De Vallei nr 29 · 2020. 6. 19. · schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar...

34
1 De Vallei nr 29 Jaargang 6, januari 2016 Kortverhalen Joris Denoo, John Toxopeus, Monika Macken, Niels Hav, Frank Roger, Han Messie, Leen Raats, Linda Van Mieghem, Hans Kilian, Katja Feremans

Transcript of De Vallei nr 29 · 2020. 6. 19. · schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar...

Page 1: De Vallei nr 29 · 2020. 6. 19. · schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar Skix. Een maand later verkaste ze op een avond naar Wodan in een aanpalende buitenwijk,

1

De Vallei nr 29 Jaargang 6, januari 2016

Kortverhalen

Joris Denoo, John Toxopeus, Monika Macken, Niels Hav,

Frank Roger, Han Messie, Leen Raats, Linda Van Mieghem,

Hans Kilian, Katja Feremans

Page 2: De Vallei nr 29 · 2020. 6. 19. · schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar Skix. Een maand later verkaste ze op een avond naar Wodan in een aanpalende buitenwijk,

1

2 Droomoord Joris Denoo

6 De man die verzwolgen werd Frank Roger

8 De Nieuwkomer Leen Raats

12 Het ultieme displacement Linda van Mieghem

16 Jacob vol plannen Han Messie

18 Breekbaar Niels Hav

Vertaling Jan Baptist

23 Blauwe maan Hans Kilian

24 Laat de honden tot mij komen John Toxopeus

27 De professor Monika Macken

30 Verloren zoon Katja Feremans

Cover FTF Vermeulen (v.u.)

Een Eigen-Zinnige uitgave januari 2016

Page 3: De Vallei nr 29 · 2020. 6. 19. · schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar Skix. Een maand later verkaste ze op een avond naar Wodan in een aanpalende buitenwijk,

2

Droomoord Joris Denoo

01 Het huis rust stevig op zijn heupen. Het lijkt niet uit zijn evenwicht te brengen. Aan de ene kant zit wat ook aan de andere kant zit. Het is drie verdiepingen hoog. Het huis steekt zijn tong uit via een spookachtig mooie voortuin. Je kan rechts en links ook om het huis heen. In de grote achtertuin staat een reusachtige boom. In de zomer roert hij schuimig zijn kruin. In de winter betast hij de hemel met zijn tentakels. Er ligt een rugbystadion achter het huis. Van op de bovenste verdieping kan men in stukken en brokken de thuiswedstrijden van RC Daring Barbarians in de hoogste klasse volgen. De gedeeltelijke overkapping van het stadion hindert wel, in combinatie met felle zon, lees: schaduw. Van eender waar in het huis kan men ook de scores min of meer bijhouden, afgaand op de decibels die uit het stadion opstijgen. De tuin, de boom, de struiken bieden troost voor de bewoner binnenin. Hij verlaat het huis niet, dat van buiten gezien symmetrisch oogt, maar dat van binnen niet is: A roept B niet op, links weerspiegelt rechts niet, boven herhaalt onder niet. De bewoner, Skix genaamd, is honkvast. Het huis is een statement, gestut door een gigantische boom. De bewoner zelf heeft ook maar één zekerheid: zijn naam. De naam is de enige zekerheid van de bewoner. Omheen het huis is momenteel alles ziedend in beweging. Takken ranselen elkaar en zichzelf; bladeren verliezen zich in dat gehakketak en niets behoudt eenzelfde plaats als voorheen. In het huis is ook deining merkbaar. Het water in de toiletpotten op de gelijkvloerse verdieping en één hoog ondergaat een bescheiden golfslagje. Nadert het huis en houdt er halt: Otto: nadert het huis en houdt er halt. Gewapend met zekerheden stapt hij op de voordeur af. De druk op de belknop veroorzaakt het zilveren gerucht van windklokken. Grapparg schrikt op. Quasi lodderig heft hij zijn kop. Toch is hij een en al concentratie. Daarna kijkt hij even vragend naar Skix, die languit in de sofa ligt. Diens hoofd is bedekt door een boek in spreidstand: Oblomov van Gontsjarov. Een tweede keer zeilen klokkengeluidjes door de hal en de living. Skix schrikt wakker. Hij plukt het boek van zijn hoofd en veert langzaam op, zich afvragend of de geluiden zich in zijn hoofd afspeelden dan wel ergens anders. Op het ogenblik dat hij het boek op de ronde salontafel legt, wil leggen, golft er een elektrische ola door zijn hersenen. Die hersenstorm veroorzaakt een steekvlam in zijn bewustzijn, dat daardoor even uitgeschakeld wordt. Hij valt tussen schip en wal, zijn rug onzacht tegen meubilair bonkend. Zijn ogen sluiten zich wijd open en activeren schermbeveiliging: het noorderlicht? Flitsen? Sterren? Einders en vlaktes? Om zijn mond stolt een grimas die een minuut lang zijn gezicht als een masker in bedwang houdt. Zijn vingers, handen en armen zijn even niet langer

Page 4: De Vallei nr 29 · 2020. 6. 19. · schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar Skix. Een maand later verkaste ze op een avond naar Wodan in een aanpalende buitenwijk,

3

van hem. Ook hier lijkt hij in een klemvaste houdgreep te zitten. Als een gekweld vraagteken ligt Skix zo’n drie minuten lang op de grond. Grapparg vlijt zich languit neer naast Skix. Zijn ene oor is klaar om een derde belsignaal te interpreteren, maar dat komt er niet. Zijn andere oor leest het lichte gekreun dat met kleine tussenhalen uit de mensenmond ontsnapt. Hij reageert niet op de zachte plof van vallend drukwerk in de voorhal. Otto belt geen derde keer aan. Hij is zeker van zijn stuk. Zijn gebaar naar de bel toe beschrijft een afwijkende beweging en verandert in een krabgebaar boven op zijn hoofd. Dan keert hij het huis de rug toe en stapt naar zijn volgende huisnummer, zonder nog om te zien. Wanneer ook dat nummer zijn businhoud ontvangen heeft, plukt hij zijn

mobieltje uit zijn zak. Skix komt weer tot bewustzijn in eenzelfde andere wereld. De steekvlam heeft een portie van zijn energie verschroeid. Hij blijft nog even liggen en hijst zich dan weer via zijn ellebogen in de sofa. Zijn rug doet concreet pijn; die is midscheeps getroffen door een aanvaring met meubilair. Daar groeit waarschijnlijk nu al een blauwe plek. Meubilaire rondingen zijn wel veiliger dan hoekige kanten, maar kunnen ook hard aankomen. Lezen zal voor later zijn: er zijn nabevingen. Oblomov ligt volumineus dichtgeslagen op de rand van de salontafel. Die valt net niet. Na verloop van seconden komt er een vage glimlach om Skix’ mond zweven. Grapparg vlijt zijn kop nu helemaal in rust op zijn voorpoten. Alles is weer een tijdlang in onzekere balans. De bouwvakkers-gsm van Skix, bestand tegen vallen en stoten, zoemt. Omdat ook de trilfunctie geactiveerd is, draait hij een kwartrondje om zijn eigen as op de salontafel. ‘Skix.’ ‘Otto hier. Alles kits?’ ‘Alles kits. Even horizontaal, dat wel. Weinig schade. Belde je?’ ‘Ik bel nu wel.’ ‘Grapjas. Ik bedoel de deurbel. Daarnet.’ ‘Ja, daarnet. Alleen reclame. Geen facturen.’ ‘Dat dacht ik al. Ik… ‘ ‘Even onbereikbaar geweest?’

‘Ja.’ ‘Ik hoorde Grapparg niet blaffen. Tweemaal gebeld.’ ‘Nee.’ ‘Oké dan. Hij weet het best hé.’ ‘Zeker weten. Nu moet ik nog even uitblazen, Otto.’ ‘Tot binnenkort, Skix. Hou je haaks.’ ‘Tja… haaks. Bye.’ ‘Bye.’ London (Richmond) – Tijdens de match RC Daring Barbarians - White Sharks van jl. zaterdag deed zich vlak na de tweede scrum al een felle botsing voor tussen thuisspeler Skix en tegenstander Wodan Pretzlov. Beide robuuste heren knalden dermate op elkaar in, dat zij op berries van het veld gedragen dienden te worden. Pretzlov was even out, maar kon de strijd hervatten. Skix bleef definitief aan de zijlijn, klagend over duizeligheid. Hij zag er dan ook zwaar gehavend uit. Hij ging niet meer

Page 5: De Vallei nr 29 · 2020. 6. 19. · schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar Skix. Een maand later verkaste ze op een avond naar Wodan in een aanpalende buitenwijk,

4

het veld op. Op weg naar de kleedkamers diende hij zelfs aan weerszijden geschraagd te worden. Uit goede bron is verder vernomen dat Skix nadere onderzoeken moet ondergaan in de gespecialiseerde vleugel van het Aloysius-ziekenhuis. Het is afwachten geblazen nopens de afloop van deze zaak. Duimen maar, want de Barbarians hebben Skix momenteel broodnodig… (UDL in Daily Courier, 12 november 1992) 02 De storm heeft het weer ondersteboven gekarnd. De volgende dag zit de lucht blauw als wintermelk. Bomen en struiken bewaren de stilte. Alles lijkt in verstarde stilstand gestold.

Jezebel S. versnippert de briefwisseling van de voorbije maand. Dat betreft geen noodzaak; ze vindt het vermalende gezoem van de snippermachine aangenaam om naar te luisteren. Zoals elke maand, jarenlang al, steekt er een kaart tussen van Skix. Daarop staat immer dezelfde tekst: waarom? Zo’n kaart brengt postbode Otto ongeveer elke tiende dag van de maand. (Hij bedient op zijn ronde zowel de straat van Skix als die van Wodan/Jezebel in de buitenwijk). Het betreft kaarten die gratis in de draairekken in postpunten te plukken zijn, met telkens andere afbeeldingen op. Alleen de handgeschreven tekst blijft altijd dezelfde. Skix neemt nooit de moeite zijn mededeling in een enveloppe te verpakken. Wodan reageert er schouderophalend op. Het kan hem niet meer verdommen wat Skix uitspookt. Jezebel is nu van hem. Werktuiglijk stopt Jezebel de kaart in de snippergleuf en kijkt ondertussen naar buiten. Wodan is aan het werk in de tuin. ‘Hij is mijn snipperman voor de tuin,’ denkt ze glimlachend. De oud-rugbyer werkt traag. Hij harkt met langzame halen en streken bijeen wat de storm gisteren bloemleesde en op de begane grond gooide. In een verdomhoekje van de tuin groeit gestaag een berg oude bladeren. ‘Daarom dus,’ mompelt ze. Ze mompelt elke maand wel een daarom, dat op diverse zaken betrekking kan hebben. De hoeveelste waaromkaart is het nu al?

Het grootste waarom/daarom echter deed zich voor twee jaar na Skix’ frontale botsing met Wodan Pretzlov. Skix raakte maar niet van zijn frequente epileptische aanvallen af (die begonnen waren twee weken na de fameuze match). Vrijgezel Wodan Pretzlov was toen al iets te uitdrukkelijk hulpverlenend in diens huis aanwezig, van in den beginne eigenlijk. Het leek op een aflossing van schuld, terwijl de frontale botsing in november 1992 alleen maar van sportieve aard was geweest, eigen aan rugby. Wodan achtte zich echter voor een stuk heel erg betrokken en frequenteerde het huis van Skix viermaal per week. Maar het leven van Jezebel en Skix werd grondig en totaal omgekarnd. Opnames en onderzoeken volgden elkaar in een snel tempo op. Allerlei dure en ingewikkelde ingrepen bleken noodzakelijk. De trap werd met een lift toegerust. Badkamer, slaapvertrek en living werden aangepast. Zachtheid alom. Veiligheid. Maar ook: adieu sport, vaarwel sociaal leven, goodbye ongedwongen seks. Van potige rugbyer tot onderdanig slachtoffer van de zwaartekracht.

Page 6: De Vallei nr 29 · 2020. 6. 19. · schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar Skix. Een maand later verkaste ze op een avond naar Wodan in een aanpalende buitenwijk,

5

Na een hoogoplopende ruzie annex stuipaanval met veel materiële schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar Skix. Een maand later verkaste ze op een avond naar Wodan in een aanpalende buitenwijk, met achterlating van afgeronde meubels, diverse handgrepen, alarmknoppen, een hulphond en een ontredderde ex-rugbyspeler met een stootbestendige bouwvakkers-gsm en een aanstormende whiskyverslaving. En toen begonnen de kaarten te komen: waarom? Otto onderhoudt al enkele jaren de tuin van Skix: de voortuin en de achtertuin. Hij doet dat na zijn dagelijkse postronde. Nationale besparingen in crisistijd hebben hem tot parttime-kracht ‘gesaneerd’. Het postbedrijf (ooit moeders mooiste van Vadertje Staat) moest

‘gezond’ blijven, dus sneuvelden er mensen en jobs. Otto werkt nog vier driekwartdagen van de werkweek. Of zoiets. Tuinieren is zijn hobby. En zijn leven, zegt hij. Skix betaalt er hem voor. Zelf kan die het niet meer: zijn lichaam is te moe geworden van te veel aanvallen. Er zijn grenzen aan weerstand en incasseringsvermogen. Sport is hem quasi fataal geworden. En plotseling steekt weer de wind op, enkele dagen later. Feller dan voorheen zelfs. Waarschuwingen doen de ronde. In de achtertuin van Skix sneuvelt een mythe: onder al dat stormgeweld vangt de kruin een te grote hoeveelheid lucht, wordt leenroerig, hapt naar adem en dondert naargeestig krakend om. Gelukkig kiest hij niet de richting van het woonhuis. Otto kan niet meer aan het gevaarte ontsnappen. Hij wordt vermorzeld, verpulverd, gehakt, geschuurd, gevild, gegeseld. In zijn tas, die zoals gewoonlijk op de veranda staat, en waarin hij koffie en broodjes bewaart, treft men een twintigtal gereed geschreven waaromkaarten aan. Op elke kaart is reeds de bestemmeling ingevuld. Skix valt uit de lucht. Hij heeft nooit weet gehad van de kaarten. Jezebel S. en Wodan P. krijgen bezoek. Een andere postbeambte, met een hogere functie wellicht. Een soort postpolitie. De kaarten op tafel. ‘Godverdomme,’ zegt Wodan. ‘Waarom? Waarom hij?’ En hij kijkt naar Jezebel. Die ook ‘ja, waarom?’ vezelt. ‘Die Otto had liever dat je bij Skix gebleven was hé? De Skix die om de

haverklap van zijn stokje gaat hé? Wiens tuin hij onderhield hé?!’ ‘Maar… ‘ ‘Onderhield… onderhoudt hij ook jouw tuin?? Ja hé!? ‘Maar Wodan… ‘ ‘Godverdomse Otto! Dat is het hé! Hé Jezebel?! Ik ben hier al jaren de hoorndrager hé? Is ’t niet waar? Het is de W van waarom en de W van Wodan hé? Waarom die Wodan hé!? Je ziet hem in ’t geniep hé! Maar dat is niet genoeg voor die zak, die postzak! Godverdomme! Waarom? Hier! Daarom! Met de W van woest!!’ Voor de postpolitie ook maar iets kan doen, vliegt rugby-Wodan op haar af. Haar halsje knapt als een rietje. En aldus blijft er niet veel over. Otto dood. Jezebel vermoord. Wodan weggeborgen. Skix…

Page 7: De Vallei nr 29 · 2020. 6. 19. · schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar Skix. Een maand later verkaste ze op een avond naar Wodan in een aanpalende buitenwijk,

6

De man die verzwolgen werd Frank Roger

Jacques had wat hoofdpijn, de koffie smaakte verschrikkelijk en de eerste druppels regen vielen neer uit de zwaar overtrokken lucht. Dit was weer zo een van die dagen. Hij bladerde door zijn krant en gooide ze ongelezen opzij. Er stond zoals gebruikelijk vooral slecht nieuws in, en hij was nu echt niet in de stemming voor nog meer deprimerend materiaal. Hij had iets nodig om zijn zinnen wat te verzetten, de regen te vergeten en de dag op gang te trekken. Op de hoek van de tafel zag hij een klein boekje liggen. Had een vorige klant het daar achtergelaten? Of was het een bijlage bij zijn krant, die van tussen de bladzijden was gegleden toen hij ze had opzij gegooid? Hij nam het boekje op en bekeek de cover. Er stond geen auteur vermeld, en de titel was “De man die verzwolgen werd”. Een illustratie van een boek dat in een onmogelijke vorm was verwrongen sierde de omslag. Zijn nieuwsgierigheid was gewekt. Hij sloeg het boekje open en las de eerste paragraaf: “Johnny had wat hoofdpijn, de koffie smaakte verschrikkelijk en de eerste druppels regen vielen neer uit de zwaar overtrokken lucht. Dit was weer zo een van die dagen. Hij bladerde door zijn krant en gooide ze ongelezen opzij. Er stond zoals gebruikelijk vooral slecht nieuws in, en hij was nu echt niet in de stemming voor nog meer deprimerend materiaal. Hij had iets nodig om zijn zinnen wat te verzetten, de regen te vergeten en de dag op gang te trekken.” Jacques keek op van de bladzijde en dacht: Dit is merkwaardig. Dit is mijn situatie van enkele ogenblikken geleden. Kan dit een toeval zijn? Of speelt mijn geest me parten? Het was inmiddels hard aan het regenen, en zonder paraplu of jas leek het verstandiger om nog wat in deze bar te blijven zitten. Aangezien de krant weinig opbeurends te bieden had nam hij het boekje weer op en ging verder waar hij was gestopt: “Op de hoek van de tafel zag hij een klein boekje liggen. Had een vorige klant het daar achtergelaten? Of was het een bijlage bij zijn krant, die van tussen de bladzijden was gegleden toen hij ze had opzij gegooid? Hij nam het boekje op en bekeek de cover. Er stond geen auteur vermeld, en de titel was “De man die de diepte in werd gesleurd”. Een illustratie van een boek dat in een wervelwind werd meegezogen sierde de omslag. Zijn nieuwsgierigheid was gewekt. Hij sloeg het boekje open en las de eerste paragraaf: “Jeroen had wat hoofdpijn, de koffie smaakte verschrikkelijk en de eerste druppels regen vielen neer uit de zwaar overtrokken lucht. Dit was weer zo een van die dagen. Hij bladerde door zijn krant en gooide ze ongelezen opzij. Er stond zoals gebruikelijk vooral slecht nieuws in, en hij was nu echt niet in de stemming voor nog meer deprimerend materiaal. Hij had iets nodig om zijn zinnen wat te verzetten, de regen te vergeten en de dag op gang te trekken.” Johnny keek op van de bladzijde en dacht: Wacht even. Dit is niet gewoon mijn situatie van enkele ogenblikken geleden, het is

Page 8: De Vallei nr 29 · 2020. 6. 19. · schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar Skix. Een maand later verkaste ze op een avond naar Wodan in een aanpalende buitenwijk,

7

hetzelfde verhaal binnen het verhaal. Dit is verbluffend. Het lijkt wel alsof ik gevangen zit in een lus. Misschien gaat dit verhaal daar nu juist over? Laten we eens zien hoever het boekje dit idee drijft. Aangezien het maar bleef regenen kon hij net zo goed hier blijven en wat lezen. Hij nam het boekje weer op en las verder: “Op de hoek van de tafel zag hij een klein boekje liggen. Had een vorige klant het daar achtergelaten? Of was het een bijlage bij zijn krant, die van tussen de bladzijden was gegleden toen hij ze had opzij gegooid? Hij nam het boekje op en bekeek de cover. Er stond geen auteur vermeld, en de titel was “De man die vast zat in drijfzand”. Een illustratie van een boek waarvan nog net een glimp kon worden opgevangen voor het uit het zicht verdween sierde de omslag.

Zijn nieuwsgierigheid was gewekt. Hij sloeg het boekje open en las de eerste paragraaf: “Johnny had wat hoofdpijn, de koffie smaakte verschrikkelijk en de eerste druppels regen vielen neer uit de zwaar overtrokken lucht. Dit was weer zo een van die dagen. Hij bladerde door zijn krant en gooide ze ongelezen opzij. Er stond zoals gebruikelijk vooral slecht nieuws in, en hij was nu echt niet in de stemming voor nog meer deprimerend materiaal. Hij had iets nodig om zijn zinnen wat te verzetten, de regen te vergeten en de dag op gang te trekken.” Jacques keek op van de bladzijde en dacht: Dit is ongelooflijk. Te gek voor woorden. Hoe gaat dit eindigen? Komt er ooit wel een einde aan? Gefascineerd las hij verder. Hij was nu niet meer te stoppen. “Op de hoek van de tafel zag hij een klein boekje liggen. Had een vorige klant het daar achtergelaten? Of was het een bijlage bij zijn krant, die van tussen de bladzijden was gegleden toen hij ze had opzij gegooid? Hij nam het boekje op en bekeek de cover. Er stond geen auteur vermeld, en de titel was “De man die verzwolgen werd”…

Page 9: De Vallei nr 29 · 2020. 6. 19. · schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar Skix. Een maand later verkaste ze op een avond naar Wodan in een aanpalende buitenwijk,

8

De Nieuwkomer Leen Raats

Niemand wist waar hij vandaan kwam. Op een dinsdagochtend stapte hij het café binnen en keek even over zijn te kleine brillenglazen het schemerige vertrek rond, alvorens hij zich de enige vrije barkruk toe-eigende. We keken toe hoe Herman hem van kop tot teen opnam, en deden hetzelfde. De man droeg een grijs kostuum, een witte stropdas en een heuptasje van een hip sportmerk. Herman leunde op zijn tapkraan. ‘Wat zal het zijn?’ De man keek Herman geërgerd aan. ‘Een Palm van het vat. En stel me die vraag nooit meer.’ We keken toe hoe Herman, licht van zijn stuk gebracht, een Palm tapte en hem haast voorzichtig voor de man neerzette. De man dronk met grote slokken. Wij deden hetzelfde. Af en toe wierpen we een blik op het scherm in de hoek. De wielrenners waren er vroeg aan begonnen vandaag. Het was een bergrit. Het beloofde spannend te worden. Toch dwaalde onze blik voortdurend af naar De Nieuwkomer, die onverstoorbaar en met regelmatige slokken van zijn bier dronk. Het was lang geleden dat we nog een nieuwkomer hadden gehad. Café Trapke Op was dan ook niet het soort kroeg waar je zomaar binnenstapte. Het was een mistroostig hol waar het meubilair er even slecht uitzag als de mensen die erop zaten, waar de bierviltjes bruin waren en er steeds een verschaalde biergeur hing. Het was niet de plek waar je vrienden mee naartoe nam voor een gezellig avondje uit. We kwamen hier dan ook niet voor ons plezier. We kwamen hier om te drinken. Niemand zei iets tegen De Nieuwkomer. We spraken sowieso niet zoveel, tenzij er een sportwedstrijd op tv was of wanneer Herman het nieuws opzette. Over sport en politiek hadden we allemaal een mening. De dag na de komst van De Nieuwkomer stonden we om vijf voor negen voor de deur, alsof het was afgesproken. Herman keek twee keer op zijn horloge. ‘Ik dacht al dat ik me overslapen had. Jullie zijn er vroeg bij vandaag.’ We lachten niet met hem mee. Hij had onze eerste pinten nog niet getapt of Augustijn stelde de vraag die op ieders lippen brandde: ‘Wie was die vreemde snuiter gisteren?’ We keken naar Herman. Als cafébaas behoorde hij de antwoorden op alle grote levensvragen te kennen. Soms leek het alsof dat ook zo was. Nu wreef hij slechts over zijn kale hoofd. ‘Geen idee.’ ‘Hij klonk Oost-Vlaams’, opperde Jef. Den Dikke, zo noemden we hem. Tien jaar geleden, toen we hem die weinig flatterende naam gaven, klopte dat ook. Ondertussen waren we elk zo’n tien kilo bijgekomen, terwijl Jef minstens evenveel was afgevallen. Toch bleven we hem Den Dikke noemen. Een bijnaam veranderde je niet zomaar. Gust was het er niet mee eens dat De Nieuwkomer weleens van Gent kon zijn. Hij dacht eerder aan Vlaams-Brabant. ‘Het Brusselse,’ voegde hij daaraan toe. Augustijn vond dat hij Antwerps klonk. Ik dacht dat hij gelijk kon hebben, maar echt zeker was ik daar niet van. Per slot van rekening had hij slechts één enkele zin gesproken. ‘Een Palm. En stel me die vraag nooit meer,’ bootste Guido De

Page 10: De Vallei nr 29 · 2020. 6. 19. · schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar Skix. Een maand later verkaste ze op een avond naar Wodan in een aanpalende buitenwijk,

9

Nieuwkomer na. Guido imiteerde voortdurend mensen, van koning Filip tot Kim Clijsters. Hij vond dat hij daar goed in was. We lachten erom, zoals we lachten om Augustijns schunnige moppen: omdat het van ons verwacht werd. We discussieerden nog even over de afkomst van De Nieuwkomer, maar het was Gust die de vraag stelde waarop we allemaal het antwoord wilden kennen: ‘Zou hij nog terugkomen?’ Op dat moment keken we allemaal naar de deur. Toen die deur om elf uur openging, hielden we collectief onze adem in. De Nieuwkomer knikte even naar Herman, die prompt een Palm tapte. Herman was een goede verstaander. De Nieuwkomer droeg hetzelfde kostuum als de voorgaande dag, maar nu met een bordeauxrode stropdas. Ook het heuptasje was weer van de partij, en

had het gezelschap gekregen van een petje van hetzelfde merk. Later zou Den Dikke opperen dat dat betekende dat hij zich bij ons op zijn gemak voelde. Dat verontrustte ons allemaal. Het zag er echter naar uit dat Den Dikke gelijk had, want de volgende dag was De Nieuwkomer terug. En de dag erop. En die daarop. Stipt om elf uur, wanneer wij aan onze tweede pint bezig waren, verscheen hij in de deuropening, liep met haast plechtige tred naar wat zijn vaste barkruk was geworden en bleef daar zitten tot een uur voor sluitingstijd. We kwamen voortaan stipt om 9 uur. Op die manier hadden we nog twee uur voordat De Nieuwkomer arriveerde. Het merendeel van die tijd gebruikten we om over hem te discussiëren. Over zijn afkomst waren we het nog steeds niet eens. Ook zijn leeftijd was een twistpunt. Guido was ervan overtuigd dat hij niet ouder dan zestig kon zijn. Gust bleef volhouden dat hij de zeventig gepasseerd was. Gust kon het weten. Hoewel hij zich er steevast met een grapje vanaf maakte wanneer iemand naar zijn leeftijd informeerde, was hij toch al minstens vijfenzeventig. Hij wist veel over de Slag bij Waterloo. Het mocht dan een raadsel zijn hoe De Nieuwkomer in café Trapke Op verzeild was geraakt, zeker was dat zijn komst voor verdeeldheid zorgde. Herman vond dat we hem een kans moesten geven. Natuurlijk vond hij dat. Vijf stamgasten was niet veel als je een huis moest afbetalen. Maar we waren al tien jaar zijn trouwe klanten. Dat moest toch iets betekenen? De discussies laaiden almaar hoger op. Waar we vroeger tijdens de

ochtenduren rustig van onze eerste pintjes genoten, klonken onze stemmen nu steeds luider en feller door de bedompte ruimte. Herman weigerde toe te geven dat de komst van de Nieuwkomer een slechte zaak was. Erger nog: hij kreeg bijval van Gust, die vond dat we verdraagzaam moesten zijn. ‘We zouden Napoleon ook nooit verslagen hebben zonder de hulp van de Britten en de Pruisen,’ zei hij dan. Niemand van ons begreep wat dat ermee te maken had. Gust opperde dat hij niet anders verwacht had. Hij noemde ons onwetend. De rest van de dag sprak ik niet tegen hem. Ik haatte het wanneer mensen intellectuele scheldwoorden gebruikten. ‘Je bent veranderd sinds zijn komst,’ verweet Guido hem op een donderdagochtend. Gust haalde slechts zijn schouders op. ‘De komst van de Nieuwkomer heeft ons allemaal veranderd.’ Het was de eerste keer in weken dat we het met hem eens waren.

Page 11: De Vallei nr 29 · 2020. 6. 19. · schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar Skix. Een maand later verkaste ze op een avond naar Wodan in een aanpalende buitenwijk,

10

‘We moeten van die kerel zien af te komen,’ fluisterde Augustijn toen Herman even naar buiten was om een sigaret te roken. ‘Samen pesten we hem wel buiten.’ Daar had niemand iets tegen in te brengen. Die ochtend wachtten we met nog meer spanning op De Nieuwkomer. Hij kwam niet opdagen. Dat was vreemd. Sinds die eerste keer had hij nog geen dag overgeslagen. Herman was razend. ‘Als jullie wat vriendelijker tegen hem waren geweest, was ik nu geen klant kwijt.’ Den Dikke keek op van zijn krant. ‘We hebben niets tegen hem gezegd.’ ‘Dat bedoel ik nu net. Hij komt hier nu al vijf weken en jullie hebben nog geen woord tegen hem gesproken.’

‘Dat geldt ook voor hem. Hij had ons ook kunnen aanspreken.’ Guido scheurde een bierviltje doormidden. Dat deed hij wel vaker als hij zich ergens druk om maakte. Tijdens de sportuitslagen op zondagavond moesten er steevast een stuk of twee bierviltjes aan geloven en ook het weerbericht durfde al eens tot een massale slachtpartij onder bierviltjes te leiden. ‘Een Palm. En stel me die vraag nooit meer,’ bootste hij voor de zoveelste keer na. ‘Als je met zo’n houding ergens binnenstapt…’ ‘Typisch Antwerpenaren,’ viel Augustijn hem bij. ‘Altijd arrogant.’ ‘Oost-Vlamingen,’ verbeterde Den Dikke. Gust stond op van zijn kruk. ‘Ik zeg toch dat hij van het Brusselse komt!’ We keken elkaar met verhitte gezichten aan. Zelfs nu hij niet kwam opdagen, zorgde De Nieuwkomer nog voor onenigheid. We hadden echt genoeg van die vent. ‘En nu ben ik het zat!’ Herman sloeg met zijn vlakke hand op de toog. ‘Willen jullie weten waar hij vandaan komt? Vraag het hem dan verdomme gewoon.’ ‘Als hij ooit nog terugkomt,’ merkte ik droogjes op. Daarop keken we elkaar aan. We wilden niet dat hij terugkwam. Toch? Op de derde dag na het verdwijnen van De Nieuwkomer, kwam Den Dikke met een rood aangelopen gezicht het café binnen. Hij gooide zijn krant op de toog. ‘Kijk.’ Het duurde even voor we hem herkenden. Op de foto droeg hij geen kostuum, maar een blauwe trui. Ook het petje ontbrak en hij zag er

een stuk jonger uit. Mon Grosemans geboren op 10 januari 1939 te Puurs en overleden te Hasselt op 16 augustus 2015 na een moedig gedragen ziekte Herman vulde ongevraagd onze pinten bij. ‘Een rondje van het huis.’ Zijn handen beefden. Gust hield zijn pint voor zich uit. ‘Op Mon.’ ‘Op Mon’, zeiden we in koor en dronken onze pinten in één teug leeg. Ook Herman dronk mee. Dat was niet van zijn gewoonten. ‘Een cafébaas die drinkt, dat is om problemen vragen,’ zei hij altijd. Een tijdlang staarden we zwijgend voor ons uit, ieder alleen met zijn gedachten. De berg snippers naast Guido’s glas groeide gestaag. Herman overhandigde hem een stapeltje nieuwe bierviltjes. Guido

Page 12: De Vallei nr 29 · 2020. 6. 19. · schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar Skix. Een maand later verkaste ze op een avond naar Wodan in een aanpalende buitenwijk,

11

knikte hem dankbaar toe. Het was Augustijn die de stilte doorbrak. ‘Puurs. Antwerpen, dus. Zei ik toch.’ Ik bedacht me net hoe ironisch het was dat de dood van De Nieuwkomer een einde aan onze ruzies had gemaakt, toen Guido met een ruk opkeek van zijn gescheurde bierviltjes. ‘Welke ziekte zou hij gehad hebben?’ Uit: ‘Barst’, kortverhalen, Uitgeverij Liverse 2015, ISBN: 978 94 91034 527

Page 13: De Vallei nr 29 · 2020. 6. 19. · schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar Skix. Een maand later verkaste ze op een avond naar Wodan in een aanpalende buitenwijk,

12

Het ultieme displacement Linda van Mieghem

Om de irritante geur in het atelier te verdrijven, duwde Everard het raam van zijn zolderkamer zo ver mogelijk open. Hij overschouwde het stedelijke landschap van daken gehuld in grijze neveltinten, volgroene kruinen van kastanjelaars of esdoorns die verscholen groeiden in verborgen binnentuintjes, en daartussen … het broze, gotische silhouet van zandsteen en steigers. De ranke toren probeerde al honderden jaren in vergetelheid weg te brokkelen, maar de mens hield hem met alle middelen in leven. Geen passieve euthanasie. Everard glimlachte, ietwat triest. Dit monument van grootheidswaanzin deed hem aan zijn kindertijd denken toen hij zorgvuldig zavelzand en water mengde tot hij de exacte viscositeit bekwam: niet te vloeibaar, niet te stug. Koel en subtiel drupte de modder tussen zijn vingers tot een kanten slijktoren. Drup … drup … hoger en hoger … verbeten … fanatiek, gotiek … zijn kathedraal moest de mooiste worden voor een God die hij nu, jaren later – god weet waar – was kwijtgespeeld. Toen hij vijfenveertig jaar geleden als wereldvreemde adolescent op de academie belandde, had hij deze armzalige zolderflat voor een prikje gehuurd. Hier had hij ruimte én zicht op de toren. Tientallen keren had hij haar geschilderd. “Haar”, want voor Everard was de toren een vrouw: grillig en onbereikbaar, elk uur van de dag anders. Als hij haar schilderde, voelde hij zich Claude Monet in Rouen. Everard keerde raam en toren de rug toe en liep door zijn bijna lege atelier. Verkocht had hij nooit veel, net genoeg kathedralen om te overleven. De betere galerijen wilden zijn werk niet, kunstpausen hadden nooit een welgevallig oog op zijn werk laten rusten. Jasper had zich vaak vrolijk gemaakt over de “konterfeitsels”, zoals hij Everards schilderijen van de toren denigrerend noemde. 'Nooit van Avant-garde, Bauhaus en kubisme gehoord? Zijn popart, action painting of conceptuele kunst volledig aan jou voorbijgegaan?' vroeg Jasper als hij op het atelier kwam. Jasper was een adept van conceptuele kunst. Hij aanbad Marcel Duchamp en had een mateloze bewondering voor Joseph Beuys. Voor hem was het idee belangrijker dan het esthetische genoegen of het technische kunnen. Jasper wou kunst bevrijden van haar traditionele ketens, kunst vervlechten met het leven. Melancholische pianoklanken golfden door het atelier: Claude Debussy, tijdgenoot van Claude Monet. Hun schilderijen en muziek pasten wonderwel bij elkaar. Everard, vroeg zich af of de twee elkaar ooit ontmoet hadden. De muziek stopte. Everard klikte de cd terug aan, voor de derde keer. Hij hield van herhaling, van het repetitieve zoals in zijn werk. Hij keek op de klok. Over drie kwartier zou de zon de perfecte lichtinval geven. Dan zou Jasper er zijn. Ach, Jasper. Jong, zelfzeker, alom gevierd artiest. Everard had hem zowat een jaar geleden op café leren kennen. De jonge kunstenaar leunde nonchalant tegen de toog, pint in de hand. Met die typisch ironische glimlach bestudeerde hij de klanten. Ze waren aan de praat geraakt, en er was een band ontstaan. Vriendschap? Everard wist het niet. Misschien eerder nieuwsgierigheid? Of het genieten van conflict tussen jong en oud? En ik, dacht Everard, wat heb ik uiteindelijk bereikt?

Page 14: De Vallei nr 29 · 2020. 6. 19. · schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar Skix. Een maand later verkaste ze op een avond naar Wodan in een aanpalende buitenwijk,

13

O ja, geprobeerd had hij genoeg. Maar hij kwam telkens wat achterop hinken, net niet vernieuwend genoeg, te weinig branie. Tenslotte was hij definitief teruggekeerd naar zijn oude liefde de kathedraal, dat overweldigende lege omhulsel, altijd in verval en altijd in heropstanding. Everard draaide de dop van een fles bourbon en nam een slok. Hopelijk is Jasper tijdig op de afgesproken plek, dacht hij. Deze keer zal het me lukken. Deze keer zal ik die windbuil met verstomming slaan. En hij mag zijn camera niet vergeten. Zonder camera is het zinloos. Een week geleden had hij, tussen twee deliria tremens in, een briljant idee gekregen, een inval die hem voorgoed een plaats zou geven in de

moderne kunstgeschiedenis. Hoewel het een broeierig hete dag was, had hij al zijn gotische konterfeitsels opgestookt in de houtkachel. De zolder stonk nog altijd naar verkoold doek en olieverf. Everard bekeek zichzelf in de spiegel en wreef door zijn sluike, uitgedunde haren: vermoeid zelfportret. Zou hij nog vlug douchen voor deze grote dag? Zich scheren, misschien? Propere sokken aantrekken? Ach nee, wat betekenen vuile sokken als je op het punt staat een wereldschokkend kunstwerk te creëren? Zijn hart klopte gejaagd. Hierop had hij zijn hele armzalige leven gewacht. Hij hoopte dat Jasper het zou begrijpen. Hij scheurde een vel papier uit een blocnote en begon te schrijven. Het wilde niet zo lukken omdat zijn gedachten steeds wegvlinderden naar bloemen uit het verleden. Vooral naar vrouwen. Geen enkele had hem ooit langer dan een nacht kunnen bekoren. Ze waren niet zoals zijn kathedraal. Na elk avontuurtje met een ander isme liet hij zich weer door haar verleiden. Vorige week had hij het opeens gesnapt: ZIJ was het die hem weerhouden had van grootse scheppingen. Het kreng! Ze was jaloers. Net op het moment dat hét klaar zat, die laatste klik in zijn hersens om tot dé Creatie te komen, stond ZIJ daar en eiste al zijn aandacht op. Maar toen, in die fractie van een seconde, had hij begrepen waar het uiteindelijk echt allemaal om draait. Het had hem zo overdonderd dat hij er zelfs niet met Jasper over kon praten. Dag en nacht kneedde hij koortsachtig zijn invallen tot hij een duidelijk beeld had van wat zijn ultieme kunstwerk moest worden. Het slaaptekort deed hem de

omgeving anders ervaren. Neem nu vanochtend: hij hield een glas in zijn handen en dronk. Maar opeens was dat glas niet langer een glas. Het werd een vreemd voorwerp waarin hij zijn hand kon steken, een object dat hij kon omkeren of op zijn hoofd zetten, maar waaruit hij niet kon drinken. Hij zou kotsen als hij er nog maar aan nipte. ~ Voor het stoplicht siste Jasper zijn zoveelste 'Shit'. Hij had Everard beloofd stipt om negen op de rode cirkel te staan die zijn vriend geschilderd had op het trottoir aan de overkant van zijn zolderflat. Welk lumineus idee zou er nu weer ontsproten zijn uit dat dronken brein? Jasper stond stil voor een boekhandel, in de vitrine hing een poster van twee notoire kunstprelaten. Het licht sprong op groen. Jasper dacht aan de laatste discussie met Everard. Natuurlijk ging het weer over conceptuele kunst. Hij grinnikte. Het was een tikje gemeen, maar hij kon het niet laten Everard te jennen. Hij was begonnen over de artistieke waarde van een kakmachine. En ja hoor,

Page 15: De Vallei nr 29 · 2020. 6. 19. · schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar Skix. Een maand later verkaste ze op een avond naar Wodan in een aanpalende buitenwijk,

14

daar was Everard gegaan! Hij had nog maar eens zijn gal gespuwd over de dikke nekken uit de kunstwereld. 'Jasper, wat vind jij nou van een uitspraak als: David heeft het graf van Christus veranderd in het bad van Marat. En uit dat bad is later het urinoir van Duchamp geboren? Geen uitspraak van mij, maar – zeg nu zelf – toch wel serieus van de pot gerukt! Ik vind dat bad van Marat zeker iets hebben, hoewel ik niet zo van Davids pathetiek houd. En het urinoir van Duchamp heeft kunsthistorisch gezien absoluut zijn verdiensten. Maar dat urinoir staat al bijna honderd jaar op z'n kop mijlpaal te wezen. En nu hangen ze nog altijd rond die pispot te kwijlen, hem te bezoedelen met hun speekselwaterval van dure kitschwoorden. Displacement? Zo oud als de straat! Kijk, van mij mag een kunstenaar rustig een zelfgedraaide drol in het prachtigste van

Dyck bruin onder een kaasstolp deponeren, en rijen kunstsnobs mogen dat cultsymbool komen aanbidden, maar ik heb daar geen boodschap aan, zelfs geen grote.' Toen Everard de geamuseerde blik in zijn ogen zag, begon hij te lachen. Samen hadden ze een halve bak Duvel soldaat gemaakt. Eigenlijk, dacht Jasper, vind ik die kathedralen wel iets ontroerend hebben. Die trouw van Everard. Jasper parkeerde zijn wagen half op het trottoir en grabbelde zijn fototoestel van de achterbank. Hij keek op zijn horloge. Hij zou het net halen. 'Afdrukken,' had Everard hem gisteravond langs de telefoon gezegd. 'Afdrukken! Wat er ook gebeurt. Het hangt van jou af of deze performance lukt, en ik de internationale pers haal. Jij hoeft enkel morgenochtend, stipt om negen, aan de overkant van de straat post te vatten mét je camera. Ik heb een een rode cirkel geschilderd waarin jij met je poten gaat staan. Begrepen?' Daarna had Everard de verbinding verbroken. Ha, daar: de rode cirkel. Jasper keek naar het open raam van de zolderflat. Van Everard geen spoor. Everard wierp voor de zoveelste keer een blik op de klok: nog een minuut. Hij legde zijn balpen neer en liet zijn hand even op het velletje papier rusten. Hij ging voor het raam staan: 'Hoi, Jasper, stel scherp op mij. Laat maar klikken!' Jasper stak zijn duim op. Hij zette zijn voeten schrap.

De kathedraal liet negen slagen over de stad galmen. Klik … Een windvlaag veegde het velletje van de tafel. Voor Jasper, Everard klom in het raamkozijn. Wat is die pummel van plan? Klik … Everard liet zijn handen los. Wankelde. Als een mens zich definitief en compromisloos van zijn vertrouwde omgeving losrukt, Klik … Eindelijk, dacht Everard als in een roes, terwijl de luchtverplaatsing hem de adem benam.

Page 16: De Vallei nr 29 · 2020. 6. 19. · schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar Skix. Een maand later verkaste ze op een avond naar Wodan in een aanpalende buitenwijk,

15

dan overspoelt hem een bevrijdende bevreemding. Jasper verstijfde, de camera gleed uit zijn handen. Een verrassend zachte bons. Dit is de grens. Kunst vervlochten met dood. Het Ultieme

Displacement.

Everard Linda van Mieghem, 3° laureate tweejaarlijkse Ward Ruyslinckprijs

http://www.artfriends-kunst.be/419925699

Page 17: De Vallei nr 29 · 2020. 6. 19. · schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar Skix. Een maand later verkaste ze op een avond naar Wodan in een aanpalende buitenwijk,

16

Jacob vol plannen Han Messie

Op een zonnige middag wandelde een jongen van ongeveer 12, 13 jaar de stad uit, kuierde rond in een mooi plantsoen. Jacob snoof de geur van bloemen en bladeren op, keek naar boven. Wat was de hemel prachtig blauw, met enkele grote wolken van zuiver glanzend wit! “Die wolken dragen mijn gedachten voor de toekomst,” mijmerde Jacob. “Wat zouden ze met mij voor hebben? Zal ik later een moedige ontdekkingsreiziger zijn en tot in de onbekendste oerwouden doordringen? Zal ik als wetenschapper grote vraagstukken en ingewikkelde begrippen oplossen? Nou, misschien kom ik wel aan de regering als een levenswijze en daadkrachtige raadsman.” Thuis genoot Jacob van een stevige, smakelijke maaltijd. De krachtige voeding bracht hem ertoe opnieuw een eind te lopen. Hij ging een heel eind, stond tenslotte op een wijd veld, waar hier en daar wat bomen en struiken stonden. Donkere wolken trokken voorbij. Langzaam daalde het avondduister. “Vanmiddag had ik van die prachtige denkbeelden,” ging het door Jacob heen. “Maar nu ben ik omgeven door sombere lucht, voel onaangename twijfel. Ik voel er niets voor om nog verder te lopen.” Neerslachtig ging Jacob zitten, probeerde alle gedachten uit zijn hoofd te verdrijven. Maar dat lukte niet. De twijfels gingen over in bange voorgevoelens…. De geest van angst liet een ijzeren paaltje uit de grond komen. Spookachtige kettingen klonken hem vast aan dat stevige paaltje. Het was intussen stikdonkere nacht geworden. “Ik wil naar huis!” riep Jacob hardop. Hij wrong zijn lichaam in bochten, rukte uit alle macht aan de kettingen. Maar de kettingen van het geestenrijk waren onverbiddelijk, sterker nog dan kettingen van de mensenwereld. Overal in het omringende duister hoorde de wanhopige Jacob dreigende fluisteringen. Geheimzinnige machten waren vast van plan om zijn wil, en ook hemzelf te vernietigen. Dat ruisende gevaar werd al heviger en heviger… Jacob meende pijlpunten met dodelijk gif op zich af te zien komen… Het werd ook steeds donkerder. Een zwarte leegte, die wie weet wat voor verschrikkelijke verrassingen verborg… Er kwamen vuurbollen aangevlogen. Al suizend en brommend, naderden die oranje gevaartes Jacob. “Die griezelige dingen willen mij onmiddellijk doden!” was Jacobs radeloze gedachte. De doodsbange jongen steigerde wild, maar viel daarna plat op de grond neer. Een tierende vuurbol viel vlakbij Jacob neer. Vernielzucht brandde een gat in de grond. Het paaltje en de kettingen van de geest van angst werden daardoor gebroken. Met een kreet van pijn was Jacob opeens vrij! Tegelijk waren al die vijandige vuurbollen verdwenen. De opgeluchte jongen stond helemaal alleen op het wijde veld. “Ik ga meteen naar huis. Al dat griezelige heeft voor mij niets meer te betekenen.” Opgewekt stapte Jacob naar de stad terug. De aangename schemer tussen nacht en dagenraad bemoedigde zijn gedachten.

Page 18: De Vallei nr 29 · 2020. 6. 19. · schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar Skix. Een maand later verkaste ze op een avond naar Wodan in een aanpalende buitenwijk,

17

“Dit vale licht stelt mij tevreden om slechts de nabije toekomst te zien. Ja, de zeer nabije toekomst, die steeds een klein eindje naar voren schuift. Hierdoor zal de verre toekomst opgebouwd en gesterkt worden.”

Page 19: De Vallei nr 29 · 2020. 6. 19. · schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar Skix. Een maand later verkaste ze op een avond naar Wodan in een aanpalende buitenwijk,

18

Breekbaar Niels Hav

Het was een nieuwe wijk. De lage woonblokken stonden er kaal bij als een eerste ontwerp, ze waren nog niet geworteld. Erachter waren de gele en bruine kleuren van akkers te zien. Ik nam alles in me op. Staand op het asfalt haalde ik de brief tevoorschijn en las het adres weer, voordat ik naar het dichtstbijzijnde woonblok liep dat achter een aarden wal met pas geplante bomen stond. De donkere, blinkende panoramaruiten reflecteerden het zonlicht als een in het landschap opgehangen spiegelwand. Een ervan moest van Riggi zijn. We zaten naar elkaar toe gebogen aan de thee en rookten. De eerste zenuwachtige glimlachjes waren verdwenen, ik deed mijn schoenen uit en streek met een voet over het ruwe kleed waar we op zaten. Hier was ik en tegenover mij op de vloer zat Riggi, die zoals altijd met haar vingers constant in haar haar zat en dezelfde snelle manier van roken had. Het was een ruime woning met heel weinig meubels. Midden in de kamer stond een groot bed, verder stond er een lage tafel en een stoel van roestvrij staal. Op de vensterbank stond een rode telefoon, meer was er niet. Ik had haar over mijn reis verteld, terwijl we in de keuken de thee op een dienblad zetten. Riggi leek geïnteresseerd en blij me te zien. Er werd gebeld en ze verdween naar de hal. Ik hoorde iemand iets zeggen, er klonk een diepe echo vanaf het trapportaal, een mannenstem. Riggi wisselde een paar woorden met hem. ‘Wie was dat?’ vroeg ik toen ze terugkwam. ‘Niemand,’ zei ze. Ze was mijn grote zus, ik had altijd gedaan wat zij deed, haar vooruitgang geïmiteerd. Zij begon ergens aan en ik nam het over. ‘Trouwens,’ zei ik, ‘mama belde. Ik moest je de groeten doen.’ Ze keek even naar me. ‘Je hebt haar mijn adres toch niet gegeven?’ ‘Ja,’ moest ik zeggen. Riggi beet op haar lip. Ze zei niets, er ontstond een gespannen stilte tussen ons, terwijl ze het dienblad naar de kamer droeg en op het kleed zette. Ik had graag willen zeggen dat het me speet, maar ik kon de woorden niet vinden. Even keken we van grote afstand naar elkaar. ‘Het is ook zo vreemd,’ zei Riggi later, toen we onze thee dronken. De thee was opgedronken. We keken langs elkaar heen en luisterden naar de geluiden uit het trapportaal, waar af en toe een knal klonk als er een deur werd dichtgegooid. Elk geluid leek Riggi onrustig te maken, ze stond op en liep om het bed heen. Ze had de woning laten zien en nu staand voor het raam kreeg ze het landschap in het oog. ‘Zullen we een eindje gaan wandelen?’ vroeg ze. Het was nog steeds warm en ik liet mijn jas liggen, ik wilde de wind door mijn jurk voelen waaien. Toen we de deur uitliepen, ging de telefoon. Ik wilde teruglopen, maar Riggi trok me mee naar buiten en liet de deur dichtvallen. Ik volgde haar de trap af, onze stappen op de

Page 20: De Vallei nr 29 · 2020. 6. 19. · schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar Skix. Een maand later verkaste ze op een avond naar Wodan in een aanpalende buitenwijk,

19

trap klonken asynchroon en veroorzaakten een ongelijkmatige galmende echo. We liepen door de lange schaduwen over de parkeerplaats naar de weg tussen de woonblokken. De eentonigheid had geen woorden nodig, zo hoorde het blijkbaar tegenwoordig, asfalt en beton. Zelfs het speelplaatsje was geasfalteerd. Toen we langs het laatste woonblok liepen, hoorden we een diep, brommend geluid. We liepen langs de gevel en werden getroffen door het licht, de zon brandde door een dunne nevel, een lichte schok. We bleven staan waar het asfalt ophield en we keken uit over een geweldig grote akker, witte en gele kleuren sneden ons in de ogen. In het midden was een maaidorser bezig het laatste koren te maaien, hij liet een baan stro achter zich, die als een oneindig spoor doorliep

rondom het niet gemaaide koren. Onze ogen verdwaalden in het bochtenwerk, een plotselinge duizeligheid maakte dat ik het stoppelveld inliep, zonder dat het de bedoeling was. We begonnen te lopen. De stoppels reikten tot onze enkels en fluisterden rondom onze schoenen. Ertussen was de aarde droog en hard en doortrokken met een fijn netwerk van scheuren en kieren als een korst die op breken stond. Af en toe stapten we over een baan stro om onze weg aan te passen en dieper in het labyrint te komen. De stilte was pijnlijk, woorden ontbraken ons. Zo dadelijk zou een van ons zich gedwongen voelen haar mond open te doen om de fluistergeluiden, de strogeluiden en het diepe gebrom van de maaidorser boven op de heuvel te overstemmen. We stapten over een volgende baan stro en ontkwamen niet aan los stro in onze schoenen. Even later liepen we allebei met een strohalm in onze hand, die we zonder erbij na te denken in onze mond staken om zijn knapperige gele kleur grondig te onderzoeken en met onze tong zijn smaak te proeven. Later pakten we met onze vingers een strohalm en wikkelden hem om een knokkel, terwijl de geluiden om ons heen bleven toenemen en de stilte veranderde in iets zonder begin en einde. We liepen. De maaidorser had de rand van de akker bereikt, stopte en draaide. We zagen een wolk fijn stof opstijgen, toen hij zijn muil weer liet zakken en zich langzaam een volgende rij koren binnenvrat. De bestuurder stond er met ontbloot bovenlijf en in een blauwe werkbroek bovenop. Met gespreide benen en zijn handen op het stuur staarde hij

naar de draaiende messen waar het koren als een brede beek in de machine verdween. We volgden zijn rug en de eindeloze stroom losse halmen die tevoorschijn kwamen uit een opening die verborgen was achter lui wapperende zakken. We stapten over een volgende baan stro, en nog een, we zagen hoe de akker zich naar alle kanten uitbreidde en ons steeds kleiner maakte, terwijl de maaidorser wegreed en we alleen nog omgeven waren door stro, zon en een licht briesje, dat onze jurken tussen onze knieën duwde. Het was alsof we op een hoge trap boven het landschap liepen, en terwijl we steeds verder konden kijken, werden we zichtbaar voor onszelf. ‘Kijk,’ zei Riggi en liet me haar arm zien. Boven de elleboog zat een ovale wond, rood en vochtig, het leek op de afdruk van tanden. Ze glimlachte haar geheimzinnige glimlach, die haar al veel vijanden had bezorgd. Die glimlach maakte de mensen bang, niemand begreep zijn betekenis.

Page 21: De Vallei nr 29 · 2020. 6. 19. · schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar Skix. Een maand later verkaste ze op een avond naar Wodan in een aanpalende buitenwijk,

20

Haar glimlach maakte mij ook onrustig. Ik moest mijn blik van de horizon afhalen naar het labyrint toe om de volgende plek te vinden waar ik mijn voet kon neerzetten of om een aardkleurige veldmuis te volgen die in het stro verdween zonder een geluid te maken of iets te laten bewegen, wat ongelooflijk leek. Toen we de trap opliepen, stond er een man op het portaal voor Riggi’s deur. We hadden een paar flessen wijn en een afhaalpizza gekocht in het winkelcentrum, we droegen ieder een zak. ‘Dag meisjes,’ zei hij. Hij was ongeveer veertig, droeg witte klompen en een grote, ruim zittende werkbroek. Riggi keek ijzig langs hem heen, terwijl ze naar haar sleutel zocht. Ik kon zien dat haar hand trilde, toen ze de sleutel in het slot

stak. De man deed een stap naar voren en ging dicht bij me staan, alsof hij zondermeer van plan was mee naar binnen te gaan. Ik liep langs Riggi de woning binnen. De man wilde me volgen, maar Riggi hield hem tegen. ‘Verdwijn,’ zei ze hard en sloeg de deur voor zijn klompen dicht. ‘Is dat niet iemand die je kent?’ vroeg ik verbaasd. We konden de man iets horen roepen op het trapportaal. Toen sloeg hij met een vuist op de deur. Even later liep hij naar beneden. ‘Ik ken hier niemand,’ zei Riggi. ’s Avonds zaten we op haar grote bed wijn te drinken, terwijl de duisternis van augustus de woonblokken omringde. Achter de ramen tegenover ons was licht aangestoken en je kon mensen van kamer naar kamer zien lopen, duidelijk als insecten onder een microscoop. Een draagbare radio op de vloer speelde heel zachtjes, een Duitse zender, klassieke muziek. Riggi lag languit op haar rug met haar handen onder haar hoofd. Een poosje dacht ik dat ze sliep, maar ze ging rechtop zitten, pakte haar glas van de vloer naast het bed en nam een flinke slok. ‘De mensen hier zijn zo vreemd,’ zei ze, terwijl ze met het glas in haar hand bleef zitten. ‘Vreemd?’ zei ik. Ze kroop van het bed, liep naar de keuken en kwam terug met een nieuwe fles wijn. Ze schroefde de dop eraf, vulde mijn glas en schonk zichzelf in.

‘In de zomervakantie,’ zei ze, ‘is er iemand overleden. Hij was al meer dan een week dood toen ze hem vonden. Omdat hij stonk, maar het stinkt hier altijd, ik heb niks gemerkt. Later kwamen er een paar mensen om zijn woning leeg te halen, ze moesten overgeven toen ze zijn stoel naar beneden droegen. Daar had hij dood op gezeten. Ze stonden hier beneden op de parkeerplaats over te geven.’ Ik keek naar haar, ik wist niet wat ik moest zeggen. Riggi stond op en pakte haar sigaretten van de vensterbank. Ik pakte een van mezelf. Toen ze haar sigaret wilde aansteken, brak de lucifer. ‘Verdomme,’ zei ze en smeet hem weg. Ik gaf haar vuur met mijn aansteker. ‘Hoe gaat het op de universiteit?’ zei ze. ‘Vertel eens wat.’ ‘Ik ben nog niet echt begonnen,’ zei ik, ‘pas over een week. Ik denk dat het leuk wordt, ik heb al wat op papier gekregen, lesroosters.’ Riggi lachte, een lach die ik niet begreep, vermengd met angst. ‘Papa is zeker trots op je?’

Page 22: De Vallei nr 29 · 2020. 6. 19. · schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar Skix. Een maand later verkaste ze op een avond naar Wodan in een aanpalende buitenwijk,

21

Ik glimlachte alleen maar, bang om iets verkeerds te zeggen. Riggi had rondgehangen, het VWO niet afgemaakt en het plan verknoeid dat voor haar was uitgestippeld. Nu moest ze improviseren, terwijl ik me langzaam voorbij haar werkte. Zou ze zichzelf zo zien? ‘Wij zijn zo verschillend,’ zei ze triest. We rookten. We dronken onze glazen leeg en vulden ze weer. Een symfonie culmineerde in een donderend crescendo, maar we hadden het geluid bijna weggedraaid. Zaten in elkaars stilte. Riggi ging naar de wc. Toen ik opstond om mijn benen te strekken, kon ik de wijn als een zacht gewicht in mijn spieren voelen. In het woonblok tegenover ons waren de meeste lichten uit, achter een van de ramen stond een vrouw met een gesloten boek in haar handen. Ze droeg een lange, witte nachtjapon en omdat het licht er vanachter

doorheen scheen, leek hij als een stralende aura om haar lichaam te staan. Plotseling ging de telefoon naast mijn hand, het geluid joeg een steek door mijn arm. Ik nam de hoorn op. ‘Bij Riggi.’ Er klonk een merkwaardig keelgeluid, daarna galmde er een brullende militaire mars, een mannenkoor. De vrouw in het woonblok tegenover ons liep weg bij het raam, ze deed het licht uit en verdween in de duisternis. Het geluid werd ruw gestopt. ‘Bij Riggi,’ herhaalde ik mechanisch. ‘Ben je nat?’ Het was een onvaste mannenstem, het merkwaardige keelgeluid klonk weer. ‘Kan ik nu komen?’ Ik legde de hoorn neer. Riggi stond vlak achter me, we keken elkaar aan. De telefoon ging weer. Riggi boog voorover en trok de stekker eruit, ze mompelde iets wat ik niet verstond. ‘Wie was dat?’ zei ik. Ze liep terug naar het bed, schonk wijn in, dronk en vulde haar glas weer. ‘Ze hebben mijn nummer.’ Ze lachte. ‘Ze hebben zelfs mijn adres.’ ‘Wat ben jij naïef,’ zei ze. ‘Verdomme,’ zei ze, ‘ze bellen dag en nacht.’ Ze zette haar glas op de vloer en liet zich achterover op het bed vallen. Ze ging meteen weer rechtop zitten. ‘Zeg iets,’ zei ze opgewonden. ‘Kun je dan nooit wat zeggen, je staat maar wat te loeren, het lieve meisje.’ Ik ging op het voeteneind zitten. Stamelend vertelde ik over een

feest, een housewarmingparty in de studentenflat, nieuwe vrienden. Midden in de nacht waren we van kroeg naar kroeg door de stad gelopen. Terwijl ik vertelde, klonk het allemaal opeens zo idioot en vreselijk naïef. Riggi was ook uitgenodigd. ‘Waarom kwam je niet?’ zei ik. ‘Ik geef niets om feesten,’ zei ze. In werkelijkheid was ik bang geweest dat ze zou komen en dat ze mijn leven met kritische ogen zou bekijken. Haar glimlach glimlachen. ‘Dat weet je best,’ zei ze. Haar ogen waren onrustig en de onrust plantte zich voort naar haar handen, ze legde haar sigaret weg en gleed met haar vingers door haar haar. Daarna haalde ze een fles op en schonk meer wijn in. Riggi trok haar kleren uit en ging liggen slapen. Ik bleef nog even zitten met de laatste wijn. Midden in de nacht kleedde ik me uit en kroop

Page 23: De Vallei nr 29 · 2020. 6. 19. · schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar Skix. Een maand later verkaste ze op een avond naar Wodan in een aanpalende buitenwijk,

22

onder het dekbed met mijn voeten naar haar gezicht. De wijn stuurde een serie merkwaardige fantasieën door mijn hersenen, ik sliep maar half. Toen het licht begon te worden, kroop Riggi naar me toe en ging dicht tegen me aan liggen. Ik werd klaarwakker. Ze klampte zich aan me vast als een kind, haar armen om me heen, ik durfde me niet bewegen. ‘Help me,’ zei ze klagend. Of was ik het? Daarna sliep ik weer een beetje met haar armen om me heen, zwemmend in een diepe, zachte duisternis. Toen ik wakker werd, zat ze in de keuken. Ze had koffie gemaakt, ze had ook vers brood gehaald. Ik ging douchen en trok andere kleren aan. Ik was van plan geweest een dag langer te blijven, maar nu niet.

Riggi bracht me naar de bus. Ze was zichzelf op een merkwaardig afwezige manier. We stonden samen te wachten. ‘Luister,’ zei ze, ‘ik wil graag mijn brief terug, heb je die bij je?’ ‘Nee,’ zei ik. De bus kwam eraan, ze raakte mijn wang aan met haar hete hand. Ik betaalde de chauffeur en liep door het gangpad om voor de achterruit te wuiven, maar Riggi was alweer terug gelopen. Ik keek naar haar rug. Ze draaide zich om en bleef staan, niemand van ons zwaaide. Op het station kon ik nog net een krant kopen en meenemen in de trein. Toen ik mijn plek had gevonden en de trein wegreed, liet ik de krant ongelezen op de bank liggen. Hij leek me volkomen oninteressant. Ik zag het landschap voorbij stromen. Overal werd stro afgebrand, mannen liepen achter een muur van vlammen, rookwolken schoten omhoog in het licht. Ik pakte Riggi’s brief om hem nog eens te lezen. Ze beschreef haar woning gedetailleerd, haar leven, haar spannende baan. Niets klopte met wat ik net had gezien. Toch zat ik hier met het gevoel dat mijn eigen leven volkomen verkeerd was.

Page 24: De Vallei nr 29 · 2020. 6. 19. · schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar Skix. Een maand later verkaste ze op een avond naar Wodan in een aanpalende buitenwijk,

23

Blauwe maan Hans Kilian

Het was weer eens volle maan , zelfs een blauwe. Buiten jammerden de katten mij een ongeluk. Hoe vaak ik mijn kop ook uit het raam stak, ze bleven maar doorgaan. Nadat ik mijn pantoffels naar buiten had gegooid, maar er geen één geraakt had, liep ik op blote voeten naar buiten. Daar in de achtertuin zat er één, een grote, witte kater, die nota bene geen enkele aanstalten maakte om de poten te nemen en mijn tuin te verlaten. Ook niet toen ik keihard “Kssst,” riep en wild met mijn armen zwaaide. Toen dook ik bovenop hem, maar hij bleek veel groter dan ik ingeschat had. Wat een panter! Met mij bovenop zijn rug, raasde hij de tuin rond en vloog vervolgens de nabijgelegen tuinen door. Ik moest goed uitkijken er niet af te vallen. We hopsten van tuin naar tuin en van straat naar staat. Plotseling stopte het monster en ik schoot in razende vaart een raam binnen. Pal in het ledikant van een stel dat juist bezig was met de dingen te doen waar ook die katten op uit waren. “Viezerd,” riep de vrouw ook nog, en de man maakte zich op om mij eens duidelijk zijn mores te leren. Daar wilde ik niet op wachten. Ik vluchtte de kamer uit, rende de trap af, en vond gelukkig hun buitendeur niet op het nachtslot. In mijn blote kont holde ik zo hard mogelijk weer op huis aan. Anders zie je de politie nooit in onze buurt, maar juist nu passeerde een surveillancewagen. “Zo meneer, we zijn een beetje maanziek zeker?” sprak de agent, die nonchalant half uit zijn raampje hing. Ik mocht mee naar het bureau. Daar duurde het lang. Kan ik het soms helpen dat politiemensen te nuchter zijn om te geloven in vliegende, witte panters in de achtertuin? Tenslotte werd mijn vrouw gebeld, die geen kleren maar een pyjama voor mij meenam. “Ach,”zei ze, “als de maan schijnt, krijgt ie wel vaker de kolder in z’n kop.” Ik voelde mij beledigd, maar het hielp blijkbaar wel, want ik mocht zowaar weer naar huis, met alleen maar een vermaning. De volgende ochtend werd ik wakker in de lelijkste pyjama, die ik ooit gezien had, met allemaal kleine sterretjes erop. Mijn vrouw zei dat die goed bij mij paste.

Page 25: De Vallei nr 29 · 2020. 6. 19. · schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar Skix. Een maand later verkaste ze op een avond naar Wodan in een aanpalende buitenwijk,

24

Laat de honden tot mij komen John Toxopeus

Mijn nieuwe vriendin had twee nadelen. Ze was katholiek en hield van honden. Ik was zo gek op haar dat ik net deed of ik dat niet erg vond. Maar helemaal vertrouwen deed ze me niet. Toen heb ik haar verteld dat ik paus Franciscus had gesproken kort geleden. Want ik wilde haar niet kwijt. ‘Weet je waar de naam Vaticaanstad vandaan komt?’ vroeg ik. ‘Niet zo direct,’ zei ze. ‘Ik zal het zondag wel voor je navragen als we na de mis bij de priester koffie gaan drinken.’ ‘Volgelingen van Jezus werden door de Moren honden genoemd,’ vertelde ik. ‘Honden waren onreine dieren en zo ontstond de scheldnaam christenhond.’ ‘Houd je vervelende praatjes maar voor je,’ zei mijn vriendin. ‘Nee,’ zei ik, ‘de paus heeft het me zelf verteld. Voor de katholieken werd canis, het Latijnse woord voor hond, een Geuzennaam. Vatis betekent aanbeden en Vaticanis de aanbeden hond.’ ‘Waarom heeft de heilige vader je dat verteld? Zeker om mij in je bed te krijgen.’ ‘Je brengt me op een idee,’ zei ik. ‘Dat je bij de paus bent geweest, wil ik nog wel geloven,’ zei mijn vriendin de volgende dag. ‘Iedereen wil jou altijd spreken.’ Ze ging zitten in mijn luie stoel en sloeg haar benen over elkaar. ‘Kom op met je verhaal. Misschien dat ik dan wel weer blijf slapen.’ Ze zakte een beetje onderuit, zodat ik haar slipje kon zien. ‘Wim Eijk, zegt die naam je wat?’ vroeg ik. ‘Ik praat niet met jou over ex-vriendjes. Trouwens die Wim heet anders van achteren.’ ‘Nee,’ zei ik, ‘over Wim Eijk heb ik met de paus gesproken. Wim Eijk is de aartsbisschop van Utrecht en inmiddels kardinaal van de Nederlandse kerkprovincie, de opvolger van Willibrordus, de eerste bisschop van Utrecht.’ ‘O, die,’ zei mijn vriendin, ging rechtop zitten en trok haar rokje weer over haar dijen. ‘Wordt hij ergens van verdacht? Heeft hij het met kleine meisjes gedaan?’ Daar werd mijn erectie niet minder van. ‘Kunnen we niet beter eerst naar bed?’ ‘Eerst je verhaal, dan gaan we eten en daarna zal ik een beslissing nemen,’ zei mijn vriendin. ‘Eerst vertel ik waarover de paus wilde praten,’ zei ik, ‘en meer niet. Daarna ga je voor me strippen en als het dan niet te laat wordt, neem ik je mee uit eten.’ ‘En de rest? Wanneer vertel je me dan de rest?’ ‘Zo gauw ben ik niet op je uitgekeken,’ zei ik en daar moesten we allebei hard om lachen. Dat de paus van soberheid hield en dat ook van andere geestelijken verlangde, wist mijn vriendin natuurlijk wel. Dat hij er al een paar ter verantwoording had geroepen, had ze ook in de krant gelezen. Ik vertelde haar dat alle andere bisschoppen en kardinalen nu ook hun

Page 26: De Vallei nr 29 · 2020. 6. 19. · schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar Skix. Een maand later verkaste ze op een avond naar Wodan in een aanpalende buitenwijk,

25

nederigheid moesten laten blijken. Ze mochten zelf weten op wat voor manier. De een ging met een collectebus langs de deur, de ander ging ramen zemen bij ouden van dagen. Alleen over Wim Eijk had de paus niets gehoord. ‘Dan vraagt hij het toch gewoon,’ zei mij vriendin. ‘Nee,’ zei ik, ‘want de paus kan niet laten blijken dat hij kardinaal Eijk niet vertrouwt. De rest vertel ik de volgende keer.’ ‘Ik kan bijna niet wachten,’ zei mijn vriendin terwijl ze ging staan en langzaam haar bloesje begon los te knopen. ‘Ik heb de kardinaal veertien dagen in de gaten gehouden,’ vertelde ik de volgende dag aan mijn vriendin. ‘Hij ging iedere dag naar een park, met een hond, wel altijd naar een ander park, soms naar een bos. Ik

vermoed om te voorkomen dat hij herkend zou worden.’ ‘Ah, seks, natuurlijk,’ zei mijn vriendin. ‘Nederige seks, dat vind ik mooi. Heb je goed gekeken hoe dat moet?’ ‘Nee, jij denkt altijd aan één ding. Hij liep alleen maar te wandelen. Een half uurtje en dan weer in de auto met die hond en terug naar het aartsbisschoppelijk paleis.’ ‘Echt spannend is het allemaal niet,’ zei mijn vriendin. ‘Dat vond de paus ook. Binnen vierentwintig uur moest kardinaal Eijk zich melden. Vorige week heb ik het hele verhaal te horen gekregen.’ ‘Van wie? Je bent vorige week helemaal niet weggeweest.’ Ik glimlachte en zei dat ik iets te drinken ging halen. ‘De paus heeft me gebeld,’ zei ik terwijl ik wijn inschonk voor mijn vriendin. ‘De paus die zelf belt? Dat doet een paus niet. Zoveel weet ik er nou ook nog wel van.’ ‘Deze paus wel. Je weet niet half hoe eenvoudig hij is. Hij wilde me per se de afloop vertellen.’ Ik liep naar de keuken om bier voor mijzelf te halen. ‘Het was heilige vader voor en heilige vader na, vertelde de paus, iets waar hij toch al helemaal niet van houdt,' zei ik toen ik weer naast haar zat. We proostten en ik bedacht dat ik het verhaal nu beter helemaal af kon maken voordat ik erin verstrikt zou raken en het ongeloofwaardig zou worden. ‘Het was weer zo’n typisch Nederlands verhaal wat onze kardinaal aan de paus had verteld,’ zei ik. ‘Dat hij alleen iets kon doen in het geheim. Dat hij bang was voor

gezichtsverlies, dat je als bekende Nederlander altijd voor gek werd gezet, dat hij bang was dat er filmpjes van hem werden gemaakt waarin hij dingen zei met een gek stemmetje. “Heilige vader,” had hij geroepen, “dat ondermijnt het gezag van uw en mijn kerk, van Jezus Christus en de Heilige maagd.”’ ‘En dat wandelen met een hond, heeft dat er nog iets mee te maken?’ vroeg mijn vriendin. ‘Ja, nou komt het,’ zei ik, ‘dat deed de kardinaal voor een hondenuitlaatcentrum.’ ‘Dus de kardinaal is binnenkort geen kardinaal meer,’ zei mijn vriendin. ‘Wat denk je, de paus zei dat hij de kardinaal had geprezen en vertelde me hoe Vaticaanstad aan zijn naam is gekomen. Wat jij eergisteren niet wilde geloven. Daarom is het uitlaten van honden het nederigste van het nederigste. Zelfs nog nederiger dan voeten wassen.

Page 27: De Vallei nr 29 · 2020. 6. 19. · schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar Skix. Een maand later verkaste ze op een avond naar Wodan in een aanpalende buitenwijk,

26

“Kardinaal Eijk is een waardig opvolger van Willibrordes,” dat is wat de paus me vertelde.’ Mijn vriendin schudde haar hoofd. ‘Ik ga de kardinaal een brief schrijven. Dan merk ik wel of er iets van klopt.’ ‘En als ik een hondje voor je koop en daar soms mee ga wandelen, is dat dan geen teken van mijn liefde?’ Mijn vriendin vloog me om mijn nek. ‘Ja,’ riep ze, ‘en dan noemen we hem Willibrordes.’ ‘Willie,’ zei ik, ‘we noemen hem Wil-ie.’ ‘Waarom nou weer Wil-ie.’ ‘Dan krijg ik steeds een erectie als je dat zegt.’

Page 28: De Vallei nr 29 · 2020. 6. 19. · schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar Skix. Een maand later verkaste ze op een avond naar Wodan in een aanpalende buitenwijk,

27

De professor Monika Macken

Ze had een terras uitgekozen dat precies tegenover de boekhandel lag en had een cappuccino besteld. Het was een mooie lentenamiddag en de stad werd overspoeld door toeristen. Ze hield van de stad : zelfs het drukke verkeer en het lawaai stoorden haar niet. In het dorp waar ze woonde voelde ze zich eenzaam na de dood van haar man. Hij was een buitenmens, had stilte en rust nodig, zij vond het uitzicht op de velden saai en eentonig. Ze lepelde de laag melkschuim op, langzaam en voorzichtig, alsof ze bang was om iets te breken. De laatste tijd liet ze trouwens alles en nog wat uit haar handen vallen : kopjes die niet meer konden vervangen worden, oorbellen die ze niet meer terugvond, het dure mobieltje dat ze van haar man had gekregen voor haar verjaardag. Maar deze namiddag had ze geen zin om voorzichtig te zijn, ze voelde zich alleen maar nieuwsgierig en zelfs wat opgewonden. Binnen een half uur zou ze hem eindelijk terugzien, de man op wie ze, een eeuwigheid geleden, verliefd was geweest, de jonge professor met de donkere ogen, de diepe stem en de helblauwe hemden. Ellenlange gesprekken hadden ze met elkaar gevoerd, over schrijvers, boeken, kunst. Over filosofie, het leven, de toekomst. Ze hadden samen wijn gedronken, want hij praatte liever met zijn leerlingen in een café dan in het schrille kunstlicht van een leslokaal. Op een winteravond had hij haar gekust, ze had zijn warme schouder gevoeld onder het blauwe hemd. Een vervolg op die kus was er niet gekomen, hij was getrouwd, had kinderen. Er werd geen woord meer over gerept, maar ze had de emotie van dat ogenblik nooit kunnen loslaten. Na het behalen van haar diploma had ze de professor niet meer teruggezien. Tot ze vorige week in een bijlage van de krant de aankondiging gelezen had : hij zou vandaag, in de bekende boekhandel tegenover het terras, een lezing geven. Over ‘Vergeten Schrijvers’, een van zijn vroegere stokpaardjes herinnerde ze zich. Er stond geen foto bij, maar van een ding was ze zeker : ze zou hem onmiddellijk herkennen, ook na al die jaren. Ze wenkte de kellner om af te rekenen, het tafeltje werd in een oogwenk ingepalmd door een stel toeristen met rode petjes. Hoewel het nog iets te vroeg was, stapte ze de boekhandel binnen. Ze was hier wel vaker geweest, want alleen hier kon ze boeken vinden die ze graag las, maar die niet zo gesmaakt werden door het grote publiek. Tussen de hoge boekenrekken stonden enkele rijen klapstoelen en een ronde tafel met een microfoon. Ze twijfelde of ze al plaats zou nemen, want ze vond het wat gênant om de eerste te zijn. Ze liep dus nog even langs de nieuwe uitgaven, nam enkele boeken ter hand en legde ze weer terug, omdat haar hoofd stond er nu niet naar stond. Het publiek sijpelde langzamerhand binnen, er waren al heel wat stoelen bezet. Ze opteerde voor een plaats op de derde rij - helemaal vooraan was te opvallend. Ze vroeg zich af of hij haar nog zou

Page 29: De Vallei nr 29 · 2020. 6. 19. · schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar Skix. Een maand later verkaste ze op een avond naar Wodan in een aanpalende buitenwijk,

28

herkennen. Ze keek naar de andere vrouwen : misschien zaten er nog meer ex-leerlingen te wachten om een glimp van hem op te vangen, want hij had er waarschijnlijk wel een behoorlijk aantal gekust. Ze zagen er stuk voor stuk opgetut uit, met ouwelijke jurken en teveel lipstick. De vrouw naast haar had een doordringend parfum, waar ze bijna misselijk van werd. Ze voelde zich plots belachelijk. Wat verwachtte ze eigenlijk? Een sentimentele sukkel van 56, dat was ze. Met knellende schoenen en belachelijke oorhangers. Ze kon beter naar huis gaan en een fles wijn ontkurken. Drinken om de oorverdovende stilte niet meer te horen, om... Haar buurvrouw fluisterde iets in het oor van de man naast haar en alle hoofden keken dezelfde richting uit. Daar was hij. Samen met een bediende van de boekhandel liep hij

naar de tafel. Dezelfde rijzige gestalte, een bos grijswit haar, een trendy zwartgerande bril. Zijn stem was niet veranderd, zijn blik nog steeds scherp. Ze luisterde niet naar zijn woorden, de vergeten schrijvers konden haar gestolen worden. Ze keek alleen naar zijn mond, zijn handen, het eeuwige blauwe hemd. De lezing duurde erg lang. Het was warm in de boekhandel en het parfum van haar buurvrouw werd alsmaar zwoeler. Ze was bang dat haar mascara zou uitlopen en donkere vegen achterlaten onder haar ogen, die er ook zonder makeup al vermoeid uitzagen. Het handgeklap kwam net op tijd. De professor werd onmiddellijk omringd door een hele schare Bekenden, mannen die een hand op zijn schouder legden, vrouwen die hem omzichtig op wang zoenden. Ze bleef nog even zitten, keek iedereen aandachtig aan om een vertrouwd gezicht te ontdekken. Niemand. Ze wachtte tot zijn ‘fanclub’ verdwenen was en ging toen naar hem toe. “Dag professor, herkent u me nog?” Zijn ogen recht in de hare, een vage glimlach. “En u bent...?” “Helena, Helena Van Doren, een van uw leerlingen, ik heb...” “Helena Van Doren ...sorry...Uw naam doet wel een belletje rinkelen, maar het is waarschijnlijk lang geleden...Hoe maakt u het?” Het klonk allemaal verschrikkelijk beleefd, verschrikkelijk koel. Ik was nooit van enig belang geweest, een schim uit het verleden, hij had alles

uitgewist. “Ik onderbreek toch niemand?” vroeg een vrolijke stem achter mij. De professor kwam weer tot leven. “Willem, hey, wat een verrassing! Ben je helemaal uit Maastricht hierheen gekomen? Je ziet er fantastisch uit, man...” Geen excuus voor het onderbroken gesprek, geen zoen op de wang. Ze was duidelijk een nobody in zijn leefwereld, onzichtbaar behang in zijn geheugenkamers. Ze liep langzaam de boekhandel uit, weigerde het glas witte wijn dat haar werd aangeboden. Als verdoofd liep ze door de straten, zag alleen maar schimmen, moest aan een voorbijganger de weg naar de parkeergarage vragen. Bij de betaalautomaat tikte ze de verkeerde pincode in, betaalde dan maar cash en liep met rood aangelopen gezicht langs de rij wachtenden achter haar. Ze voelde zich elk ogenblik ouder worden,

Page 30: De Vallei nr 29 · 2020. 6. 19. · schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar Skix. Een maand later verkaste ze op een avond naar Wodan in een aanpalende buitenwijk,

29

nuttelozer, lelijker. En ze had een hekel aan de auto, die haar zou terugbrengen naar het akelig stille dorp, naar het niet-leven, de radio en de oploskoffie. Er was weinig verkeer op de autosnelweg en nog minder in haar landelijke gemeente. Ze zette onmiddellijk de televisie aan, keek verstrooid naar een serie, doofde dan alle lichten, deed de deuren op slot. Misschien moest ze morgen maar eens bellen naar die vriendin die aan zee woonde. Ze kleedde zich uit zonder in de spiegel te kijken, trok haar pyama aan.

Page 31: De Vallei nr 29 · 2020. 6. 19. · schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar Skix. Een maand later verkaste ze op een avond naar Wodan in een aanpalende buitenwijk,

30

Verloren zoon

Katja Feremans

Anja zat voorovergebogen aan de keukentafel. Haar gezicht had ze in

haar handen verborgen. Terwijl ze zo probeerde om de wereld buiten te

sluiten, kreeg ze ineens het gevoel dat er iemand achter haar stond.

Haar oom of tante die ze boven het gepruttel van het koffieapparaat

niet had horen binnenkomen, dacht ze. Ze keek achterom. Tegen het

aanrecht leunde tot haar schrik een oude man die ze van haar noch

pluim kende. Lang was hij, en mager. Hij droeg een donkergroene jas

en had een pet op.

De vanzelfsprekendheid waarmee hij op de kast met kopjes afliep,

snoerde haar de mond. Hij nam er ook de suiker en het geopende pak

krakelingen uit. Vervolgens kwam hij bij haar aan tafel en schonk de

doorgelopen koffie in. Hij deed een half klontje in haar kop en liet dan

zwijgend zijn blik over de weilanden glijden. Als kind had Anja vaak zo

met haar oma naar buiten zitten kijken. Voorbij de weiden had je de

straat met aan het eind de vijver en het leegstaande, witgepleisterde

kasteeltje dat door het park errond bijna helemaal aan het zicht was

onttrokken. Vooral om dit uitzicht was Anja gehecht aan het lage,

langgerekte huis van haar grootouders, dat langszij op het erf in het

niet viel bij de villa van haar oom en tante aan de voorkant. De andere

zijden werden afgezoomd door een boomgaard en de stallen. Op de

paardenstal na stonden die nu leeg, omdat er voor het eerst niemand

in de familie het melkveehouden ging verderzetten.

De stilte aan de keukentafel vond Anja niet eens echt ongemakkelijk.

Ze kwam zelfs op het punt dat ze niet meer goed wist wat ze deze wild-

vreemde kon verwijten. Dat hij zomaar zonder kloppen of bellen bij

haar was binnengedrongen? Maar wat heet binnengedrongen, met een

huisdeur die vaker niet dan wel op slot is? Zo was het ook ten tijde van

haar grootouders al geweest: de zoete inval, de dag door.

Al had het oude boerenhuisje enkele maanden leeggestaan, het was

er niet van gekomen om het de grondige opknapbeurt te geven die het

hoognodig had. Anja was er toch ingetrokken, blij dat ze een dak bo-

ven haar hoofd had nu haar huwelijk voorbij was. Haar oma had maar

wat graag dat ze er logeerde, al verwonderde ze zich er wel over dat An-

ja altijd alleen op stap was. Voorlopig herhaalde die telkens weer dat

haar man geen tijd had om mee te komen, en dat vooral zij ervan ge-

noot om eens vaker uit de stad weg te zijn.

‘Het komt allemaal wel goed, Emma,’ zei de man en legde een hand

als een schelp over de hare. ‘Zolang je hem mist, is hij nog een beetje

bij je, moet je maar denken.’

Zijn stem klonk rasperig, als was er eerder op de ochtend nog geen

woord over zijn lippen gekomen. Het beviel Anja dat er eindelijk eens

iemand was die haar niet op het hart drukte dat ze zich snel over de

breuk heen moest zetten, maar meteen schoot het door haar hoofd dat

Page 32: De Vallei nr 29 · 2020. 6. 19. · schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar Skix. Een maand later verkaste ze op een avond naar Wodan in een aanpalende buitenwijk,

31

de man het helemaal niet tegen haar had, en dat hij wellicht over haar

overleden grootvader sprak. Tegelijk kwam het haar voor dat iets in

zijn hand op de hare tot ver voorbij het meest vanzelfsprekende reikte.

‘Je koffie wordt koud,’ onderbrak hij haar gedachten.

Terwijl ze een eerste slok nam, vroeg ze zich af met zijn hoevelen ze

nu getweeën aan tafel zaten. Hij begon echter over de voorbije nacht

die hij al wakend bij Bella had doorgebracht: ‘Zo sterk maken ze de

boerenpaarden tegenwoordig niet meer,’ concludeerde hij. ‘Ik denk niet

dat ze nog medicijnen nodig heeft. De tijd zal de rest wel doen.’

‘Je moet wel moe zijn,’ zei Anja, om toch maar iets te zeggen.

Hij verzonk weer in gepeins, om dan plots te vragen of Emma thuis

was. Toch enigszins opgelucht dat hij er zelf achter was gekomen dat

zij haar grootmoeder niet was, antwoordde ze dat die een tijdje geleden

was verhuisd. De man fronste. Waarom hij dat niet wist? Dat het niet

waar kon zijn. Dat ze nooit zomaar zou vertrekken zonder hem vooraf

te verwittigen. Zij zou nooit gewild hebben dat hij plots vreemden aan-

trof in dit huis, dat hem zo lief was.

‘Het is allemaal nogal snel gegaan,’ zei Anja.

‘Wat is snel gegaan?’

‘Emma’s opname in het rusthuis.’

‘Je hebt iets weg van haar,’ zei hij. ‘Wie ben jij?’

‘Anja, een kleindochter.’

Uit angst om hem te bruuskeren durfde ze hem niet te vragen wie hij

eigenlijk was.

‘Zullen we?’ stelde hij voor.

‘Zullen we wat?’

‘Naar haar toe gaan?’

En dus begon Anja haar jas en haar autosleutels te zoeken en stopte

ze de groteletterboeken, die ze eerder al had klaargelegd, in een tas.

Terwijl ze heen en weer liep, ruimde hij de tafel af. De poes, die zolang

het huis leeg had gestaan haar heil zocht bij haar oom en tante, kwam

miauwend binnengewandeld. Rakelings scheerde ze langs zijn benen,

waarop hij de melk uit de koelkast nam en er wat van in het schaaltje

bij de deur goot. Vervolgens liep hij naar zijn fiets. Toen Anja hem na-

riep dat ze de wagen gingen nemen, verbaasde hij zich erover dat zij

kon autorijden.

Over de binnenplaats kwam intussen haar oom hun richting uit:

‘Maar Armand, een mens zou geld geven om jou nog eens te zien! Hoe

gaat het?’

‘Kloek en gezond. En hier?’

‘We mogen niet klagen. Rustig aan, dat wel, we worden allemaal een

dagje ouder.’ En dan tegen Anja: ‘Armand is de beste veearts die we

hier in de streek ooit hadden, maar dat weet je nog wel van vroeger,

niet?’

Terwijl Armand het compliment wegwuifde, herinnerde Anja zich in-

eens een jongere versie van deze man die ze als kind inderdaad meer

dan eens had gezien. De gelijkenis was zelfs zo treffend, dat ze niet be-

Page 33: De Vallei nr 29 · 2020. 6. 19. · schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar Skix. Een maand later verkaste ze op een avond naar Wodan in een aanpalende buitenwijk,

32

greep dat die haar niet eerder was opgevallen. Vooral zijn rijzige ma-

nier van fietsen kwam haar ineens weer voor de geest, ook al was hij

doorgaans met de auto het erf op komen rijden. Ze groef dieper in haar

geheugen en zocht naar momenten waarop ze hem samen had gezien

met haar oma. Tevergeefs.

‘We gaan even tot bij Emma,’ zei Armand.

Haar oom knikte met een blik van waarom ook niet.

Anja parkeerde de auto bij de school tegenover het rusthuis. Met de lift

gingen ze naar het tweede. Ze liet Armand binnengaan en bleef zelf op

de gang wachten. Haar oma en hij namen elkaar lang op. Toen haar

ongeloof eindelijk week, begon ze aan het tafelblad van haar rusthuis-

stoel te wrikken. Beweging kwam er niet in. Ze begon erop te slaan.

‘Rustig, Emma,’ fluisterde Armand met de zachtheid waarmee hij ja-

renlang gewonde en zieke dieren had benaderd. Hij klapte het tafelblad

weg en hielp haar overeind. Voorzichtig omhelsden ze elkaar. De lief-

kozing ging over in een zich aan elkaar vastklampen, in het inhalen

van jaren.

‘Hoe heb je me gevonden?’ vroeg Emma ten slotte.

Armand keek om zich heen. Anja kwam tevoorschijn.

‘Zij daar, zij zat vanochtend aan je keukentafel,’ zei hij.

Haar oma wenkte haar naderbij. Anja gaf haar een kus op haar be-

traande wang. Toen Armand zag hoe Emma als een riet begon te tril-

len, installeerde hij haar behoedzaam weer in haar stoel en ging bij

haar zitten. Anja begon de verwelkte bloemen uit een boeket te halen,

ruimde oude kranten op, verving een stapeltje boeken door de nieuwe

die ze mee had gebracht en hoopte bij dat alles dat ze uit het haperend

op gang komende gesprek iets meer zou gaan begrijpen over wat er

tussen die twee speelde.

Armand zei weinig. Haar oma kwam daarentegen wel op dreef. Ze

verweet hem dat hij haar in de steek had gelaten. Dat hij er enkel voor

haar was geweest, toen hij er geen moeite voor hoefde te doen. Ze had

meer van hem verwacht. Ze was blijven hopen dat hij terug zou keren.

Die hoop was de hoofdreden geweest waarom ze zich met hand en tand

was blijven verzetten tegen haar opname. ‘Armand gaat mij elders

nooit vinden, vreesde ik. Ik miste je en ik kon het aan niemand zeggen.

Wie zou begrepen hebben welke leegte je nagelaten had? Aan niemand

kon ik het kwijt, en al helemaal niet aan Etienne, … toen die nog leef-

de. Als hij zijn mond opendeed, ging het over praktische zaken, over

wat er wanneer moest gedaan worden en hoe. En als hij daarover uit-

gepraat was, liep hij te kankeren over van alles en nog wat. Zelfs een

doodgeboren zoon, maakte voor hem geen verschil. Nee, hij pikte ge-

woon de draad van het leven weer op en blokte elk gesprek erover af.

Hij hield vast aan de dagelijkse routine, en daarmee ook aan de

schijnvrede die er in ons huis heerste. Hij was er de man niet naar om

dieper te graven. … Maar dat weet je allemaal al lang. Ik val weer maar

eens in herhaling.’

Page 34: De Vallei nr 29 · 2020. 6. 19. · schade hield Jezebel S. het voor bekeken in de honk van haar Skix. Een maand later verkaste ze op een avond naar Wodan in een aanpalende buitenwijk,

33

‘Georgette verdroeg het niet langer, Emma. Ze zag na mijn pensioen

geen enkele reden waarom ik nog het huis uit moest. Een heel leven

lang was zij op de laatste plaats gekomen, dat is toch hoe zij het zag en

het nog altijd ziet.’

Hij zuchtte erachteraan dat hij tegen de scherpe sneren van zijn

vrouw niet op kon en klapte zijn handen voor zijn ogen dicht. Anja zag

zichzelf weer aan de keukentafel zitten op het moment dat hij was ko-

men binnenwandelen en besloot om hen alleen te laten. Ze had nog

wat boodschappen te doen. Afwezig knikten ze dat het goed was.

Toen ze weerkwam, werd er op de kamer gelachen. Ze keerde op haar

stappen terug en reed naar huis met haar inkopen. Daar liep ze nog

even bij haar oom en tante binnen. Of er wat met Bella aan de hand

was? Ze vroegen hoe ze daarbij kwam.

‘Iets wat Armand daarstraks zei, maar ik zal het niet goed begrepen

hebben,’ antwoordde ze.

‘Armand was de enige die Bella aankon als ze ziek was. Al gebeurde

dat maar zelden. Een taai paard met karakter, die Bella. Ze gaat ons

nog allemaal overleven, let op mijn woorden. … Het is lang geleden dat

Armand hier bijna dagelijks kwam. Er scheelde wel altijd iets met een

koe of een kalf, of met een van de katten. Hij sloot zijn bezoek graag af

met een kop koffie bij Emma. Hij was nochtans geen prater,’ rondde

haar tante af.

Armand was in slaap gevallen. Zijn hoofd rustte op zijn armen die ge-

kruist op het tafeltje aan Emma’s stoel lagen. Zijn pet lag in Emma’s

schoot. Onophoudelijk haalde ze een hand door zijn dunne haren.

‘Daar in dat verre Brussel van jou ben je vast meer gewoon, toch?’ zei

ze tegen Anja.

Voor die ook maar iets kon uitbrengen werd Emma’s kamergenote

binnengereden. Die wilde dat de televisie werd aangezet. Na de weer-

man die voor de rest van het weekend zowel wolken, miezerregen als

zon voorspelde, galmde het ‘Even uw aandacht voor dit opsporingsbe-

richt’ door de kamer: ‘Gisteren verdween Armand De Munter uit zijn

huis in Nevele. De man van tachtig droeg een ribfluwelen zwarte broek,

een donkergroene jas en pet. Hij is 1m85 en slank gebouwd. Hij ver-

trok met de fiets. Hij is licht dementerend en heeft dringend medische

hulp nodig. Mocht u deze man hebben gezien, neem dan contact op

met de dichtstbijzijnde politiepost of bel het gratis nummer 0800 30

300.’