Dr. H.C. Rümke, Karakter en aanleg in verband met het ongeloof · PDF fileinderdaad geen...

2
Dr. H.C. Rümke, Karakter en aanleg in verband met het ongeloof & Psychologie van de twijfel. Ingeleid door J.A. van Belzen, Kok Kampen 2003. Het gaat hier op een heruitgave van Rumke’s beroemde werkje Karakter en aanleg in verband met het ongeloof uit 1939 en de oorspronkelijk in 1950 verschenen bijdrage Psychologie van de twijfel (in de bundel Twijfel en geloof). Deze heruitgave is voorzien van een informatieve inleiding van de hand van de godsdienstpsycholoog Van Belzen. In deze bespreking beperk ik mij tot ‘Karakter en aanleg’. Het is niet voor de eerste keer dat ik dit lees. Elke keer wordt ik weer gegrepen door dit werk van misschien wel de belangrijkste Nederlandse psychiater van de 20 ste eeuw. In dit boek bespreekt Rümke de psychologie van het ongeloof. Zijn hoofdstelling is dat ongeloof een ontwikkelingsstoornis is (33). Niet dat het daarmee een boek is uitsluitend voor ongelovigen. Zeker, elke robuuste, gepassioneerde ongelovige zou het eens moeten proberen om in deze spiegel te kijken. Dat kan onthullend zijn. Ook elke lauwe ongelovige (misschien de doorsnee-mens van nu?) zou het kunnen wagen. Maar het is ook een boek voor gelovigen: ook zij hebben hun oude fixaties aan moeder- of vaderfiguren, oude bindingen die soms de zuivere relatie met God kunnen overwoekeren. Ook zij hebben ‘ontwikkelingsstoornissen’, psychische patronen die je onbewust met je meedraagt maar die al je relaties, en zeker dus ook die met God, die machtige éne ster in ieders leven, inkleuren. Inkleuren en dus soms ook:verzieken. Maar dat was toch de stelling van Freud, de ontdekker van de psychoanalyse? Dat geloof een vorm van ‘wishful thinking’ was? Je eigen gemis aan een goede vader projecteer je op de wolken! Geloof is wat voor zwakkelingen, mensen die het nodig hebben om een troostende vader in de hemel te verzinnen, mensen die niet opgewassen zijn tegen de kou van de harde werkelijkheid. Nou, het kan psychologisch gezien nog wel wat diepgaander, dit is natuurlijk maar een popularisering van wat Freud zei. Maar juist als we die meer volwassen gedachten van Freud bezien, dan zegt Rümke ons: daar kan de gelovige beslist zijn voordeel mee doen. Er zitten verdrongen complexen in ons geloof, en voor zover dat zo is, is ons geloof onecht! Maar door over ‘onecht geloof’ te spreken, opent Rümke een nieuwe gespreksronde, want dat betekent dat er dus ook ‘echt geloof’ is! Echte overgave aan de grond van ons bestaan, zijnde God! Niet al het geloof is projectie! En daarmee keert de kritische vraag zich dus ook tot de ongelovige: wat zijn jou complexen om niet tot overgave te komen? Om je af te schermen tegen de mogelijkheid van echt geloof? En dan haalt Rümke andermaal het hele gedachtegoed van Freud op diepzinnige wijze van stal en analyseert hij de blokkades die mensen opwerpen tegen geloof. Om aan te geven dat dit spoor ook tegenwoordig volop in de belangstelling staat: in een publicatie uit 1998 heeft A.M. Rizzuto zo Freud zelf op de korrel genomen: Why did Freud Reject God? A Psychodynamic Interpretation (waarom Freud God verwierp). Kortom: natuurlijk is er een psychologie van het geloof, maar er is ook een psychologie van het ongeloof. Dit boekje van Rümke is voor iedereen heel spannende literatuur denk ik, maar helaas moet je wel een beetje ingevoerd zijn in het gedachtegoed van Freud, anders leest het toch wel erg moeilijk, zal veel je ontgaan. Ik kan alleen maar zeggen: voor ongelovigen een uitdaging, voor gelovigen die enigszins vertrouwd zijn met het jargon van de psychoanalyse én introspectie niet schuwen een aanrader. Misschien een middel om onze liefde tot Christus te zuiveren, misschien wil Hij het gebruiken. In alle bescheidenheid wil ik één kritische opmerking maken bij de inleiding van Van Belzen. Van Belzen herschept in mijn ogen Rümke naar zijn ideaalbeeld van een godsdienstpsycholoog. Van Belzen heeft namelijk als ideaalbeeld een neutrale godsdienstpsychologie. (Zie zijn ‘Trends in de godsdienstpsychologie’, Nederlands Theologisch Tijdschrift, Juli 2000.) Hij denkt dus dat de wetenschappelijkheid van de (godsdienst)psychologie vergt dat zij zich niet inlaat met de vraag of godsdienst nu wel of niet waar is (dat betekent dus overigens ook dat hij tegen een godsdienstpsychologie is die religie tot neurose verklaart). Ik vraag me af of Rümke inderdaad een ‘neutrale’ was, zoals Van Belzen het wil. Volgens mij meende Rümke dat de psychologische empirie beter recht wordt gedaan als men aanvaardt dat er echte religie bestaat. Dat is toch net iets meer dan Van Belzen wil, een klein maar belangrijk verschil. Vergelijk naast de passage op (34), die Van Belzen gelijk lijkt te geven, deze passage: ‘Voor mij staat dit vast: wie de mens beschrijft als homo religiosus, houdt zich preciezer aan de waargenomen feiten, is dus wetenschappelijker dan hij, die deze verschijnselen als secundaire verschijnselen interpreteert.’ (76) Dan hij die ze wegredeneert, dus, reduceert tot psychologie of wat dan ook. Zeker, Rümke was

Transcript of Dr. H.C. Rümke, Karakter en aanleg in verband met het ongeloof · PDF fileinderdaad geen...

Dr. H.C. Rümke, Karakter en aanleg in verband met het ongeloof & Psychologie van de twijfel. Ingeleid door J.A. van Belzen, Kok Kampen 2003. Het gaat hier op een heruitgave van Rumke’s beroemde werkje Karakter en aanleg in verband met het ongeloof uit 1939 en de oorspronkelijk in 1950 verschenen bijdrage Psychologie van de twijfel (in de bundel Twijfel en geloof). Deze heruitgave is voorzien van een informatieve inleiding van de hand van de godsdienstpsycholoog Van Belzen. In deze bespreking beperk ik mij tot ‘Karakter en aanleg’. Het is niet voor de eerste keer dat ik dit lees. Elke keer wordt ik weer gegrepen door dit werk van misschien wel de belangrijkste Nederlandse psychiater van de 20ste eeuw. In dit boek bespreekt Rümke de psychologie van het ongeloof. Zijn hoofdstelling is dat ongeloof een ontwikkelingsstoornis is (33). Niet dat het daarmee een boek is uitsluitend voor ongelovigen. Zeker, elke robuuste, gepassioneerde ongelovige zou het eens moeten proberen om in deze spiegel te kijken. Dat kan onthullend zijn. Ook elke lauwe ongelovige (misschien de doorsnee-mens van nu?) zou het kunnen wagen. Maar het is ook een boek voor gelovigen: ook zij hebben hun oude fixaties aan moeder- of vaderfiguren, oude bindingen die soms de zuivere relatie met God kunnen overwoekeren. Ook zij hebben ‘ontwikkelingsstoornissen’, psychische patronen die je onbewust met je meedraagt maar die al je relaties, en zeker dus ook die met God, die machtige éne ster in ieders leven, inkleuren. Inkleuren en dus soms ook:… verzieken.

Maar dat was toch de stelling van Freud, de ontdekker van de psychoanalyse? Dat geloof een vorm van ‘wishful thinking’ was? Je eigen gemis aan een goede vader projecteer je op de wolken! Geloof is wat voor zwakkelingen, mensen die het nodig hebben om een troostende vader in de hemel te verzinnen, mensen die niet opgewassen zijn tegen de kou van de harde werkelijkheid. Nou, het kan psychologisch gezien nog wel wat diepgaander, dit is natuurlijk maar een popularisering van wat Freud zei. Maar juist als we die meer volwassen gedachten van Freud bezien, dan zegt Rümke ons: daar kan de gelovige beslist zijn voordeel mee doen. Er zitten verdrongen complexen in ons geloof, en voor zover dat zo is, is ons geloof onecht! Maar door over ‘onecht geloof’ te spreken, opent Rümke een nieuwe gespreksronde, want dat betekent dat er dus ook ‘echt geloof’ is! Echte overgave aan de grond van ons bestaan, zijnde God! Niet al het geloof is projectie! En daarmee keert de kritische vraag zich dus ook tot de ongelovige: wat zijn jou complexen om niet tot overgave te komen? Om je af te schermen tegen de mogelijkheid van echt geloof? En dan haalt Rümke andermaal het hele gedachtegoed van Freud op diepzinnige wijze van stal en analyseert hij de blokkades die mensen opwerpen tegen geloof. Om aan te geven dat dit spoor ook tegenwoordig volop in de belangstelling staat: in een publicatie uit 1998 heeft A.M. Rizzuto zo Freud zelf op de korrel genomen: Why did Freud Reject God? A Psychodynamic Interpretation (waarom Freud God verwierp). Kortom: natuurlijk is er een psychologie van het geloof, maar er is ook een psychologie van het ongeloof. Dit boekje van Rümke is voor iedereen heel spannende literatuur denk ik, maar helaas moet je wel een beetje ingevoerd zijn in het gedachtegoed van Freud, anders leest het toch wel erg moeilijk, zal veel je ontgaan. Ik kan alleen maar zeggen: voor ongelovigen een uitdaging, voor gelovigen die enigszins vertrouwd zijn met het jargon van de psychoanalyse én introspectie niet schuwen een aanrader. Misschien een middel om onze liefde tot Christus te zuiveren, misschien wil Hij het gebruiken.

In alle bescheidenheid wil ik één kritische opmerking maken bij de inleiding van Van Belzen. Van Belzen herschept in mijn ogen Rümke naar zijn ideaalbeeld van een godsdienstpsycholoog. Van Belzen heeft namelijk als ideaalbeeld een neutrale godsdienstpsychologie. (Zie zijn ‘Trends in de godsdienstpsychologie’, Nederlands Theologisch Tijdschrift, Juli 2000.) Hij denkt dus dat de wetenschappelijkheid van de (godsdienst)psychologie vergt dat zij zich niet inlaat met de vraag of godsdienst nu wel of niet waar is (dat betekent dus overigens ook dat hij tegen een godsdienstpsychologie is die religie tot neurose verklaart). Ik vraag me af of Rümke inderdaad een ‘neutrale’ was, zoals Van Belzen het wil. Volgens mij meende Rümke dat de psychologische empirie beter recht wordt gedaan als men aanvaardt dat er echte religie bestaat. Dat is toch net iets meer dan Van Belzen wil, een klein maar belangrijk verschil. Vergelijk naast de passage op (34), die Van Belzen gelijk lijkt te geven, deze passage: ‘Voor mij staat dit vast: wie de mens beschrijft als homo religiosus, houdt zich preciezer aan de waargenomen feiten, is dus wetenschappelijker dan hij, die deze verschijnselen als secundaire verschijnselen interpreteert.’ (76) Dan hij die ze wegredeneert, dus, reduceert tot psychologie of wat dan ook. Zeker, Rümke was

inderdaad geen man van ‘sweeping statements’. Hij was voorzichtig, wist dat ieders blik, ook de zijne, een voorwetenschappelijk uitgangspunt had. Maar dat sluit niet uit dat je dan toch kunt concluderen dat de éne visie de feiten beter verklaart dan de andere, en tot die conclusie kwam Rümke inderdaad: wetenschappelijk gezien pleiten de feiten voor de visie dat de mens een homo religiosus is, ongeloof is uiteindelijk een ontwikkelingsstoornis. Niemand heeft een ‘objectief uitgangspunt’, zeker, maar Rümke heeft scherp gezien dat dat nog niet tot neutraliteit leidt.

Een meer theologisch slot: gaat het in deze beschouwingen van Rümke nu echt over God? Rümke geeft in dit boek zijn Godsbeeld een vrij nauwkeurige invulling. Het blijft niet iets zwevends waar je verder alle kanten mee op kunt. Als hij het over overgave heeft, vooronderstelt hij een persoonlijke God. Daarbij, zo zegt hij, wordt ‘de eis gevoeld tot gehoorzaamheid en tot verantwoording van schuld aan God, de oergrond.’ Juist dit maakt het ook psychologisch zo spannend: een vaag iets, een vage ongedefinieerde religiositeit, roept de diepste psychologische krachten van verzet en overgave niet op. Een dergelijk diffuus godsbeeld kan eerder zèlf het resultaat zijn van een weigering om oog in oog te staan met dat appel van die persoonlijke God. In het boek zitten wel enkele lijntjes naar Jezus Christus, die door hem eerbiedig ‘de Middelaar’ wordt genoemd, maar het is geen typisch christelijk boek. Wel heeft de schrijver de menselijke broosheid en onzuiverheid zo diep en tegelijk ook barmhartig gepeild dat je je kunt voorstellen dat hij op zijn minst een glimp van de Middelaar ook zelf heeft opgevangen en omarmd, maar daar doet hij verder geen duidelijke uitspraken over.

En dan: hoe verhouden zich psychologie en de Heilige Geest? Is er overgave zonder Heilige Geest? Kun je dan over overgave spreken zonder over Heilige Geest te spreken? Hier begint ook weer een nieuwe gespreksronde: wie spreekt alleen over zijn liefde en niet over zijn geliefde!? Uiteindelijk kan dat toch niet? Misschien stuiten we hier op een geseculariseerd aspect van dit boekje van Rümke? Als dat al zo is, mag dat niet het laatste woord zijn. Want wie zo moedig is om overgave te beschrijven, beschrijft een werking van de Heilige Geest. En verder kan de psychologie misschien niet gaan? Maar omdat alleen over de liefde spreken en niet over de geliefde uiteindelijk perverteert tot narcisme, daagt er vanuit dit boekje van Rümke ook een nieuw perspectief op van de verhouding tussen psychologie en theologie. Een aanrader, Guus Labooy