De wereld verkennen: leren in en met de groep - MijnHvA · 2018-02-01 · 2017-2018 - Studiewijzer...
Transcript of De wereld verkennen: leren in en met de groep - MijnHvA · 2018-02-01 · 2017-2018 - Studiewijzer...
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 1
De wereld verkennen:
leren in en met de groep
Studiewijzer Pabo Voltijd
Blok 2.3
2017 - 2018
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 2
INHOUD
BLOK 2.3 | DE WERELD VERKENNEN: KINDEREN LEREN VERSCHILLEND ................................................3
HOE VER BEN JE MET DE OPLEIDING? ........................................................................................................................... 4
HET ONDERWIJSPROGRAMMA VAN DE PABO – EEN OVERZICHT VAN DEZE STUDIEWIJZER ......................................................... 4
BEKNOPT OVERZICHT STUDIEPROGRAMMA EN TOETSING BLOK 2.3 VT ................................................................................ 6
HOOFDSTUK 1.| THEMAONDERWIJS – DE HOOR- EN WERKCOLLEGES .................................................7
HOOFDSTUK 2.| DE BEROEPSOPDRACHT – MEESTERPROEF COÖPERATIEF LEREN .............................. 10
HOOFDSTUK 3.| KENNIS EN VAARDIGHEDEN - DE VAKCOLLEGES ....................................................... 14
NEDERLANDS: BEGRIJPEND LEZEN ............................................................................................................................. 15
NEDERLANDS: VAKOPDRACHT .................................................................................................................................. 18
REKENEN-WISKUNDE: GECIJFERDHEID – VOORBEREIDING KENNISBASISTOETS .................................................................... 20
MENS EN WERELD: GEZOND EN REDZAAM GEDRAG ...................................................................................................... 22
MENS EN WERELD: BURGERSCHAPSVORMING EN VERKEER ............................................................................................. 24
MENS EN WERELD: NATUUR EN TECHNIEK: EVALUATIE EN INTEGRATIE............................................................................... 26
KUNSTZINNIGE ORIËNTATIE: KLEUR, RUIMTE EN COMPOSITIE ........................................................................................... 28
KUNSTZINNIGE ORIËNTATIE: VAKOPDRACHT 2.3 .......................................................................................................... 31
CULTUURPROJECT 2: CULTUUR EN HET KIND - BURGERSCHAP........................................................................................... 34
HOOFDSTUK 4. | DE PRAKTIJK VAN HET BASISONDERWIJS ................................................................ 35
HOOFDSTUK 5. | PERSOONLIJKE PROFESSIONELE ONTWIKKELING ..................................................... 38
HOOFDSTUK 6. | PRAKTISCHE INFORMATIE ...................................................................................... 41
BIJLAGE 1 | BEOORDELINGSFORMULIER BEROEPSOPDRACHT VT 2.3 – COÖPERATIEF LEREN ............................ 43
BIJLAGE 2 | BEOORDELINGSFORMULIER VAKOPDRACHT NEDERLANDS VT 2.3 ................................................. 45
BIJLAGE 3 | BEOORDELINGSFORMULIER VAKOPDRACHT KUNSTZINNIGE ORIENTATIE VT 2.3 ................................... 47
BIJLAGE 4 | DE TAALNORM VAN PABO HVA ...................................................................................................... 49
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 3
BLOK 2.3 | De wereld verkennen: kinderen leren verschillend
INLEIDING - Voor het ouder wordende kind wordt de wereld telkens groter. Bovendien gebeurt er van alles binnen
de morele en creatieve ontwikkeling van ouder wordende kinderen. Zij ervaren en beschouwen de wereld anders
dan in de jaren ervoor. Dit fenomeen vraagt om andere onderwijsarrangementen dan voor jonge kinderen. In dit
blok krijg je het gereedschap in handen om voor de begeleiding van dit proces passend onderwijs te ontwikkelen.
Het is de bedoeling dat je lessen leert ontwikkelen die de plaats kunnen innemen van de methodelessen. Het is
daarbij jouw taak als leerkracht om de directe omgeving van het kind op constructieve wijze in je lessen in te
zetten. We gaan dus op zoek naar onderwijsarrangementen waarmee kinderen uitgedaagd worden om de wereld
verder te onderzoeken en te ontdekken. Want terwijl methodemakers inspelen op een gemiddelde situatie, zul jij
als leerkracht die lessen moeten kunnen veranderen, ontwerpen of aanpassen opdat er een echt uitdagende leer-
omgeving ontstaat.
Bovendien mag niet vergeten worden dat de leerkracht een belangrijke rol speelt als cultuur(over)drager. Als leer-
kracht ben je de tussenpersoon tussen de leefwereld van het kind en de ‘grote’ wereld, niet in de laatste plaats die
van het voortgezet onderwijs waar oudere kinderen op de basisschool zich op beginnen voor te bereiden.
Kortom, als leerkracht voor het ouder wordende kind heb je te maken met een grote uitdaging en een grote ver-
antwoordelijkheid. In dit blok gaan we je bijbrengen wat je nodig hebt om die verantwoordelijkheid te kunnen
dragen.
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 4
Hoe ver ben je met de opleiding? Ieder kind leert de wereld op zijn of haar eigen manier kennen. Een leerkracht speelt hier een hele belangrijke rol,
maar is zeker niet de enige factor voor het kind. De kennis die je al hebt opgedaan over het Amsterdamse
onderwijs en de schoolomgeving gaat je dit blok helpen om het leren en de leefwereld van het bovenbouwkind
nog beter te doorgronden.
1 Kennismaken met onderwijs en met de stad Amsterdam Kind in de grote stad / Leerkracht in de grote stad
1.1 Amsterdams onderwijs in beeld
1.2 Lesgeven over Amsterdam 1.3 Leren door te spelen 1.4 Basisonderwijs in Nederland, toen en nu
Praktijk Bovenbouw Bovenbouw Onderbouw (accent groep 1 en 2) Onderbouw (accent groep 1 en 2)
2 Differentiatie in opvoeden en onderwijzen Kinderen leren op verschillende manieren
2.1 Leren en ontwikkelen stimuleren
2.2 Diversiteit: contact en communicatie
2.3 Leren in en met de groep 2.4 De wereld verkennen: kinderen leren verschillend
Praktijk Onderbouw (accent groep 3 en 4) Onderbouw (accent groep 3 en 4) Bovenbouw Bovenbouw
3 Hanteren van verschillen tussen kinderen in onder-/ bovenbouw Minor
3.1 Hanteren van verschillen tussen kinderen in de groep, in onder- c.q.
bovenbouw
3.2 Omgaan met verschillen: Samenwerken met ouders en
deskundigen in en buiten de school
Praktijk Onderbouw/bovenbouw Onderbouw/bovenbouw
4 Verantwoordelijkheid nemen voor het leerproces van kind en groep Voorbereiden overgang naar het werkveld
4.1 Eigen (LiO)-groep: verantwoordelijkheid nemen voor het leerproces van kind en groep
4.2 (Eigen) onderwijs ontwikkelen en verantwoorden
4.3 Voorbereiden overgang naar het werkveld
4.4 Voorbereiden overgang naar het werkveld _
Praktijk Lint LIO, bouw specialisatie Lint LIO, bouw specialisatie Lint LIO, bouw specialisatie Lint LIO, bouw specialisatie
Het onderwijsprogramma van de Pabo – Een overzicht van deze studiewijzer Ieder blok wordt het onderwijs op de pabo verzorgd rondom een specifiek thema. Voor het komende blok is dat
De wereld verkennen: kinderen leren verschillend. Met deze studiewijzer geven we je graag een overzicht van wat
je gedurende dit blok kunt verwachten.
Ieder blok is in feite schematisch op te delen in vier onderdelen. Het themaonderwijs, dat in het schema hieronder
in het gele vak is aangegeven, bestaat uit hoorcolleges, werkcolleges en practica, waarvan de kennis halverwege
het blok wordt getoetst in de thematoets (zie hoofdstuk 1 van deze studiewijzer).
Daarnaast werk je het gehele blok aan een beroepsopdracht. Deze opdracht vormt de schakel tussen de kennis en
vaardigheden die je tijdens de colleges opdoet (links in het schema), en de praktische toepassing van die kennis
voor de klas ('Praktijk', rechts in het schema) - vandaar ook dat de beroepsopdracht in het schema in het midden is
geplaatst. Het beroepsproduct dat je aan het eind van het blok oplevert, heeft altijd een directe relatie met het
werken in de klas en in de school (zie hoofdstuk 2).
De vakinhoudelijke kennis en vaardigheden staan ook in het teken van het blokthema. Je volgt vakcolleges en je
oefent je vaardigheden in de verschillende vakdomeinen. In hoofdstuk 3 zijn alle vakken die je dit blok gaat volgen
uitgebreid beschreven, alsmede de literatuur die je ervoor nodig hebt en alle andere relevante informatie.
Let op: het is van belang dat je weet dat sommige, verschillende vakken vallen onder dezelfde SIS-code, die steeds
als één eenheid worden getoetst. Aan het begin van hoofdstuk 3 van deze studiewijzer leggen we dat nog eens
helder uit.
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 5
Natuurlijk loop je dit blok ook weer echt mee in de praktijk van het basisonderwijs, te weten in de bovenbouw.
Hoewel alle informatie daarover in de praktijkgids vermeld staat (die is te downloaden via intranet) worden de
belangrijkste zaken met betrekking tot de praktijk voor het komende blok in hoofdstuk 4 van deze studiewijzer nog
even voor je op een rijtje gezet.
Tijdens de persoonlijke professionele ontwikkeling, aangeduid met ppo, (te vinden onderaan het schema,
hoofdstuk 5 van deze studiewijzer) word je begeleid door jouw kerndocent. Deze ondersteunt je bij het uitvoeren
van de beroepsopdracht, ziet toe op je studievoortgang en koppelt je stage-ervaringen aan de opleiding.
Het onderwijsprogramma voor dit blok ziet er daarmee als volgt in schema uit:
Themaonderwijs: Leren door te spelen
Thematoets
Kennis en Vaardigheden
Vaktoets Nederlands Vakopdracht Nederlands Vakopdracht Kunstzinnige Oriëntatie
Beroepsopdracht
Beroepsopdracht
Praktijk
Praktijktoets
Persoonlijke professionele ontwikkeling
Tot slot: in hoofdstuk 6 van deze studiewijzer hebben we alle praktische informatie voor je op een rijtje gezet,
zoals een kalenderoverzicht van dit blok, een literatuurlijst, een overzicht van handige en belangrijke internetsites,
de BAS-norm, een overzicht van het vereiste taalniveau, etc.
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 6
Beknopt overzicht studieprogramma en toetsing blok 2.3 VT
Hieronder vind je een samenvatting van het studieaanbod en de wijze van toetsen van blok 2.3.
Uitgebreide informatie (bv. over de toetsstof en de omschrijving van de opdracht) vind je in deze studiewijzer bij
het betreffende studieonderdeel.
Let op: er worden ook in dit blok colleges gegeven voor andere vakken, zoals bijvoorbeeld Mens & Wereld en
Kunstzinnige Oriëntatie. Deze worden echter getoetst in het volgende blok.
BLOK 2.3 VT - STUDIEPROGRAMMA & TOETSING 2017 - 2018
COLLEGES
door
TOETSING STP. TOETSVORM TOETSMOMENT HERKANSING
Hoorcolleges Pedagogiek/themalijn Vakdocent of gastdocent
Peda / Themalijn 2.3
(Thematoets) 2 Meerkeuze
40 vragen Toetsweek 2 van blok 2.3 Datum1:
Toetsweek 1 van blok 2.4
Vakcolleges Nederlands Vakdocenten NE
Nederlands 2.3
(Vaktoets) 2 Meerkeuze
40 vragen Toetsweek 2 van blok 2.3
Toetsweek 1 van blok 2.4
Vakcolleges Nederlands Vakdocenten NE
Nederlands
Vakopdracht 2.3 2 Verslag
(zie voor de specifieke eisen de opdracht in de studiewijzer) Beoordeling door vakdocent a.d.h.v. beoordelingsformulier
Toetsweek 1 van blok 2.3
Toetsweek 1 van blok 2.4
Vakcolleges Kunstzinnige Oriëntatie Vakdocenten KO
Vakopdracht KO 2.3 2 Verslag (zie voor de specifieke eisen de opdracht in de studiewijzer) Beoordeling door vakdocent a.d.h.v. beoordelingsformulier
Toetsweek 1 van blok 2.3
Toetweek 1 van blok 2.4
Begeleidingscolleges Werkcolleges Practica Beroepsopdracht Kerndocent
Beroepsopdracht 2.3 3 Verslag (zie voor de specifieke eisen de opdracht in de studiewijzer). Beoordeling door andere kerndocent a.d.h.v. beoordelingsformulier
Toetsweek 1 van blok 2.3
Toetsweek 1 van blok 2.4
Stage Schoolopleider Stagementor
Praktijk 2.3
1 dag per week en 1 stageweek
3 Stagebeoordeling Beoordeling door schoolopleider of stagedocent a.d.h.v. beoordelingsformulier
Toetsweek 1 van blok 2.3
Toetsweek 1 van blok 2.4
TOTAAL AANTAL STUDIEPUNTEN BLOK VT 2.3 14
1 Zie voor de toetsdata het actuele toetsrooster en vul hier de datum zelf in.
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 7
HOOFDSTUK 1.| Themaonderwijs – De hoor- en werkcolleges SIS-code: Pedagogiek/Themalijn 2.3
INLEIDING - In dit onderwijsblok leer je met welke groepsprocessen je allemaal te maken krijgt als je werkt met en
in een groep. Je maakt zelf deel uit van verschillende groepen zowel in het onderwijs als daarbuiten. Als
aankomend leerkracht werk je met een groep kinderen en herken je de invloed van groepsprocessen op het leren
en het gedrag van kinderen in je eigen praktijk. Je geeft zelf vorm aan een positief pedagogisch klimaat in je
stagegroep. Ook maak je kennis met het gebruik van coöperatieve werkvormen als middel voor zowel cognitieve
als pedagogische doelen, die je bij de kinderen wilt bereiken.
Leerdoelen
Je kent een aantal coöperatieve werkvormen en weet hoe je deze werkvormen in jouw les kunt
organiseren
Je kent verschillende activerende werkvormen en weet hoe je deze werkvormen in jouw les kunt
organiseren
Je kent de invloed van coöperatief leren op groepsprocessen
Je kent het begrip groepsdynamica, waaronder groepsprocessen en groepsrollen en kent de invloed
hiervan op het pedagogisch klimaat en leren.
Je kent de kenmerken van een positieve en negatieve groep en weet wat de leerkracht kan doen om
dergelijke groep vorm te geven, in stand te houden of te veranderen.
Je kent de verschillende vormen van pesten en meerdere theorieën die gedrag in pestsituaties kunnen
verklaren en de risicofactoren die de kans op betrokkenheid bij pestgedrag verhogen.
Je kunt de theorie in de onderwijspraktijk inzetten om pesten te voorkomen en herkent de theorie bij
verschillende interventies voor pesten
Het programma Bijeenkomsten Jouw activiteiten vooraf
Les 1: Coöperatief leren 1 Coöperatief leren is een populair begrip geworden in het onderwijs. Het gaat niet alleen om het werken in groepen. Wat is het dan wel? Waar moet coöperatief leren aan voldoen en wat is de achterliggende theorie?
Je bestudeert:
Alkema, E., Dam van, E., Kuipers, J. (2011) Meer dan onderwijs, Van Gorcum, Assen. Hoofdstuk 3.7.2. Veenman, S. (2001) Coöperatief leren.
https://www.onderwijsmaakjesamen.nl/uncategorized/cooperatief-
leren-simon-veenman-2/
Les 2: Coöperatief leren 2
Tijdens deze les worden verschillende activerende werkvormen toegelicht en kijk je hoe je deze in jouw les kunt organiseren. Verder gaan we in op het aanleren van het samenwerkingsvaardigheden die leerlingen nodig hebben om tot coöperatief leren te kunnen komen.
Je bestudeert:
Alkema, E., Dam van, E., Kuipers, J. (2011) Meer dan onderwijs, Van Gorcum, Assen. Hoofdstuk 5.5.5.
Les 3: Groepsdynamica en de fasen van groepsontwikkeling
Wat is een groep eigenlijk? Hoe houd je rekening met de groep en met de processen binnen de groep? Hoe ontwikkelt een groep zich en welke verschillende fasen kun je observeren? Hoe komen de waarden en normen in een groep tot stand en hoe kun je ze beïnvloeden?
Je bestudeert:
Engelen, R. van(2014), Grip op de groep, Jeugd in School en Wereld,
Bekadidact, Baarn, Hoofdstuk 1, 2, 3, 4 en 5.
Alkema, E., Dam van, E., Kuipers, J. (2011) Meer dan onderwijs, Van Gorcum, Assen, Hoofdstuk 7.5.
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 8
Les 4: Naar een positieve groep
Wat is de invloed van een groep op de relaties tussen kinderen? Wat
zijn intergroepsrelaties en intragroepsrelaties? Wat is het verschil en
hoe kan je als leerkracht je invloed uitoefenen? In deze les maak je
kennis met interventies om een groep positief te beïnvloeden. Ook
behandelen we buitenspelen en bewegingsonderwijs met de groep,
omdat er dan sprake is van een andere dynamiek.
Je bestudeert:
Engelen, R. van,(2014) Grip op de groep, Jeugd in School en Wereld,
Bekadidact, Baarn, Hoofdstuk 6 en 8.
Alkema, E., Dam van, E., Kuipers, J. (2011) Meer dan onderwijs, Van
Gorcum, Assen, Hoofdstuk 7.6.
Les 5: Pesten
Lesgeven is complex. Als leerkracht is het je taak ervoor te zorgen dat
alle kinderen leren binnen een veilig pedagogisch klimaat. Wat
gebeurt er in de groep als pesten voorkomt? In een pestsituatie
gebeurt het zelden dat er alleen een dader en een slachtoffer
betrokken zijn. Er zijn meer leerlingen uit de klas aanwezig die invloed
hebben op de pestsituatie. In deze bijeenkomst onderzoeken we de
verschillende groepen leerlingen die betrokken zijn bij het pesten.
Je bestudeert:
Hoofdstuk 1.2, 4.1, 4.2, 4.3 uit Goossens, F., Vermande, M. & Meulen
van der, M. (2012). Pesten op school. Achtergronden en interventies.
Den Haag: Boom-Lemma.
Les 6: Pesten; interventies
Er zijn verschillende interventies op de markt om pesten te
voorkomen of te stoppen. Op dit moment wordt er veel onderzoek
gedaan naar welke interventies werken
(www.watwerkttegenpesten.nl). In deze bijeenkomst gaan we ons
verdiepen in een aantal interventies en kijken op welke theoretische
principes de interventies gebaseerd zijn.
Aanbevolen literatuur:
Hoofdstuk 7 en 8 Goossens, F., Vermande, M. & Meulen van der, M.
(2012). Pesten op school. Achtergronden en interventies. Den Haag:
Boom-Lemma.
Toetsing
De leerdoelen die bij het themaonderwijs horen, worden getoetst in de thematoets van dit blok. De toets betreft
een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende / onvoldoende hangt af van het aantal vragen
en het aantal antwoordmogelijkheden. De toets wordt als voldoende beoordeeld (cijfer: 5,5) indien minimaal 67%
van de meerkeuzevragen goed is beantwoord.
Voor studenten uit jaar 3 of 4 die deze toets herkansen geldt dat zij een conversietoets kunnen maken. Zij
raadplegen voor de toetsstof dan ook de studiewijzer 2.3 van 1617. Eerdere conversietoetsen vervallen met ingang
van deze versie.
Literatuur / toetsstof
Engelen, R. van (2014). Grip op de groep Jeugd in School en Wereld. Bekadidact, Baarn.
Hoofdstuk 1: De groep
Hoofdstuk 2: De positieve groep
Hoofdstuk 3: De negatieve groep
Hoofdstuk 4: Fases in groepsvorming
Hoofdstuk 5: Waarden en normen in de groep
Hoofdstuk 6: Inter- en intragroepsrelaties
Hoofdstuk 8: Ter afsluiting
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 9
Alkema, E., Dam van, E., Kuipers, J. (2011). Meer dan onderwijs, Van Gorcum, Assen.
Hoofdstuk 3.7.2: Coöperatief leren
Hoofdstuk 5.5.5: Didactische werkvormen
Hoofdstuk 7.5: Een goed pedagogisch klimaat
Hoofdstuk 7.6: De invloed op het pedagogisch klimaat
Goossens, F., Vermande, M. & Meulen van der, M. (2012) of druk (2015). Pesten op school. Achtergronden en interventies. Den Haag. Het boek is digitaal te lezen via bib.hva.nl.
Hoofdstuk 1.2: Wat is pesten?
Hoofdstuk 4.1: Inleiding
Hoofdstuk 4.2: Een rolbenadering bij pesten
Hoofdstuk 4.3: De evaluatie van pesten in de context van de groep
Veenman, S. (2001) Coöperatief leren. Artikel online:
https://www.onderwijsmaakjesamen.nl/uncategorized/cooperatief-leren-simon-veenman-2/
Artikelen via MijnHvA en de collegestof van de hoorcolleges op MijnHvA.
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 10
HOOFDSTUK 2.| De beroepsopdracht – Meesterproef coöperatief leren SIS-code: Beroepsopdracht 2.3
De klas van Sabine
Sabine werkt op een basisschool in Amsterdam. De groep 5 van Sabine is een mooi stel kinderen, vindt zij zelf, maar het is geen makkelijke
groep. Voordat Sabine ging werken met coöperatieve leerstrategieën waren vooral de motivatie om te leren, taakgerichtheid en de sfeer in de
klas zaken waar ze hard aan moest werken. Met de nieuwe coöperatieve aanpak heeft de groep een flinke stap in de goede richting gemaakt.
De leerlingen zijn gegroeid door de eigen verantwoordelijkheid die ze nu krijgen. Sabine merkt ook dat de kinderen het fijn vinden dat ze niet
altijd individueel moeten werken. Eerst samen oefenen met twee of vier andere kinderen is leuker, waardoor kinderen meer betrokken zijn en
gemotiveerd om te leren.
(vrij naar Marzano, 2010).
INLEIDING - De relaties die ontstaan tussen leerkracht en kind en tussen kinderen onderling blijken een belangrijke
voorwaarde te zijn voor het leren en de ontwikkeling van het kind (Stevens, 2005). Je krijgt in het basisonderwijs
voortdurend te maken met groepsdynamica. Kinderen ontwikkelen zich zowel binnen de groep, als door de
groepsdynamiek die er ontstaat. Coöperatief leren is daarbij een krachtig middel. Tevens lijkt coöperatief leren een
positieve invloed te hebben op het leerklimaat. De Maat, Metselaar, Schipper en Telleman (2012) toonden aan dat
de relatie tussen de leerkracht en leerling en tussen leerlingen onderling significant verbetert wanneer er gewerkt
vanuit het coöperatief leerprincipe. Een goed leerklimaat is – zoals bekend – een essentiële voorwaarde voor
leerlingen om optimaal te kunnen leren en zich te kunnen ontwikkelen (Stevens, 2005).
Gezien de positieve invloed van coöperatief leren op kennis, vaardigheden en het leerklimaat, kiezen we ervoor
om beroepsopdracht 2.3 te wijden aan deze leerwerkvorm. Je schrijft hiervoor een plan van aanpak met de
volgende items; aanleiding en context, probleemstelling met hoofd- en deelvragen en doelstelling. Je probeert
allerlei vormen van coöperatief leren uit. Op basis van je onderzoek Coöperatief leren formuleer je aanbevelingen
om tot de gewenste situatie te komen.
Leerdoelen
Je kent de vijf uitgangspunten van coöperatief leren en kan deze in de stageklas toepassen.
Je kunt coöperatieve werkvormen beargumenteerd inzetten met het oog op sociale en cognitieve doelen.
Je kunt een probleemstelling formuleren op basis van de eigen praktijk en kan een plan van aanpak
schrijven ten aanzien van coöperatief leren in de eigen stageklas.
Je kunt beargumenteren welke werkvorm van coöperatief leren op welk moment ingezet kan worden.
Je kunt de zelf geformuleerde probleemsituatie analyseren en conclusies trekken op basis van eigen
onderzoek.
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 11
Het programma
De beroepsopdracht wordt begeleid tijdens zes bijeenkomsten binnen kerndocenttijd.
Bijeenkomsten Jouw activiteiten vooraf
1. Inleiding op de beroepsopdracht: coöperatief leren
In deze bijeenkomst bekijken we de opdracht en maken we een planning voor blok 2.4. Daarnaast formuleren we mogelijke verlegenheidsituaties bij coöperatief leren. Wat is een probleemstelling? We gaan in op cognitieve en sociale doelen van coöperatief leren.
Bestudeer de beschrijving van de beroepsopdracht in deze studiewijzer.
2. Expertgroepen literatuur
In groepen wisselen we theorie uit over coöperatief leren.
Per groep worden aan de hand van de literatuur en de beginsituatie van de eigen stageklas een voorlopig plan van aanpak opgesteld. Tevens vorm je een tweetal en kiest twee dezelfde vormen uit die jullie gaan uitproberen in je stageklas.
Werkvormen en taken/rollen
Je ervaart verschillende werkvormen en daarnaast de rollen die je kunt vervullen in een groep.
Je vult het formulier met vragen over de literatuur in en neemt dit ingevulde formulier mee.
Je bereidt je werkvorm voor op het formulier.
3. Top 3 van mogelijke interventies tijdens coöperatief leren.
We herhalen de werkvormen voor coöperatief leren. Je wisselt mogelijke knelpunten uit en bespreekt/bedenkt mogelijke interventies.
Neem je plan van aanpak en materiaal mee.
Je bedenkt waar je les 5 nog les in zou willen volgen.
4. Sociale ontwikkeling van kinderen.
Hoe verhoudt zich de sociale ontwikkeling van kinderen tot coöperatief leren? Met deze vraag gaan we ons bezig houden.
Neem je ervaringen uit de stage mee.
5. Uitwisselen ervaringen twee coöperatieve werkvormen.
Je zorgt dat je twee vormen hebt uitgeprobeerd in je stageklas. Je neemt op papier de twee werkvormen mee. Je wisselt ervaringen uit en beschrijft aan de hand daarvan twee ideale vormen. We maken samen een boekje met goede werkvormen.
Invulling op verzoek van de studenten.
Je hebt samen met een andere student 2 werkvormen uitgeprobeerd in de stage en neemt deze vormen mee.
6. Feedback
Aan de hand van gegeven criteria wordt feedback gegeven.
Je kunt je producten tot dusver delen met anderen.
Naast de begeleiding die je ontvangt van je kerndocent, volg je drie practica in het kader van deze
beroepsopdracht. Dit zijn specifieke trainingen waar je vaardigheden leert, die je direct ondersteunen bij het
uitvoeren van de beroepsopdracht. Daarnaast heb je deze vaardigheden nodig in de praktijk van het
basisonderwijs, en dus voor je algemene ontwikkeling tot leerkracht. In het schema hieronder beschrijven we per
practicum wat de bedoelingen en verwachtingen zijn.
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 12
Practica
De practica kennen in elk blok dezelfde verdeling. Er worden drie practica gegeven, waarvan er één gaat over
pedagogisch klimaat, één over didactiek en één over gespreksvaardigheden.
Bijeenkomsten
1. Pedagogisch klimaat:
Om ervoor te zorgen dat alle leerlingen zich onderdeel voelen van de groep is het belangrijk dat je als leerkracht zicht hebben op de
groepsdynamiek. Het sociogram is een middel om een beter beeld te krijgen van de onderlinge relaties in de groep. Tijdens dit practicum ga
je onderzoeken hoe je het sociogram kunt gebruiken.
2. Gespreksvaardigheden: LSD
In dit practicum komt de vaardigheid LSD (Luisteren, Samenvatten, Doorvragen) aan bod. Er wordt besproken wat deze inhoudt en in een kringgesprek waarin een (maatschappelijk) gevoelig thema wordt besproken, wordt de vaardigheid geoefend.
3. Didactiek:
Door een activerende didactiek stimuleert de leerkracht de denkactiviteit van zijn leerlingen. In dit practicum ga je bekijken hoe en welke
werkvormen je in kunt zetten om leerlingen te activeren.
Eindproduct:
Een product waarin coöperatief leren onderzocht is in de eigen stageklas. Het product bevat een
onderzoeksaanpak, de uitleg van de gekozen werkvormen aan de hand van literatuur, argumentatie bij de vijf
gekozen werkvormen, conclusies en aanbevelingen in relatie tot de zelf geformuleerde probleemstelling
(onderbouwd door theorie).
Stap 1
Verdiep je in de literatuur (gebruik bijvoorbeeld Grip op de groep, Coöperatief leren in het basisonderwijs,
Coöperatieve leerstrategieën en/of het Didactische werkvormenboek). Schrijf aan de hand van de geformuleerde
probleemstelling en gelezen literatuur een onderzoeksaanpak. Deze onderzoeksaanpak bevat de aanleiding en
context, probleemstelling met hoofd- en deelvragen.
Stap 2
Je kiest minimaal 5 verschillende werkvormen coöperatief leren die je gaat toepassen in je stageklas om de
geformuleerde probleemstelling aan te pakken. Daarnaast wordt de keuze voor deze vijf coöperatieve werkvormen
beargumenteerd. Van de vijf doe je er in elk geval twee hetzelfde als een medestudent. De argumentatie start met
een koppeling naar de beginsituatie van de klas met betrekking tot coöperatief leren. Daarna worden per
werkvorm de cognitieve en sociale doelen en de fasen van de les beargumenteerd.
Beoordelingscriteria
De kwaliteit van het eindproduct wordt beoordeeld op basis van de volgende criteria:
In het product beschrijft de student het plan van aanpak ten aanzien van coöperatief leren in de eigen
stageklas.
In het product worden vijf coöperatieve werkvormen getoond en/of beschreven aan de hand van de vijf
uitgangspunten van coöperatief leren.
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 13
In het product worden vijf coöperatieve werkvormen beargumenteerd.
De student kan de zelf geformuleerde probleemsituatie analyseren en conclusies trekken op basis van
eigen onderzoek.
Deze criteria worden getoetst aan de hand van het beoordelingsformulier in bijlage 1 van deze studiewijzer.
Let op: als voldoende beoordeelde producten worden altijd opgenomen in het portfolio. Een geactualiseerd
portfolio geldt als voorwaarde voor het functioneringsgesprek met de kerndocent aan het eind van het
semester. Houd je portfolio dus zorgvuldig bij!
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 14
HOOFDSTUK 3.| Kennis en vaardigheden - de vakcolleges INLEIDING - Dit onderdeel van de studiewijzer beschrijft de vakcolleges die je dit blok gaat volgen. Daarbij is het
van belang dat je het onderscheid kent tussen de titel van de collegereeks, het vakdomein waar deze onder valt en
de code van de eenheid die met de studiegids correspondeert. Iedere collegereeks heeft afzonderlijk een titel,
maar verschillende collegereeksen kunnen onder dezelfde SIS-code vallen. Per blok wordt steeds het cluster dat
onder één eenheid valt (zoals Kunstzinnige oriëntatie 2.4), in één keer getoetst. Het kan dus voorkomen dat
verschillende collegereeksen in één afsluitende vaktoets samenkomen.
Iedere beschrijving hieronder is op dezelfde wijze gestructureerd. We beginnen met een korte inleiding. Dan
volgen steeds een beschrijving van de leerdoelen, een schematische weergave van het programma (opgedeeld in
de behandelde stof tijdens de bijeenkomst, en de voorbereiding die we voor die bijeenkomst van je verlangen),
informatie over de toetsing en een overzicht van de literatuur/toetsstof.
Aan het eind van dit hoofdstuk volgt de beschrijving van de vakopdracht Nederlands 2.3. Met de vakopdracht
verwerk je de kennis en vaardigheden die je opdoet in de vakcolleges tot een zelfstandig product. Hoewel dit een
opdracht is waar je grotendeels zelfstandig aan werkt, wordt de vakopdracht Nederlands 2.3 begeleid in de
collegereeks Begrijpend lezen die dit blok wordt aangeboden.
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 15
3.1 Titel: Nederlands: begrijpend lezen SIS-code: Vaktoets Nederlands 2.3
INLEIDING - Het belang van begrijpend lezen kan nauwelijks overschat worden. Het niveau van begrijpend lezen
dat kinderen aan het eind van de basisschool halen, bepaalt voor een belangrijk deel het succes in het voortgezet
onderwijs. Echter begrijpend lezen is veel meer dan het beheersen van een vaardigheid. Het is de sleutel tot alle
kennis die schriftelijk is vastgelegd. Voldoende beheersing van de vaardigheid begrijpend lezen zorgt ervoor dat
leerlingen op steeds onafhankelijker wijze kennis kunnen vergaren en is daarmee een belangrijke voorspeller van
schoolsucces en maatschappelijk functioneren op latere leeftijd. Het accent tijdens lessen begrijpend lezen ligt op
het verwerven van kennis en woordenschat en op het leren sturen van het eigen leesproces. Hoe meer de
kinderen weten over de wereld en over taal en hoe groter hun woordenschat, hoe makkelijker zij teksten
begrijpen. Om hun leesproces te kunnen sturen moeten leerlingen strategieën leren toepassen.
In deze collegereeks doe je kennis op over strategieën en technieken voor informatieverwerking, tekstbegrip, lees-
en schrijfprocessen. Je leert over de diverse tekstkenmerken, zowel voor een lezer als voor een schrijver in de
bovenbouw. Je kent de leerlijnen lezen en stellen van groep 5 tot aan de brugklas.
Daarnaast onderzoek je middels de vakopdracht Nederlands 2.3 het leesonderwijs in je stageklas. Hierbij pas je
eerder verworven kennis toe over lees- en woordenschatonderwijs uit de blokken 2.1 en 2.2.
Leerdoelen
Je kent de theorie over begrijpend lezen.
Je kent de tussendoelen en leerlijnen 'gevorderde geletterdheid' die horen bij begrijpend lezen.
Je kent enkele didactische modellen die kinderen helpen bij begrijpend lezen.
Je kunt vragen bij teksten maken.
Je kunt het belang van een goede woordenschat voor begrijpend lezen uitleggen.
Je kunt de methodiek Taal: een zaak van alle vakken op een gegeven zaakvaktekst toepassen.
Het programma Bijeenkomsten Jouw activiteiten vooraf
1. Begrijpend lezen 1 Leesonderwijs kent vele vormen, begrijpend lezen is daarvan zondermeer de belangrijkste vorm die kinderen aangeleerd krijgen. In deze eerste les staat de theorie omtrent begrijpend lezen centraal. In deze les wordt ook de vakopdracht Nederlands 2.3 toegelicht.
Je bestudeert: Förrer, M. e.a. (2010) Lezen…denken…begrijpen. Handboek begrijpend lezen in het basisonderwijs. Hoofdstuk 1.
2. Begrijpend lezen 2 Kinderen moeten leren om gebruik te maken van leesstrategieën. Welke leesstrategieën er zijn en welke voor- en nadelen het gebruik van leesstrategieën heeft, wordt in deze les besproken.
Je bestudeert: Förrer, M. e.a. (2010) Lezen…denken…begrijpen. Handboek begrijpend lezen in het basisonderwijs. Hoofdstuk 5.
3. Begrijpend lezen 3 Om tot tekstbegrip te komen is het belangrijk dat aan kinderen goede vragen gesteld worden en dat zijzelf ook vragen leren maken. Dit is het onderwerp van deze les.
Je bestudeert: Förrer, M. e.a. (2010) Lezen…denken…begrijpen. Handboek begrijpend lezen in het basisonderwijs. Hoofdstuk 3.
4. Begrijpend lezen 4 Taal een zaak van alle vakken is een methodiek die het tekstbegrip in de zaakvakmethoden aanpakt. Effect: meer kennis van de taal, maar ook meer kennis van de wereld.
Je bestudeert: Förrer, M. e.a. (2010) Lezen…denken…begrijpen. Handboek begrijpend lezen in het basisonderwijs. Hoofdstuk 4.
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 16
5. Begrijpend lezen 5 In deze les bespreken we verschillende werkvormen omtrent begrijpend lezen die toegepast kunnen worden in de stageklas. Daarnaast bekijken we welke leesstrategieën aan bod komen bij de verschillende werkvormen.
Je bestudeert: Förrer, M. e.a. (2010) Lezen…denken…begrijpen. Handboek begrijpend lezen in het basisonderwijs. Hoofdstuk 2.
6. Begrijpend lezen 6 In deze les bespreken we op welke wijze je de resultaten van de leerlingen kunt monitoren. Daarnaast blikken we terug op de stof die in blok 2.2 en 2.3 is behandeld.
Je bestudeert: Förrer, M. e.a. (2010) Lezen…denken…begrijpen. Handboek begrijpend lezen in het basisonderwijs. Hoofdstuk 6.
Toetsing
De stof uit de colleges wordt op twee manieren getoetst:
1. Met de vakopdracht Nederlands 2.3 die wordt ingeleverd aan het eind van dit blok (zie paragraaf 3.2).
2. De collegereeks Begrijpend lezen maakt deel uit van onderwijseenheid Nederlands 2.3 en wordt getoetst in de
vaktoets Nederlands 2.3.
Let op: binnen de onderwijseenheid Nederlands 2.3 valt ook de collegereeks Aanvankelijk lezen en voortgezet
technisch lezen/stelonderwijs van blok 2.2. Raadpleeg daarvoor de studiewijzer van het vorige blok. De
toetsstof die bij Aanvankelijk lezen en voortgezet technisch lezen/stelonderwijs hoort, is hieronder voor je
herhaald.
De toets betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende / onvoldoende hangt af van het
aantal vragen en het aantal antwoordmogelijkheden. De toets wordt als voldoende beoordeeld (cijfer: 5,5) indien
minimaal 67% van de meerkeuzevragen goed beantwoord is.
Literatuur/toetsstof
Blok 2.2:
Paus, H. (Red.) (2014). Portaal, praktische taaldidactiek voor het basisonderwijs. Bussum: Coutinho.
Hoofdstuk 5.1: Achtergrondkennis (p. 185-200). Hoofdstuk 5.2: Ontwikkelingslijnen van lezen (p. 200- 202, p. 205-211, p.213-217, p.220-226). Hoofdstuk 5.3: Didactiek van lezen (p. 226- 236, p. 243-262, p. 264- 268). Hoofdstuk 6.1: Achtergrondkennis (p.275-286). Hoofdstuk 6.2: Ontwikkelingslijnen van schrijven (p. 288-292). Hoofdstuk 6.3: Didactiek van stellen (p. 292- 293, p. 295- 303, p. 304-306, 308-310).
Druenen, M. van, Gijsel, M., Scheltinga, F. en Verhoeven, L. Leesproblemen en dyslexie in het basisonderwijs. Handreiking voor aankomende leerkrachten. Expertisecentrum Nederlands, 2012. Te downloaden via: http://masterplandyslexie.nl/public/files/documenten/Leesproblemen_en_dyslexie_in_het_basisonderwijs.pdf
Hoofdstuk 1: Onderkenning van lees- en spellingproblemen en dyslexie. Hoofdstuk 3: Signaleren van lees- en spellingachterstanden. Hoofdstuk 4: Begeleiding bij lees- en spellingproblemen.
http://www.leerlijnentaal.nl - met een accent op de domeinen lezen en schrijven.
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 17
Alle collegestof, dat wil zeggen de PowerPoints en de uitgereikte materialen.
Blok 2.3: Förrer, M., e.a. (2010). Lezen…denken…begrijpen! Handboek begrijpend lezen voor het basisonderwijs. Amersfoort: CPS. Je bestudeert zelfstandig de kerndoelen 4, 5, 6, 7 en 8 en de leerlijnen schriftelijke taalvaardigheid op http://tule.slo.nl en www.leerlijnentaal.nl. Alle collegestof, dat wil zeggen de PowerPoints en de uitgereikte materialen.
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 18
3.2 Titel: Nederlands: vakopdracht SIS-code: Vakopdracht Nederlands 2.3
INLEIDING - Wie wel eens een klas binnenloopt zal het zeker opvallen: tussen de leesgedragingen van kinderen zijn
heel grote verschillen waar te nemen. Er zijn leerlingen die het liefst op ieder moment van de dag willen lezen,
anderen houden er helemaal niet van en het kost de leerkracht vaak de nodige inspanning om ook deze kinderen
aan het lezen te krijgen. Daarom is het van groot belang dat een leerkracht zorgt voor een goed leesklimaat in zijn
of haar klas en ook zelf een voorbeeld voor de leerlingen is. Kennis van het kinderboek, weet hebben van de
leesmotivatie en -prestaties van de leerlingen alsmede in staat zijn tot sturing van het leesproces gelden derhalve
als professionele eisen.
Opdracht
Onderzoek en beschrijf het leesklimaat in de stageklas en portretteer aan de hand van hun leesgedrag drie
kinderen (groep 3 t/m 8). Bij het schrijven van de portretten worden de leerlijnen leesmotivatie, technisch lezen en
begrijpend lezen (bijlage 1 en 2) gehanteerd. Het uiteindelijke product heeft de vorm van een verslag bestaande uit
verschillende onderdelen.
Leerdoelen
Je verkrijgt inzicht in de wijze waarop de leerkracht de leesomgeving in de stageklas inricht, het
leesplezier van de kinderen stimuleert en het leesonderwijs – technisch en begrijpend lezen - vormgeeft.
Je kunt het leesklimaat in de stageklas beschrijven, analyseren en waarderen.
Je kunt verschillen in leesgedrag tussen kinderen signaleren, benoemen, beschrijven (en zo mogelijk
verklaren).
Je kunt op grond van de leesprestaties van kinderen activiteiten bedenken (en uitvoeren) om hun
leesgedrag en -motivatie te verbeteren of te optimaliseren.
Je kunt op heldere en zakelijke wijze verslag uitbrengen van je onderzoekingen.
Deel 1. Het leesklimaat in de stageklas.
Werkwijze.
1. Bestudeer op tule.slo.nl kerndoel 9: De leerlingen krijgen plezier in het lezen en schrijven van voor hen
bestemde verhalen, gedichten en informatieve teksten.
2. Observeer als dat kan enkele leeslessen. Richt je op de interactie tussen leerkracht en leerlingen.
3. Interview de stagementor. Stel zelf een vragenlijst op. Bevraag hem of haar over:
o de inrichting van de leesomgeving. (Denk ook aan de schoolbibliotheek);
o de vormgeving van het vrij lezen;
o de plaats van boekpromotielessen dan wel andere leesbevorderende activiteiten, bijvoorbeeld
boekbesprekingen, de Kinderboekenweek, etc.;
o het voorlezen aan de klas;
o het technisch leesonderwijs;
o het onderwijs in begrijpend lezen;
o de registratie van de leesprestaties en –vorderingen.
4. Werk vervolgens de beschrijving van het leesklimaat uit in 2 tot 3 A4. Baseer je tekst op eigen observaties
en op het interview met de stagementor. Relateer je bevindingen aan wat je onder kerndoel 9 hebt
gelezen. Noem een aantal opvallende verschillen en overeenkomsten tussen de theorie en de praktijk.
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 19
Deel 2. Leesportretten.
Werkwijze
1. Kies in overleg met je mentor of mentrix drie kinderen uit. Tussen het oudste en het jongste kind mag
hooguit zes maanden leeftijdsverschil zitten.
2. Stel aan de hand van de leerlijnen leesmotivatie, technisch lezen en tekstbegrip een vragenlijst op en
interview je mentor of mentrix over het leesgedrag van de drie gekozen kinderen. Doel van dat gesprek is
te achterhalen wat zijn of haar beeld is van de leesprestaties en vorderingen van de drie kinderen.
3. Observeer de drie kinderen tijdens enkele leesactiviteiten.
4. Inventariseer – indien dit wordt toegestaan - wat er in het leerlingvolgsysteem over de leesprestaties en
het leesgedrag van de drie onderhavige kinderen is opgenomen.
5. Stel aan de hand van de leerlijn leesmotivatie een vragenlijst op en interview de drie kinderen – apart van
elkaar - over hun leesmotivatie en -gedrag.
6. Kies voor ieder kind een verhalende tekst uit die aansluit bij zijn of haar leesniveau. Vertel dat ze een
(deel van de) tekst moeten voorlezen en geef ze vervolgens enige voorbereidingstijd. Laat vervolgens de
tekst hardop verklanken en analyseer aan de hand van de leerlijn 2 het technisch leesvermogen. (Neem
het voorlezen op met een geluidsdrager.) Stel na afloop een aantal vragen over de tekst; zo wordt
duidelijk of het kind het gelezene daadwerkelijk begrepen heeft.
7. Onderzoek daarnaast - als dat mogelijk is - hun tekstbegrip, bijvoorbeeld aan de hand van gemaakt werk
uit een methode of uit Nieuwsbegrip.
8. Portretteer de drie kinderen. Verwerk in de portretten wat de mentor verteld heeft, de antwoorden uit de
interviews met de kinderen over hun leesmotivatie en -gedrag, de analyse van het technisch lezen, zo
mogelijk de gegevens uit het leerlingvolgsysteem en het tekstbegrip. Relateer de leesprestaties en -
motivatie nadrukkelijk aan de tussendoelen gevorderde of beginnende geletterdheid en ga in op de
verschillen tussen wat de mentor aangeeft en wat jij waarneemt. Verwerk in elk van de drie portretten
ook een activiteit waarmee het lezen wordt gestimuleerd of verder geoptimaliseerd.
Let op:
- gebruik voor het vaststellen van de vaardigheid technisch lezen teksten die zich lenen voor expressief
voorlezen, verhalende teksten dus;
- het is niet toegestaan met slechts een voorleestekst te werken;
- portretteer geen kinderen met dyslexie, ook niet als de mentor je dat vraagt. Deze problematiek vereist
veel specifieke kennis en vaardigheden;
- geef de kinderen een fictieve naam of een voorletter; gebruik in geen geval hun eigen naam;
- zorg ervoor dat de nummers 5 en 6 (van de werkwijze) in een rustige omgeving plaatsvinden, liefst
buiten de klas;
- vertel de kinderen niet dat je het voorlezen opneemt, want dat veroorzaakt veelal extra spanning, met
name bij de zwakkere voorlezers;
- de uitwerking wordt in een Wordversie in de dropbox ingeleverd, niet als pdf;
- als voldoende beoordeelde producten worden opgenomen in het portfolio. Een geactualiseerd portfolio
geldt als voorwaarde voor het functioneringsgesprek met de kerndocent aan het eind van het semester.
Houd je portfolio zorgvuldig bij.
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 20
3.3 Titel: Rekenen-Wiskunde: Gecijferdheid – Voorbereiding Kennisbasistoets SIS-code: Kennisbasistoets Rekenen-Wiskunde
INLEIDING – De kennisbasis heeft betrekking op drie soorten kennis die landelijk getoetst wordt.
Bij kennis van de wiskunde (1) wordt van je gevraagd om correct te rekenen en te kunnen redeneren. Daarnaast
moet je als toekomstig leraar beschikken over kennis van het rekenwiskundeonderwijs (2). Deze kennis is nodig om
in te kunnen spelen op het kinderlijk denken. Denk daarbij aan uitleggen, het kennen en herkennen van
oplossingsstrategieën, deze kunnen interpreteren en beoordelen, en hen verder kunnen helpen in hun
rekenontwikkeling. Ten derde moet je als leraar beschikken over kennis om situaties uit het alledaagse leven op
reken-wiskundige wijze te interpreteren en te verklaren en deze kennis zo nodig kunnen vertalen in tekeningen,
modellen, tabellen en schema’s (3). Meer informatie vind je op de website van www.10.voordeleraar.nl
De toets bestaat uit 66 opgaven die verdeeld zijn over de vijf rekendomeinen: hele getallen, gebroken getallen
(verhoudingen, breuken, kommagetallen, procenten), meten, meetkunde en verbanden.
Tijdens de bijeenkomsten werk je niet alleen aan de voorbereiding van de kennisbasis, maar ook aan je
gecijferdheid als leerkracht basisonderwijs, je professionele gecijferdheid. De doelstellingen van deze leereenheid
zijn hiervan afgeleid (zie hierna).
De doelstellingen van de eenheid worden benaderd onder ander door tijdens de lessen samen te werken, elkaar
oplossingen van rekenproblemen te voorzien en daarbij gebruikte aanpakken voor te leggen, oplossingen van
anderen proberen te begrijpen, en zonodig (kritisch) te bevragen. De lessen staan in het teken van het verbeteren
van de eigen vaardigheid, het ontwikkelen van de vaktaal, het doorzien en herkennen van de onderliggende
(gelijksoortige) structuur van opgaven en het leren oplossen van rekenproblemen met behulp van heuristieken.
Dat zijn richtlijnen die de kans op het vinden van een oplossing voor het aangeboden probleem vergroten.
In de lessen wordt een eigen inbreng van je verlangd op basis van eigen werk naar aanleiding van de aangeboden
opgaven tijdens de bijeenkomsten. De daarin voorkomende moeilijkheden en de tussenstappen die gezet werden
om tot de oplossing te komen stel je per email voor aanvang van de volgende bijeenkomst ter beschikking. Dit
materiaal wordt mede gebruikt als input voor de lessen. Het is tevens een mogelijkheid om passende
ondersteuning te bieden.
Leerdoelen
Je toont aan voldoende voldoende rekenvaardig en ‘gecijferd’ te zijn;
Je kunt rekenen-wiskunde betekenis geven aan leerlingen;
Je kunt oplossingsprocessen realiseren en niveauverhogingen bewerkstelligen; en
Je kunt het wiskundige denken van leerlingen bevorderen.
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 21
Het programma Bijeenkomsten Jouw activiteiten vooraf
1. Hele getallen Kennis van wiskunde Kennis voor de leraar Maatschappelijke relevantie
Je bestudeer Ale & Van Schaick (2014) Hoofdstuk 1
2 Gebroken getallen Kennis van wiskunde Kennis voor de leraar Maatschappelijke relevantie
Je bestudeert: Ale & Van Schaick (2014) Hoofdstuk 2
3. Meten Kennis van wiskunde Kennis voor de leraar Maatschappelijke relevantie
Je bestudeert: Ale & Van Schaick (2014) Hoofdstuk 3
4. Meetkunde Kennis van wiskunde Kennis voor de leraar Maatschappelijke relevantie
Je bestudeert: Ale & Van Schaick (2014) Hoofdstuk 4
5. Verbanden Kennis van wiskunde Kennis voor de leraar Maatschappelijke relevantie
Je bestudeert: Ale & Van Schaick (2014) Hoofdstuk 5
6. Probleemoplossen Heuristieken voor oplossen van tekstopgaven
Je bestudeert: Ale & Van Schaick (2014) Hoofdstuk 6
Toetsing Deze serie voorbereidende colleges wordt afgesloten met de Landelijke kennisbasistoets Rekenen & Wiskunde. Dit is een digitale toets. De cesuur (slagingsnorm) wordt na toetsing definitief landelijk vastgesteld.
Literatuur / toetsstof
Oonk, W., Keijzer, S. Lit & N. Figueiredo (2016). Rekenen en wiskunde in de praktijk. Kennisbasis. Groningen:
Noordhoff Uitgevers.
Proeftoets landelijke kennisbasis. Zie www.10.voordeleraar.nl
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 22
3.4 Titel: Mens en Wereld: gezond en redzaam gedrag SIS-code: Vaktoets Mens & wereld 2.4
INLEIDING - Wat is de pedagogische functie van de basisschool? Wat is mijn taak als leerkracht daarin? Hoe maak
ik de ‘moeilijke onderwerpen’ bespreekbaar in mijn klas? Dat zijn de vragen die we ons tijdens deze collegereeks
gaan stellen.
In de onderwijspraktijk en het maatschappelijke debat wordt regelmatig de vraag gesteld wat de taak van het
onderwijs is. Bij maatschappelijke problemen zoals bijv. obesitas en seksuele diversiteit wordt er gekeken naar het
onderwijs. Dit resulteert o.a. in het toevoegen van nieuwe kerndoelen voor het basisonderwijs rondom seksuele
ontwikkeling en diversiteit. Het onderwijs draagt bij aan de persoonlijke ontwikkeling en socialisatie van kinderen..
Veel gevoelige onderwerpen zoals seksualiteit, pesten, gezondheid, normen en waarden passeren in de dagelijkse
praktijk op school en vragen van jou als leraar om direct te handelen. Vanuit het kader van Biesta (kwalificatie,
socialisatie en persoonsvorming) kijken we hoe en waarom deze onderwerpen een plek krijgen op de basisschool.
Verder zoomen we in hoe jij als leerkracht deze onderwerpen bespreekbaar maakt met kinderen. Wat wil je de
kinderen (in de kaders van Biesta) leren? Welke rol heb je als leraar in het bespreken van deze onderwerpen en
waar ligt de grens tussen de opvoeding thuis en op school? Vanuit welke visie handel jij in deze dagelijkse praktijk?
Leerdoelen
Je herkent de pedagogische taak van de school in de praktijk en kan jouw handelen in de praktijk
onderbouwen met theorie, aangeboden tijdens de module.
Je kunt de geleerde theorie over pesten in de themalijn 2.3 toepassen op het onderwerp cyberpesten en
je kunt leerlingen medeverantwoordelijk maken voor een veilige cyberomgeving.
Je kent de seksuele ontwikkeling van leerlingen van 4-12 jaar, kan daarin verschillen tussen jongens en
meisjes benoemen en weet hoe je als leraar kunt handelen bij zorgen rondom seksueel gedrag.
Je kunt in de klas het gesprek aangaan met de leerlingen over gevoelige onderwerpen en is in staat te
luisteren naar verschillende opvattingen/normen en waarden die leerlingen over de onderwerpen
hebben.
Het programma Bijeenkomsten Jouw activiteiten vooraf
1. Redzaam en gezond gedrag We starten de module met de actualiteit. Wat wordt er geschreven in de media over onderwerpen die tot gezond en redzaam gedrag horen. We bespreken aan de hand van Biesta welke functies een basisschool heeft en de taak van de leerkracht hier binnen. We gaan in gesprek over waar wat jou betreft de grens ligt in de doelen en verantwoordelijkheden met betrekking tot de pedagogische taak als leerkracht.
2.Cyberpesten
We komen in deze bijeenkomst terug op de theorie van pesten aangeboden in de themalijn 2.3. We bespreken met elkaar de verschillende vormen van cyberpesten en hoe je dit bespreekbaar kunt maken in de klas.
Borgdorff, M., Calis, M., Voorwinden, R., Warners, M. & Jacobsen, S.. (2015). School en veiligheid op school en internet. Stichting school en veiligheid qaw
3. Voeding en consumentenzaken In het advies van onderwijs 2032 wordt gesproken dat het belangrijk is dat leerlingen een gezonde leefstijl ontwikkelen. We bespreken met elkaar hoe je kinderen kunt kwalificeren, socialiseren en vormen op het gebied van voedingen consumentenzaken. Denk hierbij aan onderwerpen zoals overgewicht, healthy & fit lifestyle, schulden, consumptiemaatschappij. Belangrijk hierbij is om vakoverstijgend te werken en aan te sluiten bij de belevingswereld van leerlingen.
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 23
4. Gender Stereotypering gender en diversiteit in seksualiteit
Je bestudeert: Artikel over stereotypering in reclame-uitingen.
5. Relationele en seksuele vorming In dit werkcollege maak je kennis met de kerndoelen seksualiteit en seksuele diversiteit in het basisonderwijs. Je leert meer over de seksuele ontwikkeling van kinderen. Je leert het verschil tussen jongens en meisjes en tussen de gezonde ontwikkeling en grensoverschrijdend seksueel gedrag.
Lees: Zwiep, C. (2002). Van doktertje spelen naar tongzoenen. Kiddo, 6, 4-7.
6. Relationele en seksuele vorming We komen terug op de gezonde seksuele ontwikkeling en kijken hoe je deze als leerkracht kunt begeleiden. Vanuit concrete voorbeelden gaan we in op hoe je als leerkracht seksuele ontwikkeling en diversiteit begeleidt. We starten het college met de vraag: welke normen en waarden wil jij kinderen meegeven met betrekking tot relationele en seksuele vorming.
Lees Zwiep, C. (2014). Seksuele opvoeding. Maak er geen punt van. JSW, 6, 40-43.
Toetsing
De stof die binnen deze eenheid wordt aangeboden, wordt getoetst als onderdeel van de Vaktoets Mens en
Wereld 2.4, deze vaktoets bestaat uit vier collegereeksen: (1) Burgerschapsvorming en verkeer (2) Gezond en
redzaam gedrag (3) Natuur & Techniek: OOL in de praktijk (Evaluatie) en (4) Mens en Wereld in Samenhang. De
vaktoets is een schriftelijk tentamen met open vragen. De criteria voor de toets zijn overeenkomstig met de
leerdoelen van de collegereeksen, op basis van een evenredige verdeling.
Literatuur / toetsstof
Artikelen beschikbaar aan het begin van het blok:
- Borgdorff, M., Calis, M., Voorwinden, R., Warners, M. & Jacobsen, S.. (2015). School en veiligheid op
school en internet. Stichting school en veiligheid.
- Zwiep, C. (2014). Seksuele opvoeding. Maak er geen punt van. JSW, 6, 40-43.
- Zwiep, C. (2002). Van doktertje spelen naar tongzoenen. Kiddo, 6, 4-7.
De PowerPointpresentaties van de colleges.
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 24
3.5 Titel: Mens en Wereld: burgerschapsvorming en verkeer SIS-code: Vaktoets Mens & Wereld 2.4
INLEIDING - Sinds 2006 zijn scholen wettelijk verplicht aandacht te besteden aan actief burgerschap en sociale
integratie. Burgerschapsvorming is niet bedoeld om brave burgers voort te brengen, maar brengt jonge burgers
(want dat zijn leerlingen immers!) de basiskennis, vaardigheden en houding bij die nodig zijn om een actieve rol te
kunnen spelen in zowel de eigen leefomgeving als in de samenleving. Het is van belang dat leerlingen sociale
competenties ontwikkelen, initiatief en verantwoordelijkheid leren nemen, leren discussiëren en een eigen mening
vormen. Het ontwikkelen van deze vaardigheden en houdingen en het opdoen van en reflecteren op ervaringen
staat in deze module centraal. In het laatste college zal aandacht worden besteed aan de rol van de leerling als
verkeersdeelnemer.
Leerdoelen
Je kunt verwoorden wat bedoeld wordt met burgerschapsvorming (de drie domeinen: identiteit,
participatie en identiteit) kan dit voorbeeldmatig verbinden aan de visie van de stageschool.
Je kunt bewust werkvormen inzetten en begeleiden die bijdragen aan de doelen van
burgerschapsvorming, zoals verschillende coöperatieve werkvormen, begeleiden en voeren van
gesprekken en debatten.
Je kunt veilig verkeersgedrag oefenen in voor kinderen relevante en bekende situaties
Het programma
Bijeenkomsten Jouw activiteiten vooraf 1. Inleiding op burgerschapsvorming In deze bijeenkomst gaan we verder op het hoorcollege ‘Cultuur en verwachtingen’ uit het vorige blok. Je krijgt een toelichting op burgerschapsvorming en de drie domeinen: democratie, participatie en identiteit. Aan de hand van de leerlijn burgerschapsvorming gaan we kijken in hoeverre burgerschapsvorming al tot uiting komt in curriculum.
Je bestudeert: Bas J. (2013) Burgerschapsvorming. Jong gedaan, oud geleerd. Hoofdstuk 1 (Inleiding: de burgerschapsschool) SLO (2006) Een basis voor burgerschap. Een inhoudelijke verkenning voor funderend onderwijs. p. 33-38 (Naar een indeling in domeinen) en p. 39 – 46 (Leerlijn). Te downloaden via copy-paste: http://downloads.slo.nl/Repository/een-basis-voor-burgerschap.pdf
2. Werkvormen in de les In deze bijeenkomst maken we kennis met verschillende werkvormen met betrekking tot de drie domeinen van burgerschapsvorming (participatie, identiteit en democratie) die direct zijn in te zetten in de eigen lespraktijk.
Je bereidt voor: Ga na of en zo ja welke visie de stageschool heeft met betrekking tot burgerschapsvorming. In hoeverre komt deze visie terug in de dagelijkse school- en lespraktijk? Je bestudeert: Bas J. (2013) Burgerschapsvorming. Jong gedaan, oud geleerd. Hoofdstuk 9 (De burgerschapsweegschaal: burgerschapsvorming, curriculum en beeldvormers). Wordt beschikbaar gesteld tijdens werkcollege.
3. Debatteren kun je leren In deze bijeenkomst wordt stilgestaan bij de leerlijn debatteren in de klas: kennis, houding en vaardigheden.
Je bestudeert: SLO (2016) De basisschool als oefenplaats voor burgerschap. Een leerlijn debatteren, p. 7- 27. Te downloaden via copy-paste: http://downloads.slo.nl/Repository/de-basisschool-als-oefenplaats-voor-burgerschap.pdf Neem laptop mee.
4. Burgerschapsvorming in de praktijk In deze bijeenkomst wordt aandacht besteed aan maatschappelijke gevoelige onderwerpen in de klas en hoe daar als leerkracht mee om te gaan. Aan de hand van de methodiek Dialoog als burgerschapsinstrument (Diversion) worden handvatten geboden.
Je bereidt voor: Je gaat met je mentor in gesprek over het aangaan van (maatschappelijk) gevoelige onderwerpen in de klas . Je bestudeert:
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 25
(SLO en Diversion 2016) Methodiek Dialoog als burgerschapsinstrument. Methodiekbeschrijving voor (toekomstige) leerkrachten in het PO. p. 18 - 33. Te downloaden via copy-paste: http://downloads.slo.nl/Documenten/dialoog-als-burgerschapsintrument-po.pdf
5. Burgerschapsvorming: wereldburgerschap in de klas
In deze bijeenkomst wordt de betekenis van inter- en multicultureel onderwijs voor wereldburgerschap in kaart gebracht. Tevens wordt er gekeken naar de acht thema’s die bij wereldburgerschap in het basisonderwijs centraal kunnen staan.
Je bestudeert: Bas J. (2013). Burgerschapsvorming. Jong gedaan, oud geleerd . Hoofdstuk 13 (De wereldburgerschapkilometerteller). Wordt beschikbaar gesteld tijdens werkcollege. Neem mee: laptop + verschillende dagbladen van de afgelopen week.
6. Verkeer
Let op. Dit is een praktijkcollege. De inhoud van dit college behoort niet tot de toetsstof.
Niet van toepassing.
Toetsing
De stof die binnen deze eenheid wordt aangeboden, wordt getoetst als onderdeel van de Vaktoets Mens en Wereld 2.4 middels een schriftelijk tentamen (open vragen).
Literatuur / toetsstof
Bas, J. de (2013). Burgerschapsvorming. Jong gedaan, oud geleerd. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff
Hoofdstuk 1 (Inleiding: de burgerschapsschool)
Hoofdstuk 9 (De burgerschapsweegschaal: burgerschapsvorming, curriculum en beeldvormers)
Hoofdstuk 13 (De wereldburgerschapkilometerteller)
SLO (2006) Een basis voor burgerschap. Een inhoudelijke verkenning voor funderend onderwijs. p. 33-38 (Naar een indeling in domeinen) en p. 39 – 46 (Leerlijn). Te downloaden via copy-paste: http://downloads.slo.nl/Repository/een-basis-voor-burgerschap.pdf
p. 33-38 (Naar een indeling in domeinen)
p. 39-46 (Leerlijn)
SLO (2016) De basisschool als oefenplaats voor burgerschap. Een leerlijn debatteren. Te downloaden via copy-paste: http://downloads.slo.nl/Repository/de-basisschool-als-oefenplaats-voor-burgerschap.pdf
p. 7- 27
(SLO en Diversion 2016) Methodiek Dialoog als burgerschapsinstrument. Methodiekbeschrijving voor (toekomstige) leerkrachten in het PO. Te downloaden via copy-paste: http://downloads.slo.nl/Documenten/dialoog-als-burgerschapsintrument-po.pdf
p. 18 - 33.
De PowerPoints van de werkcolleges. (Zie: MIJNHVA)
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 26
3.6 Titel: Mens en Wereld: natuur en techniek: evaluatie en integratie SIS-code: Vaktoets Mens & Wereld 2.4
INLEIDING - In semester 1 is de theorie van OOL behandeld. In dit blok wordt breder gekeken naar N&T/W&T en
de koppeling gemaakt met andere vakgebieden, zoals taal, rekenen en ICT. Tenslotte bekijken we naar hoe je OOL
en N&T kunt evalueren, hoe je je leerdoelen kunt toetsen en wij geven aandacht aan verschillende verslagvormen.
Leerdoelen
Je kunt onderzoeksvaardigheden en attitudeaspecten van kinderen benoemen en ordenen. Je kunt taal- en rekenonderwijs op een betekenisvolle manier verbinden met OMW onderwijs en rekening
houden met het leerling-niveau en je kunt dit illustreren aan de hand van lesvoorbeelden.
Je kunt eigentijdse ICT-hulpmiddelen kiezen bij het bepalen van werkvormen voor natuur & technologie.
Je kunt verschillende vormen van evaluatie van natuur & technologie onderwijs benoemen en
beredeneren wanneer deze passend in te zetten zijn.
Je kunt passende toetsen maken voor natuur & technologie onderwijs.
Je kunt een onderzoekende lessenserie met bijbehorende werkbladen vormgeven.
Het programma
Bijeenkomsten Jouw activiteiten vooraf
1. Integratie met taal
Er wordt verdieping aangebracht voor de integratie met taal. In de Amsterdamse context is taalonderwijs erg belangrijk. OMW kan hiervoor een rijke context bieden. Verschillende mogelijkheden en werkvormen worden behandeld.
Je bereidt voor: De Vaan & Marell (2012): Hoofdstuk 14: Natuur & Techniek en taal: een symbiose.
2. Integratie met rekenen/wiskunde
Een veelgehoorde optie voor de implementatie van N&T is het lesprogramma te integreren met rekenen en wiskunde. Hier zijn vele mogelijkheden voor, maar hoe geef je dit vorm? Dit wordt toegepast op onderzoekend leren.
Je bestudeert:
Galen, F. van, Jonker, V. (2013). Experimenteren in de rekenles. Combineren van rekenlessen met lessen wetenschap & techniek. (Dit artikel wordt uitgedeeld in les 1).
3. ICT toepassingen in Natuur & Technieklessen
Verschillende digitale tools (zoals sensoren en digitale microscoop) worden bekeken. Hoe en wanneer zet je deze tools in?
Je bestudeert:
Schweickert, F & Van den Berg, E. (2010). Waarnemen met de zintuigen van de computer: (Dit artikel wordt uitgedeeld in les 1).
Je neemt mee:
Een windowslaptop, het liefst met een CD-ingang. Download en installeer ook de Coach 6 lite software (gratis):
http://cma-science.nl/downloads-2/software-coach-programs/coach-6-lite-english
4. Evaluatie van onderzoeksvaardigheden
Bij onderzoekend leren wil je kinderen iets leren over natuurwetenschappelijke onderwerpen, maar ze doen ook onderzoeksvaardigheden op. Als leerkracht wil je ook zicht houden op de ontwikkeling hiervan. Hoe kun je dit meten?
Je bestudeert: Vaan, E. de & Marell, J. (2012): Hoofdstuk 20: Vaardigheden en attitudes bij natuuronderwijs.
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 27
5. Verslagvormen, evaluatie en toetsing
Bij het ontwerpen van een onderzoekende lessenserie is het van belang dat je van tevoren nadenkt over hoe je de leeropbrengsten meet. Werkbladen, logboeken en presentaties zijn daarbij een handig middel.
Je bestudeert:
Vaan, E. de & Marell, J. (2012): Hoofdstuk 11: Verslagvormen; Hoofdstuk 20: Vaardigheden en attitudes bij natuuronderwijs; Hoofdstuk 21: Toetsing en evaluatie.
6. Toetsen maken
Op welke manier kun je een goede toets ontwerpen voor Natuur & Techniek? Dit kan op veel verschillende manieren: kwantitatief, kwalitatief, formatief, summatief. Een aantal vormen zijn al langs gekomen in eerdere colleges. In dit college besteden we aandacht aan het zelf ontwerpen van toetsen.
Je bestudeert: Vaan, E. de & Marell, J. (2012): Hoofdstuk 21: Toetsing en evaluatie.
Toetsing
De stof die binnen deze eenheid wordt aangeboden, wordt getoetst als onderdeel van de Vaktoets Mens en
Wereld 2.4 middels een schriftelijk tentamen met open vragen.
Literatuur / toetsstof
Vaan, E. de & Marell, J. (2012) Praktische didactiek voor natuuronderwijs. Uitgeverij Coutinho.
Hoofdstuk 11: Verslagvormen
Hoofdstuk 14: Natuur & Techniek en taal: een symbiose.
Hoofdstuk 20: Vaardigheden en attitudes bij natuuronderwijs.
Hoofdstuk 21: Toetsing en evaluatie.
Galen, F. van, Jonker, V. (2013). Experimenteren in de rekenles. Combineren van rekenlessen met lessen
wetenschap & techniek. Utrecht: Kenniscentrum Talentontwikkeling, Wetenschap & Techniek Midden-Nederland.
(Dit artikel wordt uitgedeeld in les 1).
Schweickert, F & Van den Berg, E. (2010). Waarnemen met de zintuigen van de computer. In Ruis, P. (red.),
Stuiteren & Spiegelen: Wetenschap en Techniek op pabo’s en basisscholen. (pp. 111-114). Amsterdam: WET Noord-
Holland Flevoland. (Dit artikel wordt uitgedeeld in les 1).
Alle PowerPoints en tijdens de les uitgereikt lesmateriaal.
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 28
3.7 Titel: Kunstzinnige oriëntatie: kleur, ruimte en compositie SIS-code: Vakopdracht KO 2.3
INLEIDING – Dit studieonderdeel is een vervolg op het eerste deel van de vakopdracht 2.3 aangeboden in het
eerste semester. In het studieonderdeel 2.2 waren de doelen gericht op de verkenning en opbouw van het vak
Beeldende Vorming. Je hebt een methodeles uitgezocht, een lesfasenbeschrijving gemaakt, de beeldende opdracht
daaruit zelf gemaakt en drie leermiddelen daarvoor ontworpen. Er is dan voldoende basis voor de vakopdracht in
2.3, het is fijn als er al een deel af is en je weet of je op de goede weg bent.
In studieonderdeel 2.3 gaan we je les en middelen verfijnen en aanpassen aan jouw leerlingen, het thema en de
situatie op jouw praktijkschool. Je leert daarbij de beginsituatie te bepalen met het Wat weten de kinderen er al
van document. Je leert een vierde leermiddel bij je les te maken: het beeldbeschouwende leermiddel.
Je gaat deze les ook echt uitvoeren in je klas en probeert je leermiddelen uit. Je maakt een FTC (Flipping the
classroom film) over het gebruik van één of meer leermiddelen. Daarbij ondervind je het belang van didactische
principes. Je verzamelt het gemaakte beeldende werk en bespreekt dit aan de hand van je doelen en het
werkproces van je leerlingen. Je reflecteert op je gegeven les, het gebruik van je leermiddelen en de aansluiting
daarvan op het individuele kind, je klas en je school.
Tijdens de eerste drie lessen kun je nog aan de voorbereiding van de vakopdracht 2.3 werken. In les 4, 5 en 6
volgen de presentaties van de gemaakte producten, waarbij iedereen aanwezig is en je peerfeedback verzamelt en
geeft. Deze peerfeedback neem je mee in je reflectie op je gegeven les.
Op deze manier kun je met kans op succes je vakopdracht 2.3 inleveren. Speciale aandacht is er voor de
beeldaspecten kleur, ruimte en vorm in deze module: er zijn Powerpoints en links om deze als zelfstudie tot je te
nemen.
Vakspecifieke leerdoelen
De student maakt een koppeling tussen beginsituatie (wat weten de kinderen al, document),
vakspecifieke lesdoelen en doelen op de langere termijn.
De student kan geschikt bronnenmateriaal (als methodelessen, informatie en beeldmateriaal) selecteren
en bewerken voor les beeldende vorming aan de doelgroep, met name voor het vervaardigen van de
lesopzet en vier leermiddelen.
De student kan met de les beeldende vorming aansluiten bij een thema/ onderwerp van de stageklas en/
of een ander vak- of vormingsgebied.
De student kan reflecteren op de gegeven lessen en aangeven hoe er pedagogisch en didactisch is
aangesloten op de klas en het individuele kind.
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 29
Het programma Bijeenkomsten Jouw activiteiten vooraf
1. Toelichting op de uitvoering van je ontworpen les
In het procesfaseformulier heb je leerdoelen en beginsituatie
beschreven. Verfijn deze zodanig dat ze passen bij het niveau van je
definitieve stageklas.
Beschrijf mbt de vakspecifieke leerdoelen de beginsituatie.
Wat is Flipping the classroom? Hoe gaan we een FTC opdracht
aanbieden aan de gekozen doelgroep?
Wat is er nodig om de doelgroep een betekenisvolle opdracht BV te
kunnen aanbieden? Aandacht voor Authentieke kunsteducatie.
Bekijk alvast:
Heijnen. E (2016), Een nieuw model voor authentieke kunsteducatie,
Een kleurrijke basis, LKCA, Utrecht op DLWO
Powerpoints met betrekking tot Beeldaspecten, met speciale
aandacht voor kleur, ruimte en compositie.
2.Leermiddelen ontwerpen
Naar aanleiding van de beginsituatie van je stageklas ga je naast de
andere leermiddelen (techniek/materiaal, vormgeving en betekenis)
een leermiddel ontwerpen met betrekking tot kunst- en of
beeldbeschouwing.
Dit kan in de vorm van een FTC filmpje.
Je bestudeert:
Van Onna & Jacobse (2013). Laat maar zien.
Herhaling Hfdst 4 Voorbereiding paragraaf 4.1 t/m 4.5
https://www.youtube.com/watch?v=ojiebVw8O0g&list=PLdsSQFPgaE
TXlOA8vxvte-UcFzRWuC_kY&index=2
https://www.youtube.com/watch?v=ZRvmjjeZ9CA
Powerpoints met betrekking tot Beeldaspecten.
3.Uitwerking leermiddelen en beoordeling van het werk van
kinderen
We werken het definitieve lesontwerp en leermiddelen verder uit.
Je geeft een heldere onderbouwing van de wijze waarop je met de
kinderen het gemaakte werk gaat beoordelen. Dit weet je te
verantwoorden in het kader van Authentieke kunsteducatie.
Je bestudeert:
Van Onna & Jacobse (2013). Laat maar zien.
Herhaling Hoofdstuk 7 Nabeschouwen en evalueren paragraaf 7.1 t/m
7.5
4. Peerfeedback op je lesontwerp en leermiddelen
Peerfeedback is onderdeel van de beoordeling: Stuur daartoe je
ontworpen les naar een mede student en vraag deze om een
onderbouwde beoordeling. Je geeft zelf ook inhoudelijk peerfeedback
op een gemaakt lesontwerp en bijbehorende leermiddelen aan een
mede-student.
De ontvangen peerfeedback verwerk je in je lesontwerp en evaluatie
van de opdracht
Een deel van de groep presenteert de gegeven les en laat de
resultaten van de opdracht van de kinderen zien. Leermiddelen
worden hierin getoond en vakspecifieke procesfasen worden tijdens
de presentatie besproken. Er is sprake van kritische reflectie.
ALLE STUDENTEN ZIJN AANWEZIG BIJ DE PRESENTATIES
Je bestudeert:
Van Onna & Jacobse (2013). Laat maar zien.
Herhaling Hoofdstuk 7 Nabeschouwen en evalueren paragraaf 7.1 t/m
7.5
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 30
5 Presentaties
Een deel van de groep presenteert de gegeven les en laat de
resultaten van de opdracht van de kinderen zien. Leermiddelen
worden hierin getoond en vakspecifieke procesfasen worden tijdens
de presentatie besproken. Er is sprake van kritische reflectie.
ALLE STUDENTEN ZIJN AANWEZIG BIJ DE PRESENTATIES
Je bestudeert:
Van Onna & Jacobse (2013). Laat maar zien.
Herhaling Hoofdstuk 7 Nabeschouwen en evalueren paragraaf 7.1 t/m
7.5
6. Presentaties
Een deel van de groep presenteert de gegeven les en laat de
resultaten van de opdracht van de kinderen zien. Leermiddelen
worden hierin getoond en vakspecifieke procesfasen worden tijdens
de presentatie besproken. Er is sprake van kritische reflectie.
ALLE STUDENTEN ZIJN AANWEZIG BIJ DE PRESENTATIES
Je levert in ter beoordeling:
In de dropbox lever je de presentatie in van je gegeven les, de
ontvangen schriftelijke peerfeedback, de evaluatie van de gegeven
opdracht en fotomateriaal van het werk van kinderen.
Toetsing
Deze onderwijseenheid wordt getoetst in:
a. Vakopdracht Kunstzinnige Oriëntatie van blok 2.3 (zie ook paragraaf 3.8 van deze studiewijzer).
Het werk wordt als voldoende beoordeeld (cijfer: 5,5) indien alle vastgestelde criteria als voldoende zijn
beoordeeld. De vakopdracht differentieert naar hogere cijfers op basis van de mate waarin de prestaties op de
verschillende criteria als goed worden beoordeeld. Bij de Vakopdracht Kunstzinnige Oriëntatie gelden de
volgende beoordelingscriteria:
De student toont in voldoende mate aan:
een koppeling te kunnen makken tussen beginsituatie, vakspecifieke productdoelen en doelen op de
langere termijn voor elk afzonderlijk kunstvak.
geschikt bronnenmateriaal te kunnen selecteren en bewerken voor lessen kunstzinnige oriëntatie aan de
doelgroep.
met ieder kunstvak te kunnen aansluiten bij een thema/ onderwerp van de stageklas en een ander vak- of
vormingsgebied.
te kunnen reflecteren op de gegeven lessen en aan te geven hoe er pedagogisch en didactisch kan
worden aangesloten op de klas en het individuele kind.
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 31
3.8 Titel: Kunstzinnige Oriëntatie: vakopdracht 2.3 SIS-code: Vakopdracht Kunstzinnige Oriëntatie 2.3
INLEIDING - In jaar 1 heb je kunstzinnige activiteiten voorbereid en uitgevoerd in je stageklas. In dit tweede studiejaar leer je de vakkennis en de methodisch didactische vaardigheden verder te ontwikkelen om tot een lesontwerp te komen. Voor deze vakopdracht ontwerp je per vak een les.
Een beeldende les* Een les dans** Een les drama** Een les muziek**
*Het in de les gemaakte didactisch materiaal bij beeldende vorming wordt ingezet in de te geven beeldende les aan de stageklas. Deze opdracht voer je uit in blok 2.3.
** De in de les aangezette en ontworpen lessen bij dans en drama en muziek worden aan de stageklas gegeven en op beeld vastgelegd. Deze opdrachten voer je uit in het blok waarin je het betreffende kunstvak krijgt aangeboden.
Leerdoelen
Je kunt een koppeling maken tussen beginsituatie, vakspecifieke productdoelen en doelen op de langere
termijn voor elk afzonderlijk kunstvak.
Je beschikt over basale kennis van de methodische en didactische vaardigheden voor de afzonderlijke
kunstvakken.
Je kunt met de lesinhoud aansluiten bij een thema/ onderwerp van de stageklas en/ of een ander vak- of
vormingsgebied.
Je kunt in de reflectie op de gegeven lessen een koppeling maken met de competentiegebieden.
Uitwerking van de opdracht
Beeldende vorming
In het eerste blok van zes bijeenkomsten (gegeven in blok 2.1 of blok 2.2) zal er in tweetallen een beeldende les
ontworpen worden voor een zelfgekozen doelgroep. In deze beeldende les wordt er gebruik gemaakt van
leermiddelen.
Aan het eind van deze eerste lessenserie (blok 2.1 of 2.2) heb je het lesontwerp en de toegepaste leermiddelen
voor de gekozen doelgroep af. Deze deelopdracht vormt een onderdeel van de beoordeling van het eindproduct in
2.3.
In het tweede blok van zes bijeenkomsten ( gegeven in blok 2.3) zal de beeldende les aan de stagegroep gegeven
worden. Reflectie op het onderwijsontwerp en de uitvoering hiervan is een onderdeel van de vakopdracht.
Het lesontwep werk je uit in het lesvoorbereidingsformulier beeldende vorming (te vinden op mijnhva.nl bij
studieonderelen vakopdracht KO 2.3).
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 32
Dans
Voor het vak dans ontwerp je een les die aansluit bij de beginsituatie van je stagegroep en aansluit bij een thema
of onderwerp van de stagegroep op dat moment.
Tijdens de vakcolleges dans verdiep je je in de materie door samen met anderen een dansles te ontwerpen vanuit
geschikt bronnenmateriaal. De leerlijn en deelontwikkelingsgebieden voor dans worden verkend en er wordt
gekeken welke leerhulp van toepassing kan zijn voor jouw stagegroep.
Het lesontwep werk je uit in het lesvoorbereidingsformulier dans (te vinden op mijnhva.nl bij studieonderelen
vakopdracht KO 2.3).
Drama
Voor het vak drama ontwerp je een les die aansluit bij een thema of onderwerp van de stagegroep op dat moment
Tijdens de lessen drama verdiep je je in de materie door samen met anderen geschikt bronnenmateriaal te
bestuderen en door de leerlijn en deelontwikkelingsgebieden voor drama te verkennen. Er wordt gericht gekeken
welke werkvormen, materialen en leerhulp van toepassing zijn voor uitvoer in de stageschool.
Het lesontwep werk je uit in het lesvoorbereidingsformulier drama (te vinden op mijnhva.nl bij studieonderelen
vakopdracht KO 2.3).
Muziek
Tijdens de muzieklessen maak je een aanzet tot het ontwerpen van een muziekles voor je stagegroep. Je bepaalt
eerst de beginsituatie en laat de les aansluiten op een thema of onderwerp van de stagegroep op dat moment. Je
formuleert muzikale doelen en bepaalt de inhoud van je les. Te behalen eigen leerdoelen mogen in de keuze van
de muziekles een rol spelen.
Tijdens de lessen muziek verdiep je je in het KVB-model en oefen je vaardigheden die nodig zijn om de muziekles
uit te kunnen voeren in je stageklas.
Het lesontwep werk je uit in het lesvoorbereidingsformulier Muziek (te vinden op mijnhva.nl bij studieonderelen
vakopdracht KO 2.3).
De afronding van de opdracht
Het verslag van de gegeven lessen, het gemaakte lesmateriaal en de reflectie wordt via dropbox ingeleverd bij het
desbetreffende onderdeel.
Let op: De opdracht voer je uit in het blok waarin je het betreffende kunstvak krijgt aangeboden.
Toetsing
De vakopdracht KO wordt beoordeeld aan de hand van het beoordelingsformulier (zie de bijlage). Tijdens het
beoordelingsproces wordt er één cijfer voor elk kunstvak vastgesteld. Ieder kunstvak dient voldoende te zijn om
tot een voldoende eindresultaat te komen. Het gemiddelde van de vier cijfers is je eindcijfer voor deze
vakopdracht. Het werk wordt als voldoende beoordeeld (cijfer: 5,5) indien alle vastgestelde criteria als voldoende
zijn beoordeeld. De vakopdracht differentieert naar hogere cijfers op basis van de mate waarin de prestaties op de
verschillende criteria als goed worden beoordeeld.
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 33
Literatuur
Muziek:
http://tule.slo.nl/KunstzinnigeOrientatie/F-L54b.html (muziek).
Lei, R. van der & Haverkort & F. Noordam, L. (2010). Muziek Meester. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff.
Dans & drama
Dans: Uit: Heijdanus, E, Nunen, A. van, Valenkamp, M. (2014) DANS! Praktisch handboek voor het basisonderwijs, Coutinho.
Hfst. 9 Het ontwerpen van een les dans; - § 9.1 De stappen naar een lesontwerp, p. 156 t/m.160 - § 9.2 Vertaalmethodiek (facultatief), p. 160 t/m. 162 - § 9.3 Voorbeeldles vertaalmethodiek voor de onderbouw, p. 162 t/m. 168 (N.B. deze les mag je niet
kopiëren en inleveren als zijnde jouw product.) - § 9.4 Praktische punten, p. 168 t/m. 171
http://kunstzinnigeorientatie.slo.nl/leerlijnen/kunstzinnige-vakdisciplines-en-cultureel-erfgoed/dans PPT’s van de vakcolleges. Drama: Uit: Heijdanus, E. et al (2015) Spelend leren en ontdekken, handboek drama voor het basisonderwijs. Coutinho.
Hfst. 2 Werken aan dramacompetenties: - § 2.1.1 Dramacompetenties en indicatoren voor (aankomende) leerkracht, 39 t/m. 41
Hfst. 4 Leerinhouden voor leerlingen: - § 4.2 Drie inhoudelijke elementen binnen het vak drama, p. 70 t/m. 73 - § 4.3 Drie manieren van werken met drama; leerlingen stimuleren in hun dramatische spel, p. 74 t/m
76. Hfst. 10 Dramatische werkvormen met aandacht voor rolopbouw;
- §10.1 Een dramales in gang zetten, p. 194 t/m. 196. - §10.2 Klassenmanagement voor een actieve les drama, p. 196 t/m. 198. - §10.3 Algemene didactische principes en werkvormen, p. 198 t/m. 200. - §10.4 Dramatische werkvormen, p. 200 t/m. 207. - §10.5 Vier voorbeeldlessen met verschillende werkvormen, p. 207 t/m. 216.
http://kunstzinnigeorientatie.slo.nl/leerlijnen/kunstzinnige-vakdisciplines-en-cultureel-erfgoed/drama PPT’s van de vakcolleges.
Beeldende vorming:
Boermans B. (5e druk) Beeldende Begrippen. Uitgeverij Lamboo.
http://beeldende-vormgeving.jouwweb.nl/
http://tule.slo.nl/KunstzinnigeOrientatie/F-L54a.html (beeldende vorming).
Dada, kunsttijdschrift voor kinderen van 6 tot 106, uitgeverij Plint, www.plinternet.nl
Onna, van. J. Laat maar zien, bijlage 3, p. 340, procesfasenformulier.
Let op:
Als voldoende beoordeelde producten worden altijd opgenomen in het portfolio. Een geactualiseerd portfolio
geldt als voorwaarde voor het functioneringsgesprek met de kerndocent aan het eind van het semester. Houd je
portfolio dus zorgvuldig bij
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 34
3.9 Titel: Cultuurproject 2: cultuur en het kind - burgerschap SIS-code: Cultuuronderwijs 2.4
INLEIDING – Iedereen is een drager van de cultuur waarin hij geboren is en waarin hij samen met anderen leeft. Als
(aankomend) leerkracht ben je een cultuuroverdrager pur sang. Het zelfbewust worden van jouw eigen
cultuurdragerschap vormt een belangrijke basis tot het professionele culturele zelfbewustzijn van de leerkracht. Je
neemt jouw eigen culturele bagage en identiteit daar in mee. Met het oog op jouw ontwikkeling tot cultuurdrager
binnen je rol als leerkracht neem je in jaar 1, 2 en 3 deel aan twee cultuurprojectweken. Tijdens de
cultuurprojectweken in het tweede jaar onderzoek je je eigen beginsituatie over cultuur, verken je het culturele
veld aan de hand van excursies, bestudeer je het cultuureducatieve aanbod van culturele instellingen, begin je een
visie op cultuuronderwijs te ontwikkelen en maak je de vertaalslag naar cultuureducatieve activiteiten in je
stageschool. In het tweede jaar van de opleiding staat het overkoepelende thema ‘Cultuur en het kind / kind en
burgerschap’ centraal en zoom je in op de invloed van de cultuur waarin wij leven op de ontwikkeling van
kinderen.
Leerdoelen
Je hebt je verdiept in de mogelijkheden die er zijn in een grootstedelijke context als Amsterdam om
cultuureducatieve activiteiten te verbinden aan het lesgeven aan bassischoolleerlingen.
Je kunt de ervaringen die je zelf hebt opgedaan in de cultuurprojectweken van jaar 2 vertalen naar
onderwijsactiviteiten voor leerlingen basisonderwijs.
Je kunt aangeven waar jij aan het eind van het tweede studiejaar staat in je persoonlijk-professionele
ontwikkeling ten aanzien van cultuur, cultuuronderwijs en burgerschap.
Activiteiten in projectweek 2 van jaar 2
Het cultuurproject vindt plaats tússen blok 3 en blok 4, het markeert als het ware de afronding van blok 3 en de
start van blok 4. Op hoofdlijnen ziet de week er als volgt uit:
Dinsdag Reguliere stagedag (dus geen specifieke activiteit in het kader van het cultuurproject).
Woensdag Introductie thema cultuurproject ‘Burgerschap en het kind’.
Donderdag Activiteiten in het kader van het cultuurproject.
Vrijdag Werken aan opdracht. Afsluiting: presentaties.
Toetsing
In cultuurprojectweek 2 van jaar 2 werk je aan een deelproduct. Dit deelproduct is samen met het deelproduct van
cultuurweek 1 onderdeel van de beoordeling van de opdracht cultuuronderwijs 2.4. De opdracht wordt
beoordeeld door de kerndocent, aan de hand van beoordelingscriteria. Aanwezigheid en actieve deelname tijdens
de cultuurprojectweken is onderdeel van de beoordeling.
Literatuur
Heusden, B.P. van, Tans, J.P.M., Rass, M.G. (2016) Cultuur², Basis voor cultuuronderwijs . Bussum:
Coutinho.
Hoeven, M. van der. e.a. (2014) Cultuur in de Spiegel, een leerplankader voor cultuuronderwijs ,
SLO (nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling) Enschede. Te downloaden via:
http://www.slo.nl/downloads/2014/cultuur-in-de-spiegel.pdf/
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 35
Portfolio
Het portfolio fungeert als reflectie-instrument. Hierin verzamel je alle als voldoende beoordeelde
studieonderdelen plus de bijbehorende feedback en beoordelingen. Je neemt het eindproduct van dit
studieonderdeel, mits voldoende beoordeeld, op in je portfolio.
HOOFDSTUK 4. | De praktijk van het basisonderwijs
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 36
SiS-code: Praktijk 2.3
INLEIDING – Ook voor het komende blok hebben we een aantal stageactiviteiten en stagedoelen geformuleerd
waarmee je jouw ontwikkeling op de competentiematrix Lesgeven in de grote stad (Amsterdam) kunt sturen. In dit
blok ligt de nadruk op lesgeven in de bovenbouw. De focus zal liggen op de wijze waarop je als leerkracht het leren
in en met de groep kunt stimuleren en begeleiden.
Hieronder beschrijven we achtereenvolgens de doelen van de stage, en de activiteiten waar jij je tijdens je stage
mee bezig zult houden.
Stagedoelen
Je kunt een realistische planning maken voor de praktijkactiviteiten per blok en per dag.
Je bent in staat tot het plannen, voorbereiden, organiseren, verzorgen en evalueren van een lesdag in de
stagegroep met soepele overgangen tussen de verschillende (les)activiteiten.
Je kunt coöperatieve werkvormen in de eigen lessen organiseren en begeleiden.
Je hebt inzicht en vaardigheid in het observeren van (individuele) leerlingen met het doel de beginsituatie van
de kinderen in beeld te krijgen en op basis daarvan verdere ontwikkeling te stimuleren.
Je verzorgt op basis van leerlijnen van en verdieping in methoden inhoudelijke lessen. Je verantwoordt
inhoudelijke keuzes en laat zien dat je boven de stof uit de methode staat.
Je ontwerpt eigen onderwijsmateriaal en gebruikt dit als aanvulling op de lesmethode.
Je zorgt in je eigen communicatie voor een pedagogisch klimaat dat bevorderlijk is voor samenwerken.
Je draagt bij aan het pedagogisch klimaat in de klas, waarbij sprake is van overzicht en overwicht. Je stuurt de
groep als geheel en de subgroepjes aan op de taak.
Stageactiviteiten
Stageactiviteiten zijn onder voorbehoud van kleine wijzigingen in de Beroeps- of Vakopdracht.
Vakopdracht Kunstzinnige Oriëntatie worden alternerend in blok 1 en blok 2 gegeven. Je voert de opdracht uit in
het blok dat je de colleges hebt. De afronding is eind blok 3, maar je kunt tussentijds al je deelproducten inleveren.
Je stelt je voor aan de groep en aan de mentor (op een originele en doordachte wijze).
Je verdiept je in het LVS en de groepsplannen van je stagegroep.
Je onderzoekt de beginsituatie van je stageklas t.a.v. coöperatief leren op basis waarvan je een plan opstelt
voor het uitvoeren van de werkvormen in jouw klas (Beroepsopdracht 2.3).
Je maakt gebruik van vijf verschillende werkvormen coöperatief leren (Beroepsopdracht 2.3), welke onderdeel
mogen zijn van hieronder genoemde lessen.
Je onderzoekt en beschrijft het leesklimaat in je stageklas en portretteert aan de hand van hun leesgedrag
twee kinderen (vakopdracht Nederlands).
Je verzorgt één dag en een aantal dagdelen onderwijs.
Je voert drie complexe lessen uit: vakoverstijgend, verschillende leeractiviteiten, differentiatie, op basis van
verschillende didactische werkwijzen en leersituaties (waaronder de lessen voor de vakopdracht Kunstzinnige
Oriëntatie).
in de lessen die je geeft (dagdelen + gewone lessen) zitten ten minste twee lessenreeksen van drie
opeenvolgende lessen.
In je lessen zitten ten minste drie lessen waarbij gebruik wordt gemaakt van zelf ontwikkeld
onderwijsmateriaal.
Je gaat in gesprek met je mentor over ‘het aangaan van (maatschappelijk) gevoelige onderwerpen’.
Je verzorgt ten minste vijf voorbereide lesactiviteiten aan individuele leerlingen die extra ondersteuning nodig
hebben.
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 37
Je actualiseert je stagemap met daarin tenminste je lesvoorbereidingen, activiteiten, de ontvangen feedback
en stagebeoordelingen.
Beoordelingsprocedure
De praktijk wordt aan het eind van het blok beoordeeld aan de hand van een beoordelingsformulier met
beoordelingscriteria. De praktijk wordt als voldoende (6) beoordeeld indien aan alle voorwaardelijke onderdelen is
voldaan en indien ten minste zeven van de beoordelingscriteria met een voldoende zijn beoordeeld. Voorwaarde
voor beoordeling is altijd dat je de stageactiviteiten hebt uitgevoerd en dat je je stagemap hebt geactualiseerd.
De beoordeling van de stage (de toekenning van het eindcijfer) wordt gegeven door de schoolopleider.
De procedure is als volgt:
Aan het eind van blok 2.3 geeft de mentor een schriftelijke adviesbeoordeling door het beoordelingsformulier in te
vullen met onvoldoende, voldoende, goed of uitstekend. De mentor licht het advies mondeling toe in een gesprek
met jou en stuurt de adviesbeoordeling naar de schoolopleider. De schoolopleider is de examinator en komt op
basis van de adviesbeoordeling van de mentor (die in een gesprek met de student door de mentor is toegelicht),
het eigen lesbezoek en het daarop aansluitende gesprek met jou tot een eindbeoordeling, vult het
beoordelingsformulier in en geeft het cijfer.
Meer informatie over de praktijk en de beoordelingsprocedure is te vinden in de Praktijkgids 2017-2018.
Portfolio
Je neemt de voldoende praktijkbeoordeling op in je portfolio.
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 38
Hoofdstuk 5. | Persoonlijke professionele ontwikkeling SIS-code: PPO 2.4
INLEIDING - De Pabo van de Hogeschool van Amsterdam leidt studenten op tot professionals in de grootstedelijke
onderwijspraktijk. Het lesgeven in deze grootstedelijke context, met de superdiversiteit van de stad en die van haar
inwoners, vraag veel van de kennis, vaardigheden en attitude van de leerkracht.
Hij moet ervoor zorgen dat kinderen goed onderwijs krijgen in de verschillende vakgebieden, ervoor zorgen dat zij
zich sociaal ontwikkelen in een groep en dat zij zich als individu leren ontplooien en hun talenten kunnen
ontwikkelen. Dat is geen eenvoudige opgave. In de dagelijkse onderwijspraktijk ervaren veel leerkrachten een
spanningsveld tussen deze drie doelen.
De leerkracht krijgt hierdoor te maken met dilemma’s, waarin hij eigen wijze keuzes moet leren maken. Deze
dilemma’s vinden niet alleen plaats in de interactie tussen leerkracht en leerlingen, maar ook in de interactie tussen
leerkracht en ouders, de collega’s, de directeur en andere onderwijsprofessionals.
Het omgaan met dilemma’s vraagt van de leerkracht dat hij weet waar hij voor staat en dat hij eigen wijze keuzes
kan maken, die gebaseerd zijn op kennis, vaardigheden en een eigen visie op onderwijs en onderwijzen.
Tijdens de bijeenkomsten voor persoonlijke-en professionele ontwikkeling, waarin reflectie op de voortgang in
studie en stage centraal staat, wordt de student begeleid en ondersteund bij het maken en onderbouwen van keuzes
en het creëren van professionele ruimte. Hiermee wordt een eigen professionele identiteit ontwikkeld , waarmee
de startende leerkracht ook na de opleiding zelfstandig lerend kan blijven.
Pijler De student is een professionele leerkracht.
1. Identiteit De student kan zijn persoonlijke professionele ontwikkeling duiden, weet waar
hij voor staat (visie) en kan deze verwoorden aan anderen.
2. Eigen wijze keuzes De student kan op basis van verworven kennis, inzichten en ervaringen eigen
wijze keuzes maken in zijn beroepspraktijk, deze onderbouwen en
verantwoorden aan anderen.
3. Professionele ruimte
creëren
De student heeft een onderzoekende houding, stuurt zijn eigen ontwikkeling,
voelt de noodzaak om zichzelf te blijven professionaliseren en zoekt verbinding
en samenwerking met collega’s en externen.
Met behulp van de competentiematrix ‘Leren lesgeven in de grote stad’, leert de student zijn eigen professionele
ontwikkeling en visie te duiden.
Het portfolio wordt hierbij als reflectie-instrument gebruikt. Hierin verzamelt de student alle als voldoende
beoordeelde studieonderdelen plus de bijbehorende feedback en beoordelingen.
Wekelijks wordt er 50 minuten persoonlijke, professionele ontwikkeling gegeven door je kerndocent. Daarin is
jouw voorbereiding en inbreng een belangrijk onderdeel van de bijeenkomst. Eigen inbreng bestaat onder andere
uit het presenteren van een ‘good practice’ (zie hieronder). Daarnaast laat je je in je stage filmen door je mentor
en/of begeleider. Deze filmopnames worden gebruikt als input voor een bijeenkomst in het vierde blok.
‘Good practice’. Per les is er een duo aan de beurt die iets laat zien of vertelt waardoor zij geïnspireerd zijn geraakt
of wat zij graag willen delen met de anderen. Dit kan een website, goed voorbeeld van een mentor, boek, artikel,
werk van kinderen, werkwijze op een school, film, o.i.d. zijn. De studenten brengen hun ‘good practice’ in
(maximaal 10 minuten) waarna de klas hierover in gesprek gaat.
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 39
In blok 2.4 voer je een gesprek met een andere kerndocent over geheel jaar 2. Zorg dus steeds dat je je portfolio
bijwerkt.
Leerdoelen
Je kunt de relatie beschrijven tussen zijn ontwikkeling tot leerkracht basisonderwijs en de competentiematrix
‘Leren lesgeven in de grote stad (Amsterdam)'.
Je ontwikkelt een eigen visie op onderwijs op basis van attitude, theorie en ervaringen.
Je kunt verwoorden welke inzichten je hebt verkregen gedurende intervisie en koppelt dit aan je eigen
leerproces.
Je kunt overwogen keuzes maken op basis van theorie en ervaringen.
Je kunt je visie verwoorden naar aanleiding van actualiteiten, kennis en maatschappelijke vraagstukken.
Je kunt op basis van je reflectie (eigen wijze keuzes, ontwikkeling duiden competentiematrix) en visie drie
concrete leerdoelen opstellen voor stage en studie.
Programma
Bijeenkomsten Jouw activiteiten vooraf
1. Verbreding van visie. Je hebt vorig jaar een eerste kennismaking gehad met verschillende visies. In deze les gaan we deze kennis verbreden en verdiepen.
Lees uit Meer dan onderwijs hoofdstuk 10.7 en 10.8 ter voorbereiding.
2. Competentiematrix. We oefenen het beschrijven van de eigen ontwikkeling in relatie tot de competentiematrix. Het stellen van doelen voor de komende periode komt aan bod.
Neem je geactualiseerde competentiematrix mee.
3. Leerstijlen. Je maakt kennis met de indeling van de leerstijlen van Vermunt en je kunt jezelf indelen. Daarnaast gaan we in op leerstijlen van kinderen.
Lees het artikel op de MIJNHVA “Hoe benader je de studiestof?”
4. Repgrid. In deze bijeenkomst krijg je inzicht in welke constructen je hebt. Tevens wordt je bewust welk gedrag je geneigd bent te zien en te vertonen.
5. Intervisie We gaan op een andere intervisiemanier in op een dilemma.
Beschrijf op systematische wijze een situatie die je hebt meegemaakt in jouw stageklas.
6. Studie en praktijkervaring Je neemt een maatschappelijk vraagstuk mee. Je gaat in gesprek over je visie ten aanzien van dit vraagstuk. Je bespreekt samen wat dit betekent voor jouw onderwijspraktijk.
Je neemt een maatschappelijk vraagstuk mee dat leeft op jouw stageschool (dat een onderwerp van gesprek is onder de leerkrachten op jouw school).
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 40
Toetsing
Aan het eind van dit semester heb je een functioneringsgesprek van 20 minuten met je kerndocent. Ter
voorbereiding op dit gesprek maak je een schriftelijk verslag met een zelfevaluatie en visiestuk. Dit verslag (in één
Worddocument) wordt op de dag zoals wordt aangegeven in het toetsrooster geplaatst op de MIJNHVA.
Daarnaast actualiseer je voorafgaande aan het gesprek jouw portfolio.
Bij het gesprek en bij de beoordeling staan de volgende aandachtspunten centraal:
Studievaardigheden, studiehouding, en studievoortgang. Actieve deelname aan de studie, waaronder
aanwezigheid in de colleges, kan nadrukkelijk aan de orde komen tijdens het gesprek.
Reflectie op de eigen professionele ontwikkeling (in studie en stage) en koppeling hiervan aan de
competenties zoals beschreven in de competentiematrix ‘Leren lesgeven in de grote stad (Amsterdam)’.
Reëel zicht op het vak van leerkracht basisonderwijs, de eigen sterke en te ontwikkelen punten en het
formuleren van nieuwe leerdoelen voor jaar 3.
Je bereidt je voor op het functioneringsgesprek door je portfolio verder in te richten en te actualiseren. Je neemt
de volgende documenten op in je portfolio:
Je visiestuk (volgens aanwijzingen MIJNHVA).
Een zelfevaluatie van de eigen professionele ontwikkeling op de competentiematrix ‘Leren lesgeven in de
grote stad (Amsterdam)’ (volgens aanwijzingen MIJNHVA).
Een recent overzicht van de studieresultaten in SIS.
De stagebeoordelingen.
De voldoende beroeps- en vakopdrachten (inclusief beoordelingsformulieren).
Om tijdens het functioneringsgesprek tot een helder beeld van jouw ontwikkeling te komen kan het je helpen om
je schriftelijk voor te bereiden:
- Beschrijf in een apart document hoe deze items zichtbaar voor anderen zijn geworden in jouw studie en in
de praktijk, en geef hier concrete voorbeelden van.
- Welke feedback heb je gegeven en ontvangen tijdens intervisiemomenten?
- Hoe kun je deze (of dit deel van de) competentie ook in andere praktijksituaties inzetten of toepassen
(een transfer maken)?
Let op: deze schriftelijke voorbereiding mag je meenemen naar het functioneringsgesprek, maar neem je niet op in
je portfolio.
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 41
HOOFDSTUK 6. | Praktische informatie
INLEIDING - Dit hoofdstuk biedt een overzicht van alle belangrijke praktische informatie over dit blok zoals de
blokkalender, de gebruikte literatuur en internetsites, de overgangsnorm, het minimum taalniveau dat we
hanteren, etcetera.
Schema blokindeling
Hier bieden we je een schematisch kalenderoverzicht van het komende blok, die ook weer tien weken gaat duren.
Zo weet je alvast precies wanneer de lesweken, de vakantie, de stageweek en de toetsperiode eraan komen.
BLOK 1.3
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
05/02 12/02 19/02 26/02 05/03 12/03 19/03 26/03 02/04 09/04
Onderwijs 1 Onderwijs 2 Onderwijs 3 VOORJAAR
STAGEWEEK
VT: ma. t/m vr.
DT: 1 dag extra
Onderwijs 4 Onderwijs 5 Onderwijs 6 TOETSWEEK.1
Stagebeoord.
Beroepsopdr.
Vakopdracht
TOETSWEEK 2
Thematoets
Vaktoets
Vaktoets
Herkansing blok 2
Belangrijke internetsites
http://rooster.hva.nl
Hier vind je het meest actuele rooster van jouw klas.
https://start.mijnhva.nl/paginas/lecturer.aspx
Hier staat alle actuele informatie van de opleiding en de verschillende vakken.
https://extranet.mijnhva.nl/nl/Paginas/default.aspx
Informatie van het stagebureau voor externen.
https://sis.hva.nl
Bekijk hier jouw studievoortgang.
https://stip.hva.nl
Je kunt STIP gebruiken bij alle vragen rond het zoeken, vinden en gebruiken van (wetenschappelijke en vak-)
informatie.
https://taaluniversum.hva.nl
Een online oefenmodule om je taalvaardigheid te verbeteren.
Belangrijke documenten (downloaden via MijnHvA):
Competentiematrix “Leren lesgeven in de grote stad (Amsterdam)”.
Praktijkgids 2017-2018.
Praktijkgids LIO (via https://extranet.mijnhva.nl/nl/Paginas/default.aspx)
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 42
Boekenlijst
Een overzicht van de verplicht aan te schaffen boeken voor het tweede studiejaar vind je op deze website:
https://www.athenaeum.nl/studieboeken
Taalniveau
Voor een student aan de leerkrachtenopleiding basisonderwijs is het van belang een goede beheersing van het
Nederlands te hebben voor alle taalvaardigheden (spreken, gesprekken voeren, luisteren, lezen en schrijven). Van
alle studenten wordt verwacht dat zij het Nederlands beheersen op B2-niveau vanaf het einde van de propedeuse
en op C1-niveau aan het einde van de hoofdfase. Een beschrijving van deze taalniveaus vind je op
http://www.erk.nl/docent/niveaubeschrijvingen.
Alle schrijfproducten van studenten worden nagekeken met behulp van de Taalnorm Pabo HvA (is een onderdeel
van het taalaspect ‘schrijven’). Deze Taalnorm vind je in een van de bijlagen bij deze Studiewijzer. Bij teveel fouten
wordt het schrijfproduct met een onvoldoende beoordeling teruggegeven aan de student. Dit is dan ook gelijk de
eerste beoordeling en je moet in dat geval het verslag in zijn geheel herkansen. De beoordeling met behulp van de
Taalnorm staat los van de inhoud van de opdracht. Deze wordt apart beoordeeld.
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 43
BIJLAGE 1 | BEOORDELINGSFORMULIER BEROEPSOPDRACHT VT 2.3 – COÖPERATIEF LEREN Pabo HvA 2017-2018
Student: Cijfer: Studentnummer: Cursusjaar: Datum beoordeling: Klas:
Kerndocent: Naam beoordelaar:
Soort product: onderzoeksverslag, presentatie, video en artikel* (doorhalen van niet van toepassing is)
A. Algemene onderdelen Ja Nee
1. Het product voldoet aan de taalnorm van de Pabo HvA. O O
2. De student verwijst naar ten minste drie verschillende bronnen en doet dit volgens de APA-standaarden. O O
B. Inhoudelijke criteria
Helemaal niet (0 punten)
Niet helemaal (1 punt)
Voldoende (2 punten)
Goed (3 punten)
1. In het product beschrijft de student de student de onderzoeksaanpak ten aanzien van coöperatief leren in de eigen stageklas.
Het product bevat de volgende items:
Aanleiding en context
Probleemstelling met hoofd- en deelvragen
Doelstelling
Theoretisch kader
2. In het product worden vijf coöperatieve werkvormen getoond en/of uitgebreid beschreven aan de hand van de vijf uitgangspunten van coöperatief leren.
Het product toont de vijf gebruikte vormen. Per werkvorm wordt duidelijk gemaakt welke van de vijf uitgangspunten expliciet aan bod komen.
3. In het product wordt de keuze voor de vijf coöperatieve werkvormen beargumenteerd. Dit criterium telt dubbel.
De argumentatie start met een koppeling naar de beginsituatie van de klas met betrekking tot coöperatief leren. Daarna worden per werkvorm de cognitieve en sociale doelen en de fasen van de les beargumenteerd.
4. De student kan de zelf
geformuleerde probleemsituatie analyseren en conclusies trekken op
basis van eigen onderzoek.
Er is een duidelijke relatie tussen de probleemstelling en conclusies. Tevens worden er aanbevelingen gedaan, onderbouwd door theorie, om te komen tot de gewenste situatie.
5. Eigen criterium (haalbaar en in relatie tot het thema):
Hier beschrijf je wat jij voldoende zou vinden ten aanzien van je eigen criterium. Tip: gebruik hierbij je eigen probleemstelling.
Bonus Het product is door de docent beoordeeld als origineel, excellent en kenmerkt zich door eigenheid.
+ Het eindcijfer gaat 1 punt omhoog wanneer van toepassing, mits het eindcijfer minimaal een 6 is.
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 44
C. Eindbeoordeling / cijfer ( 0 punten kan niet worden gecompenseerd, de rest wel).
Aantal punten
O Uitmuntend = 10 18
O Zeer goed = 9 16-17
O Goed = 8 14-15
O Ruim voldoende = 7 12-13
O Voldoende = 6 11
O Onvoldoende = 5 9-10
O Ruim onvoldoende = 4 7-8
O Ruim onvoldoende = 3 4-6
O Ruim onvoldoende = 2 1-3
O Geen punten = 1 0
D. Aanvullende feedback en opmerkingen kerndocent
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 45
BIJLAGE 2 | BEOORDELINGSFORMULIER VAKOPDRACHT NEDERLANDS VT 2.3 2017 – 2018
Student: Cijfer:
Datum beoordeling: Studentnummer:
Klas:
Cursusjaar: ‘17 – ‘18
Onderwerp: leesklimaat stageklas & leesportretten
Naam beoordelaar:
A. Voorwaardelijke eisen Ja Nee
1. De tekst in het verslag voldoet aan de taalnorm van de HvA (niveau B2). O O
2. Het verslag voldoet aan de algemene eisen uit de opdracht (maximaal 17 p.; 8 onderscheiden onderdelen). O O
3. De inleiding voldoet aan de eisen specifiek (zie opdracht). O O
4. De beschrijving van het leesklimaat telt 8 paragrafen, aangeduid met kopjes (zie eisen specifiek). O O
5. Ieder leesportret telt 6 paragrafen, aangeduid met kopjes (zie eisen specifiek). O O
6. De bronnenlijst voldoet aan de APA-normen en bevat behalve geraadpleegde literatuur ook de gebruikte kinderboeken. O O
7. De zes voorgeschreven bijlagen zijn opgenomen (zie eisen specifiek). O O
B. Inhoudelijke criteria
Helemaal niet (0 punten)
Niet helemaal (1 punt)
Voldoende (2 punten)
Goed (3 punten)
De student geeft aan de hand van observaties en een interview met de mentor een helder, kritisch beeld van het leesklimaat in de stageklas. Dit criterium telt dubbel.
Uit de beschrijving blijkt dat de student over voldoende kennis en informatie beschikt om een adequaat en kritisch beeld van het leesklimaat in de stageklas te schetsen.
De student beschrijft aan de hand van observaties en interviews het leesgedrag en de -motivatie van drie kinderen uit de stageklas.
Uit de portretten blijkt dat de student over voldoende kennis beschikt om de informatie over drie kinderen aangaande hun leesgedrag en leesmotivatie, gedetailleerd en adequaat weer te geven.
De student beschrijft aan de hand van observaties en analyses de leesprestaties van drie kinderen uit de stageklas.
Uit de portretten blijkt dat de student over voldoende kennis beschikt om de informatie over de vorderingen en prestaties van drie kinderen aangaande hun technisch lezen en tekstbegrip gedetailleerd en adequaat weer te geven.
De student noemt voor elke geportretteerde leerling ten minste een vervolgactiviteit waarmee de leesvaardigheid of -motivatie gestimuleerd kan worden of verder geoptimaliseerd.
De student geeft deskundige aanwijzingen over de wijze waarop het leesgedrag en/of de leesprestaties van de kinderen verbeterd en geoptimaliseerd kunnen worden.
De student evalueert het proces van onderzoek en waardeert zijn resultaten.
De student evalueert zijn wijze van onderzoek, trekt conclusies uit het leesgedrag en de leesprestaties van de kinderen en geeft aan waar de resultaten van zijn onderzoekingen alsmede de conclusies daarvan betekenen voor zijn professioneel handelen.
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 46
C. Eindbeoordeling / cijfer ( 0 punten kan niet worden gecompenseerd, de rest wel).
Waardering Aantal punten
O Uitmuntend = 10 18
O Zeer goed = 9 16 – 17
O Goed = 8 14 – 15
O Ruim voldoende = 7 12 – 13
O Voldoende = 6 11
O Onvoldoende = 5 9 – 10
O Ruim onvoldoende = 4 7 - 8
O Ruim onvoldoende = 3 4 - 6
O Ruim onvoldoende = 2 1 - 3
O Geen punten = 1 0
D. Aanvullende feedback en opmerkingen vakdocent
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 47
BIJLAGE 3 | BEOORDELINGSFORMULIER VAKOPDRACHT Kunstzinnige Orientatie VT 2.3 Pabo HvA 2017 – 2018
Student: Cijfer:
Studentnummer:
Cursusjaar: 2018 – 2018 Datum beoordeling:
Klas:
Kerndocent: Naam beoordelaar:
A. Voorwaardelijke onderdelen Ja Nee
1. De student heeft een lesverslag per vakgebied aangeleverd. O O
2. De student heeft een videofragment voor de vakken dans & drama en muziek en een FTC filmpje voor het vak beeldend vorming aangeleverd.
O O
3. De student heeft het lesontwerp en de leermiddelen bij beeldende vorming in blok 2.1 of 2.2 afgerond. O O
4. De beeldende opdrachten zijn door de docent beoordeeld. O O
5. Het verslag voldoet aan de taalnorm van Pabo HvA. O O
B. Inhoudelijke criteria
Helemaal niet (0 punten)
Niet helemaal (1 punt)
Voldoende (2 punten)
Goed (3 punten)
Je maakt een koppeling
tussen beginsituatie,
vakspecifieke
productdoelen en doelen
op de langere termijn voor
elk afzonderlijk kunstvak.
Je formuleert de beginsituatie van de stageklas .
Je formuleert vakspecifieke leerdoelen.
Je formuleert doelen op de langere termijn.
De doelen worden zichtbaar in de lesinhoud.
Je beschikt over basale
kennis van de methodisch
didactische vaardigheden
voor de afzonderlijke
kunstvakken.
Je kunt laten zien dat je methodisch didactisch handelen
past bij het onderwerp van je les.
Je verwerkt kennis ten aanzien van de vakgebieden in
de lesinhoud.
Je kunt met de lesinhoud
van het kunstvak
aansluiten bij een thema/
onderwerp van de
stageklas en een ander
vak- of vormingsgebied.
. Je beschrijft op welke wijze de kunstles aansluit bij een thema of onderwerp van de stageklas.
Je beschrijft eventuele mogelijkheden om aan te sluiten bij een ander vak- en/ of vormingsgebied.
Je kunt in de reflectie een
koppeling maken met de
competentiegebieden.
Je geeft een reflectie op de gegeven les met betrekking tot: - Organisatie - Behaalde doelen - Eigen vakdidactische competentie - Een mogelijke vervolgactiviteit
Bonus Het product is door de docent beoordeeld als origineel, excellent en kenmerkt zich door eigenheid.
+ Het eindcijfer gaat 1 punt omhoog wanneer van toepassing, mits het eindcijfer minimaal een 6 is.
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 48
C. Eindbeoordeling / cijfer ( 0 punten kan niet worden gecompenseerd, de rest wel).
Aantal punten
O Uitmuntend = 10 15
O Zeer goed = 9 12-14
O Goed = 8 10-11
O Ruim voldoende = 7 8-9
O Voldoende = 6 7
O Onvoldoende = 5 5-6
O Ruim onvoldoende = 4 4
O Ruim onvoldoende = 3 3
O Ruim onvoldoende = 2 1-2
O Geen punten = 1 0
D. Aanvullende feedback en opmerkingen vakdocent
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 49
BIJLAGE 4 | DE TAALNORM VAN PABO HVA
TAALNORM SCHRIJVEN PABO HVA
2017-2018 - Studiewijzer VT 2.3 – DEFINITIEVE VERSIE 01-02-2018 - pagina 50
PROFESSIONEEL SCHRIJVEN
Pabo
Hogeschool van Amsterdam
KENMERKEN VAN EEN PROFESSIONELE TEKST
Afstemming op doel
De vormgeving van het schrijfproduct is conform de eisen (lay-out, spellingscontrole).
De structuur van het product is afgestemd op het doel (bijv. adviseren, informeren,
overtuigen).
Afstemming op publiek
Het taalgebruik en de toon passen bij het publiek (bijv. formeel/informeel,
populair/zakelijk).
Samenhang
Zinnen en alinea’s zijn verbonden door verbindingswoorden en overgangszinnen.
Verwijswoorden zijn correct.
De gedachtelijn is logisch en consequent.
Woordgebruik en woordenschat
Het woordgebruik is gevarieerd.
De woordkeuze is correct.
Voorzetsels en lidwoorden zijn goed gebruikt.
De woordkeuze is passend bij het jargon uit het beroepenveld.
Het betrekkelijk voornaamwoord is correct gebruikt (dat/wat, deze/die).
Spelling en grammatica
De zinsbouw is correct, ook in langere, samengestelde zinnen.
De spelling is correct.
Leesbaarheid
Er zijn witregels, alinea’s en/of kopjes gebruikt. De structuur hiervan is logisch en
bevordert de leesbaarheid.
Interpunctie is correct gebruikt.