De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de...

136
De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België Een historische analyse Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad Master in de criminologische wetenschappen door (00705778) Charlotte Van Hyfte Academiejaar 2012-2013 Promotor: Commissarissen: Prof. Tom Vander Beken Sharon Van Audenhove Vincent Eechaudt

Transcript of De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de...

Page 1: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

De toepassing van de voorwaardelijke

invrijheidstelling in België

Een historische analyse

Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad Master in de criminologische

wetenschappen door (00705778) Charlotte Van Hyfte

Academiejaar 2012-2013

Promotor: Commissarissen:

Prof. Tom Vander Beken Sharon Van Audenhove

Vincent Eechaudt

Page 2: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

II

Page 3: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

III

De toepassing van de voorwaardelijke

invrijheidstelling in België

Een historische analyse

Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad Master in de criminologische

wetenschappen door (00705778) Charlotte Van Hyfte

Academiejaar 2012-2013

Promotor: Commissarissen:

Prof. Tom Vander Beken Sharon Van Audenhove

Vincent Eechaudt

Page 4: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

IV

Verklaring inzake toegankelijkheid van de

masterproef criminologische wetenschappen

Ondergetekende,

Van Hyfte Charlotte (00705778)

geeft hierbij aan derden,

zijnde andere personen dan de promotor (en eventuele co-promotor), de commissarissen of leden

van de examencommissie van de master in de criminologische wetenschappen,

de toelating

om deze masterproef in te zien, deze geheel of gedeeltelijk te kopiëren of er, indien beschikbaar, een

elektronische kopie van te bekomen, waarbij deze derden er uiteraard slechts zullen kunnen naar

verwijzen of uit citeren mits zij correct en volledig de bron vermelden.

Deze verklaring wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren waarin de

masterproef moet worden ingediend, en dient in elk van die exemplaren ingebonden onmiddellijk na

het titelblad.

Datum: 13/05/2013

Handtekening:

Page 5: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

V

TREFWOORDEN

Voorwaardelijke invrijheidstelling

Wetgeving

België

Strafrechtelijk beleid

Historische analyse

Toepassing

Page 6: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

VI

VERKORTE BENAMING VAN WETTEN

Wet Lejeune: Wet van 31 mei 1888 waarbij voorwaardelijke invrijheidstelling en voorwaardelijke

veroordeling in het strafrecht worden ingevoerd, BS 3 juni 1888.

Wet van 5 maart 1998: Wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en

tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen

en de gewoontemisdadigers, vervangen bij de wet van 1 juli 1964, BS 2 april 1998.

Wet Externe Rechtspositie: Wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de

veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van

de strafuitvoeringsmodaliteiten, BS 15 juni 2006.

Wet Martin: Wet van 13 maart 2013 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en van de wet van

17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan

het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, BS 19 maart

2013.

Page 7: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

VII

LIJST VAN GEBRUIKTE FIGUREN

Figuur 1: Totstandkoming wet Lejeune

Figuur 2: Dit is een overzicht van de aard van de feiten waarvoor de voorwaardelijk in vrijheid

gestelden veroordeeld waren.

Figuur 3: Toepassing voorwaardelijke invrijheidstelling van 1888-1896

Figuur 4: Aantal voorwaardelijke invrijheidstellingen van 1975-1991

Figuur 5: Aantal voorwaardelijke invrijheidstellingen van 1975-1991, volgens uitgezeten

strafduur

Figuur 6: Afschrijvingen van veroordeelden tot gevangenisstraffen van meer dan drie maanden

tijdens de jaren 1899 en 1900

Figuur 7: Evolutie van het aantal opsluitingen vanuit vrijheid en de dagpopulatie op 1 maart

(indexcijfers, 1996-2006)

Figuur 8: Aantal invrijheidstellingen van correctioneel veroordeelden tussen 1980 en 1997

Figuur 9: Gemiddelde ‘overschrijdingstermijn’ van de VI-toelaatbaarheidsdrempel (1190-2007)

Figuur 10: Toekenningsgraad van de voorwaardelijke invrijheidstelling per commissie op 1

december 1999

Figuur 11: Vergelijking contra-indicaties uit de wet van 5 maart 1998 en de wet van 17 mei 2006

Figuur 12: Wijze van invrijheidstelling van 2006 tot en met 2010

Figuur 13: Regime op het ogenblik van de voorwaardelijke invrijheidstelling

Figuur 14: Wettelijke toestand bij de voorwaardelijke invrijheidstelling

Figuur15: Wettelijke toestand bij invrijheidstelling in 2012

Page 8: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

VIII

VOORWOORD

In het kader van het behalen van het diploma Master in de criminologische wetenschappen, werd

deze masterproef geschreven. Gedurende de studiejaren is mijn interesse voor de reïntegratie van

delinquenten steeds gegroeid. Het was dan ook zeer boeiend om onderzoek te mogen voeren naar

belangrijk topic uit het reïntegratiebeleid: de voorwaardelijk invrijheidstelling. Het is een zeer actueel

onderwerp met bovendien een zeer rijke en interessante geschiedenis.

Hierbij gebruik ik graag de gelegenheid om enkele mensen te bedanken zonder wie deze masterproef

nooit tot stand was kunnen komen.

Speciale dank aan mijn promotor Professor Dr. Tom Vander Beken, die een grote hulp was bij het

afbakenen van dit onderzoek, bij het focussen op de criminologische meerwaarde en vooral bij het

aanhouden van de juiste richting , namelijk het beantwoorden van de onderzoeksvraag.

Ook een woordje van dank aan de commissarissen Sharon Van Audenhove en Vincent Eechaudt voor

het nalezen van dit werk.

Verder richt ik mijn dankwoord aan mijn ouders voor het creëren van een aangename en rustige

omgeving waar ik kon werken, voor de steun en voor het nalezen.

Tot slot ook een welgemeende dankjewel aan mijn vriendinnen die me steeds hebben gemotiveerd

en gesteund waar nodig.

Page 9: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

1

INHOUDSOPGAVE

TREFWOORDEN ....................................................................................................................................... V

VERKORTE BENAMING VAN WETTEN .................................................................................................... VI

LIJST VAN GEBRUIKTE FIGUREN ............................................................................................................ VII

VOORWOORD ....................................................................................................................................... VIII

INLEIDING ................................................................................................................................................ 5

Algemene Inleiding .............................................................................................................................. 6

Probleemstelling en methodologie ..................................................................................................... 8

DEEL I: LEJEUNES TIJDPERK ................................................................................................................... 10

Hoofdstuk 1: Ten tijde van Jules Lejeune .......................................................................................... 11

1.1. Inleiding .................................................................................................................................. 11

1.2. Vóór Lejeunes ministerschap ................................................................................................. 11

1.2.1. Strafrechtelijk beleid ....................................................................................................... 11

1.2.2. Adolphe Prins .................................................................................................................. 12

1.2.3. Té zware straffen ............................................................................................................. 13

1.2.4. Op zoek naar een oplossing ............................................................................................. 14

1.2.5. Lejeunes leven en carrière .............................................................................................. 14

1.2.6. Voorlopers ....................................................................................................................... 15

1.3. Minister van Justitie ............................................................................................................... 17

1.3.1. Lejeune kandidaat? ......................................................................................................... 17

1.3.2. Moeilijke start.................................................................................................................. 18

1.3.3. Cellulair regime................................................................................................................ 18

1.4. Visie en beleid ........................................................................................................................ 19

1.5. Besluit ..................................................................................................................................... 23

Hoofdstuk 2: Wet Lejeune ................................................................................................................. 25

2.1. Inleiding .................................................................................................................................. 25

Page 10: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

2

2.2. Ontstaan ................................................................................................................................. 25

2.3. Ratio legis ............................................................................................................................... 29

2.4. Analyse ................................................................................................................................... 31

2.5. Toepassing .............................................................................................................................. 39

2.6. Besluit ..................................................................................................................................... 49

DEEL II : NÁ JULES LEJEUNES TIJDPERK.................................................................................................. 51

Hoofdstuk 3: Wet van 5 maart 1998 ................................................................................................. 52

3.1. Inleiding .................................................................................................................................. 52

3.2. Context ................................................................................................................................... 52

3.3. Analyse ................................................................................................................................... 57

3.4. Toepassing .............................................................................................................................. 65

3.5. Besluit ..................................................................................................................................... 73

Hoofdstuk 4: Wet Externe Rechtspositie .......................................................................................... 75

4.1. Inleiding .................................................................................................................................. 75

4.2. Context ................................................................................................................................... 75

4.2.1. Strafrechtelijk beleid ....................................................................................................... 75

4.2.2. Pogingen tot hervorming................................................................................................. 77

4.3. Analyse ................................................................................................................................... 80

4.3.1. Algemeen ......................................................................................................................... 80

4.3.2. Drie jaar of minder .......................................................................................................... 81

4.3.3. Meer dan drie jaar ........................................................................................................... 86

4.3.4. Opvolging en controle ..................................................................................................... 90

4.4. Toepassing .............................................................................................................................. 92

4.5. Besluit ..................................................................................................................................... 97

Hoofdstuk 5: Wet Martin (?) ........................................................................................................... 100

5.1. Inleiding ................................................................................................................................ 100

5.2. Context ................................................................................................................................. 100

5.3. Analyse ................................................................................................................................. 103

Page 11: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

3

5.4. Toepassing ............................................................................................................................ 105

5.5. Besluit ................................................................................................................................... 108

CONCLUSIE EN DISCUSSIE ................................................................................................................... 110

BIBLIOGRAFIE ...................................................................................................................................... 115

Page 12: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

4

“De straftoemeting is een antwoord op het verleden en stelt vergelding,

normbevestiging en maatschappijbescherming als strafdoelen voorop. In het

kader van de strafuitvoering neemt de vergeldingsbehoefte af en verschuift het

accent naar beperking van schadelijke gevolgen van de straf, herstel,

reïntegratie van de delinquent. Op het ogenblik van de veroordeling kan men

moeilijk zoniet onmogelijk voorspellingen doen over een persoon en zijn situatie

bij zijn eventueel latere vervroegde invrijheidstelling. Over invrijheidstelling

moet beslist worden in het licht van de evolutie van de persoon tijdens de

strafuitvoering en rekening houdende met het voorliggende reclasseringsplan.

(Minister van Justitie Stefaan De Clerck)”1

1 Parl.St.Kamer 1996-97, 1070-8,166; http://www.lachambre.be/FLWB/pdf/49/1070/49K1070008.pdf.

Page 13: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

5

INLEIDING

Page 14: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

6

Algemene Inleiding

In 1888 kwam toenmalig minister van Justitie Jules Lejeune op de proppen met een wetsvoorstel dat

een grotere impact heeft gehad op de Belgische wetgeving dan hij zelf ooit had durven dromen. Hij

stelde voor om een modaliteit te voorzien waardoor gedetineerden, mits een aantal opgelegde

voorwaarden, de gevangenis voortijdig en onder controle konden verlaten. De toepassing van de

voorwaardelijke invrijheidstelling is sindsdien officieel ingeburgerd in het Belgisch strafrecht en heeft

ruim 100 jaar standgehouden. Zelfs nu nog wordt Lejeunes naam terug vermeld bij de zaak Michelle

Martin. Eén van de grootste vijanden van België dreigde volgens de wet in aanmerking te komen

voor een voorwaardelijke invrijheidstelling. Ondanks de publieke verontwaardiging en de heisa in de

media, kwam Martin vrij onder voorwaarden. De vrijlating onder voorwaarden komt dus opnieuw

onder vuur te liggen.

Het feit dat de voorwaardelijke invrijheidstelling zo vaak ter discussie ligt, is in principe een goede

zaak. Beslissingen die hieromtrent genomen worden, kunnen namelijk grootschalige gevolgen met

zich meebrengen. Steeds moet gezocht worden naar een gezond evenwicht tussen de veiligheid van

de maatschappij en een rechtvaardige en humane behandeling van veroordeelden.

Hoewel de media soms de indruk geeft dat de bevolking over het algemeen een argwanende en

negatieve houding aanneemt ten opzichte van de voorwaardelijke invrijheidstelling, blijkt de

voorwaardelijke invrijheidstelling in de meeste gevallen de betere optie te zijn. Deze modaliteit

draagt zowel bij tot een humanere behandeling van de gedetineerden als tot de veiligheid van de

maatschappij. Een humanere behandeling van gedetineerden, omdat een gevangenisstraf op zich

een zeer zware straf is en een grote impact heeft op het leven van de gedetineerde. Men wordt

beroofd van zijn of haar vrijheid en weet niet hoelang deze gevangenschap zal duren. Bovendien

wordt men uit het sociale milieu gehaald waardoor breuklijnen worden geïnstalleerd tussen de

gedetineerde en zijn of haar familie, de eventuele job, vrienden,… Kortom, men komt onderaan de

sociale ladder te staan en krijgt na de vrijlating de moeilijke opdracht om terug een leven op te

bouwen. Een voorwaardelijke invrijheidstelling zorgt ervoor dat deze gevangenisstraf ingekort wordt

en dat de gedetineerde begeleid wordt bij zijn of haar terugkeer naar de samenleving.

Een voorwaardelijke invrijheidstelling komt ook de veiligheid van de maatschappij ten goede. De

veroordeelde komt namelijk niet zomaar vrij. Hij of zij wordt onderworpen aan strikte voorwaarden,

wordt begeleid en wordt bovendien gedurende een bepaalde proefperiode op regelmatige

tijdstippen gecontroleerd. Deze geleidelijke overgang naar een volledige vrijheid biedt volgens

wetenschappelijk onderzoek een betere bescherming tegen recidive.

Page 15: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

7

Volgens Frank Verbruggen, professor aan de Katholieke Universiteit van Leuven, heeft empirisch

onderzoek ook aangetoond dat hoe meer mensen afweten van de kerngedachten en de toepassing

van de voorwaardelijke invrijheidstelling, hoe positiever ze hier tegenover staan.

In deze masterproef wordt de evolutie onderzocht die de toepassing van de voorwaardelijke

invrijheidstelling in België heeft ondergaan sinds 1888. Daarnaast zal gezocht worden naar

verklaringen die deze evolutie hebben beïnvloed. Het is dus de bedoeling een overzicht te creëren

van 125 jaar toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling en verklaringen te zoeken voor deze

veranderingen. Deze historische analyse doelt ook op een beter begrip van de huidige

hervormingsplannen en hopelijk ook van de toekomstige ontwikkelingen op het vlak van de

voorwaardelijke invrijheidstelling.

Page 16: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

8

Probleemstelling en methodologie

De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke

invrijheidstelling op het punt staat om alweer hervormd te worden, is onderzoek naar de toepassing

van deze modaliteit noodzakelijk om een globaal overzicht en inzicht te verkrijgen over de huidige

toepassing, maar ook over de toepassing ervan in het verleden. Het heden kan immers niet volledig

begrepen worden, zonder het verleden in rekening te brengen. Aan de hand van een historische

analyse van de evoluties waaraan de voorwaardelijke invrijheidstelling onderhevig is geweest, kan

geleerd worden uit vroegere foutieve of goede beslissingen en kan de impact van nieuwe

beslissingen mogelijks beter ingeschat worden. Dit alles kadert in het externe oogmerk om aan de

hand van de geschiedenis ook beter te kunnen anticiperen op mogelijke valkuilen bij het voeren van

het toekomstige beleid betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling. Zeker de huidige invloed

van de kritische publieke opinie met de media als vuurlont, creëert een dringende vraag naar een

focus op het strafrechtelijk beleid op zich en niet op wat in de kranten staat.

Uit deze probleemstelling kan een doelstelling en een vraagstelling worden afgeleid.

De doelstelling van deze masterproef is om een overzicht te geven van de evolutie die de ‘wet

Lejeune’ heeft meegemaakt en telkens te onderzoeken welke verklaringen hiervoor gevonden

kunnen worden. Hierbij zal de focus liggen op diverse wendingen die direct of indirect hun invloed

hebben gehad op de ontwikkeling of wijziging van de wetgeving. Daarnaast zal aandacht zijn voor de

strafrechtelijke visies en opvattingen over het penitentiair beleid. Ook zullen factoren meespelen die

de maatschappij in de cruciale tijden kenmerkten en een invloed hebben gehad op de veranderende

wetgeving. De tijdsgeest en heersende morele denkrichtingen kunnen hier vervolgens een rol spelen.

Doordat in feite het strafrechtelijk beleid onder de loep wordt genomen, zal ook aandacht zijn voor

politieke omstandigheden. Tot slot zal de media en haar invloed op de evoluties in het

invrijheidstellingsbeleid onderzocht worden.

De vraagstelling die meteen ook de onderzoeksvraag omvat, luidt als volgt:

“Welke verklaringen kunnen gevonden worden voor evoluties in regels en toepassing van de Belgische

voorwaardelijke invrijheidstelling?”

Om op deze vraag een antwoord te kunnen formuleren, zal een bureauonderzoek of literatuurstudie

worden gevoerd. Zo wordt beroep gedaan op een brede waaier aan literatuur. Ook wetten,

Page 17: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

9

wetsvoorstellen, Koninklijke Besluiten, oriëntatienota’s, Ministeriële Omzendbrieven en

Parlementaire stukken (uit de Kamer en uit de Senaat) worden geraadpleegd. Daarnaast wordt ook

een grondig literatuuronderzoek gevoerd aan de hand van boeken en bijdragen in wetenschappelijke

tijdschriften. Verder zal ook op zoek gegaan worden naar statistisch cijfermateriaal. Deze

literatuurstudie zal een tijdsspanne van 125 jaar omvatten. Er zal namelijk onderzoek gevoerd

worden naar de toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling sinds het ontstaan in 1888, tot

de huidige toepassing in 2013. Om die reden kan deze scriptie ook een ‘historische scriptie’ genoemd

worden. Verder de recente evolutie gevolgd worden aan de hand van bronnen uit de actualiteit.

Gezien de ruime verzameling aan bronnenmateriaal en de tijdsspanne van 125 jaar, kan hier ook

gesproken worden van een case study. Er zal namelijk gefocust worden op één modaliteit van het

Belgisch strafrechtelijk beleid: de voorwaardelijke invrijheidstelling.

De masterproef wordt bewust ingedeeld in 2 onderdelen: ‘tijdens Lejeunes tijdperk’ en ‘na Lejeunes

tijdperk’. Jules Lejeune heeft dan ook voor een breuklijn gezorgd in het strafrechtelijk beleid. Dankzij

hem ontstond de legendarische wet Lejeune die ruim 100 jaar zal standhouden. Gedurende deze 100

jaar kan gesproken worden van een politieke laksheid en een laisser-faire beleid van de regering. Met

de uitbarsting van de zaak Dutroux komt het strafrechtelijk beleid terug tot leven. Er wordt opnieuw

nagedacht en gediscussieerd over het toenmalig beleid en de toepassing van de voorwaardelijke

invrijheidstelling. In 1998 wordt de wet Lejeune voor het eerst hervormd. Vanaf dan staat het

strafrechtelijk beleid, en zeker de voorwaardelijke invrijheidstelling bijna niet meer stil.

Deze masterproef wordt verder opgedeeld in verschillende hoofdstukken die telkens verschillende

relevante periodes voorstellen. Er zal gestart worden aan de vooravond van het ontstaan van de ‘wet

Lejeune’. Geleidelijk aan zal verder gegaan worden in de geschiedenis. Per periode zal de toenmalige

context aangehaald worden en de specifieke wetgeving die daaruit voortvloeide besproken worden

om telkens over te gaan tot de effecten van deze wetgeving op de toepassing van de voorwaardelijke

invrijheidstelling. Deze historische analyse zal uiteindelijk uitmonden in een uiteenzetting van de

huidige toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België waarbij, als kers op de taart, de

zeer recente hervorming zal besproken worden.

Er werd ervoor gekozen om de wetgeving niet in bijlage toe te voegen, maar de relevante

onderdelen in het corpus van dit werk zelf op te nemen. Enerzijds heeft dit voor een grote omvang

van de masterproef gezorgd. Dit zou een beperking kunnen vormen. Anderzijds is het verhaal op

deze manier makkelijker te volgen. Daarnaast zijn vele citaten absoluut noodzakelijk gebleken om

bepaalde zaken te verduidelijken en nuanceringen te illustreren.

Page 18: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

10

DEEL I: LEJEUNES TIJDPERK

Page 19: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

11

Hoofdstuk 1: Ten tijde van Jules Lejeune

1.1. Inleiding

Een masterproef betreffende de toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling zonder een

hoofdstuk dat volledig gewijd wordt aan Jules Lejeune, is als een bakker zonder brood. Niet alleen

hebben we de toepassing van de modaliteit voorwaardelijke invrijheidstelling aan hem te danken,

ook zijn visie op het justitieel, penitentiair en strafrechtelijk beleid van België is absoluut

vermeldenswaardig.

In dit hoofdstuk wordt een schets gegeven van de maatschappelijke context waarin de wet van 31

mei 1888 waarbij voorwaardelijke invrijheidstelling en voorwaardelijke veroordeling in het strafrecht

worden ingevoerd, beter gekend als de ‘Wet Lejeune’ is ontstaan.

1.2. Vóór Lejeunes ministerschap

1.2.1. Strafrechtelijk beleid

De heersende manier van denken over strafrecht heeft een grote invloed op de toepassing ervan.

Hieruit put de maatschappij namelijk het recht om in te grijpen in het leven van de burgers en

verantwoordt men waarom en hoe men bepaalde misdrijven bestraft.2 Om deze reden is het nodig

allereerst stil te staan bij de toenmalige tijdsgeest en visies op het strafrechtelijk beleid.

Gedurende de eerste helft van de 19de eeuw wordt het strafrechtsdenken voornamelijk gedomineerd

door het klassieke strafrecht.3 De mens werd beschouwd als een vrij persoon die over voldoende

verantwoordelijkheid beschikt om het onderscheid te kunnen maken tussen goed en kwaad en dus

zijn of haar gedragingen in te schatten.4 Elke (mis)daad die men stelt is dus volledig uit vrije wil. Dit

2 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 16. ; F. TULKENS,

“Un chapitre de l’histoire des reformateurs Adolphe Prins et la défence sociale” in F., TULKENS, Généalogie de la defense sociale en Belgique (1880-1914), Bruxelles, E. Story-Scientia, 1988, 44.; B. DE RUYVER, “Het strafrechtelijk beleid in een postmoderne samenleving”, in T. BALTHAZAR, J. CHRISTIAENS, M. COOLS, T. DECORTE, B. DE RUYVER, P. HEBBRECHT, P. PONSAERS, S. SNACKEN, P. TRAEST, T. VANDER BEKEN EN G. VERMEULEN (eds.), Update in de criminologie: Het strafrechtssysteem in de Laatmoderniteit, Mechelen, Kluwer, 2004, 156-157. 3 D. WEBER, Homo criminalis: Belgische parlementsleden over misdaad en strafrecht: 1830-1940, Brussel, VUBpress, 1996,

178.; S. CHRISTIAENSEN, “Historische ontwikkelingen in de strafrechtsbedeling beschouwd vanuit het perspectief van humanisering en menselijke waardigheid” in M. BOUVERNE-DE BIE, K. KLOECK, W. MEYVIS, R. ROOSE, EN J. VANACKER, (eds.), Handboek Forensisch Welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, 242. 4 B. DE RUYVER, “Het strafrechtelijk beleid in een postmoderne samenleving” in T. BALTHAZAR, J. CHRISTIAENS, M. COOLS, T.

DECORTE, B. DE RUYVER, P. HEBBRECHT, P. PONSAERS, S. SNACKEN, P. TRAEST, T. VANDER BEKEN EN G. VERMEULEN (eds.), Update in de

Page 20: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

12

rationele mensbeeld en penitentiair regime komt rond de helft van de 19de eeuw onder vuur te

staan.5 Langzaam maar zeker, nemen de positivisten en de bezielers van het sociaal verweer de

bovenhand. Positivisten zien ‘de schuldnotie’ niet langer als maatstaf voor de straftoemeting maar

menen dat men ‘de mate van gevaarlijkheid’ als criterium moet hanteren om te bepalen hoe en

vooral hoe zwaar men moet straffen.6 Onder invloed van de opkomende menswetenschappen wordt

een misdrijf beschouwd als het resultaat van allerhande samenlopende factoren en socio-

economische omstandigheden.7 De mens wordt gedetermineerd tot delinquentie en kan er met

andere woorden niet schuldig voor verklaard worden.8

Hoofddoel van dit gedachtegoed is de bescherming van de maatschappij. Bijgevolg wordt ‘de mate

van gevaarlijkheid voor de maatschappij’ als grondslag gezien voor de straftoemeting. Dit heeft

uiteraard ingrijpende gevolgen op het strafrechtelijk beleid. Harde nutteloze straffen worden

vervangen door meer ‘humane’ maatregelen. De hierbij horende - vaak drastische - preventieve

maatregelen door de staat worden volledig gerechtvaardigd door het gedachtegoed van het sociaal

verweer.9 Toenemende humanisering gaat namelijk vaak gepaard met een verfijnde en meer

beïnvloedende staatscontrole en macht over de bevolking.10 Deze verregaande maatregelen worden

door Brice De Ruyver, criminoloog en professor strafrecht aan de Universiteit van Gent, sprekend

verwoord als ‘uitzaaiingen van sociale controle’.11 Dat zijn ze ook, en hierop zal later heel wat kritiek

gegeven worden.

1.2.2. Adolphe Prins

Een sterk aanhanger van het sociaal verweerdoctrine was Adolphe Prins, een progressief-liberale

hoogleraar strafrecht aan de Vrije Universiteit van Brussel.12 Ook hij zocht naar methoden om de

criminologie: Het strafrechtssysteem in de Laatmoderniteit, Mechelen, Kluwer, 2004, 155. ; C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 18. 5 E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009,

149. 6 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 18.; K. BEYENS,

Straffen als sociale praktijk: Een penologisch onderzoek naar straftoemeting, Brussel, VUBPress, 2000, 250. 7 K. BEYENS, Straffen als sociale praktijk: Een penologisch onderzoek naar straftoemeting, Brussel, VUBPress, 2000, 251.

8 E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009,

157. 9 S. CHRISTIAENSEN, “Historische ontwikkelingen in de strafrechtsbedeling beschouwd vanuit het perspectief van humanisering

en menselijke waardigheid” in M. BOUVERNE-DE BIE, K. KLOECK, W. MEYVIS, R. ROOSE, EN J. VANACKER, (eds.), Handboek Forensisch Welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, 215-273. 10

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 349. 11

B. DE RUYVER, De strafrechtelijke politiek gevoerd onder de socialistische Ministers van Justitie E. Vandervelde, P. Vermeylen en A. Vranckx, Antwerpen, Kluwer, 1988, 313. 12

C. FIJNAUT, Gestalten uit het verleden: 32 voorgangers in de strafrechtswetenschap de strafrechtspleging en de criminologie, Leuven, Kluwer, 1993, 109.

Page 21: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

13

bedreigende lagere klassen te beheersen.13 Op dat moment heerste er daarenboven een

economische landbouwcrisis die uitmondde in sociale onlusten.14 Dit gegeven zorgde uiteraard voor

een extra boost om op zoek te gaan naar methoden om de arbeidersklasse verregaand te

handhaven.

Volgens Adolphe Prins was er nood aan geïndividualiseerde behandelingen van criminelen om hen

terug op het rechte pad te brengen.15 Prins werd vooral bekend om zijn beroemd tweesporenstelsel

waarbij ‘normale’ personen bestraft worden volgens het klassiek strafrecht en personen met een

verminderde toerekeningsvatbaarheid geen straf, maar een behandeling nodig hebben tot ze

‘genezen’ en ongevaarlijk voor de maatschappij zijn.16

1.2.3. Té zware straffen

In diezelfde periode kwam ook kritiek op de té zware en vaste straffen uit het Franse strafwetboek

van 1791.17 Deze vaste straffen verhinderden de mogelijkheid om rekening te houden met de

persoonlijkheid van de dader en de omstandigheden waaronder de misdrijven hebben plaats

gevonden. Aangezien de uitgesproken straffen vaak te zwaarwichtig waren in verhouding met de

feiten, werd hiervoor naar oplossingen gezocht.

Aan de hand van de wet van 4 oktober 1867 betreffende de verzachtende omstandigheden, wordt

het mogelijk om vaste straffen aan te passen en rechters in eer en geweten te laten oordelen over de

straf die elke dader verdient naargelang zijn of haar gevaarlijkheid.18

Enkele jaren later werd ook de wet van 4 maart 1870 ‘à la réduction des peines subies sous le régime

de la séparation’ in het leven geroepen. Dankzij deze wet kon men op basis van de uitgezeten tijd in

13

J. DEFERME, Uit de ketens van de vrijheid: het debat over de sociale politiek in België, Leuven, Universitaire Pers, 2007, 84.; C. FIJNAUT, Gestalten uit het verleden: 32 voorgangers in de strafrechtswetenschap de strafrechtspleging en de criminologie, Leuven, Kluwer, 1993, 111. 14

J. GOETHALS EN M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 5. ; X. ROUSSEAUX EN D. WEBER, “Les politiques pénales en Belgique” in D. HEIRBAUT, X. ROUSSEAUX EN K. VELLE (eds.), Politieke en sociale geschiedenis van Justitie in België van 1830 tot heden, Brugge, Die Keure, 2004, 76. 15

B. DE RUYVER, “Het strafrechtelijk beleid in een postmoderne samenleving”, in T. BALTHAZAR, J. CHRISTIAENS, M. COOLS, T. DECORTE, B. DE RUYVER, P. HEBBRECHT, P. PONSAERS, S. SNACKEN, P. TRAEST, T. VANDER BEKEN EN G. VERMEULEN (EDS.), Update in de criminologie: Het strafrechtssysteem in de Laatmoderniteit, Mechelen, Kluwer, 2004, 156.; X. ROUSSEAUX EN D. WEBER, “les politiques pénales en belgique” IN D. HEIRBAUT, X. ROUSSEAUX EN K. VELLE (eds.), Politieke en sociale geschiedenis van Justitie in België van 1830 tot heden, Brugge, Die Keure, 2004, 78.; E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 160. 16

C. FIJNAUT, Gestalten uit het verleden: 32 voorgangers in de strafrechtswetenschap de strafrechtspleging en de criminologie, Leuven, Kluwer, 1993, 113.; B. DE RUYVER, “Het strafrechtelijk beleid in een postmoderne samenleving”, in T. BALTHAZAR, J. CHRISTIAENS, M. COOLS, T. DECORTE, B. DE RUYVER, P. HEBBRECHT, P. PONSAERS, S. SNACKEN, P. TRAEST, T. VANDER BEKEN EN G. VERMEULEN (EDS.), Update in de criminologie: Het strafrechtssysteem in de Laatmoderniteit, Mechelen, Kluwer, 2004, 156. 17

K. BEYENS, Straffen als sociale praktijk: een penologisch onderzoek naar straftoemeting, Brussel, VUBpress, 2000, 26. 18

Wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden, BS 5 oktober 1867.; K.BEYENS, Straffen als sociale praktijk: een penologisch onderzoek naar straftoemeting, Brussel, VUBpress, 2000, 26; C. FIJNAUT, Gestalten uit het verleden: 32 voorgangers in de strafrechtswetenschap de strafrechtspleging en de criminologie, Leuven, Kluwer, 1993, 112.

Page 22: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

14

cellulair regime, vroeger vrijkomen.19 Deze strafvermindering werd automatisch toegekend,

ongeacht de gedetineerde verbeterd, recidivist, of geestesgestoord was.20

1.2.4. Op zoek naar een oplossing

Naast de dringende behoefte aan een methode om de arbeidersklasse te beheersen, vormen

bovenstaande wetten het begin van de evolutie naar een individualiserend strafrecht.

Individualiserend strafrecht impliceert aandacht voor de persoonlijkheid van de dader en voor

maatschappelijke factoren die het plegen van een misdrijf mogelijks beïnvloeden.21 Zo werd de

mogelijkheid gecreëerd tot differentiatie in de penitentiaire behandeling van veroordeelden.22 Later

in de geschiedenis zal deze evolutie zich verder zetten en zullen hier nog talrijke wetten uit

voortvloeien.

Het is in deze politieke sfeer dat Jules Lejeune opgroeit en carrière maakt. Het is ook in dit denkkader

dat de voorwaardelijke invrijheidstelling ontwikkeld werd. Meer nog, de wet van 31 mei 1888

betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling, kan gezien worden als de eerste officiële

toepassing van ‘la doctrine de défense sociale’.23 Het bijbehorende individualiserend strafrecht24

brengt uiteraard ruimte voor subjectiviteit en willekeur met zich mee. De straftoemeting wordt

namelijk afhankelijk gesteld van de persoonlijkheid van de dader én van de persoonlijkheid van de

rechter.25

1.2.5. Lejeunes leven en carrière

Jules Lejeune groeit op in een welgestelde katholieke familie en studeert rechten aan de Université

Libre de Bruxelles. Hij behaalt een doctoraat in de rechtsgeleerdheid en in de politieke en

19

T. PETERS, “Edouard Ducpetiaux 1804-1868“ in F. TULKENS, Généalogie de la défense sociale en Belgique (1880-1914), Bruxelles, E-story-Scientia, 1988, 43. 20

Wet van 4 maart 1870 à la réduction des peines subies sous le régime de la séparation, BS 10 mei 1870. 21

B. DE RUYVER, De strafrechtelijke politiek gevoerd onder de socialistische ministers van Justitie E. Vandervelde, P. Vermeylen en A. Vranckx, Atwerpen, Kluwer, 1988, 75. 22

K. VELLE, “Het institutioneel kader: het ministerie van Justitie”, in D. HEIRBAUT, X. ROUSSEAUX EN K. VELLE (eds.), Politieke en sociale geschiedenis van Justitie in België van 1830 tot heden, Brugge, Die Keure, 2004, 19.; K. BEYENS, Straffen als sociale praktijk: een penologisch onderzoek naar straftoemeting, 2000, Brussel, VUBpress, p.253. 23

C. VANESTE, “L’execution des peines. L’usage de la prison en Belgique de 1830 à nos jours“, IN D. HEIRBAUT, X. ROUSSEAUX EN K. VELLE (eds.), Politieke en sociale geschiedenis van Justitie in België van 1830 tot heden, Brugge, Die Keure, 2004, 113.; B. DE

RUYVER, De strafrechtelijke politiek gevoerd onder de socialistische Ministers van Justitie E. Vandervelde, P. Vermeylen en A. Vranckx, Antwerpen, Kluwer, 1988, 75.; S. CRISTIAENSEN, “De zaak Falleur & Co: de opmerkelijke aanleiding tot de wet Lejeune”, Panopticon 1997, 510. 24

J. GOETHALS & M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 5. 25

K. BEYENS, Straffen als sociale praktijk: een penologisch onderzoek naar straftoemeting, Brussel, VUBpress, 2000, 39-83.

Page 23: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

15

administratieve wetenschappen en werd hoogleraar. Zo geeft hij onder andere les aan de

bovenvernoemde Adolphe Prins. Daarnaast start hij ook een carrière als advocaat waarin hij al snel

heel succesvol is.26

Ook bij de befaamde zaak Peltzer is Lejeune als advocaat betrokken. Om een lang verhaal met

intriges, liefde en jaloezie kort te maken27: Lejeune verdedigt Léon Peltzer, een bourgeoisie uit hoge

kringen. Hij blijkt uiteindelijk medeplichtig te zijn aan de moord op Guillaume Bernays, de

liefdesrivaal van Léons broer: Armand Peltzer.28 De broers Armand en Léon Peltzer krijgen beiden

levenslang. Waarom Léon Peltzer zich betrokken verklaarde bij de moord is niet duidelijk. Mogelijks

was dit een daad uit broederliefde.29

Ondanks het feit dat Lejeune Peltzer bleef steunen en meermaals ging bezoeken in de gevangenis,

slaagt hij er niet in Peltzer vrij te krijgen.30 Toen Lejeune later minister van Justitie werd, beschikte hij

in principe over voldoende mogelijkheden om deze invrijheidstelling te realiseren. Ministers van

Justitie waren sinds 1832 immers bevoegd voor beslissingen met betrekking tot ‘vrijheidsberovende

straffen’.31 Merkwaardig genoeg, blijkt ook deze titel niet te volstaan om Peltzer uit de gevangenis te

krijgen. Er wordt gesuggereerd - onder andere door gerechtsverslaggever Louis De Lentdecker - dat

deze zaak voor Lejeune de aanleiding was om de wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling zo snel

mogelijk gestemd te krijgen door het parlement.32 Maar het feit dat Peltzer ook na de invoering van

deze wet opgesloten bleef, spreekt dit tegen.

1.2.6. Voorlopers

Vóór de wet Lejeune in werking trad, bestonden er reeds enkele gelijkaardige modaliteiten of

voorlopers van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Hoewel het merendeel van de

gevangenisbevolking vrijkwam bij strafeinde33, kon men toen ook gebruik maken van genade,

26

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 30-31. 27

S. CRISTIAENSEN, “De zaak Falleur & Co: de opmerkelijke aanleiding tot de wet Lejeune”, Panopticon 1997, 508. 28

Ibid., 508. 29

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 51. 30

Ibid., 54. 31

X. ROUSSEAUX EN D. WEBER, “Les politiques pénales en Belgique”, in D. HEIRBAUT, X. ROUSSEAUX EN K. VELLE (eds.), Politieke en sociale geschiedenis van Justitie in België van 1830 tot heden, Brugge, Die Keure, 2004, 19. 32

De Standaard, http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=DSS26062003_006., verkregen op 26 februari 2013. 33

E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf, onderzoek naar de ontwikkeling van en de samenhang tussen penitentiaire regelgeving (inzake het regime van gedetineerden) en penologische visies of andere normeringsrationaliteiten, Leuven, proefschrift, september 2007, 871.

Page 24: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

16

voorwaardelijke genade, strafvermindering en voorlopige invrijheidstelling.34 Deze

strafuitvoeringsmodaliteiten worden hieronder kort toegelicht.

Genade of gratie was een recht dat enkel de Koning toebehoorde. Met dit recht verkreeg hij de

mogelijkheid om uitgesproken straffen kwijt te schelden of te reduceren.35 Dit bleek voornamelijk

van toepassing voor daders van lichte feiten, zieke gedetineerden of situaties van overmacht.36 In

deze gevallen wordt gesproken van ‘individuele genade’. Daarnaast bestond er ook een ‘collectieve

genade’ waarbij deze gunst werd toegekend aan groepen personen. Collectieve genade werd

bijvoorbeeld toegekend naar aanleiding van feestdagen of bijzondere gelegenheden voor de Koning.

Genade werd verder ook gebruikt om de vaste straffen die door de rechter werden opgelegd en als

te zwaar beschouwd werden, te verminderen. In dat opzicht kan genade ook gezien worden als een

voorloper van de verzachtende omstandigheden. Koning Leopold II hechtte veel belang aan zijn

Koninklijke bevoegdheid, waardoor Jules Lejeune dit niet als beleidsinstrument kon gebruiken.37 Zo

wordt gesuggereerd dat dit ook de reden was waarom Lejeune Peltzer niet vrij heeft gekregen. De

Koning zou zich verzet hebben.38 Lejeune was dan ook niet langer tevreden met de toepassing van

genade. Op 15 mei 1888 lichtte hij voor de Kamer zijn opvatting toe betreffende het verschil tussen

gratie en zijn systeem van voorwaardelijke invrijheidstelling. Bij een voorwaardelijke invrijheidstelling

zou men eigenlijk verbonden blijven aan de gevangenis zoals men in de gevangenis zou zitten. Men

zou op elk moment deze vrijlating kunnen intrekken en de betrokkene terug naar de gevangenis

kunnen sturen.39 Bij gratie is deze handeling onmogelijk aangezien men onherroepelijk in vrijheid

gesteld wordt.40

Sinds 1831 bestond er ook wel de mogelijkheid tot het toekennen van een voorwaardelijke genade.41

Hierbij kon men pas genade verkrijgen mits goed gedrag tijdens de detentieperiode én na het

uitzitten van één derde van de opgelegde straf. Deze voorwaarde was voor Lejeune echter niet

voldoende. Na de vrijlating was er immers geen controle meer voorzien.42

34

S. SNACKEN, De korte gevangenisstraf: een onderzoek naar toepassing en effectiviteit, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1986, 100-101.; K. BEYENS, S. SNACKEN en C. ELIAERTS, Barstende muren: Overbevolkte gevangenissen: omvang, oorzaken en mogelijke oplossingen, Antwerpen, Kluwer, 1993, 83-85. 35

H. MATHIEU EN Y. NASSAUX, Het recht van genade, Brussel, Ministerie van Justitie, 1955, 11. 36

S. SNACKEN, De korte gevangenisstraf: een onderzoek naar toepassing en effectiviteit, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1986, 89. 37

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 201. 38

Ibid., 287-288. 39

L. DUPONT, Jules Lejeune et défense social, in F. TULKENS, Généalogie de la défense sociale en Belgique (1880-1914), Bruxelles, E-story-Scientia, 1988, 85. 40

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 263-269. 41

J. GOETHALS EN M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 4. 42

Ibid., 4.

Page 25: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

17

Vervolgens kon een gevangenisstraf in deze periode reeds ingekort worden aan de hand van de wet

van 4 maart 1870 betreffende de strafvermindering.43 Deze wet werd reeds hierboven besproken en

houdt dus in dat gedetineerden automatisch strafvermindering krijgen nadat ze een bepaalde tijd

hebben uitgezeten in het cellulair regime. Ook hieraan werden geen verdere voorwaarden

gekoppeld.

Hoewel de voorwaardelijke veroordeling pas sinds de Wet Lejeune een wettelijke regeling kreeg,

werd deze modaliteit hiervoor reeds toegepast.44 In tegenstelling tot bovenvernoemde modaliteiten,

is voorwaardelijke veroordeling reeds van toepassing op personen die nog niet van hun vrijheid

werden beroofd. Het betreft een veroordeling waarbij het parket bepaalt dat een straf niet wordt

uitgevoerd zolang de veroordeelde zich gedurende een bepaalde proeftijd aan de vooropgestelde

voorwaarden houdt.45

1.3. Minister van Justitie

1.3.1. Lejeune kandidaat?

Van oktober 1884 tot en met maart 1894 is de katholieke regering Beernaert aan de macht in België.

In 1887 komen er een groot aantal herschikkingen in de regering.46 Zo doet onder andere minister

van Justitie Joseph Devolder een stapje opzij en maakt plaats voor Jules Lejeune.47

Maar waarom was Lejeune zo’n goede kandidaat?

Allereerst werd gezocht naar een neutraal persoon. Toenmalige Koning Leopold II wou graag een

liberale regering. Maar de Belgische eerste minister Auguste Beernaert, belast met de vorming van

de regering, pleitte voor een katholieke regering. Men was dus op zoek naar een diplomatisch

persoon die paste in een pacificatiepolitiek. Hoewel Lejeune in principe liberaal is, kreeg hij een zeer

katholieke en gelovige opvoeding. Bijgevolg beschikte hij over veel goede relaties in beide kampen,

wat van Lejeune meteen een geschikte kandidaat maakte. Beernaert ziet hierin een kans om de weg

te openen naar een politiek centrum, een centrumpartij met katholieken én liberalen.

43

Wet van 4 maart 1870 à la réduction des peines subies sous le régime de la séparation, BS 10 mei 1870. 44

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 312. 45

Y. VAN DEN BERGE, Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, 62-65.; E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 876. 46

S. CRISTIAENSEN, “De zaak Falleur & Co: de opmerkelijke aanleiding tot de wet Lejeune”, Panopticon 1997, 507-525. 47

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 72.

Page 26: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

18

Koning Leopold II had enkele andere redenen. Zo had Lejeune tijdens zijn trouwe diensten als

raadsman meermaals zijn capaciteiten bewezen. Lejeunes neef, Adrien Goffinet, bekleedde destijds

een invloedrijke functie aan het Koninklijk hof en bracht hen op deze manier met elkaar in contact.48

Hieruit ontstond een vriendschappelijke verhouding tussen Lejeune en de Koning. Vooral wat de

koloniale expansie betreft hadden zij veel overeenkomstige ideeën. Vervolgens behartigt Lejeune

aanvankelijk de belangen van de hogere gegoede burgerij. Dit kan zeker meegespeeld hebben bij de

beslissing om Lejeune als minister van Justitie te benoemen.

1.3.2. Moeilijke start

Ondanks Lejeune’s goede banden met de Koning, politici en burgerij, werd zijn benoeming door de

bevolking met gemengde gevoelens onthaald. Zijn ministeriële periode start dan ook in zeer woelige

tijden. Net op dat moment heerst er namelijk publieke verontwaardiging over de hevige reacties van

de staat op de rellen van maart 1886. De arbeidersklasse kwam in opstand tegen de regering wegens

hun (gebrek aan) sociaal beleid.49 Daarnaast streed het volk voor het verkrijgen van een algemeen

stemrecht.50 Er werden massaal mensen gearresteerd en zeer zwaar bestraft. Hierover verder meer.

1.3.3. Cellulair regime

In diezelfde periode staat ook het cellulair regime van Edouard Ducpétiaux, jurist, journalist en

hervormer van het Belgisch penitentiair beleid51, ter discussie. Zijn regime houdt een zeer

gedisciplineerde dagplanning in, die de gedetineerden volledig afzonderlijk en in stilte moeten

doorstaan.52 Men zit elk apart op cel, en als men daarbuiten komt, dient men de hoofdkap te dragen.

Dit om zoveel mogelijk contact met anderen te vermijden. Gedetineerden zouden elkaar toch maar

‘besmetten’ met criminele gedachten en gedragingen. Dit zou teveel ordeverstoringen in de

gevangenissen veroorzaken. Er wordt ook voorzien in individueel onderricht dat zeer religieus getint

48

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 57. 49

B. DE RUYVER, De strafrechtelijke politiek gevoerd onder de socialistische Ministers van Justitie E. Vandervelde, P. Vermeylen en A. Vranckx, Antwerpen, Kluwer, 1988, 135. 50

D. WEBER, Homo criminalis: Belgische parlementsleden over misdaad en strafrecht, 1830-1940, Brussel, VUBpress, 1996, 178. 51

T. PETERS, Edouard Ducpetiaux 1804-1868, in F., TULKENS, Généalogie de la défense sociale en Belgique (1880-1914), Bruxelles, E-story-Scientia, 1988, 35-38. 52

B. DE RUYVER, De strafrechtelijke politiek gevoerd onder de socialistische Ministers van Justitie E. Vandervelde, P. Vermeylen en A. Vranckx, Antwerpen, Kluwer, 1988, 71.

Page 27: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

19

was. Dit gevreesde regime zou afschrikkend werken voor potentiële daders en zouden veroordeelden

tot morele inkeer brengen.53

Met de opkomst van het sociaal verweer en de populariteit van de positivisten komt dit cellulair

regime onder druk te staan. Vooral Adolphe Prins vuurde kritiek op Ducpétiaux’ cellulair systeem.

Volgens hem verhinderde dit systeem ongetwijfeld de maatschappelijke integratie van

gedetineerden.54 De oorzaak van delinquentie werd immers niet langer gezocht bij de persoon zelf,

maar bij de sociale omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot het plegen van misdrijven. Deze

personen moeten dus een behandeling krijgen en begeleid worden in hun functioneren in de

maatschappij. Dit kan niet verkregen worden aan de hand van een zinloze straf. Zowel korte als lange

gevangenisstraffen worden in vraag gesteld. Prins stelde een gefaseerd systeem voor. Elke

gedetineerde zou starten met een cellulair regime. Zij die het verdienen mogen dan overschakelen

naar een gemeenschapsregime waarbij men overdag ‘mag’ werken. Na een grondige selectie kan

men dan terecht komen in de derde fase of de fase van de ‘voorwaardelijke invrijheidstelling’.55

Aan pro- en contra argumenten inzake het cellulair regime is in deze periode dus geen gebrek. Als

minister van Justitie, wordt Lejeune uiteraard geacht zich doorheen deze discussie een weg te banen

en zijn visie hierover kenbaar te maken. Dit blijkt geen makkelijke opdracht te zijn. Voor- en

tegenstanders staven hun overtuigingen telkens met statistieken. Merkwaardig is dat beide kampen

voldoende wetenschappelijke cijfergegevens weten te verzamelen om hun tegenstrijdige visies te

ondersteunen.56

1.4. Visie en beleid

Voorstander van een loutere toepassing van het cellulair regime was Lejeune niet.57 Op economisch

vlak bleek dit niet haalbaar. Er ontstond immers al snel een plaatstekort in de gevangenissen.58

53

B. DE RUYVER, De strafrechtelijke politiek gevoerd onder de socialistische Ministers van Justitie E. Vandervelde, P. Vermeylen en A. Vranckx, Antwerpen, Kluwer, 1988, 71. 54

S. CHRISTIAENSEN, “Historische ontwikkelingen in de strafrechtsbedeling beschouwd vanuit het perspectief van humanisering en menselijke waardigheid”, in M. BOUVERNE-DE BIE, K. KLOECK, W. MEYVIS, R. ROOSE en J. VANACKER, (eds.), Handboek Forensisch Welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, 243. 55

C. FIJNAUT, Gestalten uit het verleden: 32 voorgangers in de strafrechtswetenschap de strafrechtspleging en de criminologie, Leuven, Kluwer, 1993, 114. 56

E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 156.; S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 143-146. 57

S. CHRISTIAENSEN, “Historische ontwikkelingen in de strafrechtsbedeling beschouwd vanuit het perspectief van humanisering en menselijke waardigheid” in M. BOUVERNE-DE BIE, K. KLOECK, W. MEYVIS, R. ROOSE EN J. VANACKER (eds.), Handboek Forensisch welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, 246.; S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 282-284.

Page 28: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

20

Daarnaast betekent de opvang van delinquenten in de gevangenis een zware financiële last voor de

maatschappij.59

Vervolgens was Lejeune ook gevoelig aan situaties die niet strookten met de principes van

humaniteit. Meermaals was hij getuige van mensonterende situaties in het gevangeniswezen, maar

ook in het arbeidersmilieu. Lejeune was ervan overtuigd dat een korte gevangenisstraf soms meer

kwaad dan goed deed.60 Delinquenten worden weggerukt uit hun leefmilieu en krijgen een negatieve

stempel waardoor de terugkeer naar de maatschappij bijna gedoemd is om te mislukken. Tevens

wordt ook de sociale omgeving van de delinquenten getroffen door deze stempel.61 Lejeune was van

mening dat de cellen louter toegepast mochten worden voor personen die het echt ‘nodig’ hadden

en dus als sociaal gevaarlijk bestempeld werden.62 Achteraf is ook gebleken dat een langdurige

opsluiting in een kleine cel voor een mens (die van nature uit een sociaal wezen is) inhumaan is.63

Specifieke categorieën zoals geestesgestoorden, minderjarigen en landlopers, hoorden al helemaal

niet in de gevangenis thuis.

Zijn visie werd dus zowel door economische factoren als door zijn gevoeligheid voor humanisering

beïnvloed.

Lejeunes penitentiair beleid steunt eigenlijk grotendeels op twee belangrijke pijlers. Zoals Adolphe

Prins een onderscheid maakt tussen personen die toerekeningsvatbaar zijn en personen die niet

toerekeningsvatbaar zijn64, maakt Lejeune een onderscheid tussen kort- en langgestraften.65

Dit onderscheid is ongetwijfeld hét stokpaardje van Lejeunes wet en illustreert duidelijk zijn houding

ten opzichte van recidivisten.66 Kortgestraften verdienden als het ware nog een tweede kans en

58

E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 867. 59

S. DE RIDDER EN V. SCHEIRS, “Maatregelen tegen de overbevolking in de gevangenissen: een audit door het rekenhof.” Fatik, 133, 2012, 28-31; S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 156-157. 60

T. DAEMS, “Gapen bij de gapende kloof. Strafbeleid, gevangeniswezen en de weergekeerde stilte rond de legitimiteitscrisis van de vrijheidsstraf.” In T. DAEMS, P. PLETINCX, L. ROBERT, V. SCHEIRS, A. VAN DE WIEL, K. VERPOEST, (eds.), Achter de tralies in België, Gent, Academia Press, 2009, 27; S. CHRISTIAENSEN, “Historische ontwikkelingen in de strafrechtsbedeling beschouwd vanuit het perspectief van humanisering en menselijke waardigheid” in M. BOUVERNE-DE BIE, K. KLOECK, W. MEYVIS, R. ROOSE EN

J. VANACKER, (eds.), Handboek Forensisch Welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, 247. 61

Casier judiciaire et rehabilitation, Collection de travaux publiés pas la faculté de roit et des sciences économiques de l’université de neuchatel série juridique, Suisse, Neuchalet, 15, 1982, 22. ; K. SOOTHILL, The prisoner’s release: A study of the employment of ex-prisoners, London, Allen and Unwin, 1974, 31-49. ; S. SNACKEN EN D. VAN ZYL SMIT, ‘The effects of impisonment’ in M. HERZOG-EVANS (ed.), Transnational Criminology Manual (Volume 3), Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 2010, 325-342. 62

D. WEBER, Homo criminalis: Belgische parlementsleden over misdaad en strafrecht, 1830-1940, Brussel, VUBpress, 1996, 116.; S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 156-157. 63

S. SNACKEN EN D. VAN ZYL SMIT, ‘The effects of impisonment’ in M. HERZOG-EVANS (ed.), Transnational Criminology Manual (Volume 3), Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 2010, 325-342. 64

F. TULKENS, “Un chapitre de l’histoire des reformateurs Adolphe Prins et la défence sociale“ in F. TULKENS, Généalogie de la défense sociale en Belgique (1880-1914), Bruxelles, E. Story-Scientia, 1988, 23-25. 65

E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 427.

Page 29: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

21

werden ‘bestraft’ met een voorwaardelijke veroordeling. De voorwaardelijke veroordeling werd als

geschikt geacht voor primaire daders die lichte feiten hebben gepleegd.67 Deze veroordeelden

zouden dan niet worden blootgesteld aan de nefaste effecten van detentie, maar zouden toch

enigszins onder controle van Justitie blijven aan de hand van de hen opgelegde voorwaarden.

Langgestraften of recidivisten daarentegen werden wel als gevaarlijk voor de maatschappij

beschouwd en dienden zolang als mogelijk onder controle gehouden worden. Voor hen werd de

voorwaardelijke invrijheidstelling toegepast. Deze modaliteit zou zorgen voor individualisatie bij de

straftoemeting én voor een geleidelijke overgang naar de vrijheid. Hierbij stelde hij voor om niet

louter aan strafvermindering te doen, maar enkele voorwaarden aan de vrijstelling van de

gedetineerde te koppelen. Dit impliceert ook dat de voorwaardelijk in vrijheid gestelden elk moment

herroepen kunnen worden, indien ze strafrechtelijk gedrag vertonen.68 Op die manier wordt

vermeden dat onverbeterlijke delinquenten na een tijdje zomaar de vrijheid worden ingestuurd.69

Bovendien konden enkel langgestraften die zich voorbeeldig gedroegen in de gevangenis en een

realistisch plan hadden voor een geslaagde reïntegratie, hiervoor in aanmerking komen.70 Dit

illustreert duidelijk het gunstkarakter van dit wetsontwerp. Deze zware bestraffing van recidivisten

diende te fungeren als afschrikking voor potentiële daders en zouden ook de kortgestraften moeten

intimideren.71

Het stokpaardje van Lejeune kan echter niet zonder de oprichting van het ‘patronagecomité’ gezien

worden. Met patronage wordt de controle op het naleven van de voorwaarden en de begeleiding en

bijsturing bij de reintegratie van de gedetineerden bedoeld.72 Al snel beseft hij immers dat het

welslagen van de aanpak en behandeling van criminelen - en dus ook de toepassing van zijn wet -

staat of valt met de begeleiding en controle ná de strafuitvoering.73 Het is juist op dat moment dat

veroordeelde personen de meeste ondersteuning nodig hebben. Indien het naleven van de

66

E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 427. 67

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 312-343. 68

K. BEYENS, S. SNACKEN EN C. ELIAERTS, Barstende muren: Overbevolkte gevangenissen: omvang, oorzaken en mogelijke oplossingen, Antwerpen, Kluwer, 1993, 83.; S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 167. 69

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 211. 70

J. GOETHALS EN M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 5. 71

E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 1133. 72

E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 435-437.; S. CHRISTIAENSEN, “Historische ontwikkelingen in de strafrechtsbedeling beschouwd vanuit het perspectief van humanisering en menselijke waardigheid”, in M. BOUVERNE-DE BIE, K. KLOECK, W. MEYVIS, R. ROOSE EN J. VANACKER, (eds.), Handboek Forensisch Welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, 245. 73

E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 430.

Page 30: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

22

voorwaarden niet wordt gecontroleerd, vervalt men namelijk terug in het voormalige systeem van

strafvermindering.

Passend in het sociaal verweertijdperk had Lejeune ook veel aandacht voor preventieve en

bevoogdende maatregelen.74

Zo zocht hij naar een oplossing voor landlopers. Hieruit ontstond dan de wet van 27 november 1891

inzake de bestrijding van de landloperij.75

Ook minderjarigen beschouwde Lejeune als één van zijn prioriteiten. Hij liet cijfers verzamelen en

ondernam heel wat zaken om de opsluiting van minderjarigen te verhinderen. In 1889 stelde Lejeune

een wetsontwerp op betreffende kinderbescherming.76 Maar van een wet was nog lang geen sprake.

Daarom diende Lejeune dergelijke opsluitingen te beperken aan de hand van wettelijke

achterpoortjes. Zo voorzag hij in de wet op de landloperij van 1891 een extra artikel. Dit artikel

bepaalde dat kinderen onder de 16 jaar voortaan geen gevangenisstraf of geldboetes konden

krijgen.77 Zo tekende hij de eerste ideeën uit omtrent de kinderbescherming die later ook werden

gebruikt in de wet betreffende de kinderbescherming van 1912.78

In 1890 diende Lejeune een wetsontwerp in om een regeling te treffen inzake geïnterneerden. Hij

vond dat deze categorie niet in de gevangenis hoorde, maar in een ander complex dat speciaal voor

dergelijke patiënten werd opgericht. Deze topic bleek niet zo hoog op de politieke agenda te staan

waardoor er weinig gehoor aan deze ideeën werd gegeven. Het is pas in 1930 dat het eerste

penitentiair systeem voor gevaarlijke abnormalen werd opgericht.79 In 1891 introduceerde hij de

forensische psychiatrie in de gevangenissen. Hiermee was Lejeune eigenlijk de eerste persoon die

stappen ondernam tot het ontwikkelen van een wetgeving betreffende veroordeelde krankzinnigen

of mentaal gestoorden.80

74

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 91. 75

Wet van 27 november 1891 tot beteugeling van de landloperij en bedelarij, BS 3 december 1891.; S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 93. 76

S. CHRISTIAENSEN, “Historische ontwikkelingen in de strafrechtsbedeling beschouwd vanuit het perspectief van humanisering en menselijke waardigheid”, in M. BOUVERNE-DE BIE, K. KLOECK, W. MEYVIS, R. ROOSE EN J. VANACKER, (eds.), Handboek Forensisch Welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, 244. 77

Artikel 25 uit de Wet van 27 november 1891 tot beteugeling van de landloperij en bedelarij, BS 3 december 1891.; S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 160. 78

Wet van 15 mei 1912 op de kinderbescherming, BS 27 mei 1912. 79

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 547. 80

Ibid., 192.

Page 31: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

23

Uit zijn beleidsvoering als minister van Justitie blijkt vooral dat Lejeune een zeer bekwame en

humane man was en beschouwd kan worden als een sterk en gepassioneerd beleidsfiguur.81 Ten

eerste beschikte hij over enkele progressieve inzichten inzake strafrecht die nog steeds hun invloed

uitoefenen op het Belgisch penitentiair systeem.82 Ten tweede wist hij ook zeer goed hoe hij zijn

‘vernieuwende visie’ diende aan te brengen in een wereld waarin de grootste machthebbers

steunden op traditioneel en klassiek gedachtegoed. Hij was enorm gedreven om Justitie te

optimaliseren en hanteerde hierbij de nodige voorzichtigheid en diplomatie om zijn visie uitgevoerd

te krijgen.83

1.5. Besluit

Uit dit hoofdstuk wordt onthouden in welke tijdsgeest Jules Lejeune minister van Justitie werd en

welke van deze omstandigheden aanleiding gegeven hebben tot het creëren van de ‘Wet Lejeune’.

De strafrechtelijke context en de heersende visies op het penitentiair beleid worden duidelijk

gekenmerkt door de opkomst van het sociaal verweer. Positivisten zoals Adolphe Prins maakten van

de ‘bescherming van de maatschappij’ een prioriteit. De ‘schuldnotie’ uit het klassiek strafrecht

maakte geleidelijk aan plaats voor de notie ‘gevaarlijkheid van de delinquent’. Daarnaast werd steeds

meer getwijfeld aan de soms té zware bestraffing in België. Er was immers een systeem voorzien van

vaste straffen waar geen mogelijkheid bestond om rekening te houden met verzachtende

omstandigheden. Men behielp zich met methodes zoals gratie of genade van de Koning,

strafvermindering of voorlopige invrijheidstelling. Deze voorlopers van de voorwaardelijke

invrijheidstelling beschikten echter niet over een coherente en duidelijke regelgeving. Bovendien

verloor de staat alle grip op de veroordeelden nadat zij in vrijheid werden gesteld.

Wat de politieke context betreft, kan vermeld worden dat de katholieke regering Beernaert aan zet

was en op een merkwaardige manier een nieuwe minister van Justitie koos. Men heeft namelijk heel

veel moeite gedaan om Jules Lejeune in te schakelen om hem deze positie uiteindelijk te laten

bekleden. Hoewel Lejeune goede relaties onderhield met een veelheid aan partijen (liberalen,

katholieken, burgerij), bleek hij ook een uitstekend beleidsfiguur te zijn met een duidelijke

vernieuwende visie en het talent om deze visie aan te brengen en om te zetten in de praktijk.

81

De Standaard, http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=DSS26062003_006, verkregen op donderdag 26 juni 2003. 82

D. WEBER, Homo criminalis: Belgische parlementsleden over misdaad en strafrecht, 1830-1940, Brussel, VUBpress, 1996, 179. 83

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 356-358.

Page 32: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

24

Lejeunes visie en beleid wordt voornamelijk gekenmerkt door het onderscheid tussen kort- en

langgestraften. Aan kortgestraften werd een tweede kans gegeven aan de hand van een

voorwaardelijke veroordeling. Langgestraften werden daarentegen strenger bestraft. Zij werden wél

naar de gevangenis gestuurd en nadien vrijgelaten onder voorwaarden om de controle op deze

gevaarlijke personen voor de maatschappij zo lang mogelijk te bewaren. Daarnaast kan Lejeune

gezien worden als de grootvader van de huidige psychosociale dienst van de gevangenissen. Hij

introduceerde namelijk de patronagecomités, die instonden voor de begeleiding en controle van de

personen die vrij waren onder voorwaarden.

Tot slot kan de maatschappelijke context van toen in het licht gezien worden van de grote sociale

onrust bij de bevolking wegens de rellen van maart 1886, opstanden van de arbeidersklasse, de

opkomst van een nieuwe denkrichting met Prins als koploper en het ontstaan van het

individualiserend strafrecht. Het is ook dankzij deze randvoorwaarden dat België klaar was voor de

invoering van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

Page 33: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

25

Hoofdstuk 2: Wet Lejeune

2.1. Inleiding

Nu een algemeen kader inzake de tijdsgeest en het leven en werken van Jules Lejeune geschetst is,

wordt het tijd om over te gaan tot het echte werk. Dit algemeen kader was echter noodzakelijk om

‘wat hieronder volgt’ beter te kunnen begrijpen en deze ontwikkelingen te kunnen plaatsen in de

ruimere maatschappelijke en politieke context. Ook de figuur Jules Lejeune diende geschetst te

worden om zijn verwezenlijkingen te kunnen verstaan en een ruimer inzicht te verkrijgen. In dit

hoofdstuk worden allereerst de speculaties omtrent de directe aanleiding tot het ontstaan van de

Wet Lejeune op een rijtje gezet. Verder wordt de eerste wet die handelt over de voorwaardelijke

invrijheidstelling toegevoegd en geanalyseerd. Daarna worden gegevens verzameld om enig zicht te

krijgen op de werkelijke toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

2.2. Ontstaan

Wetgeving, regelgeving en evoluties in het strafrechtelijk beleid komen meestal niet onverwacht en

zijn steeds het resultaat van allerlei sociale, politieke, economische,… factoren die op dat moment

meespelen.84 Vooral crisismomenten blijken zeer bepalend te zijn voor beleidsveranderingen.85 Zo is

ook de ‘wet Lejeune’ een kind van zijn tijd.86

Hoewel België met haar toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling een laatbloeier was,

werd deze modaliteit op een merkwaardig snelle manier gerealiseerd.87 Een eerste vraag die hier

meteen gesteld kan worden is hoe deze wet zo snel tot stand is kunnen komen? Hieronder volgt een

overzicht van de procedure die doorlopen werd om deze wet te ontwikkelen:

84

B. DE RUYVER, “Het strafrechtelijk beleid in een postmoderne samenleving” in T. BALTHAZAR, J. CHRISTIAENS, M.

COOLS, T. DECORTE, B. DE RUYVER, P. HEBBRECHT, P. PONSAERS, S. SNACKEN, P. TRAEST, T. VANDER BEKEN EN G. VERMEULEN

(eds.), Update in de criminologie: Het strafrechtssysteem in de Laatmoderniteit, Mechelen, Kluwer, 2004, 160; S. CRISTIAENSEN, “De zaak Falleur & Co: de opmerkelijke aanleiding tot de wet Lejeune”, Panopticon 1997, 507. 85

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 352. 86

J. GOETHALS EN M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 5. 87

J. GOETHALS EN M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 5.; S. CRISTIAENSEN, “De zaak Falleur & Co: de opmerkelijke aanleiding tot de wet Lejeune”, Panopticon 1997, 510.

Page 34: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

26

Figuur 1: Totstandkoming wet Lejeune 88

Uit figuur 1 blijkt dat deze wet opvallend snel en vlot tot stand kwam. De eerste voorstellen worden

ingediend in maart en in juni treedt de wet reeds in werking! Gedurende deze periode moedigt

Lejeune zijn collega’s meermaals aan om geen tijd te verliezen.89 Hij wou waarschijnlijk dat deze wet

nog gestemd werd voor het einde van de legislatuur. Ook het feit dat er geen commissie van

deskundigen wordt samengesteld, wat normaliter wel het geval was, wijst op haast. Zeer snel daarna

verklaart de Kamer zich met grote meerderheid akkoord met de wet. Opvallend is hier dat zelfs

enkele leden van de oppositie zich schaarden achter het ontwerp.90

Ten tweede kan men zich afvragen welke verklaringen kunnen gevonden worden voor deze

opvallend snelle procedure.

Allereerst had Lejeune de steun van Adolphe Prins die zelfs enkele beleidsconcepten klaar had bij het

aantreden van Lejeune als minister van Justitie.91 Het tweetal had een zeer sterke visie op het

penitentiair beleid en wist deze visie ook te promoten. Hun ideeën pasten zeer goed in het

opkomende sociaal verweer.

88

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 246-247.; S. CRISTIAENSEN, “De zaak Falleur & Co: de opmerkelijke aanleiding tot de wet Lejeune”, Panopticon 1997, 510.; D. WEBER, Homo criminalis: Belgische parlementsleden over misdaad en strafrecht, 1830-1940, Brussel, VUBpress, 1996, 121. 89

S. CRISTIAENSEN, “De zaak Falleur & Co: de opmerkelijke aanleiding tot de wet Lejeune”, Panopticon 1997, 510. 90

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 246-247. 91

S. CRISTIAENSEN, “De zaak Falleur & Co: de opmerkelijke aanleiding tot de wet Lejeune”, Panopticon 1997, 510.

20 maart 1888

Lejeune kondigt het eerste deel

van zijn wetsontwerp

aan: de voorlopige

invrijheidstelling.

23 maart 1888

Lejeune kondigt het tweede deel

van zijn wetsontwerp

aan: voorwaardelijke veroordeling en invrijheistelling.

23 maart 1888

De voorstellen worden

ingediend in de Kamer.

Er wordt geen commissie van deskundigen

samengesteld.

9 mei 1888

De politieke gesprekken rond de wet worden

gestart.

16 mei 1888

De Kamer neemt het ontwerp met

grote meerderheid

aan.

31 mei 1888

De wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling

wordt afgekondigd.

3 juni 1888

De wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling

wordt gepubliceerd in

het Belgisch Staatsblad.

13 juni 1888

De wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling

treedt in werking.

Page 35: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

27

Het feit dat België een laatbloeier was met haar invoering van de voorwaardelijke invrijheidstelling,

impliceert dat er verschillende buitenlandse voorbeelden en ervaringen voorhanden waren waarop

België zich grotendeels kon baseren. Dit zou een tweede geldige verklaring zijn voor een vlotte

implementatie van de wet.92

De derde en meest belangrijke verklaring kan gezocht worden in de crisissituatie die zich toevallig in

deze periode voordeed en hieronder wordt verduidelijkt.

In maart 1886 en in volle economische crisis, waren er stakingen en massale vernielingen in de Luikse

mijnen, geleid door enkele anarchistische volksleiders.93 Deze stakingen werden door de

arbeidersklasse georganiseerd in het licht van de strijd tegen de proletarisering, tegen de sociale en

politieke onrechtvaardigheden en voor het verkrijgen van een algemeen stemrecht.94 De rellen

bereikten hun hoogtepunt toen de ‘vermoderniseerde’ glasfabriek van Eugène Baudoux en diens

kasteel in brand werden gestoken.95 Deze modernisering bracht namelijk de belangen van de

opgeleide glasblazers en hun ambachtelijk vakmanschap in gevaar.96 De regering reageerde hierop

zeer hard en repressief met verschillende doden tot gevolg.97 Twee leiders van het

glasblazerssyndicaat, Oscar Falleur en Xavier Schmidt, beiden zeer bekend bij de glasarbeiders,

bleken uiteindelijk verantwoordelijk te zijn voor de vernieling van de glasfabriek en het kasteel van

de eigenaar.98 Falleur en Schmidt kwamen voor het Hof van Assisen en werden veroordeeld tot maar

liefst 20 jaar dwangarbeid 99 en werden door de staat - maar vooral door Koning Leopold II -

beschouwd als staatsvijanden. Deze extreem zware straf was volgens de publieke opinie niet in

proportie met de feiten. De regering kwam aldus onder druk te staan om de glasarbeiders vrij te

laten of toch minstens ‘iets’ te ondernemen. Sommigen opperden om aan elke betrokkene bij de

rellen van maart 1886 gratie te verlenen.100 De Koning en toenmalig minister van Justitie Devolder

waren van mening dat gratie wel verleend kon worden aan de arbeiders, maar dat het nog te vroeg

92

E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 431.; S. CRISTIAENSEN, “De zaak Falleur & Co: de opmerkelijke aanleiding tot de wet Lejeune”, Panopticon 1997, 510. 93

B. DE RUYVER, “De transformatie van het Belgisch strafrecht tegen de achtergrond van de politieke en sociaal-economische ontwikkelingen in het laatste kwart van de negentiende eeuw”, in D. HEIRBAUT en D. LAMBRECHT, Van oud en nieuw recht. Handelingen van het Belgisch Nederlands Rechtshistorisch congres, Antwerpen, Kluwer, 1998, 200. 94

G. DENECKERE, “Straatagitatie, een versluierde geschiedenis. Het oproer in 1886 anders bekeken”, Belgisch tijdschrift voor de nieuwste geschiedenis, 1989, 284. 95

S. CRISTIAENSEN, “De zaak Falleur & Co: de opmerkelijke aanleiding tot de wet Lejeune”, Panopticon 1997, 512. 96

G. DENECKERE, “Straatagitatie, een versluierde geschiedenis. Het oproer in 1886 anders bekeken”, Belgisch tijdschrift voor de nieuwste geschiedenis, 1989, 281. 97

De Standaard, http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=DSS26062003_006, verkregen op donderdag 14 maart 2013. 98

G. DENECKERE, “Straatagitatie, een versluierde geschiedenis. Het oproer in 1886 anders bekeken”, Belgisch tijdschrift voor de nieuwste geschiedenis, 1989, 282. 99

D. HEIRBAUT, X. ROUSSEAUX EN K. VELLE (eds.), Politieke en sociale geschiedenis van Justitie in België van 1830 tot heden, Brugge, Die Keure, 2004, 76;. S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 249-250. 100

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 249-250.

Page 36: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

28

was om een gepaste straf toe te kennen aan de leiders die de bevolking hebben aangezet tot rellen

en hierdoor de rust verstoord hebben.101 Ondanks de pogingen van Beernaert en Devolder om

Falleur en Schmidt een strafvermindering te geven, hield Leopold II voet bij stuk. Hij zou er alles aan

doen om ‘de grootste vijand van openbare orde’ in de cel te houden.

Op het moment dat Lejeune minister werd, was de heisa naar aanleiding van de grote onlusten uit

maart 1886 nog steeds volop aanwezig en stond de regering meer dan ooit onder druk. Uiteraard

waren alle ogen op de ondernemingen van de kersverse minister gericht.

De regering zat duidelijk gekneld tussen de sociale onlusten van de woedende arbeidersklasse en de

ongerustheid van de Koning voor een mogelijk gevaar bij de vrijlating van ‘staatsvijanden’ Falleur en

Schmidt. Gezien de toenemende onrust bij het volk werd Lejeune bang voor een escalatie en voor de

maatschappelijke gevolgen indien één van de twee volkshelden zou sterven in de gevangenis.102

Hoewel Lejeune in principe zelf bevoegd was om hierover beslissingen te nemen maar het gezag van

de Koning niet wou ondermijnen, ondernam hij verschillende voorzichtige pogingen om de Koning te

overtuigen toch enkele toegevingen te doen.103 Zo bleek dat vooral de gezondheidstoestand van

Schmidt zorgwekkend was.104 Dit bleek uit het verslag van de gevangenisarts en uit de eigen

vaststellingen van Lejeune tijdens zijn gevangenisbezoeken. Ook Falleur zou om

gezondheidsredenen de gevangenis moeten verlaten. Dit is echter nogal onwaarschijnlijk, aangezien

Falleur zelf in de krant verklaarde één keer ziek geweest te zijn en dan naar de ziekenafdeling werd

gebracht.105 Een ander tijdschrift beweert dat Falleur één keer naar de ziekenafdeling mocht, bij

wijze van gunstmaatregel.106 Waarschijnlijk hoopte Lejeune de Koning op deze manier toch te

overhalen om de veroordeelden vrij te laten.

Op 3 maart 1888 ondernam Lejeune nog een laatste poging om Leopold II te overtuigen.107 Wanneer

ook deze poging tevergeefs bleek te zijn, besloot hij zelf actie te ondernemen. Hiermee zou het

ontstaan van de voorwaardelijke invrijheidstelling een feit geweest zijn. Na 26 maanden detentie

kreeg Oscar Falleur op 10 juni 1888 als eerste ‘een voorwaardelijke invrijheidstelling’ toegekend.108

Op 12 juni werd de bestuurscommissie van de gevangenis bijeengeroepen om advies te geven. Een

wet wordt pas bindend vanaf de 10e dag na de verschijningsdatum in het Belgisch Staatsblad.

101

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 250. 102

S. CRISTIAENSEN, “De zaak Falleur & Co: de opmerkelijke aanleiding tot de wet Lejeune”, Panopticon 1997, 516. 103

De Standaard, http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=DSS26062003_006, verkregen op donderdag 26 juni 2003.; S. CRISTIAENSEN, “De zaak Falleur & Co: de opmerkelijke aanleiding tot de wet Lejeune”, Panopticon 1997, 516. 104

S. CRISTIAENSEN, “De zaak Falleur & Co: de opmerkelijke aanleiding tot de wet Lejeune”, Panopticon 1997, 516. 105

Ibid., 517. 106

Ibid., 516. 107

De Standaard, http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=DSS26062003_006, verkregen op donderdag 26 juni 2003.; S. CRISTIAENSEN, “De zaak Falleur & Co: de opmerkelijke aanleiding tot de wet Lejeune”, Panopticon 1997, 517. 108

S.CRISTIAENSEN, “De zaak Falleur & Co: de opmerkelijke aanleiding tot de wet Lejeune”, Panopticon 1997, 518.

Page 37: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

29

Opvallend is dat Falleur en Schmidt dan ook exact 10 dagen na de publicatie voorwaardelijk

vrijkwamen.109

Deze onlusten hebben dus ongetwijfeld voor een mijlpaal in de sociale politiek van de overheid

gezorgd.110 Ze kwamen voor Lejeune misschien wel op het juiste moment om als hefboom te

gebruiken om deze wet op de politieke agenda te plaatsen en zo snel mogelijk uitvoerbaar te

maken.111

2.3. Ratio legis

De wet van 31 mei 1888 waarbij voorwaardelijke invrijheidstelling en voorwaardelijke veroordeling in

het strafrecht worden ingevoerd112, kan gezien worden als één van de eerste toepassingen van het

sociaal verweer zoals Adolphe Prins dit heeft beschreven.113

Hoewel hierbij steeds van de ‘wet Lejeune’ gesproken wordt, mag ook zeker de bijdrage van

Ducpétiaux niet onderschat worden.114 Hij stelde reeds in 1857 dat controle na detentie een

noodzakelijke aanvulling was van het cellulair systeem.115 Toch werd de ‘externe rechtspositie’ voor

gedetineerden pas wettelijk geregeld sinds en dankzij de wet Lejeune.116 Tot dan toe was er noch

sprake van een externe rechtspositie, noch van een interne rechtspositie. Dit gebrek aan wettelijke

regeling leidde meermaals tot wantoestanden in de gevangenis.117 Met de invoering van de

voorwaardelijke invrijheidstelling werd het mogelijk om gevangenisstraffen van lange duur in te

korten voor gedetineerden die blijk gaven van een ‘morele verbetering’.

109

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 249-254. 110

B. DE RUYVER, De strafrechtelijke politiek gevoerd onder de socialistische Ministers van Justitie E. Vandervelde, P. Vermeylen en A. Vranckx, 1988, Antwerpen, Kluwer, 135. 111

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 255-259. 112

Wet van 31 mei 1888 waarbij voorwaardelijke invrijheidstelling en voorwaardelijke veroordeling in het strafrecht worden ingevoerd, BS 3juni 1888.; Verder verkort weegegeven als de ‘wet Lejeune’. 113

F. TULKENS, “Un chapitre de l’histoire des reformateurs Adolphe Prins et la défence sociale” in F. TULKENS, Généalogie de la defense sociale en Belgique (1880-1914),Bruxelles, E-Story-Scientia, 1988, 32. ; J. GOETHALS EN M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 4. 114

T. PETERS, “Edouard Ducpetiaux 1804-1868” in F. TULKENS, Généalogie de la défense sociale en Belgique (1880-1914), Bruxelles, E-story-Scientia, 1988, 44.; S. CHRISTIAENSEN, “Historische ontwikkelingen in de strafrechtsbedeling beschouwd vanuit het perspectief van humanisering en menselijke waardigheid” in M. BOUVERNE-DE BIE, K. KLOECK, W. MEYVIS, R. ROOSE EN J. VANACKER (eds.), Handboek Forensisch Welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, 215-274. ; E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 429. 115

C. FIJNAUT, Gestalten uit het verleden: 32 voorgangers in de strafrechtswetenschap de strafrechtspleging en de criminologie, Leuven, Kluwer, 1993, 44.; J. GOETHALS EN M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 4. 116

E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 427. 117

S. SNACKEN EN D. VAN ZYL SMIT, ‘The effects of impisonment’ in M. HERZOG-EVANS (ed.), Transnational Criminology Manual (Volume 3), Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 2010, 325-342.

Page 38: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

30

Oorspronkelijk werd deze modaliteit ontwikkeld naar aanleiding van hoge recidivecijfers.118 Er bleek

nood te zijn aan een efficiënte methode om criminelen te ‘verbeteren’.119 Onvoorwaardelijke vrijheid

werd aldus vervangen door een vervroegde vrijheid mits voldoening aan enkele individueel

opgelegde voorwaarden. Bij niet naleving van één van deze voorwaarden, kon men steeds herroepen

worden.120 Op die manier blijft men ook na de vrijlating onder de controle van het gerecht.121

In deze optiek kan de wet dus eerder gezien worden als een middel om ‘la classe dangereuse’ te

handhaven dan als een poging om de strafuitvoering te verbeteren of te ‘humaniseren’.122 Aan de

hand van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan de staat de ‘gevaarlijke arbeidersklasse’ beter en

langer controleren, en indien nodig, interveniëren. Het laisser-faire beleid van de overheid

evolueerde in deze periode duidelijk naar een interventionistisch en bevoogdend beleid.123 Terwijl de

nachtwakersstaat van vroeger zich louter toespitste op het toepassen van de wetgeving met een

minimale tussenkomst van de overheid, intervenieert de overheid nu preventief in problematische

situaties en worden de mogelijkheden tot tussenkomst aanzienlijk uitgebreid.124

Deze ratio legis komt ook sterk tot uiting in het volgende citaat van Jules Lejeune:

“Quand je dis à un condamné : je te libère conditionnellement, c’est comme si je lui disais : sors de ta cellule et

passé au préau ; mais tu restes sous ma main ; je ne pardonne pas ; j’exécute la peine ! La libération

conditionnelle n’est qu’un mode d’exécution de la peine… hors de la prison.”125

118 E. MAES EN C. TANGE, “De strafuitvoeringsrechtbanken en de voorwaardelijke invrijheidstelling: enkele empirische

gegevens over de toepassing van VI tegen het licht van een steeds toenemende gevangenispopulatie en de roep om een

strange(re) strafuitvoering ”, Fatik 2012, 2.; E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 431.; J. GOETHALS EN M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke

invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 5. 119

J. GOETHALS EN M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 4. 120

K. BEYENS, S. SNACKEN EN C. ELIAERTS, Barstende muren: Overbevolkte gevangenissen: omvang, oorzaken en mogelijke oplossingen, Antwerpen, Kluwer, 1993, 83. 121

J. GOETHALS EN M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 4. 122

K. BEYENS, Straffen als sociale praktijk: een penologisch onderzoek naar straftoemeting, Brussel, VUBpress, 2000, 254.; C. FIJNAUT, Gestalten uit het verleden: 32 voorgangers in de strafrechtswetenschap de strafrechtspleging en de criminologie, Leuven, Kluwer, 1993, 112.; J. GOETHALS EN M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 5.; E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 646.; L. DUPONT, Jules Lejeune et défense social, in F., TULKENS, Généalogie de la défense sociale en Belgique (1880-1914), Bruxelles, E-story-Scientia, 1988, 85. 123

M. BOUVERNE-DE BIE EN R. ROOSE, “Het begrip sociale reïntegratie”, in M. BOUVERNE-DE BIE EN J. GOETHALS (eds.), Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 172-173.; B. DE RUYVER, De strafrechtelijke politiek gevoerd onder de socialistische Ministers van Justitie E. Vandervelde, P. Vermeylen en A. Vranckx, 1988, Antwerpen, Kluwer, 135. 124

B. DE RUYVER, “Het strafrechtelijk beleid in een postmoderne samenleving”, in T. BALTHAZAR, J. CHRISTIAENS, M. COOLS, T. DECORTE, B. DE RUYVER, P. HEBBRECHT, P. PONSAERS, S. SNACKEN, P. TRAEST, T. VANDER BEKEN EN G. VERMEULEN (eds.), Update in de criminologie: Het strafrechtssysteem in de Laatmoderniteit, Mechelen, Kluwer, 2004, 156-159. 125

Minister van Justitie Jules Lejeune, in de Kamer van Volksvertegenwoordigers 1888, Pas. 1888, 245.

Page 39: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

31

Hoewel de voorwaardelijke invrijheidstelling op het eerste zicht een gunst lijkt, kan deze modaliteit

in principe als een nieuwe vorm van strafuitvoering beschouwd worden. Deze kan zelfs gezien

worden als een verregaande vorm van repressie. De overheid creëert hier namelijk een recht om

personen op talrijke vlakken te controleren.

Lejeune gaf hierbij duidelijk het belang aan van de patronage of de begeleiding van de ‘vrijgesproken’

delinquenten. Effectieve bestrijding van criminaliteit kan volgens Lejeune niet zonder begeleiding en

sturing worden gezien. De patronage was in dat opzicht eigenlijk ook een gecamoufleerde vorm van

repressie.126 Dit gedachtegoed wordt gestaafd aan de hand van volgend citaat:

“Cette liaison entre libération conditionnelle et patronage est le point le plus important, parce que la libération

conditionnelle crée une nouvelle situation de dépendance dont le patronage peut faire usage pour influencer le

comportement de libéré. A ce moment, le libéré a quelque chose à perdre et les membres du comité de

patronage, spécialement le patron tuteur, joue un rôle important en ce qui concerne la surveillance du

comportement de libéré.“127

Enerzijds werd de controle door patronagecomités gezien als een nieuwe vorm van

afhankelijkheid’.128 Anderzijds is een delinquent doorgaans niet in staat zijn of haar reclassering op

zelfstandige wijze voor te bereiden en te regelen. Hiervoor heeft elke delinquent hulp nodig. Dit gaf

Lejeune ook aan als verklaring voor de slechte werking van de voorwaardelijke invrijheidstelling in

Frankrijk. Men investeerde té weinig in patronagewerk.129 Men was destijds zelfs van oordeel dat het

beter was om niet verbeterde delinquenten toch vervroegd vrij te laten onder voorwaarden, zodat

deze persoon ook in de maatschappij nog onder controle kon gehouden worden, dan hen vrij te laten

bij strafeinde zonder enige controle nadien.130

2.4. Analyse

Na een uiteenzetting over de idee achter deze wet, wordt het tijd om de wettelijke regeling ervan

onder de loep te nemen. De wet van 31 mei 1888 waarbij voorwaardelijke invrijheidstelling en

126

L., DUPONT, Jules Lejeune et défense social, in F., TULKENS, Généalogie de la défense sociale en Belgique (1880-1914), Bruxelles, E-story-Scientia, 1988, 84. ; J. GOETHALS EN M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 6. 127

R. DE GRAEF, J. DEWIT EN T. PETERS, “Les mesures post-pénitentiaires de contrôle social et le patronage“, in F. TULKENS Généalogie de la defense sociale en Belgique (1880-1914), 1988, Bruxelles, E. Story-Scientia, 1988, 161. 128

E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 436. 129

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 280. 130

Ibid., 279.

Page 40: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

32

voorwaardelijke veroordeling in het strafrecht worden ingevoerd, beter gekend als de ‘wet Lejeune’,

werd op 3 juni 1888 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Gezien deze wet van vóór de

digitalisering van het Belgisch Staatsblad dateert en bijgevolg niet volledig online beschikbaar is,

wordt ervoor geopteerd dit koningstuk van het strafrecht in deze masterproef over te nemen om te

bespreken.

“Art. 1. De veroordeelden hebbende eene of verscheidene hoofdstraffen of bijkomende straffen te ondergaan,

welke berooving van vrijheid medebrengen, mogen voorwaardelijk invrijheid worden gesteld wanneer zij een

derde dier straf hebben afgelegd, mits de duur der reeds voltrokken gevangenzitting de drie maanden te boven

ga.

Bij wettelijke hervalling, moet de duur der reeds afgedane gevangenzitting de zes maanden overschrijden en

overeenkomen met de twee derden der straffen.

De veroordeelden tot eeuwige gevangenis mogen voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld, wanneer de duur

der gevangenzitting reeds door hen onderstaan de tien jaar, of bij wettelijke hervalling, de veertien jaar

overtreft.”131

Vooraleer men in aanmerking komt voor een mogelijke voorwaardelijke invrijheidstelling, dient men enerzijds

te voldoen aan de objectieve tijdsvoorwaarden en anderzijds aan twee subjectieve voorwaarden.132

Dit eerste wetsartikel slaat op de objectieve tijdsvoorwaarden en bepaalt de tijdsduur die

veroordeelden moeten uitzitten in de gevangenis om voor een voorwaardelijke invrijheidstelling in

aanmerking te kunnen komen. Veroordeelden moeten dus één derde van hun straffen uitzitten

vooraleer ze in aanmerking kunnen komen voor een voorwaardelijke invrijheidstelling, mits een

minimale detentietijd van 3 maanden.133 In geval van wettelijke herhaling dient elke gedetineerde

twee derde van de straf te hebben uitgezeten met een minimumdrempel van 6 maanden.134 Dit

illustreert Lejeunes houding ten opzichte van recidivisten. Bij levenslange straffen kan men ten

vroegste na 10 jaar vrijkomen en ingeval men bij levenslang ook van wettelijke herhaling spreekt,

bedraagt het minimum 14 jaar.135

Aan de ‘tijdsdrempel van één derde’ voor primaire daders zijn heel wat discussies voorafgegaan.136

Zo stelde Lejeune aanvankelijk een ‘tijdsdrempel van twee derde’ voor. Of het nu Lejeunes doel was

131

Wet Lejeune, BS 3 juni 1888. 132

D. WEBER, Homo criminalis: Belgische parlementsleden over misdaad en strafrecht, 1830-1940, Brussel, VUBpress, 1996, 121. 133

E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 427. 134

K. BEYENS, S. SNACKEN EN C. ELIAERTS, Barstende muren: Overbevolkte gevangenissen: omvang, oorzaken en mogelijke oplossingen, Antwerpen, Kluwer, 1993, 83. 135

K. BEYENS, S. SNACKEN EN C. ELIAERTS, Barstende muren: Overbevolkte gevangenissen: omvang, oorzaken en mogelijke oplossingen, Antwerpen, Kluwer, 1993, 83.; S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 269-272. 136

M. THONISSEN, “Rapport fait à la chambre des représentants, au nom de la section centrale“, Pass. 1888, 230.

Page 41: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

33

om een strengere aanpak te voorzien, of hij voorzichtig wou zijn met de toepassing van deze

progressieve wet, is niet duidelijk. Alleszins legde hij zich uiteindelijk neer bij het verdict van de

meerderheid: de ‘tijdsdrempel van één derde’.

De subjectieve voorwaarden ‘voldoende reclasseringsmogelijkheden’ en ‘bewijs van verbetering’

werden niet opgenomen in deze wet. Waarschijnlijk werden deze voorwaarden als vanzelfsprekend

beschouwd. Maar zolang deze niet wettelijk geregeld werden, konden dergelijke tegenindicaties

geen geldige reden vormen voor het weigeren van een voorwaardelijke invrijheidstelling.

Op 1 augustus 1888 werd dan ook een Koninklijk Besluit uitgevaardigd dat deze voorwaarden meer in

detail vaststelde.137 Zo bepaalt het eerste artikel dat het bewijs van verbetering nagegaan wordt aan

de hand van 4 indicatoren: het vroegere gedrag, de aard van de veroordeling, de zedelijke

gestemdheid en de bestaansmiddelen waarover hij bij vrijlating zal beschikken. Deze laatste indicator

slaat op de reclasseringsmogelijkheden.138 Het bewijs van verbetering als voorwaarde is een

duidelijke toepassing van het sociaal verweer. Hierbij kan meteen de vraag worden gesteld hoe

gemeten of waargenomen kan worden of iemand al dan niet verbeterd is. Het antwoord hierop is

simpel: het is onmogelijk om dit met precieze zekerheid te zeggen. Deze voorwaarde is dus zeer

subjectief.139

Op 17 januari 1921 verscheen er een tweede Koninklijk Besluit betreffende de middelen ter

uitvoering van deze wet.140 Aangezien het detentiegedrag een vertekend beeld zou kunnen geven

van hoe deze persoon daadwerkelijk is, werd ook informatie ingewonnen bij het gemeentebestuur

van de gemeente waar de gedetineerde vóór zijn detentie verbleef.141 Deze informatie had

betrekking op beroepsfuncties, financiële situatie, opvang na zijn detentie, eventuele

dronkenschap,.. 142 Deze procedure toont aan dat de staat zichzelf eigenlijk van het recht voorzag om

zeer verregaand op te treden in de persoonlijke levenssfeer van delinquenten. Men diende alles te

weten te komen en liet het lot van de delinquenten over aan het personeel van de gevangenis en de

minister van Justitie.

137

Koninklijk Besluit met de middelen ter uitvoering van de voorwaardelijke : voorwaarden –vergunning der invrijheidstelling- wijze van bewaking, BS 1 augustus 1888. 138

Artikel 1 uit het Koninklijk Besluit met de middelen ter uitvoering van de voorwaardelijke : voorwaarden –vergunning der invrijheidstelling- wijze van bewaking, BS 1 augustus 1888. 139

D. WEBER, Homo criminalis: Belgische parlementsleden over misdaad en strafrecht, 1830-1914, Brussel, VUBpress, 1996, 82; S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 280. 140

Koninklijk Besluit 17 januari 1921 inhoudende de middelen ter uitvoering van de bepalingen der wet van 31 mei 1888 gewijzigd door de wetten van 3 augustus 1899, 1 mei 1913 en 19 augustus 1920 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling van de burgerlijke en militaire veroordeelden, BS 10 februari 1921. 141

Artikel 4 uit het Koninklijk Besluit 17 januari 1921 inhoudende de middelen ter uitvoering van de bepalingen der wet van 31 mei 1888 gewijzigd door de wetten van 3 augustus 1899, 1 mei 1913 en 19 augustus 1920 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling van de burgerlijke en militaire veroordeelden, BS 10 februari 1921. 142

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 295.

Page 42: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

34

Wat de voldoende reclasseringsmogelijkheden betreft, blijkt vooral het hebben van een verblijfplaats

een rol te spelen.143

“Art. 2. Wanneer de gevangenzitting volgens het afzonderingsstelsel werd gedaan, baten de door de wet

bepaalde strafkortingen der veroordeelde voor de berekening der quotiteit, ten bedrage waarvan de straf

afgelegd is; zij baten hem niet voor den tijd van drie of zes maanden gevangenzitting.”144

Dit artikel verwijst naar de wet van 4 maart 1870 betreffende de strafvermindering.145 Met het

afzonderingsstelsel wordt namelijk het cellulair regime bedoeld. Op 5 juli 1889 stelt Lejeune een

wetsontwerp voor om de wet van 4 maart 1870 grondig te wijzigen en de strafvermindering af te

schaffen.146 Dit systeem zaaide immers verwarring en stond bovendien haaks op de ratio legis van

het systeem van de voorwaardelijke invrijheidstelling en zou de weg vrij maken voor kortgestraften

om zeer snel en zonder enige controle terug vrij te komen. Aan dit wetsvoorstel werd echter geen

gevolg gegeven. Het zal uiteindelijk duren tot toenmalig minister van Justitie Carton de Wiart de wet

van 1 mei 1913 stemt, vooraleer de strafvermindering wordt afgeschaft.147

“Art. 3. De invrijheidstelling kan altijd wederroepen worden wegens slecht gedrag of overtreding van de

voorwaarden in de vergunning van loslating aangeduid.”148

Deze wet is er gekomen vanuit de bekommernis om de veiligheid van de maatschappij en de nood

aan een strafrechtelijke individualisatie.149 Ingeval men zich in zijn proefperiode schuldig maakt aan

ongeoorloofd gedrag, kan men herroepen worden.150 Onder ongeoorloofd gedrag worden 2 zaken

verstaan: ‘slecht gedrag’ en ‘overtreding van de voorwaarden’. De overtreding van de voorwaarden

kan gecontroleerd worden aan de hand van het zakboekje dat elke voorwaardelijk in vrijheid

143

Artikel 10 uit het Koninklijk Besluit met de middelen ter uitvoering van de voorwaardelijke : voorwaarden –vergunning der invrijheidstelling- wijze van bewaking, BS 1 augustus 1888.; Artikel 9 en artikel 10 uit het Koninklijk Besluit 17 januari 1921 inhoudende de middelen ter uitvoering van de bepalingen der wet van 31 mei 1888 gewijzigd door de wetten van 3 augustus 1899, 1 mei 1913 en 19 augustus 1920 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling van de burgerlijke en militaire veroordeelden, BS 10 februari 1921. 144

Wet Lejeune, BS 3 juni 1888. 145

Wet van 4 maart 1870 à la réduction des peines subies sous le régime de la séparation, BS 10 mei 1870. 146

Wetsontwerp betreffende de toepassing van het cellulair regime. Memorie van toelichting, Doc. Parl., Kamer 5 juli 1889, nr. 233. 147

Wet van 1 mei 1913 tot intrekking van de wet van 4 maart 1870 betreffende de vermindering der straffen onder het stelsel der afzondering ondergaan, BS 4 mei 1913.; S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 214.; L. DUPONT, Strafrecht als roeping: liber amicorum Lieven Dupont, Leuven, Universitaire pers, 2005, 495.; E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 74-80. 148

Wet Lejeune, BS 3 juni 1888. 149

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 301. 150

J. GOETHALS EN M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 23

Page 43: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

35

gestelde bij zich moet dragen.151 Slecht gedrag is echter iets vager omschreven en bijgevolg moeilijk

te meten. Hierop kwam ook reactie van de nochtans radicale liberaal: Jules Bara, minister van Justitie

van 1870-1884.152 Hij vond dat dit artikel teveel ruimte liet voor willekeur. Lejeune ging niet in op

deze kritiek.153 Uiteraard wordt een nieuwe veroordeling voor een wanbedrijf of misdaad als slecht

gedrag beschouwd.154

“Art. 4. De definitieve vrijlating is den veroordeelden verkregen indien de wederroeping is geschied vóór het

verstrijken van eenen termijn gelijk komende met het dubbel van den tijd van gevangenzitting die hij nog af te

leggen had op den dag dat de invrijheidstelling ten zijnen gunste werd bevolen.

Evenwel, indien later, bij een ten zijnen laste uitgesproken vonnis of arrest werd vastgesteld , dat de

veroordeelde vóór het einde van dien termijn eene misdaad of een wanbedrijf had gepleegd, zal de

invrijheidstelling worden beschouwd als wederroepen te zijn op den dag waarop die misdaad of dit wanbedrijf

bevonden zou worden, gepleegd te zijn.”155

Hieruit blijkt dat de proeftijd gelijk is aan het dubbele van de nog uit te zitten detentietijd op de dag

dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt toegekend. Op 2 juli 1962 werd deze regeling

gewijzigd. De proeftijd werd vanaf dan gewoonweg de resterende detentietijd vanaf de dag dat deze

modaliteit wordt toegekend.156

Dat de voorwaardelijke invrijheidstelling niet gezien mocht worden als een recht blijkt duidelijk uit de

volgende zin:

“…op den dag dat de invrijheidstelling ten zijnen gunste werd bevolen.”

Integendeel, de voorwaardelijke invrijheidstelling diende een gunst te zijn voor diegenen die het

verdienden. Lejeune veronderstelde dat de Minister van Justitie het meest geschikt was deze

beslissing te nemen.157 De minister kon verder niet louter het advies van de penitentiaire

administratie volgen, maar diende zijn persoonlijke visie te laten gelden. Hij diende het dossier

151

Artikel 10 uit het Koninklijk Besluit met de middelen ter uitvoering van de voorwaardelijke : voorwaarden –vergunning der invrijheidstelling- wijze van bewaking, BS 1 augustus 1888. 152 D. HEIRBAUT, X. ROUSSEAUX EN K. VELLE (eds.), Politieke en sociale geschiedenis van Justitie in België van 1830 tot heden,

Brugge, Die Keure, 2004, 59-60 153

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 302. 154

Ibid., 306-307. 155

Wet Lejeune, BS 3 juni 1888. 156

J. GOETHALS EN M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 23.; S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 300-301. 157

J. GOETHALS EN M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 3.

Page 44: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

36

volledig te kennen en een persoonlijke beslissing te nemen.158 Op 15 mei 1888 benadrukte Lejeune

dit gunstkarakter nogmaals in de Kamer van Volksvertegenwoordigers aan de hand van de volgende

woorden:

“… dat dank zij de voorwaardelijke invrijheidstelling, de invrijheidgestelde, buiten de gevangenis mij toebehoort

zoals in de gevangenis. Ik houd hem in het oog, en indien, volgens mijn goeddunken, de invrijheidstelling moet

ingetrokken worden, dan trek Ik die in … Ik geef hem het bevel om terug te keren naar de gevangenis.”159

Hoewel de Koning en de rechters hierbij over het hoofd gezien werden, stuurde de minister een brief

naar Leopold II waarin deze beslissing verantwoord werd. Hij beloofde hierin de dossiers telkens voor

te leggen aan de Koning zodat deze daar toch enig zicht op bewaarde. De invloed van de Koning bleef

dus tot een bepaalde hoogte bestaan.

“Art. 5. De invrijheidstelling wordt bevolen door den Minister van Justitie, na advies van het parket dat de

vervolging heeft uitgeoefend en van den procureur generaal des rechtsgebieds, alsmede van den bestuurder en

der bestuurcommissie van het boetgesticht.

Zij wordt wederroepen door den Minister van Justitie, na advies van den procureur des Konings bij de rechtbank

in het gebied waarvan de veroordeelde zich bevindt en van de plaatselijke overheden.

Het weder in de gevangenis plaatsen geschiedt, krachtens het besluit van wederroeping, ter voltrekking van den

termijn van gevangenzitting die de uitvoering der straf nog vorderde op den dag der vrijlating.”160

Het 1ste lid van dit artikel behandelt de adviezen die de minister nodig heeft om te kunnen beslissen

over het al of niet toekennen van een voorwaardelijke invrijheidstelling. Er is dus een advies nodig

van het parket, van de procureur generaal en van de bestuurscommissie of (later) het

personeelscollege van de gevangenis.

Het parket diende een verslag over te maken aan de gevangenisdirecteur betreffende de

gerechtelijke antecedenten en een ‘waardeering zijner zedelijkheid’ en aldus inzicht te verwerven in

het sociaal milieu van de veroordeelde.161 Voor de voorbereidingen van de dossiers en het

voorstellen van kandidaten, achtte Lejeune de bestuurscommissies dus het meest op zijn plaats. Hun

advies werd gebaseerd op de observaties van het personeel van de gevangenis. Zij kregen de

opdracht om op regelmatige basis aantekeningen te maken over het gedrag en de opvattingen van

158

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 288. 159 K. BEYENS, Straffen als sociale praktijk: Een penologisch onderzoek naar straftoemeting, Brussel, VUBPress, 2000, 255.;

Tussenkomst van Lejeune in de Kamer op 15 mei 1888, Pasinomie, 1988: 245, geciteerd in, Dupont en Peters (1988:181). 160

Wet Lejeune, BS 3 juni 1888. 161

Artikel 2 uit het Koninklijk Besluit met de middelen ter uitvoering van de voorwaardelijke : voorwaarden - vergunning der invrijheidstelling- wijze van bewaking, BS 1 augustus 1888.

Page 45: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

37

de gedetineerden.162 De omzendbrief van 13 maart 1889 regelt alle taken en bevoegdheden van het

personeel van de gevangenis.163

Het 2de lid bepaalt dat ook de beslissing tot herroeping één van de bevoegdheden van de minister

van Justitie is.

Welke termijn men na een herroeping nog moet uitzitten, wordt volgens het 3de lid van dit artikel

gelijkgesteld aan de termijn die de gedetineerde op het moment van de voorwaardelijke vrijlating

nog diende uit te zitten.

“Art. 6. De voorlopige aanhouding van eenen voorwaardelijk vrijgestelde kan worden bevolen door den

procureur des Konings bij de rechtbank in het gebied waarvan die vrijgestelde zich zal bevinden, op last van

onverwijld daarvan kennis te geven aan de minister van Justitie, die, indien daartoe grond is, de wederroeping

uitspreekt. In dit geval klimt de wederroeping terug tot den dag der aanhouding.”164

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om een persoon die voorwaardelijk in vrijheid gesteld werd,

aan te houden in geval van twijfel over diens gedrag. Zo kan men bijvoorbeeld twijfelen aan de

naleving van de opgelegde voorwaarden. Ook in het geval de betrokkene in verdacht wordt van één

of meerdere misdrijven, kan onduidelijkheid bestaan over het al dan niet bevelen van een

herroeping. In dat geval kan de procureur des Konings een voorlopige aanhouding bevelen en de

Minister van Justitie vatten.

“Art. 7. De verjaring der straffen loopt niet tijdens de veroordeelde op vrije voeten is krachtens een niet

ingetrokken bevel van vrijlating.

Zij kan niet ingeroepen worden in het geval voorzien in het 2de

lid van het 4de

artikel der tegenwoordige wet.”165

Dit artikel behoeft weinig verdere toelichting. Het komt er op neer dat de verjaring van de straf

begint te lopen vanaf de dag waarop het misdrijf werd gepleegd166, maar niet loopt tijdens de

periode van voorwaardelijke invrijheidstelling.

“Art. 8. Een koninklijk besluit zal bepalen den vorm der vergunning van invrijheidstelling, de voorwaarden aan

welke deze mag onderworpen worden en de wijze van bewaking der voorwaardelijk in vrijheid gestelden.”167

162

Artikel 3 uit het Koninklijk Besluit met de middelen ter uitvoering van de voorwaardelijke : voorwaarden –vergunning der invrijheidstelling- wijze van bewaking, BS 1 augustus 1888.; S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 289.; 163

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 289. 164

Wet Lejeune, BS 3 juni 1888. 165

Wet Lejeune, BS 3 juni 1888. 166

C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 812. 167

Wet Lejeune, BS 3 juni 1888.

Page 46: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

38

Kort na het ontstaan van de wet, zorgde Lejeune meteen voor een administratieve procedure om de

toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in de praktijk zo vlot en snel mogelijk te laten

verlopen. Dit goot hij in een besluit en publiceerde het op 1 augustus 1888.168 Deze procedure werd

zeer lang toegepast, namelijk tot aan het ontstaan van de wet van 5 maart 1998.169

Over de voorwaarden die de vrijgestelde zal moeten naleven wordt verwezen naar een Ministerieel

Besluit. Daarnaast is de meest belangrijke voorwaarde in principe ‘het stellen van goed gedrag’. Bij

slecht gedrag wordt men namelijk meteen herroepen. Verder kunnen ook speciale voorwaarden

opgelegd worden op maat van de veroordeelde.170 Er kan hem bijvoorbeeld een vaste verblijfplaats

worden toegewezen. De meest opgelegde voorwaarden waren een verbod om op een bepaalde

plaats te verschijnen of zich bij cabarets te begeven en zich schuldig te maken aan dronkenschap.171

Belangrijk is ook dat de gedetineerde zich akkoord met zijn voorwaarden diende te verklaren om

voorwaardelijk in vrijheid gesteld te kunnen worden.172

Elke gedetineerde die voorwaardelijk in vrijheid gesteld werd, diende op deze plechtigheid aanwezig

te zijn en kreeg daar een VI173-pas op de griffie.174 Het VI-pas bevatte, naast de wettekst en het

Koninklijk Besluit van 1 augustus 1888, een beschrijving van de invrijheidgestelde (later een foto), de

burgerlijke staat, reden voor veroordeling, duur van de opsluiting en de datum van de definitieve

invrijheidstelling. Dit pasje diende als middel om de bewaking uit te oefenen. In die tijd was men

echter niet verplicht een identiteitskaart bij zich te dragen. Bij een invrijheidstelling moesten de

procureur des Konings en de burgemeester van de woonplaats van de veroordeelde op de hoogte

worden gebracht, zodat ook zij een oogje in het zeil konden houden. Ook de patronagecomités

oefenden op regelmatige basis controle uit.175

“Art. 9. De gerechtshoven en rechtbanken, bij het veroordeelen tot eene of verscheidene straffen, mogen,

wanneer de gevangenzitting, te ondergaan, hetzij als hoofdstraf, hetzij als bijkomende straf, hetzij ten gevolge

van samengevoegde hoofdstraffen en van bijkomende straffen, geene zes maanden overtreft en dat de

veroordeelde nog geene vroegere veroordeling wegens misdaad of wanbedrijf heeft beloopen, bij met

168

Surpra noot 143. 169

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 284. 170

Artikel 7 uit het Koninklijk Besluit met de middelen ter uitvoering van de voorwaardelijke : voorwaarden –vergunning der invrijheidstelling- wijze van bewaking, BS 1 augustus 1888. 171

Rapport sur l’exécution de la loi instituant la condamnation conditionnelle et la libération conditionnelle. Juin 1888 à décembre 1889, Parl. St., Kamer, 1889-90 nr. 196, 1-2. 172

2de

lid artikel 8 uit het Koninklijk Besluit met de middelen ter uitvoering van de voorwaardelijke : voorwaarden –vergunning der invrijheidstelling- wijze van bewaking, BS 1 augustus 1888. 173

VI is een afkorting van Voorwaardelijke Invrijheidstelling 174

Artikel 8 uit het Koninklijk Besluit met de middelen ter uitvoering van de voorwaardelijke : voorwaarden –vergunning der invrijheidstelling- wijze van bewaking, BS 1 augustus 1888. 175

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 305.

Page 47: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

39

beweegreden en gestaafde beslissing, mogen bevelen, dat de uitvoering van het vonnis of van het arrest zal

opgeschorst worden gedurende een tijdsbestek waarvan zij den duur bepalen te rekenen van de dagteekening

van het vonnis of van het arrest, maar die niet over de vijf jaar mag gaan.

De veroordeling zal als niet bestaande geacht worden, indien de veroordeelde gedurende dit tijdsbestek geene

nieuwe veroordeling wegens misdaad of wanbedrijf beloopt.

In het tegenovergestelde geval, zullen de straffen waarvoor de opschorting werd verleend en die, welke het

voorwerp der nieuwe veroordeling uitmaken, samengehoopt worden.”176

Dit artikel regelt in feite het volledige tweede deel van de wet Lejeune: de voorwaardelijke

veroordeling.

“Art. 10. Jaarlijks zal aan de Koning rekening worden gedaan van de uitvoering dezer wet.”177

Het laatste artikel bepaalt dat jaarlijks een verslag moet ingediend worden aan de Kamer inzake de

toepassing van deze wet. Op deze manier wordt een overzicht bewaard van de exacte toepassing van

deze wet en kan deze makkelijker geëvalueerd worden. De toepassing van de wet Lejeune wordt

hieronder meer in detail besproken.

2.5. Toepassing

Het ontwerpen en stemmen van een wet is één ding. Het uitvoeren en ook investeren in middelen

daartoe is een andere zaak. Hoewel in het eerste deel regelmatig op de toepassing gefocust wordt,

zal hieronder nog iets dieper in gegaan worden op de specifieke toepassing van deze wet. Tevens

dient hierbij de opmerking te worden gemaakt dat de cijferverzameling en het bijhouden van

statistieken in deze periode (tot 1996) nog niet zodanig op punt stond zoals dat nu het geval is.

Dankzij bovenstaand artikel 10 uit de wet van 31 mei 1888, is hierover wel wat cijfermateriaal

voorhanden. Daarnaast hechtte Lejeune er veel belang aan dat dit wel degelijk gebeurde.178 Dit, blijkt

uit artikel 8 van het Koninklijk Besluit van 1 augustus 1888.179 Zo stelde hij meteen dat de morele

boekhouding op punt diende te worden gesteld. Hiertoe werd het gebruik van het VI-zakboekje

ontwikkeld om de registratie en controle te vergemakkelijken.180 Daarnaast wou Lejeune de

176

Wet Lejeune, BS 3 juni 1888. 177

Wet Lejeune, BS 3 juni 1888. 178

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 308. 179

K.B. Wet Lejeune 1888, BS 8 augustus 1888.; S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 308. 180

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 308.

Page 48: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

40

personeelsconferenties in de gevangenissen opwaarderen en zeer plechtig laten verlopen. Dit

waarschijnlijk om de gevangenen af te schrikken en hen aan te manen hun voorwaarden zeker na te

leven.181 Dus zowel dankzij artikel 10 als dankzij de niet te onderschatten invloed van Lejeune, die

waakte over de toepassing van dit artikel, zijn er cijfergegevens voorhanden omtrent de specifieke

toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

Het allereerste rapport aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers bevat exact cijfermateriaal

omtrent de toepassing van de eerste 19 operationele maanden van de wet Lejeune. 182 Hierbij start

Lejeune met een waarschuwing voor een aarzelende start. Hij is er zich van bewust dat uiterste

voorzichtigheid noodzakelijk is bij zo’n wet en zeker in het begin. Zo dient een vrijlating van seksuele

delinquenten bijvoorbeeld zeer zorgvuldig overwogen worden aan de hand van strenge criteria.183 In

de praktijk blijkt zelfs dat dergelijke delinquenten zo goed als nooit voorwaardelijk vrijgelaten

werden. In onderstaand overzicht van de ‘motifs de la condamnation’ wordt slechts 1 persoon vrij

gelaten die veroordeeld werd voor een delict van seksuele aard ‘attentat à la pudeur’ of ‘aanranding

van de eerbaarheid’:

181

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 308. 182

Rapport sur l’exécution de la loi instituant la condamnation conditionnelle et la libération conditionnelle. Juin 1888 à décembre 1889, Parl. St., Kamer, 1889-90 nr. 196, 1.;Art. 10 uit De wet van 31 mei 1888 betreffende de voorwaardelijke veroordeling en voorwaardelijke invrijheidstelling, BS 3 juni 1888. 183

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 309.

Page 49: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

41

Figuur 2: Dit is een overzicht van de aard van de feiten waarvoor de voorwaardelijk in vrijheid gestelden veroordeeld

waren.184

Vervolgens wijst Lejeune nogmaals op de bedoeling van deze wet. Het is geen loutere verzachting

van de strafuitvoering maar een middel om de recidive te voorkomen.185

Om een zicht te krijgen op de uitvoering van de wet Lejeune van juni 1888 tot en met december

1889, wordt het eerste rapport van deze toepassing verder onder de loep genomen.186

Na de inwerkingtreding van de wet werden door de bevoegde autoriteiten 289 voorstellen tot

voorwaardelijke invrijheidstelling geformuleerd. Deze autoriteiten zijn dus de bestuurscommissies

van de gevangenis.187 Daarvan kregen 118 personen een voorwaardelijke invrijheidstelling toegekend

en werden 158 voorstellen geweigerd. De 15 overige personen werden definitief vrijgelaten door

middel van gratie. De modaliteit gratie of genade bleef na 1888 dus wel bestaan. De voorwaardelijke

genade werd echter niet meer toegepast aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling een meer

uitgebreide toepassing daarvan was.188

Een eerste conclusie is het feit dat het aantal toekenningen vrij beperkt bleef: namelijk 40,8%. Meer

dan de helft van de verzoeken werd dus geweigerd. Welke verklaringen kunnen hiervoor gevonden

worden?

Allereerst wordt een kijkje genomen naar de gronden waarop de voorstellen werden afgewezen.

Zo werd ongeveer 61% afgewezen wegens de aard van de feiten, 20% wegens het stellen van slecht

gedrag tijdens detentie of het zijn van een recidivist en 7% wegens onvoldoende bewijs van morele

verbetering. Andere redenen die minst van toepassing waren zijn de volgende: de wet was niet

184

Rapport sur l’exécution de la loi instituant la condamnation conditionnelle et la libération conditionnelle. Juin 1888 à décembre 1889, Parl. St., Kamer, 1889-90 nr. 196, 4-5.; Art. 10 uit De wet van 31 mei 1888 betreffende de voorwaardelijke veroordeling en voorwaardelijke invrijheidstelling, BS 3 juni 1888. 185

Rapport sur l’exécution de la loi instituant la condamnation conditionnelle et la libération conditionnelle. Juin 1888 à décembre 1889, Parl. St., Kamer, 1889-90 nr. 196, 2.; E. MAES EN C. TANGE, “De strafuitvoeringsrechtbanken en de voorwaardelijke invrijheidstelling: enkele empirische gegevens over de toepassing van VI tegen het licht van een steeds toenemende gevangenispopulatie en de roep om een strange(re) strafuitvoering ”, Fatik 2012, 1-2. 186

Rapport sur l’exécution de la loi instituant la condamnation conditionnelle et la libération conditionnelle. Juin 1888 à décembre 1889, Parl. St., Kamer, 1889-90 nr. 196, 1-10. 187

Artikel 5 uit de wet Lejeune, BS 3 juni 1888. 188

E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 875.

Page 50: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

42

toepasbaar, de straf verviel of de datum van definitieve invrijheidstelling was te dichtbij. Het stellen

van slecht gedrag en het bewijs van verbeterbaarheid, zijn beiden zeer subjectieve criteria die

uitstekend passen in het sociaal verweerdoctrine van deze periode. Bovendien was de eindbeslissing

volledig afhankelijk van de minister van Justitie. Op dat moment was dat Jules Lejeune, die gekend

was om zijn grote afkeer ten opzichte van recidivisten. Dit zou een verklaring kunnen zijn voor deze

20% die werd afgewezen. Daarnaast hechtte Lejeune veel belang aan de bescherming van de

maatschappij. Morele verbetering was voor hem dus een belangrijke factor.

Daarnaast bereikten er nog eens 208 verzoeken het departement Justitie waarvan er slechts 54 (of

25,9%) een positief antwoord kregen.189 Verder kregen er 2 van de 208 een gratie. Dan blijven er nog

152 personen over die een negatief antwoord kregen. In 83 gevallen daarvan, was de wet niet

toepasbaar en werden deze zaken zonder gevolg gelaten. De andere 69 personen werden

afgewezen. De voornaamste redenen waren opnieuw –respectievelijk- de aard van de feiten,

onvoldoende bewijs van morele verbetering of het stellen van slecht gedrag tijdens detentie of het

zijn van een recidivist.190

Wanneer bovenstaande gegevens samengevat worden, ontstaan de volgende algemene resultaten

over de toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling van juni 1888 tot en met december

1889: In totaal werden 497 verzoeken tot voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend. Daarvan

werden er 172 personen (of 34.6%) effectief voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Dertien daarvan

waren veroordeeld naar aanleiding van de rellen in mei 1886.191 Hoewel velen de zaak Falleur en

Schmidt als enige oorzaak zien van het ontstaan van de wet Lejeune, dient deze oorzaak ook gezien

te worden als een samenloop van verschillende omstandigheden. Deze zaak heeft een uitstekend

duwtje in de rug betekend voor de snelle realisatie van deze wet. Maar daarnaast moeten ook de

tijdsgeest, de vaak onmenselijke situaties in gevangenschap, de opkomst van het sociaal verweer, de

druk om niet onder te doen voor buitenlandse modellen én – last but not least – Lejeunes

progressieve inzichten inzake het penitentiair beleid, in rekening gebracht worden.

Lejeune sprak bij de eerste cijfers dus over een aarzelend begin.192 Er werden inderdaad relatief

weinig VI’s toegekend. Dit illustreert de voorzichtigheid die Lejeune noodzakelijk achtte in het begin

van zijn eerste rapport.193

189

Rapport sur l’exécution de la loi instituant la condamnation conditionnelle et la libération conditionnelle. Juin 1888 à décembre 1889, Parl. St., Kamer, 1889-90 nr. 196, 1. 190

Ibid., 1. 191

Ibid., 1 192

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 309.

Page 51: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

43

Aan de andere kant, kan besloten worden dat er maar 3 personen herroepen werden.194 Hoewel er

geen volledige zekerheid bestaat over het verdere verloop van het gedrag van de invrijheid

gestelden, wijst het feit dat slechts 3 personen herroepen werden, mijns inziens toch op een positief

effect. Er zijn namelijk 169 personen die zich gedurende 19 maanden aan hun opgelegde

voorwaarden houden, geen ongeoorloofd gedrag stellen en zich weerhouden van het plegen van

nieuwe strafbare feiten. In dat opzicht kan deze wet als succesvol gezien worden. Het blijkt wel

degelijk de recidiveverminderend te werken. In welke mate men controleerde blijft vaag. De kans

bestaat dat deze controle niet zo strikt werd uitgevoerd, wat mogelijks een vertekend beeld zou

kunnen veroorzaken.

Bovenstaande conclusies worden wel nog eens geïllustreerd in de volgende tabel:

Figuur 3: Toepassing voorwaardelijke invrijheidstelling van 1888-1896195

Uit deze tabel blijkt verder ook de latere toepassing van de wet Lejeune. In 1890 dienen slechts 232

aantal personen een verzoek tot het verkrijgen van VI in.196 Dit is de helft minder dan het jaar ervoor.

Toch start de minister zijn tweede rapport met de volgende woorden:

‘Les résultats acquis sont très satisfaisants.’197

Dit optimisme slaat vooral op het feit dat tot dan toe slechts 8 personen herroepen werden.198 Op

46% van de verzoeken werd een positief antwoord gegeven. Dus hoewel er minder voorstellen

193

Rapport sur l’exécution de la loi instituant la condamnation conditionnelle et la libération conditionnelle. Juin 1888 à décembre 1889, Parl. St., Kamer, 1889-90 nr. 196, 1 194

Ibid., 1. 195

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 734. 196

Ibid., 735. 197

Rapport sur l’exécution du ibération et condamnation conditionnelle pendant l’année 1890, de la loi de 31 mai 1888, Parl. St., Kamer, 1890-1891, nr. 205, 1. 198

Rapport sur l’exécution du ibération et condamnation conditionnelle pendant l’année 1890, de la loi de 31 mai 1888, Parl. St., Kamer, 1890-1891, nr. 205, 1.; S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 309.

Page 52: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

44

werden ingediend, werd er toch 11% meer positief geantwoord dan het jaar voordien. Op dat vlak

kan van een lichte stijging gesproken worden.

Deze stijgende trend zet zich voort tot en met het jaar 1894. Daarna zien we jaarlijks een daling van

7%, 21%, 18%,… ten opzichte van de toekenningen in het jaar ervoor. Wat hiervoor een verklaring

zou kunnen zijn, is het feit dat de ambtstermijn van Jules Lejeune als minister in dat jaar tot een

einde kwam. In 1894 wordt Victor Beeregem benoemd als minister van Justitie.199 Zoals Lejeune

gedreven en gepassioneerd was om zijn wet te laten slagen in de praktijk, doen hem niet veel

opvolgers na. Anderzijds werden in deze periode steeds meer voorstellen en verzoeken ingediend.200

Beeregem had toen de directies van de gevangenis gevraagd om bij de selecties - voor het kandidaat

stellen voor een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling - minder strenge criteria te hanteren

voor seksuele delinquenten.201 Daarnaast was de wet reeds enkele jaren in werking wat de

toepassing ervan waarschijnlijk vergemakkelijkte. De voormalige positieve resultaten vormden een

draagvlak voor een iets minder streng selectieproces.

In 1899 werd de toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling terug gereduceerd. In dat jaar

kwam namelijk Jules Van den Heuvel aan de beurt om de ministerrol op zich te nemen.202 Deze

minister stond destijds bekend om zijn nogal conservatieve opvattingen en zijn afkeer van alles wat

vernieuwing betekende.203 Er werd hem ook verweten dat hij de voorwaardelijke invrijheidstelling

niet naar behoren zou toepassen en zich zou kanten tegen de progressieve ideeën van Lejeune.204

Een volgende conclusie betreft het feit dat er zich van 1888 tot 1998 een evolutie heeft voorgedaan

van een tamelijk strenge toepassing, naar een steeds mildere houding ten opzichte van de toepassing

van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Sinds de wet van 31 mei 1888 maakte men oorspronkelijk

gebruik van een systeem, gebaseerd op een positieve selectie.205 De gevangenisdirecteur diende

namelijk kandidaten voor te stellen aan de minister die volgens het gevangenispersoneel en de

bestuurscommissies voldeden aan de subjectieve voorwaarden. Zo dienden ze op moreel vlak

‘verbetering’ te tonen en ‘voldoende reclasseringsmogelijkheden’ te hebben. Deze

reclasseringsmogelijkheden werden reeds in het Koninklijk Besluit van 1888 herleid naar het hebben

199 D. HEIRBAUT, X. ROUSSEAUX EN K. VELLE (eds.), Politieke en sociale geschiedenis van Justitie in België van 1830 tot heden,

Brugge, Die Keure, 2004, 3-10. 200

Zie figuur 2, kolom 2. 201

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 311. 202

Ibid., 310. 203

Ibid., 311. 204

Ibid., 312. 205

Ibid., 312.

Page 53: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

45

van een vaste verblijfplaats.206 Wanneer men over deze zaken kon beschikken, werd men op basis

daarvan en op basis van de tijdsvoorwaarden meestal geselecteerd.

Pas na 81 jaar, bracht minister van Justitie Alfons Vranckx daar verandering in.207 Hij stelde dat de

gevangenisdirecteurs voortaan elke gedetineerde die aan de tijdsvoorwaarden voldeed als kandidaat

dienden voor te stellen aan de minister.208 De subjectieve voorwaarden werden sindsdien dus

volledig afhankelijk gesteld van het oordeel van de minister van Justitie.

In 1981 besliste minister Philippe Moureaux een systeem van negatieve selectie in te voeren.209 De

directeur kreeg met andere woorden de opdracht om een voorstel in te dienen van zodra er géén

tegenaanwijzingen voor de toelating van een voorwaardelijke invrijheidstelling aanwezig waren.210

Deze versoepeling heeft ongetwijfeld voor een stijging van het voorstellen tot een voorwaardelijke

invrijheidstelling en bijgevolg ook voor een stijging van het aantal toekenningen van de

voorwaardelijke invrijheidstelling gezorgd. Zo blijkt uit de volgende figuur dat deze in 15 jaar van 572

naar 1127 aantal toepassingen is geëvolueerd.

Figuur 4: Aantal voorwaardelijke invrijheidstellingen van 1975-1991.211

206

Artikel 7 uit het Koninklijk Besluit met de middelen ter uitvoering van de voorwaardelijke : voorwaarden –vergunning der invrijheidstelling- wijze van bewaking, BS 1 augustus 1888. 207

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 312. 208

Ministeriële Omzendbrief. 19 december 1969 betreffende de voorlopige invrijheidstelling, de beperkte hechtenis, de voorwaardelijke invrijheidstelling e.a., Bull. Strafinr., 1970, 32-33. 209

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 312. 210

Ministeriële Omzendbrief van 20 mei 1981 betreffende de voorlopige invrijheidstelling en voorwaardelijke invrijheidstelling, Bull. Strafinr. 1981, 126-127.

Page 54: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

46

Deze positieve resultaten dienen echter genuanceerd te worden. Wanneer we kijken naar de

uitgezeten strafduur van bovenstaande cijfers, blijkt namelijk dat het grootste deel pas vrijkomt na

2/3 de van de straf te hebben uitgezeten. De minderheid kwam vrij na 1/3 va de straf, zoals Lejeune

in zijn wet voorschreef. Bij deze wordt de mythe van invrijheidstelling op VI-datum al een eerste keer

doorprikt.212

Figuur 5: Aantal voorwaardelijke invrijheidstellingen van 1975-1991, volgens uitgezeten strafduur.213

In vergelijking met de voorwaardelijke invrijheidstelling werd de voorlopige invrijheidstelling de

eerste jaren zeer weinig, eerder uitzonderlijk zelfs, toegepast.214 Dit blijkt ook uit de volgende figuur:

211

K. BEYENS, S. SNACKEN EN C. ELIAERTS, Barstende muren: Overbevolkte gevangenissen: omvang, oorzaken en mogelijke oplossingen, Antwerpen, Kluwer, 1993, 94. 212

E. MAES EN C. TANGE, ”De mythe van invrijheidstelling op VI-datum nogmaals doorprikt. Enkele facts en figures over de voorwaardelijke invrijheidstelling in België.”, Panopticon 2012, 145. 213

K. BEYENS, S. SNACKEN en C. ELIAERTS, Barstende muren: Overbevolkte gevangenissen: omvang, oorzaken en mogelijke oplossingen, Antwerpen, Kluwer, 1993, 96. 214 E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu,

2009, 1095.

Page 55: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

47

Figuur 6: Afschrijvingen van veroordeelden tot gevangenisstraffen van meer dan drie maanden tijdens de jaren 1899 en

1900.215

Vóór de operationalisering van de wet Lejeune, kon de voorlopige invrijheidstelling enkel door het

parket bevolen worden. Nu behoort ook deze modaliteit tot de bevoegdheid van de minister van

Justitie.216 In 1964 kreeg deze modaliteit een eigen wet, namelijk de wet van 29 juni 1964

betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie.217 Een voorwaardelijke veroordeling werd ook

enkel toegepast voor de eerste veroordeling.218 Recidivisten konden hier dus in geen geval voor in

aanmerking komen. Dit zorgt op zich al voor een verminderde toepassing. Daarnaast werden ook

veroordeelden met een gevangenisstraf onder de 3 maanden niet in deze figuur opgenomen. Gezien

de voorwaardelijke veroordeling vooral bedoeld was voor kortgestraften, kan bovenstaande tabel

een vertekend beeld geven.

Uit de volgende cijfergegevens blijkt bovendien dat de voorwaardelijke invrijheidstelling na verloop

van tijd toch meer en meer werd toegepast:

215 E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu,

2009, 877. 216 Ibid., 867. 217

Wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, BS 17 juli 1964. 218

D. WEBER, Homo criminalis: Belgische parlementsleden over misdaad en strafrecht, 1830-1940, Brussel, VUBpress, 1996, 122.

Page 56: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

48

“… tot einde 1896 vonden er 1.421 voorwaardelijke vrijlatingen plaats (49 mislukkingen), en op 1.607.787

correctionele en contraventionele veroordelingen maar liefst 296.570 voorwaardelijke veroordelingen (11.008

mislukkingen).”219

Bovenstaande passage toont enerzijds aan dat de voorwaardelijke veroordeling eigenlijk meer werd

toegepast dan de voorwaardelijke invrijheidstelling. Bovendien kan hieruit afgeleid worden dat 3.4%

van de voorwaardelijke invrijheidstellingen en 3.7% van de voorwaardelijke veroordelingen

herroepen werden. Op dat vlak kan dus weinig verschil worden opgemerkt tussen beide

modaliteiten.

Aangezien de procedure van de voorwaardelijke invrijheidstelling een minimum uitgezeten strafduur

vereist en enkele maanden in beslag neemt wegens het vereiste advies van verschillende instanties,

kan zij moeilijker toegepast worden op kortgestraften. Daarom werd vanaf 1972 de voorlopige

invrijheidstelling (met oog op gratie) in het leven geroepen ten gunste van kortgestraften.220

Gedurende de 20ste eeuw, wordt een beperkte toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling

vastgesteld. Zo stelde minister van Justitie Stefaan De Clerck bijvoorbeeld vast dat in het jaar 1995

slechts 13.3% van de afschrijvingen onder de noemer ‘voorwaardelijke invrijheidstelling’ kon

geplaatst worden.221 Ten gevolge van de stijgende overbevolking, werden steeds meer

mogelijkheden gecreëerd om de voorlopige invrijheidstelling toe te passen.222 In datzelfde jaar kreeg

namelijk maar liefst 80% van de veroordeelden een voorlopige invrijheidstelling (met het oog op

genade) toegekend.223 Deze noodmaatregel werd meestal automatisch toegepast en kan een

verklaring bieden voor een beperktere toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling.224 Ook de

voorwaardelijke veroordeling werd steeds meer ingeschakeld om de gevangenissen te ontlasten.

219

D. WEBER, Homo criminalis: Belgische parlementsleden over misdaad en strafrecht, 1830-1940, Brussel, VUBpress, 1996, 123. 220

K. BEYENS, S. SNACKEN EN C. ELIAERTS, Barstende muren: Overbevolkte gevangenissen: omvang, oorzaken en mogelijke oplossingen, Antwerpen, Kluwer, 1993, 84. 221

E. MAES, “Het wettelijk kader: korte historiek, inhoud en commentaren” in GOETHALS, J., & BOUVERNE-DE BIE, M., Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 13-14.; Parl. St. , Kamer, 1997-98, 1070/8, 12. 222

Ibid., 13-14. 223

Parl. St. , Kamer, 1997-98, 1070/8, 12. 224

K. BEYENS, S. SNACKEN EN C. ELIAERTS, Barstende muren: Overbevolkte gevangenissen: omvang, oorzaken en mogelijke oplossingen, Antwerpen, Kluwer, 1993, 89, 90.; E. MAES, “Het wettelijk kader: korte historiek, inhoud en commentaren” in J. GOETHALS, EN M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 14.

Page 57: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

49

2.6. Besluit

De Wet Lejeune is zeer snel tot stand gekomen. In dit hoofdstuk werd op zoek gegaan naar

verklaringen voor deze snelle realisatie. Zo lagen de plannen voor de wet al grotendeels klaar dankzij

Prins’ beleidsconcepten. Ook waren reeds talrijke buitenlandse voorbeelden voorhanden. Maar een

derde verklaring kan ook gezien worden als de directe aanleiding tot het ontstaan van de wetgeving.

In die periode deed zich echter een crisissituatie voor. De rellen die in maart 1886 ontstaan zijn naar

aanleiding van de economische crisis en de sociale en politieke onrechtvaardigheden, resulteerden in

een zeer gewelddadige reactie van de overheid. Er werden talrijke arbeiders opgesloten en zwaar

bestraft. Falleur en Schmidt - twee van de glasarbeiders die gezien werden als leiders van de rellen –

kregen 20 jaar dwangarbeid als straf en veroorzaakten een grote publieke verontwaardiging. Ze

ontpopten zich tot symbolische vertegenwoordigers van de opstanden. Er werd aldus wanhopig

gezocht naar een oplossing voor de onrust bij de bevolking en de wet op de voorwaardelijke

invrijheidstelling vormde hierop een uitstekend antwoord. Deze wet kwam voor Lejeune als

geroepen om zijn beleidsplannen waar te maken en deze wettelijk te regelen. Bovendien was de

ratio legis achter deze wet een methode om de arbeidersklassen te handhaven en te controleren.

Deze Wet Lejeune introduceerde aldus de ‘voorwaardelijke invrijheidstelling’ in België. Aan deze

vrijlating werden zowel tijdsvoorwaarden - de legendarische 1/3de van de straf - gekoppeld als de

subjectieve voorwaarden ‘bewijs van morele verbetering’ en ‘voldoende

reclasseringsmogelijkheden’. De beslissingsbevoegdheid voor het al dan niet toekennen van de

modaliteit werd bij de minister van Justitie gelegd. Deze werd geadviseerd door de penitentiaire

administratie. Dat de minister hiermee willekeurig over het lot van de veroordeelden kon beslissen

werd als een gunst beschouwd en werd meermaals bekritiseerd. Verder werd elke veroordeelde die

voorwaardelijk vrij gelaten werd onderworpen aan een proefperiode en aan voorwaarden die op

maat werden opgelegd. Wanneer men tijdens deze proefperiode niet herroepen werd, was men

definitief vrij. Dankzij deze wet kwam er voor het eerst een vervaging van de grens tussen gevangenis

en maatschappij en werd deze overgang zeer geleidelijk georganiseerd. Hierdoor zijn ook de eerste

vormen van extramurale strafuitvoering ontstaan. Op dat vlak heeft Lejeune ongetwijfeld voor een

vernieuwing gezorgd. Deze vernieuwing dient wel in het licht gezien worden van de eeuwenoude

poging van de staat om de lagere sociale klasse te kunnen beheersen, handhaven en controleren.

Dankzij het laatste artikel in de wet, werd men verplicht statistische gegevens bij te houden en

hierover jaarlijks verslag uit te brengen aan de Kamer. De eerste toepassingen van de

voorwaardelijke invrijheidstelling waren voorzichtig en beperkt. Meer dan de helft van de aanvragen

Page 58: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

50

werd geweigerd. Lejeune achtte deze voorzichtigheid noodzakelijk en was tevreden met het lage

aantal herroepingen. Bovendien werd aan seksuele delinquenten bijna nooit een voorwaardelijke

invrijheidstelling toegekend. Ook blijkt al snel dat men later vrijkomt dan na het uitzitten van 1/3de

van de straf. Nadien wordt er een lichte stijging van de toepassing van de voorwaardelijke

invrijheidstelling vastgesteld, die terug een beetje afneemt wanneer Lejeune als minister van Justitie

wordt vervangen. De voorlopige invrijheidstelling wordt rond het jaar 1900 niet zo veel toegepast.

Deze toepassing kent hierna echter een voortdurende groei en krijgt in 1964 ook een aparte wet.

Ook dit zorgt voor een stijging van de toepassing. Daarnaast wordt de voorlopige invrijheidstelling

steeds meer gehanteerd om de overbevolking in de gevangenissen tegen te gaan. Gedurende de

volgende 100 jaar blijft de toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling – in vergelijking met

de vaak gebruikte voorlopige invrijheidstelling en de vrijlating bij strafeinde - relatief beperkt.

Page 59: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

51

DEEL II : NÁ JULES LEJEUNES TIJDPERK

Page 60: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

52

Hoofdstuk 3: Wet van 5 maart 1998

3.1. Inleiding

Hoewel de wet Lejeune ruim 100 jaar heeft standgehouden, wordt het stilaan tijd om de wet aan te

passen en af te stemmen op de veranderende maatschappij. In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de

context waarin een nieuwe wet voor de voorwaardelijke invrijheidstelling tot stand is kunnen komen

en bij de factoren die hierbij een rol gespeeld hebben. Daarnaast zal de wet van 5 maart 1998 onder

de loep genomen worden om tot slot de effecten van deze nieuwe wet op de toepassing te bekijken.

3.2. Context

In de loop van de jaren ‘90 komt het Belgisch strafrechtelijk beleid na een lange tijd eindelijk terug ‘in

beweging’.225 Deze beweging wordt veroorzaakt door een samenloop van omstandigheden en zal

uiteindelijk uitmonden in een nieuwe wet voor de modaliteit ‘voorwaardelijke invrijheidstelling’.

Allereerst dient vermeld te worden dat er al snel heel wat kritiek was geformuleerd op de werking en

toepassing van de wet Lejeune.226 In 1976 organiseerde een groep gedetineerden uit de Leuvense

gevangenis een protest waarbij betere detentieomstandigheden én een meer transparante

procedure inzake voorwaardelijke invrijheidstelling werden geëist .227 Hierop reageerde de regering

met enkele maatregelen die de gedetineerden voortaan beter zouden informeren en afwijzingen

duidelijker zouden expliciteren.228

Verder werd Lejeune verweten een bevoogdende strategie te hanteren met zijn wet. Het systeem

zou volledig ontwikkeld zijn om de bevolking te handhaven en op lange termijn te kunnen

controleren. Daarnaast zou het recht op een voorwaardelijke of volledige vrijlating teveel afhankelijk

zijn van enkele machtsfiguren zoals de minister van Justitie en de Koning. Deze machthebbers

hadden een zeer ruime discretionaire beslissingsbevoegdheid. Zo had de Koning volledige

beslissingsbevoegdheid over de ‘gratie,’ en de minister van Justitie over de beslissingen inzake de

225

D. WEBER, Homo criminalis: Belgische parlementsleden over misdaad en strafrecht, 1830-1940, Brussel, VUBpress, 1996, 179.; S. SNACKEN, Strafrechtelijk beleid in beweging, Brussel, VUBpress, 2002, 12. 226

C. ELIAERTs, “De herziening van de wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: op weg naar een ‘strafuitvoeringsrecht’?”, Panopticon 1980, 187. 227

F. VERBRUGGEN, “De oude Lejeune: oorsprong, achtergrond en ratio legis van de nieuwe regelgeving”, in Y. VAN DEN BERGE, Dossiers Nieuwe Wetgeving: strafuitvoering, Brugge, Vandenbroele, 2007, 7.; C. ELIAERTS, “De herziening van de wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: op weg naar een ‘strafuitvoeringsrecht’?”, Panopticon 1980, 184.; G. SMAERS, “Waarheen met de voorwaardelijke invrijheidstelling?”, Panopticon 1997, 178. 228

A. NEYS EN T. PETERS, “De geschiedenis van het gevangeniswezen”, in A. NEYS, T. PETERS, F. PIETERS EN J. VANACKER, Tralies in de weg. Het Belgisch gevangeniswezen: historiek, balans en perspectieven, Leuven, Universitaire Pers, 1994, 36.

Page 61: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

53

toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Dit laatste gebeurde weliswaar na advies van

het parket, de procureur generaal, de bestuurscommissie van de gevangenis en de

gevangenisdirecteur.229 Toch was de minister niet verplicht deze adviezen te volgen en had hij de

eindverantwoordelijkheid voor deze beslissing zonder dat hij daarvoor een verantwoording diende af

te leggen.230 Van controle op deze beslissingen was geen sprake. Deze procedure hield in principe

een schending in van de ‘scheiding der machten’ en bracht ongetwijfeld rechtsonzekerheid en een

gebrek aan rechtswaarborgen met zich mee. De toepassing van deze wet werd steeds meer in het

licht van een politiek spelletje gezien. Kortom, de toekenning van de voorwaardelijke

invrijheidstelling was eerder een gunst dan een recht.231

Oorspronkelijk is de wet Lejeune in het leven geroepen uit angst voor ernstige en gevaarlijke

criminelen. Men wou de maatschappij beschermen door gevaarlijke personen op te sluiten tot ze

genezen waren en hen hierna te blijven controleren.232 Aan de hand van zeer preventieve

maatregelen en een verregaande inmenging van de staat, primeerde de veiligheid van de

maatschappij steeds meer boven het welzijn van de bevolking. Dit gedachtegoed kreeg een flinke

deuk na de tweede wereldoorlog. Als reactie op de gruweldaden die tijdens de oorlog hebben

plaatsgevonden, kwam steeds meer aandacht voor humanisme in het strafrecht.233 In de nasleep van

deze gebeurtenissen heerste een ongeziene politieke consensus en werden onder andere de

Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) en het Europees Verdrag van de Rechten

van de Mens (EVRM) opgericht.234Hieraan dienen voortaan alle wetten getoetst worden. België

maakte van deze economische bloei gebruik om zich te ontwikkelen tot een welvaartstaat met

talrijke sociale vangnetten.235

Bovenvernoemde evoluties kaderden in de opkomst van het nieuw sociaal verweer.236 Dit

gedachtegoed wordt gekenmerkt door een grotere invloed van wetenschappelijk onderzoek én een

groot optimisme. De nadruk kwam volledig te liggen op resocialisatie en reïntegratie in de

229 R. BAS EN R. VAN DE VOORDE, “De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: nieuw en dus beter?”, De orde van

de dag 1998, 6. 230 Ibid., 6. 231 G. SMAERS, “Waarheen met de voorwaardelijke invrijheidstelling?”, Panopticon 1997, 177. 232

F. TULKENS, “Un chapitre de l’histoire des reformateurs Adolphe Prins et la défence sociale” in F. TULKENS, Généalogie de la defense sociale en Belgique (1880-1914),Bruxelles, E. Story-Scientia, 1988, 42. 233

B. DE RUYVER, “Het strafrechtelijk beleid in een postmoderne samenleving”, in T. BALTHAZAR, J. CHRISTIAENS, M. COOLS, T. DECORTE, B. DE RUYVER, P. HEBBRECHT, P. PONSAERS, S. SNACKEN, P. TRAEST, T. VANDER BEKEN EN G. VERMEULEN (eds.), Update in de

criminologie: Het strafrechtssysteem in de Laatmoderniteit, Mechelen, Kluwer, 2004, p. 158.; S. CHRISTIAENSEN, “Historische ontwikkelingen in de strafrechtsbedeling beschouwd vanuit het perspectief van humanisering en menselijke waardigheid” in M. BOUVERNE-DE BIE, K. KLOECK, W. MEYVIS, R. ROOSE EN J. VANACKER (eds.), Handboek Forensisch Welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, 254. 234

B., DE RUYVER, De strafrechtelijke politiek gevoerd onder de socialistische Ministers van Justitie E. Vandervelde, P. Vermeylen en A. Vranckx, 1988, Antwerpen, Kluwer, p. 87. 235

B. DE RUYVER, Cursus strafrechtelijk beleid, Gent, Academia press, 2011, 60. 236

M. ANCEL, La défense sociale nouvelle: un mouvement de politique criminelle humaniste, Paris, Cujas, 1954, 166-178.; C., VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 24.

Page 62: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

54

samenleving.237 De wetenschappelijke invloed veroorzaakt een beoordeling van gevaarlijkheid op

basis van klinische onderzoeken, antropologische laboratoria, en observatie- en

behandelingseenheden.238 Er wordt in deze periode dus opvallend veel beroep gedaan op sociale

diensten.239 Verder wordt ook gewerkt aan een humanere invulling van het detentieregime. Zo wordt

het cellulair regime sterk versoepeld.240 Hierbij doen de psychosociale diensten hun opmars. Prins’

onderscheid tussen bestraffing en behandeling wordt vervangen door een sterk geloof in de

verbeterbaarheid van álle veroordeelden en strafrechtelijke interventies worden afgestemd op

resocialisatie.241 Dit optimisme zal in de jaren 1970 omkeren in een soort pessimisme.242 Het geloof in

de maakbaarheid van de maatschappij en in de succesvolle reïntegratie van delinquenten wordt

steeds meer in vraag gesteld.243

Zeer kenmerkend voor deze periode is ook de aanwezigheid van de media.244 Op vlak van de

voorwaardelijke invrijheidstelling heeft dit bijzondere implicaties aangezien individuele mislukkingen

van de toepassing ervan breed uitgesmeerd worden in de media. Dit zorgt voor een grotere publieke

én politieke aandacht voor deze problematiek.245 De media heeft immers een zeer grote invloed op

de beeldvorming van Justitie, wat vaak voor vertekende beelden zorgt. Aan de andere kant is het ook

niet slecht dat deze vierde macht een soort van controle over Justitie heeft.246 Zo schrijven de media

over een stijgende criminaliteit,247 overbevolkte gevangenissen248, omslachtige en weinig

transparante procedure, gebrek aan motivering bij beslissingen en een laattijdige toepassing van de

voorwaardelijke invrijheidstelling.249

237 G. SMAERS, “Waarheen met de voorwaardelijke invrijheidstelling?”, Panopticon 1997, 177. 238

S. SNACKEN, Strafrechtelijk beleid in beweging, Brussel, VUBpress, 2002,257.; S. CHRISTIAENSEN, “Historische ontwikkelingen in de strafrechtsbedeling beschouwd vanuit het perspectief van humanisering en menselijke waardigheid” in M. BOUVERNE-DE BIE, K. KLOECK, W. MEYVIS, R. ROOSE EN J. VANACKER (eds.), Handboek Forensisch Welzijnswerk, Gent, Academia Press, 258.; E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 442. 239 G. SMAERS, “Waarheen met de voorwaardelijke invrijheidstelling?”, Panopticon 1997, 177. 240

S. CHRISTIAENSEN, “Historische ontwikkelingen in de strafrechtsbedeling beschouwd vanuit het perspectief van humanisering en menselijke waardigheid” in M. BOUVERNE-DE BIE, K. KLOECK, W. MEYVIS, R. ROOSE EN J. VANACKER (eds.), Handboek Forensisch Welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, 255. 241

S. SNACKEN, Strafrechtelijk beleid in beweging, Brussel, VUBpress, 2002,257. 242

B. DE RUYVER, Cursus strafrechtelijk beleid, Gent, Academia press, 2011, 69. 243

Ibid., 69. 244

E. MAES, “Naar een nieuwe wettelijke regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België? Enkele beschouwingen over de voorwaardelijke invrijheidstelling en de mogelijke oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken”, Panopticon 2001, 543. 245

S. SNACKEN, Strafrechtelijk beleid in beweging, Brussel, VUBpress, 2002, 7. 246

C. ELIAERTS (red.), Kritische reflecties omtrent de zaak Dutroux: ouders, Justitie, nieuwe burger, media, Brussel, VUBpress, 1997, 45. 247

S. SNACKEN, Strafrechtelijk beleid in beweging, Brussel, VUBpress, 2002, 7. 248

Ibid., 239. 249

C. ELIAERTS, “De herziening van de wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: op weg naar een ‘strafuitvoeringsrecht’?”, Panopticon 1980, 185-196.

Page 63: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

55

De gevangenisbevolking wordt steeds groter en brengt steeds meer problemen teweeg.250 Zo wordt

het zeer moeilijk om te voldoen aan de principes van de mensenrechten en om de strafuitvoering op

een correcte manier te laten verlopen.

Op al deze problemen probeerde toenmalig minister van Justitie Stefaan De Clerck een antwoord te

formuleren in zijn oriëntatienota ‘Straf - en gevangenisbeleid’.251 Hierbij wordt onder andere gepleit

voor een reductionistisch beleid met meer alternatieve straffen. Dit zou de gedetineerde beter

helpen zich te resocialiseren én zou kunnen bijdragen aan de overbevolkingsproblematiek.

In 1998 worden de verdwenen meisjes Julie Lejeune en Mélissa Russo vermoord teruggevonden. Zij

werden door - de voorwaardelijk in vrijheid gestelde - Marc Dutroux ontvoerd, misbruikt, opgesloten

in een kelder en uiteindelijk vermoord. De zaak Dutroux valt in als een bom. Hij werd reeds in 1989

veroordeeld voor de verkrachting van 3 minderjarigen, opsluiting van 5 jonge meisjes, geweldpleging

en diefstal.252 In 1992 besliste toenmalig minister van Justitie Wathelet Dutroux voorwaardelijk vrij te

laten ondanks negatieve adviezen van onder andere de bestuurscommissie.253

De regering probeerde de gemoederen te bedaren aan de hand van de aanstelling van een

parlementaire onderzoekscommissie.254 Deze Commissie Dutroux kwam tot de vaststelling dat er zich

3 situaties hebben voorgedaan waarbij de gelegenheid zich voordeed om de voorwaardelijke

invrijheidstelling van Dutroux in te trekken of te herroepen, maar dat dit tot 3 maal toe niet gebeurd

was.255 In hetzelfde jaar van zijn voorwaardelijke vrijstelling valt Dutroux een jong meisje lastig op

een schaatsbaan.256 De politie komt ter plaatse, doet een identiteitscontrole maar stelt geen proces-

verbaal op. In 1993 wordt een huiszoeking gedaan bij Dutroux, waaruit blijkt dat hij scanners had

gestolen en deze had afgesteld op de frequentie van de politiediensten.257 Ook dit werd zonder

gevolg geklasseerd. In 1995 wordt Dutroux opnieuw aangehouden voor diefstal en willekeurige

vrijheidsberoving. Hiervoor zal hij 3 maanden detentie uitzitten. Hoewel het klaar, duidelijk én

bewezen was dat Dutroux zijn voorwaarden niet naleefde, bleef een herroeping uit. Ten gevolge van

deze zaak waren alternatieve straffen die in de oriëntatienota werden bepleit, niet langer populair en

250

E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 10, 881. 251

Ibid., 1. 252 Parlementair onderzoek naar de wijze waarop het onderzoek door de politie en gerecht werd gevoerd in de zaak

“Dutroux-Nihoul en consorten”, Parl. St. Kamer 1996-97, nr. 713/6, 39. 253

F. VERBRUGGEN, “De oude Lejeune: oorsprong, achtergrond en ratio legis van de nieuwe regelgeving”, in Y. Van Den Berge, Dossiers Nieuwe Wetgeving: strafuitvoering, Brugge, Vandenbroele, 2007, 8. 254 Parlementair onderzoek naar de wijze waarop het onderzoek door de politie en gerecht werd gevoerd in de zaak

“Dutroux-Nihoul en consorten”, Parl. St. Kamer 1996-97, nr. 713/6 255

W. WINCKELMANS, Het rapport de commissie-Dutroux (met commentaar), Leuven, Van Halewyck, 1997, 226. 256 Parlementair onderzoek naar de wijze waarop het onderzoek door de politie en gerecht werd gevoerd in de zaak

“Dutroux-Nihoul en consorten”, Parl. St. Kamer 1996-97, nr. 713/6, 144. 257 Parlementair onderzoek naar de wijze waarop het onderzoek door de politie en gerecht werd gevoerd in de zaak

“Dutroux-Nihoul en consorten”, Parl. St. Kamer 1996-97, nr. 713/6, 145.

Page 64: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

56

bijgevolg niet meer prioritair. De focus komt bijgevolg volledig te liggen op strengere bestraffing.258

De vaststellingen van de commissie duiden enerzijds op een onefficiënte werking van de

strafuitvoering en vooral van de justitiële nazorg en controle.259 Anderzijds wijzen dergelijke feiten

hoogstwaarschijnlijk op bescherming en verdoezeling.260 Dit citaat uit de parlementaire

onderzoekscommissie illustreert de noodzaak aan een hervorming:

“Als men er niet in slaagt om de onderdelen van het resocialisatieproces op een geïntegreerde wijze te laten verlopen, gaat

de essentie van een invrijheidstelling onder voorwaarden verloren.”261

Nochtans werd reeds vóór de zaak Dutroux nagedacht over het wijzigen van de regelgeving omtrent

voorwaardelijke invrijheidstellingen.262 Hierbij werd ook gesteld dat de voorwaardelijke

invrijheidstelling niet los gezien kan worden van een gevangenisbeleid en haar beginselenwet in

opmaak. Dit zou deel uitmaken van de basisbeginselenwet gevangeniswezen.263 Maar de publieke

verontwaardiging die Dutroux in België veroorzaakte was zo groot dat men niet langer kon wachten.

Net zoals de rellen in maart 1886, vormt ook de zaak Dutroux van 1996 het stevige duwtje in de rug

voor de politiekers en beleidsmakers om eindelijk werk te maken van de ideeën die tot dan toe

slechts bij vage ontwerpen en voorstellen bleven. Wanneer de grootste vijand van het land in 1998

ook nog eens weet te ontsnappen, komen de onderhandelingen in een stroomversnelling. Hieruit

vloeit het ‘octopusakkoord’ voort.264 Dit akkoord werd bereikt door 8 politieke partijen en bevat een

overeenkomst om de voorwaardelijke invrijheidstelling te hervormen en hierbij de eerste stappen te

zetten naar de oprichting van de strafuitvoerinsgrechtbanken.265 Deze hervorming heeft de nieuwe

wet van 5 maart 1998 als resultaat. Dit resultaat wordt hieronder toegelicht.

258

S. SNACKEN, Strafrechtelijk beleid in beweging, Brussel, VUBpress, 2002, 284. 259 D. HEIRBAUT, X. ROUSSEAUX EN K. VELLE (eds.), Politieke en sociale geschiedenis van Justitie in België van 1830 tot heden,

Brugge, Die Keure, 2004, 98. 260

W. WINCKELMANS, Het rapport de commissie-Dutroux (met commentaar), Leuven, Van Halewyck, 1997, 321, 328, 329. 261 Parlementair onderzoek naar de wijze waarop het onderzoek door de politie en gerecht werd gevoerd in de zaak

“Dutroux-Nihoul en consorten”, Parl. St. Kamer 1996-97, nr. 713/6, 145-146. 262 R. BAS EN R. VAN DE VOORDE, “De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: nieuw en dus beter?”, De orde van

de dag 1998, 5. 263

C. ELIAERTS, “De herziening van de wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: op weg naar een ‘strafuitvoeringsrecht’?”, Panopticon 1980, 185.; E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 13.; L. DUPONT(e.d.), Op weg naar een beginselenwet gevangeniswezen: Proeve van Voorontwerp van beginselenwet gevangeniswezen en tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen, Leuven, Universitaire Pers, 1998, 189. 264

S. SNACKEN, Strafrechtelijk beleid in beweging, Brussel, VUBpress, 2002, 10. 265

S. Snacken en H. Tubex, “Libération conditionnelle et opinion publique“, in H.D. BOSLY, R. DE BECO, G. KELLENS, J. KINABLE, PH. LANDENNE, PH. MARY, P. REYNAERTS, S. SNACKEN EN H. TUBEX, La libération conditionnelle. Analyse des lois des 5 mars et 18 mars 1998, La Charte, Brussel, 1999, 49.

Page 65: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

57

3.3. Analyse

Aangezien de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging

van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de

gewoontemisdadigers, vervangen bij de wet van 1 juli 1964266, de wet Lejeune na ongeveer 100 jaar

voor het eerst heeft gewijzigd, is het noodzakelijk ook deze wet in deze masterproef te bespreken en

de voornaamste veranderingen te onderstrepen. Aangezien deze nieuwe wet een pak uitgebreider is

dan de wet van 1888, worden hieruit de meest relevante passages gekozen en besproken teneinde

bij te dragen aan één van de doelstellingen van deze masterproef, namelijk het zoeken van

verklarende factoren voor het evolueren van de regelgeving inzake voorwaardelijke

invrijheidstellingen.

Het tweede artikel van de wet bevat alle voorwaarden waaraan een gedetineerde moet voldoen om

een toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling te kunnen verkrijgen.

Het eerste lid kan als een volledige kopie beschouwd worden van het eerste artikel uit de wet van

1888.267 Aan de objectieve tijdsvoorwaarden is met andere woorden niets veranderd. Deze

toelaatbaarheidsdrempel wordt als relatief laag beschouwd.268 Hierbij dient rekening gehouden te

worden met het feit dat België tamelijk lange straffen oplegt.269 Nieuw is wel dat de subjectieve

voorwaarden deze keer ook vermeld worden in de nieuwe wet. In de vorige editie werden ze

‘vergeten’ en later geregeld aan de hand van enkele Koninklijke Besluiten.270

Het tweede lid vraagt van elke veroordeelde een reclasseringsplan.271

266

Wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen bij de wet van 1 juli 1964, BS 2 april 1998.; Verder verkort weergegeven als de Wet van 5 maart 1998. 267

Artikel 1 uit de Wet Lejeune, BS 3 juni 1888. 268

E. MAES, “Het wettelijk kader: korte historiek, inhoud en commentaren” in GOETHALS, J., EN BOUVERNE-DE BIE, M., Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 13. 269

K. KLOECK EN F. PIETERS, “De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: niet compleet nieuw, echt wel beter”, De orde van de dag 1998, 20.; E. MAES, “Het wettelijk kader: korte historiek, inhoud en commentaren” in GOETHALS, J., &

BOUVERNE-DE BIE, M., Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 13. 270

Koninklijk Besluit met de middelen ter uitvoering van de voorwaardelijke : voorwaarden –vergunning der invrijheidstelling- wijze van bewaking, BS 1 augustus 1888.; Koninklijk Besluit 17 januari 1921 inhoudende de middelen ter uitvoering van de bepalingen der wet van 31 mei 1888 gewijzigd door de wetten van 3 augustus 1899, 1 mei 1913 en 19 augustus 1920 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling van de burgerlijke en militaire veroordeelden, BS 10 februari 1921. 271 R. BAS EN R. VAN DE VOORDE, “De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: nieuw en dus beter?”, De orde van

de dag 1998, 10.

Page 66: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

58

“De veroordeelde moet een reclasseringsplan kunnen voorleggen waaruit zijn bereidheid en inspanning tot

reïntegratie in de samenleving blijkt; voor het opstellen van het reclasseringsplan wordt de veroordeelde

bijgestaan door de bevoegde diensten”272

De enige verduidelijking die hierbij gegeven wordt is dus dat dit plan blijk moet geven van bereidheid

en inspanning tot reïntegratie in de samenleving. Opnieuw blijft deze omschrijving vaag, wat ruimte

creëert voor persoonlijke interpretatie. Nochtans leefde reeds sinds de jaren 80 de idee om de

voorwaardelijke invrijheidstelling van zijn gunstkarakter te verlossen en er een recht van te maken.273

In december 1998 wordt een ministeriële omzendbrief opgesteld die de vereisten van het

reclasseringsplan verder omschrijft.274

Het derde lid van dit artikel geeft tot slot de tegenaanwijzingen aan. De gedetineerde dient aldus vrij

te zijn van 5 verschillende factoren.275

“Er mogen geen contra-indicaties bestaan die een ernstig risico inhouden voor de maatschappij of die er

redelijkerwijze aan in de weg staan dat de voorwaarden voor de sociale reïntegratie van de veroordeelde

worden vervuld; deze tegenaanwijzingen hebben betrekking op:

a) de mogelijkheid tot reclassering van de veroordeelde;

b) de persoonlijkheid van de veroordeelde;

c) het gedrag van de veroordeelde tijdens de detentie;

d) het risico op het plegen van nieuwe strafbare feiten;

e) de houding van de veroordeelde tegenover de slachtoffers van de strafbare feiten waarvoor hij werd

veroordeeld.”276

Hoewel ook de inhoud van deze factoren voor interpretatie vatbaar blijft, wordt hiermee het

systeem van negatieve selectie bevestigd.277 Dit systeem werd reeds in 1981 ingevoerd.278 Hierdoor is

het niet langer de gedetineerde zélf die bewijzen moet zoeken om zijn morele verbetering te staven,

272

Artikel 2 §2 uit de wet van Wet van 5 maart 1998, BS 2 april 1998. 273

E. MAES, “Het wettelijk kader: korte historiek, inhoud en commentaren” in GOETHALS, J., EN BOUVERNE-DE BIE, M., Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 7. 274

Ministeriële omzendbrief 23 december 1998 nr. 1693/XIX 23 december 1998, betreffende de overgang van de huidige naar de nieuwe regeling inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling. 275

E. MAES, V. DUPIRE, F. TORO, De V.I. - commissies in actie: onderzoek naar de werking van de in het kader van de nieuwe V.I. - wetgeving (wetten van 5 en 18 maart 1998) opgerichte commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling: eindrapport augustus 2000, Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie, Collectie van onderzoeksrapporten & onderzoeksnota’s nr. 6, 191-226. 276

Artikel 2 §3 uit de wet van Wet van 5 maart 1998, BS 2 april 1998. 277 E. MAES, “Naar een nieuwe wettelijke regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België? Enkele beschouwingen

over de voorwaardelijke invrijheidstelling en de mogelijke oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken”, Panopticon 2001, 543. 278 Ministeriële Omzendbrief van 20 mei 1981 nr. 1390 betreffende de voorlopige invrijheidstelling en voorwaardelijke

invrijheidstelling, Bulletin van het Bestuur der Strafinrichtingen 1981, 126.; G. SMAERS, “Waarheen met de voorwaardelijke invrijheidstelling?”, Panopticon 1997, 178.

Page 67: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

59

maar de administratie die op zoek dient te gaan naar elementen die het tegendeel bewijzen en dus

de kansen op een sociale reïntegratie dient in te schatten.279 Ook werd voorgesteld om de

mogelijkheid te creëren om als voorwaarde een verbod op te leggen om in de buurt van het

slachtoffer te komen.280 Hierbij zou een straal van een bepaald aantal kilometer opgelegd worden.

Dit voorstel werd echter afgewimpeld. Aangezien de woning van de gedetineerde in sommige

gevallen in de verboden straal gelegen is, zou dit de reïntegratie te zeer bemoeilijken.281

Hoewel de toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling hier iets meer aan banden wordt

gelegd aan de hand van bijkomende regelgeving, kan nog steeds niet gesproken worden van een

recht. Dit zou pas het geval zijn indien de voorwaardelijke invrijheidstelling automatisch zou worden

toegepast wanneer aan de tijdsvoorwaarden is voldaan en er geen bijkomende subjectieve

voorwaarden vereist zijn.282 Een groot voordeel dat hieraan vast hangt is het feit dat de gedetineerde

en zijn of haar omgeving exact weten op elke datum de gedetineerde voorwaardelijk vrij zal

komen.283 Maar in het licht van het sociaal verweer en het belang dat gehecht wordt aan ‘de

bescherming van de maatschappij’ wil men dit niet toepassen. Men hanteert ook nog steeds de

woorden “… een voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden toegekend…”, wat ervoor zorgt dat redenen,

zoals bijvoorbeeld vergelding en de publieke opinie, volstaan om een toekenning alsnog te

weigeren.284

Het derde artikel omschrijft de procedure die vooraf gaat aan de beslissing van het personeelscollege

van de gevangenis of iemand al dan niet in aanmerking kan komen voor een voorwaardelijke

invrijheidstelling.285 Nieuw is hier dat de veroordeelde telkens gehoord wordt vooraleer het

personeelscollege een advies formuleert voor de minister van Justitie én de Commissie voor de

voorwaardelijke invrijheidstelling.286 Daarnaast dient – in geval van een negatief advies – meteen een

nieuwe datum geprikt te worden door het personeelscollege en dient dit ter kennis gesteld te

worden van de minister, de commissie en de veroordeelde. Na 3 negatieve adviezen wordt de

commissie gevat.287 Bij positief advies wordt de directeur van de gevangenis geacht een voorstel tot

279

E. MAES, “Het wettelijk kader: korte historiek, inhoud en commentaren” in GOETHALS, J., & BOUVERNE-DE BIE, M., Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 6. 280

Ibid., 29. 281

Parl. St. , Kamer, 1997-98, 825/3, 12. 282 E. MAES, “Naar een nieuwe wettelijke regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België? Enkele beschouwingen

over de voorwaardelijke invrijheidstelling en de mogelijke oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken”, Panopticon 2001, 544. 283 Ibid., 544. 284

I. AERTSEN, K. BEYENS, S. DE VALCK EN F. PIETERS (eds.), De commissie Holsters buitenspel? De voorstellen van de commissie Strafuitvoeringsrechtbanken, externe rechtspositie van gedetineerde en straftoemeting, Brussel, Politeia, 2004, 56. 285

Artikel 3 Wet van 5 maart 1998, BS 2 april 1998. 286

Verder verkort weergegeven als ‘de Commissie’. 287

E. MAES, “Het wettelijk kader: korte historiek, inhoud en commentaren” in GOETHALS, J., EN BOUVERNE-DE BIE, M., Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 23.

Page 68: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

60

voorwaardelijke invrijheidstelling op te stellen en daarbij het advies van het personeelscollege, een

uittreksel van het strafregister, zijn gerechtelijke antecedenten en achtergrond toe te voegen.

Wanneer het gaat om een seksueel delinquent is ook nog een advies vereist van een dienst,

gespecialiseerd in de begeleiding van dergelijke delinquenten. Het parket behoudt haar adviserende

rol en dient zich uit te spreken over de contra-indicaties. De minister van Justitie geeft op zijn beurt

een advies, zendt dit naar de commissie en voegt er bovenstaande adviezen bij. Het

onderzoekscollege start haar onderzoek 3 maanden voor de toelaatbaarheidsdatum.288

De beslissingsbevoegdheid behoort dus niet langer tot de uitvoerende macht of tot de minister van

Justitie, maar wordt bij een onafhankelijke Commissie en dus bij de rechterlijke macht gelegd. 289

Deze onafhankelijke commissies worden ‘Commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling’

genoemd en worden aan de hand van een aparte wet geregeld.290

Elke Commissie bestaat uit een multidisciplinair team met een rechter uit de rechtbank van eerste

aanleg. Deze rechter is meteen ook de voorzitter van de Commissie en wordt bijgestaan door 2

assessoren.291 Er dient één magistraatassessor aanwezig te zijn die gespecialiseerd is op vlak van

strafuitvoering en één assessor die nuttige ervaring heeft op vlak van sociale reïntegratie.292 De

assessoren dienen minimum 5 jaar nuttige ervaring te hebben.293

Op elke plaats waar een Hof van beroep aanwezig is, wordt een commissie geïnstalleerd.294 Dit

betekent dat België 5 Commissies heeft.295 Elke Commissie is bevoegd voor alle gedetineerden die

hun straf uitzitten in een inrichting die zich op hun bevoegdheidstermijn bevindt. De precieze

bevoegdheidsverdeling wordt duidelijk opgelijst in het tweede artikel van de wet van 18 maart

1998.296

288 R. BAS EN R. VAN DE VOORDE, “De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: nieuw en dus beter?”, De orde van

de dag 1998, 11.; E. MAES, “Het wettelijk kader: korte historiek, inhoud en commentaren” in GOETHALS, J., EN

BOUVERNE-DE BIE, M., Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 24. 289

K. KLOECK EN F. PIETERS, “De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: niet compleet nieuw, echt wel beter”, De orde van de dag 1998, 21.; E. MAES, “Het wettelijk kader: korte historiek, inhoud en commentaren” in GOETHALS, J., EN

BOUVERNE-DE BIE, M., Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 30.; T. VANDER BEKEN, Introductiecursus: Zin en onzin van de gevangenisstraf, powerpoint Universiteit Gent, unpublished, 2008, 44. 290

Wet van 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, BS 2 april 1998. 291

K. VAN CAUWENBERGHE, “De rechter en de voorwaardelijke invrijheidstelling”, De orde van de dag 1998, 39. 292

Artikel 3 uit de Wet van 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, BS 2 april 1998. 293

Artikel 5 uit de Wet van 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, BS 2 april 1998. 294

E. MAES, “Het wettelijk kader: korte historiek, inhoud en commentaren” in GOETHALS, J., EN BOUVERNE-DE BIE, M., Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 32. 295 R. BAS EN R. VAN DE VOORDE, “De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: nieuw en dus beter?”, De orde van

de dag 1998, 10. 296

Artikel 2 uit de wet van 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, BS 2 april 1998.

Page 69: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

61

De Commissie wordt verder gezien als een tussenfase.297 Dit komt vooral omdat de hervorming zeer

snel moest gebeuren.298 Men zou dan ervaring opdoen en deze ervaringen meenemen naar de

instelling van de multidisciplinaire strafuitvoeringsrechtbanken. De beslissingsbevoegdheid ligt niet

langer bij de minister van Justitie maar zal voortaan de verantwoordelijkheid zijn van de rechterlijke

macht, namelijk de rechters en de staande magistratuur.299Deze wet voldoet aldus meer aan de

principes van een rechtsstaat.300

Volgens het vierde artikel vindt de zitting plaats van zodra de bevoegde commissie het dossier heeft

ontvangen en een plaats kan vinden in haar agenda.301 Deze zitting gebeurt bovendien achter

gesloten deuren.302 Hoewel de Raad van State graag openbare zittingen had gezien, wordt hier

geopperd dat dit de terugkeer naar de maatschappij zou bemoeilijken en veiligheidsrisico’s zou

veroorzaken.303

De veroordeelde, het parket en de gevangenisdirecteur worden gehoord. Op diens verzoek en indien

de Commissie van mening is dat het daartoe een legitiem en direct belang heeft, kan ook het

slachtoffer gehoord worden.304 Het feit dat het slachtoffer een plaats krijgt in het

strafuitvoeringsproces is - naast de instelling van de commissies - een belangrijke vernieuwing.305

Het slachtoffer is echter in geen geval een partij in het besluitvormingsproces.306 Maar wanneer het

in uitzonderlijke gevallen gehoord wordt, kan het mogelijks een invloed uitoefenen op de beslissing

zonder dat de commissie gebonden is aan de mening van de slachtoffers. Ook kan de Commissie

verzoeken andere personen te horen.

De Commissie overlegt en neemt na maximum 15 dagen een gemotiveerde beslissing.307 Er worden

dus minimumtermijnen vastgelegd en dat is op zich al een goede zaak. Dit verhoogt namelijk de

rechtszekerheid, de rechtsgelijkheid en de transparantie. Toch blijkt dat een niet-naleving van deze

297

E. MAES, “Het wettelijk kader: korte historiek, inhoud en commentaren” in GOETHALS, J., & BOUVERNE-DE BIE, M., Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 30. 298

Ibid., 32. 299

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 286. 300

Ibid., 351. 301

Wet van 5 maart 1998, BS 2 april 1998. 302

J. GOETHALS EN M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 36. 303

E. MAES, “Het wettelijk kader: korte historiek, inhoud en commentaren” in . GOETHALS EN M. BOUVERNE-DE

BIE,Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 36. 304

H. TUBEX, “De positie van het slachtoffer in de nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling”, De orde van de dag 1998, 46. 305 R. BAS EN R. VAN DE VOORDE, “De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: nieuw en dus beter?”, De orde van

de dag 1998, 17. 306

H. TUBEX, “De positie van het slachtoffer in de nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling”, De orde van de dag 1998, 49. 307

Artikel 4 uit de wet van 5 maart 1998, BS 2 april 1998.

Page 70: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

62

termijn geen gevolgen krijgt. Er wordt geen enkele sanctie voorzien.308 Elke beslissing van de

commissieleden dient gemotiveerd te zijn en gebeurt bij meerderheid van de stemmen.309

Bij een negatief advies motiveert de Commissie waarom het wordt geweigerd en bepaalt ze wanneer

het personeelscollege het onderzoek opnieuw moet aanvangen.310 Ook hierbij worden tijdsdrempels

opgelegd. Bij een beslissing tot toekenning van een voorwaardelijke invrijheidstelling, legt de

Commissie standaard de voorwaarde ‘het niet plegen van nieuwe strafbare feiten’ op. Daarnaast

beveelt ze specifieke en individuele voorwaarden, op maat van de betrokken veroordeelde.

Volgens het vijfde artikel mag ook de Commissie bepalen wanneer hun beslissing uitvoerbaar wordt.

Vervolgens stelt het zesde artikel dat de directeur van de instelling van strafuitvoering bij een

voorwaardelijke invrijheidstelling in een verlofpas dient te voorzien. Deze verlofpas moet om de 6

maanden geviseerd worden door de burgemeester van de gemeente waar de gedetineerde zijn

verblijfplaats heeft.

De controle op het naleven van de voorwaarden wordt besproken in artikel 7 en wordt uitgeoefend

door het openbaar ministerie. Deze controle wordt doorgaans uitbesteed aan het Justitiehuis.

Hoewel het Justitiehuis in Kortrijk als eerste haar deuren opende in 1997 bleef het toch wachten tot

1999 vooraleer de Justitiehuizen een wettelijke regeling krijgen.311 Deze huizen staan ook in voor de

begeleiding van de veroordeelde. Om deze begeleiding te optimaliseren, wordt samengewerkt met

diverse andere organisaties. Minimum 1 maand na de start van de begeleiding stelt de Justitie-

assistent van het Justitiehuis een eerste verslag op voor de commissie. Daarna wordt minimum om

de 6 maanden gerapporteerd. Verder kan de Justitieassistent(e) ook telkens rapporteren indien hij of

zij dit nodig acht.

Hier wordt dus de moeilijke opdracht gegeven aan de Justitiehuizen om delinquenten te begeleiden

én te controleren.312 Men schippert voortdurend tussen het welzijn van de cliënt en het volgen van

308

E. MAES, “Het wettelijk kader: korte historiek, inhoud en commentaren” in GOETHALS, J., EN BOUVERNE-DE BIE, M., Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 29. 309 R. BAS EN R. VAN DE VOORDE, “De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: nieuw en dus beter?”, De orde van

de dag 1998, 11. 310

E. MAES, “Het wettelijk kader: korte historiek, inhoud en commentaren” in GOETHALS, J., & BOUVERNE-DE BIE, M., Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 41. 311

Koninklijk Besluit van 13 juni 1999 houdende organisatie van de dienst Justitiehuizen van het ministerie van Justitie, BS 29 juni 1999. 312

P. REYNAERT, ”Que personne ne sorte. Les conditions d’octroi de la libération conditionnelle”, in H.D. BOSLY, R. DE BECO, G. KELLENS, J. KINABLE, PH. LANDENNE, PH. MARY, P. REYNAERTS, S. SNACKEN EN H. TUBEX, La libération conditionnelle. Analyse des lois des 5 mars et 18 mars 1998, La Charte, Brussel, 1999, 24.

Page 71: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

63

de wet en dus het beschermen van de maatschappij.313 Deze begeleiding komt in de praktijk vaak

neer op enkele periodieke formele gesprekken met de justitieassistent zonder dat echt zicht

verkregen wordt op de realiteit. Immers, de delinquent kan zich tijdens zo’n gesprek anders gedragen

dan in het dagelijks leven. Vele zaken - zoals het verbod zich op een bepaalde plaats te begeven - zijn

bovendien moeilijk te controleren.314

In het geval één van de voorwaarden het volgen van een begeleiding of behandeling betreft, wordt

de veroordeelde geacht een organisatie of begeleider voor te stellen die dan zal worden voorgelegd

bij de commissie.315 Wat precies onder deze begeleiding wordt verstaan, wordt in de volgende

passage uit artikel 7 van de wet van 5 maart 1889 toegelicht:

“Het in het vierde lid bedoelde verslag handelt over de volgende punten: de daadwerkelijke aanwezigheden van

de betrokkene op de voorgestelde raadplegingen, de ongewettigde afwezigheden, het eenzijdig stopzetten van

de begeleiding of de behandeling door de betrokkene, de moeilijkheden die bij de uitvoering daarvan zijn

gerezen en de situaties die een ernstig risico inhouden voor derden.”316

De proeftijd werd reeds sinds 1962 gereduceerd tot de resterende straf die de gedetineerde nog

dient uit te zitten. De wet van 5 maart 1998 voegt hier ook enkele minimumdrempels aan toe. Zo

dient deze proeftijd minimum 2 jaar te bedragen.317 Bij een gevangenisstraf van meer dan 5 jaar,

staat de veroordeelde 5 à 10 jaar op proef en bij een levenslange straf bedraagt de proeftijd

standaard 10 jaar.318 Indien de veroordeelde tijdens deze proeftijd niet wordt herroepen, wordt hij

definitief vrij verklaard.319

Bij een herroeping wordt de veroordeelde opnieuw opgesloten in de gevangenis. Men dient in dat

geval de tijd uit te zitten die hem of haar nog restte bij de beslissing tot een voorwaardelijke

invrijheidstelling.320

Een herroeping kan bevolen worden in verschillende situaties.321 Zo is het niet naleven van de

voorwaarden één van de belangrijkste gronden om een persoon te herroepen. Indien een

veroordeelde in verdenking wordt gesteld van nieuwe strafbare feiten, dient hij of zij uiteraard ook 313 S. DE VALCK, “De nieuwe wet op de VI: op weg naar een meer humane strafuitvoering? Enkele bedenkingen vanuit DSW”,

De orde van de dag 1998, 60. 314 Ibid., 62. 315

Artikel 7, 2de

lid uit de wet van 5 maart 1998, BS 2 april 1998. 316

Artikel 7 uit de wet van 5 maart 1998, BS 2 april 1998. 317

Artikel 8 uit de wet van 5 maart 1998, BS 2 april 1998. 318

E. MAES, “Het wettelijk kader: korte historiek, inhoud en commentaren” in GOETHALS, J., & BOUVERNE-DE BIE, M., Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 47. 319

E. MAES, V. DUPIRE, F. TORO, De V.I. - commissies in actie: onderzoek naar de werking van de in het kader van de nieuwe V.I. - wetgeving (wetten van 5 en 18 maart 1998) opgerichte commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling: eindrapport augustus 2000, Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie, Collectie van onderzoeksrapporten & onderzoeksnota’s nr. 6, 50. 320

Ibid., 53. 321

Artikel 10 uit de Wet van 5 maart 1998, BS 2 april 1998.

Page 72: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

64

herroepen te worden.322 Wanneer vervolgens - na het verlopen van de proeftijd – alsnog ontdekt

wordt dat de veroordeelde zich in deze proefperiode schuldig maakte aan een misdaad of wanbedrijf

kan deze persoon ook nog herroepen worden.323 Dit impliceert dat een verjaring hier niet van

toepassing is. Men kan namelijk steeds herroepen worden, ongeacht men ‘definitief’ werd

vrijgesteld. Dit gegeven vormt een belangrijk verschil met de vorige wet, waar verjaring wel werd

toegepast.324 In het geval een persoon die zijn straf volledig heeft uitgezeten alsnog een gevaar

vormt voor de fysieke integriteit van derden, kan de commissie deze persoon toch nog herroepen.

Na deze voorlopige aanhouding krijgt de commissie 1 maand de tijd om een beslissing te nemen:

herroeping, schorsing of herziening. Tien dagen vóór de zitting wordt de veroordeelde opgeroepen

en 4 dagen vóór de zitting kan de veroordeelde (en raadsman) het dossier inkijken. Het parket, de

veroordeelde en zijn raadsman worden gehoord. Na de zitting overlegt de commissie en na de

debatten wordt een gemotiveerde beslissing genomen. Zelfs de betrokken burgemeester wordt van

deze beslissing op de hoogte gebracht.325

Herroeping was hiervoor ook al mogelijk. Schorsing en herziening zijn nieuw. Bij een schorsing wordt

de veroordeelde ook opnieuw opgesloten met dat verschil dat men slechts de tijd moet uitzitten die

de veroordeelde nog zou ondergaan in voorwaardelijke vrijheid. In geval een herroeping niet

noodzakelijk is, kan ook een herziening besloten worden. Zo is het mogelijk de voorwaarden aan te

passen, te verscherpen en bijkomende voorwaarden op te leggen.

“Tegen de beslissingen van de commissie om, overeenkomstig de bepalingen van deze wet en van de wet van

18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, de voorwaardelijke

invrijheidstelling al dan niet toe te kennen, te herroepen of te herzien, staat cassatieberoep open voor het

openbaar ministerie en de veroordeelde.

Tegen de beslissingen om, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 18 maart 1998 tot instelling van de

commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, de voorwaardelijke invrijheidstelling al dan niet te

schorsen, staat geen cassatieberoep open.”326

Dankzij dit artikel zijn beslissingen inzake voorwaardelijke invrijheidstellingen tegensprekelijk. Dit

dwingt de commissies tot een bepaalde uniformiteit, wat niet slecht is gezien de vaak zeer

322

R. PERRIËNS, F. PIETERS & P. PIRON, “De voorwaardelijke invrijheidstelling: much ado about nothing?”, Panopticon, 2002, p. 564. 323

Wetsontwerp tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, wetsvoorstel tot invoering van de vervroegde invrijheidstelling, Parl. St. Senaat 1996-1997, nr. 589/7, 15. 324

Artikel 7 en 2de

lid van artikel 4 uit de Lejeune, BS 3 juni 1888. 325

Koninklijk Besluit 10 februari 1999. 326

Artikel 13 uit de Wet van 5 maart 1998, BS 2 april 1998.

Page 73: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

65

uiteenlopende werkwijzen en beslissingen.327 Indien de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt

toegekend, kan beroep worden aangetekend. Het Hof van Cassatie heeft dan 30 dagen om zich uit te

spreken over de zaak.328 In tussentijd blijft de veroordeelde wel opgesloten. Zowel de veroordeelde

als het openbaar ministerie kunnen ook beroep aantekenen indien de voorwaardelijke

invrijheidstelling geweigerd wordt.329 In dat geval worden geen tijdslimieten opgelegd.

Artikel 16 slaat op het onderdeel ‘de bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de

gewoontemisdadigers, vervangen bij de wet van 1 juli 1964’ uit de wet van 5 maart 1998. Het gaat

om de bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van

seksuele stafbare feiten. Hiervoor wordt een terbeschikkingstelling van de regering voorzien.330 Zo

kunnen seksuele delinquenten na hun vrijlating nog gedurende maximum 10 jaar ter beschikking

worden gesteld. Een periode van 20 jaar kan opgelegd worden in het geval dat de veroordeelde, die

zijn of haar straf volledig heeft ondergaan of een straf achter de rug heeft die verjaard is, binnen de 5

jaar opnieuw veroordeeld wordt voor een straf van meer dan 1 jaar zonder uitstel.331 Daarnaast

wordt ook in het vierde lid van het 16de artikel bepaald dat de minister van Justitie voortaan beroep

moet doen op een dienst die gespecialiseerd is in seksuele delinquentie vooraleer een advies te

formuleren met betrekking tot seksuele delinquenten.332

Tot slot bepaalde de Koning dat deze wet in werking kon treden vanaf 1 maart 1999.333

3.4. Toepassing

De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling is geëvolueerd van een selectie op basis van

positieve criteria naar een systeem van negatieve selectie. In 1981 werd het systeem van positieve

selectie vervangen door een automatische opstart van de procedure door de gevangenisdirecteur

van zodra er geen contra-indicaties voor een voorwaardelijke invrijheidstelling aanwezig waren.

327 E. MAES, “Naar een nieuwe wettelijke regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België? Enkele beschouwingen

over de voorwaardelijke invrijheidstelling en de mogelijke oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken”, Panopticon 2001, 567. 328

Artikel 14 uit de Wet van 5 maart 1998, BS 2 april 1998. 329

E. MAES, “Het wettelijk kader: korte historiek, inhoud en commentaren” in GOETHALS, J., EN BOUVERNE-DE BIE, M., Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 52. 330

Ibid., 53. 331

Ibid., 53. 332

E. MAES, “Het wettelijk kader: korte historiek, inhoud en commentaren” in GOETHALS, J., EN BOUVERNE-DE BIE, M., Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 54. 333

Artikel 19 uit de Wet van 5 maart 1998, BS 2 april 1998.; Koninklijk Besluit van 10 februari 1999 houdende uitvoeringsmaatregelen inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling, BS 23 februari 1999.

Page 74: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

66

Indien er geen bewijzen tegen de gedetineerde konden gevonden worden, werd de gedetineerde

geschikt bevonden om terug te keren naar de maatschappij.334

Er is dus gedurende meer dan 100 jaar een stijgende tendens van versoepeling van de toepassing van

de voorwaardelijke invrijheidstelling merkbaar. Aan deze evolutie kwam pas in 1998 een einde met

de wet van 5 maart 1998 die terug een grotere selectiviteit en een strenger beleid voorschreef.335

Om te beginnen heeft deze wet voor een duidelijkere omschrijving van de voorwaarden gezorgd.

Zoals hierboven vermeld, werden in de vorige wet enkel de tijdsvoorwaarden opgenomen. De

subjectieve voorwaarden werden later in regels gegoten aan de hand van enkele Koninklijke

Besluiten. De wet van 5 maart 1998 zorgde voor een concretisering van deze subjectieve

voorwaarden. Aan de hand van een dossierstudie van Eric Maes die hij verrichte op basis van

bijgewoonde zittingen in Antwerpen, Brussel en Gent is een overzicht voorhanden over de meest

opgelegde voorwaarden.336 Zo blijkt dat in bijna alle gevallen ‘maatschappelijke begeleiding van een

justitieassistent’ wordt opgelegd.337 Daarnaast worden ook zeer veel voorwaarden opgelegd die

betrekking hebben op ‘woonst/verblijf’ en ‘tewerkstelling/opleiding’.338 Enkele voorbeelden van

specifieke voorwaarden bij de categorie ‘woonst/verblijf’ zijn: vestiging op een vast adres, opname in

een opvangtehuis, niet veranderen van woonst en verbod op bepaalde plaatsen te vertoeven,…339

Verder wordt ook veel gebruik gemaakt van ‘begeleiding/behandeling’. Hierbij is vooral sprake van

ambulante behandeling.340

De gevaarlijkheid wordt nog steeds beoordeeld op basis van recidive.341 Dit blijkt uit de

strafverzwaring en dus harde aanpak voor recidivisten. Op dat vlak blijft men Lejeunes visie en

houding ten opzichte van recidivisten in principe volgen.

Zoals Lejeune reeds in 1888 waarschuwde voor de vrijlating van seksuele delinquenten342, gaat ook in

deze periode specifieke aandacht naar zedendelinquentie. Voor deze doelgroep wordt een hardere

aanpak voorzien. Dit heeft natuurlijk te maken met de zaak Dutroux. De politieke reactie op deze

334

R. BAS EN R. VAN DE VOORDE, “De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: nieuw en dus beter?”, De orde van de dag 1998, 7.; Ministeriële Omzendbrief van 20 mei 1981, 1390/XI, Bulletin van het bestuur Strafinrichtingen, 1981, 126. 335

S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 312. 336

E. MAES, V. DUPIRE, F. TORO, De V.I. - commissies in actie: onderzoek naar de werking van de in het kader van de nieuwe V.I. - wetgeving (wetten van 5 en 18 maart 1998) opgerichte commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling: eindrapport augustus 2000, Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie, Collectie van onderzoeksrapporten & onderzoeksnota’s nr. 6, 122-123. 337

Ibid., 122-123. 338

Ibid., 122-123. 339

Ibid., 122-123. 340

Ibid, 122-123. 341

S. SNACKEN, Strafrechtelijk beleid in beweging, Brussel, VUBpress, 2002, 259, 265. 342

Rapport sur l’exécution de la loi instituant la condamnation conditionnelle et la libération conditionnelle. Juin 1888 à décembre 1889, Parl. St., Kamer, 1889-90 nr. 196, 1.

Page 75: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

67

zaak bestond logischerwijze uit een strengere bestraffing van seksuele delinquenten. Vandaar dat de

wet van 5 maart 1998 voor seksuele delinquenten enkele extra bepalingen of voorwaarden oplegt.

Zo is er een bijkomend advies nodig om hem of haar te selecteren als kandidaat voor een

voorwaardelijke invrijheidstelling. Dit bijkomend advies dient gegeven te worden door een dienst die

gespecialiseerd is in seksuele delinquentie.343 Verder is behandeling of begeleiding een verplichte

voorwaarde bij delinquenten met een dergelijke problematiek.344 Ook komt elke seksuele delinquent

na zijn straf in aanmerking voor een terbeschikkingstelling van de regering. 345

Nochtans werd er reeds vóór Dutroux nagedacht over de aanpak van seksuele delinquenten. Dit

gebeurt in de oriëntatienota van Stefaan de Clerck346 en blijkt ook uit de nieuwe regelgeving uit 1995

die bepaalt dat de minister van Justitie extra advies moest vragen aan specialisten inzake seksuele

problematiek vooraleer een beslissing te nemen over de voorwaardelijke invrijheidstelling van

seksuele delinquenten.347 De zaak Dutroux bracht deze problematiek echter in de media waardoor

het ontwerpen van een nieuwe wet in een stroomversnelling kwam. De bedoeling om de toepassing

van de voorwaardelijke invrijheidstelling te laten kaderen in een globaal strafuitvoeringsbeleid ging

hierdoor ook voor een stuk verloren.348

Deze strengere toepassing en de concretisering van de voorwaarden zorgen voor een

vertragingseffect.349 Ook de hogere eisen die gesteld worden aan de justitiële nazorg hebben een

effect op deze vertraging. Seksuele delinquenten worden verplicht een speciale behandeling te

ondergaan, en er is ook telkens een extra advies vereist. Dergelijke zaken maken de procedure

ingewikkelder en zorgen voor meer en grotere wachttijden. Dit heeft uiteraard ook een nefast effect

op de overbevolking van de gevangenissen. Zo blijkt uit de gerechtelijke statistieken dat de

gevangenissen in de jaren 80 ongeveer 7 tot 8 % seksuele delinquenten bevatten en dat dit in het

jaar 2000 al opliep tot 15%.350 Deze problemen met betrekking tot de overbevolking van de

gevangenissen worden nog eens geïllustreerd aan de hand van volgende figuur:

343

Artikel 3 uit de wet van 5 maart 1998, BS 2 april 1998. 344

S. SNACKEN, Strafrechtelijk beleid in beweging, Brussel, VUBpress, 2002, 259, 163. 345

Artikel 16 uit de wet van 5 maart 1998, BS 2 april 1998. 346

S. SNACKEN, Strafrechtelijk beleid in beweging, Brussel, VUBpress, 2002, 9. 347 C. ELIAERTS (red.), Kritische reflecties omtrent de zaak Dutroux: ouders, Justitie, nieuwe burger, media, Brussel, VUBpress,

1997, 32.; S. SNACKEN, Strafrechtelijk beleid in beweging, Brussel, VUBpress, 2002, 163. 348 G. SMAERS, “Waarheen met de voorwaardelijke invrijheidstelling?”, Panopticon 1997, 181. 349

S. SNACKEN, Strafrechtelijk beleid in beweging, Brussel, VUBpress, 2002, 163. 350

Ibid., 248.

Page 76: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

68

Figuur 7: Evolutie van het aantal opsluitingen vanuit vrijheid en de dagpopulatie op 1 maart (indexcijfers, 1996-2006)351

Uit deze figuur kan allereerst worden afgeleid dat, vanaf de nieuwe wet in werking trad, er van een

stijging gesproken kan worden. Wanneer we de gemiddelde gevangenisduur bekijken, zien we in het

jaar 2002 toch een lichte daling. Het zou kunnen dat de wet van 5 maart 1998 op dat ogenblik goed

ingeburgerd was en het personeel vertrouwd raakte met de procedure. Toch kan de volgende 5 jaren

opnieuw een stijgende duur opgemerkt worden. Daarnaast is het ook een feit dat zowel de

gemiddelde gevangenisduur, als het aantal opsluitingen, als de populatie van de gevangenissen zeer

hoog scoren.352

Deze vertragingen kunnen ook veiligheidsproblemen veroorzaken aangezien gedetineerden

gefrustreerd raken over de ingewikkelde en moeizame procedure of situaties veroorzaken waarbij de

dossierkennis achterhaald is op het moment van de zitting.353

Hoewel de wet voorschrijft dat men over het algemeen in aanmerking komt voor een

voorwaardelijke invrijheidstelling na het ondergaan van 1/3de van de gevangenisstraf blijkt dit in de

praktijk zeer zelden te lukken. Dit blijkt ook uit onderstaande figuur:

351 FOD Justitie, Justitie in cijfers 2007, Brussel, DG rechterlijke organisatie, 2007, 51.; E. MAES, Van gevangenisstraf naar

vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 885. 352 E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu,

2009, 884. 353

E. MAES, V. DUPIRE, F. TORO, De V.I. - commissies in actie: onderzoek naar de werking van de in het kader van de nieuwe V.I. - wetgeving (wetten van 5 en 18 maart 1998) opgerichte commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling: eindrapport augustus 2000, Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie, Collectie van onderzoeksrapporten & onderzoeksnota’s nr. 6, 93.

Page 77: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

69

Figuur 8: Aantal invrijheidstellingen van correctioneel veroordeelden tussen 1980 en 1997.354

Hierop is duidelijk af te lezen dat de minderheid vrijkomt na 1/3de van de straf te hebben uitgezeten.

De meesten komen zelfs pas vrij na 2/3den van hun gevangenisstraf te hebben ondergaan. Deze late

vrijlatingen bereiken hun hoogtepunt rond het jaar 1990. Figuur 8 geeft de voorwaardelijke

invrijheidstellingen weer van 1980 tot 1997. Deze toepassing dateert dus van vóór de

inwerkingtreding van de wet van 5 maart 1998. Gezien de tijdsvoorwaarden dezelfde gebleven zijn,

zou een voortzetting van deze tendens verwacht kunnen worden. Maar wanneer bovenstaande

factoren in beschouwing worden genomen die een vertragingseffect hebben op de procedure, wordt

een stijging verwacht van het aantal gedetineerden die later vrijkomen dan gepland.

Deze verwachting wordt helaas ingelost aan de hand van volgende figuur:

Figuur 9: Gemiddelde ‘overschrijdingstermijn’ van de VI-toelaatbaarheidsdrempel (1190-2007)355

354

S. SNACKEN, Strafrechtelijk beleid in beweging, Brussel, VUBpress, 2002, 165.

Page 78: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

70

Figuur 9 illustreert een stijging van het gemiddeld aantal maanden dat uitgezeten wordt bovenop de

datum waarop men volgens de wet zou mogen vrijkomen. Vanaf het jaar 1999 krijgt deze stijging nog

eens een bijkomende boost. Dit is niet toevallig na de datum van inwerkingtreding van de nieuwe

wet van 5 maart 1998.

Ten gevolge van deze intensieve en dus ook dure procedure werd in de praktijk ontzien om deze

procedure op te starten voor kortgestraften, waardoor deze categorie automatisch voorlopig werd

vrijgelaten.356

In vergelijking met alle invrijheidstellingen blijft de voorwaardelijke invrijheidstelling dan ook beperkt

tot een toepassing van 15% in 2003.357 Alle gedetineerden die een straf uitzitten van minder dan 3

jaar, worden na 1/3de immers automatisch voorlopig vrijgesteld waarbij de gevangenisdirecteur

meestal de eventuele voorwaarden bepaalt.358 Dit is duidelijk een maatregel om de gevangenissen te

ontvolken, aangezien dankzij de zaak Dutroux de toepassing van collectieve gratie met

strafvermindering volledig verboden werd.359

Wat de implementatie van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling betreft, dient

opgemerkt te worden dat de 6 verschillende commissies in ons land er een verschillende toepassing

op nahouden.

355

E. MAES EN C. TANGE, De mythe van invrijheidstelling op VI-datum nogmaals doorprikt: Enkele facts en figures over de voorwaardelijke invrijheidstelling in België, in L. PAUWELS (e.a.), Criminografische ontwikkelingen II: van (victim)-survey tot penitentiaire statistiek, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2012, 153. 356

F. VERBRUGGEN, “De oude Lejeune: oorsprong, achtergrond en ratio legis van de nieuwe regelgeving”, in Y. VAN DEN BERGE, Dossiers Nieuwe Wetgeving: strafuitvoering, Brugge, Vandenbroele, 2007, 10. 357 R. PERRIENS, F. PIETERS EN P. PIRON, “De voorwaardelijke invrijheidstelling: much ado about nothing?“, Panopticon 2003,

566. 358 Ibib., 566. 359

W. WINCKELMANS, Het rapport de commissie-Dutroux (met commentaar), Leuven, Van Halewyck, 1997, 287.; PIETERS, F., “Maar, wat als en mogelijker wijze”, in AERTSEN, I., BEYENS, K., DAEMS, T. EN MAES, E. (eds.), Hoe punitief is België?, Antwerpen, Maklu, 2010, 169-175.

Page 79: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

71

Figuur 10: Toekenningsgraad van de voorwaardelijke invrijheidstelling per commissie op 1 december 1999.360

Uit figuur 10 kan afgeleid worden dat de Nederlandstalige commissies Antwerpen, Brussel en Gent

meer voorwaardelijke invrijheidstellingen toekennen dan de Franstalige commissies. Gedurende de

eerste 9 operationele maanden kreeg 76,6% van de Vlaamse gevangenispopulatie een positief advies

terwijl de Waalse gedetineerden slechts in 53,3% van de gevallen goed nieuws kregen van de

commissies. Verder duidt deze figuur ook op een verschillende aanpak onderling. Ook dit gegeven

zorgt voor rechtsongelijkheid. Zo kan het namelijk zijn dat een persoon met dezelfde mogelijkheden

en gebreken in de ene stad positief advies en in de andere stad een negatief advies zal krijgen.

Natuurlijk zijn er altijd verschillen in populaties. Toch is een meer gestandaardiseerde werking

aangewezen.

Een volgende jammerlijke opmerking is dat heel wat gedetineerden zich de rompslomp van de trage

procedure ontzien en zich bovendien heel bewust zijn van de mate van controle die er nog zal volgen

na de vrijlating. Zo prefereren steeds meer gedetineerden om gewoon hun volledige gevangenisstraf

uit te zitten en daarna écht vrij te zijn, dan nog jarenlang onder de controle van Justitie te blijven.361

De werkelijke toepassing en de tevredenheid van deze toepassing kan nog altijd het meest getoetst

worden aan de hand van personen die dit systeem ondergaan. Zo worden hieronder enkele citaten

weergegeven van een anonieme gedetineerde die zijn mening geeft over het systeem van de

voorwaardelijke invrijheidstelling:

360

E. MAES, V. DUPIRE, F. TORO, De V.I. - commissies in actie: onderzoek naar de werking van de in het kader van de nieuwe V.I. - wetgeving (wetten van 5 en 18 maart 1998) opgerichte commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling: eindrapport augustus 2000, Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie, Collectie van onderzoeksrapporten & onderzoeksnota’s nr. 6, 115. 361

F. VERBRUGGEN, “De oude Lejeune: oorsprong, achtergrond en ratio legis van de nieuwe regelgeving”, in Y. VAN DEN BERGE, Dossiers Nieuwe Wetgeving: strafuitvoering, Brugge, Vandenbroele, 2007, 11.

Page 80: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

72

“Maar het vinden van een job is ‘buiten’ al geen eenvoudige opgave, wat zou het hierbinnen dan kunnen zijn…

Vadertje staat eist wel dat je werk zou hebben , mààr…je mag geen staatsfunctie meer uitoefenen. Begrijpe wie

kan! Een tweede groot knelpunt in dit verband is het feit dat de betrokkene geen enkele zekerheid heeft over de

datum waarop hij vrijkomt en dus eventueel aan de slag kan gaan bij zijn nieuwe werkgever… Een andere

voorwaarde om vrij te komen is, sedert 1981 dat je een vaste verblijfplaats hebt…. Hoe kan je in ’s hemelsnaam

een huurcontract opstellen als je niet eens zeker bent wanneer je een woning kan betrekken?... blijft de schok

die ze meemaken door in gevangenis te belanden heel groot…. Er is je een datum voorgespiegeld en daar leef je

naar toe met alle vezels van je lichaam… komt er nu opeens bovenop dat deze datum geen zekerheid is.”362

Hieruit blijken duidelijk de nefaste consequenties van de onzekere datum van vrijlating. Het uitzitten

van een celstraf is op zich al geen sinecure. Enerzijds weegt dit op psychologisch vlak zeer zwaar.363

Bovendien is ongeweten hoelang deze gevangenisstraf exact zal duren. Deze onzekerheid kan op

zich al beschouwd worden als een bijkomende kwelling. Anderzijds dient men een reclasseringsplan

op te stellen waarbij een vaste verblijfplaats en een job noodzakelijke vereisten zijn. Beide

voorwaarden zijn zeer moeilijk te vervullen zonder een datum van invrijheidstelling.364

Dit alles zorgt ongetwijfeld voor frustraties. In het licht van de bescherming van de maatschappij is

het jammer dat gedetineerden zich met deze frustraties terug in de samenleving begeven.

Laurent Arnauts, advocaat aan de balie te Brussel, is zich ook bewust van deze gevolgen en stelt ook

vast dat rechters gaan anticiperen op het feit dat de uitgesproken straf hoogstwaarschijnlijk toch niet

of niet volledig zal worden uitgevoerd.365 Hij doet hieromtrent een interessant voorstel. Hij vraagt

zich namelijk af of het niet beter zou zijn mochten de rechters de kans krijgen om naast de effectieve

gevangenisstraf ook het aantal jaren voorwaardelijke invrijheidstelling op te leggen. Op deze manier

zou de rechter meteen slechts 1/3de van de gevangenisstraf uitspreken en daar automatisch een

proefperiode van bijvoorbeeld het dubbel van de duur van de gevangenisstraf bij opleggen. De

voorwaarden zouden dan door de commissie worden bepaald.366

Dit kan in principe de rechtszekerheid van alle partijen garanderen en de procedure efficiënter

maken. Maar wordt hier dan niet teveel macht toegekend aan de rechter? Zoals de

beslissingsbevoegdheid voor één veroordeelde verspreid is over 5 personen (rechter ten gronde,

parketmagistraat en 3 leden van de commissie) zou dit aantal herleid worden tot 2 personen,

namelijk enkel de rechter ten gronde en de parketmagistraat. Hierbij dient dus een afweging

362 X, “Gevangen in een systeem?”, De orde van de dag 1998, 34-35. 363 J. VANHERP, “Mijn detentie en mijn reïntegratie: een lange weg”, Fatik 2006, 21. 364 Ibid., 24. 365

L. ARNAUTS, “Het slachtoffer in het strafproces: het grote misverstand”, De orde van de dag 1998, 57. 366

Ibid., 57,58.

Page 81: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

73

gemaakt worden tussen de rechtszekerheid van de veroordeelde enerzijds en de verdeling van de

beslissingsbevoegdheden anderzijds.

3.5. Besluit

Vrij kort na het ontstaan van de Wet Lejeune, ontstond hierop heel wat kritiek. Vooral het

gunstensysteem werd niet positief onthaald. Gedurende haar eerste 100-jarig bestaan, is over de

voorwaardelijke invrijheidstelling heel wat nagedacht en geschreven. Zo werd het systeem van

positieve selectie vervangen door een systeem van negatieve selectie; werd gepleit voor meer

rechtswaarborgen, een betere begeleiding van seksuele delinquenten, alternatieve straffen, een

overheveling van de beslissingsbevoegdheid van de minister naar de rechterlijke macht,…

De zaak Dutroux barstte los in 1996 en veroorzaakte meerdere schokgolven (feiten, ontsnapping,

aanpak Justitie). Tevens vormde deze zaak een illustratie van heel wat knelpunten bij de

strafuitvoering en bij Justitie in het algemeen.

Zoals de zaak Falleur en Schmidt voor een snelle realisatie van een nieuwe wet heeft gezorgd, lijkt de

zaak Dutroux hier hetzelfde te doen. In 1998 werd de wet Lejeune voor het eerst vervangen door een

nieuwe wet betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling. Deze nieuwe wet werd, gezien de

maatschappelijke druk, zeer snel ingevoerd en werd daarom beschouwd als een tussenfase.

Ondanks de snelle invoering hebben de wetten van 5 maart 1998 en 18 maart 1998 in elk geval voor

een verbetering van de externe rechtspositie gezorgd. Eén van de belangrijkste innovaties is de

instelling van de Commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling. Niet langer de minister van

Justitie, maar deze onafhankelijke commissies – bestaande uit 1 rechter en 2 assessoren die geen

rechters waren maar wel gespecialiseerd in penitentiaire zaken en sociale reïntegratie - kregen nu de

verantwoordelijkheid toegeschreven om te beslissen over een al of niet toekenning van een

voorwaardelijke invrijheidstelling, aan welke voorwaarden men gebonden wordt, en om beslissingen

te nemen inzake herroeping. De tijdsvoorwaarden bleven onveranderd. De subjectieve voorwaarden

zullen altijd subjectief blijven maar werden toch iets concreter omschreven. Om een passend

antwoord te kunnen bieden op elke gedetineerde en zijn of haar specifieke situatie, blijft deze

discretionaire ruimte echter wel aangewezen. Verder wordt voortaan een reclasseringsplan verwacht

van de veroordeelde. Het personeelscollege en de gevangenisdirecteur beslissen of een

veroordeelde in aanmerking komt voor een voorwaardelijke invrijheidstelling. Indien een positief

advies wordt verleend, sturen zij het dossier door naar de Commissie. Na 3 negatieve adviezen wordt

het dossier automatisch voorgelegd aan de Commissie. In principe ontvangt de Commissie een advies

Page 82: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

74

van de gevangenisdirecteur (in samenwerking met het personeelscollege), van het Openbaar

Ministerie (uitspraak over contra-indicaties) en van de minister van Justitie.

Elk onderdeel van de procedure werd aan tijdslimieten gebonden. De adviezen én beslissingen

dienen vervolgens steeds vergezeld te zijn van een motivering. Nieuw is ook dat de veroordeelde

inzage krijgt in het dossier, de zittingen een tegensprekelijk karakter krijgen en cassatieberoep

mogelijk is. Daarnaast werd naast de ‘herroeping’ ook de mogelijkheid tot ‘schorsing’ of ‘herziening’

geïnstalleerd om te reageren op mislukkingen. De proefperiode werd gereduceerd tot het nog uit te

zitten strafrestant op het moment van de toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

Verder kreeg ook het slachtoffer een plaats in het strafuitvoeringsproces. Op zijn of haar verzoek kan

het slachtoffer gehoord worden door de commissie. Het slachtoffer kan zich uitspreken over de

voorwaarden, niet over de aard van de straf of de al of niet toekenning van de voorwaardelijke

invrijheidstelling. Hoewel veel aandacht ging naar de controledrang van de maatschappij, blijkt deze

controle in vele gevallen ook hoogst noodzakelijk. Sommige personen blijven nood hebben aan een

sturende en begeleidende hand. Verschil met de vorige wet is dat deze justitiële nazorg nu ook

wettelijk geregeld wordt. Hierbij worden de Justitiehuizen geïntroduceerd om deze begeleiding en

controle uit te voeren. Ook de beoordelingsmarge is nog steeds voorwerp van kritiek. Verder kwam

in de nasleep van de zaak Dutroux veel aandacht naar seksuele delinquenten.

De zaak Dutroux heeft op dat vlak zeker haar sporen nagelaten. Er kwam een strengere toepassing

van de vrijlating onder voorwaarden. Zo diende een gespecialiseerde dienst mee advies te geven en

werd de zedendelinquent steeds verplicht tot het volgen van een dergelijke behandeling of

begeleiding. Ook de invoering van het reclasseringsplan zorgde voor iets strengere vereisten voor de

delinquenten om voorwaardelijk vrij te kunnen komen.

De procedures werden gedetailleerder omschreven en dus ook uitgebreid. Deze uitbreiding bracht

een vertragingseffect met zich mee. Het was bijgevolg eerder de minderheid die vrijkwam na 1/3de

van de gevangenisstraf te hebben uitgezeten. Dit kwam zowel de strafuitvoering in het algemeen, als

de overbevolking in de gevangenissen als de moraal van de gedetineerden en hun mogelijkheden om

zich voor de bereiden op hun vrijlating, niet ten goede.

Deze vertraging van de procedures, strengere toepassing en onzekerheid over de datum van

vrijlating leidden in de praktijk tot een stijging van het aantal delinquenten dat vrijkwam bij

strafeinde. Tot slot hanteerden de 5 Belgische Commissies een opvallend verschillende

besluitvorming. Dit veroorzaakte rechtsongelijkheid en rechtsonzekerheid.

Page 83: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

75

Hoofdstuk 4: Wet Externe Rechtspositie

4.1. Inleiding

De wet van 5 maart 1998 en vooral de oprichting van de commissie voor de voorwaardelijke

invrijheidstelling vormden in principe een noodoplossing voor de publieke onrust en werd bijgevolg

gezien als een tussenfase. Een tussenfase die de overgang naar een nieuwe wet en de oprichting van

de strafuitvoeringsrechtbanken makkelijker zou maken. In dit hoofdstuk gaat alle aandacht naar deze

nieuwe wetten. Om de lijn uit de vorige hoofdstukken door te trekken, wordt ook hier stilgestaan bij

de context waarin de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de

veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van

de strafuitvoeringsmodaliteiten en de wet van 17 mei 2006 houdende de oprichting van de

strafuitvoeringsrechtbanken zijn ontstaan. In het volgende onderdeel wordt de inhoud van de

nieuwe wetgeving besproken. Op het einde van dit hoofdstuk zal tot slot stilgestaan worden bij de

effecten die deze wetten teweeg brengen op de toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

4.2. Context

4.2.1. Strafrechtelijk beleid

Van een eenduidige maatschappelijke visie op het strafrecht kan niet meer gesproken worden.

Hiervoor zijn er verschillende verklaringen.

Al sinds de jaren ’70 werd de maakbaarheid van de maatschappij en de reïntegratie van de

delinquenten in vraag gesteld.367 In combinatie met de vertrouwensbreuk tussen de bevolking en

Justitie zorgt dit voor een pessimisme in het strafrechtsdenken. Gedurende 100 jaar werden vanuit

verschillende hoeken enorm veel inspanningen geleverd om het strafrechtelijk beleid te

optimaliseren. Wanneer we de toepassingen bekijken368, zou men bijna kunnen concluderen dat

deze inspanningen tevergeefs zijn geweest. Zo is de criminaliteit nooit gedaald, integendeel: er kon

gesproken worden van een voortdurende stijging.369 Dit heeft uiteraard ook te maken met het feit

dat men nu veel beter in staat is om statistieken bij te houden en criminele feiten op te sporen.

367

Supra noot 251. 368

Zie hiervoor 2.5. en 3.4. 369 J. CHRISTIAENS, “Het stenen hemd: Aspecten van het 19

de eeuwse penitentiaire vraagstuk in België”, Panopticon 2001,

323.

Page 84: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

76

Wanneer men meer criminele feiten kan registreren dan voordien, wekt dit mogelijks de verkeerde

indruk dat er meer criminele feiten werden gepleegd. Maar de hypothese dat de criminaliteit zou

gestegen zijn wordt, nog versterkt door het probleem van de overbevolking in de gevangenissen.370

Deze problematiek wordt ook gezien als een symptoom van de stijgende criminaliteit en vooral als

een symptoom van een falend strafrechtelijk beleid. Nochtans dient dat falend strafrechtelijk beleid

genuanceerd te worden. Er zijn namelijk al veel acties ondernomen om het beleid te optimaliseren.

Deze voorgaande inspanningen hebben zeker hun vruchten afgeworpen. In die zin kan deze

overbevolking eerder gezien worden als een effect van de steeds strengere bestraffing en strengere

toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Bovendien heeft België de laatste jaren heel wat

schandalen meegemaakt inzake de strafuitvoering, zoals bijvoorbeeld de bende van Nijvel, het CCC

en de zaak Dutroux als hoogtepunt. Deze rampen vormen allemaal een illustratie van de knelpunten

van het strafrechtelijk beleid. Ook de voorwaardelijke invrijheidstelling is in deze periode

voortdurend onderhevig aan kritiek en verandering. De media speelt hierin uiteraard een grote rol.

De publieke opinie heeft daardoor een meer negatieve houding ten opzichte van voorwaardelijke

invrijheidstelling dan deskundigen.371 Toch blijkt de bevolking minder negatief te zijn dan de pers laat

uitschijnen.372

Dit al of niet schijnbare pessimisme vertaalt zich in een versnippering van de aloude heersende visies.

Het is niet langer het sociaal verweer of het nieuw sociaal verweer dat het strafrechtsdenken

beheerst. Reeds sinds de jaren ’80 kan gesproken worden van ‘een nieuw realisme’.373 Dit nieuw

realisme is in principe een verzameling van theorieën die zich afzetten tegen het nieuw sociaal

verweer.374 Aan de ene kant zijn er voorstanders van de afschaffing van de voorwaardelijke

invrijheidstelling en - in extreme gevallen - zelfs van een afschaffing van het strafrecht.375 Aan de

andere kant zijn er pleiters voor een nog strengere toepassing van deze modaliteit376 of van de

terugkeer naar het klassiek strafrecht. Ook ontstaan er aanhangers van het ‘due process model’

waarbij men uitgaat van de menselijke waardigheid en het belang van het geven van

370

F. VERBRUGGEN, “De oude Lejeune: oorsprong, achtergrond en ratio legis van de nieuwe regelgeving”, in Y. VAN DEN BERGE, Dossiers Nieuwe Wetgeving: strafuitvoering, Brugge, Vandenbroele, 2007, 7. 371

J. GOETHALS,“De voorwaardelijke invrijheidstelling. De burger aan het woord”, in B. SPRIET, D. VAN DAELE, F. VERBRUGGEN

EN R. VERSTRAETEN (eds.), Strafrecht als roeping, Liber Amicorum Lieven Dupont, Leuven, Universitaire Pers, 2005, 413. 372 F. VERBRUGGEN, “Ceci n’est pas une récidive: wettelijke herhaling en de tijdsvoorwaarde bij voorwaardelijke

invrijheidstelling”, Fatik 2006, 21.; J. GOETHALS,“De voorwaardelijke invrijheidstelling. De burger aan het woord”, in B. SPRIET, D. VAN DAELE, F. VERBRUGGEN EN R. VERSTRAETEN (eds.), Strafrecht als roeping, Liber Amicorum Lieven Dupont, Leuven, Universitaire Pers, 2005, 413. 373

C. ELIAERTS, “Het nieuw realisme in het strafrecht en de criminele politiek’, Panopticon, 1984, 1.; B. DE RUYVER, Cursus strafrechtelijk beleid, Gent, Academia press, 2011, 70. 374 B. DE RUYVER, Cursus strafrechtelijk beleid, Gent, Academia press, 2011, 70. 375 E. MAES, “Komen criminelen te vroeg vrij? Over suggestieve vragen en de zoektocht naar genuanceerde antwoorden in

verband met de tijdsvoorwaarden voor voorwaardelijke invrijheidstelling”, Fatik 2008, 5. 376 Ibid., 8.

Page 85: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

77

verantwoordelijkheid aan gedetineerden.377 Verder is er ook een ‘restorative justice model’ waarbij

de nadruk ligt op herstel.378 De meningen zijn dus verdeeld. Waar wél een consensus over bestaat, is

het feit dat België nood heeft aan een hervorming van de voorwaardelijke invrijheidstelling, en liefst

een globale en samenhangende hervorming van het strafrecht in het algemeen.

4.2.2. Pogingen tot hervorming

De wet Lejeune hervormen is geen sinecure. Deze hervorming heeft namelijk een zeer grote impact

op de strafuitvoering in het algemeen en zal een invloed uitoefenen op alle actoren van de

strafrechtsketen.379 Aangezien men de beslissingsbevoegdheid aan de rechterlijke macht wou

toekennen in plaats van aan de politici, was ook een wijziging van de Grondwet noodzakelijk.380

Daarnaast is reeds meermaals gebleken dat het makkelijker is om een ingrijpende wet te stemmen

dan de daarvoor noodzakelijke middelen te voorzien.381 Om deze redenen heeft de wetgevende

macht voor een graduele invoering geopteerd.382 De wet van 5 maart 1998 en de Commissies voor de

voorwaardelijke invrijheidstelling vormden het eerste deel van deze invoering.383

In 1997 zette minister van Justitie Stefaan de Clerck een volgende stap door de opdracht te geven

aan professor Lieven Dupont om onderzoek te voeren naar de interne en externe rechtspositie van

gedetineerden.384 De interne rechtspositie heeft betrekking op de organisatie van het detentieleven

en de rechtswaarborgen van personen die in de gevangenis verblijven. Dit om dit detentieproces zo

humaan mogelijk te laten verlopen. De externe rechtspositie betreft de extramurale aspecten van

het detentieleven en regelt de relatie tussen het individu en de samenleving.385 Naast een externe

rechtspositie, diende de commissie zich dus ook over een interne rechtspositie te buigen. De

Commissie Dupont was dus belast met het ontwikkelen van een voorontwerp van een beginselenwet

377 B. DE RUYVER, Cursus strafrechtelijk beleid, Gent, Academia press, 2011, 70. 378 Ibid., 71. 379

Y. VAN DEN BERGE, Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, p. 18. 380

F. VERBRUGGEN, “De oude Lejeune: oorsprong, achtergrond en ratio legis van de nieuwe regelgeving”, in Y. VAN DEN BERGE, Dossiers Nieuwe Wetgeving: strafuitvoering, Brugge, Vandenbroele, 2007, 8. 381

J. VANACKER, “De strafuitvoeringsrechtbanken en de externe rechtspositie van veroordeelden: een (recht)bank vooruit?”, Panopticon 2007, afl. 28, 1. 382

Y. VAN DEN BERGE, Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, p. 21. 383

T. DAEMS, P. PLETINCX, L. ROBERT, V. SCHEIRS, A. VAN DE WIEL, K. VERPOEST,(eds.) Achter de tralies in België, Gent, Academia Press, 2009, 22.; K. VERPOEST, “De wet op de externe rechtspositie van veroordeelden: België de traagste leerling van de klas?”, 2009, 2 384 E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu,

2009, 11. 385

Y. VAN DEN BERGE, Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, 17.; Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Bibliotheek Strafrecht Larcier, 2006, 177.

Page 86: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

78

gevangeniswezen en een tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties te ontwikkelen.386 Haar

voornaamste conclusie was dat een gevangenisstraf op zich al zeer zwaar is en bijgevolg als ultimum

remedium gebruikt moet worden.387 Bijgevolg is het niet nodig om na de detentieperiode nog meer

‘straffen’ of ‘maatregelen die als een straf aanvoelen’ (zoals bijvoorbeeld vasthangen aan controle,

voorwaarden moeten naleven, zelfs begeleid worden) op te leggen. Integendeel, een gevangenisstraf

richt sowieso een aanzienlijke schade aan. Het is net de bedoeling om deze schade tot een minimum

te herleiden en achteraf deze schade die aangericht werd, zoveel mogelijk te herstellen.388 Dit

uitgangspunt vormde het vertrekpunt voor de ontwikkeling van de basiswet gevangeniswezen.389 De

basiswet behandelde echter voornamelijk de interne rechtspositie. De voorwaardelijke

invrijheidstelling werd hierin niet verder uitgewerkt. Aldus werd besloten een aparte commissie op te

richten die zich zou toespitsen op de externe rechtspositie.390 Deze Commissie werd de Commissie

Holsters genoemd en werd later nog verder onderverdeeld in een subcommissie Straftoemeting, de

subcommissie Externe rechtspositie van gedetineerden en de subcommissie

Strafuitvoeringsrechtbanken.391

Toenmalig minister van Justitie Marc Verwilghen stelt op 9 mei 2003 het langverwachte eindrapport

van de commissie Holsters voor.392 Hieruit ontstond onder andere een eerste duidelijke definitie van

de externe rechtspositie:

“De externe rechtspositie betreft de rechtspositie van veroordeelden met betrekking tot de extramurale

aspecten van de detentie, zoals beslissingen betreffende de niet-uitvoering van de straf, de continuïteit van de

uitvoering (penitentiair verlof, uitgangspermissie, weekendarrest), de duur van de effectief te ondergane

vrijheidsbeneming (voorwaardelijke en voorlopige invrijheidstelling) en de buitengewone vormen van

strafuitvoering (beperkte detentie en elektronisch toezicht).”393

386

Voorstel van resolutie betreffende het eindverslag van de Commissie Basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden en het voorstel basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden, Parl.St. kamer, 19 februari 203, nr. 2317/001. 387

De Standaard, http://www.standaard.be/cnt/dst06072000_015, verkregen op zaterdag 4 mei 2013. 388

E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 179. 389

Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, BS 1 februari 2005. 390

J. VANACKER, “De strafuitvoeringsrechtbanken en de externe rechtspositie van veroordeelden: een (recht)bank vooruit?”, Panopticon 2007, afl. 28, 2. 391

Koninklijk Besluit van 27 juni 2000 houdende de oprichting van een Commissie “Strafuitvoeringsrechtbanken, externe rechtspositie va gedetineerden en straftoemeting”, BS 13 juli 2000. 392

I. AERTSEN, K. BEYENS, S. DE VALCK EN F. PIETERS (eds.), De commissie Holsters buitenspel? De voorstellen van de commissie Strafuitvoeringsrechtbanken, externe rechtspositie van gedetineerde en straftoemeting, Brussel, Politeia, 2004, 67. 393

Commissie Basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden, Conceptnota externe rechtspositie van veroordeelde gedetineerden en instelling van penitentiaire rechtbanken, Brussel, Ministerie van Justitie, 2000, 75p.; I. AERTSEN, K. BEYENS, S. DE VALCK EN F. PIETERS (eds.), De commissie Holsters buitenspel? De voorstellen van de commissie Strafuitvoeringsrechtbanken, externe rechtspositie van gedetineerde en straftoemeting, Brussel, Politeia, 2004, 39.

Page 87: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

79

Wat de voorwaardelijke invrijheidstelling betreft, is dit een greep uit de voornaamste conclusies van

de subcommissie Externe rechtspositie van gedetineerden:394

o Men is absoluut voorstander om de voorwaardelijke invrijheidstelling te behouden. Deze

modaliteit geeft immers een betere bescherming tegen recidive.

o Gezien de heisa in de media naar aanleiding van de zaak Dutroux, heeft men in de praktijk

heel veel schrik om fouten te maken. Volgens de wet van 5 maart 1998 is één contra-

indicatie voldoende om een voorwaardelijke invrijheidstelling te weigeren. Deze 2

bevindingen leiden tot een zeer restrictieve toepassing van de voorwaardelijke

invrijheidstelling.

o Personen in staat van herhaling kunnen harder bestraft worden.395 Daarnaast dienen

recidivisten aan strengere voorwaarden te voldoen vooraleer ze in aanmerking komen voor

een voorwaardelijke invrijheidstelling. Dit zorgt voor een dubbele hardere bestraffing

waardoor het wettelijk onderscheid tussen primairen en recidivisten overbodig is.

o De commissie schaart zich achter het behoud van de individuele besluitvorming, mits de

rechtszekerheid en rechtsgelijkheid worden versterkt. Deze rechtszekerheid en - gelijkheid

zouden kunnen bekomen worden door elk dossier voor de strafuitvoeringsrechtbanken te

laten komen.

o De opvolging en controles van personen in hun proefperiode dienen uitgevoerd te worden

door het Openbaar Ministerie van de strafuitvoeringsrechtbank gezien hun grote

onpartijdigheid.

o Verder onderzoek naar de voor- en nadelen van verschillende systemen blijft vervolgens

noodzakelijk alsook de nood aan informatiecampagnes inzake de voorwaardelijke

invrijheidstelling zowel voor de bevolking als voor de professionals.

Duidelijk werd dat zo goed als alle gedetineerden ooit de gevangenis verlaten. Verder kon recidive

onmogelijk in alle gevallen voorkomen worden. Om deze redenen achtte de commissie dat – in het

belang van de maatschappij – de detentietijd tot het noodzakelijke minimum diende te worden

beperkt.

394

Commissie Basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden, Conceptnota externe rechtspositie van veroordeelde gedetineerden en instelling van penitentiaire rechtbanken, Brussel, Ministerie van Justitie, 2000, 75p.; I. AERTSEN, K. BEYENS, S. DE VALCK en F. PIETERS (eds.), De commissie Holsters buitenspel? De voorstellen van de commissie Strafuitvoeringsrechtbanken, externe rechtspositie van gedetineerde en straftoemeting, Brussel, Politeia, 2004, 55-68. 395 E. MAES, “Komen criminelen te vroeg vrij? Over suggestieve vragen en de zoektocht naar genuanceerde antwoorden in

verband met de tijdsvoorwaarden voor voorwaardelijke invrijheidstelling”, Fatik 2008, 9.

Page 88: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

80

In 2006 was de liberale regering Verhofstadt II aan zet, met Laurette Onkelinx als minister van

Justitie.396 Het is ook in deze regeerperiode dat men de tijd rijp achtte om - op basis van de

bevindingen van de Commissie Holsters - de volgende grote stap te zetten. Deze stap bestond uit 2

onderdelen, of beter gezegd; 2 wetten: de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie

van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het

raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten397 en de wet van 17 mei 2006 houdende de oprichting van

de strafuitvoeringsrechtbanken398.399 Wat deze wetten precies inhouden wordt hieronder besproken.

4.3. Analyse

4.3.1. Algemeen

Personen die in de gevangenis belanden, kunnen in bepaalde gevallen hun vrijheidsstraf ondergaan

op een andere manier dan detentie. Deze alternatieven zijn wettelijk geregeld en behoren tot de

externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf.

De Wet Externe Rechtspositie omvat in totaal 7 strafuitvoeringsmodaliteiten. Dit gegeven vormt op

zich al een verandering ten opzichte van de vorige wet. Deze voorzag immers enkel in een wettelijke

regeling voor de voorwaardelijke invrijheidstelling. De rest werd geregeld aan de hand van

verschillende ministeriële omzendbrieven.400 De wet van 2006 zal er dus voor zorgen dat voortaan

álle strafuitvoeringsmodaliteiten wettelijk zullen omschreven worden.401 Hierbij wordt een

onderscheid gemaakt tussen de maatregelen die door de minister van Justitie worden toegekend en

de maatregelen waarvoor de strafuitvoeringsrechtbanken bevoegd zijn. Onder de eerste categorie

vallen ‘de uitgaansvergunning’, ‘het penitentiair verlof’ en ‘de onderbreking van de

strafuitvoering’.402 Deze maatregelen kunnen door de minister worden toegekend aangezien zij niet

raken aan de aard en de duur van de opgelegde straffen.403 De andere maatregelen houden wél

wijzigingen in van de opgelegde straf. Om deze reden dienen dergelijke beslissingen opnieuw door

396

Regeerakkoord Verhofstadt II 397

Wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, BS 15 juni 2006.; Verder verkort weergegeven als ‘Wet Externe Rechtspositie’. 398

Wet van 17 mei 2006 houdende de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken, BS 15 juni 2006. 399

Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006.; Wet van 17 mei 2006 houdende de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken, BS 15 juni 2006. 400 Y. VAN DEN BERGE, Dossier Nieuwe Wetgeving: Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een

vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007,20. 401

F. VERBRUGGEN, “De oude Lejeune: oorsprong, achtergrond en ratio legis van de nieuwe regelgeving”, in Y. VAN DEN BERGE, Dossiers Nieuwe Wetgeving: strafuitvoering, Brugge, Vandenbroele, 2007, 9. 402 Y. VAN DEN BERGE, Dossier Nieuwe Wetgeving: Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een

vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, 22. 403 Ibid., 22.

Page 89: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

81

de handen te gaan van een rechterlijke macht: de strafuitvoeringsrechtbank. Deze nieuwe

rechtbanken zijn sinds 1 februari 2007 in werking getreden 404 en zijn bevoegd voor ‘de

voorwaardelijke invrijheidstelling’, de ‘voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van

het grondgebied of met het oog op overlevering’, ‘beperkte detentie’ en ‘elektronisch toezicht’.

Voor deze laatste 4 modaliteiten wordt echter nog een tweede onderscheid voorzien. Er wordt

namelijk een voorlopige opsplitsing gemaakt tussen veroordeelden die een vrijheidsstraf kregen van

3 jaar of minder en veroordeelden die een vrijheidsstraf kregen van meer dan 3 jaar.405

De data van inwerkingtreding zullen telkens aan de hand van een Koninklijk Besluit worden

bepaald.406 Tot noch toe zijn de strafuitvoeringsrechtbanken enkel bevoegd voor de toepassing van

vrijheidsstraffen met een uitvoerbaar gedeelte van meer dan 3 jaar.407

Hieronder wordt enkel het onderdeel van de voorwaardelijke invrijheidstelling besproken.

Hierbij wordt gestart met artikel 24 waarin meteen - en voor het eerst - een officiële definitie wordt

gegeven van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Deze luidt als volgt:

“De voorwaardelijke invrijheidstelling is een wijze van uitvoering van vrijheidsstraf waardoor de veroordeelde

zijn straf ondergaat buiten de gevangenis, mits naleving van de voorwaarden die hem gedurende een bepaalde

proeftijd worden opgelegd.”408

Voor de toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling bestaat een belangrijk onderscheid

tussen straffen van 3 jaar of minder en straffen van meer dan 3 jaar. Dit onderscheid wordt

hieronder van naderbij bekeken.

4.3.2. Drie jaar of minder

Artikel 25 bepaalt dat personen die een straf hebben gekregen waarvan het uitvoerbaar gedeelte 3

jaar of minder bedraagt én voldoen aan de voorwaarden uit het eerste lid van artikel 28, in

aanmerking komen voor een voorwaardelijke invrijheidstelling. Aangezien men in de praktijk quasi

404

Y, VAN DEN BERGE, Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, p. 21. 405

Artikel 77 in de Belgische Grondwet (Titel III De Machten Hoofdstuk II de Federale wetgevende macht), Y. VAN DEN BERGE, Dossier Nieuwe Wetgeving: Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, 62. 406

Y. VAN DEN BERGE, Een nieuwe regeling van de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken., Panopticon 2006, afl. 27, 78-88. 407

F. PIETERS, “Vijf jaar strafuitvoeringsrechtbanken – faute de grives, on mange des merles”, Fatik, 2012, 6. 408

Artikel 24 uit de Wet Externe rechtspositie, BS 15 juni 2006.

Page 90: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

82

automatisch wordt vrijgesteld, spreekt men hierbij van een voorlopige invrijheidsstelling.409 Artikel

28 stelt dat de voorlopige invrijheidstelling inderdaad kan worden toegekend indien geen

tegenaanwijzingen kunnen gevonden worden. Deze tegenaanwijzingen hebben betrekking op:

“1° het feit dat de veroordeelde niet de mogelijkheid heeft om in zijn behoeften te voorzien;

2° een manifest risico voor de fysieke integriteit van derden;

3° het risico dat de veroordeelde de slachtoffers zou lastig vallen;

4° de houding van de veroordeelde ten aanzien van de slachtoffers van de misdrijven die tot zijn veroordeling

hebben geleid.”410

Het is interessant om deze tegenaanwijzingen eens te vergelijken met de voorwaarden die in 1998

van de veroordeelden werden verwacht. Om dit te doen, worden beide vereisten eens op een rijtje

gezet:

Wet 5 maart 1998 Wet 17 mei 2006

Mogelijkheid tot reclassering Veroordeelde heeft niet de mogelijkheid om in

eigen behoeften te voorzien

Persoonlijkheid Veroordeelde vormt een risico voor derden

Gedrag tijdens detentie Risico bestaat dat de veroordeelde de

slachtoffers zou lastig vallen

Houding t.o.v. de slachtoffers Houding van de veroordeelde t.a.v. de

slachtoffers

Risico op het plegen van nieuwe feiten

Figuur 11: Vergelijking contra-indicaties uit de wet van 5 maart 1998 en de wet van 17 mei 2006

Wat hier meteen opvalt is de formulering van de contra-indicaties. Zo worden deze in de wet van

2006 veel concreter omschreven. Zoals bijvoorbeeld de ‘mogelijkheid tot reclassering’ op

verschillende manieren kan worden geïnterpreteerd, lijkt ‘het kunnen voorzien in eigen behoeften’

veel duidelijker. Wanneer een mens een woonplaats en een inkomen heeft om zichzelf te voorzien

van voeding en hygiëne, kan dit in principe reeds volstaan. Ook ‘persoonlijkheid’ is zeer moeilijk te

meten en kan ook zeer subjectief benaderd worden. ‘Vormt een risico voor derden’ kan als een

409

Federale Overheidsdienst Justitie, http://justitie.belgium.be/nl/themas_en_dossiers/justitiehuizen/verdachte_misdrijf/veroordeeld/gevangenisstraf/vrijheid_onder_voorwaarden, verkregen op 10mei 2013. 410

Artikel 28, 1ste

lid uit de Wet Externe rechtspositie, BS 15 juni 2006.; Y. VAN DEN BERGE, Dossier Nieuwe Wetgeving: Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, 21.

Page 91: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

83

element beschouwd worden van een persoonlijkheid die problematisch zou kunnen zijn bij de

vrijlating. Dit is iets meer afgebakend en iets makkelijker en objectiever te meten.

Daarnaast is er in de wet van 2006 opmerkelijk veel aandacht voor het slachtoffer. Maar liefst 3 van

de 4 contra-indicaties kunnen (in)direct gelinkt worden aan het slachtoffer. Dat er meer aandacht is

voor het slachtoffer, is hiermee meteen bewezen.

Tot slot werd de contra-indicatie ‘gedrag tijdens detentie’ niet meer opgenomen in de nieuwe wet.

Deze factor liet het gevaar bestaan dat het personeel van de gevangenis zich schuldig zou maken aan

machtsmisbruik.411

Daarnaast is het verkeerd voor een beslissing met betrekking tot strafuitvoering – in dit geval met

betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidstelling – te focussen op en rekening te houden met het

verleden. Het is de bedoeling om te focussen op de toekomst. Dit wordt beter verwoord in het

volgende citaat van minister Stefaan De Clerck dat ook in het begin van deze masterproef werd

aangehaald:

“De straftoemeting is een antwoord op het verleden en stelt vergelding, normbevestiging en

maatschappijbescherming als strafdoelen voorop. In het kader van de strafuitvoering neemt de

vergeldingsbehoefte af en verschuift het accent naar beperking van schadelijke gevolgen van de straf, herstel,

reïntegratie van de delinquent. Op het ogenblik van de veroordeling kan men moeilijk zoniet onmogelijk

voorspellingen doen over een persoon en zijn situatie bij zijn eventueel latere vervroegde invrijheidstelling. Over

invrijheidstelling moet beslist worden in het licht van de evolutie van de persoon tijdens de strafuitvoering en

rekening houdende met het voorliggende reclasseringsplan. (Minister van Justitie Stefaan de Clerck)”412

Hierbij kan opgemerkt worden dat er geen vraag is naar een reclasseringsplan. Bij straffen van meer

dan 3 jaar, is dit wel vereist. Dit zou kunnen impliceren dat de wetgever minder problemen verwacht

bij de resocialisatie van veroordeelden die een straf hebben gekregen van minder dan 3 jaar.413

Aan de andere kant zou dit ook kunnen wijzen op het feit dat straffen van minder dan 3 jaar vaak niet

uitgevoerd worden en men dus niet uit zijn of haar sociaal milieu wordt onttrokken. Bijgevolg blijven

deze veroordeelden in hun woonst en wordt ook hun job niet onderbroken.

Welke procedure veroordeelden moeten doorlopen om een voorwaardelijke invrijheidstelling te

krijgen, wordt hieronder in een notendop toegelicht.

411 E. MAES, “Naar een nieuwe wettelijke regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België? Enkele beschouwingen

over de voorwaardelijke invrijheidstelling en de mogelijke oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken”, Panopticon 2001, 9. 412

Parl.St.Kamer 1996-97, 1070-8,166; http://www.lachambre.be/FLWB/pdf/49/1070/49K1070008.pdf. 413 K. VERPOEST EN T. VANDER BEKEN, “Rechters in uitvoering. Een eerste analyse van de wetten rond de externe rechtspositie

van veroordeelden en de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken”, Nullem Crimen 2006, 373.

Page 92: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

84

Artikel 30 bepaalt dat de bevoegde gevangenisdirecteur een gemotiveerd advies moet geven aan de

strafuitvoeringsrechtbank.414 Indien de veroordeelde gedetineerd is, heeft de directeur slechts 2

maanden de tijd.415 Hierbij wordt hij bijgestaan door het personeelscollege van de gevangenis. Hoe

deze adviesverlening precies verloopt, wordt verder bepaald aan de hand van een Koninklijk

Besluit.416

Uit onderzoek naar de besluitvormingsprocessen blijkt echter dat het grootste werk wordt verricht

door de Psychosociale Dienst (PSD) van de gevangenis.417 Zij staan namelijk in voor de begeleiding bij

het opstellen van een reclasseringsplan. Dit reclasseringsplan speelt een belangrijke rol en wordt

eigenlijk als referentiepunt gebruikt om een positief of negatief advies te geven.

De veroordeelde kan op eigen verzoek gehoord worden door het personeelscollege van de

strafinrichting.418 Om het advies te kunnen uitbrengen hoort de directeur - naast het

personeelscollege - ook de veroordeelde zelf en stelt vervolgens zijn dossier samen. Dit dossier

bevat een eventueel afschrift van de opsluitingsfiche, de vonnissen en arresten, de feiten waarvoor

de betrokkene veroordeeld werd, een uittreksel uit het strafregister, de datum waarop de

veroordeelde kan toegelaten worden tot de desbetreffende strafuitvoeringsmodaliteit, de memorie

van de veroordeelde of van zijn raadsman, het verslag van de directeur dat opgesteld wordt

overeenkomstig de door de Koning bepaalde regels, eventuele opmerkingen van het

personeelscollege en een eventuele diagnostische expertise voor seksuele delinquenten.419

Dit advies dient ten minste 2 maanden voor de toelaatbaarheidsdatum ingediend te zijn bij de griffie

van de strafuitvoeringsrechtbank.420

Nadat het Openbaar Ministerie een afschrift van het advies van de directeur ontvangen heeft, stelt

ook het Openbaar Ministerie een advies op.421 Dit gebeurt binnen 1 maand na ontvangst en wordt

414

Artikel 30 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006. 415

Artikel 29 §3 uit de Wet Externe rechtspositie, BS 15 juni 2006. 416

Koninklijk Besluit van 29 januari 2007 tot bepaling van de inhoud van het verslag van de directeur en tot bepaling van de samenstelling en de werkwijze van het personeelscollege, BS 1 februari 2007. 417

E. JACOBS, J. GOETHALS, H. VERTOMMEN EN G. VERVAEKE, “Penitentiaire adviesverlening inzake voorwaardelijke invrijheidstelling”, Fatik, 2006, 19. 418

Artikel 31 §1 uit de Wet Externe rechtspositie, BS 15 juni 2006.; Y. VAN DEN BERGE, Dossier Nieuwe Wetgeving: Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, 27.; Artikel 31 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006. 419

Y. VAN DEN BERGE, Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, p. 64. 420

Artikel 31 §4 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006. 421

Y. VAN DEN BERGE, Dossier Nieuwe Wetgeving: Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, 27.

Page 93: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

85

met reden omkleed, toegestuurd naar de strafuitvoeringsrechter en aan de hand van een afschrift

ook meegedeeld aan de veroordeelde en de directeur.422

De strafuitvoeringsrechter plant een zitting in, maximum 2 maand nadat hij alle adviezen heeft

ontvangen.423 Hij neemt de zaak in beraad en neemt binnen de 14 dagen een beslissing.424 Indien

deze beslissing negatief is, legt hij de uiterlijke datum vast waarop de directeur van de gevangenis

een nieuw advies moet geven.425

Volgens artikel 38 wordt de voorlopige invrijheidstelling toegekend indien kan vastgesteld worden

dat aan alle bovenstaand besproken voorwaarden werd voldaan en dat hij of zij instemt met de

voorwaarden die door de strafuitvoeringsrechter worden opgelegd bij de positieve beslissing.426

Deze voorwaarden bevatten in elk geval de algemene voorwaarden:

“1° geen strafbare feiten plegen;

2° behalve voor de beperkte detentie een vast adres hebben en, bij wijziging ervan, zijn nieuwe verblijfplaats

onmiddellijk meedelen aan het Openbaar Ministerie en, in voorkomend geval, ook aan de Justitieassistent die

met de begeleiding is belast;

3° gevolg geven aan de oproepingen van het Openbaar Ministerie en, in voorkomend geval, van de

Justitieassistent die met de begeleiding is belast.”427

Daarnaast kan de strafuitvoeringsrechter ook bijkomende geïndividualiseerde voorwaarden

opleggen.428 Zo kan bij een seksuele problematiek geopteerd worden om een begeleiding of

behandeling op te leggen bij een dienst die in deze problematiek gespecialiseerd is.429

Bij deze voorwaarden kan de opmerking worden gemaakt dat deze in sommige gevallen moeilijk

controleerbaar zijn.430 De algemene voorwaarden kunnen tot op bepaalde hoogte goed worden

nagetrokken. Bij de speciale geïndividualiseerde voorwaarden ligt dat in sommige gevallen iets

422

Artikel 33 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006. 423

Artikel 34 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006 424

Artikel 38 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006.; Y. VAN DEN BERGE, Dossier Nieuwe Wetgeving: Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, 27. 425

Y. VAN DEN BERGE, Dossier Nieuwe Wetgeving: Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, 28.; Artikel 45 van de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006. 426

Artikel 38 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006. 427

Artikel 39 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006. 428

Artikel 40 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006. 429

Artikel 41 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006. 430 E. MAES, “Naar een nieuwe wettelijke regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België? Enkele beschouwingen

over de voorwaardelijke invrijheidstelling en de mogelijke oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken”, Panopticon 2001, 8.

Page 94: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

86

moeilijker. Zo is het verbod om zich op een bepaalde plaats te begeven moeilijk te controleren. Dit

werd in het vorig hoofdstuk ook reeds aangehaald.431

De dossiers met straffen van drie jaar of minder, die momenteel nog door de minister van Justitie –

op advies van de penitentiaire administratie - worden behandeld, zullen in de toekomst onder de

bevoegdheid van een alleenzetelend strafuitvoeringsrechter vallen. Oorspronkelijk was het de

bedoeling dat dit vanaf 2008 zou gebeuren.432 Hierbij kan de vraag worden gesteld hoe dit in de

praktijk precies zal verlopen. Aangezien de procedurevereisten duidelijk zijn uitgebreid, zal er nood

zijn aan extra mankracht. Om hierop te anticiperen worden bijna geen initiatieven ondernomen

waardoor het gevaar bestaat voor een gebrek aan tijd voor een grondige behandeling waarbij

iedereen de tijd krijgt om zijn mening te geven, en eventuele bijkomende onderzoeken gevraagd

kunnen worden.433 De behandeling door één rechter dreigt neer te komen op een soort van

bandwerk.434

Zoals hierboven reeds vermeld, werd vóór de wet van 17 mei 2006 enkel de voorwaardelijke

invrijheidstelling wettelijk geregeld. De rest van de externe rechtspositie gebeurde aan de hand van

ministeriële omzendbrieven. Dit ongrondwettelijk systeem zal voorlopig ook van toepassing zijn voor

straffen van minder dan 3 jaar.435

4.3.3. Meer dan drie jaar

Personen die veroordeeld werden voor een gevangenisstraf met een uitvoerbaar gedeelte van meer

dan 3 jaar, doorlopen dezelfde procedure als personen met een straf van minder dan 3 jaar. Zo

dienen zijn bijvoorbeeld ook te voldoen aan de voorwaarden die beschreven werden in artikel 28.436

Het grote verschil is dat hun dossier niet behandeld wordt door een alleenzetelend

strafuitvoeringsrechter maar door een multidisciplinaire strafuitvoeringsrechtbank.437

Naast de Wet Externe Rechtspositie, werd ook de wet van 17 mei 2006 houdende de oprichting van

de strafuitvoeringsrechtbanken ingevoerd.438 Deze strafuitvoeringsrechtbanken vervangen de

431

Supra noot 315. 432

Infobrochure Strafuitvoeringsrechtbanken, 2007. 433

J.VANACKER, “De strafuitvoeringsrechtbanken en de externe rechtspositie van veroordeelden: een (recht)bank vooruit?”, Panopticon 2007, afl. 28, 4. 434

H. TUBEX, De werking van de voorwaardelijke invrijheidstelling aan de vooravond van een nieuwe regelgeving, Panopticon 2007, afl. 28, 73. 435

Y. VAN DEN BERGE, Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, p. 20. 436

Supra noot 404.; Artikel 38 uit de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, BS 15 juni 2006. 437

V. SCHEIRS, “Vijf jaar strafuitvoeringsrechtbanken: FATIK sprak met vier ervaringsdeskundigen”, Fatik 2012, 37. 438

Wet van 17 mei 2006 houdende de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken, BS 15 juni 2006.

Page 95: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

87

Commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling. Het commissiemodel wordt dus ingeruild voor

een rechtbankmodel.439 De strafuitvoeringsrechtbank maakt dan ook deel uit van de rechtbanken

van eerste aanleg en bestaat uit 3 rechters.440 Er zal een strafuitvoeringsrechter zijn die ook de rol

van voorzitter bekleedt, een assessor gespecialiseerd in sociale reïntegratie en een assessor

gespecialiseerd in penitentiaire zaken.441 De assessoren zijn echter geen beroepsmagistraten maar

hebben minimum 5 jaar nuttige beroepservaring.442 Om deel te kunnen uitmaken van een

strafuitvoeringsrechtbank dient men te voldoen aan heel wat voorwaarden en dient men te slagen

voor een examen dat opgesteld werd door de Hoge Raad voor de Justitie.443 Men heeft er ook

bewust voor gekozen om het Openbaar Ministerie bij deze strafuitvoering te betrekken, aangezien

dit echt een partij is die onafhankelijk en eigenlijk tegen de veroordeelde staat.

Zoals er 5 Commissies waren, zullen er ook 5 strafuitvoeringsrechtbanken zijn, namelijk in Gent,

Antwerpen, Brussel (Nederlandstalige en Franstalige kamer), Bergen en Luik. Hierbij wordt

gespeculeerd dat dit aantal niet in verhouding zal zijn met de verwachte caseload die ongetwijfeld in

grote mate zal verhogen.444 Deze strafuitvoeringsrechtbanken zijn vanaf 1 februari 2007 bevoegd

voor de toekenning, opvolging, schorsing en herroeping van verschillende

strafuitvoeringsmodaliteiten, waaronder de voorwaardelijke invrijheidstelling.445

Het grote verschil tussen de Commissie en de strafuitvoeringsrechtbank is het feit dat de toekenning

van de strafuitvoeringsmodaliteiten nu tot de bevoegdheid van de rechterlijke macht behoort.

Daarmee heeft het gunstensysteem eindelijk tot op bepaalde hoogte plaats gemaakt voor een

systeem dat gebaseerd is op rechten.446

Elk dossier van veroordeelden tot straffen waarvan het uitvoerbaar gedeelte meer dan 3 jaar

bedraagt, wordt door de strafuitvoeringsrechtbank behandeld, ook al gaf de gevangenisdirecteur een

439

K. VERPOEST EN T. VANDER BEKEN, “Rechters in uitvoering. Een eerste analyse van de wetten rond de externe rechtspositie van veroordeelden en de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken”, Nullem Crimen 2006, 372. 440

C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 656. 441 Y. VAN DEN BERGE, “De invloed van de rechtspraak op de externe rechtspositie van veroordeelden”, Fatik 2012, 25.; E.

MAES, “Voorwaardelijke invrijheidgestelden onder de vleugel van de strafuitvoeringsrechtbanken: onderzoek bij een populatie voorwaardelijke invrijheidgestelden na één jaar werking”, Fatik, 2009, 12.; K. VERPOEST EN T. VANDER BEKEN, “Rechters in uitvoering. Een eerste analyse van de wetten rond de externe rechtspositie van veroordeelden en de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken”, Nullem Crimen 2006, 372. 442

C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 656. 443

Artikel 16 en 17 uit de wet van 17 mei 2006 houdende de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken, BS 15 juni 2006. 444 K. VERPOEST EN T. VANDER BEKEN, “Rechters in uitvoering. Een eerste analyse van de wetten rond de externe rechtspositie

van veroordeelden en de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken”, Nullem Crimen 2006, 374, 382. 445

C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 656. 446

E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf, onderzoek naar de ontwikkeling van en de samenhang tussen penitentiaire regelgeving (inzake het regime van gedetineerden) en penologische visies of andere normeringsrationaliteiten, Leuven, proefschrift, september 2007, 72.

Page 96: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

88

negatief advies.447 De strafuitvoeringsrechtbank kent een voorwaardelijke invrijheidstelling toe

indien de veroordeelde enerzijds voldoet aan de tijdsvoorwaarden en anderzijds vrijgesteld is van de

tegenaanwijzingen.448

De tijdsvoorwaarden uit de wet Lejeune worden hier voor het eerst aangepast en worden hieronder

geciteerd:

“§2. De voorwaardelijke invrijheidstelling wordt toegekend aan elke veroordeelde tot één of meer

vrijheidsstraffen waarvan het uitvoerbaar gedeelte meer dan drie jaar bedraagt en voor zover de veroordeelde:

a) hetzij één derde van deze straffen heeft ondergaan;

b) hetzij, indien in het vonnis of in het arrest van veroordeling is vastgesteld dat de veroordeelde zich in staat

van herhaling bevond, twee derden van die straffen heeft ondergaan, zonder dat de duur van de reeds

ondergane straffen meer dan veertien jaar bedraagt;

c) hetzij, in geval van een veroordeling tot een levenslange vrijheidsstraf; tien jaar van deze straf heeft

ondergaan, of, indien in het arrest van veroordeling dezelfde straf is uitgesproken en is vastgesteld dat de

veroordeelde zich in staat van herhaling bevond, zestien jaar;

en indien hij voldoet aan de in de artikelen 47, §1, en 48 bedoelde voorwaarden.”449

Wat veranderde ten opzichte van de vorige wetten, is dat personen die veroordeeld werden tot een

levenslange gevangenisstraf en zich bovendien in staat van wettelijke herhaling bevinden, nu

minimum 16 jaar moeten uitzitten in plaats van 14 jaar. Dit wijst op een strengere toepassing van de

voorwaardelijke invrijheidstelling voor levenslang gestraften. De minimumdrempels van 3 maanden

of bij wettelijke herhaling van 6 maanden, worden hier achterwege gelaten.

Naast de contra-indicaties uit artikel 28, dient voldaan te zijn aan de tegenaanwijzingen uit artikel 47

§1 en aan de voorwaarde uit artikel 48. Ook dit is specifiek voor de veroordeelden met een

vrijheidsstraf van meer dan 3 jaar en wordt hieronder ook geciteerd:

Ҥ1. Met uitzondering van de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of

met het oog op overlevering, kunnen de door titel V bepaalde strafuitvoeringsmodaliteiten aan de veroordeelde

worden toegekend voor zover er in hoofde van de veroordeelde geen tegenaanwijzingen bestaan. Deze

tegenaanwijzingen hebben betrekking op:

1° de afwezigheid van vooruitzichten op sociale reclassering van de veroordeelde;

2° het risico van het plegen van nieuwe ernstige strafbare feiten;

447 E. MAES EN C. TANGE, “De strafuitvoeringsrechtbanken en de voorwaardelijke invrijheidstelling: enkele empirische

gegevens over de toepassing van VI tegen het licht van een steeds toenemende gevangenispopulatie en de roep om een strange(re) strafuitvoering ”, Fatik 2012, 13. 448

Y. VAN DEN BERGE, Dossier Nieuwe Wetgeving: Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, 28. 449

Artikel 25 §2 uit de Wet Externe rechtspositie, BS 15 juni 2006.

Page 97: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

89

3° het risico dat de veroordeelde de slachtoffers zou lastigvallen;

4° de houding van de veroordeelde ten aanzien van de slachtoffers van de misdrijven die tot zijn veroordeling

hebben geleid”450

“Behalve voor de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog

op overlevering dient het dossier van de veroordeelde een sociaal reclasseringsplan te bevatten waaruit de

perspectieven op reclassering van de veroordeelde blijken.”451

In vergelijking met de straffen beneden de 3 jaar, wordt hier de factor ‘reclassering’ tot tweemaal toe

bijgevoegd. Sommige auteurs zien het reclasseringsplan uit artikel 48 als een verbloemde aanmaning

tot het opnieuw actief bewijzen van zijn of haar morele verbetering.452 Nochtans was er vroeger

sprake van een ‘bewijs van morele verbetering’ en nu ‘een reclasseringsplan waaruit perspectieven

op reclassering van de veroordeelde blijken’. Waarschijnlijk was deze formulering een poging om

‘objectieve gegevens’ te gebruiken als maatstaf in plaats van ‘morele gegevens’.453

Het plan moet ook niet meer voorgelegd worden aan de veroordeelde zelf.454 Het initiatief wordt hier

volledig bij de Psychosociale Dienst van de gevangenis gelegd of bij andere externe diensten die

belast zijn met het begeleiden van de veroordeelde.455 Zij krijgen de taak om ervoor te zorgen dat er

een reclasseringsplan ontwikkeld wordt.

Indien de strafuitvoeringsrechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling niet toekent, dient zij deze

beslissing te motiveren en legt zij een nieuwe datum vast waarop de directeur opnieuw een advies

mag indienen.456 Dit dient maximum 6 maanden later te gebeuren.457 In het geval de straf meer dan 5

jaar bedraagt, krijgt de strafuitvoeringsrechtbank een jaar de tijd.458

450

Artikel 47 §1 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006.; Y. VAN DEN BERGE, “De invloed van de rechtspraak op de externe rechtspositie van veroordeelden”, Fatik 2012, 46-47. 451

Artikel 48 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006. 452 E. MAES, “Naar een nieuwe wettelijke regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België? Enkele beschouwingen

over de voorwaardelijke invrijheidstelling en de mogelijke oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken”, Panopticon 2001, 9. 453 K. VERPOEST EN T. VANDER BEKEN, “Rechters in uitvoering. Een eerste analyse van de wetten rond de externe rechtspositie

van veroordeelden en de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken”, Nullem Crimen 2006, 379. 454 Ibid., 379. 455 Ibid., 379. 456 Y. VAN DEN BERGE, “De invloed van de rechtspraak op de externe rechtspositie van veroordeelden”, Fatik 2012, 43-38.;

Artikel 57 §1 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006. 457

Artikel 57 §2 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006. 458

Artikel 57 §2 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006.

Page 98: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

90

4.3.4. Opvolging en controle

Wat de opvolging en controle van de voorwaardelijke invrijheidstelling betreft, wordt deze taak nog

steeds toegekend aan het Openbaar Ministerie.459 Nieuw is wel dat de beslissingen en voorwaarden

onmiddellijk doorgestuurd worden naar de nationale gegevensbank.460 Op die manier kan de politie

op elk ogenblik op de hoogte worden gesteld van deze gegevens en kan de politionele controle beter

en vlotter verlopen. De controle van (bijzondere) voorwaarden gebeurt door de Justitiehuizen.461

Opnieuw dient de Justitieassistent een verslag op te stellen binnen 1 maand en erna om de 6 maand

of indien dit nodig blijkt te zijn.462 Ook de inhoud van dit verslag wordt in deze nieuwe wet nader

omschreven:

“…Dit verslag bevat alle voor de strafuitvoeringsrechtbank of de strafuitvoeringsrechter relevante informatie

met betrekking tot de veroordeelde waarover de Justitieassistent beschikt. Het verslag bevat ten minste een

opsomming van alle aan de veroordeelde opgelegde voorwaarden alsook de mate waarin die in acht worden

genomen…”463

Aangezien het Openbaar Ministerie belast is met de opvolging en controle van de voorwaardelijke

invrijheidstelling, dient ook zij de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank te vorderen

om te beslissen over een eventuele herroeping, schorsing of herziening.464 Dit kan gebeuren indien

de volgende situaties zich voordoen:

“1° wanneer bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing wordt vastgesteld dat de veroordeelde

tijdens de proeftermijn een wanbedrijf of een misdaad heeft gepleegd;

2° wanneer de veroordeelde een ernstig gevaar vormt voor de fysieke of psychische integriteit van derden;

3° wanneer de opgelegde bijzondere voorwaarden niet worden nageleefd;

4° wanneer de veroordeelde geen gevolg geeft aan de oproepingen van de strafuitvoeringsrechter of de

strafuitvoeringsrechtbank, van het openbaar ministerie of, in voorkomend geval, van de Justitieassistent.

5° wanneer de veroordeelde zijn adreswijziging niet doorgeeft aan het openbaar ministerie en, in voorkomend

geval, de Justitieassistent die met de begeleiding is belast.”465

459

Artikel 61 §1 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006. 460

Y. VAN DEN BERGE, Dossier Nieuwe Wetgeving: Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, 33. 461

Artikel 62 §2 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006.; C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 657. 462

Infobrochure Justitiehuis, Gent, 2011, 9.; Artikel 62 §4 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006. 463

Artikel 62 §3 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006. 464

Y. VAN DEN BERGE, Dossier Nieuwe Wetgeving: Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, 34. 465

Artikel 64 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006.

Page 99: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

91

Bij een herroeping wordt de veroordeelde meteen opnieuw opgesloten.466 Bij een schorsing wordt de

veroordeelde ook opnieuw opgesloten en dient binnen de maand opnieuw voor de

strafuitvoeringsrechter of strafuitvoeringsrechtbank te verschijnen.467 Indien dit niet binnen de

maand gebeurt, wordt de veroordeelde terug vrijgesteld onder dezelfde voorwaarden als

voorheen.468 Deze sanctie bestond nog niet in 1998. Op deze zitting zal dan beslist worden of de

veroordeelde ofwel herroepen wordt ofwel een herziening van de voorwaarden krijgt.469 Bij een

herziening kunnen de voorwaarden verscherpt worden of kunnen bijkomende voorwaarden worden

opgelegd.470

De zitting met als doel te beslissen over een mogelijke herroeping, schorsing of herziening, gaat

minimum 15 dagen na de vordering door. Zowel de veroordeelde als deze keer ook het slachtoffer

worden opgeroepen per gerechtsbrief.471 Dit gebeurt opnieuw achter gesloten deuren.472 Tien dagen

voordien wordt de veroordeelde opgeroepen per gerechtsbrief. De veroordeelde, zijn raadsman, het

Openbaar Ministerie en de slachtoffer(s) worden gehoord. De zaak wordt in beraad genomen en

binnen de 7 dagen neemt de rechter of rechtbank een beslissing. Bij een herroeping bepaalt men ook

de duur van de nog te ondergane vrijheidsstraf.

Wanneer tijdens de opgelegde proeftijd geen enkele herroeping heeft plaatsgevonden, wordt de

veroordeelde als definitief vrij verklaard.473 De proeftijd is steeds gelijk aan de duur van de

vrijheidsstraf die de veroordeelde nog moest ondergaan op het moment van de beslissing tot

voorwaardelijke invrijheidstelling.474 Aan de minimale en maximale termijnen van de proeftijd

werden geen wijzigingen aangebracht.475

Indien de veroordeelde of het Openbaar Ministerie niet akkoord gaan met een beslissing van de

strafuitvoeringsrechter of –rechtbank met betrekking tot toekenningen, afwijzingen, herroepingen of

herzieningen, kan men Cassatieberoep instellen.476

466

Artikel 65 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006. 467

Artikel 66 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006. 468

Artikel 66 §3 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006. 469

Y. VAN DEN BERGE, Dossier Nieuwe Wetgeving: Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, 34-35. 470

Artikel 67 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006. 471

Artikel 68 §1 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006. 472

Artikel 68 §1 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006. 473

Artikel 71 §1 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006. 474

Artikel 71 §2 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006. 475

Artikel 8 uit de wet van 5 maart 1998, BS 2 april 1998. 476

Artikel 96 uit de, Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006.

Page 100: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

92

4.4. Toepassing

Aangezien de toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling steeds strenger lijkt te worden,

zou het niet verwonderlijk zijn mocht de nieuwe wetgeving van 2006 een verminderd aantal

toekenningen teweegbrengen.

Hiervoor wordt een kijkje genomen naar de brochure ‘Justitie in cijfers’ uit 2011. In deze brochure

brengt Justitie jaarlijks verslag uit van de cijfergegevens die werden bijgehouden inzake het

penitentiair beleid. Allereerst biedt de volgende figuur een antwoord op een al of niet verminderde

toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

Figuur 12: Wijze van invrijheidstelling van 2006 tot en met 2010.477

Bovenstaande hypothese dat de invoering van de nieuwe wetgeving voor een verminderde

toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt aan de hand van figuur 12 niet ingelost.

Terwijl er in 2006 3.8% veroordeelden voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld, blijkt dit in 2010

3.9% te zijn. Er is zelfs sprake van een lichte stijging met 0.1%. In het jaar 2007 kan een stijging

waargenomen worden van 0.7%. Dit is ook het jaar waarin de strafuitvoeringsrechtbanken in werking

zijn getreden. Aangezien hier sprake is van lichte stijgingen en – vanaf 2009 – van lichte dalingen, kan

over het algemeen geconcludeerd worden dat de invoering van de strafuitvoeringsrechtbanken geen

477

FOD Justitie, justitie in cijfers 2011, Brussel, DG rechterlijke organisatie, 2011, 55.

Page 101: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

93

verminderde toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstellingen hebben geleid. Zij is grotendeels

stabiel gebleven.

Verder kan nogmaals gewezen worden op het beperkte aantal personen dat vrijgesteld wordt aan de

hand van een voorwaardelijke invrijheidstelling. Een gemiddelde toepassing van 4.16% gedurende de

eerste 5 debuutjaren van de nieuwe wetgeving is zeer beperkt, zeker in vergelijking met de

voorwaardelijke invrijheidstelling. Zo wordt in het jaar 2010, 35.4% van de vrijlatingen verwezenlijkt

door een voorlopige invrijheidstelling en slechts 3.9% aan de hand van een voorwaardelijke

invrijheidstelling. Daarmee kan de voorlopige invrijheidstelling als de belangrijkste wijze van vrijlating

worden beschouwd.478

Toch heeft de voorwaardelijke invrijheidstelling ook een groot effect op de gevangenispopulatie. Zo

zouden er zonder de voorwaardelijke invrijheidstelling gemiddeld 2200 personen per dag extra in de

gevangenis hebben gezeten.479

Eén jaar na de inwerkingtreding van de strafuitvoeringsrechtbanken480 werd door Erik Maes een

onderzoek gevoerd bij meer dan 80% van alle personen die voorwaardelijk in vrijheid werden

gesteld.481 Hieruit kwamen onder andere de volgende twee vaststellingen naar voor. Zo blijkt

duidelijk dat personen die reeds een andere strafuitvoeringsmodaliteit hebben verkregen, minder

kans hebben om voorwaardelijk in vrijheid gesteld te worden (zie figuur 13). Daarnaast heeft men

over het algemeen de meeste kans om voorwaardelijk vrij te komen indien men veroordeeld werd

voor een straf van 3 tot 5 jaar (zie figuur 14).

478 E. MAES EN C. TANGE, “De strafuitvoeringsrechtbanken en de voorwaardelijke invrijheidstelling: enkele empirische

gegevens over de toepassing van VI tegen het licht van een steeds toenemende gevangenispopulatie en de roep om een strange(re) strafuitvoering ”, Fatik 2012, 12. 479

De Gazet Van Antwerpen, http://www.gva.be/nieuws/experts/johndewit/aid1243776/de-hervorming-van-de-voorwaardelijke-invrijheidsstelling.aspx, verkregen op 20 april 2013. 480

Deze traden in werking op 1 februari 2007. 481 E. MAES, “Voorwaardelijke invrijheidgestelden onder de vleugel van de strafuitvoeringsrechtbanken: onderzoek bij een

populatie voorwaardelijke invrijheidgestelden na één jaar werking”, Fatik, 2009, 12.

Page 102: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

94

Figuur 13: Regime op het ogenblik van de voorwaardelijke invrijheidstelling.482

Figuur 14: Wettelijke toestand bij de voorwaardelijke invrijheidstelling.483

Wat verder kan worden verwacht is dat de effecten van de wetgeving uit 1998 verder hun weg zullen

banen in de strafrechtelijke praktijk. Immers, de mate van de toepassing bleef gelijk. Maar de nieuwe

wetgeving voorziet opnieuw in extra procedures die het vertragingseffect alleen nog maar kunnen

doen toenemen. De termijn die gedetineerden uitzitten bovenop de datum waarop men in principe

zou moeten vrijkomen is sinds de jaren ’90 sterk toegenomen.484 Terwijl in het begin van de ’90

gemiddeld 4 à 5 extra maanden detentie werden uitgezeten, bedraagt de overschrijdingstermijn in

482 E. MAES, “Voorwaardelijke invrijheidgestelden onder de vleugel van de strafuitvoeringsrechtbanken: onderzoek bij een

populatie voorwaardelijke invrijheidgestelden na één jaar werking”, Fatik, 2009, 15 483 Ibid., 14. 484 E. MAES EN C. TANGE, “De strafuitvoeringsrechtbanken en de voorwaardelijke invrijheidstelling: enkele empirische

gegevens over de toepassing van VI tegen het licht van een steeds toenemende gevangenispopulatie en de roep om een strenge(re) strafuitvoering ”, Fatik 2012, 14.

Page 103: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

95

2007 gemiddeld 14.5 maanden.485 Zoals dit in 1998 voor een enorm vertragingseffect en een

stijgende overbevolking in de gevangenissen heeft gezorgd, gebeurt dit in 2006 dus ook.486 Een

verklaring voor deze stijgende overschrijdingstermijn kan ook gezocht worden in het feit dat de

strafuitvoeringsrechtbanken ook bevoegd zijn voor andere strafuitvoeringsmodaliteiten en in

sommige gevallen bijvoorbeeld beperkte detentie of elektronisch toezicht geschikter achten als

tussenfase voor een voorwaardelijke invrijheidstelling.487

Net zoals bij de Commissies heerst er bij de strafuitvoeringsrechtbanken een gebrek aan uniformiteit

wat de besluitvorming betreft. Zo toont de figuur 13 aan dat men in Antwerpen en Luik de meeste

kansen heeft om voorwaardelijk vrij te komen indien men correctioneel veroordeeld werd voor een

straf van 3 tot 5 jaar. In Bergen, Gent en Brussel maken veroordeelden met een gevangenisstraf van

meer dan 5 jaar net iets meer kans om een voorwaardelijke invrijheidstelling te krijgen. Deze absurde

conclusie wordt hieronder geïllustreerd:

Figuur15: Wettelijke toestand bij invrijheidstelling in 2012.488

485 E. MAES, “Voorwaardelijke invrijheidgestelden onder de vleugel van de strafuitvoeringsrechtbanken: onderzoek bij een

populatie voorwaardelijke invrijheidgestelden na één jaar werking”, Fatik, 2009, 20.; E. MAES EN C. TANGE, “De strafuitvoeringsrechtbanken en de voorwaardelijke invrijheidstelling: enkele empirische gegevens over de toepassing van VI tegen het licht van een steeds toenemende gevangenispopulatie en de roep om een strenge(re) strafuitvoering ”, Fatik 2012, 14. 486

K. VERPOEST, “De wet op de externe rechtspositie van veroordeelden: België de traagste leerling van de klas?”, 2009, 3. 487

De Standaard, http://www.standaard.be/cnt/DMF20130214_00469189, verkregen op 12 april 2013. 488

Studienamiddag Eric Maes, De mythe van invrijheidstelling op VI-datum nogmaals doorprikt, Brussel, 8 november 2012.

Page 104: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

96

Dan nu de vraag die op alle lippen van de bevolking brandde bij het ontstaan van de nieuwe

wetgeving: ‘Is de modaliteit voorwaardelijke invrijheidstelling nu eindelijk geëvolueerd van een gunst

naar een recht?’.

Om volledig van een recht te kunnen spreken, dient er sprake te zijn van een automatische

toekenning zonder dat daar voorafgaande voorwaarden aan gekoppeld worden.489 Dit is nog steeds

niet het geval. Wel kan gezegd worden dat de voorwaardelijke invrijheidstelling in België moet

toegekend worden indien alle gevraagde voorwaarden vervuld zijn. Dit betekent al een grote stap

vooruit. Toch blijkt dat bij de beoordeling van de voorwaarden nog steeds plaats blijft voor

interpretatie.490 Hoewel dit door Erik Maes als noodzakelijk geacht wordt om recidivebeperkend te

werk te gaan en te kunnen inspelen op individuele behoeften van de veroordeelden, wijst hij op de

noodzaak aan een grotere uniformiteit in de beslissingspraktijk.491Deze automatische

invrijheidstelling heeft immers als voordeel dat men de datum van vrijlating op voorhand weet en

dat de procedurekosten voor de veroordeelde strak worden gereduceerd.492

De personeelscolleges hebben nog steeds een té grote beslissingsbevoegdheid.493 Zou het niet beter

zijn mocht deze rol tot louter adviesverlening worden beperkt? Zij kunnen namelijk 3 maal een

negatief advies geven. Waar blijft de idee om de beslissing volledig over te laten aan een rechterlijke

macht?494

Daarnaast blijft een volledige inwerkingtreding van de wet externe rechtspositie uit. Dus voorlopig is

de bevoegdheidsoverdracht slechts gedeeltelijk uitgevoerd.495 Hierdoor blijft de toepassing van de

voorwaardelijke vrijlating van veroordeelden tot een straf van minder dan 3 jaar, uitgevoerd te

worden door de minister van Justitie en in de praktijk dus door de penitentiaire administratie.

Deze gedeeltelijke invoering heeft ook tot effect dat rechters straffen uitspreken van meer dan 3 jaar

om te garanderen dat het dossier later door de strafuitvoeringsrechtbank wordt behandeld en niet

door het personeelscollege.496 Ook de magistratuur laat haar ongenoegen blijken. Zij zien hun

straffen bijna nooit uitgevoerd. Daarom passen zij hun straftoemeting aan en leggen straffen op van

489 E. MAES, “Naar een nieuwe wettelijke regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België? Enkele beschouwingen

over de voorwaardelijke invrijheidstelling en de mogelijke oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken”, Panopticon 2001, 3. 490 Ibid., 22. 491 Ibid., 22. 492

Ibid., 4. 493 Ibid., 22. 494

K. VERPOEST, “De wet op de externe rechtspositie van veroordeelden: België de traagste leerling van de klas?”, 2009, 1. 495

Ibid., 2. 496

Ibid., 3.

Page 105: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

97

minimum 3 jaar op, om straffeloosheid te vermijden. Hierbij ligt de idee op tafel om de strafrechter

ten gronde een minimale detentieduur te laten opleggen.497

Voor de straffen onder de 3 jaar blijkt dat deze in de praktijk bijna nooit volledig uitgevoerd worden.

men doet in deze gevallen doorgaans beroep op een enkelband of thuisdetentie.498

Tot slot wordt nog eens het woord gegeven aan de bevolking. Uit onderzoek met een

representatieve steekproef uit de Belgische bevolking, blijkt dat in het jaar 2007, 60% van de Belgen

vindt dat gedetineerden hun gevangenisstraf volledig moeten uitzitten en slechts 35% voorstander is

van een voorwaardelijke invrijheidstelling.499

4.5. Besluit

Uit dit hoofdstuk wordt onthouden dat het denken over strafrecht niet langer gedomineerd wordt

door één visie. Er is sprake van een meer kritische houding van de bevolking en deskundigen

waardoor er meerdere visies op het strafrecht zijn ontstaan. Ook het negatief imago van Justitie en

haar vertrouwensbreuk met de bevolking, hebben hiertoe bijgedragen. Deze versnippering van visies

wordt ook wel het ‘nieuw realisme’ genoemd.

Het negatief imago van Justitie is er onder andere gekomen door ophefmakende zaken zoals de zaak

Dutroux, de schijnbaar stijgende criminaliteit en de hiermee samenhangende rol van de media .

Het werd dus tijd voor een grondige hervorming. Met de wetten van 17 mei 2006 is men hierin

aardig geslaagd.

Deze nieuwe wetgeving wordt vooral gekenmerkt door het ontstaan van multidisciplinaire

strafuitvoeringsrechtbanken. Zij vervangen de Commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling

en zorgen voor een overheveling van de beslissingsbevoegdheid van de minister van Justitie naar de

rechterlijke macht. Hierbij wordt tegemoet gekomen aan het principe van de scheiding der machten

en wordt het gunstensysteem tot op bepaalde hoogte verlaten. Een systeem dat volledig gebaseerd

is op rechten, zou immers op automatische wijze een voorwaardelijke invrijheidstelling toekennen

van zodra de tijdsvoorwaarden vervuld worden. Daarnaast is ook het onderscheid dat gemaakt wordt

tussen veroordeelden tot een straf met een uitvoerbaar gedeelte van 3 jaar of minder en diegenen

met een straf van meer dan 3 jaar een belangrijke vernieuwing. De veroordeelden tot een straf van

497 E. MAES, “Naar een nieuwe wettelijke regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België? Enkele beschouwingen

over de voorwaardelijke invrijheidstelling en de mogelijke oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken”, Panopticon 2001, 6. 498

De Standaard, http://www.standaard.be/cnt/DMF20130122_00442744, verkregen op 23 januari 2013. 499

J. DE HERDT, “Na regen komt zonneschijn? De resultaten van de tweede Justitiebarometer”, Nullem Crimen 2007, 450.

Page 106: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

98

meer dan 3 jaar komen voor de strafuitvoeringsrechtbank, de andere dossiers zouden behandeld

worden door een alleenzetelend strafuitvoeringsrechter. Het deel dat de straffen van 3 jaar of

minder behandelt, is echter nog steeds niet in werking getreden. Deze dossiers volgen dus nog de

oude procedure en worden behandeld door de minister van Justitie, op advies van de penitentiaire

administratie.

De tijdsvoorwaarden werden hier ook voor het eerst aangepast. Het gaat om een strengere

toepassing voor langgestraften en recidivisten. Dit werd ook voorgesteld door de Commissie

Holsters. Indien men echter een levenslange gevangenis krijgt en bovendien in staat van wettelijke

herhaling is, zal men voortaan minimum 16 jaar moeten uitzitten in plaats van 14 jaar. De andere

voorwaarden werden concreter en objectiever omschreven. Wat de controle en opvolging betreft

kan gezegd worden dat deze regelgeving over het algemeen behouden blijft, op enkele wijzigingen

na. Zo werd een sanctie geïnstalleerd indien men bij een schorsing niet op tijd een beslissing tot

herziening, herroeping of geen herroeping nam. Ook de betrokkenheid van de nationale

gegevensbank is een nieuwe regel die hopelijk voor een efficiëntere en meer duidelijke

samenwerking met de politiediensten zal leiden. De taken van de Justitieassistenten worden iets

ruimer omschreven en ook het slachtoffer wordt meer betrokken en op de hoogte gehouden.

Wat hier geconcludeerd kan worden is dat de procedure werd uitgebreid en werd geoptimaliseerd.

Dit zorgt ongetwijfeld opnieuw voor een vertragingseffect. Aan de andere kan heeft deze nieuwe

wetgeving zonder twijfel bijgedragen aan meer rechtswaarborgen voor de veroordeelden en zijn de

meeste deskundigen zeer tevreden over deze evolutie.

De nieuwe wetgeving heeft niet voor een verminderde toepassing van de voorwaardelijke

invrijheidstelling gezorgd. Deze toepassing van de voorwaardelijke in vrijheidstelling blijft daarnaast

relatief beperkt in vergelijking met de toepassing van de voorlopige invrijheidstelling. Wel hebben de

proceswaarborgen en extra procedures een nog tragere toepassing van de voorwaardelijke

invrijheidstelling met zich meegebracht. Ook zijn gedetineerden zich steeds meer bewust van de

soms ellenlange procedures én van de bedoeling om te controleren tijdens de proefperiode.

Daardoor wordt steeds meer gekozen voor een vrijlating bij strafeinde. Men is liever wat langer in de

gevangenis en daarna volledig vrij, dan dat men eerst maanden lang in onzekerheid blijft over

wanneer men effectief zou kunnen vrijkomen en dat men nadien nog jarenlang onder controle blijft

te staan. Immers deze geleidelijke overgang is de beste manier om iemand te reïntegreren maar het

blijft voor de veroordeelden ook de moeilijkste manier.

Deze vertraagde toepassing heeft bovendien een nefaste invloed op de overbevolking van de

gevangenissen.

Page 107: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

99

Net zoals bij de Commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, houden de

strafuitvoeringsrechtbanken er soms verschillen in hun besluitvorming op na.

Page 108: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

100

Hoofdstuk 5: Wet Martin (?)500

5.1. Inleiding

Bovenstaand onderzoek naar 125 jaar toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling werd

gevoerd om de hedendaagse problematiek beter te kunnen begrijpen. Hoewel de wet externe

rechtspositie slechts 5 jaar oud is, hebben de beleidsmakers alweer een drang om aan deze wet te

sleutelen. Waarom voelen zij deze drang? Welke resultaten levert dit op? Is deze evolutie toe te

juichen of eerder te betreuren? Welke impact zal deze evolutie hebben op de toepassing? In dit

hoofdstuk wordt gezocht naar antwoorden op deze prangende vragen.

5.2. Context

De maatschappelijke en politieke context waarin alweer een nieuwe wet voor de voorwaardelijke

invrijheidstelling werd ontwikkeld kan eigenlijk simpelweg herleid worden tot de onmiddellijke

aanleiding tot het ontstaan van deze nieuwe wetgeving, namelijk: de heisa rond de zaak Michelle

Martin.

Allereerst wordt de zaak Martin in een notendop geschetst. Deze vrouw - ondertussen ex-vrouw van

kindermoordenaar Marc Dutroux - was volledig op de hoogte van de gruweldaden van haar

echtgenoot, heeft hem hierbij geholpen en heeft nagelaten hulp te bieden aan de kinderen die

opgesloten zaten in de kelder ten huize Dutroux, zodat zij stierven van de honger en kou.501 Zij werd

aldus als medeplichtig beschouwd en kreeg een gevangenisstraf van 30 jaar.502 Zoals eerder vermeld

heeft deze zaak voor een enorme schokgolf gezorgd in België.503 Het feit dat deze vrouw ooit zou

worden vrijgelaten, werd logischerwijs algemeen verafschuwd. Hoewel Martin reeds eerder

veroordeeld was tot een gevangenisstraf van 5 jaar voor medeplichtigheid aan de verkrachtingen die

haar man pleegde, bevindt zij zich niet in staat van wettelijke herhaling.504 Om deze reden kwam zij -

500

De benaming ‘Wet Martin’ is een persoonlijke interpretatie. Officieel wordt deze term niet gebruikt. 501

De Standaard, http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=DMF20120828_026&s=1, verkregen op 28 augustus 2012. 502

De Standaard, http://www.standaard.be/cnt/DMF20120828_087 , verkregen op 11 mei 2013. 503

Zie 3.2. Context. 504

Artikel 25 §2 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006.; G. VERMEULEN, Strafrecht, Strafwetboek, Wetboek van Strafvordering, Bijzondere Wetten, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2010, 26-27.

Page 109: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

101

net als alle andere Belgische gevangenen - in aanmerking voor een voorwaardelijke invrijheidstelling

nadat zij één derde van haar straf had uitgezeten.505

Het werd bang afwachten voor de slachtoffers en de hele Belgische bevolking. Maar op 31 juli 2012

stelde de strafuitvoeringsrechtbank van Bergen vast dat Michelle Martin aan alle vereiste

voorwaarden voldeed en besliste zij om een voorwaardelijke invrijheidstelling toe te kennen. De wet

werd gewoon toegepast. Martin voldeed aan alle voorwaarden en er was geen procedurefoutje te

bespeuren. Ook het Hof van Cassatie bevestigt dit op 28 augustus 2012.506 Ondanks de heisa in de

media en de grote verontwaardiging bij de bevolking kon niemand iets veranderen aan deze

vrijlating. Eén van de belangrijkste elementen in haar reclasseringsplan is ongetwijfeld het klooster

van de Arme Klaren die Martin zal opvangen en waar zij mag werken in ruil voor kost en inwoon.

Naast de algemene voorwaarden krijgt Michelle Martin een hele reeks bijzondere voorwaarden

opgelegd:

o “Van bij de voorwaardelijke vrijlating verblijven op het voorgestelde adres en er niet van veranderen

zonder het akkoord van de rechtbank en mits een vooraf goedgekeurd alternatief;

o Een psychologische opvolging starten bij een therapeut en bewijzen dat de opvolging niet zonder

voorafgaand akkoord met de betrokkene wordt onderbroken;

o Geen contact zoeken met de slachtoffers of hun naasten op welke manier ook. Bij een toevallige

ontmoeting, zich onthouden van initiatief;

o Het voortzetten van het schadeloosstellen van de burgerlijke partijen in functie van haar inkomsten;

o Niet verblijven in of zich begeven naar de provincies Luik en Limburg;

o Zich niet zonder speciale toelating van de rechtbank naar het buitenland begeven;

o In persoonlijke naam zich onthouden van elk contact en iedere verklaring in de media;

o Geen contacten hebben met of bezoeken aan de gedetineerden, ex-gedetineerden of medeplichtigen;

o De Justitieassistent belast met de begeleiding op de hoogte brengen van elke wijziging van haar

toestand.”507

Michelle Martin zou vroeg of laat vrijkomen, dat stond vast. Hoewel het merendeel van de bevolking

tegen een voorwaardelijke invrijheidstelling is, lijkt het – bovenstaande voorwaarden in beschouwing

houdende – een beter oplossing om haar op die manier ‘vrij’ te laten. Op deze manier blijft Martin

namelijk onder zware controle van het gerecht. Dit zou niet het geval zijn mocht ze vrijkomen bij

strafeinde. Verder kost dit de maatschappij veel minder geld. De kostprijs per gevangene wordt

505 F. VERBRUGGEN, “Ceci n’est pas une récidive: wettelijke herhaling en de tijdsvoorwaarde bij voorwaardelijke

invrijheidstelling”, Fatik 2006, 21. 506

De Knack, http://www.knack.be/nieuws/belgie/michelle-martin-morgen-wellicht-vrij-marchal-wat-als-ik-haar-tegenkom-op-de-markt/article-4000168113135.htm, verkregen op 11 mei 2013. 507

De Standaard, http://www.standaard.be/cnt/DMF20120731_181, verkregen op 11 mei 2013.

Page 110: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

102

geraamd op gemiddeld 126.0230 EURO per dag.508 In het klooster werkt Michelle Martin voor haar

eigen onderhoud.

Het is hierbij interessant om een klein beetje dieper in te gaan op de hedendaagse rol van de media

in het strafrechtsdenken. Deze rol is echter niet te onderschatten. Meer dan ooit wordt in de media

bericht over criminaliteit. Kijk maar naar de zaak Dutroux en de zaak Martin. Daarnaast kan ook een

evolutie vastgesteld worden van de mate waarin de politiek gebruik maakt van deze media. Zo blijkt

de media - volgens Christian Eliaerts, hoogleraar criminologie aan de Vrije Universiteit van Brussel -

een zeer sterke invloed te hebben op de beeldvorming van bevolking over Justitie en criminaliteit.509

Ook stelt Barbra van Gestel, wetenschappelijk onderzoeker aan het WODC dat de politici de media

hierdoor ‘als een podium’ zien en gebruiken om hun kansen bij de verkiezingen te verhogen door

maatschappelijk gevoelige thema’s aan te kaarten en daarover hun standpunt te verduidelijken.510

Dit standpunt blijkt maar al te vaak datgene te zijn wat de onwetende bevolking wenst te horen.

De vrijlating onder voorwaarden komt ten gevolge van deze zaak opnieuw onder vuur te liggen.

Hierop volgt alweer een druk om aan deze wet te sleutelen. De huidige regering Di Rupo I stelt in

haar eerste regeerakkoord een strengere toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling

voor.511 Voor zware misdrijven die de dood tot gevolg hebben en een straf van 30 jaar gevangenis of

een levenslange gevangenisstraf zou voortaan de helft van de straf uitgezeten moeten worden

vooraleer men in aanmerking komt voor een voorwaardelijke invrijheidstelling. Indien men zich

daarnaast in staat van wettelijke herhaling bevindt zal men slechts na drie vierden van de straf in

aanmerking komen voor een voorwaardelijke invrijheidstelling. Verder zouden

strafuitvoeringsrechtbanken ook bevoegd worden voor straffen van minder dan 3 jaar.512

Hier is duidelijk sprake van een samenspel van incidentenpolitiek, electorale belangen en de invloed

van de media hierop.513 Bijgevolg wordt de bescherming van de maatschappij opnieuw als prioriteit

gezien zoals dit ook in de geschiedenis het geval was ten tijde van het oud sociaal verweer.514 Hoe

deze wijzigingen onthaald zullen worden bij de slachtoffers van de zaak Dutroux en andere

508

Schriftelijke vraag nr. 4-5652 van Christine Defraigne (MR) d.d. 7 december 2009 aan de minister van Justitie. 509 C. ELIAERTS (red.), Kritische reflecties omtrent de zaak Dutroux: ouders, Justitie, nieuwe burger, media, Brussel, VUBpress,

1997, 45. 510

B. VAN GESTEL, “Media en de roep om een harde aanpak van criminaliteit”, De orde van de dag, 2013, 80. 511

Regeerakkoord Di Rupo I (Ontwerpverklaring over het algemeen beleid, 1 december 2011), 142. 512

Ibid., 142. 513 V. SCHEIRS, “Na vijf jaar strafuitvoeringsrechtbanken de strafuitvoeringsrechtbank buitenspel, de minister terug aan

zet?”, Fatik 2012, 3. 514 T. VANDER BEKEN, “Over daad, dader en maatschappij”, Panopticon 2008, 52.

Page 111: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

103

slachtoffers van langgestraften, is vanzelfsprekend. Zij kunnen hun mening uiteraard niet

loskoppelen van bepaalde emoties. Ook bij de bevolking waarbij gedetailleerde informatie over de

strafuitvoering ontbreekt, zal deze hardere aanpak positief onthaald worden. Aan de andere kant

wordt heel wat kritiek verwacht van personen die professioneel bezig zijn met strafuitvoering. Ook

elke geïnteresseerde lezer van relevante vakliteratuur of zelfs een lezer van deze masterproef kon de

evolutie volgen die de voorwaardelijke invrijheidstelling heeft meegemaakt. Hieruit blijkt zonder

meer dat België goed op weg was. Geleidelijk aan werd de controle en begeleiding tijdens de

proefperiode geoptimaliseerd en werd steeds meer gewerkt aan rechten en proceswaarborgen

waarop elke veroordeelde beroep kon doen. Het is jammer om te zien dat men met de nieuwe

wetgeving niet vooruit maar achteruit in de tijd lijkt te gaan. Maar vooraleer verdere uitspraken

worden gedaan over de reacties op de wetgeving, is het noodzakelijk de wijzigingen eerst eens

grondig onder de loep te nemen.

5.3. Analyse

De wijzigingen die zijn aangebracht met de wet van 2013 en die een invloed zullen hebben op de

verdere toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling worden hieronder op een rijtje gezet. De

nieuwe regeling werd in een nieuwe wet gegoten en kreeg de volgende formulering: de wet van 13

maart 2013 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en van de wet van 17 mei 2006 betreffende

de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer

toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten.515

Hoewel de tijdsvoorwaarden in 2006 nog maar gewijzigd werden, doet de nieuwe wet hier ook

enkele aanpassingen.516 Voor personen met een levenslange gevangenisstraf geldt niet langer de

drempel van 10 jaar. Voortaan dienen zij 15 jaar van hun straf effectief uit te zitten, vooraleer zij in

aanmerking kunnen komen voor een voorwaardelijke invrijheidstelling.517 Dit komt neer op de helft

van de straf. Bovendien geldt deze regel nu ook voor veroordeelden tot een gevangenisstraf van 30

jaar. Het lijkt erop dat men voor deze wijziging inspiratie heeft gehaald bij de zaak Martin. Zij kreeg

namelijk een straf van 30 jaar. Mocht zij onder de nieuwe regeling vallen, zou zij vandaag nog steeds

515

Wet van 13 maart 2013 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, BS 19 maart 2013.; Verder dus verkort weergegeven als ‘Wet Martin’. 516

V. SCHEIRS, “Na vijf jaar strafuitvoeringsrechtbanken de strafuitvoeringsrechtbank buitenspel, de minister terug aan zet?”, Fatik 2012, 3. 517

Artikel 6 uit de Wet Martin, BS 19 maart 2013.

Page 112: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

104

in de gevangenis verblijven. Indien bij diezelfde categorie een wettelijke herhaling wordt vastgesteld,

wordt het minimum opgetrokken naar 23 jaar. Dit was voordien maar 16 jaar.518

Langgestraften zullen hierdoor langer in de gevangenis blijven. Dit zal uiteraard een impact hebben

op de gevangenispopulatie. Verder komt er minder plaats vrij voor nieuwe gevangenen. Hierbij kan

de vraag gesteld worden om welke redenen deze beslissing werd genomen én goedgekeurd. Gezien

onderzoek reeds heeft bewezen dat gevangenisstraffen nefaste effecten hebben op de gedetineerde,

kan deze beslissing niet genomen zijn in het belang van de gedetineerde. Verder blijkt ook dat een

vrijheidsstraf de kansen op een succesvolle reïntegratie in de samenleving bemoeilijkt. Daarnaast

heeft geen enkele gevangenisstraf recidive voorkomen. Dus de (bescherming van) de maatschappij

kan hier ook niet als begunstigde beschouwd worden. Immers, wat maken die aantal jaren uit? Het is

gebleken dat 99% van de gevangenisbevolking ooit de gevangenis verlaat. Dit argument geldt in

principe ook voor de slachtoffers. De enige actoren die hier nog overblijven zijn de politici. Zij die

hardere bestraffing voor criminelen beloven, kunnen sympathie winnen van de bevolking en hopen

dat deze bevolking zich deze ‘heldendaad’ nog herinnert bij de verkiezingen.

Ook het begrip ‘wettelijke herhaling’ krijgt een ruimere betekenis.519 Een misdaad na een wanbedrijf

wordt van nu af aan ook als ‘wettelijke herhaling’ beschouwd.520 Vroeger werd men harder bestraft

wanneer men bij een veroordeling al eerder veroordeeld werd voor een straf van meer dan 5 jaar.

Momenteel zal deze verzwarende omstandigheid ook gelden voor veroordeelden die reeds een

veroordeling tot een straf van minimum 3 jaar op hun strafblad hebben staan voor feiten die

"opzettelijk ernstig lijden of ernstig lichamelijk letsel of schade aan de geestelijke of lichamelijke

gezondheid hebben veroorzaakt".521 Nochtans worden recidivisten al harder bestraft bij de

straftoemeting. Logischer evolutie zou zijn dat dit verschil tussen primairen en recidivisten afgezwakt

wordt. Ook hier is het opvallend dat Michelle Martin met haar eerdere veroordeling van 5 jaar net

niet onder de categorie ‘recidivist’ viel.

Vroeger werd elk dossier met een gevangenisstraf van meer dan 3 jaar hoe dan ook behandeld door

de strafuitvoeringsrechtbank. Deze ambtshalve behandeling wordt nu vervangen door een systeem

waarbij het initiatief bij de veroordeelde zelf gelegd wordt.522 De gedetineerde moet dus zelf een

518

Artikel 25 §2 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006. 519

V. SCHEIRS, “Na vijf jaar strafuitvoeringsrechtbanken de strafuitvoeringsrechtbank buitenspel, de minister terug aan zet?”, Fatik 2012, 3. 520

Artikel 6 uit de Wet Martin, BS 19 maart 2013. 521

Artikel 6 uit de Wet Martin, BS 19 maart 2013.; De Gazet Van Antwerpen, http://www.gva.be/nieuws/experts/johndewit/aid1243776/de-hervorming-van-de-voorwaardelijke-invrijheidsstelling.aspx, verkregen op 20 april 2013. 522

V. SCHEIRS, “Na vijf jaar strafuitvoeringsrechtbanken de strafuitvoeringsrechtbank buitenspel, de minister terug aan zet?”, Fatik 2012, 3.

Page 113: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

105

verzoek indienen op het moment dat men voldoet aan alle vereiste voorwaarden.523 Zes maanden

voor men in aanmerking komt voor een voorwaardelijke invrijheidstelling, wordt men ingelicht door

de directeur van de gevangenis dat men een schriftelijk verzoek kan indienen.524 Dit impliceert enkele

verwachtingen van de delinquenten die niet voor iedereen vanzelfsprekend zijn. Dit kan gezien

worden als een extra filter. Hier kan dus ook van een verstrenging gesproken worden. Echter niet alle

veroordeelden zijn vertrouwd met de werking van Justitie of beschikken over de inzet en

vaardigheden om dit schriftelijk verzoek in te dienen.

Daar bovenop komt nog eens het feit dat bij veroordeelden met een straf van 30 jaar of levenslang

én een terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank, pas gehoor kunnen krijgen bij de

strafuitvoeringsrechtbank indien ook het Openbaar Ministerie én de gevangenisdirecteur een positief

advies hebben gegeven.525 Gezien de huidige mentaliteit en houding ten opzichte van langgestraften,

heerst er een grote angst om dezelfde fouten te maken als vroeger526 en zal men dus minder snel een

positief advies geven. Bovendien kan men bij een negatieve beslissing nog steeds niet in hoger

beroep gaan.527 Daarnaast geldt bij diezelfde categorie gevangenen dat de beslissing tot toekenning

van de modaliteit, met eenparigheid van de stemmen dient te gebeuren.528 Voordien werd bij

meerderheid beslist. Deze maatregel werkt met terugwerkende kracht. Zowel nieuwe veroordeelden

als personen die reeds veroordeeld werden zullen onder deze regelgeving vallen. Dit betekent dat

een groot deel van de gevangenispopulatie hun reclasseringsplan in het water ziet vallen.

5.4. Toepassing

Net zoals de rellen van maart 1886 en de zaak Dutroux, vormde nu ook de voorwaardelijke vrijlating

van Michelle Martin de directe aanleiding tot politieke actie. Onder druk van de media bokste men

een nieuwe regelgeving voor de voorwaardelijke invrijheidstelling in elkaar. Het enige verschil is het

feit dat in het geval van de wet Lejeune en van de wet van 1998 (en ook de hieruit voortvloeiende

wet van 2006) reeds vóór de heisa plannen tot hervorming op tafel lagen. Deze plannen werden als

noodzakelijk geacht door deskundigen, professionelen en wetenschappelijke onderzoekers.529

523

Artikel 8 uit de Wet Martin, BS 19 maart 2013. 524

Artikel 5 uit de Wet Martin, BS 19 maart 2013. 525

V. SCHEIRS, “Na vijf jaar strafuitvoeringsrechtbanken de strafuitvoeringsrechtbank buitenspel, de minister terug aan zet?”, Fatik 2012, 3. 526

Zie de vrijlating onder voorwaarden door toenmalig minister van Justitie Wathelet. 527

Y. VAN DEN BERGE, “De invloed van de rechtspraak op de externe rechtspositie van veroordeelden”, Fatik 2012, 49. 528

Artikel 16 uit de Wet Martin, BS 19 maart 2013. 529

Zie de ideeën van Adolphe Prins of de Commissie Dutroux of de Commissie Holsters.

Page 114: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

106

Bij deze laatste wet zijn deze noodzakelijke plannen ver te zoeken. Meer dan ooit hebben de politici

zich laten leiden door de media en de verontwaardigde reacties van de bevolking. Het is jammer dat

men deze druk niet heeft kunnen overstijgen. In plaats van hals over kop een wet te ontwerpen om

de bevolking op korte termijn te bedaren, had men een hervorming kunnen laten voorafgaan aan

een degelijk onderzoek. Er werd zelfs geen onderzoekscommissie opgericht.

Bovendien waren de ervaringsdeskundigen tevreden over de toepassing van de wetten uit 2006.

Deze procedure werd beschouwd als een meerwaarde en een goede bescherming van de rechten

van de verdediging.530

Maar de wet is er gekomen en is op 19 maart van dit jaar in werking getreden. Deze wet is dus nog

maar 2 maanden operationeel waardoor het moeilijk wordt om al uitspraken te doen over de

toepassing ervan. Dit laat niet na om - op basis van vorige hoofdstukken - stil te staan bij de

verwachte toepassing.

Allereerst heeft een meer strenge toepassing logischerwijs een verminderde toepassing tot gevolg.

Dit zal hoogstwaarschijnlijk veroorzaakt worden door de aanpassing aan de tijdsvoorwaarden en

door de ruimere omschrijving van ‘wettelijke herhaling’.

Daarnaast wordt ook het feit dat de dossiers niet meer automatisch voor de

strafuitvoeringsrechtbank komen een bijkomende filter. Aan de ene kant kan het zijn dat

gedetineerden niet over voldoende vaardigheden beschikken om een schriftelijk verzoek in te dienen

zoals bijvoorbeeld schrijfvaardigheden, kennis van de procedure, discipline om tijdig in te dienen.

Aan de andere kant bestaat het gevaar dat gedetineerden de controle na de vrijlating proberen

ontwijken en helemaal geen verzoek indienen.

Ook het vereiste advies van het Openbaar Ministerie kan zoals reeds vermeld in de huidige tijdsgeest

voor een voorzichtigere toepassing zorgen. Daarnaast houdt deze procedure volgens de Raad van

State en de Hoge Raad voor de Justitie een schending in van de scheiding der machten.531 Verder

wordt de overheveling van de beslissingsbevoegdheid naar de rechterlijke macht hierdoor

teruggeschroefd, terwijl dit naar aanleiding van de zaak Dutroux werd ingevoerd. Een verwante zaak

aan datzelfde dossier zorgt nu - heel merkwaardig - voor een terugschroeving.

Een verminderde toepassing heeft op haar beurt een invloed op de alsmaar stijgende

gevangenisbevolking. Dit zal het probleem van overbevolking alleen maar versterken. Toch zal

onderzoek nog moeten uitwijzen op welke populatie deze wetswijzigingen een invloed zullen

530 V. SCHEIRS, “Vijf jaar strafuitvoeringsrechtbanken: FATIK sprak met vier ervaringsdeskundigen”, Fatik 2012, 37. 531

De Standaard, http://www.standaard.be/cnt/DMF20121129_00386557, verkregen op 20 november 2012.

Page 115: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

107

hebben. Het zou kunnen dat het aandeel beperkt blijft aangezien het aantal personen met een

gevangenisstraf van meer dan 30 jaar in de minderheid zijn.

Tot slot blijken deze voorstellen voor een strengere toepassing van de voorwaardelijke

invrijheidstelling in strijd te zijn met de Belgische Grondwet en de EVRM. De veroordeelden verliezen

teveel rechtswaarborgen doordat nu ook een positief advies vereist is van het parket. De beslissingen

hangen alweer teveel af van de penitentiaire administratie. Bovendien is in geen geval hoger beroep

mogelijk.

Om het met de woorden van Philippe De Baets te zeggen: ‘Er is sprake van een stijgende punitiviteit

en men gaat hierin een brug te ver!’.532 De invoering van deze wet en deze schijnbare tendens naar

meer punitiviteit, valt dan ook op meerdere vlakken te betreuren. Het feit dat deze tendens wordt

voortgezet wordt ook geïllustreerd door de volgende - nog maar eens - hardere aanpak voor seksuele

delinquenten.

Vanaf donderdag 2 mei 2013 kunnen rechters voortaan een extra voorwaarde opleggen voor

zedendelinquenten.533 Deze houdt in dat ze een verbod kunnen krijgen om na de vrijlating in een

bepaalde zone te gaan wonen. Deze zone heeft dan betrekking op de plaats waar het slachtoffer

woont. Het woonverbod kan opgelegd worden van 1 tot 20 jaar. Daarnaast kan de rechter ook

vonnissen inzake zedenfeiten doorgeven aan de werkgevers. Op die manier wil men vermijden dat

zedendelinquenten na hun vrijlating nog ongestoord een beroep kunnen uitoefenen waarbij ze in

contact komen met minderjarigen.

“De rechter moet daarbij rekening houden met de ernst van de feiten en de reclasseringsmogelijkheden van de

veroordeelde.”534

Dit citaat wijst alweer op een subjectieve beoordeling en een gebrek aan rechtszekerheid voor de

veroordeelde. Zoals in hoofdstuk 3535 werd vermeld, speelden deze ideeën reeds langer. Vóór de wet

van 5 maart 1996536 werden ook voorstellen gedaan om dergelijk woonverbod in te voeren als

mogelijke voorwaarde. In deze periode werd dit voorstel afgevoerd, daar dit de reïntegratie van de

veroordeelden teveel zou bemoeilijken. Vandaag blijkt deze bemoeilijkte reïntegratie geen

532

P. DE BAETS, “Punitiviteit en de welvaartsstaat: een brug te ver”, De orde van de dag, 2013, 69. 533

De Standaard, http://www.standaard.be/cnt/DMF20130502_004, verkregen op 2 mei 2013. 534

De Standaard, http://www.standaard.be/cnt/DMF20130502_004, verkregen op 2 mei 2013. 535

Zie 3.3. De wet van 5 maart 1998. 536

Wet van 5 maart 1998, BS 2 april 1998.

Page 116: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

108

struikelblok meer te zijn. Ook dit is een illustratie van de steeds strenger wordende regeling van de

voorwaardelijke invrijheidstelling. Het is namelijk niet te onderschatten in welke mate deze

voorwaarde de mogelijkheden tot reïntegratie van de zedendelinquent verkleint. Aangezien ze nooit

met zekerheid weten op welke datum ze zullen vrijkomen, is het bijna onbegonnen werk om een

huurcontract te ondertekenen. Bijgevolg keren gedetineerden terug naar hun gezin of ouderlijk huis.

Wanneer hen deze toegang ook ontzegd wordt, is de kans zeer klein om vrij te komen én om hun

leven terug op te bouwen.

Wat tot slot ook kan worden verwacht, is een geringere caseload voor de Justitiehuizen. Misschien is

het dan nu tijd om deze werking te onderzoeken en te optimaliseren. Aan zulke wijzigingen of

verbeteringen is er immers wel nood. Hiermee wordt geenszins bedoeld dat de Justitiehuizen geen

goed werk leveren. Er wordt enkel benadrukt dat deze begeleiding intensiever kan en de controle

beter geregeld kan worden. Deze blijft immers te vaag omschreven en komt in sommige gevallen

neer op enkele formele contacten tussen de veroordeelde en de Justitieassistent. Het is eigenlijk

jammer dat men naar aanleiding van de zaak Martin niet meer gefocust heeft op deze opvolging en

controle nà de vrijlating. Ook dit had toch een wenselijk antwoord kunnen zijn op de zaak Martin?

Investeren in een zwaardere, intensievere en effectievere controle!

5.5. Besluit

Deze masterproef bevat een historische analyse van de evolutie die de toepassing van de

voorwaardelijke invrijheidstelling in België heeft meegemaakt. Deze historische analyse werd in dit

hoofdstuk afgerond met een bespreking van de meest recente evolutie die deze modaliteit heeft

ondergaan. Wanneer de kranten worden bekeken, werd duidelijk dat de zaak Michelle Martin heel

wat commotie in België heeft veroorzaakt. Hierin zijn de rollen van de media en de politici niet te

onderschatten. Meer nog, de combinatie van deze factoren met de voorwaardelijke vrijlating van

Martin hebben, net zoals de rellen uit maart 1886 en de zaak Dutroux, aanleiding gegeven tot het

ontstaan van een nieuwe wetgeving. Deze nieuwe wetgeving slaat op een strengere toepassing van

de voorwaardelijke invrijheidstelling op verschillende gebieden. Zo worden de tijdsvoorwaarden

verscherpt voor veroordeelden tot een gevangenisstraf van 30 jaar of meer, wordt de wettelijke

herhaling gevoelig uitgebreid, dient de veroordeelde voortaan zelf een schriftelijk verzoek in te

dienen vooraleer zijn dossier voor de strafuitvoeringsrechtbank komt en is hiervoor ook een positief

advies van het Openbaar Ministerie vereist.

Page 117: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

109

Welke effecten deze ‘Wet Martin’ zal hebben op de praktijk zal nog moeten blijken. Gezien deze wet

slechts 2 maanden operationeel is, kan hierover enkel gespeculeerd worden. Er wordt alleszins een

verminderde toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling verwacht, aangezien er bijkomende

filters werden geïnstalleerd tot de toekenning ervan. Daarnaast zal dit hoogstwaarschijnlijk de

overbevolkingsproblematiek van de gevangenissen versterken. Tot slot is met deze wet een stap

gezet in de richting van een meer punitieve houding in het strafrechtelijk beleid. Hoelang deze trend

zich zal doorzetten is af te wachten.

Page 118: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

110

CONCLUSIE EN DISCUSSIE

Om op de onderzoeksvraag …

‘Welke verklaringen kunnen gevonden worden voor evoluties in regels en toepassing van de Belgische

voorwaardelijke invrijheidstelling?’

… te antwoorden, worden de gevonden verklaringen onderverdeeld in 4 categorieën.

Ten eerste zijn er algemene verklaringen gevonden op maatschappelijk niveau. Het gaat hier om de

heersende denkrichtingen met betrekking tot het strafrechtelijk beleid. Deze visies op het strafrecht

hebben ook een evolutie meegemaakt die tot op een bepaalde hoogte gelijk liep met de evolutie van

de regelgeving inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling. Deze stromingen hebben een mentaliteit

gecreëerd in België waardoor het land werd voorbereid op verandering. Het gaat hier uiteraard over

het (oud) sociaal verweer, het nieuw sociaal verweer en het nieuw realisme. Zo is de wet Lejeune

ontstaan tijdens de overgang van het klassiek strafrecht naar het (oud) sociaal verweer (hoofdstuk 1

en 2). Vervolgens werd deze wet voor het eerst aangepast ten tijde van het nieuw sociaal verweer.

Dit resulteerde in de overgangswet van 5 maart 1998 (hoofdstuk 3). Kort nadien werd de

aansluitende wet van 17 mei 2006 ontwikkeld die een ‘externe rechtspositie voor veroordeelden’ in

België introduceerde (hoofdstuk 4). Op dat moment was er al sprake van een geleidelijke overgang

naar het nieuw realisme. Niet veel later wordt de wetgeving opnieuw aangepast aan de hand van de

wet van 13 maart 2013 of de ‘wet Martin’ (hoofdstuk 5).

Deze visies hebben aldus een indirecte maar grote invloed gehad op België, haar strafrechtelijk

beleid en haar toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

Ten tweede kunnen naast indirecte verklaringen ook directe verklaringen gevonden worden in de

geschiedenis. Het is immers opmerkelijk dat bijna elke wet met betrekking tot de voorwaardelijke

invrijheidstelling voorafgegaan werd door een crisissituatie, onrust bij de bevolking en een druk op

de politieke wereld om hierop een efficiënt antwoord te bieden.

Zo barstten er in maart 1886 opstanden en rellen los bij de Luikse arbeidersklasse. Men streed voor

een oplossing voor de proletarische, erbarmelijke werk- en leefomstandigheden van de arbeiders.

Men kwam op tegen het laisser-faire beleid van de staat, eiste inspanningen van de staat iets te

ondernemen om deze problemen weg te werken en men streed voor een ‘algemeen stemrecht’. De

Page 119: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

111

staat reageerde hierop zeer gewelddadig en arresteerde de arbeiders op een bloeddorstige manier.

Bovendien werden de arbeiders - voornamelijk de leiders Falleur en Schmidt - uitermate zwaar

bestraft. De woede bij de bevolking laaide hoog op en de staat zocht dringend naar een methode om

deze onrust de kop in te drukken. De zaak Falleur en Schmidt ontpopte zich als symbool voor deze

rellen en gaf in 1888 meteen ook de directe aanleiding tot de snelle realisatie van de wet Lejeune.

Ruim 100 jaar later veroorzaakte de ontdekking van de zaak Dutroux een enorme schokgolf in het

land. Opnieuw vormde er zich een enorme publieke verontwaardiging en een grote politieke druk om

actie te ondernemen. Amper 2 jaar later ontstond een nieuwe wetgeving voor de voorwaardelijke

invrijheidstelling. Deze wet diende zelfs zo snel gerealiseerd te worden dat men besloot eerst een

overgangswet te installeren om later over te gaan naar een grondige en globale hervorming. Zo

gezegd, zo gedaan. In 2006 werd alweer een nieuwe wet ontwikkeld die werd gebaseerd op de

onthutsende ontdekkingen en aanbevelingen van de onderzoekscommissies.

Sinds 2012 staan alle kranten vol van berichtgeving over een mogelijke voorwaardelijke

invrijheidstelling van Michelle Martin. Ook dit brengt bergen kritiek van de publieke opinie met zich

mee. Opnieuw voelt de regering zich verplicht de wetgeving inzake de voorwaardelijke

invrijheidstelling te herzien. Hieruit ontstaat de wet Martin.

Er is echter wel een nuanceverschil tussen de wetten van 1888, 1889 en 2006 en de huidige wet van

2013. Bij de eerste 3 wetten lagen de hervormingsplannen al enige tijd op tafel en waren doordachte

visies reeds uitgestippeld en beschreven. Bij de nieuwe wet was dit duidelijk veel minder het geval.

Hoewel ook de wet van 17 mei 2006 nog steeds knelpunten bevatte, was de meerderheid van de

deskundigen wel tevreden over deze regelgeving. De voorwaardelijke invrijheidstelling evolueerde

duidelijk in de goede richting. De wet Martin worden op verschillende vlakken als een terugkeer naar

het vroegere systeem gezien. Zo worden onder andere de tijdsvoorwaarden opnieuw aangepast en

strenger gemaakt, meer verantwoordelijkheden gelegd bij de veroordeelde zelf en de

beslissingsbevoegdheden van de strafuitvoeringsrechtbanken uitgehold.

Deze wet blijkt noch in het belang van de veroordeelden, noch in het belang van de slachtoffers of de

maatschappij te zijn opgesteld. Hieruit kan geconcludeerd worden dat deze wet vooral ontstaan is

om de publieke opinie op korte termijn te sussen. Het lijkt erop dat hier voornamelijk politieke en

eventueel electorale belangen hebben meegespeeld. De media heeft hier duidelijk een belangrijke

rol gespeeld, in die zin dat zij in staat is om de verontwaardiging en de woede van de burgers nóg

meer te versterken. Anderzijds zijn politici zich steeds meer bewust van de mogelijkheden van de

media. Dient de overheid niet meer te investeren in een correcte berichtgeving over het

strafrechtelijk beleid in de media? Op dat vlak kan gesteld worden dat meer onderzoek wenselijk is

naar de rol van de media in samenspel met de politiek.

Page 120: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

112

Ten derde werd ook de toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in deze masterproef

bekeken. Ook hier kunnen enkele algemene conclusies geformuleerd worden. Ook bij deze besluiten

werd op zoek gegaan naar mogelijke verklaringen.

Zo kan allereerst vastgesteld worden dat de toepassing en dus de toekenning van de modaliteit

steeds beperkt is gebleven. Dit kan verklaard worden door het feit dat reeds van bij de start gewaakt

werd over een zeer voorzichtige praktijk. De voorwaardelijke invrijheidstelling is en blijft een gevoelig

thema waarbij ‘criminelen’ zich terug in de samenleving begeven. Naarmate het personeel meer

vertrouwd raakte met de regelgeving kon een lichte stijging en versoepelde toepassing worden

opgemerkt. Deze lichte stijging wordt stopgezet door de zaak Dutroux. Nadien is sprake van een

strengere toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling en dan vooral voor langgestraften en

seksuele delinquenten. De angst om fouten te maken is sinds Dutroux ook meer aanwezig bij de

personen die belast zijn met het nemen van beslissingen inzake deze modaliteit. Verder komt de

toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling ook steeds meer in de schaduw van de

voorlopige invrijheidstelling terecht. Deze modaliteit wordt steeds meer toegepast en wordt samen

met vrijlating bij strafeinde nog steeds het meest gebruikt als methode om veroordeelden vrij te

laten. Desondanks blijft ook de voorwaardelijke invrijheidstelling zijn vruchten af te werpen gezien

het beperkt aantal herroepingen. Ook wordt de voorlopige invrijheidstelling steeds meer ingezet als

wapen in de strijd tegen de overbevolking in de Belgische gevangenissen.

Een volgende tendens die wordt vastgesteld is de steeds tragere toepassing van de voorwaardelijke

invrijheidstelling. Hierdoor wordt de datum waarop een veroordeelde volgens de wet zou mogen

vrijkomen steeds meer overschreden. Dit vertragingseffect kan toegeschreven worden aan de

procedures die steeds meer worden uitgebreid en verfijnd. Eigenlijk is dit de tol die we betalen voor

het creëren van een betere rechtspositie voor de veroordeelden, met meer aandacht voor

rechtszekerheid, rechtsgelijkheid en proceswaarborgen. Toch is ook hier verder onderzoek naar een

meer efficiënte toepassing noodzakelijk. Deze - soms omslachtige - procedures hebben immers een

aantal neveneffecten. Gedetineerden raken enerzijds gefrustreerd over de moeizame en

onvoorspelbare procedures, wat nefaste gevolgen kan hebben op de veiligheid in de gevangenis,

maar ook op de veiligheid van zijn of haar omgeving na de vrijlating. Anderzijds zijn ook steeds meer

gedetineerden zich bewust van deze langzame procedure. De inspanningen die men hiervoor moet

leveren, wegen voor sommigen niet op tegen de lange proefperiode die ze na de vrijlating nog onder

begeleiding en controle moeten ondergaan. Hierdoor stijgt het aantal gedetineerden dat een

vrijlating bij strafeinde verkiest. Aangezien men sinds kort ook op eigen initiatief een schriftelijk

verzoek moet indienen om voorwaardelijk vrij te komen, zal de eerste stap naar de voorwaardelijke

invrijheidstelling waarschijnlijk nog minder gezet worden.

Page 121: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

113

Tot slot kan ook geconcludeerd worden dat de toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling

steeds onderhevig is aan factoren die we niet altijd in de hand hebben. De toekenning en toepassing

van de voorwaardelijke invrijheidstelling is namelijk steeds afhankelijk van personen die

beslissingsbevoegdheden hebben. Vroeger was de minister van Justitie hiermee belast wat vaak voor

zeer verschillende toepassingen zorgde, naargelang wie minister was en welke visies deze persoon

erop nahield. Zo daalde het aantal voorwaardelijke invrijheidstellingen voor een stuk nadat Jules

Lejeune werd opgevolgd. Sommige opvolgers waren immers minder enthousiast over deze

wetgeving. Ook de leden van de penitentiaire administratie, de magistraten van het Openbaar

Ministerie en de gevangenisdirecteurs hebben allemaal beslissingsbevoegdheid met een bepaalde

discretionaire ruimte. Zelfs bij de Commissies van de voorwaardelijke invrijheidstelling en de huidige

strafuitvoeringsrechtbanken worden verschillen opgemerkt bij de besluitvorming. Het blijven

allemaal mensen met verschillende visies en achtergronden. Van een kleine beoordelingsmarge kan

men dus nooit onderuit. Bovendien wordt deze kleine marge ook als noodzakelijk beschouwd om te

kunnen inspelen op specifieke situaties en individuele problematiek.

Ten vierde vormt de controle en begeleiding van veroordeelden in hun proefperiode een zeer

belangrijk onderdeel van de toepassing. Zowel uit wetenschappelijk onderzoek als uit reeds gefaalde

toepassingen is gebleken dat een succesvolle toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling

zeer afhankelijk is van de controle en begeleiding nadien. Hoewel ook veel kritiek wordt gegeven op

deze controle door de staat, is deze in vele gevallen noodzakelijk. Deze controle en begeleiding dient

uiteraard steeds op een rechtvaardige, gelijkwaardige en respectvolle manier toegepast te worden.

Op dit vlak is reeds heel wat vooruitgang geboekt. Vooral het ontstaan van de justitiehuizen

betekende hier een enorme meerwaarde. Toch is het mijns inziens noodzakelijk dat hierin meer

geïnvesteerd wordt door de overheid. Zonder een efficiënte en effectieve toepassing van de

proefperiode, kan de voorwaardelijke invrijheidstelling niet voorwaardelijke genoemd worden. Zo

blijkt uit de praktijk dat deze begeleiding vaak gereduceerd wordt tot enkele formele contacten en

dat sommige voorwaarden moeilijk gecontroleerd kunnen worden. Zo wordt onder andere

gesuggereerd om de voorwaarden te laten bepalen door de instantie die deze ook zal controleren.

De scheiding der machten moet hierin uiteraard bewaakt worden, maar het kan interessant zijn om

deze instantie eventueel inspraak te geven in het toekennen van deze voorwaarden. Uiteraard

dienen dergelijke beslissingen vooraf gegaan te worden door grondig onderzoek. Het is jammer dat

de nieuwe wetgeving niet meer híerop heeft gefocust in plaats van op strengere tijdsvoorwaarden.

Uit dit onderzoek kan geleerd worden dat de beleidsvoering inzake de voorwaardelijke

invrijheidstelling telkens neerkomt op het zoeken naar een gezonde balans tussen de ‘veiligheid van

Page 122: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

114

de maatschappij’ en ‘een humane behandeling van de veroordeelden’. Deze evenwichtsoefening is

niet vanzelfsprekend. Hier komen namelijk heel wat andere factoren bij kijken die men niet altijd in

de hand heeft. Zo halen economische factoren zoals de overbevolking van de gevangenis dit

evenwicht uit balans. Uit de onderzochte verklaringen blijkt ook dat crisissituaties steeds onrust

teweegbrengen bij de bevolking en dat de media hierin een versterkende rol kan spelen. Hieruit kan

ook worden geconcludeerd dat de politici en de beleidsmakers zich te makkelijk laten leiden door

dergelijke omstandigheden. Dit vertaalde zich meermaals in wetswijzigingen. Aan de ene kant kan

men deze incidenten gebruiken om noodzakelijke hervormingen door te voeren. Aan de andere kant

kan uit dit betoog geleerd worden dat het belangrijk is om het hoofd koel te houden, de heisa in de

media te overstijgen, een incidentenpolitiek te vermijden en zich te focussen op de noodzakelijke

essentie. De essentie van de voorwaardelijke invrijheidstelling is en blijft het zoveel mogelijk

beperken van recidive!

Page 123: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

115

BIBLIOGRAFIE

Boeken

AERTSEN,I., BEYENS, K., DE VALCK, S. en PIETERS, F. (eds.), De commissie Holsters buitenspel? De

voorstellen van de commissie Strafuitvoeringsrechtbanken, externe rechtspositie van gedetineerde en

straftoemeting, Brussel, Politeia, 2004, 159p.

ANCEL, M., La défense sociale nouvelle: un mouvement de politique criminelle humaniste, Paris, Cujas,

1954, 183p.

BEYENS, K., Straffen als sociale praktijk: Een penologisch onderzoek naar straftoemeting, Brussel,

VUBPress, 2000, 526 p.

BEYENS, K., SNACKEN, S. en ELIAERTS, C., Barstende muren: Overbevolkte gevangenissen: omvang,

oorzaken en mogelijke oplossingen, Antwerpen, Kluwer, 1993, 326p.

CHRISTIAENSEN, S., “Historische ontwikkelingen in de strafrechtsbedeling beschouwd vanuit het

perspectief van humanisering en menselijke waardigheid”, in BOUVERNE-DE BIE, M., KLOECK, K., MEYVIS,

W., ROOSE, R. en VANACKER, J. (eds.), Handboek Forensisch Welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002,

414p.

CHRISTIAENSEN,S., Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune,

Leuven, Universitaire Pers, 2004, 751p.

DAEMS, T., “Gapen bij de gapende kloof. Strafbeleid, gevangeniswezen en de weergekeerde stilte rond

de legitimiteitscrisis van de vrijheidsstraf.” In DAEMS, T., PLETINCX, P., ROBERT, L., SCHEIRS, V., VAN DE

WIEL, A. ,VERPOEST, K., (eds.), Achter de tralies in België, Gent, Academia Press, 2009, 275p.

DAEMS, T., PLETINCX, P., ROBERT, L., SCHEIRS, V., VAN DE WIEL, A., VERPOEST, K. (eds.) Achter de tralies in

België, Gent, Academia Press, 2009, 275p.

Page 124: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

116

DEFERME, J., Uit de ketens van de vrijheid: het debat over de sociale politiek in België, Leuven,

Universitaire Pers, 2007, 512p.

DE GRAEF, R., DEWIT, J. EN PETERS, T., “Les mesures post-pénitentiaires de contrôle social et le

patronage“, in F. TULKENS Généalogie de la defense sociale en Belgique (1880-1914), 1988, Bruxelles,

E. Story-Scientia, 1988, 161p.

DE RUYVER, B., “De transformatie van het Belgisch strafrecht tegen de achtergrond van de politieke en

sociaal-economische ontwikkelingen in het laatste kwart van de negentiende eeuw”, in HEIRBAUT, D.

EN LAMBRECHT, D., Van oud en nieuw recht. Handelingen van het Belgisch Nederlands

Rechtshistorisch congres, Antwerpen, Kluwer, 1998, 302p.

DE RUYVER, B., “Het strafrechtelijk beleid in een postmoderne samenleving”, in BALTHAZAR, T.,

CHRISTIAENS, T., COOLS, M., DECORTE, T., DE RUYVER, B., HEBBRECHT, P., PONSAERS, P. , SNACKEN, S. , TRAEST, P.,

VANDER BEKEN, T. EN G. VERMEULEN, G. (eds.), Update in de criminologie: Het strafrechtssysteem in de

Laatmoderniteit, Mechelen, Kluwer, 2004, 197p.

DE RUYVER, B., De strafrechtelijke politiek gevoerd onder de socialistische ministers van justitie E.

Vandervelde, P. Vermeylen en A. Vranckx, Antwerpen, Kluwer, 1988, p. 346p.

DEFERME, J., Uit de ketens van de vrijheid: het debat over de sociale politiek in België, Leuven,

Universitaire Pers, 2007, 510p.

DUPONT, L. (e.d.) , Op weg naar een beginselenwet gevangeniswezen: Proeve van Voorontwerp van

beginselenwet gevangeniswezen en tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen, Leuven, Universitaire

Pers, 1998, 293p.

DUPONT, L., Jules Lejeune et défense social, in F., TULKENS, F., Généalogie de la défense sociale en

Belgique (1880-1914), Bruxelles, E-story-Scientia, 1988, 114p.

ELIAERTS, C. (red.), Kritische reflecties omtrent de zaak Dutroux: ouders, justitie, nieuwe burger, media,

Brussel, VUBpress, 1997, 126p.

FIJNAUT, C., Gestalten uit het verleden: 32 voorgangers in de strafrechtswetenschap de

strafrechtspleging en de criminologie, Leuven, Kluwer, 1993, 347p.

Page 125: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

117

GOETHALS, J., “De voorwaardelijke invrijheidstelling. De burger aan het woord”, in SPRIET, B., VAN DAELE,

D., VERBRUGGEN, F. EN VERSTRAETEN, R. (eds.), Strafrecht als roeping, Liber Amicorum Lieven Dupont,

Leuven, Universitaire Pers, 2005, 1267p.

GOETHALS, J., EN BOUVERNE-DE BIE, M., Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en

begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 279p.

HEIRBAUT, D., ROUSSEAUX, X. EN VELLE, K. (eds.), Politieke en sociale geschiedenis van justitie in België

van 1830 tot heden, Brugge, Die Keure, 2004, 444p.

MAES, E. EN TANGE, C. , De mythe van invrijheidstelling op VI-datum nogmaals doorprikt: Enkele facts

en figures over de voorwaardelijke invrijheidstelling in België, in PAUWELS, L. (e.a.), Criminografische

ontwikkelingen II: van (victim)-survey tot penitentiaire statistiek, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu,

2012,160p.

MAES, E., Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-

Apeldoorn, Maklu, 2009, 1201p.

MARTYN, G. EN VELLE, K. (e.a.), 150 jaar Nieuwewandeling: gevangenis Gent (1862-2012), Gent, Snoeck,

2011, 224p.

MATHIEU, H. EN NASSAUX, Y., Het recht van genade, Brussel, Ministerie van Justitie, 1955, 236p.

NEYS, A. EN PETERS, T., “De geschiedenis van het gevangeniswezen”, in NEYS, A., PETERS, T., PIETERS, F. EN

VANACKER, J., Tralies in de weg. Het Belgisch gevangeniswezen: historiek, balans en perspectieven,

Leuven, Universitaire Pers, 1994, 425p.

PIETERS, F., “Maar, wat als en mogelijker wijze”, in AERTSEN, I., BEYENS, K., DAEMS, T. EN MAES, E.

(eds.), Hoe punitief is België?, Antwerpen, Maklu, 2010, 224p.

PETERS, T., “Edouard Ducpetiaux 1804-1868“, in TULKENS, F., Généalogie de la défense sociale en

Belgique (1880-1914), Bruxelles, E-story-Scientia, 1988, 114p.

Page 126: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

118

REYNAERT, P., ”Que personne ne sorte. Les conditions d’octroi de la libération conditionnelle”, in BOSLY,

H.D., DE BECO, R., KELLENS, G., KINABLE, J., LANDENNE, PH., MARY, PH, REYNAERTS, P., SNACKEN, S. EN TUBEX, H.,

La libération conditionnelle. Analyse des lois des 5 mars et 18 mars 1998, La Charte, Brussel, 1999,

100p.

SNACKEN, S. EN TUBEX, H., “Libération conditionnelle et opinion publique“, in BOSLY, H.D., DE BECO, R.,

KELLENS, G., KINABLE, J., LANDENNE, PH., MARY, PH, REYNAERTS, P., SNACKEN, S. EN TUBEX, H., La libération

conditionnelle. Analyse des lois des 5 mars et 18 mars 1998, La Charte, Brussel, 1999, 100p.

SNACKEN, S., De korte gevangenisstraf: een onderzoek naar toepassing en effectiviteit, Antwerpen,

Kluwer rechtswetenschappen, 1986, 341p.

SNACKEN,S., Strafrechtelijk beleid in beweging, Brussel, VUBpress, 2002, 320p.

SOOTHILL, K., The prisoner’s release: A study of the employment of ex-prisoners, London, Allen and

Unwin, 1974, 319p.

TUBEX, H., “Van gevaarlijke misdrijfplegers naar langgestraften”, in SNACKEN,S. , Strafrechtelijk beleid

in beweging, Brussel, VUBpress, 2002, 256p.

TULKENS, F., “Un chapitre de l’histoire des reformateurs Adolphe Prins et la défence sociale“ in TULKENS,

F., Généalogie de la defense sociale en Belgique (1880-1914), Bruxelles, E. Story-Scientia, 1988, 114p.

VAN DEN BERGE, Y., Dossier Nieuwe Wetgeving: Strafuitvoering: De externe rechtspositie van

veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge,

Vanden Broele, 2007, 112p.

VAN DEN BERGE, Y., Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Bibliotheek

Strafrecht Larcier, 2006, 314p.

VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu,

2009, 665p.

Page 127: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

119

VERBRUGGEN, F., “De oude Lejeune: oorsprong, achtergrond en ratio legis van de nieuwe regelgeving”,

in VAN DEN BERGE, Y., Dossiers Nieuwe Wetgeving: strafuitvoering, Brugge, Vandenbroele, 2007,

112p.

VERMEULEN, G., Strafrecht, Strafwetboek, Wetboek van Strafvordering, Bijzondere Wetten,

Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2010, 814p.

WEBER, D., Homo criminalis: Belgische parlementsleden over misdaad en strafrecht, 1830-1940,

Brussel, VUBpress, 1996, 116p.

WINCKELMANS, W., Het rapport de commissie-Dutroux (met commentaar), Leuven, Van Halewyck,

1997, 333p.

Artikels uit wetenschappelijke tijdschriften

ARNAUTS, L., “Het slachtoffer in het strafproces: het grote misverstand”, De orde van de dag 1998, 63-

58.

BAS, R. EN VAN DE VOORDE, R., “De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: nieuw en dus

beter?”, De orde van de dag 1998, 5-17.

CHRISTIAENS, J., “Het stenen hemd: Aspecten van het 19de eeuwse penitentiaire vraagstuk in België”,

Panopticon 2001, 319-341.

CHRISTIAENSEN, S., “De relatie tussen justitie en hulpverlening”, Panopticon 2001, 189-193.

CLAES, B, “Insluiten en niet uitsluiten: overbevolking, detentieschade en re-integratiegerichte

detentie”, Panopticon 2011, 52-58.

CRISTIAENSEN, S., “De zaak Falleur & Co: de opmerkelijke aanleiding tot de wet Lejeune”, Panopticon

1997, 507-525.

Page 128: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

120

DAEMS, T., “Strafuitvoeringsrechtbanken, overbevokte gevangenissen & compatibele slachtoffers”,

Panopticon 2007, alf. 28, 1-51.

DE BAETS, P., “Punitiviteit en de welvaartsstaat: een brug te ver”, De orde van de dag 2013, 69-76.

DE HERDT, J., “Na regen komt zonneschijn? De resultaten van de tweede justitiebarometer”, Nullem

Crimen 2007, 448-451.

DE RIDDER, S. EN SCHEIRS, V., “Maatregelen tegen de overbevolking in de gevangenissen: een audit door

het rekenhof.” Fatik 2012, 28-31.

DE VALCK, S., “De nieuwe wet op de VI: op weg naar een meer humane strafuitvoering? Enkele

bedenkingen vanuit DSW”, De orde van de dag 1998, 59-67.

DENECKERE, G., “Straatagitatie, een versluierde geschiedenis. Het oproer in 1886 anders bekeken”,

Belgisch tijdschrift voor de nieuwste geschiedenis 1989, 291p.

ELIAERTS, C., “De herziening van de wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: op weg naar een

‘strafuitvoeringsrecht’?”, Panopticon 1980, 185-196.

ELIAERTS, C., “Het nieuw realisme in het strafrecht en de criminele politiek’, Panopticon 1984, 1-9.

FOQUE, R., “Enige theoretische reflecties naar aanleiding van de wetten van 5 en 18 maart 1998 op de

voorlopige invrijheidstelling”, De orde van de dag 1998, 69-74.

JACOBS, E., GOETHALS, J., VERTOMMEN, H. EN VERVAEKE, G., “Penitentiaire adviesverlening inzake

voorwaardelijke invrijheidstelling”, Fatik 2006, 9-19.

JANSSEN,P., “De relatie tussen strafrechter en strafuitvoering”, Panopticon 2001, 185-188.

KLOECK, K. EN PIETERS, F., “De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: niet compleet

nieuw, echt wel beter”, De orde van de dag 1998, 19-27.

Page 129: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

121

MAES, E. “Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: Onderzoek naar de ontwikkeling van en de

samenhang tussen penitentiaire regelgeving (inzake het regime van gedetineerden) en penologische

visies of andere normeringsrationaliteiten”, Panopticon 2008, 68-73.

MAES, E. EN TANGE, C., “De strafuitvoeringsrechtbanken en de voorwaardelijke invrijheidstelling:

enkele empirische gegevens over de toepassing van VI tegen het licht van een steeds toenemende

gevangenispopulatie en de roep om een strenge(re) strafuitvoering ”, Fatik 2012, 19p.

MAES, E., “Komen criminelen te vroeg vrij? Over suggestieve vragen en de zoektocht naar

genuanceerde antwoorden in verband met de tijdsvoorwaarden voor voorwaardelijke

invrijheidstelling”, Fatik 2008, 4-11.

MAES, E., “Naar een nieuwe wettelijke regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België?

Enkele beschouwingen over de voorwaardelijke invrijheidstelling en de mogelijke oprichting van de

strafuitvoeringsrechtbanken”, Panopticon 2001, 541-567.

MAES, E., “Rondetafelgesprek voorwaardelijke invrijheidstelling”, Panopticon 1997, 370-394.

MAES, E., “Voorwaardelijke invrijheidgestelden onder de vleugel van de strafuitvoeringsrechtbanken:

onderzoek bij een populatie voorwaardelijke invrijheidgestelden na één jaar werking”, Fatik 2009,

12-20.

MEYVIS, W., “Voorwaardelijke invrijheidstelling: gekneld tussen justitie en Vlaamse gemeenschap”,

Panopticon 1997, 295-296.

PERRIENS, R, PIETERS, F. EN PIRON, F., “De voorwaardelijke invrijheidstelling: much ado about nothing?“,

Panopticon 2003, 563-567.

PIETERS, F., “De wetten betreffende de strafuitvoeringsrechtbanken en de externe rechtspositie van

veroordeelden: Mayday, mayday?”, Panopticon 2007, afl. 28, 1-56.

PIETERS, F., “Vijf jaar strafuitvoeringsrechtbanken – faute de grives, on mange des merles”, Fatik 2012,

5-11.

Page 130: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

122

ROBERT, L., “Geconstipeerd en hongerig: een systeem op zoek naar wetenschappelijke ondersteuning

in tijden van overbevolking”, Fatik 2011, 24-31.

SCHEIRS, V., “Vijf jaar strafuitvoeringsrechtbanken: FATIK sprak met vier ervaringsdeskundigen”, Fatik

2012, 37-41.

SCHEIRS,V. “Na vijf jaar strafuitvoeringsrechtbanken de strafuitvoeringsrechtbank buitenspel, de

minister terug aan zet?”, Fatik 2012, 3-4.

SMAERS, G., “Waarheen met de voorwaardelijke invrijheidstelling?”, Panopticon 1997, 177-184.

SNACKEN, S. EN VAN ZYL SMIT, D., ‘The effects of imprisonment’ in HERZOG-EVANS, M., (ed.), Transnational

Criminology Manual (Volume 3), Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 2010, 325-342.

TUBEX, H., “De positie van het slachtoffer in de nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling”,

De orde van de dag 1998, 43-51.

TUBEX, H., “De werking van de voorwaardelijke invrijheidstelling aan de vooravond van een nieuwe

regelgeving”, Panopticon 2007, afl. 28, 68-73.

VAN CAUWENBERGHE, K., “De rechter en de voorwaardelijke invrijheidstelling”, De orde van de dag

1998, 37-41.

VAN DEN BERGE, Y., “De invloed van de rechtspraak op de externe rechtspositie van veroordeelden”,

Fatik 2012, 43-50.

VAN GESTEL, B., “Media en de roep om een harde aanpak van criminaliteit”, De orde van de dag 2013,

77-82.

VANACKER, J., “De strafuitvoeringsrechtbanken en de externe rechtspositie van veroordeelden: een

(recht)bank vooruit?”, Panopticon 2007, afl. 28,

VANDER BEKEN, T., “Over daad, dader en maatschappij”, Panopticon 2008, 50-53.

VANHERP, J., “Mijn detentie en mijn reïntegratie: een lange weg”, Fatik 2006, 20-25.

Page 131: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

123

VERBRUGGEN, F., “Ceci n’est pas une récidive: wettelijke herhaling en de tijdsvoorwaarde bij

voorwaardelijke invrijheidstelling”, Fatik 2006, 20-25.

VERPOEST, K. EN VANDER BEKEN, T., “Rechters in uitvoering. Een eerste analyse van de wetten rond de

externe rechtspositie van veroordeelden en de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken”,

Nullem Crimen 2006, 370-382.

VERPOEST, K., “De wet op de externe rechtspositie van veroordeelden: België de traagste leerling van

de klas?”, X, 2009, 5p.

X, “Gevangen in een systeem?”, De orde van de dag 1998, 29-36.

Wetgeving

Koninklijk Besluit met de middelen ter uitvoering van de voorwaardelijke : voorwaarden –vergunning

der invrijheidstelling- wijze van bewaking, BS 1 augustus 1888.

Koninklijk Besluit 17 januari 1921 inhoudende de middelen ter uitvoering van de bepalingen der wet

van 31 mei 1888 gewijzigd door de wetten van 3 augustus 1899, 1 mei 1913 en 19 augustus 1920

betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling van de burgerlijke en militaire veroordeelden, BS 10

februari 1921.

Koninklijk Besluit van 13 juni 1999 houdende organisatie van de dienst justitiehuizen van het

ministerie van Justitie, BS 29 juni 1999.

Koninklijk Besluit van 10 februari 1999 houdende uitvoeringsmaatregelen inzake de voorwaardelijke

invrijheidstelling, BS 23 februari 1999.

Koninklijk Besluit van 27 juni 2000 houdende de oprichting van een Commissie

“Strafuitvoeringsrechtbanken, externe rechtspositie va gedetineerden en straftoemeting”, BS 13 juli

2000.

Page 132: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

124

Koninklijk Besluit van 29 januari 2007 tot bepaling van de inhoud van het verslag van de directeur en

tot bepaling van de samenstelling en de werkwijze van het personeelscollege, BS 1 februari 2007.

Ministeriële Omzendbrief van 20 mei 1981 nr. 1390 betreffende de voorlopige invrijheidstelling en

voorwaardelijke invrijheidstelling, Bulletin van het Bestuur der Strafinrichtingen 1981, 126.

Ministeriële omzendbrief 23 december 1998 nr. 1693/XIX 23 december 1998, betreffende de

overgang van de huidige naar de nieuwe regeling inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling.

Wet van 4 maart 1870 à la réduction des peines subies sous le régime de la séparation, BS 10 mei

1870.

Wet van 31 mei 1888 waarbij voorwaardelijke invrijheidstelling en voorwaardelijke veroordeling in

het strafrecht worden ingevoerd, BS 3 juni 1888.

Wet van 27 november 1891 tot beteugeling van de landloperij en bedelarij, BS 3 december 1891.

Wet van 1 mei 1913 tot intrekking van de wet van 4 maart 1870 betreffende de vermindering der

straffen onder het stelsel der afzondering ondergaan, BS 4 mei 1913

Wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet

van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de

gewoontemisdadigers, vervangen bij de wet van 1 juli 1964, BS 2 april 1998.

Wet van 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, BS

2 april 1998.

Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de

gedetineerden, BS 1 februari 2005.

Wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een

vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de

strafuitvoeringsmodaliteiten, BS 15 juni 2006.

Page 133: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

125

Wet van 17 mei 2006 houdende de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken, BS 15 juni 2006.

Wet van 13 maart 2013 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en van de wet van 17 mei 2006

betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het

slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, BS 19 maart 2013.

Parlementaire stukken

Parlementair onderzoek naar de wijze waarop het onderzoek door de politie en gerecht werd

gevoerd in de zaak “Dutroux-Nihoul en consorten”, Parl. St. Kamer 1996-97, nr. 713/6

THONISSEN, M., “Rapport fait à la chambre des représentants, au nom de la section centrale“, Pass.

1888, 230.

Parl. St. , Kamer, 1997-98, nr. 1070/8, 12.

Parl. St. , Kamer, 1997-98, 825/3, 12.

Rapport sur l’exécution de la loi instituant la condamnation conditionelle et la libération

conditionelle. Juin 1888 à décembre 1889, Parl. St., Kamer, 1889-90 nr. 196

Wetsontwerp tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling,

wetsvoorstel tot invoering van de vervroegde invrijheidstelling, Parl. St. Senaat 1996-1997, nr. 589/7.

Wetsontwerp betreffende de toepassing van het cellulair regime. Memorie van toelichting, Doc.

Parl., Kamer 5 juli 1889, nr. 233.

Voorstel van resolutie betreffende het eindverslag van de Commissie Basiswet gevangeniswezen en

rechtspositie van gedetineerden en het voorstel basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van

gedetineerden, Parl.St. kamer, 19 februari 203, nr. 2317/001.

Page 134: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

126

Online

De Standaard, http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=DSS26062003_006., verkregen

op 17 april 2013.

De Standaard, http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=DSS26062003_006, verkregen

op donderdag 26 juni 2003.

De Standaard, http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=DMF20120828_026&s=1,

verkregen op 28 augustus 2012.

De Standaard, http://www.standaard.be/cnt/DMF20130502_004, verkregen op 2 mei 2013.

De Standaard, http://www.standaard.be/cnt/DMF20120828_087 , verkregen op 11 mei 2013.

De Standaard, http://www.standaard.be/cnt/DMF20120731_181, verkregen op 11 mei 2013.

De Knack, http://www.knack.be/nieuws/belgie/michelle-martin-morgen-wellicht-vrij-marchal-wat-

als-ik-haar-tegenkom-op-de-markt/article-4000168113135.htm, verkregen op 11 mei 2013.

De Standaard, http://www.standaard.be/cnt/DMF20130214_00469189, verkregen op 12 april 2013.

De Gazet Van Antwerpen, http://www.gva.be/nieuws/experts/johndewit/aid1243776/de-

hervorming-van-de-voorwaardelijke-invrijheidsstelling.aspx, verkregen op 20 april 2013.

De Standaard, http://www.standaard.be/cnt/DMF20130122_00442744, verkregen op 23 januari

2013.

De Standaard, http://www.standaard.be/cnt/DMF20121129_00386557, verkregen op 20 november

2012.

Federale Overheidsdienst Justitie,

http://justitie.belgium.be/nl/themas_en_dossiers/justitiehuizen/verdachte_misdrijf/veroordeeld/ge

vangenisstraf/vrijheid_onder_voorwaarden, verkregen op 10mei 2013.

Page 135: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

127

Andere

B. DE RUYVER, Cursus strafrechtelijk beleid, Gent, Academia press, 2011, 623p.

Casier judiciaire et rehabilitation, Collection de travaux publiés pas la faculté de roit et des sciences

économiques de l’université de neuchatel série juridique, Suisse, Neuchalet, 15, 1982.

FOD Justitie, justitie in cijfers 2007, Brussel, DG rechterlijke organisatie, 2007, 91p.

FOD Justitie, justitie in cijfers 2010, Brussel, DG rechterlijke organisatie, 2010, 75p.

FOD Justitie, justitie in cijfers 2011, Brussel, DG rechterlijke organisatie, 2011, 70p.

Infobrochure Justitiehuis, 2011, Gent.

Infobrochure Strafuitvoeringsrechtbanken, 2007, Brussel.

MAES, E., DUPIRE, V., EN TORO, V., De V.I. - commissies in actie: onderzoek naar de werking van de in

het kader van de nieuwe V.I. - wetgeving (wetten van 5 en 18 maart 1998) opgerichte commissies

voor de voorwaardelijke invrijheidstelling: eindrapport augustus 2000, Nationaal Instituut voor

Criminalistiek en Criminologie, Collectie van onderzoeksrapporten & onderzoeksnota’s nr. 6, 355p.

MAES, E., Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf, onderzoek naar de ontwikkeling van en de

samenhang tussen penitentiaire regelgeving (inzake het regime van gedetineerden) en penologische

visies of andere normeringsrationaliteiten, Leuven, proefschrift, september 2007, 1200p.

Schriftelijke vraag nr. 4-5652 van Christine Defraigne (MR) d.d. 7 december 2009 aan de minister van

Justitie.

STUDIENAMIDDAG in samenwerking met Panopticon, Criminaliteit in de strafrechtsketen: verhalen

achter cijfers. 8 november 2012, CC De Kriekelaar te Schaarbeek.

Regeerakkoord Verhofstadt II, 2003.

Page 136: De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in ......De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling

128

Regeerakkoord Di Rupo I, 2012.