Duits Grammatica Klas 2

3

Click here to load reader

description

Een uitreksel van de naamvallen etc voor de tweede klas.

Transcript of Duits Grammatica Klas 2

Page 1: Duits Grammatica Klas 2

Naamvallen/Voorzetsels/Voornaamwoorden Duits

Bepaald en onbepaald lidwoord:De naamvallen geven een functie van het woord aan, dat doen wij niet zo duidelijk in het Nederlands, maar we doen het toch! Je weet wel wat het onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp is, neem ik aan?

Die drie zinsdelen worden in het Duits op een andere manier aangegeven, namelijk: Het lidwoord verandert.In het Duits is het dus héél belangrijk dat je goed leert welk ‘geslacht’ een woord heeft, want het kan ineens veranderen in een zin!

Naamval/Geslacht

Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig Meervoud

Eerste naamval

Der Mann Die Frau Das Kind Die Leute

Tweede naamval

Des Mann Der Frau Des Kind Der Leute

Derde naamval

Dem Mann Der Frau Dem Kind Den Leuten(!!)

Vierde naamval

Den Mann Die Frau Das Kind Die Leute

De eerste naamval geeft aan dat een zinsdeel onderwerp is;De tweede naamval geeft aan dat een zinsdeel bezit is;De derde naamval geeft aan dat iets meewerkend voorwerp is;De vierde naamval geeft aan dat iets lijdend voorwerp is.

Tot deze groep horen ook deze woorden: dies- (deze), jen- (gene), jed- (iedere), manch- (sommige), solch- (zulke), welch- (welke), all- (alle).

De naamvallen en andere woorden zul je uit je hoofd moeten leren!

Je wilt natuurlijk ook kunnen zeggen dat ‘een man’ ‘een vrouw’ hielp (bijvoorbeeld), die onbepaalde lidwoorden kun je hier ook mee volgen!

Naamval/Geslacht

Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig Meervoud

Eerste naamval

Ein Mann Eine Frau Ein Kind Keine Leute

Tweede naamval

Eines Mann Einer Frau Eines Kind Keiner Leute

Derde naamval

Einem Mann Einer Frau Einem Kind Keinen Leuten

Vierde naamval

Einen Mann Eine Frau Ein Kind Keine Leute

Wat valt je op aan de roodgedrukte vormen?Ze krijgen geen uitgang na (k)ein, dit moet je gewoon leren!

Page 2: Duits Grammatica Klas 2

Naast ein en kein gaan op deze manier ook de volgende woorden: mein- (mijn), dein- (jouw), sein- (zijn), ihr- (haar/hun), unser- (onze), euer- (jullie), Ihr- (uw).

Voorzetsels:Als je in een zin een voorzetsel ziet staan (denk aan de welbekende kast: op de kast, naar de kast…..), krijg je in het Duits ook een andere naamval. Deze voorzetsels zul je uit je hoofd moeten leren en kunnen toepassen in zinnen.

Voorzetsels die voor een derde naamval zorgen:Aus: uitBei: bijMit: metNach*: naar, naSeit: sindsVon: vanZu**: naar

*: Nach: bij aardrijkskundige namen als het er ‘naar toe’ betekent.**: Zu: naar personen, gebouwen, et cetera.

Voorzetsels die voor een vierde naamval zorgen:(Denk aan goudbef!)

Gegen: tegenOhne: zonderUm: omDurch: doorBis: totEntlang: langsFür: voor

Persoonlijke voornaamwoorden:Deze geven aan welke functie een persoon heeft in een zin, leer deze ook uit je hoofd!

Naamval/Persoon

ik jij hij zij het wij jullie zij U

Eerste naamval

ich du er sie es wir ihr sie Sie

Tweede naamval

X X X X X X X X X

Derde naamval

mir dir ihm ihr ihm uns euch ihnen

Ihnen

Vierde mich dich ihn sie es uns euch sie Sie

Page 3: Duits Grammatica Klas 2

naamval

De tweede naamval heeft geen persoonlijke voornaamwoorden!