De Zoon Van Gods liefde

14
1 De Zoon van Gods liefde (Kolossenzen 1:13-20) “Hij is het beeld van de onzichtbare God, [de] eerstgeborene van [de] hele schepping, want in Hem zijn alle dingen geschapen in de hemelen en op de aarde, de zichtbare en de onzichtbare, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten: alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen. En Hij is vóór alle dingen en alle dingen bestaan samen in Hem. En Hij is het hoofd van het lichaam, de gemeente, Hij die [het] begin is, [de] eerstgeborene uit de doden, opdat Hij in alle dingen de eerste plaats zou innemen. Want het behaagde de hele Volheid in Hem te wonen en door Hem alle dingen tot zichzelf te verzoenen, na vrede gemaakt te hebben door het bloed van zijn kruis, <door Hem>, hetzij de dingen op de aarde, hetzij de dingen in de hemelen” (Kolossenzen 1:15-20) Paulus vertelde christenen in de stad Kolosse, dat het Gods bedoeling is om door Jezus Christus (1:3) “het al tot zichzelf te verzoenen, vrede makend door het bloed van zijn kruis” (1:20). Het onderwerp van de uiteenzetting van de apostel (vs.15-20) was de “Zoon van Gods liefde” (1:13). Die uitdrukking zou kunnen betekenen: “Gods geliefde zoon”. Bij de doop van Jezus en ook bij Zijn verheerlijking op de berg heeft een stem gezegd: “Deze is Mijn geliefde zoon, in wie Ik welbehagen heb gevonden” (Mattheüs 3:17, 17:5). Maar de uitdrukking zou ook kunnen betekenen: “de zoon door welke God zijn liefde bewijst, zelfs aan Zijn ergste vijanden”. Vanwege de strekking van Paulus’ betoog ligt die laatste uitleg het meest voor de hand. In dat betoog zet de apostel uiteen wie de Messias is en wat God door Hem tot stand zal brengen. Beeld van de onzichtbare God Vers 15 verklaart dat Gods “geliefde Zoon” het "Beeld" is van de onzichtbare God. In een eerdere brief had Paulus al geschreven dat de Messias het beeld van God is (2 Korinthe 4:4). En in de brief aan de Hebreeën wordt opgemerkt, dat de Zoon “de uitstraling is van Gods heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen” (Hebreeën 1:3). In de oorspronkelijke tekst van vs.15 wordt voor “beeld” het woord eikoon gebruikt. Ons woord ikoon is hiervan afgeleid. Een beeld is een zichtbare kopie van een origineel. Het kan een schilderij of een tekening zijn, een foto of een gravure, maar ook een sculptuur of een standbeeld, en zelfs een stempelafdruk of een spiegelbeeld. In de moderne wereld kennen we beelden die het origineel niet alleen zichtbaar maar ook hoorbaar maken, zoals de beelden van film en televisie. In de Bijbel heeft het begrip eikoon dezelfde betekenis. Toen er aan Jezus een strikvraag werd gesteld over het betalen van belastingen, reageerde Hij als volgt:

description

Article (in Dutch) about the expression "the Son of His love" which occurs in the Epistle to the Colossians (1:13). Who is the Son of God's love? What did St.Paul teach about Him? Which task has God entrusted to Him? How will He complete this task? By comparing Scripture with Scripture, astounding conclusions are reached.

Transcript of De Zoon Van Gods liefde

1

De Zoon van Gods liefde (Kolossenzen 1:13-20)

“Hij is het beeld van de onzichtbare God, [de] eerstgeborene van [de] hele schepping,

want in Hem zijn alle dingen geschapen in de hemelen en op de aarde, de zichtbare en

de onzichtbare, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten:

alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen. En Hij is vóór alle dingen en alle

dingen bestaan samen in Hem. En Hij is het hoofd van het lichaam, de gemeente, Hij die

[het] begin is, [de] eerstgeborene uit de doden, opdat Hij in alle dingen de eerste plaats

zou innemen. Want het behaagde de hele Volheid in Hem te wonen en door Hem alle

dingen tot zichzelf te verzoenen, na vrede gemaakt te hebben door het bloed van zijn

kruis, <door Hem>, hetzij de dingen op de aarde, hetzij de dingen in de hemelen”

(Kolossenzen 1:15-20)

Paulus vertelde christenen in de stad Kolosse, dat het Gods bedoeling is om door

Jezus Christus (1:3) “het al tot zichzelf te verzoenen, vrede makend door het bloed

van zijn kruis” (1:20). Het onderwerp van de uiteenzetting van de apostel (vs.15-20)

was de “Zoon van Gods liefde” (1:13). Die uitdrukking zou kunnen betekenen: “Gods

geliefde zoon”. Bij de doop van Jezus en ook bij Zijn verheerlijking op de berg heeft

een stem gezegd: “Deze is Mijn geliefde zoon, in wie Ik welbehagen heb gevonden”

(Mattheüs 3:17, 17:5). Maar de uitdrukking zou ook kunnen betekenen: “de zoon

door welke God zijn liefde bewijst, zelfs aan Zijn ergste vijanden”. Vanwege de

strekking van Paulus’ betoog ligt die laatste uitleg het meest voor de hand. In dat

betoog zet de apostel uiteen wie de Messias is en wat God door Hem tot stand zal

brengen.

Beeld van de onzichtbare God

Vers 15 verklaart dat Gods “geliefde Zoon” het "Beeld" is van de onzichtbare God. In

een eerdere brief had Paulus al geschreven dat de Messias het beeld van God is (2

Korinthe 4:4). En in de brief aan de Hebreeën wordt opgemerkt, dat de Zoon “de

uitstraling is van Gods heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen” (Hebreeën 1:3).

In de oorspronkelijke tekst van vs.15 wordt voor “beeld” het woord eikoon gebruikt.

Ons woord ikoon is hiervan afgeleid. Een beeld is een zichtbare kopie van een

origineel. Het kan een schilderij of een tekening zijn, een foto of een gravure, maar

ook een sculptuur of een standbeeld, en zelfs een stempelafdruk of een spiegelbeeld.

In de moderne wereld kennen we beelden die het origineel niet alleen zichtbaar

maar ook hoorbaar maken, zoals de beelden van film en televisie.

In de Bijbel heeft het begrip eikoon dezelfde betekenis. Toen er aan Jezus een

strikvraag werd gesteld over het betalen van belastingen, reageerde Hij als volgt:

2

“Wat verzoekt u Mij, huichelaars? Toont Mij de belastingmunt. Zij nu brachten Hem

een denaar. En Hij zei tot hen: Van wie is dit beeld en dit opschrift? Zij zeiden tot Hem:

Van de keizer. Toen zei Hij tot hen: Geeft dan aan de keizer wat van de keizer is, en aan

God wat van God is” (Mattheüs 22:18-21, Markus 12:15-17, Lukas 20:23-26)

Op de kopse kant van elk muntstuk was het hoofd van Caesar afgebeeld met zijn

naam als onderschrift. Het was een getrouwe kopie, een “beeld” van de keizer. De

vorst zag er precies zo uit als hij op de munt stond.

Ook in de taal van de Bijbel kan een “beeld” een zichtbare en hoorbare representatie

van het origineel zijn. In het laatste Bijbelboek wordt van “het beest uit de aarde”

(of: uit het land), een valse profeet, gezegd:

“En het misleidt hen die op de aarde wonen, door de tekenen die hem gegeven zijn te

doen in de tegenwoordigheid van het beest, en het zegt tot hen die op de aarde wonen,

dat zij voor het beest dat de wond van het zwaard had en [weer] leefde, een beeld

moesten maken. En het werd hem gegeven aan het beeld van het beest adem te geven,

opdat het beeld van het beest ook zou spreken en maken dat allen die het beeld van

het beest niet aanbaden, gedood zouden worden” (Openbaring 13:14-15)

Bij dit “beeld” van een dictator die van een dodelijke wond is genezen zou het om

een standbeeld kunnen gaan, maar ook om een beeld op een scherm. Het beeld zal

niet alleen te zien zijn, maar ook te horen. Het kan spreken en het neemt waar of

men ervoor neerknielt of dit weigert.

Door in verband met Christus het woord “Beeld” te gebruiken, geeft Paulus aan dat

Gods Zoon in alle details van zijn optreden een volmaakte weergave is van zijn

Vader. Wie de Zoon heeft gezien, heeft de Vader gezien (Johannes 14:9). De Messias

is de “afdruk” van Gods wezen (Hebreeën 1:3). Maar met de titel eikoon geeft Paulus

ook aan, dat Zoon en Vader niet identiek zijn. Het Beeld van God is niet God zelf. Ook

uit de titel “afdruk” (Gr. charakter) blijkt dat de Messias een kopie is van een

Goddelijk origineel. Als menselijke kopie van de Eeuwige is Hij, na de reiniging van

de zonden tot stand gebracht te hebben, gaan zitten aan Gods rechterhand

(Hebreeën 1:3). Daarom kon Paulus in andere brieven schrijven:

"Voor ons nochtans is er maar één God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en tot wie

wij zijn... Maar niet bij allen is die kennis" (1 Korinthe 8:6-7)

"Want er is één God en ook één middelaar tussen God en mensen, de mens Christus

Jezus, die Zich gegeven heeft tot een losprijs voor allen" (1 Timotheüs 2:5-6)

3

Uit het gebruik van het woord “Beeld” blijkt dat Christus niet in absolute zin God is.

Het beeld is een volmaakt getrouwe, maar vanwege zijn zichtbaarheid en menselijke

aard beperkte, kopie van de Ene, de Schepper van hemel en aarde.

“Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die in de schoot van de Vader

is, die heeft [Hem] verklaard” (Johannes 1:18)

“De Koning der eeuwen nu, [de] onvergankelijke, onzichtbare, enige God, zij eer en

heerlijkheid tot in alle eeuwigheid! Amen” (1 Timotheüs 1:17)

“Ik beveel… dat je dit gebod onbesmet en onberispelijk bewaart tot op de verschijning

van onze Heer Jezus Christus, die de gelukkige en enige Heerser, de Koning der

koningen en Heer der heren op zijn eigen tijd zal vertonen, Hij die alleen

onsterfelijkheid heeft, die een ontoegankelijk licht bewoont, die geen mens gezien

heeft of zien kan. Hem zij eer en eeuwige kracht! Amen” (1 Timotheüs 6:13-16)

De Schepper heeft geen mens gezien en kan ook door geen mens gezien worden. God

heet in de Bijbel “de Onzienlijke” of “de Onzichtbare” (Hebreeën 11:27). Maar

wanneer de Messias komt zal Hij de Ene “vertonen”, dat wil zeggen: Hem aan de

mensheid tonen. De mens Christus Jezus maakt, wanneer Hij verschijnt, God

zichtbaar.

Eerstgeborene van de schepping

Voor “eerstgeborene” gebruikt Paulus het Griekse woord prototokos. In de Bijbel kan

die uitdrukking twee betekenissen hebben: 1. Het eerste kind in een gezin, de

oudste, zoals Esau was in het huis van Jakob (Genesis 27:32), en 2. De eerste in rang,

de erfgenaam, degene die kan beschikken over wat na het woord prototokos wordt

genoemd. Wanneer het woord de tweede betekenis heeft, dan hoeft de betrokkene

helemaal niet de eerste in de tijd te zijn. Men kan als prototokos worden aangesteld,

terwijl men in letterlijke zin helemaal niet als eerste geboren of de oudste is. Van de

door God aan David beloofde zoon, de Messias, wordt in Psalm 89 gezegd:

“Hij zal tot Mij zeggen: Gij zijt mijn Vader,

Mijn God en de rots van mijn heil.

Ja, Ik zal hem tot een eerstgeborene stellen,

Tot de hoogste van de koningen der aarde” (Psalm 89:27-28)

“Van de hele schepping” is in Kolossenzen 1:15 geen letterlijke weergave van de

oorspronkelijke tekst. De Statenvertaling is nauwkeuriger, want die schrijft: “aller

kreaturen”. In de Griekse tekst staat pasees ktiseos. Dit betekent: “van elk schepsel”.

4

Wanneer we prototokos opvatten als “de eerstgeborene”, de oudste, de eerste in de

tijd, dan schreef Paulus dat de Messias werd geschapen als het eerste van Gods

werken. De Zoon van God zou dan het schepsel zijn dat het langst bestaat. In de

Griekse oudheid werd deze opvatting verdedigd door de ketter Arius. Maar dat is

niet de enig mogelijke verklaring van de woorden van Paulus.

Wanneer de apostel zijn uitspraak heeft ontleend aan Psalm 89:28 (wat

waarschijnlijk is aangezien hij in zijn brieven dikwijls citaten geeft uit de Psalmen),

dan betekent de titel “prototokos van elk schepsel” dat de Messias de erfgenaam is

van alles wat God geschapen heeft. God zal de hele schepping aan Hem

onderwerpen. Zelfs alle machten en krachten die het op aarde nu nog voor het

zeggen hebben. De Messias is door God als “de hoogste” aangesteld.

Op dat punt zijn de Bijbelschrijvers het met elkaar eens. De evangelist Mattheüs

verhaalt het volgende:

“En Jezus kwam naar hen toe en sprak tot hen de woorden: Mij is gegeven alle macht

in hemel en op aarde” (Mattheüs 28:18)

Volgens Paulus heeft God “de macht van Zijn sterkte” getoond door Christus

“uit de doden op te wekken en Hem aan zijn rechterhand te zetten in de hemelse

gewesten, boven alle overheid, gezag, kracht en heerschappij en elke naam die

genoemd wordt, niet alleen in deze, maar ook in de toekomstige eeuw” (Efeze 1:20-21)

De Messias is

“het hoofd van alle overheid en gezag” (Kolossenzen 2:10)

Volgens de apostel Petrus is Jezus Christus

“aan Gods rechterhand, heengegaan naar de hemel, terwijl engelen, machten en

krachten Hem onderworpen zijn” (1 Petrus 3:22)

Omdat Hij gehoorzaam is geworden tot de dood, ja tot de kruisdood

“heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam geschonken die boven alle

naam is, opdat in de naam van Jezus elke knie zich buigt van hen die in de hemel en

die op de aarde en die onder de aarde zijn, en elke tong belijdt dat Jezus Christus Heer

is, tot heerlijkheid van God de Vader” (Filippenzen 2:9-11).

God heeft de Zoon

5

“gesteld tot erfgenaam van alle dingen” (Hebreeën 1:2).

Uit het feit dat “tronen, heerschappijen, overheden en machten” in het vervolg van

zijn betoog uitdrukkelijk worden genoemd (vs.16) blijkt dat Paulus Psalm 89:28,

Mattheüs 28:18 en Efeze 1:20-21 in gedachten had toen hij Kolossenzen 1:15

schreef. “Prototokos van elk schepsel” betekent: “de meerdere van elk schepsel”, “de

erfgenaam van alle dingen”.

In Hem zijn alle dingen geschapen

“Want in Hem zijn alle dingen geschapen in de hemelen en op de aarde” merkt de

apostel vervolgens op (1:16). Dikwijls worden deze woorden uitgelegd alsof hij had

geschreven: “door Hem zijn alle dingen geschapen”. De Messias zou de Schepper zijn,

of de Persoon die het heelal in opdracht van God geschapen heeft. Maar wanneer

Paulus dát had bedoeld, dan zouden zijn woorden in tegenspraak zijn met wat de

HERE heeft geopenbaard in de Tenach. In de profetie van Jesaja zegt Hij:

“Ik ben de HERE, die alles gemaakt heb; die de hemel heb uitgespannen, Ik alleen; die

de aarde uitgebreid heb door eigen kracht” (Jesaja 44:24)

Volgens de HERE heeft Hij de hemel en de aarde alleen geschapen. Er was niemand

die Hem daarbij hielp of die Hij als tussenpersoon gebruikte.

Uit het voegwoord “want” blijkt dat wat Paulus in vers 16 zegt, een verklaring is van

het voorafgaande. In vers 15 staat dat de Messias “het Beeld is van de onzichtbare

God”. “In Hem zijn alle dingen geschapen” moet daarom betekenen, dat alle dingen

geschapen zijn in het Beeld van de onzichtbare God. Bij het scheppen functioneerde

dat Beeld als einddoel of als richtlijn. Toen Mozes opdracht kreeg om de tabernakel

te maken, werd er tegen hem gezegd:

“Zie erop toe… dat u alles maakt naar het voorbeeld, dat u op de berg getoond is”

(Hebreeën 8:5, vgl. Exodus 25:40)

Mozes had op de berg een “maquette” van de tabernakel gezien en hij moest de tent

precies zó bouwen als hem in dat voorbeeld was getoond. Zo gebruikte God toen Hij

wezens schiep die over verstand beschikten: heerschappijen, overheden en

machten, wezens die bestemd waren om over hun medeschepselen te heersen, zijn

eigen Beeld als richtlijn. In het boek Genesis lezen we immers:

“En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en

vrouw schiep Hij hen” (Genesis 1:27)

“… naar het beeld Gods heeft Hij de mens gemaakt” (Genesis 9:6)

6

Als nadere verklaring van de “dingen” die in Gods beeld geschapen zijn, voegt Paulus

aan vers 16 toe: “de zichtbare en de onzichtbare, hetzij tronen, hetzij

heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten: alle dingen zijn door Hem en tot

Hem geschapen”. Het betreft wezens die ertoe geroepen zijn om te “heersen”, dat wil

zeggen: hun verstand ten bate van hun medeschepselen te gebruiken. Zulke wezens

zijn door (Gr. dia) de Zoon en tot (Gr. eis) de Zoon geschapen. Het voorzetsel dia kan

(volgens het Strong Lexicon) “door” betekenen maar ook: “vanwege” of “ten behoeve

van”.

Mensen vallen onder het kopje “heerschappijen, overheden en machten”, want toen

de mensen geschapen werden zei God tegen hen:

“Weest vruchtbaar en wordt talrijk; vervult de aarde en onderwerpt haar, heerst over

de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte, dat op de

aarde kruipt” (Genesis 1:28)

Hemelwezens worden in de Bijbel “zonen Gods” genoemd (Genesis 6:2, 6:4; Job 1:6,

2:1, 38:7). Ze vertonen een zekere gelijkenis met DE zoon, die Gods Beeld is. Wezens

in de onzichtbare wereld heersen over de volken (Daniël 10:13) en zijn de bron van

de godsdienstige denkbeelden (2 Timotheüs 4:1-2) en ideologieën die onder de

volken opgeld doen (Efeze 2:2, 6:11-12). Zij misleiden de mensheid, en zijn God en

de mensen vijandig gezind. Alle schepselen die over hun medeschepselen heersen

zijn geschapen in het Beeld van de onzienlijke God. Ze dragen Zijn stempel. En ze

zijn ertoe bestemd om de Zoon te gaan gehoorzamen (Filippenzen 2:10-11).

In de oorspronkelijke Griekse tekst van Kolossenzen 1:16 ontbreekt het woord

“dingen”, daar staat ta panta, wat “de allen” betekent. Een steen is niet in Gods beeld

geschapen, maar een mens of een engel is dat wel.

En Hij is vóór alle dingen

“En Hij is vóór alle dingen” merkt Paulus vervolgens op. Dikwijls wordt hieruit

geconcludeerd, dat de Zoon van God er vóór de schepping al was. De kerkvader

Athanasius leidde er uit af, dat de Zoon “ongeschapen” is, “onmetelijk”, “eeuwig”,

“almachtig”, “uit de zelfstandigheid van de Vader vóór alle tijden gegenereerd”. En

de geloofsbelijdenis van Nicéa beweert dat de Zoon van God is “geboren uit de Vader

vóór alle eeuwen: God uit God, Licht uit Licht, waarachtig God uit waarachtig God,

geboren niet gemaakt, van hetzelfde Wezen met de Vader”. Het is echter volstrekt

onnodig om uit de woorden van Paulus zulke vergaande conclusies te trekken. De

Bijbelschrijvers waren geen Grieken of Romeinen maar Hebreeën. Bovendien

schreef Paulus niet, dat de Zoon er vóór alle dingen was, maar dat Hij vóór alle

dingen is, dat wil zeggen: dat Hij belangrijker (of aanzienlijker) is dan alle

7

schepselen. De uitdrukking pro pantoon, die de apostel in Kolossenzen 1:17

gebruikt, vinden we ook in Jakobus 5:12 en 1 Petrus 4:8. “Voor alles” betekent in

deze verzen niet: eerder dan alles, maar: belangrijker dan alles.

Dat de Zoon “vóór alle dingen is” zou kunnen betekenen dat de Zoon vóór de

schepping al bestond (al is het gebruik van de tegenwoordige tijd van het

werkwoord dan wel merkwaardig). In dat geval zouden we de titel prototokos uit

vers 15 moeten opvatten als “de eerstgeborene” of “de oudste”. Indien Paulus dat

bedoelde, heeft hij de engel Gabriël tegengesproken. Want die heeft tegen een Joods

meisje gezegd:

“Heilige geest zal over u komen en kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen;

daarom ook zal dat Heilige, dat geboren zal worden, Gods Zoon worden genoemd”

(Lukas 1:35)

Gods Zoon was er volgens de engel pas nadat Hij in Bethlehem was geboren. Niet

eerder. Maar zelfs indien we het Griekse woord pro in Kolossenzen 1:17 opvatten als

een tijdsaanduiding, hoeven de woorden van Paulus en de woorden van de engel

niet met elkaar in tegenspraak te zijn. Wanneer er in de Bijbel wordt gezegd dat

iemand er “vóór alle dingen was”, dan kan dat betekenen dat die persoon bestond in

het plan of voornemen van God. Omdat er bij God nooit iets mis gaat, zijn al Zijn

werken “van de grondlegging der wereld af volbracht” (Hebreeën 4:3). De Messias is

volgens de apostel Petrus “voorgekend vóór de grondlegging van de wereld”, maar

pas “in het laatst van de tijden geopenbaard” (1 Petrus 1:20). Hij was er al voordat

de wereld was: in het raadsbesluit van zijn Vader. Als levend mens verscheen Hij pas

“in de volheid des tijds” op het toneel (Galaten 4:4-5).

De apostel Paulus kon schrijven dat aan gelovigen “genade is gegeven in Christus

Jezus vóór de tijden van de eeuwen”. Maar die genade werd pas geopenbaard toen

Jezus de dood afschafte en onvergankelijk leven aan het licht bracht door uit de

doden op te staan (2 Timotheüs 1:9-10). Het koninkrijk van God waarin bepaalde

volken na het oordeel van de Messias een erfdeel zullen ontvangen, is voor hen

bereid “van de grondlegging van de wereld af” (Mattheüs 25:34). In het plan van de

Schepper was het toen al gereed. Maar in de aardse werkelijkheid is het er zelfs nu

nog niet.

De Zoon van Gods liefde, het Beeld van de Onzienlijke, was vóór alle dingen. Niet als

een tweede Persoon naast de Ene, maar in het plan en het voornemen van die Ene.

Heel de schepping werd met het oog op Hem ingericht. God had zich toen Hij begon

te scheppen al voorgenomen om “alles wat in de hemelen en wat op de aarde is

onder één hoofd samen te brengen, in Christus”. Deze “verborgenheid van Gods wil”

is via de apostel Paulus aan ons geopenbaard, maar deze bedoeling van de Schepper

8

zal pas “in de huishouding van de volheid der tijden” worden gerealiseerd (Efeze

1:9-10).

Zoals we in het bovenstaande hebben gezien, heeft het voorzetsel pro in de

uitdrukking pro pantoon echter niet betrekking op voorrang in de tijd, maar op

voorrang in majesteit. De Zoon van Gods liefde staat boven alle schepselen.

Alle dingen samen in Hem

“En alle dingen bestaan samen in Hem” merkt Paulus vervolgens op. Dit wordt

dikwijls opgevat alsof Christus de Instandhouder zou zijn van alle dingen.

Kolossenzen 1:17 zou dan in tegenspraak zijn met Hebreeën 1:3, want in de Griekse

tekst van dat vers staat, dat de Zoon “de uitstraling is van de heerlijkheid en de

afdruk van het wezen van Hem die alle dingen draagt door het woord van zijn

kracht”, dat wil zeggen: van de Vader.

Het werkwoord sunistemi, dat Paulus in Kolossenzen 1:17 gebruikt, betekent

letterlijk “samen plaatsen”. De hele schepping is geordend met het oog op de Zoon

die alle dingen zal beërven. Ook de gang van de geschiedenis, de opeenvolging van

eonen of tijdperken in het wereldgebeuren, is bereid met het oog op Hem (zie

Hebreeën 1:2 in de oorspronkelijke tekst). De geschiedenis zal uitlopen op het

koningschap van de Messias. Christus werd “in de volheid van de tijd” door God

gezonden door Hem uit een vrouw geboren te laten worden (Galaten 4:4). En in de

toekomst zal de Messias voor het oog van de wereld zichtbaar worden volgens een

“onthulling” die God Hem heeft gegeven (Openbaring 1:1).

“Alle dingen bestaan samen in Hem” betekent niet dat de Zoon de “Majesteit in de

hoge” die alle dingen draagt door het woord van zijn kracht van zijn plaats heeft

verdrongen. Het betekent dat de Vader de hele schepping ordent en in stand houdt

met de bedoeling om dit sieraad (Gr. kosmos) aan zijn Zoon te gaan geven (Hebreeën

1:2, Psalm 8:5-7).

Hoofd van het Lichaam

“En Hij is het Hoofd van het Lichaam, de gemeente” voegt Paulus aan zijn lange

lofzang toe. Ook binnen de gemeente, de wereldwijde en eeuwen omspannende

gemeenschap van mensen die in Christus geloven, neemt de Zoon van Gods liefde de

eerste plaats in.

Over Hoofd en Lichaam wordt vooral in de brief aan de Efeziërs onderricht gegeven.

Paulus schrijft er over de Messias:

9

“En Hij [d.i. God] heeft… Hem als hoofd over alles gegeven aan de gemeente die zijn

lichaam is, de volheid van Hem die alles in allen vervult” (Efeze 1:22-23)

“[Wie] de waarheid vasthouden in liefde [mogen] in alles opgroeien tot Hem die het

hoofd is, Christus, uit Wie het hele lichaam, samengevoegd en verbonden door elk

gewricht dat de ondersteuning [verleent] naar [de] werking die elk deel is toegemeten,

de groei van het lichaam bewerkt tot opbouwing van zichzelf in liefde” (Efeze 4:15-16)

“[De] man is [het] hoofd van de vrouw, evenals ook Christus [het] hoofd is van de

gemeente, Hij is [de] Behouder van het lichaam” (Efeze 5:23)

Het Hoofd bestuurt het lichaam, anderzijds is het lichaam de aanvulling van het

Hoofd. Zonder lichaam is het Hoofd niet compleet (Efeze 1:21-23). Het Hoofd is de

bron van voedsel voor het lichaam, uit Hem ontvangt het lichaam wat het nodig

heeft om te groeien (Efeze 4:15-16, vgl. Kolossenzen 2:19). Het hoofd is de Behouder

(of Redder) van het Lichaam (Efeze 5:23). Hoofd en lichaam vormen een

onverbrekelijke eenheid, het lichaam is “het vlees en het gebeente” van het hoofd

(Efeze 5:30). Na de opstanding zal deze volmaakte eenheid zichtbaar worden, dan

zullen de gelovigen “altijd met de Heer zijn” (1 Thessalonicenzen 4:17). Ze zullen

voortdurend gezamenlijk optreden ten bate en ten behoeve van de overige

schepselen.

Begin, Eerstgeborene uit de doden

“Hij die [het] begin is, [de] eerstgeborene uit de doden” laat Paulus hierop volgen.

Zowel de Griekse uitdrukking archee (die met “begin” is vertaald) als de uitdrukking

prototokos (die als “eerstgeborene” is weergegeven) kunnen meerdere betekenissen

hebben. Archee kan betekenen: eerste in de zin van “oorsprong” of “begin”, maar

ook: eerste in de zin van “overheid”, de persoon of de instantie die het voor het

zeggen heeft. En prototokos kan “eerstgeborene” betekenen (het oudste kind in een

gezin), maar ook: de “eerste in rang”, de hoogst geplaatste, de erfgenaam.

Beide opvattingen van Kolossenzen 1:18 zijn mogelijk. Christus is het begin van de

opstanding, aangezien Hij als eerste met een onvergankelijk leven uit de doden is

opgestaan (1 Korinthe 15:20-23, 2 Timotheüs 1:10). Maar Christus is ook de Heer

van de doden, aangezien Hij alle doden in opdracht van God eens uit hun slaap zal

wekken (Romeinen 14:8-9, Johannes 5:25-29).

Van zijn betoog in de verzen 15 tot en met 18 geeft Paulus de volgende

samenvatting: “opdat Hij in alle dingen de eerste plaats zou innemen”. In de

oorspronkelijke tekst staat: “opdat Hij zou worden in alles de eerste”. Het woord dat

hierbij voor “eerste” wordt gebruikt (Gr. proteuoo) betekent niet: de eerste in de tijd,

maar: de superieur, de voornaamste.

10

Gods bedoeling met zijn Zoon

Aan het slot van zijn betoog vermeldt Paulus waarom God zijn Zoon de eerste plaats

heeft gegeven en wat Hij via de Zoon van Zijn liefde zal bereiken.

“Want het behaagde de hele Volheid in Hem te wonen en door Hem alle dingen tot

zichzelf te verzoenen” (vs.19-20)

Het eerste deel van deze zin wordt in deze zelfde brief uitgelegd:

“Want in Hem woont de hele volheid van de Godheid lichamelijk” (Kolossenzen 2:9)

“De hele volheid” wordt nader omschreven door de toevoeging “van de Godheid” en

wordt beperkt door de toevoeging van het woord “lichamelijk”. God is onzienlijk en

alomtegenwoordig, maar de Zoon van God is een mens (1 Timotheüs 2:5). Hij bezit

een lichaam dat kan worden gezien, en dat lichaam bevindt zich op één bepaalde

plaats. De toevoeging van het woord “lichamelijk” wijst op een beperking. Maar

Christus bezit alle eigenschappen van God die een mens kan weerspiegelen. Alles

wat van God kenbaar is, is belichaamd in Hem. De hele volheid van God woont in de

mens Christus Jezus. Al de schatten van de wijsheid en kennis zijn in Hem verborgen

(Kolossenzen 2:3).

Het doel dat God via de Zoon van zijn liefde zal bereiken is “het verzoenen van alle

dingen met zichzelf”. Bij Kolossenzen 1:20 zijn vijf belangrijke opmerkingen te

maken:

a. Het woord “dingen” ontbreekt in de oorspronkelijke tekst. Gezien het

voorafgaande bedoelt Paulus met “dingen” niet levenloze voorwerpen zoals stenen,

sterren of planeten maar schepselen die verstand bezitten en die vijandig tegenover

hun Maker staan. Hij spreekt over “tronen, heerschappijen, overheden en machten

in de hemelen en op de aarde”, dat wil zeggen: over engelen en mensen (zie

Kolossenzen 1:16 en het slot van 1:20).

b. Het werkwoord dat Paulus voor “verzoenen” gebruikt (Gr. apokatallassoo) is van

de stam katallassoo afgeleid en betekent: het opheffen van vervreemding en

vijandschap. Want tegen gelovigen wordt in het volgende vers gezegd: “En u, die [er]

vroeger vreemd [aan] was en vijandig gezind door uw boze werken, heeft Hij echter nu

verzoend” (Kolossenzen 1:21-22). Gelovigen staan niet langer vijandig ten opzichte

van God. God is voor hen geen vreemde meer. Zij zijn door Christus verzoend met

hun Maker. Maar ongelovige mensen en een groot aantal wezens in de onzienlijke

wereld kennen God nog niet en staan vijandig tegenover Hem (vgl. Efeze 2:1-3, 4:17-

19, 6:12).

11

c. Het voorzetsel apo in het werkwoord apokatallassoo geeft aan dat zulke

buitenstaanders niet alleen vijandschap koesteren ten opzichte van God, maar ook

ten opzichte van elkaar. Door hen met God te “verzoenen” wordt ook hun onderlinge

vijandschap en vervreemding opgeheven (vgl. Efeze 2:11-22)

d. De Bijbel leert dat alle dingen met God zullen worden verzoend (Kolossenzen

1:20, Efeze 1:10), maar ze leert nergens dat God met alle dingen moest worden

verzoend. De wereld staat vijandig tegenover haar Maker, maar de Schepper

koestert geen vijandschap ten opzichte van Zijn schepping. Hij is “de gelukkige God”

(1 Timotheüs 1:11, 6:15) omdat Hij weet dat alle vijandschap eens volkomen zal

verdwijnen. Hij laat schepselen van zich afdwalen om hen uiteindelijk met een

onverbrekelijke band aan zich te kunnen binden (Romeinen 11:32, 1 Korinthe

15:28).

e. Door de vertaling van vers 20 wordt de indruk gewekt dat de verzoening van alle

dingen al heeft plaatsgevonden, want daar staat: “na vrede gemaakt te hebben door

het bloed van zijn kruis”. Maar in werkelijkheid is Gods doel nog niet bereikt. Zolang

er nog iemand vreemd en vijandig ten opzichte van zijn Maker staat, zijn “alle

dingen” nog niet met God verzoend. Op dit moment zijn alleen gelovigen nog maar

verzoend (Kolossenzen 1:22-23). Het werkwoord voor “vrede maken” staat in de

oorspronkelijke tekst in de aoristus, een tijdloze werkwoordsvorm die in de

Nederlandse taal niet bestaat. “Vrede makend door het bloed van zijn kruis” is

misschien een betere vertaling dan: “na vrede gemaakt te hebben door het bloed van

zijn kruis”. God maakt vrede. Bij ons heeft Hij dat al gedaan. Bij vele andere

schepselen moet het nog gaan gebeuren.

De verzoening die God door de Zoon van zijn liefde zal bewerken betreft niet alleen

mensen maar ook hemelwezens, schepselen in de onzichtbare wereld. Want aan zijn

uitspraak dat God door de Zoon van zijn liefde alle dingen met zich verzoent voegt

de apostel toe: “hetzij de dingen op de aarde, hetzij de dingen in de hemelen”. Niet

alleen de aardbewoners, ook de wezens uit de hemelse gewesten zijn in Gods plan

begrepen (zie Efeze 1:10).

Vrede door het bloed

De zinsnede dat God “vrede maakt door het bloed van zijn kruis” (Kolossenzen 1:20)

wordt dikwijls uit het tekstverband gelicht. Van deze woorden worden dan

eigenmachtige verklaringen gegeven. Maar voor wie het tekstverband in het oog

houdt, is het duidelijk dat God schepselen die van Hem vervreemd zijn en die

vijandig tegenover Hem staan, in vrienden verandert door het bloed van het kruis.

Door dat bloed ontstaat er “vrede”, dat wil zeggen: harmonie, heelheid en eenheid.

De vreemden worden vertrouwelingen, de vijanden vrienden.

12

Dat God door het kruis vrede maakt, wordt ook verteld in andere Bijbelteksten. Aan

de Romeinen schreef Paulus:

“Want toen wij nog krachteloos waren, is Christus te rechter tijd voor goddelozen

gestorven. Want ternauwernood zal iemand voor een rechtvaardige sterven; immers,

voor de goede heeft misschien iemand nog wel de moed te sterven. Maar God

bevestigt zijn liefde tot ons [hierin], dat Christus voor ons gestorven is toen wij nog

zondaars waren” (Romeinen 5:6-8)

Volgens velen werd aan het kruis de toorn van God over de zonde zichtbaar. In het

oude avondmaalsformulier van de reformatorische kerken staat, dat “de toorn van

God tegen de zonde zó groot is, dat Hij die niet ongestraft wilde laten, maar de straf

ervoor door de bittere en smadelijke kruisdood heeft voltrokken aan Zijn lieve Zoon

Jezus Christus”. In de Bijbel vinden we zulke gedachten niet. Volgens Paulus was het

kruis geen uiting van Gods toorn over de zonde, maar een bewijs van Gods liefde

voor zijn schepselen. Die liefde is zó groot, dat Hij in de persoon van de “Zoon van

zijn liefde” (Kolossenzen 1:13) voor de mensen wilde sterven. En dat ondanks het

feit dat de mensheid uit “goddelozen” en “zondaars”, dat wil zeggen: uit vijanden en

misdadigers bestaat.

Wanneer we vijandig tegenover iemand staan, maar onze vermeende vijand blijkt in

een situatie van gevaar bereid te zijn om zijn eigen leven voor ons te offeren, dan

kunnen we onze vijandschap onmogelijk handhaven. We moeten dan wel erkennen

dat we ons in de ander hadden vergist. Hij is onze vijand niet, maar heeft ons welzijn

op het oog. Dát is de betekenis van het kruis. Het is een bewijs van Gods liefde.

De apostel Johannes had precies dezelfde visie op de betekenis van het kruis, want

die schreef aan zijn volksgenoten:

“Hieraan hebben wij de liefde gekend, dat Hij zijn leven voor ons heeft afgelegd” (1

Johannes 3:16)

“Hierin is de liefde: niet dat wij God hebben liefgehad, maar dat Hij ons heeft

liefgehad en zijn Zoon heeft gezonden als zoenoffer voor onze zonden” (1 Johannes

4:10)

“Zoenoffer voor onze zonden” betekent niet, dat God een offer nodig had om ons de

zonden te kunnen vergeven, maar dat Hij een offer bracht om onze vijandschap, die

zich uit in daden van opstandigheid, op te heffen. God zond het offer niet om zichzelf

te veranderen maar om ons te veranderen. Om ons van onze zonden te kunnen

bevrijden. Wanneer wij de rancune of de vijandschap van een medemens opgewekt

hebben, dan kunnen we het besluit nemen om die persoon een geschenk te sturen.

13

We hopen hem daarmee te laten inzien dat het niet onze bedoeling was om hem te

kwetsen. Zo handelde Jakob tegenover zijn broer Esau (Genesis 32:13-21). Hij zond

een geschenk om zijn broer gunstig te stemmen. Zo’n geschenk is een hilasmos, een

“zoenoffer” of “zoenmiddel”. De persoon die het geschenk stuurt is natuurlijk niet de

toornige partij, maar de persoon die andermans vijandschap in vriendschap wil

veranderen. Dáárom zond God zijn Zoon: omdat Hij liefde koestert voor Zijn

vijanden. Hij wil ons van ons vijandige gedrag genezen.

De bewering dat God aan het kruis over de zonde toornde en de straf erover aan zijn

Zoon voltrok, is een frontale aanval op de Bijbelse waarheid. Er staat immers

geschreven:

“Want de liefde van Christus dringt ons, daar wij tot dit oordeel zijn gekomen, dat Eén

voor allen gestorven is; dus zijn zij allen gestorven. En Hij is voor allen gestorven,

opdat zij die leven niet meer voor zichzelf leven, maar voor Hem die voor hen is

gestorven en opgewekt… En alles is uit God, die ons met zichzelf heeft verzoend door

Christus en ons de bediening van de verzoening heeft gegeven, namelijk dat God in

Christus de wereld met zichzelf verzoenende was, terwijl Hij hun overtredingen hun

niet toerekende en in ons het woord van de verzoening legde. Wij zijn dan gezanten

voor Christus, terwijl God als [het ware] door ons maant. Wij bidden voor Christus:

Laat u met God verzoenen” (2 Korinthe 5:14-15,18-20)

Volgens het avondmaalsformulier toornde God aan het kruis over de zonde, maar de

Bijbel zegt juist, dat Hij daar de mensen “hun overtredingen niet toerekende” en “de

wereld met zichzelf verzoenende was”! Het Bijbels getuigenis staat haaks op alle

menselijke redeneringen. Het evangelie van God is “niet naar de mens” (Galaten

1:11).

Samenvatting

1. In Kolossenzen 1:15-20 spreekt Paulus niet over het vóórbestaan (de pre-

existentie) van de Messias, maar over Zijn voorrang of superioriteit. Hij neemt “in

alles de eerste plaats in”. Zowel in de schepping als in de Gemeente. De

uitdrukkingen prototokos (“eerstgeborene”) en pro pantoon (“vóór alles”) zijn door

de meeste uitleggers misverstaan.

2. Uit het feit dat Paulus de Messias “het Beeld van de onzichtbare God” noemt blijkt

dat Christus Gods eigenschappen volmaakt weerspiegelt in mensengedaante. Maar

anderzijds blijkt hieruit ook, dat de Messias en God niet identiek zijn. God is

onzichtbaar en alomtegenwoordig. De Messias is zichtbaar en “lichamelijk”

(Kolossenzen 2:9), dat wil zeggen: ruimtelijk beperkt.

14

3. Paulus schreef niet dat de Zoon van God alle dingen heeft geschapen, maar dat alle

dingen “in het Beeld van de onzichtbare God zijn geschapen” (vs.16, begin) en ten

behoeve van Hem en tot Hem zijn ontstaan (vs.16, slot). We lezen het eerste al in

Genesis 1:27 en 9:6. Behalve mensen zijn ook engelen in Gods beeld geschapen. Elk

wezen dat naar de onderwijzing van God kan luisteren en dat ertoe bestemd is om

over zijn medeschepselen te heersen, lijkt op het Beeld van God. Zulke wezens

worden in de Tenach “goden” genoemd (Psalm 82:6, Johannes 10:34-36)

4. Dat alle dingen “in Gods Beeld samen bestaan” betekent niet dat de schepping

vanaf het moment van haar ontstaan door Christus in stand is gehouden. Het

betekent dat de hele schepping en ook de hele wereldgeschiedenis door de Schepper

is geordend met het oog op de Zoon van zijn liefde die alles zal beërven (vgl. de

Griekse tekst van Hebreeën 1:2).

5. God heeft zijn Zoon deze hoge positie gegeven omdat het Zijn bedoeling is om via

Hem “de allen” tot zichzelf te verzoenen (vs.20), dat wil zeggen: alle vervreemding

en vijandschap die er in de schepping bestaat (zowel tussen de schepselen onderling

als tussen de schepselen en hun Schepper) op te heffen (vs.21). Er zal vrede worden

gemaakt (vs.20). Binnen de Gemeente is die vrede in principe al tot stand gekomen

(vs.22), en op de dag van Christus zal ze bij gelovigen volmaakt zijn (vs.22).

6. Niet alleen de vijandige mensen, maar ook de vijandige wezens in de onzichtbare

wereld zullen door de “Zoon van Gods liefde” tot God worden verzoend. De

verzoening betreft “de allen” (ta panta), of ze zich nu op de aarde of in de hemelen

bevinden (vs.20).

7. Verzoening komt tot stand door “het bloed van zijn kruis”, dat wil zeggen: het

kruis van Gods Zoon. Door in de persoon van Zijn Beeld voor elk schepsel te sterven

liet God zien dat Hij niet de vijand is waarvoor dat schepsel Hem houdt. Het besef

dat God geen vijand maar een liefhebbende Vader is zal eens bij allen ontstaan. Elke

knie zal zich buigen en elke tong zal belijden dat Jezus Heer is, tot eer van God, de

Vader (Filippenzen 2:9-11).

Eindnoot. Voor dit artikel heb ik veel ontleend aan: P.Biesterveld, De Brief van Paulus aan de

Colossensen, Kampen 1908; Anthony F.Buzzard and Charles F.Hunting, The Doctrine of the

Trinity: Christianity’s Self-Inflicted Wound, Oxford 1998; A.E.Knoch, The Mystery of the Gospel,

Canyon Country, CA 1976 [1st edition 1914]; Thomas Rees, The Racovian Catechism, with

Notes and Illustrations, Translated from the Latin, London 1818 [1e Latijnse editie, Raków

1609, 2e Latijnse editie, Amsterdam 1680]; en: William M.Wachtel, Colossians 1:15-20 –

Preexistence or Preeminence? [artikel dat is geplaatst op meerdere websites].