Documentatiebundel Tak 21/23 - 360° - bijkomende literatuur en informatie

340
Tuerlinckx Fiscale Advocaten verdedigt de belangen van belastingplichtigen en biedt antwoorden op alle fiscale problemen en vragen. Ook waar het fiscale slechts onrechtstreeks speelt, vermogen wordt aangesproken of moet worden georganiseerd, is het kantoor actief. Haar advocaten begeleiden onder meer planningen, reorganisaties, fusies, splitsingen en overnames. Het kantoor is kundig en scherp. Het maakt het verschil met argumenten die een zaak laten kantelen. De kantoren bevinden zich in Antwerpen en Westerlo.

Transcript of Documentatiebundel Tak 21/23 - 360° - bijkomende literatuur en informatie

Tuerlinckx Fiscale Advocaten verdedigt de belangen van belastingplichtigen en biedt antwoorden op alle fiscale problemen en vragen. Ook waar het fiscale slechts onrechtstreeks speelt, vermogen wordt aangesproken of moet worden georganiseerd, is het kantoor actief. Haar advocaten begeleiden onder meer planningen, reorganisaties, fusies, splitsingen en overnames. Het kantoor is kundig en scherp. Het maakt het verschil met argumenten die een zaak laten kantelen. De kantoren bevinden zich in Antwerpen en Westerlo.

Tuerlinckx Fiscale Advocaten verdedigt de belangen van belastingplichtigen en biedt antwoorden op alle fiscale problemen en vragen. Ook waar het fiscale slechts onrechtstreeks speelt, vermogen wordt aangesproken of moet worden georganiseerd, is het kantoor actief. Haar advocaten begeleiden onder meer planningen, reorganisaties, fusies, splitsingen en overnames. Het kantoor is kundig en scherp. Het maakt het verschil met argumenten die een zaak laten kantelen. De kantoren bevinden zich in Antwerpen en Westerlo.

Inventaris bijkomende literatuur en informatie

De inkomstenbelastingen inzake Tak 21/23 ⁄ Marc Gielis Wetboek van 10 april 1992 van de inkomstenbelastingen 1992 – Aanslagjaar 2015

- Art. 18 - Art. 21 - Art. 205 (bis – novies) - Art. 215 - Art. 269 - Art. 362bis [Federale tekst]

2010/5. Berekening criteria artikel 15 W. Venn.

Advies meerwaarden op aandelen Art. 90

Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten

De aangifteverplichtingen en compliance issues inzake Tak 21/23 ⁄ Dave van Moppes

Uittreksel artikel 307 Wetboek Inkomstenbelastingen (AJ 2013)

Richtlijn 2014/48/EU van de Raad van 24 maart 2014 tot wijziging van Richtlijn 2003/48/EG betreffende

belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling

Wet van 15 juli 2013 houdende dringende bepalingen inzake fraudebestrijding

Committee of experts on the evaluation of anti-money laundering measures and the financing of

terrorism (MONEYVAL) : Typology Research on money laundering through private pension funds and

the insurance sector of 30 September 2010. Zie ook FATF report on Risk-Based Approach Guidance for

the Life Insurance Sector 2009 (http://www.fatf-gafi.org/media/fatf/documents/reports/RBA%20Guidance%20for%20Life%20Insurance%20Sector.pdf)

Rapport CTIF CFI over Witwasbestrijding en levensverzekeringen: beschrijving van de gebruikte

witwasmethodes bij witwasverrichtingen in de sector van januari 2012

Circulaire FSMA: wijziging van de wet van 27 maart 1995 en uitbreiding van de MiFID-gedragsregels tot

de verzekeringssector dd. 16/04/214

Tuerlinckx Fiscale Advocaten verdedigt de belangen van belastingplichtigen en biedt antwoorden op alle fiscale problemen en vragen. Ook waar het fiscale slechts onrechtstreeks speelt, vermogen wordt aangesproken of moet worden georganiseerd, is het kantoor actief. Haar advocaten begeleiden onder meer planningen, reorganisaties, fusies, splitsingen en overnames. Het kantoor is kundig en scherp. Het maakt het verschil met argumenten die een zaak laten kantelen. De kantoren bevinden zich in Antwerpen en Westerlo.

Huwelijksvermogensrecht en vermogensplanning ? / Veerle Allaerts

Exemplatieve literatuurselectie

Successierechten, schenkingsrechten en successieplanning /Stephanie Gabriël

Wetsontwerp tot wijziging van artikel 301 van het Burgerlijk Wetboek en van diverse bepalingen

inzake het huwelijksvermogensrecht, in het bijzonder met betrekking tot de levensverzekering, de

vergoedingsregelingen en de gevolgen van de echtscheiding – 20 augustus 2013

RICHTLIJNEN

RICHTLIJN 2014/48/EU VAN DE RAAD

van 24 maart 2014

tot wijziging van Richtlijn 2003/48/EG betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 115,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Richtlijn 2003/48/EG van de Raad (3) is sinds 1 juli 2005 in de lidstaten van toepassing en is in de eerste drie jaar van toepassing effectief gebleken binnen de grenzen van haar toepassingsgebied. Uit het eerste Commissieverslag van 15 september 2008 over de toepassing blijkt evenwel dat de richtlijn niet geheel de ambities waarmaakt die in de door de Raad in diens zitting van 26 en 27 november 2000 unaniem aangenomen conclusies tot uiting waren gebracht. Meer bepaald vallen sommige met rentedragende effecten gelijk te stellen financiële instrumenten en sommige indirecte middelen tot het houden van rentedragende effecten buiten het toepassingsgebied van de richtlijn.

(2) Om Richtlijn 2003/48/EG beter aan het beoogde doel te doen beantwoorden, moet ten eerste de informatie aan de hand waarvan de identiteit en woonplaats van uiteindelijk gerechtigden wordt vastgesteld, worden verbeterd. Desbetreffend dient de uitbetalende instantie gebruik te maken van de datum en plaats van geboorte, alsook van de in voorkomend geval door de lidstaten toegekende fiscale identificatienummers of vergelijkbare nummers. Richtlijn 2003/48/EG verplicht de lidstaten er geenszins toe fiscale identificatienummers in te voeren. In dit opzicht moet de informatie betreffende gemeenschappelijke rekeningen en andere gevallen van gedeelde uiteinde­lijke gerechtigheid eveneens worden verbeterd.

(3) Richtlijn 2003/48/EG is slechts van toepassing op rentebetalingen ten onmiddellijke gunste van natuurlijke personen die hun woonplaats in de Unie hebben. Die natuurlijke personen kunnen Richtlijn 2003/48/EG dan ook omzeilen door gebruik te maken van een tussengeschoven entiteit of een juridische constructie, vooral indien die gevestigd is in een rechtsgebied waar belastingheffing over de aan deze entiteit of constructie betaalde inkomsten niet gegarandeerd is. Mede gelet op de antiwitwasmaatregelen van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parle­ment en de Raad (4), verdient het daarom aanbeveling van de uitbetalende instanties te verlangen dat zij een „doorkijkbenadering” toepassen op betalingen aan bepaalde entiteiten of juridische constructies die gevestigd zijn of hun plaats van werkelijke leiding hebben in bepaalde landen of gebieden waar noch Richtlijn 2003/48/EG noch maatregelen van gelijke strekking van toepassing zijn. Deze uitbetalende instanties moeten gebruikmaken van de informatie waarover zij reeds beschikken ten aanzien van de uiteindelijk gerechtigde(n) van dergelijke entiteiten of juridische constructies om te garanderen dat Richtlijn 2003/48/EG wordt toegepast wanneer de aldus geïdentifi­ceerde uiteindelijk gerechtigde een natuurlijk persoon is die zijn woonplaats in een andere lidstaat heeft dan de lidstaat waar de uitbetalende instantie gevestigd is. Om de administratieve lasten voor uitbetalende instanties te beperken, moet een indicatieve lijst worden opgesteld van onder deze maatregel vallende entiteiten en juridische constructies in de derde landen en rechtsgebieden.

15.4.2014 L 111/50 Publicatieblad van de Europese Unie NL

(1) PB C 184 E van 8.7.2010, blz. 488. (2) PB C 277 van 17.11.2009, blz. 109. (3) Richtlijn 2003/48/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebeta­

ling (PB L 157 van 26.6.2003, blz. 38). (4) Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële

stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15).

(4) Omzeiling van Richtlijn 2003/48/EG door kunstmatige toeleiding van rentebetalingen via een buiten de Unie gevestigde marktdeelnemer moet eveneens worden voorkomen. Derhalve moet worden gespecificeerd wat de verantwoordelijkheden zijn van marktdeelnemers die er wetenschap van hebben dat een rentebetaling aan een buiten het territoriale toepassingsgebied van Richtlijn 2003/48/EG gevestigde marktdeelnemer wordt verricht ten gunste van een hun als woonachtig in een andere lidstaat bekende natuurlijk persoon die als hun klant kan worden aangemerkt. Die marktdeelnemers moeten in dergelijke omstandigheden geacht worden als uitbetalende instantie te handelen. Dit zou meer bepaald ook helpen voorkomen dat het internationale netwerk van financiële instellingen, namelijk bijkantoren, dochterondernemingen, geassocieerde vennootschappen of houdstermaatschap­pijen, wordt misbruikt om Richtlijn 2003/48/EG te omzeilen.

(5) De ervaring heeft geleerd dat er meer duidelijkheid moet komen met betrekking tot de verplichting om bij ontvangst van een rentebetaling als uitbetalende instantie te handelen. Met name moet duidelijk worden gemaakt welke intermediaire structuren daartoe verplicht zijn. Entiteiten en juridische constructies die niet effectief belast worden, dienen Richtlijn 2003/48/EG toe te passen wanneer zij van een „upstream” marktdeelnemer een rentebe­taling ontvangen. Een indicatieve lijst van die entiteiten en juridische constructies in iedere lidstaat zal de toepas­sing van de nieuwe bepalingen vergemakkelijken.

(6) Uit het eerste verslag over de toepassing van Richtlijn 2003/48/EG is gebleken dat de richtlijn kan worden omzeild door gebruik te maken van financiële instrumenten die, wat risico, flexibiliteit en overeengekomen rende­ment betreft, met schuldvorderingen gelijk te stellen zijn. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat de richtlijn niet slechts op rente betrekking heeft maar ook op andere, materieel vergelijkbare inkomsten.

(7) Evenzo moeten bepaalde soorten levensverzekeringsovereenkomsten die een gegarandeerd rendement aan inkom­sten behelzen of waarvan de prestaties voor meer dan 40 % gekoppeld zijn aan inkomsten uit schuldvorderingen of daarmee gelijk te stellen, onder Richtlijn 2003/48/EG vallende inkomsten, in het toepassingsgebied van die richtlijn worden opgenomen.

(8) Wat in de Unie gevestigde beleggingsfondsen betreft, vallen momenteel onder Richtlijn 2003/48/EG uitsluitend de inkomsten die worden verkregen via instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) waaraan vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad (1) waarmee, onder meer, Richtlijn 85/611/EEG van de Raad (2) ingetrokken en vervangen is. Daarmee gelijk te stellen inkomsten uit niet-icbe's vallen alleen onder Richtlijn 2003/48/EG wanneer de niet-icbe's entiteiten zonder rechtspersoonlijkheid zijn en derhalve bij ontvangst van rentebetalingen als uitbetalende instantie handelen. Om ervoor te zorgen dat dezelfde regels gelden voor alle beleggingsfondsen en beleggingsregelingen, ongeacht hun rechtsvorm, moet de verwijzing in Richtlijn 2003/48/EG naar Richtlijn 85/611/EEG worden vervangen door een verwijzing naar hun inschrijving in een register overeenkomstig het recht van een lidstaat, of naar hun fondsreglement of statuten naar het recht van een van de lidstaten. Tevens moet gelijke behandeling worden gegarandeerd, rekening houdend met de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

(9) Wat betreft beleggingsfondsen die niet in een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte gevestigd zijn, moet duidelijk worden gemaakt dat de richtlijn betrekking heeft op rente en met rente gelijk te stellen inkomsten uit al die fondsen, ongeacht de rechtsvorm en de wijze waarop zij aan beleggers worden aangeboden.

(10) De definitie van rentebetaling moet worden verduidelijkt om ervoor te zorgen dat niet alleen rechtstreekse, maar ook onrechtstreekse beleggingen in schuldvorderingen in aanmerking worden genomen bij de berekening van het percentage van de activa die in dergelijke instrumenten belegd zijn. Ter vergemakkelijking van de toepassing van Richtlijn 2003/48/EG door uitbetalende instanties op inkomsten uit in andere landen gevestigde instellingen voor collectieve belegging, moet duidelijk worden gemaakt dat de berekening van de samenstelling van de activa voor de behandeling van bepaalde inkomsten van dergelijke instellingen onder de voorschriften valt van de lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte waarin zij gevestigd zijn.

(11) Zowel de procedure op grond van een verklaring waarmee uiteindelijk gerechtigden met fiscale woonplaats in een lidstaat de heffing van bronbelasting kunnen vermijden op rentebetalingen die in een andere, in artikel 10, lid 1, van Richtlijn 2003/48/EG vermelde lidstaat zijn ontvangen, als de alternatieve procedure van vrijwillige verstrekking van gegevens aan de woonstaat van de uiteindelijk gerechtigde heeft merites. Niettemin is de proce­dure van vrijwillige verstrekking van gegevens minder belastend voor de uiteindelijk gerechtigde en het is dan ook passend de keuze van de procedure aan hem te laten.

15.4.2014 L 111/51 Publicatieblad van de Europese Unie NL

(1) Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).

(2) Richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (PB L 375 van 31.12.1985, blz. 3).

(12) De lidstaten moeten cijfers verstrekken over de toepassing van Richtlijn 2003/48/EG om de kwaliteit te verbeteren van de informatie die de Commissie gebruikt voor het opstellen van het om de drie jaar bij de Raad in te dienen verslag over de toepassing van de richtlijn.

(13) Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord inzake beter wetgeven (1) worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen, die voor zover mogelijk het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze tabellen openbaar te maken,

(14) Met het oog op eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2003/48/EG dienen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend. Deze bevoegdheden dienen te worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (2).

(15) Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk het garanderen van een effectieve belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling die in het algemeen in alle lidstaten tot het belastbaar inkomen van ingezetenen worden gerekend, niet afdoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar beter, vanwege de omvang van het optreden, op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie opgenomen subsidiariteitsbe­ginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel opgenomen evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om dit doel te bereiken.

(16) Richtlijn 2003/48/EG moet worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 2003/48/EG wordt als volgt gewijzigd:

1) Artikel 1, lid 2, wordt vervangen door:

„2. De lidstaten zien erop toe dat de uitbetalende instanties en andere marktdeelnemers die op hun grondgebied gevestigd zijn of, indien van toepassing, de plaats van werkelijke leiding op hun grondgebied hebben, de voor de uitvoering van de richtlijn noodzakelijke taken verrichten, ongeacht de vestigingsplaats van de debiteur van de rente­dragende vordering.”.

2) Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 1 bis

Definities van bepaalde termen

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) „marktdeelnemer”, een kredietinstelling of een financiële instelling, of enig andere natuurlijke of rechtspersoon die, handelend in het kader van de uitoefening van zijn beroepsactiviteiten, regelmatig of occasioneel een rente­betaling verricht of bewerkstelligt in de zin van deze richtlijn;

b) „plaats van werkelijke leiding” van een entiteit met of zonder rechtspersoonlijkheid, het adres waar belangrijke beheersbesluiten worden genomen die noodzakelijk zijn voor het verrichten van de algehele activiteit van de enti­teit. Indien dergelijke beheersbesluiten in meer dan één land of rechtsgebied worden genomen, wordt de plaats van werkelijke leiding geacht zich te bevinden op het adres waar het merendeel van de belangrijke beheersbe­sluiten worden genomen met betrekking tot de activa die de rentebetalingen, in de zin van deze richtlijn, gene­reren;

15.4.2014 L 111/52 Publicatieblad van de Europese Unie NL

(1) PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1. (2) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voor­

schriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

c) „plaats van werkelijke leiding” van een trust of een andere juridische constructie:

i) het vaste adres van de natuurlijke persoon die primair verantwoordelijk is voor de belangrijke beheersbe­sluiten betreffende de activa van de juridische constructie, of, bij een trust, het vaste adres van de trustee (beheerder). Indien meer dan één natuurlijk persoon die primaire verantwoordelijkheid draagt, wordt de plaats van werkelijke leiding geacht zich te bevinden op het vaste adres van de persoon die primair verantwoordelijk is voor het merendeel van de belangrijke beheersbesluiten betreffende de activa die de rentebetalingen, in de zin van deze richtlijn, genereren, of

ii) het adres waar de natuurlijke persoon die primair verantwoordelijk is voor het beheer van de activa van de juridische constructie de belangrijke beheersbesluiten met betrekking tot deze activa neemt, of, bij een trust, het adres van de trustee. Indien belangrijke beheersbesluiten in meer dan één land of rechtsgebied worden genomen, wordt de plaats van werkelijke leiding geacht zich te bevinden op het adres waar het merendeel van de belangrijke beheersbesluiten worden genomen met betrekking tot de activa die de rentebetalingen, in de zin van deze richtlijn, genereren;

d) „effectief belast”, het feit dat een entiteit of een juridische constructie onderworpen is aan belasting, belasting op rentebetalingen daaronder begrepen, over al haar inkomsten of over het deel daarvan dat kan worden toegere­kend aan haar niet-ingezeten deelnemers.”.

3) Artikel 2 wordt vervangen door:

„Artikel 2

Definitie van uiteindelijk gerechtigde

1. Voor de toepassing van deze richtlijn, en onverminderd de leden 2 tot en met 4, wordt onder „uiteindelijk gerechtigde” verstaan een natuurlijke persoon die een rentebetaling ontvangt of voor wie een rentebetaling wordt bewerkstelligd, tenzij hij aantoont dat de rentebetaling niet te zijner gunste is ontvangen of bewerkstelligd. Dit bete­kent:

a) dat hij handelt als uitbetalende instantie in de zin van artikel 4, lid 1;

b) dat hij handelt namens een entiteit met of zonder rechtspersoonlijkheid en aan de marktdeelnemer die de rente­betaling verricht of bewerkstelligt de naam, de rechtsvorm en het adres van vestigingsplaats van de entiteit verstrekt, alsook het adres van de plaats van werkelijke leiding van de entiteit indien die plaats zich in een ander land of rechtsgebied bevindt;

c) dat hij handelt namens een juridische constructie en aan de marktdeelnemer die de rentebetaling verricht of bewerkstelligt, de eventuele naam, de rechtsvorm en het adres van de plaats van werkelijke leiding van de juridi­sche constructie verstrekt, alsook de naam van de in artikel 1 bis, onder c), bedoelde natuurlijke of rechtsper­soon, of

d) dat hij handelt namens een andere natuurlijke persoon, die de uiteindelijk gerechtigde is, en aan de uitbetalende instantie de identiteitsgegevens van die uiteindelijk gerechtigde overeenkomstig artikel 3, lid 2, verstrekt.

2. Indien de uitbetalende instantie beschikt over gegevens die doen vermoeden dat de natuurlijke persoon die een rentebetaling ontvangt of voor wie een rentebetaling wordt bewerkstelligd, niet de uiteindelijk gerechtigde is, en indien punten a), b), of c) van lid 1 niet op deze persoon van toepassing is, neemt zij redelijke maatregelen om de identiteit van de uiteindelijk gerechtigde vast te stellen, overeenkomstig artikel 3, lid 2. Indien de uitbetalende instantie de identiteit van de uiteindelijk gerechtigde niet kan vaststellen, behandelt zij de natuurlijke persoon in kwestie als de uiteindelijk gerechtigde.

3. Indien een marktdeelnemer die ook onder artikel 2 van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (*) valt, een rentebetaling verricht aan, of bewerkstelligt voor een entiteit of een juridische constructie die niet effectief belast wordt en haar vestigingsplaats of plaats van werkelijke leiding heeft buiten het in artikel 7 van deze richtlijn bedoelde grondgebied en buiten het territoriale toepassingsgebied van overeenkomsten en regelingen die voorzien in dezelfde maatregelen of maatregelen van gelijke strekking als die van deze richtlijn, zijn de tweede tot en met vijfde alinea's van dit lid van toepassing.

De betaling wordt beschouwd als zijnde verricht of bewerkstelligd ten onmiddellijke gunste van een natuurlijk persoon die zijn woonplaats heeft in een andere lidstaat dan de lidstaat van de marktdeelnemer en die de in artikel 3, lid 6, van Richtlijn 2005/60/EG omschreven uiteindelijk begunstigde van de entiteit of de juridische constructie is. De identiteit van die natuurlijke persoon wordt vastgesteld overeenkomstig de klantenonderzoeksvereisten waarin artikel 7 en artikel 8, lid 1, onder b), van die richtlijn voorzien. Die natuurlijke persoon wordt voor de toepassing van deze richtlijn als de uiteindelijk gerechtigde beschouwd.

15.4.2014 L 111/53 Publicatieblad van de Europese Unie NL

Voor de toepassing van de eerste alinea worden de categorieën van entiteiten en juridische constructies die vermeld zijn in de indicatieve lijst van bijlage I, als niet effectief belast aangemerkt.

De in de eerste alinea bedoelde marktdeelnemer stelt de rechtsvorm en de plaats van vestiging of, indien van toepas­sing, de plaats van werkelijke leiding van de entiteit of de juridische constructie vast, met gebruikmaking van de informatie die is verstrekt door een in het bijzonder overeenkomstig lid 1, onder b) en c), namens de entiteit of de juridische constructie handelende natuurlijke persoon, tenzij de marktdeelnemer over betrouwbaardere informatie beschikt waaruit blijkt dat de ontvangen informatie onjuist of voor de toepassing van dit lid onvolledig is.

Indien een entiteit of een juridische constructie niet onder de in bijlage I vermelde categorieën valt, of wel onder die categorieën valt maar aanvoert effectief belast te worden, stelt de in de eerste alinea bedoelde marktdeelnemer vast of de entiteit of de juridische constructie effectief wordt belast; hiertoe baseert hij zich op algemeen bekende feiten of op door de entiteit of de juridische constructie overgelegde dan wel door de toepassing van klantenonderzoeks­vereisten overeenkomstig Richtlijn 2005/60/EG beschikbare officiële documenten.

4. Indien een entiteit of een juridische constructie overeenkomstig artikel 4, lid 2, bij ontvangst of bij bewerkstel­liging van een rentebetaling als uitbetalende instantie wordt aangemerkt, wordt de rentebetaling geacht te worden verkregen door de volgende natuurlijke personen, die voor de toepassing van deze richtlijn als uiteindelijk gerech­tigden worden beschouwd:

a) iedere natuurlijk persoon die gerechtigd is tot ontvangst van de inkomsten uit de activa die de rentebetaling gene­reren of die gerechtigd is tot ontvangst van andere activa die een rentebetaling belichamen wanneer de entiteit of de juridische constructie de rentebetaling ontvangt of wanneer de rentebetaling voor haar wordt bewerkstelligd, naar rato van diens gerechtigdheid tot die inkomsten;

b) voor enig gedeelte van de inkomsten uit de activa die een rentebetaling genereren of van de andere activa die een rentebetaling belichamen, waartoe geen van de natuurlijke personen bedoeld onder a), gerechtigd zijn wanneer de entiteit of de juridische constructie de rentebetaling ontvangt of wanneer de rentebetaling voor haar wordt bewerkstelligd, iedere natuurlijk persoon die rechtstreeks of middellijk heeft bijgedragen aan de activa van de betrokken entiteit of juridische constructie, ongeacht of die natuurlijke persoon tot de activa of de inkomsten van de entiteit of de juridische constructie gerechtigd is;

c) indien op het tijdstip van ontvangst of bewerkstelliging van de rentebetaling geen van de natuurlijke personen bedoeld onder a) en b), gezamenlijk of hoofdelijk gerechtigd zijn tot alle inkomsten uit de activa die de rentebeta­ling genereren of tot alle andere activa die de rentebetaling belichamen, iedere natuurlijk persoon die, naar rato van diens gerechtigdheid tot die inkomsten, op een later tijdstip, gerechtigd wordt tot alle of een deel van de activa die de rentebetaling genereren of tot andere activa die de rentebetaling belichamen. Het totale bedrag dat geacht wordt door die natuurlijke persoon te worden verkregen, is niet hoger dan het bedrag van de rentebetaling die door de entiteit of de juridische constructie is ontvangen of voor haar is bewerkstelligd, na aftrek van enig gedeelte dat overeenkomstig dit lid is toegerekend aan een in onder a) of onder b), bedoelde natuurlijke persoon.

(*) Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15).”.

4) De artikelen 3 en 4 worden vervangen door:

„Artikel 3

Identiteit en woonplaats van de uiteindelijk gerechtigden

1. Voor de toepassing van de artikelen 8 tot en met 12 bepaalt elke lidstaat de procedures die nodig zijn om de uitbetalende instantie in staat te stellen de identiteit en woonplaats van de uiteindelijk gerechtigden vast te stellen en draagt de lidstaat zorg voor de toepassing van deze procedures op zijn grondgebied.

Deze procedures voldoen aan de minimumnormen als vastgesteld in de leden 2 en 3.

15.4.2014 L 111/54 Publicatieblad van de Europese Unie NL

2. De uitbetalende instantie stelt de identiteit van de uiteindelijk gerechtigde vast op basis van minimumnormen die verschillen naar gelang van de aanvang van de betrekkingen tussen de uitbetalende instantie en de uiteindelijk gerechtigde:

a) voor contractuele betrekkingen die zijn aangegaan vóór 1 januari 2004, stelt de uitbetalende instantie de identi­teit vast van de uiteindelijk gerechtigde, bestaande uit diens naam en adres, aan de hand van de informatie waar­over zij beschikt, met name ter uitvoering van de geldende voorschriften in de lidstaat van vestiging en van Richtlijn 2005/60/EG;

b) voor contractuele betrekkingen die zijn aangegaan of voor transacties die, bij ontstentenis van contractuele betrekkingen, zijn verricht op of na 1 januari 2004, stelt de uitbetalende instantie de identiteit van de uiteindelijk gerechtigde vast, bestaande uit naam, adres, datum en plaats van geboorte en, overeenkomstig de in lid 4 bedoelde lijst, het fiscaal identificatienummer of vergelijkbaar nummer dat hem is toegekend door de lidstaat waar hij zijn fiscale woonplaats heeft. Voor contractuele betrekkingen die zijn aangegaan of voor transacties die bij ontstentenis van contractuele betrekkingen zijn verricht vóór 1 juli 2015 is informatie over datum en plaats van geboorte enkel vereist indien een dergelijk fiscaal identificatienummer of vergelijkbaar nummer niet beschik­baar is.

De gegevens als bedoeld in de eerste alinea, onder b), worden vastgesteld aan de hand van een paspoort, een officiële identiteitskaart of een ander officieel identiteitsdocument, indien van toepassing als gespecificeerd in de in lid 4 bedoelde lijst, dat door de uiteindelijk gerechtigde wordt overgelegd. Gegevens die niet op deze documenten zijn vermeld, worden vastgesteld aan de hand van enig ander door de uiteindelijk gerechtigde overgelegd identiteitsbe­wijs.

3. Indien de uiteindelijk gerechtigde vrijwillig een fiscalewoonplaatsverklaring overlegt die door de bevoegde instantie van een land is afgegeven uiterlijk drie jaar voor de datum van betaling of een latere datum waarop de betaling geacht wordt door een uiteindelijk gerechtigde te worden verkregen, wordt zijn woonplaats geacht in dat land te zijn gelegen. Indien hij een dergelijke verklaring niet overlegt, wordt zijn woonplaats geacht te zijn gelegen in het land waar hij zijn vaste adres heeft. De uitbetalende instantie stelt het vaste adres van de uiteindelijk gerech­tigde vast aan de hand van de volgende minimumnormen:

a) voor contractuele betrekkingen die vóór 1 januari 2004 zijn aangegaan, stelt de uitbetalende instantie het huidige vaste adres van de uiteindelijk gerechtigde vast aan de hand van de beste informatie waarover zij beschikt, met name ter uitvoering van geldende voorschriften in de lidstaat van vestiging en van Richtlijn 2005/60/EG;

b) voor contractuele betrekkingen die zijn aangegaan, of voor transacties die, bij ontstentenis van contractuele betrekkingen, zijn verricht op of na 1 januari 2004 stelt de uitbetalende instantie het huidige vaste adres van de uiteindelijk gerechtigde vast aan de hand van de in lid 2, eerste alinea, onder b), beschreven identificatieproce­dures en van de meest recente documenten waarover de uitbetalende instantie beschikt.

In de in de eerste alinea, onder b), bedoelde situatie wordt, indien uiteindelijk gerechtigden een door een lidstaat afgegeven paspoort, officiële identiteitskaart of ander officieel identiteitsdocument overleggen en verklaren woon­achtig te zijn in een derde land, de woonplaats vastgesteld aan de hand van een fiscalewoonplaatsverklaring die binnen de drie jaar voorafgaande aan de betalingsdatum of een latere datum waarop de betaling geacht wordt door een uiteindelijk gerechtigde te worden verkregen, is afgegeven door de bevoegde autoriteit van het derde land waarin die uiteindelijk gerechtigde verklaart zijn woonplaats te hebben. Wordt een dergelijke verklaring niet overgelegd, dan wordt de natuurlijke persoon geacht zijn woonplaats te hebben in de lidstaat die het paspoort, de officiële identi­teitskaart of een ander officieel identiteitsdocument heeft afgegeven. Voor uiteindelijk gerechtigden ten aanzien van wie de uitbetalende instantie officiële documenten ter beschikking heeft die het bewijs leveren dat zij hun fiscale woonplaats hebben in een ander land dan dat van hun vaste adres vanwege voorrechten op grond van hun diploma­tieke status of op grond van andere internationale regelingen, wordt de woonplaats vastgesteld aan de hand van de officiële documenten waarover de uitbetalende instantie beschikt.

4. Uiterlijk op 31 december 2014 stelt iedere lidstaat die fiscale identificatienummers of vergelijkbare nummers toekent, de Commissie in kennis van de structuur en het formaat van die nummers, alsmede van de officiële docu­menten die gegevens betreffende toegekende identificatienummers bevatten. De lidstaat stelt de Commissie ook in kennis van eventuele wijzigingen dienaangaande. De Commissie stelt aan de hand van de ontvangen gegevens een lijst op, die zij bekendmaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Uitbetalende instanties

1. Een in een lidstaat gevestigde marktdeelnemer die een rentebetaling verricht aan of bewerkstelligt ten onmid­dellijke gunste van de uiteindelijk gerechtigde, wordt voor de toepassing van deze richtlijn als uitbetalende instantie aangemerkt.

15.4.2014 L 111/55 Publicatieblad van de Europese Unie NL

Voor de toepassing van dit lid doet het niet ter zake of de betrokken marktdeelnemer de debiteur of de emittent is van de vordering die, of het effect dat, inkomsten genereren, dan wel de marktdeelnemer die door de debiteur, de emittent of de uiteindelijk gerechtigde is belast met het uitbetalen van de inkomsten of het bewerkstelligen van de betaling van de inkomsten.

Een in een lidstaat gevestigde marktdeelnemer wordt ook als uitbetalende instantie in de zin van deze richtlijn aangemerkt wanneer de volgende voorwaarden vervuld zijn:

a) hij verricht een rentebetaling aan of bewerkstelligt een dergelijke betaling voor een andere marktdeelnemer, daar­onder begrepen een vaste inrichting of een dochteronderneming van de eerste marktdeelnemer, die gevestigd is buiten het in artikel 7 bedoelde grondgebied en buiten het territoriale toepassingsgebied van overeenkomsten en regelingen die voorzien in dezelfde maatregelen of maatregelen van gelijke strekking als die van deze richtlijn, en

b) de eerste marktdeelnemer heeft op grond van de beschikbare informatie redenen om aan te nemen dat de tweede marktdeelnemer de inkomsten zal betalen aan of de betaling zal bewerkstelligen ten onmiddellijke gunste van een uiteindelijk gerechtigde die een natuurlijk persoon is ten aanzien van wie het de eerste marktdeelnemer bekend is dat deze zijn woonplaats heeft in een andere lidstaat, gelet op artikel 3.

Indien de in de eerste alinea, onder a) en b), bedoelde voorwaarden vervuld zijn, wordt de betaling die door de eerste marktdeelnemer is verricht of bewerkstelligd, beschouwd als zijnde verricht of bewerkstelligd ten onmiddel­lijke gunste van de in die alinea, onder b), bedoelde uiteindelijk gerechtigde.

2. Een entiteit of een juridische constructie die haar plaats van werkelijke leiding in een lidstaat heeft en die, op grond van de algemene voorschriften inzake directe belastingen van hetzij die lidstaat of van de lidstaat waar zij gevestigd is, hetzij van een ander land of rechtsgebied waar zij anderszins haar fiscale woonplaats heeft, niet effectief belast wordt, wordt bij ontvangst of bij bewerkstelliging van een rentebetaling als uitbetalende instantie aangemerkt.

Voor de toepassing van dit lid worden de categorieën van entiteiten en juridische constructies die vermeld zijn in de indicatieve lijst van bijlage II, als niet effectief belast aangemerkt.

Indien een entiteit of een juridische constructie niet tot één van de in de indicatieve lijst van bijlage II vermelde cate­gorieën behoort, of wel onder die bijlage valt maar aanvoert effectief belast te worden, stelt de marktdeelnemer vast of de entiteit of de juridische constructie effectief belast wordt; hiertoe baseert hij zich op algemeen bekende feiten of op door de entiteit of de juridische constructie overgelegde dan wel door de toepassing van klantenonderzoeks­vereisten overeenkomstig Richtlijn 2005/60/EG beschikbare officiële documenten.

Een in een lidstaat gevestigde marktdeelnemer die een rentebetaling verricht aan of bewerkstelligt voor een in dit lid bedoelde entiteit of juridische constructie die haar plaats van werkelijke leiding heeft in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de marktdeelnemer gevestigd is, stelt de bevoegde autoriteit van zijn lidstaat van vestiging, met gebruikmaking van de in artikel 2, lid 3, vierde alinea, bedoelde of anderszins beschikbare informatie, in kennis van het volgende:

i) de eventuele naam van de entiteit of de juridische constructie;

ii) haar rechtsvorm;

iii) haar plaats van werkelijke leiding;

iv) het overeenkomstig artikel 8 gespecificeerde totale bedrag van de rentebetaling die wordt verricht aan of bewerk­stelligd voor de entiteit of de juridische constructie;

v) de datum van de meest recente rentebetaling.

Overeenkomstig de voorschriften van artikel 2, lid 4, wordt bepaald welke natuurlijke personen worden beschouwd als uiteindelijk gerechtigden tot de rentebetaling die wordt verricht aan of bewerkstelligd voor de in de eerste alinea van dit lid bedoelde entiteiten of juridische constructies. Indien artikel 2, lid 4, onder c), van toepassing is, verstrekt de entiteit of de juridische constructie, telkens wanneer een natuurlijk persoon op een later tijdstip gerechtigd wordt tot de activa die de rentebetaling genereren of tot andere activa die de rentebetaling belichamen, de bevoegde autori­teit van de lidstaat waar zij haar plaats van werkelijke leiding heeft, de in artikel 8, lid 1, tweede alinea, bedoelde informatie. De entiteit of de juridische constructie stelt die bevoegde autoriteit tevens in kennis van iedere verande­ring van haar plaats van werkelijke leiding.

15.4.2014 L 111/56 Publicatieblad van de Europese Unie NL

De in de vijfde alinea bedoelde verplichtingen blijven bestaan gedurende tien jaar vanaf de datum van de laatste door de entiteit of juridische constructie ontvangen of voor haar bewerkstelligde rentebetaling of de laatste datum waarop een natuurlijk persoon gerechtigd werd tot de activa die de rentebetaling genereren of tot andere activa die de rente­betaling belichamen, indien deze datum later valt.

Indien een entiteit of een juridische constructie in een geval waarin artikel 2, lid 4, onder c), van toepassing is, haar plaats van werkelijke leiding naar een andere lidstaat heeft overgebracht, verstrekt de bevoegde autoriteit van de eerste lidstaat aan de bevoegde autoriteit van de nieuwe lidstaat de volgende informatie:

i) het bedrag van de door de entiteit of de juridische constructie ontvangen of voor haar bewerkstelligde rentebeta­ling ten aanzien waarvan nog geen rechten op de desbetreffende activa geldig zijn gemaakt;

ii) de datum van de laatste door de entiteit of de juridische constructie ontvangen of voor haar bewerkstelligde rentebetaling of de laatste datum waarop een natuurlijk persoon gerechtigd werd tot alle of een deel van de activa die de rentebetaling genereren of tot andere activa die de rentebetaling belichamen, indien deze datum later valt.

Dit lid is niet van toepassing indien de entiteit of juridische constructie aantoont dat zij:

a) een instelling voor collectieve belegging of een ander fonds of een andere regeling voor collectieve belegging is als omschreven in artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder d, i), en iii), of onder e), i) en iii);

b) een instelling is die pensioendiensten of verzekeringsdiensten aanbiedt of een onderneming die door een derge­lijke instelling gemachtigd is haar activa te beheren;

c) volgens de procedures die van toepassing zijn in de lidstaat waar zij haar fiscale woonplaats of haar plaats van werkelijke leiding heeft, erkend is als zijnde vrijgesteld van effectieve belasting op grond van de algemene voor­schriften inzake directe belastingen, omdat zij uitsluitend charitatieve doelen van openbaar nut dient;

d) een gedeelde uiteindelijk gerechtigdheid vormt waarvoor de marktdeelnemer die de betaling verricht of bewerk­stelligt overeenkomstig artikel 3 de identiteit en woonplaats van alle uiteindelijk gerechtigden heeft vastgesteld en de marktdeelnemer derhalve overeenkomstig lid 1 van het onderhavige artikel als de uitbetalende instantie aan te merken is.

3. Een entiteit als bedoeld in lid 2 die gelijkenis vertoont met een instelling voor collectieve belegging of een fonds of regeling voor collectieve belegging als bedoeld in lid 2, achtste alinea, onder a), kan ervoor kiezen voor de toepassing van deze richtlijn als een instelling, fonds of regeling voor collectieve belegging te worden behandeld.

Wanneer een entiteit van de in dit lid, eerste alinea, bedoelde keuzemogelijkheid gebruikmaakt, geeft de lidstaat waar deze haar plaats van werkelijke leiding heeft een verklaring in die zin af. De entiteit legt die verklaring voor aan de marktdeelnemer die de rentebetaling verricht of bewerkstelligt. De marktdeelnemer is in dat geval vrijgesteld van de in lid 2, vierde alinea, neergelegde verplichtingen.

Met het oog op een doeltreffende toepassing van deze richtlijn stellen de lidstaten gedetailleerde regels betreffende de in dit lid, eerste alinea, bedoelde keuzemogelijkheid vast voor entiteiten die de plaats van werkelijke leiding op hun grondgebied hebben.”.

5) Artikel 6 wordt vervangen door:

„Artikel 6

Definitie van rentebetaling

1. Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder „rentebetaling” verstaan:

a) rente, uitbetaald of bijgeschreven op een rekening, die is terug te voeren op enigerlei schuldvordering, al dan niet gedekt door hypotheek of voorzien van een winstdelingsclausule, en met name de opbrengsten van overheidspa­pier en obligatieleningen, inclusief daaraan gehechte premies en prijzen; boete voor te late betaling wordt niet als rente beschouwd;

15.4.2014 L 111/57 Publicatieblad van de Europese Unie NL

b) inkomsten, uitbetaald of gerealiseerd, of bijgeschreven op een rekening, die zijn terug te voeren op effecten, van welke aard dan ook, tenzij de inkomsten rechtstreeks zijn aan te merken als rentebetaling overeenkomstig punt a), c), d) of e), en

i) de op de datum van uitgifte bepaalde voorwaarden voor een rendement een verbintenis omvatten dat de belegger aan het einde van de looptijd ten minste 95 % van het belegde kapitaal ontvangt, of

ii) de op de datum van uitgifte bepaalde voorwaarden voorzien in een koppeling van ten minste 95 % van de inkomsten uit het effect aan rente of inkomsten van de soorten bedoeld onder a), c), d) of e);

c) rente die is aangegroeid of gekapitaliseerd bij de verkoop, terugbetaling of aflossing van de onder a) bedoelde schuldvorderingen en inkomsten die zijn aangegroeid of gekapitaliseerd bij de verkoop, terugbetaling of aflossing van de onder b), bedoelde effecten;

d) inkomsten uit de in dit lid, onder a), b) of c), bedoelde betalingen, hetzij rechtstreeks, hetzij middellijk, bijvoor­beeld via een entiteit of juridische constructie als bedoeld in artikel 4, lid 2, indien uitgekeerd door:

i) instellingen voor collectieve belegging of andere fondsen of regelingen voor collectieve belegging die hetzij overeenkomstig het recht van een lidstaat of een van de niet tot de Unie behorende landen van de Europese Economische Ruimte als zodanig in een register zijn ingeschreven, hetzij een fondsreglement of statuten hebben naar de wetgeving betreffende fondsen of regelingen voor collectieve belegging van een van deze lidstaten of landen. Dit is van toepassing ongeacht de rechtsvorm van dergelijke instellingen, fondsen of rege­lingen en ongeacht een eventuele beperking van de koop, verkoop of aflossing van hun aandelen of deelne­mingsbewijzen tot een beperkte groep beleggers;

ii) entiteiten die gebruik hebben gemaakt van de in artikel 4, lid 3, geboden keuzemogelijkheid;

iii) fondsen of regelingen voor collectieve belegging die buiten het in artikel 7 bedoelde grondgebied en buiten de Europese Economische Ruimte gevestigd zijn. Dit is van toepassing ongeacht de rechtsvorm van dergelijke fondsen of regelingen en ongeacht een eventuele beperking van de koop, verkoop of aflossing van hun aandelen of deelnemingsbewijzen tot een beperkte groep beleggers;

e) inkomsten die zijn gerealiseerd op het tijdstip van de verkoop, terugbetaling of aflossing van aandelen of bewijzen van deelneming in de volgende instellingen, entiteiten, beleggingsfondsen of beleggingsregelingen, indien deze rechtstreeks of middellijk, via andere dergelijke instellingen, fondsen of regelingen, of via entiteiten of juridische constructies als bedoeld in artikel 4, lid 2, meer dan 40 % van hun activa beleggen in schuldvorde­ringen als bedoeld in dit lid, onder a), of in effecten als bedoeld onder b):

i) instellingen voor collectieve belegging of andere fondsen of regelingen voor collectieve belegging die hetzij overeenkomstig het recht van een lidstaat of een van de niet tot de Unie behorende landen van de Europese Economische Ruimte als zodanig in een register zijn ingeschreven, hetzij een fondsreglement of statuten hebben naar de wetgeving betreffende fondsen of regelingen voor collectieve belegging van een van deze lidstaten of landen. Dit is van toepassing ongeacht de rechtsvorm van dergelijke instellingen, fondsen of rege­lingen en ongeacht een eventuele beperking van de koop, verkoop of aflossing van hun aandelen of deelne­mingsbewijzen tot een beperkte groep beleggers;

ii) entiteiten die gebruik hebben gemaakt van de in artikel 4, lid 3, geboden keuzemogelijkheid;

iii) fondsen of regelingen voor collectieve belegging die buiten het in artikel 7 bedoelde grondgebied en buiten de Europese Economische Ruimte gevestigd zijn. Dit is van toepassing ongeacht de rechtsvorm van dergelijke fondsen of regelingen en ongeacht een eventuele beperking van de koop, verkoop of aflossing van hun aandelen of deelnemingsbewijzen tot een beperkte groep beleggers.

Voor de toepassing van dit punt worden de activa die de instellingen of entiteiten of de beleggingsfondsen of beleggingsregelingen krachtens hun overeenkomsten, contracten of andere juridische documenten als onderpand moeten aanhouden om hen in staat te stellen hun beleggingsdoelstellingen te verwezenlijken en ten aanzien waarvan de belegger geen partij is noch rechten kan doen gelden, niet beschouwd als schuldvorderingen als bedoeld in onder a), noch als effecten als bedoeld in onder b);

f) uitkeringen uit hoofde van een levensverzekeringsovereenkomst indien:

i) de overeenkomst een gegarandeerd rendement aan inkomsten behelst, of

ii) de feitelijke prestatie van de overeenkomst voor meer dan 40 % gekoppeld is aan rente of inkomsten als bedoeld in de onderen a), b, c), d) en e).

15.4.2014 L 111/58 Publicatieblad van de Europese Unie NL

Voor de toepassing van dit onder wordt het surplus van een volledige of gedeeltelijke terugbetaling die de levens­verzekeraar vóór de vervaldatum van de levensverzekeringsovereenkomst heeft verricht, alsmede het surplus van eventuele door de levensverzekeraar uitbetaalde bedragen boven de som van alle betalingen aan de levensverze­keraar uit hoofde van diezelfde levensverzekeringsovereenkomst, geacht een uitkering uit hoofde van een levens­verzekeringsovereenkomst te zijn. In geval van volledige of gedeeltelijke overdracht van een levensverzekering aan een derde wordt het surplus van de toegerekende waarde boven de som van alle aan de levensverzekeraar verrichte betalingen eveneens geacht een uitkering uit hoofde van een levensverzekeringsovereenkomst te zijn. Uitkeringen uit hoofde van een levensverzekeringsovereenkomst die uitsluitend voorziet in een pensioen dat of een vaste annuïteit die gedurende ten minste vijf jaar wordt uitbetaald, worden alleen als zodanig beschouwd indien de uitkering een terugbetaling of een overdracht van een levensverzekering aan een derde is die vóór het verstrijken van de periode van vijf jaar verricht is. Een uitsluitend in verband met overlijden of arbeidsongeschikt­heid uitbetaald bedrag wordt niet geacht een uitkering uit hoofde van een levensverzekeringsovereenkomst te zijn.

De lidstaten kunnen er evenwel voor kiezen om, wat betreft instellingen voor collectieve belegging of andere fondsen of regelingen voor collectieve belegging die hetzij overeenkomstig hun voorschriften in een register zijn ingeschreven hetzij een fondsreglement of statuten naar hun recht hebben, de in de eerste alinea, onder e), vermelde inkomsten slechts onder de definitie van rentebetaling te laten vallen voor zover deze inkomsten recht­streeks of middellijk afkomstig zijn van rentebetalingen in de zin van die alinea, onder a), b) of c).

Wat de eerste alinea, onder f), ii), betreft, kan een lidstaat ervoor kiezen om uitkeringen, ongeacht de samenstel­ling van de prestatie, die worden betaald door of verkregen van een in die lidstaat gevestigde levensverzekeraar, onder de definitie van rentebetaling te laten vallen.

Een lidstaat die gebruikmaakt van een van beide of beide keuzemogelijkheden die in de tweede en de derde alinea zijn bedoeld, stelt de Commissie hiervan in kennis. De Commissie maakt in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend dat van de keuzemogelijkheid gebruik is gemaakt; het feit dat er gebruik van wordt gemaakt, is met ingang van de datum van bekendmaking bindend voor de andere lidstaten.

2. Wat betreft lid 1, eerste alinea, onder b), wordt, indien een uitbetalende instantie niet beschikt over informatie betreffende het bedrag van de inkomsten die zijn uitbetaald, gerealiseerd, of bijgeschreven, het totale bedrag van de betaling geacht een rentebetaling te zijn.

Wat betreft lid 1, eerste alinea, onder c), wordt, indien een uitbetalende instantie niet beschikt over informatie betref­fende het bedrag van de rente die is of de inkomsten die zijn aangegroeid of gekapitaliseerd bij de verkoop, terugbe­taling of aflossing, het totale bedrag van de betaling geacht een rentebetaling te zijn.

Wat betreft lid 1, eerste alinea, onder d) en e), wordt, indien een uitbetalende instantie niet beschikt over informatie betreffende het deel van de inkomsten dat is terug te voeren op rentebetalingen in de zin van die alinea, onder a), b) of c), het totale bedrag aan inkomsten geacht een rentebetaling te zijn.

Wat betreft lid 1, eerste alinea, onder f), wordt, indien een uitbetalende instantie niet beschikt over informatie betref­fende het bedrag van de uitkering uit hoofde van een levensverzekeringsovereenkomst, het totale bedrag van de betaling geacht een rentebetaling te zijn.

3. Wat betreft lid 1, eerste alinea, onder e), wordt, indien een uitbetalende instantie niet beschikt over informatie betreffende het percentage van de activa die belegd zijn in schuldvorderingen of de toepasselijke effecten, of in aandelen of deelnemingsbewijzen als omschreven in dat punt, dat percentage geacht meer dan 40 % te zijn. Indien zij het bedrag van de door de uiteindelijk gerechtigde gerealiseerde inkomsten niet kan bepalen, worden de inkom­sten geacht de opbrengst van de verkoop, aflossing of terugbetaling van de aandelen of deelnemingsbewijzen te zijn.

Wat betreft lid 1, eerste alinea, onder f), ii), wordt, indien een uitbetalende instantie niet beschikt over informatie betreffende het percentage van de prestatie dat gekoppeld is aan rentebetalingen in de zin van die alinea, onder a), b), c), d) of e), dat percentage geacht meer dan 40 % te bedragen.

4. Indien een rentebetaling als omschreven in lid 1 wordt verricht aan een entiteit of een juridische constructie als bedoeld in artikel 4, lid 2, of wordt bijgeschreven op een rekening van een dergelijke entiteit of juridische constructie, wordt die rentebetaling geacht te worden verkregen door een natuurlijk persoon als bedoeld in artikel 2, lid 4. In het geval van een entiteit geldt dit alleen indien de entiteit geen gebruik heeft gemaakt van de in artikel 4, lid 3, geboden keuzemogelijkheid.

15.4.2014 L 111/59 Publicatieblad van de Europese Unie NL

5. Wat betreft lid 1, eerste alinea, onder c) en e), kunnen de lidstaten ervoor kiezen om op hun grondgebied gevestigde uitbetalende instanties ertoe te verplichten de rente of andere toepasselijke inkomsten over een periode van ten hoogste één jaar op jaarbasis te berekenen en om die op jaarbasis berekende rente of andere toepasselijke inkomsten als een rentebetaling te behandelen, ook indien tijdens die periode geen verkoop, terugbetaling of aflos­sing heeft plaatsgevonden.

6. In afwijking van lid 1, eerste alinea, onder d) en e), kunnen de lidstaten ervoor kiezen om de in die bepalingen bedoelde inkomsten die worden uitgekeerd door instellingen of entiteiten, of beleggingsfondsen of beleggingsrege­lingen die een fondsreglement of statuten naar hun recht hebben, van de definitie van rentebetaling uit te sluiten, indien de rechtstreekse of middellijke beleggingen van die instellingen, entiteiten, fondsen of regelingen in schuldvor­deringen als bedoeld in die alinea, onder a), of in effecten als bedoeld in lid 1, onder b), ten hoogste 15 % van hun activa uitmaken.

In afwijking van lid 4 kunnen de lidstaten ervoor kiezen om de rentebetalingen die worden verricht aan of bijge­schreven op een rekening van een entiteit of een juridische constructie als bedoeld in artikel 4, lid 2, die haar plaats van werkelijke leiding op hun grondgebied heeft, van de definitie van rentebetaling in lid 1 uit te sluiten, indien de rechtstreekse of middellijke beleggingen van die entiteit of die juridische constructie in schuldvorderingen als bedoeld in lid 1, eerste alinea, onder a), of in effecten als bedoeld in die alinea, onder b), ten hoogste 15 % van haar activa uitmaken. In het geval van een entiteit geldt dit alleen indien de entiteit geen gebruik heeft gemaakt van de in artikel 4, lid 3, geboden keuzemogelijkheid.

Een lidstaat die gebruikmaakt van een van beide of beide keuzemogelijkheden die in de eerste en tweede alinea zijn bedoeld, stelt de Commissie hiervan in kennis. De Commissie maakt in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend dat van de keuzemogelijkheid gebruik is gemaakt; het feit dat er gebruik van wordt gemaakt, is met ingang van de datum van bekendmaking bindend voor de andere lidstaten.

7. De in lid 1, eerste alinea, onder e) en onder f), ii), en in lid 3 bedoelde drempels van 40 % zijn vanaf 1 januari 2016 25 %.

8. De in lid 1, eerste alinea, onder e), en in lid 6 bedoelde percentages worden bepaald op basis van het beleg­gingsbeleid of op basis van de beleggingsstrategie en de beleggingsdoelstellingen, vastgesteld in de documenten waarin de werking van de betrokken instellingen of entiteiten, of beleggingsfondsen of beleggingsregelingen is vast­gelegd.

Voor de toepassing van dit lid wordt onder documenten verstaan:

a) het fondsreglement of de statuten van de betrokken instellingen of entiteiten of beleggingsfondsen of beleggings­regelingen;

b) de overeenkomsten, contracten of andere juridische documenten die door de betrokken instellingen of entiteiten, of beleggingsfondsen of beleggingsregelingen zijn aangegaan en aan een marktdeelnemer ter beschikking worden gesteld, en

c) de prospectussen of soortgelijke documenten die door of namens de betrokken instellingen of entiteiten, of beleggingsfondsen of beleggingsregelingen zijn uitgegeven en aan de beleggers ter beschikking worden gesteld.

Indien in deze documenten geen beleggingsbeleid of beleggingsstrategie en beleggingsdoelstellingen zijn beschreven, worden deze percentages bepaald aan de hand van de feitelijke samenstelling van de activa van de betrokken instel­lingen of entiteiten, of beleggingsfondsen of beleggingsregelingen, dat wil zeggen aan de hand van het gemiddelde van de activa aan het begin, of op de datum van het eerste halfjaarlijks verslag, en aan het einde van het laatste boekjaar voordat de rentebetaling door de uitbetalende instantie aan de uiteindelijk gerechtigde wordt verricht of voor hem wordt bewerkstelligd. Voor pas opgerichte instellingen of entiteiten, of beleggingsfondsen of beleggingsre­gelingen is de feitelijke samenstelling het gemiddelde van de activa op de aanvangsdatum en op de datum van de eerste berekening van de activa als beschreven in de documenten waarin de werking van de betrokken instellingen of entiteiten, of beleggingsfondsen of beleggingsregelingen wordt beschreven.

De samenstelling van de activa is bindend voor de overige lidstaten, indien gemeten overeenkomstig de voor­schriften van de lidstaat of van een niet tot de Unie behorend land van de Europese Economische Ruimte waar een instelling voor collectieve belegging of een ander fonds of een andere regeling voor collectieve belegging als zodanig in het register is ingeschreven of naar het recht waarvan zij/het een fondsreglement of statuten heeft. De aldus gemeten samenstelling is bindend voor de andere lidstaten.

15.4.2014 L 111/60 Publicatieblad van de Europese Unie NL

9. In lid 1, eerste alinea, onder b), bedoelde inkomsten worden alleen als een rentebetaling beschouwd voor zover de effecten die deze inkomsten genereren voor het eerst werden uitgegeven op of na 1 juli 2014. Voor de in die alinea, onder e), en in lid 6 bedoelde percentages wordt geen rekening gehouden met de vóór die datum uitgegeven effecten.

10. Uitkeringen uit hoofde van een levensverzekeringsovereenkomst worden alleen als een rentebetaling overeen­komstig lid 1, eerste alinea, onder f), beschouwd voor zover de levensverzekeringsovereenkomst uit hoofde waarvan die uitkeringen worden gedaan voor het eerst werd gesloten op of na 1 juli 2014.

11. De lidstaten kunnen ervoor kiezen om inkomsten als bedoeld in lid 1, eerste alinea, onder e), i), die gereali­seerd zijn op het tijdstip van de verkoop, terugbetaling of aflossing van aandelen of bewijzen van deelneming in andere instellingen voor collectieve belegging met rechtspersoonlijkheid dan icbe's waaraan vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad (*), slechts als rentebetalingen te beschouwen voor zover die inkomsten door die instellingen zijn verkregen op of na 1 juli 2014.

(*) Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).”.

6) Artikel 8 wordt vervangen door:

„Artikel 8

Renseignering door de uitbetalende instantie

1. Wanneer de uiteindelijk gerechtigde woonachtig is in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de uitbetalende instantie is gevestigd, renseigneert de uitbetalende instantie de bevoegde autoriteit van de lidstaat van vestiging mini­maal de volgende gegevens:

a) de identiteit en woonplaats van de uiteindelijk gerechtigde, vastgesteld overeenkomstig artikel 3 of, in gevallen van gedeelde uiteindelijk gerechtigdheid, de identiteit en woonplaats van alle uiteindelijk gerechtigden die onder het toepassingsgebied van artikel 1, lid 1, vallen;

b) naam en adres van de uitbetalende instantie;

c) het rekeningnummer van de uiteindelijk gerechtigde of, bij gebreke daarvan, een eenduidige omschrijving van de schuldvordering waaruit de rentebetaling voortvloeit of van de levensverzekeringsovereenkomst, het effect, het aandeel of het deelnemingsbewijs waaruit die betaling voortvloeit;

d) de gegevens betreffende de rentebetaling overeenkomstig lid 2.

Indien de uiteindelijk gerechtigde zijn woonplaats heeft in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de uitbetalende instantie als bedoeld in artikel 4, lid 2, haar plaats van werkelijke leiding heeft, verstrekt die uitbetalende instantie de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar zij haar plaats van werkelijke leiding heeft de in dit lid, eerste alinea, onder a) tot en met d), vermelde gegevens. Daarnaast renseigneert die uitbetalende instantie de volgende gegevens:

i) het totale bedrag van de door haar ontvangen of voor haar bewerkstelligde rentebetalingen die worden geacht door de uiteindelijk gerechtigden van die betalingen te worden verkregen;

ii) in het geval van een natuurlijk persoon die een uiteindelijk gerechtigde wordt overeenkomstig artikel 2, lid 4, onder c), het bedrag dat geacht wordt door die natuurlijke persoon te worden verkregen, en de datum waarop dat bedrag geacht wordt te worden gekregen.

2. De minimale gegevens over de rentebetaling die de uitbetalende instantie gehouden is te renseigneren, onder­scheiden de volgende categorieën van rentebetaling en vermelden:

a) in het geval van een rentebetaling in de zin van artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder a): het bedrag van de uitbe­taalde of bijgeschreven rente;

b) in het geval van een rentebetaling in de zin van artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder b): hetzij het bedrag van de inkomsten die zijn uitbetaald, gerealiseerd, of bijgeschreven, hetzij het totale bedrag van de betaling;

15.4.2014 L 111/61 Publicatieblad van de Europese Unie NL

c) in het geval van een rentebetaling in de zin van artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder c) of e): hetzij het bedrag van de rente of inkomsten als bedoeld in die punten, hetzij het totale bedrag van de opbrengst van de verkoop, terug­betaling of aflossing;

d) in het geval van een rentebetaling in de zin van artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder d): hetzij het bedrag van de inkomsten als bedoeld in dat punt, hetzij het totale bedrag van de uitkering;

e) in het geval van een rentebetaling in de zin van artikel 6, lid 4: het bedrag aan rente dat is toe te rekenen aan elk van de uiteindelijk gerechtigden die onder het toepassingsgebied van artikel 1, lid 1, vallen;

f) indien een lidstaat van de keuzemogelijkheid van artikel 6, lid 5, gebruikmaakt: het bedrag van de op jaarbasis berekende rente of andere toepasselijke inkomsten;

g) in het geval van een rentebetaling in de zin van artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder f): hetzij de uitkering die overeenkomstig die bepaling is berekend, hetzij het totale bedrag van de betaling. Indien de uitbetalende instantie in het geval van overdracht aan een derde geen informatie over de toegerekende waarde heeft: de som van de uit hoofde van de levensverzekeringsovereenkomst aan de levensverzekeraar verrichte betalingen.

De uitbetalende instantie stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar zij gevestigd is of, in het geval van een uitbetalende instantie als bedoeld in artikel 4, lid 2, de lidstaat waar zij haar plaats van werkelijke leiding heeft, in kennis van het feit dat zij de totale bedragen overeenkomstig onderhavig lid, eerste alinea, onder b), c), d) en g), renseigneert.

3. In het geval van gedeelde uiteindelijk gerechtigheid deelt de uitbetalende instantie de bevoegde autoriteit van haar lidstaat waar zij gevestigd is of, in het geval van een uitbetalende instantie als bedoeld in artikel 4, lid 2, de lidstaat waar zij haar plaats van werkelijke leiding heeft, mee of het voor elke uiteindelijk gerechtigde gerenseig­neerde bedrag het volledige bedrag is dat aan de uiteindelijk gerechtigden gezamenlijk toe te rekenen is, dan wel het feitelijke aandeel dat aan de betrokken uiteindelijk gerechtigde toekomt of een gelijk deel.

4. Niettegenstaande lid 2 kunnen lidstaten toestaan dat uitbetalende instanties slechts de volgende gegevens renseigneren:

a) in het geval van een rentebetaling in de zin van artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder a), b) of d): het totale bedrag aan rente of inkomsten;

b) in het geval van een rentebetaling in de zin van artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder c) of e): het totale bedrag van de opbrengsten van de verkoop, terugbetaling of aflossing in verband met die betalingen;

c) in het geval van een rentebetaling in de zin van artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder f): hetzij de uitkeringen die op grond van andere wettelijke bepalingen dan die welke voor de uitvoering van deze richtlijn noodzakelijk zijn, door de uitbetalende instantie of haar fiscale vertegenwoordiger niet op andere wijze, ofwel rechtstreeks, ofwel via haar fiscale vertegenwoordiger of de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat zijn gerenseigneerd aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de uiteindelijk gerechtigde zijn woonplaats heeft, hetzij het totale bedrag dat is uitbetaald uit hoofde van levensverzekeringsovereenkomsten die dergelijke betalingen genereren.

De uitbetalende instantie vermeldt of zij de totale bedragen overeenkomstig dit lid, eerste alinea, onder a), b) en c), renseigneert.”.

7) Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a) de volgende leden worden toegevoegd:

„1 bis. De bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de marktdeelnemer gevestigd is, geeft de in artikel 4, lid 2, vierde alinea, bedoelde informatie door aan de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat waar de entiteit of de juridische constructie haar plaats van werkelijke leiding heeft.

1 ter. Indien een uitbetalende instantie in de zin van artikel 4, lid 2, haar plaats van werkelijke leiding naar een andere lidstaat overbrengt, geeft de bevoegde autoriteit van de eerste lidstaat de in artikel 4, lid 2, zevende alinea, bedoelde informatie door aan de bevoegde autoriteit van de nieuwe lidstaat.”;

15.4.2014 L 111/62 Publicatieblad van de Europese Unie NL

b) lid 2 wordt vervangen door:

„2. De gegevensverstrekking gebeurt automatisch en ten minste eenmaal per jaar, binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar van de lidstaat van de uitbetalende instantie, voor alle gedurende dat jaar verrichte rentebetalingen en heeft betrekking op de volgende gebeurtenissen die gedurende dat jaar hebben plaatsge­vonden:

i) alle rentebetalingen;

ii) alle gelegenheden waarbij een natuurlijk persoon gedurende dat jaar uiteindelijk gerechtigde wordt overeen­komstig artikel 2, lid 4;

iii) alle veranderingen van de plaats van werkelijke leiding van een betalingsinstantie als bedoeld in artikel 4, lid 2.”.

8) Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

a) lid 1 wordt vervangen door:

„1. Gedurende een overgangsperiode die begint op de in artikel 17, leden 2 en 3, vermelde datum, en behou­dens het bepaalde in artikel 13, lid 1, zijn Luxemburg en Oostenrijk niet gehouden tot toepassing van de bepa­lingen van hoofdstuk II.

Zij ontvangen echter gegevens van de andere lidstaten overeenkomstig hoofdstuk II.

Gedurende de overgangsperiode heeft deze richtlijn ten doel een minimum aan effectieve belastingheffing te garanderen op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetalingen die in de Gemeenschap worden verricht aan uiteindelijk gerechtigden die een natuurlijke persoon zijn en hun fiscale woonplaats in een andere lidstaat hebben.”;

b) lid 3 wordt vervangen door:

„3. Aan het einde van de overgangsperiode zal Luxemburg en Oostenrijk worden gevraagd de bepalingen van Hoofdstuk II toe te passen en zullen zij niet langer bronbelasting en verdeling van belastingopbrengsten als bedoeld in de artikelen 11 en 12 toepassen. Als Luxemburg of Oostenrijk er tijdens de overgangsperiode voor kiest de bepalingen van hoofdstuk II toe te passen, zal het niet langer bronbelasting en verdeling van belastingop­brengsten als bedoeld in de artikelen 11 en 12 toepassen.”.

9) Artikel 11 wordt gewijzigd als volgt:

a) de leden 1 en 2 worden vervangen door:

„1. Indien de uiteindelijk gerechtigde woonachtig is in een andere lidstaat dan die waar de uitbetalende instantie gevestigd is of, in het geval van een uitbetalende instantie als bedoeld in artikel 4, lid 2, waar die uitbe­talende instantie haar plaats van werkelijke leiding heeft, heffen Luxemburg en Oostenrijk gedurende de in artikel 10 bedoelde overgangsperiode bronbelasting, gedurende de eerste drie jaar van de overgangsperiode tegen een tarief van 15 %, gedurende de volgende drie jaar tegen een tarief van 20 %, en daarna tegen een tarief van 35 %.

2. De uitbetalende instantie houdt de bronbelasting in als volgt:

a) in het geval van een rentebetaling in de zin van artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder a): op het bedrag van de uitbetaalde of bijgeschreven rente;

b) in het geval van een rentebetaling in de zin van artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder b): op het bedrag van de uitbetaalde, gerealiseerde of bijgeschreven inkomsten;

c) in het geval van een rentebetaling in de zin van artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder c) of e): hetzij op het bedrag van de rente of inkomsten als bedoeld onder die punten, hetzij door een heffing van vergelijkbare omvang, ten laste van de uiteindelijk gerechtigde, over het volledige bedrag van de opbrengst van de verkoop, terugbetaling of aflossing;

d) in het geval van een rentebetaling in de zin van artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder d): op het bedrag van de inkomsten als bedoeld onder dat punt;

15.4.2014 L 111/63 Publicatieblad van de Europese Unie NL

e) in het geval van een rentebetaling in de zin van artikel 6, lid 4: op het bedrag aan rente dat is toe te rekenen aan elk van de uiteindelijk gerechtigden die onder het toepassingsgebied van artikel 1, lid 1, vallen. Het totale bedrag waarop bronbelasting wordt ingehouden is niet hoger dan het bedrag van de rentebetaling die door de entiteit of de juridische constructie is ontvangen of bewerkstelligd;

f) indien een lidstaat van de keuzemogelijkheid van artikel 6, lid 5, gebruikmaakt: op het bedrag van de op jaar­basis berekende rente of andere toepasselijke inkomsten;

g) in het geval van een rentebetaling in de zin van artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder f): op de uitkering die overeenkomstig die bepaling is berekend. De lidstaten kunnen de uitbetalende instanties toestaan alleen bron­belasting in te houden op de uitkeringen die op grond van andere wettelijke bepalingen dan die welke voor de uitvoering van deze richtlijn noodzakelijk zijn, nog niet door de uitbetalende instantie of haar fiscale verte­genwoordigers zijn gerenseigneerd aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de uiteindelijk gerechtigde zijn woonplaats heeft.

Bij het overmaken van de bronbelasting aan de bevoegde autoriteit deelt de uitbetalende instantie haar het aantal uiteindelijk gerechtigden mee dat bij het inhouden van de bronbelasting is betrokken, ingedeeld naar lidstaat van woonplaats.”;

b) in lid 3 wordt de term „lid 2, onder a) en b)” vervangen door „lid 2, onder a), b) en c)”;

c) lid 5 wordt vervangen door:

„5. Tijdens de overgangsperiode kunnen de lidstaten die bronbelasting heffen, bepalen dat een marktdeel­nemer die een rentebetaling verricht aan of een dergelijke betaling bewerkstelligt voor een entiteit of een juridi­sche constructie als bedoeld in artikel 4, lid 2, die haar plaats van werkelijke leiding in een andere lidstaat heeft, in de plaats van de entiteit of de juridische constructie als uitbetalende instantie wordt aangemerkt en de bronbe­lasting op die rentebetaling inhoudt, tenzij de entiteit of de juridische constructie formeel heeft aanvaard dat haar eventuele naam, haar rechtsvorm, haar plaats van werkelijke leiding en het totale bedrag van de aan haar verrichte of voor haar bewerkstelligde rentebetaling, wordt meegedeeld overeenkomstig artikel 4, lid 2, vierde alinea.”.

10) Artikel 13 wordt vervangen door:

„Artikel 13

Uitzonderingen op de procedure van bronbelasting

1. Lidstaten die overeenkomstig artikel 11 bronbelasting heffen, voorzien in de volgende procedures om ervoor te zorgen dat een uiteindelijk gerechtigde een verzoek om niet-inhouding van bronbelasting kan indienen:

a) een procedure waarbij het de uiteindelijk gerechtigde uitdrukkelijk wordt toegestaan de uitbetalende instantie te machtigen tot renseignering overeenkomstig hoofdstuk II; die machtiging moet betrekking hebben op alle rente­betalingen die de uitbetalende instantie aan die uiteindelijk gerechtigde kan toerekenen. In dat geval is artikel 9 van toepassing;

b) een procedure die garandeert dat er geen bronbelasting wordt geheven indien de uiteindelijk gerechtigde aan zijn uitbetalende instantie een overeenkomstig lid 2 door de bevoegde autoriteit van zijn fiscale woonstaat op zijn naam gestelde verklaring voorlegt.

2. Op verzoek van de uiteindelijk gerechtigde geeft de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij zijn fiscale woonplaats heeft een verklaring af met daarin de volgende gegevens:

a) naam, adres, fiscaal identificatienummer of vergelijkbaar nummer, en plaats en datum van geboorte van de uiteindelijk gerechtigde;

b) naam en adres van de uitbetalende instantie;

c) rekeningnummer van de uiteindelijk gerechtigde of, bij ontstentenis daarvan, een eenduidige omschrijving van het schuldinstrument.

Deze verklaring is geldig voor ten hoogste drie jaar. De verklaring wordt afgegeven aan elke uiteindelijk gerechtigde die daarom vraagt, binnen twee maanden nadat het desbetreffende verzoek is ingediend.”.

15.4.2014 L 111/64 Publicatieblad van de Europese Unie NL

11) Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

a) in lid 2 wordt de eerste zin vervangen door:

„Indien een aan een uiteindelijk gerechtigde toegerekende rentebetaling in de lidstaat van de uitbetalende instantie aan bronbelasting werd onderworpen, kent de lidstaat waar de uiteindelijk gerechtigde zijn fiscale woonplaats heeft, hem overeenkomstig het nationale recht een belastingverrekening toe die gelijk is aan het bedrag van de ingehouden belasting.”;

b) lid 3 wordt vervangen door:

„3. Indien een aan de uiteindelijk gerechtigde toegerekende rentebetaling, behalve aan de in artikel 11 bedoelde bronbelasting ook onderworpen werd aan andere vormen van bronbelasting, en de lidstaat van de fiscale woonplaats van de uiteindelijk gerechtigde overeenkomstig het nationale recht of verdragen ter voorko­ming van dubbele belasting voor die bronbelasting belastingverrekening toekent, wordt deze andere bronbelas­ting verrekend alvorens de procedure van lid 2 wordt toegepast.”.

12) In artikel 15, lid 1, tweede alinea, wordt het woord „de bijlage” vervangen door „bijlage III”.

13) In artikel 18 wordt de eerste zin vervangen door:

„De Commissie brengt om de drie jaar bij de Raad verslag uit over de werking van deze richtlijn aan de hand van de in de bijlage IV vermelde gegevens, die elke lidstaat aan de Commissie moet verstrekken.”.

14) De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 18 bis

Uitvoeringsmaatregelen

1. De Commissie kan volgens de in artikel 18 ter, lid 2, bedoelde procedure maatregelen vaststellen voor de volgende doeleinden:

a) het specificeren van de gegevensverstrekkers waarop uitbetalende instanties een beroep kunnen doen om de nodige informatie te verkrijgen voor de passende behandeling, bij toepassing van artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder b), d) en e);

b) het bepalen van gemeenschappelijke methoden en praktische regelingen die nodig zijn voor de elektronische gegevensuitwisseling als bedoeld in artikel 9;

c) het opstellen van gemeenschappelijke formulieren voor verklaringen en andere documenten die de correcte toepassing van deze richtlijn vergemakkelijken, met name voor de documenten welke worden afgegeven in lidstaten die bronbelasting heffen en welke bij toepassing van artikel 14 worden gebruikt door de lidstaat waar de uiteindelijk gerechtigde zijn fiscale woonplaats heeft.

2. De Commissie actualiseert de lijst in bijlage III op verzoek van de rechtstreeks betrokken lidstaten.

Artikel 18 ter

Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door het Comité „Samenwerking tussen belastingdiensten” („het comité”).

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.”.

15) De bijlage wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

1. De lidstaten dienen uiterlijk op 1 januari 2016 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.

15.4.2014 L 111/65 Publicatieblad van de Europese Unie NL

Zij passen deze bepalingen toe vanaf de eerste dag van het derde kalenderjaar volgende op het kalenderjaar waarin deze richtlijn in werking treedt.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor die verwijzing worden vastge­steld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 24 maart 2014.

Voor de Raad

De voorzitter A. TSAFTARIS

15.4.2014 L 111/66 Publicatieblad van de Europese Unie NL

BIJLAGE

De bijlage bij Richtlijn 2003/48/EG wordt als volgt gewijzigd:

1) De bijlage wordt „bijlage III”.

2) De volgende bijlage wordt ingevoegd als „bijlage I”:

„BIJLAGE I

Indicatieve lijst van categorieën van entiteiten en juridische constructies die voor de toepassing van artikel 2, lid 3, als niet effectief belast worden beschouwd

1. Entiteiten en juridische constructies waarvan de plaats van vestiging of van werkelijke leiding is gelegen in een land of rechtsgebied buiten het territoriale toepassingsgebied van deze richtlijn zoals omschreven in artikel 7 en die verschillend is van die welke in artikel 17, lid 2, zijn vermeld:

Landen en rechtsgebieden Categorieën van entiteiten en juridische constructies

Antigua en Barbuda International business company

Anjouan (Comoren) Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht International business company

Bahama's Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht Foundation (stichting) International business company

Bahrein Financiële trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht

Barbados Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht International business company International Society with Restricted Liability (internationale vennootschap met beperkte aansprakelijkheid)

Belize Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht International business company

Bermuda Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht Exempt company (vrijgestelde onderneming)

Brunei Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht International business company International trust International Limited Partnership (internationale besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid)

Cookeilanden Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht International trust International company International partnership

Costa Rica Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht Company

Djibouti Exempt company (vrijgestelde onderneming) Trust, naar vreemd recht

15.4.2014 L 111/67 Publicatieblad van de Europese Unie NL

Landen en rechtsgebieden Categorieën van entiteiten en juridische constructies

Dominica Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht International business company

Fiji Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht

Frans-Polynesië Société (Company) (onderneming) Société de personnes (Partnership) (vennootschap) Société en participation (Joint venture) (deelgenootschap) Trust, naar vreemd recht

Grenada International business company Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht

Guam Company Sole proprietorship (eenmansbedrijf) Partnership Trust, naar vreemd recht

Guatemala Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht Fundación (Foundation) (stichting)

Hongkong Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht Private Limited Company

Kiribati Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht

Labuan (Maleisië) Offshore company Malaysian offshore bank, Offshore limited partnership Offshore trust

Libanon Companies benefiting from the Offshore company regime (ondernemingen die in aanmerking komen voor het „offshore company regime”) Trust, naar vreemd recht

Liberia Non-resident company (niet-ingezeten vennootschap) Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht

Macau Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht Fundação (Foundation) (stichting)

Maldiven Company Partnership Trust, naar vreemd recht

Noordelijke Marianen Foreign sales corporation (buitenlandse verkoopmaatschappij) Offshore banking corporation Trust, naar vreemd recht

Marshalleilanden Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht International business company

Mauritius Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht Global business company categories 1 and 2

15.4.2014 L 111/68 Publicatieblad van de Europese Unie NL

Landen en rechtsgebieden Categorieën van entiteiten en juridische constructies

Micronesië Company Partnership Trust, naar vreemd recht

Nauru Trust/nominee company Company Partnership Sole proprietorship (eenmansbedrijf) Foreign will (buitenlands testament) Foreign estate (buitenlandse goederen) Other form of business negotiated with the Government (andere met de overheid onderhandelde ondernemingsvormen)

Nieuw-Caledonië Société (Company) (onderneming) Société civile (Civil company) (burgerlijke vennoostchap) Société de personnes (Partnership) (vennootschap) Joint venture (deelgenootschap) Estate of deceased person (nalatenschap) Trust, naar vreemd recht

Nieuw-Zeeland Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht

Niue Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht International business company

Panama Fideicomiso (Trust, naar plaatselijk recht) en trust naar vreemd recht Fundación de interés privado (Foundation) (stichting) International business company

Palau Company Partnership Sole proprietorship (eenmansbedrijf) Representative office (vertegenwoordiging) Credit union (financial cooperative) (financiële coöperatie) Cooperative (coöperatie) Trust, naar vreemd recht

Filipijnen Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht

Puerto Rico Estate Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht International banking entity

Saint Kitts en Nevis Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht Foundation (stichting) Exempt company (vrijgestelde onderneming) Exempt Limited Partnership (vrijgestelde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid)

Saint Lucia Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht International business company

Saint Vincent en de Grenadines Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht International business company

Sao Tomé en Principe International business company Trust, naar vreemd recht

15.4.2014 L 111/69 Publicatieblad van de Europese Unie NL

Landen en rechtsgebieden Categorieën van entiteiten en juridische constructies

Samoa Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht International trust International company Offshore bank Offshore insurance company International partnership Limited partnership (besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid)

Seychellen Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht International business company

Singapore Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht

Salomonseilanden Company Partnership Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht

Zuid-Afrika Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht

Tonga Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht

Tuvalu Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht Provident fund (fonds voor sociale voorzieningen)

Verenigde Arabische Emiraten Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht Offshore company

Amerikaanse staat Delaware Limited Liability Company

Amerikaanse staat Wyoming Limited Liability Company

Amerikaanse Maagdeneilanden Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht Exempt company (vrijgestelde onderneming)

Uruguay Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht Sociedad Anónima Financiera de Inversión

Vanuatu Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht Exempt company (vrijgestelde onderneming) International company

2. Entiteiten en juridische constructies waarvan de plaats van vestiging of de plaats van werkelijke leiding gelegen is in een in artikel 17, lid 2, genoemd land of rechtsgebied, waarop artikel 2, lid 3, van toepassing is in afwachting van de aanneming door het betrokken land of rechtsgebied van bepalingen van gelijke strekking als die van artikel 4, lid 2:

Landen en rechtsgebieden Categorieën van entiteiten en juridische constructies

Andorra Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht

Anguilla Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht International business company

15.4.2014 L 111/70 Publicatieblad van de Europese Unie NL

Landen en rechtsgebieden Categorieën van entiteiten en juridische constructies

Aruba Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht Stichting Particulier Fonds

Britse Maagdeneilanden Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht Company

Caymaneilanden Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht Exempt company (vrijgestelde onderneming)

Guernsey Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht Company Foundation (stichting)

eiland Man Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht Company

Jersey Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht Company Foundation (stichting)

Liechtenstein Anstalt (Trust, naar plaatselijk recht) en trust, naar vreemd recht Stiftung (Foundation) (stichting)

Monaco Trust, naar vreemd recht Fondation (Foundation) (stichting)

Montserrat Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht International business company

Nederlandse Antillen Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht Stichting Particulier Fonds

San Marino Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht Fondazione (Foundation) (stichting)

Zwitserland Trust, naar vreemd recht Foundation

Turks- en Caicoseilanden Exempted company (vrijgestelde onderneming) Limited partnership Trust, naar plaatselijk of naar vreemd recht”.

15.4.2014 L 111/71 Publicatieblad van de Europese Unie NL

3) De volgende bijlage wordt toegevoegd als „bijlage II”:

„BIJLAGE II

Indicatieve lijst van categorieën van entiteiten en juridische constructies die voor de toepassing van artikel 4, lid 2, als niet effectief belast worden beschouwd

Land Categorieën van entiteiten en juridische constructies Opmerkingen

Alle EU- lidstaten

Europees economisch samenwerkingsverband (EEIG)

België — Maatschap/Société de droit commun (burgerlijke of handelsvennootschap zonder rechtspersoonlijk­heid)

— Tijdelijke handelsvennootschap/Société momentanée (vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid die een of meer specifieke handelsverrichtingen tot doel heeft)

— Stille handelsvennootschap/Société interne (vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid via welke een of meer personen een belang hebben in transacties die een of meer andere personen namens hen beheren)

Enkel opgenomen indien de „upstream”- marktdeelnemer die de rentebetaling aan de vennootschap verricht of de betaling voor haar bewerkstelligt, niet de identiteit en de woonplaats van alle uiteindelijk gerechtigden heeft vastgesteld, anders vallen deze vennoot­schappen onder artikel 4, lid 2, onder d). Deze vennootschappen hebben geen rechts­persoonlijkheid en uit het oogpunt van belas­tingheffing is de „doorkijkbenadering” van toepassing.

— „Trust” of soortgelijke juridische constructie, naar vreemd recht

Bulgarije — Дружество със специална инвестиционна цел (Beleggingsmaatschappij met een bijzonder doel)

— Инвестиционно дружество (Beleggingsmaat­schappij die niet onder artikel 6 valt)

Van vennootschapsbelasting vrijgestelde enti­teit

— „Trust” of soortgelijke juridische constructie, naar vreemd recht

Tenzij de beheerder kan aantonen dat de trust feitelijk onderworpen is aan de Bulgaarse inkomstenbelasting.

Tsjechië — Veřejná obchodní společnost (veř. obch. spol. of v.o. s.) (Personenvennootschap)

— Sdružení (vereniging) — Komanditní společnost — „Trust” of soortgelijke juridische constructie,

naar vreemd recht

Denemarken — Interessentskaber (Vennootschap onder firma) — Kommanditselskaber (Commanditaire vennoot­

schap) — Kommanditaktieselskab/Partnerselskab — Partrederi — „Trust” of soortgelijke juridische constructie,

naar vreemd recht

Duitsland — Gesellschaft bürgerlichen Rechts (Vennootschap naar burgerlijk recht)

— Kommanditgesellschaft — KG, offene Handelsge­sellschaft — OHG (Vennootschap onder firma)

— „Trust” of soortgelijke juridische constructie, naar vreemd recht

Estland — Seltsing (Persoonlijke vennootschap) — „Trust” of soortgelijke juridische constructie,

naar vreemd recht

15.4.2014 L 111/72 Publicatieblad van de Europese Unie NL

Land Categorieën van entiteiten en juridische constructies Opmerkingen

Ierland — Personenvennootschap en beleggingsclub Een beheerder met woonplaats in Ierland is doorgaans belasting verschuldigd over de inkomsten uit de trust. Indien de gerechtigde of de beheerder zijn woonplaats evenwel niet in Ierland heeft, is hij alleen belasting verschuldigd over de uit Ierse bron verkregen inkomsten.

Griekenland — Ομόρρυθμος εταιρεία (OE) (Vennootschap onder firma)

— Ετερόρρυθμος εταιρεία (EE) (Commanditaire vennootschap)

De vennootschapsbelasting is van toepassing op deze personenvennootschappen. Tot 50 % van de winsten van de personenvennootschap wordt echter belast tegen het tarief van de personenbelasting bij de afzonderlijke vennoten.

— „Trust” of soortgelijke juridische constructie, naar vreemd recht

Spanje — Entiteiten die zijn onderworpen aan de belas­ting op de winstverdeling:

— Sociedad civil con o sin personalidad jurídica (Maatschap met of zonder rechtspersoon­lijkheid),

— Herencias yacentes (Nalatenschap), — Comunidad de bienes (Gemeenschappelijk

eigendom)

— Andere entiteiten zonder rechtspersoonlijkheid die een afzonderlijke economische eenheid of een afzonderlijke groep activa vormen (artikel 35, lid 4, van de Ley General Tributaria).

— „Trust” of soortgelijke juridische constructie, naar vreemd recht

Frankrijk — Société en participation (Gemeenschappelijke onderneming)

— Société ou association de fait (Feitelijke onderne­ming)

— Indivision (Gemeenschappelijk eigendom) — Fiducie — „Trust” of soortgelijke juridische constructie,

naar vreemd recht

Italië — Alle personenvennootschappen en daarmee gelijkgestelde entiteiten

De categorie van personenvennootschappen omvat: „società in accomandita semplice”, „società semplici”, associazioni (verenigingen) van kunstenaars of beroepsbeoefenaars voor de beoefening van hun kunst of de uitoefening van hun beroep, zonder rechtspersoonlijk­heid, „società in nome collettivo”, „società di fatto” (onregelmatige of feitelijke maatschappen) en „società di armamento”.

— Ondernemingen met een beperkt aantal aandeelhouders die voor fiscale transparantie kiezen

De regeling inzake fiscale transparantie staat open voor vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid of coöperaties waarvan de leden natuurlijke personen zijn (artikel 116 TUIR (Wet inkomstenbelasting)).

— „Trust” of soortgelijke juridische constructie, naar vreemd recht

Tenzij de beheerder stukken kan voorleggen waaruit blijkt dat de trust zijn fiscale woon­plaats in Italië heeft en aldaar onderworpen is aan effectieve vennootschapsbelasting.

15.4.2014 L 111/73 Publicatieblad van de Europese Unie NL

Land Categorieën van entiteiten en juridische constructies Opmerkingen

Cyprus — Συνεταιρισμός (Personenvennootschap) — Σύνδεσμοςof σωματείο (Vereniging)

— Συνεργατικές(coöperatie) Louter transacties met leden

— „Trust” of soortgelijke juridische constructie, naar plaatselijk of naar vreemd recht

Trusts naar Cypriotisch recht worden als transparante entiteiten naar dat recht aangemerkt.

Letland — Pilnsabiedrība (Vennootschap onder firma) — Komandītsabiedrība (Commanditaire vennoot­

schap) — Biedrība un nodibinājums (Vereniging en stich­

ting); — Lauksaimniecības kooperatīvs (Landbouwcoöpe­

ratie) — „Trust” of soortgelijke juridische constructie,

naar vreemd recht

Litouwen — „Trust” of soortgelijke juridische constructie, naar vreemd recht

Luxemburg — „Trust” of soortgelijke juridische constructie, naar vreemd recht

Hongarije — „Trust” of soortgelijke juridische constructie, naar vreemd recht

Hongarije erkent trusts als „entiteiten” naar nationaal recht.

Malta — Soċjetà In Akkomandita (Commanditaire vennootschap waarvan het kapitaal niet in aandelen is verdeeld)

— Arrangement in participation (Deelgenootschap) — Soċjetà Kooperattiva (Coöperatie)

De commanditaire vennootschap waarvan het kapitaal in aandelen is verdeeld, is aan de algemene vennootschapsbelasting onderworpen.

Nederland — Vennootschap onder firma — Commanditaire vennootschap

Vennootschappen onder firma, commandi­taire vennootschappen en Europese economi­sche samenwerkingsverbanden zijn fiscaal transparant.

— Vereniging — Stichting

Verenigingen en stichtingen zijn vrijgesteld van belastingen tenzij zij commerciële of zakelijke activiteiten verrichten.

— „Trust” of soortgelijke juridische constructie, naar vreemd recht

Oostenrijk — Offene Gesellschaft (OG)(vennootschap onder firma)

— Offene Handelsgesellschaft (OHG)(vennootschap onder firma)

— Kommanditgesellschaft (KG)(commanditaire vennootschap)

— Gesellschaft nach bürgerlichem Recht (Maatschap) — „Trust” of soortgelijke juridische constructie,

naar vreemd recht

15.4.2014 L 111/74 Publicatieblad van de Europese Unie NL

Land Categorieën van entiteiten en juridische constructies Opmerkingen

Polen — Spółka jawna (Sp. j.) (vennootschap onder firma)

— Spółka jawna (Sp. j.) (commanditaire vennoot­schap)

— Spółka komandytowo-akcyjna (S.K.A.) (Comman­ditaire vennootschap op aandelen)

— Spółka partnerska (Sp. p.) (maatschap) — Spolka cywilna (s.c.) (personenvennootschap) — „Trust” of soortgelijke juridische constructie,

naar vreemd recht

Portugal — Maatschappen die geen commerciële rechtsper­soon zijn

— Rechtspersonen die zich met bepaalde beroeps­activiteiten bezighouden waarvan alle vennoten natuurlijke personen zijn met kwalificaties voor hetzelfde beroep

— Vennootschappen die uitsluitend activa houden en waarover een familie zeggenschap heeft of waarvan ten hoogste vijf personen eigenaar zijn;

— Vennootschappen met vergunning om hun activiteit uit te oefenen in het International Business Centre van Madeira en die in aanmer­king komen voor vrijstelling van de vennoot­schapsbelasting (artikel 33 van het EBF (Statuut belastingvoordelen))

Artikel 33 van het EBF, van toepassing op vennootschappen met een vergunning tot en met 31 december 2000, voorziet in een vrij­stelling van vennootschapsbelasting tot en met 31 december 2011.

— Verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid

— „Trust” of soortgelijke juridische constructie, naar vreemd recht

De enige volgens de Portugese wet toegestane trusts zijn die welke zijn opgericht naar vreemd recht door rechtspersonen in het International Business Centre van Madeira.

Roemenië — Vereniging (personenvennootschap) — Cooperative (Coöperatie) — „Trust” of soortgelijke juridische constructie,

naar vreemd recht

Slovenië — „Trust” of soortgelijke juridische constructie, naar vreemd recht

Slowakije — Verejná obchodná spoločnosť (Vennootschap onder firma)

— Komanditná spoločnosť (commanditaire vennoot­schap)

— Združenie (Vereniging) — „Trust” of soortgelijke juridische constructie,

naar vreemd recht

15.4.2014 L 111/75 Publicatieblad van de Europese Unie NL

Land Categorieën van entiteiten en juridische constructies Opmerkingen

Finland — avoin yhtiö/öppet bolag (Personenvennootschap) — kommandiittiyhtiö/kommanditbolag (commandi­

taire vennootschap) — „Trust” of soortgelijke juridische constructie,

naar vreemd recht

Zweden — handelsbolag (Vennootschap onder firma) — kommanditbolag (Commanditaire vennootschap) — enkelt bolag (Personenvennootschap) — „Trust” of soortgelijke juridische constructie,

naar vreemd recht

Verenigd Koninkrijk:

— — General partnership (Vennootschap onder firma)

— Limited partnership (commanditaire vennoot­schap)

— Limited liability partnership (vennootschap met beperkte aansprakelijkheid)

Vennootschappen onder firma, commandi­taire vennootschappen; vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid zijn transparant voor belastingdoeleinden.

— Investment club (beleggingsclub waarvan de leden recht hebben op een bepaald aandeel van het vermogen)

Gibraltar (1) — „Trust” of soortgelijke juridische constructie, naar plaatselijk of naar vreemd recht

De inkomsten van de trust zijn volgens de wet op de inkomstenbelasting van 1992 vrij­gesteld van belasting indien: a) de trust is opgericht door of namens een

niet-ingezetene, en b) de inkomsten

— buiten Gibraltar zijn verkregen of van buiten Gibraltar komen, of

— worden ontvangen door een trust en als zij rechtstreeks door de gerechtigde waren ontvangen, volgens de wet op de inkomstenbelasting niet onder­worpen aan belasting zouden zijn geweest.

Dit geldt niet voor trusts die zijn opgericht vóór 1 juli 1983 en waarvan de statuten inge­zetenen van Gibraltar uitdrukkelijk uitsluiten als gerechtigde.

(1) Het Verenigd Koninkrijk is de lidstaat die overeenkomstig artikel 355, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de buitenlandse betrekkingen van Gibraltar behartigt.”.

4) De volgende bijlage wordt toegevoegd als „bijlage IV”:

„BIJLAGE IV

GEGEVENS DIE DE LIDSTATEN JAARLIJKS VOOR STATISTISCHE DOELEINDEN AAN DE COMMISSIE VERSTREKKEN

1. Economische gegevens

1.1. Bronbelasting:

Voor Luxemburg en Oostenrijk (zolang zij de overgangsbepalingen van hoofdstuk III toepassen): het totaalbedrag van uit de bronbelasting afkomstige gedeelde belastinginkomsten, onderverdeeld naar lidstaat van woonplaats van de uiteindelijk gerechtigden.

Voor Luxemburg en Oostenrijk (zolang zij de overgangsbepalingen van hoofdstuk III toepassen): het totaalbedrag van met andere lidstaten gedeelde belastinginkomsten uit de bronbelasting die op grond van artikel 11, lid 5, is geheven.

15.4.2014 L 111/76 Publicatieblad van de Europese Unie NL

De gegevens over de totaalbedragen aan bronbelasting, onderverdeeld naar lidstaat van woonplaats van de uiteindelijk gerechtigden, moeten ook naar het nationale bureau worden gezonden dat de betalingsbalansstatis­tieken opstelt.

1.2. Bedrag aan rentebetalingen/verkoopopbrengsten:

Voor de lidstaten die informatie uitwisselen of die voor de vrijwillige verstrekking van gegevens op grond van artikel 13 hebben gekozen: het bedrag aan rentebetalingen op hun grondgebied dat onderwerp is van de infor­matie-uitwisseling op grond van artikel 9, onderverdeeld naar lidstaat of afhankelijk of geassocieerd gebied waarin de uiteindelijk gerechtigden wonen.

Voor de lidstaten die informatie uitwisselen of die voor de vrijwillige verstrekking van gegevens op grond van artikel 13 hebben gekozen: het bedrag van de verkoopopbrengsten op hun grondgebied dat onderwerp is van de informatie-uitwisseling op grond van artikel 9, onderverdeeld naar lidstaat of afhankelijk of geassocieerd gebieden waarin de uiteindelijk gerechtigden wonen.

Voor lidstaten die informatie uitwisselen of die hebben gekozen voor de vrijwillige verstrekking van gegevens, het bedrag aan rentebetalingen dat het onderwerp is van de informatie-uitwisseling, onderverdeeld naar soort rentebetaling volgens de in artikel 8, lid 2, vermelde categorieën.

De gegevens over de totaalbedragen aan rentebetalingen en verkoopopbrengsten, onderverdeeld naar lidstaat van woonplaats van de uiteindelijk gerechtigden, moeten ook naar het nationale bureau worden gezonden dat de betalingsbalansstatistieken opstelt.

1.3. Uiteindelijke gerechtigde:

Voor alle lidstaten: het aantal uiteindelijk gerechtigden dat in andere lidstaten en afhankelijke of geassocieerde gebieden woont, onderverdeeld naar lidstaat en afhankelijk of geassocieerd gebied.

1.4. Uitbetalende instanties:

Voor alle lidstaten: het aantal uitbetalende instanties (per verzendende lidstaat) dat betrokken is bij de infor­matie-uitwisseling en de bronbelasting in de zin van deze richtlijn.

1.5. Uitbetalende instanties bij ontvangst:

Voor alle lidstaten: het aantal uitbetalende instanties bij ontvangst die rentebetalingen in de zin van artikel 6, lid 4, hebben ontvangen. Dit geldt zowel voor de verzendende lidstaten, dat wil zeggen de lidstaten waarin rente­betalingen zijn verricht aan uitbetalende instanties bij ontvangst waarvan de feitelijke plaats van beheer in een andere lidstaat is gelegen, als voor de ontvangende lidstaten op het grondgebied waarvan dergelijke rechtsper­sonen of juridische constructies zich bevinden.

2. Technische gegevens

2.1. Registratie:

Voor de lidstaten die informatie uitwisselen of die voor de vrijwillige verstrekking van gegevens hebben gekozen overeenkomstig artikel 13: het aantal verzonden en ontvangen registraties. Een registratie betekent één betaling aan één uiteindelijk gerechtigde.

2.2. Behandelde/gecorrigeerde registraties:

Aantal en percentage van syntactisch ongeldige registraties dat kan worden verwerkt;

Aantal en percentage van syntactisch ongeldige registraties dat niet kan worden verwerkt;

Aantal en percentage van niet-behandelde registraties;

Aantal en percentage van op verzoek gecorrigeerde registraties;

Aantal en percentage van op eigen initiatief gecorrigeerde registraties;

Aantal en percentage van met goed gevolg behandelde registraties.

15.4.2014 L 111/77 Publicatieblad van de Europese Unie NL

3. Niet-verplicht te verstrekken gegevens:

3.1. Voor de lidstaten: het bedrag van de rentebetalingen aan entiteiten of juridische constructies waarover overeen­komstig artikel 4, lid 2, informatie is uitgewisseld, onderverdeeld naar lidstaat van de plaats van werkelijke leiding van de entiteit of juridische constructie.

3.2. Voor de lidstaten: het bedrag van de verkoopopbrengsten aan entiteiten of juridische constructies waarover over­eenkomstig artikel 4, lid 2, informatie is uitgewisseld, onderverdeeld naar lidstaat van vestiging van de entiteit of juridische constructie.

3.3. Het respectieve aandeel van de totale jaarlijkse belastingontvangsten die bij ingezeten belastingplichtigen zijn geheven op aan hen verrichte rentebetalingen, zowel door binnenlandse als buitenlandse uitbetalende instanties.”.

15.4.2014 L 111/78 Publicatieblad van de Europese Unie NL

Wet van 15 juli 2013 houdende dringende bepalingen inzake

fraudebestrijding

(BS 19 juli 2013 (ed. 2)) Duitse vertaling: Ber. (BS 13 maart 2014).

Zitting 2012-2013: Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers: 53 – 2763 – 2012/2013: Nr. 1: Wetsontwerp. – Nrs. 2 tot 4: Amendementen. – Nrs. 5 tot 9: Verslagen. – Nr. 10: Tekst aangenomen door de commissies. – Nr. 11: Amendementen. – Nr. 12: Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat. Integraal Verslag: 29 en 30 mei 2013. Stukken van de Senaat: 5 – 2127 – 2012/2013: Nr. 1: Ontwerp geëvoceerd door de Senaat. – Nrs. 2 tot 4: Verslagen. – Nr. 5: Beslissing om niet te amenderen. Handelingen van de Senaat: 27 juni 2013.

Titel 1. Voorafgaande bepaling

Art. 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Titel 2. Financiën - Justitie

Enig hoofdstuk Wijzigingen van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme

Art. 2

In artikel 5, § 3, 1°, van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, gewijzigd bij de wetten van 7 april 1995, 12 januari 2004, 20 maart 2007 en 18 januari 2010, worden de woorden “ernstige en georganiseerde fiscale fraude waarbij bijzonder ingewikkelde mechanismen of procedés van internationale omvang worden aangewend” vervangen door de woorden “ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd”.

Art. 3

In artikel 21 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 12 januari 2004 en gewijzigd bij de wetten van 18 januari 2010 en 29 maart 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1°tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende: (...)

2°in het vroegere tweede lid, dat het derde lid wordt, worden de woorden “bepaling niet werd” vervangen door de woorden “bepalingen niet werden”;

3°in het vroegere derde lid, dat het vierde lid wordt, worden de woorden “, tweede en derde” ingevoegd tussen de woorden “eerste” en “lid”.

Art. 4

In artikel 22, § 2, eerste lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 18 januari 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1°de woorden “samenwerking en” worden vervangen door het woord “samenwerking,”;

2°de woorden “en door de handelaren en dienstverstrekkers aangeduid bij koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 21, vierde lid” worden ingevoegd tussen de woorden “of verlaten” en “. Ze neemt”.

Art. 5

In artikel 28 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 april 2007 en gewijzigd bij de wet van 18 januari 2010, worden de woorden “ernstige en georganiseerde fiscale fraude waarbij bijzonder ingewikkelde mechanismen of procedés van internationale omvang worden aangewend” vervangen door de woorden “ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd”.

Art. 6

In artikel 35, § 2, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 7 april 1995, 10 augustus 1998, 12 januari 2004 en 18 januari 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1°in het vijfde lid worden de woorden “licht de Cel de arbeids-auditeur in van deze mededeling” vervangen door de woorden “bezorgt de Cel aan de arbeidsauditeur ter informatie een kopie van het doormeldingsverslag dat krachtens artikel 34 aan de procureur des Konings of de federale procureur werd medegedeeld”;

2°in het zesde lid worden de woorden “licht de Cel de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst, opgericht door artikel 312 van de programmawet (I) van 27 december 2006, in” vervangen door de woorden “bezorgt de Cel de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst, opgericht door artikel 312 van de programmawet (I) van 27 december 2006ter informatie inlichtingen die voor deze dienst nuttig zijn en voortvloeien uit de doormelding van het dossier aan de procureur des Konings of de federale procureur, krachtens artikel 34”;

3°het zevende lid wordt vervangen als volgt: (...)

Art. 7

In artikel 36 van dezelfde wet worden de woorden “artikelen 20, 23 tot 28 en 31” vervangen door de woorden “artikelen 20, 21, 23 tot 28 en 31”.

Art. 8

In artikel 41 eerste en het tweede lid van dezelfde wet, vervangen door de wet van 27 april 2007 en gewijzigd bij de wetten van 18 januari 2010 en 29 maart 2012, worden de woorden “, eerste lid,” opgeheven.

Titel 3. Justitie

Hoofdstuk 1. Wijzigingen van het Wetboek van vennootschappen

Art. 9

In artikel 265 van het Wetboek van vennootschappen, laatst gewijzigd bij de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I), worden de woorden “ernstige en georganiseerde fiscale fraude in de zin van artikel 3, § 2” telkens vervangen door de woorden “ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd, in de zin van artikel 5, § 3”.

Art. 10

In artikel 409 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I), worden de woorden “ernstige en georganiseerde fiscale fraude in de zin van artikel 3, § 2” telkens vervangen door de woorden “ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd, in de zin van artikel 5, § 3”.

Art. 11

In artikel 530 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I), worden de woorden “ernstige en georganiseerde fiscale fraude in de zin van artikel 3, § 2” telkens vervangen door de woorden “ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd, in de zin van artikel 5, § 3”.

Art. 12

In artikel 921 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 1 september 2004, worden de woorden “ernstige en georganiseerde fiscale fraude in de zin van artikel 3, § 2” vervangen door de woorden “ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd, in de zin van artikel 5, § 3”.

Art. 13

In artikel 986 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 28 november 2006, worden de woorden “ernstige en georganiseerde fiscale fraude in de zin van artikel 3, § 2” vervangen door de woorden “ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd, in de zin van artikel 5, § 3”.

Hoofdstuk 2. Wijzigingen van het Strafwetboek

Art. 14

In artikel 43quater, § 1, c) van het Strafwetboek, ingevoegd bij de wet van 19 december 2002, worden de woorden “van ernstige en georganiseerde fiscale fraude waarbij bijzonder ingewikkelde mechanismen of procedés van internationale omvang werden aangewend” vervangen door de woorden “van ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd”.

Art. 15

In artikel 505 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 7 april 1995 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 10 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1°in het derde lid worden de woorden “van ernstige en georganiseerde fiscale fraude waarbij bijzonder ingewikkelde mechanismen of procedés van internationale omvang worden aangewend” vervangen door de woorden “van ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd”;

2°in het vierde lid worden de woorden “artikel 14quinquies” vervangen door de woorden “artikel 28”.

Titel 4. Binnenlandse Zaken

Enig hoofdstuk Wijzigingen van de wet van 29 december 2010 houdende diverse bepalingen (I)

Art. 16

Artikel 69 van de wet van 29 december 2010 houdende diverse bepalingen (I) wordt aangevuld met een 3°, luidende: (...)

Art. 17

In artikel 70 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1°paragraaf 1 wordt aangevuld met twee leden, luidende: (...)

2°paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt: (...)

Titel 5. Economie, K.M.O., Middenstand en Energie

Enig hoofdstuk Wijziging van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen

Art. 18

In artikel 25bis van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen, ingevoegd bij de wet van 20 maart 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1°in de inleidende zin van § 1 worden de woorden “gaat de beheersdienst van de Kruispuntbank van Ondernemingen

zonder aanrekening van de kosten over tot” vervangen door de woorden “kan de beheersdienst van de Kruispuntbank van Ondernemingen zonder aanrekening van de kosten overgaan tot”;

2°§ 1 wordt aangevuld met de bepalingen onder 4° en 5°, luidende: (...)

3°een § 1bis wordt ingevoegd, luidende: (...)

Art. 19

Artikel 18 treedt in werking op 1 juli 2013. In afwijking van het eerste lid, treedt artikel 25bis, § 1, eerste lid, 5°, en tweede en derde lid, van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen, zoals ingevoegd bij deze wet, in werking op een door de Koning te bepalen datum en uiterlijk op 31 december 2013.

Congresstraat 12-14 - 1000 Brussel T +32 2 220 59 50 F +32 2 220 54 24 / www.fsma.be

FSMA_2014_02 dd. 16/04/2014

Wijziging van de wet van 27 maart 1995 en uitbreiding vande MiFID-gedragsregels tot de verzekeringssector

Toepassingsgebied:

Verzekeringsondernemingen naar Belgisch recht, verzekeringsondernemingen die ressorteren onder hetrecht van een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte (EER) en waaraan toelating isverleend krachtens hoofdstuk II van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle derverzekeringsondernemingen, en verzekeringstussenpersonen die zijn ingeschreven in het register van deverzekeringstussenpersonen dat door de FSMA wordt bijgehouden.

Deze circulaire zal eveneens ter kennis worden gebracht van de in België gevestigde bijkantoren vanverzekeringsondernemingen en verzekeringstussenpersonen die ressorteren onder het recht van eenandere EER-lidstaat, van de verzekeringsondernemingen en de verzekeringstussenpersonen die ressorterenonder het recht van een andere EER-lidstaat en op Belgisch grondgebied actief zijn in het kader van het vrijverrichten van diensten, alsook van de verzekeringsondernemingen die ressorteren onder het recht van eenStaat die geen lid is van de EER en die op Belgisch grondgebied actief zijn in het kader van het vrij verrichtenvan diensten, met het verzoek toe te zien op de naleving van de regels als gewijzigd bij wet van 27 maart1995 en de regels tot uitbreiding van de MiFID-gedragsregels tot de verzekeringssector, die beide alsbepalingen van algemeen belang worden beschouwd.

Samenvatting/Doelstelling:

Conform de artikelen 7 en 19 van de wet van 30 juli 2013 tot versterking van de bescherming van deafnemers van financiële producten en diensten alsook van de bevoegdheden van de Autoriteit voorFinanciële Diensten en Markten en houdende diverse bepalingen (I) (de "wet van 30 juli 2013") worden deMiFID-gedragsregels met ingang van 30 april 2014 [*] uitgebreid tot de verzekeringssector [**].

Doelstelling van deze circulaire is toelichting te geven bij de belangrijkste gevolgen van die uitbreiding vande MiFID-gedragsregels. Zij preciseert de maatregelen voor de toepassing van verschillende regels dieworden uitgebreid tot de verzekeringssector en waarop de FSMA toezicht houdt. De circulaire geeft echtergeen exhaustief overzicht van de nieuwe regels of de doorgevoerde veranderingen. Enkel wetteksten enreglementaire teksten zijn juridisch bindend en dus wordt naar die teksten verwezen voor een volledigoverzicht van alle regels die ter zake van toepassing zijn.

[*] Artikel 9 van de wet houdende invoeging van boek VI "Marktpraktijken en consumentenbescherming" in hetWetboek van economisch recht en houdende invoeging van de definities eigen aan boek VI, en van derechtshandhavingsbepalingen eigen aan boek VI, in de boeken I en XV van het Wetboek van economisch recht.

[**] Zie de artikelen 26, tweede lid, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiëlesector en de financiële diensten, en artikel 12sexies, § 1, van de wet van 27 maart 1995 betreffende deverzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen.

Circulaire

2/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

Structuur:

1 Inleiding .........................................................................................................................................................5

1.1 Voornaamste wijzigingen van de wet van 27 maart 1995 ............................................................... 5

1.2 Koninklijke besluiten N1 en N2 ....................................................................................................... 6

1.3 Teksten ........................................................................................................................................... 7

2 Algemene beschouwingen ......................................................................................................................7

2.1 Bestemmelingen van de circulaire, toepassingsgebied en inwerkingtreding vande nieuwe verpl ichtingen ................................................................................................................ 7

2.1.1 Voor wie gelden de verplichtingen: adressaat van de circulaire ................................................. 7

2.1.2 In welke gevallen zijn deze KB's van toepassing? Toepassingsgebied van de nieuweverplichtingen ...................................................................................................................................... 8

2.1.3 Inwerkingtreding van de nieuwe verplichtingen ...................................................................... 11

2.2 Verduidel ijkingen met betrekking tot de verzeker ingstussenpersonen ................. 12

2.2.1 Begrip "verbonden verzekeringsagent" ................................................................................... 12

2.2.2 Verantwoordelijkheidsregeling ............................................................................................... 14

2.2.3 Cumulatie van statuten ........................................................................................................... 16

2.3 Vereisten inzake beroep skennis ......................................................................................... 17

2.3.1 Gedragsregels ......................................................................................................................... 17

2.3.2 Essentiële productkennis ........................................................................................................ 18

2.4 Proportionali teitsbeginsel en passende orga nisatie .................................................... 18

3 Fundamentele ged ragsrege l ................................................................................................................20

4 Informatieverstrekking aan de c liënten ........................................................................................21

4.1 Algemeen ...................................................................................................................................... 21

4.2 Verplichte precontractuele informatie ......................................................................................... 22

4.2.1 Algemeen ............................................................................................................................... 22

4.2.2 Welke precontractuele informatie moet aan de cliënten worden verstrekt? ........................... 22

4.3 Praktische aspecten in verband met de informatieverstrekking aan de cliënten .......................... 25

4.3.1 Op welke drager moet de informatie worden verstrekt? ......................................................... 25

4.3.2 Wanneer moet de precontractuele informatie aan de cliënten worden verstrekt?.................. 26

4.4 Kwalitatieve verplichtingen met betrekking tot de informatie aan cliënten ................................. 27

4.4.1 Kwalitatieve verplichtingen die gelden voor alle soorten verzekeringsovereenkomsten .......... 27

4.4.2 Bijkomende kwalitatieve verplichtingen met betrekking tot de spaar- ofbeleggingsverzekeringen .................................................................................................................... 29

4.5 Regels met betrekking tot publicitaire mededelingen .................................................................. 30

3/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

5 Zorgplicht ....................................................................................................................................................31

5.1 Algemeen ...................................................................................................................................... 31

5.2 Begrip 'advies' ............................................................................................................................... 31

5.3 Inzameling van informatie over de cliënt ...................................................................................... 32

5.3.1 Algemeen ............................................................................................................................... 32

5.3.2 Verlangens en behoeften ........................................................................................................ 33

5.3.3 Kennis en ervaring .................................................................................................................. 33

5.3.4 Financiële situatie en beleggingsdoelstellingen ....................................................................... 34

5.3.5 Gebruik van gestandaardiseerde vragenlijsten en profielen .................................................... 35

5.3.6 Algemene aspecten ................................................................................................................ 36

5.4 Aftoetsing ..................................................................................................................................... 37

5.4.1 Algemeen ............................................................................................................................... 37

5.4.2 Aftoetsing van de verlangens en behoeften van de cliënt........................................................ 37

5.4.3 Aftoetsing van de passendheid (appropriateness test) ............................................................ 38

5.4.4 Aftoetsing van de geschiktheid (suitability test) ...................................................................... 38

5.5 Bewaring van gegevens ................................................................................................................ 40

6 Belangenconf licten ..................................................................................................................................41

6.1 Algemeen ...................................................................................................................................... 41

6.2 Identificatie van belangenconflicten ............................................................................................. 42

6.3 Beheer van belangenconflicten..................................................................................................... 43

6.4 Informatie aan cliënten over specifieke belangenconflicten ......................................................... 44

6.5 Register van belangenconflicten ................................................................................................... 45

6.6 Belangenconflictenbeleid ............................................................................................................. 45

6.6.1 Inhoud .................................................................................................................................... 45

6.6.2 Informatie aan cliënten over het belangenconflictenbeleid ..................................................... 46

7 Vergoedingen .............................................................................................................................................47

7.1 Regels vervat in KB N2 .................................................................................................................. 47

7.2 Vergoedingen betaald door, namens of aan een cliënt ................................................................. 48

7.3 De beperkte categorie van de passende vergoedingen ................................................................. 48

7.4 Inducements sensu stricto ............................................................................................................ 49

7.4.1 Voorwaarden .......................................................................................................................... 49

7.4.2 Voorafgaande informatie aan de cliënt ................................................................................... 49

7.4.3 Verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening en behartiging van de belangen van decliënt ............................................................................................................................................... 52

7.5 Organisatorische aspecten ............................................................................................................ 52

4/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

7.5.1 Inducements policy ................................................................................................................. 52

7.5.2 Andere organisatorische aspecten .......................................................................................... 52

8 Verslaggeving aan de cl iënt ....................................................................................................... 54

9 Cliëntendossier en gegevensbewaring ...........................................................................................55

10 Burgerlij ke sancties ................................................................................................................................56

5/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

1 Inleiding

De wet van 30 juli 20131 breidt de MiFID-gedragsregels uit tot de verzekeringssector. Om rekening tehouden met de eigenheid van de sector, heeft de wetgever bepaald dat de Koning kan voorzien in eenaangepaste versie van deze gedragsregels. De volgende koninklijke besluiten verduidelijken de toepassingvan de gedragsregels voor de verzekeringssector:

koninklijk besluit van 21 februari 2014 tot wijziging van de wet van 27 maart 1995 betreffende deverzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen (hierna het "KB totwijziging van de wet van 27 maart 1995") ;

koninklijk besluit van 21 februari 2014 over de regels voor de toepassing van de artikelen 27 tot 28bisvan de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiëlediensten op de verzekeringssector (hierna het "KB N1") ; en,

koninklijk besluit van 21 februari 2014 inzake de krachtens de wet vastgestelde gedragsregels en regelsover het beheer van belangenconflicten, wat de verzekeringssector betreft (hierna het "KB N2").

Deze teksten voeren verschillende nieuwe verplichtingen in, die op 30 april 20142 in werking zullen tredenen het bestaande wettelijke kader aanvullen voor de verzekeringsondernemingen en deverzekeringstussenpersonen.

Bepaalde begrippen die in deze circulaire worden gebruikt, zijn zeer nauwkeurig gedefinieerd. Een lijst vandie begrippen en de desbetreffende definities is aan het einde van de circulaire te vinden.

1.1 Voornaamste wijzigingen van de wet van 27 maart 1995

De wijzigingen die het KB tot wijziging van de wet van 27 maart 1995 aanbrengt, hebben hoofdzakelijkbetrekking op de volgende punten:

de invoering van een definitie van het begrip "verbonden verzekeringsagent";

de definitie van de begrippen "advies" en "gepersonaliseerde aanbeveling";

de vereisten inzake beroepskennis;

de reikwijdte van de verplichting om na te gaan wat de verlangens en de behoeften zijn van de cliënt;

de voorwaarden waaronder welbepaalde informatie op een andere duurzame drager dan papier kanworden verstrekt;

de bewaring van de gegevens over de verzekeringsbemiddelingsactiviteiten of -diensten die deverzekeringstussenpersoon verricht; en,

de regeling van de verantwoordelijkheid voor de naleving van de gedragsregels.

1 Wet van 30 juli 2013 tot versterking van de bescherming van de afnemers van financiële producten en dienstenalsook van de bevoegdheden van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten en houdende diversebepalingen (I).

2 Artikel 9 van de wet houdende invoeging van boek VI "Marktpraktijken en consumentenbescherming" in hetWetboek van economisch recht en houdende invoeging van de definities eigen aan boek VI, en van derechtshandhavingsbepalingen eigen aan boek VI, in de boeken I en XV van het Wetboek van economisch recht.

6/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

1.2 Koninklijke beslu iten N1 en N2

In verband met de gedragsregels die zijn opgenomen in de KB's N1 en N2, geldt het volgende:

deze teksten dienen samen te worden gelezen; het KB N1 bevat immers algemene verplichtingen, diehet KB N2 vervolgens nader preciseert;

het toepassingsgebied van deze teksten verschilt naargelang het soort verzekeringsovereenkomst:

a) sommige verplichtingen gelden voor alle soorten verzekeringsovereenkomsten (degemeenschappelijke basis)3;

b) sommige verplichtingen gelden voor de verzekeringsovereenkomsten die geen spaar- ofbeleggingsverzekering zijn4;

c) sommige verplichtingen zijn uitsluitend van toepassing op de spaar- ofbeleggingsverzekeringen5.

De verplichtingen die worden opgelegd door de KB's N1 en N2, hebben hoofdzakelijk betrekking op devolgende elementen:

de informatieverstrekking aan de cliënt;

de aftoetsing van de geschiktheid of passendheid van een spaar- of beleggingsverzekering voor eenwelbepaalde cliënt;

het beheer van belangenconflicten;

de vergoedingen die zijn ontvangen van of betaald door de onderneming of deverzekeringstussenpersoon;

de rapportering aan de cliënten; en

het bijhouden van een cliëntendossier.

De KB's N1 en N2 voeren tevens een definitie in van het begrip "verzekeringsbemiddelingsdienst",gebaseerd op de definitie van het begrip "verzekeringsbemiddeling" in de wet van 27 maart 1995.

Het KB N26 bepaalt tot slot welke regels onder het nieuwe stelsel van de burgerlijke sancties vallen dat isingevoerd door artikel 30ter van de wet van 30 juli 2013. Dat artikel voert een weerlegbaar vermoeden vanoorzakelijk verband in tussen dat de door een cliënt geleden schade en een inbreuk op een of meer vandeze regels.

3 Titel II, hoofdstukken 1 en 2, titel III, titel IV en titel V, KB N2.4 Titel II, hoofdstuk 3, KB N2.5 Titel II, hoofdstuk 4, KB N2.6 Artikel 24 KB N2.

7/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

1.3 Teksten

Als bijlage 1 gaat een officieuze coördinatie van de aldus gewijzigde wet van 27 maart 19957. Om het lezenvan de KB's N1 en N2 te vergemakkelijken, gaat een document met een "vereenvoudigde" versie van dezeteksten als bijlage 2.

2 Algemene beschouwingen

2.1 Bestemmelingen van de c irculaire, toepassingsgebied eninwerkingtreding van de nieuwe verplichtingen

Hieronder wordt ingegaan op de volgende drie aspecten:

op wie zijn de nieuwe verplichtingen van toepassing?

in welke gevallen zijn de nieuwe verplichtingen van toepassing?

vanaf wanneer zijn de nieuwe verplichtingen van toepassing?

2.1.1 Voor wie ge lden de verp lichtingen: adres saat van de circu laire

Deze circulaire is gericht aan8:

de "verzekeringsondernemingen sensu lato" naar Belgisch recht (m.a.w. deverzekeringsondernemingen alsook hun verbonden verzekeringsagenten en de verzekeringssubagentenvan hun verbonden verzekeringsagenten);

de verzekeringsondernemingen die ressorteren onder het recht van een Staat die geen lid is van deEER, en die erkend zijn krachtens hoofdstuk II van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle derverzekeringsondernemingen (inclusief hun verbonden verzekeringsagenten en deverzekeringssubagenten van hun verbonden verzekeringsagenten); en,

de verzekeringstussenpersonen naar Belgisch recht, met uitzondering van de verbondenverzekeringsagenten (m.a.w. de makelaars en de niet-verbonden verzekeringsagenten, alsook deverzekeringssubagenten van deze verzekeringstussenpersonen naar Belgisch recht die geen verbondenverzekeringsagent zijn),

als zij verzekeringsbemiddelingsdiensten verstrekken op Belgisch grondgebied.

Omdat de nieuwe verplichtingen uit de KB's N1 en N2 als bepalingen van algemeen belang kunnen wordenbeschouwd, is deze circulaire ook gericht aan:

de verzekeringsondernemingen sensu lato en de verzekeringstussenpersonen (inclusief deverzekeringssubagenten van deze tussenpersonen) die ressorteren onder het recht van een andereEER-lidstaat die op het Belgische grondgebied verzekeringsbemiddelingsdiensten aanbieden via een inBelgië gevestigd bijkantoor of in het kader van het vrij verrichten van diensten; en,

7 Deze wet wordt vervangen door de wet betreffende de verzekeringen, die 6 maanden na haar bekendmaking inhet Belgisch Staatsblad in werking zal treden.

8 Deze circulaire geldt voor de verzekeringsondernemingen en -tussenpersonen die onder de bevoegdheid van deFSMA ressorteren, en doet geen afbreuk aan de bevoegdheden van de CDZ.

8/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

de verzekeringsondernemingen die ressorteren onder het recht van een Staat die geen lid is van de EERen op het Belgische grondgebied verzekeringsbemiddelingsdiensten aanbieden in het kader van het vrijverrichten van diensten.

In de KB's N1 en N2 en in deze circulaire verwijst de term "dienstverleners" naar deze ondernemingen entussenpersonen.

2.1.2 In welke gevallen zi jn deze KB's van toepassing? Toepassingsgebied van denieuwe verplichtingen

2.1.2.1 Verzekeringsbemiddelingsd ienst

Art. 1, 6°, KB N1Art. 2 KB N1Art. 6, § 2, KB N1Art. 1, 8°, KB N2Art. 16 KB N2Art. 25, tweede lid, KB N2

De nieuwe verplichtingen opgelegd door de KB's N1 en N2 gelden als :

een verzekeringsbemiddelingsdienst wordt voorgesteld ofverstrekt;

deze dienst betrekking heeft op een verzekeringsovereenkomst diegeen levensverzekeringsovereenkomst is die is afgesloten in hetkader van de eerste of tweede pensioenpijler; en,

deze dienst op het Belgische grondgebied wordt aangeboden ofverstrekt.

De definitie van het begrip "verzekeringsbemiddelingsdienst" in de KB'sN1 en N2 is geënt op de definitie van verzekeringsbemiddelingsdienst inde wet van 27 maart 19959. Het enige verschil tussen beide begrippenis dat de KB's N1 en N2 expliciet bepalen dat de verzekeringsbemiddelingsdienst door zowel eenverzekeringstussenpersoon als een verzekeringsonderneming (zonder tussenkomst van eenverzekeringstussenpersoon) kan worden verstrekt.

Onder "verzekeringsbemiddelingsdienst" wordt elke activiteit verstaan die door een dienstverlener wordtuitgevoerd, en bestaat in:

het verstrekken van advies over een of meerdere verzekeringsovereenkomsten; en/of,

het voorstellen of aanbieden van een of meerdere verzekeringsovereenkomsten; en/of,

het verrichten van ander voorbereidend werk met het oog op het sluiten van een of meerdereverzekeringsovereenkomsten; en/of,

het sluiten van een of meerdere verzekeringsovereenkomsten; en/of,

het assisteren bij het beheer of de uitvoering van een of meerdere verzekeringsovereenkomsten.

9 Artikel 1, 1°, wet van 27 maart 1995.

Voorbeelden van personen ofondernemingen die zelf geenverzekerings-bemiddelingsdienstenverrichten en dus niet aan denieuwe regels onderworpenzijn:

advocaat die informatieverstrekt over eenverzekeringsovereenkomstschaderegelingskantoorexpertisekantoor.

9/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

De FSMA is in dat verband van oordeel dat het schadebeheer, de schaderegeling en de schade-expertisevoorbeelden zijn van bijdragen tot het beheer of de uitvoering van verzekeringsovereenkomsten, en alsdusdanig onder de definitie van het begrip "verzekeringsbemiddelingsdienst" vallen, voor zover zij door eendienstverlener worden verricht10.

De activiteit van risicobeheer, waarbij de risico's die een cliënt loopt worden geïdentificeerd engeanalyseerd om te bepalen hoe zij kunnen worden beheerd (bijvoorbeeld via het afsluiten van eenverzekeringsovereenkomst), valt niet onder de definitie van het begrip "verzekeringsbemiddelingsdienst",tenzij ze betrekking heeft op een welbepaalde overeenkomst voorgesteld door een dienstverlener.

Ook het aanbrengen van cliënten bij een dienstverlener valt niet onder de definitie van het begrip"verzekeringsbemiddelingsdienst", voor zover dat gebeurt conform de verduidelijkingen die de FSMA terzake verstrekt in haar mededeling van 20 februari 200911. Cliëntenaanbrengers die potentiële cliëntenenkel naar een dienstverlener doorverwijzen door hen zijn contactgegevens te bezorgen, verstrekken dusgeen verzekeringsbemiddelingsdienst. De dienstverlener bij wie de cliënten worden aangebracht, zal degeldende regels voor inducements sensu stricto moeten naleven bij de betaling van de cliëntenaanbrenger(als vergoeding voor het aanbrengen van die cliënten).

Verschillende dienstverleners kunnen een rol spelen bij het verstrekken van deverzekeringsbemiddelingsdienst, bijvoorbeeld de verzekeringstussenpersoon die de overeenkomstvoorstelt aan een cliënt, en de verzekeringsonderneming die de cliënt contacteert als zich een schadegevalvoordoet. Elk van deze dienstverleners moet bij de verzekeringsbemiddelingsdienst die hij verstrekt, deregels naleven die zijn vastgelegd in de KB's N1 en N2. Er wordt tevens aan herinnerd dat de cliënthetzelfde niveau van bescherming moet krijgen, ongeacht het gekozen distributiekanaal. Als bijlage 3 gaateen tabel die een overzicht geeft van de verplichtingen voor de verzekeringsonderneming en/of deverzekeringstussenpersoon.

De verzekeringsbemiddelingsdienst moet worden verleend aan een cliënt. Naargelang het geval kan dezecliënt de verzekeringnemer, de begunstigde van de verzekering en/of de verzekerde zijn. Eenzelfde persoonkan tegelijk verzekeringnemer, begunstigde en verzekerde zijn, maar dat zal niet altijd zo zijn. Het is de taakvan elke dienstverlener om een beleid uit te stippelen en procedures vast te leggen om op passende wijzezijn verplichtingen na te komen, ongeacht de hoedanigheid (verzekeringnemer, begunstigde, verzekerde)van de cliënt.

In de praktijk kan er in de meeste gevallen worden van uitgegaan dat het de verzekeringnemer is diewellicht als cliënt zal kunnen worden beschouwd. Doorgaans is de verzekeringnemer met wie dedienstverlener contact heeft in de precontractuele fase. Dat betekent dat de dienstverlener bijvoorbeeld deverlangens en behoeften van de begunstigde of van de verzekerde (tenzij die ook de verzekeringnemer is)niet hoeft te bepalen.

10 Met betrekking tot dat soort verzekeringsbemiddelingsdienst is de FSMA van oordeel dat de door dedienstverlener na te leven regels, inclusief wanneer hij die dienst aan een derde uitbesteedt, in essentie defundamentele MiFID-gedragsregel (zie punt 3) en de regels over het beheer van belangenconflicten (zie punt 6)zijn.

11 Mededeling CBFA_2009_10 van 20 februari 2009 (wet van 27 maart 1995 op de verzekeringsbemiddeling -klantenaanbrengers).

10/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

Eens de verzekeringsovereenkomst is gesloten, zou het begrip "cliënt" op andere personen dan alleen deverzekeringnemer kunnen slaan. Aldus zal meer bepaald:

de dienstverlener de pertinente gedragsregels (bv. de fundamentele MiFID-gedragsregel (zie punt 3))moeten naleven wanneer hij in contact treedt met de begunstigde of de verzekerde (in deveronderstelling dat dit niet de verzekeringnemer is) aan wie hij een verzekeringsbemiddelingsdienst zalverstrekken (bv. bij een schadegeval);

wat de regels in verband met belangenconflicten betreft, het begrip 'cliënt' rekening moeten houdenmet de eventuele onderscheiden belangen van de verzekeringnemer, de verzekerde en de begunstigde.

Tot slot zijn de nieuwe verplichtingen van toepassing als de verzekeringsbemiddelingsdienst wordtaangeboden of verstrekt op het Belgische grondgebied12.

2.1.2.2 Uitzonderingen gel ijkaardig aan de uitzonderingen waarin de wet van 27 maart1995 voorz iet

Art. 3 KB N1Art. 16 KB N2

Net als in de wet van 27 maart 199513 gelden de nieuwe verplichtingen opgelegd door de KB's N1 en N2 inde volgende gevallen niet voor de dienstverleners:

1. als de dienstverleners hun activiteiten uitsluitend uitoefenen om risico's te verzekeren van hun eigenonderneming of van de groep van ondernemingen waartoe zij behoren ;

2. als de verzekeringsbemiddelingsdienst betrekking heeft op verzekeringsovereenkomsten die voldoenaan alle onderstaande voorwaarden:

a) de overeenkomst vergt slechts kennis van de geboden verzekeringsdekking;

b) de overeenkomst is geen levensverzekeringsovereenkomst;

c) overeenkomst dekt geen enkel risico inzake burgerlijke aansprakelijkheid;

d) de verzekeringsbemiddelingsdienst vormt niet de hoofdberoepswerkzaamheid van de personen inkwestie;

e) de verzekering is een aanvulling op de levering van een product of de verrichting van een dienstdoor eender welke aanbieder, en dekt:

1) het risico van defect, verlies of beschadiging van door die aanbieder geleverde goederen; of

2) het risico van beschadiging of verlies van bagage en andere risico's die verbonden zijn aan een bijdie aanbieder geboekte reis, zelfs indien deze verzekering de dekking omvat vanlevensverzekeringsrisico's of de risico's inzake burgerlijke aansprakelijkheid, maar dan wel opvoorwaarde dat de dekking bijkomend is aan de hoofddekking van de risico's verbonden aan dereis; en

12 In de wet van 27 maart 1995 is voor een gelijkaardige benadering geopteerd. Artikel 2, § 1, stelt dat deze wet vantoepassing is op de verzekeringstussenpersonen met België als lidstaat van herkomst of die in België werkzaamzijn. Daaruit blijkt dat de plaats waar de activiteit wordt verricht/de dienst wordt verstrekt, een belangrijkcriterium is. Dat criterium moet worden onderscheiden van het criterium van de plaats waar het risico isgesitueerd.

13 Artikel 2, § 2, van de wet van 27 maart 1995.

11/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

f) het bedrag van de jaarlijkse premie is niet hoger dan 500 euro ende volledige looptijd van de overeenkomst, met inbegrip vaneventuele verlengingen, bedraagt niet meer dan vijf jaar.

2.1.2.3 Uitslu iting van bepaalde verp licht ingen ing eval vandekking van grote r is ico’s

Art. 2, § 2, KB N2

Bepaalde verplichtingen op het vlak van de informatieverstrekking aan decliënt zijn niet van toepassing als de verzekeringsbemiddelingsdienstbetrekking heeft op het dekken van grote risico's (deze vrijstelling geldtdus niet voor de spaar- of beleggingsverzekeringen):

de verplichting tot precontractuele informatieverstrekking als vervatin de artikelen 8 en 10, §§ 1, 2 en 5, van het koninklijk besluit van3 juni 2007 (zoals verduidelijkt door het KB N2);

de verplichting om een aantal gegevens te verstrekken over dedienstverlener;

de verplichting om de cliënt informatie te verstrekken over de kostenen lasten.

De volgende verplichtingen zijn echter wel van toepassing op eenverzekeringsbemiddelingsdienst met betrekking tot de dekking van eengroot risico:

de overige regels met betrekking tot de informatie aan cliënten,waaronder de basisregel dat informatie correct, duidelijk enniet-misleidend moet zijn;

de regels in verband met de belangenconflicten;

de regels in verband met de vergoedingen;

de regels in verband met de rapportering aan cliënten;

de regels in verband met het cliëntendossier;

de regels in verband met de bewaring van gegevens.

2.1.2.4 Uitsluit ing van de herverzekeringsbemiddeling

De herverzekeringsondernemingen en de herverzekeringstussenpersonenvallen niet onder de uitbreiding van de MiFID-gedragsregels en zijnbijgevolg niet onderworpen aan de KB's N1 en N2.

2.1.3 Inwerkingtreding van de nieuwe verp lichtingen

Het KB tot wijziging van de wet van 27 maart 1995 alsook de KB's N1 en N2 treden in werking op 30 april2014. Dit betekent dat de KB's N1 en N2 vanaf 30 april 2014 van toepassing zullen zijn op de transacties ophet Belgische grondgebied.

Voorbeelden vantransacties:

het aangaan van eenverzekeringsovereenkomst;het wijzigen van deverzekerde dekking;wanneer eendienstverlener geen adviesverstrekt, de arbitragestussen de onderliggendefondsen van eenbeleggingsverzekering, alshet passende karakter vandie fondsen en demodaliteiten van diearbitrages (zoals deomvang van de verrichtestortingen) niet vooraf zijnbeoordeeld;wanneer eendienstverlener geen adviesverstrekt, een bijstorting ineen beleggingsverzekering,waarbij een keuze moetworden gemaakt over hetonderliggende fonds, alshet passende karakter vande potentiëleonderliggende fondsen nietvooraf is beoordeeld.

Voorbeelden van situatiesdie geen transactie vormen:

de indexering van eenverzekeringspremiede stilzwijgende verlengingvan eenverzekeringsovereenkomst;de storting van dewinstdeelname van eentak 21-verzekeringsproductin een vooraf bepaalde tak23-verzekering.

12/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

2.2 Verduidelijkingen met betrekking tot deverzekeringstussenpersonen

2.2.1 Begrip "verbonden verzekeringsagent"

Art. 1, 8°bis, en art. 6, wet van 27 maart 1995, zoals ingevoegd bij art. 1, 2°, en 2, KBtot wijziging van de wet van 27 maart 1995

De wet van 27 maart 1995 definieert drie categorieën vanverzekeringstussenpersonen:

de verzekeringsmakelaar, i.e. de verzekeringstussenpersoon dieverzekeringsnemers en verzekeringsondernemingen met elkaarin contact brengt, zonder in de keuze van deze gebonden te zijn;

de verzekeringsagent, i.e. de verzekeringstussenpersoon die, uithoofde van één of meer overeenkomsten of volmachten, in naamen voor rekening van één of meerdereverzekeringsondernemingen handelt, en

de verzekeringssubagent, i.e. een andereverzekeringstussenpersoon dan een verzekeringsagent of eenverzekeringsmakelaar, die onder de verantwoordelijkheid vaneen verzekeringsagent of een verzekeringsmakelaar handelt.

Deze drie categorieën van verzekeringstussenpersonen moeten degedragsregels naleven, waarbij de verzekeringsagenten en deverzekeringsmakelaars er bovendien verantwoordelijk voor zijn datdie gedragsregels ook door hun verzekeringssubagenten wordentoegepast.

Het KB tot wijziging van de wet van 27 maart 1995 voert in de wet denieuwe definitie van "verbonden verzekeringsagent" in. Het gaat omde verzekeringsagent die, uit hoofde van een of meerovereenkomsten of volmachten, slechts werkzaamheden vanverzekeringsbemiddeling mag uitoefenen in naam en voor rekeningvan:

hetzij één enkele verzekeringsonderneming;

hetzij verschillende verzekeringsondernemingen, op voorwaardedat de verzekeringsovereenkomsten van die ondernemingen nietals onderling concurrerend kunnen worden beschouwd;

en onder de volledige verantwoordelijkheid van die onderneming(en)handelt voor de verzekeringsovereenkomsten die haar (hen)respectievelijk aanbelangen.

De verbonden verzekeringsagent is dus gebonden door een contractuele exclusiviteit ten aanzien van dieverzekeringsonderneming(en) voor bepaalde of alle soorten verzekeringsovereenkomsten. In dat verbandmoet worden onderstreept dat de overeenkomst tussen de agent en een verzekeringsonderneming zowelde werkelijkheid van de samenwerkingsvoorwaarden als de intenties van de partijen moet weerspiegelen.Ter zake wordt opgemerkt dat, als het begrip "exclusiviteit" of een soortgelijk begrip niet in de schriftelijke

Is verbonden agent:

de agent die eenexclusiviteitscontract heeftmet onderneming Y voorspaar- en beleggings-verzekeringen en metonderneming Z voor alleniet-levensverzekeringen(niet-concurrerendeverzekeringen).

Is geen verbonden agent:

de agent die eenexclusiviteitscontract heeftmet onderneming Y voorverzekeringen auto en metonderneming Z voorverzekeringen vrachtwagen(concurrerendeverzekeringen binnendezelfde tak)de agent die eenexclusiviteitscontract heeftmet onderneming Y voortak 21 en met ondernemingZ voor tak 23(concurrerendeverzekeringen binnen degroep spaar- enbeleggingsverzekeringen).

Is deels verbonden, deelsniet-verbonden agent:

de agent die eenexclusiviteitscontract heeftmet onderneming Y voorspaar- en beleggings-verzekeringen en die niet-exclusieve contracten heeftmet verschillendeondernemingen voor niet-levensverzekeringen(verbonden agent voorspaar- enbeleggingsverzekeringen,niet-verbonden agent voorniet-levensverzekeringen).

13/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

overeenkomst voorkomt, dit niet automatisch betekent dat er geen exclusiviteit bestaat, meer bepaald alsde partijen in de praktijk wel degelijk een exclusiviteitsband wensen aan te gaan. Bovendien moet wordenonderstreept dat de begrippen "exclusiviteit" en "verantwoordelijkheid" nauw met elkaar verbonden zijn.Zodra er sprake is van een exclusiviteitsband met een of meerdere verzekeringsonderneming(en)14, is deverzekeringsonderneming waarmee de verzekeringsagent verbonden is, wat de desbetreffendeverzekeringsovereenkomsten betreft, verantwoordelijk voor het deel van de activiteiten van die agentwaarop de exclusiviteit betrekking heeft. De betrokken onderneming kan contractueel niet in hettegenovergestelde voorzien.

Het KB tot wijziging van de wet van 27 maart 1995 verduidelijkt ook welke verzekeringsovereenkomstenvoor de toepassing van deze definitie als onderling concurrerend worden beschouwd. Kort samengevat,gaat het daarbij:

voor de verzekeringsovereenkomsten die deel uitmaken van de groep van activiteiten "leven":

a) om de spaar- of beleggingsverzekeringen;

b) om de levensverzekeringsovereenkomsten die niet aan de definitie van spaar- ofbeleggingsverzekering voldoen;

voor de verzekeringsovereenkomsten die deel uitmaken van de groep van activiteiten "niet-leven": omde verzekeringsovereenkomsten die tot eenzelfde tak behoren.

Twee verzekeringsovereenkomsten die risico's dekken die tot eenzelfde tak behoren, worden echter nietals onderling concurrerend beschouwd voor zover dit risico, voor één van die overeenkomsten, eenbijkomend risico is ten opzichte van een hoofdrisico. Het feit dat een agent verbonden is met ondernemingX wat betreft de tak "bijstand" belet hem bijgevolg niet om, zonder zijn statuut van verbonden agent teverliezen, verzekeringscontracten BA auto van maatschappij Z aan te bieden die een accessoire waarborgbijstand bevatten. De accessoire waarborg bijstand in het contract BA auto wordt niet beschouwd alsconcurrerend met het verzekeringscontract bijstand.

De verbonden verzekeringsagenten vormen geen nieuwe categorie van verzekeringstussenpersonen, maareerder een subcategorie van de categorie van verzekeringsagenten, die wordt gedefinieerd in het kader vande verantwoordelijkheidsregeling als bedoeld in het KB tot wijziging van de wet van 27 maart 199515.

Een verzekeringsagent kan overigens verbonden zijn voor het geheel of een deel van zijn activiteit vanverzekeringsbemiddeling.

Net als de verzekeringsonderneming die hij vertegenwoordigt, moet de verbonden verzekeringsagent in elkgeval de verplichtingen naleven die vermeld zijn in het KB tot wijziging van de wet van 27 maart 1995 en inde KB's N1 en N2.

Uit de invoering van het begrip "verbonden verzekeringsagent" vloeit voor elke verzekeringsagent deverplichting voor de volgende informatie aan de FSMA mee te delen:

het feit dat hij contractueel verplicht is om, binnen de verzekeringssector, uitsluitend zaken te doenmet één verzekeringsonderneming dan wel met meerdere verzekeringsondernemingen met betrekkingtot verzekeringsovereenkomsten die niet onderling concurrerend zijn;

14 Zonder dat de verzekeringsovereenkomsten van die ondernemingen onderling concurrerende overeenkomstenzijn

15 Art. 12octies, § 1, van de wet van 27 maart 1995.

14/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

de naam en het adres van deze verzekeringsonderneming(en), alsook de betrokken groep(en) vanactiviteiten en de betrokken verzekeringstakken;

elke wijziging in deze gegevens.

Ook de verzekeringsondernemingen moeten deze informatie meedelen met betrekking tot hun verbondenverzekeringsagenten.

2.2.2 Verantwoordelijkheidsregeling

2.2.2.1 Verantwoordel i jkheidsregel ing met betrekking tot de verbondenverzek ering sagenten

Art. 12octies, wet van 27 maart 1995, zoals ingevoegd bij art. 10, KB tot wijzigingvan de wet van 27 maart 1995

Het KB tot wijziging van de wet van 27 maart 1995 verduidelijkt deregeling van de verantwoordelijkheid van deverzekeringsondernemingen voor hun verbondenverzekeringsagenten.

Zo verduidelijkt het KB dat de verzekeringsondernemingen die metverbonden verzekeringsagenten samenwerken, verantwoordelijk zijnvoor elke handeling en elk verzuim van verbondenverzekeringsagenten in hun naam en voor hun rekening optreden, inzoverre die handeling of dat verzuim betrekking heeft op degedragsregels uit de wet van 27 maart 1995, het KB N1 of het KB N2.Als er sprake is van een kennelijke tekortkoming blijft ook deverbonden verzekeringsagent verantwoordelijk.

Deze verantwoordelijkheidsregeling betreft de naleving van degedragsregels. De verzekeringsonderneming waarmee deverzekeringsagent verbonden is, is niet verantwoordelijk voor eenhandeling of verzuim van haar verbonden verzekeringsagent buitenhet kader van zijn verzekeringsbemiddelingswerkzaamheden.

De verzekeringsondernemingen moeten, voor die activiteiten vanhun verbonden verzekeringsagenten waarvoor zij verantwoordelijkzijn:

erop toezien dat die verbonden verzekeringsagenten kenbaarmaken in welke hoedanigheid zij optreden vóór zij zakendoenmet een cliënt; en,

de werkzaamheden van deze verbonden verzekeringsagentencontroleren.

De verantwoordelijkheidsregeling die is opgenomen in het KB totwijziging van de wet van 27 maart 1995, doet geen afbreuk aan deverantwoordelijkheidsregeling die in het gemeen recht isingeschreven. Overigens stelt zij de verbonden verzekeringsagentniet vrij van de verplichting tot naleving van de gedragsregels.

Voorbeelden van mogelijkeverantwoordelijkheids-regelingen

De tussenpersoon dieverzekeringsmakelaar is:

handelt onder zijn eigenverantwoordelijkheid.

De tussenpersoon die niet-verbondenverzekeringsagent is:

handelt onder zijn eigenverantwoordelijkheid.

De tussenpersoon die bankagent enverzekeringsmakelaar is:

handelt onderverantwoordelijkheid van de bankbij het leveren vanbeleggingsdiensten;handelt onder zijn eigenverantwoordelijkheid bij hetleveren vanverzekeringsbemiddelings-diensten.

De tussenpersoon die bankagent enverbonden verzekeringsagent is:

handelt onderverantwoordelijkheid van de bankbij het leveren vanbeleggingsdiensten;handelt onderverantwoordelijkheid van deverzekeringsonderneming(en)waarmee hij verbonden is bij hetleveren vanverzekeringsbemiddelings-diensten.

15/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

Deze verantwoordelijkheidsregeling draagt bij tot een coherente toepassing van de procedures binnen hetdistributienetwerk van een verzekeringsonderneming sensu lato. Ze bepaalt specifiek wie de proceduresmoet voorbereiden en de nodige passende maatregelen moet nemen om de naleving van de gedragsregelste kunnen garanderen. De verzekeringsonderneming is hiervoor verantwoordelijk. Haar verbondenverzekeringsagenten zijn verplicht haar procedures te volgen en haar maatregelen na te leven.

2.2.2.2 Verantwoordel ijkheidsregeling met betrekking tot de ve rzeker ingsmake laarsen de niet-verbonden verzekeringsagenten

De verzekeringsmakelaar is zelf volledig verantwoordelijk voor zijn handelingen en zijn verzuim. Hij moetzelf de nodige passende maatregelen nemen om de gedragsregels te kunnen naleven.

Hetzelfde geldt voor de verzekeringsagent voor de handelingen die hij stelt zonder verbonden te zijn meteen verzekeringsonderneming. Agenten die geen enkele band van verbondenheid hebben, wordenbijgevolg volledig gelijkgeschakeld met makelaars wat de verantwoordelijkheidsregeling betreft. Agentendie deels verbonden, deels niet-verbonden zijn, vallen ten dele onder de regeling beschreven onder punt2.2.2.1 en ten dele onder de regeling die voor de makelaars geldt.

2.2.2.3 Verantwoordel ijkheidsregeling met betrek king tot de verzeker ingssubagenten 16

Art. 12octies, § 2, wet van 27 maart 1995, zoals ingevoegd bij art. 10 KB tot wijziging van de wet van 27 maart 1995

Verzekeringsagenten en verzekeringsmakelaars die met verzekeringssubagenten samenwerken:

blijven volledig en onvoorwaardelijk verantwoordelijk voor elke handeling of elk verzuim van dieverzekeringssubagenten die voor hun rekening optreden;

zien erop toe dat de verzekeringssubagenten met wie zij samenwerken, kenbaar maken in welkehoedanigheid zij optreden vóór zij met een cliënt zakendoen; en,

controleren de werkzaamheden van de verzekeringssubagenten met wie zij samenwerken.

In het geval van een verbonden verzekeringsagent is de verzekeringsonderneming die de verbondenverzekeringsagent vertegenwoordigt, uiteindelijk dus verantwoordelijk voor elke handeling en elk verzuimvan diens verzekeringssubagenten.

De volgende personen zijn bijgevolg verantwoordelijk voor de voorbereiding van de procedures17 en hetnemen van de nodige maatregelen18 om de naleving van de gedragsregels te kunnen garanderen:

de verzekeringsmakelaar en de niet-verbonden verzekeringsagent, voor de verzekeringssubagentenmet wie zij samenwerken (deze subagenten moeten die maatregelen immers naleven);

de verzekeringsonderneming, voor de verzekeringssubagenten die handelen voor rekening van de metdie onderneming verbonden verzekeringsagenten (deze verzekeringssubagenten moeten dieprocedures immers toepassen en die maatregelen naleven).

16 Het KB tot wijziging van de wet van 27 maart 1995 wijzigt de ter zake geldende regels niet.17 Enkel de verzekeringsondernemingen moeten dergelijke procedures voorbereiden.18 Zowel de verzekeringsondernemingen als de verzekeringsmakelaars en de niet-verbonden verzekeringsagenten

moeten dergelijke maatregelen nemen.

16/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

2.2.2.4 Verantwoordel ijkheid met betrekking tot d e toepassing van de gedragsregelsen de regels ove r het beheer van belangenconflicten

Welke dienstverlener (verzekeringsonderneming of andere verzekeringstussenpersoon dan een verbondenverzekeringsagent) welke gedragsregels of regels over het beheer van belangenconflicten precies moettoepassen, hangt af van de betrokken regels. Ter zake wordt verwezen naar de tabel als bijlage 3. Dezeverdeling kan in hoofdlijnen als volgt worden samengevat:

voor de informatie aan cliënten is de partij die in contact staat met de cliënt, in principeverantwoordelijk voor de informatieverstrekking aan de cliënt. Dit kan, naargelang hetdistributiemodel, de verzekeringsonderneming zelf zijn (wanneer zij haar verzekeringsovereenkomstenrechtstreeks, zonder tussenkomst van een verzekeringstussenpersoon, en/of via verbondenverzekeringsagenten verdeelt) of de niet-verbonden tussenpersoon (verzekeringsmakelaar of niet-verbonden verzekeringsagent). De aanmaak van de contractuele documenten van de verzekeringspolisis in beginsel19 de taak van de verzekeringsonderneming die de verzekeringsovereenkomst uitgeeft;

voor de zorgplicht rust de verplichting op de partij die in contact staat met de cliënt, zoals hierbovenomschreven. Als de verzekeringsonderneming echter toelaat dat cliënten transacties met haarverrichten zonder langs hun gebruikelijke niet-verbonden distributiekanaal te passeren, dan moet zijdaarbij zelf de zorgplicht naleven20;

de regels inzake inducements en rapportering aan cliënten gelden voor alle dienstverleners, elk op hunniveau. In de mate waarin zowel de verzekeringsonderneming sensu lato als de niet-verbondenverzekeringstussenpersoon de cliënt dezelfde informatie moeten verstrekken, is het echteraanvaardbaar dat partijen onderling afspreken wie van hen de informatie aan de cliënt bezorgt, zodatdeze niet twee keer dezelfde informatie ontvangt;

de regels in verband met belangenconflicten, essentiële productkennis, cliëntendossier en bewaringvan gegevens gelden voor alle dienstverleners, elk op hun niveau.

2.2.3 Cumulatie van statuten

Art. 5, § 1, wet van 27 maart 1995

De wet van 27 maart 1995 maakt een onderscheid tussen drie categorieën vanverzekeringstussenpersonen, wat impliceert dat eenzelfde (natuurlijke of rechts)persoon de statuten vanverzekeringsagent en verzekeringsmakelaar, of de statuten van verzekeringsagent of verzekeringsmakelaaren verzekeringssubagent niet mag cumuleren, omdat deze categorieën van verzekeringstussenpersonenelkaar uitsluiten. De FSMA is bovendien van oordeel dat eenzelfde persoon het verbod niet mag omzeilendat hem, als verbonden verzekeringsagent, wordt opgelegd om onderling concurrerendeverzekeringsovereenkomsten aan te bieden. Dergelijke omzeiling zou zijn statuut van verbondentussenpersoon immers in het gedrang kunnen brengen en voor verwarring kunnen zorgen bij de cliënt.

19 In de praktijk is dit de taak van de verzekeringsmakelaar, als hij gemachtigd is om de bepalingen van een aan eencliënt aangeboden verzekeringsovereenkomst aan te passen.

20 Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn als een cliënt, na een beleggingsverzekering te hebben gesloten bij eenverzekeringsmakelaar, vervolgens rechtstreeks verrichtingen zou kunnen uitvoeren bij deverzekeringsonderneming die voornoemde beleggingsverzekering heeft uitgegeven. Ter zake kan bijvoorbeeldworden gedacht aan arbitrages tussen onderliggende fondsen waarvan de passendheid (als geen advies wordtverstrekt) of de geschiktheid (als advies wordt verstrekt) vooraf niet door de makelaar is beoordeeld.

17/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

Die verbodsbepalingen mogen evenmin worden omzeild door de oprichting van twee afzonderlijkerechtspersonen die op hetzelfde adres actief zouden zijn, omdat dit bij de cliënt voor verwarring zoukunnen zorgen. Evenzo mag eenzelfde persoon geen onderling concurrerendeverzekeringsovereenkomsten aanbieden door daarvoor een beroep te doen op een andere tussenpersoonmet wie hij verbonden zou zijn.

De cumulatie van de statuten van verzekeringstussenpersoon en tussenpersoon in bank- enbeleggingsdiensten blijft echter mogelijk binnen de door de wet vastgestelde grenzen. In dat verband moeteen persoon die het statuut van agent in bank- en beleggingsdiensten zou cumuleren met het statuut vanverzekeringsmakelaar, erop toezien dat een overeenkomst die hij als agent in bank- en beleggingsdienstenheeft gesloten, geen clausule(s) bevat die onverenigbaar is (zijn) met de voor hem als makelaar geldendeverplichting21 om zijn beroepswerkzaamheden uit te oefenen buiten elke exclusieve agentuurovereenkomstof elke andere juridische verbintenis die hem verplicht zijn hele productie of een bepaald deel ervan bij eenverzekeringsonderneming te plaatsen22,23.

De tussenpersoon die de statuten van verzekeringstussenpersoon en tussenpersoon in bank- enbeleggingsdiensten cumuleert, zal zich passend moeten organiseren om te voldoen aan de regels die opbeide types van bemiddeling van toepassing zijn. Bijzondere aandachtspunten daarbij zijn:

de informatieverstrekking aan de cliënten;

de zorgplicht inzake spaar- of beleggingsverzekeringen;

de regels in verband met belangenconflicten.

De FSMA besteedt bijzondere aandacht aan de naleving van de regels over het statuut van deverzekeringstussenpersonen en de regels over de transparantie ten aanzien van de cliënt.

2.3 Vereisten inzake beroepskennis

2.3.1 Gedragsregels

Art. 11, § 1, 1°, A, f), wet van 27 maart 1995, zoals ingevoegd bij art. 3 KB tot wijziging van de wet van 27 maart 1995

De in artikel 10, 1°, van de wet van 27 maart 1995 bedoelde vereiste beroepskennis omvat voortaan ookeen toereikende technische kennis van de in de wet van 27 maart 1995 en de in de KB's N1 en N2 bedoeldegedragsregels.

Om in het register van de tussenpersonen te kunnen worden ingeschreven, moeten kandidaat-verzekeringstussenpersonen met ingang van 30 april 2014 aantonen dat zij en de door hen aangeduideverantwoordelijken voor de distributie kennis hebben verworven van de gedragsregels. Ook de personen incontact met het publiek moeten deze kennis hebben verworven voor ze in deze functie kunnen wordentewerkgesteld.

21 Krachtens artikel 5bis van de wet van 27 maart 1995.22 Of bij meerdere verzekeringsondernemingen die tot eenzelfde groep behoren.23 Dit geldt ook wanneer een persoon beide statuten zou cumuleren door de betrokken activiteiten via twee

afzonderlijke rechtspersonen uit te oefenen.

18/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

Er geldt een overgangsperiode tot en met 30 april 2015 om de kennis inzake de gedragsregels teverwerven, voor de personen die op 30 april 2014:

als verzekeringstussenpersoon zijn ingeschreven in het register, of

als verantwoordelijke voor de distributie zijn aangeduid bij een ingeschrevenverzekeringstussenpersoon, of

tewerkgesteld zijn bij een ingeschreven verzekeringstussenpersoon.

Voor personen die in aanmerking komen voor deze overgangsperiode, geeft de erkende cursus die zij overde gedragsregels volgen, recht op bijscholingspunten, waarbij één gevolgd lesuur recht geeft op éénbijscholingspunt.

2.3.2 Essentiële productkennis

Art. 12sexies, § 2, wet van 27 maart 1995

De dienstverleners mogen enkel verzekeringsbemiddelingsdiensten aanbieden met betrekking totverzekeringsovereenkomsten waarvan zij de essentiële kenmerken kennen (inclusief het feit dat deovereenkomst in België mag worden gecommercialiseerd) en aan cliënten kunnen toelichten. De kennismoet aanwezig zijn bij volgende partijen:

de verzekeringstussenpersonen zelf;

zowel voor verzekeringstussenpersonen als voor verzekeringsondernemingen: de verantwoordelijkenvoor de distributie en de andere personen in contact met het publiek.

Kennis van de essentiële kenmerken van de verzekeringsovereenkomsten is vereist, onafhankelijk van hetfeit of de aangeboden bemiddelingsdienst of -activiteit al dan niet gepaard gaat met advies. Wat deessentiële kenmerken van de aangeboden verzekeringsovereenkomst betreft, moeten cliënten met hunvragen terechtkunnen bij de partij met wie zij in contact staan in het kader van deverzekeringsbemiddelingsdienst.

2.4 Proportionaliteitsbeginsel en passende organisatie

Het staat elke dienstverlener vrij om de maatregelen te nemen die hij nodig acht om de wettelijke enreglementaire verplichtingen te kunnen naleven.

In dat verband moeten de maatregelen die hij neemt, in verhouding staan tot zijn activiteiten. Zij moetendus rekening houden met:

de aard, de omvang en de complexiteit van zijn activiteiten;

de aard van en de waaier aan verzekeringsbemiddelingsdiensten die hij in het kader van dieactiviteiten verstrekt; alsook

de aard en de complexiteit van de soorten verzekeringsovereenkomsten die hij aan de cliëntenaanbiedt.

Dit impliceert dat de maatregelen die een dienstverlener moet nemen om aan deze regels te voldoen, vande ene dienstverlener tot de andere kunnen verschillen. Hoe groter de dienstverlener, hoe ruimer zijnaanbod aan overeenkomsten, en hoe complexer de overeenkomsten die hij aanbiedt, hoe meermaatregelen hij zal moeten nemen en hoe gedetailleerder die zullen moeten zijn.

19/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

De FSMA zal met dat proportionaliteitsbeginsel rekening houden wanneer zij de maatregelen beoordeeltdie een dienstverlener heeft genomen om aan zijn verplichtingen te voldoen.

De regels in verband met het statuut van de verzekeringsondernemingen stellen overigens uitdrukkelijk datzij over een passende organisatie, inclusief een passende interne controle, moeten beschikken. Decontrolefuncties (compliance en interne audit) van de verzekeringsondernemingen zullen de gedragsregelsdan ook in hun controleplanning moeten opnemen. Daarnaast zullen de verzekeringsondernemingen,afhankelijk van de complexiteit van hun organisatie en hun aanbod, min of meer gedetailleerdebeleidslijnen en procedures moeten uitwerken met betrekking tot de nieuwe regels. Die verplichting omover een passende organisatie te beschikken, geldt voor de verzekeringsondernemingen sensu lato enomvat dus de organisatie van hun commercieel netwerk dat bestaat uit hun verbondenverzekeringsagenten en de verzekeringssubagenten van die verbonden agenten.

Voor de verzekeringstussenpersonen bestaat geen equivalente regel. Dit belet niet dat ook zij, daar waar denieuwe regelgeving dit uitdrukkelijk voorschrijft, over een passend beleid en passende procedures zullenmoeten beschikken. Dit is met name het geval voor de behandeling van de belangenconflicten.

De FSMA is van mening dat de verzekeringstussenpersonen ook voor de andere verplichtingen baat hebbenbij een gestructureerde aanpak. In het kader van de zorgplicht kan het bijvoorbeeld in het belang van deverzekeringstussenpersonen zijn om via gestandaardiseerde vragenlijsten op een coherente manierinformatie te verzamelen over de cliënten. De dienstverleners moeten er echter steeds over waken dat destandaardisatie niet in een zuiver formalisme ontaardt. Ze moeten ervoor zorgen dat de instrumenten dieze gebruiken (bv. vragenlijsten of software voor de "profilering" van cliënten), aangepast zijn aan deomvang en de complexiteit van hun aanbod.

Alle dienstverleners moeten een registratie bewaren van elke verrichte verzekeringsbemiddelingsactiviteitom de FSMA in staat te stellen haar toezicht op de gedragsregels uit te oefenen.

20/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

3 Fundamentele gedragsregel

Art. 26, tweede lid, wet van 2 augustus 2002Art. 27, § 1, wet van 2 augustus 2002, zoals verduidelijkt door artikel 4 KB N1Art. 12sexies, § 1, wet van 27 maart 1995

Artikel 27, § 1, van de wet van 2 augustus 2002, zoals verduidelijkt door artikel 4 van het KB N1, stelt dat dedienstverleners die verzekeringsbemiddelingsdiensten verstrekken, zich op loyale, billijke en professionelewijze moeten inzetten voor de belangen van hun cliënten. Deze regel wordt soms aangeduid als de'algemene zorgplicht'. Hij zou ook de 'fundamentele MiFID-gedragsregel' kunnen worden genoemd. Alleandere, specifiekere gedragsregels moeten steeds worden gelezen in het licht van de 'fundamentele MiFID-gedragsregel'. Een dienstverlener die formeel de gedetailleerde gedragsregels naleeft zonder zijn algemenezorgplicht na te leven, komt zijn wettelijke verplichtingen niet na.

De FSMA houdt bij haar inspecties over de naleving van de gedragsregels wel degelijk rekening met dezeregel en kan maatregelen nemen als zij vaststelt dat deze niet wordt nageleefd.

21/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

4 Informatieverstrekking aan de cliënten

4.1 Algemeen

Art. 27, §§ 2 en 3, wet van 2 augustus 2002, zoals verduidelijkt door art. 4 KB N1Art. 4 KB N2Art. 12sexies, § 1, wet van 27 maart 1995

De belangrijkste gedragsregels over de informatieverstrekking aan decliënten kunnen als volgt worden samengevat:

de cliënt moet, vóór hem een verzekeringsbemiddelingsdienstwordt verstrekt, voldoende informatie ontvangen om met kennisvan zaken een beslissing te kunnen nemen (al dan niet eenverzekeringsovereenkomst sluiten en/of al dan niet bijkomendeinformatie vragen);

de informatie moet op een specifieke drager worden verstrekt(duurzame drager of website);

de informatie moet correct, duidelijk en niet-misleidend zijn.

Deze nieuwe verplichtingen betreffen zowel de dienstverlener en dediensten die hij aanbiedt als de verzekeringsovereenkomsten waaropdie diensten betrekking hebben.

Zij zijn van toepassing onverminderd de informatieverplichtingenwaaraan de dienstverleners onderworpen zijn door en krachtensandere voor hen geldende wetgevingen of reglementeringen. Dedienstverleners moeten er dus over waken dat ze alleinformatieverplichtingen nakomen: uit de naleving van de informatieverplichtingen uit de wet van 27 maart1995 en/of de KB's N1 en N2 volgt niet automatisch de naleving van de informatieverplichtingen waaraande dienstverleners door of krachtens andere wetgevingen of reglementeringen onderworpen zijn.

Deze informatieverplichtingen houden rekening met de kenmerken van de betrokkenverzekeringsovereenkomsten en kunnen dus variëren naargelang de overeenkomst al dan niet een spaar-of beleggingsverzekering is (zoals blijkt uit de tabel als bijlage 3).

Tenzij in de hypothese waarin de verzekeringsonderneming een cliënt rechtstreeks24 een overeenkomstaanbiedt, moet, voor de verantwoordelijkheid met betrekking tot de informatieverstrekking, eenonderscheid worden gemaakt tussen de voorbereiding van de informatie en de eigenlijkeinformatieverstrekking aan de cliënt.

De verzekeringsonderneming en de verzekeringstussenpersoon zijn verantwoordelijk voor de voorbereidingvan de informatie, ieder voor de informatie die haar/hem aanbelangt.

Het is de taak van de dienstverlener die rechtstreeks in contact staat met de cliënt, om hem de betrokkeninformatie te bezorgen. Vóór een verzekeringsovereenkomst wordt gesloten, is het in de praktijk deverzekeringstussenpersoon die rechtstreeks in contact staat met de cliënt en die hem de vereisteinformatie zal moeten bezorgen, met dien verstande weliswaar dat de verzekeringsonderneming hem deinformatie ter beschikking zal moeten stellen die zij moet voorbereiden.

24 I.e. zonder tussenkomst van een verzekeringstussenpersoon.

Voorbeeld van informatie diewordt geproduceerd door deverzekeringsonderneming:

Informatie over deverzekeringsovereenkomstendie zij aanbiedt.

Voorbeeld van informatie diedoor de verzekerings-tussenpersoon wordtgeproduceerd:

Vergelijkende informatie oververzekeringsovereenkomstenvan verschillendeverzekeringsondernemingen;In voorkomend geval,informatie over debemiddelingsovereenkomstdie hij voorstelt aan zijncliënten.

22/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

Zodra een verzekeringsovereenkomst is gesloten, kunnen zowel de verzekeringstussenpersoon als deverzekeringsonderneming rechtstreeks in contact treden met de cliënt. De FSMA is van oordeel dat hetvoor de dienstverleners een goede praktijk zou zijn, als zij onderling zouden afspreken wie welke informatieter beschikking stelt van de cliënt, zodat deze steeds over de door de KB's N1 en N2 vereiste informatiebeschikt, zonder dat hij tweemaal dezelfde informatie ontvangt.

4.2 Verplichte precontractuele informatie

4.2.1 Algemeen

De precontractuele informatie mag in een gestandaardiseerde vorm aan de cliënten worden verstrekt.

4.2.2 Welke precontractuele informatie moet aan de cliënten worden verstrekt?

4.2.2.1 Verpl ichte precontractuele informatie voor al le soortenverzek ering sovereenko msten

4.2.2.1.1 Informatie over de dienstverlener

Art. 11, § 1, KB MiFID, zoals verduidelijkt door art. 8 KB N2Art. 7, b, i), KB MiFID, zoals verduidelijkt door art. 7 KB N2

Wanneer de dienstverlener zich tot een cliënt richt vóór hij hem een verzekeringsbemiddelingsdienstverstrekt, moet hij hem zijn naam, zijn adres en, in voorkomend geval, ook zijn ondernemingsnummer25

bezorgen, net als de contactgegevens die cliënten voor een efficiënte communicatie met de dienstverlenernodig hebben.

Bovendien moet hij ook de volgende informatie verstrekken aan de cliënt:

1. de talen waarin de cliënt met de dienstverlener kan communiceren, en stukken en andere informatievan hem kan ontvangen;

2. de methodes van communicatie tussen de cliënt en de dienstverlener, waaronder, voor zover vantoepassing, die voor het sluiten van verzekeringsovereenkomsten;

3. de verzekeringsbemiddelingsdiensten die de dienstverlener aan de cliënten mag verstrekken;

4. een verklaring waarin staat dat de dienstverlener over een vergunning beschikt (in het geval van eenverzekeringsonderneming) of is ingeschreven (in het geval van een verzekeringstussenpersoon26),alsook de naam en het contactadres van de bevoegde autoriteit die de dienstverlener een vergunningheeft verleend of hem heeft ingeschreven;

5. de aard, de frequentie en het tijdschema van de rapporten die de dienstverlener aan de cliënt moettoezenden over, naargelang het geval, de verzekeringsbemiddelingsdienst die de dienstverlener tenbehoeve van de cliënt verricht, of de verzekeringsovereenkomsten die de cliënt met de dienstverlener

25 Voor de verzekeringstussenpersonen overlapt deze verplichting gedeeltelijk met de verplichting waarvan sprake inartikel 12bis, § 1, 1°, van de wet van 27 maart 1995, op grond waarvan de tussenpersoon de cliënt zijn identiteit enadres moet verstrekken.

26 Voor de verzekeringstussenpersonen overlapt deze verplichting gedeeltelijk met de verplichting waarvan sprake inartikel 12bis, § 1, 2°, van de wet van 27 maart 1995, op grond waarvan de tussenpersoon de cliënt zijninschrijvingsnummer moet verstrekken.

23/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

heeft gesloten; de inhoud, de vorm en de overleggingsmodaliteiten van die rapporten wordentoegelicht in een door de FSMA goed te keuren reglement;

6. een algemene beschrijving, die in beknopte vorm mag worden verstrekt, van het door dedienstverlener gevoerde beleid inzake belangenconflicten, en, wanneer de cliënt daarom verzoekt,nadere bijzonderheden over dit beleid op een duurzame drager27; en,

7. de inducements sensu stricto die de dienstverlener stort of ontvangt28.

4.2.2.1.2 Informatie over de soorten overeenkomsten die de onderneming magaanbieden

Art. 27, § 3, wet van 2 augustus 2002, zoals verduidelijkt door art. 4, 3°, KB N1

Vooraleer hij een verzekeringsbemiddelingsdienst aan een cliënt verstrekt29, moet de dienstverlener diecliënt informeren over:

de soorten verzekeringsovereenkomsten (en/of, in voorkomend geval,verzekeringsbemiddelingsdiensten) die hij aan de cliënt kan aanbieden, alsook de ter zake geldendedekkingen en de (algemene en bijzondere) voorwaarden; en,

de spaar- of beleggingsverzekeringen die hij aan de cliënt kan aanbieden, de voorgestelde spaar- ofbeleggingsstrategieën, bijvoorbeeld via het sluiten van dergelijke verzekeringen, alsook de risico'sverbonden aan het sluiten van dergelijke verzekeringen of aan bepaalde spaar- of beleggingsstrategieën.

De betrokken informatie strekt ertoe de cliënt in staat te stellen met kennis van zaken een beslissing tenemen. Daaruit vloeit voort dat die informatie verband moet houden met deverzekeringsbemiddelingsdienst die de cliënt overweegt. De cliënt moet dus informatie ontvangen over desoorten verzekeringsovereenkomsten die hij wenst te sluiten, eerder dan over alle soortenverzekeringsovereenkomsten die deel uitmaken van het productaanbod van de dienstverlener.

4.2.2.1.3 Informatie over de kos ten e n bi jbe horende l asten

Art. 27, § 3, wet van 2 augustus 2002, zoals verduidelijkt door art. 4, 3°, KB N1Art. 13 KB MiFID, zoals verduidelijkt door art. 9 KB N2

De KB's N1 en N2 bepalen dat de cliënt op voorhand informatie moet krijgen over de kosten enbijbehorende lasten die hem zullen worden aangerekend, of die bepalend kunnen zijn voor zijn beslissingom voor een bepaalde verzekeringovereenkomst te kiezen.

De FSMA is van oordeel dat de gecombineerde lezing van die nieuwe verplichtingen impliceert dat de cliëntdie informatie dient te ontvangen:

hetzij vóór hem een verzekeringsbemiddelingsdienst wordt verstrekt, als de dienstverlener de cliëntrechtstreeks kosten aanrekent voor die dienstverlening;

27 Hier wordt verwezen naar de algemene beschrijving van het door de dienstverlener gevoerde beleid inzake hetbeheer van belangenconflicten (zie punt 6.6.2 voor nadere verduidelijkingen). De in KB N2 vermelde gedragsregelsvoorzien verder in een specifieke informatieverplichting wanneer, ondanks de goedkeuring van maatregelen inverband met het beheer van belangenconflicten, toch een belangenconflict dreigt te ontstaan (zie ter zake punt6.4).

28 Zie punt 7.4 voor meer informatie over de regels over inducements sensu stricto.29 Zie 4.3.2. voor meer toelichting over het tijdstip waarop de precontractuele informatie aan de cliënt moet worden

bezorgd.

24/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

hetzij op het moment waarop de dienstverlener de cliënt één of meer verzekeringsovereenkomstenvoorlegt of aanbiedt die aan zijn behoeften zou(den) kunnen beantwoorden, alsook op elke vervaldagvan (een) door de cliënt gesloten verzekeringsovereenkomst(en).

De inhoud van deze informatie wordt toegelicht in een door de FSMA goed te keuren reglement.

4.2.2.2 Aanvullende precontractuele informatie voor de spaar- of beleggings-verzek eringen

4.2.2.2.1 Informatie over de aard en de ris ico 's van de spaar- of belegg ings-verzekeringen

Art. 12, §§ 1, 2, 4 en 5, KB MiFID, zoals verduidelijkt door art. 14 KB N2

Vooraleer hij een verzekeringsbemiddelingsdienst aan een cliënt verstrekt30, moet de dienstverlener hemeen algemene beschrijving bezorgen van de aard van en de risico's verbonden aan de spaar- ofbeleggingsverzekeringen die hij hem kan aanbieden. Deze beschrijving omvat toelichting over de aard vanhet specifieke soort spaar- of beleggingsverzekering dat wordt aangeboden, en over de daaraan verbondenrisico's.

De beschrijving moet voldoende gedetailleerd zijn om de cliënt in staat te stellen om met kennis van zakenspaar- of beleggingsbeslissingen te nemen.

De beschrijving van de risico's moet rekening houden met de specifieke soort spaar- ofbeleggingsverzekering en het kennisniveau van de cliënt. Ze moet de volgende elementen omvatten:

1. de risico's die verbonden zijn aan het soort spaar- of beleggingsverzekering in kwestie. Als deze eenhefboomwerking bevat, moet die worden toegelicht, samen met de gevolgen ervan en het risico dat despaartegoeden of de belegging volledig verloren gaan (i.e. het risico dat de bedragen die de cliënt in hetkader van die overeenkomst heeft gestort, volledig verloren gaan);

2. de volatiliteit van de inventariswaarde van deze verzekeringen en de eventuele voorwaarden ofbeperkingen van de mogelijkheden om een einde te stellen aan de overeenkomst; en

3. het feit dat een cliënt ingevolge transacties in deze verzekeringen, naast de aanschaffingskosten, extrafinanciële en andere verplichtingen zou kunnen aangaan, waaronder voorwaardelijke verplichtingen.

De FSMA kan, bij reglement, de precieze bewoordingen of de inhoud van de beschrijving van de risico'sverbonden aan de spaar- of beleggingsverzekeringen nader regelen.

Als de spaar- of beleggingsverzekering een door een derde verstrekte garantie omvat, moet de cliëntvoldoende bijzonderheden over de garantiegever en de garantie ontvangen om zich ter zake een behoorlijkbeeld te kunnen vormen. Het begrip "garantie" dat hier wordt gebruikt, heeft geen betrekking op hettegemoetkomingsmechanisme van het Bijzonder Beschermingsfonds voor de deposito's, delevensverzekeringen en het kapitaal van erkende coöperatieve vennootschappen, maar eerder op deeventuele garanties in verband met het kapitaal of het rendement die aan een bepaalde spaar- ofbeleggingsverzekering kunnen zijn verbonden.

30 Zie 4.3.2 voor meer toelichting over het tijdstip waarop de precontractuele informatie aan de cliënt moet wordenbezorgd.

25/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

Het volstaat niet dat de dienstverlener de cliënt het label meedeelt met betrekking tot een bepaalde spaar-of beleggingsverzekering, als omschreven in een ter zake goedgekeurde wettelijke of reglementaire tekst,om te voldoen aan de krachtens het KB N2 voor hem geldende informatieverplichtingen ten aanzien van decliënt over de aard en de risico's van spaar- en beleggingsverzekeringen.

4.3 Praktische aspecten in verband met de informatieverstrekking aan decliënten

4.3.1 Op welke drager moet de informa tie worden verstrekt?

Art. 5 KB MiFID, zoals verduidelijkt door art. 6 KB N2

4.3.1.1 Duurzame drager

Diverse gegevens die een dienstverlener aan zijn cliënten moet bezorgen, moeten op een duurzame dragerworden verstrekt. "Duurzame drager" verwijst in dit verband hetzij naar papier, hetzij naar een anderedrager dan papier, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

1. de verstrekking van deze informatie op deze drager past in de context waarin de dienstverlener met decliënt zakendoet of gaat zakendoen; en,

2. de persoon aan wie de informatie moet worden verstrekt, heeft de keuze gekregen tussen informatieop papier of op de andere duurzame drager, en kiest specifiek voor de andere drager.

Voorbeelden van zo'n andere duurzame dragers dan papier zijn een USB-sleutel of het beveiligde deel vaneen website, waar enkel de cliënt toegang toe heeft.

Men mag ervan uitgaan dat de informatieverstrekking via elektronische weg past in de context waarin dedienstverlener met de cliënt zakendoet of gaat zakendoen als bewezen is dat de cliënt regelmatig toegangheeft tot internet. Het feit dat de cliënt een e-mailadres als communicatiemiddel opgeeft om met dedienstverlener zaken te kunnen doen, geldt als bewijs dat de cliënt regelmatig toegang heeft tot internet.

4.3.1.2 Website

Art. 5 KB MiFID, zoals verduidelijkt door art. 6 KB N2Art. 10 KB MiFID, zoals verduidelijkt door art. 11 en 13 KB N2Art. 11, § 1, b), c), f), h), i), KB MiFID, zoals verduidelijkt door art. 8 KB N2Art. 12 en 13 KB MiFID, zoals verduidelijkt door respectievelijk art. 9 en art. 14 KB N2

Dienstverleners mogen maar in een beperkt aantal gevallen hun website gebruiken voor de algemeneinformatieverstrekking aan hun cliënten31. Deze mogelijkheid bestaat enkel voor bepaalde, uitdrukkelijk inKB N2 vermelde gegevens, en dan nog onder bepaalde voorwaarden.

De informatie die aldus mag worden verstrekt, betreft de volgende punten:

1. de voorwaarden van elke verzekeringsovereenkomst, alsook de terbeschikkingstelling en deactualisering van de informatie;

2. de talen waarin de cliënt met de dienstverlener kan communiceren, en stukken en andere informatievan hem kan ontvangen;

3. de methodes van communicatie tussen de dienstverlener en de cliënt;

31 Hier wordt dus niet verwezen naar de persoonlijk aan de cliënt gerichte informatie.

26/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

4. de aard, de frequentie en het tijdschema van de rapporten die de dienstverlener aan de cliënt moettoezenden;

5. een beschrijving van het belangenconflictenbeleid;

6. in voorkomend geval, nadere bijzonderheden, op verzoek van de cliënt, over voornoemdbelangenconflictenbeleid;

7. een beschrijving van de aard en risico's van spaar- of beleggingsverzekeringen; en,

8. de kosten en bijbehorende lasten met betrekking tot een verzekeringsbemiddelingsdienst of eenverzekeringsovereenkomst.

Als de dienstverlener van deze mogelijkheid gebruik wil maken, moeten de volgende voorwaarden vervuldzijn:

1. de informatieverstrekking in deze vorm moet passen in de context waarin de dienstverlener met decliënt zakendoet of gaat zakendoen;

2. de cliënt moet specifiek instemmen met de informatieverstrekking in deze vorm;

3. de cliënt moet elektronisch op de hoogte worden gebracht van het webadres en de plaats op dewebsite waar hij toegang kan krijgen tot de informatie;

4. de informatie moet actueel zijn; en,

5. de informatie moet via deze website onafgebroken toegankelijk blijven gedurende de tijd die de cliëntredelijkerwijs nodig heeft om deze in te zien.

Men mag ervan uitgaan dat de informatieverstrekking via elektronische weg past in de context waarin dedienstverlener met de cliënt zakendoet of gaat zakendoen als bewezen is dat de cliënt regelmatig toegangheeft tot internet. Het feit dat de cliënt een e-mailadres als communicatiemiddel opgeeft om met dedienstverlener zaken te kunnen doen, geldt als bewijs dat de cliënt regelmatig toegang heeft tot internet.

4.3.2 Wanneer moet de precontractuele informatie aan de cliënten wordenverstrekt?

Art. 10, §§ 1, 2, 4, 5 en 6, KB MiFID, zoals verduidelijkt door art. 11 en 13 KB N2.

De in hoofdstuk 4.2.2 bedoelde informatie moet aan de cliënt worden meegedeeld vóór hem eenverzekeringsbemiddelingsdienst wordt verstrekt. Gelet op de ruime definitie van het begrip"verzekeringsbemiddelingsdienst" is de FSMA van mening dat het volstaat dat de cliënt de informatie krijgtin de periode tussen het moment waarop hij de dienstverlener contacteert, en het moment waarop hijdoor een verzekeringsovereenkomst gebonden is, met dien verstande dat hij over de gepaste tijd moetbeschikken om kennis te nemen van de overeenkomst en de voorwaarden ervan, en om eventueelbijkomende vragen te stellen.

In uitzonderlijke omstandigheden en met naleving van de volgende voorwaarden, mag de dienstverlenereen cliënt de in hoofdstuk 4.2.2 bedoelde informatie verstrekken onmiddellijk nadat deze door eenverzekeringsovereenkomst gebonden is:

27/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

1. de dienstverlener heeft de informatie niet kunnen verstrekken vóór de sluiting van deverzekeringsovereenkomst, omdat de overeenkomst op verzoek van de cliënt is gesloten via eentechniek voor communicatie op afstand die hem belet de informatie vooraf te verstrekken;

2. als de verzekeringsovereenkomst telefonisch wordt gesloten, met dien verstande weliswaar dat dedienstverlener (behalve voor de dekking van grote risico's), bij de aanvang van hun gesprek en opondubbelzinnige wijze, zijn identiteit en het commerciële oogmerk van zijn oproep meedelen. Als decliënt hiermee formeel instemt, kan de dienstverlener zich ertoe beperken hem de volgende gegevenste bezorgen vóór de overeenkomst wordt gesloten:

a) de identiteit en de hoedanigheid van de persoon die in contact staat met de cliënt en de band vandie persoon met de dienstverlener;

b) een beschrijving van de belangrijkste kenmerken van de verzekeringsbemiddelingsdienst (inclusiefde voorgestelde verzekeringsovereenkomst);

c) de totale prijs die de cliënt aan de dienstverlener moet betalen voor deverzekeringsbemiddelingsdienst (inclusief voor de voorgestelde verzekeringsovereenkomst), metinbegrip van alle eventuele taksen die via de dienstverlener worden betaald, of, wanneer de exacteprijs niet kan worden aangegeven, de grondslag voor de berekening van de prijs, zodat de cliëntdeze kan nagaan;

d) de vermelding van het eventuele bestaan van andere taksen en/of kosten die niet via dedienstverlener worden betaald of door hem worden aangerekend;

e) het al dan niet bestaan van een herroepingsrecht en, als dat recht bestaat, de duur en deuitoefeningswijze ervan, met inbegrip van de informatie over het bedrag dat de cliënt eventueelmoet betalen.

De dienstverlener deelt aan de cliënt mee dat andere informatie op verzoek beschikbaar is, en stelthem in kennis van de aard van die informatie.

Als één van de hierboven vermelde gegevens grondig wordt gewijzigd en die wijziging een impact heeft opeen aan een cliënt verstrekte verzekeringsbemiddelingsdienst en/of op een door die cliënt geslotenverzekeringsovereenkomst, dan moet de dienstverlener de cliënt daar tijdig over inlichten. Dat dient opeen duurzame drager te gebeuren in de gevallen waarin een duurzame drager verplicht is.

4.4 Kwalitatieve verplichtingen met betrekking tot de informatie aancliënten

4.4.1 Kwal itat ieve verp lichtingen die gelden voor allesoorten v erzeker ingsovereenkomsten

4.4.1.1 Algemene voorwaa rden met betrekking tot devoorstell ing van de informatie

Art. 26, tweede lid, wet van 2 augustus 2002Art. 12sexies, § 1, eerste lid, wet van 27 maart 1995Art. 27, § 2, wet van 2 augustus 2002 juncto art. 4, 1°, KB N1Art. 8, § 2, KB MiFID, zoals verduidelijkt door art. 11 en 13 KB N2

Alle informatie, inclusief reclame, die een dienstverlener aan cliëntenverstrekt, moet correct, duidelijk en niet-misleidend zijn. Daarbij

Voorbeelden vansubstantiële wijzigingen metimpact op deverzekeringsbemiddelings-dienst of de verzekerings-overeenkomst:

wijziging van de franchiseten laste van de cliënt bijeen schadegeval;wijziging van dedekkingsvoorwaarden vaneen verzekerings-overeenkomst.

28/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

1. moet de informatie accuraat zijn en mag zij de mogelijke voordelen van eenverzekeringsbemiddelingsdienst of verzekeringsovereenkomst niet benadrukken als zij tegelijkertijdook niet correct en duidelijk op de mogelijke risico's ervan wijst;

2. moet de informatie toereikend zijn (d.w.z. de cliënt moet over de nodige informatie om met kennis vanzaken de beslissing te nemen om al dan niet een verzekeringsovereenkomst te sluiten) en moet zijbegrijpelijk worden voorgesteld (d.w.z. in klare taal en zonder technisch jargon); en,

3. mogen belangrijke zaken, vermeldingen of waarschuwingen niet worden verhuld, afgezwakt ofverdoezeld.

Reclame moet duidelijk als dusdanig herkenbaar zijn.

4.4.1.2 Voorwaarden met betrekking tot de vergel ij kende informatie

Art. 8, § 3, KB MiFID, zoals verduidelijkt door art. 11 en 13 KB N2

Alle informatie, inclusief reclame, die een dienstverlener aan cliënten verstrekt, en waarbijverzekeringsbemiddelingsdiensten, verzekeringsovereenkomsten of verzekeringsondernemingen ofverzekeringstussenpersonen onderling worden vergeleken, moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:

1. de vergelijking moet zinvol zijn en correct en evenwichtig worden voorgesteld;

2. ze moet de informatiebronnen vermelden die voor de vergelijking zijn gebruikt; en,

3. ze moet de voornaamste feiten en hypothesen vermelden die voor de vergelijking zijn gebruikt.

4.4.1.3 Voorwaarden met betrekking tot de f iscale behandeling

Art. 8, § 7, KB MiFID, zoals verduidelijkt door art. 11 en 13 KB N2

Wanneer de informatie die een dienstverlener aan zijn cliënten verstrekt, naar een bepaalde fiscalebehandeling verwijst, moet duidelijk worden aangegeven dat de fiscale behandeling van de individueleomstandigheden van een cliënt afhangt en in de toekomst kan wijzigen.

4.4.1.4 Voorwaarden met betrekking tot de naam van de toezichthoudende autoriteit(FSMA of andere autoriteiten)

Art. 8, § 8, KB MiFID, zoals verduidelijkt door art. 11 en 13 KB N2

In de informatie die een dienstverlener aan zijn cliënten verstrekt, mag de naam van de FSMA of eenandere bevoegde autoriteit niet zodanig worden gebruikt dat wordt aangegeven of gesuggereerd dat zij deverzekeringsovereenkomsten of de verzekeringsbemiddelingsdiensten van de dienstverlener steunt ofaanbeveelt.

Dit verbod slaat niet op de vermelding van het inschrijvings- of vergunningsnummer van de dienstverlener,voor zover het om een louter feitelijke vermelding gaat, waarbij geen enkele twijfel bestaat over een ofandere positieve beoordeling door de bevoegde autoriteit van de door de dienstverlener aangebodenovereenkomsten of diensten.

29/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

4.4.2 Bijkomende kwal itat ieve verp lichtingen met betrekking tot de spaar- ofbeleggingsverzeker ingen

Voor de spaar- of beleggingsverzekeringen gelden bijkomende voorwaarden die bedoeld zijn het correcte,duidelijke en niet-misleidende karakter van alle informatie over die verzekeringen te garanderen.

4.4.2.1 Voorwaarden met bet rekking tot de informatie over de in het verledenbehaalde resu ltaten

Art. 8, § 4, KB MiFID, zoals verduidelijkt door art. 13 KB N2

Voorwaarden met betrekking tot de informatie over de in het verleden behaalde resultaten:

1. deze informatie mag niet het meest opvallende kenmerk van de mededeling zijn;

2. de informatie moet passende gegevens bevatten over de resultaten over de onmiddellijk voorafgaandevijf jaar of over de gehele periode sinds de spaar- of beleggingsverzekering, de financiële index of deverzekeringsbemiddelingsdienst wordt aangeboden of bestaat, indien deze periode korter is dan vijfjaar, dan wel over een door de dienstverlener gekozen langere periode. Daarbij moet altijd wordenuitgegaan van volledige perioden van twaalf maanden;

3. de referentieperiode en de informatiebron worden duidelijk aangegeven;

4. in de informatie wordt duidelijk gewaarschuwd dat de vermelde cijfergegevens resultaten uit hetverleden betreffen, die geen betrouwbare indicator voor toekomstige resultaten vormen;

5. wanneer de informatie berust op cijfergegevens die in een andere valuta luiden dan de euro, wordtdeze valuta duidelijk vermeld en wordt tegelijk gewaarschuwd dat het rendement voor de cliënt doorvalutaschommelingen hoger of lager kan uitvallen; en,

6. wanneer de indicatie op brutoresultaten berust, wordt het effect van provisies, vergoedingen enandere lasten vermeld.

4.4.2.2 Voorwaarden met betrekking tot de informatie over de gesimuleerde, in hetverleden behaalde resultaten

Art. 8, § 5, KB MiFID, zoals verduidelijkt door art. 13 KB N2

Voorwaarden met betrekking tot de informatie over de gesimuleerde, in het verleden behaalde resultaten:

1. deze informatie moet betrekking hebben op een spaar- of beleggingsverzekering of een financiëleindex;

2. de gesimuleerde, in het verleden behaalde resultaten berusten op de feitelijke resultaten die in hetverleden zijn behaald met een of meer spaar- of beleggingsverzekeringen of financiële indices dieidentiek zijn aan of de onderliggende waarde vormen van de betrokken spaar- ofbeleggingsverzekering; en,

3. in de informatie wordt duidelijk gewaarschuwd dat het om gesimuleerde, in het verleden behaalderesultaten gaat en dat dergelijke resultaten geen betrouwbare indicator voor toekomstige resultatenvormen.

30/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

Voor de informatie over de gesimuleerde, in het verleden behaalde resultaten gelden bovendien dezelfdevoorwaarden als de voorwaarden die gelden voor de in het verleden behaalde resultaten (zie punt 4.4.2.1),met uitzondering van de voorwaarde waarvan sprake in punt 4, die uitsluitend voor de in het verledenbehaalde resultaten geldt.

4.4.2.3 Voorwaarden met betrekking tot de informa tie over de toekomstige resultaten

Art. 8, § 6, KB MiFID, zoals verduidelijkt door art. 13 KB N2

Voorwaarden met betrekking tot de informatie over de toekomstige resultaten:

1. in de informatie mag niet worden uitgegaan van of worden verwezen naar gesimuleerde, in hetverleden behaalde resultaten;

2. er moet worden uitgegaan van redelijke hypothesen die door objectieve gegevens wordenondersteund;

3. wanneer de informatie op brutoresultaten berust, moet het effect van provisies, vergoedingen enandere lasten worden vermeld; en,

4. er wordt duidelijk gewaarschuwd dat dergelijke prognoses geen betrouwbare indicator voortoekomstige resultaten vormen.

4.5 Regels met betrekking tot publicitaire mededel ingen

Art. 10, §§ 7 en 8, KB MiFID, zoals verduidelijkt door art. 11 en 13 KB N2

De dienstverleners moeten ervoor zorgen dat de informatie in een publicitaire mededeling overeenstemtmet alle andere informatie die ze aan cliënten hebben verstrekt in het kader van de verrichting vanverzekeringsbemiddelingsdiensten. Bovendien moeten publicitaire mededelingen duidelijk als dusdanigherkenbaar zijn.

Wanneer een publicitaire mededeling een aanbod bevat om een verzekeringsovereenkomst of eenovereenkomst over de verrichting van een verzekeringsbemiddelingsdienst te sluiten, dan wel eenuitnodiging om de dienstverlener te contacteren in verband met een dergelijk aanbod, moet daarin alleinformatie worden opgenomen waarvan sprake is in de punten 4.2.2.1.1 (Informatie over dedienstverlener), 4.2.2.1.2 (Informatie over de soorten overeenkomsten die de onderneming magaanbieden), 4.2.2.1.3 (Informatie over de kosten en bijbehorende lasten) en 4.2.2.2.1 (Informatie over deaard en de risico's van de spaar- of beleggingsverzekeringen) die voor dit aanbod of deze uitnodiging vanbelang is. Deze verplichting geldt niet als de cliënt, voor een reactie op een aanbod of uitnodiging in depublicitaire mededeling, wordt verwezen naar een of ander document dat of andere documenten die dezeinformatie afzonderlijk of samen bevatten.

31/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

5 Zorgplicht

5.1 Algemeen

De dienstverleners moeten de verzekeringsovereenkomsten die ze aanbieden, afstemmen op de noden enkenmerken van hun cliënten. Hierna lichten we eerst het begrip "advies" toe (5.2), waarna de verschillendeaspecten van de zorgplicht aan bod komen. Deze bestaat uit een fase van informatie-inzameling (5.3)gevolgd door een toetsing van het productaanbod aan de ingezamelde informatie (5.4) en de bewaring vangegevens (5.5).

De FSMA zal bij de uitvoering van haar opdracht, mutatis mutandis, rekening houden met de invulling dieESMA geeft aan de MiFID-concepten in verband met de zorgplicht32.

5.2 Begr ip 'adv ies'

Art. 1, 22° en 23°, wet van 27 maart 1995, zoals gewijzigd bij art. 1, 3° et 4°, KB tot wijziging van de wet van 27 maart 1995Art. 1, 12° en 13°, KB N1Art. 1, 13° en 14°, KB N2

Het KB tot wijziging van de wet van 27 maart 1995 en de KB's N1 en N2 definiëren het begrip "advies" alsvolgt: het verstrekken van gepersonaliseerde aanbevelingen aan een cliënt,

hetzij op zijn verzoek,

hetzij op initiatief van de dienstverlener,

met betrekking tot een of meer verzekeringsovereenkomsten.

Een "gepersonaliseerde aanbeveling" is een aanbeveling die

wordt voorgesteld als een aanbeveling die geschikt is voor de persoon in kwestie, of

berust op een afweging van zijn persoonlijke omstandigheden,

met betrekking tot een verrichting in verband met een of meer bepaalde verzekeringsovereenkomsten.

Een aanbeveling is geen gepersonaliseerde aanbeveling als ze uitsluitend via distributiekanalen33 of aan hetpubliek wordt gedaan. Opdat die vrijstelling zou kunnen worden ingeroepen, wordt aangenomen dat deaanbeveling niet alleen via distributiekanalen (bv. internet) moet zijn gedaan, maar ook dat zij, via diedistributiekanalen, aan het publiek in het algemeen moet zijn gedaan.

De vraag of er al dan niet sprake is van advies, is een feitenkwestie. Zelfs als de dienstverlener zegt dat hijgeen advies verstrekt, of zelfs als de cliënt zou hebben aangegeven dat hij geen advies wenst te ontvangen,dan nog moet de dienstverlener voldoen aan de vereisten die gelden bij advies als uit de feiten blijkt dat deaan de cliënt verstrekte dienst aan de definitie van "advies" voldoet.

In dat verband is een belangrijk element waarmee rekening moet worden gehouden bij de beoordeling ofal dan niet advies wordt verstrekt, de beoordeling of de context34 of de feitelijke elementen35 met

32 Zie o.m. de Richtsnoeren met betrekking tot bepaalde aspecten van de MiFID-geschiktheidseisen, ESMA/2012/387.33 In de zin van artikel 2, eerste lid, 26°, van de wet van 2 augustus 2002.34 De dienstverlener onderhoudt bijvoorbeeld sinds geruime tijd een zakenrelatie met de cliënt, van wie hij de

kenmerken dus goed kent, met als gevolg dat hij die cliënt geregeld spaar- of beleggingsverzekeringen voorsteltwaarvan hij meent dat die aan de behoeften en vereisten van de cliënt zouden kunnen beantwoorden.

32/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

betrekking tot de dienstverlening bij een derde redelijkerwijze de indruk kan wekken dat hem advies wordtverstrekt.

Gelet op de volgende elementen, is de FSMA van oordeel dat het aantal gevallen waarinverzekeringsovereenkomsten aan de cliënten wordt aangeboden zonder dat daarbij advies wordt verstrekt,in de praktijk wellicht eerder beperkt is:

enerzijds zijn de dienstverleners verplicht om ervoor te zorgen dat de aangeboden overeenkomstenaansluiten bij de verlangens en behoeften van hun cliënten; en

anderzijds is er in de grote meerderheid van de gevallen sprake van face-to-face contact met de cliënt.

5.3 Inzameling van informatie over de c liënt

5.3.1 Algemeen

In het kader van de zorgplicht moeten de dienstverleners informatie inwinnen bij hun cliënten. De omvangvan die informatie verschilt naargelang van het soort verzekeringsovereenkomst en van de verleendedienst. De regels zijn cumulatief opgebouwd. Bovenop de vereisten die gelden voor alle verzekerings-overeenkomsten, komen specifieke extra vereisten voor spaar- of beleggingsverzekeringen, die, wanneeradvies wordt verstrekt over de verschillende specifieke soorten verzekeringsovereenkomsten, bovendiennog verder worden aangevuld.

De verplichtingen die uit de zorgplicht voortvloeien, rusten in principe op de partij die in contact staat metde cliënt. In vele gevallen zal dit de verzekeringstussenpersoon zijn. In gevallen waar deverzekeringsonderneming zelf de zorgplicht moet naleven, bv. omdat zij toelaat dat cliënten rechtstreekstransacties verrichten zonder via hun gebruikelijke niet-verbonden tussenpersoon te passeren, kan deverzekeringsonderneming onder haar eigen verantwoordelijkheid beroep doen op de informatie die detussenpersoon heeft ingewonnen bij de cliënt. De FSMA beschouwt het als een goede praktijk datverzekeringsondernemingen in hun overeenkomsten met verzekeringstussenpersonen concrete afsprakenmaken over de doorstroming van informatie.

35 De dienstverlener stuurt de cliënt bijvoorbeeld de beschrijving van een beleggingsverzekering, samen met eengepersonaliseerde e-mail waarin hij vermeldt dat personen met dezelfde kenmerken als de cliënt geregeld zo'nverzekering sluit.

Alle verzekeringsovereenkomsten

Spaar- en beleggingsverzekeringenzonder advies

Spaar- en beleggingsverzekeringenmet advies

•Verlangens en behoeften

• PLUS Kennis en ervaring

•PLUS financiële situatie enbeleggingsdoelstellingen

33/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

Verlangens en behoeften

Art. 12bis, § 3, wet van 27 maart 1995

Alvorens een specifieke verzekeringsovereenkomst aan een cliënt voor te stellen, moet de dienstverlenerhem bevragen om ten minste zijn verlangens en behoeften te kunnen identificeren. Deze verplichting isniet nieuw: zij vloeit voort uit het bestaande artikel 12bis, § 3, van de wet van 27 maart 199536.

5.3.2 Kennis en ervaring

Art. 27, § 5, wet van 2 augustus 2002, zoals verduidelijkt door art. 4 KB N1Art. 16 en 17, §§ 1 en 2, KB MiFID, zoals verduidelijkt door art. 15 KB N2

Dienstverleners die spaar- of beleggingsverzekeringen aanbieden, moeten steeds informatie inzamelenover de kennis en ervaring van de cliënt (naast de identificatie van de verlangens en behoeften van decliënt). In geval van advies moeten zij bovendien informatie inzamelen over de financiële situatie en debeleggingsdoelstellingen van de cliënt (zie 5.3.3).

Kennis en ervaring zijn twee onderscheiden en afzonderlijk te bevragen aspecten. Uit ervaring met eenbepaalde soort spaar- of beleggingsverzekering mag - met uitzondering van de overgangsregeling die hiernawordt toegelicht - niet automatisch kennis over dat soort verzekering worden afgeleid en omgekeerd.

In de praktijk zullen dienstverleners vaak gebruik maken van een gestandaardiseerde vragenlijst om tepeilen naar kennis en ervaring. Dit kan aanvaardbaar zijn op volgende voorwaarden:

de dienstverlener moet zich daadwerkelijk vergewissen van de kennis en ervaring;

de bevraging moet voldoende gedetailleerd zijn;

de vragen moeten duidelijk en ondubbelzinnig zijn.

Het volstaat niet om de cliënt te vragen of hij kennis of ervaring heeft en zijn antwoord eenvoudig teregistreren. Vooraleer hij een 'ja' noteert, moet de dienstverlener trachten te achterhalen of de kennisreëel is.

Dit kan hij onder meer doen door te peilen naar de mate waarin de cliënt volgende aspecten begrijpt:

het risico en het rendement van de spaar- of beleggingsverzekering en de verhouding tussen beide;

de essentiële kenmerken van het fonds waarmee de beleggingsverzekering verbonden is;

de draagwijdte van de eventuele kapitaalbescherming of kapitaalgarantie;

de liquiditeit van het product.

De omvang van de bevraging zal afhangen van de omvang en de complexiteit van het productaanbod vande dienstverlener. Als de dienstverlener slechts één type eenvoudige tak 21-producten aanbiedt, is er geenreden waarom hij zou moeten peilen naar de kennis en ervaring van de cliënt met verschillende soorten tak23-verzekeringen. Hoe uitgebreider en hoe complexer zijn aanbod, hoe omvangrijker de bevraging zalmoeten zijn.

36 Juncto artikel 12quinquies van de wet van 27 maart 1995 met betrekking tot de verzekeringsondernemingen in hetkader van hun rechtstreekse contacten met de cliënten.

34/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

De bevraging door de dienstverlener moet voldoende gedetailleerd zijn.Als de vragen te ruime categorieën van producten betreffen, kan dit totverkeerde conclusies leiden. Volgende aspecten moeten aan bod komen :

de soorten spaar- of beleggingsverzekeringen waarmee de cliëntvertrouwd is;

de aard, het volume en de frequentie van de transacties die de cliëntal heeft verricht, alsook de periode waarover deze gebeurd zijn;

het opleidingsniveau en het beroep of vroegere beroep van de cliënt.

De dienstverlener mag verschillende soorten spaar- ofbeleggingsverzekeringen in eenzelfde vraag opnemen, voor zover hunkenmerken voldoende gelijklopend zijn en uit de kennis van of ervaringmet de ene soort verzekering redelijkerwijze kan worden besloten dat decliënt kennis heeft van of ervaring heeft met de andere soort verzekering.

De dienstverlener mag de cliënt helpen bij het verwerven van kennis overspaar- of beleggingsverzekeringen. Hij mag echter pas tot kennis besluitenals hij zich ervan heeft vergewist dat de cliënt de relevante kenmerken vande betrokken verzekering, waaronder het aan die verzekering verbondenrisico en de mogelijke return, voldoende begrijpt om met kennis van zakenbeslissingen te nemen. De loutere mededeling aan een cliënt vaninformatie over een spaar- of beleggingsverzekering is onvoldoende om tebesluiten dat die cliënt die verzekering kent.

Als de cliënt voor 30 april 2014 en bij dezelfde dienstverlener een reekstransacties heeft verricht met betrekking tot een bepaalde soort spaar- ofbeleggingsverzekeringen, mag de dienstverlener daaruit afleiden dat decliënt de nodige kennis en ervaring ter zake bezit. Deze overgangsregelingis echter enkel van toepassing als de dienstverlener geen adviesverstrekt37. Als hij wel degelijk advies verstrekt over een bepaalde spaar-of beleggingsverzekering, dan moet hij zich er zelf van vergewissen dat decliënt ter zake effectief de nodige kennis en ervaring heeft38.

5.3.3 Financiële si tuatie en beleggingsdoelstell ingen

Art. 27, § 4, wet van wet 2 augustus 2002, zoals verduidelijkt door art. 4, 3°, KB N1Art. 15 KB MiFID, zoals verduidelijkt door art. 15 van het KB N2

Dienstverleners die advies verstrekken over spaar- of beleggingsverzekeringen moeten bovendieninformatie inzamelen over de financiële situatie en de beleggingsdoelstellingen van de cliënt.

De informatie over de financiële situatie heeft onder meer betrekking op volgende aspecten:

de herkomst en de omvang van de regelmatige inkomsten;

het vermogen, waaronder liquide middelen, beleggingen en onroerend goed;

37 Zoals vermeld in artikel 16, laatste lid, van het KB MiFID, zoals verduidelijkt door artikel 15 van het KB N2.38 Hier wordt verwezen naar het advies dat vanaf 30 april 2014 wordt verstrekt, de datum waarop het KB tot

wijziging van de wet van 27 maart 1995 alsook de KB's N1 en N2 in werking treden.

Voorbeelden van vragen in verband metde financiële situatie:

1. Wat is de omvang van uw spaar- ofbeleggingstegoeden (cash, obligaties,aandelen, spaar- of beleggings-verzekeringen, andere beleggingen)?

minder dan 30.000 EURvan 30.000 tot 100.000 EURvan 100.000 tot 250.000 EURmeer dan 250.000 EUR

2. Wat is de omvang van uw onroerendvermogen (huis, appartement,bouwgrond...)?

minder dan 150.000 EURvan 150.000 tot 300.000 EURvan 300.000 tot 500.000 EURmeer dan 500.000 EUR

Voorbeelden van mogelijke vragen overbeleggingsdoelstellingen:

Hoe groot is het jaarlijks inkomendat u wenst te behalen uit despaarvorming of de belegging?Wenst u bepaalde beleggingen uit tesluiten? Zo ja, duid aan welke.

Beleggingen die niet voorzienzijn van een ethisch label.Beleggingen in de volgendesectoren: [...]Beleggingen in instrumentenuitgegeven door volgendebedrijven: [...]

Hoe groot is het jaarlijkse verlies datu aanvaardbaar vindt op niveau vanuw volledige portefeuille van doorons gekende spaar- of beleggings-verzekeringen?Hoe groot is het jaarlijkse verlies datu aanvaardbaar vindt op niveau vaneen individuele spaar- ofbeleggingsverzekering?Hoe lang kunt u het geld missen datu vandaag aan een spaar- ofbeleggingsverzekering wil besteden?

35/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

de regelmatige verplichtingen (bv. maandelijkse aflossingen van woning- en andere kredieten).

De combinatie van de gegevens over regelmatige inkomsten en verplichtingen geeft een indicatie vanhoeveel de cliënt maximaal kan sparen.

Vaak zal de dienstverlener niet de hoofdleverancier van financiële diensten zijn voor de cliënt. De cliënt zalsoms een beroep op hem doen in verband met een deel van zijn vermogen en hem daarbij minderinformatie verstrekken dan bijvoorbeeld aan zijn huisbankier. Een bestaande en aanvaardbare praktijkbestaat erin dat met vorken wordt gewerkt (zie de voorbeelden van vragen in verband met de financiëlesituatie hiernaast). Belangrijk is dat de dienstverlener over voldoende informatie beschikt om eeninschatting te maken van de financiële draagkracht van de cliënt.

Wat de beleggingsdoelstellingen betreft, moeten volgende aspecten aan bod komen:

de beleggingshorizon (de duur van de periode waarvoor de cliënt het spaartegoed of de beleggingwenst aan te houden);

de risico-appetijt en het risicoprofiel van de cliënt;

de bedoeling van de spaarvorming of de belegging.

Wat de bedoeling van de spaarvorming of de belegging betreft, moeten de dienstverleners onder meernagaan of deze tot doel hebben de cliënt een aanvullend inkomen te verschaffen.

De FSMA is van oordeel dat het als een goede praktijk in hoofde van de dienstverleners moet wordengezien als zij rekening houden met de volgende elementen die een impact kunnen hebben op de financiëlesituatie en/of de beleggingsdoelstellingen van de cliënt:

de burgerlijke staat van de cliënt, in het bijzonder de handelingsbevoegdheid van de cliënt omverbintenissen aan te gaan met betrekking tot activa die mogelijk ook eigendom zijn van zijn/haarpartner;

de gezinssituatie van de cliënt: veranderingen in de gezinssituatie van een cliënt kunnen van invloedzijn op zijn financiële situatie, bijvoorbeeld de geboorte van een kind of een kind dat de leeftijd heeftbereikt waarop het aan de universiteit gaat studeren;

de werkgelegenheidssituatie: wanneer een cliënt zijn baan verliest, kan dit een impact hebben op zijnfinanciële situatie of zijn beleggingsdoelstellingen;

de behoefte aan liquide middelen voor bepaalde relevante investeringen;

de leeftijd van de cliënt: wanneer een cliënt weldra met pensioen gaat, kan dat een impact hebben opzijn financiële toestand of zijn beleggingsdoelstellingen.

5.3.4 Gebruik van gestandaardiseerde vragenlijsten en prof ielen

Een bestaande en aanvaardbare praktijk bestaat erin dat dienstverleners hun cliënten een reeksmeerkeuzevragen stellen over de in de punten 5.3.3 en 5.3.4 vermelde aspecten39. Het is daarbij essentieeldat zij kritisch omgaan met de antwoorden van de cliënt op die standaardvragen. Als de antwoorden opverschillende vragen tegenstrijdig of in de praktijk onverenigbaar zijn, dan moet de dienstverlener verderevragen stellen om één en ander op te helderen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de cliënt aangeeft dat

39 De ter zake gebruikte vragenlijsten kunnen, in voorkomend geval, door de betrokken beroepsverenigingen wordenopgesteld, met dien verstande weliswaar dat de dienstverlener die zo'n vragenlijst gebruikt, verantwoordelijk blijftvoor de naleving van de ter zake geldende regels.

36/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

hij geen enkele daling van zijn belegd vermogen kan accepteren, maar tegelijk een bovengemiddeldrendement nastreeft.

Vele dienstverleners vertalen de antwoorden op de vragenlijst uiteindelijk, op basis van een scoring pertype van antwoord, in een gestandaardiseerd beleggersprofiel. Zij delen hun cliënten op in een aantalgroepen, bv. gaande van conservatief over defensief, neutraal en dynamisch tot agressief. Ze bepalenvervolgens voor welke gestandaardiseerde profielen elk van hun producten geschikt is.

Er bestaat geen wettelijke verplichting om het cliënteel in gestandaardiseerde profielen in te delen. Dezewerkwijze kan praktische voordelen bieden, maar ze leidt ook tot informatieverlies, doordat ze in hetstandaardiseringsproces abstractie maakt van een aantal gegevens over de individuele cliënt. De FSMA achthet dan ook nuttig eraan te herinneren dat het gebruik van gestandaardiseerde profielen weliswaaraanvaardbaar kan zijn, maar dat het de dienstverlener niet ontslaat van zijn verplichting om rekening tehouden met de ingezamelde informatie over de kennis, ervaring, financiële situatie enbeleggingsdoelstellingen van de individuele cliënt. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat een verzekering die inabstracto aan een bepaald standaardprofiel beantwoordt (bv. een conservatief profiel) in concreto niet bijeen individuele cliënt past, omdat hij niet over de vereiste kennis over dit soort verzekering beschikt. Indergelijk geval kan de dienstverlener die verzekering dus niet aan die cliënt aanbieden.

5.3.5 Algemene aspecten

5.3.5.1 Verantwoordel i jkheid voor de inzameling van gegevens

De dienstverlener is verantwoordelijk voor het inzamelen van de gegevens en voor de toetsing vantransacties aan deze gegevens. Hij moet de wettelijk voorziene informatie inzamelen en daarmee rekeninghouden. Hij mag daarbij weliswaar vertrouwen op de gegevens die de cliënt hem meedeelt, tenzij hij wist ofzou moeten weten dat de informatie kennelijk verouderd, onnauwkeurig of onvolledig is.

Het is bijgevolg niet aanvaardbaar dat het de cliënt is die, in voorkomend geval, voor een bepaaldgestandaardiseerd profiel kiest en dat eenvoudigweg aan de dienstverlener meedeelt. Als de dienstverlenergebruik maakt van gestandaardiseerde profielen, dan is het wel aanvaardbaar dat de cliënt opteert vooreen profiel dat minder risicovol is dan het profiel dat resulteerde uit de ingezamelde gegevens. Ook in ditgeval geldt echter dat het gebruik van een gestandaardiseerd profiel de dienstverlener niet ontslaat van zijnverplichting om rekening te houden met de individuele gegevens van de cliënt.

De dienstverlener mag er geen twijfel over laten bestaan dat alleen hijzelf verantwoordelijk is voor deinzameling van gegevens en de toetsing ervan. Hij mag de cliënt niet de indruk geven dat deze zelf degeschiktheid of passendheid moet inschatten. De dienstverlener moet aan de cliënt uitleggen dat hij deingezamelde gegevens nodig heeft om bij het verrichten van verzekeringsbemiddelingsdiensten rekening tekunnen houden met de belangen van de cliënt. Hij mag zijn cliënten er niet toe aanzetten om de informatieniet te verschaffen.

Als de cliënt geen of onvoldoende informatie geeft, verschillen de gevolgen afhankelijk van de vraag of dedienstverlener al dan niet advies verstrekt:

als hij geen advies verstrekt, moet de dienstverlener de cliënt waarschuwen dat hij, bij gebrek aan(toereikende) informatie, geen passendheidstoetsing kan uitvoeren. Deze waarschuwing mag ingestandaardiseerde vorm worden gegeven;

dienstverleners mogen daarentegen geen advies verstrekken zonder dat zij voldoende informatiehebben ingewonnen. Als de cliënt geen of onvoldoende informatie geeft, moet de dienstverlener zichervan onthouden advies te verstrekken.

37/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

5.3.5.2 Ti jdstip van inzameling

De dienstverlener moet voldoende informatie over de cliënt inzamelen om hem een gepaste dienst tekunnen verlenen. Dit betekent echter niet dat hij vooraf voor alle mogelijk in aanmerking komendeproductvoorstellen moet nagaan of ze ook daadwerkelijk passend of geschikt zullen zijn voor de cliënt.

Het is bijvoorbeeld aanvaardbaar dat de dienstverlener zich bij de aanvang van de relatie beperkt tot hetonderzoek van de belangrijkste soorten spaar- of beleggingsverzekeringen die voor de cliënt relevantkunnen zijn, en dat hij de informatie-inzameling over die cliënt later verder detailleert naar aanleiding vaneen concrete voorgenomen transactie. De informatie-inzameling moet wel volledig zijn vóór dedienstverlener een concreet productvoorstel doet. Hij moet immers voorafgaandelijk de passendheid ofgeschiktheid van de voor de cliënt overwogen verzekering kunnen testen.

5.3.5.3 Update van gegevens

Wanneer de dienstverlener een doorlopende relatie met een cliënt heeft, is het een goede praktijk om decliëntengegevens op regelmatige tijdstippen te updaten, en telkens als de dienstverlener weet heeft vanwijzigingen die de gegevens substantieel beïnvloeden. De dienstverlener moet hierover een coherentbeleid hebben. Een hoger risicoprofiel zal meestal vaker moeten worden geactualiseerd dan een lager.

Indien de dienstverlener redelijke stappen heeft ondernomen om de gegevens van zijn cliënten teactualiseren, maar deze hem geen nieuwe informatie bezorgen, mag de dienstverlener ervan uitgaan datde gegevens ongewijzigd zijn, tenzij hij weet of zou moeten weten dat de informatie waarover hij beschikt,kennelijk verouderd, onnauwkeurig of onvolledig is.

De verplichting tot actualisatie van de cliëntengegevens houdt niet in dat de bestaande portefeuilleopnieuw moet worden getoetst aan de geüpdatete gegevens. De geactualiseerde gegevens moetenworden gebruikt bij de aftoetsing van de geschiktheid of de passendheid van de toekomstige transacties.

5.4 Aftoetsing

5.4.1 Algemeen

De dienstverleners moeten de passenheid of de geschiktheid van de verzekeringsovereenkomsten die zijvoorstellen aan hun cliënten, aftoetsen aan de informatie die ze over de cliënten hebben ingezameld.

5.4.2 Aftoetsing van de verlangens en behoeften van de cliënt

De verplichting om de verlangens en behoeften van de cliënt te bepalen, bestaat al sinds deinwerkingtreding van artikel 12bis, § 3, van de wet van 27 maart 199540. Het KB tot wijziging van de wet van27 maart 1995 verduidelijkt de draagwijdte van die verplichting: de dienstverlener ziet erop toe dat deaangeboden verzekeringsovereenkomst aan de verlangens en behoeften van die cliënt beantwoordt.

In dit verband vermeldt het verslag aan de Koning, in de commentaar bij artikel 4 van het KB tot wijzigingvan de wet van 27 maart 1995, dat met die verduidelijking de volgende doelstellingen worden nagestreefddie elke dienstverlener voor ogen moet houden wanneer hij zijn verzekeringsbemiddelingsactiviteituitoefent teneinde de belangen van zijn cliënten te behartigen: (i) vermijden dat de cliënt meermaalsgedekt zou zijn voor dezelfde risico's (probleem van de meervoudige dekking); (ii) onderverzekering

40 Juncto artikel 12quinquies van de wet van 27 maart 1995 met betrekking tot de verzekeringsondernemingen in hetkader van hun rechtstreekse contacten met de cliënten.

38/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

vermijden (m.a.w. vermijden dat het onderwerp - bijvoorbeeld het goed waarvoor dekking wordt gevraagd- voor een te lage waarde zou zijn gedekt), (iii) oververzekering vermijden (m.a.w. vermijden dat hetonderwerp voor een te hoge waarde zou zijn gedekt) en (iv) een verkeerde dekking vermijden (m.a.w.bijvoorbeeld vermijden dat bepaalde risico's niet gedekt zouden zijn hoewel dit de wens is van de cliënt of,andersom, vermijden dat bepaalde risico's wel gedekt zouden zijn hoewel de cliënt dit niet wenst).

Als de dienstverlener advies verstrekt aan de cliënt, moethij bij die gelegenheid ook de elementen preciserenwaarop zijn advies over een bepaaldeverzekeringsovereenkomst is gebaseerd. Bij diepreciseringen kan rekening worden gehouden met decomplexiteit van de betrokkenverzekeringsovereenkomst.

Verzekeringstussenpersonen die adviseren op grond vaneen onpartijdige analyse, moeten er daarenboven overwaken dat hun advies gebaseerd is op een analyse vaneen toereikend aantal op de markt verkrijgbareverzekeringsovereenkomsten.

5.4.3 Aftoetsing van de passendheid(appropriateness test )

Als de dienstverlener een spaar- of beleggingsverzekeringaanbiedt zonder daarbij advies te verstrekken, moet hij,naast de verlangens en behoeften van de cliënt, enkeldiens kennis en ervaring in aanmerking nemen. Zoalshoger aangegeven, moeten de beide aspectenafzonderlijk worden nagegaan: enkel als de cliënt over denodige kennis en ervaring beschikt, mag de transactie alspassend worden aangemerkt.

Wanneer een cliënt bij dezelfde dienstverleneropeenvolgende transacties verricht die telkens betrekking hebben op hetzelfde soort verzekeringen, hoeftdie dienstverlener bij elke nieuwe transactie niet steeds opnieuw te toetsen of de cliënt over voldoendekennis en ervaring beschikt met betrekking tot dergelijke verzekeringen: het is voldoende dat hij depassendheid van de betrokken verzekering beoordeelt vóór de eerste transactie wordt verricht.

Wanneer de dienstverlener van oordeel is dat een verzekering, gelet op de informatie die hij over de cliëntheeft ingezameld, niet passend is voor die cliënt, moet hij de cliënt daarvan op een duidelijke enbegrijpelijke manier informeren. Die informatie mag in gestandaardiseerde vorm worden overgelegd.

5.4.4 Aftoetsing van de geschiktheid (suitabil ity test)

Dienstverleners die advies verstrekken over spaar- of beleggingsverzekeringen, moeten eengeschiktheidstoetsing doen vooraleer ze ze aan hun cliënten aanbevelen. Ze mogen hun cliënten enkel dieproducten aanbieden die overeenstemmen met hun kennis en ervaring, hun financiële situatie en hunbeleggingsdoelstellingen.

Voorbeeld van een incorrecte benaderingvan adviesverstrekking:

In het kader van de adviesverstrekkingaan een cliënt, kiest een dienstverlenereen beleggingsverzekering uit zijnproductaanbod en legt hij die aan zijncliënt voor. Vervolgens bekijkt hij of dieverzekering geschikt is voor die cliënt,gelet op zijn kennis, ervaring, financiëlesituatie en beleggingsdoelstellingen, enstelt hij vast dat dit niet het geval is. Diewerkwijze is niet correct: eendienstverlener mag aan een cliëntuitsluitend verzekeringen voorstellen diegeschikt voor hem zijn. De dienstverlenermoet de geschiktheid van een verzekeringdus beoordelen vóór hij die aan zijn cliëntvoorstelt. Ook is het de dienstverlenerniet toegestaan te suggereren dat zijncliënt die verzekering ook buiten het kadervan de adviesverstrekking zou kunnensluiten.

39/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

Op grond van artikel 12bis, § 3, van de wet van 27 maart 199541 moet de dienstverlener daarnaast ookaantonen dat het voorgestelde product tegemoetkomt aan de verlangens en behoeften van de cliënt enmoet hij motiveren waarom hij een product aanbeveelt. De FSMA is van mening dat een dienstverlener dieeen spaar- of beleggingsverzekering omstandig en correct heeft getoetst aan de kennis en ervaring, definanciële draagkracht en de beleggingsdoelstellingen van een cliënt, er redelijkerwijze mag van uitgaan datdit product de verlangens en behoeften van de cliënt dekt.

Dienstverleners delen hun cliënten vaak in groepen in op basis van gestandaardiseerde beleggersprofielen(zie 5.3.5). De aanbieders van spaar- of beleggingsverzekeringen geven voor de producten uit hun aanbodvaak aan voor welk gestandaardiseerd profiel het geschikt is. Deze werkwijze biedt ontegensprekelijkpraktische voordelen. Ze laat toe om een eerste triage te doen in het beschikbare productaanbod, door tefocussen op die producten die met het gestandaardiseerde profiel overeenkomen. Daarbij moeten echterminstens twee kanttekeningen worden gemaakt.

Ten eerste gaat het gebruik van gestandaardiseerde profielen gepaard met informatieverlies. De concreteantwoorden van de cliënt uit de bevraging over zijn kennis en ervaring, financiële draagkracht enbeleggingsdoelstellingen gaan verloren in het standaardiseringsproces. De dienstverlener mag zich er niettoe beperken na te gaan of de cliënt over het juiste gestandaardiseerd profiel voor de betrokkenverzekering beschikt. Hij moet de geschiktheid van een spaar- of beleggingsverzekering nagaan aan de handvan de individuele antwoorden van de cliënt.

Ten tweede vermelden de verzekeringsondernemingen vaak dat de door hen uitgegeven spaar- ofbeleggingsverzekeringen geschikt zijn voor cliënten met een bepaald spaar- of beleggingsprofiel. Dedienstverlener die aan zijn cliënten verzekeringen voorstelt waaraan een bepaald gestandaardiseerd profielgelinkt is, mag zich niet alleen op dat profiel baseren. Hij moet zelf analyseren of de verzekering ookeffectief geschikt is voor zijn cliënten. Dat betekent dat hij de kenmerken van de door hem voorgesteldeverzekeringen voldoende moet begrijpen, om te kunnen inschatten of zij wel degelijk aansluiten bij deinformatie die hij over zijn cliënt heeft verzameld.

41 Juncto artikel 12quinquies van de wet van 27 maart 1995 met betrekking tot de verzekeringsondernemingen in hetkader van hun rechtstreekse contacten met de cliënten.

40/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

In de praktijk kan het gebeuren dat een cliënt tegen het advies van de dienstverlener wil ingaan. Zo

zou een cliënt de dienstverlener om advies kunnen vragen over een specifieke verzekering;

zou de dienstverlener, na de beoordeling, kunnen concluderen dat die verzekering niet geschikt is voorde betrokken cliënt (negatief advies);

zou de cliënt kunnen aangeven dat hij niettemin toch zo'n verzekering wil sluiten.

De transactie zou ook effectief kunnen worden uitgevoerd, weliswaar buiten het kader van deadviesverlening. De dienstverlener zal moeten nagaan of die verzekering passend is voor de cliënt. Hij kanzich daarvoor baseren op de beoordeling van de kennis en de ervaring van de cliënt die hij heeft uitgevoerdin het kader van zijn dienstverlening aan de cliënt. Als de verzekering niet passend is voor de cliënt, zal dedienstverlener hem daarvan op duidelijke en begrijpelijke wijze op de hoogte moeten brengen. Volgens deFSMA is het voor de dienstverleners belangrijk om een spoor te bewaren van dat volledige proces (vraagom advies van de cliënt, negatief advies, uitvoering van de transactie buiten het kader van deadviesverlening).

5.5 Bewaring van gegevens

Om bij een eventuele betwisting te kunnen aantonen dat zij aan de regelgeving hebben voldaan, is hetbelangrijk dat de dienstverleners de gegevens bewaren over elke, bij hen uitgevoerde transactie.

In afwachting van het FSMA-reglement waarin de exacte draagwijdte en de modaliteiten van dieverplichting tot gegevensbewaring (zie punt 9 hieronder), ziet de FSMA het als een goede praktijk voor dedienstverleners als zij de hierna vermelde gegevens bewaren voor elke uitgevoerde transactie:

voor alle soorten verzekeringsovereenkomsten, in alle gevallen:

o de ingezamelde informatie over de verlangens en behoeften van de cliënt;

o elke stuk waaruit blijkt hoe de aangeboden verzekeringsovereenkomst aan deze verlangens enbehoeften beantwoordt;

voor alle soorten verzekeringsovereenkomsten, als de dienstverlener advies verstrekt, aanvullendeinformatie over:

o het feit dat de cliënt advies heeft ontvangen;

o in voorkomend geval, het onpartijdige karakter van dit advies;

o de elementen waarop het advies is gebaseerd;

voor spaar- of beleggingsverzekeringen, in alle gevallen:

o de ingezamelde informatie over de kennis en de ervaring van de cliënt;

voor spaar- of beleggingsverzekeringen, aanvullende informatie over:

o de financiële draagkracht van de cliënt;

o de beleggingsdoelstellingen van de cliënt.

41/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

6 Belangenconflicten

6.1 Algemeen

Art. 16 tot 23, KB N2

Bij het verrichten van verzekeringsbemiddelingsdiensten doen zich belangenconflicten voor die debelangen van cliënten kunnen schaden. Ze kunnen ontstaan tussen de cliënt en verschillende anderepartijen:

de dienstverlener (de verzekeringsonderneming sensu lato ofde niet-verbonden verzekeringstussenpersoon);

andere cliënten.

Telkens wanneer er in dit hoofdstuk sprake is van een'belangenconflict tussen de dienstverlener en een cliënt' verwijsthet begrip 'dienstverlener' naar 'de dienstverlener en/of eenbetrokken persoon'. 'Betrokken persoon' verwijst naar:

de bestuurders of zaakvoerders van deverzekeringsonderneming sensu lato of van de niet-verbonden verzekeringtussenpersoon;

de personen die zeggenschap hebben over deverzekeringsonderneming sensu lato of over de niet-verbonden verzekeringtussenpersoon;

de werknemers van de verzekeringsonderneming sensu latoof van de niet-verbonden verzekeringtussenpersoon, voorzover ze betrokken zijn bij het verrichten vanverzekeringsbemiddelingsdiensten; en,

de personen aan wie verzekeringsbemiddelingsdienstenworden uitbesteed.

Verzekeringsondernemingen moeten ook de belangen van hunverbonden verzekeringsagenten en van deverzekeringssubagenten van hun verbondenverzekeringssubagenten in aanmerking nemen. Niet-verbondenverzekeringstussenpersonen nemen de belangen van hunverzekeringssubagenten in aanmerking.

Deze ruime definitie van het begrip 'dienstverlener' impliceert enkel dat de dienstverlener debelangen van de betrokken persoon in aanmerking moet nemen bij het in kaart brengen en beherenvan de belangenconflicten die met cliënten kunnen rijzen. Zij betekent niet dat de betrokken persoonop zijn eigen niveau de belangenconflicten in kaart moet brengen en moet beheren.

Voorbeelden van mogelijkebelangenconflicten:

Bij de afhandeling vanschadedossiers kunnen debelangen van cliënten metelkaar in conflict komen. Deverzekeringsonderneming magcliënten die goede cliënt zijnvan de bank die deel uitmaaktvan dezelfde groep, geenvoorkeursbehandeling geventen opzichte van anderecliënten.

De verzekerings-tussenpersoondie bij zijn adviesverlening overlevensverzekerings-overeenkomsten eerderrekening houdt met de hoogtevan zijn eigen commissie danmet het belang van de cliënt,schaadt het belang van zijncliënt.

42/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

De nieuwe regels in verband met belangenconflicten gelden bijgevolg voor alle dienstverleners. Voor deverzekeringstussenpersonen vormen ze een aanvulling op de bestaande regels uit de wet van 27 maart199542.

Gelet op de ruime definitie van het begrip "verzekeringsbemiddelingsdienst", zijn de regels in verband metbelangenconflicten onder meer van toepassing op:

advies over verzekeringsovereenkomsten;

verkoop van verzekeringsovereenkomsten zonder advies;

tarifering en acceptatie van verzekeringsovereenkomsten;

beheer van schadegevallen;

raming en afhandeling van schadegevallen.

De regels in verband met belangenconflicten houden verschillende verplichtingen in:

dienstverleners moeten de belangenconflicten die op hen betrekking hebben, identificeren: ze makeneen lijst op van potentiële belangenconflicten;

belangenconflicten die niet kunnen worden vermeden, moeten worden beheerd;

als dat beheer niet volstaat, is transparantie jegens de betrokken cliënten noodzakelijk;

belangenconflicten die zich daadwerkelijk hebben voorgedaan en die een wezenlijk risico inhouden datde belangen van één of meer cliënten worden geschaad, moeten in een register vanbelangenconflicten worden opgenomen en aan de cliënt worden meegedeeld;

de dienstverleners moeten de manier waarop zij met belangenconflicten omgaan, opnemen in eenbeleid en procedures.

De regelgeving bepaalt expliciet dat de dienstverleners bij het beheer van belangenconflicten rekeningmoeten houden met de aard, de schaal en de complexiteit van hun activiteiten en van hun aanbod aanverzekeringsbemiddelingsdiensten.

6.2 Ident if icatie van belangenconf licten

Art. 17 en 19, KB N2

De dienstverleners moeten belangenconflicten identificeren en situaties omschrijven die eenbelangenconflict vormen of kunnen doen ontstaan waarbij een aanzienlijk risico bestaat dat de belangenvan één of meer cliënten worden geschaad.

De regelgeving bevat een aantal algemene situaties die de dienstverlener in aanmerking moet nemen:

de dienstverlener kan winst maken of verlies lijden ten koste van de cliënt;

de dienstverlener heeft een belang bij het resultaat van de verzekeringsbemiddelingsdienst of transactiedat verschilt van het belang van de cliënt;

42 Voor de verzekeringstussenpersonen zijn die nieuwe verplichtingen van toepassing onverminderd deverplichtingen waarvan sprake in artikel 12bis, §1, eerste lid, 3° en 4°, van de wet van 27 maart 1995, die zijaanvullen.

43/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

de dienstverlener heeft een financiële of andere drijfveer om het belang van andere cliënten te latenvoorgaan op dat van de cliënt in kwestie;

de dienstverlener oefent hetzelfde bedrijf uit als de cliënt;

de dienstverlener ontvangt van een andere persoon dan de cliënt inducements (in de vorm van geld,goederen of diensten) in verband met de verzekeringsbemiddelingsdienst die hij aan de cliënt verstrekt,of zal die ontvangen (zie hierover punt 7.4, Inducements sensu stricto)43.

Het resultaat van deze identificatie-oefening is een lijst van potentiële belangenconflicten.

Wat de belangenconflicten tussen cliënten betreft, leidt het beginsel van de mutualisering inschadeverzekeringen ertoe dat extra waakzaamheid in dit verband geboden is. Een systematischevoorkeursbehandeling voor een bepaalde groep cliënten wordt potentieel immers 'betaald' door de anderecliënten onder vorm van hogere premies. De dienstverlener moet erover waken dat zijn procedures eninstructies zo zijn opgesteld dat zij een loyale, billijke en professionele dienstverlening in het belang van elkvan haar cliënten mogelijk maken.

De verzekeringsmakelaars mogen geen productieafspraken maken met verzekeringsondernemingen44. Eenandere dienstverlener dan een verzekeringsmakelaar die door een of meer verkoopdoelstellingen ofproductieafspraken gebonden zou zijn, moet bijzondere aandacht besteden aan de belangenconflicten diedaaruit zouden kunnen voortvloeien ten aanzien van zijn cliënten. Hij moet erop toezien over proceduresen instructies te beschikken die hem in staat stellen zijn verplichting na te komen om zich op loyale, billijkeen professionele wijze voor de belangen van zijn cliënteel in te zetten.

Het proportionaliteitsbeginsel impliceert dat de dienstverleners voor elkeafdeling die betrokken is bij het leveren van bemiddelingsdiensten,bekijken wat de mogelijke belangenconflicten zijn. Vervolgens moeten zedeze conflicten op passende wijze beheren.

6.3 Beheer van belangenconfl icten

Art. 20 KB N2

Het beheer van belangenconflicten die de belangen van cliënten kunnenschaden, impliceert met name dat de nodige maatregelen wordengenomen om de personen die erbij betrokken zijn, in staat te stellen eenvoldoende mate van onafhankelijkheid aan de dag te leggen bij deuitoefening van hun functies. De regelgeving geeft enkele voorbeelden vanmogelijke organisatorische maatregelen. Daaronder vallen onder meer:

maatregelen met betrekking tot de beperking van de informatie-uitwisseling tussen personen die in verschillende hoedanighedenbetrokken zijn bij verzekeringsbemiddelingsdiensten met een belangrijkrisico op belangenconflicten;

43 Hier worden dus niet de vergoedingen bedoeld die door of namens een cliënt worden betaald (zie punt 7.2).44 Gelet op de krachtens artikel 5bis van de wet van 27 maart 1995 voor de makelaar geldende verplichting om zijn

beroepswerkzaamheden uit te oefenen buiten elke exclusieve agentuurovereenkomst of elke andere juridischeverbintenis die hem verplicht zijn hele productie of een bepaald deel ervan te plaatsen bij eenverzekeringsonderneming of meerdere verzekeringsondernemingen die tot eenzelfde groep behoren.

Voorbeelden van mogelijkeorganisatorische maatregelenom belangenconflicten tebeheren:

De onderneming hanteertstricte procedures overtoegang tot informatie inschadedossiers waarbijmeerdere cliënten metonderscheiden belangenpartij zijn.

De verloning vancommerciële medewerkersis niet afhankelijk van devergoedingen die deonderneming ontvangtmet betrekking tot deproducten in portefeuillevan hun cliënten.

44/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

maatregelen met betrekking tot het afzonderlijk toezicht op personen van wie de hoofdtaak eenverhoogd risico op belangenconflicten inhoudt;

maatregelen in verband met de verloning van medewerkers.

De mate waarin de in de regelgeving opgesomde voorbeelden relevant zijn voor de dienstverlener hangt afvan de omvang en de complexiteit van zijn activiteiten. Dezelfde opmerking geldt voor de procedures diede dienstverleners moeten invoeren om de organisatorische maatregelen in praktijk te brengen.

Bij dienstverleners die over een compliancefunctie beschikken, zal deze een belangrijke taak hebben bij hetadviseren over en monitoren van de naleving van de procedures.

Over belangenconflicten die niet afdoende kunnen worden opgevangen door organisatorische enadministratieve maatregelen, moet de dienstverlener transparant zijn tegenover zijn cliënten.Transparantie over specifieke belangenconflicten moet echter als een laatste redmiddel wordenbeschouwd.

De dienstverlener moet eerst en vooral nagaan of het belangenconflict hem niet belet om loyaal, billijk enprofessioneel te handelen tegenover de cliënt45. Als dat het geval is, moet hij zich onthouden van debetrokken dienstverlening aan de cliënt. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als een beleggingsverzekeringde cliënt wellicht onvoldoende zal opbrengen om zelfs maar de kosten te dekken die hij ervoor betaalt,terwijl de dienstverlener wel zeker is van de inkomsten die ze voor hem zal genereren. Een dienstverlenerdie een dergelijke verzekeringsovereenkomst aanbiedt, schendt de 'fundamentele MiFID-gedragsregel'.

In vele gevallen zal de situatie echter minder zwart-wit zijn en zal het mogelijk zijn om het belangenconflictop te lossen door afdoende organisatorische maatregelen te nemen. De eerste plicht van de dienstverlenerbestaat erin om deze maatregelen te nemen. Pas indien dit onmogelijk blijkt, en in zoverre de'fundamentele MiFID-gedragsregel' niet in het gedrang komt, kan transparantie een oplossing bieden.

6.4 Informatie aan cliënten over specif ieke belangenconflicten

Art. 18 en 21, KB N2

Wanneer een belangenconflict opduikt dat niet via organisatorische maatregelen kan worden beheerd,moet de dienstverlener de cliënt op de hoogte brengen van dat conflict. Deze informatie moet enkelworden bezorgd aan de cliënten van wie de belangen in het gedrang zouden kunnen komen. Zij moet opeen duurzame drager worden overgelegd vóór de verzekeringsdienst wordt verstrekt aan de cliënt van wiede belangen in het gedrang zouden kunnen komen. De informatie moet voldoende concreet engedetailleerd zijn om de cliënt toe te laten met kennis van zaken te beslissen of hij, in het concrete gevalwaarin een belangenconflict rijst, wil zakendoen met de dienstverlener.

45 Zie hoofdstuk 3, Fundamentele gedragsregel

45/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

6.5 Register van belangenconflicten

Art. 22 KB N2

Dienstverleners moeten, naast de lijst van potentiële belangenconflicten, een register bijhouden enupdaten van de belangenconflicten die zich voordoen en die een wezenlijk risico met zich meebrengen datde belangen van één of meer cliënten worden geschaad.

Inschrijvingen in het register van belangenconflicten kunnen aanleiding geven tot een update van de lijstvan potentiële belangenconflicten en omgekeerd.

6.6 Belangenconfl ictenbeleid

6.6.1 Inhoud

Art. 20 KB N2

De maatregelen die de dienstverleners in verband met belangenconflicten nemen, moeten wordenopgenomen in een algemeen belangenconflictenbeleid. Daarbij komen de hierboven genoemde aspectenaan bod:

de manier waarop de dienstverlener mogelijke belangenconflicten identificeert en het resultaat vandeze identificatie, i.e. de lijst van potentiële belangenconflicten (zie 6.2);

de organisatorische maatregelen die de dienstverlener heeft genomen om belangenconflicten tebeheren (zie 6.3);

de manier waarop de dienstverlener cliënten informeert over concrete belangenconflicten die zichvoordoen (zie 6.4);

de manier waarop de dienstverlener belangenconflicten registreert (zie 0).

Dienstverleners die deel uitmaken van een groep, moeten in hun belangenconflictenbeleid uitdrukkelijk debelangenconflicten behandelen die kunnen voorvloeien uit de structuur van de groep en uit de activiteitenvan andere leden van de groep.

Dienstverleners die verschillende activiteiten uitoefenen, zoals bijvoorbeeld verzekeringsmakelaars dietegelijk agent in bank- en beleggingsdiensten, vastgoedmakelaar of accountant zijn, moeten in hunbelangenconflictenbeleid bijzondere aandacht besteden aan mogelijke conflicten die voortvloeien uit dezecumulatie (zie hoger onder 2.2.3).

Het belangenconflictenbeleid moet daarnaast verwijzen naar de door de dienstverlener uitgewerkteconcrete procedures voor het beheer van belangenconflicten. Deze procedures moeten de medewerkersvan de dienstverlener toelaten om dat beleid in de praktijk te brengen.

46/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

6.6.2 Informatie aan c liënten over h et belangenconflic tenbeleid

Art. 11, § 1, h) en i), KB MiFID, zoals verduidelijkt door art. 8 KB N2

Voor hij een verzekeringsbemiddelingsdienst verstrekt aan een cliënt, moet de dienstverlener hem, invoorkomend geval beknopt, informeren over zijn belangenconflictenbeleid. Deze informatie mag op eenduurzame drager of via de website van de dienstverlener aan de cliënt worden bezorgd.

Als de cliënt erom verzoekt, moet de dienstverlener nadere bijzonderheden geven over dat beleid. In datgeval moet hij die nadere bijzonderheden op een duurzame drager aan de cliënt bezorgen.

47/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

7 Vergoedingen

7.1 Regels vervat in KB N2

Art. 7 KB MiFID, zoals verduidelijkt door art.7 KB N2

Het KB N2 bepaalt dat een dienstverlener in verband met verzekeringsbemiddelingsdiensten die hij aan eencliënt verstrekt, enkel vergoedingen mag ontvangen of betalen die in een van de drie onderstaandecategorieën vallen:

Categorie van vergoeding Reglementaire grondslag

Een vergoeding die door of namens een cliënt isbetaald aan de dienstverlener, of die door dedienstverlener is betaald aan een cliënt (zie punt 7.2hieronder).

Artikel 7, a), van het KB MiFID

Een vergoeding die in de beperkte categorie van depassende vergoedingen (proper fees) valt die door dedienstverlener aan een derde worden betaald om hetverstrekken van een verzekeringsbemiddelingsdienstmogelijk te maken (zie punt 7.3 hieronder).

Artikel 7, c), van het KB MiFID

Een inducement sensu stricto die door dedienstverlener is betaald aan een derde of door dedienstverlener is ontvangen van een derde, en die aaneen aantal kwalitatieve voorwaarden beantwoordt(zie punt 7.4 hieronder).

Artikel 7, b), van het KB MiFID

Indien een dienstverlener een vergoeding zou betalen of ontvangen die niet onder een van de driebovenstaande categorieën valt, zal hij een eind moeten maken aan deze praktijk. Zo niet, schendt hij de bijKB N2 opgelegde regeling inzake vergoedingen. In dat geval kan hij niet worden beschouwd als eendienstverlener die zich op loyale, billijke en professionele wijze inzet om de belangen van zijn cliënten tebehartigen.

Vergoedingen die niet aan de verstrekking van een verzekeringsbemiddelingsdienst zijn gekoppeld, vallenniet onder de vergoedingsregeling als vervat in KB N2.

Voor de vergoedingsregeling die is vastgelegd in KB N2:

verwijst de term "derde" naar een juridische entiteit die verschilt van de dienstverlener (evenwel metdien verstande dat een verbonden verzekeringsagent of een verzekeringssubagent van deze verbondenagent niet wordt beschouwd als een derde ten aanzien van de verzekeringsonderneming in naam envoor rekening waarvan hij optreedt46);

46 De vergoedingen die een verzekeringsonderneming aan haar verbonden verzekeringsagenten of aan deverzekeringssubagenten van haar verbonden verzekeringsagenten betaalt, zijn dus geen inducements sensustricto. Bij de betaling van die vergoedingen moeten de geldende wettelijke en reglementaire bepalingen voor deonderneming die de betaling verricht, strikt worden nageleefd. Dit impliceert met name dat de eventuele

48/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

dient de term "vergoeding" ruim geïnterpreteerd te worden. Hij omvat alle vormen van vergoedingen,te weten de vergoedingen als dusdanig maar ook de commissies en de niet-geldelijke voordelen vanwelke aard ook.

7.2 Vergoedingen betaald door, namens of aan een cliënt

Art. 7, a), KB MiFID, zoals verduidelijkt door art. 7 KB N2

Deze eerste categorie bevat de vergoedingen die worden betaald door een cliënt47 of aan een cliënt48 voorhet verstrekken van een verzekeringsbemiddelingsdienst.

Voor dit soort vergoedingen gelden geen specifieke regels. Zij zijn enkel onderworpen aan de algemeneverplichtingen in verband met kostentransparantie en de eraan verbonden kosten: de cliënt moet voorafop passende wijze geïnformeerd worden over de kosten en lasten die verbonden zijn aan deverzekeringsbemiddelingsdiensten die hem worden verstrekt en/of aan de verzekeringsovereenkomstendie hem worden voorgesteld, alsook over de betaalwijze van deze kosten en lasten.

7.3 De beperkte categorie van de passende vergoedingen

Art. 7, c), KB MiFID, zoals verduidelijkt door art. 7 KB N2

In deze tweede categorie van vergoedingen, ook wel "proper fees" genoemd, vallen de vergoedingen:

die door een dienstverlener worden betaald aan een derde;

die het verlenen van de gevraagde verzekeringsbemiddelingsdienst aan de cliënt mogelijk maken of ernoodzakelijk voor zijn; en,

die niet strijdig zijn met de plicht van de dienstverlener om zichop loyale, billijke en professionele wijze in te zetten voor debelangen van zijn cliënten.

Dit zijn cumulatieve voorwaarden waarvan de dienstverlener denaleving vooraf moet nagaan. De dienstverlener moet dit "inabstracto" onderzoeken. Dat betekent dat hij proactief moetonderzoeken of de vergoeding van dien aard is dat zij tot eenconflictsituatie kan leiden, veeleer dan te wachten of er in depraktijk daadwerkelijk een conflict ontstaat.

Deze strak omlijnde categorie van vergoedingen moet strikt worden geïnterpreteerd. Deze categorie bevatdan ook bewust maar een beperkt aantal vergoedingen.

belangenconflicten in verband met betalingen op passende wijze moeten worden beheerd en dat bij diebetalingen de fundamentele MiFID-gedragsregel moet worden nageleefd.

47 Of door een persoon die in zijn naam handelt.48 Of door een persoon die in zijn naam handelt.

Voorbeelden van passendevergoedingen:

de herverzekeringspremies,de wettelijke heffingen;de juridische kosten.

49/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

7.4 Inducements sensu stricto

Art. 7, b), KB MiFID, zoals verduidelijkt door art. 7 KB N2

7.4.1 Voorwaarden

Deze derde categorie omvat de vergoedingen en provisies evenals alleniet-geldelijke voordelen (hierna de "inducements sensu stricto"49

genoemd):

die een dienstverlener betaalt aan een derde of ontvangt van eenderde in verband met het verstrekken van eenverzekeringsbemiddelingsdienst aan een cliënt; en,

die voldoen aan de volgende drie voorwaarden:

1. vooraleer de betrokken verzekeringsbemiddelingsdienstwordt verstrekt, is de cliënt duidelijk op de hoogte gebrachtvan het bestaan, de aard en het bedrag van dezeinducements sensu stricto (zie punt 7.4.2. hieronder);

2. deze inducements sensu stricto verbeteren de kwaliteit vande dienstverlening aan de cliënt (zie punt 7.4.3. hieronder);en,

3. deze inducements sensu stricto doen geen afbreuk aan deverplichting van de dienstverlener om de belangen vandeze cliënt te behartigen (zie punt 7.4.3. hieronder).

Deze vergoedingen kunnen eenmalig of regelmatig zijn en opverschillende manieren berekend worden.

De voorwaarden die zijn gekoppeld aan het betalen of ontvangen vaninducements sensu stricto, zijn erop gericht de belangenconflicten tevermijden die deze vergoedingen met zich kunnen brengen. Dedienstverleners die inducements sensu stricto betalen of ontvangen,moeten erop toezien dat die inducements sensu stricto aan dezevoorwaarden voldoen, en moeten dat op gedocumenteerde wijze aande FSMA kunnen aantonen.

7.4.2 Voorafgaande informatie aan de cl iënt

7.4.2.1 Basisregel en minimuminhoud van de informatie

De dienstverleners moeten hun cliënten specifieke informatieverstrekken over de inducements sensu stricto. Concreet betekent ditdat de dienstverlener, vooraleer hij een dienst verricht voor een cliënt,

49 Er bestaan tal van inducements sensu stricto en in deze circulaire worden niet alle voorbeelden exhaustiefopgelijst. De doelstelling van deze circulaire bestaat er eerder in de algemene filosofie ter zake duidelijk toe telichten, waarbij elke dienstverlener vervolgens zijn eigen situatie in het licht van die regels moet analyseren.

Voorbeelden van inducements sensu stricto

die veelal voldoen aan de voorwaarden

artikel 7, b), van het KB MiFID:

de basiscommissies die aan de niet-verbonden verzekeringstussenpersoonworden betaald (zoals een percentagevan de door de cliënt betaalde premie);de beheerprovisies (zoals eenpercentage van de reserves of van despaar- ofbeleggingsverzekeringsportefeuille).de vergoedingen die aancliëntenaanbrengers worden betaald alstegenprestatie voor die aanbreng.

Voorbeelden van inducements sensu stricto

die a priori niet voldoen aan de voorwaar-

den van artikel 7, b), van het KB MiFID:

de surcommissies (zoals de commissiesgekoppeld aan de gegenereerde omzet)waarvoor niet kan worden aangetoonddat zij tot een betere dienstverleningaan de cliënt leiden;de retrocessies van deinstapvergoedingen of debeheerprovisies die de ondernemingenbelast met het beheer van deonderliggende fondsen van eenbeleggingsverzekeringen, betalen aande verzekeringonderneming die dezeverzekering uitgeeft;de reizen die worden aangeboden aande niet-verbondenverzekeringstussenpersonen.

Voorbeelden van goede praktijken inzake

informatieverstrekking over inducements

sensu stricto:

In de samenvatting van de inducementspolicy op zijn website, verstrekt dedienstverlener de volgende informatie:

de verschillende types vaninducements die hij betaalt ofontvangt;het type derden aan wie hijinducements betaalt of van wie hijinducements ontvangt;de omstandigheden waarin dieinducements worden betaald ofontvangen;een tabel met opgave van het bedragvan de basisprovisies (uitgedrukt in devorm van een percentage van depremie die is betaald door de cliënt);de berekeningswijze van deaanvaardbare surcommissies die hijontvangt of betaalt, met vermeldingvan de mate waarin die van belangzijn;een e-mailadres dat alle cliëntenkunnen gebruiken om bijkomendeinformatie te vragen over dit beleiden over de inducements die dedienstverlener betaalt of ontvangt.

50/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

deze laatste moet inlichten over:

het bestaan;

de aard; en,

het bedrag van alle inducements sensu stricto (geldelijke of niet-geldelijke) die de dienstverlener heeftbetaald of ontvangen in verband met de betrokken dienst (of als dit bedrag niet vooraf kan wordenbepaald, de berekeningsbasis ervan50).

Deze informatie moet:

betrekking hebben op alle types van inducements sensu stricto die de dienstverlener heeft betaald ofontvangen voor de dienst(en) die aan deze cliënt zijn verleend; en,

vermelden aan welk type derden de dienstverlener inducements sensu stricto betaalt en van wie hijinducements sensu stricto ontvangt.

Deze informatie moet vooraf aan de cliënt worden verstrekt, opdat die zou weten of en hoe dedienstverlener, voor de dienst die hij hem gaat verstrekken, ertoe aangezet zou kunnen worden om tegenhet belang van de cliënt te handelen, wat hem moet toelaten om met kennis van zaken te beslissen:

of hij wil dat de betrokken dienst hem al dan niet wordt verleend; en,

of hij al dan niet nadere informatie wil krijgen.

7.4.2.2 Modaliteiten van de informatieverstrekking

KB N151 bepaalt dat alle informatie over de inducements sensu stricto correct, duidelijk en niet misleidendmoet zijn. Bovendien moeten de dienstverleners kunnen aantonen dat zij voldoen aan huninformatieverplichtingen overeenkomstig artikel 7 van het KB MiFID.

Volgens de FSMA betekent dit het volgende:

de informatie moet aan de cliënt worden meegedeeld op een duurzame drager of via de website52 vande dienstverlener;

de informatie moet vlot toegankelijk zijn en zodanig worden voorgesteld dat zij de aandacht van decliënt trekt. Zo mag de informatie bijvoorbeeld niet verborgen zijn in de algemene voorwaarden van dedienstverlener.

Als een dienstverlener informatie verstrekt over een spaar- of beleggingsverzekering, zou hij tezelfdertijdinformatie moeten verstrekken over de inducements die hij betaalt of ontvangt in verband met eenverzekeringsbemiddelingsdienst die betrekking heeft op deze verzekering. De dienstverlener mag dezeinformatie verstrekken door te verwijzen naar een specifiek onderdeel van zijn website.

50 Wanneer het exacte bedrag van de betaalde of ontvangen inducement sensu stricto - in de praktijk - niet kanworden bepaald vóór de dienstverlening aan de cliënt, moet op dat moment samengevatte informatie over dieinducements sensu stricto worden verstrekt (zie ter zake punt 7.4.2.3).

51 Juncto artikel 26, tweede lid, van de wet van 2 augustus 2002 en artikel 12sexies, § 1, eerste lid, van de wet van 27maart 1995.

52 Wanneer de website van de dienstverlener wordt gebruikt om de cliënt te informeren, moeten daarbij de in punt4.3.1.2 opgesomde voorwaarden worden nageleefd.

51/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

7.4.2.3 Inhoud van de informatie en t ijdstip waarop zijwordt verstrekt

De informatie die aan de cliënt dient te worden verstrekt over deinducements sensu stricto kan zowel beknopt als gedetailleerd zijn.

De FSMA is van oordeel dat het voornaamste onderscheid tussen debeknopte informatie en de gedetailleerde informatie ligt in devermelding van het bedrag van de betrokken inducement. Als hettechnisch gezien niet mogelijk is om vooraf een exact bedrag mee tedelen, mag de dienstverlener in de beknopte informatie een ordevan grootte aangeven voor het bedrag van het inducement, terwijl inde gedetailleerde informatie steeds het exacte bedrag van hetinducement moet worden vermeld.

Als een dienstverlener beknopte informatie verstrekt aan zijncliënten over de inducements die hij betaalt of ontvangt (dus zondervermelding van het exacte bedrag), moet hij die informatie altijdvooraf verstrekken met inachtneming van de volgende voorwaarden:

de dienstverlener moet zich ertoe verbinden om op het eersteverzoek van de cliënt bijkomende inlichtingen te verstrekken,inclusief het exacte bedrag van de inducement;

de cliënt moet duidelijke informatie krijgen, zowel over zijn recht om bijkomende inlichtingen op tevragen als over de procedure die hij moet volgen om ze te verkrijgen; en,

de dienstverlener moet uiteraard zijn verbintenis nakomen om deze bijkomende inlichtingen teverstrekken op het eerste verzoek van de cliënt.

Als het exacte bedrag van een geldelijke inducement niet vooraf is meegedeeld, moet de dienstverlener devolgende informatie verstrekken aan de cliënt:

de berekeningsbasis van dit bedrag; en,

een orde van grootte van de waarde van deze inducement.

Wat die orde van grootte van de waarde van de inducement betreft, moet de verstrekte informatiecompatibel zijn met de verplichting die op de dienstverlener rust om correcte, duidelijk en niet-misleidendeinformatie te verstrekken aan zijn cliënt.

Opdat zij zou kunnen worden beschouwd als correct, duidelijk en niet-misleidend moet de informatie overde betaalde of ontvangen inducements sensu stricto in elk geval de bijkomende inlichtingen bevatten dievereist zijn in functie van de omstandigheden. Als het bedrag van de inducements of de berekeningswijzevan dit bedrag verschillen:

naargelang de tak, het domein of de waarborg van de verzekeringsovereenkomst; en/of,

naargelang de verzekeringsonderneming

dan moet de dienstverlener deze verschillen toelichten.

Deze verplichtingen gelden voor de geldelijke inducements. Voor de niet-geldelijke inducements kunnen dedienstverleners zich ertoe beperken hun cliënten te informeren over het bestaan en de aard van dat typeinducement.

Voorbeeld van een goede praktijkinzake de inhoud van deinformatie over de inducementssensu stricto:

om een orde van grootte tegeven met betrekking tot deinducements sensu stricto diehij kan ontvangen (en waarvanhij het exacte bedrag niet apriori kan bepalen),verduidelijkt de dienstverlenerdat die inducements tussen xen y % van de door de cliëntbetaalde verzekeringspremievertegenwoordigen (met dienverstande dat het verschiltussen de minima (x) en demaxima (y) niet meer bedraagtdan 20 %).

52/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

Wanneer de door een dienstverlener ontvangen inducements niet worden berekend in functie van dediensten of contracten die de dienstverlener aan een cliënt in het bijzonder verstrekt, maar eerder infunctie van de activiteiten van de dienstverlener in het algemeen, omvat de informatie die dedienstverlener aan zijn cliënten moet verstrekken, een bondige beschrijving van deberekeningsmodaliteiten van dat (die) soort(en) inducement(s), met de vermelding van het gemiddeldepercentage van zijn omzet dat die inducements vertegenwoordigden tijdens het vorige boekjaar van dedienstverlener.

7.4.3 Verbeter ing van de kwaliteit van de dienstverlening en behartiging van debelangen van de c liënt

De dienstverleners moeten vooraf onderzoeken of de inducements sensu stricto die zij betalen ofontvangen:

1. de kwaliteit van de dienstverlening aan de cliënt verbeteren; en,

2. geen afbreuk doen aan hun verplichting om de belangen van hun cliënt te behartigen.

Dit onderzoek moet worden verricht aan de hand van de vooraf door de dienstverlener vastgelegdecriteria.

Cruciaal in dit verband is zich ervan te vergewissen dat er geen incentive bestaat voor de dienstverlener omanders te handelen dan in het belang van zijn cliënt.

7.5 Organisatorische aspecten

7.5.1 Inducements policy

Volgens de FSMA kan het een goede praktijk zijn dat de dienstverlener een beleid uitstippelt over debetaalde of ontvangen vergoedingen in verband met verzekeringsbemiddelingsdiensten (inducementspolicy). Hij kan dit beleid laten goedkeuren door zijn effectieve leiding en het geregeld herzien. In eendergelijk beleid kan de dienstverlener de maatregelen en de procedures kunnen beschrijven die hij heeftgenomen om ervoor te zorgen dat hij artikel 7 van het KB MiFID ten volle naleeft (zoals verduidelijkt doorartikel 7 van het KB N2). Voor de verzekeringsondernemingen zou een goede praktijk erin bestaan decompliancefunctie te betrekken bij het opstellen en bijwerken van dit beleid.

7.5.2 Andere organisator ische aspecten

De FSMA is van oordeel dat het de vlottere naleving van de vergoedingsregeling opgelegd door KB N2vergemakkelijkt als de dienstverlener, eveneens rekening houdend met het proportionaliteitsbeginsel, eenvolledige lijst opstelt van de betaalde of ontvangen vergoedingen.

Een dergelijke lijst biedt de dienstverlener immers de mogelijkheid om alle vergoedingen te onderscheidenwaarop de gedragsregels van toepassing zijn.

53/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

Ideaal gezien bevat een dergelijke lijst de volgende gegevens:

1. de dienst waarop de vergoeding betrekking heeft;

2. de identiteit van de partij die de vergoeding betaalt;

3. de identiteit van de partij die de vergoeding ontvangt;

4. de berekeningsbasis van de vergoeding;

5. de juridische basis van de vergoeding (bv. de overeenkomst die is afgesloten met de cliënt of dedistributie-overeenkomst tussen de dienstverlener en een verzekeringsonderneming);

6. de regelmaat waarmee de vergoeding wordt betaald;

7. de categorie waarin de vergoeding valt en haar verantwoording (m.a.w. het feit dat deze vergoedingbeantwoordt aan de wettelijke en reglementaire vereisten).

Deze lijst zou zo moeten worden opgesteld dat een vergelijking met de boekhouding van de dienstverlenermogelijk is.

54/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

8 Verslaggeving aan de cliënt

Art. 27, § 8, wet van 2 augustus 2002, zoals verduidelijkt door art. 4 KB N1

De dienstverlener moet zijn cliënten deugdelijke verslagen bezorgen over deverzekeringsbemiddelingsdienst die hij hen aanbiedt, en/of de verzekeringsovereenkomst(en) die hij methen heeft gesloten.

Als dit aan de orde is, moeten deze verslagen de kosten vermelden van deverzekeringsbemiddelingsdiensten die aan de cliënt zijn verstrekt en/of de verzekeringsovereenkomstendie de cliënt heeft afgesloten. De exacte inhoud van die verslagen alsook de vorm en de modaliteiten vanbezorging worden in een door de FSMA goed te keuren reglement toegelicht.

55/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

9 Cliëntendossier en gegevensbewaring

Art. 27, § 7, wet van 2 augustus 2002, zoals verduidelijkt door art. 4 KB N1Art. 12septies, wet van 27 maart 1995Art. 21, § 1bis, en 69 wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen

De dienstverleners moeten een cliëntendossier samenstellen, i.e. een dossier met een of meerdocumenten die de rechten en verplichtingen van beide partijen beschrijven, alsook de overigevoorwaarden waaronder de dienstverleners verzekeringsbemiddelingsdiensten verlenen aan de betrokkencliënt53.

Daarbij worden met name de volgende documenten geviseerd:

de door de cliënt gesloten verzekeringsovereenkomst en de desbetreffende algemene en bijzonderevoorwaarden;

in voorkomend geval, de bemiddelingsovereenkomst met de cliënt of de algemene voorwaarden vande dienstverlener met betrekking tot de verstrekking van verzekeringsbemiddelingsdiensten.

De aanleg van een dossier betekent niet dat de dienstverlener met de cliënt een overeenkomst moetsluiten die specifiek betrekking heeft op de verstrekking van verzekeringsbemiddelingsdiensten.

Overigens verwijst het begrip "cliëntendossier" niet noodzakelijk naar een dossier op papier. Dedienstverleners moeten over een georganiseerd, in voorkomend geval elektronisch, klassement beschikken,dat hen in staat stelt relevante informatie terug te vinden.

De dienstverleners moeten een registratie bewaren van elke verzekeringsbemiddelingsactiviteit die zijverrichten, zodat de FSMA kan nagaan of de dienstverleners zich, bij de uitoefening van die activiteit,conformeren aan hun verplichtingen uit de wet van 27 maart 1995 en de KB's N1 en N2. De exactedraagwijdte en de modaliteiten van die gegevensbewaringsverplichting worden in een door de FSMA goedte keuren reglement toegelicht.

53 Net als de andere regels die in deze circulaire aan bod komen, is deze verplichting op de dienstverleners vantoepassing wanneer zij verzekeringsbemiddelingsdiensten verstrekken op het Belgische grondgebied.

56/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

10 Burgerlijke sancties

Art. 30ter wet van 2 augustus 2002Art. 24 KB N2Art. 27, §§ 2 en 3-7, wet van 2 augustus 2002, zoals verduidelijkt door art. 4 KB N1Art. 8, §§ 1, 2, tweede en vierde lid, 3 en 8, en art. 10, §§ 1, 2, 4, 6 en 7, KB MiFID, zoals verduidelijkt door art. 11 KB N2Art. 8, §§ 1, 2, tweede en vierde lid, 3, 4, 5, 6 en 8, van art. 10, §§ 1, 2, 4, 6 en 7, KB MiFID, zoals verduidelijkt door art. 13 KB N2Art. 13 KB MiFID, zoals verduidelijkt door art. 9 KB N2Art. 12, §§ 1, 2, 4 en 5, KB MiFID, zoals verduidelijkt door art. 14 KB N2Art. 15, §§ 1, 3 en 4, en art. 16-17, KB MiFID, zoals verduidelijkt door art. 15 KB N2Art. 18, 19 en 21 KB N2Art. 86ter, § 1, eerste lid, 5° en 6°, en tweede lid, wet van 2 augustus 2002Art. 333 wet betreffende de verzekeringen

Wanneer een dienstverlener, bij het verlenen van een verzekeringsbemiddelingsdienst aan een cliënt, eeninbreuk pleegt op een van de volgende bepalingen, en de cliënt daarbij schade ondervindt, wordt debetrokken verrichting (en dus de in dat verband geleden schade), behoudens tegenbewijs, geacht uit dieinbreuk voort te vloeien:

de voor de verzekeringssector toepasselijke gedragsregels opgesomd in de wet van 2 augustus 2002zoals verduidelijkt door het KB N1, met uitzondering van de fundamentele MiFID-gedragsregel('algemene zorgplicht'54); het gaat om de volgende regels:

o de regel dat informatie correct, duidelijk en niet-misleidend moet zijn;

o de regel dat cliënten tijdig en in een begrijpelijke vorm de wettelijk voorziene informatiemoeten krijgen om met kennis van zaken te beslissen om al dan niet eenverzekeringsovereenkomst te sluiten;

o voor spaar- of beleggingsverzekeringen: de algemene regels over de geschiktheids- en depassendheidstoetsing;

o de verplichting om een cliëntendossier aan te leggen;

de regels over de informatieverstrekking aan de cliënt over de specifieke belangenconflicten;

de regels over de bepaling van de behoeften en vereisten van de cliënt (zie artikel 273, § 3, junctoartikel 333 van de wet betreffende de verzekeringen55);

voor alle verzekeringsovereenkomsten: de bepalingen over de informatieverstrekking over de kostenen bijbehorende lasten;

voor de andere verzekeringsovereenkomsten dan de spaar- of beleggingsverzekeringen: degedetailleerde regels over de informatieverstrekking aan de cliënten en de reclame;

voor de spaar- of beleggingsverzekeringsovereenkomsten:

o de specifieke regels over de informatieverstrekking aan de cliënten en de reclame;

o de gedetailleerde regels over de geschiktheids- en passendheidstoetsing.

54 Zie hoofdstuk 3, Fundamentele gedragsregel.55 Te noteren valt dat, conform artikel 352 van die wet, dat vermoeden in werking treedt op de eerste dag van de

maand na afloop van een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de dag volgend op de bekendmaking van dewet in het Belgisch Staatsblad.

57/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat de wetgever, naast dit weerlegbare vermoeden in verband metinbreuken op de gedragsregels, ook in een nietigheidssanctie voorziet voor verzekeringsovereenkomstenvan de takken 21, 23 of 26 die zijn afgesloten met tussenkomst van een persoon of entiteit die niet over devereiste vergunning of inschrijving beschikt. De schade die een cliënt lijdt ten gevolge van het sluiten vaneen dergelijke overeenkomst wordt onweerlegbaar vermoed het gevolg te zijn van het ontbreken van dievergunning of die inschrijving.

Deze bepalingen zijn van toepassing op inbreuken die vanaf 30 april 2014 worden gepleegd. Een dergelijkeinbreuk kan, in het kader van de stelsel van de burgerlijke sancties waarvan sprake in de wet van 2 augustus2002, slechts worden ingeroepen gedurende een periode van vijf jaar volgend op de dag waarop de cliëntkennis heeft gekregen van de schade of van de verzwaring ervan, en kan in geen geval meer wordeningeroepen na het verstrijken van een periode van twintig jaar vanaf de dag volgend op die waarop debetrokken inbreuk is gepleegd.

Hoogachtend,

Jean-Paul Servais

Voorzitter van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten

58/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

Gebruikte definities

Trefwoord Definitie Wettelijke grondslag

Advies Het verstrekken van gepersonaliseerdeaanbevelingen aan een cliënt, hetzij op zijnverzoek, hetzij op initiatief van deverzekeringsonderneming sensu lato of eenandere verzekeringstussenpersoon dan eenverbonden verzekeringsagent, met betrekkingtot een of meer verzekeringsovereenkomsten;

Art. 1, 22°, van de wetvan 27 maart 1995.

Art. 1, 13°, van het KBN2.

Agent in bank- enbeleggingsdiensten

Zoals bedoeld in de hiernaast vermeldewetsbepaling.

Art. 4, 3°, van de wetvan 22 maart 2006betreffende debemiddeling in bank-en beleggingsdienstenen de distributie vanfinanciëleinstrumenten.

Andereverzekeringstussenpersoondan een verbondenverzekeringsagent

De verzekeringstussenpersoon die, uit hoofdevan meerdere overeenkomsten ofvolmachten, in naam en voor rekening vanmeerdere verzekeringsondernemingen,werkzaamheden van verzekeringsbemiddelinguitoefent zonder met dieverzekeringsondernemingen verbonden tezijn, alsook de verzekeringssubagenten dieonder de verantwoordelijkheid van dietussenpersoon handelen, en deverzekeringsmakelaar als bedoeld in artikel 1,6°, van de wet van 27 maart 1995, alsook deverzekeringssubagenten die onder deverantwoordelijkheid van die makelaarhandelen.

Art. 1, 9°, van het KBN1.

Art. 1, 11°, van het KBN2.

Behoeften en vereisten vande cliënt

Zoals bedoeld in de hiernaast vermeldewetsbepaling.

Art. 12bis, § 3, van dewet van 27 maart1995 betreffende deverzekerings- enherverzekerings-bemiddeling en dedistributie vanverzekeringen.

Beleggingsdoelstelling Beleggings- of spaardoelstelling

59/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

Beleggingsverzekering Een verzekeringsovereenkomst die:

a) betrekking heeft op tak 23 van de groepvan activiteiten "leven" in bijlage I bij hetkoninklijk besluit van 22 februari 1991houdende algemeen reglementbetreffende de controle op deverzekeringsondernemingen, alsook eenverzekeringsovereenkomst als bedoeld inpunt III van Bijlage I bij de Richtlijn2002/83/EG van het Europees Parlementen de Raad van 5 november 2002betreffende de levensverzekering of vanBijlage II bij de Richtlijn 2009/138/EG vanhet Europees Parlement en de Raad van 25november 2009 betreffende de toegangtot en uitoefening van het verzekerings- enhet herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II);of,

b) een combinatie vormt van een of meerverzekeringsovereenkomsten als bedoeldsub a) van de definitie vanspaarverzekering, en een of meerverzekeringsovereenkomsten als bedoeldsub a) van deze definitie, of eencombinatie van verschillendeverzekeringsovereenkomsten als bedoeldsub a) van deze definitie.

Art. 1, 15°, van het KBN1.

Art. 1, 16°, van het KBN2.

Bijkomend risico Wordt als bijkomend risico beschouwd, hetrisico dat gelijktijdig aan de volgendevoorwaarden voldoet:

gedekt zijn door dezelfde overeenkomstals een hoofdrisico of door eensamenhangende overeenkomst, datslechts bestaat en uitwerking heeft voorzover de hoofdverzekeringsovereenkomstzelf bestaat en uitwerking heeft;

een waarschijnlijkheidswet volgen die inverband staat met het hoofdrisico ofbetrekking hebben op een persoon, eengoed of een voorwerp verzekerd door dehoofdverzekering.

De risico's die tot de takken 14 (Krediet), 15(Borgtocht) en 17 (Rechtsbijstand) behorenmogen evenwel onder geen beding

Art. 6, derde lid, vanhet koninklijk besluitvan 22 februari 1991houdende algemeenreglement betreffendede controle op deverzekerings-ondernemingen

60/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

beschouwd worden als bijkomende risico'svan andere takken.

Het risico dat deel uitmaakt van tak 17, magechter als bijkomend risico van tak 18(Hulpverlening) worden beschouwd wanneerde in het derde lid vermelde voorwaarden zijnvervuld en het hoofdrisico enkel betrekkingheeft op hulpverlening aan in moeilijkhedenverkerende personen die op reis zijn of zichbuiten hun woonplaats of vaste verblijfplaatsbevinden.

De rechtsbijstandverzekering mag ook alsbijkomend risico worden beschouwd onder dein het derde lid vermelde voorwaarden, indiendie betrekking heeft op geschillen of risico'sdie voortvloeien uit of samenhangen met hetgebruik van zeeschepen.

Cliënt Bestaande of potentiële cliënt.

Dienstverlener Een verzekeringsonderneming sensu lato ofeen andere verzekeringstussenpersoon daneen verbonden verzekeringsagent.

Art. 1, 11°, van het KBN1.

Art. 2, § 1, van het KBN2.

Duurzame drager Ieder hulpmiddel dat een cliënt in staat steltom persoonlijk aan hem gerichte informatieop te slaan op een wijze die deze informatietoegankelijk maakt voor toekomstig gebruikgedurende een periode die is afgestemd ophet doel waarvoor de informatie kan dienen,en die een ongewijzigde reproductie van deopgeslagen informatie mogelijk maakt.

Art. 1, 17°, van het KBN2.

Fundamentele MiFID-gedragsregel

Verplichting voor de dienstverleners om, bijhet aanbieden of sluiten vanverzekeringsovereenkomsten of bij hetaanbieden of verstrekken vanverzekeringsbemiddelingsdiensten, erop toete zien zich op loyale, billijke en professionelewijze in te zetten voor de belangen van huncliënten.

Art. 27, § 1, van dewet van 2 augustus2002.

Art. 26, tweede lid,van de wet van 2augustus 2002.

Art. 12sexies, § 1, vande wet van 27 maart1995.

Gepersonaliseerde Een aanbeveling met betrekking tot een ofmeer verzekeringsovereenkomsten, die wordt

Art. 1, 23°, van de wet

61/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

aanbeveling voorgesteld als een aanbeveling die geschikt isvoor de persoon in kwestie, of op eenafweging van zijn persoonlijkeomstandigheden berust.

Een aanbeveling is geen gepersonaliseerdeaanbeveling als deze uitsluitend viadistributiekanalen in de zin van artikel 2,eerste lid, 26°, van de wet van 2 augustus2002, of aan het publiek wordt gedaan.

van 27 maart 1995.

Art. 1, 14°, van het KBN2.

Geschiktheid (suitability) Aftoetsing van de geschiktheid (suitabilitytest) conform de hiernaast vermeldewetsbepalingen.

Art. 27, § 4, van dewet van 2 augustus2002, zoalsverduidelijkt door art.4 van het KB N1.

Art. 15 en 17 van hetKB MiFID, zoalsverduidelijkt doorart. 15 van het KB N2.

Grote risico's a) de risico’s die behoren tot de in punt 4, 5, 6,7, 11 en 12 van Bijlage I bij het koninklijkbesluit van 22 februari 1991 houdendealgemeen reglement betreffende decontrole op de verzekeringsondernemingen,dan wel in punt A, 4, 5, 6, 7, 11 en 12 van deBijlage van de Richtlijn 73/239/EEG van deRaad van 24 juli 1973 tot coördinatie van dewettelijke en bestuursrechtelijke bepalingenbetreffende de toegang tot het directeverzekeringsbedrijf, met uitzondering vande levensverzekeringsbranche, en deuitoefening daarvan , of in deel A, 4, 5, 6, 7,11 en 12, van Bijlage I, deel A, bij deRichtlijn 2009/138/EG, vermelde takken;

b)de risico’s die behoren tot de in punt 14 en15 van Bijlage I bij het koninklijk besluit van22 februari 1991 houdende algemeenreglement betreffende de controle op deverzekeringsondernemingen, dan wel inpunt A, 14 en 15 van de Bijlage van deRichtlijn 73/239/EEG van de Raad van 24 juli1973 tot coördinatie van de wettelijke enbestuursrechtelijke bepalingen betreffendede toegang tot het directeverzekeringsbedrijf, met uitzondering van

Art. 1, 22°, van het KBN2.

62/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

de levensverzekeringsbranche, en deuitoefening daarvan , of in deel A, 14 en 15,van Bijlage I, deel A bij de Richtlijn2009/138/EG, vermelde takken wanneer deverzekeringnemer in het kader van eenbedrijf of beroep een industriële ofcommerciële activiteit uitoefent en hetrisico daarop betrekking heeft;

c) de risico’s die behoren tot de in punt 3, 8, 9,10, 13 en 16 van Bijlage I bij het koninklijkbesluit van 22 februari 1991 houdendealgemeen reglement betreffende decontrole op de verzekeringsondernemingen,dan wel in punt A, 3, 8, 9, 10, 13 en 16, vande Bijlage van de Richtlijn 73/239/EEG vande Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie vande wettelijke en bestuursrechtelijkebepalingen betreffende de toegang tot hetdirecte verzekeringsbedrijf, metuitzondering van delevensverzekeringsbranche, en deuitoefening daarvan , of in deel A, 3, 8, 9,10, 13 en 16, van Bijlage I, deel A bij deRichtlijn 2009/138/EG, vermelde takken,voor zover de verzekeringnemer ten minstetwee van de drie volgende criteriaoverschrijdt:

i. balanstotaal: 6 200 000 euro;

ii. netto-omzet in de zin van de VierdeRichtlijn 78/660/EEG van de Raad vande Raad van 25 juli 1978 op degrondslag van artikel 54, lid 3, onderg), van het Verdrag betreffende dejaarrekening van bepaaldevennootschapsvormen: 12 800 000euro;

iii. gemiddeld personeelsbestandgedurende het boekjaar: 250.

Wanneer de verzekeringnemer deel uitmaaktvan een groep ondernemingen waarvan degeconsolideerde jaarrekening overeenkomstigRichtlijn 83/349/EEG wordt opgesteld, wordende in het eerste lid, onder c), vermelde criteriaop basis van de geconsolideerde rekeningtoegepast.

63/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

KB MiFID Koninklijk besluit van 3 juni 2007 tot bepalingvan nadere regels tot omzetting van derichtlijn betreffende markten voor financiëleinstrumenten

KB N1 Koninklijk besluit van 21 februari 2014 over deregels voor de toepassing van de artikelen 27tot 28bis van de wet van 2 augustus 2002betreffende het toezicht op de financiëlesector en de financiële diensten op deverzekeringssector.

KB N2 Koninklijk besluit van 21 februari 2014 inzakede krachtens de wet vastgesteldegedragsregels en regels over het beheer vanbelangenconflicten, wat de verzekeringssectorbetreft.

KB tot wijziging van de wetvan 27 maart 1995

Koninklijk besluit van 21 februari 2014 totwijziging van de wet van 27 maart 1995betreffende de verzekerings- enherverzekeringsbemiddeling en de distributievan verzekeringen.

Makelaar in bank- enbeleggingsdiensten

Zoals bedoeld in de hiernaast vermeldewetsbepaling.

Art. 4, 4°, van de wetvan 22 maart 2006betreffende debemiddeling in bank-en beleggingsdienstenen de distributie vanfinanciëleinstrumenten.

Onderling concurrerendeverzekeringsovereen-komsten

De volgende verzekeringsovereenkomstenworden als "onderling concurrerendeverzekeringsovereenkomsten" beschouwd:

de verzekeringsovereenkomsten die deeluitmaken van de groep van activiteiten"leven" zoals bepaald in Bijlage I bij hetkoninklijk besluit van 22 februari 1991houdende algemeen reglementbetreffende de controle op deverzekeringsondernemingen, alsook deverzekeringsovereenkomsten die deeluitmaken van delevensverzekeringstakken zoals bepaald inBijlage I bij de Richtlijn 2002/83/EG van

Art. 1, 8°bis, van dewet van 27 maart1995.

Art. 1, 8°, van het KBN1.

Art. 1, 9°, van het KBN2.

64/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

het Europees Parlement en de Raad van 5november 2002 betreffende delevensverzekering of in Bijlage II bij deRichtlijn 2009/138/EG van het EuropeesParlement en de Raad van 25 november2009 betreffende de toegang tot enuitoefening van het verzekerings- en hetherverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II), diebeantwoorden aan de definitie van spaar-of beleggingsverzekeringen;

de andere verzekeringsovereenkomstendie deel uitmaken van de groep vanactiviteiten "leven" zoals bepaald inBijlage I bij het koninklijk besluit van 22februari 1991 houdende algemeenreglement betreffende de controle op deverzekeringsondernemingen, alsook deverzekeringsovereenkomsten die deeluitmaken van delevensverzekeringstakken zoals bepaald inBijlage I bij de Richtlijn 2002/83/EG vanhet Europees Parlement en de Raad van 5november 2002 betreffende delevensverzekering of in Bijlage II bij deRichtlijn 2009/138/EG van het EuropeesParlement en de Raad van 25 november2009 betreffende de toegang tot enuitoefening van het verzekerings- en hetherverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II),dan deze die beantwoorden aan dedefinitie van spaar- ofbeleggingsverzekeringen; evenals,

de verzekeringsovereenkomsten die deeluitmaken van de groep van activiteiten"niet-leven", wanneer zij tot eenzelfde takbehoren in de zin van Bijlage I bij hetkoninklijk besluit van 22 februari 1991houdende algemeen reglementbetreffende de controle op deverzekeringsondernemingen, van deBijlage, punt A bij de Richtlijn 73/239/EEGvan de Raad van 24 juli 1973 totcoördinatie van de wettelijke enbestuursrechtelijke bepalingenbetreffende de toegang tot het directeverzekeringsbedrijf, met uitzondering vande levensverzekeringsbranche, en de

65/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

uitoefening daarvan, of van Bijlage I, deelA bij de Richtlijn 2009/138/EG van hetEuropees Parlement en de Raad van 25november 2009 betreffende de toegangtot en uitoefening van het verzekerings-en het herverzekeringsbedrijf (SolvabiliteitII).

Onpartijdige analyse Wanneer de verzekeringstussenpersoon decliënt meedeelt dat hij adviseert op grond vaneen onpartijdige analyse, is hij verplicht zijnadvies te baseren op een analyse van eentoereikend aantal op de markt verkrijgbareverzekeringsovereenkomsten, zodat hijovereenkomstig professionele criteria in staatis de verzekeringsovereenkomst aan tebevelen die aan de behoeften van de cliëntvoldoet.

Art. 12bis, § 1, tweedelid, van de wet van 27maart 1995.

Art. 12bis, § 2, van dewet van 27 maart1995.

Passendheid(appropriateness)

Aftoetsing van de passendheid(appropriateness test) conform de hiernaastvermelde wetsbepalingen.

Art. 27, § 5, van dewet van 2 augustus2002, zoalsverduidelijkt door art.4 van KB N1.

Art. 16 en 17 van hetKB MiFID, zoalsverduidelijkt door art.15 van het KB N2.

Product Een verzekeringsovereenkomst.

Spaarverzekering Een verzekeringsovereenkomst die:

a) betrekking heeft op de takken 21, 22 of 26van de groep van activiteiten "leven" inbijlage I bij het koninklijk besluit van 22februari 1991 houdende algemeenreglement betreffende de controle op deverzekeringsondernemingen, en die eenspaarcomponent omvat, alsook eenverzekeringsovereenkomst als bedoeld inde punten I, II of VI van Bijlage I bij deRichtlijn 2002/83/EG van het EuropeesParlement en de Raad van 5 november2002 betreffende de levensverzekering ofvan Bijlage II bij de Richtlijn 2009/138/EGvan het Europees Parlement en de Raadvan 25 november 2009 betreffende de

Art. 1, 14°, van het KBN1.

Art. 1, 15°, van het KBN2.

66/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

toegang tot en uitoefening van hetverzekerings- en hetherverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) dieeen spaarcomponent omvat; of,

b) een combinatie vormt van verschillendevan de sub a) bedoelde overeenkomsten.

Verbondenverzekeringsagent

De verzekeringsagent die, uit hoofde van eenof meer overeenkomsten of volmachten,werkzaamheden van verzekeringsbemiddelingslechts mag uitoefenen in naam en voorrekening van:

- één enkele verzekeringsonderneming; of

- verschillende verzekeringsondernemingenin zoverre deverzekeringsovereenkomsten van dieondernemingen geen onderlingconcurrerendeverzekeringsovereenkomsten zijn;

en onder de volledige verantwoordelijkheidvan die onderneming(en) handelt voor deverzekeringsovereenkomsten die haar (hen)respectievelijk aanbelangen.

In de zin van dit artikel worden de volgendeverzekeringsovereenkomsten als "onderlingconcurrerende verzekeringsovereenkomsten"beschouwd:

de verzekeringsovereenkomsten die deeluitmaken van de groep van activiteiten"leven" zoals bepaald in Bijlage I bij hetkoninklijk besluit van 22 februari 1991houdende algemeen reglementbetreffende de controle op deverzekeringsondernemingen, alsook deverzekeringsovereenkomsten die deeluitmaken van delevensverzekeringstakken zoals bepaald inBijlage I bij de Richtlijn 2002/83/EG vanhet Europees Parlement en de Raad van 5november 2002 betreffende delevensverzekering of in Bijlage II bij deRichtlijn 2009/138/EG van het EuropeesParlement en de Raad van 25 november2009 betreffende de toegang tot enuitoefening van het verzekerings- en het

Art. 1, 8°bis, van dewet 27 maart 1995.

Art. 1, 8°, van het KBN1.

Art. 1, 9°, van het KBN2.

67/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II), diebeantwoorden aan de definitie van spaar-of beleggingsverzekeringen;

de andere verzekeringsovereenkomstendie deel uitmaken van de groep vanactiviteiten "leven" zoals bepaald inBijlage I bij het koninklijk besluit van 22februari 1991 houdende algemeenreglement betreffende de controle op deverzekeringsondernemingen, alsook deverzekeringsovereenkomsten die deeluitmaken van delevensverzekeringstakken zoals bepaald inBijlage I bij de Richtlijn 2002/83/EG vanhet Europees Parlement en de Raad van 5november 2002 betreffende delevensverzekering of in Bijlage II bij deRichtlijn 2009/138/EG van het EuropeesParlement en de Raad van 25 november2009 betreffende de toegang tot enuitoefening van het verzekerings- en hetherverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II),dan deze die beantwoorden aan dedefinitie van spaar- ofbeleggingsverzekeringen; evenals

de verzekeringsovereenkomsten die deeluitmaken van de groep van activiteiten"niet-leven", wanneer zij tot eenzelfde takbehoren in de zin van Bijlage I bij hetkoninklijk besluit van 22 februari 1991houdende algemeen reglementbetreffende de controle op deverzekeringsondernemingen, van deBijlage, punt A bij de Richtlijn 73/239/EEGvan de Raad van 24 juli 1973 totcoördinatie van de wettelijke enbestuursrechtelijke bepalingenbetreffende de toegang tot het directeverzekeringsbedrijf, met uitzondering vande levensverzekeringsbranche, en deuitoefening daarvan, of van Bijlage I, deelA bij de Richtlijn 2009/138/EG van hetEuropees Parlement en de Raad van 25november 2009 betreffende de toegangtot en uitoefening van het verzekerings-en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit

68/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

II).

Verzekeringsagent De verzekerings- ofherverzekeringstussenpersoon die, uit hoofdevan een of meer overeenkomsten ofvolmachten, in naam en voor rekening vanéén of meerdere verzekerings- ofherverzekeringsondernemingenwerkzaamheden van verzekerings- ofherverzekeringsbemiddeling uitoefent

Art. 1, 7°, van de wet27 maart 1995.

Verzekeringsbemiddeling De werkzaamheden die bestaan in hetaanbieden, het voorstellen, het verrichten vanvoorbereidend werk tot het sluiten vanverzekeringsovereenkomsten of het sluitenvan verzekeringsovereenkomsten, dan wel inhet assisteren bij het beheer en de uitvoeringervan.

Worden niet als verzekeringsbemiddelingbeschouwd:

werkzaamheden uitgeoefend door eenverzekeringsonderneming of door eenwerknemer van eenverzekeringsonderneming onder deverantwoordelijkheid van deze laatste;

werkzaamheden bestaande uit incidenteleinformatieverstrekking in het kader vaneen andere beroepswerkzaamheid, mitshet doel van deze werkzaamheden nietbestaat in het assisteren van de cliënt bijde sluiting of uitvoering van eenverzekeringsovereenkomst, in hetberoepshalve verrichten vanschadebeheer voor eenverzekeringsonderneming of in schade-regeling en schade-expertise.

Art. 1, 1°, van de wetvan 27 maart 1995.

Verzekeringsbemiddelings-dienst

De werkzaamheden, uitgevoerd door eenverzekeringstussenpersoon of door eenverzekeringsonderneming zondertussenkomst van eenverzekeringstussenpersoon, die bestaan in hetadviseren over, het voorstellen of aanbiedenvan, of het verrichten van voorbereidend werktot het sluiten van of het sluiten vanverzekeringsovereenkomsten, dan wel in het

Art. 1, 6°, van het KBN1.

Art. 1, 8°, van het KBN2.

69/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

assisteren bij het beheer en de uitvoeringervan. Worden niet alsverzekeringsbemiddeling beschouwd,werkzaamheden bestaande uit incidenteleinformatieverstrekking in het kader van eenandere beroepswerkzaamheid, mits het doelvan deze werkzaamheden niet bestaat in hetassisteren van de cliënt bij de sluiting ofuitvoering van eenverzekeringsovereenkomst, in hetberoepshalve verrichten van schadebeheervoor een verzekeringsonderneming of inschaderegeling en schade-expertise.

Verzekeringsmakelaar De verzekeringstussenpersoon dieverzekeringsnemers enverzekeringsondernemingen, ofverzekeringsondernemingen enherverzekeringsondernemingen, met elkaar incontact brengt, zonder in de keuze van dezegebonden te zijn.

Art. 1, 6°, van de wetvan 27 maart 1995.

Verzekeringsonderneming Een verzekeringsonderneming in de zin vanartikel 91bis, 1° en 2°, van de wet van 9 juli1975 betreffende de controle derverzekeringsondernemingen.

Art. 1, 9°, van de wetvan 27 maart 1995.

Art. 1, 4°, van het KBN1.

Art. 1, 6°, van het KBN1.

Verzekeringsondernemingsensu lato

Een verzekeringsonderneming alsook haarverbonden verzekeringsagenten en deverzekeringssubagenten die onder deverantwoordelijkheid van die verbondenverzekeringsagenten handelen.

Art. 1, 10°, van het KBN1.

Art. 1, 12°, van het KBN1.

Verzekeringssubagent De verzekerings- ofherverzekeringstussenpersoon, andere daneen verzekeringsmakelaar of eenverzekeringsagent, die onder deverantwoordelijkheid van eenverzekeringsmakelaar of eenverzekeringsagent handelt.

Art. 1, 8°, van de wetvan 27 maart 1995.

Art. 1, 7°, van het KBN1.

Art. 1, 10°, van het KBN2.

Verzekeringstussenpersoon Elke rechtspersoon of elke natuurlijke persoonwerkzaam als zelfstandige in de zin van desociale wetgeving, die België als lidstaat vanherkomst heeft, dan wel zijn werkzaamheden

Art. 1, 3°, van de wetvan 27 maart 1995.

Art. 1, 5°, van het KB

70/70 /FSMA_2014_ 02 dd.16/04/2014

/ FSMA

in België verricht, en die activiteiten vanverzekeringsbemiddeling uitoefent, zelfsoccasioneel, of die er toegang toe heeft.

N1.

Art. 1, 7°, van het KBN2.

Wet betreffende deverzekeringen

Wet van 4 april 2014 betreffende deverzekeringen

Wet van 2 augustus 2002 Wet van 2 augustus 2002 betreffende hettoezicht op de financiële sector en definanciële diensten.

Wet van 27 maart 1995 Wet van 27 maart 1995 betreffende deverzekerings- en herverzekeringsbemiddelingen de distributie van verzekeringen.

Bijlagen:

FSMA_2014_02-1 / Officieuze coördinatie van de wet van 27 maart 1995 betreffende deverzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen

FSMA_2014_02-2 / Document met de artikelen van de wet van 2 augustus 2002 en het KB van3 juni 2007 als van toepassing op de verzekeringssector

FSMA_2014_02-3 / Tabel met de geldende regels, onderscheiden naargelang het soortverzekering en de betrokken dienstverleners

Literatuurlijst: Levensverzekeringen en successierechten

Wetsontwerp tot wijziging van artikel 301 van het Burgerlijk Wetboek en van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht, in het bijzonder met betrekking tot de

levensverzekering, de vergoedingsregelingen en de gevolgen van de echtscheiding van 20

augustus 2013, 53, 2998/001

Rechtspraak

Rb. Kortrijk 13 maart 1995, Nieuwsbr.Not.Fisc. 1995, 16, 6 e.v.

Rb. Kortrijk 17 juni 1996, T.Not. 1997, 100, noot L. Jansen en A. Nijs, Artikel 8 W.Succ. en het

vermoeden van kosteloosheid van een beding ten behoeve van een derde, Nieuwbr.Succ. R.

1998, 1, 1;

Antwerpen 27 februari 2007, S. Seyns, De begunstigde als premiebetaler: quid artikel 8

W.Succ.?, Nieuwsbr. Succ. R. 2006-07, afl. 8, 6-7;

Rechtsleer

N. Carette (ed.), ‘begunstiging bij levensverzekering’, Antwerpen, Intersentia, 2013, 129;

N. Geelhand, P. Van Eesbeeck, ‘Afkoopwaarde levensverzekering als fictief legaat:

verrassende beslissing, Fiscoloog 2013, 1351, 1;

J. Grillet, “De belastbaarheid van levensverzekeringen en aanverwante financiële producten

(o.m. Verzekeringen Tak 21 en Tak 23) in het successierecht (art. 8 W. Succ.), T. Not. 2006,

11, 567;

S. Hubrecht, Overdracht van alle rechten om niet en artikel 8 W.Succ., Nieuwsbr. Succ.R.

2008-09, 2-3, 7.;

S. Hubrecht, De uitschakeling van art. 8 W. Succ. door een verzekeringsgift, Nieuwsbr. Succ.R.

2012-13, 7, 4;

W. Huygen, Levensverzekeringen en successierechten, Nieuwsbr. Succ. R. 1997, afl 4, 1 ;

N. Labeeuw en B. Verdickt, ‘Successieplanning met een levensverzekering: enkele

knelpunten’ Gent, Larcier, TEP 2009, 86-109;

D. Pignolet, Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen, A.F.T. 2008, afl. 2, 4.;

M. Puelinckx-Coene, ‘Het moeilijke huwelijk tussen erfrecht en levensverzekeringen”, TEP

2005, 324;

J. Ruysseveldt en A. Van Zantbeek, ‘Schenking met conventionele terugkeer en controle via

levensverzekering’, De verzekeringswereld 2005, 15;

A. Vandewalle/B. Philippart, ‘Levensverzekering’: begunstiging met verlaagd

schenkingsrecht?, Fiscoloog 2014, 1379, 4;

P. Van Eesbeeck en L. Vereycken, Wat met levensverzekeringen bij gemeenschap van

goederen?, Fiscoloog 2006, afl. 1037, 5;

P. Van Eesbeeck en L. Vereycken, Levensverzekering en echtgenoten: nieuwe maar niet

laatste afleveing, Fiscoloog 2014, 1384, 8;

Van Zantbeek, ‘De levensverzekering, het successieplanningsinstrument bij uitstek?’, in B.

Tilleman en A. Verbeke (eds.), ‘Knelpunten kanscontracten’, Antwerpen, Intersentia, 2004,

142-173;

A. Verbeke, H. Derycke, P. Laleman, ‘Handboek Estate Planning, Algemeen deel 7:

Alternatieve vormen’, Gent, Larcier, 2010 , 1-42;

Verhulst en S. Nelis, Levensverzekeringen, huwelijk en successierechten, T.F.R. 2006, afl. 307,

p. 695;

Wetgeving/normering

Wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, B.S. 20 augustus 1992;

Circ. van 29 april 1997, Rec.gén.enr.not. 1997, nr. 24.724;

Circ. Van 31 juli 2006, T.Not. 2006, 16;

Adm. besl. 9 december 1996, nr. 24691;

Adm.besl. 7 januari 1998; daarover nog Nieuwbr.Succ.R. 1999, afl. 2, 7;.

Adm.besl. 19 mei 1998, Rép. R.J., S8/10-01;

Adm. Besl. Van 22 maart 2001, E.E./98.205;

Adm. Besl. Van 22 februari 2007, E.E./101.887;

Adm. Besl. Van 26 mei 2009, E.E./ 800.279;

Adm. Besl. Van 4 december 2012, E.E./104.552, Fiscoloog 2013, 1351, 1-4;

Adm. Besl. Van 15 april 2014, E.E. 2014.085;

Adm. Besl. Van 14 januari 2014, E.E./2013.405