DR. P. EM. VALVEKENS. O.PRAEM. · 2011-07-07 · FR wordt dikwijls over geklaagd, dat het...

214
DR. P. EM. VALVEKENS. O.PRAEM. Ons gezinsleven in oude tijden DE KINKHOREN . BRUGGE-BRUSSEL. 1<)4'>

Transcript of DR. P. EM. VALVEKENS. O.PRAEM. · 2011-07-07 · FR wordt dikwijls over geklaagd, dat het...

DR. P. EM. VALVEKENS. O.PRAEM.

Ons gezinsleven in oude tijden

DE KINKHOREN . BRUGGE-BRUSSEL. 1<)4'>

ONS GEZINSLEVEN IN OUDE TIJDEN

MOEDER EN KLEUTER. Onze-Lieve-Vrouw voedt het Kindje Jezus. Plaat volgens een gravure van Jan Sadeler ( 1550-1600 ) , naar Maarten de Vos (1531-1603) . Onze-Lieve-Vrouw is gezeten in de bakermat. Naast haar staat de luiermand. Rechts maakt een engel de wieg klaar. Links warmt een engel de luiers. De plaat is gedateerd 1581.

De licentia Superforum

DRUK. H. WELLENS & W. GODENNE

ROEMENIESTRAAT 45 . BRUSSEL

De. P. EM. VALVEKENS, o. Penets.

ONS GEZINSLEVEN 1\ OUDE TIJDEN

1945

DE KINKHOREN . BRUGGE-BRUSSEL

OPGEDRA GEN aan mijn vader en mijn moeder, zal.

ged., aan mijn zuster en mijn broers, en

aan mijn familie, die woont in het mooie Brczbantsche heuvelenland, „waar klol /erJzlarik gaat van horizon tot horizon".

Copyright by „Uitgaven De Kinkhoren", 1945

INHOUD

VOORWOORD .

EERSTE DEEL

VERLOVING EN HUWELIJK

1. De Verloving . . 13 2. Vóór den Trouwdag . 24 3. De Trouwdag . 24 4. De Bruiloft . . . 27 5. Een adellijke Bruiloft. 31

TWEEDE DEEL

HUIS EN HUISHOUDING

1. Het Woonhuis . . . . 35 2. Een Wandeling door het Huis. 39 3. Meubelen en Huisraad . 42 4. Het Uitzet van Mijnheer . 48 5. Het Uitzet van Mevrouw . . 52 6. De Kunst der Huishouding 55 7. Van Morgen tot den Avond 58

DERDE DEEL

PROVISIEKAST EN TAFEL

1. Bezoek aan de Provisiekast 62 2. Aan de Ontbijttafel . . 65 3. Aan de Middagtafel . . 68 4. Poëzie bij de Lekkerbekken 76 5. Een plechtig Feestmaal . 79

VIERDE DEEL

DIENSTPERSONEEL EN WERKLUI

Hoe leefde het dienstvolk ? 83 1. Paul van Reykem, smid . 86 2. Geeraard Chevallier, stalmeester 89 3. Wouter van Kermpt, schrijnwerker. 92 4. Hendrik Mijs, jager . 95

INHOUD

VOORWOORD 7

EERSTE DEEL

VERLOVING EN HUWELIJK

1. De Verloving 13 2. Vóór den Trouwdag . 24 3. De Trouwdag 24 4. De Bruiloft 27 5. Een adellijke Bruiloft. 31

TWEEDE DEEL

HUIS EN HUISHOUDING

1. Het Woonhuis 35 2. Een Wandeling door het Huis. 39 3. Meubelen en Huisraad 42 4. Het Uitzet van Mijnheer . 48 5. Het Uitzet van Mevrouw. 52 6. De Kunst der Huishouding 55 7. Van Morgen tot den Avond 58

DERDE DEEL

PROVISIEKAST EN TAFEL

1. Bezoek aan de Provisiekast 62 2. Aan de Ontbijttafel . 65 3. Aan de Middagtafel . 68 4. Poëzie bij de Lekkerbekken 76 5. Een plechtig Feestmaal 79

VIERDE DEEL

DIENSTPERSONEEL EN WERKLUI

Hoe leefde het dienstvolk ? 83 1. PauI van Reykem. smid 86 2. Geeraard ChevaIlier. stalmeester 89 3. Wouter van Kermpt. schrijnwerker. 92 4. Hendrik Mijs. jager 95

5. Hansken Berchmans. barbier 98 6. Hendrik Francx. kleermaker 101 7. Jan Marcelis van Bergeik, huisknecht 104

VIJFDE DEEL

DE GEBOORTE DER KINDEREN

1. De blijde Verwachting 108 2. Bij een Geboorte . 111 3. Volksgebruiken bij een Geboorte 114 4. Het Heilig DoopseI 117 5. DoopmaaI en Doopgeschenken 121 6. Moeders Kerkgang 124 7. De Krans der Kinderen 127

ZESDE DEEL

DE KINDEREN THUIS

1. De Opvoeding der Kinderen 131 2. De ideale Opvoeding. 134 3. Het KihderspeI 137 4. Het eerste Huisonderricht . 140 5. Van Nieuwjaar tot Nieuwjaar. 144 6. Sport en Spel 149

ZEVENDE DEEL

DE KINDEREN ZOEKEN HUN WEG

1 Kleine Broer gaat naar School . 156 2. School en Schoolmeeester. 159 3. Groote Zus gaat naar School . 162 4. Broer gaat naar de Kostschool . 165 5. Naar de Universiteit . 168 6. Zus gaat naar het Klooster 171 7. Groote Broer wordt Priester 174

ACHTSTE DEEL

LEVENSAVOND EN DOOD

1. Bij een Sterfbed . 178 2. De Dood in het Huis. 181 3. Bij een Begrafenis 184

EEN SLOTWOORD 187

FR wordt dikwijls over geklaagd, dat het gezinsleven ten onzent veel van zijn oude innigheid heeft ingeboet. En

meteen wordt er op gewezen, dat het gezinsleven in oude

tijden nooit zijn bijzondere beteekenis noch zijn geheel vooraan-staande waarde heeft verIoochend.

Wanneer het er echter op aan komt dit oude gezinsleven te beschrijven, zooals het inderdaad in voorbije eeuwen is geweest, is ook de meest-bevoegde en meest-overtuigde verdediger van het gezinsleven niet goed meer te spreken. \VeI kent iedereen een stel mooie gebruiken uit den eigen familiekring van zijn groot-ouders en betreurt hip meteen, dat deze inderdaad schoone gebrui-ken uit ons gecommercialiseerd Ieven verdwenen zijn. Maar men weet gewoonlijk weinig te vertellen, met preciesheid en kennis van zaken, over het eigenlijke oude gezinsleven.

Ik heb gemeend, dat het velen aangenaam zou zijn over dit onderwerp een en ander te vernemen.

Laat ik aIIereerst waarschuwen, dat het onderwerp moeilijk om behandelen is.

Over de huiselijke gebruiken en de atmosfeer van innigheid, de meest-vertrouwde van den huiskring, is uitteraard weinig opge-schreven geworden.

7

De archivaris, die er zijn beroepstaak van maakt de oude docu-menten te ondervragen tot ze van kenner tot kenner beginnen te spreken, komt enkel sporadisch oude stukken tegen, die het

geheim van het oude gezinsleven verraden. En, indien hij ze wèI ontmoet, verraden ze nooit de eigen intimiteit, welke tevens de meest-aantrekkelijke kant van het gezinsleven is.

Maar, aI zulIen we over aIIe vragen, die met betrekking tot het oude gezinsleven gesteld worden, geen bescheid kunnen geven, toch is veel te vertellen over mooie en vaak zeer oude gebruiken , die in de gezinnen onzer Lage Landen destijds bestonden.

Vroeger, zooals nu, werd een gezin gesticht nadat een jonge-man met een jongemeisje kennis had gemaakt. Hoe geschiedde, in de deftige kringen, de kennismaking en hoe- gebeurde de ver-Ioving ? Nadien kwam een huwelijk tot stand. Hoe werd het gevierd? Gebeurde het bruiloftsmaal weI inderdaad, zooals Pie-ter Brueghel het heeft geschilderd ? Verder, hoe stond het jonge gezin tegenover de geboorte van kinderen?

Vroeger, evenals nu, was de opvoeding de groote Ievenskunst. Hoe ging de opvoeding der kleine kinderen in haar gang ? Waar

en hoe werden de kinderen onderwezen? Het oogenbIik kwam, dat de opgroeiende jongens, die wat wilden worden in de wereld, het vaderlijke huis moesten verlaten om elders op studie te gaan. Hoe was het destijds gesteld in de internaten en wat werd er aan-geIeerd ? En, schreven de jongens ook ontroerde of glundere brie-ven naar huis, zooals thans ieder student met zelfrespect, die in een internaat geplaatst is, het graag en druk doet ? Ondertus-schen, wat deden de meisjes thuis en hoe groeiden ze op, onder het oog van vader en moeder, tot die moedige en prachtige moe-ders, gelijk we ze aIIen onder onze voorouders weten op te noemen ?

Verder, was het Ieven prettig in die oude huizen ? Hadden ze ook meubelen zooals wij : gecommercialiseerde meubelen, die aIs het ware aan den Ioopenden band worden gefabriceerd ? En waren het misschien ook meubelen, die na tien à twintig jaar

8

naar de verkoopzaal verhuisden ? Hoe was het regiem van tafel en voeding ? Hoe ging men gekleed ?

Dan, moest men vroeger ook buiten het huis zijn vermaak gaan zoeken ? Of bestonden misschien, jaar in jaar uit, ettelijke familiefeestjes, waar jong en oud rond den eigen haard de ont-spanning en de gezonde vreugd kon1en vinden ?

Wat geschiedde tenslotte bij een sterfgeval ? Hoe zag er het sterfhuis uit, wanneer de engel des doods, gelijk Guido Gezelle zou zeggen, over den drempel van het gezin was gekomen ? Hoe gebeurde de begrafenis ?

Ge ziet, beste Lezer, dat tientaIIen vragen kunnen gesteld wor-den. En, naast deze vragen, rijzen voortdurend andere, die alle een of ander aspect van het oude gezinsleven zouden willen opgeklaard zien.

Welaan dan, we gaan het oude gezin volgen vanaf het oogen-bIik, dat de beide jonge menschen, die weldra een gezin zullen stichten, kennis met elkaar maken. We zullen ze volgen, door-heen den verlovingstijd, tot op den huwelijksdag. We zuIIen aanzitten bij de bruiloft. We zuIIen hun gezmsIeven op den voet volgen en de opvoeding van een hunner jongens en een hunner meisjes nakijken. We zullen een inventaris opmaken van hun meubelen en hun tafelgerei. We zuIIen de sargiën tellen op áe beste „beááecoetse" of de Iogeerkamer. We zullen eten aan hun tafel. We zuIIen ook in het huis aanwezig zijn wanneer de dood op bezoek komt.

Zoo zuIIen we derhalve, na een Iang en omstandig onderzoek, ons nagenoeg een voorstelling kunnen geven van wat het gezins-Ieven in oude tijden was.

We moeten nu nog een bepaalde periode uitkiezen. De ,.oude tijd" kan immers geheel verschiIIende perioden uit de geschiede-nis beteekenen.

Laten we overeenkomen, dat we hier in hoofdzaak zullen beschrijven hoe het gezinsleven, in onze streken Brabant en VIaanderen --, was in de eerste helft der zestiende eeuw, toen

9

onze voorspoedige Ianden onder het bestuur stonden van den „goeden hertog ", keizer Karel. In wat ik zal zeggen zullen weI elementen voorkomen, die niet geheel in de periode van keizer Karel thuishooren, want de documenten verlichten niet precies aIIe aspecten van het gezinsleven. Doch het zullen weI altijd eIe-menten zijn uit een nabije en aanverwante periode, die het alge-meen beeld niet zullen vervalschen.

Zoo steken we derhalve van wal. We Ioopen in den geest terug tot in den tijd van keizer Karel. Een jongeman en een meisje gaan, in eer en fatsoen, met elkaar kennis maken. Laten we nu reeds het jonge paar alle goeds toewenschen, met de mooie woor-den, die Zuster Hadewych destijds graag gebruikte : „vaert wel ende levet scone I"

Nog een woordje over de documentatie. De geschiedenis van het oude gezinsleven is immers reeds

vroeger behandeld geworden. Voor een paar jaar (1942) heeft Graaf Louis de LIcHmR -

VELDE

-

een interessante, zij het veel te beknopte brochure geschre-ven over La Famille clans la Belgique d'autrefois (Collectie ,.Bátir"; Lasterman, Doornik).

Voor het Nederlandsche taalgebied heeft de befaamde histo-ricus Prof. DT. L. KNAPPERT voor enkele jaren Het huiselijk

Leven onzer voorouders beschreven, in het mooie verzamelwerk Het huiselijk en maatschappelijk Leven onzer voorouders, samen-gesteId onder' leiding van Prof. Dr. H. BRUGMANS, hoogIeeraar aan de universiteit van Amsterdam (Amsterdam, Uitgevers-maatschappij Elsevier, 1931). Professor Knappert beschrijft het oude gezinsleven vanuit den protestantschen hoek. Voor een werk, zooals we hier thans ondernemen, kon hij derhalve slechts ten deele een gids zijn.

Pater Paul DONCEUR, S. J., heeft in zijn hooggestemd boek Retours en Chrétienté (Uitgegeven in de serie „La vie chré-tienne" bij Grasset te Parijs, 1933) enkele oude christen gebrui-

í0

ken beschreven bij de geboorte, het huwelijk en den dood. Wat hij mededeelt, heeft vooral betrekking op Frankrijk. Enkele inlich-tingen konden echter weI voor het gezinsleven in onze streken in aanmerking komen.

Wat elders niet of haast niet te vinden was, komt uit eigen documentatie. Langdurig en rechtstreeksch onderzoek van archief-stukken uit de eerste helft der zestiende eeuw bracht rijk en afge-wisseId materiaal bij. Befaamde schrijvers uit denzeifden tijd, en op áe eerste plaats Erasmus, gaven talrijke inlichtingen door.

De Iezer zaI het overigens zelf wel merken : dat alles, of bijna, uit goede en onvervalschte bron komt.

11

EERSTE DEEL

VERLOVING EN HUWELIJK

t. DE VERLOV ING

VOOR een jongeman en een jongevrouw er toe komen een

gezin te stichten, moeten ze met elkaar kennis maken en volgt een verloving.

Hoe de kennismaking in haar gang gaat, is eenieder bekend.

Uiterlijke vormen verschillen weliswaar volgens de tijden en de streken; doch op dit terrein is ieder verschil slechts van bijkomen-den aard. Wanneer beweerd wordt, dat oudtijds de verloving niet bestond en dat niets anders bekend was dan vrouwen- of meisjesroof, slaat men zeer zeker bezijden de waarheid. De oud-ste boeken van den Bijbel Iaten hierover een geheel andere versie hooren. Lees, in het boek Genesis, even na hoe Jacob met Lia en Rachel kennis heeft gekregen. Lees verder wat in het boek Tobias aan zeer merkwaardigs wordt voorgehouden aan den jongeman, die zich tot een huwelijk voorbereidt : ge zult meteen ervaren, dat sedert die zeer oude tijden niet zooveel in de wereld veranderd is. Anderzijds blijft het waarheid, dat bil sommige volkeren meisjes-roof bestond, doch dit gold steeds als een ruwheid, waartegen-over plichtbewuste vaders en goede famiIiën telkens tegenmaat-regeIen troffen.

Bij talrijke primitieve volksstammen bestaat thans nog de vrou-wenkoop. Een jongeman bekomt de toestemming van den vader niet, vóór hij den voor het meisje vastgesteIden prijs heeft betaald.

13

Niemand zaI durven beweren, dat oudtijds bij ons de „ver-Ioving" ook af en toe niet dergelijke vormen heeft aangenomen. Naar verluidt, bestaan in sommige onzer volksgebruiken nog enkele usanties, die aan den ouden meisjesroof of den meis1es-koop zouden herinneren. Professor Knappert heeft erop gewezen, dat een gebruik als het schutten van de bruid, waarbij de bloed-verwanten door versperring en belemmering den verloofde trach-ten tegen te houden op den weg naar het huis van het meisje, een herinnering bevat aan den ouden vrouwenroof. Het oude gebruik, dat nog tijdens de zestiende eeuw bestond, waarbij tot versterking der huweIijksbeIofte een godspenning werd overge-reikt, of de gewoonte, dat de bruidegom aan de bruid een geld-stuk gaf op trouw, of dat zij elkander de helft van een dukaat om den hals hingen, zouden wijzen op een verre reminiscentie van meisjeskoop.

Hoe dit ook weze, het oud voIksIiedje Iaat verstaan, dat geen goede verloving tot stand kon komen, tenzij na goedkeuring der ouders

Waer jonckheydt Iieit met ouders raet Daer blyft de Iiefde in goeden staet.

Een jongeman, die naar een bepaald meisje wou werven, mocht gerust een paar maal langs de deur van het meisje wan-deIen en bloemen binden aan den deurklopper. Verstandiger was het de ouders aan te spreken, wanneer ze op de stoep onder de Iuiiel zaten. In sommige streken mocht men een onderhandelaar vooruitzenden om bij de ouders het terrein te verkennen. In Fries-Iand bewijst een of andere bejaarde vrouw dezen vriendendienst.

Het duurt niet lang, of de jongeman weet of zijn plan Benige kans op slagen heeft. Wanneer het meisje de bloemen van den deurklopper heelt genomen en die op haar keurslijf heeft gehecht, is dit een duidelijk en zeer gunstig voorteeken. Het is nog een gunstig voorteeken, wanneer de jonge freule, bij het eerste bezoek van den jongeman, de koffiekan versierd heeft. Is de koffiekan

14

niet versierd of neemt de freule de haardtang in de hand, clan moet de aanbidder zich niet veel iIIusies maken. Daartegenover

is het weer een gunstig teeleen, dat de jongedame den koek aan-vaardt, dien hij heeft meegebracht, en dat ze haar mooiste kleed uit de kast heeft gehaald.

Dergelijke gebruiken, of althans usanties die aan dergelijke zaken herinneren, bestaan zoowat overal op het pIatteIand. Een-ieder kent dergeIíjke gebruiken uit zijn geboortestreek en de f0l-k lore weet er veel over te vertellen.

De verlovingstijd duurde indertijd vrij Iang; en, in de Betere kringen althans, mochten de verloofden elkaar niet anders dan in de aanwezigheid van hun wederzijdschen familiekring ontmoe-ten. Ze mochten ook met elkaar correspondeeren. Doch, dit moest geschieden met zulk fatsoen en in zulken toon, dat de goede gebruiken tot in het minste woordje werden geëerbiedigd. Professor Knappert citee rt een fragment uit een brief, dien de latere Leidsche hoogleeraar Paulus Merula in 1589 aan zijn ver-Ioofde schreef : „Het is notoir ende kennelyk, myne allerliefste, dat wy bereyt syn om ons naer christelycke ordeninge met wil ende weten onser ouderen te begheven in den heyligen huwe-licken state, verIanghende oversulx met een yeverich gemoet naer den tyt, dat suIx mach geschieden, nyet twyf f elende of uw hert en is oock eenichsins met den brunt van sulx verlangen ontfonckt."

Het spreekt vanzeIi, dat niet alle verloofden destijds zoo zorg-vuldiggekuischte taal hebben gebruikt wanneer ze tot elkaar spra-ken. Maar het ruwe, het buitenissige, het gemeene, dat ook op dit domein van alle tijden en alle streken was en is, weerspiegelt niet de eigenlijke volkstradities.

De dingen der kennismaking en der verloving worden ook door het straatlied r die onbevangen tolk van het volksgemoed behandeld met zekeren schroom en zekere verfijning. In de beide groote bundels, door D. Wouters en dr. J. Moormann uitgegeven onder den titel „Het Straatlied", vindt men hoe zou het ook

15

niet versierd of neemt de freule de haardtang in de hand. dan moet de aanbidder zich niet veel illusies maken. Daartegenover is het weer een gunstig teeken. dat de jongedame den koek aan­vaardt. dien hij heeft meegebracht. en dat ze haar mooiste kleed uit de kast heeft gehaald.

Dergelijke gebruiken. of althans usanties die aan dergelijke zaken herinneren. bestaan zoowat overal op het platteland. Een­ieder kent dergelijke gebruiken uit zijn geboortestreek en de fol­klore weet er veel over te vertellen.

De verlovingstijd duurde indertijd vrij lang; en. in de betere kringen althans. mochten de verloofden elkaar niet anders dan in de aanwezigheid van hun wederzijdschen familiekring ontmoe­ten. Ze mochten ook met elkaar correspondeeren. Doch. dit moest geschieden met zulk fatsoen en in zulken toon. dat de goede gebruiken tot in het minste woordje werden geëerbiedigd. Professor Knappert citeert een fragment uit een brief. dien de latere Leidsche hoogleeraar Paulus Merula in 1589 aan zijn ver­loofde schreef: "Het is notoir ende kennelyk, myne alderliefste, dat wy bereyt syn om ons na er christelycke ordeninge met wil ende weten onser ouderen te begheven in den heyligen huwe­licken state. verlanghende oversulx met een yeverich gemoet naer den tyt. dat sulx mach geschieden. nyet twyffelende of uw hert en is oock eenichsins met den brant van sulx verlangen ontfonckt.'·

Het spreekt vanzelf. dat niet alle verloofden destijds zoo zorg­vuldiggekuischte taal hebben gebruikt wanneer ze tot elkaar spra­ken. Maar het ruwe. het buitenissige. het gemeene. dat ook op dit domein van alle tijden en alle streken was en is, weerspiegelt niet de eigenlijke volkstradities.

De dingen der kennismaking en der verloving worden ook door het straatlied ,..... die onbevangen tolk van het volksgemoed ....... behandeld met zekeren schroom en zekere verfijning. In de beide groote bundels, door D. Wouters en dr. J. Moormann uitgegeven onder den titel "Het Straatlied". vindt men ....... hoe zou het ook

15

anders ? tientallen amoureuze Iiedjes, gemaakt of opgeteekend door een naamloos kermiszanger.

Hier volgt een fragment uit de Klacht van een meisje, dat Ian-ger dan haar Iief is, moet wachten op de komst van den verloofde.

Ik ben van aanzicht weI gemaakt, BIozende kaken en bruine oogen, Ik doe aI wat een jonkman smaakt, AIS mij ergens mag vertoonen. 'k Draag- schoone kousen, nette schoon, In 't haar spaar ik geen poeder. Waarom ? Ik heb een man van doen. Ik ben een meisje als mijn moeder.

En hiertegenover moge de baldadig-romantieke klacht opkIin-ken van een ontroostbaar jongeman

Schoon ver van u blijf ik steeds aan u denken, Geprangd door rouw, bijna verteerd door smart; Bij 't dagIichtgloed de nacht mij rust moog schenken Naar u alleen, naar u alleen verlangt mijn hart.

Accoord. Het is onnoozel. Het is leelijk. Maar, het is niet ruw. Want, ook het straatlied heeft de dingen der verloving met voor-zichtige, eerbiedige en schroomvolle vingeren behandeld.

Laten we clan aanvaarden, dat oudtijds de verloving in eer en fatsoen gebeurde, aI waren de jonge menschen op z'n minst zoo romantiek aIs de beste bakvisch van hedendaags.

Erasmus van Rotterdam heeft destijds verschillende bundels „Samenspraken" Iaten verschijnen. Deze samenspraken werden geschreven in de sierlijke Latijnsche taal, waarvan de groote Humanist de kleinste en grootste geheimen kende. Bij iedere „Samenspraak" koos Erasmus een onderwerp uit het gewone

16

dageIijksch Ieven. Twee of meer menschen babbelen wat over

het gegeven onderwerp. Ze geven hun indrukken en hun lessen

voor wie ze hooren wiI.

In Augustus 1523 liet Erasmus een samenspraak verschijnen

tusschen „de verloofde en zijn meisje". Deze samenspraak werd

zeker niet geschreven met het doel de goede vormen aan het

nageslacht te Iaten kennen, die voorheen tusschen twee deftige

verloofden moesten onderhouden worden. Met des te meer recht

en te meer nut kunnen we deze Samenspraak derhalve gebruiken

om er in te Iezen, wat Erasmus er zonder Benig opzet heelt in

bekend gemaakt : hoe nI. destijds twee verloofden in eer en fat-

soen hun huwelijk voorbereidden.

De samenspraak begint met een tamelijk Iangdurig woord en

wederwoord, dat wel van alle tijden en alle streken is. De jonge-

man, die zijn verIooide zéér graag ziet, vindt dat deze wat terug-

houdend en koud blijft. Het jongemeisje antwoordt op den pla-

gerigen en deels gemaniëreerden toon, dien de ontwikkelde men-

schen der zestiende eeuw graag hoorden. De jongeman verklaart,

dat het meisje hem nog zaI doen sterven, dat haar Dogen hem

tureIuursch maken, dat zijn ziel in haar is overgegaan en derge-

lijke verliefdheden méér.

Zoo, pratend en tijd en woorden verliezend, komen de beide jongelui ertoe na te zoeken om welke reden de jongeman liefde heelt opgevat tegenover het jonge meisje. Duister. Ik geef letter-Iijk het antwoord weer van den jongeman. De Nederlandsche tekst is ontleend aan de voortreffelijke vertaling van wijlen dr. C. Sobry.

„Sedert Benige jaren, zegt dan de jonge heer, had het me getroffen dat uw ouders rechtschapen menschen waren. Dit voor-teeken voorspelt ten eerste geen ongeluk, geboren te zijn uit fat-soenlijke ouders. ik weet heel goed door welke deugdelijke ver-maningen, door welke heilzame voorbeelden ze u gevormd heb-ben. En het is nog meer waard, goed opgevoed dan goed geboren te zijn. Ge hebt nog een ander voorteeken : want daarbij komt,

2 17

Jai mijn voorouders, die zeer fatsoenlijke menschen waren, als ik me niet vergis, reeds sinds Iangen tiJd met de uwen zulke voor-treffeIijke vriendschapsbetrekkingen hadden. Daarenboven ken-nen wij elkaar, zooals men zegt, van kindsbeen af. Reeds onze ouderdom, het vermogen van onze ouders, de achting die zij genieten, hun adellijke stand, zijn bijna geIijk.. Eindelijk en dit is in de vriendschap het voornaamste uw karakter, dunkt me, komt zeer goed overeen met mijn inborst. Of mijn karakter met uw inborst overeenkomst, weet ik niet. Al deze voorteekens, mijn schat, zijn immers voor mij een belofte, dat er tusschen ons een aangenaam, Iangdurig, gelukkig en zalig huwelijk zaI gesloten worden.

Het meisje antwoordt, dat ze weI niet altijd even bevaIIig zaI blijven aIs ze thans, tijdens haar jeugd, is.

De jongen hervat : „Ik beschouw niet alleen de aan alle kan-ten bloeiende en keurige woning, ik bemin den eigenaar veel meer : uw geest, die met de jaren steeds in schoonheid zaI groeien. Daarenboven, in onze kinderen zuIIen wij dikwijls onze jeugd weervinden."

Nog even wordt verder gepraat over maagdelijkheid en huwe-IiJk. „Indien, zegt áe jongeman, ons huwelijk niet onvruchtbaar bIipft, dat zullen we, zooals ik het hoop, in de plaats van één maagd vele maagdekens in het Ieven roepen." „Ik wensch, ver-volgt hii, een kuisch meisje aIs vrouw te nemen, om kuisdi met haar te Ieven. Wij zullen kinderen kweeken voor den staat, kin-deren kweeken voor Christus... Ik zal voor u een koning zijn en gij een koningin voor mij. we zullen regeeren over ons huisgezin zooals het ons zaI believen. En dunkt het u dat dit een sIaverniJ zaI zijn ?"

Daarna wordt het vraagstuk van het geld ter spraak gebracht.

Het meisje, dat in geheel de samenspraak de passieve roI ver- vult, Iegt er nadruk op, dat het vermogen der beide verloofden vrij bescheiden is. De jongeman verklaart achter dadelijk, dat het dan ook beter beveiligd zaI blijven. „Thuis zult ge ons vermogen

18

nog vermeerderen door uw spaarzaamheid, die men niet zonder reden een aanzienlijke inkomst genoemd heeft; en ik, buitens-huis, door mijn werkzaamheid."

Doch, vervolgt het meisje, „kinderen brengen ook ontelbare bezorgdheden mee ".

„Maar ook ontelbare genoegens, zegt de jongeheer; en dik-wijls geven ze de ouders, voor hun toewijding, een vergelding met hoogen interest."

Indren echter kinderen sterven ? „Wat er ook gebeuren moge, gaat de jongen verder, ge zult

niets te dragen hebben, dan ten hoogste de helft. Ik zaI het groot-ste deel op mij nemen. Als er dus iets gelukkigs gebeurt, dan zuI-Ien we een dubbel genot hebben. AIs er iets jammerIijks gebeurt, dan is gedeelde smart slechts halve smart." Wat den kinderlast betreft, vallen de vruchten wel niet ver van den boom. „Uit rechtschapen menschen worden gewoonlijk, wat de inborst be-treft, ook rechtschapen kinderen geboren. Immers, uit duiven worden geen gieren geboren. We zullen ons best doen om zeIi degelijk te zijn; en dan zuIIen we er voor zorgen, dat onze kinde-ren reeds met de moedermelk vrome Iessen en gezonde gedachten inzuigen. Daarenboven zullen we zorg dragen, dat ze thuis een voorbeeld vinden, dat hun in hun Later Leven tot richtsnoer wordt."

Zoo is dan het voornaamste tusschen de beide jongelui behan-deId. Het meisje, dat over aIIes graag accoord is, voegt er onver-wijId aan toe : „Gij zult de zaak bespreken met uw en mijn ouders, om alles te regelen volgens hun beider wiI. Er werd ook eertijds geen huwelijk gesloten zonder de goedkeuring van onze voorouders. En het is der mannen plicht het aanzoek te doen; voor ons, vrouwen, zou dat niet betamelijk zijn. Doch, raad-pleeg aIIereerst niet uw Iiefde, raadpleeg uw rede. Wat door de Liefde beslist wordt, is tijdelijk; wat de rede aanraadt, daarmede zijn we gewoonlijk goed tevreden. Doe ijverig uw best. Ik zal intusschen Christus aanroepen, en hem vragen, dat hij ons bei-

19

den zijn zegen zou schenken en onze wenschen zou vervulIen." Enkele jaren nadat hij deze Samenspraak had Iaten drukken,

heeft Erasmus zelf nog eens haar belang en haar beteekenis onderlijnd.

In deze Samenspraak, zegt hij, wordt aangetoond dat het noo-dig is, niet te haastig te zijn met het huwelijk; dat men niet alleen om de IichàmeIijke hoedanigheden, doch meer om de gaven van den geest een gade moet kiezen; dat men geen huwelijk mag slui-ten zonder de toestemming der ouders.

Erasmus heeft derhalve weI de ideale verloving geschetst, zoo-aIs ze in zijn tijd door de goede iamiIies werd opgevat. De wer-keIijkheid zal weI niet altijd beantwoord hebben aan deze ideale voorstelling. Niettemin weten we nu, dank zij het onverdacht getuigenis van Erasmus, hoe onze voorouders destijds de verlo-ving opvatten.

Lang na Erasmus, was vader Jacob Cats het met Erasmus' principes roerend eens, toen hij in zijn „zedekunde in spreekwoor-den" over de „eerIycke veyagie" dichtte

Geen peerle dient by nacht ghekocht, Geen vryster by de keers ghesocht.

Om wel te trouwen, soete jeught, Troudt om verstandt en om de deught.

Het veIleken is wys, het weet wanneer het rimpelen moet.

2. VOOR DEN TROUWDAG

KAREL van Mander, de bekende VIaamsche schilder en schrijver uit de zestiende eeuw, heeft een glundere zinne-

prent gemaakt over den „huweIijkshandeI tusschen de ouders van twee verloofden". De prent stelt een groote weegschaal voor. De jongen zit op de eene plaat der weegschaal, het meisje

20

op de andere. De Jongen houdt een beurs goudstukken in de hand, terwijl het meisje een geheel kistje goudstukken bezit. De weegschaal helt dan ook beduidend over naar den kant van het meisje. Van weerszijden staat de onderscheiden ouders heftig en deftig te discuteeren.

Moeten we misschien geIooven, dat destijds een huwelijk werd bepaald door het gewicht van het goud ? Zeker niet 1 Karel van Mander heeft weI niets anders wiIIen gispen dan de schraapzucht van sommige ouders --- ze is van alle tijden en alle strelen welker eerste bekommernis de centen zijn. Ondertusschen weten we toch, dat dergelijke ouders ook in oude tijden bestonden.

Vroeger, zooals nu, was de gezonde volkszin niet goed te spre-ken over een huwelijk tusschen ongelijke partijen, met overmatig verschil van leeftijd of fortuin. Men verzette zich, noteert Pro-fessor Knappert, tegen het huwelijk van „den bevalIigen Chryso-fiIus met zijn verflenste besje" of van een „jongman in het prilste zijner jeugd met een oude, manzieke totebel ", om der wille van het ,.heiIig goud".

„Anderen krijgen een vrouwtje Iief, Iaat Erasmus verklaren in zijn Samenspraak „De Oudjes" ( 1524), eer zij een keus gedaan hebben; ik heb mien keus goed overlegd, eer 'ik lief had." „'t Is dikwijls onze eigen schuld, Iaat Erasmus zeggen in de Samen-spraak „Het goddelijk Maal" ( 1522) als we een slechte vrouw hebben, ofwel omdat we een slechte vrouw gekozen hebben, of omdat we van haar een sIechtevrouw gemaakt hebben ofwel omdat we ze niet vormen en opleiden zooals het behoort." Elders nog Iaat Erasmus een jongeman gelukkig noemen, die trouwt met een meisje van ongeveer 22 jaar (Samenspraak „De Oudjes", 1524) , terwijl hij nog elders zegt (Samenspraak „Kinderlijk godsvrucht ", 1522), dat een jongeman zijn levensstaat niet defi-nitief moet aangaan voor zijn 28 jaar.

Tegen het oogenbIik, dat tusschen partijen accoord moest gesloten worden betreffend- de huwelijksvoorwaarden, kwam heeIwat om den hoek kijken.

21

Het vaststellen van een bruicischat en de notarieele acte Letref-ç end de huwelijksvoorwaarden, waren niet alleen vaste usantie in de adellijke families. Ook in de gewone en de kleine burgerij werd doorgaans geen huwelijk gesloten zonder dat vooraf en wederzijds de voorwaarden waren uitgestigpeId geworden. Daar-bij werd ook het weduwengeld bepaald.

Ik heb hier de huwelijksvoorwaarden, afgesloten tusschen een Laanderheer en een adeIIijk meisje, op 30 September 1516. De jongeman bracht, aIs huwelijksgift van zijn ouders, den naakten eigendom aan van hun huis en heerlijkheid met aI wat ertoe behoorde; buitendien nog een erfrent van 100 gouden tournoy-sen, die zijn ouders bezaten op het bisdom Utrecht alsmede het vruchtgebruik van een erfrent, groot 300 rijnsguIden, die zijn ouders jaarIijks hieven op den toI en de waag der stad Antwer-pen. Van haar kant bracht het jongemeisje, aIs gift van haar ouders, achttien bunders bouwland aan, ieder bunder berekend op vier rijnsgulden pachtgeld, alsmede drie bunders beemd of meersch. De verIooiden konden, met zulke huweIijksvoorwaar-den, gerust trouwen. Ze waren zeker van hun bestaan. Het con-tract bepaalde tenslotte nog, dat de jonggehuwden, indien ze wil-den, mochten inwonen in het kasteel der ouders van den jonge-man. In dit geval evenwel zouden ze de helft der kosten van de gemeenschappelijke huishouding moeten bekostigen.

Samen met de huwelijksvoorwaarden werd ook de datum van het huwelijk vastgesteld. Op den dag van het afsluiten van het huwelijkscontract, werd een maaltijd gehouden, voorsmaak van de bruiloft. De bruid ontving dan van haar as. schoonvader een riem, waaraan kettinkjes hingen voor de sleutels, een schaar, een fIuweeIen speldenkussentje in een zilveren doosje, een reukbal-letje en een spiegeltje.

Dan, moest het huwelijk aangezegd worden voor den pastoor der parochie. Burgerlijk huwelijk bestond oudtijds niet in de katholieke streken. Sedert de zestiende eeuw, tijdens de zittingen van het Concilie van Trente, had de Kerk bepaalde voorwaarden

22

vastgesteld om het huwelijk te allen tijd openbaar te doen aan-gaan. CIanáestiene huwelijken, die vroeger wel eens werden geduld, waren dan voortaan niet meer mogelijk.

Tegenover den pastoor moesten de verloofden het gebruikelijk onderzoek ondergaan betreffend eventueeIe huwelijksbeletselen. Nadien moest het as. huwelijk in de kerk publiek aangekondigd worden.

Den dag van den eersten „roep" in de kerk, werd in sommige streken een feestje ingericht ter eer der beide verloofden. De boe-renbevolking hield dit feestje ergens in een herberg. De beide ver-Ioofden waren er evenwel slechts een korte wijl bij tegenwoordig. Vrienden en kennissen feestten echter tot Iaat in den avond, onder zang en spel.

In den begoeden stand ging het bij deze gelegenheid plechtiger toe. Het voorhuis der bruid werd in een bloemtuin herschapen. Den Zondag van den eersten „roep" moesten bruid en bruide-gom daar „in staatsie" „te pryck" zitten, onder de bruidskroon, met de bruidsjuffers naast zich, om de bezoekers af te wachten. De dag werd besloten met een feestmaal.

Rijke families maakten van de bruidsdagen gebruik om allerlei liefdadigheid te bewijzen aan armen en behoeftigen. Anderzijds deden ze ook wel aan nuttelooze geldverspiIIing. Professor Knap-pert signaleert een gebruik, dat in sommige streken der Nederlan -

den bestond : een knecht, den ruiker op de borst. Ioopend naast de slede, door een opgesierd paard getrokken en waarin een zoete Iading geborgen is, deed den ommegang door de stad en reikte zakjes bruidsuiker, suikererwten en kapittelstokjes of in fijn man-dewerk gehulde flesschen met gekruiden wijn bij de bevriende huizen aan.

Den ganschen bruidstijd door heerschep vrooIijke bedrijvig-heid, instuiven en uitvliegen, eten en drinken. Alles is op zijn paaschbest en de kermis klinkt op aan vier kanten.

Daar is de huwelijksdag I

23

3. DE TROUWDAG

HET was en is oud gebruik tegen den trouwdag allerlei huwe-Iijksgeschenken aan te brengen in het huis, waar straks de

bruiloft moet gehouden worden. Professor Knappert vermeldt, onder de gewone huweIijksge-

schenken in onze Lage Landen, de bruidegomspijp, waarvan de kop met trouwsymbolen was versierd en die later in het salon werd opgehangen om op gedenkdagen te worden gerookt. Men schonk ook een huweIijksbokaal, die bij de bruiloft moet rond-gaan, of een trouwkistje, soms een kunststuk van zilversmeed-werk, waar bij de families der hoogere burgerij de melolies in bewaard worden, die bij gelegenheid der bruiloft worden ge-slagen. Dergelijke medaIie stelde gewoonlijk aan de eene zijde een verloofd paar voor, en aan de andere zijde een moeder, omringd door haar kinderen. De randschriften Iuidden, aan de eene zijde

Myn Iiei, ontvang myn brandend hert Dat u op trou gegeven veert.

en aan de andere zijde

De beste vrucht die 't huweIyck baert Syn kindren vroom en goet van aert.

In een oud notitieboek van een machtig grondheer, heb ik een stel huweIijkscadeaux vermeld gevonden, zooals ze daar opge-teekend staan om de geldelijke uitgaven te verantwoorden. We hebben hier derhalve een geschiedkundige bron van de aIIereer-ste waarde. Hier volgen vier verschilIencle huwelijksgeschenken.

Op den dag na Sint-Marcus ( 19 October) 1502 heb ik voor de bruiloft van Servaas ScoIders, die trouwt met Aleydis, dochter van Adriaan, schout van den heer van Merode te Beeck, 1 carolusgul-den gegeven van 37 1/2 stuiver waarde en 1 zilveren reaal van 6 1/2 stuiver. Dat maakt samen 44 stuivers.

24

Item, op Zondag 2 October 1502 heb ik voor het hewilijk van

mijn broer Jan, die trouwde met Margriet Lippen alias Dielen, een kleine zilveren vaas gegeven van 4 oncen en 9 engels alsmede een hendriksnobel. Dat maakt samen 6 carolusgulden en 15 stuivers.

Item, op 22 October 1503, op verzoek van Pieter van Beerse te Steensel, voor de bruiloft van Henrica, dochter van zijn broer Jan van Beerse, die trouwt met Bartolomeus Dierc Ieyten soen van Knechsel, heb ik 1 philippusgulden van 25 stuivers en 1 haas gegeven.

Item, op 16 September 1506, voor de bruiloft van Walter van Turnhout, secretaris van den senescalc van Brabant, die trouwt met N., dienstmeid van den pastoor van Beerse bij Turnhout, heb ik 1 philippusgulden gegeven.

Item, op 29 Februari 1508, op verzoek van heer Robert, pastoor van Hamont, mijn bloedverwant, heb ik gegeven voor de bruiloft van Anna, zijn zuster, die trouwt met Jan, zoon van Jan sDrogen van Hamont, 1 philippusgulden. De bruiloft werd gevierd in het huis van heer Robert.

HuweIijkscadeaux werden derhalve gevraagd, door vrienden en kennissen van het jonge paar, aan hun vrienden en kennissen. De cadeaux werden gemeten naar den graad van verwantschap of verplichting. Aan kennissen van kennissen gaf een rijk meneer een stuk geld. Aan kennissen gaf hij een goud- of ziIverstuk, en bovendien een stuk wild om bij de bruiloft op de tafel te bren-gen. Bij eigen iamilieIeden moest men zilveren gerei schenken of Benig familiestuk van waarde.

Het oogenbIik van het huwelijk is nu aangekomen. Bruid en bruidegom moeten naar de kerk gaan om te trouwen. Oudtijds gebeurde dit in stoet, in min of meer plechtigen stoet ,

naargelang de iamiIies of de naastbestaanden van plechtigheden en van praal hielden.

De bruid is thans gekleed. Het bruidskroontje is haar op het hoofd gezet. De bruidegom komt zijn bruid afhalen. Samen tre-den zij buiten. BIoemen worden gestrooid. Men gaat te voet naar de kerk. Liefst gaat men in ranke sjeesen, voorop de bruidssjees, door den bruidegom zelven, de versierde zweep in de hand,

25

Item, op Zondag 2 October 1502 heb ik voor het hewilijk van

mijn broer Jan, die trouwde met Margriet Lippen alias Dielen, een

kleine zilveren vaas gegeven van 4 oncen en 9 engels alsmede een

hendriksnobel. Dat maakt samen 6 carolusgulden en 15 stuivers. Item, op 22 October 1503, op verzoek van Piet er van Beerse te

Steens el, voor de bruiloft van Henrica, dochter van zijn broer Jan van Beerse, die trouwt met Barlolomeus Dierc leyten soen van Knechsel, heb ik 1 philippusgulden van 25 stuivers en 1 haas gegeven.

Item, op 16 September 1506, voor de bruiloft van WaIter van Turnhout, secretaris van den senescalc van Brabant, die trouwt met N., dienstmeid van den pastoor van Beerse bij Turnhout, heb ik 1 philippusgulden gegeven.

Item, op 29 Februari 1508, op verzoek van heer Robert, pastoor van Hamont, mijn bloedverwant, heb ik gegeven voor de bruiloft van Anna, zijn zuster, die trouwt met Jan, zoon van Jan sDrogen van Hamont, 1 philippusgulden. De bruiloft werd gevierd in het huis van heer Robert.

Huwelijkscadeaux werden derhalve gevraagd, door vrienden en kennissen van het jonge paar, aan hun vrienden en kennissen. De cadeaux werden gemeten naar den graad van verwantschap of verplichting. Aan kennissen van kennissen gaf een rijk meneer een stuk geld. Aan kennissen gaf hij een goud- of zilverstuk. en bovendien een stuk wild om bij de bruiloft op de tafel te bren­gen. Bij eigen familieleden moest men zilveren gerei schenken of eenig familiestuk van waarde.

Het oogenblik van het huwelijk is nu aangekomen. Bruid en bruidegom moeten naar de kerk gaan om te trouwen. Oudtijds gebeurde dit in stoet, in min of meer plechtig en stoet.

naargelang de families of de naastbestaanden van plechtigheden en van praal hielden.

De bruid is thans gekleed. Het bruidskroontje is haar op het hoofd gezet. De bruidegom komt zijn bruid afhalen. Samen tre­den zij buiten. Bloemen worden gestrooid. Men gaat te voet naar de kerk. Liefst gaat men in ranke sjeesen, voorop de bruidssjees, door den bruidegom zelven, de versierde zweep in de hand,

25

gemend, erwijI de bruid suikergoed uitstrooit voor áe toegeloopen kinderen.

Zoo ging het gewoonlijk, bil de goede families. Rijkelui en hooge burgerij moesten het, volgens hun stand, plechtiger doen. De rit naar de kerk ging dan per karos en meestal per gesloten karos.

Op het platte land werd áe optocht veelweg te voet gedaan. In sommige streken werd de braid onderweg „geschut ". Men spande b.v. een lijn over den weg. Elders moest de bruid door den bruidegom „ontdekt" worden : ze moest zich n.I. ergens in haar huis verborgen houden. De bruidegom moest haar zoeken, haar spoedig vinden en in triomf meevoeren naar de kerk. In ver-schilIende uithoeken van het VIaamsche land zullen nog weI oude gebruiken bestaan, die aan een of ander dezer gepIogen-heden herinneren.

AIIe oude documenten over den trouwdag tonnen overigens aan, dat meestal ee n heusche bruidstoet werd gehouden.

In 1514 trouwde Peter Gillis, stadssecretaris van Antwerpen, met Cornelia Sanders. GiIIis was bevriend met Erasmus, en deze heeft voor de gelegenheid een Samenspraak geschreven : „Het Bruiloftslied "> uitgegeven te Bazel in 1524. Evenals in alle andere samenspraken van Erasmus, vindt men er veel gebabbel en Ins gepraat. Gedurende een heeIe tijd doen de samenspre-kende vrienden niet veel anders dan gilletjes van bewondering slaken over zooveeI schoons en liefs, dat Iangs hun oogen voor-bijtrekt en nog zooveeI schooners, dat in de verte opdaagt. Lees het stuk. Ge zult ondervinden, dat Erasmus uitgaat van de ver-ondersteIIing, dat een bruidstoef aankomt. Bij een trouw hoorde immers een bruidstoet.

Wat bij den eigenIiJken trouw in de kerk geschiedt, behoeft geen commentaar. Volgens de voorschriften van het Concilie van Trente, moest ieder huwelijk openbaar geschieden. Het was dan geheel volgens de Iijn der kerkelijke opvattingen, dat kijklustigen ook in áe kerk aanwezig waren, al was het niet volgens dezelfde

26

Ii1n, dat dezelfde kijklustigen den ernst van het kerkgebouw weI

eens te veel en te luidruchtig vergaten. Doch, ook dat is van alle streken en alle tijden.

Wanneer het huwelijk eenmaal gesloten was en het jonge paar buiten de kerk trad, was het veelal gewoonte, dat een goede kennis of een jeugdvriend van bruid of bruidegom een huweIijks-wensch onder vorm van gedicht voorlas.

Erasmus heeft een paar dezer wenschen genoteerd en ze over-geschreven volgens een tamelijk ingewikkelde oud-Grieksche ver-smaat. Hier volgen ze, naar de vertaling van wijlen dr. C. Sobry.

Er is eerst een wensch, in de maat van trochaïschen trimeter

Heden moge de hemel u zenden de gunstigste teekens. Altijd zegene en bescherme, altijd beware u God

De tweede is geschreven in asklediadische verzen

Moge uw evenbeeld, wanneer gij moeder wordt, Eens herleven, o bruid, in uwe kinderen Daarom Loven wij u, en wenschen uw geslacht Veel voorspoed en veel eer, en hopen dat uw kroost, Tot spijt van wie 't benijdt, om zijne heldendeugd, Ook zal worden bekroond, met weIverdienden roem

4. DE BRUILOFT

MOEST ge vragen, wat iet volk over een bruiloft te zeggen weet, ik zou u een niet onaardig stroFetje kunnen citeeren

uit een straatlied, opgeteekend door D. Wouters en dr. J. 1vIoor-

mann Een braiIoft is, zoo waar ik leef, Een recht beIachlijk ding, Men eet en drinkt- zich dik en scheef, 't Sa, roept men, dans en spring.

27

Daarna gaat elk naar huis in 't end, Met kaarsen Iicht m' hem uit, De bruigom maakt zijn compliment, En bIijft thuis hij zijn bruid.

Er zullen ook weI straatliederen bestaan, die over de bruiloft een geheel anderen klank Laten hooren. Wat Niervan ook weze, in Bederen en geschriften vindt men doorgaans twee geheel ver-schilIende manieren om een bruiloft te kenschetsen. Buitenstaan-ders vinden meestal, dat de familie der bruid méér wil doen dan ze kan om de bruiloft schitterend en rijk te maken. De direct bij de zaak betrokken personen maken van een bruiloft een éénige gelegenheid om de aandacht der geheele buurt op zich te trekken.

GiIIis, gehecht aan de kanselarij van aartshertog Ferdinand te Innsbruck, bericht aan den staatssecretaris van Margareta van Oostenrijk, dat een bepaalde familie binnenkort dure en ophef-makende bruiloftsfeesten („des nopces triumphantes et coustan-tes”) gaat houden. En hij steekt fijntjes den draak met de pre-tentieuze menschen, die verder willen springen dan hun stok Iang is. Anderzijds zagen de kringen der centrale administratie in de Zeventien Provinciën zich verplicht in 1546 een ordonnantie uit te vaardigen, waarbij het verboden werd bij een bruiloft méér dan 20 personen uit te noodigen en het feest Langer te Laten duren dan tot den middag na den trouwdag.

Voorheen duurde een bruiloft, bij begoede famiIiën en ook

bij andere, die aIs dusdanig wilden aanzien worden, volle drie dagen.

De bruiloftstaieI werd feestelijk versierd. Er was vaak een

overdadige luxe van kunstige suikerwerken in den vorm van hu-weIijksbooten, waranden met dieren, het Hof van Eden met 'n suikeren Adam en een dito Eva. Er werd gefeest. Er werd

veel geëten en veel gedronken. En, wanneer men in vorige eeuwen spreekt van , ,veel" eten en drinken, hoeven we te den-

28

ken aan quantiteiten voedsel en drank, die het begrip van den gewonen mensch onzer dagen beduidend te boven gaan. De tijd is nog niet zoolang voorbij, dat, ergens in het Brabantsche, een breilof t werd gehouden met reeksen van zeven stevige gerechten en tusschen de beide reeksen werd even gepauseerd, werd 'n soort koeldrank overgereikt en ging men even Iucht en beweging zoeken in den tuin. Vroeger ging het ook zoo en men hield er bovendien van de gerechten stevig te pimenteeren. Toen waren de z.g. koloniale waren nog niet lang bekend in onze streken. Het werd aIs een vorm van Iuxe en vermogen beschouwd de uitheem-sche en vaak zeer dure pigmenten te pas en te onpas op áe feest-tafeI te brengen. Wat den drank betreft, hield men het met het dubbele bier of met den inIandschen Brabantschen wijn. Rijke Iui konden zich het gebruik van Fransche en Rijnsche wijnen permitteeren.

Bij een bruiloft werd ook gezongen. Meestal zuIIen weI bekende volksliedjes ten gehoore zijn ge-

bracht. De schat Iiefde- en bruiIoftIiederen is overal rijkvoorzien. Men moest niet ver zoeken om een slie rt melodieën te vinden, die door eenieder bekend waren en door eenieder konden mee-gezongen worden. Het gebeurde ook aI eens, dat het repertorium der te zingen Bederen vooraf werden samengebracht in een fijn en knus bundeltje, fraai gebonden in bewerkt Ieder en gesloten door een paar zilveren slotjes. Bruid en bruidegom bewaarden dergelijk Iieáerbundeltje aIs een bijzondere herinnering aan hun trouwdag.

Een jong paar, dat door universitaire studiën of anderszins betrekkingen onderhouden had met een vaardig scribent of een dichter, mocht er zich aan verwachten door een speciaal voor hen samengesteld bruidslied te worden vereerd. Het werd inderdaad aIs een benijdenswaardige eer aanzien op de bruiloft te worden verrast door een bruiioftslied, dat de handteekening van een groote uit het rijk der letteren droeg.

Erasmus heeft een bruiloftsiied ter eere van zijn vriend Peter

29

GiIIis ( „EpithaIamium Petri Aegeclii' ) , stadssecretaris van Ant-werpen, gemaakt. Gillis huwcle in 1514 met Cornelia Sanders. Het bruiIoftsIied ter eere van Gillis werd door Erasmus zoowaar uitgegeven en kon dus door eenieder gelezen worden. GiIIis was zelf een humanist, zooals Erasmus. Het bruiIoitslied is derhalve niet aIIeen bedoeld aIs compliment voor het jonge paar, aI komen

beurt om beurt a1Ierlei personages uit de halve mythologie aan het woord om de jonggehuwden, in verschillenden vorm, aIIe geluk en heil toe te wenschen. Erasmus profiteert tevens van de gelegenheid om de studieën op te hemelen : om Keizer Karel een' groote pluim te geven en enkele professors van Leuven in de bloe-metjes te zetten. Maar, op de eerste plaats, bleef zijn gewrocht toch een bruiIoftsIied en ging het onder dezen naam de wijde wereld in.

Bij een bruiIoit kwamen ook hier en eIclers plaatselijke gebrui-ken te pas, welker oorsprong en beteekenis niet steeds is te achter-haIen. Laten we slechts één voorbeeld aanhalen, Iiefst dan nog omdat het voorgesteld wordt op een beroemd schilderij van Jan Steen.

,tan Steen heeft een „Boerenbruiloft" geschilderd. Ze wordt thans bewaard in 's Rijks Museum te Amsterdam. In een hoek van het schiIáerij zitten bruidegom en bruid en wordt het „Ie-vertje" gezongen. Een der aanzittende gasten heeft inderdaad een stukje Iever op den punt van een mes gestoken en spreekt het gehuwde paar toe. De jongeman luistert gretig en opgetogen toe. De bruid zit met toegeknepen Dogen te Inisteren. Naar het schijnt bestonden voortijds „Ievertjes" van verschillend allooi.

Na tafel, of tijdens de „tusschenpoozen" van het overladen menu, werd ook wel tooneel gespeeld. Middeleeuwsche tafeIspe-Ien bestonden vroeger en waren alom bekend. Sedert de zeven-tiende eeuw vielen ze echter meestal weg. Sommige Calvinis-tische synoden in Nederland moesten, in de eerste heIFt der zeventiende eeuw, nog tegen het opvoeren van taieIspeIen pro-testeeren. Het vermoeden Iigt clan voor de hand, dat de toon en

30

de inhoud van dergelijke spelen niet steeds aanbevelenswaardig mochten heeten.

Er werd nadien ook gedanst, al vindt men ook protesten van Calvinistische zijde tegen het dansen bij bruiloften.

Het gebruik der huwelijksreizen is nog betrekkelijk jong. Bij ons vindt men het zoogoed als niet vóór de negentiende eeuw.

5. EEN ADELLIJKE BRUILOFT

\,\/r AT hier totnutoe werd geschreven, vertelt nagenoeg naar

het Leven hoe een trouwdag en een bruiloft in de kringen der goede of der hoogere burgerij werden gevierd. Maar het werd weI wat anders wanneer een huwelijk moest gesloten worden tusschen twee jongemenschen van de eigenlijken adel.

In menigvuldige dorpen van Brabant en VIaanderen bestaan nog de gebouwen of de ruïnes van oude kasteeIen. Destijds woonden er de heeren der plaats. Ettelijke Ielen der hoogere adeIIijke kringen woonden bij voorkeur in hun pIattelandskastee-Ien. Indien de eischen der politiek of de functies, die hun door den vorst toevertrouwd waren, hen dwongen veel te verblijven in de aanzienIiJke steden van het Iand, hun erfkasteel bleef toch hun geIieikoosde verbIijfpIaats. Daar werden in ieder geval de groote familie-gebeurtenissen gevierd.

Laten we veronderstellen, dat op een of ander onzer oude kasteelen een bruiloft moet gevierd worden. De aáelIijke dochter des huizes is door haar vader verloofd geworden met een jonge-man van haar stand.

Van zoodra de datum der bruiIoit vastgesteld is, wemelt het kasteel van een ongewone drukte.

Boden rijden kris en kras door het Iand. Aan hun speer dragen ze den wimpel van hun kasteel. Ze hebben er meteen den nieu-wen wimpel aan toegevoegd van het kasteel, waaruit áe verIoof-de van hun meesteres is gekomen. De boden moeten bij de groote

31

heeren in de buurt, bij den bisschop, bij een stel invloedrijke abten, bij ettelijke hoogwaardigheidsbekIeeders der hooge admi-nistratie en dergelijke menschen méér het groote nieuws officiëel gaan bekendmaken. De boden wuiven met hun muts telkens een bevriend kasteel in het zicht komt. De brug wordt voor hen neer-geIaten. Telkens en telkens weer halen ze uit het zakje van hun wambuis den kostbaren perkamenten roI, waarbij hun heer de bruiloft aankondigt en de dames en heeren op het leest uit-noodigt.

De dag der bruiIoit is thans nabij. Een voor een komen de hooge gasten.

Op den vooravond van het huwelijk komt de bisschop met zijn gevolg op het kasteel toe. Naargelang de kasteelheer iemand is uit de volstrekt hoogere kringen van het Iand, is het gevolg van den bisschop talrijker. Een grooter of kleiner aantal abten uit de nabije of verdere Duurt hoort bij het bisschoppelijk gevolg. De bisschop brengt in ieder geval zijn bisschoppelijk notaris en zijn kanselier met zich. De notaris moet, naar usantie en recht, de huwelijksacte opmaken. De kanselier moet het stuk verzegelen.

Verwanten en adellijke families zijn ondertusschen in groot getal aangekomen. Al de bekende namen en de standaarden van alle groote geslachten zijn deze dagen over de hooge SIotbrug gereden. Gewone genoodigden brengen den vooravond door bij zing en vedeIspeI. De aáelIijke dames en heeren zitten samen in de groote zaal. Wondere verhalen worden nog eens naverteld over den roem der vroegere heeren van het kasteel. De „spelers" urt de naburige stad profiteeren van de gelegenheid om een too-neeIspelletje op te voeren en een vette fooi voor hun kas op te strijken. De nar van het kasteel amuseert het geheele gezelschap tot in de Late uren. Onderwijl wordt, voor een sliert aangeziene getuigen, in een der zalen het huwelijkscontract voor de beide verloofden geschreven.

Daar is de trouwdag. De stoet komt voor.

32

Aan de spits rijden fiere ruiters met de standaarden der beide families van bruid en bruidegom. Hen volgen de gasten uit de naburige kasteeIen, ministersalen, verwanten en vrienden van den bruidegom.

Op eenigen afstand rijdt de bisschop, omgeven door zijn prelaten.

Dan komt de bruidegom, hoog gezeten op zijn fraaiste rij-paard. Zijn kleed is zwart of donkerkleurig. Over zijn kleed hangt de pelsmantel. Hij draagt geenerlei sieraad. Naast hem rijdt een jong adeIIijk heer, een van zijn beste jeugdvrienden : deze houdt het wapenschild van den bruidegom.

Even Later komt de stoet der dames. Een wit paard draagt de bruid naar de kerk, terwijl aI de klokken hun welkom zingen.

In de kerk nemen de genoodigden plaats op fraaie stoelen. Geharnaste krijgsknechten vormen rechts en Iinks de haag. Bruid en bruidegom knielen vooraan in het presbyterium, terwijl de bis-schop de kerkelijke plechtigheid Leidt. Wanneer de bisschop, bij het einde der ceremonie, de hand opheft ten zegen, schetteren de trompetten van op het verhoog. De standaarden buigen ten groet. De klokken jubelen in den toren. Het koor der kleine zangers Iaat een stralend Ised neerdalen Iangsheen de hooge spitsbogen.

De jonggehuwden staan recht. De man reikt de hand aan zijn jonge vrouw. Beiden verlaten het kerkgebouw, terwijl aI hun genoodigden in stoet terug optrekken naar het kasteel. Uit de verre omgeving is thans het volk samengekomen om de jongge-huwden toe te juichen. Men weet, dat straks enkele honderd- of een paar duizendtallen armen een kosteIoozen maaltijd zullen krijgen aan den ingang der groote ophaalbrug.

In het slot is de tafel koninklijk gespreid. De provisor heeft een geheeIe redevoering uit het hoofd geleerd om het jonge paar alle heil en geluk toe te wenschen. De keukenmeester heeft een everzwijn prachtig gebraden. De keldermeester heest een rond vaatje kostbaren ouden wijn in de groote zaal gerold. Alle ver-trekken geuren naar rozemarijn. BIoemen zijn gestrooid. Het

3 33

geheeIe kasteel is versierd aIs op een heugschen bruidsdag. Drie dagen duurt het feest. Aan tafel komen de speelgenooten en de nar weer te voor-

schijn om het den heeren en dames vrooIijk te maken. Driemaal, tegen avond, wordt een steekspel gehouden onder de jonge adeI-Iijke genoodigheden. Het past dat de jonge bruidegom eenieder overwint in het zwaardspel en den speerworp. Het feest duurt drie dagen, en gedurende drie dagen woont de bruidegom niet dij zijn bruid.

Na drie dagen gaan de genoodigden terug naar huis. Pas dan spreken ze allen den wensch uit : God zegene het jonge paar I

Zoo ongeveer werd destijds een bruiloft gevierd in de adellijke wereld. Ieder kasteel had weliswaar nog ettelijke gebruiken, die aIs traditie van het huis werden aanzien. Doch, dit bracht geen gevoelige wijziging in het algemeen programma.

We kunnen er nog aan toevoegen, dat dergelijke bruiloft ge-woonIijk schatten geld kostte. De heeren wilden n.I. elkaar over-troeven, en ze keken naar geen overtollige of nutteIooze uitgaven. Maar, dit was weI geen specialiteit bij de adellijke families. Ook de gewone burgerij deed bij een bruiloft wel eens méér clan ze gevoeglijk kon doen.

34

TWEEDE DEEL

HUIS EN HUISHOUDING

i. HET WOONHUIS

WANNEER gesproken wordt over het oude woonhuis, kan door dit woord evengoed het trotsche oude kas- teel bedoeld worden aIs de bescheiden Ieemen but

van den Iandarbeider. Laten we even de fraaie, sierlijke, knusse of glorieuze kasteelen

vermelden, die voorheen kris en kras over Brabant en Vlaande-ren Iagen verspreid. Le Roy heeft destijds een statig boek over deze kasteelen uitgegeven. Het „Vermakelyck TonneeI van Bra-bant" Leeft van al deze kasteelen een verzorgde koperplaat in het Iicht gezonden. Thans prijken sommige dezer kasteeIen nog in de fraaie Iijnen van hun ouden bouw. Andere zijn vervormd en verbouwd tot Iuxueuse landhuizen. Van sommige schieten nog amper een paar indrukwekkende ruïnes over. Wat aI schoon-heid, wat al oude eigen beschaving geborgen is geweest in de aris-tocratische kasteelen, kan men allicht vermoeden.

Dit geld evenwel niet alleen voor de kasteelen. Bezoek even de statige gevels der oude stadsbuizen; vraag toegang tot een on-geschonden, oude boerderij; Loop even de vertrekken af van een goedbewaarde, oude pastorie; vergeet niet de verweerde huisjes te bezoeken, waar onze voo rvaders aan het strand, op de hei, op den turfgrond of de veie kleistreken van Brabant en Haspengouw hun arbeid hebben verricht. Overal zult ge het oude woonhuis

35

terugvinden, in verschiIIende gestalte weliswaar, maar met zijn doelmatigheid, zijn schoonheid, zijn eenvoud en zijn charme.

De ontwikkeling van het oude woonhuis is moeilijk om schet- sen. Het is zoo goed als ondoenlijk in een paar tientallen regels d eze geheeIe ontwikkeling over te doen. Voor bepaalde woon- huistypes als daar b.v. zijn : de oude boerderij, het oudneáer- Iandsche stadsbuis werden Iijvige speciale studies opgemaakt en men komt steeds tot de conclusie, dat het niet gemakkelijk is aIIes steIseImatig in vakjes te ordenen. Doch, in hoofdzaak kan deze ontwikkeling wel volgens enkele richtIipnen worden aangegeven.

De oudste vorm van het woonhuis ten ontzent was ongetwij-f eld de hut, zooals we ze thans hier en daar nog terugvinden. Niet alleen de gewone boschhut, maar ook de simpele oude hoeve werd opgetrokken uit geleemde teenwanden met een stroo-dak. Bij het .,dekken" van dergelijk dak was alvast goede vak-kennis vereischt. De tijd is nog niet zoolang voorbij, sedert is ieder dorp de „dekker" gestorven is. Vakkennis was ook gevergd voor het bouwen van een Ieemen but of hoeve. In oude contrac-ten komen talrijke formules voor met betrekking tot het afbreken van een hoeve of een schuur op een bepaalde plaats en het weder optrekken van dezelfde hoeve op een andere plaats. Een bekwaam schrijnwerker werd gewoonlijk met dergeIijken arbeid belast.

Weldra werd het gewone Ieemen huis vervangen door een huis, waarvan de karkas bestond uit stevige houten gebinten. Tusschen deze gebinten werden Benige gaten aangebracht, gesIo-ten door Iuiken, welke als ramen konden dienst doen.

Vanaf dit oogenbIik nam de woning vervolgens aI de smaak-voIle en sierlijke vormen aan, waartoe de houtbouw zich bij voor-keur Leent. Maar herhaalde branden deden hem stilaan vervan-gen door steenbouw. Deze steenbouw werd in de negentiende

eeuw koud en karakterloos. Deze eeuw is inderdaad als een wer-veIstorm heengegaan over de oude pracht en den ouden smaak

36

van straten en woonhuizen. Sedertdien zijn de huizen beter geworden, maar veel Ieelijker. Ze bezitten meer hygiëne, doch veel minder smaak.

In de middeleeuwen en nog ver in de moderne tijden gold het als regel : dat de straat ten dienste staat der aanwonenden. Ieder straatbewoner gebruikte een deel van de stoep voor kelderingang b.v. of voor potkast. AIIes was doorgaans overhuifd door een lui-fel en zitbanken ontbraken slechts zelden. Men kan thans, in de volksbuurten van oude steden, nog straatjes vinden, waar de keI-deringangen bewaard zijn gebleven Iangs de straat. Des avonds kwamen ouden en jongen voor de deur hurken. De ouden verteI-den. De heer Buerbaum heeft, enkele jaren geleden, een interes-sante reeks „KeIdermonáverteIIingen" uit de Antwerpsche volks-buurten uitgegeven.

Dat kelderingang en potkast meestal Iangs de straat waren aangericht, is te wijten aan het feit, dat vroeger áe gewoonte bestond vóór het huis te verrichten wat hedendaags binnenshuis wordt gedaan. AIIerlei handwerk en bedrijf werden op de stoep en de straat uitgeoefend. Men Ieefde voorheen veel meer in open Iucht dan thans.

Van noodra de bevolking toenam, werden de aanvankelijk lage huizen in de hoogte opgetrokken. Doch men bouwde de ver-diepingen een of twee voet over, wat de nauwe straten nog meer versmalde. Het brandgevaar en het toenemend verkeer hebben hierin ingrijpende wijzigingen met zich gebracht. Ondertusschen waren die oude straatjes schilderachtig en Ievendig, zooals oude prenten thans nog Ieeren.

Het steepen huis verschilde niet veel van het vroegere houten gebouw. Alleen werd de gevel, onder invIoeá der Brabantsche renaissance, weldra zoo kwistig en fleurig verrijkt, dat menige stad een eigen geveltype had, zoowel voor het eenvoudige begijnhof-huisje aIs de sierlijke burgerijwoning.

Laten we ook niet vergeten, dat haast ieder Kuis een opschrift droeg. Er waren uithangborden; uitgehangen voorwerpen of een

37

steen in den gevel vermeldden den naam van het huis : „In de drie kruisjes "; „De goede herder" en zoo meer. Wie thans b.v. het begijnhof te Lier bezoekt, vindt er een rijk en fleurig assorti-ment van deze benamingen terug. In zijn Samenspraak „Het gods-dienstig Maal' ( 1522) vermeldt Erasmus, dat het huis van zijn

gastheer een Sint-Piter op de deur draagt. Een der gasten wenscht den gastheer hierom geluk : „Ik neem Sint-Pieter Bever als portier dan de Mercuriussen, de Kentauren en andere mons-ters, die men soms op de deuren schildert." Op vele deuren stond ook een goedgekozen spreuk, die vaak aan de H. Schrift ontleend was. Erasmus vermeldt, dat het huis van den gastheer uit het Godsdienstig Maal een opschrift in drie talen draagt. AIIereerst is er een Latijnsch opschrift : „Als ge in het Leven wilt binnen-treden, neemt de geboden in acht (Matt. , XIX) . Tweedens een Grieksch opschrift : „Hebt berouw en bekeert u." En derdens een Hebreeuwsche tekst : „De rechtvaardige zal Ieven in zijn geloof" (Hab., II, 4 ).

Wanneer men de voordeur van het huis binnengaat, komt men aanstonds in het voorhuis, het dageIipksch vertrek van het gezin, tegelijk werkplaats, winkel of herberg. Het gezin verge-noegt zich met het achtergedeelte van dit vertrek. Aan den

achterwand staat de schoorsteen. Daarnaast is een gang naar plaats of bleekveId of „achteruit ". In de gang is de trap naar de bovenverdieping. Van het voorhuis afgescheiden Iigt een hoekje aan de voorzijde, waar de verkooper zijn boek houdt en waar 's avonds ook weI de vrouw zit wanneer het onder de IuifeI te koud geworden is. In de dorpen bleef het boerenhuis als van ouds, en ook minder begoeden beschikten er over ruimte.

Met den tijd wisselde ook het uiterlijk der vertrekken. Eerst was er de steepen vloer, met zand bestrooid; daarna de houten vloer en het tapijt. Eerst de gekalkte muur, daarna de behangsels. Boven de open schouw een schoorsteenstuk en aan de wanden,

ook in de eenvoudige huizen, veel schilderstukken. Op dit gebied Lebben ook kleine burgerhuizen schatten geborgen.

38

Slaapkamers waren vroeger eerder zeldzaam. De bedsteden stonden in de huiskamer. Eerst later werden ze ondergebracht op de bovenverdieping.

2. EEN WANDELING DOOR HET HUIS

ER bestaan tal van oude Iiederen, die de aantrekking en de charme van het vaderhuis uitdrukken. Veel meer dan thans

was het vaderhuis destijds het heiligdom, dat in en rondom zijn vertrouwde muren de duurbaarste herinneringen geborgen hield. Het Ieven was voortijds niet zoo bewogen aIs thans. Het verkeer van dorp tot dorp moest te voet of per wagen geschieden. De jeugd beschikte over geen fiets en ging haar ontspanning op Zon-dag dan ook niet elders zoeken. Den geheeIen kring van het jaar I eef de eenieder mee in zijn eigen omgeving.

We hebben reeds, in zijn groote trekken, het oude huis Ieeren kennen. We weten hoe het er uit zag naar de straat, hoe de ver-trekken doorgaans naast elkaar waren geplaatst, hoe in één groote kamer •-- de befaamde en geliefde „familiekamer haast het geheeIe Leven van het gezin werd afgespeeld. We weten ook, dat aanvankelijk geen afzonderlijke slaapvertrekken bestonden. Bed-dekoetsen en Iedikanten stonden in haast iedere kamer. SIechts Iater kwamen de eigenlijke slaapkamers tot stand. In het begin was aIIes vast en massief. Nadien werd het Iichter en beweeglij-ker en veranderde alles ook veel vlugger.

Het ging ook zoo met de bemeubileering. Oudtijds hield men van stevig en massief meubilair. Wanneer

een kast gemaakt werd, werd ze van zoo degelijk materiaal ge-maakt en met zooveeI vakkennis en werd ze ook duur genoeg betaald om voor verschiIIende geslachten te kunnen dienen. Door een eeuw voortdurend gebruik was dergelijke kast nog Lang niet versleten. Maar, omdat ze nu eenmaal zoo massief en sterk werd gemaakt, dat ze haast aan het vertrek aangepast was waar-

39

voor ze besteld werd, kon ze moeilijk van plaats en huis veran-derd worden. Ze was als één geworden met het huis.

Vanzelf kwam men er dan toe bewegeIijker meubelen te gaan ID estellen. Wie even nadenkt op de woordafleiding van >,meu-beI", zal zich herinneren dat „meubel" van een Latijnsch woord komt, hetwelk evenveel als beweeglijk of verplaatsbaar betee-kent. Men begon derhalve Iichter en hupscher meubelen te maken, die bij een eventueeIen verhuis ook van het eene huis naar het andere en van de eene straat naar de andere konden gedragen worden. Waar vroeger bedden, banken, stoelen, kasten vast aan het huis waren, wordt thans alles mobiel of „meubel ".

Nu het eenmaal zoo ver was gekomen, bleven onze voorouders toch nog houden van degelijke en stevige meubelstukken. Alles bleef nog zwaar genoeg om tegen een stoot of een barstje te kun-nen. Tafels en stoelen werden gemaakt van degelijk eikenhout. Kasten rustten eerst op korte, ronde stutsels. Later werden ze „kabinetten" d.w.z. kasten op hooge ponten. En men hield van een staande klok, waarvan de kast alsmede het schild fraaie ver-sieringen droegen.

Het gewone middag- en avondmaal werd in de keuken ge-bruikt. In áe keuken stond de kast dressoor of schappraai '— waarin de IevensmiddeIen werden bewaard. Daar stond tevens de stoof, met een doofpot en een dikwijls prachtig versierden bIaasbaIg. Op de rekken Iangsheen den wand, prijkten gIanzencl doper en tin.

Ik sprak zooeven van áe stoof. Men mag inderdaad niet ver-geten dat, indien in het salon of de familiekamer meestal een open haardvuur bestond, ook meestal een stoof in ieder goed huis aanwezig was. Een contract, afgesloten op 21 December 1519,

voorziet het aanmaken van „een yseren stove, de wellic sterck ende Boet fantsoen sal hebben, int geheel wegende boven de 600 pont ende onder de 700 ysers zonder voet, ende zaI boven open zyn met eenen ghate om Baer eenen ketel oft coperen panne inne te mogen steIIen, den barbier dienende ". Hier is spraak, zoo-

40

als men ziet, over een groote stoof voor een groot huis. Maar, in een contract van 15 Klaart 1519 wordt ook gesproken van een

kleine stoof, die slechts 200 pond mocht wegen. In dergelijke sto-ven werd hout gebrand. Men gebruikte ook weI smidsekolen of smeekolen, die in Brabant meestal te Luik werd gehaald. Ieder Brabander kende te Luik een paar kolenmijnen, die toen nog een Brabantschen naam droeg : in 1499 wordt áe Luiksche kolenmijn

„tvyIpert" vermeld; in 1500 áe mijn „den kersseIeer". In de slaapkamer stond de bedstede met trapje of Iedikant.

Daar waren ook de kisten voor het Imnengoed, van IieverIede vervangen door kasten en kabinetten, waarin de schatten be-waard werden van fijn Iinnen en damast, die den begriJpeIijken trots der huisvrouw uitmaakten. Daar Iagen opgetast de tafella-kens en dwalen, het Iijfgoed, hemden, hals- en zakdoeken bij

dozijnen, zooals we weten, beddelakens en sloopera van inheem-sche befaamde werkhuissteden. Bij de aanzienlijke burgers was er in de slaapkamer ook een „waschbuf f et".

Ieáer aanzienlijk huis bezat ook een salon, de pronkkamer, die slechts bij hooge feesten werd betreden. Daar stonden de pronk-meubelen, de stoelen met fluweelen kussens, de zetels met Iede-ren overtrek, de kostbare wand- en voettapijten. Daar stonden ook meestal de boeken en wat aan kostbaars of zeldzaams in het huis diende bewaard te blijven.

In het salon was gewoonlijk een open haard. Het knetterende hout en áe Iustig brandende turfstapel gaven wel gloed, maar slechts op korten afstand. In de hoeken der kamer bleef het bij winteravonden koud. Men kwam er dan weI toe in den open Kaard voor tijd en wijle de stoof te plaatsen, die sloor stevige blok-ken hout of goede smidsekoIen een grooter warmte kon uitstralen.

Wat de huisverlichting aangaat, Iicht gaven het olielampje, de vet- of smeerkaars en de waskaars.

Het rustige Iicht der waskaarsen was te verkiezen boven aIIe andere systemen van verlichting; maar het kostte tamelijk duur. De oIieIamp daarentegen was haast in ieder goed huis te vinden.

41

Iedere jonge vrouw, die haar eigen huishouding moest verzorgen, wist zooals het geschreven staat in een rekenboek uit 1517 ,--,

dat „de olie vanden hoecken Wooten gesIaegen den besten in de lampen ende claerste bernt". Dan, iedere lamp en iedere kaars gaf een oogenlust van schaduwval en fraaie lichtschakeeringen.

Zoo, met zijn huiselijke en nette keuken, zijn knusse familie-kamer en zijn statig salon, met zijn lange winteravonden, zijn

warmte en zijn stille licht, met zijn krans van schoone dingen en duurbare voorwerpen, met de tallooze onuitsprekelijke dingen ,

welke schuilen in zijn Buurbaren naam, was het oude „vader-huis" een schat, waarvan de herinnering het geheeIe Leven bij moest bIijven.'

3. MEUBELEN EN HUISRAAD

OM te weten welke meubelen in oude tijden werden gebruikt en over welk soort huisraad onze voorouders beschikten,

bestaat geen probater micicleI den enkele inventarissen open te slaan van oude meubelen en huisraad, zooals ze thans nog in archiefkamers worden bewaard.

Bij sterfgevallen werd voorheen dergelijk inventaris dikwijls door een notaris opgemaakt. Wanneer ergens een overstrooming het Iand had geteisterd, of telkens steden of dorpen aan pIunde-ring hadden blootgestaan, moest door beëedigde beambten een inventaris gemaakt worden. Bij dergelijke stukken, beschikken we dan wel over historische bronnen van het beste allooi.

In 1572 werd de stad Mechelen door de benden van Willem van Oranje woest geplunderd. Enkele dagen na „de pilIagie", welke geschiedde van 2 tot 4 October 1572, werd nauwkeurig genoteerd alles wat in een aanzienlijk heerenhuis door het pIun-derend rapalje was achtergeIa:ten. Stuk voor stuk worden de kamers van het heerenhuis opgesomd en telkens volgt een volIe-dige opsomming van de nog aanwezige meubelstukken.

42

Iedere jonge vrouw, die haar eigen hUishouding moest verzorgen, wist - zooals het geschreven staat in een rekenboek uit 1517 -,

dat "de olie van den hoecken nooten geslaegen den besten in de lampen ende claerste bemt". Dan, iedere lamp en iedere kaars gaf een oogenlust van schaduwval en fraaie lichtschakeeringen.

Zoo, met zijn hUiselijke en nette keuken, zijn knusse familie­kamer en zijn statig salon, met zijn lange winteravonden, zijn warmte en zijn stille licht, met zijn krans van schoone dingen en duurbare voorwerpen, met de tallooze onuitsprekelijke dingen, welke schuilen in zijn duurbaren naam, was het oude "vader­huis" een schat, waarvan de herinnering het geheele leven bij moest blijven ..

3. MEUBELEN EN HUISRAAD

OM te weten welke meubelen in oude tijden werden gebruikt en over welk soort huisraad onze voorouders beschikten,

bestaat geen probater middel den enkele inventarissen open te slaan van oude meubelen en huisraad, zooals ze thans nog in archiefkamers worden bewaard.

Bij sterfgevallen werd voorheen dergelijk inventaris dikwijls door een notaris opgemaakt. Wanneer ergens een overstrooming het land had geteisterd, of telkens steden of dorpen aan plunde­ring hadden blootgestaan, moest door beëedigde beambten een inventaris gemaakt worden. Bij dergelijke stukken, beschikken we dan wel over historische bronnen van het beste allooi.

In 1572 werd de stad Mechelen door de benden van Willem van Oranje woest geplunderd. Enkele dagen na "de pillagie", welke geschiedde van 2 tot 4 October 1572, werd nauwkeUrig genoteerd alles wat in een aanzienlijk heerenhuis door het plun­derend rapalje was achtergelaten. Stuk voor stuk worden de kamers van het heerenhuis opgesomd en telkens volgt een volle­dige opsomming van de nog aanwezige meubelstukken.

42

De instrumenteerende notaris heeft twaalf kamers of vertrek-ken bezocht. Op het gelijkvloers zijn gelegen ,.de neercamer ofte

saeIette", „de groote saeIe", „de drooghe stove" en „de koe-

cken' (de keuken) . Op de verdieping Iiggen „myrs heeren Gamer" (de kamer van den heer des huizes) , „de camer boven

de saeIe", „de camer boven de stove", „de camer boven de coecken", „de camer boven de poorte" (het huis bezat inderdaad

een ruime inrijpoort, zooals men thans nog ziet bij oude boerde-rijen of oude kloosters) , „de natte stove". Bovendien waren er

nog een „solder" en een kelder.

In de „neercamer ofte saeIette" stonden „een viercante tafele met eenen viercanten voet'', „Benen viercanten stoel met een

Ieene" (met een leuning) , „een tritsoer oft bufet met een voeten-banck", „twee schermberdens" om te dienen als vuurscherm, als-mede „Benen bIaesbalck" om het haardvuur aan te wakkeren.

In „de groote saele" waren „een langhe tafel met twee scra-ghen" aanwezig, „twee setels met eenen voetenbanck", „twee groote brantysers" voor het haardvuur en „Bene quade tafele met scraghen".

In „de drooghe stove" vond men „een oudt tritsoer met sloten,

boven met eenen tabeInakel" (een Iegkast met sloten en een

kastje) , „een viercant tafereel" (een schilderij) en een „groote coetse uit een geset" (een uiteengenomen beddekoets) .

In de keuken was „een weecke tafeIe", „een schutsel met een kiste", „een werck bancke met een schapperye inde moer". Voor de keuken was „een wisbanck" aangebracht.

Op „myns heeren Gamer" stonden „een Iedecant met chingu-Ien", „een viercante tafel met eenen viercanten voet"> „een trit-soer met sIoeten", „een groote kiste met yseren banden" en „Benen cipressen stoel' .

In de slaapkamer boven de groote zaal stonden „twee coet-sen" (beddekoetsen) , „een viercante tafel met eenen viercanten voet", „een tritsoer met sloten", „een pouter kiste met Iaeyen" .

43

In de slaapkamer „boven de stove" bevonden zich „een coetse met een cleerschapprey áaer in", „noch een coetse'', „een vier-cante tafel", „een viersanten stoel met een leene", „twee gebro-ken brancielaers' .

De kamer boven de keuken bevatte „twee coetsen", „een trit-soer met een faelgepersse" (bestemd voor het persen van de falie) , „een cleerschappraey", „een viercante tafel" en „een vymen stoer (een wijmen stoel .

Op de kamer boven de inrijpoort vond men „twee coetsen", „Benen grooten Betel met Benen voetenbanck", „een tritsoer", „een taielken van weecken hout".

In „de natte stove", die diende aIs waschhuis, bevonden zich „een yseren Latte ", „een oven yser", „een quade richtbanck", „Benen treft ", „een fomeysketel".

Met deze aanteekeningen kan men zich reeds een benade-rende voorstelling maken van de voornaamste meubelen uit een aanzienlijk huis. Laten we echter deze opgaven met andere ver-geIijken. We kunnen, aan de hand van andere archiefstukken, nog in andere huizen uit den ouden tijd binnenloopen en even nakijken, hoe de bemeubileering er daar uit ziet.

Op 27 ,Zuni 1516 werd een inventaris opgemaakt van een voornaam huis uit Sint-Truiden.

In „de eetcamer" vond men er „een groete vyercante tafel", „een sitten (stoel) met twee sloten", „noch twee sitten sonder sloten", „twee voetebancken", „een groet Iatoenen becken", „een coperen pot", „Benen candelaer met twee pypen", „Benen coperen temst", „een barbierbecken", „Benen coperen oespot" (voor het bewaren van brandende kolen) , „Benen hoogen ten-nen geltstoop", „een quaet coperen potken" alsmede „een ver-keerhert" om de tafel te dienen.

In de keuken waren „een richtbanck" aanwezig alsmede „Benen hael" .

De zaal bevatte momenteel geen andere meubelen dan „Benen rondeel" (een ronde tafel) en , ,Benen ronden Betel" .

44

In „de vorste sIaepkamer" stonden een „draeghcoetse" en

„een cleyn triesoir". In de „nedersIaepkamer" bevonden zich „een groote bIaeu

goráine", „een hooge open triesoir ft triesoir tafel" en „een draeghcoetse van veeeken boute ".

Het gebeurde vroeger ook weI, dat de meubelen door een beëedigd schatter moesten geschat worden. Te Maestricht wer-den, op 8 October 1516, de meubelen van een bepaald huis

geschat op een waarde van 87 rijnsgulden. De Lijst der meubelen wordt meteen accuraat gegeven. In deze Lijst staan „acht sitten

cussens metten wapenen" (geziene families brachten inderdaad hun wapenschild aan op de zitkussens) , „een becken ende een lampet daer toe", „twee luchters", „een oespot", „twee triesoi-ren", „twee bedden", „twee sargien", „een spanbedde", dat nI.

open- en toegepIooid kon worden, ; ,twee coetsen, leen metten gordyn", „eenen Ieenstoel", „drye tafelen ", „twee commekens", >eenen groten ketel ", „twaalf servetten", „een tafellaken ",

„twee yseren brantroude ", „een scrype " of kast en „een

corenvat

Een probaat middel om een vrij voIIedige beschrijving te heb-ben van de bemeubileering in oude tijden, is de boedel na te gaan, die in sterfhuizen aan de erfgenamen werd overgelaten.

In aansluiting met wat ik hierboven zei, gaan we drie dergelijke boedels onderzoeken. Ik heb er een uit 1570, een uit 1571 en een uit 1586. Alle drie komen uit kringen van de gewone burge-rij, op den goeden Brabantschen buiten.

In de eerste Iijst worden allereerst ,,twee schoone beddecoet-sen" vermeld, „die gesteIt syn". Daarnaast staat ,,een scryfftafel met fyne gereetscappe om boecken op te settene'', alsmede „drye lessenaren waer van eene is om op te scryvene" en „een groote schabelle om op te sitten".

In de „groote Gamer" beneden, staat eveneens „een schoon beddecoetse ende daerop een bedde". Men heeft er „twee paar

45

sIapeIaken" op Iaten Iiggen benevens „een sargie". Er staan ook „twee tafelen met hunnen gereetscap ;,een schappraeye met twee schappen ende twee schietlagen ende onder noch gemaeckt om yet op te setter'''. Er is ook „een hangend schapken". Eigen-I ijice stoelen staan er niet, wei „drye drievoeten ". Er zijn ook „Benen zetel" en „noch eenen grooten zetel". Er staan „vyff tennen schotelen ", „drye tennen commekens" en „twee schote-Ien waer van den eenen egheenen bant en heeft". Er is „een yseren panneken", „Benen cleynen speete met een braetpanne .

In de keuken staat „een groot eetschap hequaem synde om van alles laer inne te legghene' , „twee amen om bier inne te doen", „Benen corfstoel", „een coperen potteken". „een hout-saghe' ' , „een corenvaet^^ en „een groote cuype om te wasschèn. Er is ook een watersteen, „een tennen candelaer", „een vispaen" en „Benen haeI". Tafellakens liggen op de groote en de kleine tafel in de eetkamer. Er hangt ook een klok, die zeer elegant „een ticktack herdeken" wordt geheeten.

De Lijst uit 1571 geeft kriskras, zonder Benig onderscheid der verschillende huiskamers, de voorwerpen van huisraad, die bij een inventaris worden gevonden.

Hoor even hoe rijk dit huis van aIIerlei huisraad was voorzien.

Men vond er dertien tinnen schotels, „groot ende cleyn";

twaalf tinnen „commekens"; eIf tinnen borden; zeven tinnen „sausieren"; één wijnkan; zes tinnen kroezen; twee tinnen zout-vaten; vijf metalen kandelaars; een „hespketeIe": vijf ketels „groot ende cleyn"; één aker; één melkkruik; één bekken; één vuurpan; één metalen mortier; één koperen waterschepper; twee

koffertjes; twee koperen ringen; één koperen Iampet; één koperen schuimspaan; twee koperen potten; drie ijzeren speeten; twee braadpannen; één rooster; één tang; twee „kerssnutters", om de kaarsen uit te dooven; één haal; drie brandijzers; één „vier-

scuppe"; vijf bedden „uretter toebehoirten"; tien paar slaapla-kens; twaal servetten „gebeelt", d.w.z. in gebeeld Iijnwaad ver-

46

vaardigd; vier , ,ammelaken gebeeIt"; zeven „cIeyne ammelaken"; zeven droogdoeken; zes handdoeken "; vier Leciclekoetsen, „goet synde"; een kleerkast met vier sloten; één zetel met een slot en twee zetels zonder slot; een oude kleerkast met slot; in de keuken, een schapraai met drie sloten; één .,schappraeyken": drie tafelen; twee kisten; zes „sittercussens" en zes oorkussens.

In de stallen waren twee koeien, één vaars, twee kalveren en één , >vercken" .

Men ziet, dat de bemeubileering van dit huis en het huisraad bijzonder goed waren voorzien.

Dit zal zoo overal wel geweest zijn in de jaren 1570-1571, voor de jaren van plundering en burgeroorlog.

Maar, was het ook zoo na de vreeselijke jaren van ellende, die even Later over Brabant kwamen ?

De lijst uit 1586 zal aantoonen, dat onze voorouders tamelijk vlug hun huis hadden weten te voorzien van alles, wat ze tevo-ren aan huisraad en familiestukken hadden gekend.

Deze Iijst geeft de verschillende voorwerpen in de mooie wan-orde, waarin de erfgenamen ze hebben Laten noteeren op het inventaris. In groote trekken vinden we er de gewone voorwerpen terug, welke de vorige Iijsten reeds hebben aangewezen.

In oude tijden was het een gewoonte, dat ieder goedgezeten burger een wintermantel bezat, waarvan de voering met warme pels van „vossen ofte miter). - was bezet. In de Lijst uit 1586 staan weliswaar dergelijke mantels niet aangegeven; maar de inventaris vermeldt, met onverholen genoegen, „een wambas ende boxen van zeem", een „buffelse colder" alsmede „een paer swerte vederhozen".

Daarna staat een „mes metter schey" opgeteekend. Gedu-rende de troebele jaren zaI eenieder, die aan zijn leven hield, voorzien zijn geweest van een stevig mes in een stevige scheede. Onmiddellijk daarnaast vermeIclt men „een spaensche sargie", die ook wel zal behoord hebben tot de voorname reis- of vIucht-benoodigdheden.

47

Aan meubelstukken waren er „twee contoirtafelen", „een boeckraem ende een gelasen raem", „vier dryevoeten ende Benen mandestoel", „een cIeerscap ende een schapraey", „een kiste ". „vier beddecoetsen", „een bedde metten hootpuIt". Wat de benoodigdheden der slaapkamer betreft, was er ook „een snipper-sargie", volgens áe gevestigde gewoonte vervaardigd uit snipper-Iingen en zelfkanten van het Iaken, dat gediend had voor het versnijden van mantels en kIeedingstukken.

Aan lijnwaad vond men slechts : ,.árye sIapeIaken ende twee hemden", „een handtdoeck ende twee wisdoecken".

Er waren verder „twee tenne schotelen ende een commeken", vier houten „teIlioren", een koperen vIeeschpot, „een vispaen ende een vIeesrieck" alsmede „Benen steenen kanpot"; verder „vier gelasen fleskens ende twee pottekens, aI met gebrande wateren ende speceryen", en tenslotte „Benen steenen inctpot".

In den kelder stonden twee „bierstellingen ". Hiermede kunnen we ons reeds een benaderende voorsteIIing

geven van de wijze, waarop de oude huizen in de kringen der goede burgerij waren bemeubileerd.

4. HET UITZET VAN MIJNHEER

VROEGER werd geen huwelijk gesloten of beide echtelingen brachten een zorgvuldig voorbereid uitzet mede naar hun

nieuwe huis. Laten we thans, steeds aan de hand van oorspronkelijke

oude bescheiden, onderzoeken waaruit het uitzet van mijnheer bestond.

Bejaarde menschen weten nog hoe destijds het uitzet aan Iin-nen en Iijnwaad bijzonder goed was voorzien. De wasch werd niet gedaan dan wanneer inderdaad van een „groote . wasch" spraak kon zijn. Men moest derhalve reserves aan Iijnwaad en Iinnen hebben voor een geheel seizoen. Men moest bovendien

48

a

HET KINDERSPEL. Plaat volgens een gravure van Nicolaas de Bruyn (1570-1652), naar Maarten de Vos (1531-1603). Haast alle deze kinderspelen zijn thans nog bekend. In drie talen wordt de beteekenis der plaat door een versje uitgedrukt.

Thien jaer is ons getal Daerom dunckt ons werck u te wesen, m Sie get aen voor kinder spel, Maer ons ooghen behaeget wel.

vN+.

:..:'.

. .

v.y.

SSN

....4

: .

. .. .

r..'.

.

....

..

DE

LA

GE

RE

SC

HO

OL

. B

url

esk

e v

oo

rste

llin

g v

an

het

„k

lasl

ok

aal"

in

het

hu

is v

an

een

schoenla

pper,

die

tevens

onderw

ijzer

is.

Naar

een e

ts v

an P

iete

r van d

er

Borc

ht

( 1545-1

608)

. H

et

is e

en j

eugdw

erk

, gedate

erd

1559.

Ick

lappe,

ick

bo

ere,

ic

k n

aeye

menig

ben

nagi

t, M

aer

wa

t ic

k w

erc

ke, ic

k

blyf

ve

al

in e

ere

en

sta

et

: D

en c

ost

es

my o

mm

ers

zw

eir

om

win

nen,

Want

dees

kin

ders

bre

ken m

y t

boot

en d

oen m

y q

uaet

gare

n s

pin

nen.

een keur bezitten van fijn ondergoed en tafelgerei voor de feest-dagen en de groote gelegenheden. In het beleggen van de linnen-en de kleerkast werd een goed stuk kapitaal ingezet. Ook in de goede families werd het Iijnwaad gesponnen en gebleekt, aan huis, door de eigen huisgenooten. Het weefgetouw en het spinrad ontbraken zoo goed aIs nergens.

Allereerst werd gezorgd voor fraai en fijn tafellinnen. TaielIa-kens en servetten in uitgezocht „gebeelt" Iinnen behoorden tot de noodzakelijke ingrediënten van ieder uitzet. Aan beddelakens werd ook fijn of zeer fijn Iijnwaad besteed. Lijnwaad of Iinnen werd verder gebruikt voor „snutdoecken".

Voor mantels, tabbaarden of gewone stadskIeedij werd ge-woonIijk goed Iaken aangewend. Talrijke groote en kleine steden van Brabant en VIaanderen hadden een bloeiende Iakennijver-heid. Eenieder droeg dan Iaken kIeederen, volgens zijn stand en zijn functie. Er was kwaliteit van Iaken voor eenieders beurs. EngeIsch Iaken genoot hoog aanzien.

In de rekenboeken van een rijk meneer uit de jaren 1530 vindt men verschillende posten voor het aankoopen van laken. Hij koopt o.m. wit Laken van achttien stuivers de eI. Hij koopt een stuk „gestreept wit fasteyns": een mooie stof om overmantels te maken. Het stuk kostte vier gulden. Hij koopt tenslotte niet min-der clan 54 el Engelsch Iaken, tegen den hoogen prijs van 28 stui-vers de el.

De aankoopen vermelden verder twee paar handschoenen, tegen 4 stuivers; een Spaanschen pels, tegen 36 stuivers; een muts voor de reis, tegen 7 stuivers; een gelooide huid om schoe-nen te maken, tegen 35 stuivers; drie zwarte Spaansche huiden voor het aanmaken van zwarte schoenen en zwarte pantoffels, voor 2 stuivers, alsmede een hoed voor 9 stuivers. De aanknopen vermelden verder twee eI zwart Iaken voor het overtrekken van den zadel en het paardengetuig, tegen 36 stuivers.

SIag voor keer ontmoet men in de rekenboeken ook aankoopen van verschillende pelsen : van vossen, wilde katten en zoo meer.

49

Deze moesten dienen voor het voeren en stoffeeren Beren van de win-tertabbaarden. Het geval is niet zeldzaam, dat gewone burgers in één keer de aanzienlijke som van 30 gulden besteedden aan het aanknopen van pels. In het rekenboel van een gezien man uit het Brabantsche publieke Ieven. van 1535 vinden we een mantel vermeld, die gevoerd is met konijnenvellen; een overmantel, even-eens met konijnenvellen gevoerd en een ander overmantel met vosseveIIen. Voor de Iange reizen per koets, bezat hij bovendien een mantel, gévoerd in „swert corduwaen". Hij beschikte ook over een moffel, bezet met 64 kleine pelsjes.

Geziene heeren bezaten ook fraaie ringen, die ze bij voorkeur aan den wijsvinger van beide handen droegen. Dezelfde heer, over wien ik het zooeven had, beschikte over zegge vijf ringen een ring in verguld zilver en versierd met een blauwen steen; een ring in verguld zilver, verzierd met een briljant; een gouden ring met saffier; een effen gouden ring en een gouden ring met klei-nen turkoois.

Heeren uit de mondaine of officieeIe kringen bezaten verder gebruiksvoorwerpen, die eerder als zeldzaam en Iuxueus bekend stonden. In een rekenboek uit 1532 staat vermeld, dat een opu-Ient meneer een goudsmid opdracht had gegeven een fraaien tan-denkoter te maken. De goudsmid moest met dit doel „een be-slacht aen een vliem van Benen visch" nemen en het dingetje inlijsten in een stel van verguld zilver. Dergelijk voorwerp gold weldra als familiestuk. Het ging van vader op zoon over I

Het gebruik van brillen was, sedert de vijftiende eeuw, druk in de mode gekomen. Op oude portretten wordt de hoornen bril graag afgebeeld naast het boek, dat de heer in de hand houdt. Een rekenboek uit 1516 weet te vertellen, dat een heer voor zegge negen briIIen de som van slechts vijftien stuivers heeft uitgegeven.

Niet eenieder beschikte over een rijk en gevariëreerd uitzet, zooals ik heb zoopas heb geschetst. Menschen van bescheiden Ievensconditie stelden zich graag met veel minder tevreden. Ze

50

droegen geen kostbaar en duur EngeIsch Iaken. Ze gebruikten

inIandsch Iaken van 16 tot ongeveer 22 stuivers áe el. Uit Ant-werpen, Leuven, Mol en HerentaIs kon men schoon en goed-koop Laken betrekken. Verschillende familiën, die hun eigen scha-pen bezaten, gebruikten ook Laken, dat uit eigen woI geweven

was. De kwaliteit was weI wat minder goed. Maar eenieder droeg stevige en schoone kleedij, die in Iengte van jaren dienst kon

doen. In 1568, toen de hertog van Alva Spaansche troepen en Iands-

knechten zoowat overal moest inkwartieren tegen de militaire

tochten der troepen van Oranje, werd beschikt, dat eenieder in de dorpen de Iandsknechten gewiIIig in zijn huis moest opnemen. Eenieder moest aan de soldaten Logies geven en hun aan tafel

„een amelake ende eIck een servetje" bezorgen. Om de veertien

dagen zou men het bed van versche beddelakens voorzien. De huisbewoners zuIIen om de veertien dagen de beddelakens der soldaten moeten wasschen „met Naere hemden ende snutdoe-cken". Tenslotte zaI eenieder tot de beschikking der soldaten

potten, pannen en het gewone gerei der huishouding stellen.

Wanneer een Luitenant van Alva dergelijke maatregelen kon

treffen voor de gewone inwoners van den Brabantschen buiten,

is het wel klaar, dat ieder ook gewoon huisgezin beschikte over een voldoend uitzet van Iinnen en Iijnwaad.

Laten we het er dan bij houden, dat het uitzet van mijnheer steeds goed en flink was voorzien. Het was voorzien in Iengte

van jaren. Bij gewone families was dit reeds het geval; bij rijke burgers was liet uitzet bovendien overvloedig en geraffineerd en ook afgestemd op de Iaatste vindingen der mode van den tijd. De mooiste stukken van het fijne Iijnwaad waren bovendien tenslotte

zoo zorgvuldig en vakkundig gemaakt, dat ze gedurende verschil-lende generaties dienst konden doen. De oude families zijn onder

ons nog talrijk, waar ongemeen -fraaie tafellakens van drie gene-raties her bewaard en gebruikt worden.

51

5. HET UITZET VAN MEVROUW

IN de goede iamiIies is het ook nog thans usantie het uitzet voor een verloofd meisje met bekwame zorg klaar te maken tegen

den dag van het huwelijk. In oude tijden was dit nog wel rnéér het geval dan thans.

Toen droegen de dames kIeederen van zware en kostbare stof, die Iange jaren dienst kon doen. De tijd is nog niet zoolang voor-biJ, toen huwende meisjes in Brabant en VIaanderen den duren kapmantel kregen, dien ze zoowaar gedurende hun geheele Ieven bleven dragen. Maar, het was niet aIIeen een kapmantel, die aIs noodzakelijk element voor een uitzet werd medegegeven. In de burgerIíjke families bestond het uitzet van een huwend meisje uit allerhande dingen voor de kleerkast en de huiskamer. Van stonde af werd een jong paar voorzien van de nuttige en vaak kostbare voorwerpen, die voor Ievensduur den schat van het nieuwe gezin konden uitmaken.

Ik heb, wel tot mijn spijt, geen complete opgave kunnen vin-den van het uitzet, waarmede een jong mevrouwtje tijdens de zestiende eeuw naar haar nieuwe huis werd gebracht. Wat ik hier volgen Iaat, hoort meer thuis in de achttiende eeuw. Maar,

het verschil tusschen de eene en andere eeuw zal in dit opzicht niet zoo bijzonder groot geacht moeten worden.

Het uitzet vermeldt allereerst hoe zou het anders kunnen? een indrukwekkende reeks kIeederen en rokken. Het vermeldt

„eenen gestickten rock", een „swerte stoffe robe", een „jacke met stuck chamois", een „hengeIschen (Iees : uit EngeIsche stof vervaardigden) mantel met een cappe", een „calamanden rock" (calamande was 'n soort geIustreerde zijde) , een „seyden gestick-ten rock", „catoene rocken", een „witten gestickten satynen rock", een „swerte Guise mantiIIe met eenen cappruyn" (een mantille uit katoen van Guise, Frankrijk) , een ,,robe van geel

damast", een „tyde frawiele cap" (frawiel beteekent fluweel), een „swerten rock van drap de Marock" alsmede „drye beust-

52

If. Er zijn ook nog „vier cattoene voorschoo den ^^ Iappen en twee „seyde falies' : Iange zwarte sluiers van zijde of een ander Tcht weeiseI, die de vrouwen over het hoofden om de schouders sloe-gen en die van beide zijden afhingen tot aan de knieën.

De voorraad kleecleren en rokken was, zooals men ziet, rijk en gevariëerd. Zoo was ook de voorraad kousen, schoenen en onder-kIeederen.

De lijst spreekt van „vier paer schoenen'', van een paar „ge-borduerde schoenen met drye boIIe rysnoeren", van „drye seyde rijsnoeren", van „een paer swette schoenen met thenne gespen ende een paer geel sonder". Er zijn bovendien een „paer fiIoseIIe causens ofte seyde", een „paer witte gaere causens'', een „paer witte caussens" en nog enkele andere kousen, waarvan geen

nadere beschrijving wordt gegeven. housen werden echter alleen

gedragen bij feesten of bijzondere gelegenheden. Op gewone dagen droegen de huisvrouwen 'n soort zokjes, die gewoonIijke „waggenen " werden geheeten. In de Iijst ontbreken niet de tra-ditionneele „paer waggenen van lynwaet".

Destijds droegen de vrouwen, ook bij den hoogaren stand, die nette en sierlijke hoofddeksels, die thans in Brabant nog „cornet-ten" worden genoemd. Het uitzet vermeldt tal van cornetten en mutsen. Er zijn inderdaad „twee schoon mutsen geborduert", „veertien witte baere mutsen", „negen nachtcornetten", drie-en-dertig „witte cornetten", „drye witte mutsen ".

Oude portretten stellen verder tal van specimens voor der fraaie, soms zeer eenvoudige, soms rijkversierde boorden en borststukken, die door de dames werden gedragen. De borst-stukken staan in de Lijst vermeld onder den titel „twee witte bombasyne oorseleen". De Iijst signaleert ook .,negentien witte

coIlekens". De dames droegen ook handschoenen. We Iezen : „drye paer

witte kantschoenen van spinnael". SpinnaeI was dik getwijnd garen.

Aan ondergoed vermeldt de Lijst „vyfentwintich hamdans".

53

En, om goed aan te tonnen, dat het uitzet het zou moeten uit-houden gedurende een geheel Ieven, bevat het ook niet minder dan „eenenzestich snutdoecken". Er zijn verder vier „iIawynen", elf servetten en „een ammelacken" alsmede drie Iakens.

De vrouwelijke behaagzucht heeft te allen tijd haar rechten

Iaten gelden. Destijds droegen de dames een kussentje op de Ienden, om de rokken breed te doen openstaan. Men noemde dergelijk tuig, naar Spaanschen trant, een vertugadin. De Lijst vermeldt „eenighe verdugadins". Ze vermeldt natuurlijk ook enkele waaiers. We Lezen „vier wayers met een seyde cusseken".

LYe jonge mevrouw had buitendien nog allerlei keukengerei ten geschenke ontvangen. Ze bezat „vyf friquette met vier mes-sen", een „menggier" ( d.w.z. een stel met azijn- en oliekruikje, mostaardpot en zoutvat) ; een „cassoir" : groote platte braadpan, geschikt om er een kassaarci, d.i. een eierkoek met spek in te bak-ken; een „stryckyser"; een „kaffe molen"; een „coperen moor"; een spiegel; zes schilderijen; een „half douzijn fyn tassen"; „acht-tien stucken porseIeyn", vijf „taIoiren van porseIeyn"; een bier-pot „met gelaesen" ̂ en zoo meer.

De coiffeur stelde verder haar eischen ten overstaan van een dame uit de goede wereld. Ieder goedvoorzien uitzet moest ver-schiIlende „coiffueren" vermelden alsmede „toirs" of tours de coiffure, die niets anders waren dan fraaie Linten voor het hoofd-kapsel. Onze Iijst vermeldt een „coiffuer met een paer hange-geanten (een engageante was een kanten schoudersluie rtje ) ; een „tour de coiffuer met een paer hangageanten"; „twee coiffueren

gegarniert met kant ende twee kruynen"; „elf toiren van coiffuers

met cant". Tenslotte had het jonge mevrouwtje ook aIIerIei zilveren gerei

ten geschenke ontvangen. Ze had een „deel siIvere knoppen", een „gouden trouwrinck", een „silvere sackhorlogie met mini-tuer" (met miniatuur .

En, om de Lange Lijst te sluiten, wordt het fraaie bed vermeld, dat het sieraad zou blijven van de bruidskamer. Het was „eenen

54

tombeau met root behanckseI" (een tombeau was een bed met hemeI, die honger is aan het hoofdeind clan aan het voeteneind) .

Zoo kan de jonge gehuwde dan met een rijkvoorzien, geva-rieerd, kostbaar en smaakvol uitzet haar huwelijksleven beginnen. Van stonden af was haar huis in al zijn kamers en vertrekken overvloedig voorzien van alles, wat de mode, de noodwendig,

heden der huishouding en het verlangen naar rustige huiselijk-heid in een woning wenschten te vinden.

Het moet niet verwonderen, dat men destijds graag en lang thuis verbleef en zijn genoegen niet elders clan aan eigen haard ging zoeken.

6. DE KUNST DER HUISHOUDING

WANNEER een jongedame thans Benige oppervlakkige kennis der huishouding heeft verworven, acht ze zich

meer dan bekwaam om het beheer van een huishouding in han-den te nemen.

Zoo ging het vroeger niet. De dame des huizes moest zelf alles met eigen handen kunnen doen. Indien haar sociale stand haar toeliet een paar dienstboden te houden, moest ze zelf toch alles beredderen en van aIIes op de hoogte zijn.

Vroeger werd de wasch steeds ten huize verricht. De inmaak werd door de dame des huizes in eigen persoon gedaan, en bij dezen voornamen arbeid kwam aI de ervaring te pas, die door-heen verschillende geslachten van moeder tot moeder was over-geIeverd geworden. Op hid en stond werd ook ten huize geslacht. Heeren van hoogen stand schaamden zich er niet voor zich te verontschuldigen een of andere voorname vergadering niet te kunnen bijwonen omdat het thuis slachtdag was. Waar geslacht werd, moest ook vIeesch ingemaakt worden. De provisie voor een geheel seizoen moest met kennis en kunde worden aangelegd.

De dame des huizes moest ook een voornaam aandeel voor

55

tombeau met root behancksel" (een tombeau was een bed met hemel, die hooger is aan het hoofdeind dan aan het voeteneind) .

Zoo kan de jonge gehuwde dan met een rijkvoorzien, geva­rieerd, kostbaar en smaakvol uitzet haar huwelijksleven beginnen. Van stonden af was haar huis in al zijn kamers en vertrekken overvloedig voorzien van alles, wat de mode, de noodwendig ... heden der huishouding en het verlangen naar rustige huiselijk­heid in een woning wenschten te vinden.

Het moet niet verwonderen, dat men destijds graag en lang thuis verbleef en zijn genoegen niet elders dan aan eigen haard ging zoeken.

6. DE KUNST DER HUISHOUDING

WANNEER een jongedame thans eenige oppervlakkige kennis der hUishouding heeft verworven, acht ze zich

meer dan bekwaam om het beheer van een huishouding in han­den te nemen.

Zoo ging het vroeger niet. De dame des huizes moest zelf alles met eigen handen kunnen doen. Indien haar sociale stand haar toeliet een paar dienstboden te houden, moest ze zelf toch alles beredderen en van alles op de hoogte zijn.

Vroeger werd de wasch steeds ten huize verricht. De inmaak werd door de dame des huizes in eigen persoon gedaan, en bij dezen voornamen arbeid kwam al de ervaring te pas, die door­heen verschillende geslachten van moeder tot moeder was over­geleverd geworden. Op tijd en stond werd ook ten huize geslacht. Heeren van hoogen stand schaamden zich er niet voor zich te verontschuldigen een of andere voorname vergadering niet te kunnen bijwonen omdat het thuis slachtdag was. Waar geslacht werd, moest ook vleesch ingemaakt worden. De provisie voor een geheel seizoen moest met kennis en kunde worden aangelegd.

De dame des huizes moest ook een voornaam aandeel voor

55

zich nemen bij den schoonmaak. Ons klimaat eischte een voort-durende zorg te dien opzichte. Rusteloos moest er geschrobd en geboend worden, gewasschen, gezeemd en gewreven. Ook in de beste kringen waren de dames bezeten als door een hartstocht voor de schoonmaak. Muren, stoepen en kleine steentjes dienden druk geschrobd te worden, tot de hanebaIken wit geschuurd, gIas-werk, tin en koper glanzend gemaakt. Het kraakzindelijke huis gold als de glorie der huisvrouw I In huizen, waar dienstboden aanwezig waren, mocht de huisdame het schrobben overlaten aan het dienstpersoneel. Ze moest echter zelf de zorg op zich nemen voor het salon en de mooie meubelen en de dageIijksche bekom-mernis om de kraaknette zindelijkheid van het geheeIe huis berustte bij haar.

Iedere dame moest kunnen bakken. Doorblader een oud fami-Iiaal rekenboek. Ge zult er notities vinden over het deugdelijk

bakgerei, dat sedert verschíIIende geslachten zijn proef had geIe-verd. Ik heb een nota, gedateerd 24 Februari 1492, en waarin tot in de bijzonderheidjes geregeld wordt hoe de pelsen moeten toe-bereid worden, die de huisdame noodig heeft om het brooddeeg warm te houden onder het rijzen. leen nam hiervoor meestal schapenvachten, waarvan de woI geen al te mooie kleur had. Ze

werden in tweeërlei vorm bereid. Van enkele vachten, samen genomen, werd één groote ronde pels gemaakt, precies groot genoeg om de ronde tafel de „scyve" te bedekken, waarop

de opgemaakte brooden werden geplaatst om te rijzen. Andere vachten werden samengebracht tot één Iangwerpige pels om het meel warm te houden „in die moeide".

Iedere dame moest weten hoe ze boter kon conserveeren. Ik schrijf hier een beproefd recept over. Het komt uit een hand-

schrift van 1517. „fim boter te conserveren, om Benen verssen smake ende haer coIuer te behouden, neem peke van runtvIees ende dien siedt ende broemt, ende aIs by coudt is salmen op de boter gieten datse daermede bedeckt sy."

Niemand kan huismeesteres zijn of een huishouding besturen.

56

olie niet weet hoe kaas moet toebereid worden. In een rekenboek van 16 Augustus 1492 wordt een bestelling genoteerd voor een zak, vervaardigd uit twee eI sterk zakkengoed. De zak moet die-nen voor het bewerken van kaas. Hij kost drie en een halven stui-ver. In een nota van 1 Maart 1493 wordt gesproken over den ,.keelsteen" : een nieuwe, deels gladde, deels uitgeholde blauwe steen, waarin de kaas wordt gevormd. Dergelijke steen werd bij gespecialiseerde vaklui te Antwerpen gekocht voor de hooge som van ruim vijf gulden. KIeinere Kempische kaasjes werden ge-maakt met een vormpje, dat de meervoudsnaam „visselen" droeg. Te GierIe kocht men op 13 Mei 1493 dertien visselen voor vier stuivers. Tenslotte beschikte iedere huishouding over een „steeck-yser" om te onderzoeken of de kaas geslaagd was. In 1494 kostte een steekijzer negen stuivers.

Niet zooIang na de ontdekkingen van Columbus, kwamen de vreemde specerijen stilaan méér in onze streken aan. Ze heetten, in de volle beteekenis van het woord, koIoniale waren. Ze kost-ten duur. Op een goede feesttafel mochten ze echter niet ontbre-ken. Maar, dergelijk duur goedje werd veel vervalscht, ook door de handelaars. Een nota uit 1520 Leert aan een gehuwde jonge-dame hoe ze goede en slechte peper kan onderscheiden. Er is nl., vertelt de nota, drie soort peper. Allereerst is er rijpe, en deze heet eenvoudigweg : peper. Er is onrijpe, die men lange peper heet. Er is derdens peper, die geen vuur heeft gezien, en deze heet witte peper. Wanneer de eerste peper licht weegt, is dij oud. Indien hij zwaar weegt, is hij nieuw. Bedrieglijke handelaars hebben de gewoonte zeer oude peper te mengen met nat vijlsel van zilver of Iood om het kostbaar goedje zwaarder te doen wegen.

In onze streken, waar veel appelaars werden geplant, was het verder in zeer talrijke goede huizen een gewoonte geworden appeldrank te bereiden. Iedere bekwame huisvrouw kende het vrij ingewikkelde recept. Hier volgt het. Ik schrijf het over uit een handschrift, gedateerd 18 September 1525. --- „In seven amen

57

vars appelnats salmen provisie doen van drye pont anys, twee ende een half pont coriander ende een ende een haIi pont clisse-hout. Tsap salmen zieden, seven amen op vyer oft wat meer, dat IDoven de vyer amen blyve. Metten yersten doet daer in een vyf-ken scarIeyen ende des corianders, anys ende cIissehout van elk wat in een budeIken. Daer nae in scoen cupen uut sIaen ende Iaten budelken daer in; ende als den dranc Gout is, neemt een molenvat terwenbIoemen ende een quart goets ghests van byer ende menghen dat met wat vanden gesoden dranc oftmen byer persen woude ende doen dat yerst inde vaten met proportien ge-deylt, daer nae dat de vaten groet oft cIeyn syn ende dan den dranc ter stopt daer op; mer de vaten ende moegen nyet vol syn noch gestopt eer den dranc gestilt is ende dan dander cruyt met budeIkens inde vaten hangen met drayen alsoe lanc dat de bu-deIkens, die vlotten, den dranc tot beneden toe moegerr volgen aIsoe hy afloept."

En zoo gaat het steeds verder. Er staan uitgebreide recepten in om verf te maken, bepaald om schoone groene verf te maken, om waterverf te bereiden. Er staan zelfs nota's te Iezen, die eerder door den heer des huizes dan door de dame moeten bekend zijn, b.v.: „die sceersen om te barbieren wt AImaengien Betekent met-ter sterren ende metter ekeIen zyn de beste".

Men ziet, dat voorheen een jongehuwde dame alles afwist van het ingewikkelde, fijne en verantwoordelijke beroep een huishou-ding te besturen. Onze jongedametjes van heden hebben er veel van te Ieeren

7. VAN MORGEN TOT DEN AVOND

HET is niet goed mogelijk voor het gezinsleven in oude tijden een gestereot ypeerde dagorde op te maken. Deze verschilde

vanzelfsprekend volgens den arbeid, het beroep of het seizoen. Maar, het zou evenzeer verkeerd zijn te denken, dat onze voor-

58

ouders leefden volgens de levenswijze, die we ons thans gewoon hebben gemaakt.

Laten we clan even nagaan hoe destijds de dagverdeeIing inge-richt was van den morgen tot den avond.

De dag begon alvast, ook in de steden, heelwat vroeger dan dit thans gebeurt.

Destijds stond men als regel te ongeveer zes uur op. En, onmiddellijk na het ontbijt werd de dagtaak aangevat. Dat men vroeg uit de veeren en vroeg aan den arbeid was, verklaart ten d eele áe groote productiviteit onzer vaderen.

Begon de arbeid in de werkplaatsen, de winkels, áe markten e.d. te ongeveer zeven uur, dan mag dit ook als regel voor de kan-toren en de studiecolleges aanvaard worden. Bij nauwkeurig onderzoek der oude rekenboeken zaI men weliswaar niet steeds stipt en streng het uur van zevenen als aanvanguur vermeld vin-den. Maar, de aanvang zal toch niet veel Iater gevallen zijn. Aan de universiteiten begonnen de leergangen althans zeer vroeg. Op de kantoren, vn. de handelskantoren aan de haveninstellingen, gebeurde dit eveneens. De arbeidsuren werden verschillend bere-kend in Winter- en in Zomertijd. Doch steeds duurde de arbeids-dag tamelijk Iang. Eenieder, volgens zijn stiel en zijn taak, had de gelegenheid heeIwat te presteeren op Tederen arbeidsdag.

Aan dezen arbeid nam eenieder deel volgens zijn positie en zijn bekwaamheden. Het feit, dat vrouwen ook arbeidden en soms direct hun mannen behulpzaam waren of ook persoonlijken arbeid verrichten, is wellicht niet voldoend bekend. Deelnemin van de vrouw aan den arbeid van den man heelt allereerst be-staan in den kleinhandel, in de winkelnering, bij Iandbouw en veeteelt, bij het kleermaken en linnenweven. Er bestaan echter ook arbeidscontracten, waar de vrouw aIs rechtstreeksche mede-werkster van den man wordt aanzien. Het feit is niet zeldzaam dat, hij het overlijden van den man, de vrouw voor haar verant-woordeIijkheid de arbeidscontracten van den man verder uitvoert. Statistieken en enquêtes uit de zestiende eeuw tonnen aan, dat

59

vrouwen hielpen in de Iakenbereiding, dat ze als bezoldigde heIp-sters in een kleermakerszaak aangeworven werden, en dergelijke meer. In de bekende kringen van nijveraars en handelslui was het feit aldus niet zeldzaam, dat vrouwelijk personeel naast manne-Ii1ke helpers aan den arbeid werd gezet.

Waren deze vrouwen gehuwd ? Gewoonlijk waren ze het niet. Men wist destijds, beter dan thans, dat een gehuwde vrouw alleen thuis op haar rechte plaats is.

In de rijke familiën, waar de vader van de renten uit vroegeren arbeid Ieefde, werd de dag niet in nietsdoen doorgebracht. Wan-neer de vader het niet goed kon aanzien r-- al was dit een groote uitzondering dat zijn dochters hun tijd doorbrachten in „ge-meen vrouwenwerck", werd hij weI eens zelf hun taIenleeraar. Maar, dit bleef steeds groote uitzondering. Verreweg de meeste vrouwen werden voor de huishouding bestemd en vonden haar taak in de zorg voor de huishouding. Men vertelt van de vrouw van admiraal De Ruyter, dat ze zelf lederen ochtend naar de markt ging om de aankoopes voor haar keuken te doen.

De arbeid werd overal te twaalf uur onderbroken. Het was dan tijd voor het middagmaal. De rustpoos duurde niet zeer Iang. ook aI was het middagmaal een stevig eetmaal. Het teeleen voor het onderbreken van den arbeid werd gewoonlijk door kIokgeIui gegeven. In de steden was het de klok van het belfort, die hier-voor aangewezen was. Elders, waar geen belfort aanwezig was, werd het teeken gegeven vanuit den kerktoren, die door de vroed-schap werd gebruikt aIs elders de belfortoren. Op het pIatteIand werd hetzelfde teeken eveneens gegeven door klokgelui. Haast geen mensch beschikte er over een klein uurwerk. Ver over het veld kon eenieder de half-twaaIfkIok hoores, aIs teeken, dat het middaguur aangebroken was.

Kort na den middag werd de arbeid hervat. Niet voor zeer Lang evenwel. Rond drie uur was het oogenblik daar voor een eetmaaltje, dat ook thans nog in de meeste streken van het pIat-teland bestaat.

60

Hierna werd verder gearbeid. Op het veld ging het werk zijn gang volgens áe seizoenen en moest vaak gearbeid worden zoo-lang de zon aan den hemel stond. In de steden was na het drie-uurtje de arbeidsroes meestal gedaan. Ook in de huishouding was de grootste slameer achter den rug. Men kon thans, in de betere kringen, gasten ontvangen, musiceeren, onder de luifel of „op den keIáermond" gaan zitten. Wanneer de mannen van het werk kwamen, werden de nieuwtjes van den dag verteld onder de buren. En dan kwam het avondmaal, dikwijls niet voor ongeveer negen uur. Te tien uur waren vuur en Iicht gedoofd. AIIeen reizi-gers, lanterfanters of menschen met dringende bezigheden kwa-men na tienen op de straat. Wie dit deed, moest reglementair een toorts in de hand dragen.

De beste uren van den dag, voor diet £amiIieIeven, vielen tij-dens den Iaten namiddag of den vroegen avond. De arbeid was dan gedaan. Vader was thuis. De kinderen waren terug van col-. lege of IeerschooI. Er bestaan taI van oude schilderijen over bin-nenhuisjes. Meest alle stellen ze het binnenhuis voor tijdens de rustige uren van den namiddag of den vroegen avond. Daar is b.v. een musiceerend gezin uit een opulenten burgerstand. AIIen zitten te spelen of van het spel te genieten in een rijken namid-dagtuin. Daar is een knus binnenhuisje van twee bejaarde men-schen. De vrouw zit aan het spinnewiel. De man heelt zijn aar-den pijp op den grond gelegd. Hij Leest voor uit een groot boek. Op de tafel Iiggen de groenten klaar voor het middagmaal van morgen. De eigenlijke dagtaak is voorbij. Rust en innigheid heb-ben de plaats ingenomen van het bedrijvig Leven van daarstraks.

Van mogen tot den avond was het destijds flink en hard wer-ken, allereerst bij den man, bii de meeste vrouwen ook, bij haar dochters en haar dienstmaagden. Maar, de rustige avond bracht verpoozing. Men bereidde zich voor op een nieuwen dag. En, men bouwde aan een huis, aan een toekomst of aan een voIks-welvaart. Het was goed te Ieven en te werken I

61

DERDE DEEL

PROVISIEKAST EN TAFEL

t. BEZOEK AAN DE PROVISIEKAST

OP onze dagen, nu het verkeer en de kleinhandel zoo geor-ganiseerd en ontwikkeld zijn, dat alle eetwaren tot in de kleinste dorpen lederen dag tot de beschikking der huis-

gezinnen staan p--, ik spreek over tijden van vrede --, is het aanleggen van een provisiekast uit de huiselijke gewoonten verdwenen.

Vroeger was het evenwel niet zoo. Ieder huisgezin had zijn provisiekast. In het aanleggen en het bewaren der provisie waren schatten van ervaring aangewend geworden.

Het is niet goed doenbaar thans een bezoek te brengen aan een provisiekast, zooals deze nagenoeg vier eeuwen geleden werd aangelegd. \Vel is het mogelijk de rekeningboeken van oude, groote Kuizen zorgvuldig te ondervragen en ons aldus een benade-rend beeld te maken van wat vroeger aIs tafel- of winterprovisie in reserve werd gehouden.

We stellen dan de vraag :wat aten onze voorouders zooals? We zuIIen deze vraag beantwoorden met het onderzoek van enkele oude rekeningboeken. Deze boeken stammen uit de eer-ste helft der zestiende eeuw.

Groote huizen in Brabant gingen tweemaal per jaar op de groote foor te Antwerpen áe voorjaar- of Winterprovisie aanknopen.

62

De Winterprovisie bestond in hoofdzaak uit visch, boter en kaas. AIs visch werd aangekocht „stock visch", „tongen". „scoI-Ien", „scorer'''. Verder werd boter gekocht met het vat. Fijne boter kwam uit de buurt van Delft. Kaas werd gekocht onder vorm van „hollantsche kezen", „herIants kezen", „cIoet keezen", . ; grevesans kezen", „permesaens" en „vIaemsche keeze". Men kocht ook, en clan in groote hoeveelheden, eieren. Boonen komen verder in aanzienlijke quantiteiten voor. Men kocht bonnen. Men plantte ook bonnen in den tuin. Het plantgoed werd telkens met veel zorg gekozen. Men vergete niet, dat in dezen tijd de aardap-pel in onze streken nog onbekend was.

Het brood, dat vanzelfsprekend een voorname rol in de voeding had te vervuIIen, werd in Brabant meestal van rogge gemaakt. In het Haspengouwsche bebouwde men veel tarwe. Broodgraan werd doorgaans niet veel aangekocht. Haast eenie-der, die weliswaar niet in een stad woonde, verbouwde zijn eigen broodgraan. Na den oogst werd het graan, ook door invloedrijke particulieren en groote huizen, gedeeltelijk overge-voerd naar de talrijke graanzolders in de steden. Patriciërsfamilies

en pIatteIandsche abdijen bezaten inderdaad refugiehuizen in de versterkte steden, tegen het oogenbIik, dat gevaar voor oorlog of overval aan den einder dreigde. Het staatsbestuur hield er verder een waakzaam oog over, dat voortdurend een voldoende provisie broodgraan in de steden aanwezig was. Eenieder bakte derhalve van eigen provisie of kocht het dagel.ijksch brood bij den bakker, die --- in de steden des morgens de ronde deed bij de klanten.

Wat kaas betreft kende men, zooals ik zei, verschiIIende variëteiten. Een goedvoorziene provisiekamer bezat inderdaad verschiIIende soorten kaas voor de verschiIIende gelegenheden. Een rekeningboek vermeldt, dat men steeds minstens drie soor-ten kaas bij de hand moet hebben. Er moet steeds kaas zijn voor het dienstpersoneel, voor de familie bij gewone dagen, voor de familie bijfeestdagen. Voor het dienstpersoneel moet men „groe-nen canter" ofwel „vIaemsclie keeze" bezitten. De vIaamsche

63

De Winterprovisie bestond in hoofdzaak uit viseh, boter en kaas. Als visch werd aangekocht "stock viseh" , "tongen", "scol­len", "scaren" . Verder werd boter gekocht met het vat. Fijne boter kwam uit de buurt van Delft. Kaas werd gekocht onder vorm van "hollantsche kezen", "herlants kezen", "doet keezen", "grevesans kezen", .. permesaens" en "vlaemsche keeze". Men

kocht ook. en dan in groote hoeveelheden, eieren. Boonen komen verder in aanzienlijke quantiteiten voor. Men kocht boonen. Men plantte ook boonen in den tuin. Het plantgoed werd telkens met veel zorg gekozen. Men vergete niet, dat in dezen tijd de aardap­pel in onze streken nog onbekend was.

Het brood, dat vanzelfsprekend een voorname rol in de voeding had te vervullen, werd in Brabant meestal van rogge gemaakt. In het Haspengouwsche bebouwde men veel tarwe. Broodgraan werd doorgaans niet veel aangekocht. Haast eenie­der, die weliswaar niet in een stad woonde, verbouwde zijn eigen broodgraan. Na den oogst werd het graan, ook door invloedrijke particulieren en groote huizen, gedeeltelijk overge­voerd naar de talrijke graanzolders in de steden. Patriciërsfamilies en plattelandsche abdijen bezaten inderdaad refugiehuizen in de versterkte steden, tegen het oogenblik. dat gevaar voor oorlog of overval aan den einder dreigde. Het staatsbestuur hield er verder een waakzaam oog over, dat voortdurend een voldoende provisie broodgraan in de steden aanwezig was. Eenieder bakte derhalve van eigen provisie of kocht het dagel.ijksch brood bij den bakker, die ,-J in de steden ,-J des morgens de ronde deed bij de klanten.

Wat kaas betreft kende men, zooals ik zei, verschillende variëteiten. Een goedvoorziene provisiekamer bezat inderdaad verschillende soorten kaas voor de verschillende gelegenheden. Een rekeningboek vermeldt, dat men steeds minstens drie soor­ten kaas bij de hand moet hebben. Er moet steeds kaas zijn voor het dienstpersoneel, voor de familie bij gewone dagen, voor de familie bij feestdagen. Voor het dienstpersoneel moet men "groe­nen canter" ofwel "vlaemsche keeze" bezitten. De vlaamsche

63

kaas is wit van kleur en presenteert beter dan groene kaas. Wan-neer echter toch groene kaas wordt aangekocht, moet de trooper goed toezien ,.dat hy egeen spleten en heLLe". Het is steeds geraadszaam te proeven vóór men dergeIijken kaas koopt. Het is ook weI geraadzaam groenen en witten kaas „haIff ende halff" te knopen. „Is den Benen betercoop dan den anderen, coopt den ghenen die heeste coop is." Bij warm weder valt groene kaas ook gemakkelijk in brokken en stukken. AIIes samen genomen is het nog best voor het dienstpersoneel witten vlaamschen kaas aan te schaffen, „tenwaer dat den groenen veel beteren coop waer clan den witten .

Aan de familietafel en de tafel van genoodigden mag men echter met dergelijk goedje niet voor den dag komen. Witte kaas kan al eens aan de familie worden voorgezet. Voor genoodigden moet echter minstens „streep groen oft groene bastart Herlans" kaas worden voorgezet. Bij feestelijke gelegenheden past een

assortiment fijne kaas, dat als volgt vermeld staat in een oud notitieboek : „drye TesseIiers, twee Gravesansen ende wat Per-mesaens".

men bezat ook specerijen, 'n duur goedje : rozijnen, vijgen, dodusvijgen, galigaan, folie, nagel, saffraan, amandelen, rijst, meelsuiker, gedroogde pruimen, succade, oIijfoIie , mostaardzaad, geverwde gembers, peper en bruine suiker.

Men kocht ook af en toe appelen van „Oraengnien". Op 7 ,uni 1549 kostten 50 zoete oranje-appelen vier stuivers.

En, at men ook vIeesch ? Ik geef de vraag ter beantwoording door aan een opulent heer,

die in 1545 het volgende schreef, geIdencl . als instructie voor zijn kok : „Van Paschen tot eind-Juni zal ik graag voor het eerste gerecht kalfvleesch eten en af en toe ook gezouten ossenvIeesch of varkenvIeesch. Voor het tweede gerecht verlang ik kalfsge

-Braad. Van eind-Juni tot begin-October moet ge aIs eerste gerecht schapenvleesch geven, en aI eens gezouten ossenvIeesch. AIs tweede gerecht zal 'n duifje of een kuikentje welkom wezen. AIs

64

kaas is wit van kIeur en presenteert beter dan groene kaas. Wan­neer echter toch groene kaas wordt aangekocht. moet de kooper goed toezien "dat hy egeen spleten en hebbe". Het is steeds geraadszaam te proeven vóór men dergelijken kaas koopt. Het is ook wel geraadzaam groenen en witten kaas .. halff ende haIff" te koopen . ..Is den eenen betercoop dan den anderen. coopt den ghenen die beeste coop is." Bij warm weder valt groene kaas ook gemakkelijk in brokken en stukken. Alles samen genomen is het nog best voor het dienstpersoneel witten vlaamschen kaas aan te schaffen. "tenwaer dat den groenen veel beteren co op waer dan den witten".

Aan de familietafel en de tafel van genoodigden mag men echter met dergelijk goedje niet voor den dag komen. Witte kaas kan al eens aan de familie worden voorgezet. Voor genoodigden moet echter minstens "streen groen oft groene bastart Herlans" kaas worden voorgezet. Bij feestelijke gelegenheden past een assortiment fijne kaas. dat als volgt vermeld staat in een oud notitieboek : "drye Tesseliers. twee Gravesansen ende wat Per-

" mesaens . Men bezat ook specerijen. . n duur goedje: rozijnen. vijgen.

dodusvijgen. galigaan. folie. nagel. saffraan. amandelen. rijst. meelsuiker. gedroogde pruimen. succade. olijfolie. mostaardzaad. geverwde gembers. peper en bruine suiker.

Men kocht ook af en toe appelen van "Oraengnien". Op 7 Juni 1549 kostten 50 zoete oranje-appelen vier stuivers.

En. at men ook vleesch? Ik geef de vraag ter beantwoording door aan een opulent heer.

die in 1545 het volgende schreef. geldend als instructie voor zijn kok: "Van Paschen tot eind-Juni zal ik graag voor het eerste gerecht kalfvleesch eten en af en toe ook gezouten ossenvleesch of varkenvleesch. Voor het tweede gerecht verlang ik kalfsge­braad. Van eind-Juni tot begin-October moet ge als eerste gerecht schapenvleesch geven. en al eens gezouten ossenvleesch. Als tweede gerecht zal . n dUifje of een kUikentje welkom wezen. Als

64

SCHOOL EN OPVOEDING. Het klaslokaal van een gezocht meester, die grondig werk maakt van opvoeding en studie. Spreuken en aphorismen uit de Heilige Schrift geven de principes aan, welke ten grondslag van iedere degelijke opvoeding liggen. Plaat naar een gravure van Hendrik Goltzius (1558-1616) .

AV

ON

DP

AR

TIJ

IN

DE

FT

IG G

EZ

EL

SC

HA

P. In

een a

rist

ocra

tisc

h s

alo

n —

de h

eer

des

huiz

es

zit

in z

ijn z

ete

l,

link

s in

den h

oek w

ord

t een a

vondpart

ij g

ehouden, m

et

modie

use

n d

ans,

met

muzie

k e

n z

ang. H

et

onders

chri

ft i

n

Lati

jnsc

he v

erz

en w

aars

chuw

t de j

ongelu

i, d

at

gelu

k b

roos

is e

n b

reekbaar

als

gla

s I

Pla

at

naar

een g

ravure

van

Cri

spij

n v

ande P

ass

e j

unio

r (o

ng.

1589-1

667)

.

afwisseling zal ik ook wei eens schapengebraad Insten. Van begin-October tot aan de Vasten gebruik ik gewoonlijk schapen-of koevIeesch voor eerste gerecht. AIs tweede gerecht wensch k konijn, 'n haantje of iets in dien aard, gelijk ge best zult kunnen

bekomen. "

Hiermede weten we voldoend hoe de provisiekast voorzien was. Laten we, in dezen barren oorlogstijd, er geen aanleiding in

vinden om den goeden ouden tijd boven mate te Ioven.

2. AAN DE ONTBIJTTAFEL

\)\,T E zouden het gezinsleven onzer voorvaderen slechts gebrekkig kennen, indien we niet even met hen aan de

tafel pIaats namen. Kom, Iaten we dan gewoon aanschuiven en goed nakijken wat zooal wordt opgediend.

In aIgemeenen zin mogen we weI zeggen, dat vroeger veel

meer en veel steviger gegeten werd dan thans. De eetlust was bij

voortduring groot en er werd overvloedig gedronken. De bewe-ging voor Benige matigheid is niet ouder dan de achttiende eeuw

en Benig merkbaar succes heeft deze beweging niet gekend voor

de negentiende eeuw. Op het feestmaal, dat Philips de Goede van Bourgondië in

1454 te Rijsel gaf, werden gereed gemaakt 800 pasteien van kapoenen, 1600 braadvarkentjes, 400 wilde vogelen, 1400 konij-nen, 36 pauwen en nog aIIerhande eetwaar méér. Op de bruiloft van WiIIem van Oranje met Anna van Saksen worden 1600 va-ten bier getapt. Op een leest, dat de Russische resident in 1721 te Amsterdam gaf, werden nagenoeg 2400 flesschen wijn Ieeg-gedronken. Aan deze staaltjes kan men zien Igoe men voorheen royaal met spijs en drank wist om te gaan.

Ondertusschen hebben dergelijke officiëele feesten, waar een paar honderdtallen genoodigden aanzitten, rechtstreeks niets uit-staans met het gezinsleven.

5 65

Laten we even nagaan wat zooal op de ontbijttafel onzer voor-ouders kwam.

Wie destijds op het pIatteIand woonde, moest zelf alles kIaar-maken voor áe tafelspijs. De huismoeder moest zelf brood bak-ken. Eenieder moest, volgens het Fransche, ook thans nog mond-gemeene, spreekwoord, in den waren zin van het woord „mettre Ia main à Ia páte". In de steden zorgden de bakkers voor een deel van den morgenarbeid. Van noodra in de steden de poort-kIok geluid had en het Leven zich nieuwen dag had begonnen, liepen de bakkers met hoorngetoet de straten af en kon eenieder Kakkersbrood knopen.

Men had inderdaad toen, zoowel aIs thans, den bakker noodig voor het ontbijt. De ontbijttafel is inderdaad grootendeeIs onver-anderd gebleven gedurende Iange jaren. Men gebruikte op de eerste plaats brood. Brood is echter eerder een familienaam van aIlerIei gebakken brooddeeg. Er was inderdaad "brood van alIerIei soort : er was masteIluin, een mengsel van tarwe en rogge; er was mikkebrood van fijn roggemeel; er waren duvekaters van fijn tar-wemeeI; er was krentenbrood;. er waren „maentjens", die thans in Frankrijk nog onder denzeTfden naam (croissants) bestaan. Er was verder boter en kaas. In onze streken, ook in Brabant, ge-bruikte men graag „VIeemsche keesen". Verder zal het alom bij ons verspreide gebruik des morgens spek of ham bij het ontbijt te nemen, zeer zeker tot in oude tijden onklimmen. Het Iigt derhalve voor de hand, dat het ontbijt voorheen niet zooveeI verschilde van het ontbijt, dat het grootste deel onzer buitenmenschen voor den oorlog kende. Het ontbijt was een stevig eetmaal, dat de noodige krachten verleende om den arbeid van een geheeIen, gewoonlijk Iangen voormiddag op te nemen.

Moeilijker is het beantwoorden van de vraag wat voor drank men bij het ontbijt gebruikte.

Vakkundigen weten te verteIIen, dat melk in de Middel-eeuwen nog niet veel des morgens werd gedronken. Vanaf de moderne tijden werd melk meer gebruikt om het brood in te sop-

66

pen. Men 6n clan weI veronderstellen, dat melk op sommige

ontbijttaf eIs aIs de gewone drank werd aanzien. Anderzijds is het zeker, dat bij het ontbijt ook graag bier werd

gedronken. Velen hadden inderdaad Bever bier aIs morgendrank. We kunnen hier aan toevoegen, dat onze voorouders meestal beschikten over verschillende soorten bier, die alle met bijzondere zorg en voor een bepaald doel werden gebrouwd.

Het Iijkt verder volstrekt niet uitgesloten, dat sommigen bij het ontbijt sterkeren drank wenschten te gebruiken dan bier of melk. Men gebruikte clan brandewijn. Er is een aanteekening van Palu -

d anus uit het einde der zestiende eeuw, die het gebruik van bran-dewijn als ochtenddrank voor zeer gewoon beschouwt. In de zeventiende eeuw komen boetpredikers weI eens op tegen het gebruik om aIs morgendrank brandewijn, anijs- of kaneelwater, jenever en andere gedistilleerde dranken te gebruiken. Op het einde der achttiende eeuw, wordt in het werk van Betje Wolff en Aagje Deken gesproken over een „goede slok vaderlandsche morgendrank, een glaasje klinkklare jenever ".

Vanaf de achttiende eeuw werd het gebruik van koffie, thee of chocolade als morgendrank zeer verspreid.

De koffie deed haar intrede rond 1670. Op het eind der zeventiende eeuw trof men in de steden koffiehuizen aan, toen nog in de ware beteekenis van het woord. Men kon er een kop koffie drinken voor een stuiver. Het duurde echter wel 'n tijd, voor onze voorouders den smaak van echte koffie beethadden. In het begin mengden ze de koffie met suiker of honig, kaneel of nagelen. Bij Reinier Smeders wordt nog verteld over tante, die een brok kandijsuiker wierp in de kop kbffie van eenieder, die in haar oude huis oprecht zeer welkom was. Anderzijds waren er weI menschen, die ernstig waarschuwden tegen het gebruik van het , ; verderfeIijk" koffiewater, en die Bever doorgingen met het gebruiken van een stevigen pot Brabantsch bier.

Thee werd in Nederland, dank zij de bemoeiing der Oost-Indische Compagnie, vanaf het begin der zeventiende eeuw inge-

67

voerti. De drank „uit China" (d.i. thee) werd er dan zeer ver-spreid. In onze streken kwam het echter Iang niet tot zulke verspreiding.

Chocolade kwam ook slechts langzaam in de mode. De meeste koffiehuizen schonken ook weI chocolade; doch dit ge-beurde dan niet aan het ontbijt.

In aIgemeenen zin mogen we zeggen, dat het ontbijt aan de gezinstafel, "den drank niet in acht genomen, weI niet zeer veran-derd is sedert den tijd onzer voorvaderen.

3. AAN DE MIDDAGTAFEL

OVERAL ten onzent, waar vreemde gebruiken de oude eigen usanties niet hebben verdrongen, wordt het voornaamste

eetmaal des middags gebruikt. Dit feit alleen mag volstaan om aan te tonnen, dat onze voor-

ouders van Iangen tijd her het middagmaal aIs hoofdmaaltijd beschouwden. Rond den middag gebruikte men het stevigste maal van den dag. Bij leest of plechtigheclen, telkens famiIie-Ieden of vrienden op een maaltijd werden genoodigd, was deze maaltijd een middagmaal.

Waanzit bestond dan wel een middagmaal ? Deze vraag is niet gemakkelijk te beantwoorden, eenerzijds

omdat aIIe dergelijke vragen het onderzoek van taIIooze archief-stukken veronderstellen; anderzijds omdat de vorm en de rijkdom van ieder middagmaal door veIerIei omstandigheden, en op de eerste plaats door het verschil van maatschappelijken stand, wer-den bepaaIá.

Wanneer men te rade gaat bij historici, die dit onderwerp met Benige kennis van zaken hebben behandeld, vindt men ongeveer de volgende bijzonderheden. Ik ontleen ze in hoofdzaak aan Prof. Dr. L. Knappert.

Het middagmaal werd als regel te twaalf uur gebruikt.

68

Bij den overgang der middeleeuwen in den nieuwen tijd --• Iaten we zeggen : in het begin der zestiende eeuw vormden vleesch, wildbraad en visch nog altijd het hoofdvoedsel. Groente

was bijzaak : men beschouwde groente aIs iets, wat door de men-schen voor den zondvloed werd geëten, „gheIykerwys dat de

eesten nu gras Beten ,zooals iemand het in 1485 zegt. Prof . Salverda de Grave heeft de namen onderzocht, waar-

mede de verschiIIende soorten voedsel in het oude Nederlandsch worden aangeduid. Hij is tot de conclusie gekomen, dat taI van vleeschsoorten en specerijen alsmede tal van Iekkemijen Fransche namen droegen. Groenten dragen evenwel zelden een Franschen naam. Hiermede schijnt aangewezen te worden, dat groenten nog van weinig tel waren, toen vIeesch, gebak en de vreemde spece-rijen de gewone bestanddeeIen van áe midáagtafeI uitmaakten.

Vanaf het begin der zeventiende eeuw zoo wordt gewoon-lijk geschreven wordt aan de tafel een grootere plaats voor de groenten ingeruimd. Groenten bleven ondertusschen nog het ge-recht der geringe menschen en der gewone burgers. Rijkere lui hielden van substantieeler kost.

Uit dezen tijd bewaart men de ordonnanties der keuken uit de universitaire coIIege's, waar aIstoen talrijke jonge studenten samenwoonden. Het waren meestal jongens uit den gewonen burgerstand, die in het universitaire Ieven volgens harde wet en strenge discipline werden opgevoed. Luidens een ordonnantie, gedateerd 1631, kregen de collegejongens des Zondags tarwe-broodsop, gezouten rundvIeesch, schapenhutspot met lemoenen. In de week werd hun wittebroodsop van melk of schapennat geserveerd, gezouten vleesch, gehakt vIeesch met krenten ofwel kool, schapenhutspot met wortelen of pruimen, grauwe erwten met boter of azijn, versche visch „naar geleegentheyt van wint ende weder" of stokvisch, roomsche bonnen en peulen. Als derde gerecht kwam boter, brood en „komijnde koeyen kaas ". Ieder middagmaal bestond inderdaad uit drie gerechten.

In een andere ordonnantie, gedateerd ongeveer 1591, vinden

69

we opgeteekend, dat de coIIegestuáenten moeten ontvangen een soppe, grof vleesch, hutspot, doter en kaas, grauwe erwten, gezoden bier en brood, stokvisch, pekelharing of versche visch, gebraden kalfs- of schapenvleesch. Uit deze ordonnantie is moei-Iijker op te maken volgens welke maat de verschillende gerechten werden opgediend. Anderzijds is het weI opvallend, dat minder groenten op de lijst voorkomen.

Een derde ordonnantie, stammend uit het begin der achttiende eeuw, Iaat duidelijk uitkomen, dat groenten veel meer in het dageIijksch gebruik aanvaard worden. Deze ordonnantie spreekt inderdaad over rijstenbrij, witte boontjes, rapen, kool, wortelen, roomsche bonnen, gepelde gerstenbrij, hutspot met Iemoensap. Er worden ook Iichtere spijzen geserveerd.

Laten we er dadelijk aan toevoegen, dat de ordonnanties voor universitaire colIege's nu niet de beste bron zijn voor de kennis der oude burgerlijke keuken. CoIIege's van dien aard hadden tamelijk ongunstige faam. Erasmus heeft het „azijncollege" van Montaigu te Parijs, waar hij geruimen tijd moest verblijven, in hartige woorden vervloekt. Te Leuven waren ook de klachten niet zeldzaam over de manier, waarop de jongelui tijdens het begin der zestiende eeuw, voor wat eten en Ingies betreft, in de colIe-ge's werden behandeld.

Aan de tafel der goede burgerij alsmede aan de zindelijke tafel der gewone wakkere buitenmenschen zaI het wel wat beter en smakelijker geweest zijn dan in aan de tafel, die volgens een ordonnantie van de academische overheden werd aangerecht.

Tegen het eind der zeventiende eeuw werd meer werk gemaakt van nagerecht : taarten, vlaaien, marsepein en suikergoed.. Doch deze gerechten kwamen slechts na de soliede gangen, welke de voorkeur boven groenten en vruchten bleven behouden.

Zoo wordt ongeveer het middagmaal onzer voorvaderen be-schreven bij historici, die de zaak speciaal hebben behandeld.

In aIgemeene lijn zullen deze historici weI gelijk hebben. Maar, er ligt toch Benig gevaar in het veralgemeenen van te schetsmatige

70

en te zeldzame inlichtingen, die men uit enkele oude documen-ten heelt samengelezen.

Laten we liever de proeve zelf even doen en aanzitten aan een middagmaal, waarvan een trouw relaas werd gelaten door een der genoodigden.

Om naar het Ieven de tafel en de gerechten onzer voorvaders te Ieeren kennen, bestaat geen beter middel dan aandachtig na te Iezen wat oude schrijvers hierover hebben medegedeeld. Het verdient aanbeveling de oude geschriften zoo te kiezen, dat men Bever stukken uitkiest, waarin de schrijver het onderwerp tafel en gerechten aIs het ware onwillekeurig heelt behandeld en zijn bij-zonderste aandacht aan een ander onderwerp heeft geschonken. Zoo zullen we ervan verzekerd kunnen zijn, dat de schrijver, zon-der het zelf te weten of te willen, de gewoonten van zijn tijd naar het leven heeft geschetst.

Wie de tafel en de gerechten onzer voorvaders uit het begin der zestiende eeuw wil Zeeren kennen, kan niet beter doen dan b.v. de Samenspraken van Erasmus afbladeren. Nooit is het bij Erasmus opgekomen een Samenspraak samen te steIIen over tafel en gerechten als bijzonderste onderwerp. Maar, hij Iaat sommige van zijn onderwerpen behandelen door genoodigden, die aan een middag- of een ontbijttafel vergaderd zijn. Zoo geeft hij af en toe bijzonderheden over de tafel en de gangen ten beste. Ziezoo dan. We gaan even bij Erasmus in de Leer betreffend een onder-werp, waarvoor hijzelf zeer weinig interesse heeft aan den dag gelegd.

In de Samenspraak „Iet godsdienstig Maal- (1522) stelt Erasmus den gastheer voor, terwijl deze zijn vrienden aan een ontbijt uitnoodigt. Zijn vrienden, kiesche lui, weigeren. Ze zeg-gen : „Wij zijn te talrijk, we zouden alles opeten." Maar de gast-heer dringt aan, en verraadt meteen wat de ontbijttafel met zich zal brengen : „Kom 1 Voor het heeIe ontbijt worden slechts groen-ten opgediend, dus opgekochte spijzen. Ter plaatse zelf Ievert de

71

druivelaar wijn. Pompoenen, meloenen, vijgen, peren, appels en noten worden ons om zoo te zeggen door de boomen aangebo-den. Misschien zaI er nog een kip uit het hoenderhok op de tafel verschijnen."

De vrienden aanvaarden. Maar, voor men aan tafel gaat zit-ten, moet eenieder uit den tuin een paar bloemen meenemen. „Iedereen, zegt de gastheer, wordt verzocht wat bloemen en wat loof te plukken, om daarmee den muf f igen reuk in het huis te bestrijden. Niet iedereen houdt van dezelfden geur. Daarom moet elk maar kiezen. Zuinig hoeft u niet te zijn 1"

Men gaat derhalve naar tafel toe. Het is „rond tien uur, eer de zonnenhitte toeneemt". Nog één voorzorg moet men evenwel nemen. Eenieder moet zich de handen wasschen. De gastheer verklaart :.,Laten we ons eventjes wasschen, om met zuivere handen, evenals met zuivere harten aan tafel te gaan. Want indien er in den maaltijd ook bij de heidenen iets godsdienstigs was, hoeveel wijding verdient hij dan niet in onze oogen, vermits hij voor ons, christenen, het beeld is van dit aIlerheiIigst avond-maaI, dat onze Heer Jezus voor den Iaatsten keer met zijne disci-pelen hield. Daarom is het een verplichting, onze handen te was-schen om zoodoende, eer we gaan eten, ons hart te zuiveren, als er nog een gevoel van Iaat, van nijd of van Iaagheid moest in overgebleven zijn. Want ik denk, dat de spijzen ook gezonder zijn voor het lichaam, aIs we ze gebruiken met een gereinigd

a De maaltijd begint met een gebed. Het is geput uit de werken

van den H. Joannes Chrysostomus. De gastheer zelf zegt dit gebed op. Het Iuidt als volgt

.,Gezegende God, die mij van jeugd af voedt, en spijs ver-schaft aan eIk Ievend wezen, vervul onze harten met vreugde en bIiJdschap, opdat we zouden rijkelijk voorzien zijn van geluk en mogen overvloeien van àIIerIei goede werken, in onzen Heer Jezus Christus, wiep aIIe glorie, eer en macht, evenals aan U en aan den H. Geest, in aIIe eeuwen toekomt." AIIe genoodigden

72

antwoorden : Amen. En zoo wordt dt mooi Iiturgisch gebed besloten. Verder wordt bij het begin van den maaltijd ook even voorgelezen uit een vroom boek, zooals het in de kloosters een vast gebruik was. Het is wel interessant te noteeren, dat djt gebruik dus ook weI, althans bij sommige geIegenheáen en in sommige kringen, buiten de kloosters zaI bestaan hebben. Het zaI niet verwonderen te vernemen, dat Erasmus hier een stukje uit de H. Schrift Iaat voorlezen. Hij is immers een der beste spe-cialisten van zijn tijd geweest op het gebied der Schriftuurkennis.

Even Iater begint de conversatie, welke door Erasmus wel wat aI te zeer godsdienstig wordt gebouclen. Hij beschrijft immers een „Godsdienstig Maal". De gastheer evenwel, die zijn vrienden ook heeft uitgenoodigd om te eten, verzoekt hen niet alleen te Inisteren naar de woorden der Heilige Schrift; doch „ook een woordje te zeggen tegen deze eieren en deze sla- . En meteen kennen we dan het eerste gerecht : eieren met sla.

Het tweede gerecht is kip met sla. Het is, zegt de gastheer, „een kapoen uit ons hoenderhok. Ik hou meer van gekookte spiJ-zen. Deze bouillon is smakelijk. Wat ge daarin ziet zwemmen, is uitgezochte sla. EIkeen wordt verzocht te nemen wat hem Liefst

is. Maar, om u niet te bedriegen, daarna komt er een gebraad, dan dessert en eindelijk het slottooneeI van iet stuk'.

De genoodigden zullen dus naar hartelust kunnen kiezen en eten. De gastheer Iaat hun op voorhand weten uit hoeveel gan-gen het eetmaal bestaat. Eenieder mag kiezen. Er bestaat hee-Ienal geen dwang om van alle spijzen te eten.

Op dit oogenblik Iaat een der genoodigden opmerken, dat de Kuisvrouw allen Iof verdient om een zoo keurig eetmaal. De huis-dame was echter niet aan tafel. De gastheer Iaat opmerken, dat zijn genoodigden ook hun dames niet met zich hadden gebracht. Hij achtte het clan ongepast zijn echtgenoote aan de tafel te Iaten aanzitten.

Ondertusschen gaat de conversatie druk haar gang.

De gastheer is ondertusschen gaan merken, dat aan zijn tafel

73

veel gepraat en weinig gebruikt werd. Ht besluit clan, met de toelating van zijn genoodigden, het gebraad te Iaten opdienen. „Hier is, zegt hij dadelijk erbij, de menu van dit bescheiden feest. Er is een schapenbout --- maar iets fiins I een kapoen en vier patrijzen. AIIeen de patrijzen komen van de markt. Mijn buiten-goedje levert de rest." De samenspraak hermemt en weldra moet de gastheer nog eens aandringen, opdat eindelijk toch door de praatzieke tafelgenooten duchtig zou doorgeëten worden. „Nie-mand, zegt hij, steekt een vinger uit naar de spijzen. Geeft acht dat ge niet bedrogen uitkomt I Ik heb het u vooraf gezegd : er is niets anders meer te verwachten, dan het tweede gerecht, en dan nog is het Iandeiijk eenvoudig. Ook moet niemand zich voorsteI-Ien, dat er fazanten, parelhoenders of een lijn dessert zaI voor de pinnen komen."

Men eet derhalve door, en het overschot van het gebraad wordt netjes aan een arme vrouw doorgegeven. „Jongen, zegt de gastheer tot zijn knecht, ga mijn vrouw zeggen, dat ze het over-bIijvende gebraad aan GoedeIe, onze buurvrouw, zou zenden. Ze is zwanger, heeft slechts beperkte middelen, maar 't is een gouden hart 1 Onlangs is haar man gestorven. Hij was een ver-kwister en een Iuiaard, en hij heeft zijn vrouw niets anders nage-laten dan een aantal kinderen."

Zoo loopt het eetmaal ten einde. Het dessert, dat uit vruchten van eigen tuin bestaat, blijft alweer onaangeroerd omdat de genoodigden maar steeds blijven redekavelen en praten. De gast-heer moet nog eens tusschenbeide komen, omdat „niemand een vinger uitsteekt naar het dessert". Hij voegt eraan toe, dat eenie-der duchtig mag „proeven van deze vruchten, die thuis, zonder veel moeite, voor mij groeien ".

Na het eten wordt een waschbekken door den knecht binnen-gebracht. Het gebruik van vorken was immers nog niet veralge-meend en men had dan weI bemorste handen na een maaltijd. Eenreder wascht de handen en aIIes wordt besloten met een gebed. Het is ontleend aan Sint Jan Chrysostomus. Het is wel

74

zoo bijzonder schoon, dat het hier nuttig kan aangehaald worden

,,Fere zij U, Heer. Eere zij U, Heilige. Eere zij U, Koning,

omdat Gij ons de spijze hebt gegeven. Vervul ons met vreugde

en blijdschap in den H. Geest, opdat we zouden waardig geacht worden om in uw tegenwoordigheid te verschijnen, en dat we ons niet hoeven te schamen, wanneer door u aan elk zaI gegeven

worden wat hem toekomt naar . gelang van zijn werken." De knecht antwoordt : „Amen."

Hiermede is het eetmaal gedaan, doch de gastheer heeft zijn

rol nog niet tot aan het einde toe vervuld.

Er bestond nl. destijds een mooi en ook soms wel hinderlijk

gebruik : de gastheer moest aan zijn ,gasten geschenken geven, vooral de eerste maal, waarop hij hen uitnoodigde. Het is een

gebruik, dat sommige adellijke en verspillende heeren der zestien-de eeuw diep in de schuId heeft gebracht.

Na den maaltijd houdt de gastheer dus het volgende toe-spraakJe : ,,Vermits het nu de eerste maal is dat ik u aIs gasten

op een maaltijd heb onthaald wil ik u niet Iaten heengaan zon-der gastgeschenken : ze zullen echter even bescheiden zijn als het-geen reeds aangeboden werd. Het zal u misschien believen ze te

verloten, ofwel zaI elkeen wei het zijne willen uitkiezen. Om 't even : ze hebben allemaal ongeveer dezelfde waarde, 't is te

zeggen, geen waarde. Er zijn vier boekjes, twee uurwerkjes, een

lampje, en een doos met rieten pennen uit Egypte. Als ik u goed

ken, dan weet ik wel dat dit u meer zaI bevaIIen dan balsem of tandpoeder of een zegel."

Verder volgt een beschrijving der geschenken : 1° ,.een perka-menten boekje heeft als inhoud de Spreuken van Salomo. Het is met goud versierd, omdat goud het zinnebeeId der wijsheid is"; 2° „het uurwerkje, dat hier uit het verre Dalmatië aangeland is, zaI geschonken worden aan iemand, die zuinig is met zijn tijd"; 3° „dit perkamenten boe kje bevat het Evangelie volgens den H. Matthaeus. Het verdiende weI met edelgesteenten bekleed te zijn, indien er een enkele koker of doos voor het Evangelie dier-

75

baarder was clan het menscheIijk hart"; 4° „hier zijn de Epistels van Sint-Paulus, die de man, aan wien ik ze schenk, altijd in den mond heeften ze niet in den mond zou hebben, aIs hit ze niet in het hart droeg"; 5° .,het Iampje is een geschenk bij uitnemend-heid voor den onverzadeIijken Iezer en den grootsten boekenver-slinder"; 6° „het pennendoosje is bestemd voor een vruchtbaren veelschrijver; en ik vind dat deze pennen ook heel vruchtbaar zijn, vermits ze zuIIen gebruikt worden om onzen Meester Jesus-Christus te verheerlijken, en vooral door de hand van een kunste-naar aIs deze"; 7° „dit boekbevat een bIoemIezing uit de werkjes van PIutarchos over de zeden, en het is heel netjes samengesteld door iemand, die in de Grieksche Letteren zeer goed bevoegd is"; 8° „er blijft een horloge over. Het komt terecht bij den vriend, die zoo uiterst spaarzaam is in het besteden van zijn tijd".

We hebben hiermede een maaltijd bijgewoond, zooals hij plaats vond, in het begin der zestiende eeuw, in de kringen van humanisten, waar Erasmus het orakel en de graagstgeziene gast was.

Het zou wel verkeerd zijn aIIes, wat hier geschreven werd, let-terlijk toe te passen op eetgelegenheden van dien tijd. Doch het valt niet te betwijfelen, dat we hier in hoofdzaak de gebruiken en tradities van den ouden tijd terugvinden.

Andere aanduidingen in denzelfden aard bevestigen overigens deze vaststelling.

4. POEZIE BIJ DE LEKKERBEKKEN

HET is vanouds bekend, dat geen beter middel bestaat om menschen aan 't praten te krijgen dan hen aan een goede

tafel te vergasten. Moet het clan verwonderen, dat Erasmus meer dan één van

zijn beroemde „Samenspraken" aan een goedgedekte tafel Iaat geschieden ? Hij doet er het feestgelag bij, om de menschen flink

76

te doen praten. Komaan, we gaan nog eens doen wat we reeds hebben gedaan : we gaan simpelweg mee aan de tafel zitten, niet op de eerste plaats om de samenspraak af te Inisteren, maar om te zien hoe onze voorouders in het begin der zestiende eeuw zich aan taieI gedroegen en wat zooal op hun borden werd geserveerd.

In 1523 heelt Erasmus bij Froben te Bazel de Samenspraak „Het dichterlijk Maal" ( „Convivium Poeticism") Iaten drukken. Het gaat er om drukke discussies rondom ettelijke klassieke Latijnsche verzen. Maar het gaat er, onrechtstreeks, ook om een middagmaaltje. Het is dit laatste, dat ons bijzonder zal interesseenen.

Ziezoo, de genoodigden zitten zoojuist aan tafel. Ze werpen een blik op alles, wat tevoren is klaar gezet. En onmiddellijk roept een der dichterlijke dischgenooten uit : „O I Daar zijn pompoe-nen, pompoenen die in onzen tuin geboren zijn. En daar hebben we kropsalade, waarvan het sap zoo alIerIekkerst is, dat het wer-keIijk met den Latijnschen naam der plant overeenkomt (d.w.z. aan melk doet denken). Welk verstandig mensch zou die lek-kere spijs niet verkiezen boven wilde zwijnen, murenen en pareI-hoenders ?"

Voor de heeren gaan eten, komt de meid even uit de keuken. De gastheer geeft zijn genoodigden eventjes de gelegenheid zijn meid te Zeeren kennen en voegt er dan aan toe : „Men zegt, dat een flinke meid drie eigenschappen moet hebben : ze moet eerlijk zijn, ze moet IeeIijk zijn, ze moet brutaal zijn." Dèze meid is dit alles in ieder geval, en ze bewijst het te over.

Men begint dan te eten. „Tast nu maar toe, zegt de gastheer, en zegt een woordje aan

de pompoenen. Er zijn ook meloenen, als er soms iemand op ver-Iekkerd is. En hier zijn versche vijgen : pas van den boom geplukt; dit ziet ge aan het melkwitte vocht, hier bij 't steeltje. Na de vij-gen drinkt men gewoonlijk water. Hier hebt ge verfrisschend water uit een kristalhelder bronnetje; 't is ijskoeI. Ge kunt het ook gebruiken om den wijn aan te lengen." De gastheer heeft nl.

77

met opzet vegetarische spijzen Iaten klaarmaken :.,JUIIie vetzak-ken, zegt hij, houdt te veel van vette spijzen".

Evenwel, áadeIipk blijkt, dat de vegetarische spijzen slechts aIs een hors-d'oeuvre moeten beschouwd worden. De meid komt met een overdaad van eieren aanzetten

.,Dijk eens, wat een poëtische overdaad I We krijgen drie soor-ten van eieren : gelookte, gebradene en geroosterde. Ze zijn aIle-maaI kersversch, nog geen twee dagen oud". Er wordt even geredetwist waarin de eieren gebraden zijn : in boter dan wel in olie.

Onmiddellijk daarna wordt een bijzondere „Iekkerr ►ij" opge-diend. Het is „een komkommer, in dunne schijfjes gesneden. Dat is saus, toebereid met de gestoofde ingewanden van een kalebas. Die is uitstekend om het werk gemakkelijker te maken voor de spijsvertering .

Wanneer dt gerecht door eenieder met overdaad van com-plimenten en smaak is verorberd geworden, komt de hoof dschotei voor den dag: kip.

„Nu verschijnt een tamelijk vette kip, die voor mij tien jaar Iang eieren geIegcl en kuikentjes uitgebroed Leeft."

Zoo kondigt de gastheer inderdaad de hoofdschotel aan. De heeren eten zonder verdere complimenten noch aanmerkingen. Misschien vindt niemand de noodige complimenten om een kip te loven, die zegge tien jaar oud is geworden.

Nadien wordt een der genoodigden naar de keuken gezonden om de meid te verzoeken het nagerecht op te dienen. De meid

antwoordt tamelijk brutaal, dat de heeren aan tafel te veel tijd

verloren hebben door over poëzie en andere nonsens te kletsen.

Ze heeft geen nagerecht meer. De heeren kunnen rustig in den tuin wandelen en hun nagerecht van de boomen plukken...

Het is inderdaad slechts een grapje. In den tuin staat onder-tusscheri een korf vol vruchten klaar : „kijk dezen korf vol appe-Ien, pruimen, leerzen, mispels en peren".

En hiermede is het feestmaal af geloopen.

78

In den tuin wordt het gesprek over dichters en gedichten echter

zoolang voortgezet, tot de avond is ingevallen.

Wanneer het reeds Iaat geworden is, komt de meid nog eens

uit de keuken aanzetten. De genoodigden meeven, dat ze nog met een avondlekkernij aan komt dragen. Ze heeft echter niets

anders bij dan „mostaard om uw dessert mee te kruiden. Of zij

ge niet beschaamd daar nog, diep in den nacht, te zitten babbe-

len? En daarna zuIIen jullie poëten nog veel te vertellen hebben

tegen de vrouwelijke praatzucht I Voor een keer haalt de meid onvoorwaardelijk haar slag thuis.

De heeren gehoorzamen. Eenieder gaat naar huis.

„In mijn Dichterlijk Maal, verklaarde Erasmus in 1526, heb ik willen aantoonen hoe aardig een maaltijd onder de hefhebbers

der Ietteren kan zijn. Hij weze eenvoudig, maar gezellig en schert-send, gekruid met letterkundige besprekingen, zonder twist, zon-der gemeene taaI."

We kunnen het Lesje, dat Erasmus hiermede aan zijn tijdge-

nooten heeft gegeven, ook op onze dagen nuttig gebruiken. En

ondertusschen hebben we, naar het Ieven, Ieeren kennen wat

destijds, nu ongeveer vier eeuwen geleden, door onze voorouders

op een vriendenmiddagmaaltje werd opgediend.

5. EEN PLECHTIG FEESTMAAL

ONZE voorouders hielden niet aIIeen knusse middagmaaltjes, waar huiselijkheid en intimiteit de gulle spijzen kruiden. Er

kwamen ook dagen, waarop officieele banketten moesten inge-richt worden. Erasmus, die telkens onze veilige gids geweest is bij de gewone eetgelegenheden uit oude tijden, zal dit ook dit-maal zijn. Hij doet het door zijn Samenspraak „Verscheidenhe-den in een Banket ", in 1527 bij Froben te Bazel uitgegeven.

In deze bijzonder-Ievendige Samenspraak Iaat Erasmus twee mannen optreden : eenerzijds een ernstig meneer, die van de gele-

79

genheid profiteert om zijn zienswijze over een banket bekend te maken; anderzijds een Iekkerbek, die ongeduldig naar het oogen-bIik tracht, dat hij aan de feesttafel zaI kunnen aanschuiven.

We kunnen gevoeglijk de raadgevingen overslaan, die alIer-eerst ten beste worden gegeven voor wat de uitnoodigingen op liet feestmaal betreft. Men moet niet te veel menschen inviteeren om geen gevaar te Ioopen er vele ontevreden te maken.

Van grooter belang is aan ieder gast een goede en geschikte plaats aan de tafel te geven. „Om een prettigen maaltijd te heb-ben, doet het er veel toe, dat elke gast een geschikte plaats krijgt."

De plaatsen moeten verder zoo worden verdeeld, dat overal gasten worden gezet, die de omgeving aangenaam kunnen bezig houden : „wees er op bedacht, onder de gasten drie Iuimige kerels te kiezen en die goed kunnen praten; van die drie plaatst ge er een aan 't hoofdvan de tafel; de tweede zit recht tegenover hem; de derde in 't midden; zij zullen de stilzwijgendheid en de droef-geestigheid wel weten te verjagen ".

Een punt van groot belang is verder de onderwerpen te kiezen voor áe samenspraak. „Oude menschen hebben er genot van, gebeurtenissen aan te halen, die velen reeds vergeten hebben; ze staan vol bewondering voor den tijd, waarin ze bloeiden. Voor een getrouwde dame is het zoet de herinnering op te wekken aan den tijd, toen ze door jonge heeren werd aangezocht. Zeelui en reizigers vertellen graag van avonturen, die iedereen bewondert, omdat niemand ze gezien heeft. Ook is het heerlijk, volgens het spreekwoord, al het kwaad te herdenken, dat men geleden heeft, zooals al de wisselvalligheden van den oorlog. Eindelijk heeft elkeen er genoegen van, over zijn eigen werkzaamheid iets te ver-telIen, en over dingen te spreken, die hij grondig en door eigen practijk kent. De eene is op Ioibetuigingen uit. De andere wil als een geleerde doorgaan. Een derde voelt zich gelukkig aIs men hem voor een rijke aanziet. Deze is praatziek; gene is spaarzaam met zijn woorden. Ge zult er vinden, die somber gestemd zijn;

80

anderen integendeel zijn IieftaIlig. Er zijn menschen, die er niet oud willen uitzien maar ze zijn het daarentegen zijn er die graag affecteeren dat ze ouder zijn, clan ze werkelijk zijn, en die trachten bewondering af te dwingen, omdat ze zoo zwierig hun hoogen Ieeftijd weten te dragen. AIs ge deze gevoelens kent, is het niet moeilijk Benige volzinnen ten beste te geven, die bij iedereen welkom zijn, en woorden te vermijden, die pijnlijk aandoen. "

Wat de gerechten aangaat, moet men het houden bij vijf. „Zarg voor een inleiding, waarin de soep een groote rol speelt,

en voor een slot of conclusie, uit menigvuldig nagerecht samen-gesteId." Eenerzijds mag het eerste gerecht niet te keurig zijn. Het laatste moet ook meer bevallen door verscheidenheid clan door al te nauwkeurige voorbereiding. Voor de drie middelste gerechten „moet Pyrrhus' Ieer worden gevolgd : dit wil zeggen dat er, op eiken vleugel, keurtroepen moeten zijn; in 't centrum, gewoon materiaal. Op deze manier zult ge verkrijgen, dat het er bij u niet sjofel uitziet, en dat ge niet onuitstaanbaar wordt door een weerzinwekkende overdaad ".

Zoodus, vijf gerechten. Wanneer men dit echter zoo moest verstaan, aIs gold het hier vijf gewone gerechten onzer feesttafel, zou men we spreken van een heusch oud feestmaal het erg verkeerd voor hebben. Vroeger bestond dergelijk ,.gerecht" uit een keus van gelijkaardige spijzen, waaruit ieder gast volgens eigen voorkeur kon kiezen wat hem lustte. Ieder gerecht was als een compleet diner op zichzelf; het vergde duchtige voorbereiding en veronderstelde groote onkosten. Bij een feestmaal, op 2 Ja-nuari 1546 gegeven voor de plechtige bijeenkomst van het Gul-den VIies, werden ook vijf „gerechten" geserveerd. De gedetail-Ieerde spijskaart dezer gerechten is bekend. Ieder der vijf gangen telt verschilIencle soorten vleesch en groenten, zoo dat men ge-voegIijker spreken mag van vijf op elkaar volgende dIners dan van vijf eenvoudige gerechten. Ieder dezer ,.gerechten" was bovendien buitengewoon substantieel. Onze voorvaderen

6 81

hadden inderdaad stevige magen en een flinke spijsvertering Tusschen de vijf gerechten werd pauze gehouden.

Erasmus zegt : „Laat twee hansworsten of narren optreden die, zonder te spreken, met hun gebarenspel iets koddigs opvoe-ren. Er zijn ontelbare tooneeltjes. Veronderstel een vrouw, die met haar man aan 't kibbelen is om te weten wie er baas is in 't huishouden, of iets dergelijks uit het dageIijksch Ieven. Hoe zotter het dansen is, hoe meer pret er allen zullen van hebben. Het is verkieslijker dat de kluchtspelers half gek zijn. Anders zou-den ze, aIs ze heelemaal gek waren, soms onvoorzichtige dingen vertellen, die kwetsen."

Zoo waren derhalve de gebruiken op een of ander groot feestmaal.

In de gewone familiën behoorde dit aIIes zeer zeker tot de groote uitzonderingen. We zijn hier dan ook op den zelfkant van het eigenlijke gezinsleven. Doch het kon geen kwaad om ook dezen kant van het Ieven onzer voorouders even te Ieeren kennen.

82

hadden inderdaad stevige magen en een flinke spijsvertering r T usschen de vijf gerechten werd pauze gehouden. Erasmus zegt: "Laat twee hansworsten of narren optreden

die, zonder te spreken, met hun gebarenspel iets koddigs opvoe­ren. Er zijn ontelbare tooneeltjes. Veronderstel een vrouw, die met haar man aan 't kibbelen is om te weten wie er baas is in 't huishouden, of iets dergelijks uit het dagelijksch leven. Hoe zotter het dansen is, hoe meer pret er allen zullen van hebben. Het is verkieslijker dat de kluchtspelers half gek zijn. Anders zou­den ze, als ze heelemaal gek waren, soms onvoorzichtige dingen vertellen, die kwetsen."

Zoo waren derhalve de gebruiken op een of ander groot feestmaal.

In de gewone familiën behoorde dit alles zeer zeker tot de groote Uitzonderingen. We zijn hier dan ook op den zelfkant van het eigenlijke geZinsleven. Doch het kon geen kwaad om ook dezen kant van het leven onzer voorouders even te leeren kennen.

82

VIERDE DEEL

DIENSTPERSONEEL EN WERKLUI

HOE LEEFDE HET DIENSTVOLK?

ADELLIJKE famiIiën, opulente meneeren en groote huizen

beschikten over een geheel stel personeel en werklui.

Het zal niet onnuttig wezen de Ievensvoorwaarden van deze menschen even te onderzoeken. Werklui en dienstpersoneel

hadden immers ook een gezin. Ze vertegenwoordigden het leven-

de en soIiedè element uit de groote en bedrijvige volksmassa. Rond den kleinen haard van hun bescheiden huisje of van hun schamele but kon het geluk evenzoogoed, en misschien beter, een vaste woonplaats vinden dan in de groote huizen der rijkelui.

Interessant zal het derhalve weI zijn, ook voor den gewetens-voIIen arbeider van onze dagen, een boek open te Ieggen, waarin oude arbeidscontracten van voor vierhonderd jaar netjes en voI-Iedig staan opgeteekend. Toevallig heb ik dergelijk oud hand-schriftelijk boek in handen gekregen. Ik stel me voor enkele con-tracten uit dit boek hier te ontleden. Stielen en ambachten van verschillende soort zullen aan de beurt komen. Arbeiders van verscheiden waarde en verscheiden vaardigheid zullen de gele-genheid hebben hun kennis en hun plichtsbesef in het volle dag-Iicht te tonnen. We zullen er bovendien een afgewisseld en weI-sprekend beeld zien van de voorwaarden, waarin voorheen arbei-ders en werkgevers tegenover elkaar stonden. AIIe contracten werden overigens geschreven in de oude vertrouwde volkstaal,

83

zooals we ze thans nog uit- den mond van onze medestanders hooren opklinken.

Voor we echter de reeks contracten beginnen af te bladeren, moet ik nI. uitIeggen vanwaar bedoeld oud handschriftelijk boek komt.

Onder de menigvuldige abdijen, die voor de Fransche Revo-Iutie kris en kras over ons Iand verspreid Iagen, bestaan thans nog slechts enkele. Ze hebben hun Leven en hun werking moeten aan-passen aan de hedendaagsche Wooden. Hun bedrijvigheid van thans is weI wat verschillend van deze uit vroegere eeuwen. Ze hebben meestal hun rijke oude archiefstukken bewaard, waar schatten van kennis verborgen zitten voor het godsdienstig, eco-nomisch en sociaal Leven onzer voorvaders.

Wanneer een vakgeleerde enkele honderdtallen uren gestu-deerd heeft op de oorkonden, registers en papieren uit zulke archiefkamer, begint hij bekend te geraken met dit oude Leven. Hij kan stilaan het verleden der abdij heropbouwen in zijn alge-meene Iijnen en zijn kleine bijzonderheden. Hij kan het gods-dienstig Leven volgen in zijn op- en neergaande Iijn, hij kent de boeken, die ieder pater op zijn armelijke cel bezat ; hij slaagt er zelfs in te weten waar men den kaas en den baring docht voor de dagelijksche tafel en hoeveel een gewone kloosterpij kostte. Met één woord, het verleden herleeft in zijn volle en verscheiden aantrekkelijkheid.

Ik heb dergeIijken arbeid ondernomen in het rijk archief der oude abdij van Averbode, althans voor wat haar Leven tijdens de zestiende eeuw betreft. Loo komt het, dat ook het onderzoek der arbeidscontracten aan de beurt kwam.

Aan het hoofd der abdij staat de abt of de prelaat. Tijdens de zestiende eeuw was de abt een gezien personage. Hij was Iid der Staten van Brabant en beschikte over eenigen poIítieken invloed in de regeling der staatszaken.

In zijn preIaatshuis telt de abt een uitgebreid personeel. Knech-ten alIerIei staan tot zijn dienst. Bedienden helpen hem in de

84

administratie der abdijgoederen. De secretaris schrijft officieele acten. Lie camerier bezoekt de pachterijen, de bosschen en de weiden. Bezoekers komen af en aan.

A fgelegen in den verren Brabantschen buiten, is de abdij als een dorp op zichzelf. Haar muren omvatten een domein van nagenoeg zeven hectaren. AIIe ambachten en stielen zijn b innen haar muren vertegenwoordigd. Geen bediende noch Benig am-bachtsman wordt aanvaard dan nadat een contract onderteekend is geworden. In deze contracten staan rechten en plichten van beide partijen opgeteekend; hun stipulaties zijn de vrucht van een ervaring, die gegroeid is uit de eeuwen. In normale tijden komen de verschuldigde geldsommen binnen en ondervindt eenieder, dat het goed is te Ieven onder den abtelijken kromstaf.

Tweemaal per jaar trekken de zware wagens der abdij de Lange baan op naar Antwerpen om er de groote handelsfoor te doen. Ze komen terug, volgeladen met allerhande koopwaar: visch, kaas van verschillende makelij, Fransche en Rijnsche wijn, vreem-de specerijen en appelsienen. Voor de groote abdijpoort komen kooplui hun waren aanprijzen en zaakjes doen. Borduurmeester

uit Lier en Antwerpen bieden er hun borduurwerk voor Misge-waden aan. Men Ieurt met fijn EngeIsch Iaken. Men verkoopt

Iederen zakken en glazen fIesschen. Magers op groot wild willen hun huiden en pelsen kwijt geraken. Het is een voortdurend heenenweergeloop. Honderden armen komen brood en een aaI-moes vragen. Iederen Vrijdag komen ze in dichte drommen : z gaan voldaan en tevreden terug. Op de groote dagen lijkdien

-sten van een prelaat of installatie van een nieuw abt komen ze bij duizendtaIIen. In de verschillende dorpen rondom wordt dan tevoren aangekondigd, dat dien dag groote uitdeeIing van aal-moezen zal geschieden, en echte of geïmproviseerde armen profi-teeren van de gelegenheid. Op zulke dagen Ioopt de hooge we-reld naast de heusche bedelaars. De abdij gelijkt dan op de kruis-straat van een groote stad.

WeI dan, in áergeIijke omgeving zullen we enkele arbeiders

85

en bedienden opzoeken en even vragen naar hun arbeidsover-eenkomst.

Ik verzeker het u, we zullen alIerIei inlichtingen kunnen lee-ren, die een helder Iicht zullen werpen op de toestanden van

voorheen. Misschien komen we weI tot het besluit, dat die oude tijd voorspoediger en beter was dan de onze.

1. Paul van Reykem, Smid

(6 Februari 1533)

iii:: E arbeid en de bedrijvigheid van een smid waren vroeger veel belangrijker dan op onze dagen. In iedere huishouding

waren ijzeren voorwerpen aanwezig, die meestal door smeedwerk moesten vervaardigd worden. De paarden van den rijstal en de vervoerwagens vertegenwoordigden een deel van het familiaal bezit; de smid was aangewezen om ze regelmatig en zorgvuIclig te beslaan. In ieder dorp was de smidse een plaats, waar kleine en groote kinderen graag bijeenkwamen. De smidse was wel de aantrekkelijkste plaats van de geheele dorpskom. Wie dit door eigen jeugdervaring niet mocht weten, moet slechts het zeer

mooie boek van Ernest CIaes, „Onze Smid", even herlezen.

In een groote abdij had de smid vanzelf sprekend heeIwat vak-kundigen arbeid te verrichten: Hij had zooveeI te doen, dat haast het geheele jaar de handen vol had. Laten we even onder-zoeken, aan áe hand van een origineel arbeidscontract van 6 Fe-

bruari 1533, in welke voorwaarden een smid destijds moest

werken. Op genoemden dag, 6 Februari 1533, volgens Luiksche tijd-

rekening, waren te Averbode aanwezig eenerzijds heer Dionys

vander Scaeft, prelaat der abdij, en anderzijds Panwel van Rey-

kem, uit Maastricht, die in de hoedanigheid van smid wenschte aanvaard te worden. Het arbeidscontract werd opgesteld onder

de hierna volgende voorwaarden.

86

1° De smid zal, met het ijzer en het materiaal der abdij, „IoffbaerIyck ende weI", naar zijn beste kunnen, allen vakarbeid van zijn stiel doen. Hij zaI hierbij vakkundig en zuinig, „ten meesters pryze", het materiaal aanwenden en bereid zijn zoowel zwaar als klein werk, zooweI grof aIs edel werk te verrichten. Binnen en buiten de abdij zal het zijn taak zijn : wagens, getou-wen, paarden, timmeringen en huizen te onderhouden. Indien hij hiervoor persoonlijk niet kan instaan, zaI hij door andere smeden, en op zijn kosten, genoemden arbeid doen volbrengen. Wanneer hem echter buitengewoonzwaar werk wordt opgelegd, dat niet gevoeglijk door één smid en een werkjongen kan volbracht wor-den, zal hij, op de kosten der abdij, een of meer helpers mogen aanwerven.

2° Het zal den smid toegelaten zijn „eenen stereken ende meesters knape" aIs hulp in zijn arbeid te gebruiken. Het is echter wel begrepen, dat deze jongeman niet een gewoon leerjongen mag zijn; hij moet reeds elders de elementen der smederij aange-leerd hebben. Genoemde jongeman zal uit de abdij zijn voedsel ontvangen. De smid zal hem echter uit zijn eigen zak moeten betalen. Met of zonder dezen knaap zaI de smid alle paarden der abdij, zonder één uitzondering, beslaan en verzorgen. Het mate-riaal hiertoe zal hem door de abdij geleverd worden. Wat den verleren arbeid betreft, zal de smid geen werk mogen onderne-men volgens zijn eigen opvattingen : aIles, wat hij moet doen, zaI hem door den prelaat of dezes plaatsvervanger opgelegd en voor-gehouden worden. Verder zal de smid al het materiaal, het ijzer, de kolen voor het vuur der smidse alsmede alle alaam goed bewa-ren. Wanneer hij zijn functie aanvaardt, zaI aI het gereedschap der smidse hem bij inventaris overgemaakt worden. Wanneer de smid zijn ambt neerlegt, zal hij aI deze voorwerpen terug moeten bezorgen.

3° Het zaI den smid verboden zijn „by nachten ende onty-den" volk in de smidse te ontvangen. Wagenlieden, werklui en alle andere personen zullen buiten de smidse moeten blijven.

87

Binnen noch buiten de abdij zaI hij twist of onmin verwekken. In de oogstmaanden, zaI de smid, met zijn knaap, ook kunnen opge-roepen worden om mede te gaan hooien en het koren te binden alsmede de schapen te helpen wasschep, indien dit noodig mocht zijn.

4° Deze overeenkomst wordt aangegaan voor den tijd van drie jaar, te beginnen met 20 Januari 1533. Iedere der beide contracteerende partijen zal het recht hebben het contract op te zeggen van jaar tot jaar, mits vooropzeg van zes maand. De jaar-Iijksche wedde van den smid zal 26 gulden bedragen. Buiten-dien zal hij, samen met zijn knaap, in áe abdij vrij kost en inwo-ning genieten en zal hij, zooals de overige werklui, om de twee jaar een stuk Laken ontvangen, vier en een halve el groot, om hiervan een nieuwen tabbaard te Iaten maken volgens de Iivrei, die door de werklui der abdij gedragen wordt. Moest het contract door een der beide partijen voor de voleinding der drie jaar opge-zegd worden, zal de smtd het Ioon ontvangen, dat hem volgens den geIeverden arbeidsduur verschuldigd is, op basis van 26 gul-den per jaar.

5° Moest de smid voor een der hoogergenoemde punten van iet contract „gebreekeIyck, wederspannich oft ongetrouwe - wor-den, zal de prelaat het recht hebben het contract onmiddellijk op te zeggen en hiervoor schadevergoeding te eischep.

,.AIdus geschied te Averbode, voor de smidse, in tegenwoor-digheid van Paulus Gielmans, cellier der abdij; Nikolaas Boude-wyn; Gisbert, slotenmaker der abdij van Tongerloo, en ,Ian van HeeIen, secretaris, die allen aIs getuigen bij het afsluiten van dit contract werden bijgeroepen."

diet is, zooals men ziet, een omstandig en mooi contract, dat nauwkeurig de wederzijdsche rechten en plichten der partijen aangeeft. De smid wordt door zijn werkgever inderdaad behan-deId aIs een mensch, die in verschillende opzichten aIs de gelijke van zijn werkgever wordt beschouwd.

In het 5° van het contract schuilt wel Benig gevaar voor den

88

stielman, tenminste vanaf het oogenblik, dat zijn werkgever kwaad wiI. Zoo zou men althans denken, wanneer men den tekst van het contract leest. Men gelieve echter niet te vergeten, dat door oude traditie vastgesteld was wat onder de woorden „ge-breekeIyck, wederspannich oft ongetrouwe" moest verstaan wor-den. Op de eerste plaats werd hieronder kwade wil vanwege den werkman verondersteld. Zoolang de smid eerlijk zijn best deed, Ilep hij geen gevaar door het contract beetgenomen te worden.

2. Leeraard ChevalIier, Stalmeester

(1 April 1533)

OP onze dagen van sneltreinen, auto's en vliegtuigen vermoe- den we maar half wat in den ouden tijd de paarden te

beteekenen hadden. In ieder groot huis bezat men destijds rij- en koetspaarden. De eersten waren mooie paarden, welke door rui-ters werden bereden. De tweeden dienden voor de gewone koet-sen of de wagens. Eenen en anderen werden behandeld met al de zorg, die ze verdienden.

In een groote oude abdij, waar talrijke koetsen en wagens aan-wezig waren, had het bezit aan paarden heelwat te beteekenen. Bovendien reed men destijds ook veel te paard. Ieder pastoor had zijn rijpaard. Iedere abdij bezat verschillende oprecht mooie paar-den, welke door den prelaat en zijn helpers aIs rijpaarden werden gebruikt.

Men hield de paarden in verdiende eer. Lees de voorwaarden van het hiernavolgend arbeidscontract, dat op 1 April 1533 met een nieuw stalmeester in de abdij van Averbode werd afgesloten. Ge zult dan zoowat vermoeden met hoeveel zorg de paarden destijds werden behandeld.

Op i April 1533, volgens Luiksche tijdrekening, werd Leeraard Chevallier van Dinant door prelaat Dionys vander Scaeft te Averbode aIs eerste stalknecht aanvaard. AIS taak

89

werd hem meteen opgedragen te „regeren ende te verwaeren" aI de rijpaarden uit den rijstal der abdij; de paarden niet te verla-ten, noch bij dag, noch bijzonder bij nacht; in den rijstal geen bezoek te ontvangen noch er Benig persoon binnen te Laten, die er wegens zijn functie niet moest zijn, en vervolgens de voor-waarden te onderhouden van het arbeidscontract, zooals ze hierna volgen.

1° Op gestelde uur zaI de stalmeester aan de paarden haver geven, gemengd met goed gesneden stroo. Hij zal de paarden tweemaal daags in het water rijden en ze tweemaal roskammen. Hij zaI Tederen avond hun voeten inslaan, de hoornen der voeten smeren en de beenen der paarden telkens afdrogen en flink afwis-schen, wanneer ze van buiten in den stal of uit het water komen. Lezer, merk op, dat in het contract niet wordt gesproken over ,.ponten" der paarden, maar wei over „voeten" en „teenen" 1

2° Hij zaI al het getuig van de paarden en den rijstal alsmede de Laarzen, sporen, enz. rein houden en schoonmaken. Hij zal geen recht kunnen Iaten gelden op oud en versleten getuig.

3° De jonge paarden zaI hij berijden. „breken ende mon-den". Wanneer een paard ziek wordt, zaI hij het naar best ver-mogen helpen en dadelijk kennis geven van de ziekte opdat men tijdig den veearts men spreekt in het contract over den veearts aIs „marschallen, die hon des verstaen", nI. die verstand hebben van dierenziekten zou kunnen bijroepen. Indien door de schuld van den stalmeester sommige paarden beduidend Ietsel onder-gaan, zal de prelaat van den stalmeester schadevergoeding kun-nen eischep.

4° De stalmeester zal aan de paarden „egheen foirtse doen met stocken oft spoiren". Hij zal ze niet in den wind laten verkouden, maar ze voortdurend weI gedekt Kouden, „goede lathie- ren maecken", fIink afwisschen en hun alle zorg verIeenen zoo-als het behoort.

5° Van al het getuig, dat thans in den rijstal aanwezig is, en het getuig, dat Later er nog mocht komen, zaI de stalmeester een

90

volledig inventaris opmaken. Bij zijn ve rtrek, zaI hij aIIe stukken, volgens inhoud van den inventaris, in de handen van den prelaat teruggeven.

6° De stalmeester zal geen ruzie stichten noch maken; geen aanleiding geven tot eenigen „twist noch werringhe" binnen of buiten de abdij, maar zich integendeel fraai gedragen. Hij zal steeds klaar moeten staan om boodschappen te doen; aan de tafel te dienen; wijn, bier en brood aan te halen en alle diensten bewijzen, die sedert onheuglijke tijden door de stalknechten steeds werden bewezen, aIs b.v. in den hooitijd helpen het hooi te bergen op den rijstal.

7° De prelaat behoudt zich het recht voor den stalmeester te allen tijd af te danken, mits hem te betalen voor den tijd, dien hij in zijn dienst heeft doorgebracht.

8° Voor zijn Ioon zal de stalmeester jaarlijks vier paar schoe-nen ontvangen en om de twee jaar een paar rijlaarzen naast de gewone kleeding. Bovendien zaI hij 1aarIijks in baar geld een bedrag ontvangen van tien gulden, uit de bus, waar de gewone fooien en giften voor het dienstpersoneel worden geborgen. Van zijn kant zaI de prelaat dit geldelijk bedrag jaarlijks nog vermeer-deren met tien stuivers, in de hoop, dat de stalmeester „te getrou-weIycker ende te neerstiger soude dienen".

De nieuwe stalmeester heeft aI deze voorwaarden gereedeIijk aanvaard en ht heeft ook aan den prelaat verklaard, dat hij des-noods bereid is een borgstelIing te storten om áe goede vervulling van zijn ambtsplichten te garandeeren. Hiermede was het con-tract afgesloten. En de prelaat heeft aan zijn nieuwen staI-meester, als Godspenning, een fooi van drie stuivers gegeven.

Aldus geschied te Averbode, tusschen de abdijkerk en de poort , rond acht uur in den voormiddag, op 1 April 1533. AlS getuigen waren opgeroepen heer Paulus Gielmans, cellier der abdij; heer Leeraard Moer, bakmeester der abdij, heer Vincent Hannen, kamerling van den prelaat, „aIs getuigen des crisdoms van Ludick hier toe zunderIinghe gebeden ende geroepen".

91

Dit contract van den stalmeester is uitvoerig en, zooals men ziet, eenigszins streng.

Deze gestrengheid komt aIIeen voort uit het feit, dat de rij-paarden aIs een kostbaar bezit werden aanzien. Wie meestér was over deze paarden, moet zijn functie goed beha rtigen of moest ontslagen worden. In korte weken kon zijn plichtverzuim te veel kwaad doen.

anderzijds was het honorarium van den stalmeester tamelijk hoog. Hij was gratis gelogeerd, gevoed en gehIeed. Bovendien ontving ht tien gulden in geld. Het moet niet verwonderen, dat Leeraard Chevallier bereid werd gevonden een borg te storten om stalmeester te kunnen worden.

3. Wouter van Kermpt, Schrijnwerker

(28 Januari 1536

SPECIALISTEN verteIIen, dat de houtsoorten vroeger in ons Iand niet zoo talrijk waren aIs thans. Wat hiervan ook weze,

zeker is in eIk geval, dat destijds bosschep en wouden een veel aanzienlijker oppervlakte van ons Iand bedekten dan thans en dat dienvolgens de rijkdom aan hout grooter was. Mooi hout had overigens destijds aanzienlijke waarde. Groote eigenaars beschouwden gaandeweg hun eikenbosschen als „een spaarpot -en een der beste geldbeleggingen.

Ieder vakman wist dit. Ieder schrijnwerker wist dit zeer zeker. Hierbij Iaat ik de bepalingen volgen, welke te vinden zijn in het contract, dat aan een schrijnwerker werd gegeven. In dit contract zaI haast geen spraak zijn over de zorg, die aan het hout moet besteed worden. Het was ook niet noodig dergelijke cIausuIes op te nemen. Ieder vakman wist, zooals ik zei, met welke uiterste zorg schoon en kostbaar hout moest behandeld worden.

Op 28 Januari 1536 waren, voor opmaking van een contract, aanwezig eenerzijds heer PauweI GieImans, provisor der abdij

92

van Averbode, en anderzijds Wouter van Kermpt, „scrynema-ker", thans wonend te Pandtbruggen onder de parochie van NeerIanden.

Het contract wordt opgemaakt voor een duur van twaalf jaar. Beide partijen zullen echter het recht hebben het contract op te zeggen na zes jaar, op voorwaarde zes maand op voorhand hier-van te verwittigen. Genoemd termijn van twaalf jaar zal begin-nen op Paaschdag van 1533. Voor den geheelen duur van het contract zal Wouter van Kermpt den gewonen arbeid doen van schrijnwerker en zich belasten met „aIrehande scrynwerck dat de preIaet Wouteren saI doen maken".

Wat de condities van betaling betreft, zal de schrijnwerker arbeiden in daghuren op de kosten van den prelaat. Voor iederen

Zomerdag van half-Maart tot Sint-Denijsdag (8 October) , zaI hij drie stuivers per dag verdienen. Voor iederen Winterdag, van Sint-Denijs tot half-Maart, zal hij twee stuivers en een oord winnen. Het contract bepaalt, jammer genoeg, niet het aantal arbeidsuren per Zomer- of Winterdag.

Bovendien zal Wouter, om de twee jaar, recht hebben op vijf el Iaken, voor een nieuwen tabbaard, gelijk de overige dienaars en werklui van den prelaat te Averbode plegen te ontvangen en te dragen. Indien hij Iiever de tegenwaarde van genoemd Laken in geld ontvangt, zal hij in ruil voor één el Iaken een bedrag van 15 stuivers ontvangen.

Vanaf den dag van het afsluiten van dit contract, 28 Januari 1533, tot aan het Paaschfeest van dit jaar, zal Wouter bij bij-zondere gunst van den prelaat een tabbaard ontvangen in ruil voor door hem reeds bewezen diensten. Niettegenstaande het feit, dat hij thans een tabbaard ten geschenke ontvangt, zal hij te gepastere tijd zijn rechten mogen Laten gelden op een nieuwen tabbaard of dezes tegenwaarde in geld, wanneer de overige werk-Iui van den prelaat hun gewonen tabbaard ontvangen.

De schrijnwerker zal, evenals zijn voorgangers, vrij mogen beschikken over de woning, die sedert jaren aan den schrijnwer-

93

van Averbode, en anderzijds Wouter van Kermpt, "scrynema­ker", thans wonend te Pandtbruggen onder de parochie van Neerlanden.

Het contract wordt opgemaakt voor een duur van twaalf jaar. Beide partijen zullen echter het recht hebben het contract op te zeggen na zes jaar, op voorwaarde zes maand op voorhand hier­van te verwittigen. Genoemd termijn van twaalf jaar zal begin­nen op Paaschdag van 1533. Voor den geheelen duur van het contract zal Wouter van Kermpt den gewonen arbeid doen van schrijnwe&er en zich belasten met "alrehande scrynwerck dat de prelaet Wouteren sal doen maken".

Wat de condities van betaling betreft, zal de schrijnwerker arbeiden in daghuren op de kosten van den prelaat. Voor iederen Zomerdag van half-Maart tot Sint-Denijsdag (8 October), zal hij drie stuivers per dag verdienen. Voor iederen Winterdag, van Sint-Denijs tot half-Maart, zal hij twee stuivers en een oord winnen. Het contract bepaalt, jammer genoeg, niet het aantal arbeidsuren per Zomer- of Winterdag.

Bovendien zal Wouter, om de twee jaar, recht hebben op vijf el· laken, voor een nieuwen tabbaard, gelijk de overige dienaars en werklui van den prelaat te Averbode plegen te ontvangen en te dragen. Indien hij liever de tegenwaarde van genoemd laken in geld ontvangt, zal hij in ruil voor één el laken een bedrag van 15 stuivers ontvangen.

Vanaf den dag van het afsluiten van dit contract, 28 Januari 1533, tot aan het Paaschfeest van dit jaar, zal Wouter bij bij­zondere gunst van den prelaat een tabbaard ontvangen in ruil voor door hem reeds bewezen diensten. Niettegenstaande het feit, dat hij thans een tabbaard ten geschenke ontvangt, zal hij te gepasten tijd zijn rechten mogen laten gelden op een nieuwen tabbaard of dezes tegenwaarde in geld, wanneer de overige werk­lui van den prelaat hun gewonen tabbaard ontvangen.

De schrijnwerker zaL evenals zijn voorgangers, vrij mogen beschikken over de woning, die sedert jaren aan den schrijnwer-

93

ker der abdij in bruikleen wordt gegeven. Deze woning is „de huyssinge metten hoove opt Veehoff' , in den grooten groenten-tuin der abdij. Meteen zaI Wouter ook recht hebben op de gewone portie „eeten ende drincken', die bii gewoonte aan alle werklui dagelijks wordt gegeven. Daarbuiten zal hij ook nog recht hebben op twee en een halve aam bier, were hij in de brouwerij der abdij zal mogen halen op het oogenbIik, dat hem hiervoor het best geschikt Iijkt.

Voor de verwarming van zijn woning zaI de schrijnwerker jaar-lijks recht hebben op 400 mudsaards alsmede op twee voeder wilgenhout („wyshouts-

Iet zal hem tenslotte toegelaten zijn een zwijn te houden voor zijn persoonlijk profijt ( „Wouter sal mogen ende opvoeden een vercken") .Hij zaI dit echter moeten opsluiten en het in geen geval vrij Iaten rondloopen om te voorkomen, dat de abdij op deze manier schade Iijdt in haar vruchten of haar tuin.

AIIes samen genomen ziet men, dat de schrijnwerker in bij-zonder gunstige voorwaarden ten arbeid werd aanvaard. Hij ont-ving gratis inwoning en vuur; hij mocht gratis voedsel en drank halen in de keuken der werklui. Hij beschikte over extra-provisie aan bier en kon een batig profijtje halen uit het opkweeken van een zwijn. Hij had recht op een tabbaard, tweejaarlijks, en bij ondervinding was gebleken, dat een oppassend man op twee jaar een nieuwen tabbaard, gemaakt uit de stevige Iakenstof, die de abdij tot de beschikking van haar dienstpersoneel stelde, niet kon verslijten. De daghuur, die de schrijnwerker ontving, was vrij bescheiden. Doch, men vergete niet, dat deze gewoon aIs spaar-geld kon weggeborgen worden, en dat men in die jaren voor enkele stuivers stevig gerei voor dagelijksch gebruik kon knopen.

Met dit alles had het contract nog met geen woord gesproken

over de eigenlijke zorg, welke Wouter voor het hooi zou moeten

dragen. Zooals ik reeds zei, moest hierover met niet veel woorden gesproken worden.

Het contract bepaalt alleen, dat de schrijnwerker „nyemant

94

carweyen sal doen" en dat hij buiten de abdij geen werk zaI mogen aannemen, zonder vooraf de toelating van den prelaat te

Lebben ingewonnen. Met de voorwaarden, die het contract aan

Wouter toestond, was het wel biIIijk te eischen, dat hij uitslui-tend voor zijn meester werken zou.

Tenslotte wordt nog gezegd, dat de schrijnwerker het hout

„neersteIyck" zaI moeten bewaren en het „ten meesten prof f yte" van zijn meester zal moeten gebruiken.

„Dit is geschied te Averbode, op datum voorschreven, in aan-wezigheid van ,tan van HeeIen, als speciaal getuige."

Iet moet niet verwonderen, dat Wouter van Kermpt dit mooi en voordeelig contract voor een duur van twaalf jaar afsloot.

4. Hendrik Mils, lager

(20 December 1532

TIJDENS de zestiende eeuw was in het VIaamsche platteland

en in de heuveIenstreek van Brabant het groote wild zoogoed aIs verdwenen. Wanneer in de oude stukken spraak is over jacht op groot wild, of wanneer oude prenten deze jacht op hun eigen manier voorsteIIen, zaI het weI om uitzonderlijke gevallen gaan. Om te weten welk wild in deze tijden in onze streken gevonden werd, zal het overigens ook niet zonder belang zijn te Lezen wat zooal in het arbeidscontract van een jager voorzien werd.

De jacht gebeurde destijds met de hulp van jachthonden. Deze honden hadden hun niet te onderschatten waarde. De her-

tog van Brabant (in 1532 was het keizer Karel) bezat overigens zeIi een heel stel jachthonden, die hier en daar over het grond-gebied verspreid lagen en meestal door sommige onderdanen op hun eigen kosten moesten onderhouden worden. EdeIIieden hieI-den van de jacht. Adellijke dames hielden er evenzeer van. En bij voorkeur ging dergelijk groot volk op jacht in streken of op tij-den, waar groot wild was gesignaleerd geworden.

95

carweyen sal doen" en dat hij buiten de abdij geen werk zal mogen aannemen. zonder vooraf de toelating van den prelaat te hebben ingewonnen. Met de voorwaarden. die het contract aan Wouter toestond. was het wel billijk te eischen. dat hij uitslui­tend voor zijn meester werken zou.

Tenslotte wordt nog gezegd. dat de schrijnwerker het hout "neerstelyck" zal moeten bewaren en het .. ten meesten proffyte" van zijn meester zal moeten gebruiken .

.. Dit is geschied te Averbode. op datum voorschreven. in aan­wezigheid van Jan van Heelen. als speciaal getuige."

Het moet niet vef\\'onderen. dat Wouter van Kermpt dit mooi en voordeelig contract voor een duur van twaalf jaar afsloot.

4. Hen d rik M ij s. J a g e r

(20 December 1532)

TIJDENS de zestiende eeuw was in het Vlaamsche platteland en in de heuvelenstreek van Brabant het groote wild zoogoed

als verdwenen. Wanneer in de oude stukken spraak is over jacht op groot wild. of wanneer oude prenten deze jacht op hun eigen manier voorstellen, zal het wel om uitzonderlijke gevallen gaan. Om te weten welk wild in deze tijden in onze streken gevonden werd. zal het overigens ook niet zonder belang zijn te lezen wat zooal in het arbeidscontract van een jager voorzien werd.

De jacht gebeurde destijds met de hulp van jachthonden. Deze honden hadden hun niet te onderschatten waarde. De her­tog van Brabant (in 1532 was het keizer Karel) bezat overigens zelf een heel stel jachthonden. die hier en daar over het grond­gebied verspreid lagen en meestal door sommige onderdanen op hun eigen kosten moesten onderhouden worden. Edellieden hiel­den van de jacht. Adellijke dames hielden er evenzeer van. En bij voorkeur ging dergelijk groot volk op jacht in streken of op tij­den. waar groot wild was geSignaleerd geworden.

95

Laten we even op het eigen contract van Hendrik wijs, die op 20 December 1532 aIs jager der abdij van Averbode aangewor-ven werd, nagaan wat destijds in de streken van Brabant van een jager werd gevorderd.

Op gestellen dag dan, werd Hendrik Mijs, „geheiten Henrick Ots", van Bergeik, aangenomen als „Jeger".

De eerste verplichting, die hem bij contract opgelegd werd,

was het goed bewaren en goed bewaken van de jachthonden.

Hij zou, met deze honden, verblijven op een hoeve, „het vee-hoff", onmiddeIIijk buiten de muren der abdij gelegen. Verder bestond zijn taak erin hazen, konijnen en ander wild te vangen en dit, aan een stok gebonden, aan te brengen.

Hij zal er verder voor zorgen, dat niemand op het goed der abdij komt jagen noch braconnieren ( „jagen noch voIonteeren") . Hij zal dit integendeel, naar zijn best vermogen, verhinderen en het desgevallend aan de overheden bekend maken.

Hij zal verder altijd, „vroech ende spae", bereid staan om

boodschappen te doen, waar men hem die ook zaI opleggen. Hij

zaI bovendien te zijne tijd helpen hout dragen en stapelen. In den Zomer zal hij een handje toesteken in den arbeid van het hooi en het koren helpen binnenhalen, indien hij hiertoe den noodigen vrijen tijd heeft.

Van tijd tot tijd zal hij alle jachthonden samen mogen bren-gen tot nabij de keuken der abdij en er de honden den keuken-afvaI Iaten opeten. Onmiddellijk daarna zal hij evenwel de hon-den weer buiten de abdij leiden en in geen geval de adéIIijke heeren nabootsen, die hun jachthonden weI eens mede in de kerk of de eetzaal brengen.

Onder geen vóorwendseI zaI hij Benig stuk wild aan vrienden of kennissen wegschenken noch het, zonder toelating, voor eigen gebruik verbergen. Voor lederen haas, dien hit achterhoudt, za hij een boete van zes stuivers betalen. Voor ieder koppel konij-nen, een boete van vijf stuivers.

Hij zal ook zijn best doen om de vossen en de katten (,,cat-

96

BO

ER

EB

RU

1L

OF

T. C

ari

catu

rale

voors

tell

ing v

an e

en b

oere

bru

iloft

. E

r w

ord

t bald

adig

geëte

n e

n g

edro

nken. A

llerl

ei.

„gesc

henken"

word

en a

an d

e j

ongegehuw

den o

verg

ere

ikt.

Pla

at

naar

een e

ts v

an P

iete

r van d

er

Borc

ht

(1545-1

608)

. D

e e

tser

heeft

zek

er

met

opzet

I —

een p

aar

smulp

apen m

ede a

an d

e b

ruil

oft

tafe

l doen a

anzit

ten.

BOEREKERMIS. De doedelzak speelt. Boeren en boerinnen voeren volksdansen uit. Er wordt gedronken, zoomaar om te drinken. Menschen uit de deftiger kringen staan te praten. Een dignitaris — het is misschien wel de dorpspastoor — slaat de volksdansen gade. Plaat volgens een gravure van Hendrik Hondius (1573-1648), naar Pieter Pruegel (ongeveer 1525-1569) .

ten") aIsmede aIIe andere schadelijke dieren „ander quaet ge-diert") van het goed der abdij te verdrijven.

Hij zal geen vreemde jagers uitnoodigen noch ontvangen en

deze nooit met hun honden in de abdij Iaten komen en evenmin

Benig ander kwaad gezelschap binnen of buiten de abdij aIs omgang nemen.

Het dienstcontract van den jager zaI beginnen op Nieuwjaar

1533. Het contract zal geldig blijven tot het eind van het jaar.

Beide contractanten zullen clan vrijelijk het contract mogen op-zeggen. Gebeurt dit niet, dat wordt de overeenkomst automatisch

voor een nieuw termijn van een jaar aangegaan.

Als wedde zaI Hendrik Mijs jaarlijks een bedrag van zes guI-den ontvangen, alsmede twee paar gelapte schoenen, twee hem-den, een kiel ( „Benen keel") en een kolder. Indien hij bovendien

bereid is af en toe de taak van den boschwachter op zich te

nemen, zal hij hiervoor om de twee jaar een stuk Iaken ontvan-gen, groot vier eI, om daarvan een tabbaard te maken, volgens de gebruiken van de overige bedienden en dienaars der abdij. Ver-der zaI hij recht hebben op alle speciale bijverdiensten, die aan

het postje van boschwachter verbonden zijn (,,alIe andere acci-denten ende vervallen daer aff coemende") ; maar hij zaI geen

speciale wedde in geld ontvangen. Volgens deze bepalingen werd het contract op den aangedui-

den datum onderteekend, in aanwezigheid van Jan Soppens, Maarten Bartels van Bergeik en Vincent Hannen, die daartoe speciaal als getuigen waren opgeroepen.

Hendrik Mijs bleef gedurende vier volle jaren in dienst. Na-dien aanvaardde Arnold van Baerl uit Bekkevoort denzelfden dienst onder dezelfde voorwaarden. Het blijkt dan weI, dat de condities goed en voordeeIig waren voor áe jagers. Overigens, ook zij waren gratis gevoed en gratis geIogeercl in hun tamelijk vrije doening van het „veehof f ". Hun dienst was niet zoo hard om dragen. Geen gevaar dreigde in hun rustig bestaan. Voor jachtdoeleinden werden aIstoen, althans in de buitendorpen, nog

^ 97

geen schiettuigen noch vuurroeren aangewend. De kunst en de zorg van den jager bestonden er dan hoofdzakelijk in het wild in hun stroppen te vangen of het in hun vallen te lokken. Ze had-den meteen het wisselvallige en beroezende Leven, dat thans nog van den eerstebesten braconnier een verwoed en gepassioneerd geheim jager maakt.

De jager was inderdaad een heer, die met kiel en kolder over de hei of door de bosschen kon wandelen, terwijl de overige arbeiders moesten werken.

5. Hansken Berchmans, Barbier

(7 Juli 1534

IN sommige Ieesboeken over Geschiedenis doen aIlerIei verhaaI-tjes de ronde betreffend de rol der barbiers in het Leven der

groote heeren van vroeger. Men schrijft weI eens, dat sommige vorsten nooit een barbier

wilden aanwerven, omdat ze vreesden door dezen vermoord te worden. Het zou immers niet onmogelijk zijn, dat de barbier zich

door de vijanden van zijn meester zou Laten omknopen om dezen vlug en goed naar de andere wereld te helpen. Men schrijft ook weI eens, dat de barbier steeds een man van vertrouwen moest zijn en dat een scherpe keuze werd gedaan vóór een candidaat werd aanvaard.

Indien de bewering, als zou ieder barbier destijds aanzien zijn geworden als _ een mogelijk moordenaar, gewoon naar het rijk der fabelen moet verwezen worden, is het toch zeker, dat niemand als barbier werd aangeworven vóór de hoedanigheden van den candidaat duchtig waren onderzocht geworden. De reden hier-van was, dat een barbier gewoonlijk buiten zijn vakkundigen arbeid, waarmee hij toch geen geheeIe dagen kon vullen ook andere opdrachten kreeg, welke eenigszins van vertrouwelijken aard waren. Verder was het ook gewoonte, dat een barbier werd

98

aanvaard, onder de voorwaarde, dat hij geen andere personen

zou scheren dan zijn werkgever. Het Iijkt nu eenmaal zoo de

usantie der groote heeren van vroeger geweest te zijn, dat ze ieder hun eigen, persoonlijk barbier hadden.

Een en ander kunnen we opmaken uit het contract, dat pre-laat Dionys vander Scaeft op 7 Juli 1534 afsloot met een jonge-man, dien hij als zijn barbier wilde aanwerven.

Candidaat voor deze betrekking was Hanslæn Berchmans, zoon van ,Ian Berchmans, uit Gestel bij Eindhoven.

AIs speciale bezigheid werd hem opgedragen alles te doen,

wat de prelaat hem zou opleggen te doen. Hij zou allereerst de gewone woonkamer van den prelaat moeten reinigen („de came-ren te reynighen) ; hij zou het haardvuur in deze kamer moeten

aansteken en verzorgen ( „vieren te maeken") ; hij zou tafeldie-naar moeten zijn aan de abkelijke tafel, des morgens en des avonds (.,ter tafelen te dienen by mynen heere des morgens ende des avonts") ; hij zou den nacht doorbrengen in de slaap-kamer van zijn meester om dezen, die overigens ziekelijk was en jong overleed, te helpen („in zyn slaepkamer tot zynen opstaene ende slapen gaene te zyne") ; en verder den geheelen dag in de kamer van den prelaat te blijven om zorg voor hem te dragen ( ,,ende inden lach voirts continueIyck by hem te blyvene ende zyne Eerweerdicheyt persoene altyt waer te nemene")

Het is, zooals men ziet, een post van vertrouwen, die aan Hansken Berchmans werd toevertrouwd.

Verder werd overeengekomen, dat Hanstien barbier van den prelaat zou wezen („hierenboven heeft hy hem verobligeert om des preIaets barbier te wesene") . Hierbij wordt echter uitdrukke-Iijk bepaald, dat hij niemand anders zaI mogen scheren dan den prelaat, uitgenomen de abteIijke dienaars, wanneer de prelaat zaI bevelen dezen in zijn kamer te scheren ( „ende tselve metten gheenen dat dien ambacht aengaet alleenlyck aen zynder Eer-weerdicheyt persoen te exerceren, ende en sal nyemant anders oft vreemders barbieren, scheiren. Iaten etc., het en waere zyns

99

Eerweerdichteyt Bieners bynnen tynder cameren, sonder oirIoif ende consent van zynden Eerweerdicheyt' ) .

De barbier wordt, zooals men gelezen heeft, ook bestemd om af en toe, wanneer de prelaat hiertoe bevel of toelating verleent, geroepen om de dienaars van den abt te .Jaten". Hiermede wordt de aderlating bedoeld, de destijds op gestelde termijnen bij ieder aI te gezond mensch werd uitgevoerd. Door het openen

van een bloedader, werd een hoeveelheidje bloed afgetapt en werd meteen een voorzorgsmaatregel tegen eventueeIen bIoed-opdrang genomen. Meestal werd deze „heelkundige operatie" door den eerstebesten barbier voltrokken; en deze had hiervoor geen andere heelkundige instrumenten noodig dan zijn scheer-mes. Hansken Berchmans was dan tevens bij gelegenheid ook „heelmeester".

Het contract bepaalt verder, dat het jaarlijksch honorarium van den barbier zeven gulden zal bedragen. In natura zal hii jaarlijks vier paar schoenen ontvangen alsmede de IivreikIeeding, die aIIe dienaars van den prelaat ontvangen en dragen. Het con-tract zou beginnen te loopen op 1 Augustus 1534; en Hansken moest áe yerpIichting op zich nemen gedurende ten minste één

jaar in dienst te blijven. AIdus gedaan te Averbode, voor het nieuwe huis van Loon,

in aanwezigheid van heer Paulus GieImans, cellier der abdij en van broeder Augustinus van Gestel, portier.

De taak van barbier en de functies, die hiermede verband hiel-den, waren wel degelijk van eenigszins vertrouwelijken aard. Het Iigt dan ook voor de hand, dat de prelaat hiervoor een jongen van goede familie had uitgekozen. In het eigen contractboek van den prelaat staat een nota, eigenhandig geschreven door Hansken Berchmans. Deze heeft een sierIiJk geschrift en hij schrijft Latijn.

Dit wijst op een beduidenden graad van geleerdheid. Hij is dus een jongen, die studiën gedaan heeft.

Bedoelde nota is geschreven op 16 November 1535. Hansken Berchmans getuigt, dat hii de volle betaling van zeven gulden

100

voor het eerste jaar ontvangen heelt en dat hij betaald geworden

is voor een deel van het tweede jaar. Thans vertrekt hij uit Aver-bode, met voIIe toestemming van den abt. Bij dit vertrek werd hem een goede fooi gegeven uit de gemeenschappelijke kas der abteIijke bedienden. Bovendien schonk de prelaat hem, bij zijn vertrek, vijf eI grijs Iaken, genoemd „Mechels grauw ", voor een tabbaard; een el wit Laken voor een paar kousen alsmede vijf el Iaken van moreytkleur voor een tuniek. Voor een en ander betuigt hij zijn dank aan den prelaat en onderteekent hij eigenhandig Ita est.. Joannes Berchmans.

6. Hendrik Vrancx, KIeermaker

(25 April 1533)

IN alle streken van de Zeventien Provinciën was de lakennij- verheid nog zeer bloeiend in de eerste helft der zestiende

eeuw. Menschen, die een aanzienlijk bedrag voor hun kleeding konden besteden, droegen weliswaar EngeIsch Iaken, en een tab-

baard in zulk Iaken werd jarenlang voor den dag gehaald bil groote geIegenheden. Doch meestal werd Iaken uit de inIandsche productie gebruikt. Befaamde iamiIies dreven den Iakenhandel, ook in de belangrijke dorpen van het platteland. Lakenscheerders en -verwers vond men overal.

Terwijl de hooge standen, en op de eerste plaats de adel, aan kIeeding en opschik groote sommen besteedden, hield de goede stand het bij voorkeur bij tabbaarden en kIeedingstukken van fraaie en sterke qualiteit. Aan den kleermaker werden destijds dan wel niet zooveel eischen gesteld aIs thans. De gangbare kIee-dij behield jarenlang haar fatsoen. De mode kende haast geen grillen, althans voor wat de heerenkleeding betreft.

Hein Vrancx Danszoon van Aarschot werd op 25 April 1533 aIs kleermaker aanvaard in de abdij van Averbode. Zijn taak

bestond erin de gewone kleedij te maken voor de kloosterlingen

101

voor het eerste jaar ontvangen heeft en dat hij betaald geworden is voor een deel van het tweede jaar. Thans vertrekt hij uit Aver­bode, met volle toestemming van den abt. Bij dit vertrek werd hem een goede fooi gegeven uit de gemeenschappelijke kas der abtelijke bedienden. Bovendien schonk de prelaat hem, bij zijn vertrek, vijf el grijs laken, genoemd "Mechels grauw", voor een tabbaard; een el wit laken voor een paar kousen alsmede vijf el

laken van moreytkleur voor een tuniek. Voor een en ander betuigt hij zijn dank aan den prelaat en onderteekent hij eigenhandig: Ita est. Joannes Berchmans.

6. Hen d rik V r anc x, KIe e r mak e r

(25 April 1533)

I N alle streken van de Zeventien Provinciën was de lakennij-verheid nog zeer bloeiend in de eerste helft der zestiende

eeuw. Menschen, die een aanzienlijk bedrag voor hun kleeding konden besteden, droegen weliswaar Engelsch laken, en een tab­baard in zulk laken werd jarenlang voor den dag gehaald bij groote gelegenheden. Doch meestal werd laken uit de inlandsche productie gebruikt. Befaamde families dreven den lakenhandel, ook in de belangrijke dorpen van het platteland. Lakenscheerders en -verwers vond men overal.

Terwijl de hooge standen, en op de eerste plaats de adel, aan kleeding en opschik groote sommen besteedden, hield de goede stand het bij voorkeur bij tabbaarden en kleedingstukken van fraaie en sterke qualiteit. Aan den kleermaker werden destijds dan wel niet zooveel eischen gesteld als thans. De gangbare kIee­dij behield jarenlang haar fatsoen. De mode kende haast geen grillen, althans voor wat de heerenkleeding betreft.

Hein Vrancx Janszoon van Aarschot werd op 25 April 1533 als kleermaker aanvaard in de abdij van Averbode. Zijn taak bestond erin de gewone kleedij te maken voor de kloosterlingen

101

en voor het dienstpersoneel. Dit Iaatste droeg een uniform, waar-van de kleur haast ieder jaar veranderde.

Bij contract werd bepaald, dat Hein Vrancx voor den duur van drie jaar de functie van kleermaker zou op zich nemen. Na het eerste jaar zou evenwel het contract door een van beide par-tijen, mits vooropzeg van drie maand, kunnen opgezegd worden.

De bijzonderste taak van den kleermaker zou hierin bestaan dat hij voor den prelaat der abdij, voor de priesters en de leeke-ID roeders de gewone kIeedingstukken zou maken, en wel „alle cIeedinghe van woIIen, Laken, subtylen, hemden, slapeIaken ende anders des zy van noode zullen hebben". Hij zou niet alleen nieuwe kleedingstukken moeten vervaardigen, doch ook de oude habijten „Iappen ende versten- . Voor ieder jongeman, die in de abdij zou binnentreden aIs jong reItgieus, zou hij eveneens de habijten moeten maken, zonder recht te kunnen doen gelden op Benig bijkomstig Loon. Tenslotte zou hii moeten zorgen voor de kIeeding van het personeel der abteIijke vertrekken en de keuken.

Men wist bij Iange ondervinding, dat een kleermaker in het snijden der stukken veel schade kan doen. Bij contract werd dan bepaald, dat Hein Vrancx „int snyden ende int steppen proiy

-teIyck saI zyn ende niet veeIe snipperIingen maecken". Hiermede was echter nog niet aangegeven hoeveel stof de kleermaker voor een nieuw habijt mocht aanwenden. En, omdat men in dezen tijd van goede en preciese administratie er eenmaal van hield alles goed en voIIedig in de arbeidsovereenkomsten te omschrij-ven, werd in het contract vastgelegd, dat hij voor een nieuwen priestertoog ten hoogste vijf el Laken zou mogen gebruiken, voor een groote kap ten hoogste zeven eI, voor een „booze" één eI en voor een ,.wambays" eveneens één eI. Meteen werden hem de regels gegeven, die hij in het maken van een priestertoog zaI moe-ten volgen : de toog zaI van voren gesloten zijn „met kantgaten van beyden tyden" ; áe mouwen moeten van voren eng zijn op de hand; de toog zaI tot op de enkels vallen. De kappen zullen

102

en voor het dienstpersoneel. Dit laatste droeg een uniform. waar­van de kleur haast ieder jaar veranderde.

Bij contract werd bepaald. dat Hein Vrancx voor den duur van drie jaar de functie van kleermaker zou op zich nemen. Na het eerste jaar zou evenwel het contract door een van beide par­tijen. mits vooropzeg van drie maand. kunnen opgezegd worden.

De bijzonderste taak van den kleermaker zou hierin bestaan: dat hij voor den prelaat der abdij. voor de priesters en de leeke­broeders de gewone kleedingstukken zou maken, en wel "alle cIeedinghe van wollen. laken, subtylen, hemden. slapelaken ende anders des zy van noode zullen hebben". Hij zou niet alleen nieuwe kleedingstukken moeten vervaardigen, doch ook de oude habijten Jappen ende versien". Voor ieder jongeman, die in de abdij zou binnentreden als jong religieus. zou hij eveneens de habijten moeten maken. zonder recht te kunnen doen gelden op eenig bijkomstig loon. Tenslotte zou hij moeten zorgen voor de kleeding van het personeel der abtelijke vertrekken en de keuken.

Men wist bij lange ondervinding. dat een kleermaker in het snijden der stukken veel schade kan doen. Bij contract werd dan bepaald, dat Hein Vrancx "int snyden ende int sceppen profy­telyck sal zyn ende niet veele snipperlingen maecken". Hiermede was echter nog niet aangegeven hoeveel stof de kleermaker voor een nieuw habijt mocht aanwenden. En. omdat men in dezen tijd van goede en preciese administratie er eenmaal van hield alles goed en volledig in de arbeidsovereenkomsten te omschrij­ven, werd in het contract vastgelegd, dat hij voor een nieuwen priestertoog ten hoogste vijf el laken zou mogen gebruiken, voor een grootekap ten hoogste zeven eL voor een "hooze" één el en voor een "wambays" eveneens één el. Meteen werden hem de regels gegeven, die hij in het maken van een priestertoog zal moe­ten volgen: de toog zal van voren gesloten zijn "met hantgaten van beyden zyden"; de mouwen moeten van voren eng zijn op de hand; de toog zal tot op de enkels vallen. De kappen zullen

102

van achteren de aarde niet raken en van voren moeten ze wat korter zijn; „ende de wambeysen zal hy Ianck maken tot opte hoopen' . Wat tenslotte mode en snit betreft in het maken van priestertogen, zaI de kleermaker geenerIei modische nieuwigheid mogen toepassen; maar hij zal alles maken volgens oude en trouwe gewoonte. Mocht hij betreffend een of ander punt op dit domein twijfel hebben, zaI de prelaat hem hierover juiste inIich-tingen verschaffen.

Verder zaI de kleermaker niets Laten verlorengaan. Hij zaI de Iijsten van de stukken Iaken, die hij moet verwerken, afsnijden, deze Lijsten bijeenhouden en ze aan elkaar naaien „om sargyen oft deckselen daer aff te maken" voor de slaapkamers van de bezoekers.

De kleermaker zaI tenslotte in aIIe eer en fatsoen zijn Ieven slijten. Hij „zal by nachten ende ontyden vuytten cloester nyet loopen drincken noch oick enich geseIscap in zyn Gamer houwen oft hanteren ". Deze clausule vindt men in haast alle arbeids-contracten terug. Het spreekt vanzelf, dat men garanties wilde nemen tegenover eventueeIe misbruiken, die geen werkgever der zestiende eeuw zou geduld hebben.

Als Ioon zaI de kleermaker, buiten gratis kost en huisvesting binnen de abdij, allereerst een wedde genieten van zestien gul-den per jaar. Bovendien zou hij alle fooien mogen behouden. die hem door jonge religieuzen worden gegeven. Het was nI. áe gewoonte, dat jonge religieuzen, bij hun intrede in de abdij, een iIinke fooi schonken aan den kleermaker, die hun eerste kIooster-hØijt klaarmaakte. Tenslotte zou de kleermaker, om de twee jaar, recht hebben op vier el Laken, voor het maken van een tab-baard, zooals alle bedienden der abdij ontvingen. Het zou hem echter vrij staan, in de plaats van dit Iaken een bedrag te vragen van vijftien stuivers de eI.

De kleermaker zou bovendien het recht hebben een knecht aan te werven om hem in zijn arbeid te helpen. Deze knecht zou echter den kIeermakersstieI moeten kennen en in geen geval een

103

„leerknecht” zijn. Hij zou, op de kosten van den prelaat, een wedde genieten van twee Philippusgulden per jaar.

AIdus werd overeengekomen te Averbode, op honger genoem-den datum, in aanwezigheid van heer Paulus GieImans, ceIIier der abdij; van broeder Pancratius, bakker; Pieter Chyns, bottelier, en ,Ian HeeIen, klerk van het bisdom Luik.

7. Jan Marcelis van Bergeik, Huisknecht

(1530)

GEDURENDE geruimen tijd was ,tan Marcelis van Bergeik gehecht geweest aan den dienst van het convent in de abdij

van Averbode. Waarom hij dezen dienst moest verlaten of mis-schien dezen dienst verliet, staat niet geschreven. Hoe het ook weze, hij geraakte zonder werk noch broodwinning. Anderzijds maakten sommige omstandigheden het hem niet mogelijk terug naar huis te gaan. Wat te doer.? Jan Marcelis was in liet suk-kelstraatje geraakt.

Geeraard vander Scaeft, de joviale groote seigneur, die tot in 1532 prelaat van Averbode bleef, redde den toestand. Hij aan-vaardde Marcelis aIs knecht van zijn preIaatshuis. Marcelis zou „goed zijn voor alle werk ", zooaIs het thans in de aankondigingen

der dagbladen staat. Welaan dan, Iaten we even onderzoeken wat destijds zooal werd gevergd van iemand, die goed voor alle werk moest zijn. Een officieel contract hierover Iigt weI niet voor. 1vIarceIis werd slechts aanvaard voor den tijd, dat hij in de mise-

rie zat. Er is inmiddels weI een interessant geschrift voorhanden waar, aI is het dan niet onder vorm van een heusch arbeidscon-

tract, toch zorgvuldig opgeteekend staat wat de knecht zooal zal

hoeven te doen. Om alles goed te verstaan, moet men zich echter 'n zekere

voorstelling kunnen geven van wat een prelaatshuis in een be-

Iangrijke abdij der zestiende eeuw was. Zooals ik reeds zei, zeteI-

104

den de prelaten der bijzonderste abdijen in de Staten van Bra-bant. Ze speelden dus een politieke rol en hadden hooge relaties.

Ze ontvingen goed- of kwaadschiks, ook tamelijk veel bezoek in hun prelaatshuis. Voorbijgangers of reizigers van eenig aanzien, werden gul aan de tafel van den prelaat ontvangen. AIs gewone drank werd, des middags, aan deze tafel wijn gedronken. Het was echter gewone wijn uit de Brabantsche wijngaarden van den tijd. De wijnberg der abdij was gelegen te TesteIt, op den berg waar de spoorweg thans doorheenrijdt. Men schonk zulken wijn met de kruik, zooals op onze dagen nog in Frankrijk usantie is.

Na deze Lange inleiding, kunnen we nu de verschillende bepa-Iingen Iaten volgen, die ,tan Marcelis voor zijn dageIijksche taak zaI moeten naleven.

Op de eerste plaats zal hij getrouw en gedienstelijk zijn om te helpen op de abtelijke kamer. Hij zal áe prelaatstafel „manier-Iicke" dienen. Buiten de maaltijden, zaI hij geen gezelschap op de kamer toelaten of Laten komen zonder toestemming van den prelaat. Des avonds Iaat zal hij nooit bij eenig gezelschap, we-reldlijk of niet, mogen praten. Hij zal integenáeeI vroeg te rust gaan en vroeg opstaan om zijn dienst des te beter te kunnen doen.

Tweedens zaI hij wijn helpen tappen voor de abteIijke tafel, volgens de instructies, die hem door den verantwoordelijken be-diende zullen gegeven worden. Onder geen enkele voorwaarde zaI hij, buiten den tijd van het middagmaal, tappen voor groot of klein, wat personen het ook mogen wezen, zonder toelating van den abt.

Derdens zal hij, vóór Tederen maaltijd, naar de keuken gaan om te vernemen of men in de keuken klaar is. Hij zaI nakijken of op de taieI brood of iets anders ontbreekt. Hij zaI den prelaat waarschuwen wanneer „áe spyse ghereet is - en meteen weten te zeggen of Benige bijzondere gasten aan tafel zulIen zijn.

Hij zaI de vertrekken in het preIaatshuis „wel reynIyck" vegen boven en beneden, bijzonder de receptiezaal en de eetzaal als-

105

mede de abtelijke slaapkamer boven; „ende saI Deck daghelicx wel ende reynIiyck maken ons bedde ". Hij zal anderzijds ook de wijnpotten rein houden.

Verder zal hij al de abteIijke kleedingstulden, de lakens, de bedden, enz. en allen anderen huisraad voorzichtig en „oirba-Iick" behandeIen, reinigen en aIIes wederom op zijn plaats zet-ten. Hij zal ook met „veeren, vloegel ende doecken' de boeken der abteIiJke boekerij reinigen en afstoffen. Wanneer Benige repà-

ratie aan de kIeederen moet geschieden, zaI hij onverwijld den kleermaker waarschuwen.

Bij Wintertijd zal hij hout aandragen en des morgens vroeg vuur maken. Bij Zomertijd zal hij het Fout op mijten plaatsen.

Iederen morgen, vroeg, zal hij water aanhalen „om meede te wassen". Hij zaI hetzelfde doen voor iederen maaltijd.

Ziedaar welke arbeid van Tan Marcelis werd vereischt.

De verschillende stipulaties van deze arbeidsopgave zijn, zoo-- als men heeft opgemerkt, buitengewoon interessant voor de ken-nis van het dagelijksche huiselijke Ieven onzer vaderen. Men kan er uit Iezen hoe het huis ingericht was en welke, tamelijk primi-tieve, eischen men stelde voor wat hygiëne betreft. Interessant is o.m. het bevel bij iederen maaltijd versch water aan te brengen. Ook in onze streken kende men in die jaren nog niet overal het gebruik der vorken bij het eten. Het voedsel werd meestal met

de handen genomen. Men kan wel zelf gissen hoe de aanwezig-heid van versch water onontbeerlijk was.

De arbeidsvoorwaarden van Jan MarceIis zijn niet, zooals ik reeds zei, wat men een eigenlijk arbeidscontract mag noemen. Het stuk is niet gedateerd en het werd niet opgemaakt in aanwe-zigheid der anders nooit ontbrekende getuigen. Er is verder ook geen spraak van honorarium.

.Ian 1VlarceIis, die geen uitweg meer wist en tot den bedeIsta£ veroordeeld Leek, werd door prelaat vander Scaeft aIIeen aan-vaard, zooals in het stuk vermeld wordt, „vuyt charitaten" en „ter Leeden van vrienden". Hij kreeg dan geen geld, buiten de

106

looien, die door bezoekers zullen uitgedeeld geworden zijn. Hij mocht zich reeds gelukkig achten gratis kost en Iogies te genieten in een groot en goedgeefsch huis, in ruil voor de gewone bezig-

heidjes van een rustig huisknecht.

107

VIJFDE DEEL

DE GEBOORTE DER KINDEREN

1. DE BLIJDE VERWACHTING

EN hoort weI eens verteIIen, dat onze voorouders in M van huwelijk bijzonder onnoozeI of kinderachtig

zouden geweest zijn, en wel zoo, dat ze alle zaken des huwelijks onder een dekmantel van bIooheid of pruderie trachten te verhullen.

Wie dergelijks vertelt, weet niets af van de echte Ievensver-houáingen van vroeger.

In plaats van een zeker schaamtegevoel te hebben tegenover de huwelijksgeheimen, handelden en spraken onze voorouders er

met veel meer gemakkeIijkheid over dan wij. Ze stonden, in aIge-meenen zin, ook IoyaIer tegenover het huwelijk met zijn plichten en zijn rechten en voelden geen behoefte of om 't even wat te verdoezelen of het voor te steIIen onder een valsch kleurtje.

'Wanneer ergens een jong paar enkele maanden zijn eigen huis

had betrokken en de bruiloft nu reeds een tijdje voorbij was, was het normaal dat de nabije familie en de geheeIe sliert ken-nissen en vrienden weldra op de hoogte werden gebracht van het groote nieuws : dat het jonge vrouwtje in blijde verwachting was.

Eenieder van ons weet, hoe men thans reageert bij het verne-men van het heuglijk nieuws, dat de eerste vrucht uit een huwe-Iijk gaat geboren worden en hoe men reageert wanneer de geboorte

108

van het zooveeIste kind wordt aangekondigd. Want, indertijd waren er haast geen andere dan kroostrijke gezinnen.

Weten we wel, hoe men vroeger reageerde en hoe dit aIIer-eerst werd gedaan door de jonge vrouw, die zich geadeld zag tot een toekomende moeder?

Gehuwde vrouwen bezaten destijds meestal een gebedenboek, dat speciaal voor hen was bestemd. Met de rustige atmosfeer, die aIstoen de dingen des huwelijks omringde, stonden in dit gebe-denboek gebeden te vinden voor de meest verschillende omstan-digheden van het huwelijksleven.

Het is wel spijtig, dat we thans dit oude evenwicht verloren hebben. Anders zou men thans nog in de handen der jongge-huwde vrouwen het volgend gebed vinden, dat nooit ontbrak in den ouden „Gids der christen vrouw".

„Heer, Gij zijt vader van alle schepselen en voortbrenger van alle Ieven. Wees het ook tegenover het kind, dat Ge in mij gevormd hebt. Het moge in den schoot van Uw Kerk geboren worden, opgroeien en sterk worden. Heilige Maagd Maria, die den Verlosser der wereld gedurende negen maand gedragen hebt,

ik vereer de gevoelens van uw hart gedurende dezen tijd; ik vereenig de mijne met de uwe; ik wiI uw geloof begrijpen, uw liefde navolgen, uw hoop opwekken en uw gebeden. Verkrijg voor mij van uw zoon, dat ik mijn kind christelijk zou kunnen opvoeden en door mijn voorbeeld en mijn gebed in mijn kind het beeld vormen van Hem, aan wiep we gelijkend moeten worden indien we deelachtig wiIIen zijn aan Zijn glorie. Kom me bezoe-ken, duurbare heilige Maagd, en zegen de vrucht, die ik draag. Gedoog niet, dat ik door Benige onvoorzichtigheid of zonde een zaad van ziekte in het Iichaam van mijn kind Ieg noch een zaad van zonde in zijn ziel. Heer, U wijd ik mijn kind toe, ik geef het U geheel, want het is veel meer van U dan van mij. Ik vraag slechts één zaak : dat het U beminne en getrouw diene, dat het leve en sterve in Uw genade en eeuwig geniete van Uw glorie in den hemel.

) f

109

Het is, zooals men ziet, een eenvoudig en hartelijk gebed, geheel begrijpelijk voor iedere jonge vrouw.

Dit gebed is lang niet Benig in zijn soort . den vindt oudtijds taI van dergelijke gebeden, tot en met gebeden aangepast aan de verschillende maatschappelijke standen. Sommige dezer gebeden stonden op naam van een beroemde, vooraanstaande dame uit den hongeren stand. Andere werden met of zonder reden toege-schreven aan heilige vrouwen. In alle echter vindt men denzeIf-den eenvoud terug, hetzelfde vertrouwen, hetzelfde begrip voor de rangorde der waarden en de groote vreugd om de aanstaande geboorte van een mensch, geroepen tot Gods glorie; tenslotte, en niet het minst, vindt men er een weerklank in van den stillen trots en de juichende vreugd van een jong vrouwtje dat r- zooals destijds de H. Maagd het uitzong in het Magnificat wist hoe-zeer God wonderen in haar ging teweegbrengen.

Het verdient verder bijzondere aandacht, dat al deze gebeden niet Iukraak door onbevoegden werden samengesteld. Dergelijke gebeden vindt men ook in oude MissaIe's van bepaalde bisdom-men; en men kan het maar jammer vinden, dat gebeden als het volgende, thans niet meer in de officieeIe kerkelijke gebedenboe-ken te vinden zijn.

De Collecte Iuidt aIs volgt : „O God, die om uw aangenomen kinderen te vermenigvuldigen, het huwelijk hebt wiIIen zegenen door de vruchtbaarheid, aanhoor • de gebeden, die we opdragen voor uw dienares N., en herschep door den Geest van genade

wat ge in haar hebt ten Ieven gebracht." De Secrete : „Aanvaard, Heer, de wenschen van uw getrou-

wen voor uw dienares N., en maak dat, wat in de geboorte een straf is der erfzonde, voor haar een Iosprijs worde voor haar eigen fouten."

De Postcommunie : „O Heer, die om het menschdom te ver-Iossen hebt wiIIen geboren worden zonder de maagdelijkheid van Uw Moeder te kwetsen, verleen aan uw dienares N. een geIuk-kige verlossing en een kind, dat u trouw moge dienen."

110

Het is dan weI klaar, dat de blijde verwachting bij onze voor-ouders in geheel verschilIenden geest werd doorgebracht, aIs dit thans het geval is. Door zinrijke en soliede gebeden werden de jonge moeders bereid op het groote geluk van een geboorte. Ze hoorden zoo goed aIs niets van de zinIooze en nutteIooze pruIIa-ria, die thans in Ietterkunde en gesprek den huwelijkszegen omringen.

Een oude familiespreuk zegt, dat een huwelijk tenslotte geen echt huwelijk is vóór kinderen geboren zijn. Het was in de rijk atmosfeer van deze mooie waarheid, dat de jonge moeders des-

hun blijde verwachting doorbrachten.

2. BIJ EEN GEBOORTE

HET Iijkt een natuurtrek te zijn bij alle volkeren uit vroeger tijden, de geboorte van een kind door aangepaste liederen

aan te kondigen.

Ik had reeds de gelegenheid erop te wijzen, dat men vroeger niet zoo preutsch en onhandig was als thans, wanneer er spraak was van een geboorte aan te kondigen. Er bestaan oude Iiederen, waarin de toekomende moeders zelf het groot geluk van hun blijde verwachting aan familie en goede kennissen medeáeeIen. Men vindt dergelijk Iled zoowaar in de Heilige Schrift. Men vindt het ook in oude heidensche Ietterkundige bronnen.

Hier volgt de inhoud van een simpel voIksIiedje, dat in 1819 ergens op den Franschen buiten is opgeteekend geworden. Het is een Bedje, door een jonge moeder tijdens haar verwachting toe-gepast op den Passietijd.

Op Aschwoensdag, zoo zingt men, heeft Ons-Heer veel ge-weend. Sint Pieter vraagt Hem, wat Hij toch heeft! Ik ween, beste Sint Pieter, omdat mijn dood nabij is en omdat drie men-schen klaar staan om me te verraden. De eerste heet Pilatus; de tweede Barabbas; de derde, de ergste, heet Judas. Ze hebben

111

Het is dan wel klaar, dat de blijde verwachting bij onze voor­ouders in geheel verschillenden geest werd doorgebracht, als dit thans het geval is. Door Zinrijke en soliede gebeden werden de jonge moeders bereid op het groote geluk van een geboorte. Ze hoorden zoo goed als niets van de zinlooze en nuttelooze prulla­ria, die thans in letterkunde en gesprek den huwelijkszegen omringen.

Een oude familiespreuk zegt, dat een huwelijk tenslotte geen echt huwelijk is vóór kinderen geboren zijn. Het was in de rijke atmosfeer van deze mooie waarheid, dat de jonge moeders des­tijds hun blijde verwachting doorbrachten.

2. BIJ EEN GEBOORTE

HET lijkt een natuurtrek te zijn bij alle volkeren uit vroeger tijden, de geboorte van een kind door aangepaste liederen

aan te kondigen. Ik had reeds de gelegenheid erop te wijzen, dat men vroeger

niet zoo preutsch en onhandig was als thans, wanneer er spraak was van een geboorte aan te kondigen. Er bestaan oude liederen, waarin de toekomende moeders zelf het groot geluk van hun blijde verwachting aan familie en goede kennissen mededeelen. Men vindt dergelijk lied zoowaar in de Heilige Schrift. Men vindt het ook in oude heidensche letterkundige bronnen.

Hier volgt de inhoud van een simpel volksliedje, dat in 1819 ergens op den F ranschen buiten is opgeteekend geworden. Het is een liedje, door een jonge moeder tijdens haar verwachting toe­gepast op den Passietijd.

Op Aschwoensdag, zoo zingt men, heeft Ons-Heer veel ge­weend. Sint Pieter vraagt Hem, wat Hij toch heeft I Ik ween, beste Sint Pieter, omdat mijn dood nabij is en omdat drie men­schen klaar staan om me te verraden. De eerste heet Pilatus; de tweede Barabbas; de derde, de ergste, heet Judas. Ze hebben

111

met de kaarten gespeeld tot de haan heeft gekraaid. Toen werd het voIIe dag. Door de goede Heilige Maagd, door den goeden Sint Jan, wenschen we dat iedere vrouw in verwachting weldra een mooi kind op de wereld moge brengen.

Het is, zooals men ziet, een simpel en zeer naïef volkslied. Dergelijke Bederen moeten overal bestaan hebben en ze zullen thans nog weI bestaan, al zijn ze meestal onopgeteekend gebleven.

In al deze Bederen kan men duidelijk onderkennen, dat de blijde verwachting werd doorgebracht in een atmosfeer van kalmte en van vertrouwen in de beproefde beschermheiligen. Hier en daar bestonden zeer zeker gebruiken, die eerder op super-stitie dan op practijken van volksgeloof Iijken. Maar, de verwor-ding van het Iaatste tot het eerste is geschied door invloed van menschen, die buiten het eigenlijke geloof hebben gestaan.

Men vindt ook wel vermelding van een soort Iied, dat door jonge moeders zou gezongen zijn tijdens de bevaIIing.

Menschen, die al deze zaken met het volstrekte gemis aan eerbied behandelen, dat op onze dagen dikwijls zoo pijnlijk naar-vorentreedt, grinniken graag wanneer ze over dergeIiJk lied hoo-ren. Ze vergeten echter, dat het niet gaat om een Lied, in den eigenlijken zin van het woord. Het is eerder een aanroeping, op Inide wijze „gezongen" ter eere van een bepaald beschermhei-lige. Overal kende men destijds een heilige ; die door de toeko-mende moeders tijdens de bIijáe verwachting op bedevaart werd bezocht. Op het oogenbIik der bevalling werd dan wel eens door de jonge moeders luidop de hulp gevraagd van den heilige. Van prinses Jeanne d'Albret, die op 13 December 1553 den Tateren koning Hendrik IV ter wereld bracht, is de formule opgeteekend, die ze dien dag zou „gezongen" hebben. Het is niets anders da een smeekgebed, in bearnsch dialect, ter eere van Onze-Lieve-Vrouw.

Niet aIIeen de toekomende jonge moeder werd oudtijds in een atmosfeer van gebed gehouden. Ook de vroedvrouwen, die hun

112

DE

ON

TB

IJT

TA

FE

L. D

e o

ntb

ijtt

afe

l in

een d

eft

ige f

am

ilie

. Il

et

ontb

ijt

begin

t m

et

het

gebed. V

ader

en

moed

er

zit

ten

in

den

kra

ns

van

hu

n k

ind

ere

n. H

et

du

bb

ele

gro

ote

Geb

od

uit

\V

et

en E

vangeli

e h

eers

chen

over

tafe

l en

fam

ilie

lev

en

. P

laat

vo

lgen

s een

gra

vu

re v

an

Cri

spy

n v

an

de P

ass

e s

enio

r (o

ng.

1565-1

637)

, n

aar

Maart

en

de V

os

(15

31

-16

03

) .

SC

HA

AT

SE

NR

IJD

EN

. D

e i

jssp

ort

in h

aar

vers

chil

lende v

orm

en -

---

ijss

toel

en s

chaats

enri

jden -

-- b

leef

eeuw

enla

ng d

e

meest

-geli

efd

e W

inte

rsport

. D

e v

orm

der

schaats

en i

s, z

ooals

men z

iet,

sedert

nagenoeg v

ier

eeuw

en h

aast

nie

t vera

nderd

. V

olk

smen

sch

en

, g

rap

pen

mak

ers

en

ad

ell

ijk

e l

ui

gen

iete

n o

nd

er

elk

aar

van

de i

jsv

reu

gd

. P

laat

vo

lgen

s een

gra

vu

re v

an

Han

s B

ol

(1534-1

593)

. D

e p

laat

is g

edate

erd

1570.

taak ernstig opnamen, Ieefden in dezeIide atmosfeer. Weet men

weI, dat destijds ernstige kerkelijke reglementen bestonden voor alle vrouwen, die vroedvrouw wilden worden ? Het is nog niet

zoo Iang geleden, dat een onderzoek werd ingesteld naar de mo-reeIe waarde van iedere vroedvrouw. Men Iette bovendien scher

op hun beroepsvaardigheid, althans gezien volgens de heerschen-de opvattingen van den tijd. Iedere vroedvrouw moest bovendien goed onderricht worden betreffend het toedienen van het Doop-seI. In dit verband werd hun een eed afgenomen, die geacteerd

werd in het Doopregister der betrokken parochiekerk. Steeds bevatte deze eedformule een volzin, waarbij de vroedvrouwen

zich verplichtten op alle uren van den dag en den nacht de vrouwen bij te staan, rijke of arme vrouwen, die hun hulp

inriepen. Het Doopsel werd haast onmiádeIIijk na de geboorte toe-

gediend. Maar de vrome ouders van een kind wachtten niet tot aan het

Doopsel om hun kind aan den Heer toe te wijden. Er bestond inderdaad een zeer verspreide gewoonte, die algemeen opgevat

werd als een toewijding van het kind voor het Doopsel.

Men Ieest b.v. in het Ievensbericht van oude heiIigen,. dat hun

moeder hen, zoowaar dadelijk na de geboorte, aan God heeft toegewijd door hen op haar armen omhoog te heffen. Het zou geheel verkeerd zijn dit uit te Ieggen als een zonderlinge handel-wijze, die dergelijke moeder bij uitzondering zou hebben toege-past. Het was integendeel een vaste gewoonte, al nam deze gewoonte verschillende vormen aan volgens de tijden en de streken.

Over het algemeen bestond het als volgt. Gedurende den tijd der bevalling bleef de vader ergens in huis bidden. Dit gebed geschiedde hier en daar ook naast een brandende gewijde kaars. Zoodra het kind ter wereld was gekomen, gaf de verheugde moe-der het een kruisje op het voorhoofd. Dan werd het kindje naar den vader gedragen. Deze nam het op de armen en hief het ten

8 113

hemel, om den Heer voor de gelukkige geboorte te danken en het kind aan God toe te wijden.

Oude boeken, die de geboorte verhalen van bepaalde heiligen of vorsten, voegen er soms ook de woorden aan toe, die de moe-der of de vader van het kind bij de geboorte zou uitgesproken heb-ben. Of deze woorden inderdaad uitgesproken zijn geworden, Ian gerust betwijfeld worden. Ze komen misschien gewoon voor uit de inbeelding van den schrijver. Maar, dit heeft weinig be-lang. Ze Ieggen in ieder geval getuigenis af van het feit, dat het een algemeen-aanvaarde opvatting was een nieuwgeboren kind, reeds voor het Doopsel, aan den Heer toe te wijden.

In het gebaar van den vader Iigt misschien een verre herinne-ring aan de roI van den priester, die in oeroude tijden aan de aarts-vaders was toevertrouwd.

Hoe dit ook weze, het is een gebaar vol adeldom en verant-woordeIijkheidsgevoel. Het strekt tot eer aan onze voorouders.

3. VOLKSGEBRUIKEN BIJ EEN GEBOORTE

DE tipd is nog niet zooIang voorbij, dat rijke kinderzegen aIs een rijke zegen werd aanzien, in de volle beteekenis van

het woord. Op de bruiloft werd reeds vrij-uit gezinspeeld op het te ver-

wachten kroost. Indien dit naar de opvatting der familie te Iang uitbleef, moest de echtgenoot tegen allerlei duchtige spotwoordjes

bestand zijn. Was echter de verwachting begonnen, clan werd

hierop onbeschroomd gedacht bij iamiIiebijeenkomsten. In som-mige streken van het Noorden werd bij zulke gelegenheid gedron-

ken uit een bekenden beker waar, door het binnenvloeien van

den wijn een klein kinderbeeldje uit een glazen b0l te voorschijn

kwam. Onmiddellijk begon dan ook de voorbereiding, het gereed

maken van de Iuiermand, het inrichten van de kraamkamer, het zoeken naar een goede vroedvrouw.

114

De vruchtbaarheid der huwelijken was groot. De vader van kardinaal Granvelle had acht zonen en zes dochters. Dergelijke kinderzegen was destijds volstrekt geen zeldzaamheid. Er Lestaan bekende boeken, onder den titel „NobiIiaires", waarin de fami-I ies van adellijk bloed met hun stamvaders zoo nauwkeurig moge-Iijk worden opgegeven. Wie áergeIijk boek wil naslaan, zal zien, dat haast iedere familie talrijke kinderen telde. En, indien het zoo was voor de adellijke families, was het zoo zeer zeker voor de families uit de voIkskIas. Op het einde der achttiende eeuw wer-den in een Nederlandsche provincie, die globaal 980.000 zielen telde, 28.000 kinderen geboren.

De hygiëne in vroegere eeuwen evenaarde op geen stukken na wat we thans op dat domein hebben bereikt. Statistieken, voor zoover ze bestaan, weten dan ook te vertellen over een betrekke-I hoog sterftecijfer der jonge moeders en nog honger cijfer der kleine kinderen. Ondertusschen schijnt het wel vast te staan, dat veel werk werd gemaakt van het klaarmaken der kraamkamer. Doch, dit zal wel alleen het geval geweest zijn in de burgerlijke huizen. In de volksbuurt en op het pIatteIand zullen in dit opzicht weI toestanden hebben bestaan, die we thans slechts met moeite aIs de waarheid zouden aanvaarden. In dit verband moet men slechts terugdenken aan wat eenieder, die thans niet te jong is, tijdens zijn jeugd in áe pIatteIandsche dorpen heeft hooren ver-teIIen. Anderzijds mag ook niet over het hoofd worden gezien,

dat de moeders destijds in gezonder omst andigheden leefden dan thans. We hebben ons allen gewoon gemaakt aan 'n soort artifi-cieel Leven, op de eerste plaats in de steden, dat op de aIgemeene voIksgezondáeid remmend inwerkt en misschien zijn weerslag Iaat voelen op de gezondheid en het weerstandsvermogen der jonge moeders. Vroeger Ieefde men misschien ruwer en minder beschaafd. Maar, men had geen schrik van een kleinigheidje en men kon, met een glimlach, wat meer verdragen dan thans.

Nadat het kind geboren was, werd het in de armen van den

115

vader gelegd. Ik zei reeds, dat dit gebruik een zeer rijke christelijke beteekenis had verworven. Men zegt weI eens, dat dit gebruik afstamt van een oude, heidensche zede, waarbij het den vader toegelaten was het kind te erkennen of te verstooten, zooIang het nog niets genuttigd had. De eene uitleg sluit echter de andere niet uit. Laat .het gebruik oudtijds een heidensche beteekenis gehad hebben. Onze voorouders beschouwden het als een chris-teIijke zede, die in den Ioop der jaren een schoone en rijke betee-kenis had gewonnen.

Onverwijld werd daarna de gelukkige geboorte bij vrienden en buren aangezegd. De deurklopper werd meteen veranderd in een „kraamklopper". Bij begoede menschen bezat men voor deze gelegenheden een vierkant ebbenhouten plankje, met roze zijde of kostbare stof overtrokken, en meestal met fijne kant overspan-nen. In het midden was het overdekt met een vierkantje kunstig-bewerkte kant. Was een jongen geboren, clan werd de kraam-kIopper aan de deur gehecht, zooals hij was. Was het een meisje, den werd de klopper tot over de helft met een stuk papier bedekt. De baker ging den klopper zelf aan de deur hechten en de buren kwamen dadeIiJk kijken. Armere menschen beschikten niet over een fijn goedje, om den klopper mooi te maken. Men bond dan

maar een Iinnenstrook aan de deurklink. Bij de boeren werd een bos palm aan de deurpost bevestigd. Doch overal hield me eraan de gelukkige gebeurtenis bekend te maken door een duide-ltk uitwendig teeleen. Eenieder, die Iangs de straat kwam, moest weten, dat in dit huis geluk en vruchtbaarheid heerschten. De engel had er een kindje gebracht I

Het was een algemeen aanvaarde gewoonte, dat een huis, waar de wimpel of de klopper van een geboorte aan de deur

gehecht was, gedurende vasten tijd met bijzondere zorg werd bejegend. In tijden van inkwartiering bleef dergelijk huis steeds van alle Iogies bevrijd. De deurwaarder moest dit huis ook voor-bijgaan en voor zijn boodschappen wachten tot áe vastgestelde

reeks der dagen van rust voorbij was.

116

Niet zoodra was het nieuws der blijde geboorte in de buurt

verspreid of de geheeIe sliert jongens en meisjes uit de naburige

huizen kwam geIukwenschen aanbieden. Ze werden natuurlijk getracteerd. Langen tijd was het een gebruik bij deze geIegen-heden kindermanstukken uit te deeIen. Het waren doorgaans 'n soort eierkoeken. Bij rijke Iui kwam de geheele buurt goed heil wenschen. Eenieder werd goed aan de deur of onder de IuifeI onthaald. Het gebeurde zelfs dat ze kostbaren Rijnschen wijn te drinken kregen 1 Voor vrouwen en groote meisjes werden kaneel-koekjes klaargezet.

Eenige dagen Iater, wanneer de jonge moeder rustig te voor-schijn kon komen, werd voor de vrienden en kennissen een feest-maal ingericht. De uitnoodigingen werden rondgedragen door de baker. Het maal was, zooals steeds in die tijden, overvloedig en ook wel eens overladen. Men dronk warmen wijn of nog Bever een drank, toebereid uit warmen wijn, eierdooiers, suiker en kaneel. En men presenteerde gesuikerde beschuitjes met aller-hande suikerkoeken.

Ondertusschen had reeds het Doopsel plaats gehad. Men hield er immers aan het kind haast dadelijk te laten

doopen.

4. HET HEILIG DOOPSEL

DE tipd is reeds Iang voorbij, dat de toediening van het H. Doopsel aIs een der allergrootste plechtigheden werd

aanzien. Vroeger, men weet het, werd het Doopsel uitsluitend toegediend op de vooravonden van Paschen en Pinksteren. De Iiturgie heeft hiervan nog talrijke herinneringen bewaard. Doch, sedert die oude tijden, is men er gewoon aan geworden de kinderen kort na hun geboorte te doopen. Oude doopgebruiken voor de vooravonden van Paschen en Pinksteren zijn thans onbekend.

117

Niet zoodra was het nieuws der blijde geboorte in de buurt verspreid of de geheele sliert jongens en meisjes uit de naburige huizen kwam gelukwenschen aanbieden. Ze werden natuurlijk getracteerd. Langen tijd was het een gebruik bij deze gelegen­heden kindermanstukken uit te deelen. Het waren doorgaans ' n

soort eierkoeken. Bij rijke lui kwam de geheele buurt goed heil wenschen. Eenieder werd goed aan de deur of onder de luifel onthaald. Het gebeurde zelfs dat ze kostbaren Rijnschen wijn te drinken kregen I Voor vrouwen en groote meisjes werden kaneel­koekjes klaargezet.

Eenige dagen later, wanneer de jonge moeder rustig te voor­schijn kon komen, werd voor de vrienden en kennissen een feest­maal ingericht. De uitnoodigingen werden rondgedragen door de baker. Het maal was, zooals steeds in die tijden, overvloedig en ook wel eens overladen. Men dronk warmen wijn of nog liever een drank, toebereid uit warmen wijn, eierdooiers, suiker en kaneel. En men presenteerde geSUikerde beschuitjes met aller­hande SUikerkoeken.

Ondertusschen had reeds het Doopsel plaats gehad. Men hield er immers aan het kind haast dadelijk te laten

doopen.

4. HET HEILIG DOOPSEL

DE tijd is reeds lang voorbij, dat de toediening van het H. Doopsel als een der allergrootste plechtigheden werd

aanzien. Vroeger, men weet het, werd het Doopsel uitsluitend toegediend op de vooravonden van Paschen en Pinksteren. De liturgie heeft hiervan nog talrijke herinneringen bewaard. Doch, sedert die oude tijden, is men er gewoon aan geworden de kinderen kort na hun geboorte te doopen. Oude doopgebruiken voor de vooravonden van Paschen en Pinksteren zijn thans onbekend.

117

We mogen gerust zeggen, dat sedert vele eeuwen onze voor-vaders gedoopt zijn geworden den dag zelf van hun geboorte of den eerst daarop volgenden dag. AIIe oude gezinsgebruiken be-treffend het Doopsel staan in verband met het Sacrament, toege-diend aan een zeer klein en pasgeboren kindje.

Evenals nu, was het destijds een zaak van belang te weten welke namen men het kind in het Doopsel zou geven. Peter en meter hadden het voorrecht de namen te kiezen, maar de moeder vorderde het eigenlijke recht op haar eigen voorkeur op te Ieggen. De keuze der namen was destijds tamelijk uitgebreid, aI hieIcl men het er voor, dat alleen voornamen mochten gegeven worden, die door de usanties der familie of der omgeving burgerrecht had-den verworven. Vreemde namen, zooals tal van onze .jongens en meisjes sedert een paar generaties dragen, waren vroeger onbe-kend. Een zorgvuldig onderzoek in oude doodenboeken is in dit opzicht meer dan leerrijk. Wie een goedvoorzienen stamboom van zijn eigen iamiIie bezit, en deze familie tat b. v. in de zestiende eeuw kan volgen, zal zien, dat de namen van zijn voorouders alle volgens een sterke overlevering werden gekozen.

Men gelieve ook niet te vergeten, dat de naam, dien men in het Dodpsel ontvangen had, in oude tijden aIs de voornaamste aIIer namen werd aanzien. Thans dient de zg. familienaam om eenieder van ons te differencieeren van onze buren en stad- of dorpsgenooten. Vroeger was dit, althans in de dagelijksche prac-tijk, minder het geval. Men Ieefde, onderteekende en handelde volgens zijn voornaam, dus zijn doopnaam. De familienamen hadden toen niet hun vasten vorm van thans. Men noemde zich met zijn voornaam, waar men, volgens de behoefte van het oogenblik, wel een of ander naam aan toevoegde, gekozen vol-gens de geboortestreek of geboorteplaats, den naam van vader of grootvader, enz.; doch steeds aanzag men zijn doopnaam aIs voornaamste naam. In den grond Iigt in dit oud, en thans geheel verdwenen en ook weI eens geminacht gebruik, een hooge waar-

118

leering verborgen voor den naam, dien het eerste Sacrament gegeven had.

De herinnering aan het Doopsel werd in het familieboek met zorg opgeteekend.

Menschen van Benig aanzien, geleerden e.a. bezaten inder-daad een iamiIiaaI notitieboek, waarin de groote gebeurtenissen van het gezin met zorg en devotie werden genoteerd.

Een beroemd Fransch advokaat, die in 1780 een der vroeden was in de ProvenqaaIsche stad Aix, heeft in zijn familieboek de volgende nota geschreven over het Doopsel van zijn dochter:

„Op 21 October 1780 heelt mijn echtgenoote, rond vijf uur

des morgens, een dochter ter wereld gebracht. Persoonlijk ben ik het gelukkige nieuws gaan mededeelen aan mijn drie coIlega's der vroedschap, die tegen 11 uur van denzelfden voormiddag ,

samen met de voorname bedienden der stad, mijn echtgenoote zijn komen complimenteeren. Daarna zijn ze naar gravin áe Suze gegaan, dochter van markies de Saint-Tropez, om haar te verzoe-ken meter te willen zijn en tevens aan te duiden op welk uur het Doopsel voor haar best zou toegediend worden.

„Als uur werd aangewezen vuur vier uur des namiddags, den-zelfden dag.

„We zijn eerst op het stadhuis de geboorte officieel gaan aan-zeggen. Dan zijn we, allen getabbaard, naar mijn echtgenoote gegaan. Politiewachten gingen ons vooraf. De trompetters der stad bliezen áe klaroen. Tamboerijnen en violen begeleidden ons. Bij mijn echtgenoote hebben we de meter gevonden, die ons opwachtte. Samen zijn we dan naar onze parochiekerk gegaan. Daar werd het H. Doopsel toegediend. Tijdens deze toediening werden door de stedelijke bussen 25 schoten gelost. Het zangkoor van de bisschoppelijke kerk was overgekomen om het Te Deum te zingen. Mijn dochtertje werd Emilie gedoopt. Na de plechtig-heid keerden we terug naar mijn echtgenoote. Deze ontving het gebruikelijk geschenk : donzen confituur en flesschen Iikeur. De

119

deering verborgen voor den naam, dien het eerste Sacrament gegeven had.

De herinnering aan het Doopsel werd in het familieboek met zorg opgeteekend.

Menschen van eenig aanzien, geleerden e.a. bezaten inder­daad een familiaal notitieboek, waarin de groote gebeurtenissen van het gezin met zorg en devotie werden genoteerd.

Een beroemd F ransch advokaat, die in 1780 een der vroeden was in de Provençaalsche stad Aix, heeft in zijn familieboek de volgende nota geschreven over het Doopsel van zijn dochter:

"Op 21 October 1780 heeft mijn echtgenoote, rond vijf uur

des morgens, een dochter ter wereld gebracht. Persoonlijk ben ik het gelukkige nieuws gaan mededeelen aan mijn drie collega's der vroedschap, die tegen 11 uur van denzelfden voormiddag, samen met de voorname "bedienden der stad, mijn echtgenoote zijn komen complimenteeren. Daarna zijn ze naar gravin de Suze gegaan, dochter van markies de Saint-Tropez, om haar te verzoe­ken meter te willen zijn en tevens aan te dUiden op welk uur het Doopsel voor haar best zou toegediend worden.

"Als uur werd aangewezen vuur vier uur des namiddags, den­zelfden dag.

"We zijn eerst op het stadhuis de geboorte officieel gaan aan­zeggen. Dan zijn we, allen getabbaard, naar mijn echtgenoote gegaan. Politiewachten gingen ons vooraf. De trompetters der stad bliezen de klaroen. Tamboerijnen en violen begeleidden ons. Bij mijn echtgenoote hebben we de meter gevonden, die ons opwachtte. Samen zijn we dan naar onze parochiekerk gegaan. Daar werd het H. Doopsel toegediend. Tijdens deze toediening werden door de stedelijke bussen 25 schoten gelost. Het zangkoor van de bisschoppelijke kerk was overgekomen om het Te Deum te zingen. Mijn dochtertje werd Emilie gedoopt. Na de plechtig­heid keerden we terug naar mijn echtgenoote. Deze ontving het gebruikelijk geschenk: doozen confituur en fIesschen likeur. De

119

meter ontving een porseleinen tafelstel en een ruiker bloemen. AIIes tesamen kostte 200 pond."

Zoo werd een Doopsel toegediend in de hooge wereld, tijdens de achttiende eeuw.

Het was nagenoeg hetzelfde tijdens de zeventiende eeuw. Niemand minder dan gravin de Sévigné 6n hiervoor een getui-genis afleggen. In 1671 had gravin áe Grignan, een eigen doch-ter van mevrouw de Sévigné, een zoon ter wereld gebracht. In een brief, op 2 December 1671 aan haar dochter geschreven, zegt mevrouw de Sévigné

„Ik heb ontelbare gelukwenschen ontvangen en misschien weI duizend brieven uit de buurt van Parijs. Ik tel de brieven uit Bre-tagne niet mee. Daar heeft men op de gezondheid van den pas-geborene gedronken meer dan een mijl in het rond in de buurt van ons kasteel. Ik heb te drinken en te eten gegeven aan mijn voIk, evenveel en meer dan op den vooravond van Driekoningen. Bij dit alles is me echter niets aangenamer geweest dan het com-pliment van mijn hovenier, die des ochtends met zijn schop op den schouder, als volgt kwam zeggen : Mevrouw, ik kom u zeg-gen dat ik zeer blij ben, niet het minst omdat men me gezegd heeft dat mevrouw de gravin een zoontje op de wereld heeft gebracht. Dergelijk compliment is meer waard dan alle wereld- sche formules."

Wanneer het pasgedoopte kind terug thuis werd gebracht , nam de moeder haar geheiligd kindje steeds in de armen. Ze gaf

het dan een kus> dien een oude gewoonte haar afgeraden had totdantoe te geven. Het was immers best geen „kleine heiden" te omhelzen.

De meter zei dan gewoonlijk : Ge hebt me dit kind als heiden gegeven. Ik geef het u als christen terug. Dank God voor de genade

Men verstond, zooals men ziet, destijds nog de volle waarde van het Heilig Doopsel 1

120

5. DOOPMAAL EN DOOPGESCHENKEN

j :j ET Doopsel, een kerkelijke plechtigheid, is met het huiselijk Ieven eng verbonden.

z oocira het kind na den Doop thuis was gebracht en de vader zijn vrouw had geIukgewenscht, volgde het doopmaal. Bij gefor-tuneerde Iui geschiedde dit met groote praal, met al het oud iami-IieziIver op tafel en een overdaad van gerechten. Op het pIatte-Iand gaf de vader een kinderbier, waartegen de kerkelijke over-heden weI eens terecht hebben geprotesteerd, omdat het vaak aanleiding gaf tot onmatig drankgebruik.

Tijdens den maaltijd werd het kind vertoond, en boden de peters en de genoodigden hun doopgeschenken aan.

In verband met de doopgebruiken en -geschenken heb ik het oud notitieboek van een gezien heer uit het begin der zestiende eeuw onderzocht en heb er menige bijzonderheden in gevonden betreffend de usanties van zijn tijd. Ik Iaat hier enkele dezer noti-ties volgen, IetterIijk vertaald uit het Latijn.

>Op Vrijdag, 1 Juli 1502, op den vooravond van het leest der Visitatie, ben ik peter geweest van een meisje, dat Johanna geheeten werd. Samen met mij waren er nog één peter en twee meters. Ik heb het kind een Hendriksnobel ten geschenke gegeven.

Het gebruik van meer dan één peter en meter te hebben, bestond dus nog in onze gewesten.

„fip 17 October 1503, werd ik verzocht peter te willen zijn van een jongentje, dat den dag tevoren op middernacht geboren was. Het kindje werd Jacobus gedoopt. Ik heb een HendriksnobeI van 75 stuivers gegeven.

„Op 25 April 1505, op verzoek van ridder Frederik van Reness, heb ik aanvaard peter te zijn van zijn zoontje, geboren op 22 April. Het kind ontving liet H. Doopsel op 25 April, te acht uur der avonds. Ook de heer Jan vanden Dyck van Loen was peter. Meters waren mevrouw Margareta van McIuyn, vrou-

121

we van Merocle, alsmede jonkvrouwe Theodorica van Hamel van EIderen, een zuster der moeder. Ik heb het kind een vaas met een deksel gegeven, wegend tien ons en dertien engels."

Dit was, zooals men ziet, een Doopsel van een kind uit de hoogere wereld. De peter moest „zijn stand houden" en een zil-veren vaas ten geschenke geven.

„In het jaar 1509, op Tweede-Paaschdag, 9 April, heb ik het peterschap aanvaard van het dochtertje van ridder Hendrik van Scoenhoven. Het kind was geboren op Witte-Donderdag. Het werd gedoopt rond zes uur des namiddags en ontving den naam Johanna. Ik alleen was peter, terwijl twee edelvrouwen meter waren. Ik heb een zilveren vaas ten geschenke gegeven. Ze woog zes ons. Binnen in de vaas had ik een gouden Bourgondischen Leeuw van 43 stuivers alsmede een hondekensguIden van 16 stui-vers geIegd."

Het geld hier weer een Doopsel uit de hoogere wereld. De peter schonk dit maal een zilveren vaas van kleinere waarde. De beide geldstukken, die hij er binnen had in geborgen, moesten dit tekort meer dan goed maken.

„Op 10 October 1515 werd ik verzocht peter te willen zijn

van een zoon van Nicolaas TaeImans. Ik heb mijn stalmeester

gezonden om in mijn plaats peter te zijn en het kind Jan te hee-

ten. Meteen heb ik een fooi meegegeven van twee Philippus-gulden, met een waarde van twee en een Dalven rijnsgulden."

Ieder snugger vader van een pasgeboren kind maakte er werk

van de peters goed uit te kiezen onder de vermogende heeren van zijn kennissen. `Op deze manier kon hij zijn kind, zooniet zich-

zeIf, een geheel stel doopcadeaux ten geschenke geven.

„Op 16 Januari 1519, rond vijf uur des namiddags, heb ik een

zoontje van den heer van Horion op de doopvont gehouden. Ik heb hem een zilveren kop van een zilveren mark ten geschenke gegeven. Binnen in de kop heb ik ook nog een VIaamschen nobel

gelegd. Aan de min heb ik een halven Philippusgulden gegeven,

aan het dienstpersoneel van het kasteel van Horion een Phi-

122

IippusguIden, aan den pastoor, voor de kaars, een stuiver." D e eerste maal is hier spraak van een min. Het was, in deze

tijden, zeer zeldzaam en zoo goed als uitzonderlijk, dat de moe-der niet zelf haar kind voedde. In dt opzicht legde men in oude tijden een eenvoud en een huiselijkheid aan den dag, die ons thans vreemd voorkomen. Men vertelt van meerouwe van La-Jaing, behoorend tot den hoogsten adel der Nederlanden ten tijde van keizer Karel, dat ze tijdens een galadiner in haar kasteel haar kindje aan de tafel liet brengen en het onder de Dogen van aI haar nobele dischgenooten voedde.

Laten we verder onderlijnen, dat de min een rijke fooi ont-vangt, terwijl de pastoor met één stuiver moet tevreden zijn I

Zoo werd dus de dag van het Doopsel een dag van familie-f eest, van groote uitgaven, van vertoon en vertier en moesten áe vader en de peter aan elkaar en de geheeIe buurt tonnen, dat ze de eer van hun functie met zwier en edelmoedigheid wisten te dragen.

Maar, met dat ééne geschenk was de peter er niet voor eeuwig en altijd van verlost 1 Hij moest op gestelde tijden zijn petekind met geschenken verrassen, en deze geschenken afmeten naar den socialen stand van het petekind. Waren zijn beurs of zijn vani-teit niet tegen dergelijk gebruik bestand, dan deed hij maar best geen peterschap te aanvaarden.

Ondertusschen, wanneer men vroeger een geschenk gaf, was het telkens iets, waarmede het kind of de ouders gebaat waren.

In hetzelfde rïótitieboek, waarover ik zooeven sprak, staat nog een nota, die dit zeer treffend illustreert. Op 14 April 1534 was onze heer peter geweest van een meisje, dat hij Katrien had gedoopt. Het was een kind uit den hongeren stand. 'n Goede vier jaar later, op 21 Klaart 1539, noteert de heer het volgende „Ik heb aan Katrien, die ik persoonlijk boven de doopvont heb gehouden, zes el zwart damastIaken met zwarte bloemen gege-ven. De stof kostte 36 stuivers de el." En, meteen had het kind een kleed, waarmede het jaren en jaren schoon en hupsch kon

123

gekleed gaan. Stof, die destijds 36 stuivers de eI kostte, was van aIIerfijnste quaIiteit. Oude schilderijen van Frans Hals e.a. too-nen overigens aan, dat kinderen van drie à vijf jaar gekleed gaan in fraai zwart gebloemd Iaken.

6. MOEDERS KERKGANG

DE

tijd is nog niet zoolang geleden, dat in sommige steden de kerkgang der kraamvrouw werd beschouwd als een nutte-

Iooze ceremonie.

Zoo verstonden het onze grootmoeders niet. En de geheeIe familiale traditie hield het erbij, dat een jonge moeder, na de geboorte van een kind, Daar eerste gang naar. de kerk richtte.

De beteekenis en de plechtigheden van de kerkgang zijn sedert ruim drie eeuwen onveranderd gebleven. De Kerk heeft deze beteekenis vastgelegd in het Rituale, dat onder den naam van Paus Paulus V uitgegeven is geworden. Luidens dit RituaIe, is de kerkgang op te vatten aIs een gebed en een gebaar van dankzegging. De jonge moeder komt naar de kerk >,om God te bedan- ken, omdat Hij haar in goede gezondheid heeft bëwaard". De jonge moeder wordt op den drempel der kerk, of voor een hier-voor aangeduid altaar in het kerkgebouw zelf, door den priester ontvangen. Het altaar, dat door de devotie der geloovigen hier-voor is uitverkoren geworden, is haast altijd het Lieve-Vrouw-aItaar. De priester besprenkelt de moeder met gewijd water. Hit geeft haar een brandende kaars in de handen. Hij bidt in haar plaats Psalm 23, die Iouter een vreugclepsaIm is. „Doet open uw hooge poorten I spent uw poorten van eeuwigheid I En de Ko-ning van glorie zal binnentreden I" Daarna reikt de priester de stool over en Leidt de moeder de kerk binnen, tot voor het altaar. .,Kom binnen, zegt hij, in Gods tempel en aanbid den Zoon der zalige Maagd Maria, die u de vruchtbaarheid heeft geschonken." Neergeknield aan den voet van het altaar, dankt de moeder

124

dan den Heer „voor de weldaden, die ze heeft ontvangen ". S eclert een paar generaties is het áe gewoonte, dat áe jonge

moeder haar kind naar de kerk Iaat dragen door een iamiIielid of een vroedvrouw. Oudtijds droeg ze haar kind zelf, behalve wan-neer ze tot den hongeren stand behoorde. Ook haar man ging

mede naar de kerk. Dit vroom gebruik, den man getuige en deel-nemer te doen zijn bij het dankgebed van zijn vrouw, bestaat gelukkig nog in sommige streken.

V oorhèen eeuwen geleden I werd de kerkgang niet alleen beschouwd aIs een dankgebed. En sommige gebruiken van onze tijden herinneren aan de strengere opvatting, die vroeger in ver-band met de kerkgang werd aanvaard.

Men noemde de kerkgang aIIereerst> in de of f icieeIe taal der Kerk, en mede volgens een traditie, die uit het Oude Verbond

stamde, een „reiniging ". Op gestellen datum kwam de jonge moeder naar de kerk.

Daar werd een H. Mis voor haar inzichten opgedragen. Nadien

zegende de priester een brood door een speciaal gebed

„Zegen, o Heer, dit schepsel van brood, GIJ die de vijf broo-den hebt gezegend in de woestijn, zoo dat deze vrouw door dit brood te eten en gereinigd van haar zonden, de gezondheid ver-werve naar Iichaam en ziel, in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes."

Dan reikte hij het brood aan de jonge moeder, Iiet haar de peis kussen en besprenkelde haar met gewijd water. Wanneer de jonge moeder niet naar de kerk kon komen, werd de „kerkgang" ook thuis verricht door de Iezing van het Evangelie van Sint-,Ian, het gewijde brood, den kus op de stola en het gewijd water.

Men ziet, dat deze oude ritus niet louter hetzelfde gevoelen van dank en vreugd uitdrukt, zooals het thans sedert ruim drie eeuwen door het Romeinsche RituaIe wordt gedaan. Er is inder-daad spraak van een purificatie, van een zuivering, die derhalve een vlek of een fout veronderstelt.

Inderdaad, oude plaatselijke rituaIe's of statutenboeken tonnen

125

aan, dat destijds nadruk werd gelegd op het element „smet" of „fout" in de kerkgang. Dit moet een ver overblijfsel zijn van áe Oude Wet. Hoe het ook weze, sommige keltische boeken geven aIs regel aan, dat jonggehuwden de eerste dertig dagen na hun echtvereeniging niet mogen binnentreden in het kerkgebouw. Pas na veertig dagen boete en gebed, zullen ze weer in de communie der geIoovigen aanvaard worden. Laten we er echter'dadeIijk aan

toevoegen, dat deze voorschriften in onze Ianáen nooit zijn nage-Ieefd geworden en dat ze elders ook vinnig werden bevochten, omdat ze de dingen des huwelijks zoo meedoogenIoos Leken te veroordeelen. WeI bestond, ook bij ons, vroeger de gewoonte een H. Mis te Laten opdragen dertig dagen na het huwelijk of een jaar na het huwelijk. Doch deze Missen hadden geen uitstaans met Benige purificatie. Het waren eerder Missen van dankzegging en van smeekmg om zegen over de echtverbintenis. In verband met het verbod, dat in sommige keltische boeken wordt geheven tegen jonge moeders om het kerkgebouw te betreden, kunnen we er nog aan toevoegen, dat Paus Gregorius de Groote, onder-vraagd hoelang jonge moeders weI moesten uit de kerk blijven, antwoordde, dat ze heelemaal niet uit de kerk moesten blijven. Deze gedachte vond overigens alom grooten weerklank. Het is niet moeilijk boeken te vinden, tot en met de achttiende eeuw, waarin uitdrukkelijk wordt verklaard, dat een vrouw, die na een wettig en deugdzaam huwelijk kinderen ter wereld brengt, gee-nerlei smet op zich heeft en dat niemand haar het betreden van het kerkgebouw kan ontzeggen.

Men moge nu al deze voorschriften en eventueéIe tegenvoor-

schriften niet verkeerd uitleggen. In sommige streken werden, bij

de geboorte van een kind, allerhande bijgeIoovige gebruiken in de

practijk gesteld. Slag op keer moest de Kerk tegen dergelijke

gebruiken optreden. Ze moest dan weI eens besluiten treffen, die in een bepaalde omgeving en een bepaalden tijd door eenieder

aIs goed en deugdelijk werden begrepen, doch welker preciese beteekenis ons thans wel eens ontsnapt.

126

Hoe dit ook weze, de kerkgang, zooals hij nu reeds sedert

eeuwen bestaat en ook in onze streken bestaat, is een gebed van

clank en vreugd.

Dank en vreugd hebben onze moeders en verre grootmoeders bezield, wanneer ze weer eens het groote voorrecht hadden geno-ten een kind op de wereld te mogen brengen.

Het kerkelijk gebed was telkens niets anders dan de weergalm en de rijke uitdrukking van hun diepste en vroomste gevoelens.

7. DE KRANS DER KINDEREN

H ET is een algemeen bekend feit, dat voorheen kinderrijkdom als de grootste rijkdom van een familie werd beschouwd.

Reeds op, den dag der bruiloft werd door vrienden en genoo-digden duidelijk gezinspeeld op de geboorte der kinderen; en, wanneer nadien een geboo rte niet tijdig kon aangekondigd wor-den, vonden dezelfde vrienden en kennissen het niet misplaatst op soms nogal grove manier den onfortuinlijken bruidegom te bespotten. Vanaf de achttiende eeuw komen weliswaar klachten te voorschijn over het lelt, dat de kinderzegen der Nederlandsche familiën in dalende Iijn blijkt te gaan. Doch, deze klachten heb-ben volstrekt geen beteekenis ten overstaan der ontvolking, die thans de vrijwillige plaag van ons volk moet heeten.

Vroeger bezat iedere familie en haast ieder huisgezin een rij-ken krans van kinderen.

Professor Knappert onderlijnt dezelfde vaststeIIing, wanneer vermeldt, dat de vruchtbaarheid der huwelijken als regel groot

was. Ian de Oude, zegt hij, had bij drie vrouwen 27 kinderen, Johan de 1VIiddeIste bij twee, 25. Gezinnen van tien kinderen waren geen uitzondering. In 1582 stierf te Deventer Lamberta, weduwe van zekeren hopman Augustijn, nalatende 150 kinds- kinderen.

- Er zijn voorbeelden van 16, 17, 22, 25 kinderen. EIisa-

beth Schuler, vrouw van Prof. Ant. Matthaeus, overleden 14 Ju-

127

ni 1646, liet negen zonen en drie dochters na. Angelica van Merck, echtgenoot van Prof. Mart. Schoock, overleden 4 Maart 1664, had eIf zoons en vier dochters, van wie bii haar dood nog acht leefden.

De vaststellingen, die Prof. Knappert voor Noord-Nederland heeft gedaan, gelden ook voor onze gouwen. Men hoeft slechts den familialen staat na te gaan der groote adellijke familiën, die destijds den roem en de bloem van onze streken waren. Overal vindt men talrijke en schoone huisgezinnen.

Maar> het was niet alleen zoo bij adellijke of rijke familiën. Willen we het zelf even onderzoeken op betrouwbare stuk-

ken ? We zuIIen zooveel te gemakkelijker besluiten kunnen tref- f en, waarvan de waarde voor eenieder onbetwistbaar moet zijn.

Ik heb hier inderdaad vier familieboomen voor me Iiggen. Ik heb ze met zorg zoo uitgekozen, dat ze alle op een verschillenden maatschappelijken stand betrekking hebben. De eerste behandelt nI. een familie van den schonnen, ofschoon gewonen Brabantschen adel der zestiende en zeventiende eeuw. Het was een fami lie, die een fraai IandeIijk Kempisch kasteel bewoonde, en heer- Iijke rechten bezat op tal van rondomliggende dorpen. De tweede familie behoort tot de hoogere burgerij : ze telt talrijke beambten der provinciale of plaatselijke besturen. Ze telt ook professoren en rechtsgeleerden onder haar Ielen. Eene of andere van haar meer fortuinlijke dochters is zelfs met een adellijk jonker gehuwd. De derde is een familie der gewone, goedgezeten burgerij: Iaken- bereiders of -verwers, koperdrijvers en zoo meer. Het zijn men- schen met veel fierheid en veel centen, en vooral menschen met diep rasgevoel. En tenslotte is er een familie van boeren. Van geslacht tot geslacht bebouwt ze het eigen erf. Links en rechts liggen de verre velden, die sedert menschenheugenis eigendom der familie zijn. Dit is zoozeer waar, dat thans verschillende per- ceeIen in den volksmond nog genoemd worden naar den naam der oude en stevige familie boeren, over wie hier gesproken wordt.

128

Welaan clan, in genoemde adeIIijke familie vinden we, in het

gezin dat door een huwelijk van 1530 werd gesticht, niet minder van 14 kinderen. Onder deze kinderen worden 3 jongens prieste en 4 meisjes kloosterzuster. Het volgende geslacht telt 12 kinde- ren. Het daarop voIgenáe 11 kinderen. De beide daaropvolgende

deze huwelijken werden gesloten rond het jaar 1630 9 en 8 kinderen.

De tweede familie, welke tot de hoogere burgerij behoort, telt weliswaar niet zoo talrijke kinderen; althans, de familieboom, waarover ik beschik, vermeldt niet zoo talrijke kinderen. Laten we zeven achter elkaar volgende geslachten onderzoeken. De huwe-lijken werden onderscheidenlijk gesloten in 1600, 1630, 1650, 1680, 1710, 1760 en 1800. In deze zeven gezinnen vinden we beurtelings vijf, zes, twee, vijf, zes, zes en tien kinderen.

Bij de derde familie --- menschen uit de gewone, goede burge-rij zuIlen we eveneens zeven geslachten volgen. De huweIij-ken werden gesloten in 1620, 1670, 1711, 1757, 1790, 1825 en 1870. We vinden hier opeenvolgend zes, vijf, zes, vier, zes, vijf en vijf kinderen.

En tenslotte hebben we nog een boerenfamilie, waar de huwe-lijken gesloten werden in 1680, 1719, 1753, 1780, 1810 en 1857. Uit deze huwelijken vermeldt de familieboom vier, vijf, twaalf of dertien, tien, acht en zeven kinderen.

Laten we echter dadelijk eraan toevoegen, dat deze opgaven

zeer zeker onvolledig zijn. Het is inderdaad moeilijk van een burgers- of boerenfamilie de

famiIieboomen zoo na te speuren, dat men alle afstammelingen kan vinden. Bij familiën van den adel is het reeds een heele toer, de geheele reeks der kinderen en kindskinderen op te zoeken. Het verdient bovendien nog de aandacht, dat de familieboomen, waaraan ik de honger gegeven getallen ontleen, weliswaar opge-maakt zijn geworden door goede vakgeleerden; doch dezen had-den alleen de opdracht ontvangen den geslachtsboom op te ma-ken van één bepaalden stam. Ze maakten er dus volstrekt geen

9 129

werk van de volledige opgaven te kennen van alle afstammelin-gen. Hun grootg zorg ging er aIIeen naar telkens den stamhouder te vinden van den stam, dien ze moesten opzoeken. Vonden ze bovendien nog eenige opgaven betreffend de broers en zusters van dezen stamhouder, dan waren ze hier bijzonder tevreden over, zonder eenige pretentie te hebben op volledigheid.

We kunnen dus gerust zeggen, dat de reeds tamelijk kinder-rijke opgaven, die zoopas werden medegedeeld, zeer onvoIIedig zijn.

In deze vaststelling mogen we gerust een nieuw argument vin-den voor de overigens algemeen bekende waarheid, dat destijds onze familiën kinderrijk waren.

De krans der kinderen was inderdaad de grootste rijkdom voor ieder huisgezin.

130

ZESDE DEEL

DE KINDEREN THUIS

1. DE OPVOEDING DER KINDEREN

HET is een aanvaarde gewoonte geworden, dat menschen van zekeren ouderdom niets dan Iof overhebben voor de manier, waarop zij destijds werden opgevoed. meeteen

spreken ze hun twijfel uit over de opvoedingsmethode der jeugd

van hedendaags. Eenieder beweert graag, dat in „zijn" tijd de jeugd strenger, en dus beter, opgevoed werd. „Thans" wordt de jeugd verwend en moet men niets meer van haar voor de toe-komst verwachten...

Zoo zaI het altijd wel gegaan zijn. inderdaad, wanneer we sommige documenten uit het einde der zeventiende eeuw lezen, zou daaruit moeten blijken, dat de jeugd niet meer naar ernst en fatsoen opgevoed wordt. „Vroeger" was dat heelwat beter. „Thans" duldt een vader niet meer, dat moeder de roede gebruikt en kan moeder wederzijds niet verdragen, dat vader de kinderen even onder de handen neemt.

Verstandige en onverstandige ouders zullen weI in alle tijden geleefd hebben. Ondertusschen zal liet weI zeker zijn, dat de opvoeding voortijds strenger was dan thans. Er bestond meer

tucht, meer gehoorzaamheid, en in aIgemeene regel minder erken-ning van de persoonlijkheid van het kind. Bij sommige ouders zal weI gestrengheid zonder verstand te vinden geweest zijn en bij sommige kinderen onwillige en bij geval uit den band springende

131

onderwerping. EIders zullen de ouders de tucht met liefde en wijsheid hebben doen heerschen en zullen de kinderen tegelijk ontzag en vertrouwen voor de ouders hebben gevoeld. Laten we aIIe veralgemeening vermijden. In zaken van opvoeding hangt immers veel af van de ouders en de kinderen onderling.

Hoe het ook weze, men kende indertijd, beter dan thans, de waarde der gulden spreuk : >,Wie de roede spaart, haat zijn zoon.

Erasmus, die scherpe waarnemer van het hebben en houden zijner eeuw, heeft het niet onnoodig geacht te waarschuwen tegen 'n al te strenge toepassing van deze strenge schriftuur-spreuk. Hoor naar wat hij in een Samenspraak van 1529 hier-over schrijft

„Sommigen zullen ons de spreuken der Hebreeën toeroepen Wie de roede spaart, haat zijn kind. En : wie zijn kind Iiefheeft, spaart de roede niet (Spr., XIII, 24) . Of nog : buig het kind zijn nek in zijn jeugd en geef hem op zijn ribben, zooIang hii een kind is. Doch, een dergelijke kastijding was wellicht oudtijds voor de Joden geschikt. In den tegenwoordigen tijd is het noodzakelijk de woorden der Hebreeën zeer mild uit te Ieggen... Onze roede zij een welgezinde aansporing, somtijds ook een berisping, maar ge-kruid met vriendelijkheid, niet met hatelijkheden. Deze geesel hanteeren wij voor onze kinderen, opdat zij op de juiste wijze onderwezen, thuis de rechte Ievenswijsheid vinden en niet wor-den gedwongen om van de buren raad af te bedelen voor hun beIangen. "

Erasmus' goede raad was steIIig nuttig voor de zestiende eeuw, toen de opvoeding blijkbaar naar den soms aI te strengen trant werd gehouden. Zijn raad de kinderen thuis aIIe goeds aan te Ieeren, zoo dat ze hij geen buren om Iessen moeten gaan, kan ook nuttig zijn voor onze dagen.

In een andere samenspraak uit 1522 Iegt Erasmus nadruk op het nut, dat de schoonheid der natuur voor de opvoeding kan beteekenen. „De natuur, schrijft hij, is niet stom, maar ze spreekt

132

uit duizend monden. Ze kan veel leeren, aIs ze iemand vindt die weet te kijken, die opmerkzaam en Ieerzaam is. Wat verkondigt

ze anders, deze natuur, die zoo IieieIijk is in haar Ienteverschij-ning, dan de wijsheid van den goddelijken Schepper, die gelijk is aan Zijn goedheid ?"

Enkele tientaIIen jaren na Erasmus, heeft Pieter BruegeI zijn twaalf spreekwoorden gemaakt. Hij heeft dit zeer zeker niet met pedagogische doeleinden gedaan. Maar we kunnen er toch even wat uit leeren voor den gedachtengang van zijn tijd.

Bruegel Ieert allereerst, dat men goede en betrouwbare kame-raden moet kiezen. Wie met onbetrouwbare vrienden omgaat, valt samen met hen in het verderf.

\Vantelt altyt in alle voorsichticheyt. Syt getrou. Betrout niemant dan Godt in allen.

Want omdat leen blinde dander Ieyt Sietmense bey tsamen inde gracht vaIIen.

Verder moet men den kinderen Ieeren niet jaIoersch te zijn op het geluk van den buurman

Wat baet het sien ende derelyck Ioncken ? Ick stop den put aIs tcalf is verdroncken. Myns naesten weideren myn herte pynt. Ick en mach niet lyden dat de sonne int water schynt.

Voorheen zoo goed aIs thans, was de opvoeding der kinderen de kunst onder de kunsten. Ze vergde van de ouders veel kennis en geduld en het inzetten van hun eigen. voorbeeldig Ieven.

Anderzijds hadden de ouders destijds een misschien overdre-ven en onoordeelkundige zorg voor de gezondheid der kinderen.

Wie de oude kinderportretten beziet, kan vaststellen, dat de kin-deren oudtijds in stijve en ongemakkelijke kleederen werden ge-stopt en ingepakt. Men had blijkbaar schrik van de open Iucht.

1 33

Men kan anders niet ontkennen, dat van aI die oude, misschien te stijven kinderportretten een indruk van groote bekoorlijkheid

uitgaat. Of onze voorouders misschien in hun strenge opvoeding niet

te veel ruimte hebben gegeven aan Benig bijgeloof, kan rustig beredetwist worden. Spook- en duiveIgeschiedenissen, het afdrei-gen met den boeman of den zwárten hond speelde misschien,

meer dan nuttig of wenscheIijk was, een roIlet1e in de opvoeding.

Men kan evenwel ook de vraag stellen of de ouders zelf geloof hechtten aan hun griezelige dreigementen. misschien bedoelden ze niets anders dan het nukkig kindje plots zoet te maken door te

dreigen met een boeman, die dadelijk van achter de deur zou uit-

springen om het stoute kindje mee te pakken...

Het duurde dan ook niet Iang of het nog jeugdige kindje wist het onderscheid te vinden tusschen dreigement en werkelijkheid. De boemangeschiedenissen zijn steeds kreupele middelen geweest op áe opvoeding vooruit te helpen.

Verstandige en kalme gestrengheid paste beter. Volgens deze stelregel voedde men meestal destijds de kinderen op.

2. DE IDEALE OPVOEDING

IK heb reeds meermaals gewezen op het ongemeene belang der Samenspraken van Erasmus voor de kennis van het dage-

Iijksche leven onzer vaderen tijdens den voorspoedigen tijd van keizer Karel.

Voor wat betreft het opvoedingsysteem, dat destijds door de verstandigste ouders werd toegepast, schreef Erasmus een biJzon-der-Ieerrijke Samenspraak, die hij in 1522 onder den titel >,Kin-derlijke Godsvrucht" (Pietas puerilis) te Bazel uitgaf. In deze Samenspraak wordt de opvoeding weliswaar geïcleaIiseerd; maar het zal geen kwaad kunnen kennis te maken met het ideale opvoedingssysteem onzer voorvaderen.

134

Erasmus ondervraagt in deze Samenspraak een jongeman en vraagt hem naar de grondslagen van zijn Ievensdroomen. De jongeman antwoordt en verantwoordt alles, waarom hem naar verantwoording wordt gevraagd.

De dagtaak en de dagorde zien er als volgt uit. z oocira ik 's morgens vroeg ontwaak, verhaalt de jongeman

(hetwelk zoowat tegen vijf of zes uur gebeurt) , maak ik met den duim een kruisteeken op mijn voorhoofd en borst. Ik dank den Heer voor den mij geschonken goeden nacht, en bid Hem dat Hij tevens den ingetreden dag zegene. Nadat ik vervolgens mijn ouders , wiep ik naast God de meeste Iiefde verschuldigd ben, een goeden morgen heb gewenscht, begeef ik mij, aIs het daartoe tijd

is, naar school, maar zoo, dat ik mijn weg Iangs de kerk neem. Daar breng ik opnieuw met een paar woorden mijn groet aan Jezus en aan alle heiligen, maar bepaald aan de Moedermaagcl en aan mijn eigen beschermheiligen.

Ik haast me nu naar school en leg mij op mijn werk daar toe. Op alle mogelijke wijze doe ik mijn best om geen slaag te ver-dienen of om niet door woorden of daden mijn Ieermeester of makkers te beIeedigen. Als ik daarna uit school naar huis spoed, neem ik nog eens zoo 't kan mijn weg door de kerk, en breng opnieuw met twee of drie woorden aan Christus mijn hulde .

Moet ik dan iets ten dienste van mijn ouders doen, kwijt ik mij hiervan; en, heb ik nog wat tijd, zoo herhaal ik bij mijzeIven of met een makker hetgeen op school aangeleerd is.

Al5 de tafel voor mijn ouders klaar is, zeg ik het tafelgebed op, en bedien hen onder het eten, tot dat zijzeIven ook eten Laten. Na het danken neem ik, als ik tijd heb, áe uitspanning van Benig ordelijk spel met mijn makkers. Op gesteld uur ga ik weer van spelen tot Ieeren over. Op school doe ik daarna met kracht en macht wat daar" te doen valt, en ga voorts, weer te huis komend, te werk, zooals voor het eten.

Na het avondeten vermaak ik mij met het lezen van aardige historietjes. Hierop wensch ik aan mijn ouders en verdere familie

135

Erasmus ondervraagt in deze Samenspraak een jongeman en vraagt hem naar de grondslagen van zijn levensdroomen. De jongeman antwoordt en verantwoordt alles, waarom hem naar verantwoording wordt gevraagd.

De dagtaak en de dagorde zien er als volgt uit. Zoodra ik 's morgens vroeg ontwaak, verhaalt de jongeman

(hetwelk zoowat tegen vijf of zes uur gebE)urt), maak ik met den duim een kruisteeken op mijn voorhoofd en borst. Ik dank den Heer voor den mij geschonken goeden nacht, en bid Hem dat Hij tevens den ingetreden dag zegene. Nadat ik vervolgens mijn ouders, wien ik naast God de meeste liefde verschuldigd ben, een goeden morgen heb gewenscht, begeef ik mij, als het daartoe tijd is, naar schooL maar zoo, dat ik mijn weg langs de kerk neem. Daar breng ik opnieuw met een paar woorden mijn groet aan Jezus en aan alle heiligen, maar bepaald aan de Moedermaagd en aan mijn eigen beschermheiligen.

Ik haast me nu naar school en leg mij op mijn werk daar toe. Op alle mogelijke wijze doe ik mijn best om geen slaag te ver­dienen of om niet door woorden of daden mijn leermeester of makkers te beleedigen. Als ik daarna uit school naar huis spoed, neem ik nog eens zoo 't kan mijn weg door de kerk, en breng opnieuw met twee of drie woorden aan Christus mijn hulde. Moet ik dan iets ten dienste van mijn ouders doen, kWijt ik mij hiervan; en, heb ik nog wat tijd, zoo herhaal ik bij mijzelven of met een makker hetgeen op school aangeleerd is.

Als de tafel voor mijn ouders klaar is, zeg ik het tafelgebed op, en bedien hen onder het eten, tot dat zijzelven ook eten laten. Na het danken neem ik, als ik tijd heb, de uitspanning van eenig ordelijk spel met mijn makkers. Op gesteld uur ga ik weer van spelen tot Ieeren over. Op school doe ik daarna met kracht en macht wat daar te doen valt, en ga voorts, weer te huis komend, te werk, zooals voor het eten.

Na het avondeten vermaak ik mij met het lezen van aardige historietjes. Hierop wensch ik aan mijn ouders en verdere familie

135

goeden nacht, en ga vroeg te rust. Eerst kniel ik echter voor mijn bed en ga bij mijzelven na met welke bezigheden ik den dag heb doorgebracht. Heb ik iets bijzonder kwaads bedreven, smeek ik Christus dat Hij mij om zijn barmhartigheid zulks vergeve, en ik beloof beterschap. Heb ik mij niets te verwijten, dank ik zijn goedgunstigheid. Vervolgens stap ik in bed, maak het teeleen des kruises op borst en voorhoofd, en Ieg mij ter rust neder.

Ik heb tothiertoe Ietterlijk de woorden uit Erasmus' Samen-spraak vertaald. Ik zou op deze manier nog Iang kunnen voort-gaan. De Samenspraak behandelt immers verder de manier van de H. Mis bij te wonen op ion- en feestdagen, de manier van te vasten alsmede van te Biecht te gaan. Doch, het is niet noodig hier aIIe lessen Haarvoren te halen, die Erasmus betreffend de ideale opvoeding der jeugd geeft.

Laat ik alleen nog vertalen, wat gezegd wordt over den voor-naamsten inhoud van de Geloof sfeer als grondslag der opvoeding.

Godsdienst, wordt er gezegd, is de zuivere vereering van God en de betrachting van Gods geboden. De hoofdzakelijke geboden kan men onder de vier volgende rangschikken. Vooreerst, dat wij ten aanzien van God en de Heilige Schriften rechtzinnige en god-vruchtige denkbeelden bezitten, en dat wij God niet alleen als een Heer en Meester vreezen, maar Hem ook uit den grond onzer ziel aIs een alIerweldoendst Vader Iiefhebben. Tweedens dat wij met de grootste zorg onze schuláeIoosheid bewaken, dit is, nie-mand kwaad doen. Ten derde, dat wij de Iiefdadigheid betrach-ten, dat is aIIen zooveeI mogelijk aan ons verpIicnten. Ten vierde, dat wij het geduld niet verliezen. Daardoor toch zijn wij in staat om de rampspoeden, die ons overkomen en die wij niet kunnen verhelpen, Iijdzaatn te dragen en geen kwaad met kwaad te vergelden.

Om nu deze duidelijke en flinke levensregel te kunnen volgen, houdt onze jongeman er even duidelijke princiepen op na.

In de eerste plaats, verklaart hij, wordt hiervoor een goede wil vereischt. Dien vernieuw ik mij van tijd tot tijd, vooral op de

136

zondagen. Ten tweede onttrek ik mij zooveel mogelijk aan kwaad gezelschap en verkeer alleen met rechtschapen makkers, van wie de omgang mij beter kan maken. Ledigheid schuw ik als de pest. Spelen, die tot slechtheid aanleiding geven, schuw ik; met on-schuldige verlustig ik mij. Voor alle menschen toon ik mij vrien-deIijk, doch slechts voor de goeden gemeenzaam en vertrouwelijk.

En zoo gaat let steeds verder.

Men ziet het : de opvoeding der kinderen is in deze Samen-spraak sterk geidealiseerd. Erasmus wil de opvoeding voorstellen in haar meest geslaagden vorm. Laten we eraan toevoegen, dat hij van de gelegenheid profiteert om enkele opvattingen, die hem persoonlijk bijzonder duurbaar waren, mede binnen te halen in het programma van zijn opvoeding. Deze is daarom niet minder solied en waardevol.

Hoe dit ook moge zijn, we vinden in deze Samenspraak de ideale opvoeding, zooals een diep-ernstig christenman in het begin der zestiende eeuw ze zich voorstelde. Het moge nu zijn, dat alle menschen in onze streken hun kinderen niet hebben weten op te voeden volgens zoo veilige en goeddoende wet. Het bIijit inmiddels onbetwistbaar, dat de besten haar wel in hun opvoeding als ideaal hebben aanzien. Ook thans kan ze aIs dusdanig aangenomen worden.

3. HET KINDERSPEL

HET kinderspel gehoorzaamt aan een stel ongeschreven wet- ten en aan een ongeschreven eerecodex, die geen uitzon-

deringen dulden. Ieder jaar, op precies en vastgesteIcl seizoen, komen de verschiIIende kinderspelen aan de orde. Niemand moet daarvoor schikkingen noch Benige regIementeering treffen. De kinderen kennen dat aIIes, als bij instinct.

Deze vaststelling, die iedereen van ons tijdens zijn eigen derjaren heeft kunnen maken, is het beste bewijs voor het feit,

137

dat de kinderspelen zoo oud zijn als de straat. Onze neven en kinderen spelen dezelfde spelen aIs onze jeugdspelen. Wij heb-ben dezelfde gekend aIs onze vaderen en onze voorvaderen.

Wie hieraan mocht twijfelen, kan de noodige bewijzen halen uit oude archiefstukken of ze afkijken van oude prenten.

Evenals thans, waren sommige kinderspelen destijds de schril van buren en kennissen. De magistraat moest wel eens tusschen-beide komen, wanneer aI te ondernemende kinderen te veel ramen uitgooiden of kattekwaad verrichtten op den openbaren weg. Wanneer we de resoluties der vroeden naslaan, kunnen we o.m. zien, dat de jongens graag kaatsten in de onmiddellijke nabij-heid van school of huis; dat ze wedden voor noten of geld; dat ze de Iegpenningen, die eigenlijk moesten dienen om in de school te Ieeren rekenen, aanwendden om ze verst tegen een muur te werpen, en zoo meer.

Een oude plaat uit 1620 ze heet : „Kinder spel gheduydet tot Sinne beelden ende Leere der Seden" steIt een reeks kin-derspeIen voor, gelijk ze toen overal in de Nederlanden werden gespeeld. De plaat verbeeldt een ruim en schoon stadsplein. Boo-men staan rechts en Iinks. Hier en daar wordt het plein door-sneden door gekasseide gedeelten. Jongens en meisjes zijn volop aan het spel. Ze kunnen overigens naar harteIust spelen op een plein , waar geen gevaar bestaat noch eenig druk verkeer te vree-zen is. WiIlen we even nagaan welke spelen zooal afgebeeld werden? Kijk, daar, geheel links, zijn jongens en meisjes samen

in de koord aan 't springen. Verder spelen twee jongens met den reep. Ze doen de reepen draaien, door ze met een stok voort te drijven. Een tamelijk groote jongen staat rechtop op zijn hoofd; hij houdt de beide beenen flink en kaarsrecht in de Iucht. Een kleinere jongen probeert hem na te bootsen; doch hi' slaagt er niet in eenig probaat succes te halen. Een andere, grootere jon-gen heeft een vlieger met sierlijken en langen staart hoog in de Lucht hangen. Nog een andere speelt met de draaitol; door mid-deI van een zweep doet hij de toI draaien. Twee jongens spelen

138

met de marboIIen, terwijl een klein meisje aandachtig en eventjes bewonderend toekijkt. Drie freuletjes met fijnen kanten kraag spelen winkeltje. Hun gerei staat zoomaar op den bIooten grond. Dan, geheel rechts, loopen een paar jongens fier en kwiek op hooge stelten.

Men ziet het : de geheele verzameling spelen, die thans nog in ieder dorp op bepaalde seizoenen te zien zijn, komen hier aan de orde.

Op 12 September 1633 moest Vondel zijn dochtertje Sara ten grave Iaten dragen. Het kindje was overleden in haar achtste Taar. Men weet, dat Vondel een bijzonder-mooi kindergedicht heeft gemaakt om de nagedachtenis van zijn dochtertje te ver-eeuwigen.

In dit gedicht uit 1633 worden ook de meisjesspelletjes van den tijd vermeld.

Zoodus, Saartje was dood, het iIinke en Iustige Saartje, dat

vlug te voet in 't slingertouwtje sprong of „Zoet Fiane" zong, En huppelde in 't reitje Om 't Reve Ioddereitje.

Of droef, gevolgd van Benen wakkren troep, Den rinkelenden hoep

De straten door, of schaterde op een schop.

Of speelde met de pop Het voorspel van de dagen, Die de eerste vreugd verjagen;

Of onderhield met bikkel en bonket de kinderlijke wet,

En rolde en greep, op ' t springend elpenbeen, de beentjes van den steen.

En had dat zoete Ieven voor geld noch goed gegeven.

Baartje Vondel speelde zoowaar de spelen, die de jonge meis-

139

jes van Brabant en Vlaanderen ook thans nog bij instinct ken-nen. Ze speelde zoowaar zelfs een paar jongensspelen.

Een prent van omstreeks 1650 stelt niet minder clan 42 jon-gensspeIen voor.

We zien er allereerst het spel van bal en raket, hinken en vlieger oplaten, knikkeren, steItIoopen en hoepeIen, tollen en kegelen, schaatsen rijden en glijden met de prikslee. We zien er

de gezeIschapsspeIen, die kleinen en grooten ook thans nog ken-nen, aIs daar zijn : „zakdoek Ieggen, niemand zeggen ", of „kruip

door, sluip door" of het Brabantsch spel van den bokkesprong, waarbij een jongen tegen den muur staat, een tweede zijn hoofd buigt tot in de handen van den eerste, een derde te paard op den rug van den tweede springt, en zoo verder. Men ziet er het spel van „haasje over" den rug springen, en zoo meer.

Zooals thans, nam het spel wel eens minder onschuldige vor-

men aan. Kwajongens hebben overal en altijd bestaan en geen veldwachter noch stadsdiender is ooit vlug en slim genoeg ge-

weest om de perten van de glundere rakkers te kunnen voor-

komen. Grappen zijn evenwel geen spel meer, al beteekenen ze ook een groot deel van áe vele pret, die eenieder tijdens zijn Jeugd heeft gesmaakt.

We mogen ondertusschen gerust aannemen, dat moeder door-gaans het spel van .haar kinderen gadesloeg. Vroeger verbleven de moeders graag onder de IuifeI van de ingangsdeur aan de straat. Ze waren dan ook steeds bij de hand, wanneer de esbat-tementen van hun kinderen de tusschenkomst van het ouderlijk gezag vorderden.

4. HET EERSTE HUISONDERRICHT

H ET is niet alleen op onze dagen, dat plichtbewuste ouders er om bekommerd zijn aan hun kinderen een degelijk onder-

wijs te bezorgen. Van tijdens de eerste levensjaren moeten de

140

kinderen een gepast onderricht ontvangen. Het is een algemeene opvoedkundige wet, die niet tijdens áe laatste eeuw is ontdekt.

Vroeger wist men, misschien beter clan thans, dat het eerste onderricht best huisonderricht weze. Niemand anders clan de ouders moeten op de eerste plaats hun kinderen onderrichten. Men kan overigens, bij het onderzoek der oude familiepapieren, merken dat de ouders voorheen dezen plicht niet verwaarloosden dan in geval het hun niet mogelijk was hem te vervullen.

Er zijn documenten uit de achttiende eeuw, die nog de han-delwijze van ouders afkeuren, wanneer ze hun jonge kinderen, in plaats van hun zelf het eerste onderricht te geven, toevertrou-wen aan een gehuurd leermeester.

Het woord , ,gehuurd" Leeft hier een bijzondere beteekenis I Ouders, die dergelijk plaatsvervanger huren, schuiven hun eigen plicht van de schouders en dragen hem voor geld op aan anderen.

Toen Hugo áe Groot, de groote rechtsgeleerde, in 1619 als staatsgevangene op het slot Loevestein verbleef, heeft hij een rekest overgereikt aan de Staten van HoIIand om dezen te ver-zoeken slaapgelegenheid te bezorgen aan zijn kinderen, die hij voor hun onderwijzing bij zich had Iaten ontbieden (,,...ende dat mitsdesen... syne kinderen, die de suppliant tot onderwysinge by hem heeft ontbooden... van sIaeppIaetsen werden geaccomo-deert") . Dit verzoekschrift veronderstelt, dat de gewoonte aIge-meen erkend werd : ouders schonken zelf het eerste onderwijs aan hun kinderen.

Maar, niet alle ouders hadden tijd, geleerdheid en toewijding in voldoende maat om hun plicht aIs onderwijzers zelf op zich te nemen.

Vermogende ouders hadden onmiddellijk een probaat middel gevonden om zich van de karwei te ontlasten : ze huurden een inwonend Ieermeester voor hun zonen en een gouvernante voor hun dochters. Van in de zestiende was dit baantje door de beste inteIIectueeIen zeer gezocht. Erasmus heeft er 'n tijd werk van gemaakt Ieermeester te spelen voor de zonen van bepaalde rijke-

141

Iui. Hij heeft er zelfs geruimen tijd zijn bijzonderste bron van inkomsten bij gevonden. Toen de Iatere keizer Karel nog een jongen was, werden twee geheel vooraanstaande mannen opge-roepen om hem het eerste onderricht te geven en hem voor het Ieven te bekwamen. Niemand minder dan Adriaan van Utrecht, d e Iatere Paus Adriaan VI, nam de wetenschappelijke en zede-Iijke vorming van den prins op zich, terwijl de heer van Chièvres voor áe civiele opleiding moest instaan.

Menschen uit de gewone burgerij konden hun kinderen naar de kleuterschool zenden. Ze konden dit doen. Ze moesten het niet.

Voor de kleintjes bestond inderdaad een school, die gewoon-lijk matresseschooI werd geheeten. Een of andere oudere dame had dergelijk schooltje in haar eigen huis ingericht. Het huis was gewoonlijk veel . te eng voor het rumoerig kleutervolkje, dat dicht op elkaar gedrumd in een met zand bestrooid en zeldzaam ver-Iucht kamertje moest zitten. Goed- of kwaadschiks zat daar dan het kleine kindervolkje, drie à vier jaar oud : het dreunde den Vaderons of de Tien Geboden op; het werd door de oude matres zoet gehouden door koekjes, die ze zelf verkocht, of gestraft met áe Iange gard, die naast haar matten IeunstoeI hing.

Dat het inderdaad gewoonlijk zoo geschiedde, kan men nog nagaan op ettelijke oude begijnhoven. In verschillende begijnho-ven bestond destijds 'n soort matresseschooI; en meestal bestond er ook een boIlenwinkeI. De kleine kinderen snoepten er aan het eerste onderwijs en aan versche bollen of zoetekoek.

In de matressescholen was van eigenlijk onderwijs nog geen spraak. Ze waren niet méér dan 'n soort kindertuin, indien de vunze en enge Iokaaltjes althans „tuin" mogen genoemd worden.

Méér nog dan voor het gewone onderricht, moesten de ouders instaan voor het eerste godsdienstig onderricht.

De opvoeding droeg zeker bij de meesten een godsdienstig karakter.

Geen eetmaal werd gebruikt zonder het te beginnen en te ein-

142

Bigen door een gebed, dat ofwel door den huisvader ofwel door een der kinderen Iuidop werd voorgelezen. Des avonds, na het avondmaal, mocht niemand van taf eI opstaan voor het gebed gemeenschappelijk was verricht geworden. Sedert den tijd der Contra-Reformatie, werd op dat oogenblik het Rozenhoedje gebeden, door aIIe huisgenooten en dienstmenschen samen.

Van hun zeer jonge jaren werden de kleine kinderen ook mede naar de kerk genomen op Zondag. Huis en kerk hebben bij de kinderen de kennis der godsdienstige en kerkelijke dingen steeds bevorderd. Er zouden niet zooveeI volksuitdrukkingen aan de H. Schrift of de kerkelijke usanties zijn ontleend, indien onze voorvaders vanaf hun jeugd niet zoo met de dingen van den godsdienst vertrouwd waren gemaakt.

Tenslotte was het ook thuis, dat de kinderen hun eerste cate-chismusonderricht ontvingen.

Sedert het midden der zestiende eeuw was de bekende Cate-chismus van den H. Petrus Canisius in de Fransche en de Neder-

landsche-

taal overgezet geworden. Philips II, in hoogsteigen per-soon, zorgde ervoor, dat deze vertalingen goed en vlug gevulgari-seerd werden. Men beschikte derhalve over een bevoegd en levendig Catechismus : de groote uitgave was bestemd voor de prediking en het eigenlijk onderwijs in de colleges of de hooge-schooI; de kleine uitgave moest dienen voor familie en gewone school.

Boekenlijsten der zestiende eeuw tonnen aan, dat de Cate-chismus onmiddellijk werd verspreid. Verder kenden de stichte-lijke boekjes alstoen groote verspreiding onder het volk.

Het is volstrekt niet overdreven te zeggen, dat de kleine kinde-ren er aan gewend waren thuis het eerste catechismusonderricht te intvangen, terwijl ze er verder aan gewoon waren vader of moeder af en toe een bladzijde te hooren voorlezen uit een vroom boek.

Het voorbeeld der ouders was tenslotte weI de beste leerschool der kinderen.

143

5. VAN NIEUW JAAR TOT NIEUWJAAR

DOORHEEN den geheelen kring van het jaar, bestonden oud- tijds feestdagen, die voor een goed deel huiselijIe feesten

werden. Het grootste deel van deze feestdagen is thans verdwe-nen. We hebben zelfs in de meeste gevallen den datum vergeten.

Op den vooravond van Driekoningen liepen de kinderen Langs de huizen met een verguld-papieren ster en zij zongen Bederen, waarvan wij nog enkele brokstukken overhebben, vaak onkenbaar verminkt. De bloeitijd dezer geestelijke volksliederen Iigt in de Iate middeleeuwen. Sedertdien is de zangerige aard van ons volk droevig verbasterd. Het oude geestelijke lied is, althans onder het yolk, zoo goed aIs dood. Hier hebben we thans de Drie Konin-gen. Twee zijn wit. Eén is zwart. Ieder dragen ze een papieren ster met een brandende kaars daarachter. Een troep menschen loopt om hen heen. Ze gaan Langs de straten. Eén zingt en alle drie Iaten de refreinen volgen.

In huis vierde men Driekoningen door een maaltijd, waarbij aIIe gasten (althans bij de rijke familiën) een roI hadden te ver-vullen en voor een deel van den maaltijd aansprakelijk waren.

Een der aanzittenden was koning. Er was ook een koningin. Er waren hovelingen. De maaltijd werd gehouden in het huis van den „koning", die meteen ook den wijn moest geven. De Konin-gin schonk den hoofdschotel; de raadsman van den koning twee schotels gebraad; de vrouw van den raadsman twee schotels visch; de rentmeester gaf een fijn hors-d'oeuvre; de hofmeester de kaarsen voor de verlichting en de kaarten voor het kaartspel. De

zangeres moest de vruchten geven. De nar en de namin moesten

slechts voor het vermaak van het gezelschap zorgen. Zooals men

ziet, zijn bii dezen feestmaaltijd alle personages uit een oud Drie-

koningenspel bewaard gebleven.

Overal bestond het gebruik een driekoningenkoek te eten,

waarin een boon was gebakken. Wie haar trof, was koning. Dit

gebruik is nog niet geheel verdwenen.

144

; ^:..

...

.,,.

.

.o<:

...A

.

:.R.

.. ..

. ..

.

egfk

HE

RF

ST

TIJ

D. D

e o

og

st w

ord

t b

inn

en

geh

aald

. D

e d

ruiv

en

wo

rden

gep

luk

t. W

ijn

word

t gepers

t en n

aar

de k

eld

ers

gevoerd

.

Het

is s

lachtt

ijd. D

e s

lachte

r kent

zij

n s

tiel

en d

e v

rouw

en s

taan b

edri

jvig

te h

elp

en. S

chure

n e

n k

eld

ers

word

en m

et

pro

vis

ie

voorz

ien t

egen

den

Win

ter.

Pla

at

vo

lgen

s een

gra

vu

re v

an

Han

s B

ol

(15

34

-15

93

).

^Ï:r4

: . .

....:.

.. ::.

......

......

....

DE

DO

OD

OP

BE

ZO

EK

. V

oor

den a

rme i

s d

e D

ood e

en w

elg

ekom

en g

ast.

Oude g

rootv

ader,

naast

den h

aard

, w

enscht

den g

ast

welk

om

. G

rootm

oeder

reik

t hem

bei

haar

handen. D

e k

indere

n e

n d

e j

onge m

oeder

kij

ken n

iet

eens

op. Z

e d

enken n

og

aan

geen

do

od

. P

laat

naar

een g

ravure

van Jan S

adele

r (1

550-1

600),

volg

ens J

an

vander

Str

aet

of

Str

adanus

(1523-1

605)

.

En, even Iater kwam Vastenavond. Het is nog niet zoo lang geleden, dat de vastenavonázotten,

vermomd, Iangs de huizen liepen. Met maskers of zwartge-maakte gezichten drongen ze binnen, Iuidden met beIIen en gedroegen zich, zooals middeIeeuwsche schrijvers zeggen, „als duivels". Het kwam tot alIerIei uitspattingen, die Vastenavond maakten tot een dag van schanel.

Treffelijker was het vastenavondf eestte, dat in menige familie binnenshuis werd gevierd. Vermommingen kwamen daar ook wel aan de orde; doch deze vermomming had geen ander doel dan grapjasserij en onschuldig vermaak. Papieren hoeden, generaaIs-kepi's en allerlei onschuldig gerief kwam er bij te pas.

Op Half-Vasten werden de sotternieën van vastenavond nog eens herhaald, aI kwam het clan gewoonlijk niet tot dezelfde wildemanstooneelen.

Op Paimzondag werd Ons-Heer plechtig binnen JerusaIem ontvangen.

Een opgetoomde ezel werd rond de stad geleid. Op den ezel was een Christusbeeld bevestigd. Vaak was het een houten ezel , die op rolletjes werd voortbewogen.

Thuis en bij iamiIieIeden ontvingen de kinderen op PaImzon-dag hun „palm" : een stok, waaraan lekkernijen geregen waren, krentebroodjes, sinaasappelen, vijgen, versierd met papieren slin-gers en bloemen. Bovenop droeg de stok een broodvo gel, haas, gans, zwaantje of iets dergelijks. Dit gebruik is nog niet overal uitgestorven. Ergens bestaat ook thans nog het gebruik een sinaas-appel te bergen midden in het bosje palm, dat de kinderen mee-nemen naar de kerk om het te Iaten wijden.

Op Paschen gingen de kinderen met gekleurde paascheieren tikken, die ze op Paaschzaterdag, bij het terugkeeren der klokken, in den tuin hadden mogen rapen.

Op den vooravond van 1 Mei werd alom de Meiboom ge-pIant. De meiboom, een jonge berk of den, met bloemen versierd, werd, in het midden van het dorp geplaatst en de blijde jeugd

l0 145

danste er omheen, terwijl de vedelaar, gezeten op zijn ton, de viool speelde.

Maar, de meiboom werd niet alleen publiek op het dorpsplein opgericht, tal van families plaatsten hem ook voor hun huis in den grond of in een bak met aarde. De boom was groot of klein, eenvoudig of Iuxueus versierd, aI voIgens den rang of de preten-tie der iamiIies. Men hing graag zinnebeeIden of wimpels aan den boom en vermeldde er allerlei heilwenschen op. Met de Mei

was immers de groeikracht der Lente geheel herboren. Vreugd, geluk, zon en azuur kwamen wedijveren om den Winter geheel te doen vergeten.

Hier en daar werd ook de meibruid in stoet rondgevoerd. Ondertusschen brandden meivuren, waar de kinderen in wijden kring omheendansten.

Misbruiken van alIerIei aard hebben tegen het meiavondfeest vroeger oppositie doen ontstaan. Het meiavondspel werd al te

vaak door dronkenschap ontsierd. Ernstige menschen begonnen hun kinderen stilaan weg te houden van het openbare feest. Men hield meifeest in familiekring.

Sedert den tijd der Contra- reformatie wordt het meifeest bij ons bij voorkeur gevierd aIs een Lieve-Vrouwefeest. De meiboom

is haast onbekend geworden. Maar men versiert, met bloemen,

kransen en festoenen, het nieuwgeverfd Lieve-Vrouwkapelletje

aan den boom naast huis of hoeve. Buksen en jachtgeweren wor-

den afgevuurd, want de Mei komt morgen in het Iand. Buren en

vrienden, kinderen en jongelui gaan een wandeling doen om te zien wie zijn kapeIIetje mooist en feestelijkst heeft versierd.

Het eerste Zomerfeest, dat tevens familie- en stadsfeest werd,

viel op Sint-Jan (24 Juni) .

Vanouds was „Sint-,lansmasse" aanzien geworden aIs een

groote dag. Dan viel midzomerwende, met de „lichten nachten

van Sint-Jan". Burgersvrouwen trokken naar de Sint-,lansjaar-

markten, waar de dienstmeiden met pak en zak klaar stonden om

zich aan een nieuwe meesteres te verhuren. Op de heuvels, voor

146

de stadspoorten, op de markten werden de Sint-Dansvuren opge-stoken. Zoover aIs de vlammen lichtten zou het Land vruchtbaar worden. Bruidsparen sprongen hand in Land over de vuren, opdat hun huwelijk niet kinderloos zou blijven. Meisjes zagen in d en nacht van Sint-Ian in bron of vijver het beeld van hun a.s. bruidegom.

Men ziet, dat heidensche en christen elementen samengewerkt hebben om van Sint-,lansfeest te maken wat de eeuwen er ten onzent van gemaakt hebben. Guido Gezelle heeft een fraai ge-dicht gemaakt op „Sint-,lansvuur", dat nog vaak met de muziek van Edvar Grieg wordt uitgevoerd.

En even Iater, of ook vroeger, kwam Pinksteren.

Wie op Zaterdag voor Pinksteren Iaatst beneden kwam uit de slaapkamer, kreeg den bijnaam „IuiIak", en moest tracteeren.

Op Pinksterdag zelf bestonden allerlei familiale en plaatselijk gebruiken, die grootendeeIs het stempel van de christen Pinkster

-vreugd.d In taI van Nederlandsche steden werd de Pink-sterbIoem rondgedragen. Deze „bloem" was niemand minder dan een jong meisje, in het wit gekleed en met bloemen getooid, dat door de stad werd gedragen. Het meisje, dat de roI van Pink-sterbIoem op zich nam, ontving vaak schoone geschenken. Men vermeldt ergens een Pinkstergebruik, dat hierin bestond : vier meisjes droegen een vijfde meisje op een berrie. Het vijfde meisje, „PinksterbIoem", was omhangen met zilveren sieraden. In de rechterhand droeg ze een zilveren kommetje; in de Iinkerhand een zilveren fluitje. Elders nog droeg ze een zilveren duif s ymbool van den H. Geest op een schaal. De plaatsnijder Picard heeft overigens dit gebruik in een fraaie prent vereeuwigd. Men ziet een viertal meisjes. Het grootste draagt en zwaait een degen. Twee andere dragen een zilveren schaal, waarop een groote zil-

veren duif is geplaatst. Het vierde gaat bij áe dames met een zilveren schotel rond, en zamelt geldstukken in.

In den familiekring werd ook weI een PinksterbIoemetje onder de brave kinderen gekozen. Vader en moeder, oorren en tantes

147

de stadspoorten, op de markten werden de Sint-Jansvuren opge­stoken. Zoover als de vlammen lichtten zou het land vruchtbaar worden. Bruidsparen sprongen hand in hand over de vuren, opdat hun huwelijk niet kinderloos zou blijven. Meisjes zagen in den nacht van Sint-Jan in bron of vijver het beeld van hun a.s. bruidegom.

Men ziet. dat heidensche en christen elementen samengewerkt hebben om van Sint-Jansfeest te maken wat de eeuwen er ten onzent van gemaakt hebben. GUido GezeIIe heeft een fraai ge­dicht gemaakt op "Sint-Jansvuur", dat nog vaak met de muziek van Edvar Grieg wordt uitgevoerd.

En even later, of ook vroeger, kwam Pinksteren.

Wie op Zaterdag voor Pinksteren laatst beneden kwam uit de slaapkamer, kreeg den bijnaam .,luilak", en moest tracteeren.

Op Pinksterdag zelf bestonden allerlei familiale en plaatselijke gebruiken, die grootendeels het stempel van de christen Pinkster­vreugd droegen. In tal van Nederlandsche steden werd de Pink­sterbloem rondgedragen. Deze "bloem" was niemand minder dan een jong meisje, in het wit gekleed en met bloemen getooid, dat door de stad werd gedragen. Het meisje, dat de rol van Pink­sterbloem op zich nam, ontving vaak schoone geschenken. Men vermeldt ergens een Pinkstergebruik, dat hierin bestond: vier meisjes droegen een Vijfde meisje op een berrie. Het Vijfde meisje. "Pinksterbloem", was omhangen met zilveren sieraden. In de rechterhand droeg ze een zilveren kommetje; in de linkerhand een zilveren fluitje. Elders nog droeg ze een zilveren duif .--' symbool van den H. Geest .--' op een schaal. De plaatsnijder Picard heeft overigens dit gebruik in een fraaie prent vereeUWigd. Men ziet een viertal meisjes. Het grootste draagt en zwaait een degen. Twee andere dragen een zilveren schaal, waarop een groote zil­veren duif is geplaatst. Het vierde gaat bij de dames met een zilveren schotel rond, en zamelt geldstukken in.

In den familiekring werd ook wel een Pinksterbloemetje onder de brave kinderen gekozen. Vader en moeder, oomen en tantes

147

moesten door geldstukken bijdragen tot de vreugd van den dag. Tegen het eind van het jaar kwam de stemmige Sint-Maartens-

avond ( 10 November) . Volgenden dag was het immers de feest-dag van Sint-Maarten, een der meest volksgeliefde heiligen uit het Westen. Sint-Maarten was patroon van melaatschen, gevan-genen, reizigers en herbergiers.

In ieder huis was Sint-Maartensavond feestavond. Men at

haast overal gans, gort, mispelen en een hoornvormig gebak, dat oudtijds „maentjen" heette. Alle armen waren welkom en wer-den aan de deur rijk bedeeld. Ook de gevangenen kregen zooveeI Iekkers, dat ze er zich dagenlang te goed konden aan doen. Kin-deren deden hun ommegang en zongen hun thans vergeten Sint-MaartensIiedjes. Daarna ontstaken zij hun Maartensvuren en dansten er om heen met brandende kaarsjes in uitgeholde wor-teIen of beeten.

Ook de volwassenen vierden Sint-Maartensavond. Ze deden dit bij voorkeur door een drinkgelag. Vaak kwam het bij deze gelegenheid tot uitspattingen, waarvan in de oude stukken dui-delijke allusies te vinden zijn. In deftige kringen werd het Sint-Maartensvieren buitenshuis weldra euvel op genomen.

Tenslotte kwam het groote kinderfeest, dat- beter dan aIIe andere aan den tijd heeft weerstaan : Sint-Niklaasfeest.

In de Middeleeuwen kregen áe kinderen op „Sinte her Niches

dach" vrijaf of werden soms van stadswege onthaald. Wel zeer

oud moet het feest zijn, daar er tal van gebruiken bij bewaard bleven, die aan den ouden heidenschen eeredienst moeten ont-

Ieend zijn, aIs het door de Lucht rijden van den heilige, het h0o-

offer, het ontvangen der goede gaven door den schoorsteen uit

de Lucht, de schoen.

weldoen en in ' t verborgen geven is altijd een typisch bestand-

deel van Sint-NikIaasavond geweest. Behalve suikererwten kre-

gen de kinderen vijgen, noten, ilensjes, speelgoed, boeken van

Floris ende Bancefloer, De vier Heemskinderen, enz : ; voorts mar-

sepein, speculaas of klaasjes, koek in vorm van dieren. Oud is

148

ook het amandelbrood, een voorIooper van onze banketletters. Stoute kinderen kregen een gard of roede. Op het beroemde stuk

van Jan Steen staat de huilenáe jongen zijn Dogen uit te wrijven, terwijl zijn zusje hem den schoen Iaat zien met áe roede er in. Een kleine jongen zingt met omhooggeheven hoofd IuidkeeIs in den schoorsteen; een lief klein meisje heeft haar emmertje en armpjes vol heerlijkheden, terwiJI de moeder haar tot zich Inkt.

Later heeft men hetzelfde tafereel op een andere manier voor-gesteld; maar de roede is gebleven en de kindervreugde en kin-dersmart zijn ook niet veranderd. Ze bestaan overigens thans nog, en zuIIen niet zoo gauw veranderen

Het Kerstfeest als kinderfeest was vroeger bij ons zoogoed als niet bekend. Vel was het een feest van huiselijke vreugd. De oude Kerstliederen aIIeen volstaan om dit te bewijzen.

En zoo ging het jaar, van Nieuwjaar tot Nieuwjaar. De Iange sliert der dagen bracht eiken keer cie feestdagen

mede, die Winter en Zomer hun weerklank vonden aan den knussen en Buurbaren haard van het oude familieleven.

6. SPORT EN SPEL

OM te weten, dat „sport - en spel een deel vertegenwoordig- den van het oude familieleven, moet men niet méér doen

dan de gravures onderzoeken, die van oude famiIieIusthuizen werden gemaakt. Kijk met aandacht naar de verschillende onder- deeIen van het park, dat rond het Iusthuis slingert. Ge zult er een speeIplein vinden, waar kleine en vaak ook zeer groote kinderen hun spel vonden. En, indien ge geen gravures van dergelijken aard in uw bereik hebt, Iees boeken over geschiedenis. Ge zul b.v. ervaren, dat een der eerste zorgen van den hertog van Alen- çon, bij zijn aankomst te Antwerpen in 1580, was een speelplein voor de heeren en de dames van zijn gevolg te Iaten aanleggen.

149

Dergelijk speelplein gold natuurlijk aIIeen voor openluchtspelen. Er waren buitendien nog talrijke spelen voor de huiskamer.

Daar was aIIereerst het kaartspel, dat vroeger en thans in taI-Iooze families bij de stamtafel wordt gespeeld. In de „Emble-mata" van J. De Brune ( 1624 ) staat een prent, die een jong echtpaar voorstelt terwijl het bij kaarslicht kaart zit te spelen. Het kaartspel was zeer verspreid en genoot wel Benig aanzien. Het werd niet aIIeen aanvaard in de kroeg Iangs den heirweg of de taveerne van de steáeIijke achterbuurt. Ook dames en heeren van de beste kringen beoefenden het. Dames ook I Men vertelt, dat bepaalde dames uit den pruikentijd zelfs kaart speelden tusschen de gerechten van een feestmaal in

Tegen de passie van het kaartspel kwam weI eens ernstig ver-zet los. Men vond, dat twee razernijen hier samen kwamen zucht tot winst en woede over het verlies. In de regel van oude kloosterorden wordt af en toe streng tegen kaartspel gewaar-schuwd en worden ook weI strenge kerkelijke straffen voorzien voor wie toch kaa rt durft spelen 1 Dit aIIes toont voIdoencl aan, dat het kaartspel diep geankerd zat in de gewoonten onzer voor-ouders. En, er zal wel geen familie zijn waar ook thans niet een paar kaartspelen gekend zijn, die door kleinere en grootere deren worden beoefend.

Gevaarlijker en beroezender dan het kaartspel was het dobbelspel.

Tegen dit spel, dat minder als een rustig familiespel is te beschouwen, werden slag op keer wettelijke maatregelen getrof-fen. Gedobbeld werd in de achterbuurtkroegjes en in de rijke-manshuizen. EdeIIieden dobbelden voor grof geld. Beroepssol-daten verloren er graag hun soIdiJ aan en ze trokken dan graag hun rapier om hun woede uit te vieren. De autoriteit moest ten-slotte het dobbelen verbieden. Maar, het kwam onder taI van namen weer te voorschijn. Van eeuw tot eeuw komt het dobbeI-spel op het programma der ontspanningen voor, bron van einde-loos kwaad, aIs de menschen geld, Ioon, de kleederen van hun

150

Iijf verpandden en verspeelden en hun kinderen om te bedelen voor de deuren der goede burgers joegen.

Onder de dobbeIspeIen was het zg. tiktakken vermaard. Men vindt thans nog fraaie, verlakte tiktakborden in menig oud huis. Er bestaan oude gedichtjes, waarbij de beroemde worpen cinque six, áeux cinque, quater troy vereeuwigd werden.

Lang voor de wettelijke maatregelen tegen het dobbelspel

getroffen werden bestond in verschiIlende soorten 'n soort regle-

menteering van dit onheusche spel. Men verbood het dobbelspel

overal, uitgenomen in bepaalde huizen, waar de autoriteiten dan

speciale belastingen hieven op het dobbelspel. Men kende toen

h etzelf de systeem, dat ten onzent voor dezen oorlog bestond en

waarbij speeIcasino's slechts in bepaalde steden waren toegeIa-

ten. Doch, weldra ging men inzien, dat de opbrengst van derge-

lijke belasting niet tot eere strekte van de gemeenschap. Kerke-

Iijke autoriteiten hebben het dobbelspel bij haar onderhoori-

gen te allen tijd onder bedreiging van strenge straffen, zelfs

van den kerkban, verboden en inbeslagname van het materiaal

opgelegd. Naast het dobbelspel, dat in goede en fatsoenlijke gezinnen

weI nooit werd toegelaten, bestond een ander spel, dat bij uit-

stek een huiselijk spel mag geheeten worden : het ganzenbord. Wie kent niet „het nieuw ende vermaeckelyck ghansespel",

dat sedert Iange geslachten tot en op onze dagen in alle goede families wordt gespeeld ?

Het ganzenspel heeft in den Ioop der tijden slechts geringe wijzigingen ondergaan. De presentatie van het spel verschilt al 'n keer. Het spel zelf blijft steeds hetzelfde. En het slaagt erin de kinderen van aIIe Ieeftijden te boeien.

Men speelde destijds het ganzenbord voor onschuldige peper-noten of voor een koekje, dat den thans nog bekende naam Jan-

hagel droeg. In een oud verhaal, waar de ondergang van een

jonge vrouw uit den burgerstand wordt verhaald de jonge vrouw had zich vergrepen aan het dobbelspel, en er haar ver-

151

mogen bij verloren wordt aan het doodarme vrouwtje een gan-zenspel ten geschenke gegeven, met den raad : „speel nu niet meer dan met peperneuten en janhagel; ten dien einde zend ik u een grooten trommel en een ganzenbord hiernevens ".

Ook thans kennen we nog het ganzenbord.

Het geheele gezin speelt met hart en ziel aan dit onschuldige en toch meesIeepende spel. AIIe kinderen tellen op en af. Ze juichen mede wanneer iemand geluk heeft. Ze gieren telkens iemand in den „afgrond" of in het „gevang" raakt. Een geheele regenachtige Zondagnamiddag vliegt voorbij onder dt inspan-nende en beroezencle kinderspel. Wat onze kinderen thans bij dit spel beleven, hebben onze voorvaderen sedert eeuwen her in hun jeugd ook gesmaakt en ze zijn er gelukkig bij geweest.

Er is een tijd geweest, dat dansfeesten in de goede kringen ingericht werden als familiefeesten. Men danste allereerst in de familie bij bruiloften; maar ook anders richtte men „dansse-rieën in.

Het spreekt vanzelf, dat bij dergelijke feesten de dansen waren, zooals een gemoedelijke oude oom het zegt in een bekend tooneelstuk. Dansen was inderdaad dansen. Het vereischte dans-kennis, grade, zelfbeheersching en vooral welgemanierdheid. Be-faamde dansmeesters kwamen Iessen geven in de goede families. AIIe groote kinderen Ieeráen de ingewikkeIcle en beheerschte danskunst. Men leerde vooral de menuet, de passe-pied, de sara-bande, waarin nog het rustig-bevallige, het harmonieus-statige

overwoog. Later kwamen er allerhande ruwere dansen bij, die weldra de ernstige famiIië ertoe brachten de intieme dansfeestjes af te lasten. Wanneer men eenmaal had toegegeven aan he organiseeren van maskeraden, had de dans als element van fami

-haal ontspanningsfeestje uitgediend. Gezelschapsspelen vervingen dan stilaan den dans.

Men vindt onder deze spelen heusche kinderspelen, die even- weI ook door zeer groote „kinderen" werden gespeeld.

We kennen ook thans nog het spel „kransl.eggen". Op onze

152

mogen bij verloren,....." wordt aan het doodarme vrouwtje een gan­zenspel ten geschenke gegeven, met den raad: "speel nu niet meer dan met peperneuten en janhageL ten dien einde zend ik u een grooten trommel en een ganzenbord hiernevens".

Ook thans kennen we nog het ganzenbord. Het geheele gezin speelt met hart en ziel aan dit onschuldige

en toch meesleep ende spel. Alle kinderen tellen op en af. Ze juichen mede wanneer iemand geluk heeft. Ze gieren telkens iemand in den "afgrond" of in het "gevang" raakt. Een geheele regenachtige Zondagnamiddag vliegt voorbij onder dit inspan­nende en beroezende kinderspel. Wat onze kinderen thans bij dit spel beleven, hebben onze voorvaderen sedert eeuwen her in hun jeugd ook gesmaakt en ze zijn er gelukkig bij geweest.

Er is een tijd geweest, dat dansfeesten in de goede kringen ingericht werden als familiefeesten. Men danste allereerst in de familie bij bruiloften; maar ook anders richtte men "dansse­rieën" in.

Het spreekt vanzelf, dat bij dergelijke feesten de dansen waren, zooals een gemoedelijke oude oom het zegt in een bekend tooneelstuk. Dansen was inderdaad dansen. Het vereischte dans­kennis, gracie, zelfbeheersching en vooral welgemanierdheid. Be­faamde dansmeesters kwamen lessen geven in de goede families. Alle groote kinderen leerden de ingeWikkelde en beheerschte danskunst. Men leerde vooral de menuet, de passe-pied, de sara­bande, waarin nog het rustig-bevallige, het harmonieus-statige overwoog. Later kwamen er allerhande ruwere dansen bij, die weldra de ernstige familië ertoe brachten de intieme dansfeest jes af te lasten. Wanneer men eenmaal had toegegeven aan het organiseeren van maskeraden, had de dans als element van fami­liaal ontspanningsfeestje Uitgediend.

Gezelschapsspelen vervingen dan stilaan den dans. Men vindt onder deze spelen heusche kinderspelen, die even­

wel ook door zeer groote ,,kinderen" werden gespeeld. We kennen ook thans nog het spel "kransleggen" . Op onze

152

dagen wordt weliswaar niet meer een krans, doch een zakdoek gelegd achter den rug van een medespeler of medespeelster, die dan ijlings den kransIegger moeten achternaholIen en hem moe-ten benaderen voor hij hun open plaats in den kring der mede-speIers heeft kunnen bereiken. Dit inderdaad levendige en zeer vermakelijke kinderspel werd destijds ook door volwassenen ge-

speeId. In de bekende serie „Emblemata" van Johan de Brune ( 1624 ) staat het kransleggen afgebeeld en er zijn geen andere dan volwassen medespelers : fraaie jongeheeren en jongedames in feestkleedij, die blijkbaar hun verpoozing zoeken na een zwaar feestmaal.

Er was ook een tiJd, dat de man met de tooverIantaarn graag in de goede families werd uitgenoodigd om een feestavond te vullen.

Met zijn tooverIantaarn gaf deze man een geheeIen tooneeI-

avond ten beste. Naargelang de bonte reeks plaatjes voor het licht van zijn lantaarn te voorschijn kwam, sprak de man zelf de geheele improvisatie van den tooneeItekst, tot jolijt of tot schrik van de jonge toehoorders. Het was inderdaad meestal een impro-visatie. wie met een tooverlantaarn van huis tot huis, of van

markt tot markt trok, moest bijzonder goedbespraakt zijn en moest gewoonlijk den trant van zijn improvisatie en de keuze van zijn woorden naar de opvoeding, den rang en de gesteldheid van zijn publiek afstemmen. Vaardige Iantaarnvertooners bezaten ver-schillende apparaten en geheel verschijIende teksten, naargelang het publiek een minder of meer beschaafden, een minder of meer gekuischten tekst wenschte te aanhooren. Ook op dit domein kwam het weldra tot brutaliteiten, die de deuren der goede bur-gerij voor het vertoon der IantaarnspeIen afsloten. Het kwam steeds meer voor, dat het dialoog de eerbaarheid kwetste of de politiek van den dag diende. Vanaf dit oogenblik had het zich den weg naar het famihesalon der goede families versperd.

En, dan was daar tenslotte nog het ijsvermaak, dat vroeger in

153

ieder huis bekend was. Men kende overal het „spel der vlugge schaverdijnders", zooaIs Guido Gezelle het noemde. Ieder dorp bezat zijn vennen, waar de jeugd van gisteren en heden mocht komen schaatsen.

Uit de vroege middeleeuwen kennen we aI de beenen schaats, glad van onderen, met voor en achter twee spleten voor de rie-men, die haar aan de voeten moesten bevestigen. In de zestiende eeuw was de ijzeren schaats algemeen. Men kende hard- en schoonrijden. Men kende fleuren. Men richtte ijswedstrijden in. Schaatsenrijders duwen op bevroren rivieren of groote vijvers de sleden voort. Er zijn ook ijssleden door paarden getrokken, in rij-ker vorm de arrenslede, met vaak prachtig beschilderden tak, de gekromde voorsteven gesneden aIs een zwanenhals, de paarden

er voor met bellen en pIuimentuig, de inzittenden door wolven-huid of vossevelIen beschut. De slede, met de hand voortge-stuwd, heette schuifslee, bakslee, en de kleine, door jongens met ijzergepunte stokken voortgeduwde, is de prikslee.

Wanneer de Winter bijzonder streng en Iang was en de groote rivieren of de Schelde bevroren, kwam ook de ijsschuit

voor den dag : een scheepje met hoogen mast en rustend op drie

breede schaatsijzers. Wanneer de wind in de zeilen blies, gleed

de schuit met groote snelheid over iet ijs voort . Tweemaal heeft Vondel den dood herdacht van wie onder

het ijs waren omgekomen : van dokter Roscius, die verdronk bij

het pogen om zijn vrouw te redden.

en gloeit van liefde, daar 't aI kiI is en bevrozen;

en van Cornelia Vossius, die „jonge zon, geteeld van d'oude", die kort voor haar huwelijk op het ijs omkwam,

Uw grootvaár Junius, beneden In 't open graf, hoort stadsgeschrei En welIekomt den frisschen Mei

154

Uit hem gegroeid, nu afgesneden. En niemand, die geen tranen stort, omdat uw jeugd zoo jong verdort.

Spel en sport waren inderdaad soms gezeIIen van den dood. En menig familiefeest eindigde met familierouw.

155

ZEVENDE DEEL

DE KINDEREN ZOEKEN HUN WEG

1. KLEINE BROER GAAT NAAR SCHOOL

HET was oudtijds gewoonte ^ ik zei het reeds --, het eerste onderricht aan de kinderen ten huize te geven. Zoo ging het althans bij de begoede famiIiën. Bii de anderen werd

wel niet veel onderricht gegeven. En, dat was niet alleen voor kinderen zoo; ook groote menschen hadden nooit Benig onder-richt genoten. Men zaI zich nog wel herinneren, dat enkels tien-taIlen jaren geleden tal van oude menschen bij ons Iezen konden noch schrijven. Vroeger was dt nog veel méér zoo. In 1576

geschiedde een ove rval van muitende Spaansche ruiterij in de streek van Mol. Hierover werd een omstandig onderzoek gedaan.

De soldaten werden ondervraagd en ook de dorpelingen. In het dossier van het onderzoek hebben alle soldaten ^ ze waren vreemden en beroepsmilitairen ^ hun getuigenis onderteekend. Onder de gewone dorpelingen is er haast géén, die zijn hand-teekening kan schrijven.

Vroeger was het schoolonderricht ook niet verplichtend. Niet

eenieder ging dan naar school. En ieder bleef er niet zoovele jaren aIs thans, nu het schoolbezoek en de tijd daarvoor bij de wet worden geregeld.

Wanneer men oude documenten Ieest, vindt men gewoonlijk de school onder zeer ongunstige omstandigheden afgeteekend.

Men herinnert er aIIereerst aan, dat een schoolmeester in

156

die oude tijden niet veel hoefde te kennen. , > 't Ging vrouger mit peerdendokters net as mit schoulmeesters, zoo begint een

oud Groninger volksverhaal over een verstopt paard. Ieder kon 't worden en ieder kon 't vak ook best, te minzent net zoo goud as 'n gander. "

Prenten en schilderijen van Pieter Brueghel, ,Ian Steen, Adriaan van Ostade, Richard Brakenburch e.a. schetsen een zuIkdanige wanorde in de schoolkamers, dat deze aI de heden-daagsche voorstellingen te boven gaat.

Deze wanorde zal wel niet heeIenaI imaginair geweest zijn. Maar, Iaten we ons door deze voorsteIIingen niet te zeer beïnvIoe-den. Ieder van ons weet alIerIei Ieuks te vertellen uit zijn eigen schooltiId, althans vanaf het oogenblik, dat hij niet meer school moet Ioopen. Wanneer men, ook thans, jongens van circa twin-

tig jaar hoort vertellen over hun vIegeIjaren op school, zou men gaan denken, dat het 'schoolwezen nooit een grootex warboel heeft gekend dan in onzen tijd I En, er is toch geen enkel onder-wijzer, er is ook geen verstandig mensch, die zulks zal wiIIen aanvaarden.

Laten we dan ook in oude voorstellingen en prenten het part Iaten aan overdrijving en charge. Eenerzijds zullen we goed doen te aanvaarden, dat het schoolwezen oudtijds oubolliger was dan thans; anderzijds zaI het voorzichtig zijn het erbij te houden, dat de school aan allen, die haar ernstig bijwoonden, 'n soort van goede eerste vorming voor het Leven gaf, evenaIs ze dit thans nog doet.

We doen ook goed, aan dit alles te denken, wanneer we het oordeel van sommige oude schrijvers over de oude scholen Iezen.

Erasmus heeft af en toe meerend over de Iagere schooltjes van zijn tijd en ook over de middelbare scholen geschreven. Wat niet heeft belet, dat hij zijn eerste geestesvorming in deze scholen heeft ontvangen. Erasmus schrijft ergens wat hij „in de schoIe noch maer een hoop quaet out-Latijn Ieerde". Dit neemt echter niet weg, dat hij er toch Latijn Ieerde en zoo het middel

157

in de handen kreeg, om zijn kennissen in de Latijnsche taal Later te ontwikkelen. Op een andere plaats schrijft Erasmus dat men in de scholen „zynen tijdt onnutteIyck verquistede". Of dit met cle waarheid overeenkomt, kan duchtig betwijfeld worden. Wie van ons heelt, jaren na datum, nooit gezegd, dat hij zijn tijd in de school nutteloos heeft verkwist, die anders gedurende den schooltijd zijn tijd zeer zeker nuttig heeft gebruikt.

Men zegt ook graag, dat oudtijds de meesters der kleine volks-schoIen wel eens volkomen onontwikkeld waren. Ieder schaper kon in zijn schuurtje een school openen. Schoolmeesters konde n .

door hun school niet aan den kost komen. Twaalf stielen, dertien ongelukken, was zegt men voor vAIe schoolmeesters droeve waarheid.

Ook dat is waar, gedeeltelijk. Sommige onderwijzers zullen destijds volkomen onontwikkeld geweest zijn, hier of daar op het veilige platteland. Ik ken thans onderwijzers der stedelijke scho-Ien, die met hooghartigen trots neerkijken op de zoogezegde on-ontwikkeIde onderwijzers van het pIatteIand. Het zaI vroegel geweest zijn gelijk nu. Ook op het platteland zuIIen onderwijs-menschen hebben geleefd, die gewoon monumenten waren van toewijding, kunde en arbeidskracht. En, ieder historicus, die met vlijt en kenris van zaken aan heemkunde heeft gedaan, weet ergens een oude schuur of een vervaIIen bakhuis staan, waar des-tijds een buitengewoon-knap dorpsch onderwijzer Ies gaf aan een sliert boersche jongens, onder wie een paar Iatere groote geleer-den op de primitieve banken zaten.

Verder heelt men het graag over de oude tuchtmiddelen der school.

PIak, roede of gard, bullepees, ezelsbord, schandbord, ezels-bank, ezelskop, ezeIsooren, voetblok worden op de meeste oude afbeeldingen nauwkeurig weergegeven. Erasmus waarschuwt tegen de schoolmeesters : „Raad me nu eens hoeveel aIIergeluk-kigste talenten te gronde worden gericht door die beulen, dom maar gezwollen door overtuigdheid van hun kennis, narrig, drank-

158

zuchtig, ruw en als het ware ranselend uit Liefhebberij en wezen-Iijk zoo ruw, dat ze behagen scheppen in het Iijden van een ander. Zulke menschen moesten Liever slager of beul zijn, maar niet vormers der jeugd. En niemand martelt de kinderen wreeder dan die niets heeft om ze te Zeeren. Wat doen ze anders in de scholen dan den heeIen dag ranselen en schelden ?"

Goed, we kennen dat alles 1 Men kan het Tederen dag, ook thans nog, hooren herhalen door een universitair, die van een fuif terugkeert.

De waarheid zal, als steeds, op den gulden middenweg te vinden zijn.

2. SCHOOL EN SCHOOLMEESTER

IK heb er reeds voor gewaarschuwd, dat we de oude scholen e ook de oude schoolmeesters niet mogen onderschatten. Men

-schen uit onze dagen, die zich graag blind staren op het weten-schappelijk particularisme, waarvan onze tijd het bedroevende beeld toont, halen graag de schouders op wanneer gesproken wordt over het Lager onderwils uit oude tijden. Wie zou durven beweren, dat ze gelijk hebben ? Anderzijds mogen we evenmin vergeten, dat het Iager onderwijs voortijds zeer onregelmatig geschiedde en ook weI volgens simplistische wet werd volbracht.

Wat men thans pedagogische Ieiding of methodische verdee-Iing der Leerstof noemt, bestond destijds in het Lagere onderwijs zoogoed als niet. Van den onderwijzer werd geëischt, dat hij goed kon schrijven, tamelijk wel de godsdienstleer kende, behoorlijk kon zingen en een weinig wist te rekenen. De IeerIingén moesten zelf haast overal de Mis zingen in de parochiekerk, op vastgestel-de dagen. De onderwijzer moest derhalve zelf iets of wat van kerkzang kennen.

Het gebeurde evenwel zeer dikwijls, vooral dan in de steden, dat de ouders niet tevreden waren met het IeerpIannetje, dat hun

159

zuchtig, ruwen als het ware ranselend uit liefhebberij en wezen­lijk zoo ruw, dat ze behagen scheppen in het lijden van een ander. Zulke menschen moesten liever slager of beul zijn, maar niet vormers der jeugd. En niemand martelt de kinderen wreeder dan die niets heeft om ze te leeren. Wat doen ze anders in de scholen dan den heelen dag ranselen en schelden ?"

Goed, we kennen dat alles I Men kan het iederen dag, ook thans nog, hooren herhalen door een universitair, die van een fuif terugkeert.

De waarheid zaL als steeds, op den gulden middenweg te vinden zijn.

2. SCHOOL EN SCHOOLMEESTER

IK heb er reeds voor gewaarschuwd, dat we de oude scholen en ook de oude schoolmeesters niet mogen onderschatten. Men­

schen uit onze dagen, die zich graag blind staren op het weten­schappelijk particularisme, waarvan onze tijd het bedroevende beeld toont, halen graag de schouders op wanneer gesproken wordt over het lager onderwijs uit oude tijden. Wie zou durven beweren, dat ze gelijk hebben 7 Anderzijds mogen we evenmin vergeten, dat het lager onderwijs voortijds zeer onregelmatig geschiedde en ook wel volgens Simplistische wet werd volbracht.

Wat men thans pedagogische leiding of methodische verdee­ling der leerstof noemt, bestond destijds in het lagere onderwijs zoogoed als niet. Van den onderwijzer werd geëischt, dat hij goed kon schrijven, tamelijk wel de godsdienstleer kende, behoorlijk kon zingen en een weinig wist te rekenen. De leerlingen moesten zelf haast overal de Mis zingen in de parochiekerk, op vastgestel­de dagen. De onderwijier moest derhalve zelf iets of wat van kerkzang kennen.

Het gebeurde evenwel zeer dikwijls, vooral dan in de steden, dat de ouders niet tevreden waren met het leerplannetje, dat hun

159

kinderen in de scholen konden volgen. In de handeissteden voor-al vroeg de handel om vaardigheid in het rekenen, om bedreven-heid in het stellen van brieven, om eenige kennis der aardrijks-kunde en om eenige vaardigheid in het Fransch. Die eischep, welke steeds Iuider werden geuit, brengen, al gaat het ook Iang-zaam, eenige verandering in het onderwijs. Ondertusschen wordt een groot aantal bijscholen opgericht. De leerboeken, aIlergebrek-kígst in het begin, worden vervangen door betere. De practische geest brengt ook verandering in het rekenonderwijs. Men vraagt niet naar een oplossing van sommen, gegoten in den vorm van raadseltjes, waarvan de eerste rekenboekjes overvol zijn, doch naar nauwkeurigheid bij het eenvoudig cijferen.

Zoo ging het althans in de steden.

In de dorpen moesten de ouders hun kinderen vaak toever-trouwen aan scholen en schoolmeesters, die wel niet steeds de concurrentie met de scholen der steden konden doorstaan. Doch, Laten we ook hier alle overdrijving en veraIgemeening vermijden.

Wanneer men een Iijst der Ieerlingen uit een oude dorpsschool terugvindt, merkt men allereerst, dat het aantal der Ieerlingen zeer onregelmatig is. Hoe meer het jaar naar de Lente vordert, hoe meer het aantal schoolgaande kinderen terugloopt. Vanaf October stijgt het dan alweer.

Men vergete niet, dat het onderwijs destijds niet verplichtend was. In de dorpen beschouwde men dit als nuttig tijdens den Winter, wanneer de ouders hun kinderen thuis niet noodig had-den. Vanaf de Lente, wanneer het weder beter werd, bleven de kinderen meestal thuis omdat ze thuis of op een hoeve moesten helpen aan den arbeid. Het geval was ook niet zeldzaam, dat de dorpsonderwijzer, die zelf een boerderij uitbaatte, gedurende het grootste deel van den Zomer en den vroegen Herfst zijn school-IokaaI sloot, en rustig ging boeren.

Met dit alles, was de reglementatie der Iagere school toch soepel genoeg om allerlei pIaatseIijke toestanden en gebruiken te kunnen aanvaarden.

160

^g

• '.^

i è^;

:

.. ^.„

'^•''

^ ^'

...;.

^ z

^s:$

?„:;::

:>.

HE

T S

TE

RV

EN

SU

UR

. E

en o

pule

nt

zie

ke l

igt

op z

ijn s

terf

bed. D

okte

rs s

taan n

aast

zij

n s

ponde. E

en n

ota

ris

acte

ert

het

test

am

ent.

Fam

ilie

leden w

eenen. H

et

vuur

bra

ndt

volo

p a

chte

r het

vuurs

cherm

. A

lleen h

et

aapje

bele

eft

een p

rett

ig m

om

ent.

Pla

at

volg

ens

een g

ravure

van C

risp

yn v

ande P

ass

e j

unio

r (

ong.

1589-1

667)

.

;ï°::`^

á:.:^:

`: . :::::

>::::::::

<::::: :;:

: .,

_..

a_

..:,

^ ..

.,n

.,..

....

. ..

....

._..

....

....

...

:` k \ }`

^` •

`

♦ @

w

^ ..

..:.

...

....

- ..

...

.:....

.: ^'

ti+í

^ i ;•

•i: C

:v. i::

,^..

.. 'å

tc..

..

....-

...

...

- ,\^ti^

.::

DE

BE

GR

AF

EN

IS. P

laat

uit

de r

eeks

„W

erk

en v

an B

arm

hart

igheid

", gra

vure

van C

risp

yn v

ande P

ass

e s

enio

r (o

ngeveer

1565-1

637)

naar

Maart

en d

e V

os

(1531-1

603).

Arm

en w

ord

en z

onder

lijk

kis

t begra

ven e

n z

onder

lijk

stoet.

Voor

all

en

die

nt

hetz

elf

de b

oete

kle

ed, w

ant

de D

ood k

ent

géén

uit

zonder

ing.

Er waren plaatsen, waar de onderwijzer aan sommige

meestal begoede en tamelijk op afstand der school wonende

kinderen des middags een eetmaal verstrekte, tegen betaling.

In ieder dorp bestond niet altijd een school. En, vooral, in ieder

dorp bestond niet altijd een goede school. Het was dan aange-nomen, dat rijkere en bekende families uit de buurtdorpen hu

kinderen een paar dorpen verder naar de school van een bijzon

-de onderwijzer zonden. De afstand moest te voet wor-

den afgelegd. En, aI waren de menschen destijds voldoend ge-traind om lederen dag een paar tientaIIen kilometer te voet af te

Ieggen, toch bleven sommige kinderen hun middagmalen gebrui-ken in het huis van den onderwijzer. Ze bleven ook weI over-nachten in het dorp, waar ze de school bezochten.

meisjes en jongens gingen in de dorpen althans r naar

dezelfde school. Er kwamen ook kinderen, die tien, elf en twaalf

jaar oud waren. Tucht Iag in áe traditie van het huis. De ont-vankeIijkheid der kinderen voor de gevaren van de gemengde

opvoeding was toen lang niet zoo groot. De zedigheid heerschte nog en gaf geen of minder ruimte voor onweIgevoegIijke gebaren

of handelingen.

De onderwijzer verstrekte het schoolgerief. Hij verkocht papier

en pennen. Hij hield het rekeningenboek voor áe kostgangers. Hij gaf den inkt, en schreef gewetensvol op voor hoeveel centen en oorden ieder leerling in het krijt stond. Aan bijzonder-vlu gge IeerIingen leende hij ook weI een leesboek uit. Oude registers van onderwijzers geven soms kostbare aanduidingen over de samen-stelling van private dorpsbibliotheken en over den vaak lijnen smaak, die de samenstelling van dergelijke bibliotheekjes heeft bepaald.

Grootere IeerIingen Ieerden ook gedichtjes te vervaardigen. Wanneer men naast den naam van een grooter IeerIing de nota vindt : „hy heelt begonst te dichte", weet men dadelijk waar men aan toe is. Dergelijk leerling is zoowaar tot op den opper-sten trap der ontwikkeling geklommen, die hij in de lagere school

11 161

Er waren plaatsen, waar de onderwijzer aan sommige ,...... meestal begoede en tamelijk op afstand der school wonende ,...... kinderen des middags een eetmaal verstrekte, tegen betaling. In ieder dorp bestond niet altijd een school. En, vooraL in ieder dorp bestond niet altijd een goede school. Het was dan aange­nomen, dat rijkere en bekende families uit de buurtdorpen hun kinderen een paar dorpen verder naar de school van een bijzon­der-befaamd onderWijzer zonden. De afstand moest te voet wor­

den afgelegd. En, al waren de menschen destijds voldoend ge­traind om iederen dag een paar tientallen kilometer te voet af te leggen, toch bleven sommige kinderen hun middagmalen gebrui­ken in het huis van den onderwijzer. Ze bleven ook wel over­nachten in het dorp, waar ze de school bezochten.

Meisjes en jongens gingen ,...... in de dorpen althans ,...... naar dezelfde school. Er kwamen ook kinderen, die tien, elf en twaalf jaar oud waren. Tucht lag in de traditie van het huis. De ont­vankelijkheid der kinderen voor de gevaren van de gemengde opvoeding was toen lang niet zoo groot. De zedigheid heerschte nog en gaf geen of minder ruimte voor onwelgevoeglijke gebaren of handelingen.

De onderWijzer verstrekte het school gerief. Hij verkocht papier en pennen. Hij hield het rekeningenboek voor de kostgangers. Hij gaf den inkt, en schreef gewetensvol op voor hoeveel centen en oorden ieder leerling in het krijt stond. Aan bijzonder-vlugge leerlingen leende hij ook wel een leesboek uit. Oude registers van onderWijzers geven soms kostbare aanduidingen over de samen­stelling van private dorpsbibhotheken en over den vaak fijnen smaak, die de samenstelling van dergelijke bibliotheekjes heeft bepaald.

Grootere leerlingen leerden ook gedichtjes te vervaardigen. Wanneer men naast den naam van een grooter leerling de nota vindt: "hy heeft begonst te dichte", weet men dadelijk waar men aan toe is. Dergelijk leerling is zoowaar tot op den opper­sten trap der ontwikkeling geklommen, die hij in de lagere school

11 161

kon vinden. Dit feit geeft ook eenigen uitleg voor de bekende vaststelling, dat indertijd overal dorpspoeten te vinden waren, die bij de inhaling van een pastoor fraaie en vormschoone rijmpjes aan elkaar konden Iijmen.

Eens per jaar was het groot feest in de school : op Sint-Grego-riusciag, „Sinter-Gorekesdag". Er bestaan nog verschillende oude schooIIiederen, die van Sinter-Gorekes melding maken.

Ziedaar de atmosfeer, waarin kleine pagadder opgroeide, voor hij naar de middelbare school of op stiel ging.

Vader en moeder konden hun jongen veilig aan den meester toevertrouwen.

3. GROOTE ZUS GAAT NAAR SCHOOL

DE tijd is nog niet zoo Iang voorbij, dat op het platteland jon- gens en meisjes in hetzelfde klaslokaal zaten. Hier en daar

vindt men nog een oud onderwijzer, die alleen de geheeIe jeugd van een aanzienlijk dorp Leeft opgevoed, en die voor een klas stond met 'n tachtigtaI jongens en meisjes.

We mogen aIs algemeen het gebruik aannemen, althans voor het pIatteIand, dat geen afzonderlijke scholen voor meisjes bestonden.

Zoo was het echter niet in de steden.

Oudtijds bestond in de steden gaandeweg de matresseschooI, waar meisjes, en dan ook weer zeer kleine jongens, hun eerste onderricht ontvingen. Dergelijke school werd opgericht door een

of andere vrouw van rijpen Ieeftijd. Het schoolIokaaI was niets

anders dan het woonvertrek der matresse. In het gewoonlijk veel

te enge vertrek zaten áe kleine meisjes opgepakt. Het vertrekj

was met zand bestrooid en van verluchting was, zeker in Winter- niet veel spraak.

Daar zaten de kleine meisjes dan. Ze Ieerden er het Vaderons

opzeggen en de Tien Geboden. Door de oude matres werden ze

162

zoet gehouden met koekjes, die ze zelf verkocht, of gestraft met de Iange gard, die naast haar matten leunstoel stond.

Dit eerste onderwijs was in hoofdzaak godsdienstig. Men Ieer-de er den Catechismus. De ouders, en vaak ook het stadsbestuur, waakten erover, dat het catechismusonderricht vlijtig gegeven werd en even vlijtig werd gevoIgá. Er bestaan verzoekschriften, door burgers aan het stadsbestuur gericht, waarin wordt vertoogd, dat hun kinderen in de school niet naar wensch áe gebeden, de Twaalf artikelen en de Tien Geboden Zeeren en waarin meteen de wensch wordt uitgedrukt voor nauwlettender toezicht der groote heeren van de stad.

De kennis en kunde der huishouding leerden de meisjes Bever niet op school. Moeder was hiervan thuis de goede en vertrouwde Ieermeesteres.

Sedert nagenoeg vier eeuwen is het ook gewoonte, dat meisjes van goede familie, in sommige aanzienlijke steden althans, ook wat Fransch Ieerden. Voortijds was dit minder het geval te Brus-seI dan te Antwerpen; doch in deze Iaatste stad was de gewoonte tamelijk verspreid.

In 1567 gaf de Italiaan Guicciardini zijn bekend werk „Be-schrijving der Nederlanden" uit. Men leest er, wanneer de schrij-ver over Antwerpen spreekt, het volgende : „Ook zijn in deze stad, gelijk in vele andere steden van het Iand, verscheidene scholen, waar men de meisjes zoowel aIs de jongens de Fran-schoisische spraak Ieert: die door de Ieerlingen in de school door dageIijksche oefening en verkeering met vreemdelingen alzoo verspreid wordt, dat zij Dier binnen korten tijd zoo gemeenlijk overal gesproken zaI worden als eigene moederlijke taaI."

De voorspelling van Guicciardini is wel niet bewaarheid geworden. Doch zijn vaststelling betreffend het bestaan der Fransche scholen is bijzonder opmerkenswaardig.

Niet alleen door het getuigenis van Guicciardini weten we iets over deze scholen. De bedrijvigheid der schoolmeesters is zoo

163

groot geweest, dat menige herinnering aan hun onderwijs is bewaard gebleven.

Er was o.m. een bekend meester, met naam Gabriel Meunier (t 1587) , die te Antwerpen verschillende Fransche Ieerboekjes heeft Iaten drukken. Het feit, dat hij slag op keer nieuwe boekjes op de markt bracht, volstaat om aan te tonnen, dat zijn produc-ten goed aftrek vonden. Vleet men wel, dat hij in 1557 te Ant-werpen een woordenboek uitgaf, onder den titel >,VocabuIaire frankois-fIamand très utile pour ceux qui veulent avoir Ia con-naissance du language françois et flamand' ? Meunier maakt overigens werk van zijn onderwijs :hij bezorgde aan zijn leerlin-gen een geheel stel Fransche IeerboekJes. Hij Ilet dit alles druk-ken en beschikte derhalve over een uitgebreide cIiënteeI. Na zijn woordenboek, gaf hij in 1557 ook een „Grammaire francaise" uit. En, omdat jonge dametjes nu eenmaal op visite moeten gaan en goede omgangsvormen moeten kennen, voegde hij er in 1558 nog een conversatieboek aan toe. Het heet „CoIIoques ou nou-veIIe invention de propos familiers non moms utiles que très nécessaires pour facilement apprendre françois et fIamand".

Meunier verstond overigens de kunst zijn vrouwelijke IeerIin-gen op bijzondere manier ter wille te zijn. Hij liet een „Miroir des Ménagères" en een „Miroir du Monde" drukken. Hij schrijft in zijn „Miroir des Ménagères" : „Notre profession est d'ensei-gner auz jeunes filles Ia langue franqoise et toute autre honnê-teté." En, in zijn „Miroir du Monde" geeft hij duidelijke aan-duidingen betreffend den stand der meisjes uit zijn school: „La charge de ma maison est d'enseigner et entretenir à ma table une cinquantaine de jeunes filles de bonne maison." Hij telde dus nagenoeg vijftig IeerIingen in zijn school I En aI deze meisjes behoorden tot de betere families der stad. Zijn Ieerlingen speeI-den Fransche tooneeIstukjes, don: den meester zelf samengesteld.

We weten van elders, dat het overgroote aantal der families haar dochters niet naar deze school zond. Het blijft niettemin een onbetwistbaar feit, dat meisjes uit de betere kringen naar een

164

school gingen en dat deze school van in de zestiende eeuw bestond en blijkbaar ook bloeide. Tal van deze meisjes stamden af uit vreemde families, die te Antwerpen waren ingeburgerd geworden. Hun invIoecl op het maatschappelijke leven was even-weI groot.

We kunnen ons de geschiedenis van het gezinsleven sedert vier eeuwen niet volledig voorsteIIen zonder de speciale scholen, waar de meisjes der goede kringen hun opvoeding genoten.

4. BROER GAAT NAAR DE KOSTSCHOOL

EVENALS dit thans het geval is, kon destijds een jongen, die wat wilde worden in het Ieven, zijn studiën niet afsluiten

nadat hij een paar jaren de Iessen van een lagere school had gewoond. Hij moest de middelbare studiën beginnen, in afwach-ting van het oogenbIik, dat de poorten der universiteit zouden open komen te staan.

Lang geleden konden de jongens hun middelbare studiën aan de oude abdijscholen doen. Vanaf de vijftiende eeuw waren deze studiën, in oud-Brabant althans, in de handen overgegaan van de bekwame Broeders van het Gemeene Leven. \Velaan dan, ieder flink jongeman in Brabant aanzag het als een eer de Iessen van een der meest-bezochte Fraterschool te volgen. De Fraterscholen van 's Hertogenbosch en Luik Iokten het grootste aantal jongens uit de betere families. Het zou wel interessant zijn de lijst te kennen van de verdienstelijke mannen uit onze geschie-denis, die hun middelbare opleiding te Luik of te 's Bosch heb-ben ontvangen.

In deze scholen bestonden een externaat en een internaat. Vele studenten verbleven als intern in de Fraterscholen.

Het studieprogramma van deze scholen was overgenomen uit vroegere eeuwen. Men hield het bii het trivium (de grammatica, de rhetorica, de dialectica) en het quadrivium (de arithmetica,

165

de geometria, de musica, de astronomia). Maar, de geest der Fraterscholen was frisch en nieuw. Ze noemden zich graag „mo-dern" en waren overigens de ontdekkers der „moderne devotie ". Ze waren ook op de hoogte en leerden hun studenten zich te verdiepen in hun studie en hun zieIeIeven. Een groot deel der christen humanisten onzer streken zijn uit de Fraterscholen gekomen.

Voor het overige Ieek het Leven van den student in het inter-naat toen geheel op het internaatsleven van thans. De studenten I eef den knusjes samen. Ze studeerden. Ze schreven brieven naar huis. Ze waren blij, wanneer ze op hun beurt wat nieuws van huis kregen, en nog blijer wanneer ze wat centen ontvingen. Af en toe vernamen ze een klad nieuws over gebeurtenissen in de wijde wereld, daarbuiten, aan den overkant van den hoogen internaatsmuur.

Maar, Bever dan theorie te verknopen, ga ik een student aan het woord Iaten. Zie, ik haal drie studentenbrieven uit de Iade. Ze komen alle van een student, die te Luik in de Fraterschool als intern verbleef. Onze student heeft zijn brieven vergeten te dateeren. Ze zijn evenwel geschreven rond 1520-1530. Wilt ge áe identiteit van onze student kennen? Hij heet Pieter Tsroeyen uit Diest.

Hier is een eerste brief, geschreven aan een weldoener. Ik vertaal uit het Latijn.

„Ik groet u zeer, mijn beminde heer, alsook heer Pieter Her-mans, in Christus Jezus. Ik heb van Geert Goidsenhoven ge-hoord, dat het u nog opperbest gaat. Voor deze weldaad, die van den Heer komt, ben ik gelukkig en dank ik God. Ik verzoek u, hoogvereerde heer, niet euvel te willen nemen niet eerder van mij iets gehoord te hebben; er was op dat oogenbIik geen bode. Verder bericht ik u dat het me zeer goed gaat; God zij dank. Van Geert Goidsenhoven heb ik ook geld ontvangen, 20 stuivers Brabantsch. Ik zaI er niets nutteloos van uitgeven. Maar in dagen van ziekte komt geld zeer te pas. Verder zal iet goed te pas

166

komen wanneer ik naar een hoogere klas overga; in de hoogere klassen moeten we inderdaad een honger lesgeld betalen. Ik weet verder geen nieuws dan dat de GeIderschen zeven of acht dorpen in de buurt van Luik hebben verwoest. Vaar-weI. VIug en simpel geschreven te Luik, in het gymnasium der Fraters."

En, ziehier een tweeden brief van P. Tsroeyen „Ik deel u mede, mijn hooggeachte heer, dat ik de tien Bra-

b antsche stuivers in goede orde heb ontvangen; de el Iaken heb ik echter nog niet ontvangen; maar, zegt Snack, ik zal die bin-nenkort hebben. Ik ben er blij om en zeg u hartelijkst dank, want ik had ze erg noodig. Dan vraag ik u vergiffenis voor wat ik mis-Joan heb door mijn nalatigheid. Ik zal het met Gods genade goed maken en den Heer bidden, niet alleen voor u, maar voor al mijn weldoeners, opdat Hij u voorspoed verleene naar ziel en naar Iichaam. Verder kan ik zeggen, dat ik van de tien Bra-b antsche stuivers er zeven heb uitgegeven voor schoolrechten, en dit op minder dan één uur tijds : aan den Ieeraar der Vierde, drie stuivers; aan den Iesgever, twee; aan den lesgever der Derde, eveneens twee. Ik heb dus nog drie stuivers, die ik aan den sup-prior der Fraters in bewaring zal geven. Ik heb niets dringender noodig dan schoenen. Hiermede zeg ik u vaarwel, en ik zaI doen wat u me geschreven Debt."

En ziehier tenslotte een derde en laatste brief „Hoogvereerde heer, ik groet u eerbiedig en onderdanig. Ik

bericht u dat Jan Snack me 14 stuivers heeft ter hand gesteld. Ik ben er u, hoogvereerde heer, uiterst dankbaar om en ik voel me erg gelukkig. Verder kan ik verklaren, dat ik niets anders meer te kort heb dan wetenschap. Maar mijn hoop is gegrondvest op den Allerhoogste , door wiens barmhartigheid ik hoop kennis te vin-den indien ik niet te vadsig ben .-- om een grondig menscheIijk Ieven op te bouwen volgens de wet van het Evangelie en Gods woord, dat mijn ziel kan redden. Dan, vereerde heer, ik weet niet veel over den keizer of den oorlog. Ik doe ook mijn best niet om

167

daar veel over te weten. Ik kan u alleen zeggen, dat naar verteld wordt, de keizer in Engeland verblijft. De supprior der Fraters, mijn genegen beschermer, doet u zeer groeten. Hij zou graag heb-ben uw bezoek te kunnen ontvangen, indien u er den tijd toe hebt. VaarweI."

men ziet het, onze jongelui groeiden stilaan op tot menschen met ideaal en verantwoordeIijkheidsgevoeI. De miácleIbare school was hun inderdaad een school voor het Ieven.

5. NAAR DE UNIVERSITEIT

H ET is thans een voorname gebeurtenis in een gezin, wanneer d e oudste zoon voor het eerst naar áe universiteit gaat ver-

trekken. Men weet, dat het dan ernst wordt met de toekomst-plannen van den jongeman. Zijn loopbaan zal grootendeels afhangen van het weIsIagen zijner studiën.

Vroeger had het vertrek naar de universiteit misschien niet zoo definitieve beteekenis. Men ging immers aan de universiteit stu-deeren vóór men de keuze van een Ievensbaantje had vastgesteld. Het aantal universitairen was grooter dan thans. Een flink aantal der jongste studenten liepen cursus in de Faculteit der Artes, waar zaken werden geleerd, die heden grootendeels in de huma-niorastudiën thuishooren. Jongelui gingen dan naar de universi-teit, haalden er het diploma van magister in de artes; en pas daarna kozen ze hun Ioopbaan.

Sedert 1425 bestond de universiteit van Leuven. De roem en de bloem der oude Nederlanden kwam er zijn studiën doen. Tegen het eind der zestiende eeuw werd in het Noorden de uni-versiteit van Leiden gesticht, met het doel een protestantsche concurrentie tegenover Leuven te stellen. Maar het duurde heeI-wat jaren eer Leiden ook maar van verre met Leuven kon ver-geIeken worden.

Ieder jongeman van goeden huize ging derhalve naar Leuven.

1 68

Hij liet zich opschrijven in een der menigvuldige peáagogieën. Hij begon te studeeren, of deed tenminste alsof, Met zwier en trots droeg hij zijn pluimenhoed door de enge Leuvensche straat-jes. Hij droeg ook een dagge in den riem. Bij avond was het vaak

noodig gewapend te zijn. In vollen dag was dat niet zoo noodig. Maar, een dagge hoorde zoo bij het plunje van een student, dat

deze ook in vollen dag gewapend Iiep; wat niet steeds zonder

gevaar bleek. Studenten veranderen niet. Studentenliedjes evenmin. Men

kan oude studentenliederen terugvinden, geschreven in de Latijn-sche of oud-Brabantsche taal. Steeds vindt men er den student

terug met zijn jolijt en zijn jong rumoer, met zijn goegeefschheid, zijn geldarmoede, zijn romantiek en zijn idealen.

Er bestaat een oude koperplaat, die een hoogstudent in zijn

kamer voorstelt. Een muur der kamer is bezet met boeken : groote en fraaie boeken, haast aIIe gebonden in kaIfsIeder. Boven op het boekenrek staan twee wereldbollen. Op alle oude gravuren van een studentenkamer vindt men een wereIØol. De student zeIi zit, midden in de kamer, aan zijn IeestafeI. Hij draagt zijn

wambuis, zijn Iinnenkraag en zijn hoed. Op den hoed is een per-kamenten rolletje gehecht : onze jongeman is immers geen eerste-jaarsche schacht meer. Op de tafel staat een kroes met water of misschien weI bier : een oud Latijnsch studentenlied beweert immers, dat studenten flinke bierdrinkers moeten zijn. En, om duidelijk aan te tonnen, dat de kroes er niet gewoon voor de parade staat, prijkt er een fraaie beker, half-Iedig of, indien ge dit verkiest, half met drank gevuld. Welk student kan nu ook stu-deeren zonder een slokje drank ?

Genoemde koperplaat draagt ten titel „Een student op syn kamer". Ze drukt ook volgend typisch versje af

Ik ben een heremyt en altyd in 't gewoel. Ik sit meest stil en ga door zee en aarde Inpen. Die Boot syn spreken my, die IevenIoos verknopen

169

Hij liet zich opschrijven in een der menigvuldige pedagogieën. Hij begon te studeeren, of deed tenminste alsof. Met zwier en trots droeg hij zijn pluimenhoed door de enge Leuvensche straat­jes. Hij droeg ook een dagge in den riem. Bij avond was het vaak noodig ~ewapend te zijn. In vollen dag was dat niet zoo noodig. Maar, een dagge hoorde zoo bij het plunje van een student, dat deze ook in vollen dag gewapend liep; wat niet steeds zonder gevaar bleek.

Studenten veranderen niet. Studentenliedjes evenmin. Men kan oude studentenliederen terugvinden, geschreven in de Latijn­sche- of oud-Brabantsche taal. Steeds vindt men er den student terug met zijn jolijt en zijn jong rumoer, met zijn goegeefschheid, zijn geldarmoede, zijn romantiek en zijn idealen.

Er bestaat een oude koperplaat, die een hoogstudent in zijn kamer voorstelt. Een muur der kamer is bezet met boeken: groote en fraaie boeken, haast alle gebonden in kalfsleder. Boven op het boekenrek staan twee wereldboIIen. Op alle oude gravuren van een studentenkamer vindt men een wereldbol. De student zelf zit, midden in de kamer, aan zijn leestafel. Hij draagt zijn wambuis, zijn linnenkraag en zijn hoed. Op den hoed is een per­kamenten rolletje gehecht: onze jongeman is immers geen eerste­jaarsche schacht meer. Op de tafel staat een kroes met water

of misschien wel bier: een oud Latijnsch studentenlied beweert immers, dat studenten flinke bierdrinkers moeten zijn. En, om dUidelijk aan te toonen, dat de kroes er niet gewoon voor de parade staat, prijkt er een fraaie beker, half-ledig of, indien ge dit verkiest, haIf met drank gevuld. Welk student kan nu ook stu­deeren zonder een slokje drank 7

Genoemde koperplaat draagt ten titel "Een student op syn kamer". Ze drukt ook volgend typisch versje af :

Ik ben een heremyt en aItyd in 't gewoel. Ik sit meest stil en ga door zee en aarde lopen. Die doot syn spreken my, die levenloos verkoopen

169

Voor arbeyd wetenschap, waar op ik stadig doel. Wat koning is zoo ryk I De werelt is myn sot. De wysheyd is myn Boet; myn seden syn gebreken; Myn kisten niet vol geit; myn armoe vol van streken; Myn Teven vol geneugt; myn heer de wyngaart god.

Met dit knorrig en cynielc gedichtje is echter Iang niet alles gezegd. Ook thans is immers alles niet gezegd over het studenten-Ieven, wanneer men de Iosse kronijk van een studententijdschrift géIezen heeft.

Steeds blijft de diepe vorming hoofdzaak, die door ieder flink jongeman uit de universiteit mede door het Ieven wordt gedragen. Eeuwenlang is deze vorming aan de besten onder onze voorva-ders gegeven door Leuven, de Benige universiteit ten onzent. Men zaI overigens bezwaarlijk de Leteekenis overschatten, die Leuven gedurende eeuwen voor de goede families heeft gehad. Bij fami-Iies, die hun oude herinneringen met devote zorg bewaren, vindt men hier en daar nog een oud Leuvensch diploma. Het is in een fraaien Iijst gevat. Kaders en fiorituren, naar den smaak van den tijd, versieren het oude handvest, waardoor een nieuw doctor tot zijn geziene waardigheid werd verheven. Van vader tot zoon werd het kostbare ding voortgeërfd, evenals door bemiddeling van Leuven de hoogste inteIIectueele vorming van vader tot zoon werd overgezet.

Wanneer de oudste zoon naar Leuven moest vertrekken, heeft moeder steeds eenigen angst gevoeld. Niet alle jongelui zijn tegen het studentenleven bestand en meer dan één mooi jong vlinder Leeft aan de universiteit zijn vlerken beschadigd. Maar, vader weet wel beter. Uit jeugd groeit mannenkracht. De universiteit staat aan den tweesprong van het jong Leven bij ieder flink jongeman.

Het is niet zonder reden, dat de geschiedenis onzer oude fami-liën den Iof van Leuven bIft zingen.

170

6. ZUS GAAT NAAR HET KLOOSTER

\A,T E beleven thans nog een tijd, waarop talrijke meisjes uit de goede christelijke famiIiën naar het klooster gaan.

Vele honderdtallen zusters geven thans onderwijs aan de kinde-ren. Andere honderdtallen werken in de vreemde missiën. Betrek-kelijk weinigen Ieven in het Besloten Hof der contemplatieve kloosters.

Vroeger bestonden over aIIe gouwen van Brabant en Vlaan-deren zeer talrijke zusterkloosters. Ze behoorden meest alle tot contemplatieve kloosterorden. Meisjes van goeden huize gingen er in groot aantal binnen. Men kan gerust de archiefstukken van oude adellijke families of van burgerlijke geslachten nagaan overal ontmoet men meerdere nonnetjes. In de archiefstukken der nonnenkloosters zelf ontmoet men de namen van de thans nog veelverspreide familienamen.

Van aIIe deze bloeiende zusterkloosters is haast niets meer overgebleven. Rond 1780 heeft keizer Jozef II ze in serie afge-schaft. De keizer hield nu eenmaal niet van de „nuttelooze" contemplatieve kloosters. Wat nadien nog overbleef, werd door de Fransche Revolutie weggevaagd. Goederen werden verkocht of versjacherd. KIoosterschatten gingen verloren of kwamen

terecht in private huizen. Vele staatsievolIe zusterkloosters wer-den omgebouwd tot kasteeltjes of boerderijen; en, men moet een goed kennersoog bezitten om de gehavende overblijfselen van een klooster te ontdekken achter de verbouwingen der negen-tiende eeuw.

Hoe dit ook weze, vroeger bestonden overal, in de steden en op het pIatteIand, vele en schoonti vrouwenkloosters. Alle goede families beschouwden het aIs een zegen een van hun dochters aan een klooster te mogen afstaan. Het geval is niet zeldzaam,

dat in de kroostrijke families der oude tijden verschillende meisjes naar het klooster mochten gaan. Sommige familiën hielden het erbij, dat ieder meisje naar een ander klooster moest gaan. An-

171

dere plaatsten hun kinderen Iiefst in hetzelfde klooster. Er waren overigens redenen voor en tegen beiderlei usantie in te brengen. Laten we ook niet vergeten de acleIIijke vrouwenstiften te ver-meIden. Er bestonden inderdaad vrouwenkloosters, waar gee andere meisjes werden aanvaard, clan zij, die uit adellijke fami-I ie waren geboren. Het aantal adeIdomskwartieren, dat bij iedere

candidate zou vereischt worden, was meestal vooraf bepaald. En, men geIoove nu maar niet, dat het kIoosterIeven in dergelijke kloosters op een minder-hoog peil stond dan elders. Het AIge-meen Rijksarchief te Brussel bezit voldoende documenten uit het beroemde fonds der „Enquêtes eccIésiastiques" om op deze vraag duidelijk en beslist antwoord te geven.

In het oude gezinsleven was het dan een tamelijk gewone gebeurtenis wanneer groote zus besloot naar een klooster te gaan. Men was er, in de verschillende goede familiën, zoo aan gewend geworden een groot meisje naar een klooster te zien gaan, dat aIs het ware een familietraditie was ontstaan om deze gebeurtenis te vieren.

Den dag, vóór een meisje een klooster binnentrad, werd een groot familiefeest gehouden. Men noemde dit leest gewoon de „geestelijke bruiloft ". Vrienden en kennissen werden gewaar-schuwd, dat het feest op dien bepaalden dag zou plaats vinden, evenals men thans vrienden en kennissen waarschuwt bij een

geboorte, een verloving of een huwelijk. Wie een dergelijke waar-schuwing ontving, was daarom nog niet uitgenoodigd op het leest zelf. Maar hij wist, indien hij althans zijn wereld kende, dat hij een cadeautje moest Laten bestellen aan het jonge nonnetje.

Ge gelooft me niet 7 Ik sla het notitieboek open van een opulent kerkelijk heer

uit het Brabantsche, in het begin der zestiende eeuw. Hij noteert

„fip 5 ,uni 1502 heb ik, op verzoek van meerouwe Jehenn vander Smyssen, abdis van Vrouwenperck, bij de geestelijke brui-loft van haar nicht Jacoba vander Smyssen, die liet klooster bin-

1 72

nentrad te Vrouwenperck, een Franschen rijder geschonken van 39 stuivers. "

„Op 30 Jul" 1502 had Daniel van Bynckem, rentmeester van den heer van Nassau, Iaten weten, dat zijn dochter Gertrudis het klooster te Vrouwenperck zou binnentreden. Het feest der geeste-lijke bruiloft werd gevierd in het kasteel van den heer van Nas-sau. heb een PhiIippusguIden van 25 stuivers en een reaal van 7 stuivers ten geschenke gegeven.

„Op 10 September 1503 zou Barbara, dochter van Roelanci van Vecht, rentmeester van Tienen, haar intrede doen in het klooster der Wittevrouwen te Tienen. Voor het feest der geeste-Iijke bruiloft heb ik een haas, twee konijnen, zes patrijzen en een escudo gezonden. "

„Tegen 15 October 1503 moest te Lagemierci de geestelijke bruiloft gevierd worden van EIisabeth van Eyck, die het nonnen-kIooster van Zennewijnen bij Tiel ging binnentreden. Ik heb een Fransche kroon van 35 en een halven stuiver geschonken."

„Bartholomeus van Bruheze, warandemeester van Brabant, had me gewaarschuwd, dat zijn dochter Antonia het klooster van Rozendate bij WaIem ging binnentreden. Up 26 October 1503 werd de geestelijke bruiloft gevierd te Brussel, in het huis van heer BarthoIomeus, rechtover de kanselarij van Kamerijk. Ik heb een haas, drie konijnen, zes patrijzen en een Philippusgulden Iaten bestellen."

Zoo werd dan de intrede in een klooster gevierd door een groot en soms rijk feest, waar de geheele familie nog eens in vreugd en

zang vereenigd was. De tafel was, als naar gewoonte, overvIoe-dig en verscheiden. Geschenken werden aangeboden. Men feestte minder tot teeken van afscheid dan tot teeken van vreugd omdat de Heer een familie door een kloosterroeping had vereerd.

Den volgenden dag werd groote zus per familiewagen naar het klooster gebracht. In het notitieboek van het klooster werd dade-Iijk genoteerd dat „joffrouwe", met al haar namen en haar titels, dien dag haar plechtige intrede had gedaan.

173

7. GROOTE BROER WORDT PRIESTER

SEDERT tal van eeuwen beschouwen de goede christen fami- Iiën het ten onzent als een beduidende eer een priester aan

den Heer te mogen afstaan. De groote en kleine kloosters, abdijen en stichtingen van aIIen aard, Lagen over onzen bodem alom ver-spreid. Seculiere priesters vonden in groot aantal een gewijde Ioopbaan, waar ze hun ijver konden uitwerken. Men doorIoope de oude Iijsten van diocesane priesters of van Ielen der kloosters hier te Lande : men vindt er de familienamen terug, die ook thans in de verschillende streken verspreid zijn.

Wie pater werd in een of ander klooster, werd volgens tame- plechtige gebruiken aan het klooster afgestaan. De ouders

van den jongeman onderteekenden met den overste iets aIs een heusch contract, waarbij werd bepaald, dat het klooster geen aan-spraken zou Iaten gelden op het kindsgedeelte der vaderlijke erfe-nis, dat Iater aan den kIoosterIing zou toekomen. Wederzijds verplichtten de ouders, de broeders en de zusters er zich toe een som geld aan het klooster af te staan, voor het onder-houd van den jongen pater tijdens zijn studiejaren. Wanneer

de jongeman naar het klooster ging vertrekken, werd thuis een afscheidsfeest gegeven, ongeveer naar hetzelfde model, dat aIge-meen vastgesteld was voor het vertrek van een meisje naar het klooster.

Seminaries, volgens het model dat we thans kennen, zijn in

onze streken niet te vinden voor de zeventiende eeuw. De oplei-ding der seculiere priesters gebeurde voor dien tijd niet, zooals ze thans geschiedt. De vorming der jonge geestelijkheid werd anders zeer ernstig opgevat. Dit was op áe eerste plaats het geval met de geestelijkheid, die in het practische parochieleven moest geplaatst worden.

Een bijzondere dag van feest, voor de familie en de omgeving van den jonggewijáen priester, was de dag der Plechtige Heilige Eerste Mis.

174

Tevoren werden vrienden en kennissen gewaarschuwd, dat de Eerste Mis zou plaats hebben. Uitnoodigingskaarten, volgens het slag van heden, bestonden nog wel niet, maar de uitnoodiging van vroeger geleek er toch zeer op. AIIe vrienden, kennissen en beschermers wisten clan van tevoren waar en wanneer de plechtigheid zou geschieden. Ze wisten meteen ook op weIk adres ze de geschenken moesten Iaten bestellen, die bij der-gelijke feestelijke gelegenheid nu eenmaal vaste usantie waren geworden.

In een notitieboek van een invloedrijk Brabantsch prelaat ,--het dagteekent van het begin der zestiende eeuw heb ik vol-gende aanteekeningen gevonden betreffend Eerste Heilige Mis-sen. Deze aanteekeningen hebben betrekking op feesten van gebeeI verschillenden aard : voor jonge priesters uit den simpelen en nijveren boerenstand en evenzeer voor jonge geestelijken uit d e hoogere wereIcl. De geschenken moesten verschilIená zijn voor ieder geval.

Hier volgen enkele nota's, vertaald uit het Latijn. „Ten jare 1502, op den Zondag Misericordia, was iet de

Eerste Mis van heer Hendrik, zoon van Katarina Zwynnen, onze pachteres ten Briel. lk heb aan den jongen priester door mijn dienaar Huibrecht een haas en een Hoomschen gulden Iaten brengen. "

„Op 10 October 1502 zong heer Amout Vrayman, nieuw- gewijd priester, een zoon van wijlen Niklaas Ritzaert, te Antwer-pen zijn eerste Mis. Ik heb hem een PhiIippusguIden en twee patrijzen laten bestellen."

„In Augustus 1505 had onze allergenadigste vorst, Philips, koning van Castillië, me Laten waarschuwen, dat heer ,Ian Bran-comer, de cantor der koninklijke kapel, zijn Eerste Mis zou opdra-gen. Op 3 September 1505 heb ik dan, volgens het verzoek van onzen .genadegen vorst, koning Philips van CastiIlië, hertog van Brabant, bij gelegenheid der Eerste Mis van heer Jan Brancomer, alias Lourdant, cantor van zijn kapel, een VIaamschen jansnobeI

175

(aten schenken. Deze Eerste Mis werd opgedragen in Sinte-Goe- deIe te Brussel. Twee Iconingen waren er aanwezig : de koning der Romeinen (d.i. Maximiliaan, verkozen keizer) en de koning van CastiIIië (Philips de Schoone, hertog van Bra-bant) ^."

„Op 21 ,Zuni 1511 zong heer Willem Gillis, kapelaan en schoolmeester, zijn Eerste Mis. Ik heb een PhilippusguIden geschonken.

„Op 5 October 1516 was het de dag der Eerste Mis van deer en meester Christiaan, zoon van meester Antoon Fastraets, onzen advokaat. Bij het offertorium der Mis heb ik 1 Hoomschen gul-den en een halven PhiIippusgulden, samen 36 en een halven stuiver, Iaten offeren."

„fip 24 Augustus 1518 droeg heer Thomas vanden Venne, d ie vroeger mijn kapelaan was geweest, zijn Eerste Mis op in de colIegiaaI te Oirscot. Ik heb een EngeIschen Hendrik-nobel ge-schonken. Des anderen dags, toen heer Thomas een tweede Mis celebreerde in de kapel van Onze-Lieve-Vrouw, heb ik nog een PhilippusguIden Iaten offeren. Samen maakt dat 5 rijnsguIden en 5 stuivers."

„Op 19 Mei 1538 droeg heer ,Tan van Heelen te Tienen zijn Eerste Mis op. Gedurende verschiIIende jaren was hij mijn ver-trouwd dienaar geweest. Ik heb hem tegen den feestdag eieren, eetwaren, een paar schapen en een aam bier Iaten brengen, aIIes in overvloed, en heb hem bovendien nog een fraaie zilveren kop gegeven. Deze woog ruim 11 oncen. Ik had er te Brussel 22 guI-den voor betaald."

Uit deze notities kan men Iezen hoezeer het feest der Eerste Mis een groot en overvloedig feest was. Naast een plechtige Mis, waar vrienden en kennissen gelegenheid hadden bij het Offerto-rium hun geschenken aan den jongen priester aan te bieden, bracht de dag een rijk en verscheiden Brabantsch feestmaal. Naar de zede van den tijd en de streek, ging het er overvloedig en opgeruimd toe. Van heinel en ver was de familie gekomen en

176

waren op de eerste plaats aI de priesters van de geheele maag-schap aanwezig.

Een Eerste H. Mis was een der zeer schoone dagen in de geschiedenis van het oude gezin.

12 177

ACHTSTE DEEL

LEVENSAVOND EN DOOD

1. BIJ EEN STERFBED

ET was indertijd een zeer verspreid gebruik een familie- portret te Iaten schilderen : het stelde vader en moeder voor, omringd door den krans van hun kinderen. Was een

kind overleden, dan werd het ook op het familieportret geplaatst. De schilder merkte zulk kind met het teeleen van den christen dood : een klein zwart kruisje boven het voorhoofd.

Men kende in dien tijd de waarde en de beteekenis van den goeden dood. Bij een sterfbed wentelde het geheele gezinsleven rond dat voorname punt : een familielid voor te bereiden op een goeden dood.

Robertus BeIIarminus> die in de zestiende eeuw ook in onze streken Ieeraarde, sprak graag over de ,,kunst" van het sterven. Op onze dagen hebben we die kunst veelweg vergeten. De iami-Iies hebben haar althans vergeten. Wanneer in ons gezin iemand zwaar ziek wordt, spelen we graag, rond het sterfbed van een geliefd mensch, de onwaardige comedie van huichelarij en be-drog, die we allen best kennen.

Vroeger kende men nog het goede middel om een christen mensch onder aanvaarding van Gods heiligen wiI te Laten sterven.

Men wist, dat men, om onder deze aanvaarding te sterven, moet weten, dat men gaat sterven. Men dacht er derhalve ook

178

niet aan deel te nemen aan het trieste complot van de stilzwij-gendheid, dat thans meestal rond een sterfbed wordt gesmeed. Thans is men méér dan gelukkig, wanneer iemand sterven mag in volledig onbesef van wat gebeurt. Vroeger deed men deze zaken zooals het hoorde : men kwam rond een sterfbed staan om den zieke op den christelijken dood voor te bereiden.

Oude kronieken vertellen tal van bijzonderheden over den dood van koningen en vorsten. Behoudens uitzonderlijke gevaI-Ien werden deze vorsten tijdig berecht en op den dood voorbe-reid. Telkens de dokters tot het besluit kwamen, dat geen hoop op redding meer kon bestaan, moest de biechtvader des konings zijn meester gaan opzoeken en hem het inderdaad groote nieuws mededeelen, dat het moment gekomen was om de Iaatste schik-kingen te treffen. Er zijn gevaIIen bekend, dat de biechtvader den vorst uit een Iichten slaap moest wekken. Men aanvaardde voorwaar niet, dat op zulk oogenbIik tijd verloren werd.

Dergelijke médedeelingen zijn in oude kronieken zeer verspreid en ze worden er simpel verteld. Niemand was verwonderd iets dergelijks te Iezen. Het gebruik een stervende duidelijk te waar-schuwen over het naderend einde was alstoen zoo vanzelfspre-kend en zoo algemeen aanvaard, dat men verwonderd zou ge-weest zijn het tegenovergestelde te hooren. We mogen gerust aannemen, dat onze voorouders op hun sterfbed dezelfde duide-Iijke waarschuwing hebben ontvangen en denzelfden troost heb-b en gesmaakt : goed op den dood te worden voorbereid.

Niet aIIeen de eigenlijke huiskring, maar de geheeIe gebuurte nam deel aan deze voorbereiding op den dood.

Vermogende families Beten, bij ieder doodsgevaar, onverwijld het gebed der armen aanvragen. BIaise Pascal, doodeIijk ziek geworden, vroeg dat een arme zieke in zijn eigen sterfkamer zou gebracht worden, opdat hij samen met een arme den dood zou kunnen tegenvoettreden. Ons-Heer was immers in armoede gestorven. Goede christenen willen hetzeIfde doen.

In de oudste doodenboeken der kloosters uit onze streken vindt

12* 179

men talIooze namen van leeken mannen en vrouwen clie zich in een bepaald klooster hebben Laten opschrijven aIs huIp-broeder of hulpzuster. Ze bleven ondertusschen aIs Ieek in de wereld wonen. Bij doodsgevaar werd hun het kloosterkleed aan-getrokken en stierven ze in de pij der armoede. Ieder van ons mag er, zonder Benige overdrijving te begaan, verzekerd van wezen, dat vele onder zijn voorouders aIs armen van den Heer gestorven zijn, terwijl ze onder het gebed van famiIieIeden en vrienden in den vrede des Heeren den dood afwachtten. In sommige Landen bestaat thans nog het gebruik, dat grooten der aarde gekist en begraven worden in een kloosterpij. Het etgenIijke christen gebruik bestond vroeger hierin : niet, dat men in de pij der armen begraven werd, maar dat men de pij Iiet aantrekken voor den dood en in deze pij als arme overleed. Dergelijk gebruik toont aan dat men den dood alstoen goed en duidelijk voorbereidde.

De zede wilde ook, dat het gebed der geheele ombeenwo-nende christenheid werd gevraagd.

Op vele plaatsen bestond een pIaatseIijke broederschap der stervenden. Wanneer iemand in doodsgevaar kwam, moesten

alle Ieclen der broederschap in de kerk bijeenkomen, op het tam-pen der klok, en er samen bidden voor den rustigen dood van den stervende. De oude rituale's bevatten prachtige gebeden voor dergelijke gelegenheden. Een geheeIe parochie werd zoo-waar als één groote familie. Wanneer de berechting van den zieke plaats vond, gingen aIIe Ielen der broederschap met kaar-sen en toortsen mede tot aan het sterfhuis. Uit aIIe huizen kwamen op deze oogenbIikken de menschen op de stoep knie-Ien om een gebed te storten voor den goeden dood van den zieke.

Lokale gebruiken, die hier en daar in bonte en rijke verschei-denheid nog bestaan, tonnen te over aan, dat destijds de familie en de omgeving rond een sterfbed vergaderd werden aIs vrienden en helpers.

180

Men wist indertijd wat sterven beteelende. Tot aan het einde des Ievens, en vooral aan het einde des

Ievens. bleef de geest van het gezin, de Iiefde en de zorg voor de familieleden, levend en werkzaam.

2. DE DOOD IN HET HUIS

ER bestaan geen sterker familietradities dan de tradities van den dood.

Gedurende verschillende geslachten weet men aan elkaar te verteIIen van welke ziekte grootvader en grootmoeder, overgroot-vader en overgrootmoeder overleden zijn. Men onthoudt de Iaat-ste woorden, die door de duurbare overledenen werden uitgespro-ken. Men weet te onderkennen in hoever de familieziekten hun

aandeel hebben gehad in het veroorzaken van den dood. Fami-IieIeden, die alleen aanwezig zijn geweest bij een sterfgeval of bij het kisten van een aangezien familielid, aanzien dit aIs een bijzonder voorrecht.

Gedurende verschillende geslachten weet men verder aan elkaar te vertellen welke overIedénen uit de familie duidelijke kenteekenen hebben gegeven van voorbestemdheid. Menschen ?— men weet het zeer goed in onze christen families zijn niet geschapen om hun einddoel te zoeken in dit meestal miserabel aardsch Ieven. Ze vinden hun eindbestemming in den hemel. Een familie vindt zich dan bijzonder bevoorrecht, wanneer een van haar Ielen met duidelijke teekenen van uitverkorenheid in den dood is gegaan. De herinneringen aan zulk familielid de rozenkrans in het bijzonder wordt onder de nakomelingen met bijzonderen naijver betwist.

En, wààr is de christen familie, die geen gevallen kent van bijzonder deugdzaam overlijden bii een van haar Ielen ? Jaco-pone da Todi, die ruwe en vrome oude Franciskanerbroeder, heeft in het aanschijn van den dood een prachtig gedicht ge-

181

maakt, dat thans nog „hymne aan den dood" heet. Pater Don-coeur, Fransch IegeraaImoezenier tijdens den oorlog 14-18, heeft het treffend verhaal geschreven van zijn nachtelijken tocht van 28 November 1915, toen hij, na een vreeselijk gevecht van drie dagen nabij Navarin, overlevenden ging opzoeken op het slag-veld. Eén overlevende kon hij van in de verte terugvinden. Het was een jong soIáaat, ten doode gekwetst door een kogel in het hoofd, die zacht doch zeer duidelijk de liturgische gezangen der Mis herhaalde : Gloria, Credo, Sanctus en Agnus Dei. In het aanschijn van den dood en waarschijnlijk reeds geheel buiten kennis, bracht die jongeman aan den Heer de laatste hulde van zijn vrome familiale opvoeding. Wààr is onder ons de christen familie, die geen herinneringen bewaart aan een jong familielid, die zingend in den dood is gegaan?

Het is een der duurbaarste wezenstrekken van het oude gezins-Ieven, dat van geslacht tot geslacht de herinnering wordt bewaard aan het opperste moment van het Ieven : iet moment van den dood.

Onmiddellijk na den dood, had een der naastbestaanden den zoeten plicht de Dogen van den overledene te sluiten.

Dan moest het Iijk afgelegd worden. De eigen huisgenooten hielpen bij dezen arbeid doorgaans niet. Deze taak werd verricht door een paar naastbestaanden, door goede geburen of door non-netjes of begijntjes. Het Iijk werd gewasschen, meestal onder het bidden van aangepaste gebeden. Een op voorhand in reserve gehouden lijkhemd — het heette loodwade, hennekleed of doods-hemd werd voor den dag gehaald. Het was meestal een Iang gewaad met ruime plooien en zwarte boordseIen, dat in vroeger eeuwen graag ten huize zelf was geweven. Met did tradition-neele Iijkhemd werd de overledene in de „kamer" of op de „voute" opgebaard. Buren en kennissen konden dan een kruisje komen geven.

Nu moest ook het huis de teekenen des doods aannemen. De uiterlijke teekenen van den dood, welke aan onze huizen

182

vanouds worden aangebracht thans alleen nog in de dorpen --r

komen goeddeels uit de oude christen overIevermg voort, en deels

ook uit oeroude heidensche gebruiken, die de Kerk in zekeren vorm heeft Iaten voortbestaan.

AIIereerst worden de blinden van het huis gesloten. In vele streken wordt het groot processiekruis uit de parochiekerk gehaald en naast de voornaamste huisdeur geplaatst. AIIe voorbijgangers kunnen dan dadelijk merken, dat in dit huis een stoffelijk over-schot rust, wachtend op het oogenblik, dat het in vrome processie

naar den gewijden doodenakker zaI gevoerd worden. Hier en elders wordt weliswaar niet het groote processiekruis voor het huis geplaatst, doch een simpel en stemmig houten kruis, dat aan het hoofd van den Iijkstoet zaI gedragen worden. In ettelijke streken werd aan het huis de graflantaarn gehangen : het was meestal een groote Iantaarn, door eenieder gekend, en die bij sterfgevallen naast de huisdeur gehangen werd.

Van huis tot huis werd het overlijden verder aangezegd. Het geschiedde door den aanspreker, die sedert de achttiende eeuw ook ter begrafenis noodigde met de bekende briefjes, welke weldra doodsprentjes werden. In sommige dorpen is de koster thans nog aanzegger. EIders is het de klokkenluider of zijn knaap.

Driemaal daags kondigen de doodsklokken aIweer in de dorpen r-- het overlijden aan. Men kent den klank der doods-kIokken van de verschillende omliggende kerken. Men weet welke van de drie klokken eerst begint te Iuiden, wanneer een man, een vrouw of een kind gestorven is. Sedert jaar en dag bestaan hier en elders fondaties, opdat de klokken goed en lang zouden kun-nen Iuiden over ieder sterfgeval, ook over het Iijk van een armen stakker, die den verschuldigden penning aan de zes of zeven klok-Iuiders niet kan betalen.

Zoo komt de dag van de uitvaart.

183

3. BiJ EEN BEGRAFENIS

NZE voorouders kenden over het algemeen beter den inhoud der katholieke Geloofsleer dan wij.

z e wisten, beter dan wij, dat de H. Kerk geen rechtstreelsche jurisdictie meer bezit over de zielen der christen overledenen en dat deze zielen rechtstreeks onder Gods rechtsmacht vaIIen. An-d erzijds wisten ze, dat de Ievenáen door hun gebeden en offers d e zielen in het Vagevuur kunnen helpen. Méér nog dan thans lieten onze voorouders zielenrissen voor de overleden opdragen. Méér ook dan thans was men er om bezorgd Missen te fondeeren voor de zielerust der geloovigen.

De gebeden van de familie bleven op deze manier over Iengte van jaren verzekerd voor ieder overledene. Men vergat zijn over-Iedenen niet zoo gemakkelijk aIs thans. Niet alleen het eerste

Jaar na den dood, maar ook veel Later, kwamen de famiIieIeden nog eens samen op den dag van het jaargetijde. Het sprak dan

vanzeIi, dat de verre herinnering aan den doode nog eens door gesprekken en herinneringen opgefrischt werd.

Omringd door de gebeden van zijn familie, van zijn parochie en zijn vrienden, werd de overledene ten grave gedragen. Buren droegen, volgens oude gewoonte, de IJkkist. En men aanzag het als een bijzonder voorrecht binnen in de parochiekerk begraven te mogen worden.

Gedurende de Middeleeuwen werden de christenen niet an-ders begraven dan rond of binnen in de kerken. Niet alleen de bisschoppen, de kanunniken, de kapelanen en priesters of on-der de Ieeken r de edellieden mochten hun begraafplaats kiezen

in een of andere kapel der kerk; ook de minsten onder de paro-chianen mochten dezelfde eer genieten. De onkosten hiervoor

waren zeer gering : twintig pond voor een volwassene; 'n veertig

sols voor een kind. Een grafsteen vereeuwigde den naam en de herinnering van den overledene. In het koor begraven te worden

was slechts den aanzienlijken gegeven, maar voor een zijaltaar of

184

voor den preekstoel was ook van beteelenis, overigens in de kerk over gansch haar oppervlakte. Sommigen kozen hun begraaf-

pIaats in de gangen van de kerk of voor de kerkpoorten, opdat de naast- en nabestaanden zich hun naam zouden herinneren, teI-kens ze naar of in de kerk kwamen. Zoo vereenzelvigde zich stiI-aan de parochie, overheen de verschillende geslachten, met de parochiekerk, waarvan ze den ondergrond met haar lijken vulde. Onder de aarde, op gewijden grond, werd aldus de parochie der „eeuwigheid" gevormd, waar de geslachten het eene na het andere werden opgeroepen, in een soort van doodsslaap, die het begin der eeuwigheid geworden was.

Nadien, wanneer verbod kwam binnen de kerken nog Iijken t begraven, of ook eerder, werd rondom de kerk het vanouds beken-cle kerkhof aangelegd, waar de Iijken der overledenen temidden kennissen en vrienden de heropstanding afwachten. Des Zon-dags, na de Hoogmis, ging haast eenieder een oogenbIík bidden op het graf van de overleden familieIeáen. Op Palmzondag wer-den de graven met gewijden palm versierd. Bij een verloving in de familie werden de graven der groot- en voorouders bezocht en tevoren netjes opgeknapt. Na het sluiten van een huwelijk, werd dadelijk een bezoek aan de grafsteden gebracht van de voorou-ders, van wie de jonggehuwden de famiIiale tradities van eer, plichtsbesef en christen fierheid verder moesten beoefenen.

Deze aanwezigheid der dooden temidden der Ievenden ver-bond de verschillende geslachten aan elkaar. Ze herinnerde voort-durend aan áe zonen wat ze verschuldigd' waren aan hun voor-ouders, hen opwekkend hun deugden na te volgen en hun oude misstappen goed te maken. Want, beter dan wie ook, weet de christen, dat ieder overledene door God wordt geoordeeld. Het geval is zeer zeldzaam, dat een familie onder haar overledenen iemand mag tellen, die door de Kerk oificieeI heilig is verklaard. Voor heiligen moeten we Gods barmhartigheid niet meer ter hulp roepen. Voor aI de anderen kent de Kerk geen ander gebed dan een beroep op Gods eindeIooze goedheid.

185

De tijd is alweer Iang voorbij, sedert het maatschappelijke Ieven onzer Ianden er blijk van gaf aI deze waarheden te kennen en in de practijk om te zetten. Vroeger waren de steden talrijk, waar bezoldigde nachtwakers op tijd en stond ,-- bij voorkeur, vroeg in den morgen ,-- de klok moesten Iuiden of met een beI door bepaalde straten moesten stappen, terwijl ze moesten roe-pen : „Wordt wakker, gij allen, die nog slaapt. Bidt God voor de overledenen 1"

Dergelijke gebruiken zijn sinds Iang verdwenen. De christen herinnering aan de overledenen wordt thans bij traditie nog best bewaard in de geloovige familiën, wanneer bij het gezamenlijke avondgebed een gebedje wordt toegevoegd voor ouders en groot-ouders, en wanneer Tederen avond de namen der duurbare over-Iedenen nog eens worden vermeld in aanwezigheid der kinderen.

Uit aI de oude familiale gebruiken betreffend dood en begra-fenis, en ook uit de zeldzame mooie gebruiken welke thans in dit verband nog bestaan, spreekt het duidelijke bewustzijn, dat de christen geen angst van den dood heeft en dat hij voortdurend Ieeft in de trouwe herinnering aan de overledenen.

Hij weet zelf, dat hij Tederen dag een dagje naderkomt bij den dood. De dag neigt ten avond evenals het vorderende Leven. Iederen avond treedt hij met vertrouwen de avondschemering in. Hij steekt de huislamp op en gaat ter nzst, met de zekerheid, dat een nieuwe dageraad komt. Ik wiI niet, schreef de H. Paulus aan de inwoners van ThessaIonica, dat ge onwetend blijft van de symboliek van zulken slaap en dat ge bedroefd zoudt wezen, evenals zij, die geen hoop hebben.

Uit het geheeIe gezinsleven onzer voorouders sprak de hoop en het vertrouwen : hoop op Gods goedheid en rechtvaardigheid. Vertrouwen in de ondoorgrondelijke beschikkingen van Gods Voorzienigheid.

Hoop en vertrouwen bepaalden ook hun houding tegenover het mysterie van den dood.

186

EEN SLOTWOORD

1. Neen Iange reeks tafereelen hebben we de verschillende kan-ten van het oude gezinsleven nagegaan. De Iezer heeft kunnen opmerken, dat over het oude gezins-

Ieven nog zeer veel valt te onderzoeken. Ontzaglijk veel mate-riaal Iigt nog ongeordend en onbewerkt. Het zou de moeite Ioo-nen indien een jong geleerde er zijn Ievenstaak wilde van maken dit materiaal op te zoeken, te ordenen en het wetenschappelijk te verantwoorden. Hij zou een onschatbaren dienst bewijzen aan het verleden en aan de toekomst van ons volk.

Uit alles, wat hier ter spraak is gekomen, zullen weI voldoend elementen vaarvoren zijn getreden, die duidelijk aantoonen, dat geheel ons oud gezinsleven steunt op godsdienstigen en werke-Iijk-familialen geest. De hoeksteen der familie is het gezag. Het gezag wortelt in den dienst van God en in de zending, die de familiale autoriteit van God heeft ontvangen. En, zooIang de geest van godsdienst en hecht familieleven onze gezinnen blijft bezielen, mogen we met gerust gemoed elke toekomst en elke beproeving tegemoetzien. Verdwijnt evenwel die geest, laten we dan alle hoop varen op werkelijke volkswelvaart.

Wie de VIaamsche familiën kent, weet dat de familiegeest er nog diep en hecht wordt bewaard. Sedert jaren wordt overigens gewerkt om dien geest in de jeugd nog méér op te wekken dan

187

voorheen. Het Iijkt dan weI, dat de toekomst ons in dit opzicht mooie verrassingen voorbehoudt.

Ik zou ondertusschen,--tot slot— , een paar suggesties willen doen. Eerstens wou ik voorstellen, dat in ieder gezin áe herinnerin-

gen aan de voorouders zorgvuldig zouden bewaard blijven en dat hiervan voor het nageslacht een verzorgde verzameling zou wor-den aangelegd.

Ziehier wat ik bedoel. In ieder gezin zou iemand moeten worden aangeduid om alle

f amiIiale herinneringen te verzamelen. De oudste zoon of de oudste dochter zijn, vanaf ongeveer hun vijftien jaar, vanzelf aangewezen om, onder het toezicht van vader en moeder, der-gelij6 verzameling aan te Ieggen en te bewaren. In deze verza-meling moeten bewaard worden : de geboorte-aankondiging van ieder kind, het doopprentje, het prentje der Eerste H. Commu-nier, der Plechtige H. Communie, de aankondigingskaart der ver-Ioving en het huwelijk, het doodsprentje en den doodsbrief als-. mede enkele zeer karakteristieke foto's uit de verschillende perio-den van het Ieven. AIIe andere herinneringen, die voor een of ander Iid van het gezin belang hebben, moeten eveneens in deze verzameling worden bewaard. Wordt een jongen priester, clan moeten de kaarten voor aankondiging van priesterwijding en Eerste H. Mis, het prentje de Eerste H. Mis en waarom niet?

de spijskaart van het familiefeest verzameld worden. Gaat een dochter naar het klooster, dan hoeft het prentje der kloosterklee-ding of der professie bij de verzameling gevoegd te worden. Met één woord, alle preciese herinneringen moèten in deze verzame-Iing worden samengebracht. Na enkele jaren zal men verwon-derd staan over den schat van mooie herinneringen, die op deze manier zuIIen bijeengebracht zijn.

Laat thans ieder alvast beginnen met de herinneringen aan zijn ouders en zijn grootouders aIsm2de aan al de gezinsleden bijeen te brengen. Het zal een goed begin zijn voor het aanleg-gen van een verzameling, die in Iengte van geslachten de conti-

188

nuïteit van het iamiIieIeven bij kinderen en kindskinderen Ieven-dig moet houden.

En, opdat de verzameling niet tè zeer verspreid zou worden

onder de kinderen, wanneer ze Later hun eigen weg moeten gaan,

Laten we bijtijds schikkingen treffen, opdat de verzameling be-waard blijve bij één famiIieIid, waar eenieder ze op tijds en stond

met zijn eigen kinderen kan komen nakijken.

Tweedens, wou ik nog het volgende voorsteIIen. In ieder gezin zou 'n soort „gulden boek" moeten aangelegd

worden. Ieder gezinshoofd zou moeten een zeer mooi boek knopen,

gebonden in fraai Ieder en een aanzienlijk getal bladen houtvrij papier bevattend. Het moet houtvrij papier zijn om tegen „den tand des tijds" bestand te wezen. Het boek moet ook tamelijk groot van formaat zijn, opdat het goed effect make op de familietafel.

Bij elke voorname gelegenheid en ieder voornaam familie-feest, moeten alle genoodigden op een bepaalde bladzijde hun handteekening plaatsen, terwijl de familievader telkens op dit bladzijde aanteekent welk feest dien dag werd gevierd. Komt af en toe een bijzonder-vereerend bezoek in huis : een bisschop, een bekend kunstenaar, een missionaris of wat weet ik, moet de bezoe-ker worden uitgenoodigd om in het Gulden Boek een woordje te schrijven. In datzelfde boek zaI vader ook een paar woorden schrijven bij een geboorte of een sterfgeval. En, wanneer de priester ten huize iemand berecht heeft in het aanschijn van den dood, zaI deze priester ook worden uitgenoodigd om die zeer voorname gebeurtenis in het Gulden Boek op te teekenen.

Ik hoef aan mijn beide voorstellen niet veel toe te voegen. Ik herhaal aIIeen : beste jonggehuwde man, beste jonggehuwde

vrouw, vroede en goede gezinshoofden alIemaaI, die dit hebt gelezen, doet wat hier werd gezegd.

Na tijd van jaren zult ge hem, die dit schreef, uit geheel uw hart bedanken.

189