Dempen als het kan, prudenter als het moet - Pensioenadvies

4
16 PensioenAdvies - februari 2016 Het premiebeleid is een van de vele zaken die wordt vormgegeven bij de inrichting van een APF. Daarnaast moeten ook de startdekkingsgraad, de indexatieambitie en het beleggingsbeleid worden bepaald, die nauw samenhangen met dit premiebe- leid. De keuzes hebben invloed op elkaar. Een beschrijving van het premiebeleid kan zodoende niet goed worden gegeven als niet ook deze onder- werpen (deels) worden geraakt. Het premiebeleid leidt idealiter tot twee zaken: 1. een lage premie voor de werkgever en werk- nemer; en 2. hoge buffers voor de deelnemer (een hoge dek- kingsgraad) en daarmee een hoge indexatiever- wachting. In de huidige economie met lage rente en lage dekkingsgraden is het een illusie om te stellen dat beide gezamenlijk te realiseren zijn. Het vormge- ven van het premiebeleid vereist dus – moeilijke – keuzes. Dekkingsgraad en doelgroep Als een APF zich wil richten op de huidige (liqui- derende) pensioenfondsenmarkt, en de daarbij ge- paard gaande collectieve waardeoverdrachten, dan is de dekkingsgraad bij de start van de collectiviteit- kring – de startdekkingsgraad – bepalend voor de omvang van de doelgroep die kan toetreden. Bij een collectieve waardeoverdracht zal de eis aan toetreders zijn, om op een gelijke dekkingsgraad toe te treden in de collectiviteitkring. Als de toetre- dende partij een lagere dekkingsgraad heeft, wor- den de zittende deelnemers in het betreffende APF gedupeerd en andersom. Beide scenario’s staan op gespannen voet met de verplichte evenwichtige be- DOOR ARTHUR ARBOUW EN FRANCIS VAN BERGENHENEGOUWEN Arthur Arbouw adjunct directeur a.s.r. pensioenen Dempen als het kan, prudenter als het moet! langenafweging en zijn dan ook ongewenst. Voor- dat een liquiderend pensioenfonds kan toetreden tot een collectiviteitkring, zal de dekkingsgraad dus op het juiste niveau moeten worden gebracht. De speelruimte voor pensioenfondsen om de dek- kingsgraad te verhogen of te verlagen is redelijk beperkt, maar het is niet onmogelijk. Bij een te lage dekkingsgraad is een bijstorting vereist, of afstem- peling van aanspraken. Bij een te hoge dekkings- graad kan een extra toeslag worden toegekend voorafgaand aan de toetreding, voor zover sprake is van fiscale ruimte. Beide voorbeelden zijn mogelijk, zolang het verschil in dekkingsgraad niet te groot is en DNB instemt. Door middel van de startdekkings- graad van de collectiviteitkring binnen een APF wordt dus indirect de doelgroep bepaald. Doordat de collectiviteitkring leeg start, is de hoog- te van de premie ten opzichte van de voorziening groot. Het zogenoemde premie-instrument is scherp, zeker als wordt gestart met een deelnemers- bestand dat grotendeels bestaat uit actieve deelne- mers. Bij een collectiviteitkring met uitsluitend ac- tieve deelnemers bepaalt de eerste premie feitelijk de startdekkingsgraad. Deze zal gelijk zijn aan de premiedekkingsgraad, waarmee bedoeld wordt de mate waarin de premie de vorming van de voorzie- ning dekt. Bij de start van een (lege) collectiviteitkring is de impact van de premiedekkingsgraad op de reguliere dekkingsgraad groot. Het belang om beide goed in lijn te houden daardoor ook. Een verhoudingsge- wijs lage premiedekkingsgraad ‘dupeert’ de zittende populatie, doordat de bestaande buffers worden ge- bruikt om nieuwe opbouw zeker te stellen. Een verhoudingsgewijs hoge premiedekkingsgraad du- peert de werkgevers met premiebetalende deelne- Een nieuw uitvoerderstype, een lege tekentafel, en dus een nieuw vorm te geven premiebeleid. Dit artikel beschrijft de zoektocht naar een (nieuw) premiebeleid vanuit de APF casuïstiek. De effecten van de te maken keuzes komen aan bod. Visie op premiebeleid voor een Algemeen Pensioenfonds

Transcript of Dempen als het kan, prudenter als het moet - Pensioenadvies

Page 1: Dempen als het kan, prudenter als het moet - Pensioenadvies

16 PensioenAdvies - februari 2016

Het premiebeleid is een van de vele zaken die wordt vormgegeven bij de inrichting van een APF. Daarnaast moeten ook de startdekkingsgraad, de indexatieambitie en het beleggingsbeleid worden bepaald, die nauw samenhangen met dit premiebe-leid. De keuzes hebben invloed op elkaar. Een beschrijving van het premiebeleid kan zodoende niet goed worden gegeven als niet ook deze onder-werpen (deels) worden geraakt.

Het premiebeleid leidt idealiter tot twee zaken: 1. een lage premie voor de werkgever en werk-

nemer; en 2. hoge buffers voor de deelnemer (een hoge dek-

kingsgraad) en daarmee een hoge indexatiever-wachting.

In de huidige economie met lage rente en lage dekkingsgraden is het een illusie om te stellen dat beide gezamenlijk te realiseren zijn. Het vormge-ven van het premiebeleid vereist dus – moeilijke – keuzes.

Dekkingsgraad en doelgroepAls een APF zich wil richten op de huidige (liqui-derende) pensioenfondsenmarkt, en de daarbij ge-paard gaande collectieve waardeoverdrachten, dan is de dekkingsgraad bij de start van de collectiviteit-kring – de startdekkingsgraad – bepalend voor de omvang van de doelgroep die kan toetreden. Bij een collectieve waardeoverdracht zal de eis aan toetreders zijn, om op een gelijke dekkingsgraad toe te treden in de collectiviteitkring. Als de toetre-dende partij een lagere dekkingsgraad heeft, wor-den de zittende deelnemers in het betreffende APF gedupeerd en andersom. Beide scenario’s staan op gespannen voet met de verplichte evenwichtige be-

DOOR ARTHUR ARBOUW EN FRANCIS VAN BERGENHENEGOUWEN

Arthur Arbouw

adjunct directeur

a.s.r. pensioenen

Dempen als het kan, prudenter als het moet!

langenafweging en zijn dan ook ongewenst. Voor-dat een liquiderend pensioenfonds kan toetreden tot een collectiviteitkring, zal de dekkingsgraad dus op het juiste niveau moeten worden gebracht.De speelruimte voor pensioenfondsen om de dek-kingsgraad te verhogen of te verlagen is redelijk beperkt, maar het is niet onmogelijk. Bij een te lage dekkingsgraad is een bijstorting vereist, of afstem-peling van aanspraken. Bij een te hoge dekkings-graad kan een extra toeslag worden toegekend voorafgaand aan de toetreding, voor zover sprake is van fiscale ruimte. Beide voorbeelden zijn mogelijk, zolang het verschil in dekkingsgraad niet te groot is en DNB instemt. Door middel van de startdekkings-graad van de collectiviteitkring binnen een APF wordt dus indirect de doelgroep bepaald.

Doordat de collectiviteitkring leeg start, is de hoog-te van de premie ten opzichte van de voorziening groot. Het zogenoemde premie-instrument is scherp, zeker als wordt gestart met een deelnemers-bestand dat grotendeels bestaat uit actieve deelne-mers. Bij een collectiviteitkring met uitsluitend ac-tieve deelnemers bepaalt de eerste premie feitelijk de startdekkingsgraad. Deze zal gelijk zijn aan de premiedekkingsgraad, waarmee bedoeld wordt de mate waarin de premie de vorming van de voorzie-ning dekt.Bij de start van een (lege) collectiviteitkring is de impact van de premiedekkingsgraad op de reguliere dekkingsgraad groot. Het belang om beide goed in lijn te houden daardoor ook. Een verhoudingsge-wijs lage premiedekkingsgraad ‘dupeert’ de zittende populatie, doordat de bestaande buffers worden ge-bruikt om nieuwe opbouw zeker te stellen. Een verhoudingsgewijs hoge premiedekkingsgraad du-peert de werkgevers met premiebetalende deelne-

Een nieuw uitvoerderstype, een lege tekentafel, en dus een nieuw vorm te geven premiebeleid. Dit artikel beschrijft de

zoektocht naar een (nieuw) premiebeleid vanuit de APF casuïstiek. De effecten van de te maken keuzes komen aan bod.

Visie op premiebeleid voor een Algemeen Pensioenfonds

Page 2: Dempen als het kan, prudenter als het moet - Pensioenadvies

februari 2016 - PensioenAdvies 17

mers, doordat de premie dan ook de buffervorming van bestaan-de aanspraken financiert.

BeleggingsbeleidHet beleggingsbeleid speelt een belangrijke rol in de vaststelling van de premie, zeker als gewerkt wordt met premiedemping op basis van verwachte rendementen. Voor alle beleggingscategorie-en zijn rendementen vastgesteld door de commissie parameters, waarmee maximaal gerekend mag worden bij de vaststelling van de premie. Voor zakelijke waarden zijn deze onderstaand opgeno-men, gesplitst naar bruto rendementen en kostenafslagen.

Categorie Bruto rendement

Kosten-afslag

Netto rendement

Beursgenoteerde aandelen 7,0% 0,25% 6,75%

Overige zakelijke waarden 7,5% 0,25% 7,25%

Grondstoffen 5,0% 0,4% 4,6%

Niet beursgenoteerd vastgoed

6,0% 0,8% 5,2%

Het gebruik van een verwacht rendement voor de bepaling van de premie betekent dat een hoger rendement resulteert in een lagere premie. De keuze voor het aandeel risicovolle beleggin-gen in de beleggingsmix bepaalt dus mede de hoogte van de premie. Hoe risicovoller de beleggingsmix, hoe lager de premie kan (!) zijn.De beleggingsmix is overigens niet volledig vrij te kiezen, maar moet voldoen aan de prudent person principes. De beleggingen moeten in het belang zijn van de aanspraak- en pensioengerech-tigden. Op basis van een publicatie van DNB met betrekking tot de beleggingen voor risico van pensioenfondsen blijkt dat onder-nemingspensioenfondsen per einde Q1 2015 gemiddeld geno-men voor ca. 60% in vastrentende waarden belegden en voor ca. 40% in zakelijke waarden. Als een APF of pensioenfonds een he-terogene deelnemersgroep heeft, is een uiterste van het spectrum (zeer offensief of zeer defensief) vanuit het prudent person princi-pe niet waarschijnlijk. Een pensioenfonds dat overstapt naar een collectiviteitkring in een APF moet het kunnen verantwoorden als daardoor de beleggingsmix voor de deelnemers wijzigt.

Het premiebeleidBij het vaststellen van het premiebeleid zijn de regels uit het financieel toetsingskader van toepassing. Daarin is een aantal eisen en een aantal mogelijkheden beschreven hoe de premie kan worden vormgegeven. Hoe dan ook moet de premie altijd mini-maal kostendekkend zijn. De kostendekkende premie bestaat uit de volgende vier onderdelen:

− Koopsom voor nominale pensioenopbouw (inclusief risico-dekkingen)

− Solvabiliteitopslag behorend bij de pensioenopbouw − Opslag voor kosten behorend bij de pensioenopbouw − Koopsom voor toeslagverlening (mits afgesproken)

Er zijn in de basis drie mogelijke premiesystematiekena. Zuivere kostendekkende premieb. Demping op basis van gemiddelde rente c. Demping op basis van verwacht rendement (maxima commis sie parameters)Ad a) Bij de zuivere kostendekkende premie is de koopsom voor

nominale pensioenopbouw gebaseerd op de actuele rentetermijn-structuur (RTS) zoals door DNB gepubliceerd. Renteveranderin-gen komen direct en volledig tot uiting in de premie, waarmee deze erg volatiel kan zijn.

Ad b) Bij demping op basis van de gemiddelde rente wordt niet de actuele RTS gebruikt, maar een gemiddelde rente van de afge-lopen periode (maximaal 120 maanden). Omdat de rente enkele jaren geleden beduidend hoger lag dan nu, zorgt deze systema-tiek voor een hogere rekenrente en dus een lagere premie. Zoals te zien in grafiek 1 is de rente de afgelopen jaren fors gedaald. Omdat de gemiddelde rente vertraagd meebeweegt met de ont-wikkeling in de markt is de verwachting dat deze gemiddelde rente verder afneemt als de jaren met ‘hoge’ rentes wegvallen uit de dempingstermijn. Bij een lange dempingsperiode ontstaat het risico dat de premie langdurig afwijkt van de actuariële kosten van pensioenopbouw, vooral als de rente langere tijd daalt of stijgt. Eigenlijk weet je bij deze dempingsmethodiek zeker dat de premie de komende jaren verder zal stijgen.

6%

5%

4%

3%

2%

1%

0%

Grafiek 1: Rente bij looptijd 10 jaar

2001

2005

2009

2003

2007

2011

2014

2002

2006

2010

2013

2004

2008

2012

2015

Ad c) Bij demping op basis van verwachte rendementen is de rekenrente afhankelijk van het verwachte rendement van de beleggingsmix. De bepaling van het verwacht rendement is ook aan regels gebonden. Het mag niet hoger worden vastgesteld dan op basis van de maximale rendementen volgens de commissie parameters. Dit betekent bijvoorbeeld voor aandelen ontwikkel-de markten een geometrisch rendement van 6,75% na aftrek kosten (zie hiervoor onder beleggingsbeleid).De wetgever stelt een paar voorwaarden om gebruik te mogen maken van een verwacht rendement bij de bepaling van de pre-mie. Zo moet op voorhand ook rekening gehouden worden met de prijs van (volledige) toeslagverlening, ook als een pensioen-fonds geen enkele ambitie heeft toeslagen te verlenen. Daar-naast moet voor het verwacht rendement op risicovrije vastren-tende waarden worden uitgegaan van de rentetermijnstructuur die DNB publiceert en moet deze voor vijf jaar worden vastge-prikt. Dit laatste betekent bijvoorbeeld dat de premie eens in de vijf jaar wordt herijkt op de dan actuele rentestand. Rente-veranderingen komen tussentijds niet tot uiting in een verande-ring van de premie.

Voor- en nadelen premiesystematiekenEr zijn voor- en nadelen te benoemen van de verschillende syste-matieken. Vaak komt het neer op een uitruil van zekerheid en betaalbaarheid. Door middel van een ALM-studie kan worden bepaald hoe een premiebeleid uitwerkt bij een voorziene bestandsontwikkeling. Door enkele duizenden economische sce-

Page 3: Dempen als het kan, prudenter als het moet - Pensioenadvies

18 PensioenAdvies - februari 2016

c. Als het verwacht rendement is gebaseerd op de maxima zoals voorgesteld door de commissie parameters is de premiedek-kingsgraad bij aanvang lager dan 100%. De collectiviteitkring verkeert snel in herstel en door het heffen van (te) weinig premie in relatie tot de nieuwe verplichtingen moet langdu-rig een hoog rendement worden gehaald om dit tekort in te lopen. De kans daarop is klein. De vooruitzichten voor deel-nemers zijn daarom slecht. De indexatieverwachting is laag, evenals het pensioenresultaat. Doordat de verwachte rente voor vijf jaar worden vastgesteld, is de premie wel zeer goed voorspelbaar. Daarnaast is de premie laag in vergelijking tot a.

Premiebeleid in de huidige marktomstandighedenIn de huidige marktomgeving is het realiseren van beleid met alleen maar groene stoplichten een utopie. Er zal een keuze moeten worden gemaakt tussen een betaalbare premie enerzijds en goede pensioenuitkomsten anderzijds.

Vanwege de zeer hoge premiestelling bij de aanvang van het APF en vanwege het feit dat de premie door wijzigingen in de rente van jaar tot jaar relatief veel schommelt, is premiebeleid a (zui-vere kostendekkende premie) niet aan te raden. Pensioenfondsen die overwegen over te stappen, hanteren momenteel voor de premiestelling al vaak een gedempte premie en zullen dan dus geconfronteerd worden met een flinke stijging van de premie. Verder zullen ook werkgevers die vanuit een ver-zekerde regeling een overstap overwegen, dit niet snel doen, omdat de premie nauwelijks concurrerend is, terwijl de verzeker-de regeling garanties van de verzekeraar kent. Pensioenfondsen kunnen geen garanties geven.

Bij premiebeleid b (gedempte premie op basis van een gemiddel-de rente) zal de premie in eerste instantie laag zijn, wat aantrek-kelijk kan zijn om werkgevers te bewegen zich aan te sluiten bij een APF. Daar staat echter tegenover dat het toeslagpotentieel erg laag is. De lage premie is daarbij slechts tijdelijk. Als gevolg van het vervallen van de hoge rentes uit de periode waarover de rente wordt gemiddeld, zal de premie de komende jaren alsnog sterk stijgen richting het niveau van de zuivere kostendekkende premie. Dit kan werkgevers en werknemers rauw op hun dak val-len. Voor een langdurige (pensioen)verplichting valt een premie

op basis van een gemiddelde rente daarom af.

Premiebeleid c (gedempte premie op basis van een verwacht rendement) is qua premiehoogte aantrekke-

lijker dan premiebeleid a, maar bij ongewijzigde rente-standen leidt dit premiebeleid gemiddeld genomen tot een

stevige korting op de nominale pensioenaanspraken. Er komt namelijk simpelweg te weinig premie binnen om de dekkings-graad op peil te houden. Dit is zowel uit het oogpunt van po-tentiële klanten als voor het APF ongewenst. Om deze reden is ook dit premiebeleid niet aan te raden.

Per saldo levert dus geen enkel premiebeleid het ei van Colum-bus. De ideale mix tussen een lage premie en een hoog pensioen is in de huidige marktomstandigheden een utopie.Een alternatief is om wel met premiedemping op basis van ver-wachte rendementen te werken, maar deze niet vast te stellen op basis van de maxima van de commissie parameters, maar op een lagere, meer realistische verwachting. Dat zorgt voor een

nario’s los te laten op de gekozen uitgangspositie en de verwach-te bestandsontwikkeling van het APF kan worden berekend wat de gemiddelde uitkomsten zijn. De uitkomsten zijn bijvoorbeeld

− de dekkingsgraadontwikkeling op een 5- en 10-jaarstermijn; − de toeslagrealisatie t.o.v. CPI; − de kans op afstempelen als gevolg van een te laag eigen

vermogen; − het pensioenresultaat; en − de premielast.

Als we dat denkbeeldig toepassen op een lege collectiviteitkring met een beleggingsmix van 50% risicovolle en 50% risicomijden-de beleggingen en 1 premiebetalende werkgever die geen waar-deoverdracht heeft gedaan, dan zijn de uitkomsten van de drie premiesystematieken (a, b en c) op hoofdlijnen als volgt:

a. De zuiver kostendekkende premie is een relatief hoge premie. Door de lage rente zorgt deze premiesystematiek voor een hoge premielast voor de werkgever. Als geen demping wordt toegepast en het vereist eigen vermogen is (stel) 20%, dan is de premiedekkingsgraad 120% en zal bij de eerste premiestor-ting de dekkingsgraad van de collectiviteitkring 120% zijn. Dit biedt voordelen en nadelen. De hoge dekkingsgraad zorgt voor een relatief hoge verwachte indexatierealisatie en de kans op kortingen zijn relatief beperkt. Echter, het toetreden van ande-re partijen middels een collectieve waardeoverdracht wordt ‘bemoeilijkt’ doordat ook deze een vermogen moet hebben van 120% van de verplichtingen. Daarnaast kan de premie in deze systematiek sterk fluctueren doordat nog niet duidelijk is hoe de rente zich ontwikkelt.

b. Bij een demping op de gemiddelde rente kan een termijn wor-den gekozen van maximaal 120 maanden. Als gevolg van de hoge rentes in het verdere verleden (zie grafiek 1) betekent een langere periode waarover de rente wordt gemiddeld, een hogere rente. Hoe hoger de rente, hoe lager de pensioenpre-mie. De onzekerheid van de premie is minder groot (de pre-mie is beter voorspelbaar) dan bijvoorbeeld onder a doordat ook eerdere jaren meetellen. De periode waarover de rente wordt gemiddeld, bepaalt of de resultaten in relatie tot bij-voorbeeld toeslagrealisatie, kans op afstempelen e.d. vergelijk-baar zijn met onderdeel a (korte termijn) of c (lange termijn).

Page 4: Dempen als het kan, prudenter als het moet - Pensioenadvies

februari 2016 - PensioenAdvies 19

hogere premie en betere resultaten voor deelnemers terwijl de premie voorspelbaar en op een acceptabel niveau blijft. Voor deze invulling van het premiebeleid kiest Het nederlandse pen- sioenfonds (zie kader).

Op voorhand is niet te zeggen welk premiebeleid tot de beste resultaten leidt, omdat de omvang van het deelnemerbestand en de ontwikkelingen in de financiële markten niet te voorspellen zijn. Wat deze ontwikkelingen ook zijn, het is van groot belang dat de overwegingen om te komen tot het beleid goed zijn vast-gelegd en hierover duidelijk te communiceren naar werkgever en in het bijzonder de deelnemers. Op die manier wordt niemand verrast als de markt zich toch anders ontwikkelt dan gedacht.

Dempen als het kan, prudenter als het moetHet nederlandse pensioenfonds hanteert niet de maximale rendementen bij de vaststelling van de premie. Zij is van mening dat de maximale rendementen volgens de commissie parameters in de huidige markt en tijdgeest onrealistisch hoog zijn vastgesteld.

Rekening houden met maximale rendementen zou dan een grote kans op een toekomstig vermogenstekort betekenen. Mede doordat vermogenstekorten alleen op de deelnemers kunnen worden verhaald, vindt Hnp dat niet wenselijk. Daarom is gekozen voor een robuust premiesysteem op basis van door haar realistisch ingeschatte rendementen, die 1,25% lager liggen dan de maxima volgens de commissie parameters.

Het nederlandse pensioenfonds gelooft in het adagium ‘dem-pen als het kan, prudenter als het moet’ voor de premiestel-ling binnen het pensioenfonds. Bij een lage dekkingsgraad komt op de gedempte premie een extra opslag. Bij een dek-kingsgraad van 110% of hoger is de opslag 0, bij een dek-kingsgraad van 95% of minder is de opslag 30%. Daartussen is de opslag naar rato. De reden dat deze opslag is gemaxi-meerd op 30% is de veronderstelling dat premiestijgingen van meer dan dit percentage niet betaalbaar en dus niet wenselijk zijn. Door de premiestijging af te toppen, geeft dat in een ALM-omgeving lagere resultaten. Het nederlandse pensioenfonds is echter van mening dat dit het eerlijke ver-haal is. In een ALM veronderstellen dat premiestijgingen tot wel 100% in extreem negatieve economische scenario’s ‘ge-woon’ worden betaald zonder regeling-versoberingen te ver-onderstellen is misleidend. De deelnemer wordt daar uitein-delijk de dupe van.

Het pensioenfonds start naar verwachting medio 2016 met de uitvoering van pensioenregelingen. Voor die tijd moeten pensioenfondsen en werkgevers inzicht krijgen in de premie-gevolgen van een aansluiting. Er is dan echter nog geen spra-ke van verplichtingen en dus is er ook nog geen dekkings-graad. Om die reden is voor 2016 een afwijkende premiestelling bepaald. In 2016 zal de feitelijke premie wor-den bepaald op basis van de kostendekkende premie, reke-ning houdend met een solvabiliteitsopslag van 5%. Hiermee wordt beoogd te starten met een dekkingsgraad van 105%.

Francis van Bergenhenegouwen, directeur

Bestuursbureau van Het nederlandse pen-

sioenfonds