DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH...

77
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene economie Sarah Heynssens onder leiding van Prof. Dr. Glenn Rayp

Transcript of DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH...

Page 1: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE

ACADEMIEJAAR 2008 – 2009

DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?

Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van

Master in de algemene economie

Sarah Heynssens

onder leiding van

Prof. Dr. Glenn Rayp

Page 2: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

II

Page 3: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE

ACADEMIEJAAR 2008 – 2009

DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?

Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van

Master in de algemene economie

Sarah Heynssens

onder leiding van

Prof. Dr. Glenn Rayp

Page 4: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

PERMISSION Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding. Sarah Heynssens

Page 5: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

I

WOORD VOORAF

Duurzaamheid en ecologisch denken zijn vandaag modewoorden & buzz items op de internationale

agenda. De huidige ‘populariteit’ van het milieuprobleem werd onder meer veroorzaakt door de film

An Inconvenient Truth van voormalig vice-president van de VS, Al Gore en enkele spraakmakende

klimaat- en VN-rapporten die het wetenschappelijk bewijs leverden voor het bestaan van

klimaatverandering veroorzaakt door menselijk handelen.1 Hierdoor werd de publieke opinie op grote

schaal wakker geschud voor de gevaren van klimaatverandering. Of dit ook aanleiding geeft tot

structurele oplossingen is afhankelijk van de weg die de komende jaren zal gevolgd worden.

Het is duidelijk dat ‘het milieu’, dat de focus vormt van deze scriptie, een zeer bewegelijk en moeilijk

grijpbaar element van het internationaal toneel is. Het vormt niet alleen een fenomeen dat nationale

grenzen overschrijdt, er is geen mens op aarde die niet met deze problemen geconfronteerd wordt. In

deze scriptie tast ik de mogelijkheden af van een ecologisch alternatief voor de huidige wereldorde en

bekijk ik de opties die een beleid gericht op duurzaamheid ons kunnen bieden. Deze scriptie vormt

vanzelfsprekend slechts een beperkte weergave van het uitgebreide en steeds groeiende ecologisch

wetenschapsdomein. Toch werd gestreefd naar een zekere vorm van volledigheid in die zin dat een

synthese van het hedendaags ecologisch denken over milieu werd beoogd.

Dit is ook de juiste plaats om een aantal personen te bedanken. In het bijzonder denk ik daarbij aan

Pr. Dr. Glenn Rayp die als mijn promotor zijn raad en ideeën deelde. Ook wil ik Francine Mestrum en

Eric Vanhaute bedanken. Beide hebben mij geholpen in het ontwikkelen van de visie die ik in deze

scriptie naar voor breng. Verder wil ik ook Nicolas Cammaert en Jan Tack bedanken voor het nalezen

en verbeteren van deze scriptie. Tot slot mogen zeker ook niet die mensen ontbreken op wiens steun

ik altijd kan rekenen: Lutgarde Bral, Sven Heynssens, Charlotte Verstraete, Sander Veraverbeke, Julie

Adyns, Griet Rodts, Ruth De Pau, Els Gossé en vele anderen.

Nu deze scriptie tot een einde is gebracht rest mij enkel nog u, de lezer, een aangename en boeiende

leeservaring toe te wensen. Hopelijk kan mijn schrijven u ervan overtuigen dat onze hedendaagse

samenleving nog steeds nood heeft aan kritische stemmen, alternatieve ideeën en het denken over

een betere wereld.

Sarah Heynssens

1 Fourth Assessment Rapport van de IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change) (1/2/2007)

Page 6: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

II

INHOUDSOPGAVE WOORD VOORAF . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . I

INHOUDSOPGAVE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . II

GEBRUIKTE AFKORTINGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . IV

LIJST VAN TABELLEN FIGUREN EN KAARTEN . . . . . . . . . . . . . . . . V

1. Inleiding en Probleemstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1

1.1. Groei en Motivatie van de Studie . . . . . . . . . . . . . . . . 1

1.2. Centrale Vraagstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2

1.3. Structuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3

1.4. Methodiek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4

2. Neoklassieke Milieueconomie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5

2.1. Historiek en Wetenschapsvisie . . . . . . . . . . . . . . . . . 5

2.1.1. Mechanistische Wereldvisie . . . . . . . . . . . . . . . . . 5

2.1.2. Voorgeschiedenis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7

2.1.3. A.C. Pigou: Interne versus Externe Kosten . . . . . . . . . . . . 7

2.2. Zwakke Duurzaamheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8

2.2.1. Definitie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8

2.2.2. Economische Schaarste & Utilitaire Conservatie . . . . . . . . . . 9

2.2.3. Monetarisering van Natuurlijk Kapitaal & Optimale Allocatie . . . . . .10

2.2.4. Homo Economicus & Soevereine Preferenties . . . . . . . . . . 12

2.2.5. Technologisch Optimisme . . . . . . . . . . . . . . . . . 13

2.3. De Win-Win Ideologie van Duurzame Ontwikkeling? . . . . . . . . . .15

2.3.1. Ontstaan van Internationaal Milieubeleid . . . . . . . . . . . . 15

2.3.2. Our Common Future & Washington Consensus . . . . . . . . . . 16

2.3.3. Armoedebestrijding & Eco-Efficiëntie . . . . . . . . . . . . . .17

2.3.4. Een Postpolitieke Samenleving? . . . . . . . . . . . . . . . . 19

2.4. Conclusie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20

3. Ecologisch Denken & Ecologische Economie . . . . . . . . . . . . . 21

3.1. Historiek en Wetenschapsvisie . . . . . . . . . . . . . . . . . 21

3.1.1. Ontstaan & Grondleggers van het Ecologisch Denken . . . . . . . . 21

3.1.2. Co-Evolutionair Perspectief . . . . . . . . . . . . . . . . . 22

3.2. Conceptuele Hoekstenen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23

3.2.1. Omgaan met Onzekerheid & Complexiteit . . . . . . . . . . . . 23

3.2.2. Wetten van de Thermodynamica . . . . . . . . . . . . . . . 24

Page 7: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

III

3.2.3. Van een ‘Lege’ naar een ‘Volle’ Wereld . . . . . . . . . . . . . 26

3.3. Sterke Duurzaamheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28

3.3.1. Definitie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .28

3.3.2. Resilience, Redundancy & Reversibility . . . . . . . . . . . . . 29

3.3.3. Duurzaamheid Operationaliseren . . . . . . . . . . . . . . . 30

3.3.3.1. Methodologische Pluralisme . . . . . . . . . . . . . .30

3.3.3.2. Ecologisch Draagvlak, Milieugebruiksruimte & Overshoot . . . . 32

3.3.3.3. Kwantitatief Meten en Fysieke Duurzaamheidsindicatoren . . . .32

3.3.3.4. Beslissingsmodellen . . . . . . . . . . . . . . . . . 34

3.3.4. Duurzaamheid versus Duurzame Ontwikkeling . . . . . . . . . . 35

3.3.4.1. Duurzaamheid & Economische Groei . . . . . . . . . . . 35

3.3.4.2. De Keerzijde van Duurzame Ontwikkeling . . . . . . . . . .38

3.3.4.3. Pleidooi voor Duurzaamheid . . . . . . . . . . . . . . 39

3.4. Conclusie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40

4. Ecologische Economie: Een Nieuw Paradigma . . . . . . . . . . . . 43

4.1. Het Alternatief van de Ecologische Economie . . . . . . . . . . . . 43

4.1.1. Meer dan een Interdisciplinaire Verkenning . . . . . . . . . . . 43

4.1.2. Een Werkbaar Economisch Alternatief: de Steady State. . . . . . . 43

4.2. Hoe Transitie Tewerkstellen? . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44

4.2.1. Basisvoorwaarden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44

4.2.1.1. Eco-Efficiëntie aan de Aanbodzijde . . . . . . . . . . . . 44

4.2.1.2. Consistentie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46

4.2.1.3. Sufficiëntie aan de Vraagzijde . . . . . . . . . . . . . 46

4.2.2. Concrete Beleidsvoorstellen . . . . . . . . . . . . . . . . 47

4.2.2.1. Duurzame Economische Schaal . . . . . . . . . . . . . 47

4.2.2.2. Instrumenten voor Herverdeling . . . . . . . . . . . . 48

4.2.2.3. Voorstellen voor een Andere Wereld . . . . . . . . . . . 49

4.3. Barrières voor Transitie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50

4.3.1. Economische Belemmeringen . . . . . . . . . . . . . . . . 50

4.3.2. De Transitieparadox . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51

4.3.3. Sociaal-Culturele kentering . . . . . . . . . . . . . . . . . 51

4.4. Conclusie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52

5. Algemeen Besluit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54

Page 8: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

IV

GEBRUIKTE AFKORTINGEN - BNP: Bruto Nationaal Product

- EVA: Ecologische Voetafdruk

- HANNP: Human Appropriation of Net Primary Production

- IMF: Internationaal Monetair Fonds

- ISEE: International Society for Ecological Economics

- ISEW: Index of Sustainable Economic Welfare

- MCDA: Multi-Criteria Decision Aide

- MFA: materiaalstroomanalyse

- SPECDA: Southern Peoples’ Ecological Debt Creditors Alliance

- UNCED: United Nations Conference on Environment and Development

- UNCHE: United Nations Conference on Human Environment

- UNCSD: United Nations Conference on Sustainable Development

- UNEP: United Nations Environmental Programme

- UNFCCC: United Nations Framework Convention on Climate Change

- UNGASS: United Nations General Assembly Special Session

- VN: Verenigde Naties

- WB: Wereldbank

- WSSD: World Summit on Sustainable Development

Page 9: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

V

LIJST VAN TABELLEN EN FIGUREN

TABELLEN

1. Diverse vormen van Milieuresponsen . . . . . . . . . . . . . . . . 10

2. Van Homo Economicus naar NNP. . . . . . . . . . . . . . . . . . 12

FIGUREN

1. Relatie tussen Economische Activiteit & Milieu. . . . . . . . . . . . . . 6

2. Groene Kuznetscurve. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14

3. De Zandloper van het Universum. . . . . . . . . . . . . . . . . . 25

4. Van een ‘Lege’ naar een ‘Volle’ Wereld. . . . . . . . . . . . . . . . 27

5. Two-Tiered beslissingsstructuur. . . . . . . . . . . . . . . . . . .35

Page 10: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

1

HOOFDSTUK 1

INLEIDING & PROBLEEMSTELLING

“Any recovery of the natural World in its full splendour will require

not only a new economic system but a conversion experience

deep in the psychic structure of the human”

(Berry, 1999: 60)

1.1 Groei en Motivatie van de studie

Deze masterproef gaat uit van een oprechte bezorgdheid over het milieu en de milieuproblemen

waarmee we vandaag geconfronteerd worden. Men kan de milieuproblematiek dan ook zeer ruim

definiëren als de armoedeproblematiek, onderontwikkeling, lucht-, water- en bodemverontreiniging,

biodiversiteitsverlies etc.. Het begrip milieu wordt in deze scriptie begrepen als het natuurlijk milieu,

of de natuurlijke omgeving. Het natuurlijk leefmilieu omvat het water, de bodem, de lucht en de

ecologische samenhang tussen deze componenten (De Clercq, 2009: 28).

De voorbije jaren was de milieuproblematiek zeer prominent aanwezig op de internationale agenda.

Op twee februari 2007 verscheen het vierde klimaatrapport van de VN waarin werd geconcludeerd dat

de klimaatverandering van de afgelopen 50 jaar voor 90 procent zeker wordt veroorzaakt door de

mens.2 Ieder van ons werd geconfronteerd met nieuwe beleidsmaatregelen en opgeroepen tot een

aanpassing van consumptiepatronen en levensstijl. De publieke opinie werd op grote schaal wakker

geschud voor de gevaren van klimaatverandering en andere vormen van milieudegradatie. Er wordt

echter ook nadruk gelegd op een positieve noot, namelijk dat we als mensengemeenschap niet

machteloos moeten toekijken. Wij hebben de macht om deze veranderingen geleidelijk te laten

verlopen en enigszins te sturen.

Vele wetenschappers betwijfelen echter of de geplande aanpassingen wel voldoende zullen zijn om de

aarde en de mens te redden van een ecologische catastrofe. Zij beweren dat de milieudegradatie

slechts één aspect is van een vierkant draaiend systeem. Deze critici beweren dat het huidige

economische paradigma ontoereikend is voor de analyse en oplossing van de heersende

milieuproblemen. Meer zelfs, het zou ze enkel erger maken. Een belangrijke kritiek op dit vlak werd

geleverd door Immanuel Wallerstein. In zijn analyse van het moderne wereld-systeem komt hij tot de

conclusie dat milieu een belangrijk element vormt in de huidige crisis van het kapitalistische systeem.

Milieu fungeert namelijk, in samenwerking met enkele andere factoren, als rem op het systeem.

2 Fourth Assessment Rapport van het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change) (1/2/2007)

Page 11: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

2

Wallerstein gaat er van uit dat onze leefwereld de last van de consumptiemaatschappij niet eeuwig zal

kunnen dragen, ondanks technologische aanpassingen (Wallerstein, 2004). Hij heeft het in dit opzicht

op de ‘ecologische rem op het kapitalisme’. Ook de huidige financiële crisis wordt door velen gezien als

een uiting van een mank lopend economisch systeem.

Zijn deze critici paniekzaaiers of is er gegronde reden tot bezorgdheid? Vele problemen worden

inderdaad veroorzaakt door de internationale economische orde en zorgen voor een schrijnende

onrechtvaardigheid en milieudegradatie in een groot deel van de wereld. Deze link tussen ecologie,

economie en sociale rechtvaardigheid staat centraal in het huidig ecologisch denken dat sinds de jaren

1960 een basiskritiek vormt op het economisch systeem. Gezien de stand van de wereldeconomie

vandaag en de onaflatende milieudegradatie lijkt het me op zijn minst aan te raden om alternatieven

zoals het ecologisch denken in beschouwing te nemen en te bekijken of zij heil kunnen brengen waar

de neoklassieke economie faalt.

1.2 Centrale Vraagstelling

Het is in deze masterproef dan ook de bedoeling een analyse te maken van het ecologisch denken en

de ecologische economie. Zij vormen in essentie een kritiek op het huidige economisch systeem en de

neoklassieke milieueconomie en formuleren een alternatieve economische structuur. Zowel de

neoklassieke milieueconomie als de ecologische economie spitsten zich toe op de relatie mens, milieu

en economie. In deze scriptie wil ik aantonen dat hun begrip van deze relatie essentieel verschilt en

dat de visie van de ecologische economie een meer realistische en wenselijke benadering van de

werkelijkheid is dan de neoklassieke benadering.

De ecologische economie stelt in tegenstelling tot de milieueconomie de mogelijkheid van een

duurzaam internationaal vrijhandelssysteem fundamenteel in vraag. Vanuit deze visie verwerpt men

twee veronderstellingen van de milieueconomie namelijk de positieve relatie tussen internationale

handel en economische groei en die tussen economische groei en milieubescherming. In de

milieueconomie gaat men daarentegen uit van de neoklassieke economie en ziet men een

uitgesproken positieve relatie tussen handel en de kwaliteit van milieu. Binnen de milieueconomie

bevindt zich bovendien ook het concept duurzame ontwikkeling dat uitgaan van de idee dat meer

vrijhandel leidt tot meer welvaart en dit op zijn beurt tot een betere milieu- en sociale bescherming

(Jones, 2005).

Centraal in het milieubeleid vandaag en in het onderscheid tussen milieueconomie en ecologische

economie staat het concept ‘duurzaamheid’. De focus van deze masterproef zal liggen op de

interpretatie van het duurzaamheidsbegrip net omdat dit het belangrijkste onderscheid van de

milieueconomie en de ecologische economie vormt. Op welk vlak verschilt de duurzaamheidsvisie van

de milieueconomie van deze van de ecologische economie? Welke visie is best aangepast in het

tackelen van de huidige milieuproblemen? Hoe verhouden beide visies zich tot het economisch en

sociaal beleid?

Hoewel er in de loop der jaren een zekere convergentie is opgetreden tussen de milieu- en ecologische

economie omhelst de term duurzaamheid nog steeds een grote mate van ambiguïteit en kan hij aan

diverse betekenissen en concepten verbonden worden. Het is dan ook niet eenvoudig de term te

Page 12: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

3

definiëren en binnen een wetenschappelijk of ideologisch kader te positioneren. Hiertoe dien ik niet

alleen een beter begrip te ontwikkelen van het concept ‘duurzaamheid’ en ‘duurzame ontwikkeling’,

maar ook van het ecologisch denken en de ecologische economie als dusdanig.

Het is binnen het kader van deze scriptie niet de bedoeling alle verschillen tussen het ecologische en

milieueconomisch denken te behandelen. Er zal dan ook geen gedetailleerd overzicht gegeven worden

van de milieuwetenschappelijke tak. Enkel die elementen worden behandeld die belangrijk zijn in het

begrip van het duurzaamheidsconcept. De ontstaansgeschiedenis van het duurzaamheidsconcept zal

doorheen de scriptie uit de doeken worden gedaan. Hierbij ligt de focus voornamelijk op het

milieubeleid sinds de jaren 1960. De voorgaande periode wordt slechts summier behandeld omdat

voor de jaren 1960 geen coherent internationaal milieubeleid bestond en er nog geen uitwerking van

het duurzaamheidsconcept bestond.

1.3 Structuur

In Hoofdstuk 2 ga ik dieper in op het concept ‘duurzame ontwikkeling’ als element van de

neoklassieke milieueconomie. Een beknopte analyse van de basisprincipes van de milieueconomie is

geen overbodig luxe wil men de ecologische economie, die zich in essentie afzet van de neoklassieke

benadering, beter begrijpen. Beide benaderingen hebben uiteenlopende visies over de homo

economicus hypothese, het rationaliteitsbeginsel, waarderingstechnieken, gebruikte methodologie,

calculusbenadering, het kringloopschema, preferenties, methodologisch individualisme etc. . Meteen

zullen echter ook enkele bedenkingen bij deze uitgangspunten geplaatst worden die reeds een

voorproef geven van de uitgangspunten van het ecologisch denken. Om ‘duurzame ontwikkeling’ als

concept ten volle te vatten zal ik kort ingaan op de voorgeschiedenis van het ecologisch denken en het

ontstaan van internationaal milieubeleid. Hierbij ligt de nadruk op de convergentie van het milieu-,

economisch en sociaal beleid.

In Hoofdstuk 3 analyseer ik de ecologische economie. Ik bekijk ook hier het ontstaan en de

wetenschapsvisie van de discipline, analyseer de conceptuele hoekstenen en ga dieper in op de

duurzaamheidsvisie die hieruit voortvloeit. Waarom is een andere visie op duurzaamheid nodig? Hoe

wordt deze duurzaamheid in praktijk gehanteerd en geoperationaliseerd? Op welk vlak verschilt zij

van ‘duurzame ontwikkeling’? Wat voor economische structuur veronderstelt ‘duurzaamheid’?

In Hoofdstuk 4 maak ik de afweging of het concept duurzaamheid (zoals gehanteerd in het ecologisch

denken) ook economische valabel is. Wat is de relevantie van duurzaamheid als economisch concept?

In welke mate is dit concept toepasbaar binnen het economisch beleid van hedendaagse

samenlevingen? Kan duurzaamheid werken als een nieuwe economische visie of is het slechts een

kritiek die bestaande economische waarden afbreekt maar geen alternatief biedt? Hoe kunnen we

bouwen aan een samenleving die duurzaam en rechtvaardig is? Is dit een utopie, een onrealistische

droom?

Hoofdstuk 5 biedt tot slot een algemeen besluit en tracht een synthese te bieden van de vragen en

antwoorden die tijdens deze masterproef geformuleerd werden.

Page 13: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

4

1.4 Methodiek

Het hierboven beschreven onderzoek is in essentie een conceptuele denkoefening en zal gebeuren aan

de hand van een literatuurstudie. Dit vormt meteen ook de grootste beperking van het onderzoek: het

blijft in essentie een theoretische bespiegeling over wat economisch wenselijk is. Toch kan hierover

nog een en ander gezegd worden. In een literatuurstudie wordt men onvermijdelijk geconfronteerd

met diverse meningen en invalshoeken. Elke wetenschappelijke discipline ontwikkelt haar eigen

‘discours’ om op een zo objectief mogelijke wijze lezers van haar gelijk te overtuigen. Dit is ook het

geval bij de neoklassieke economie en de ecologische economie. Volgens sommigen is het taalgebruik,

het discours en de daarmee samenhangende wereld en wetenschapsvisie van beide disciplines zo

verschillend dat ze moeilijk op objectieve wijze met elkaar kunnen vergeleken worden.

Het is inderdaad zo dat elk discours een zeker ‘waarheidsregime’ inhoudt. Volgens M. Foucault is

kennis een vorm van macht en bezit discours de mogelijkheid om kennis en aldus macht te creëren.

Discours is op die manier sterk verbonden met macht en de strijd om macht. Volgens Foucault worden

subjecten dan ook niet door een bepaald discours vertegenwoordigd maar eerder gecreëerd:“Thruth is

not discovered, but fabricated” (Sayyid, 1998: 250). Een coherent vertoog bouwt een kader van

concepten en denkbeelden op, dat na verloop als waarheid en realiteit beschouwd kan worden (cf.

waarheidsregime van Foucault). Het is de bedoeling van elk vertoog dat dit gecreëerde totaalbeeld

ingang vindt bij de lezers die het vervolgens percipiëren als zijnde de waarheid/werkelijkheid. Het in

het vertoog gecreëerde verhaal zal de werkelijkheid als concept vervangen en de realiteit omvormen

tot ze voldoet aan de realiteit van beelden en concepten die in het als waarheid aanvaarde vertoog

naar voor worden geschoven (Van Dijk, 1993). Betekent dit dat we elk wetenschappelijk discours met

een relativistische veeg van tafel kunnen vegen? Toch niet, eerder moet gekeken worden naar de

manier waarop waarheid gecreëerd wordt binnen een discours dat op zichzelf nooit waar of vals kan

zijn.

Ook binnen de milieueconomie en de ecologische economie worden aldus vertogen opgebouwd die een

specifieke visie op de werkelijkheid, economie en ecologie omhelzen. De ecologische economie wordt

in dit opzicht dan ook vaak afgedaan als een pseudo-wetenschappelijke gedachteuitwisseling tussen

ideologisch linkse rakkers of ‘geitenwollen-sokken-types’. In deze scriptie streef ik er echter naar op

een zo objectief mogelijke manier om te gaan met het voorhanden zijnde materiaal. De bronnen

werden dan ook geselecteerd op hun relatief belang binnen de discipline. Het is echter onvermijdelijk

dat hieruit morele imperatieven uitschijnen. De ecologische economie streeft naar intra- en

intergenerationele solidariteit en dit leidt tot een normatief, waardegeladen taalgebruik in vergelijking

met het strikt positivistische discours van de milieueconomie. Dit hoeft echter niks af te doen aan de

waarde van de ecologische economie.

Page 14: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

5

HOOFDSTUK 2

NEOKLASSIEKE MILIEUECONOMIE

“Neoclassical economics, like classical physics,

is a special case that assumes that we are far from limits […]

and far from the limiting carrying capacity of the environment,

and the limiting satiety of consumers’ wants”

(Daly, 1987: 324).

In dit Hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de voornaamste uitgangspunten van de

neoklassieke milieueconomie in relatie tot het duurzaamheidsbegrip. Het belang van dit Hoofdstuk

situeert zich eerder in het feit dat het ons helpt een gefundeerde beeld over de ecologische economie

en het duurzaamheidsdenken te ontwikkelen.

2.1 Historiek en Wetenschapsvisie

2.1.1 Mechanistische Wereldvisie

De neoklassieke economiebeoefening is in sterke mate beïnvloed door de Newtioniaanse fysica. Door

de ontdekkingen van Isaac Newton in de 17de eeuw ontstond een mechanistische wereldvisie volgens

dewelke de (natuurlijke) werkelijkheid benaderd kan worden als een complex mechanisch systeem.

Natuurverschijnselen worden vertaald in wiskundige termen en formules, welke bruikbaar zijn als

model van de werkelijkheid. Zo kan bij voldoende kennis over de werkelijkheid de toekomst voorspeld

worden. Het succes van deze werkwijze beïnvloedde de wetenschapsbeoefening van de 20ste eeuw

zeer grondig. Neoklassieke economen benutten deze werkwijze om de economische problemen en

systemen op een wiskundige, positivistische manier te analyseren. De bedoeling is de economie om te

vormen tot een exacte wetenschap. Hiervoor gebruikt men de epistemologie van het logisch

positivisme. Een sterke pleitbezorger voor deze visie is Milton Friedman (1912) die de positieve

economie als volgt omschrijft.

“ Positive economics are in principle independent of any particular ethical position or

normative judgements. As Keynes says, it deals with ‘what is, not with what ought to be.’ Its

task is to provide a system of generalizations that can be used to make correct predictions

about the consequences of any change of circumstance. […] In short, positive economics is, or

can be, an ‘objective’ science, in precisely the same sense as any of the physical sciences.”

(Friedman, 1953: p. 4).

Ook de milieueconomie bouwt verder op deze assumpties. Milieueconomen gaan ervan uit dat

milieuproblemen deel zijn van de economische sfeer. De klassieke economie ziet economie als een

Page 15: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

6

geïsoleerd systeem waarin ruilwaarde circuleert tussen bedrijven, particulieren en overheden in een

gesloten kringloop. Onderstaande figuur geeft de relatie tussen economische activiteit en milieu weer

zoals die door de milieueconomie gezien wordt. De primaire productiefactoren land, arbeid en kapitaal

worden in het economisch proces gecombineerd om goederen en diensten te produceren. Deze

worden gemeten in monetaire termen (BNP) en aangewend voor consumptie en investeringen. In de

milieueconomie is hierbij ruimte gemaakt voor de natuur als grondstoffen- en energieleverancier en

afvalontvanger.3

Figuur 1: relatie tussen de economische activiteit en milieu [Bron: De Clercq (2008)]

De milieueconomie vertrekt vanuit de basispremissen van de neoklassieke economie zoals

methodologisch individualisme, rationaliteit, marginaliteit, het efficiëntiecriterium, algemeen

evenwicht etc. Zo maakt men bijvoorbeeld op micro-economisch niveau gebruik van productiefunctie

van gezinnen, evenwichts- en nuttigheidsafwegingen om beter te begrijpen hoe marktgoederen en

natuurlijke goederen door individuen gecombineerd worden om een optimaal economisch

welvaartsniveau te bereiken. Het is dan ook de belangrijkste taak van milieueconomen om het

neoklassieke gereedschap te gebruiken om te analyseren hoe individuen hun markt en niet-markt

(milieu) goederen combineren om economische welvaart te produceren, en hoe deze welvaart wijzigt

ten gevolge van een wijziging in de combinatie van de goederen. Hotelling (1993) en Hartwick (1977)

toonden aan dat modellen, gebaseerd op individuele rationaliteit, kunnen gebruikt worden om de

relatie tussen het gebruik van natuurlijke bronnen op lange termijn door economische agenten en de

impact op de duurzaamheid van het bronnengebruik aan te tonen. Ook op macro-economisch niveau

worden de neoklassieke methoden toegepast op milieuproblemen. Solow (1974) toonde aan dat

milieuschaarste kan opgenomen worden in macro-economische groeimodellen. De analytische

rigiditeit van de neoklassieke economie en de capaciteit om op die manier concrete oplossingen te

bieden voor milieuproblemen vormen meteen ook de grote kracht van deze benadering

(Venkatachalam, 2006).

3 Vanuit economisch opzicht heeft milieu ook nog enkele andere milieufuncties die niet expliciet aan bod komen maar daarom niet minder belangrijk zijn, namelijk een ruimtescheppende functie, de woonfunctie en de recreatieve functie.

Page 16: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

7

2.1.2 Voorgeschiedenis

De visie op het milieu en de natuur rondom ons veranderde grondig doorheen de eeuwen. Tijdens de

oudheid bestond een animistische natuurvisie: natuur werd bewonderd en vereerd, gerespecteerd en

gevreesd. Deze visie evolueerde tijdens de klassieke oudheid naar een natuurfilosofie waarbij men

vooral trachtte de omgeving op een rationele manier te verklaren en te begrijpen (Thoen, 2005). In

de middeleeuwen had milieu dan weer een belangrijke functie in de verspreiding van de christelijke

waarden. De Kerk trachtte mens en dier gescheiden te houden door de dierlijke kanten van de

mensen te scheiden van de echte mens. De christelijke leer legde dan ook de nadruk op de grilligheid

van de wilde natuur (Grove,

1993).http://www.ethesis.net/voorzorgsprincipe/voorzorg_deel_1.htm - _ftn21 Enkel voor

nuttige natuur kon appreciatie geuit worden. De aardse natuur werd geïdentificeerd met de status van

de mens na de zondeval en de verdrijving uit de tuin van Eden.

Deze visie verschoof in de nieuwe tijden naar een attitude waarin natuur gezien werd als een

onmisbaar element van het goddelijke doel. Deze nieuwe waardering vormde een filosofische en quasi

theologische basis voor een interventionistisch antwoord op de vernieling van het milieu die hoog

opliep als gevolg van de koloniale exploitatie van het Westen (Grove, 1993). Economische voordelen

op korte termijn werden onderworpen aan belangen op lange termijn. De koloniale conservatie wordt

dan ook vaak geïnterpreteerd als een rationalisatie om de productie op te drijven. In de 17de eeuw

krijgt milieu haar plaats binnen het mechanistisch wereldbeeld. Kennis over het milieu impliceerde

vooruitgang voor de hele mensheid. Door de natuur te kennen kon ze onderworpen en gevormd

worden naar wens van de mens (Lambrechts, 2005).

Deze nieuwe opvatting over natuur werd in de 17de eeuw treffend geïllustreerd door Francis Bacon. In

zijn geschriften verschijnt de natuur als een wetmatig geheel dat door mensenhanden moest

gecontroleerd worden. Dit nieuwe mechanische wereldbeeld werd gesymboliseerd door de machine.

Net zoals de machine een geheel is van aparte onderdelen die op een geordende manier werken, zo

bestaat ook de natuur uit ontleedbare delen in een bepaalde orde. Kennis ervan maakt dat de mens

deze orde kan manipuleren.

In de loop van de 19de eeuw werd op steeds meer plaatsen het fragiele ecologische evenwicht

verstoord en kwam door de toename van economische activiteiten en groeiende wereldbevolking een

stijgende druk op het milieu. Binnen deze context ontstond samen met het eerste milieubewustzijn

een wetenschappelijk geïnspireerde milieubescherming. Lange tijd stond deze milieubescherming

volledig los van de mens en diens economische organisatie. Men zou zelfs kunnen argumenteren dat

voor het grote publiek milieuproblemen vanuit economisch opzicht niet bestonden. In de late jaren

1940 en vroege jaren 1950 werd economische groei nooit bekritiseerd, zelfs niet vanuit meer

progressieve hoeken, en niet in verband met milieuproblemen bekeken (Nelissen, Van Der Straaten &

Klinkers, 1998). Toch waren op dit vlak reeds enkele veranderingen ingetreden.

2.1.3 A.C. Pigou: Interne versus Externe kosten

De milieueconomie ontstond als volwaardige subdiscipline binnen de economie in de jaren 1920. A.C.

Pigou werkte toen aan een analyse van negatieve externaliteiten binnen het neoklassieke raamwerk.

Hij wees erop dat naast de interne kosten (die weerspiegeld worden in de boekhouding van

Page 17: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

8

economische huishoudingen en een weergave zijn van de vergoeding van de productiefactoren)

economische activiteiten ook externe kosten veroorzaken. Hij noemde de som van deze interne en

externe kosten sociale kosten. Externe kosten zijn kosten die niet vergoed worden wegens het

onvolledig systeem van eigendomsrechten. Dit soort kosten komt zeer vaak voor in relatie tot het

leefmilieu (cf. collectieve goederen zoals lucht, water etc.) en leiden ertoe dat slachtoffers van

vervuiling geen mogelijkheden hebben om hun schade vergoed te zien (De Clercq, 2009). Dit verschil

tussen de feitelijke en geprijsde kosten van economische goederen en diensten leidt tot marktfalen en

prijsinefficiëntie. In de milieueconomie probeert men door de internalisering van de externe kosten in

de prijs tot optimale uitkomsten te komen zodat het criterium van economische efficiëntie alsnog

gerespecteerd wordt (Jones & Jacobs, 2007). De milieueconomie en het milieubeleid dat eraan

verbonden heeft dan als taak de juiste sociale kosten te achterhalen en voor te schotelen aan de

producenten en consumenten zodat deze in hun handelen de externe kosten internaliseren. De

producenten kunnen dan de juiste prijzen voorschotelen aan de consumenten, die op hun beurt hun

economische beslissingen kunnen afstemmen op de juiste schaarsteverhouding (De Clercq, 2009). Het

milieuprobleem is vanuit dit opzicht een interactieprobleem tussen economische agenten en dus in

essentie een economisch probleem.

2.2 Zwakke duurzaamheid

2.2.1 Definitie

De milieueconomie gaat uit van de theorie van ‘zwakke duurzaamheid’. Dit duurzaamheidsbegip is

conceptueel gebaseerd op het principe van de neoklassieke spaarregel (Jones et al.,2007, 177). In het

debat rond duurzaamheid maakt men doorgaans een onderscheid tussen ‘economisch kapitaal’ en

‘natuurlijk kapitaal’. Met economisch kapitaal bedoelt men door mensenhanden vervaardigd kapitaal

zoals machines, land, arbeid en kennis. Natuurlijk kapitaal zijn de bronnen, de omgeving en de

natuur. Zwakke duurzaamheid werd als volgt geformuleerd door David Pearce en Giles Atkinson

(1993):

Z > 0 als S > (δA + δB)

Hierbij is Z een indicator voor zwakke duurzaamheid; S is de spaarfunctie (toename van kapitaal) en

δA + δB staan respectievelijk voor het verlies aan artificieel economisch kapitaal en natuurlijk kapitaal.

Onder zwakke duurzaamheid verstaat men dan het behoud van de som van deze twee vormen

kapitaal, het totale kapitaal (Z>0).

Milieueconomen gaan er van uit dat ecosystemen zeer heterogene karakteristieken bezitten die hun

met een zekere flexibiliteit voorzien waardoor substitutie tussen verschillende bronnensoorten of

kapitaalvormen mogelijk is. Robert Solow beweert dat

“ A sustainable path is […] not necessarily one that conserves every single thing or any single

thing. It is one that replaces whatever it takes… . What matters is not the particular form that

the replacement takes, but only its capacity to produce the things that posterity will enjoy”

(Solow, 1992).

Page 18: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

9

Een degradatie van het natuurlijk kapitaal hoeft dan niet slecht te zijn als de som van het totale

kapitaal gelijk blijft:

“Weak sustainability extends the economic problem of the individual consumer from

maximizing utility subject to a budget constraint to maximizing economic output subject to the

limited amount of total capital” (Gowdy, 2000).

Economische welvaart is afhankelijk van het totaal aanwezig kapitaal en de verhouding tussen beide

kapitaalsoorten is niet relevant. Zolang men het natuurlijk kapitaal kan uitbuiten en (een deel van) de

winst kan investeren in de productie van economisch, artificieel kapitaal kan volgens deze visie het

totale inkomen van de economie op een duurzame basis behouden blijven. Duurzaamheid wordt dan

bereikt als een economie minstens evenveel spaart (of investeert) als de gecombineerde depreciatie

van de totale kapitaalstock (Pearce & Atkinson, 1993). Dit duurzaamheidsbegrip vertrekt

noodzakelijkerwijs van een aantal cruciale veronderstellingen over de werking van het economisch

systeem en de natuurlijke omgeving die de milieueconomie onderscheiden van de ecologische

economie.

2.2.2 Economische Schaarste & Utilitaire Conservatie

Economie behandelt per definitie de problematiek van de schaarse goederen: “the science which

studies human behaviour as a relationship between ends and scarce means which have alternative

uses” (L. Robbins, 1898-1984). Economische problemen zijn dus in essentie keuzeproblemen: er

dringt zich een keuze op over de manier waarop de schaarse middelen ingezet dienen te worden om

de talrijke doelstellingen te verwezenlijken (De Clercq, 2007: 21). Dit idee van economische schaarste

geldt ook op vlak van milieuproblemen en natuurlijke bronnen: hulpbronnen zijn vanuit economisch

opzicht enkel relevant wanneer ze relatief schaars zijn. Ten tweede moeten hulpbronnen nuttig zijn

voor de mensheid. Het natuurlijk kapitaal van zwakke duurzaamheid slaat enkel op milieubronnen die

de mens een dienst bewijzen. Daardoor is het niet één specifieke bron die ons van nut kan zijn of die

we moeten beschermen maar de diensten die deze bron levert. Substitutie van natuurlijk kapitaal

door economisch kapitaal is dan geen probleem zolang het economisch kapitaal dezelfde diensten aan

de mensheid kan verlenen als het natuurlijk kapitaal. Dit impliceert dat de allocatie van hulpbronnen

die geen direct nut hebben voor de mensheid sociaal verspillende allocatie is (Venkatachalam, 2007).

Duurzaamheid vanuit neoklassiek perspectief kan dan ook als volgt omschreven worden:

“ from the point of view of neo-classical economic theory, sustainability can be defined in

terms of the maximization of welfare over time. (This is assumed to be human welfare – the

claims of the non-human world arise when we consider the ecological perspective.) Most

economists simplify further by identifying the maximization of welfare with the maximization

of utility derived from consumption. While this may be critized as an oversimplification, it

certainly includes many important elements of human welfare (food, housing, transportation,

health and education services, etc.) and it has the analytical advantage of reducing the

problem to a measurable single-dimensional indicator” (Harris, 2003: 3).

Deze denkwijze getuigt van een utilitaristische houding ten aanzien van het ecologisch vraagstuk.

Milieubehoud is in de eerste plaats relevant omwille van de diensten die het de mens levert in

tegenstelling tot een eerder spirituele houding die uitgaat van meer ethische beweegredenen voor het

Page 19: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

10

behoud van de natuur. Het debat tussen beide visies is eeuwen oud en draait in essentie om het

geloof in technologische, pragmatische en collectieve oplossingen enerzijds en de behoefte aan

fundamentele levensstijlwijzigingen en cultureel-antropologische verschuivingen anderzijds (Jones et

al., 2007: 145). Tabel I geeft een ideaaltypisch overzicht van dit debat.

Tabel I: Diverse vormen van milieuresponsen [Bron: Jones & Jacobs, 2007, 146]

Technofix Waardeverschuiving

Management van

‘Wildernisgebieden’

Conservation

(utilitaristisch)

Preservation

(romantisch)

Verontreiniging & grondstofgebruik Technologie

(collectieve praktijken)

Levensstijl

(individuele waarden)

Preferentieel taalgebruik Duurzame Ontwikkeling Duurzaamheid

Waardepositie Technocentrisme &

Antropocentrisme

Ecocentrisme &

biocentrisme

De term duurzame ontwikkeling, die eind de jaren 1980 voor het eerst geformuleerd werd, biedt een

dualisme van de hierboven vermelde utilitaire en ethische redenen voor natuurbehoud dat op politiek

vlak zeer nuttig leek. Enerzijds laat het utilitaire argument toe conservatie te beschouwen als

aantrekkelijk voor diegenen die een materialistische maatschappijvisie aanhangen. Economische

ontwikkeling kan vanuit deze visie zorgen voor een betere wereld voor allen. Anderzijds zorgen de

morele argumenten van het concept ervoor dat ook het kamp van diegenen begaan met de natuur

duurzame ontwikkeling kunnen steunen. Deze win-win ideologie wordt hieronder nader onderzocht.

Alvorens daaraan te beginnen formuleer ik nog enkele bedenkingen bij een aantal centrale

uitgangspunten van de milieueconomie.

2.2.3. Monetarisering van natuurlijk kapitaal en optimale allocatie

Om de som van artificieel en natuurlijk kapitaal constant te houden, is het uiteraard nodig om beide af

te wegen ten opzicht van elkaar. Zolang de economische waarde van het natuurlijk kapitaal adequaat

gemeten wordt, kan de totale economische waarde van de gehele kapitaalstock behouden blijven in

termen van voldoende voorwaarde voor duurzaamheid (Gowdy, 2000). De vraag kan dus gesteld

worden hoeveel artificieel kapitaal nodig is om het verlies aan natuurlijk kapitaal te compenseren? De

hierboven besproken notie van relatieve schaarste impliceert dat eventuele fysieke belemmeringen die

opgelegd worden aan de economische groei door ecologische schaarste overkomen kunnen worden

door de prijs van schaarse producten aan te passen. Men maakt hierbij geen onderscheid tussen

consumptiegoederen die verhandeld worden op de markt en natuurlijk kapitaal. Het prijsmechanisme

en de marktcoördinatie lossen op die manier ecologische problemen op. De waardering van natuurlijke

hulpbronnen is volgens deze benadering dan ook volledig afhankelijk van de prijs die ervoor op de

markt wordt onderhandeld. Die prijs is afhankelijk van de individuele en persoonlijke preferenties van

vragers en kopers maar kan ook een fictieve overeenkomst weerspiegelen. Deze antropocentrische

instrumentale waardering wordt verantwoord op grond van het argument dat deze waarde de trade-

off tussen de wijziging in de natuurlijke omgeving en de verandering in het economisch welzijn van

individuen efficiënt weergeeft.

Page 20: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

11

Milieueconomie focust dus op de optimale allocatie en efficiëntie in het gebruik van schaarse middelen

en goederen. Vanuit deze visie argumenteert men dat wetenschappers en beleidsmakers zich

uitsluitend dienen te baseren op het economische criterium van het optimaal vervuilingsniveau. De

mate van vervuiling is afhankelijk van de marginale baten en kosten van de controle verbonden aan

de vervuiling. Het doel is een optimaal niveau van externaliteit te vinden dat resulteert uit een streven

naar een optimaal niveau van sociale welvaart of Pareto-efficiëntie. Dit sociaal optimum tracht men te

bereiken via de Pigouviaanse belastingen en subsidies wat leidt tot diverse pogingen om prijzen te

berekenen voor ‘niet-markt goederen’. 4 Deze monetarisering van natuurlijke

‘levensinstandhoudingssystemen’ kan echter aan een aantal kritieken onderworpen worden. Niet

alleen het gebrek aan kennis, de complexiteit van de niet-lineaire interacties tussen

systeemcomponenten, maar vooral ook het bestaan van ecologische drempelwaarden bemoeilijken

deze pogingen. Wanneer men namelijk een ecologische drempelwaarde nadert zal de marginale

waarde van het betrokken milieugoed enorm en abrupt stijgen (Jones et al., 2007, 477-478).

Ten tweede is er het probleem van de tijdsdimensie. Momenteel gebruikt men bij de monetarisering

van natuurlijk kapitaal de methode van het verdisconteren. De waarde van toekomstige goederen en

diensten moeten verdisconteerd worden, wil men ze gebruiken in economische analyses (Gowdy,

2000). Hoe hoger de gebruikte discontovoet, hoe lager de waarde die vandaag aan het goed gehecht

wordt en hoe kleiner de impuls om het goed in stand te houden (Jones et al., 2007). Het bestaan van

tijdsvoorkeur beweegt individuen ertoe voordeel op korte termijn te verkiezen boven voordeel op

lange termijn. Terwijl dit rationeel kan zijn vanuit het opzicht van het individu is dit niet noodzakelijk

voordelig voor de samenleving in zijn geheel en op lange termijn (Gowdy, 2000, 1996, 1997). Dit

wordt zeer duidelijk geïllustreerd door de uitputting van niet-hernieuwbare hulpbronnen. Hoewel dit

vandaag rationeel en monetair het meest voordelig is, impliceert het tekorten in de toekomst die de

hele samenleving onder druk kunnen zetten.

Verdiscontering gaat bovendien ook uit van een bepaalde consistentie over de tijd: de discontovoet is

een constante waarde. Mensen zelf zijn echter niet consistent en hechten niet alleen variërende maar

zelfs negatieve discontovoeten aan toekomstige gebeurtenissen. Zo bleek uit een onderzoek dat

arbeiders een stijgend loon verkozen boven een dalend loon, ook al bleef het totale loon gelijk. Dit is

enkel mogelijk als de arbeiders een negatieve discontovoet hanteren. In dit opzicht wijzen ecologische

economen op het bestaan van hyperbolische verdiscontering:

“[…] higher value is placed on benefits delivered in the near term, followed by a sharp drop

and flattening in the medium term, so that the value of something stays fairly constant out

into the distant future[…].A hyperbolic discount rate would have a dramatic effect on cost-

benefit calculations of the future benefits of global climate stability or biodiversity” (Gowdy &

Erickson, 2005: 215).

Volgens H. Gintis (2000) zijn de implicaties voor het economisch beleid dat:

4 Een gedetailleerde bespreking van Pigouviaanse belastingen en subsidies kan men terugvinden in Hoofdstuk 3. Hoewel dit bij uitstek milieueconomische instrumenten zijn, worden ze ook gebruikt door de ecologische economen die een holistische multidisciplinaire methodologie voorstaan. Ecologische economie ziet de Pigouviaanse instrumenten wel als slechts één aspect van het antwoord op de milieuproblematiek, terwijl de milieueconomie zich vaak beperkt tot dit soort instrumenten.

Page 21: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

12

“[…] care must be taken to elicit valid long-term discount rates of voters and citizens for the

particular policies and explicit social situations under consideration, rather than following the

standard practice of discounting at the rate given by short term risk-free interest rates on

financial markets, which are likely to be excessively high” (Gintis, 2000: 314).

Dit inzicht is uitermate belangrijk voor milieubeleid omdat hier, meer dan in andere sectoren en

beleidsdomeinen, de voordelen in de verre toekomst liggen en daardoor in de huidige kosten-baten

analyse, die doorgaans een discontovoet van 3% per jaar gebruikt, zo goed als waardeloos wordt

(Gintis, 2000: 322). Zolang de economische wetenschap het milieu op een objectieve manier tracht te

monetariseren, zal zij blijven voorbijgaan aan de essentie van de milieuproblematiek. De

milieuproblematiek is boven alles een discussie over intergenerationele rechtvaardigheid en dus

intrinsiek ethisch.

2.2.4 Homo Economicus & Soevereine Preferenties

Het individu is de basisentiteit van de economische theorie. Het heeft een eigen wil, talenten,

behoeften, kan zelfstandige keuzes maken, etc.. Volgens milieueconomen is dit individu een rationeel

denkend wezen dat ten allen tijden voor- en nadelen afweegt in een poging zijn individueel nut te

maximaliseren. Hierbij houdt hij enkel rekening met zijn eigenbelang. Bovendien heeft deze rationele

actor een oneindig aantal behoeftes waarbij geen onderscheid tussen relatieve en absolute behoeftes

gemaakt wordt.5 Uitgaande van deze homo economicus kan afgeleid worden dat duurzaamheid in de

neoklassieke economische betekenis niets meer is dan het behoud van het niveau van economische

output van het Netto Nationaal Product (NNP):

Tabel II: Van Homo Economicus naar NNP [Bron: Gowdy (2000)]

- Homo economicus is een geïsoleerd individu dat zich op een onpersoonlijke markt bevind op een bepaald

moment in de tijd. Hij is consistent rationeel in een economische zin en zal altijd meer verkiezen boven

minder;

- Het doel van de homo economicus is om zijn bronnen op die manier te alloceren dat het nut

gemaximaliseerd wordt;

- Nuttigheid wordt verkregen door de consumptie van goederen en diensten;

- Deze nuttigheid wordt accuraat gereflecteerd in de marktprijzen. De vertaling van “nuttigheid” naar

“monetaire waarde” is een weergave van de universele substitutiemogelijkheid. Één dollar, één euro, één

yen is dezelfde als elke andere;

- Als meer altijd boven minder verkozen wordt en nuttigheid hetzelfde is als monetaire waarde dan volgt

hieruit dat er een grotere sociale nuttigheid bestaat bij een groter NNP;

- NNP slaat op de totale kapitaalvoorraad (zowel natuurlijk, menselijk als economisch kapitaal);

- Duurzaamheid betekent in dit opzicht het behoud van de mogelijkheid van de kapitaalvoorraad om NNP te

produceren.

5 Dit is wel het geval bij de ecologische economie. Meer hierover is terug te vinden in Hoofdstuk 3.

Page 22: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

13

Het duurzaamheidsbeleid dat hieraan gekoppeld wordt, is dan ook uitsluitend gericht op het beheer

van de kapitaalstock per natie. Economisch en in een zuiver theoretische marktsetting kan dit model

misschien werken, in relatie met de natuurlijke leefwereld wordt het zonder meer problematisch. Het

wordt meteen moeilijker goederen te prijzen waarover individuen geen uitgesproken preferenties

koesteren zoals de ozonlaag, biodiversiteit en regenwouden (Gintis, 2000).

Ook andere uitgangspunten van het bestaan van de homo economicus werden vanuit diverse hoeken

bekritiseerd. Uit onderzoek bleek onder andere dat mensen een zekere vorm van rechtvaardigheid in

hun allocatiebeslissingen incalculeren, en niet louter vanuit rationeel eigenbelang handelen. Mensen

kunnen bezwijken aan negatieve verleidingen, kunnen vanuit wraak, liefdadigheid of altruïsme

handelen etc.. Preferenties en smaken zijn dan ook niet exogeen maar endogeen en worden bepaald

door sociale context, individuele geschiedenis en bewuste preferentieontwikkeling. Hoewel individuele

preferenties niet veel veranderen op korte termijn, is dit niet het geval op lange termijn. In relatie tot

de milieuproblematiek is dit belangrijk omdat duurzaamheid in essentie een probleem is op lange

termijn. Economische modellen, gebaseerd op exogene preferenties, kunnen dan ook onmogelijk een

correcte impuls voor beleidsbeslissingen met impact op lange termijn bieden (Norton, Costanza,

Bishop, 1998). Als preferenties wijzigen over de tijd, veranderdt ook de invulling van wat optimaal is.

Nieuwe criteria in plaats van optimaliteit (wat bovendien geen enkele waarborg voor duurzaamheid

inhoud) moeten daarom uitgedacht worden.6

Economisten deden deze kritieken vaak af als zijnde rationeel keuzegedrag in situaties van

assymetrische informatie, ongewone preferenties, reputatieoverwegingen of elkaar wederzijds

opheffend. Deze weerleggingen bleken echter onvoldoende te zijn in het licht van de speltheorie en de

axiomatische beslissingstheorie die een context boden voor alternatieve hypotheses voor menselijk

gedrag (Gintis, 2000). Diverse kritieken zorgden ervoor dat vele neoklassieke economisten de

uitgangspunten van de rationele actor achterwege lieten. Toch zijn beleidsaanbevelingen van

economisten nog steeds gebaseerd op deze oudbollige veronderstellingen over menselijk gedrag

(Gowdy, 2005).

2.2.5 Technologisch Optimisme

Milieueconomen zijn over het algemeen vrij optimistisch over de evolutie van de milieuproblematiek.

Economen gaan uit van een positieve relatie tussen economische groei en milieubescherming. Robert

Ayres stelt dat “there is no definite upper limit, given the possibility of dematerialization, re-use,

renovation, recovery and recycling” (Ayres, 1997). Op korte termijn geloven milieueconomen dat het

marktmechanisme door prijsaanpassingen belastte milieufactoren duurder zal maken en zodoende de

druk erop zal verlichten. Op lange termijn heerst een sterk geloof in de efficiëntie van technologische

verbeteringen. Milieueconomen gaan uit van een trade-off tussen economische ontwikkeling en milieu

die steeds positiever uitdraait voor het milieu naarmate er meer economische ontwikkeling is. Op die

manier leidt economische groei aanvankelijk wel tot milieudegradatie maar zou naar verloop van tijd

ten gevolge van inkomensstijgingen de vraag naar milieu en dus naar milieuvriendelijke technologieën

6 Een alternatief criterium voor optimaliteit is vanzelfsprekend duurzaamheid wat in Hoofdstuk 3 naar voor komt.

Page 23: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

14

toenemen. Dit principe wordt weergegeven in de zogenaamde Kuznetscurve van S. Kuznets (Kuznets,

1955).

Figuur 2: Groene Kuznetscurve [Bron: Heynssens (2008)]

Op deze theorie valt heel wat aan te merken. Er is nog steeds geen wetenschappelijke verklaring

gevonden voor de negatieve relatie tussen economische groei en milieuvervuiling. Het onderzoek dat

leidde tot de theorie is gebaseerd op cross-section data wat betekent dat het weinig waarschijnlijk is

dat deze relatie ook geldig is als ze in de tijd bestudeerd wordt (Van Zanden, 1998). Bovendien zijn de

mogelijkheden om milieuefficiëntie op te voeren begrensd en is er geen enkele garantie dat bij

economische groei in Derde Wereldlanden ook automatisch een vraag naar meer natuur zal ontstaan.

Dit is niet alleen afhankelijk van de overgebleven natuurlijke omgeving maar tevens van de

mentaliteit ten opzichte van de natuurlijke omgeving: hoe belangrijk schat de bevolking van een

bepaalde streek het behoud van het milieu in? Of een grotere vraag naar milieu ook vertaald wordt in

een beter milieubeleid is ook afhankelijk van de intensiteit van de vraag, de mogelijkheden van de

consumenten om druk uit te oefenen op de overheid en de efficiëntie van het politiek systeem om met

deze vraag om te gaan (Van Zanden, 1998). Deze voorwaarden zijn doorgaans niet voorhanden in

armere landen of in landen zonder democratisch systeem waar volgens de theorie net de grootste

vervuiling plaatsvindt.

De toepassing van de Kuznetscurve impliceert een grove onderschatting van de schade die de initiële

milieuvervuiling kan aanrichten. Economische groei leidt in het Zuiden nu reeds tot onomkeerbare

degradatie, totale uitputting van bronnen, verlies van biodiversiteit, uitputting van natuurlijke

rijkdommen en diepgaande vervuiling die in vele gevallen zo intens is dat herstel niet langer mogelijk

is. Bovendien werkt de Kuznetscurve in Europa net omdat we een deel van onze vervuilende

activiteiten naar het buitenland geëxporteerd hebben, waarbij de milieulast enkel wordt afgewenteld.

Tot slot bestaat het gevaar dat landen in het Zuiden economische groei en verlaagde

Page 24: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

15

milieustandaarden als gecombineerde strategie gebruiken om een absoluut voordeel in de

internationale handel te creëren en zo buitenlandse bedrijven aan te trekken (De Walsche, 2007).

Milieueconomie veronderstelt dat wanneer technologische ontwikkeling volgens het marktmechanisme

beoordeeld wordt, uiteindelijk de meest effectieve technologie de bovenhand zal halen. Er bestaat

echter geen enkele garantie dat de markt adequate signalen zal geven over de efficiëntie van

innovatieve technologieën (Cleveland, 2003). Bovendien moet rekening worden gehouden met de

negatieve effecten van transactiekosten bij de overstap van één technologievorm naar een andere, de

eventuele voordelen verbonden aan het gebruik van de inefficiënte energievorm, de effecten van

technologieveranderingen op de arbeiders, cognitieve belemmeringen voor technologische oplossingen

(naast institutionele en ecologische), foute keuze van de juiste technologie, ook al is de goede

technologie voorhanden en het endowment-effect.7 Volgens de paradox van Jevons leidt een stijgende

efficiëntie in het gebruik van een bron zelfs tot een stijgend gebruik van de bron dan tot een reductie

ervan (Mayumi, Giampietro & Gowdy, 1998). Zo heeft een toegenomen voorraad gecombineerd met

meer efficiëntie (lagere kosten) het effect dat het de vraag stimuleert, in plaats van afremt (Mayumi

et al. 1998). De paradox werd de laatste jaren bijvoorbeeld bewezen op vlak van steenkool en andere

fossiele grondstoffen, voedselproductie (stijgende voedselvoorraden zorgden niet voor een oplossing

van het hongerprobleem maar voor een stijgende bevolking en een toename het hongerprobleem) en

de autosector (meer energie-efficiënte auto’s die resulteerden uit de stijgende olieprijzen zorgden in

Amerika voor een wildgroei in het autorijden als vrije tijdsbesteding) (Mayumi et al., 1998).

2.3 De Win-Win Ideologie van Duurzame Ontwikkeling

2.3.1 Ontstaan van Internationaal Milieubeleid

Na de Tweede Wereldoorlog vormde zich een economische wereldorde die in drie blokken kan opgedeeld worden: de

geïndustrialiseerde westerse wereld, het communistische blok en de ontwikkelingslanden. In elk van deze delen stond

economische ontwikkeling centraal. Het milieu leed evenwel onder de enorme industriële ontplooiing. Groene bewegingen

gingen er van uit dat milieuproblemen een fundamentele uitdaging vormden voor het economisch systeem en vormden in essentie

een kritiek op het kapitalistisch systeem. De vroegste uitingen van milieubeleid in de 20ste eeuw, de protesten van de groene

beweging en vooral het Limits to Growth-rapport van de Club van Rome (1972) getuigden van een morele imperatief om het

milieu te beschermen.8

In het rapport van de club van Rome pleit men voor grenzen aan de groei, wees men op de eindigheid van de hulpbronnen en op

de schade die industriële groei en bevolkingstoename aan het milieu toebrachten. In het rapport pleit men er dan ook voor dit

wereldsysteem te vervangen door een “wereldomvattend evenwicht” dat “blijvend (moet) zijn zonder een plotselinge en

onbeheersbare ineenstorting”, en in staat moet zijn om “aan de primaire materiële levensbehoeften van alle mensen te voldoen”

(Meadows, 1972: 153). De manier om tot dit evenwicht te komen zou aldus een weloverwogen beperking van de groei zijn. De

7 Bij het endowment-effect hechten mensen hogere waarde aan zaken die ze reeds bezitten; hyperbolische verdiscontering verwijst naar het feit dat mensen de nabije toekomst aan een hogere rate verdisconteren dan de verre toekomst; aversie voor verlies betekent dat mensen meer aversie vertonen tegen het lijden van een verlies dan voor het falen in het bekomen van een aanwinst; het deel-geheel probleem houdt in dat mensen hogere waarde hechten aan de som van individuele componenten van een nutsobject dan aan het hele ding zelfs (Gowdy & Erickson, 2005: 212). Al deze anomalieën op de consumententheorie en vele anderen worden in de ecologische economie aan de kaak gesteld. 8 Limits to Growth is het eerste rapport van de Club van Rome, een onafhankelijke groep wetenschappers, managers, humanisten etc. opgericht in 1968 onder leiding van Aurelio Peccei. Het doel van de Club was een discussie op gang te brengen over de wereldproblematiek. Het Limits to Growth-rapport zou een grote invloed hebben op het milieubeleid van de VN.

Page 25: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

16

economische groei beperken, laat dan wel nog ruimte over voor groei op vlak van technologie, onderwijs, kunst, muziek,

godsdienst etc. In deze stationaire toestand is niet de productie maar de distributie het belangrijkste vraagstuk. Dit idee was anti-

politiek in die zin dat het inging tegen de economische overtuigingen van die tijd, die gericht waren op economische groei. Deze

prille ecologische beweging vormde weliswaar een gefundeerde kritiek op de kapitalistische maatschappij en haar groei-ideaal.

Doordat de groene bewegingen zich echter afkeerden van het dominante economische en politieke systeem waren zij eerder

marginaal en vormden ze hopeloze politiek.

Daarin kwam verandering met de eerste grote milieuconferentie United Nations Conference for the Human Environment in

Stockholm (1972).9 De term ecodevelopment die tijdens deze conferentie geformuleerd werd illustreerde de heersende

spanningen tussen Noord en Zuid. Milieu werd verbonden met eisen van het Zuiden zoals economische en sociale ontwikkeling.

Ontwikkeling was minstens, zo niet belangrijker dan milieubescherming. Het Zuiden zag de milieubeschermingseis van het

Noorden namelijk als een poging om hun economische en industriële ontwikkeling te belemmeren. Elk internationaal

milieubeleid diende dan ook te vertrekken van een wel overwogen trade-off tussen ontwikkeling en milieubescherming. Met de

lancering van de term ecodevelopment diende milieu beschermd te worden in functie van de mens en de “menselijke

ontwikkeling”. De focus van de conferentie lag dan ook niet uitsluitend op bescherming van het milieu maar eerder op een

verbetering en ontwikkeling van het menselijk milieu. Deze verbetering diende zowel gepaard te gaan met een versnelde

economische ontwikkeling als met sociale, ecologische en politieke vooruitgang. Oplossingen voor milieuproblemen waren dan

ook technologisch en niet ideologisch van aard. Milieubeleid nam niet langer een protestpositie in, maar moest volbracht worden

binnen het kapitalistisch systeem (Heynssens, 2008).

De conferentie van Stockholm kan dan ook gezien worden als een eerste succesvolle ontmanteling van de milieukritiek op het

kapitalisme. Deze ontmanteling wordt nog verder gezet met de ontwikkeling van het concept Duurzame Ontwikkeling.

2.3.2 Our Common Future & Washington Consensus

Sinds de jaren 1970 was de internationale economie in een recessie geraakt. Sociale spanningen,

wereldwijde werkloosheid en energieproblemen waardoor het leven voor iedereen duurder werd,

zorgden ervoor dat internationale organen als het IMF, de WB en de VN hun beleid heroriënteerden.

Dit beleid was gebaseerd op een consensus tussen IMF, de Wereldbank en het Amerikaanse ministerie

van financiën en staat ook wel bekend als de Washington Consensus. Het Keynesiaanse beleid van

weleer werd afgebroken ten voordele van een onvoorwaardelijk geloof in de vrije markt. Het

ontwikkelingsbeleid verschoof naar schuldherschikking, stabilisering, aanpassing en liberalisering.

Zodoende werd de rol van de overheid beperkt en was er sprake van privatisering, liberalisering en

deregularisering. Deze tendens van besparing resulteerde in bezuinigingen op vlak van openbare

voorzieningen zoals onderwijs en gezondheidszorg. Met dit onvoorwaardelijk geloof in de vrije markt

was het neoliberalisme geboren. Ronald Reagan (1981-1989) in de Verenigde Staten en Margareth

Tatcher (1979-1990) in Groot-Brittannië waren de boegbeelden van dit beleid.

Het concept duurzame ontwikkeling werd aanvankelijk gelanceerd als antwoord op de sociale en

ecologische excessen van dit beleid. Dit neoliberale beleid leidde in vele landen net tot een toename

van de armoede. In de ontwikkelingslanden en sommige Oost-Bloklanden was er sprake van een

toegenomen ondervoeding, kindersterfte, werkloosheid, daling van de lonen etc.(Mestrum, 2005).

Vaak werd dit beleid gecombineerd met een afgenomen sociale dienstverlening en politieke chaos. De

voordelen van het beleid kwamen terecht bij een kleine toplaag. Volgens velen was deze nieuwe

9 Op initiatief van de Economic and Social Council en de Zweedse ambassadeur van de VN, Scerker Aströmin, besloot de Algemene Vergadering van de VN via resolutie 2398 (XXII) in 1972 een globale conferentie over het milieu te houden. De conferentie werd gehouden in Stockholm van 5 tot 6 juni 1972. (Doc.A/CONF.48/14/(rev.1))

Page 26: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

17

beleidsvorm dan ook een stap achteruit. In armere landen hadden de ontvetting van de overheid en

massale handelsliberalisering vaak desastreuze gevolgen voor de meest hulpbehoevenden omdat in

deze landen onvoldoende sterke sociale vangnetten uitgebouwd waren (Stiglitz, 2002).

Duurzame ontwikkeling werd als concept voor het eerst geformuleerd in het milieurapport Our

Common Future (Brundtland et al., 1987) en omschreven als “ontwikkeling die tegemoet komt aan de

behoeften van het heden zonder de behoeftevoorziening van toekomstige generaties in gevaar te

brengen” (Brundtland et al., 1987: 43).10 Het rapport kan beschouwd worden als de blauwdruk voor

het compromis tussen de kapitalistische ideologie en milieubescherming. Het aanvaardde namelijk dat

milieubescherming fundamentele veranderingen in de richting van economische vooruitgang vereiste,

maar stelde tegelijkertijd dat dit verenigbaar diende te zijn met voortdurende economische groei in

een (gereguleerd) kapitalistisch systeem (Jacobs, 1997). Duurzame ontwikkeling werd dan ook

omschreven als een geïntegreerd holistisch drieluik van zowel sociale, ecologische als economische

ontwikkeling die versterkend op elkaar inwerkten. Men ging uit van een win-win-ideologie waarbij

economische ontwikkeling ook automatisch leidde tot sociale ontwikkeling en ecologische

bescherming:

“[…] wij zien de mogelijkheid van een nieuw tijdperk van economische groei, uitgaande van

een beleid dat de in de natuur beschikbare hulpbronnen in stand houdt en uitbreidt. En wij zijn

van oordeel dat die groei absoluut essentieel is om de bittere armoede te bestrijden die in

grote delen van de Derde Wereld alleen maar ernstiger vormen aanneemt” (Onze Aarde

Morgen: 15).

De definiëring van ‘Duurzame ontwikkeling’ als aanhoudende groei en ontwikkeling vormde in dat

opzicht een afgeleide van het vroegere westerse moderniseringsparadigma. Het gaat ervan uit dat een

groeiende internationale economie voordelen oplevert voor alle klassen en bevolkingslagen over de

hele wereld. Aanpassingen op sociaal en ecologisch vlak dienden dan ook te gebeuren opdat de

economische groei onverstoord zou verdergaan. In de consistente verdediging van vrije handel, de

onbevraagde steun voor de internationale markt en de bewuste exclusie van collectieve of

socialistische oplossingen is duurzame ontwikkeling zeer sterk een product van de westerse ideologie

in het kader van de Koude Oorlog. Duurzame ontwikkeling en het milieubeleid dat eruit volgt helpen

op die manier mee te bouwen aan de versterking en rationalisatie van de globale ideologische

hegemonie van de westerse samenleving (Graff, 1992). Duurzame ontwikkeling heeft de bedoeling om

de imperatieven van groei te verzoenen met de begrenzingen die uitgaan van de bezorgdheid over

milieu.

2.3.3 Armoedebestrijding & Eco-efficiëntie

In de teksten van de UNCED-conferentie (1992), de UNGASS in New York (1997) en The World

Summit on Sustainable Development (WSSD) van Johannesburg (2002)11 bleek duidelijk dat het

milieubeleid voorbouwde op de neoliberale waarden. Er werden in deze periode echter nieuwe

10 In opdracht van de Algemene Vergadering van de VN werd het Brundtlandrapport (Our Common Future) opgesteld. Zij stelden de opdracht om “een universeel programma [te] formuleren en een ommekeer teweeg [te] brengen” aan de World Commission on Environment and Development.. 11 De WSSD werd in het najaar van 2002 georganiseerd in Johannesburg (Zuid-Afrika) en had als uitgangspunt een globaal partnerschap te vormen om de doelstellingen van duurzame ontwikkeling te verwezenlijken. (Doc.A/CONF.199 )

Page 27: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

18

klemtonen in het beleid gelegd. De reden hiervoor was dat begin jaren 1990 de val van het

communisme en het einde van de Koude oorlog ervoor zorgde dat aartsvijand nummer één van het

kapitalisme van het toneel verdween. Hiermee verdween tegelijk ook een belangrijk bindmiddel van

het kapitalisme. Het was vanaf dan dat een nieuw ideologisch paradigma dat minder gebaseerd was

op de Noord-Zuid scheiding, zich manifesteerde in het milieubeleid: armoedebestrijding.

Het sociale luik van het drieluik duurzame ontwikkeling werd gereduceerd tot armoedebestrijding.

Armoedebestrijding dient als voorwaarde om te komen tot een snelle en succesvolle duurzame

ontwikkeling en is daarom een van de voornaamste doelen. Om armoede op te lossen is volgens de

Wereldbank en het IMF een doorgedreven economische groei noodzakelijk die slechts mogelijk is bij

een doorgedreven handelsliberalisering. Francine Mestrum beschreef in haar boek Globalisering en

armoede: over het nut van armoede in de nieuwe wereldorde (2002) dat elk armoedevertoog ook een

politieke functie heeft en niet uitsluitend draait om armoedebestrijding. Armoedebestrijding werd in

WSSD gedefinieerd als een nationale aangelegenheid waarbij de armen zichzelf moeten redden

(empowerment) door middel van de effectiviteit van de nationale economieën aan te pakken en

volledige marktintegratie te bevorderen. In concreto komt dit sociaal beleid dus neer op een reeks

maatregelen die neoliberale economische groei en vrijhandel bevorderen. Het feit dat in het

armoedevertoog met geen woord gerept wordt over de macro-economische samenstelling van de

maatschappij, een probleem dat onlosmakelijk met het armoedeprobleem verbonden is, wijst in deze

richting.

Bovendien worden armoede en milieuproblemen tegelijk aangepakt. Ook milieu krijgt namelijk een rol

in armoedebestrijding. Verschillende ecologische maatregelen worden voorgesteld om het milieu te

beschermen als middel om de armoede te bestrijden:“[…] ecosystem conservation in order to reverse

current trends and minimize degradation of land and water resources, […], as one of the tools for

poverty eradication”. 12 Het ecologische luik van duurzame ontwikkeling dient in dit kader steeds

ondergeschikt te zijn aan de principes van vrijhandel en marktintegratie. Milieumaatregelen mogen

dan ook geen handelsbarrières vormen. De positie van milieu is bijgevolg louter instrumentalistisch:

milieu wordt omschreven als een goed, een product dat gekocht en verkocht kan worden en kan

bijdragen aan de economische groei. Dit is in overeenstemming met de definiëring van zwakke

duurzaamheid. Men heeft het in dit opzicht over management van milieu, eerder dan over

bescherming of behoud. Voor de meeste milieueconomen en politici betekent duurzame ontwikkeling

in de praktijk dan ook het duurzame gebruik van bronnen op een optimaal niveau zonder de

regeneratiemogelijkheden van deze bronnen te vernielen met als doel toekomstige economische groei

te verzekeren.13

Doordat milieu steeds meer gedefinieerd wordt in de zin van een goed met een bepaalde waarde, kan het verhandeld en verkocht

worden en wordt het in de markt geïntegreerd. Dit zorgt ervoor dat de private sector kan profiteren en verdienen aan milieu en

milieubeleid. De marktintegratie van duurzame ontwikkeling blijkt verder ook uit de grote aandacht die in de WSSD gegeven

wordt aan partnerschap, solidariteit, focus op menselijke waardigheid, grotere toegang tot basisbehoeften, toegang tot financiën.

14 Vele van deze punten zorgen er namelijk voor dat mensen op een succesvolle manier kunnen deelnemen aan het economisch

12 UNCSD: Doc.A/ CONF.199- Plan of Implementation, § 7, l 13 UNCSD: Doc.A/CONF.199-Johannesburg Declaration on Sustainable Development, § 11. 14 UNCSD: Doc.A/ CONF.199- Plan of Implementation, §18

Page 28: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

19

leven. Hun integratie in de kapitalistische markt moet dan ook leiden tot een algehele verbetering in hun leven. Op die manier

wordt door middel van het milieubeleid gebouwd aan een totale marktintegratie en totaalkapitalisme.

Economische, sociale en ecologische doelstellingen versmelten. Producten dienen zowel goedkoper als

milieuvriendelijker te worden. Eco-efficiëntie is bijgevolg de centrale term van de ecologische pijler

van duurzame ontwikkeling. Het Europees Milieuagentschap omschrijft eco-efficiëntie als:

“Een concept en strategie die voldoende ontkoppeling tussen het milieugebruik en

economische activiteiten mogelijk maakt, nodig om aan de menselijke behoeften te voldoen (

welvaart), opdat de draagkracht van de natuur of het milieu niet zou overschreden worden en

opdat de toegang tot en het gebruik van natuurlijke rijkdommen gelijk verdeeld zou zijn over

de huidige en toekomstige generaties” (Brouwers: EEA, 1999).

In het kader van de win-win ideologie van duurzame ontwikkeling dienden dus zowel het sociale, het

economische als het ecologische luik elkaar wederzijds te bevorderen. Nu zijn echter zowel de

armoedebestrijding als milieubescherming georiënteerd in functie van economische groei:

armoedebestrijding werd herleid tot marktintegratie; milieubescherming vervangen door economische

efficiëntie. Men gaat ervan uit dat door een hogere efficiëntie van de industriële productie de druk op

het milieu zal afnemen en het armoedeprobleem door integratie in de wereldeconomie verholpen zal

worden. Een meer doordacht en meer winstgevend economisch beleid waar minder verloren gaat aan

niet-duurzame productieprocessen kan zorgen voor een aanhoudende economische ontwikkeling.

Verbetering van economische productiviteit wordt zo gelieerd aan het concept van duurzame

ontwikkeling, meer zelfs, het lijkt de basisdoelstelling van het milieubeleid.

2.3.4 Een Postpolitieke Samenleving?

Met de focus op armoedebestrijding en eco–efficiëntie ontstond een nieuw soort gebonden hulp voor

de Derde Wereldlanden. De voorwaarden voor hulp waren het overnemen van de westerse politiek,

economische en morele ordeningsprincipes. Op die manier wordt actief gebouwd aan een samenleving

waarin het bestaande systeem niet langer gecontesteerd wordt maar waar een algehele

maatschappelijke consensus ontstaat omtrent de neoliberale hegemonie. Een postpolitieke

samenleving komt op die manier tot stand (Swyngedouw, 2006). De postpolitieke internationale

neoliberale consensus kan in essentie dan ook beschouwd worden als een verderzetting van de

imperiale ideologische ambities van de Verenigde Staten en Europa. Ricardo Petrella, Belgisch-

Italiaans politicoloog en economist, heeft het in dit opzicht ook over het ontstaan van

managementidealisme en een managementcultuur. De politiek verwordt daarin tot een inefficiënte

methode voor besluitvorming en dient vervangen te worden door economie. De markt is een kundige

actor die alle problemen kan oplossen (Petrella, 2004). Waar (post)politiek dan wel nog om draait is

de administratie en het management van sociale en ecologische problemen, weliswaar binnen de

bestaande sociaalecologische relaties.

Het is in dit internationaal kader dat het huidige milieubeleid en het discours rond duurzame

ontwikkeling moet aanschouwd worden. Wat zeer jammer is omdat een groei-ethos die gebaseerd is

op ongeremde accumulatie en consumptie enkel de aandacht afleid van het onderliggende probleem

van herverdeling en amper bijdraagt aan de bescherming van het milieu. Op die manier kan duurzame

ontwikkeling gezien worden als het ergste van twee werelden: een schijnbare pro-milieu consensus

die alle passie voor het ideologisch conflict verdoezelt terwijl in realiteit weinig actie wordt

Page 29: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

20

ondernomen (Jacobs, 1997). Daarom is het minste wat we kunnen doen de principes van de

ecologische economie als alternatief overwegen.

2.4 Conclusie

De milieueconomie heeft ontegensprekelijk een grote waarde in het huidige milieubeleid. De kosten-

baten analyses, monetaire waardering en het concept duurzame ontwikkeling hebben zich meer dan

eens nuttig getoond in een adequate analyse en aanpak van prominente milieuproblemen. De

neoklassieke, positivistische methodologie die gehanteerd wordt heeft het voordeel complexe

milieuproblemen te ontraffelen en grijpbaar te maken vanuit economische perspectief. Hoewel we in

bovenstaand hoofdstuk slechts op een aantal aspecten van de milieueconomie ingingen, blijkt hieruit

reeds dat de milieueconomie een sterk onderbouwd praktisch kader biedt waarmee milieuproblemen

aangepakt kunnen worden.

De duurzaamheidsvisie die hieruit voortspruit is echter ontoereikend om de milieuproblemen waarmee

de mensheid vandaag geconfronteerd wordt op gepaste wijze aan te pakken. Arturo Escobar wijst op

de imperfecties van de strategie van duurzame ontwikkeling :

“The sustainable development strategy, after all, focuses not so much on the negative

consequences of economic growth on the environment, as on the effects of environmental

degradation on growth and potential for growth. It is growth (i.e. capitalist market expansion),

and not the environment, that has to be sustained. Since poverty is believed to be a cause, as

well as an effect, of environmental problems growth is needed with the purpose of eliminating

poverty and with the purpose, in turn, of protecting the environment” (Escobar, 1996: 330).

Wanneer het internationaal milieubeleid oproept tot economische groei, roept dit op zijn minst enkele

vragen op. De positieve link tussen economische groei en milieubescherming blijken eerder wishfull

thinking dan realiteit te zijn. Zelfs als we ervan uitgaan dat groei een noodzakelijkheid is in het huidig

economisch systeem, vormt dit geen enkele garantie dat dit zal leiden tot betere milieubescherming.

Met de woorden van bioloog E.O. Wilson (1998:197):

“Just as the fundamental laws of physics cannot be used alone to build an airplane, the

general construction of equilibrium-theory cannot be used alone to visualize an optimal or

even stable economic order”.

Het analysekader van de milieueconomie is onontbeerlijk voor elke economische analyse, maar een

toepassing van dit analysekader is ontoereikend voor een zinvolle studie van huidige complexe

milieuvraagstukken. Ook andere, meer ecologische, elementen dienen betrokken te worden. Dit is

precies wat de ecologische economie tracht te doen.

Page 30: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

21

HOOFDSTUK 3

ECOLOGISCHE DENKEN & ECOLOGISCHE ECONOMIE

“Ecology and economics have developed as separate disciplines throughout their recent

histories in the 20th century. While each has addressed the way in which living systems self-

organize to enable individuals and communities to meet their goals, and while each has

borrowed theoretical concepts from the other and shared patterns of thinking with other

science they began with different first principles, addressed separate issues, utilized different

assumptions to reach answers, and supported different interests in the policy process.

Bringing these domains of thought together and attempting to reintegrate the natural and

social sciences had led to what we call ecological economics.”

( Costanza e.a., 1997: p. XIII).

In het volgende Hoofdstuk gaan we in op de basisprincipes en conceptuele uitgangspunten van de

ecologische economie. Het bijhorende duurzaamheidsbegrip wordt gedefinieerd en gecontrasteerd met

het duurzame ontwikkelingsconcept van het vorige Hoofdstuk.

3.1 Historiek & Wetenschapsvisie

3.1.1 Ontstaan en Grondleggers van het Ecologisch Denken

In 1870 formuleert Ernst Heinrich Haeckel (1834-1919) als eerste een definitie van ecologie

(Costanza, 1996):

“By ecology we mean the body of knowledge concerning the economy of nature – the

investigation of the total relations of the animal both to its inorganic and to its organic

environment including above all, its friendly and inimical relations with those animals and plats

with which it comes directly or indirectly into contact – in a word, ecology is the study of all

those complex interrelations referred to by Darwin as the conditions of the struggle for

existence”. (Costanza, 1996: translation in Allee et al. 1949)

Het duurde echter tot de tweede helft van de 20ste eeuw tot de ecologische economie ook uitgroeide

tot een volwaardige wetenschapsdiscipline. Het was in de woelige jaren 1960 toen diffuse sociale

processen plaatsvonden dat voor het eerst een nieuw algemeen begrip bestond over vervuiling en het

milieu (Røpke, 2004). Eén van de belangrijkste publicaties op dit vlak was Rachel Carsons Silent

Spring (1962) waarin het ongetemde gebruik van pesticiden en de catastrofale gevolgen daarvan op

het milieu aangeklaagd worden. Het boek was een wake-up call voor velen en het legde de precaire

relatie tussen menselijke activiteiten, de gevolgen hiervan voor de natuurlijke omgeving en menselijke

Page 31: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

22

gezondheid, bloot. Andere publicaties zoals Ezra Joshua Mishans The Cost of Economic Growth (1967),

Garett Hardins The Tragedy of the Commons (1968) en Paul Ehrlichs The Population Bomb (1969)

schopten de wereld een geweten op vlak van vervuiling, bronnenschaarste en bevolkingsproblematiek.

Het pad naar een nieuwe wetenschappelijke discipline was gelegd.

De economisten K.E. Boulding, H.E. Daly, N. Georgescu-Roegen en de ecologisten C.S. Holling en H.T.

Odum worden doorgaans als de intellectuele peetvaders van de ecologische economie aangeduid. De

ecologische economie werd officieel geïnstitutionaliseerd met de oprichting van de International

Society for Ecological Economics (ISEE) in 1988 en het tijdschrift Ecological Economics één jaar later.

Ecologische economie vandaag behandelt de relatie tussen ecosystemen en economische systemen in

de breedste zin van het woord, met als doel een diepgaand begrip te ontwikkelingen van het volledige

systeem van mensen en de natuur als basis voor een effectief duurzaamheidsbeleid (Costanza et al.,

1991). Dit vergt een holistische aanpak en de ecologisch economie werkt dan ook op een uitgesproken

interdisciplinaire manier.

3.1.2 Co-evolutionair perspectief

Ecologische denken kenmerkt zich in tegenstelling tot de milieueconomie door een (co-) evolutionaire

wereldvisie. De term co-evolutie, die voor het eerst werd gebruikt door Ehrlich en Raven (1964), duidt

een proces aan waarbij verandering in één deelsysteem in sterke mate wordt beïnvloedt door selectie

vanuit een ander (of meerdere) deelsystemen. Zo bestaan positieve en negatieve

afhankelijkheidsrelaties tussen evoluerende entiteiten. Dit idee vindt zijn oorsprong in het boek On the

Origin of Species (1859) waarin C. Darwin het belang van “survival of the fittest” beschrijft als

basismechanisme voor de natuurlijke selectie die bepalend is voor de “struggle for life”. De basis voor

de evolutietheorie was daarmee gelegd en ook andere wetenschapstakken gebruikten deze

evolutionaire concepten uit de biologie. Economen als Vleben, Marshall, Schumpeter en Alchian wezen

op het belang van geleidelijke evolutionaire processen en survival of the fittest in de economische

wetenschap. De ideeën van Darwin bleken bruikbaar te zijn om het mechanistische paradigma van de

neoklassieke economie verder te ontwikkelen. Zowel individuen en instituties, het kapitalistisch proces

als de ondernemingstheorie konden evolutionair benaderd worden (Gelders, 2005).

Ecologische economen gingen hierin nog een stap verder en werken met een evolutionair paradigma

dat op 4 punten verschilt van het klassieke optimaliseringsparadigma (Costanza, 1996, 985): (1)

evolutie is padafhankelijk, de historische geschiedenis en dynamiek van het systeem is cruciaal; (2)

evolutie kan tot meerdere evenwichtssituaties leiden; (3) er is geen enkele garantie dat optimale

efficiëntie of eender welk optimaal gedrag bereikt zal worden deels door de padafhankelijkheid en

door de gevoeligheid van het systeem voor perturbaties; en (4) een situatie met toenemende

schaalopbrengsten kan leiden tot lock-in.15 Het co-evolutionaire perspectief dat ecologische economen

aannemen, erkent dan ook de instabiliteit, multi-dimensionaliteit en toenemende complexiteit van

natuurlijke en sociale systemen zoals de natuurlijk omgeving, technologie, populatie en cultuur

(Norgaard, 1984).

Terwijl de conventionele economische theorie uitgaat van afnemende marginale meeropbrengsten,

wordt het leven zelf eerder gekenmerkt door toenemende meeropbrengsten, lock-in,

15 Lock in moet in dit kader begrepen worden als “survival of the First” in plaats van “survival of the fittest”.

Page 32: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

23

padafhankelijkheid, meerdere evenwichten en suboptimale efficiëntie. Het zijn deze uitgangspunten

waar de ecologische economie actief rekening mee tracht te houden. Het idee van stabiele

evenwichtsituaties wordt verworpen. De mogelijkheid en onvermijdelijkheid van evolutie en

verandering wordt benadrukt. (Co-)evolutionaire perspectieven geven op die manier de complexiteit

weer van structurele en technische veranderingen en interactieprocessen in het conflict tussen

economische groei en milieubehoud. Vanuit dit standpunt percipieert de ecologische economie

milieuproblemen essentieel anders dan de neoklassieke visie hieromtrent.

Het is belangrijk te beseffen dat vanuit het ecologisch denken het economisch leven onderdeel is van

het groter ecosysteem aarde. De menselijke economie is ingebed in de natuur en economische

processen zijn steeds natuurlijke processen in die zin dat ze kunnen beschouwd worden als

biologische, fysische en chemische processen en transformaties (Røpke, 2004: 296). Deze visie is

tegengesteld aan de standaard economische visie van een geïsoleerd kringloopsysteem met

uitwisseling tussen de diverse economische huishoudingen en impliceert dat de economische analyse

rekening dient te houden met de wetten van de natuur.

3.2 Conceptuele Hoekstenen

Uit deze co-evolutionaire wetenschapsvisie vloeien enkele uitgangspunten voort die van een dermate

groot belang zijn voor het ecologisch denken dat we ze als de hoekstenen ervan kunnen benoemen.

Elke theorie, analyse of bevinding die vanuit de ecologische economie naar voor wordt gebracht moet

dan ook aan deze ‘wetten’ voldoen. We gaan in op de inherente onzekerheid en complexiteit van het

milieu, de biofysische wetten van de thermodynamica, en de ‘volle’ wereldvisie volgens Herman E.

Daly.

3.2.1 Omgaan met Onzekerheid & Complexiteit

De milieuproblemen waarmee we vandaag geconfronteerd worden zijn anders dan traditionele

wetenschappelijke problemen. Het klimaatprobleem, het verlies aan biodiversiteit, ontbossing etc.,

zijn globaal in schaal, hebben een impact op zeer lange termijn en vereisen vaak onmiddellijke actie.

Bovendien worden ze gekenmerkt door een grote mate van onzekerheid, onvoorspelbaarheid en

complexiteit. Complexiteit verwijst in dit opzicht naar het feit dat natuurlijke fenomenen in sterke

mate onderhevig zijn aan zelforganisatie. Dit betekent dat structuren en patronen ontstaan die niet

van boven- of buitenaf worden gestuurd. Dergelijke fenomenen kunnen niet vanuit een enkel

perspectief beschreven worden. Dit zelforganiserend gedrag zorgt er namelijk voor dat kleine

alteraties kunnen leiden tot grootschalige gevolgen die het hele systeem beïnvloeden. Standaard

economische waarderingstechnieken zijn in dit opzicht dan ook ontoereikend. Funtowics & Ravetz

(2003: 2) wijzen erop dat in complexe systemen

“there is generally no ‘hidden hand’ whereby selfish individual actions automatically benefit the

wider societal and natural communities. […][F]or the achievement of sustainability, automatic

mechanisms are clearly insufficient. Even when pricing rather than control is used for

implementation of economic policies, the prices must be set, consciously, by some agency;

and this is then a highly visible controlling hand. When externalities are uncertain and

irreversible, then it is impossible to set ecologically correct prices’ (through contingent

Page 33: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

24

valuation or other economic techniques) to be utilised in actual or fictitious markets. There

might at best be ‘ecologically corrected prices’ set by a decision-making system”.

De ecologische economie heeft de taak om, rekening houdend met deze complexiteit,

beslissingssystemen en benaderingen uit te denken die een duurzame schaal voor de wereldeconomie

kunnen bepalen. Deze schaal moet het resultaat zijn van een sociale beslissing uitgaande van de

ecologische grenzen. Waarden en maatschappelijke doelen moeten expliciet in deze discussie worden

opgenomen. De klemtoon wordt hier gelegd op het samenbrengen van zoveel mogelijk informatie uit

verschillende hoeken. Hiervoor is het belangrijk om een ruime inspraak te verzekeren van alle

belanghebbenden. Door middel van een post-normale wetenschapsvisie, procedurele rationaliteit en

de uitbouw van instituties voor overleg zorgt de ecologische economie voor management van de

inherente onzekerheden van het ecosysteem.16 Deze benaderingen focussen, in tegenstelling tot de

milieueconomische benadering, meer op de kwaliteit van de beslissingsprocessen dan uitsluitend op

het uiteindelijke resultaat (Özkaynak et al., 2001).17

3.2.2 Wetten van de Thermodynamica

De thermodynamica is een tak van de natuurkunde die bestudeert hoe materie zich gedraagt bij

veranderingen van temperatuur en druk, en de omzettingen van warmte en energie (Gelders, 2005,

27). In de thermodynamica worden drie types van systemen onderscheiden: (1) open systemen die

energie en materie kunnen uitwisselen met hun omgeving; (2) gesloten systemen die enkel energie

kunnen uitwisselen; en (3) geïsoleerde systemen die noch materie, noch energie kunnen uitwisselen.

Onze aarde wordt doorgaans geklasseerd onder de gesloten systemen die wel energie, maar geen

materie kunnen uitwisselen met het zonnestelsel. De economie is een onderdeel van dit aardse

ecosysteem waardoor er grenzen bestaan aan de biofysische throughput van bronnen die van het

ecosysteem het economisch systeem binnen gaan en er als afval opnieuw uitkomen.

Sergei Podolinksy (1850-1891) was de eerste die poneerde dat deze natuurwetten fundamentele

grenzen opleggen aan economische groei. Volgens de eerste wet van de thermodynamica kan energie

niet verloren gaan of uit het niets ontstaan. Enkel omzettingen van energie zijn mogelijk. Dit heeft als

belangrijke consequentie dat menselijke productie- en consumptieprocessen vanuit fysisch standpunt

slechts transformatieprocessen van energie en materie zijn (Gelders, 2005, 27). Nicolas Georgescu-

Roegen formuleerde in The Entropy Law and the Economic Process (1971) de tweede wet van de

thermodynamica (de entropiewet) als een kritiek op de neoklassieke economische theorie. Volgens de

tweede wet van de thermodynamica kan de entropie van een geïsoleerd systeem nooit afnemen maar

enkel toenemen tot een intern evenwicht met maximale entropie wordt bereikt (Ayres, 1998, 190).18

16 De post-normale wetenschapsvisie wijkt af van de door T.Kuhn beschreven normale wetenschap die erop gericht is theorieën en feiten via empirische bewijsvoering te organiseren binnen een schijnbaar onwankelbaar paradigma. Toegepaste wetenschap wordt eerder gebruikt om situatiegebonden adviezen te verlenen. Meer kan men lezen in Tacconi (1998), Funtowicz & Ravetz (1994). Procedurele rationaliteit komt erop neer dat in een situatie van hoge onzekerheid en met een hoge inzet, beslissingen niet steeds afhankelijk kunnen zijn van het uitschakelen van onzekerheid en het bepalen van een optimale keuze maar eerder van collectief overleg tussen wetenschappers, politici en de relevante peer group over de beoogde normen en de wenselijkheid van het gevolgde pad. 17 Hoe deze uitwerking concreet gebeurt, wordt in paragraaf 3.3.3.4 besproken. 18 Entropie is in dit geval thermodynamische entropie, zijnde een maat voor de verspreiding van energie in de vorm van warmte. De term en het onderliggend concept werden in de 19de eeuw door Rudolph Clausius geïntroduceerd om de neiging tot vervaging/afzwakking van temperatuur, druk, dichtheid en chemische gradiënten te verklaren. Eenvoudig wordt de entropiewet ook wel uitgelegd als zijnde een toename van wanorde (Ayres, 1998).

Page 34: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

25

Op die manier zorgt de entropiewet ook voor een richting van de Tijd – Arrow of Time. Dit principe

wordt op de onderstaande figuur weergegeven.

Figuur 3: De Zandloper van het Universum [Bron: Daly & Farley (2003)]

Bij elk industrieel proces wordt zo bruikbare energie (met een lage entropie) omgezet in minder

bruikbare energie (met een hoge mate van entropie). Dit onvermijdelijk verlies legt een fysische limiet

op aan de efficiëntiegraad die een industrieel omzettingsproces kan bereiken. In die zin vormde de

entropiewet een biofysische grens aan de economische groei. De implicaties zijn dat technologische

verbeteringen slechts zorgen voor een beperkte verbetering van het rendement van processen, er zal

namelijk steeds een deel van de gebruikte energie voorgoed verloren gaan. Volgens Georgescu-

Roegen zal omdat de totale beschikbare voorraad bruikbare milieubronnen met lage entropie in strikte

zin beperkt is, en volledige recycling onmogelijk, op lange termijn een fundamenteel tekort aan lage

entropie onvermijdelijk zijn (Faber et al.,1996, Gowdy, 1999). Dit idee werd betwist door o.a. Robert

Solow die poneerde dat deze wetten op middellange termijn geen beperking vormen voor de

economische activiteit wegens de constante instroom van lage entropie energie (exergie) door de zon,

een energiestroom die nog zo lang zal meegaan dat we kunnen veronderstellen dat het einde van de

mens er veel sneller zal zijn dan het einde van de zon. Op die manier zou in gesloten systemen, in

tegenstelling tot open systemen, wel een beperkte toename van entropie mogelijk zijn.

De werkelijke economische waarde van de entropiewet ligt volgens Robert Ayres (1998: 189) dan ook

in het feit dat exergie (1) niet geconserveerd wordt; en (2) een nuttige gemeenschappelijke maatstaf

is van de kwaliteit en kwantiteit van bronnen die zowel toepasbaar is op vlak van materiaal als

energie. Omdat het niet bewaard wordt, vormt exergie een productiefactor evenals arbeid en kapitaal.

De thermodynamica geeft dan ook inzicht in het belang van de schaal van de economie en kan een

gids zijn in het bepalen van de source (bronnenlevering) en sink (afvalopname) capaciteit van de

economie.

Page 35: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

26

Omdat elk open of gesloten systeem bovendien een subsysteem is van een groter geïsoleerd systeem

kunnen met de entropiewet toch zinnige uitspraken gedaan worden over de entropie in deze systemen

(Faber et al., 1996). Özkaynak et al. (2001) verwijzen in dit opzicht naar C. Townsend die op de vraag

of de wetten van de thermodynamica werkelijk een begrenzing vormen voor economische processen

in een open systeem beweert dat:

“exponential growth processes, such as increases in population and economic activity,

necessitate increases in material/energy inputs and outputs. For economic processes the

availability of adequate environmental sink space for the radiation of [high-entropy] waste

matter/energy is as important as the availability of low-entropy inputs” (Townsend, 1992:99).

Faber et al. (1996) wijzen er tenslotte op dat beide benaderingen van de thermodynamische wetten

waarheid bevatten. Op de lange termijn kunnen de fysische belemmeringen inderdaad cruciaal

worden. Vandaag reeds bestaat wetenschappelijk bewijs dat biofysische begrenzingen wel degelijk

belangrijk zijn voor economische systemen in die zin dat ontbossing, bodemdegradatie,

bronnenuitputting in sommige landen reeds voor een verlies aan economische groei zorgden

(Cleveland & Ruth, 1997). Daarom is het zeker niet overbodig om door middel van technische én

sociale aanpassingen de economie weg te laten bewegen van deze begrenzingen.

3.2.3 Van een ‘Lege’ naar een ‘Volle’ Wereld

De ecologische economie gaat uit van de hierboven vermelde fysische uitgangspunten dat de aarde

een gesloten systeem is met beperkte energie uitwisseling met de zon. Binnen het ecosysteem aarde

bestaat de economie als een open subsysteem: zowel materie als energie worden uitgewisseld met de

buitenwereld. De natuurlijke omgeving van het economische subsysteem absorbeert in deze visie

zowel de afval en levert de bronnen voor het economisch proces. Als het economisch systeem

uitbreidt absorbeert het dus een steeds groter deel van het ecosysteem Aarde. De aarde zelf

ontwikkeld op een kwalitatieve manier zonder kwantitatieve groei. Volgens Herman E. Daly moet de

economie zich op een bepaald moment aan deze schaal aanpassen en dus ontwikkelen zonder groei.

Dit is het paradigma van Daly’s “steady state” economie waarin de througput van natuurlijke

materiaal en kapitaal constant gehouden wordt op een minimaal niveau. Het groeiparadigma wordt in

dit geval verlaten voor een theorie die de biofysische grenzen van de economie incalculeert (Daly,

1993).

Zolang het economisch subsysteem relatief klein was ten opzicht van het ecosysteem van de aarde -

‘lege’ wereld - was extractie van en dumping in het ecosysteem niet noodzakelijk problematisch. Het

economisch systeem en de vergaande kapitalisering van de samenleving hebben echter een steeds

grotere impact op het ecosysteem. Daardoor bevinden we ons nu in een ‘volle’ wereld waarin bronnen

schaars zijn en verdere uitbreiding van het economisch systeem problematisch. Hierbij naderen we de

maximum schaal van het economische subsysteem, voorbij welk punt de vraag zou zorgen voor een

ineenstorting van het systeem. Er is volgens deze theorie dan ook zoiets als een optimaal punt, een

optimale schaal die, indien overschreden, zorgt voor oneconomische, verlies leverende groei. Een

duurzame, steady state economie daarentegen wordt gedetermineerd door constanten op economisch

vlak, maar ontwikkeld op vlak van kennis, technologische efficiëntie, organisatie, wijsheid etc.. Daly

maakt op die manier een expliciet onderscheid tussen groei en ontwikkeling:

Page 36: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

27

“ The nongrowing economy is not static – it is being continually maintained and renewed as a

steady-state subsystem in dynamic equilibrium with its environment” (Daly, 1993: 814).

De ecologische economie wijst in navolging van dit gedachtegoed dan ook de idee van het groei-ideaal

af. In termen van duurzaamheid is een gematigd niveau van consumptie samen met sterke sociale

instituties en een gezond milieu een beter ideaal dan steeds groeiende consumptie (Harris, 2003). In

figuur 4 wordt deze theorie van een ‘lege’ en ‘volle’ wereld visueel voorgesteld.

Figuur 4: Van een ‘lege’ naar een ‘volle’ wereld [ Bron: Daly (2002)]

K.E. Boulding formuleerde in het artikel The Economics of the Coming Spaceship Earth (1966) een

vergelijkbare metafoor waarin hij zijn wel bekende cowboy- en ruimteschip-economie contrasteert. In

de cowboy-economie gaat men voorbij aan milieuproblemen die het lokale niveau overstijgen en

Page 37: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

28

wordt weinig aandacht besteed aan de kwaliteit van de omgeving en het milieu. Dit soort economie

wordt gekenmerkt door roekeloosheid, overexploitatie, romantisch en gewelddadig gedrag dat

karakteristiek is voor open samenlevingen. Bij vergaande vervuiling beschouwt men migratie en

gebruik van nieuwe bronnen ter vervanging van de oude als een voldoende oplossing. Dit is echter

slechts mogelijk in een lege wereld, waar ongerepte gebieden en substituerende bronnen voorhanden

zijn. Het neoklassieke denken gaat uit van dit soort denken en biedt daarom ook geen enkele garantie

voor een verantwoorde benadering van het milieuprobleem (Gelders, 2005). Dit is niet het geval in de

ruimteschipeconomie. Daar zijn ruimte en middelen beperkt. In plaats van een open productie- en

consumptiesysteem is hier dus sprake van een gesloten wereld. In deze situatie is maximalisatie van

het nationaal product of groei zoals bij de cowboy-economie uitgesloten, maar wordt eerder uitgegaan

van hergebruiken en minimalisatie van het gebruik van producten, goederen en materialen.

In welke mate deze ‘volle’ wereld met een bijhorende ruimteschip-economie toekomstmuziek is, was

lange tijd onderwerp van heftig debat. Vandaag neigt de wetenschappelijke consensus als gevolg van

een aantal recente publicaties en studies naar een erkenning van de ‘volle’ wereld. Zowel het IPCC19

als het recente Millennium Ecosytem Assesement Report (2005) zijn het erover eens dat de situatie

verslechterd is en op een kritiek niveau is terecht gekomen.20 Ongeveer 20% van alle koraalriffen en

30% van alle mangrovebossen zijn verdwenen. We verbruiken tot 25% meer zoetwater dan

voorhanden is in hernieuwbare voorraden. Sinds 1960 is de circulatie van stikstof in ecosystemen

verdubbeld en van fosfor verdriedubbeld. Er is sprake van een substantieel en onomkeerbaar

biodiversiteitsverlies: 10 tot 30% van alle zoogdieren, vogels en amfibieën wordt met uitsterven

bedreigd. Volgens het rapport is er “vastgesteld maar onvolledig bewijs” dat door de continue

achteruitgang van 15 van de 24 onderzochte ecosysteemfuncties we kritische drempelwaarden

naderen. Daardoor wordt het steeds waarschijnlijker dat zich plotselinge veranderingen voordoen die

een ernstige bedreiging kunnen vormen voor de mens.

De stijgende wereldbevolking en de groeiende milieu-impact van de geïndustrialiseerde

samenlevingen zorgen ervoor dat de druk op de natuurlijke bronnen zo groot wordt dat ze onmogelijk

houdbaar is voor de totale wereldbevolking. Volgens Daly kan de neoklassieke economische theorie

nauwelijks heil brengen bij de overschakeling op een ruimteschip-economie. Het gangbare

analysekader veronderstelt namelijk relatieve schaarste. Het zijn echter absolute biofysische grenzen

die kenmerkend zijn voor het huidige milieuprobleem (Daly, 1992). Het huidige milieubeleid van

duurzame ontwikkeling dat geënt is op deze neoklassieke economische veronderstellingen dient

herzien te worden en een nieuwe duurzaamheidsvisie kondigt zich aan.

3.3 Sterke duurzaamheid

3.3.1 Definitie

Vele variaties van ecologische duurzaamheid zagen in de loop der jaren het licht, samen met

uiteenlopende kritieken erop. Als gemeenschappelijk punt wordt echter erkend dat - en dit vormt

19 Fourth Assessment Rapport van de IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change) (1/2/2007) 20 De Millennium Ecosystem Assessment kwam tot stand op vraag van VN-secretaris-generaal Kofi Annan. De doelstelling van het rapport is “ to assess the consequences of ecosystem change for human well-being and to establish the scientific basis for actions needed to enhance the conservation and sustainable use of ecosystems and their contributions to human well-being” (MA Synthesis Report, 2005: 9).

Page 38: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

29

meteen ook de essentie van sterke duurzaamheid - op zijn minst een aantal elementen van de

natuurlijke wereld niet substitueerbaar zijn door artificieel kapitaal. Dit gebeurt in de overtuiging dat

we met de vernietiging van de natuur niet enkel onze economie bedreigen maar het voortbestaan van

de mensheid als dusdanig (Gowdy, 2000: 31). Sommigen poneren dat natuurlijk kapitaal op een

constant niveau moet worden bewaard, ongeacht de productie van artificieel kapitaal. Sterke

duurzaamheid gaat er namelijk van uit dat de substitueerbaarheid tussen artificieel en natuurlijk

kapitaal beperkt is. De twee kapitaalvormen worden gezien als complementair en zijn enkel productief

indien ze samen worden gebruikt. Omdat natuurlijk kapitaal slechts in beperkte mate door economisch

kapitaal vervangen kan worden, kan de waarde van een gezonde omgeving dan ook niet in monetaire

termen uitgedrukt worden (Illge & Schwarze, 2008).

Duurzaamheid is dan niet enkel een economisch probleem, maar ook een probleem van het behoud

van essentiële, onvervangbare en niet substitueerbare natuurlijke kwaliteiten. Duurzaamheid

overstijgt daarbij de enge grenzen van ruil in een marktomgeving. Sterke duurzaamheid impliceert

dan ook dat er specifieke maatregelen nodig zijn, los van de normale marktprocessen, om de

conservatie van het natuurlijk kapitaal te vrijwaren. Het houdt bovendien begrenzingen aan de macro-

economische schaal in: het economisch systeem kan dan niet groeien voorbij de grenzen die door

regeneratie- en afvalabsorbatiecapaciteiten van het ecosysteem opgelegd worden (Harris, 2003).

Belangrijk hierbij is het onderscheid dat gemaakt wordt tussen hernieuwbare en niet hernieuwbare

hulpbronnen. Hernieuwbare bronnen zoals water, hout, licht, etc. zouden moeten worden beoordeeld

aan de hand van de natuurlijke regeneratie-rates. Afvaldumping zou moeten gebeuren op basis van

de absorptiecapaciteiten van de omgeving en niet op basis van monetaire baten-kosten afwegingen.

Niet hernieuwbare hulpbronnen moet men gebruiken aan een snelheid en intensiteit die lager ligt of

gelijk is aan de technologische vooruitgang in het vinden van substituten of de spaarquote

verwezenlijkt door conservatiemaatregelen (Gowdy, 2000).

3.3.2 Resilience, Redundancy & Reversibility

C.S. Holling formuleerde als eerste de idee van ecosysteemstabiliteit, -kwetsbaarheid en veerkracht

(resilience). De veerkracht van een ecosysteem wijst op de capaciteit van een ecosysteem om terug

te keren naar een hoog niveau van functioneren nadat het is verstoord. Dit uitgangspunt leidde tot het

ontstaan van Holling-duurzaamheid. Hierbij gaat men uit van de intensiteit van verstoring die een

ecosysteem kan verdragen alvorens het evolueert naar een andere staat van zijn. Dit concept van

veerkracht als indicatie voor ecologische duurzaamheid beschrijft de complexe dynamiek van

ecosystemen los van evenwichtssituaties (Holling 1973, 1996; Waldrop 1992). Dit contrasteert sterk

met de focus van economisten op gedrag binnen een stabiele staat van de economische organisatie

(Norton & Toman, 1997). Hollings conclusie van het onderzoek naar de mogelijkheid van ecosystemen

om externe schokken op te vangen wees op het belang van biodiversiteit. Dit inzicht is van een

dermate groot belang dat het ook door economen is overgenomen.

Naast resilience is ook het concept redundancy van belang. Redundancy, of letterlijk overtolligheid,

komt neer op de overvloedigheid waarin in bepaalde bron aanwezig is: als een attribuut verdwenen is,

zijn er dan nog andere bronnen van ditzelfde attribuut? Ecologisten zien ecosystemen als complexe

organisaties die op meerdere schalen georganiseerd zijn. De kleinere schalen, of subsystemen,

reageren snel op shocks van buitenaf en herstellen snel. Op deze schaal is er bijgevolg meer

Page 39: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

30

redundancy dan op grote schaal. Ecosystemen op grote schaal, zoals volledige wouden, reageren veel

trager op stimuli en met veel minder redundancy (Norton & Toman, 1997). Deze grote ecosystemen

kunnen lange tijd veerkrachtig reageren op prikkels van buitenaf maar dit kan op korte tijd sterk

veranderen. Dit wordt door Holling zelf als keystone processes of als kritische drempelwaarden

omschreven: een kritisch punt, dat eens overschreden, leidt tot een plotse en ingrijpende

verandering. Het klimaat is een systeem waarbij deze drempelwaarden worden verondersteld.

Wijzigingen door de mens teweeggebracht - klein, chaotisch en ondetermineerbaar - kunnen een

overgang naar een nieuwe stabiele toestand veroorzaken met een snelheid die niet door de oorzaak

maar door het klimaatsysteem zelf wordt bepaald.

Bovenstaande vormen van duurzaamheid houden in tegenstelling tot de definiëring van zwakke

duurzaamheid rekening met de reversibility van de impact van economische perturbaties. In

tegenstelling tot sterke duurzaamheid biedt zachte duurzaamheid namelijk onvoldoende garanties op

ecologische duurzaamheid. Een heel spectrum aan milieufuncties is namelijk onmogelijk te vervangen

door artificieel kapitaal. Daarom beweren ecologische economen dat artificieel en natuurlijk kapitaal

veeleer complementair zijn dan substituten. Ze houden rekening met onzekere situaties waarin het

verlies van een bepaald milieugoed zou kunnen leiden tot het permanent verlies van de milieufunctie

die dit goed ons verschafte. Bovendien kan een groot deel van het artificieel kapitaal compleet

nutteloos worden nadat het complementaire natuurlijk kapitaal verloren is gegaan. Herman Daly

beschrijft dit met de metafoor van de visvangst: Waar vroeger de visvangst beperkt was door het

aantal visboten, is zij thans begrensd door de resterende vispopulaties in ’s werelds zeeën. Welke zin

heeft het vandaag om twee maal de huidige visvloot in te zetten als de te vangen visbestanden

gedecimeerd zijn?

Omdat sterke duurzaamheid rekening houdt met de onvoorspelbaarheid van het ecologisch systeem,

de inherente kritische drempelwaarden, de absolute noodzaak aan bepaalde milieufuncties,

reversibility, resilience en schaalbegrenzingen, is het in vele opzichten dan ook een beter uitgangspunt

van een coherent en verantwoordelijk milieubeleid dan zwakke duurzaamheid ooit kan zijn.

3.3.3 Duurzaamheid Operationaliseren

Als we sterke duurzaamheid verkiezen boven zwakke duurzaamheid is het belangrijk stil te staan bij

hoe we deze duurzaamheid precies kunnen operationaliseren en meten. Dit is niet zo eenvoudig als de

kosten-baten analyse die geldt bij de milieueconomie. In de volgende paragraaf schuif ik enkele

instrumenten naar voor die ontwikkeld werden om ecologische duurzaamheid te benaderen. Eerst

wordt kort ingegaan op de algemene methodologie van de ecologische economie. Vervolgens bespreek

ik in een aantal kwalitatieve indicatoren voor duurzaamheid, gevolgd door een beknopte bespreking

van de belangrijkste fysieke duurzaamheidsindicatoren. Tot slot werp ik licht op de voornaamste

beslissingsmodellen die uit de sterke duurzaamheidsconceptie evolueerden.

3.3.3.1 Methodologisch Pluralisme

Zoals ik voordien reeds zei, zien ecologische economen in tegenstelling tot milieueconomen economie

als deel van het ecosysteem aarde. Hierdoor willen ze ook de analyse van milieuproblemen losweken

uit het strikt economische. Dit doen ze door af te stappen van de neoklassieke, possitivistische

werkwijze in de analyse van milieuproblemen en gebruik te maken van een meer pluralistische

Page 40: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

31

aanpak. Neoklassieke uitgangspunten zoals homo economicus hypothese, het nuts- en

winstmaximaliserend individu, de calculusbenadering, etc. worden niet zonder meer afgewezen en

kunnen weliswaar nuttig zijn in bepaalde situaties. Ze mogen echter niet geïnterpreteerd worden als

zijnde deus ex machina die eensluidende oplossingen bieden voor problemen die de complexiteit van

het economisch denken overstijgen. Economische modellen zijn ontoereikend in hun analyse van

milieuproblemen omdat ze hermetisch zijn, afgeschermd van de complexiteiten van menselijk gedrag

en de hierboven besproken begrenzingen opgelegd door het milieu (Gowdy, 2000).

Vandaar dat ecologisch economen tal van aanvullende methodes ontwikkelden die de complexiteit van

de milieuproblematiek zo volledig mogelijk omvatten. K.E. Boulding bijvoorbeeld pleit voor een

complete productiemodule in een economisch model. Die bestaat uit zowel de traditionele

productiefuncties, als uit vergelijkingen die de link tussen volume en kwaliteit van arbeid en artificieel

kapitaal en hernieuwbare en niet hernieuwbare fysieke bronnen weergeven; als uit functies die de

bronnenregeneratie en afvalabsorptieprocessen in de natuur en hun link met het economisch proces

weergeven (Opschoor, 1997).

Ecologische economen opteren dan ook voor een methodologisch pluralisme dat niet te verwarren valt

met een louter interdisciplinaire methodologie. Meer zelfs:

“Ecological economics, it is argued, necessarily implies a fundamental change in the way

problems are perceived and in how they should be addressed. In particular, it is shown that

the way in which ecological economics combines and integrates insights obtained from several

disciplines transforms the nature of the problem considered” (Özkaynak et al. 2001: 1).

De methodologische benadering van de ecologische economie tracht dan ook compleet, integraal en

beschrijvend te zijn. Omwille van de complexiteit van ecologische systemen houdt de methodologie

rekening met discontinue veranderingen en staat ze open voor een meer concrete en specifieke

aanpak dan deze van de milieueconomie (die eerder abstract en algemeen is). Deze omkadering

wordt verwerkt in geïntegreerde modellen met oorzaak-gevolg relaties die zowel rekening houden met

fysische, biologische als politieke indicatoren.

Centraal in dit alles staat de overtuiging dat de doelstelling van het ecologisch beleid eerder gericht

moet zijn op equity (=rechtvaardigheid) dan op efficiëntie. Een economie die gericht is op

duurzaamheid moet rekening houden met de intergenerationaliteitsproblematiek. Economische- en

milieuproblemen dient men aan te pakken in de overtuiging van wat nodig is en niet in de overtuiging

van wat efficiënt is. Daarom kan de economische wetenschap volgens sommigen nooit waardevrij zijn

(Illge & Schwarze, 2008). Vanuit het ecologisch economisch uitgangspunt is wetenschap een deel van

de samenleving, en daarom onvermijdelijk gekleurd met waarden en ideologie. Deze expliciete keuze

voor waarden in het economisch onderzoek lijkt misschien onwetenschappelijk. Observatie en

wetenschappelijk onderzoek kan echter nooit volledig waardevrij zijn maar is steeds onderhevig aan

selectie en interpretatie vanwege de onderzoeker. Ongewild beïnvloeden wetenschappers hun

objectieve waarnemingen en uitgangpunten (Tacconi, 1998).

De ecologische economie is een antropocentrisch wetenschapsveld. Het is een wetenschap die begaan

is met het overleven en welzijn van de mens op deze planeet. Tegelijkertijd is de ecologische

economie biocentrisch in die zin dat ze eveneens begaan is met het overleven en welzijn van alle

Page 41: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

32

andere levensvormen (Costanza, 1996). Dit uitgangspunt zorgt naast een aangepaste methodologie

met meer ruimte voor de diverse preferenties van mensen, het endowment-effect, hyperbolische

verdiscontering, verliesaversie etc.; eveneens voor een fundamenteel andere perceptie van

wetenschap. Ecologische economie moet dan ook eerder als een humane (sociale of politieke)

wetenschap in plaats van als een exacte wetenschap worden benaderd. In de ecologische economie

komt dit neer op een focus op probleemoplossende methodologie en een toegenomen ruimte voor

onzekerheid en onwetendheid. Men stelt de voorwaarde van kwaliteit boven het streefdoel van de

positivistische ‘waarheid’ aangezien deze laatste toch nooit perfect kan bereikt worden, maar slechts

benadert.

3.3.3.2 Ecologisch draagvlak, milieugebruiksruimte en overshoot

Volgende instrumenten geven een indicatie van de voorwaarden voor duurzaamheid, rekening

houdend met de eindigheid van de draagkracht van de planeet. Ecologische draagkracht kan

gedefinieerd worden als het maximum van menselijke druk dat kan uitgeoefend worden op het milieu

zonder dat de beschikbaarheid van dit milieu of de hernieuwbaarheid ervan in het gedrang komen

(Jones & Jacobs, 2007). Dit wordt ook wel omschreven als de natuurlijke regeneratiecapaciteit, het

verband tussen de bevolkingsgrootte enerzijds en de milieu-impact per capita anderzijds. Deze

maximale milieu-impact wordt verder ook wel omschreven als de milieugebruiksruimte (Opschoor,

1994), wat een numerieke inschatting van het fenomeen is. De term verwijst naar de ruimte van de

natuurlijke omgeving die de mensheid kan innemen zonder de essentiële kenmerken ervan aan te

tasten. Verder vormen de hierboven besproken biofysische grenzen aan de economische groei een

indicator voor het totale beslag dat de mensheid kan uitoefenen. Wackernagel et al. (2002)

beschrijven het als volgt: “sustainability requires living within the regenerative capacity of the

biosphere”. Indien deze grenzen overschreden worden spreekt met van een biofysische of ecologische

overshoot. Die kan leiden tot plotselinge en abrupte wijzigingen in zowel kleine als globale

ecosystemen bij een overschrijding van de kritische drempelwaarden.

3.3.3.3 Kwantitatief Meten & Fysieke Duurzaamheidsindicatoren

Naast deze vage, kwalitatieve voorwaarden werden ook kwantitatieve instrumenten ontwikkeld die als

doel hebben een schatting te maken van de algemene intensiteit van de economie in relatie tot de

beschikbare milieugebruiksruimte (Arrow et al., 1995). In al deze gevallen, behalve de ISEW, wordt

een fysieke entiteit gebruikt om tegenover de monetaire waarden te zetten. Er kan echter niet

ontkomen worden aan het feit dat in sommige gevallen deze indicatoren even reductionistisch zijn als

een monetaire waardering van milieufuncties.

ISEW: Index of Sustainable Economic Welfare21

De ISEW index van Daly en Cobb (1989) probeert een correctie te bieden op de conventionele meting

van het BNP door ‘ecologische’ prijzen op te nemen in de nationale rekeningen van landen. De index

onderscheidt daarbij positieve en negatieve economische activiteiten, probeert informele economische

activiteiten in rekening te brengen en tracht ook een weergave te geven van de ongelijkheid van

inkomensverdeling. Dit alles leidt tot een ruimer begrip van economische welvaart maar gaat wel nog

steeds uit van een monetaire waardering van milieu en andere welvaartsgoederen. Vergelijkbare

21 Voor meer over de ISEW zie Cobb, J. & Daly H.(1989).

Page 42: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

33

indicatoren werden ontwikkeld door Hueting (1993), El Serafy (1991), Peskin (1991) en Faber en

Proops (1991).

Ecologische voetafdruk

De meest bekende index is de ecologische voetafdruk (EVA). Deze indicator onderzoekt de

milieuconsumptie van individuen, bevolkinggroepen, of landen en vertaalt die naar de bijhorende

land- en wateroppervlakte. De vraag wordt gesteld hoeveel landoppervlakte nodig is om de

consumptie van een bepaalde bevolkingsgroep te ondersteunen (Jones & Jacobs, 2007; Wackernagel

& Rees, 1996). Het is mogelijk dat de voetafdruk de beschikbare biocapaciteit van een bepaald gebied

overstijgt wanneer bijvoorbeeld de producten van een woud sneller worden geoogst dan de

regeneratiecapaciteit van het woud (Jones & Jacobs, 2007: 197).

De voetafdruk kijkt naar de toename van consumptie maar tevens naar de geografische verdeling van

consumptie. Daarom is het ook een indicator van de inter- en intragenerationele rechtvaardigheid. Dit

is een principe dat het ecologisch denken hoog in het vaandel draagt, zijnde rechtvaardigheid over de

grenzen heen maar ook naar toekomstige generaties toe. Door de EVA toe te passen wordt het

mogelijk te kijken hoe groot de ongelijke verdeling tussen landen is en met welke mate westerse

landen hun beschikbare biocapaciteit overschrijden of importeren uit andere landen.

Een aantal kritieken kunnen ten aanzien van de EVA worden geuit. Zo is hij puur antropocentrisch. De

natuur is slechts een producent van biomassa en staat ten dienste van de mens. Ook enkel

milieuwetenschappelijke kritieken werden geformuleerd: zo is de EVA slechts een momentopname, de

EVA heeft geen weergave van duurzame versus niet-duurzame landgebruik, de EVA brengt niet alle

negatieve effecten in rekening. Deze kritieken zijn allen terecht en impliceren dat met de EVA geen

perfecte weergave van de ecologische draagkracht kan berekend worden. Dit doet echter niets af aan

de waarde van de voetafdruk als instrument. Het blijft een geschikte methode om een globaal beeld te

krijgen van ecologische duurzaamheid (Jones & Jacobs, 2007).

HANNP: Human Appropriation of net primary production

Dit model ontwikkeld door Vitousek et al. (1986) geeft de mate weer waarin de mens beslag legt op

de energetische stromen die in een bepaalde habitat beschikbaar zijn. Op die manier kan men de

intensiteit van de menselijke aanwezigheid meten. Aan de hand van deze index kan gemeten worden

welk deel van het oorspronkelijk aanwezige NNP (zijnde de productie van energie door de aanwezige

producenten en planten) verbruikt wordt door de mens en resteert voor de overige organismen. In

recente studies bleek de menselijke inbeslagname van de potentiële aardse NNP ongeveer 40%

(Vitousek et al. (1986), Field (2001), Rojstacze et al. (2001), Imhoff et al., (2004)). Men

veronderstelt dat een toename van de HANNP negatieve gevolgen heeft voor de biodiversiteit, de

veerkracht van ecosystemen en de voorziening van belangrijke milieufuncties (Jones en Jacobs, 2007:

193).

Ecologische economie kan echter nooit instaan voor een methodologie die de exacte waarde van

milieu meet aangezien dit steeds een zekere vorm van fysiek reductionisme inhoudt. In het ecologisch

denken wordt aan het natuurlijk milieu net een waarde gehecht die de puur monetaire en fysische

waarde die de mens eraan hecht overschrijdt. Bovendien mag men niet vergeten dat elke creatie van

Page 43: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

34

duurzaamheidsindicatoren steeds deel is van een keuzeproces dat zowel politiek als technisch van

aard is (Özkaynak et al., 2001). Funtowicz en Ravetz (1994, 199) wijzen erop dat:

“to choose any particular operational definition for value involves making a decision about

what is important and real; other definitions will reflect the commitments of other

stakeholders. Measurements cannot pretend to be independent of methodology and ethics.”

Er kan dan ook nooit een perfecte indicator voor duurzaamheid bestaan die de volledige lading van de

term dekt. Onder ecologische economen bestaat dan ook geen eensgezindheid over de juiste of beste

methode om duurzaamheid te meten. De verschillende methodes dienen dan ook in combinatie met

elkaar te worden gebruikt want hebben allen iets te vertellen.

3.3.3.4 Beslissingsmodellen

MCDA: Multicriteria evaluatie

De multi-criteria decision aide (MCDA) fungeert als ecologisch alternatief voor de kosten-baten

analyse en monetaire waardering van de milieueconomie (Gowdy & Erickson, 2005). Omdat in

beslissingsprocessen volgens de ecologische economie zowel rekening moet gehouden worden met

morele, wetenschappelijke, culturele, politieke en economische overwegingen is er nood aan een

analyse die al deze elementen omhelst. De MCDA biedt dan ook een analyse van de trade-offs tussen

de verschillende doelstellingen van een rechtvaardig en ecologisch beleid door zowel monetaire,

fysische als kwalitatieve indicatoren in acht te nemen (Munda, 1995). Waardering wordt aan de hand

van dit criterium gebaseerd op criteria als efficiëntie, rechtvaardigheid of duurzaamheid. Een meer

realistische evaluatie van substitueerbaarheid en complementariteit tussen criteria is zo mogelijk.

MCDA zorgt er op die manier voor dat ethische overwegingen, tegenstrijdigheden en bezorgdheden

over de verre toekomst allen in één analysekader voor democratische beslissingen kunnen worden

opgenomen (Gowdy & Erickson, 2005).

“Two – Tier” Beslissingsmodel

Het two-tier model is in essentie een bestuursmodel waarbij uitvoering en controle gescheiden zijn.

Toegepast op milieubeleid leidt dit tot een reflectief beleidsniveau en een niveau gericht op actie. Het

eerste niveau heeft als functie de milieuproblemen op te delen in categorieën naargelang het risico dat

ze omhelzen. Op basis van deze indeling dienen streefdoelen voor het ecologisch beleid omschreven te

worden. Deze doelstellingen moeten weliswaar rekening houden met menselijke samenleving en

waarden, democratische overwegingen en moeten boven alles berusten op een sociale en

maatschappelijke consensus (Norton, Costanza & Bishop, 1998: 195). Het actieniveau leidt dan weer

tot beleidsmaatregelen door een of meerdere actie gerichte criteria toe te passen, zoals bijvoorbeeld

de economische kosten-baten analyse, de safe minimun standard of het conservatiecriterium. Beide

niveaus dienen herhaaldelijk doorlopen te worden om een optimaal resultaat te bekomen.

Milieuproblemen worden in dit model bijgevolg gecategoriseerd naargelang de ernst en

onomkeerbaarheid van ecologische verstoringen en op basis hiervan wordt een bepaalde

beslissingsmethode met specifieke regels op het probleem toegepast. Welke beslissingregels op welk

probleem worden toegepast is dan ook afhankelijk van de context van het milieuprobleem. Page

(1977) argumenteerde dat milieubeleid rekening diende te houden met twee criteria: een efficiëntie-

en een conservatiecriterium. De toepassing van de criteria is afhankelijk van de aard van de

Page 44: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

35

milieuproblemen. Zo moet wanneer intergenerationele aspecten overwegen op intragenerationele

aspecten meer aandacht gegeven worden aan conservatie. Dit model gaat dus uit van de overtuiging

dat sommige milieuproblemen wel degelijk aangepakt kunnen worden door middel van neoklassieke

marktefficiëntie terwijl het in andere gevallen belangrijk is om uit veiligheids- en

voorzichtigheidsoverwegingen een ‘safe minimum standard’ te overwegen.

Figuur 5: Two-Tiered beslissingsstructuur [Bron: Norton, Costanza, Bishop (1998)]

3.4 ‘Duurzaamheid’ versus ‘Duurzame Ontwikkeling’

Het duurzaamheidsbegrip van de ecologische economie verschilt, in lijn met het hierboven besproken

analysekader, grondig van “duurzame ontwikkeling” zoals uiteengezet in Hoofdstuk 2. Hoewel zowel

de neoklassieke als de ecologische benadering van het milieuprobleem “duurzaamheid” als het behoud

van ontwikkelingsmogelijkheden voor toekomstige generaties interpreteren, is hun invulling van zowel

“duurzaamheid” als “ontwikkeling” zeer uiteenlopend. Hieronder tracht ik summier de grootste

tekortkomingen van het milieubeleid, geënt op duurzame ontwikkeling, weer te geven. Het doel is te

komen tot een beter begrip van wat duurzaamheid werkelijk zou moeten inhouden. Het

duurzaamheidsconcept van het ecologisch denken vertrekt zoals we hierboven zagen van een morele

(intra- en intergenerationele rechtvaardigheid) en fysische (het concept van de volle wereld)

imperatief. Vanuit deze conceptuele overtuigingen vertoont het concept van duurzame ontwikkeling

enkele grondige tekortkomingen.

3.4.1. Duurzaamheid & Economische Groei

We zagen in Hoofdstuk 2 dat duurzame ontwikkeling in essentie neerkomt op een oproep tot een

voortgezette economische groei, weliswaar met een focus op armoedebestrijding en eco-efficiëntie.

Essentieel is dat de ecologische economie, in tegenstelling tot de milieueconomie, dit economische

groei-ideaal als uitgangspunt voor internationale vooruitgang in vraag stelt. Zij pleiten daarentegen

voor welvaart, economische rechtvaardigheid en ecologische duurzaamheid als internationale

doelstellingen. De veronderstelling dat economische groei automatisch zou leiden tot meer

maatschappelijke welvaart wordt dan ook in vraag gesteld. Economische groei kan omschreven

worden als een toename van de totale toegevoegde waarde van marktwaardige, door mensenhanden

Page 45: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

36

gemaakte goederen en diensten in de economie (van den Bergh & de Mooij, 1999) en wordt

doorgaans gedefinieerd als de groei van het bruto nationaal product (BNP; cf. Hoofdstuk 2).

Theoretisch zorgt economische activiteit en BNP-groei voor de opheffing van schaarste en wordt op die

manier welvaart gecreëerd. Dit BNP vertoont echter een aantal treffende gebreken als

welvaartsindicator.

Ten eerste worden door de imperfecte werking van het allocatiemechanisme in realiteit vaak

producten met een beperkte nuttigheid geproduceerd, terwijl andere goederen waaraan wel degelijk

nood is niet geproduceerd worden. BNP is bovendien een slechte indicator van welvaart omdat het een

weergave vormt van monetaire kwantiteit veeleer dan van kwaliteit. Zo zijn in een snelgroeiende

economie voortdurend aanpassingen en allocaties nodig die ervoor zorgen dat de levenskwaliteit

verslechtert. Denk hierbij aan de psychologische en sociale spanningen, het gebrek aan vrije tijd, de

hoge werkdruk en het werktempo in hoogtechnologische westerse samenlevingen.

BNP is bovendien een slechte indicator van het ontwikkelingsniveau van landen. Het bestaan van een

informele sector, internationaal onvergelijkbare goederen, ongelijke interne welvaartsverdeling,

geletterdheid, nationale gezondheid etc., worden niet weergegeven in het BNP en vormen wel degelijk

een belangrijke neerslag van het ontwikkelingsniveau en –potentieel van een land (De Clercq, 2007).

Uit de lange ervaring die reeds bestaat met ontwikkelingsmodellen die gericht zijn op economische

groei, is bovendien gebleken dat economische groei geen efficiënte manier is om aan

armoedeverlichting te doen. De ‘meerwaarde’ die bekomen wordt door de groei en internationale

handel komt veelal terecht bij de transnationale elites omdat het kapitaal overwegend buitenlands is

en de neoliberale economische modellen op een zodanige wijze gestructureerd zijn dat alle obstakels

voor het vrij bewegen van het kapitaal worden weggenomen (De Walsche, 2007). Economische groei

heeft aldus een verwaarloosbaar effect op de armoedeverlichting in arme landen (Terra Reversa,

2007). Bovendien legt de aard van deze groei in ontwikkelingslanden (natuur- en grondstoffen

intensieve en exportgerichte groei) vaak een hypotheek op de toekomstige ontwikkelingskansen en

vormt ze een zware druk op het milieu. Wat zich op de nationale rekeningen als groei van het BNP

voordoet, kan in werkelijkheid stijgende milieuschaarste inhouden. Denk bijvoorbeeld aan de positieve

weerslag die grote natuurrampen hebben op het BNP ten gevolge van intensieve

reinigingswerkzaamheden etc.. Materiële welvaart en economische groei gaan dan ook dikwijls ten

koste van het leefmilieu.

Ecologische economen maken, in tegenstelling tot klassieke economen, een onderscheid tussen

absolute en relatieve behoeften. Absolute behoeften zijn behoeften die vervuld moeten worden, los

van de omstandigheden waarin onze directe omwonenden verkeren. De behoefte aan water, voedsel,

onderdak, kleding, etc. zijn absoluut. Relatieve behoeften zijn verlangens van de mens om zich beter

te voelen ten opzicht van zijn naaste medemens (Jones & Jacobs, 2007). Het gaat hier dus om

bijkomende behoeften, die niet essentieel zijn voor het overleven. Voor de eerste behoeftecategorie

bestaat er geen nood aan eindeloze groei: eens deze behoeften vervuld zijn, kan het productieniveau

hierop afgestemd worden. De tweede categorie behoeften is wel degelijk eindeloos, maar de groei die

uit dit soort behoeftebevrediging voortvloeit, zal niet noodzakelijk leiden tot een verbetering van het

persoonlijk welzijn. Sociologisch onderzoek naar subjectief welzijn heeft namelijk aangetoond dat geld

en inkomensgroei niet noodzakelijk gelukkig maken. Tot op een bepaald niveau gaat een stijging van

Page 46: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

37

het inkomen en de bijhorende relatieve behoeftebevrediging wel degelijk gepaard met een stijging van

het subjectieve welzijn. Wanneer een bepaald welzijnsniveau bereikt wordt (naar schatting $10.000

per capita inkomen), draagt monetaire welvaart nauwelijks bij aan het welzijn van mensen en speelt

het niet langer een rol in de gelukservaring. Meer zelfs, consumenten passen dan hun

verwachtingspatroon aan de inkomensstijging aan en vergelijken hun eigen inkomen met dat van

anderen (De Clercq, 2007: 128). Treffende voorbeelden hiervan zijn de hoge zelfmoordcijfers in

enkele van de rijkste landen ter wereld (Terra Reversa, 2007).

De vraag kan dan bovendien gesteld worden of het enig nut of praktische toepasbaarheid heeft om

milieubescherming te linken aan waarden als economische groei en vrije markten zoals in “duurzame

ontwikkeling”. Het concept duurzame ontwikkeling veronderstelt dat milieubescherming een impliciete

bijwerking zal zijn van economische groei (cf. Kuznetscurve). Hiervoor bestaat echter geen enkele

garantie. De positieve relatie tussen beiden kan niet wetenschappelijk aangetoond worden en lijkt

zelfs tegengesproken te worden door de feiten. Industriële productie gaat vaak samen met

milieudegradatie. De oproep tot eco-efficiëntie is zeker en vast een verbetering maar of dit voldoende

zal zijn, valt ten zeerste te betwijfelen. Met de oproep tot internationale economische ontwikkeling en

groei worden de nefaste consumptie- en productiepatronen van het westen bovendien verspreid over

de hele wereld terwijl het net deze zijn die zo schadelijk zijn voor het milieu. De ecologische

voetafdruk van de rijke landen overschrijdt nu reeds de draagkracht van de aarde (cf. overshoot).

Bovendien gaat groei steeds uit van een winstimperatief. Milieu is door de gebrekkige

eigendomsrechten de ideale methode om kosten te besparen.

Het groei-ideaal staat bovendien loodrecht tegenover de overtuiging van de ecologische economie dat

de fysieke wereld eindig is en er dientengevolge grenzen zijn aan fysieke groei. Wolfgang Sachs et al.

stellen zelfs:

“for if growth is taken as a natural imperative, all efforts become focused on reforming the

means of growth, i.e. technologies, forms of organization, incentive structures, while the ends

of growth, i.e. those levels of comfort, choice and consumption reached by the most advanced

country, are taken for granted. In such a scheme of things, awareness of nature’s carrying

capacity was bound to fall in oblivion, such an awareness, however, throws the open-ended

nature of growth into question. Where does growth lead to? What ends could justify the

appropriation of finite natural resources?” ( Sachs et al., 2002: 14).

De imperatief van duurzame groei is dan ook noch sociaal noch ecologisch, een goed uitgangspunt

voor internationale vooruitgang.22 Milieuproblemen, armoede en economische ontwikkelingen mogen

elkaar misschien wederzijds beïnvloeden, dit betekent nog niet dat ze op dezelfde manier opgelost

kunnen worden. Het blijven in essentie verschillende problemen die ook gediversifieerde oplossingen

vereisen. Naast de groei-imperatief heeft duurzame ontwikkeling nog een aantal andere negatieve

implicaties.

22 Hiermee wordt niet bedoeld dat internationale handel en economische groei niet kunnen zorgen voor een welvaartverbetering van beide handelspartners. Het is inderdaad zo dat internationale handel de mogelijkheid schept voor beide landen om hun situatie te verbeteren en te groeien naar een hoger welvaartsniveau. Wel wordt hier bedoeld dat internationale handel en een internationale groei-imperatief geen voldoende voorwaarden zijn voor een echte welzijnsverbetering.

Page 47: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

38

3.4.2 De Keerzijde van Duurzame Ontwikkeling

De slagkracht van de milieubeweging wordt ook op diverse manieren ingedijkt door het concept

duurzame ontwikkeling. Milieudegradatie wordt geportretteerd als de nieuwe “vijand” van het

kapitalisme. Milieudegradatie belemmert economische groei en wordt tegelijkertijd ook veroorzaakt

door te weinig groei en armoede:

“[…]de achteruitgang van het milieu kan de economische ontwikkeling ondergraven. Armoede

is een belangrijke oorzaak, maar is ook een gevolg van de universele milieuproblematiek. Het

heeft dan ook weinig zin te proberen milieuproblemen aan te pakken zonder deze in breder

verband te zien en ze te plaatsen tegen de achtergrond van de factoren die aan de armoede in

de wereld en de ongelijkheid tussen de verschillende landen ten grondslag liggen.” (Nelissen,

Van der Straaten & Klinkers, 1998: 275)

Milieudegradatie is een naamloze vijand, die niet verantwoordelijk kan gehouden worden. De nieuwe

vijand moet de eenheid helpen bewaren in dezelfde mate als de vorige vijanden dit deden. Zo gaat

het huidige milieubeleid ook gepaard met apocalyptisch taalgebruik: “Kyoto or the Apocalypse”. Door

de aandacht te leggen op apocalyptische perspectieven, schuift de politieke aandacht weg van wat nu

werkelijk moet aangevangen met ‘de natuur’. Vragen betreffende wat voor natuur wenselijk is, wat

voor een wereld wij willen en hoe we daar moeten geraken, worden verdoezeld door vragen die

uitschreeuwen dat het bijna te laat is. Daardoor wordt een status quo verzekerd waarin een ideale

duurzame samenleving naar voor wordt geschoven. Het apocalyptisch karakter van het milieuvertoog

en de klimaatverandering vormen zo ook een ideaal globaal bindmiddel. We zijn allen, zowel rijk als

arm, slachtoffer van de klimaatverandering en in die zin is het een homogeniserend fenomeen.

Het milieuprobleem is ook een extern probleem. Het probleem is in eerste instantie door de mens

gemaakt maar wordt vervolgens geëxternaliseerd. Zo wordt milieudegradatie en klimaatverandering in

de media voorgesteld als ‘de wraak van de natuur’:

“A specter is haunting the entire World: but it is not that of communism. […] Climate change –

no more, no less than nature’s pay back for what we are doing to our precious planet – is day

by day now revealing itself. Not only in a welter of devastating scientific data and analysis but

in the repeated extreme weather conditions to which we are all, directly or indirectly, regular

observers, and, increasingly, victims” (Swyngedouw, 2006).

De milieudegradatie wordt voorgesteld als sneller, ingrijpender en grootschaliger dan ooit voordien.

Ongeacht het feit of dit nu wel of niet het geval is, wordt het milieu- en klimaatprobleem op deze

manier, net als de markt, een probleem dat buiten de menselijke besluitvorming om bestaat en waar

wij, nietige mensheid, geen greep op hebben: “De wetten van de economie zijn als de wetten van de

natuur, we moeten ze respecteren maar kunnen ze niet veranderen”.23 Hoewel de industrielanden in

oorsprong verantwoordelijk waren voor de milieudegradatie en de klimaatverandering, toonden de

milieuconferenties steeds meer aandacht voor de verantwoordelijkheid van de armen. Dit zorgde voor

23 Boutros Boutros-Ghali (1995) in ‘An agenda for Development’.

Page 48: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

39

het ontstaan van de zogenaamde ‘gedeelde en gedifferentieerde verantwoordelijkheid’ (UNCED) die in

praktijk een vacuüm creëerde in de feitelijke verantwoordelijkheid voor de milieudegradatie.24

We kunnen ons bovendien de vraag stellen in hoeverre armoede een gewichtige oorzaak vormt voor

milieuvervuiling. De armoede van het Zuiden, de onderontwikkeling en de technologische achterstand

– allen elementen die bijdragen tot milieuproblemen – zijn symptomen van de positie van het Zuiden

binnen het internationaal wereldsysteem. Door hun perifere positie werden aan het Zuiden

consumptie- en productiepatronen opgelegd die in essentie westers van oorsprong zijn.

Ontwikkelingslanden werden verplicht om hun eigen hulpbronnen te over-exploiteren en ecologisch

onverantwoorde akkoorden te sluiten met het Noorden (Graff, 1992). Het Noorden vernielde vaak de

eeuwenlang opgebouwde traditionele kennis en landbouwgewoonten van het Zuiden waardoor

milieudegradatie ontstond. Het is nochtans internationaal erkend dat de consumptie- en

productiepatronen van het Westen niet te veralgemenen zijn naar de hele wereld. De rijke landen

samen hebben nu reeds een ecologische voetafdruk die even groot is als de draagkracht van de aarde

(Aminal, 2004). Deze levensstijl is enkel mogelijk doordat een groot deel van de (ecologische en

sociale) kosten ervan afgeschoven worden op niet-consumerende groepen en toekomstige generaties.

Dit maakt het economische groei-ideaal dat schuilgaat achter het beleid van duurzame ontwikkeling

volledig onhoudbaar; ondanks de nadruk op een efficiëntere omgang met de natuurlijke hulpbronnen.

Doordat het internationaal discours omtrent milieubeleid bovendien steeds minder aandacht schenkt

aan het demografisch probleem (in WSSD kwam het bevolkingsprobleem zelfs niet langer aan bod),

vormen de principes van duurzame ontwikkeling een mooi vertoog, maar wel één dat volledig

voorbijgaat aan de werkelijkheid van de bevolkingsproblematiek. Aangezien het milieuvertoog geen

rekening houdt met het aantal mensen dat economisch zal moeten ontwikkelen lijken de imperatieven

van economische groei dan ook helemaal misplaatst. De consumptiepatronen en levenswijze van het

Westen vallen eenvoudigweg niet te vertalen naar de hele wereld. Andere, meer structurele en

grootschalige aanpassingen zijn vereist.

3.4.3 Pleidooi voor Duurzaamheid

Wat het grote voordeel van duurzame ontwikkeling leek te zijn, kan echter ook naar voor geschoven

worden als het voornaamste nadeel: de holistische aanpak. In de vorige paragrafen werd belicht dat

de link tussen economische groei, armoedebestrijding en ecologische bescherming niet noodzakelijk

positieve gevolgen had. BNP-groei leidde niet noodzakelijk tot een welvaartstijging of welzijnsstijging

en al helemaal niet tot meer of betere milieubescherming. De portrettering van het milieuprobleem als

een apocalyptisch, urgent en extern probleem zorgden enkel voor de depolitisering van het

milieuprobleem. Het concept duurzame ontwikkeling vormt dan ook in essentie een politieke

consensus. Het concept is niet alleen een consensus tussen Noord en Zuid maar ook tussen de

ecologische protestbeweging en de voorstanders van het kapitalistische wereld-systeem.

Milieuproblemen worden getechnocratiseerd en de oplossingen voor milieudegradatie liggen per

definitie vervat binnen het bestaande systeem. Deze consensus heeft zonder twijfel voordelen gehad.

24 Het principe van gedeelde en gedifferentieerde verantwoordelijkheid gaat ervan uit dat zowel de ontwikkelingslanden als de industriële landen verantwoordelijk zijn voor de milieudegradatie. Door de historische vervuiling van de industriële landen, is deze echter ook verschillend. Armere landen vormen vandaag een grotere druk op het milieu, vandaar dat ook zij verantwoordelijk zijn.

Page 49: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

40

Wat Bernstein omschrijft als “the compromise of liberal environmentalism” zorgde ervoor dat

milieuproblemen internationale bekendheid verwierven:

“ […] the shift to liberal environmentalism has enabled environmental concerns to rise to a

much more prominent place on the international agenda than would otherwise have been

possible, even if the original goals and transformative hopes of global environmentalism have

been altered in the process” (Bernstein, 2002: 2).

Helaas gaf deze hernieuwde aandacht voor milieu geen aanleiding tot de ontwikkeling van een

werkelijk politieke visie op milieubeleid: een postpolitieke ecologische consensus ontstond waarbij

uiteenlopende en conflicterende meningen en de formulering van een vallabel alternatief verhinderd

werden. Zoals we ook in Hoofdstuk 2 aantoonden verijdelt deze consensus het streven naar een

toekomst die werkelijk anders en beter is. Binnen de consensus bestaat geen ruimte voor een

strategie om bij het gewenste einddoel te geraken, noch een duidelijke omschrijving van dit einddoel

(Swyngedouw, 2006). Met een groeiende wereldbevolking is het ecologisch probleem echter

onvermijdelijk een probleem van herverdeling en daarom meteen ook een politieke kwestie.

Milieubeleid politieke neutraliteit verschaffen, zoals dit gebeurt door “duurzame ontwikkeling”, kan

zeer effectief zijn in het bundelen van de krachten maar gaat in feite voorbij aan de essentiële

vereisten voor een effectief milieubeleid:

“The emphasis of ecological economics on post-normal science and procedural rationality, in

order to involve science and all stakeholders in the decision making within a social context,

requires designing a political economy of sustainability in which sustainability is seen not only

as a biophysical concept but more importantly as a collective social and cultural process”

(Köhn, J., Gowdy, J., Hinterberger, F. & van der Straaten J., 1999).

Ecologische duurzaamheid biedt hier een valabel alternatief. Essentieel is dat het ecologische

probleem niet los kan gezien worden van de mondiale rechtvaardigheidskwestie (Jones & Jacobs,

2007: 451). Dit geldt zowel op vlak van intra- als intergenerationele rechtvaardigheid. Duurzaamheid

binnen het ecologisch denken gaat daarom uit van een hernieuwd politiek denken over duurzaamheid

en milieubeleid, rechtvaardige verdeling en een ecologische economie met aandacht voor de

biofysische schaalbeperkingen van de economie.

3.5 Conclusie

Het centrale uitgangspunt van de ecologische economie is de duurzaamheid van relaties tussen

ecologische en economische systemen. De nadruk van de ecologische economie ligt op de integratie

van een duurzame economische schaal, rechtvaardige verdeling en efficiënte allocatie. De ecologische

economie hanteert een andere wetenschapsvisie dan de milieueconomie. De nadruk ligt hierbij vooral

op de fysieke dimensie van economisch activiteiten en de interactie van de schaal van het economisch

systeem en de gevolgen hiervan voor mens, dier en het ecosysteem Aarde. Ecologische economen

proberen deze visie in modellen te gieten die een alternatief en aanvulling op de gangbare

instrumenten van de milieueconomie moeten bieden. De ecologische voetafdruk, ISEW, HANNP,

MCDA, Two-Tiered etc. zijn allen pogingen om de belangrijkste bevindingen uit de ecologie en de

Page 50: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

41

thermodynamica op te nemen in de economische analyse. Bovendien bewijzen ook inzichten uit

sociologie en psychologie hun nut in het modelleren van consumenten- en producentengedrag.

Hoewel vele economen het ongetwijfeld eens zijn met een aantal cruciale inzichten uit de ecologische

economie, leidt dit niet noodzakelijk tot een toenadering van beide disciplines. Zoals Spash terecht

opmerkt (1999: 432):

“While many environmental economists would accept the relevance of considerations outside

their analysis, they claim to leave these to the mythical ‘decision-maker’. The potential of

ecological economics is to include these as essential aspects of analysis”.

Ook het beleid van duurzame ontwikkeling faalt op een aantal cruciale punten om rekening te houden

met biofysische en sociale begrenzingen aan de economische expansie. Knelpunten van een

internationaal beleid, gericht op duurzame ontwikkeling, situeren zich zowel op economisch vlak (de

onmogelijkheid om een economie blijvend te laten groeien onder omstandigheden van een eindige

aarde en een gestaag toenemende wereldbevolking) als op sociaal vlak (de onmogelijkheid om de

westerse consumptie- en productiepatronen over te planten naar het Zuiden en naar toekomstige

generaties). Vandaar dat dit hoofdstuk eindigde met een pleidooi voor duurzaamheid. Hoe deze

duurzame samenleving er precies moet uitzien en hoe ze kan verwezenlijkt worden is materie voor

Hoofdstuk 4.

Page 51: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

42

HOOFDSTUK 4

ECOLOGISCHE ECONOMIE: EEN NIEUW PARADIGMA

“Without a revolution of the mind, it will not be possible to bring about a revolution in relations

between humankind and nature. This new alliance has its roots in the depths of the human being.

There humankind must work out the great and splendid motives and the secret magic that transforms

the appearance of all reality, so that it assumes its rightful place as a link in the vast communitarian

chain of the cosmos.”

(Boff, 1995: 36)

In essentie is het doel van de ecologische economie te komen tot een economisch systeem dat zowel

sociaal rechtvaardig is als ecologisch duurzaam. Dat het huidig economisch systeem ontoereikend is

om deze doelstellingen te verwezenlijken blijkt uit de vorige hoofdstukken. In dit hoofdstuk gaan we

in op de vraag hoe we dit economisch alternatief kunnen bereiken. Wat wordt precies bedoelt met een

steady-state economie? Is er vanuit economisch opzicht nog heil te vinden in dit soort stationaire

economie? Welke functie kan deze theorie nog hebben binnen het huidige neoklassieke paradigma?

Als ze er niet mee verzoend kan worden, kan ze aanpassingen aanbrengen?

4.1 Het alternatief van de Ecologische Economie

4.1.1 Meer dan een Interdisciplinaire Verkenning?

Vaak wordt betwist of de ecologische economie een volwaardig alternatief kan vormen voor het huidig

economisch systeem. De ecologische economie zou te weinig rekening houden met de positivistische

wetmatigheden waaraan de economische logica is onderworpen. Bovendien wordt in de literatuur

weleens beweerd dat de ecologische economie geen nieuwe elementen aanbrengt, en daarom geen

nieuw paradigma vormt. Vele milieueconomen argumenteren dat de ecologische economie dan ook

niks meer dan een –weliswaar vruchtbare- interdisciplinaire verkenning is (Turner et al., 1996).

Costanza stelt dat (Costanza et al., 1997: xiv):

“Ecological economics is not a new single paradigm based in shared assumptions and theory.

It rather represents a commitment among natural and social scientists, and practitioners, to

develop a new understanding of the way in which different living systems interact with one

another, and to draw lessons from this for both analysis and policy”.

Dit betekent echter niet dat ecologische economie geen alternatief vormt voor het huidige

economische denken. De visie dat ecologisch economie slechts de benaming zou zijn van de link

tussen de economische en ecologische discipline is namelijk inconsistent met de oorsprong en

Page 52: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

43

conceptuele hoeksteunen van de ecologisch economie zoals hierboven besproken (Spash, 1999). De

reden waarom neoklassieke milieueconomie en ecologische economie vaak als niet-fundamenteel-

verschillend worden beschouwd, berust op een algemeen verkeerde interpretatie van de procedurele

en kwalitatieve kenmerken van de ecologische economie (Gelders, 2005).

Özkaynak et al. (2001) argumenteren dat de ecologische economische analyse opgebouwd is uit twee

componenten. Ten eerste zijn er de kwalitatieve eigenschappen van de discipline: de wetten van de

thermodynamica die leiden tot biofysische grenzen en de ondeelbaarheid van verschillende

milieufuncties; de idee van een continue co-evolutionaire wisselwerking tussen economie en de

natuurlijke omgeving op verschillende schaalniveaus en het besef van complexiteit en

wetenschappelijke onzekerheid van milieuproblemen. Deze conceptuele uitgangspunten impliceren

een fundamentele verandering in de manier waarop problemen worden waargenomen en opgelost.

Meer bepaalt combineert en integreert de ecologische economie inzichten uit diverse disciplines op

zo’n wijze dat de aard van het probleem getransformeerd wordt. Door de expliciete situering van de

economische analyse in thermodynamische en co-evolutionaire analysekaders en door de zoektocht

naar beleidsmodellen die gericht zijn op participatie, biedt de ecologische economie wel degelijk een

probleemgeoriënteerde en beleidsrelevant alternatief voor de neoklassieke milieueconomie.

Ten tweede zijn er echter ook de meer technische aspecten van de ecologische economie zoals de

indexen omtrent duurzaamheid en multicriteria-technieken die zorgen voor convergentie tussen

milieueconomie en ecologische economie. Hoewel deze convergentie enerzijds zeer nuttig kan zijn en

de bundeling van krachten tot productieve oplossingen kan leiden, blijft het cruciaal om ook de

verschillen van de twee disciplines te benadrukken. In de ecologisch economische visie wordt namelijk

ook rekening gehouden met onzekerheid, complexiteit, dynamiek en onafhankelijkheid van de

natuurlijke wereld. Aspecten die in de milieueconomie niet of zelden voorkomen. In dit opzicht is de

ecologische economie beter aangepast dan de milieueconomie om reële milieuproblemen te tackelen.

In lijn met de conceptuele uitgangspunten wordt namelijk onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van

technieken die omgaan met onzekerheid en beleidsprocessen onder omstandigheden van incomplete

informatie.

4.1.2 Een Werkbaar Economisch Alternatief: de Steady State

Aangezien we ons vandaag in een wereld bevinden die steeds meer ‘vol’ dan ‘leeg’ lijkt te zijn, pleiten

ecologische economen voor een stationaire, steady state economie (cf. 3.2.3). In dit soort economie

wordt ontwikkeling niet gedefinieerd als kwantitatieve groei maar als een kwalitatieve verbetering van

de maatschappij. Zo’n stationaire economie is niet statisch: er dient een continue kwalitatieve

vernieuwing en verbetering van het bestaande economisch stelsel te zijn waarbij in bepaalde sectoren

wel degelijk ruimte is voor groei. En stationaire economie betekent ook niet het expliciet nastreven

van een ‘negatieve groei’; een daling van het BNP biedt namelijk geen garantie voor minder

milieuvervuiling (Jones en Jacobs, 2005).

Een stationaire economie zou meer dan de huidige economie, een economie zijn ten dienste van de

maatschappij waarbij de uitgangspunten van het economisch leven gericht zijn op de verhoging van

de maatschappelijke welvaart eerder dan omgekeerd. Zoals we aantoonden in Hoofdstuk 2 is vandaag

economische groei het einddoel van milieubeleid en niet het middel. In dat geval worden de

Page 53: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

44

verschillende maatschappelijke elementen op zo’n manier georganiseerd opdat ze een zo groot

mogelijke economische groei zouden teweeg brengen. Dat deze economische groei automatisch leidt

tot een verhoogde maatschappelijke welvaart is echter geen zekerheid, zoals we hiervoor aantoonden.

Jammer genoeg voeren ecologische en milieueconomen vaak een louter academisch debat over de

vraag of een steady state economie (in de biofysische betekenis) al dan niet verzoenbaar is met de

huidige politieke noodzakelijkheid van economische groei (BNP-groei). Theoretisch is deze vorm van

duurzame economische groei mogelijk indien de throughput per eenheid inkomen voldoende snel

dematerialiseert om de stijgende throughput als gevolg van de BNP-groei te compenseren. In zo’n

situatie kan de biofysische schaal van de economie op een constant niveau gehouden worden binnen

ecologisch duurzame grenzen (Jones & Jacobs, 2007, 458). Hoe dit concreet kan verwezenlijkt

worden, verkennen we in de volgende paragraaf.

4.2 Hoe Transitie Tewerkstellen?

Het bereiken van een ecologische economie kan in praktijk langs verschillende wegen verlopen. Zowel

oplossingen die zich binnen het bestaande wereldsysteem bevinden, als oplossingen die grondigere

maatschappelijke hervormingen impliceren, kunnen naar voor worden geschoven. In deze paragraaf

zal op beide worden ingegaan: we bekijken de basisvoorwaarden en beleidsvoorstellen die nodig zijn

opdat de bestaande economie naar een globale rechtvaardige en ecologisch duurzame economie kan

evolueren. Welke stappen zijn nodig om het ideaal van duurzame rechtvaardigheid realiteit te maken?

4.2.1 Basisvoorwaarden

Men kan twee cruciale stappen onderscheiden die als basisvoorwaarden voor een betere

wereldeconomie dienen. Ten eerste moeten we naar een eco-efficiëntere samenleving evolueren: met

minder middelen, meer verwezenlijken. Ten tweede is er nood aan consistentie: compatibiliteit tussen

milieu en technologie. Ten derde, en waarschijnlijk ook de moeilijkste stap, is er noodzaak aan

sufficiëntie: de keuze tussen “mondiale apartheid op het vlak van consumptie waarbij westerse landen

verder op hun consumptieniveau blijven” (Dua, 2009, DM) en waarbij een groeiende kloof met de rest

van de wereld ontstaat of het besef dat ook ons consumptieniveau dient te dalen. Naast deze twee

basisvoorwaarden zal ook de internationale economie op internationaal niveau anders moeten

georiënteerd worden. Een theoretische aanzet hiervoor wordt gegeven in paragraaf 4.2.2.

4.2.1.1 Eco-efficiëntie aan Aanbodzijde

Technologische innovaties werden reeds in de jaren 1960 naar voor geschoven als oplossingen van

het ecologisch probleem. Lange tijd werd dit pad door milieuactivisten en ecologen afgedaan als

nutteloos omdat dit het protest tegen de kapitalistische productiewijze lamlegde. Vandaag zien velen

echter in dat technologische innovatie broodnodig is in de evolutie naar een ecologische en

rechtvaardige samenleving. P.T. Jones en R. Jacobs (2007) pleiten in dit opzicht voor een

technologische eco-efficiëntierevolutie. De nadruk van technologische ontwikkelingen moet daarbij

komen te liggen op milieuvriendelijke spitstechnologie. Er is nood aan een nieuwe visie op

technologie, die niet alleen rekening houdt met de postmoderne wetenschappelijke inzichten (zoals de

chaos- en complexiteitstheorie, nieuwe evoluties in de kwantumfysica en de thermodynamica), maar

Page 54: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

45

daarnaast ook samenwerkt met de natuur in plaats van haar te willen temmen of overwinnen zoals in

het huidige wetenschapsmodel.

Technologische innovaties dienen te voldoen aan een aantal criteria, willen ze daadwerkelijk bijdragen

tot een meer rechtvaardige en ecologisch bewuste samenleving. Zo moet de technologie van de

toekomst zacht en foutvriendelijk zijn. Een ‘zachte’ technologie leunt dicht aan bij de natuur en grijpt

niet drastisch in op ecologische systemen. ‘Foutvriendelijke’ technologie wijst erop dat bij eventueel

falen van de technologie dit niet tot onherroepelijke en rampzalige gevolgen mag leiden. Kernenergie

valt hier dus al uit de boot. Daarnaast moet technologie ook overzichtelijk zijn zodat op elk moment

de eventuele impact van de technologieontwikkeling op de natuurlijke en menselijke omgeving

duidelijk is. Verder is het ook cruciaal dat de nieuwe technologie democratisch moet zijn in die zin dat

de technologie voor iedereen toegankelijk en op alle momenten controleerbaar dient te zijn.

Deze technologische innovatie dient in essentie gericht te zijn op dematerialisatie. De fysische

doorstroom van materialen en energie doorheen de economie moet binnen een duurzame schaal

blijven. Een lagere doorstroom zou er voor zorgen dat verschillende componenten van milieuschade

teruggedrongen worden. Door een verbetering van het gronstof- en het energierendement in de

productieprocessen zouden eco-efficiëntie en dematerialisatie gerealiseerd worden. De mogelijkheden

op dit vlak zijn veelvuldig: renovatie, recyclage, lichtere producten, miniaturisatie, nieuwe

technologieën en een sectoriële verschuiving naar dienstverlening. Er dient dus een overgang te

komen naar een slimme en een zuinige energie. Hiervoor werden reeds verschillende instrumenten

uitgedacht.

De meest gebruikte methode is deze van de materiaalstroomanalyse (MFA) die een bepaalde

dematerialisatiestandaard naar voor schuift die aangeeft hoe ingrijpend en met welke snelheid de

materiaaldoorstroom teruggeschroefd moet worden. De bekendste standaard is Factor 4 (Weisäcker et

al., 1997) die een verdubbeling van de mondiale welvaart met een halvering van de grondstofinput

omhelst. Dit impliceert hoge reductiefactoren voor de geïndustrialiseerde landen maar neemt niet weg

dat er in tal van landen in het Zuiden ruimte moet zijn voor een groeifase waarbij een netwerk van

elementaire nutsvoorzieningen moet worden uitgebouwd (Jones & Jacobs, 1997: 455). Sommigen

pleiten zelfs voor een Factor 10, een standaard die werd overgenomen door het Global Environmental

Outlook 2000-rapport van de UNEP. De standaarden in de MFA betreffen wel absolute en geen

relatieve dematerialisatie.

MFA en dematerialisatie zijn echter geen ideale instrumenten. Er bestaan verborgen stromen, de

zogenaamde ecologische rugzakken, die niet in de analyse worden opgenomen omdat ze vooral

negatieve effecten in het Zuiden veroorzaken. Dematerialisatie in het Noorden kan bovendien leiden

tot een verminderde vraag naar grondstoffen waardoor de economie van het Zuiden van haar

voornaamste inkomsten beroofd wordt. Naast dematerialisatie is er dus ook nood aan detoxificatie,

een verschuiving naar het gebruik van hernieuwbare bronnen in het economisch productieproces en

meer structurele aanpassingen.

Het is daarom belangrijk niet alle hoop op technologische modernisering te richten. Hoe belangrijk

deze ook mag zijn, ze is niet voldoende om tot de nodige veranderingen te leiden. Doordat

economische processen energie en materie met lage entropie volgens de tweede wet van de

thermodynamica omzetten in afval van hogere entropie en ongeordende energie is complete recyclage

Page 55: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

46

en hergebruik van materie onmogelijk (Faber, Manstetten, Proops, 1996; Gowdy, 1999). Daarom

dienen ook andere wegen verkend te worden en zijn ook structureel-economische en culturele

trendbreuken noodzakelijk (Jones & Jacobs, 2007).

4.2.1.2 Consistentie

Consistentie wijst op de noodzaak tot milieuvriendelijkheid. Het metabolisme van de industrie mag de

natuurlijke cycli niet verstoren. De grondstoffenstroom, doorstroom van materialen en de uitstoot van

afval in het milieu moet daarom aangepast worden. Indien mogelijk zouden natuur en technologie

elkaar zelfs moeten versterken. Windenergie, architectuur afgestemd op zonne-energie en organische

landbouw zijn hier voorbeelden van. De energieconsumptie en materiaalstromen moeten vanuit dit

perspectief niet zozeer verminderen maar dienen wel te verlopen op een ecologisch verantwoorde

manier (De Walsche, 2007b).

4.2.1.3 Sufficiëntie aan Vraagzijde

Naast eco-efficiëntie dienen ook sufficiëntienormen ontwikkeld te worden. De term sufficiëntie verwijst

naar toereikendheid, naar ‘genoeg’ (Sachs, 2007). Men dient beter, anders en op een aantal vlakken

minder te consumeren. De spurt van het steeds meer, sneller, harder en groter naar een niet bestemd

einddoel is vrij nutteloos en dient te worden vervangen door een wereld waarin het ‘voldoende’

primeert op het ‘meer’. Eco-ëfficientieverbeteringen zullen zonder een gelijktijdige strategie van

sufficiëntie voorloren gaan door de toename van de BNP-schaal van de economie (Jones & Jacobs,

2007: 460). Gedragswijzigingen zijn hierbij absoluut noodzakelijk. Een andere visie op het ‘goede

leven’ dient dan ook ontwikkeld te worden. Dit impliceert een mensbeeld dat afstapt van de homo

economicus. Dirk Holemans (2007) wijst hier op de nefaste aard van het ‘narcistische

consumptiepatroon’: de eigenheid van individuen en het persoonlijke succes worden in de huidige

samenleving afgeleid van wat men consumeert. Deze work & spend cyclus is oneindig aangezien elk

individu steeds zijn status zal willen verhogen ten opzicht van de anderen rondom hem (keeping up

with the Joneses). Op die manier ontstaat een groeiende spiraal waarin iedereen streeft naar meer en

tegelijkertijd nooit tevreden kan zijn omdat er steeds anderen zijn die meer hebben en steeds nieuwe

relatieve behoeften ontstaan.

De homo economicus zou dan ook moeten vervangen worden door een homo vernacularis: een mens

die het ‘zijn’ laat primeren op het ‘hebben’. Deze mens, die niet langer de behoefte heeft om eindeloos

te consumeren, zou ook dichter aanleunen bij de werkelijke mens. De homo economicus bevat

namelijk een aantal negaties van essentieel menselijke factoren zoals altruïsme, verbondenheid,

streven naar geluk en cultuur, liefde en geborgenheid, waardering voor de natuur etc. Dit neemt niet

weg dat er vandaag reeds verschillende aanwijzingen zijn voor deze nieuwe mentaliteit. Mondiaal is er

een zekere tendens aanwezig waarin mensen duidelijk maken dat ze de snelle en ongeboden manier

van leven beu zijn. Men gaat op zoeken naar andere middelen om zin te geven aan het leven. De

populariteit van onthaasten en alternatieve levenswijzen zijn hiervan voorbeelden.

Page 56: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

47

4.2.2 Concrete Beleidsvoorstellen

Binnen de ecologische economie worden zowel beleidsvoorstellen naar voor geschoven die zich binnen

de bestaande machtsstructuren en de huidige internationale context situeren als erbuiten. Hieronder

worden slechts enkele voorstellen weergegeven. Voor de inhoud van deze paragraaf baseerde ik me

hoofdzakelijk op de analyse hieromtrent door P.T. Jones en R. Jacobs in het boek Terra Incognita

(2007).

4.2.2.1 Duurzame Economische Schaal

Een essentieel uitgangspunt van de ecologische economie is dat met de beleidsvoorstellen een

maximale schaal van throughput doorheen de economie moet vastgelegd worden. Hiervoor

onderscheidt men doorgaans vier soorten beleidsmaatregelen. Ten eerste opteert men voor

regulering. Regulering kan zowel toegepast worden als een rechtstreeks verbod (zoals bij

loodhoudende benzine, DDT, CFK’s, etc.) of via maximale emissieplafonds voor vervuilende factoren.

Wanneer men de regels overtreedt kunnen sancties worden opgelegd. Kritieken hierop zijn onder

meer dat rechtstreekse regelgeving geen prikkels geeft om beter te doen dan de opgelegde norm.

Regelgeving leidt niet tot kosteneffectieve oplossingen (namelijk realisatie van een economische doel

met een zo laag mogelijke economische kost).

Ten tweede wordt gekozen voor Pigouviaanse taksen en ecobelastingen. Die zijn in essentie een

milieueconomische oplossing voor het ecologisch probleem. Fundamenteel hierin is het principe van de

eigendomsrechten dat ervoor zorgt dat vervuilers voor de aangebrachte schade een vergoeding

betalen aan de eigenaar van het beschadigde milieugoed (‘de vervuiler betaalt’). Die eigenaar zal

doorgaans de maatschappij of de overheid zijn. Op die manier wordt de negatieve externe kost van

milieuvervuiling geïnternaliseerd. In tegenstelling tot regulering vormt deze maatregel wel degelijk

een impuls tot continue procesverbetering. Door deze belastingen zal bovendien ook de prijs van

milieuvervuilende producten verhogen waardoor ook de ‘gebruiker betaalt’. Hierdoor zal hopelijk een

tendens ontstaan waardoor meer milieuvriendelijke producten geconsumeerd worden.

Onder het motto ‘tax bads, not goods’ pleiten milieueconomen én ecologische economen beiden voor

een vergroening van de fiscaliteit. Fiscaliteit zou in dit geval gekoppeld worden aan een gelijktijdige

daling van de lasten op arbeid. Door arbeid minder en energie en natuurbronnen meer te belasten,

wordt het voor ondernemingen interessanter om meer mensen tewerk te stellen en worden ze

tegelijkertijd onder druk geplaatst om uiterst zuinig om te springen met schaarse grondstoffen en

energiebronnen (Jones & Jacobs, 2007: 469). Een situatie die in de literatuur ook wordt aangeduid als

de double dividend-hypothese (Dresner, Dunne & Jackson, 2006). Sommige ecologische economen

hebben in lijn met deze redenering voorgesteld om speciale internationale belastingen te heffen die

het verlies aan natuurlijk kapitaal in het Zuiden moeten compenseren en op die manier bijdragen aan

een verbetering van de mondiale rechtvaardigheid: de natural capital depletion tax (Costanza et al.,

1997b).

Milieutaksen en hebben echter ook nadelen. Het sociale optimum komt namelijk niet noodzakelijk

overeen met het ecologisch optimum. Hierbij is de analyse die we in Hoofdstuk 2 maakten over de

negatieve kanten van de milieueconomie relevant. De ecologische kosten vallen zeer moeilijk te

kwantificeren zodat een juiste prijs voor de taksen moeilijk te bepalen valt. Bovendien kunnen

Page 57: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

48

bedenkingen worden geformuleerd bij betaling voor milieuvervuiling. De gebruiker of vervuiler kan

persoonlijk een afweging maken tussen de vervuiling en de te betalen taks. Het risico bestaat dat

hierdoor de totale milieuvervuiling toeneemt omdat men ervan uitgaat dat men mag vervuilen omdat

men ervoor betaald heeft (Muradian & Martinez-Alier, 2001).

Ten derde is er het systeem van de milieusubsidies waarbij de overheid een activiteit beloond die

milieuschade vermijdt of die een positief effect heeft op het milieu. Negatieve effecten van deze

maatregel kunnen zijn dat ondanks de bonus de milieuvervuiling toeneemt omdat meerdere bedrijven

zich in deze sector zullen positioneren net ten gevolge van de milieubonussen. Nochtans kunnen

subsidies een uitgesproken positieve rol spelen aangezien nog geen internationale organisatie bestaat

die belastingen zou kunnen opleggen. Met internationale subsidies kan het soeverein recht van

natiestaten om de energiebronnen van het eigen land uit te putten, omzeild worden (Daly & Farley,

2004).

Tot slot is er de maatregel van de verhandelbare vergunningen. De maatschappij legt in dit geval

vastgelegde quota op die verwijzen naar een maximaal toelaatbare vervuiling of gebruik van bronnen.

De hoogte van deze quota dient het resultaat te zijn van gefundeerd wetenschappelijk onderzoek naar

kritische drempelwaarden en dient bovendien een voldoende grote marge te laten voor

inschattingsfouten. De quota kunnen vervolgens individueel (bv. tussen landen onderling) verhandeld

worden. Ook de quota-maatregel draait in essentie om eigendomsrechten, zijnde van

afvalopnamecapaciteit, recht op visvangst, zwaveldioxide-emissies, etc.. De kritiek kan ook hier

geopperd worden dat quota geen aanzet vormen tot een verbetering tot onder de beoogde hoogte. Bij

een voldoende laag niveau van de quota vormt dit echter geen probleem. Bovendien doorstaat de

quota-maatregel de test van een groeiende economie, omdat zelfs dan de totale milieu-impact

(visvangst, zwaveldioxide-emissie) niet mag toenemen. In dit opzicht zijn quota dan ook superieur

aan de Pigouviaanse belastingen.

4.2.2.2 Instrumenten voor Herverdeling

Naast deze maatregelen binnen de bestaande machtsstructuren, worden door de ecologische

economie ook grondiger aanpassingen voorgesteld. Het is duidelijk dat internationale gelijkheid niet

kan verworven worden op het niveau van de westerse levensstandaard. De huidige milieu-impact

overschrijdt nu reeds de draagkracht van het aardse ecosysteem en nog steeds kunnen miljarden

mensen niet van de luxe en voorrechten van de westerse levenswijzen genieten. Het ecologisch

probleem is dan ook onlosmakelijk verbonden met de problematiek van rechtvaardigheid. De

mensheid wordt in dit opzicht dan ook voor een keuze gesteld. Ofwel opteert men voor mondiale

democratie waarin ruimte is voor meer gelijkheid. Dit impliceert een transformatie van de

welvaartspatronen. Ofwel kiest men voor mondiale apartheid waarbij de westerse levenswijzen

behouden blijven maar de kloof met de minder ontwikkelde gebieden groter wordt (Sachs, 2007).

Deze keuze is vanuit zuiver morele overtuigingen gemakkelijk gemaakt. In dit geval is het dan ook

niet overbodig te denken aan instrumenten voor herverdeling.

Op nationaal niveau wordt vaak gewag gemaakt van progressieve belastingssystemen. Hierbij loopt de

belasting asymptotisch op tot 100% bij de hoogste belastingsschijf. De herverdeling die hieruit

resulteert is niet enkel bruikbaar op vlak van inkomens maar kan ook haar nut bewijzen op het vlak

van gecumuleerde vermogens. Deze belastingshervormingen worden best doorgevoerd op

Page 58: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

49

supranationaal niveau zodat o.a. kapitaalvlucht vermeden kan worden (Jones & Jacobs, 2007). Robert

H. Frank (1999) pleit in een radicalere visie voor progressieve consumptiebelasting. Hierbij zouden

luxeproducten verhoudingsgewijs zwaarder worden belast dan andere goederen waardoor de belasting

vooral terecht zou komen bij diengenen die zich schuldig maken aan conspicuous consumption.25

Armere bevolkingsgroepen zouden gespaard worden. Als gevolg hiervan zouden grondstoffen eerlijker

en rationeler verdeeld worden (Jones & Jacobs, 2007).

Op internationaal vlak moet herverdeling grotendeels neerkomen op een transfer van Noord naar

Zuid. Zo is er onder meer een pleidooi voor de internationale toepassing van de Tobinbelasting op

speculatieve transacties. Met de opbrengsten van deze belastingen zouden sociale en ecologische

projecten in het Zuiden kunnen gefinancierd worden. Daarnaast gaan ook nog steeds stemmen op

voor een collectieve schuldenafschaffing van de historische schuld van het Zuiden aan het Noorden.

Volgens een publicatie van SPECDA (2005),26 the Southern Peoples Ecological Creditor Debt Alliance,

hebben de geïndustrialiseerde landen een ecologische schuld aan de ontwikkelingslanden die

neerkomt op de

“geaccumuleerde historische en huidige schuld die industrielanden, hun instellingen en

bedrijven verschuldigd zijn aan volkeren en landen in het Zuiden, tengevolge van plundering

en gebruik van natuurlijke rijkdommen, uitbuiting en verarming van volkeren en de

systematische vernietiging, verwoesting en aantasting van hun natuurlijk erfgoed en bronnen

van levensonderhoud” (Goeminne & Paredis, 2005: 30).

Als onderdelen van deze ecologische schuld worden zowel de ‘ecologische als de sociale, economische

en culturele impact genoemd van onder andere winning van natuurlijke rijkdommen (olie, gas,

mineralen, zee- en woudproducten); intellectuele toe-eigening van traditionele kennis via

biotechnologie van de groene en biotechnologische revoluties; degradatie van land, water en lucht

voor monoculturen; vervuiling van de atmosfeer en toe-eigening van de absorptiecapaciteit van

oceanen en vegetatie voor CO2; schade door chemische, nucleaire en biologische wapenproductie en

door giftige stoffen; en de historische schuld voor de plundering, verwoesting, slavenarbeid en

culturele vernietiging tijdens de koloniale periode’ (Goeminne, 2005).

4.2.2.3 Voorstellen voor een Andere Wereld

Daarnaast zijn er ook maatregelen voor structurele wijzigingen mogelijk zoals het voorstellen en

oprichten van alternatieve internationale instellingen die zouden streven voor een meer rechtvaardig

en minder verbruiksintensief economisch systeem. Een ontsluiting van het kapitalisme zoals wij dat

vandaag kennen is op zich theoretisch een mogelijkheid. Men opteert in dat geval voor het

terugdringen van het winstmotief en het opleggen van negatieve rentevoeten. In feite zijn deze

middelen enkel mogelijk wanneer er een ingrijpende verandering plaatsvindt in het denken over milieu

(Heynssens, 2008: 209). Bovendien bestaan nog enkele belangrijke barrières die moeten overwonnen

worden.

25 Conspicuous consumption of statusconsumptie is het soort consumptie waarbij mensen via de aankoop van luxegoederen hun status ten opzichte van hun naasten willen opdrijven. Dit leidt tot een eindeloze spiraal van consumptie aangezien de naaste verplicht is ook meer te consumeren wil hij zijn positie ten opzicht van de eerste vrijwaren. 26 SPECDA: Southern Peoples’ Ecological Debt Creditors Alliance

Page 59: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

50

4.3 Barrières voor Transitie

4.3.1 Economische Belemmeringen

Een eerste belangrijke belemmering voor transitie is de structuur van het huidige economische

systeem dat kosten externaliseert in plaats van internaliseert. Milieuonvriendelijke keuzes zijn vaak

financieel aantrekkelijker dan duurzame opties (Jones & De Meyere, 2008). In de geïndustrialiseerde

landen bestaat bovendien het probleem van de lock-in (Tukker et al., 2008): bestaande infrastructuur,

gewoontes en kostenstructuren maken het moeilijk om een verandering teweeg te brengen. Dit neemt

niet weg dat steeds meer bedrijven Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) proberen uit te

bouwen. De grootste barrière voor verandering vormt echter de economische noodzaak van BNP-

groei. Een uitgangspunt dat moeilijk te rijmen valt met een stationaire economie. De nood aan groei is

onlosmakelijk verbonden met de manier waarop ons huidig geldstelsel werkt, namelijk door middel

van een positieve rentestructuur. De hoogte van de rentevoet bepaalt mee het gemiddelde

groeiniveau dat vereist is om op dezelfde te plaats te blijven (Jones & Jacobs, 2007). In dit opzicht

spreekt men ook wel van een compulsory growth pressure:

“Particularly in the case of debt-laden individuals and companies, the present monetary and

Financial system exerts systematic pressure to achieve growth at any costs – regardless of

whether it makes sense for the entities involved, or enhances the quality of life in a society or

not. As we always have to pay back more than we got in the first place, we are forced to

produce a cash-flow to pay back the debt” (Bruhnhuber et al., 2005: 319).

Ondanks deze noodzaak aan economische groei werd hierboven aangetoond dat groei niet de

oplossing kan zijn voor de ecologische problematiek. In een eindig ecosysteem zal eindeloze

kwantitatieve groei van bevolking en economische processen het voortbestaan van de menselijke

samenleving onder druk zetten.

Een deel van de oplossing ligt in het afstappen van de definiëring van groei als expliciete doelstelling

van internationale samenwerking op economisch, sociaal als ecologisch vlak. Economische groei dient

daarentegen eerder gedefinieerd te worden als middel om te komen tot sociale rechtvaardigheid en

ecologische duurzaamheid. Door een andere definiëring van de internationale uitgangspunten en een

verschuiving van de focus naar de cruciale elementen die een menselijke samenleving rechtvaardig en

welvarend maken, kan reeds een begin gemaakt worden aan verandering. Om af te stappen van het

groeidogma zijn echter grondige hervormingen van het monetair systeem nodig die niet zomaar

kunnen doorgevoerd worden. De huidige financiële crisis biedt weliswaar een window of opportunity,

maar of deze ook tot dergelijke ingrijpende hervormingen zal leiden is betwijfelbaar. De keuze voor

een economisch systeem dat niet gericht is op exponentiële groei hangt dan af van politieke

wilskracht en lef maar omhelst ook een radicale verandering in de samenstelling van het economisch

systeem.

4.3.2 Politieke Belemmeringen

Volgens Daly en Farley (2004: xxvii) is het eenvoudig: “when faced with the unhappy dilemma of

choosing between a physical or political impossibility, it is better to attempt the politically

‘impossible’”. Hoewel deze uitspraak een rotsvaste waarheid omhelst, is het probleem voor de meeste

Page 60: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

51

politici en overheidsorganen echter niet zo eensluidend. Er is sprake van een ‘transitieparadox’.

Enerzijds staat het buiten discussie dat overheden de instanties bij uitstek zijn om een transitie van

betekenis te verwezenlijken, anderzijds is het net door de manier waarop overheden en politieke

organen werken dat ze de transitie belemmeren (Jones & De Meyere, 2008). Zoals Vera Dua van het

Vlaamse Groen! terecht aanhaalt (DM, 11/04/09) is oproepen voor een lager consumptieniveau en

een aanpassing van de levensstijl in vele gevallen gelijk aan politieke zelfmoord. Politieke ideeën

worden afgerekend op de relatief korte termijn van het electorale tijdsperspectief, terwijl ecologische

problemen net nood hebben aan lange termijn oplossingen. Beslissingen die op korte termijn pijn

doen in de portefeuille van de kiezer maar op lange termijn positieve opbrengsten hebben, worden

dan ook al te vaak afgestraft waardoor vele politici zich niet langer buiten de veilige omgrenzingen

van het bestaande systeem durven wagen.

Bovendien ontbreekt op internationaal vlak een gedeelde metavisie, een toekomstbeeld voor een

nieuwe wereld dat de goedkeuring kan wegdragen van een meerderheid van de mensheid. Zo’n

‘Leitbild’ is noodzakelijk voor consistente beslissingen op lange termijn, iets wat nu ontbreekt.

Bovendien pleit men op internationaal vlak voor veranderende productie- en consumptiepatronen

terwijl nationaal vaak nog het korte termijn denken primeert en de business as usual floreert.

Geconfronteerd met het democratische proces moeten we dan ook aanvaarden dat duurzame politieke

veranderingen doorgaans getekend worden door een geleidelijk proces van bewustwording. Ook al

lijkt de ecologische problematiek op te roepen tot urgentie, is dit niet altijd de beste aanpak. Ronald

Commers (2004) wijst er in dit opzicht op dat het urgentievertoog dat ontstaan is ten gevolge van de

globalisering niet leidt tot praktische oplossingen. Deze ‘rampen-temporaliteit’, zoals Commers ze

omschrijft, impliceert dat het al bijna te laat is, dat er geen tijd meer is om plannen te maken.

Daardoor ontstaat een algehele verlamming waardoor actie uitblijft en een soort

verantwoordelijkheidsvacuüm ontstaat.

Toch zien we hier en daar reeds inspirerende en hoopgevende projecten van vooral lokale overheden

die het aandurven om grensverleggend beleid te voeren. Idealiter kan dit soort gedurfd

overheidsbeleid worden uitgebreid, verdiept en opgeschaald.27

4.3.3 Sociaal – Culturele Belemmeringen

Tot slot kan verandering niet gebeuren zonder een nieuwe perceptie van de relatie mens, economie en

ecologie. Het is daarom hoogst belangrijk dat een shift in de attitude van mensen ten opzichte van het

ecologisch probleem teweeg gebracht wordt. Vandaag gaat men nog te vaak uit van een

antropocentrisch, hier - en - nu perspectief dat elke aanzet voor verandering de kop indrukt. Er is

daarentegen nood aan een co-evolutionaire visie waarin de reële relatie tussen mens en natuur

opnieuw op de voorgrond treedt en waarin er ruimte is voor een lange termijn visie op deze

samenleving. Duurzaam gedrag houdt bovendien een sociaal dilemma in: er bestaat een conflict

tussen eigenbelang en het algemeen belang of tussen vermeende persoonlijke voordelen van

onduurzaam gedrag en de maatschappelijke kosten van dat gedrag (Jones & De Meyere, 2008). Velen

denken bovendien dat individuele bijdragen nutteloos zijn in een zee van onduurzame beslissingen en

zien daarin de rechtvaardiging van passief gedrag. Ook gewoontegedrag mag niet onderschat worden.

27 Voor voorbeelden van dit soort transitie-experimenten zie Tukker et al., 2008.

Page 61: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

52

Gewoontes kunnen ervoor zorgen ervoor dat alternatieven zelfs niet in overweging genomen worden

en vormen daardoor een belangrijke barrière voor duurzaam gedrag.

Om deze aangeleerde en in de maatschappelijke structuur ingesloten gedragingen en attitudes te

wijzigen is communicatie en voorlichting uiterst belangrijk. Het is dan ook de rol van wetenschappers,

politici en de voorstanders van het maatschappelijk middenveld om te zorgen voor een continue

bewustmaking van de ecologische problemen. Het is belangrijk burgers bewust te maken van de

mogelijkheden van een sociaal rechtvaardige en ecologisch duurzame samenleving, ook al lijkt dit

voor velen een utopie. Een poging hiertoe werd genomen met de Verklaring van Tilburg, een manifest

voor een andere wereld.28 Het denken in termen van utopieën blijft zeer belangrijk omdat het de

mogelijkheid van een alternatief paradigma naar voor schuift. Het helpt ons afstand te nemen van een

gegeven situatie die als onveranderbaar gepercipieerd wordt. Het is net dit element dat als de kracht

van de westerse samenleving kan gezien worden: haar potentie om zichzelf continu te verbeteren,

aan te passen aan kritiek en haar openheid voor alternatieve visies. De wetenschap die deze

samenleving vorm gaf kon dit enkel doen door zichzelf continu in vraag te stellen, te bekritiseren en

zodoende te verbeteren.

4.4 Conclusie

De analyses van materiaalstromen, groene indicatoren zoals de ecologische voetafdruk of

multicriteriatechnieken worden reeds veelvuldig toegepast door beleidsmakers. Zonne- en windenergie

nemen een steeds grotere plaats in de energievoorziening in. Biolandbouw, passief wonen, lokale

projecten etc. werpen allen hun vruchten af. Meer zelfs, ze bewijzen in steeds meer gevallen minstens

zo effectief te zijn als traditionele economische modellen. Het feit dat deze initiatieven werken binnen

een neoliberaal economisch systeem wijst op hun inherente kracht.

Een echte ecologische transitie naar een duurzame en solidaire economie vereist echter meer dan

louter technologische aanpassingen en valt niet te verzoenen met een neoliberale economische orde.

In een neoliberale orde werd het nastreven van economische efficiënte dominant tegenover andere

maatschappelijke doelstellingen. Een echte ecologische transitie gaat dan ook niet

“[…] om het groener maken van een stukje van de economie hier en een stukje daar, maar

om de omvorming van de geldeconomie met haar groeidwang tot een sociale en ecologische

economie met andere uitgangspunten. En het gaat evenmin om een politiek met een

milieumaatregel hier en een klimaatmaatregel daar, maar om de keuze voor een politiek die

ecologie en sociale rechtvaardigheid nationaal en internationaal tot uitgangspunt van haar

beleid wil maken” (Sachs, 2009: 60).

De basisvoorwaarden eco-efficiëntie, sufficiëntie en consistentie (milieuvriendelijkheid) dienen

opgenomen te worden in het beleid. De blauwdrukken voor een maatschappij die sociaal rechtvaardig

en ecologisch duurzaam is bestaan reeds. Het werkpunt van de ecologische economie vandaag is dan

ook de blauwdruk om te zetten in praktijk. Transitie naar een stationaire ecologische economie is

mogelijk maar vergt politieke moed.

28 Bijlage1: De Verklaring van Tilburg

Page 62: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

53

Hiervoor is het noodzakelijk dat het milieubeleid weg evolueert van de postpolitieke consensus waarin

het vandaag gevangen zit. Volgens Sachs is het de taak van de politiek om marktprocessen vorm te

geven in functie van het algemeen belang (Sachs, 2009). Er bestaat grote nood aan een expliciete

keuze voor waarden en normen in het milieubeleid die geënt zijn op ecologische duurzaamheid en

sociale rechtvaardigheid. Het inzicht dat er wel degelijk een noodzaak tot verandering bestaat, lijkt

weliswaar langzaam door te dringen tot een steeds grotere groep mensen. De omzetting van dit

inzicht naar effectieve politieke beslissingen is afhankelijk van de snelheid van democratisch

bewustwordingsproces. En net als alle duurzame ontwikkelingen zal dit een proces van lange duur

zijn.

Page 63: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

54

HOOFDSTUK 5

ALGEMEEN BESLUIT

“Sustainability issues are complex and assuming away

this complexity is probably not a good idea”

(Söderbaum, 2004: 221).

De mens is voor zijn bestaan aangewezen op zowel het ecosysteem als het economisch systeem. De

relatie tussen deze componenten vormde het studieobject van deze scriptie. We zagen dat de milieu-

economen ecologie hoofdzakelijk als element van het economisch systeem beschouwt, namelijk als

bronnenleverancier en ruimte voor afvaldumping. Uit deze visie vloeit voort dat het milieu in de

economische analyse beschouwd wordt als een product waarop kosten-batenanalyse, monetaire

waardering en substituties door andere producten met eenzelfde nut toegepast kunnen worden.

Ecologische economen zien dit als een fundamentele onderwaardering van de werkelijke ‘waarde’ van

het natuurlijk milieu. In hun visie is het de economie die een onderdeel vormt van het groter

ecosysteem aarde. Het ecosysteem bestaat ook los van de puur economische productwaarde en heeft

een inherente waarde die niet afhankelijk is van het potentieel als behoeftebevrediger. Met de

economie als subsysteem van het ecologisch systeem ontstaat de noodzaak om de schaal van het

economisch leven aan te passen aan de schaal van het ecosysteem. Ongeremde economische groei,

zoals gepredikt wordt door de huidige economische theorie, is vanuit deze visie een absurd

uitgangspunt.

De fundamentele verschillen tussen beide wetenschapstakken vormen de basis voor hun divergentie

op vlak van het duurzaamheidsconcept. Waar de milieueconomie het beleid van duurzame

ontwikkeling onderschrijft, promoot de ecologische economie een sterkere duurzaamheid. Ecologisch

economen vinden de uitgangspunten van duurzame ontwikkeling in sterke mate ontoereikend als

basis voor het internationaal milieubeleid. De zwakke duurzaamheid van de milieueconomie

veronderstelt substitutiemogelijkheden en ontkent hierdoor de levensscheppende waarde en

noodzakelijke biodiversiteit van het natuurlijk milieu.

Ecologische economen verwijten het beleid rond duurzame ontwikkeling als zijnde niet meer dan een

betoog voor economische groei. Het milieubeleid dat voortvloeit uit duurzame ontwikkeling is

inderdaad gericht op groei van het BBP als middel om zowel milieuproblemen als armoede op te

lossen. Armoedebestrijding door empowerment en eco-efficiëntie zijn hiervoor de geschikte

instrumenten. Bovendien dient milieubescherming steeds ondergeschikt te zijn aan de imperatieven

van vrijhandel en groei. Milieubescherming heeft als doel de groei te laten voortduren en zou volgens

de theorie van de Kuznetscurve vanzelf voortvloeien uit economische groei, een uitgangspunt dat zeer

sterk betwijfeld kan worden.

Page 64: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

55

Ook op sociaal vlak is het beleid van duurzame ontwikkeling niet ideaal. De maatregelen voor

armoedebestrijding komen hoofdzakelijk neer op richtlijnen voor een verdieping van het kapitalistisch

systeem en meer vrijhandel. Er is echter geen enkele garantie dat meer groei of vrijhandel

automatisch leidt tot een verhoogde sociale welvaart. Meer zelfs, internationale vrijhandel leidde in

vele landen tot een toegenomen ontwrichting van de maatschappij door het ontbreken van wettelijke

bescherming en een sociaal vangnet voor de armsten. Een stijgend consumentensurplus in de zin van

lagere prijzen en groeiend BBP bij internationale handel vormen geen waarborg voor de uitbouw van

gezondheidszorg, onderwijs, sociale voorzieningen etc. Zonder degelijke institutionele omkadering

riskeren de imperatieven van duurzame ontwikkeling niet meer te zijn dan een schreeuw in het

duister.

Het beleid van duurzame ontwikkeling probeert het internationaal beleid betreffende economie,

ecologie en sociale ontwikkeling te bundelen in één concept dat een voortgezette economische groei

als doelstelling heeft. We toonden in Hoofdstuk 3 aan dat economische groei en duurzame

ontwikkeling onmogelijk een goed uitgangspunt voor een efficiënt milieubeleid kunnen zijn.

Milieueconomie alleen is daarom onvoldoende en dit vooral omwille van het imperfecte

duurzaamheidsbegrip. Milieubeleid kan en mag niet gericht zijn op economische groei maar moet een

bewuste keuze zijn die rekening houdt met sociaal aanvaarde en democratisch overlegde waarden en

normen zoals inter- en intragenerationele solidariteit, biofysische grenzen aan het economisch

systeem, efficiëntie, consistentie en vooral sufficiëntie.

Deze normen behoren nog lang niet tot de internationale consensus. Hiervoor is een

bewustwordingsproces nodig, een roep om verandering die doelgericht is, wetenschappelijk

onderbouwd, bereid tot compromis en open voor nuance en wetenschappelijke weerlegging. Net

daarom is er nood aan een nieuw soort duurzaamheid, een alternatief dat geboden wordt door de

ecologische economie. Ecologische economen pleiten voor een schaalaanpassing van de economie aan

de draagkracht van de aarde, sufficiëntie in plaats van eindeloze behoeftebevrediging, eco-efficiëntie

in combinatie met consistentie en institutionele aanpassingen.

Dit soort cruciale heroriëntering van het economische leven impliceert een schijnbaar onoverkomelijk

grote aanpassing van overheden, individuele consumenten en bedrijven. De weg naar een ecologische

economie is inderdaad bezaaid met talloze hindernissen. Moet daarom afgestapt worden van het idee

van een ecologische economie? Mijn inziens niet. Ondanks de hindernissen blijft immers de immense

nood tot heroriëntering van het economisch bestel groeien. Tweeëntwintig jaar duurzame ontwikkeling

heeft tot nu toe slechts schrale vruchten afgeworpen. Visbestanden geraken uitgeput, bossen worden

met de grond gelijk gemaakt, hulpbronnen slinken aan een razend tempo, biodiversiteit gaat verloren,

etc.. Steeds meer cruciale ecosysteemfuncties komen onder druk te staan.

Toch is er hoop. De eerste stappen naar transitie werden gezet. Modellen, theorieën en instrumenten

werden reeds uitgebouwd. Met het oog op praktische verwezenlijkingen kan bovendien ook de

milieueconomie zijn nut bewijzen. Milieueconomische instrumenten zijn geordend volgens de wetten

van de huidige neoliberale orde en bieden daarom een technisch antwoord op vele van de

hindernissen die de transitie naar een ecologische economie verhinderen. Ze moeten dan ook niet

verworpen worden, maar geïntegreerd in de ecologische economie. Het is belangrijk dat

milieueconomie en ecologische economie punten van convergentie uitwerken. Minstens even

Page 65: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

56

belangrijk is dat de aandacht gevestigd blijft op de punten waar beiden afwijken. Enkel door dialoog

en oppositie tussen beide wordt ruimte voor verandering gecreëerd. Verder gaan op de weg van

transitie vereist daarnaast een sterkere wetenschappelijke bewijsvoering en fundering van de

basisprincipes van de ecologische economie zodat brede maatschappelijke steun voor de noodzaak

voor transitie ontstaat. Vandaar ook dat ik deze scriptie wil afsluiten met de oproep van de Verklaring

van Tilburg:

“Wij nodigen iedereen, en zeker de politiek, de vakbeweging, het bedrijfsleven, de wetenschap

en de sociale bewegingen uit om aan die alliantie deel te nemen, en verantwoordelijkheid te

nemen voor de overgang naar een waarlijk duurzame en solidaire economie.”

Page 66: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

VI

BIBLIOGRAFIE

- Aminal (2004). Milieubeleidsplan 2003-2007. Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en

Waterbeheer.

- Arrow, K., Costanza, R., Dasgupta, P., Folke, C. Holling, C.S., Jansson, B., Levin, S., Maler, K.,

Perrings, C. & Pimentel, D.(1995). Economic growth, carrying capacity, and the environment.

Science, 268, pp. 520-521.

- Ayres, R. U., van den Bergh, J. C. & Gowdy, J. M. (1998). Viewpoint: Weak versus strong

sustainability. Onderzoeksrapport 98-103/3. Tinbergen Institute. URL:

<http://ideas.repec.org/p/dgr/uvatin/19980103.html> [25/02/09]

- Ayres, R.U. (1998). Eco-Thermodynamics: economics and the second law. Ecological Economics,

26, pp. 189-209.

- Beckerman, W. (2002). A pro-growth perspective, in J. C. J. M. van den Bergh (ed.), Handbook of

environmental and resource economics. Elgar Northampton (Mass.). hoofdstuk 43. pp 622–635.

- Bernstein, S. (2002). Liberal Environmentalism and global environmental governance. Global

Environmental Politics, 2, pp. 1-16.

- Boulding, K. E. (1966). The economics of the coming spaceship earth. in H. Jarrett (ed.),

Environmental Quality in a Growing Economy. Johns Hopkins University Press, Baltimore, MD. pp

3–14.

- Brouwers, J. (2003). Eco-efficiëntie: wat is eco-efficiëntie en hoe eco-efficiënt is Vlaanderen.

Vlaamse Milieumaatschappij, MIRA, MIRA/2003/03.

- Carson, R. (1963). Dode Lente. Amsterdam, Becht.

- Chapman, D. (2000). Environmental economics: theory, application, and policy. Harlow: Addison

Wesley Longman.

- Cleveland, C. J. & Ruth, M. (1997). When, where, and by how much do biophysical limits constrain

the economic process? a survey of nicholas georgescu-roegen’s contribution to ecological

economics. Ecological Economics, 22, pp 203–223.

- Commers, R. (2005). Global Ethics. In Vanhaute, E. & Abbeloos, J.F. (ed.), Inleiding in de wereld-

systeemanalyse. Gent, Academia Press.

- Costanza, R. (1996). Ecological economics: Reintegrating the study of humans and nature.

Ecological Applications, 6(4), pp 978–990.

- Costanza, R. (2001). Visions, Values Valuation and the Need for an Ecological Economics.

Bioscience, 51, pp. 459-468.

- Costanza, R. (Ed.) (1991).Ecological Economics: The science and Management of Sustainability.

New York, Colombia University Press.

Page 67: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

VII

- Costanza, R., Cumberland, J. H., Daly, H. E., Goodland, R. & Norgaard, R. B. (1997). An

Introduction to Ecological Economics. CRC Press - St. Lucie Press.

- Costanza, R., d'Arge, R., de Groot, R., Farber, S., Grasso, M., Hannon, B., Naem, S., Limburg, K.,

Paruelo, J., O'Neill, R.V., Raskin, R., Sutton, P., and van den Belt, M. 1997. The value of the

world's ecosystem services and natural capital. Nature , 387, pp. 253-260. V

- Daly, H. & Farley, J. (2004). Ecological Economics: Principles and Applications. Washington, D.C.:

Island Press.

- Daly, H. (1991). Steady-State Economics (2nd ed.). Washington, D.C.: Island Press.

- Daly, H. E. & Cobb, J. B. (1989). For the Common Good: Redirecting the Economy towards

Community, the Environment and Sustainable Development. Beacon Press, Boston.

- Daly, H. E. (2002). Steady-state economics: avoiding uneconomic growth. in J. C. J. M. van den

Bergh (ed.), Handbook of environmental and resource economics. Elgar Northampton (Mass.).

hoofdstuk 44. pp 635–641.

- Daly, H.E. (1987). The economic growth debate: what some economist have learned but many

have not. Journal of Environmental Economics and Management, 14, pp. 323-336.

- Daly, H.E. (1993). Steady-State Economics: a New Paradigm. New Literary History, 24, pp. 811-

816.

- de Bruyn, S. M. & Heintz, R. J. (2002). The environmental kuznets curve hypothesis. in J. C. J. M.

van den Bergh (ed.), Handbook of environmental and resource economics. Elgar Northampton

(Mass.). hoofdstuk 46. pp 656–677.

- De Clercq, M. (2009). Milieueconomie. Niet-gepubliceerde cursus, Universiteit Gent, 2008-2009.

- De Walsche, A. (2007a). Het dominante ontwikkelingsmodel, de collaterale damage en de

vluchtroutes van het Westen. Oikos, 42, pp. 5-16.

- De Walsche, A. (2007b). Hou de aardbeien voor de zomer. MO*, 45, URL:

<http://www.mo.be/index.php?id=348&tx_uwnews_pi2[art_id]=18496&cHash=e11acf94e5>

[02/05/09]

- Declercq, M. (2007). Economie Toegelicht. Garant, Antwerpen – Apeldoorn.

- Desmet, Y. & Geysels, J. (2009). Doeners en denkers: interview met Vera Dua en Ton Lemaire. De

Morgen (11/04/09).

- Dinda, S. (2004). Environmental kuznets curve hypothesis: A survey. Ecological Economics, 4(1),

pp 431–455. V

- Dresner, S. Dunne, L. & Jackson, T. (2006). Social and political responses to ecological tax reform

in Europe: an introduction to the special issue. Energy Policy, 34, pp. 895-904.

- Ehrlich, P. R. & Raven, P. H. (1964). Butterflies and plants: a study in coevolution. Evolution, 18,

pp 568–608.

- Ehrlichs, P. (1969). The Population Bomb. U.S., Ballantine Books.

Page 68: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

VIII

- Escobar, A. (1996). Constructing Nature: Elements for a Poststructuralist Political Ecology.

Futures, 28, pp. 325-344.

- Faber, M., R. Manstetten & Proops, J. (Eds.)(1996). Ecological Economics: concepts and methods.

CHeltenham (UK), Edward Elgar.

- Fourth Assessment Rapport van het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change)

(1/2/2007)

- Friedman, M. (1953). Essays in positive economics. Phoenix books. University of Chicago press

Chicago (Ill.).

- Friedman, M. (1953). Essays in positive economics. Phoenix books. University of Chicago press

Chicago (Ill.).

- Funtowicz, S. O. & Ravetz, J. R. (1994). The worth of a songbird: ecological economics as a post-

normal science. Ecological Economics, 10(3), pp 197–207.

- Gelders, B. (2005). Neoklassieke Economie versus Ecologische Economie: verschillen in visies,

waarden, en waardering. Onuitgegeven licentiaatverhandeling voor het behalen van de graad van

Licentiaat in de Economische Wetenschappen, KUL.

- Georgescu-Roegen, N. (1971). The entropy law and the economic process. Harvard university

Cambridge (Mass.).

- Georgescu-Roegen, N. (1973). The entropy law and the economic problem. in H. E. Daly (ed.),

Toward a Steady-State economy. San Francisco: W.H. Freeman and Company. pp 37–49.

- Gintis, H. (2000). Beyond homo economicus: evidence from experimental economics. Ecological

Economics, 35, pp 311–322.

- Goeminne, G. & Paredis, E. (2005) Industrielanden op het matje. Ecologische schuld als uitdaging

voor een duurzaamheidsbeleid. Oikos, 33, pp. 27-39.

- Goodland, R. (2002). The biophysical basis of environmental sustainability, , in J. C. J. M. van den

Bergh (ed.), Handbook of environmental and resource economics. Elgar Northampton (Mass.).

Hoofdstuk 48, pp. 709-719.

- Gowdy, J. M. (2000). Terms and concepts in ecological economics. Wildlife Society Bulletin, 28, pp

26–33.

- Gowdy, J. M. (2002). Evolution, environment and economics. in J. C. J. M. van den Bergh (ed.),

Handbook of environmental and resource economics. Elgar Northampton (Mass.). hoofdstuk 65.

pp 965–980.

- Gowdy, J. M. (2002). Evolution, environment and economics. in J. C. J. M. van den Bergh (ed.),

Handbook of environmental and resource economics. Elgar Northampton (Mass.). hoofdstuk 65.

pp 965–980.

- Gowdy, J.M. & Erickson, J.D. (2005). The approach of ecological economics. Cambridge Journal of

Economics, 29, pp 207–222.

Page 69: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

IX

- Graff, W.D. (1992). Sustainable ideologies and interests: Beyond Brundtland. Third World

Quarterly, 13, pp. 553-559.

- Grove, R. (1993). ‘Conserving’ Eden: The (European) East India Companies and Their

Environmental Policies on St. Helena, Mauritius and in Western India, 1660-1854. Comparative

Studies in Society and History, 35, pp. 318-351.

- Hardins, G. (1968). The Tragedy of the Commons. Science, 162, pp. 1243-1248.

- Harris, J. M. (2003). Sustainability and sustainable development. International Society of

Ecological Economics. In: Internet Encyclopaedia of Ecological Economics.

- Hartwick, J.M. (1977). Intergenerational equity and the investing of rents from exhaustible

resources. American Economic Review, 67, pp. 972-974.

- Heynssens, S. (2008). Ideologie in het Internationaal Milieubeleid: een historische analyse.

Onuitgegeven Licentiaatsverhandeling ingediend voor het behalen van de graad licentiaat in de

Geschiedenis, Universiteit Gent.

- Holemans, D. (2007). Vloeibaar engagement, waar grote verhalen en verbeelding vervangen zijn

door individuele zoektocht en beeldcultuur. Oikos, 39, pp. 14-24.

- Holling, C.S. (1973). Resilience and stability of ecological systems. Annual Review of Ecology and

Systematics, 4, pp; 1-24.

- Illge, L. & Schwarze, R. (2009). A matter of opinion: how ecological and neoclassical

environmental economists think [and] about sustainability and economics. Ecological Economics,

68, pp 594-604.

- Jacobs, M. (1997). Greening the Millennium. The New Politics of the Environment. Oxford,

Blackwell.

- Jones, P.T. & De Meyere, V. (2008). De transitie naar een ecologische economie: barrières,

valkuilen en uitwegen. De Gids op maatschappelijk gebied, december, pp 26-33.

- Jones, P.T. & Jacobs, R. (2006). Terra Incognita. Globalisering, ecologie en rechtvaardige

duurzaamheid. Louvain-la-neuve, Academia-Bruylant.

- Jones, P.T. (2005). Pleidooi voor een ecologische economie. Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 39 (2),

pp 71-81

- Köhn, J., Gowdy, J., Hinterberger, F. & van der Straaten J. (Ed.) (1999). Sustainability in

Question: the search for a conceptual Framework. Cheltenham (U.K.), Edward Elgar.

- Kuznets, S. (1955). Economic growth and income inequality. American Economic Review, 45, pp

1–28.

- Lambrechts, T. (2005). Duurzame ontwikkeling en dominantie? Een postkoloniale kritiek op

duurzame ontwikkeling. Onuitgegeven verhandeling voor het betalen van een diploma in de

cultuurvergelijkende wetenschappen, Universiteit Gent.

- Mayumi, K., Giampietro, M., Gowdy, J.M. (1998). Georgescu-Roegen/Daly versus Solow/Stiglitz

Revisited. Ecological Economics, 27, pp 115-117.

Page 70: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

X

- Meadows, D. et al. (1972). Rapport van de Club van Rome. Grenzen aan de groei. Antwerpen, Het

Spectrum.

- Mestrum, F. (2002). Globalisering en armoede. Over het nut van armoede in de nieuwe

wereldorde. Berchem, Epo.

- Mestrum, F. (2005). De rattenvanger van Hameln: de Wereldbank, armoede en ontwikkeling.

Berchem, Epo.

- Millenium Ecosystem Assessement (MA, synthesis Report, 2005).

- Mishans, E.J. (1967). The Cost of Economic Growth. London, Staples Press.

- Muradian, R. & Martinez-Alier, J. (2001). Trade and the environment: from a ‘Southern’

perspective. Ecological Economics, 41, pp. 51-67.

- Nelissen, N. , Van der Straaten, J. & Klinkers, L (Eds.) (1998). Classics in Environmental Studies:

An overview of Classic Texts in Environmental Studies. Utrecht, International Books.

- Norgaard, R.B. (1984). Coevolutionary development potential. Land Economics, 60, pp 160–173.

- Norton, B., Costanza, R., Bishop, R. (1998). The evolution of preferences. Why ‘sovereign’

preferences may not lead to sustainable policies and what to do about it. Ecological Economics,

24, pp 193-211.

- Norton, B.G. & Toman, M.A. (1997). Sustainability: Ecological and Economic Perspectives. Land

Economics, 73, p. 553-568.

- Opschoor, J.B. (1997). The hope, faith and love of neoclassical environmental economics.

Ecological Economics, 22, pp 281-283.

- Özkaynak, B., Devine, P. & Rigby, D. (2001). Is ecological economics an alternative to neoclassical

environmental economics. Paper presented at Frontiers I, European Society for Ecological

Economics Conference.

- Page, T. (1977). Conservation and economic efficiency. Johns Hopkins University Press, Baltimore.

- Pearce, D. W. & Atkinson, G. (1993). Capital Theory and the Measurement of Sustainable

Development: an Indicator of Weak Sustainability. Ecological Economics, 8, pp. 103-105.

- Petrella, R. (2004). Menselijk Verlangen. Het recht om te dromen. Brussel, VUB Press.

- Røpke, I. (2004). The early history of modern ecological economics. Ecological Economics,50, pp

293–314.

- Sachs, W. (2007). Wegen naar sufficiëntie. Oikos, 41, pp. 5-13.

- Sachs, W. (2009). Klaar voor de toekomst: een nieuw sociaal contract voor en ecologische

transitie. Oikos, 48, pp. 60-71.

- Söderbaum, P. (2004). Politics and ideology in ecological economics. International Society of

Ecological Economics. In: Internet Encyclopedia of Ecological Economics.

- Solow, R. (1974). Intergenerational equity and exhaustible resources. Rev Economic Studies, 41,

pp. 29-45

Page 71: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

XI

- Solow, R. (1992). An almost practical step toward sustainability. Resources for the future.

Washington D.C.

- Spash, C. L. (1999) The development of environmental thinking in economics. Environmental

Values 8(4): 413-435.

- Stern, D. I. (2004). The rise and fall of the environmental kuznets curve. World Development,

32(8), pp 1419–1439.

- Stiglitz, J. (2002). Perverse Globalisering. Utrecht, Het Spectrum.

- Swyngedouw, E. (2006). “Impossible Sustainability and the Post-Political Condition”, In: David

Gibbs and Rob Krueger (Eds.) The Sustainable Development Paradox, Guilford Press, New York,

USA.

- Tacconi, L. (1998). Scienctific methodology for ecological economics. Ecological Economics, 27, pp

91-105.

- Terra Reversa (2007). Pleidooi voor een welzijnseconomie, een economie die social is en

ecologisch. Uipers, 84, s.p..

- The World Commission on Environment and Development (1987). Our Common Future. New York,

Oxford University Press.

- Thoen, E. (2005). Ecologische geschiedenis. Niet-gepubliceerde cursus, Universiteit Gent.

- Townsend, K.N. (1992). Is the Entropy Law Relevant to the Economics of Natural Resource

Scarcity? Comment. Journal of Environmental Economics and Management, 23, pp. 96-100.

- Tukker, A, Emmert, S., Charter, M., Vezzoli, C., Sto, E., Andersen, M.M., Geerken, T., Tischner, U.

& Lahlou S.(2008). Fostering change to sustainable consumption and production: an evidence

based view. Journal of Cleaner production, 16, pp. 1218-1225.

- Turner, K. R. (2002). Environmental and ecological economics perspectives. in J. C. J. M. van den

Bergh (ed.), Handbook of environmental and resource economics. Elgar Northampton (Mass.).

hoofdstuk 67. pp 1001–1033.

- Turner, K.R., Perrings, C. & Folke, C. (1996). Ecological Economics: Paradigm or Perspective.

CSERGE Working Paper. University of East Anglia and University College London.,

- Turner, R.K., Pearce D.W., Bateman, I. (1993). Environmental economics: an elementary

introduction. Baltimore: Johns Hopkins University Press.

- UN (1972). Conference on The Human Environment: Political Declaration. Stockholm, UN.

- UN (1992). Report of the Declaration on Environment and Development. Rio de Janeiro, 3-14 juni

1992.

- UN (2002). The Johannesburg Declaration on Sustainable Development. South Afrika, 4

september 2002.

- UNEP GEO-team. Global Environmental Outlook 2000. Earthscan Publications. URL:

<www.unep.org/geo2000/ov-e.pdf> [02/05/09]

Page 72: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

XII

- Van den Bergh, J. C. J. M. (2000). Ecological economics: Themes, approaches, and differences

with environmental economics. Regional Environmental Change, 2, pp 13–23.

- Van den Bergh, J.C.J.M. & de Mooij, R.A. (1999). An assessment of the growth debate. In: Van

den Bergh, J.C.J.M.(Ed.). Handbook of environmental and resource economics. Edward Elgar,

Cheltenham.

- Van den Bergh, J.C.J.M. & Hofkes M.W. (2002). Economic models of sustainable development , in

J. C. J. M. van den Bergh (ed.), Handbook of environmental and resource economics. Elgar

Northampton (Mass.). hoofdstuk 72. pp. 1108-1119.

- Van Dijk, T. (1993). Principles of critical discourse analysis. Discourse and Society, 4, pp. 249-

283.

- Van Zanden, J. (1998). De markt voor natuur en milieu en de groene Kuznets-curve. In Castryck,

G. & Decaluwe, M. (Ed.), Jaarboek voor Ecologische Geschiedenis, Economie en Ecologie: gisteren,

vandaag en morgen, pp. 121-122.

- Venkatachalam, L. (2007). Environmental economics and ecological economics: where they can

converge? Ecological Economics, 61, pp 550-558.

- Vitousek, P., Ehrlich, P., Ehrlich, A. & Matson, P. (1986). Human Appropriation of the Products of

Photosynthesis. Bioscience, 34, pp. 368-373.

- Wackernagel, M. & Rees, W. (1996). Our ecological footprint: reducing human impact on the

earth. New Society Publishers, Gabriola Island, British Colombia.

- Wackernagel, M. Schulz, N.B, Deumling, D., Linares, A.C., Jenkins, M., Kapos, V., Monfreda, C.,

Loh, J., Myers, N., Norgaard, R. & Randers, J. (2002). Tracking the ecological overshoot of the

human economy. PNAS, 99, pp. 9266-9271.

- Wallerstein, E. (2004). World-systems analysis: An Introduction. Durkham, Duke Univeristy Press.

- Weisäcker, E.V., Lovins, A., Lovins, B. & Hunter, L. (1997). Factor Four: Doubling wealth – Halving

Resource use. The new report to the club of Rome. London, Earthscan Publications Ltd.

Page 73: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

XIII

BIJLAGE: DE VERKLARING VAN TILBURG

De initiatiefnemers:

Bob Goudzwaard, emeritus hoogleraar Vrije Universiteit Amsterdam

Leida Rijnhout, coördinator Vlaams Overleg Duurzame Ontwikkeling

Lou Keune, onderzoeker Universiteit van Tilburg, netwerk Vóór de Verandering

Jan Juffermans, De Kleine Aarde

Esther Somers, theologe, voormalig lid De Derde Kamer

Christiaan Hogenhuis, Oikos

Bart de Boer, milieueconoom

Kees Hudig, Globalinfo

Marjolein van de Water, woordvoerder X min Y Solidariteitsfonds

Rob Gort, ondernemer, voormalig lid De Derde Kamer

Peter van Vliet, voorzitter stichting iNSnet

www.economischegroei.net

Tilburg/Brussel maart 2008

Verklaring van Tilburg

heroriëntering nationale economieën

Wij, burgers van Nederland en Vlaanderen, en van Europa, roepen op tot een ingrijpende

heroriëntering van onze economieën. Wij worden gemotiveerd door de snel gegroeide urgentie van

wereldwijde vraagstukken als de klimaatverandering en de uitputting van de aarde, de blijvend

wijdverbreide armoede en de toenemende mondiale ongelijkheid. Die urgentie dwingt ons om de

noodzakelijke transitie aan de orde te stellen van alle rijkere economieën, dus ook die van

België,Nederland en Europa. Hoe ingrijpend de omslag of trendbreuk die we voor ogen hebben ook zal

zijn, deze zal geen afbreuk doen aan het welzijn. Zij behoedt ons daarentegen juist voor nog grotere

problemen in de toekomst op het vlak van gezondheid en milieudegradatie, van een verder

toenemende mondiale armoedekloof, en van gewapende conflicten en vluchtelingenstromen. Wij

verkeren in de comfortabele positie dat de koerswijziging nu nog mogelijk is.

Page 74: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

XIV

fixatie op economische groei

Op 10 januari 2008 vond aan de Universiteit van Tilburg een conferentie plaats over een omslag naar

een meer duurzame en solidaire economie. Daar werd de gangbare fixatie op economische groei onder

kritiek gesteld. Ook werd uitgebreid gesproken over de noodzaak van andere indicatoren voor

economische ontwikkeling dan het Bruto Binnenlands Product (BBP). Ruim 300 mensen kwamen naar

deze Nederlands-Vlaamse conferentie. Zij waren afkomstig uit alle categorieën van de samenleving:

andersglobalisten, ondernemers, economen, vakbondsvertegenwoordigers, politici, milieukundigen,

boeren, onderzoekers en docenten van allerlei snit, werkers in gezondheidszorg en maatschappelijk

werk...

ingrijpende omslag

Al deze mensen vonden elkaar op de urgentie van een ingrijpende omslag in de richting waarin de

economie zich ontwikkelt. In een forumdebat gaven enkele politici en vertegenwoordigers van

vakbeweging en bedrijfsleven aan de urgentie hiervan een cijfer 9, op een schaal van 1 (niet urgent)

tot 10 (meest urgent). Een verlaging van het nationaal inkomen, zoals dat traditioneel wordt gemeten,

werd zelfs aanvaardbaar geacht. De comfortabele constatering daarbij is dat de welvaart niet hoeft te

dalen, integendeel.

hoogtemeters

Brede steun was er op de conferentie – met name onder de aanwezige economen - voor de stelling

dat we voor deze omslag andere stuurinstrumenten nodig hebben dan het BBP. Deze traditionele

indicator is een snelheidsmeter van de economie en geeft slechts aan hoe hard we geld verdienen,

ongeacht of dat nu nuttige producten en diensten oplevert of schade toebrengt aan mens en milieu.

We hebben echter vooral hoogtemeters nodig, die aangeven hoe ver we af zijn van een duurzame en

solidaire economie. Zouden wij bijvoorbeeld de Ecologische Voetafdruk als maatstaf hanteren, dan

wordt zichtbaar dat het verbruik van onze landen van materialen, ruimte en fossiele brandstoffen met

ongeveer tweederde zou moeten verminderen om duurzaam te zijn. Die vermindering zou bovendien

binnen een afzienbare termijn van bijvoorbeeld tien jaar behaald moeten zijn, willen wij voorkomen

dat over dertig à veertig jaar twee aardbollen nodig zijn om onze materiële welvaart op peil te

houden.

Alternatieve meetinstrumenten

Tot onze comfortabele waarheid behoort ook dat wij nu beschikken over alternatieve

meetinstrumenten die geen van allen perfect zijn, maar hun bestaansrecht hebben bewezen. Naast de

al genoemde Ecologische Voetafdruk beschikken wij over de index Duurzaam Nationaal Inkomen

(DNI) en de Index for Sustainable Economic Welfare (ISEW). Ook zijn er indexen die het welzijn, de

tevredenheid en het geluk van mensen in kaart brengen. De conferentie concludeerde dat het een

goede zaak is niet geforceerd naar één enkele allesomvattende indicator te streven. Er kan zelfs winst

in schuilen wanneer naast elkaar een aantal indicatoren blijft bestaan. Deze zijn aanvullend om de

afstand tot echte duurzaamheid en solidariteit aan te geven.

Page 75: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

XV

Een comfortabele waarheid welvaart in het zuiden

De stelling werd gedragen dat er in de economieën van het Zuiden onmiskenbaar groei van de

welvaart moet plaatsvinden teneinde miljarden armen bestaanszekerheid te kunnen garanderen. Dat

zal onvermijdelijk ook een groei in verbruik van materialen en energie betekenen. Tegelijk was

duidelijk dat in de economieën van het Noorden in materiële zin (dus in termen van het verbruik van

materiaal, ruimte en fossiele brandstoffen) krimp moet plaatsvinden, maar dat er geen vermindering

van het welzijn zou hoeven op te treden.Een wezenlijke herverdeling dringt zich op.

gemeenschappelijk gedragen toekomstbeeld

Er is dringend behoefte aan een gemeenschappelijk gedragen toekomstbeeld, in intensiteit

vergelijkbaar met bijvoorbeeld de droom van Martin Luther King en dat de gemeenschappelijke

strategie tot omvorming van de bestaande, reeds rijke Noordelijke economieën zal kunnen dragen en

inspireren. Een fundamentele omvorming of conversie van de samenleving is mogelijk. Dat wordt

aangetoond door zowel de inzet van de Amerikaanse samenleving ten tijde van de New Deal, als door

de omvorming van de Britse economie aan het begin van de Tweede Wereldoorlog, die gedragen werd

door de bevolking. Een breed maatschappelijk gedragen en positief gestelde oproep is nodig om de

samenleving tot een koerswijziging in de richting van meer duurzaamheid en solidariteit te

enthousiasmeren. Dat zal geen onrealistisch juichverhaal mogen zijn dat ‘met groei en technologie

alles wel opgelost zal worden’. Maar het zal ook geen doemverhaal zijn dat ‘we terugmoeten naar de

jaren 30'. Op de eeuwige vraag ‘Is er ruimte voor groei?’ kan het antwoord alleen luiden: 'Ja, maar

dan wel in termen van meer duurzaamheid, meer solidariteit, meer kwaliteit van leven, en daarom

ook meer menselijk geluk in Noord en Zuid'.

speerpunten

In meer praktische zin bleek ook een eensgezindheid te bestaan over de eerste stappen die te nemen

zijn. Die groeiende consensus kan in de volgende speerpunten worden samengevat

a) Een sociaal-cultureel speerpunt:

de bevolking dient er langs diverse wegen (media, politiek, onderwijs) op te worden voorbereid dat de

onafgebroken sinterklaasavond van een doorgroeiende materiële consumptie per hoofd van de

bevolking en alsmaar uitdijen van de fysieke investeringen voorbij is.

b) Een structureel speerpunt

voor de noodzakelijke matiging van het materiële verbruik door bedrijven en gezinnen zullen

beperkingen van de personele en bedrijfsinkomens onontbeerlijk zijn. De hierdoor ontstane financiële

ruimtewordt primair benut voor:

- de versterking van de investeringen in milieubehoud en in besparingen van menselijke en

natuurlijke hulpbronnen;

- de mondiale herverdeling van de welvaart en daarmee ook de ontwikkeling en de

instandhouding van het sociale en ecologische “kapitaal” van de samenleving;

- het afbouwen van investeringen en consumptie- en productiepatronen die niet duurzaam

zijn.

Page 76: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

XVI

Tegelijkertijd zal ruimte ontstaan voor meer vrije tijd én voor meer werkgelegenheid gericht op het

ontwikkelen en in stand houden van duurzame en solidaire productie en consumptie, op zorg en op

culturele ontplooiing.

c) Een institutioneel speerpunt:

een op duurzaamheid en solidariteit gericht permanent overlegorgaan tussen de belangrijkste

maatschappelijke actoren is nodig – bij voorkeur naar Belgisch/Vlaams model. Dit kan mogelijk

starten vanuit een Breed Maatschappelijk Beraad, en kan de omvorming van de economie begeleiden

en zo nodig ook zelf ter hand nemen.

d) Een inkomensmatigend speerpunt:

via overleg, en zo nodig regulering, wordt naar een maximering van het netto inkomen gestreefd.

e) Een fiscaal speerpunt:

het belastingsysteem wordt omgevormd zodat duurzame energievormen en milieubesparingen er

direct baat bij hebben, en mens- en milieubelastende en energieverslindende vormen van productie

en consumptie sterker worden belast en arbeid minder. Deze belastinghervorming stimuleert de

maatschappij meer te investeren in mensvriendelijke en milieuefficiënte technologie en levert

daardoor extra banen op.

f) Een productnormerend speerpunt:

de overheden gaan alomvattende productnormen ontwikkelen waarin aan gezondheidsaspecten

aandacht wordt gegeven, maar ook de efficiëntie van het gebruik van menselijke en natuurlijke

hulpbronnen wordt gemaximaliseerd.

Wij pleiten voor een radicale omslag van onze economieën, een omslag die op betrekkelijk

korte termijn diep zal ingrijpen in de omvang van en de wijze waarop wij produceren,

handel drijven, geld creëren en consumeren. Dat kan slechts als die omslag gedragen wordt

door een brede alliantie van maatschappelijke krachten.

Wij nodigen iedereen, en zeker de politiek, de vakbeweging, het bedrijfsleven, de

wetenschap en de sociale bewegingen uit om aan die alliantie deel te nemen, en

verantwoordelijkheid te nemen voor de overgang naar een waarlijk duurzame en solidaire

economie.

Page 77: DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN?...ACADEMIEJAAR 2008 – 2009 DUURZAAMHEID IN HET ECOLOGISCH DENKEN? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene

XVII