amersfoort.

Verantwoording handleiding diagnostiek en

behandeling. Nijmegen: Berkhout Nijmegen

BV.

Verhulst, F.C. (2008). De ontwikkeling van

het kind. Assen: Koninklijke Uitgeverij Van

Gorcum.

Vernooy, K. (2001). Knelpunt in het Nederlands

OVER DE AUTEURS

Dr. Nouchka Tick werkt als senior onderzoeker bij de Yulius Academie, waar ze zich bezighoudt met wetenschappelijk onder-zoek op het raakvlak van psychiatrie en onderwijs. Ze is betrok-ken bij verschillende studies naar de effecten van schoolinter-venties op het functioneren van leerlingen en leerkrachten in het (speciaal) onderwijs.E-mail: [email protected]

Véronique Prins, dyslexiecoach en gedragsspecialistVeronique Prins is moeder van 3 jongens met dyslexie en ADHD (16, 22, 24) en werkt als dyslexiecoach en gedragsspecialist op verschillende VO-scholen in Rotterdam, waar ze jongeren met diverse problematiek begeleidt. Zij heeft gewerkt als consulent dyslexie en speciaal onderwijs op het Zwaan Project van de Stichting Actie ! voor Dyslexie en voor de stichting Voor Elkaar in de regio Groot Rotterdam. E-mail: [email protected]

Chris Struiksma Dr. Chris Struiksma werkt als senior onderzoeker bij het cluster Onderzoek en Ontwikkeling van de CED-Groep. Hij doet onder-zoek op het gebied van dyslexie en implementatie van onderwijs-programma’s, waaronder programma’s voor gedragsproblemen.Email: [email protected]

Om een rapportage van dit onderzoek op te vragen, kunt u Véronique Prins mailen op: [email protected]