De terrestrische flora en vegetatie van het niet …vegetatie en mogelijkheden voor natuurherstel en...

136
Ins tituut \'ucr ;'- ' ",,. . :r- 1 -: 'I_. J .• l.l De terrestrische flora en vegetatie van het niet-getijbeïnvloede deel van het alluvium van de Zeeschelde !L.:.:J\ f< .. ':: ·: J'! . "-,: ;_..) 1070 F3RUSSEL. Els Van den Balck, Maurice Hoffmann & Patriek Meire Instituut voor Natuurbehoud Kliniekstraat 25 1070 Brussel Rapport IN 98/10 April 1998

Transcript of De terrestrische flora en vegetatie van het niet …vegetatie en mogelijkheden voor natuurherstel en...

Instituut \'ucr ;'- ' ",,. . :r- 1-: • 'I_. J .• l.l

De terrestrische flora en vegetatie van het

niet-getijbeïnvloede deel van het alluvium

van de Zeeschelde

f:~k";r•:. !L.:.:J\ f< .. '::·: J'! . "-,: ;_..)

1070 F3RUSSEL.

Els Van den Balck, Maurice Hoffmann & Patriek Meire

Instituut voor Natuurbehoud

Kliniekstraat 25

1070 Brussel

Rapport IN 98/10

April 1998

INHOUD

Samenvatting ........................................................... .................................................... 1

HOOFDSTUK 1. INLEIDING ................................................................................ 3

1. 1 Algemeen ............................................................................................... .. ... 3

1.2 Doelstellingen ... ..... .. ...................... .. .. .... .......... ....................... .. .............. .... 3

HOOFDSTUK 2 . MATERIAAL EN METHODEN .............................................. 4

2.1 Materiaal ................................................................................................... 4

2.1. 1 Situering van het studiegebied ................................................ .... 4

2.1.2 Flora .......................................................... .. .. ...... ................... ...... 4

2.1.2.1 Determinatie en nomenclatuur ..... ................................. 4

2.1.2.2 Florakarakteristieken ..... ............................. ............. ..... 6

2.1.3 Vegetatie-Algemene omschrijving ............................ .. ................. 6

2.2 Methoden ... ............................................. ................................................... 6

2.2.1 Flora ......... ...... .......... ........ ....... .. .... ........................ .. ....... ........ ... ... 6

2.2.1.1 Veldwerk ........... ........................................... ....... .. ...... .. 6

2.2.1 .2 Florakarakteristieken ................................................. .. . 7

2.2.1.3 Bijzondere flora-elementen .......................... .. .............. 7

2.2.2 Vegetatie ....... .......... .... ....... ....... ..... .. ...... .. ..... .... ........................... 7

2.2.2.1 Veldwerk ........................................................... .. .... ..... . 7

2.2.2.2 TWINSPAN-classificatie ............................ .... ............. 9

2.2.2.3 DCA-ordinatie .................. ...... ....... ................... ........... .. ! !

2.2.2.4 Evolutie van de karteringseenheden van de

Biologische Waarderingskaart .................................................. 11

2.2.2.5 Koppeling van de BWK-karteringseenheden aan de

TWINSPAN-groepen .............................. .. ............................... 13

HOOFDSTUK3 . RESULTATEN ........................................................................... l4

3.1 Flora ........................................................................................................... 14

3 .1. 1 Soortenrijkdom ........ ............ .... ................. ... ......... .. .. ... .. .. ........... . 14

3 .1.2 Florakarakteristieken ....... .. ... ... ............... .. .. ......... .... ...... .... ... ... .... 14

3.1.2.1 Zeldzaamheidskiassen ....... .. ... ........................... ........... 14

3.1.2.2 Socio-ecologische groepen .. ....... ......... .. .... .. .......... ....... 15

3.1.3 Bijzondere flora-elementen ........ ... ................. ... ... ............. ........ .. 17

3.2 Vegetatie .................................................................................................... 23

3.2.1 Algemene omschrijving van de vegetatietypen, op basis van de

BWK-eenheden en geactualiseerd a.h.v. veldwaarnemingen .. ............ 23

3.2.2 Indeling van de TWINSPAN-groepen a.h.v. het dendragram

en de tabel. ........... ..... ..... .... ...... .. ............ .. .......... ... .... .... ..... ........... ........ 2 9

3.2.3 Syntaxonomische fase- syntaxonomie en synecologie .............. 32

3.2.4 Procentueel aandeel van enkele ecologische factoren per

TWINSPAN-groep ....... .................................................... ..... .. .. .... ... .... 47

3.2.5 DCA-ordinatie .. ..... ....... .. ................... ... .... ....... ...... ....... ...... ... ...... . 49

3.2.5.1 Algemeen .... .. ...... .. ..... ........ ............. ........... .. ........... .. .... 49

3.2.5.2 Cultuurgraslanden .. ........ .. .. ......... ..... ........ .... ........ .. .. ... .. 52

3.2.5.3 Bossen en struwelen .... ..... ............... ..... .. .. .. ........ .......... 52

3.2.6 Huidige toestand en verandering van de vegetatie a.h.v. de

BWK-karteringseenheden .. ..... ... ......... ................................................ . 55

3.2.6.1 Algemeen .. ....................... .. .... ... ...... ...... ... ..... .. .............. 55

3.2.6.2 Huidige toestand van de vegetatie en verandering

a.h.v. de BWK-karteringseenheden in de polder van Kruibeke,

Bazel en Rupelmonde ..... ....... ...... ....... ... ... ....... .... ... .... ........ ..... . 55

3.2.6.3 VergelUking tussen de oorspronkelijke en huidige

karteringseenheden en deze van BERVOETS et al. (1986)

voor de polder van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde ............... 60

3.2.6.4 Huidige toestand van de vegetatie en verandering a.h.v. de

BWK-karteringseenheden in de overige alluviale gebieden .... 62

3.2.7 Koppeling van de BWK-karteringseenheden aan de TWINSPAN-

groepen ...... .... ..... ... ..... ......... ......... ............................. .. .. ......... .............. 78

HOOFDSTUK 4. DISCUSSIE ................................................................................. 85

REFERENTIES

BIJLAGEN

LIJSTVAN DE FIGUREN

Figuur 1. Situering van het studiegebied . .................................................. .............. 5

Figuur 2. Histogram van het aantal soorten in het studiegebied i.f.v.

de logaritmische zeldzaamheidskiassen van Noord-België en België .................... 14

Figuur 3. Procentueel aandeel van de socio-ecologische hoofdgroepen in het

studiegebied ................................................................................................................ 15

Figuur 4. Overzicht van.het grondgebruik in de binnendijkse alluvia a.h.v. de

BWK ................................................................................. ........................................... 24

Figuur 5. Dendrogram ............................................................................................... 30

Figuur 6. Procentueel aandeel van de bodemdrainageklassen per TWINSPAN-

groep ............................................................................................................................ 47

Figuur 7. Procentueel aandeel van de beheersvormen per TWINSPAN-groep .. 48

Figuur 8. DCA-ordinatiediagram van 290 opnamen met aanduiding van de

TWINSP AN-groepen .................................................................................................. 50

Figuur 9. DCA-grafiek van de cultuurgraslanden .................................................. 53

Figuur 10. DCA-grafiek van de bossen en struwelen . ............................................ 54

Figuur 11. Evolutie van de BWK-eenheden in het studiegebied ............. ............... 56

Figuur 12. Procentuele verandering van de BWK-eenheden over de periode

1978-1994 in de polder Kruibeke, Bazel en Rupelmonde ....................................... 58

Figuur 13. Procentuele verandering van de BWK-eenheden over de periode

1978-1994 in de afzonderlijke polders van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde ...... 59

Figuur 14. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in de Gentbrugse

meersen . ...................................................................................................................... 63

Figuur 15 Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in de Weimeers .............. 64

Figuur 16. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in de Bergenmeersen .... 65

Figuur 17. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in de Paarden weide ...... 66

Figuur 18. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in het Scheldebroek ..... 67

Figuur 19. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in het Tielrodebroek .... 68

Figuur 20. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in Potpolder I. .............. 69

Figuur 21. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in Boven Zanden .......... 69

Figuur 22. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in de polders te

Hingene .......................... ................................................ : ............................................ 70

Figuur 23. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in Potpolder IV ............. 71

Figuur 24. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in Potpolder V .............. 72

Figuur 25. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in het Bulbierbroek. ..... 73

Figuur 26. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in de polders te Appels. 74

Figuur 27. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden te Heusden .................... 75

Figuur 28. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in de Grote Wal.. .......... 76

Figuur 29. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in de Vlassenbroekse

polder ................................................................ ......................................... : ................. 76

Figuur 30. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in de Kalkense

meersen . ...................................................................................................................... 77

LIJST VAN DE TABELLEN

Tabell. Bedekkingsschaal voor het opnemen van de vegetaties ........................... 8

Tabel 2 Geïnventariseerde studiegebieden langs de Zeeschelde met bijbehorend

aantal opnamen en periode van inventarisatie ................................................ ........ 9

Tabel 3. Bedekkingsschaal (%)en gebruikte cutlevels ........................................... lO

Tabel 4. Aangepaste BWK-karteringseenheden voor de graslanden .................... 12

Tabel 5. Socio-ecologische groepen, aantal soorten en percentage per socio-

ecologische groep in het studiegebied ....................................................................... 17

Tabel 6. Zeldzaamheidskiassen en bedreiging van een aantal recent gevonden

soorten in het studiegebied ........................................................................................ 23

Tabel 7. BWK-formaties, die weerhouden werden, met hun overeenkomstige

oppervlakten in de Schelde-, Durme- en Rupelvallei .............................................. 25

Tabel 8. TWINSP AN-tabel. ....................................................................................... 31

Tabel 9. TWINSPAN-groepen en syntaxonomische eenheden van de opnamen

in het studiegebied ...................................................................................................... 46

Tabel10. Gemiddelde DCA-scores en standaarddeviatie per vegetatiegroep ..... 51

Tabel 11. Verandering van de BWK-karteringseenheden in de gehele polder

van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde ....................................................................... 58

Tabel12. Overzicht van de verandering van de BWK-eenheden in de polders

van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde ....................................................................... 59

Tabel 13. Symbolen van de TWINSPAN-groepen en typologie volgens de

karteringseenheden van de BWK ............................................................................. 78

Tabel14. Overzicht van de TWINSPAN-groepen, het gemiddeld soortenaantal

en de biologische waarde ........................................................................................... 80

Samenvattin~

Samenvatting

Dit rapport tracht een beeld te geven van de flora en vegetatie in de binnendijkse alluviale

gebieden van de Boven-Zeeschelde . Er werden 20 gebieden geïnventariseerd. Enkele

gebieden zijn reeds gecontroleerd overstromingsgebied, andere werden gekozen i.f.v. hun

bestemming in het Sigmaplan om ingericht te worden als gecontroleerd overstromingsgebied.

Potentiële overstromingsgebieden die niet in het Sigmaplan beschreven werden, werden ook

bestudeerd.

Flora

Op perceelsniveau werden 263 soorten, verspreid over 293 percelen, aangetroffen.

Binnen het studiegebied werden 30 van de 42 socio-ecologische groepen teruggevonden.

Binnen het bestudeerde deel van de Scheldevallei nemen matig bemeste graslanden op matig

vochtige grond de grootste oppervlakte in (STIEPERAERE & FRANSEN 1982).

Ongeveer 60% van de soorten is zeer algemeen, 6% (niveau t.o.v. Noord-België) is zeldzaam.

Van een aantal zeldzame en!oftypische soorten werd de auto-ecologie besproken.

Vegetatie

Naast de inventarisatie op perceelsniveau werden 293 opnamen gemaakt (waarvan 5

opnamen in de Kalkense meersen gemaakt werden door Wouter Van Landuyt). In deze

opnamen werden 230 soorten teruggevonden.

De vegetatie-opnamen werden verwerkt met TWINSP AN en DCA. TWINSP AN

onderscheidde 19 clusters. De graslanden nemen 10 clusters in, bossen en aanplanten 3,

struwelen 3 en oever- en moerasvegetaties eveneens 3. Binnen de graslanden kon een

opsplitsing gemaakt worden in halfnatuurlijke droge graslanden, halfnatuurlijke vochtige

graslanden en roesofiele cultuurgraslanden (DE BLUST et al. 1985). Droge graslanden (Thero­

Airion) werden op de rivierduinen teruggevonden. In het studiegebied komen vochtige

graslanden, die tot het Calthion palustris behoren, zelden voor. Door verruiging van deze

graslanden vinden we er tevens overgangen naar het Filipendulion. Sterk bemeste en

begraasde graslanden vormen het grootste aandeel in het gebied. Hiertoe behoren de

graslanden van het Poo-Lolieturn en de minder bemeste en begraasde Lolio-Cynosuretum­

graslanden. Hooilanden behorend tot het Arrhenatheretum elatioris komen nog slechts

sporadisch op de dijken voor. De meeste dijken vertonen een antropogeen verstoorde

vegetatie.

Populierenaanplanten hebben in hun ondergroei een verruigde vegetatie met vnl. Grote

brandnetel ( Urtica dioica). Opslag van struiken komt eveneens voor. De aanwezige

elzenbossen blijken eveneens een sterk verruigde ondergroei te kennen. Deze verruiging is

- l -

mogelijk het gevolg van een combinatie van grondwaterstandsdaling (cfr. GROOTlANS 1975,

1985), verhoogde lichtinval door kap van populieren in de elzenbossen en luchtvervuiling

(HERMY 1989). Naast vermelde bossen komen er binnendijks wilgenbroekbossen voor.

Struwelen met Zwarte els (Alnus glutinosa) en verschillende Wilgesaorten komen nog

sporadisch voor.

Van de oever- en moerasvegetaties werden veelal monotypische vegetaties teruggevonden.

Liesgras (Glyceria maxima) en Rietgras (Phalaris arundinacea) vormen hier de twee

dominanten. Deze ontwikkeling is het gevolg van de eutrofiëring van het water en sterke

grondwaterstandsdaling (GRYSEELS 1989).

Watervegetaties konden niet bemonsterd worden omwille van het ongunstige

vegetatieseizoen. Onderzoek naar de vegetatie van wielen en kreken lijkt dan ook in de

toekomst aangewezen. BERVOETS et al. ( 1986) vermelden voor de wielen en kreken in de

polder van Bazel en Rupelmonde de waterplanten Gele plomp en Waterlelie.

Voor het onderzoek naar mogelijke relaties tussen de vegetatiedifferentiatie en abiotische

factoren werd DCA toegepast. Het beheer bleek de grootste relatie te vertonen met de

geografische spreiding van de opnamen, gevolgd door vochtigheid. Ook in andere, natte

graslandgebieden die plaatselijk overstroomd worden (Oude Landen en Bourgoyen)

(VERLINDEN 1988) bleek de eerste as een beheersas te zijn. Zowel in de~e als in onze studie

verklaart de factor vochtigheid op de tweede as de verspreiding van de soorten.

Tevens werd de karteringseenheid van de Biologische Waarderingskaart van België van elk

van de opgenomen percelen (kartering daterend van eind jaren I 70-begin I 80) vergeleken met

de huidige vegetatie (figuur 11 ). Vooral de halfnatuurlij ke, vochtige graslanden en de

elzenbossen zijn geëvolueerd naar een biologisch minder waardevolle eenheid. Rietland en

grote zeggenvegetaties zijn veelal verdwenen. Deze veranderingen doen zich voor over de

hele bestudeerde Scheldevallei. Enkel in de opgenomen reservaatpercelen van de Kalkense

meersen bleef de karteringseenheid ongewijzigd.

- 2 -

Hoofdstuk I :Inleiding

Hoofdstuk 1 . Inleidin2

1.1 Algemeen

Niettegenstaande de bestaande en potentiële waarde van de flora en vegetatie m de

binnendijkse alluviale gebieden van de Boven-Zeeschelde (het zoet- en brakwaterdeel van de

Schelde tussen Gent en Antwerpen), is er weinig wetenschappelijk onderzoek naar verricht.

Dit heeft verschillende redenen. Eén van de redenen hiervoor is dominantie van intensieve

land-, tuin- en bosbouw in dit gebied.

Recent werd in Nederland een plan uitgewerkt betreffende de toekomst van het rivierengebied

in Nederland (DE BRUIN et al. 1987). Dit "Plan Ooievaar", ijvert niet alleen voor een

verbetering van de algemene milieu- (water-) kwaliteit, maar ook voor een verbetering en

herstel van de bestaande natuurwaarden, zowel voor de rivier zelf als voor de ·alluviale

gebieden. Dit plan omvat tevens een visie op de natuurontwikkeling in de omgevende

overstroombare gebieden.

Voor het beleid inzake ecologisch herstel van rivieren was er een tweede startpunt : het Rijn

Aktie Programma {INTERNATIONALE RIJN COMMISSIE 1987), waarin zowel doelstellingen

qua waterkwaliteit als ecologische doelstellingen nagestreefd worden. Ook in de andere

Rijnlanden is het ecologisch herstel van de Rijn een begrip geworden (DE WIT 1993) .

Deze plannen leiden in Nederland op nationaal niveau tot een aantal visies op beheer en

inrichting van de overstroombare gebieden (uiterwaarden) (PROVINCIE GELDERLAND 1989,

PROVINCIE OVERIJSSEL 1988).

Een aantal gelijkaardige ideeën werden voor de Schelde reeds globaal ontwikkeld

(VERHEYEN et al. 1991, MEIRE et al. 1992). Een uitvoeriger wetenschappelijke studie van de

vegetatie en mogelijkheden voor natuurherstel en -ontwikkeling van de binnendijkse alluviale

gebieden van de Zeeschelde dringt zich echter op. In dit rapport wordt ingegaan op de

beschrijving en evolutie van de flora en vegetatie in het binnendijks alluviaal gedeelte van de

Boven-Zeeschelde.

1.2 Doelstellingen

De doelstellingen van dit onderzoek zijn vierledig :

- inventarisatie van de flora van de onderzochte gebieden

-typering van de vegetatie van de binnendijkse (potentiële) overstromingsgebieden die in het

Sigmaplan weerhouden werden

-onderzoeken welke ecologische factoren de differentiatie in vegetatietypen bepalen

-evaluatie van de verandering van de vegetatie(typen) in het studiegebied

- 3 -

Hoofdstuk 2 : Materiaal en methoden

Hoofdstuk 2 . Materiaal en methoden

2.1 Materiaal

2.1.1 Situering van het studiegebied (figuur 1)

Het studiegebied omvat de binnendijks (=landwaarts) gelegen alluviale vlakte van de

Zeeschelde tussen Gent en Kruibeke, alsook de alluviale gebieden langs de Dunne (tot

Lokeren) en de Rupel (tot Rumst).

In totaal werden twintig deelgebieden geïnventariseerd (tabel 2). De deelgebieden werden

gekozen op basis van hun (potentiële) bestemming binnen het Sigmaplan om ingericht te

worden als gecontroleerd overstromingsgebied. Gecontroleerde overstromingsgebieden

(g.o.g. ' s) vormen een essentieel onderdeel van het Sigmaplan. Voor een gedetailleerde

bespreking van dit plan verwijzen we naar CASTELEYN & KERSTENS ( 1988). Een g.o.g. is in

principe een onbewoond gebied, dat gelegen is in het oorspronkelijk winterbed van de rivier

en slechts overstroomt bij een bepaalde stormvloedhoogte. Men spreekt in dit geval van

passieve bevloeiing. Om een verlaging van de waterstand te bekomen, werden door de Dienst

der Zeeschelde laaggelegen rivierpolders als gecontroleerde overstromingsgebieden ingericht.

Het vroegere vloeimeersensysteem is een actieve bevloeiing, waarbij de velden tijdens

springtij bevloeid werden via sluizen. Verschillende voormalige vloeimeersen werden in het

Sigmaplan weerhouden om als g.o.g. ingericht te worden (bijlage 1 ).

Langs de Durme werden een aantal potpolders ingericht. Zowel het principe van

overstroming als de functie is verschillend. Potpolders worden gebruikt als spuikom om de

aanslibbing van de Durme tegen te gaan. In tegenstelling tot de g.o.g.' s wordt het water tot

het maximum gestockeerd, waarna het in één keer gespuid wordt.

2. 1.2 Flora

2.1.2.1 Determinatie en nomenclatuur

Voor de determinatie van de hogere planten werd gebruik gemaakt van de flora van DE

LANG HE et al. ( 1988). Voor de determinatie van Poaceae gebruikten we tevens HUBBARD

( 1984) en VAN DER M EIJDEN et af. ( 1983 ). Cyperaceae en Juncaceae werden gedetermineerd

met behulp van VAN DER MEIJDEN et al. ( 1983). Oe determinatie van Bryophyta gebeurde

met MARGADANT & DURING ( I 982). Oe nomenclatuur van de hogere planten volgt DE

- 4-

Vl

·'·· ." ... ·' ,.,...­•'•.! . . \ . \ ..

............... '\.,.······· ·1.

'\..'• ....

Q._ lQ 20 km

~ .... <)Î;fkrn~hoc ~-

\....·' 9-,.•' X-

" 0 ~ ... \ ~ ,v,.. .· ü /'t> e:"~

r ..

'rJ !iQ' = = .., (/)

ê' Cl> :::1 . ::J

(IQ

< "" ::J ;:r'

l! V.

2 0. ~·

(IQ Cl> CT ~· 0.

I~ 0

~ ~ ~ l"j

I~ c ~ ..., ss· !::.. "' ::s 3 ~ 6" ~ ::s

Hoq(dstuk 2 :Materiaal en methoden

LANGHEet al. ( 1988). Voor de Nederlandse namen van de soorten werd gebruik gemaakt van

VANHECKE ( 1987).

2.1. 2. 2 Florakarakteristieken

De florakarakteristieken, ze ldzaamheidskiassen en socio-ecologische groepen werden

bestudeerd m.b.v. STIEFERAERE & FRANSEN ( 1982). In de Standaardlijst van de Belgische

vaatplanten van STlEPERAERE & FRANSEN ( 1982) wordt aan elke plantesoort een nationaal

en regionaal (ten N en Z van Samber en Maas) zeldzaamheidsgetal toegekend. In deze studie

werden beide zeldzaamheidsgetallen gebruikt, maar werd enkel de logaritmische

klasseverdel ing als vergelijkingsbasis genomen.

2.1.3 Vegetatie- Algemene omschrijving

Voor de bespreking van de kenmerkende vegetatietypen in de alluviale gebieden tussen Gent

en Antwerpen maken we gebruik van de Biologische Waarderingskaart van België (DE

BLUST et al. 1985). Volgende kaarten van de Biologische Waarderingskaart van België

werden hiervoor geraadpleegd :

- 14/8 (DEMAREST & PAELINCKX 1993)

- 15/5-6-7-8 (PAELINCKX et al. in druk)

- 22 (DESMET & DEMAREST 1985)

- 2311-2-3-4 (niet gepubliceerde, gedigitaliseerde kaarten)

De opnameperiode voor de BWK 14/8 is 1978-1984 (1989); voor de BWK 15/5-6 :

1978,1988; voor de BWK 15/7-8: 1979, 1982, 1988; voor de BWK 22: 1978-1984; voor de

BWK 2311-2 : 1978-1979 ( 1988) en voor de BWK 23/3-4 : 1978-1979 ( 1988).

2.2 Methoden

2.2.1 Flora

2.2.1.1 Veldwerk

Het veldwerk werd uitgevoerd van half juli tot half oktober 1994. Bij de studie van de flora

over de verschillende alluvia le gebieden werd geen gebiedsdekkende flora-inventarisatie

uitgevoerd. Als uitgangspunt werd, op basis van onderzoek van B ER VOETSet al. ( 1986), een

gedetai lleerde flora-studie verricht in de polders van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde. Daarna

werden aanvullende gegevens in de andere gebieden verzameld.

De keuze van de percelen in de polder van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde gebeurde op

basis van BERVOETS et al. ( 1986). Deze namen 669 percelen op in het ganse studiegebied.

- 6 -

Hoofdstuk 2 : Materiaal en methoden

Van deze grote dataset werd besloten om l 0% van de sterk bemeste en begraasde weilanden

(dit komt overeen met 2 I percelen) en 20% (92 percelen) van de overige vegetatietypen te

inventariseren. De keuze van de percelen geschiedde ad randmp.

Voor de keuze van de percelen in de overige gebieden werd gebruik gemaakt van de

Biologische Waarderingskaart van België. Per vegetatietype (karteringseenheid) werden

minimum 3 percelen gekozen. De keuze van de ligging van de percelen was arbitrair.

Tijdens het doorlopen van het perceel werden alle voorkomende soorten genoteerd. Soorten

van grachtkanten werden eveneens genoteerd indien deze soorten zich geheel of gedeeltelijk

in het perceel bevonden. Indien er in het veld afwijkende vegetatietypes (afwijkend van de

BWK-karteringseenheden) voorkwamen, werden deze eveneens opgenomen.

In totaal werden 293 percelen geïnventariseerd.

2.2. 1.2 Florakarakteristieken

Voor het vergelijken van de florakarakteristieken, zeldzaamheidskiassen en socio-ecologische

groepen, in de onderzochte alluviale gebieden met de Belgische waarden, werden de

resultaten van het veldwerk (floristische gegevens) getoetst aan SnEPERAERE & FRANSEN

(1982).

2.2. 1.3 Bi;zondere flora-elementen

Een aantal zeldzame soorten die in het studiegebied gevonden werden, worden besproken

naar zeldzaamheid, verspreiding en habitat. Deze gegevens worden aangevuld met

literatuurgegevens, waaronder streeplijsten. Het aantal besproken soorten is hier geenszins

volledig, daar niet alle IFBL-streeplijsten ter beschikking waren.

2.2.2 Vegetatie

2.2.2.1 Veldwerk

Voor de keuze van de percelen waarin het veldwerk (opnamen) zich situeert, verwijzen we

naar hoofdstuk 2.2.1.

Per perceel werd een opname gemaakt. Deze opname werd in het midden van het perceel

gemaakt, zodat aan de voorwaarde van homogeniteit voldaan werd (WESTHOFF & VAN DER

MAAREL I 973). De gebruikte schaal is gebaseerd op de Frans-Zwitserse school. Enkel een

bedekkingsschaal werd gehanteerd om het veldwerk sneller te doen verlopen. De gebruikte

schaal wordt weergegeven in tabel 1.

- 7 -

Hoofdstuk 2 : Materiaal en methoden

Code van de schaal Overeenkomend percentage

I I%

2 2-3%

4 3-5%

A 5-25%

B 25-50%

c 50-75%

D 75-100%

Tabel I. Bcdekkingsschaal voor het opnemen van de vegetaties.

Oe opnamen van de geïnventariseerde graslanden hebben steeds een oppervlakte van 9 m2

(3m x 3m), deze van de bossen en aanplanten I 00 m2 (I Om x I Om). De grootte van deze

opnamen komt overeen met het minimumareaal van de betreffende gemeenschappen

(WESTHOFF & VAN DER MAAREL I973). Bij de opname van sloot- en oevervegetaties werd

steeds een breedte van 0, 5 meter aangehouden, de lengte werd bepaald i.f.v. de uniformiteit

van de vegetatie.

In het veld werd de beheersvorm genoteerd, evenals de bedekking van mos-, kruid-, struik- en

boomlaag.

Over het totale studiegebied werden 293 opnamen gemaakt. De opnamegegevens van de

Kalkense meersen werden ter beschikking gesteld door Wouter Van Landuyt 1 en dateren van

juni 1994. 39% van het totaal aantal opnamen situeert zich in de polder van Kruibeke, Bazel

en Rupelmonde.

Een overzicht van de onderzochte gebieden met het bijbehorende aantal opnamen wordt

gegeven in tabel 2.

1 Instituut voor Natuurbehoud. Kl iniekstraat 25. 1070 Brussel

- 8 -

Hoofdstuk 2 : Materiaal en methoden

Gebied Aantal opnamen Periode opname

Bergenmeersen 11 augustus 1994

Boven Zanden (Rupel) 5 september 1994

Bulbierbroek (Durme) 3 september 1994

Gentbrugse meersen 1 1 augustus 1994

Grote Wal 8 oktober 1994

Heusden L.O. 14 oktober 1994

Kalkense meersen 5 juni 1994

Paardenweide 25 augustus 1994

Polder van Bazel 28 augustus 1994

Polder van Kruibeke 36 juli 1994

Polder van Rupelmonde 49 augustus 1994

Polders te Appels 15 september 1994

Polders te Hingene 17 september 1994

Potpolder I (Durme) 11 september 1994

Potpolder IV (Durme) 4 september 1994

Potpolder V (Durme) 7 september 1994

Scheldebroek 13 augustus 1994

Tielrodebroek 9 september 1994

Vlassenbreekse polder 4 oktober 1994

Weimeers 18 augustus 1994

Totaal studiegebied 293 juli- oktober 1994

Tabel 2 Geïnventariseerde studiegebieden langs de Zeeschelde met bijbehorend aantal opnamen en periode van

inventarisatie.

2.2.2.2 TWINSPAN-classificatie

De opnamen werden verwerkt met de classificatiemethode TWINSPAN (Two-Way Indicator

Species Analysis) (HILL 1979).

In het TWINSPAN programma werden alle standaard opties gehanteerd, uitgezonderd de

cutlevels. Deze zijn 0 2 4 15 38 en 63. De oorspronkelijke bedekkingsschaal (in percentage)

en de overeenkomende cutlevels worden weergegeven in tabel 3.

- 9 -

Hoofdstuk 2 : Materiaal en methoden

Oorspronkelijke schaal(%) Cutlevel Tabelsymbool

0

1 (1 %) 1

2

2 (2-3%) 2

4

4 (3-5%) 3

15

A (5-25%) 4

38

B (25-50%) 5

63

c (50-75%) 6

D (75-100%)

Tabel3. Bedekkingsschaal (%)en gebruikte cutlevels.

Door telkens een opsplitsing te maken in een negatieve en een positieve groep, en de soorten

die voor elke groep preferentieel zijn aan te duiden, werd een dendragram geconstrueerd. Dit

dendragram drukt de synecologische relaties tussen de soorten uit. Voor een

syntaxonomische plaatsing van de opnamen werd gebruik gemaakt van WESTHOFF & DEN

HELD ( 1969) en van SYKORA (1983). De synecologie werd besproken a.h.v. WESTHOFF &

DEN HELD (1969).

Van de verschillende beheersvormen (gegevens afkomstig uit de veldnotities) werd per

TWINSPAN-groep een klasse-indeling opgesteld, waarbij de beheersvormen niets doen,

hooiland- of hooiweidebeheer, extensief beheer en intensief beheer onderscheiden werden.

Onder intensief beheer (klasse 3) wordt een intensieve begrazing verstaan, extensief beheer

(klasse 2) komt overeen met een extensieve begrazing, hooilandbeheer (klasse 1) met 1 à 2

maai maaien per jaar. De klasse 0 komt overeen met niets doen. In klasse 1 worden de 2

beheersvormen hooilandbeheer en hooiweidebeheer samengenomen, daar in de praktijk het

verschil gering blijkt te zijn. Tot deze conclusie komt ook VAN DIJK (I 990), die de invloed

van hooien en na beweiden op gras landen bestudeerde. Per TWINSP AN-groep werd het

procentueel aandeel van deze beheersklassen in een histogram uitgezet. Er werd eveneens een

histogram gemaakt van het procentueel aandeel van de drainageklassen per TWINSPAN­

groep. Voor het bepalen van de drainageklasse per opname werden de Bodemkaarten van

- I 0-

Hoofdstuk 2 : Materiaal en methoden

België gebruikt (Bodemkaart van België 1960, 1962, 1963a, 1963 b, 1964, 1966, 1971 a,

1971 b, 1990). In bijlage 2 wordt de verklaring van de drainageklassen weergegeven.

De floristische samenstelling van de TWINSPAN-groepen wordt weergegeven in een

synoptische tabel (bijlage 3). In deze tabel wordt de presentie van de soorten voor de 19

TWINSPAN-groepen weergegeven. De relatieve frequentie van de soorten wordt hierbij

weergegeven d.m.v. presentieklassen. Klasse I staat voor een relatieve frequentie van 0-25%,

klasse U voor 25-50%, klasse III voor 50-75% en klasse IV voor 75-100%.

2.2.2.3 DCA-ordinatie

Voor de ordinatie van de vegetatiedata werd gebruik gemaakt van CANOCO (TER BRAAK

1988). DCA (Detrended Correspondence Analysis), een indirecte gradiëntanalyse, werd

uitgevoerd op alle opnamen, waarna de scores van de soorten en de opnamen gecontroleerd

werden op uitbijters. De uitbijteropnamen (TWINSPAN-nummers) 51, 153 en 220 werden

verwijderd. Daarna werd een afzonderlijke analyse van de cultuurgraslanden gemaakt,

waarna werd nagegaan door welke ecologische factoren het grootste gedeelte van de variatie

binnen de data verklaard kan worden. Hiervoor werden de drainageklassen van de

Bodemkaarten van België gebruikt (Bodemkaart van België 1960, 1962, 1963a, 1963 b, 1964,

1966, 1971 a, 1971 b, 1990). In bijlage 2 wordt de verklaring van de drainageklassen

weergegeven. De factor beheer werd eveneens gebruikt om de variatie aan vegetatietypen te

verklaren.

2.2.2.4 Evolutie van de kartering_.r;eenheden van de Biologische Waarderingskaart

Vooreerst werden de vegetatie-opnamen getransformeerd naar de BWK-karteringseenheden.

Noodgedwongen moesten echter bij de bespreking van onze recente opnamen een aantal

nieuwe of aangepaste karteringseenheden gebruikt worden, omdat de oorspronkelijke

karteringseenheden voor een aantal klassen te algemeen waren. Deze aanpassingen worden

per subklasse besproken. De naamgeving van de subklassen niet-verbeterde, halfnatuurlijke,

vochtige graslanden en mesofiele cultuurgraslanden werden ontleend aan de Biologische

Waarderingskaart van België (DE BLUST et al. 1985). De naamgeving van andere vermelde

subklassen in deze studie zijn eveneens afkomstig van DE BLUST et al. ( 1985).

* Graslanden

Een aantal gras landen situeren zich tussen de subklassen niet-verbeterde, halfnatuurlijke,

vochtige graslanden en mesofiele cultuurgras\anden.

- 11 -

Hogfdstuk 2 : Materiaal en methoden

Hp(r)* : Deze eenheid werd gebruikt om de overgang aan te duiden tussen de Malinieta/ia

(He, Hf) en het Lolio-Cynosuretum (Hp). Het betreft hier meestal graslanden die gedomineerd

worden door een ingezaaid grasmengsel, maar waar de oorspronkelijke He- en/of Hf­

elementen nog als relict aanwezig zijn. Ook verlaten, niet meer begraasde en/of bemeste

weilanden vallen hieronder. De graslanden onderscheiden zich van het Hp-grasland door het

voorkomen van bv. Pinksterbloem, Kattestaart, Riet, Rietgras e.a. De He-, resp . Hf-elementen

Dotterbloem en Moerasspirea zijn enkel aan de rand van het perceel te vinden.

Op dijken werd meestal een ruderaal Arrhenatherion teruggevonden. Naast de meest

voorkomende planten zoals Frans raaigras, Fluitekruid, Bereklauw, Kropaar en Gestreepte

witbol, kwamen ook Grote brandnetel, Bijvoet en Vederdistelsoorten voor. Naar analogie met

de BWK-karteringseenheid Hr (geruderaliseerd, verlaten mesofiel grasland) wordt voor de

beschrijving van dit type grasland voor de eenheid Hu/Hr gekozen.

Wanneer er een gras(mengsel), zoals Engels raaigras, Italiaans raaigras en/of Frans raaigras,

aanwezig was, werd dit aangeduid met een combinatie van Hr, Hx, Hp(r)*, Hpr en Hu. De

laatst vermelde eenheid in de combinatie is het minst dominant en kan bv. voor Hu enkel uit

de soorten Frans raaigras en Bereklauw bestaan. De soortenarmste vormen van dit type

graslanden worden aangeduid met Hx!Hu en Hr!Hu.

Een overzicht van de aangepaste karteringseenheden wordt gegeven in tabel 4. Hierbij

worden de graslanden gerangschikt van biologisch zeer waardevol naar een geringe

biologische waarde. De waardeschaal werd bekomen door van de afzonderlijke schalen per

type het relatieve aandeel van de waarden op te tellen. Hierbij werd een aandeel van 3/4 voor

de eerst vermelde karteringseenheid vooropgesteld.

BWK-eenheid Omschrijving Waardeschaal

Hp(r)* overgangsvegetatie tussen Hc(Hf) en Hp 3,50

Hp(r)*/Hu overgangsvegetatie tussen Hc(Hf), Hp en 3,50

Hu

Hpr/Hu overgangsvegetatie tussen Hpr en Hu 3,25

Hp/Hu overgangsvegetatie tussen Hp en Hu 2,50

Hp/Hr/Hu overgangsvegetatie tussen Hp, Hr en Hu 2, 10

Hr/Hu overgangsvegetatie tussen Hr en Hu I ,75

Hx/Hu overgangsvegetatie tussen Hx en Hu 1,75

Tabel4. Aangepaste BWK-kartcringsccnhcden voor de graslanden.

- 12 -

Hoofdstuk 2 :Materiaal en methoden

*Bossen en aanplanten

In de klassen van de BWK van België werd een onderscheid gemaakt tussen bossen en

aanplanten. Vele elzenbossen zijn echter omgevormd tot populierenaanplanten of in

populierenaanplanten ontwikkelde zich een elzenondergroei. Om rekening te houden met

deze belangrijke gradatie in biologische waarde en voorkomende soorten, werden hier de

aangepaste karteringseenheden, zoals deze gebruikt worden op kaartblad 15 (PAELINCKX et

al. in druk), gebruikt.

Oorspronkelijke populierenaanplanten met een struiklaag van Zwarte en/ of Witte els worden

aangeduid met Lhb. Komen er eveneens moerasplanten van het nitrofiel alluviaal elzenbos

(Vn) in voor, dan wordt de eenheid Lhb/Vn gebruikt. Oorspronkelijke elzenbossen, waarin

populieren geplant zijn, maar waarin de typische lianen en moerasplanten nog aanwezig zijn,

worden aangeduid met Vn(p). Het nitrofiel alluviaal elzenbos komt overeen met de eenheid

Vn.

Een overzicht van de opnamenummers met de bijbehorende evolutie van de BWK­

karteringseenheden wordt gegeven in bijlage 4.

2.2.2.5 Koppeling van de BWK-karteringseenheden aan de TWINSPAN-groepen

Per TWINSPAN-groep werd een typering gemaakt m.b.v. de BWK-karteringseenheden van

de huidige vegetatie. Hiertoe werd voor elke opname per TWINSPAN-groep de huidige

karteringseenheid genoteerd. Voor een opname met een afwijkende eenheid werd besloten

om deze eenheid niet op te nemen in de typering. Indien er twee of meer opnamen met

dezelfde eenheid binnen 1 TWINSPAN-groep voorkwamen, werden deze in de typering

opgenomen.

- 13 -

Hoofdstuk 3 : Resultaten

Hoofdstuk 3 . Resultaten

3.1 Flora

3 .1.1 Soortenrijkdom

In totaal werden 263 soorten op perceelsniveau geïnventariseerd (bijlage 5). Deze soortenlijst

geeft geenszins een volledig overzicht van alle voorkomende soorten in het onderzochte

studiegebied, omdat het veldwerk pas midden juli startte en omwille van de

bemonsteringstechniek.

3.1.2 Florakarakteristieken

Voor een overzicht van de florakarakteristieken per soort verwijzen we naar bij lage 5.

3.1. 2.1 Zeldzaamheidskiassen

Het aantal soorten per logaritmische zeldzaamheidsklasse (zowel voor België als ten N van

Samber en Maas) werd uitgezet in figuur 2.

Fig. 2. Histogram van het aantal soorten in het studiegebied i.f.v. de logaritmische zeldzaamheidskiassen van

Noord-België en België.

- 14 -

Hoofdstuk 3 : Resultaten

Uit de grafiek blijkt dat de meeste soorten in het studiegebied voor Noord- en geheel België

(resp. 60,9% en 59,3%) in de logaritmische zeldzaamheidsklasse I 0 zitten, de minst zeldzame

soorten. De logaritmische zeldzaamheidskiassen 7 en lager worden als zeldzaam beschouwd

(STIEPERAERE & FRANSEN 1982). Voor de opnamen in het studiegebied blijkt 6,2% (voorN­

België) en 8,2% (t.o.v. geheel België) van de soorten zeldzaam te zijn.

Bepaalde soorten hebben voor "geheel België" een hogere zeldzaamheidswaarde (ze behoren

dus tot een zeldzaamheidsklasse met een lager cijfer). Dit ligt aan het feit dat er in de

Scheldevallei typische "valleisoorten" (Bidens tripartita, Thalictrumjlavum, ... ) (WEEDA et al.

1985, 1991) groeien, die ten zuiden vanSamber en Maas niet voorkomen.

3.1.2.2 Socio-ecologische groepen

Er werden binnen het studiegebied 30 van de 42 socio-ecologische groepen gevonden

(gegevens beschikbaar voor vertegenwoordigers van 245 soorten). Dit is het maximum aantal

mogelijke socio-ecologische groepen, die in het studiegebied kan voorkomen. De groepen

behorende tot de slikken en schorren (groepen 3a, 3b en 3c ), voedselarme wateren ( 4b ),

muren en rotsen (6a), graslanden met affiniteit tot het Xerobromion (6d), heiden, venen en

kalkmoerassen (7b, 7d en 7e) kunnen in het studiegebied niet voorkomen, omdat de vereiste

milieu-omstandigheden in het studiegebied niet aanwezig zijn.

Worden de socio-ecologische hoofdgroepen (tabel5, figuur 3) in beschouwing genomen, dan

blijkt groep 1 het grootste aandeel te hebben (21 ,6% ). Deze groep staat voor "pioniers van

sterk antropogeen gestoorde plaatsen :akkers, wegranden en droge ruigten", gevolgd door

groep 4 (21 ,2%) (planten van zoete tot zwak brakke waters en oevers). Groep 5 (planten van

bemeste graslanden op voedselrijke grond) heeft een aandeel van 16,3 % .

• 1

02

0 4

.5 Os

07

88

m9 Figuur 3. Procentueel aandeel van de socio-ecologische hoofdgroepen in het studiegebied.

- 15 -

HoQfdstuk 3 : Resultaten

Uit tabel 5 blijkt dat in het studiegebied volgende socio-ecologische groepen het best

vertegenwoordigd zijn :

5a : matig bemeste graslanden op (matig) vochtige grond ( 11 ,4%).

2a : relatief voedselrijke plaatsen met wisselende waterstand of anderszins sterk

fluctuerende milieu-omstandigheden ( 8,6% ).

Socio-ecologische groep Aantal soorten in de Percentage van het totaal

opnamen aantal soorten in de

opnamen

la 16 6,5%

Ie 2 0,8%

ld 9 3,7%

1e 15 6,1%

1f 4 1,6%

lg 7 2,9%

1 (akkers, wegranden en 53 21,6%

droge ruigten)

2a 21 8,6%

2b 8 3,3%

2c 2 0,8%

2 (pioniers op open grond) 31 12,7%

4a 8 3,3%

4c 15 6,1%

4d 14 5,7%

4e 15 6,1%

4 (zoete waters en oevers) 52 21,2%

5a 28 11,4%

Sb 12 4,9%

5 (bemeste graslanden) 40 16,3%

6b 5 2,0%

6c 1 0,4%

6e 3 1,2%

6 (droge graslanden) 9 3,6%

7a 2 0,8%

7c 1 0,4%

7f I 0,4%

- 16-

Hoofdstuk 3 : Resultaten

7 (schraallanden) 4 1,6%

8a 1 0,4%

8b 18 7,3%

8d 6 2,4'Yo

8 (zomen en struwelen) 25 10,1%

9a 6 2,4%

9c 7 2,9%

9d 1 0,4%

9e 7 2,9%

9f 9 3,7%

9g 1 0,4%

9 (bosplanten) 31 12,7%

Tabel 5. Socio-ecologische groepen, aantal soorten en percentage per socio-ecologische groep in het

studiegebied.

3 .1.3 Bijzondere flora-elementen

De hierna vermelde planten worden besproken omwille van hun zeldzaamheid in het Vlaams

district en/ of hun specifiek voorkomen in het binnendijks gebied. Zeldzame soorten voor het

Vlaams district (DE LANGHEet al. 1988) zijn Coronapus dydimus , Epi/obiurn palustre en

Myriophyllum verticillatum. Zeer zeldzaam zijn Callitriche stagna/is , Cardamine jlexuosa en

Centauriurn pulchellum. Vrij zeldzaam zijn Hydrocharis morsus-ranae, Impatiens

glandulifera en Rhinanthus angustifolius.

In bijlage 6 worden de verspreidingskaartjes (VAN ROMPAEY & DELVOSALLE 1979) van de

hierna vermelde soorten weergegeven.

De vindplaats (IFBL-kilometerhokken) van een aantal zeldzame soorten, die 1n de

geïnventariseerde percelen werden gevonden, wordt vermeld na de soortnaam.

* Coronopus dydimus (L.) Smith : Kleine varkenskers (C4.44.42, C4.45.3l)

C. dydimus werd in Rupelmonde aangetroffen aan de rand van een gekapte

populierenaanplant, waar de grond weinig begroeid en sterk verdicht was. Dit is in

overeenstemming met WEEDA et al. ( 1987), die als standplaats vochtige en verdichte grond,

waar weinig begroei ing is a ls gevo lg van o.a. betreding, vermelden. ST!EPERAERE &

- 17 -

Hoo[dstuk 3 : Resultaten

FRANSEN ( 1982) plaatsen de soort in de socio-ecologische groep ld, wat wijst op regelmatige

betreding en voedselrij ke grond.

V A N ROMP AEY & DEL VOSALLE ( 1979) vermelden de soort in 5 uurhokken langs de

Zeeschelde tussen Gent en K.ruibeke.

* Callitriche stagna/is Scop. Gevleugeld sterrekroos (C4.35.33, C4.45.11, C4.44.42,

C4.44.44, C4.52.41, D3.28.33)

C. stagna/is werd aangetroffen in elzenbossen, met een concentratie in de polder ven

Rupelmonde. In 1979 bleek de soort niet zo algemeen te zijn langs de Zeeschelde. VAN

ROMPAEY & DELVOSALLE (1979) vermelden slechts I uurhok langs de Zeeschelde tussen

Gent en Kruibeke. Het vermelde uurhok bevond zich nabij Dendermonde. Dit is vermoedelijk

gedeeltelijk toe te schrijven aan het floristisch onbestudeerd blijven van de buitendijkse

gebieden, gedeeltelijk aan het voor 1979 nog zeer regelmatig in gebruik zijn van deze

gebieden als landbouwgrond.

De soort is algemeen voor het zoetwatergetijdegebied (aangetroffen op vrijwel alle

zoetwaterschorren langs de Zeeschelde (HOFFMANN 1993)), binnendijks komt ze voor in

verlandingsvegetaties, waar ze o.a. voorkomt met Grote waterweegbree (Alisma plantago­

aquatica) (WEEDA et al. 1988).

* Cardaminejlexuosa With.: Bosveldkers (C4.35.33, 04.22.41)

De soort werd aangetroffen in de polder van Kruibekeen in de polder van Moerzeke (Grote

Wal) . WEED A et al. ( 1987) vermelden dat de soort o.a. typisch is voor bossen op

laagveengrond, zoals eendenkooien, die als ondergroei voornamelijk moeras- en oeverplanten

hebben. De soort werd ook aangetroffen op enkele zoetwaterschorren langs de Zeeschelde

(HOFFMANN 1993 ).

In I 979 vermelden VAN ROMPAEY & DEL VOSALLE (1979) reeds een concentratie van de

soort in de polders te Hingene-Bomem en Rupelmonde.

* Centauriurn pulchellum (Sw.) Druce: Fraai duizendguldenkruid (C4.54.22)

ln het studiegebied werd de soort gevonden in een niet-begraasd en niet-bemest, vochtig

grasland in Rupelmonde. De soort werd vergeze ld van Gewone brunel (Prunella vulgaris) en

Fioringras (Agrostis stolon(fèra). De standplaats, alsmede de begeleiders corresponderen niet

met WEEDA et al. ( 1988).

ROBYNS ( 1954) vermeldt Steendorp als vindplaats voor C. pulchellum langs de Schelde.

In 1979 vermelden VAN ROMPAEY & DELVOSALLE ( 1979) 3 uurhokken langs de Zeeschelde,

eveneens in de omgeving van Antwerpen.

- 18 -

Hoofdstuk 3 : Resultaten

* /mpatiens glandulifera Royle Reuzenbalsemien (C4.35.33 , C4.45.ll, C4.5 l.4l,

D4.l6.23, C3.58.34, D3.28.32)

In het studiegebied werd de soort langs oeverruigten en aanspoelselgordels gevonden. Deze

standplaats correspondeert met (WEED A et al. 1988). FRANCKX ( 1960) vermeldt als

vindplaats voor Vlaanderen de Zenne, de Dijleen de Beneden-Nete tot Lier. I. glandulzfera

kwam in deze periode nog niet langs de Schelde voor. Recentere bronnen (VAN ROMPAEY &

DEL VOSALLE 1979) geven reeds 2 uurhokken aan langs de Zeeschelde waar de soort

gevonden werd.

Buitendijks is de soort algemeen. Langs de Zeeschelde werd de soort op vrijwel alle

zoetwatergetijdegebieden aangetroffen (HOFFMANN 1993). De meest stroomopwaarts

gelegen vindplaats was Schoonaarde. Buitendijks treden de Irnpatiens glandulifera­

gedomineerde gemeenschappen op in aaneengesloten banden op steenbestorte oevers, langs

wilgenstruwelen en op recente slikplaten. Minder dominant is de soort in meer ·gesloten

gemeenschappen (HOFFMANN 1993).

DE LANG HE et al. ( 1988) vermelden dat de soort vrij zeldzaam is in het Vlaams district.

Aangezien deze soort een snelle kolonisator is van de oevers van waterlopen, is de soort

bijzonder algemeen voor de oevers en valleigebieden van de Zeeschelde, die in het Vlaams

district gelegen is.

* Thalictrumjlavum : Poelruit (C3.58.34, D3.36.23)

T. jlavum werd in het studiegebied aangetroffen in ruige, boogstens eenmaal per Jaar

gemaaide, onbemeste hooilanden. Deze standplaats komt overeen met WEEDA et al. ( 1985).

Alhoewel de soort vrij algemeen is in dit vegetatietype (DE LANGHE et al. 1988) en VAN

ROMPAEY & DELVOSALLE (1979) 15 uurhokken langs de Zeeschelde en de Durme

vermelden, werd de soort slechts in 2 opnamen gevonden. De reden hiervoor is dat de

vereiste standplaatscondities wellicht enkel in de reservaatspercelen terug te vinden zijn.

* Epilobium palustre L. : Moerasbasterdwederik (C4.45.33, C4.44.44, C4.44.24, C4.44.42,

D3.37.13)

De soort werd in het studiegebied gevonden in vochtige weiden en moerassige ( elzen)bossen.

WEEDA et al. ( 1987) vermelden deze standplaats als typisch voor Moerasbasterd wederik.

VAN ROMPAEY & DELVOSALLE (1979) vermelden het voorkomen van Epilohium palustre in

5 uurhokken langs de Zeeschelde. De vindplaatsen situeren zich nabij de Rupelmonding, de

Durmemonding en de polders in de omgeving van Berlare en Wetteren.

- 19 -

Hoofdstuk 3 : Resultaten

* Hydrocharis morsus-ranae L. : Kikkerbeet (D3.28.32, D3.28.24, 04.22.41)

In bepaalde gebieden van het Schelde-alluvium is de soort nog vrij algemeen (Kalkense

meersen en Sint-Onolfspo1der), maar in de andere gebieden is de soort verdwenen. VAN

ROMPAEY & DELVOSALLE (1979) vermelden bijna alle uurhokken langs de Zeeschelde waar

H morsus-ranae werd aangetroffen.

Kikkerbeet is typisch voor voedselrijk, ondiep stilstaand zoet water (WEEDA et al. 1991 ). In

niet te sterk vervuilde of gedempte poldersloten en wielen kan de soort stand houden.

* Myriophyllum verticillatum L. : Kransvederkruid (04.22.11)

De soort werd gevonden in een kleine poel, die gelegen is in een niet of weinig bemest

weiland in de Vlassenbreekse polder.

WEEDA et al. ( 1987) stellen dat deze soort typisch is voor matig voedselrijk, stilstaande

sloten, kanalen en kleine plassen.

* Rhinanthus angustifolius C. C. Gmel. ssp.grandijlorus (Wallr.) D. A. Webb: Grote

ratelaar (D3.26.34)

De soort werd enkel teruggevonden in de reservaatspercelen van de Kalkense meersen, daar

waar VAN ROMPAEY & DELVOSALLE (1979) nog 8 uurhokken vermelden langs de

Zeeschelde. De bedreiging van R. angustifolius is ook in Nederland een feit. Waar de soort in

1972 nog algemeen was, kende deze soort in de jaren '80 een sterke achteruitgang

(HILLEGERS 1981 ).

Grote ratelaar is typisch voor vochtige tot natte, venige hooilanden die niet of weinig bemest

worden. Typische begeleiders zijn o.a. Echte koekoeksbloem (Lychnis jlos-cuculi) en Rode

klaver (Trifolium pratense) (WEED A et al. 1988).

* Juncus acutijlorus Ehrh. ex. Hoffmann: Veldrus (D3.26.34)

In vergelijking met de situatie in 1979 (1 0 uurhokken) (VAN ROMPAEY & DELVOSALLE

1979), is J. acutiflorus nu veelal verdwenen langs de Zeeschelde. Deze soort werd enkel in de

Kalkense meersen in vochtige, venige hooilanden gevonden.

Door toenemende bemesting en ontwatering is deze soort sterk achteruitgegaan. WEEDA et al.

( 1994) vermelden inderdaad dat de soort enkel standhoudt bij afwezigheid van bemesting en

ontwatering. Indien aan deze voorwaarden voldaan is, kan de soort door verschraling van

vroegere cultuurgraslanden relatief snel verschijnen.

- 20-

Hoofdstuk 3 : Resultaten

* Sagittaria sagittifolia L. : Pijlkruid (C4.52.41)

S. sagittifolia werd in 1 opname gevonden in Tielrodebroek (opname 78, C4. 52.41 ), waar het

voorkwam in een wiel. De soort is vrij zeldzaam, maar momenteel nog niet bedreigd.

WEED A et al. ( 1991) geven aan dat de soort typisch is voor deze standplaats.

S. sagittifolia kende in 1979 een grotere verspreiding dan nu : de soort werd toen

waargenomen in 14 uurhokken langs de Zeeschelde en de Durme (VAN ROMPAEY &

DEL VOSALLE 1979), nu slechts in 1 uurhok.

Naast bovenvermelde zeldzaamheden werden door andere mensen een aantal

vermeldenswaardige soorten gevonden :

* Carex elata All. : Stijve zegge (Gegevens streeplijst 22/04/1994, R. De Meirsman, H.

Quintens, L. Hemelaer, R. De Keer)

De soort werd in 1994 gevonden in het Schauselbroek (C4.54.11 ).

C. elata bevindt zich in de semilogaritmische zeldzaamheidsklasse 5, wat vrij zeldzaam is.

Toch is de soort momenteel niet bedreigd (Interne gegevens Rode Lijst, med. M. Leten).

WEEDA et al. (1995) vermelden dat de soort o.a. voorkomt in moerassen en elzenbroekbossen

op veengrond. Uit veldwaarnemingen van W. Van Landuyt in de Kalkense meersen blijkt dat

C. elata in dit milieu voorkomt.

* Achillea ptarmica L. : Wilde hertram (Gegevens VAN UYTVANCK & CLINCKSPOOR

1994)

Deze soort werd gevonden in de Kalkense meersen, in een hooiland op veengrond. WEEDA et

al. ( 1991) vermelden dat de soort op deze standplaats vrij talrijk kan voorkomen.

Begeleidende soorten zijn hoog opgaande ruigtekruiden zoals Moerasspirea, Echte Valeriaan

en Leverkruid.

De soort is regionaal vrij algemeen (klasse 7) en momenteel niet bedreigd.

Een streeplijst van het Scheldebroek (D3.28.31) (P. Neirynck, R. De Meirsman, H. Baeté

1990) vermeldt de volgende bijzonderheden, die zich in de zeldzaamheidsklasse 5 bevinden

(Interne gegevens Rode Lijst) :

- 21 -

Hoofdstuk 3 : Resultaten

* Barbarea stricta Andrz. : Stijf barbarakruid

B. stricta werd in 1979 in 2 uurhokken langs de Zeeschelde gevonden (VAN ROMPAEY &

DEL VOSALLE 1979). Deze 2 vindplaatsen waren gelokaliseerd in de omgeving van de

Vlassenbreekse polder en tussen Berlare en Zele.

De soort werd recent op verschillende buitendijkse gebieden gevonden (HOFFMANN 1993).

De soort is typisch voor rivier- en beekdalen, waar ze in wilgenvloedbossen voorkomt

(WEEDA et al. 1987). In het Scheldebroek bevindt zich in het noordelijk deel inderdaad zo' n

wilgenbos, waar de soort gevonden werd.

* Potamogeton berchtoldii Fieb. : Klein fonteinkruid

De soort komt er voor in een moerassig gebied met in de winter stilstaand water. Deze

standplaats vermeld WEED A et al. ( 1991) eveneens voor P. berchtoldii. In 1984 werd in het

Weymeerbroek (HEIRMAN et al. 1984) Potamogeton campressus gevonden. Deze soort

bevindt zich momenteel in de zeldzaamheidsklasse 3 en is bedreigd. De soort is sterk

achteruitgegaan in Vlaanderen en momenteel uiterst tot zeer zeldzaam (2b).

Scrophularia umbrosa, een soort die eveneens in het Weymeerbroek werd gevonden, is

momenteel een kwetsbare soort (3a), die zeldzaam is (klasse 4).

VAN ROMPAEY & DEL VOSALLE ( 1979) vermelden I uurhok langs de Zeeschelde nabij de

Rupelmonding.

Hoe sterk de achteruitgang is van sommige soorten, wordt o.a. geïllustreerd door THOEN

( 1981 ). Deze vermeld voor de Kruibeekse, Bazelse en Rupelmondse kreken Pijlkruid

(Sagittaria sagittifolia), Zwanebloem (Butomus umbellatus) en Krabbescheer (Stratiotes

aloides). Deze soorten werden door ons niet teruggevonden in het gebied. Pijlkruid en

Zwanebloem zijn vrij zeldzaam (klasse 5), maar momenteel nog niet bedreigd. Krabbescheer

is momenteel wel bedreigd. Daar waar de soort tot voor kort in de Kalkense meersen en de

Daknamse meersen terug te vinden was, groeit Krabbescheer niet meer op deze plaatsen.

HEMELAER ( 1981) vermeldt voor het Schauselbroek eveneens Krabbescheer. Momenteel

groeit de soort er niet meer.

Ook BUGGENHOUT et al. ( 1986) vermelden voor de polder van Kruibeke soortenrijke sloten.

Echte koekoeksbloem (Lychnis .flos-cuculi), Dotterbloem (Caltha palustris) en grote

zeggesoorten werden regelmatig aangetroffen langs de oevers. In de sloten zei f werd door hen

Waterviolier (Hottonia palustris) en op één plaats Krabbescheer (Stratiotes aloides)

aangetroffen.

Een overzicht van een aantal Rode Lijst-soorten (Interne gegevens Rode Lijst, med. M.

Leten) die in het studiegebied recent gevonden werden, wordt gegeven in tabel 6.

- 22-

Hoofdstuk 3 : Resultaten

Wetenschappelijke naam Semilogaritmische Omschrijving klasse Bedreiging

zeldzaamheidsklasse

Achillea ptarmica 7 regionaal vrij algemeen geen

Barharea stricta 5 vrij zeldzaam geen

Callitriche sta~nalis 6 regionaal vrij zeldzaam geen

Cardamine jlexuosa 5 vrij zeldzaam geen

Carex elata 5 vrij zeldzaam geen

Centauriurn pulchellum 4 zeldzaam (Z)

Ceratophyllum demersum 6 regionaal vrij zeldzaam geen

Coronapus dydimus 7 regionaal vrij algemeen geen

Epi/obiurn palustre 5 vrij zeldzaam geen

Hydrocharis morsus-ranae 5 vrij zeldzaam A

lmpatiens .r?./anduli(era 6 regionaal vrij zeldzaam geen

Juncus acutiflorus 7 regionaal vrij algemeen geen

Myriophvllum verticillatum 3 zeer zeldzaam 2b

Potamof!eton berchtoldii 5 vrij zeldzaam geen

Rhinanthus an.~usti(olius 5 vrij zeldzaam A

Sagittaria sagittifolia 5 vrij zeldzaam A

Thaiietrum jlavum 6 regionaal vrij zeldzaam geen

Tabel 6. Zeldzaamheidskiassen en bedreiging van een aantal recent gevonden soorten in het studiegebied

(Interne gegevens Rode Lijst, med. M. Leten).

A : Achteruitgegaan, maar momenteel nog niet bedreigd

Z: Zeldzaam

2b : Sterke achteruitgang en momenteel uiterst tot zeer zeldzaam

3.2 Vegetatie

3.2.1 Algemene omschrijving van de vegetatietypen, op basis van de BWK-eenheden en

geactualiseerd a.h.v. veldwaarnemingen

Een overzichtskaart met de BWK-formaties in de Schelde-, Durme- en Rupelvallei wordt

gegeven in figuur 4. De 5 meterhoogtelijn werd als grens van het alluviaal gebied genomen.

Enkel de gegevens van de gedigitaliseerde Biologische Waarderingskaarten 6, 15, 22 en 23

konden weergegeven worden.

Uit figuur 4 en tabel 7 blijkt duidelijk het grote aandeel van intensief agrarisch gebruikte

grond ( 16%), aanplanten (9%) en bebouwing (7%), di e verspre id over de gehele vallei

voorkomen.

- 23 -

Fig. 4. Samenvatting BWK-kartering Zeeschelde (1 : 100.000) op basis van de eerste karteringseenheid (van complex)

c=Jakkers

.. zuiver grasland

r=Jagrarisch gebruikte soortenrijke graslanden

- niet-agrarisch gebruikte soortenrijke graslanden

-dijken

.. aanplanten

c=~vallei- en moerasbossen

omesofiele bossen

c=~struwelen

.. moerassen

- stilstaande waters

Okleine landschapselementen

.. bebouwing

Dendermonde

. '

.".

5 km

Temse

I

Hoqfdstuk 3 : Resultaten

BWK-formatie Oppervlakte (ha) %aandeel

Intensief agrarisch 3294 24,1 grondgebruik :

-zuiver akkers (B*) 481 3,5 -zuiver grasland (Hp, Hx, 892 6,5 Hr)

-gemengd 1921 14,1

Soortenrijk grasland a : 1785 13 Agrarisch gebruikte

soortenrijke graslanden

- Hpr, Hp+, Hj, Hu 1373 10 - Kd 412 3

Soortenrijk grasland b : 198 1,4 Niet-agrarisch gebruikte

soortenrijke graslanden

(He, Hf, Ha, Cp)

Aanplanten (P, N, L, Kp*) 1851 13,5

Vallei- en moerasbossen 1070 7,8 (V*)

Mesofiele bossen (Q*) 67 0,5

Struwelen (S *) 527 3,9

Moerassen (M*) 287 2,1

Stilstaande waters : 1047 7,7 -A* 399 2,9 - in complex met andere 648 4,8 eenheden

Kleine 2087 15,3 landschapselementen :

- Kb*, Kh 17 0,1 - in complex met andere 2070 15,2 eenheden

Bebouwing (U*) 1456 10,7

Totaal 13669 100

Tabel 7. BWK-formatics, die weerhouden werden, met hun overeenkomstige oppervlakten in de Schelde-,

Durme- en Rupelvallci (oppervlakten voor binnen- en buitendijkse gebieden).

- 25 -

Hoofdstuk 3 : Resultaten

Aanplanten ZIJn voornamelijk gesitueerd in de Vlassenbroekse polder, de polder van

Moerzeke en de polders te Hingene. Goed ontwikkelde vallei- en moerasbossen zijn

gelokaliseerd nabij Berlare, Bornem, Hingene en Kruibeke. Langs de Durme komt dit type

bossen voor in de omgeving van Hamme. Moerassen en struwelen zijn voornamelijk langs de

dijken (zowel binnen- als buitendijks) aanwezig (figuur 4).

Volgende vegetatietypen komen in de binnendijkse gebieden voor :

* Stilstaande waters (A)

Belangrijk zijn de vele waters (Aev) in de Scheldevallei. De vegetatie bestaat uit

ondergedompelde en drijvende planten, die te vinden zijn in visvijvers, wielen, sloten en oude

rivierarmen. Soorten die veelvuldig voorkomen zijn Klein kroos (Lemna minor) en Witte

waterlelie (Nymphaea alba). Minder opvallende planten zijn Waterpestsoorten (Elodea sp.),

Kransvederkruidsoorten (Myriophyllum sp.) en diverse Fonteinkruidsoorten (Potamogeton

sp.). In mindere mate komt Kikkerbeet (Hydrocharis morsus-ranae) voor. Goed ontwikkelde

gemeenschappen treffen we nog aan in de Kalkense meersen.

*Moerassen (M)

Verspreid langs de Schelde komen moerassen voor. Dit zijn voornamelijk rietlanden (Mr),

met als dominante soorten Riet (Phragmites australis), Liesgras (Glyceria maxima),

Lisdoddesoorten (Typha sp.) en Rietgras (Phalaris arundinacea).

Grote rietlanden (Mr) komen binnendijks slechts sporadisch voor.

Vegetaties die uit grote zeggesoorten (Me) bestaan, worden eveneens tot de karteringseenheid

moerassen gerekend. Diverse zeggesoorten zoals Oeverzegge (Carex riparia) en Cyperzegge

(Carex pseudocyperus) maken deel uit van dit vegetatietype. Verspreid over de vallei is dit

type fragmentair aanwezig; meestal vinden we het terug in complex met vochtige hooilanden

of langs sloten.

* Graslanden (H)

Veruit het grootste deel van de vegetatie in de Scheldevallei bestaat uit graslanden. Tussen

Gent en Dendermonde komen vrij weinig halfnatuurlijke, vochtige gras landen (He) voor.

Hun waarde ligt in hun relatief hoge soortenrijkdom. Naast de dominantie van grassen,

komen er hooilandsoorten zoals Tweerijige zegge ( Carex disticha) en Dotterbloem (Caltha

palustris) voor.

Moerasspirearuigten (Hf) vinden we vooral langs grachten, in verlaten hooilanden of als

ondergroei van populierenaanplanten.

- 26-

Hoofdstuk 3 : Resultaten

Het grootste deel van de graslanden bestaat echter uit roesofiele cultuurgrasianden.

Op de dijken treft men roesofiele hooilanden (Hu) aan. Deze vegetatie bestaat voornamelijk,

naast grassen, uit Schermbloemigen (vnl. Fluitekruid (Anthriscus sylvestris)) en Composieten.

Tengevolge van de werken aan de dijken in het kader van het Sigmaplan zijn heel wat

bloemrijke vegetaties verdwenen of sterk geruderaliseerd.

De grootste oppervlakte wordt ingenomen door soortenarme graas- en hooiweiden met

Engels raaigras (Lolium perenne) en Witte klaver (Trifolium repens) (Hp en Hx) . In

combinatie met grachten en/of een microreliëf kunnen soorten uit het Dotterbloemverbond

(Calthion) hun intrede doen.

* Struwelen (SJ

Vochtige eutrofe wilgenstruwelen (St) komen sporadisch in de binnendijkse gebieden van de

Scheldevallei voor. Hun ondergroei is doorgaans arm of ruderaal, maar soorten zoals

Bosveldkers ( Cardamine jlexuosa) en Gevleugeld sterrekroos ( Callitriche stagna/is) werden

er aangetroffen.

Bremstruwelen (Sg) zijn zeer fragmentair aanwezig op rivierduinen, o.a. te Heusden,

Weimeers en langs de Paardenweide.

* Mesojiele bossen (Q)

Beperkte oppervlakten worden ingenomen door bossen met voornamelijk Amerikaanse eik

(Quercus rubra) en Zomereik (Quercus robur) in de boomlaag. In de struiklaag komt

Amerikaanse vogelkers veel voor. De kruidlaag wordt voornamelijk gevormd door Grote

brandnetel ( Urtica dioca), Hondsdraf ( Glechoma hederacea), e.a.

Dit type bossen (Qs) vinden we o.a. in de polder van Bazel en te Heusden.

* Vallei- en moerasbossen (V)

Dit type bos is vooral goed ontwikkeld tussen Temse en Antwerpen. De valleibossen bestaan

uit nitrofieie, alluviale elzenbossen (Vn). Deze bossen zijn tengevolge van wateronttrekking

omgevormd tot populierenaanplanten. De ondergroei bestaat er uit nitrofiele soorten, lianen

en moerasplanten.

Moerasbossen worden gekenmerkt door stagnerend grondwater, waardoor veenvorming

optreedt. In de Scheldevallei komen sporadisch mesotrofe elzenbossen met zeggen (Vm)

voor. De struiklaag is goed ontwikkeld en bestaat voornamelijk uit twee Elssoorten (Alnus

sp.) en Wilgsoorten (Salix sp.). Kenmerkende kruiden zijn o.a. Riet (Phragmites australis),

Blauw glidkruid (Scutellaria galericulata), e.a.

- 27 -

Hoofdstuk 3 : Resultaten

* Aanplanten (N, L, P)

In de Scheldevallei komen vrij veel populierenaanplanten (L) voor. Vochtige

populierenaanplanten (Lh) vinden we vooral in complex met nitrofiele elzenbossen o.a. in de

polders van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde, te Hingene en in de Vlassenbreekse polder. De

ondergroei bestaat uit ruderale planten zoals Grote brandnetel ( Urtica dioica), Bramen

(Rubus sp.) en Koninginnekruid (Eupatorium cannabinum).

Populierenaanplanten op droge plaatsen (Ls) werden voornamelijk geplant op graslanden of

droge akkers. De graslandelementen zijn dikwijls in de ondergroei nog te herkennen (Lsh).

Een andere variant is deze met ondergroei van ruderaal bos.

*Akkers (B)

Steeds meer graslanden werden omgezet tot akkers. In de Scheldevallei komen zowel akkers

op zandige (Bs) als op lemige (BI) bodem voor. Het grootste deel van de akkers zijn

maïsakkers.

*Lijn- en puntvormige elementen (K)

De belangrijkste lijnvormige elementen vormen de dijken (Kd). De begroeiing op de kruin

lijkt qua samenstelling sterk op deze van de nabijgelegen wegberm. Op het landtalud vinden

we planten van mesofiele hooilanden (Hu) terug. Veruit het grootste deel van de dijken kent

een ruderale begroeiing.

Naast de drogere vegetatietypen van de dijken, komen er moeras- en waterplanten voor in de

grachten. Alhoewel de waterkwaliteit sterk achteruitgegaan is, vinden we er toch nog minder

algemene soorten. Op geëutrofieerde plaatsen worden de grachten omzoomd door Liesgras

(Glyceria maxima).

Bomenrijen (Kb) komen relatief weinig voor. Populierenrijen (Kbp) en knotwilgen (Kbs)

vinden we langs toegangswegen en weilanden. Elzenkanten komen vooral voor in het

oostelijk deel van de Scheldevallei.

Boom-, bloemkwekerijen en serres (Kq) zijn voornamelijk gesitueerd rond Gent en Hamme.

- 28-

Hoofdstuk 3 : Resultaten

3.2.2 Indeling van de TWINSPAN-groepen a.h.v. het dendregram en de tabel

De TWINSPAN-tabel van de 293 vegetatie-opnamen is weergegeven in tabel 8, het

dendregram in figuur 5. Enkel de soorten die in meer dan 5 opnamen voorkwamen, werden in

de tabel weergegeven. De tabel laat toe 19 vegetatiegroepen te onderscheiden. De soorten die

bij elke splitsing zijn weergegeven zijn kenmerkend voor de desbetreffende groep van

opnamen.

Samenvattend kunnen we op basis van de TWINSPAN-tabel en het dendregram tot de

volgende vegetatietypen komen :

GRASLANDEN (groep 0)

1. Droge graslanden : TWINSPAN-groep 000 (Gag)

2. Niet-verbeterde, halfnatuurlijke, vochtige graslanden : TWINSPAN-groepen

00100 (GCa) en 00101 (GFi)

3. Mesofiele cultuurgraslanden

3.1 Weilanden ofhooiweiden: TWINSPAN-groepen 00110 (WLo) en 00111

(WPo)

3.2 Hooilanden: TWINSPAN-groepen 0100 (HPo) en 0101 (HAr)

3.3 Graslanden ( dijkvegetaties en ondergroei van populierenaanplanten) met

dominantie van Lolium perenne: TWINSPAN-groep 0110 (DPo)

3.4 Vegetaties van dijken met dominantie van Arrhenatherum elatius,

Symphytum officinale en Urtica dioca: TWINSPAN-groepen 01110 (DAr) en

01111 (DAT)

BOSSEN, STRUWELEN, OEVER-ENMOERASVEGETATIES (groep 1)

4. Bossen

4.1 Populierenaanplanten : TWINSPAN-groep 1000 (BAr)

4.2 Elzenbossen: TWINSPAN-groep 1001 (BMa)

4.3 Mesojiele bossen: TWINSPAN-groep 10l(BQu)

5. Struwelen,

5.1 Struwelen : TWINSPAN-groepen 1100 (SFi), 110 l 0 (SAl) en ll 011 (SSa)

6. Oever-en moerasvegetaties

6.1 Oever-en moerasvegetaties: TWINSPAN-groepen 11100 (OGl), 11101

(OTy) en 1111 (OOP)

- 29-

Figuur S. Dendrogram.

=

-- ~

-------------- -

------- ê

----- ê

0 c ê- --- c

--::.

~ -H~ ------------ ~ È ~ r

~ - ~ e =--.---------------------

6

~

~ ~-~ -------------- ~

~ ~ ::: ==q

~- ~--. ~~~

~ ~-Hf ----------- ~

s~

c : t: _ ......

ë ---~

!! ---~

§ = = -------------- - g --lf ~ = ë~

- 30 -

Hoo(dsruk 3 : Resultaten

Tabel 8. TWINSPAN-tabel.

·n ~~ -·~--,~~~--·~ -~~~ ---~---·---~~ ·:l iO...C.I ~ tl~lW"___l·•Yül·~ ··n l~l.ll'l-~n%2.-Z1·!Sl.4t-l\U)"""' lSillt!to&42·1 ... )-llZ1·1l2•• • 1l)".).---...--·-.--....-ll-l---.• l-~U-·--->--· ·'- ·- :t---· --·-:;,..._. · -.,._ __ ,16• 1;. ..... 2._ .......... OOQOIO

~; ~ ~ -__ , ......... _• !IA~-u-;..w-~~-;:::::_--_;-_~-,_-,_-,_-,-_-, ___ >2_)--_l::!~~--~:;--~ ---~- -· - .::::-::=:::~~-==:~_:~:~ ::!: .... .t",I(T\o() ~ _, --------- --------- ~------

--- --------------- -·---- OODDII ~ =;; -l-t s.t~~:2-~ttll~.::.::::::::-:u-l lt -----------=---------1-l-·-- -:::::~_-_-___ ::_-_::=:::::::::: :::: .. IUT\1 fiiiV. ·~ ).lol- ----I ---·-•·•··-· ··--·······•-• •••••• QIXW)I l

-~ ~ :-; ~-,..-~_-_' ------•-sz.___. ,, ____ ,_.._~_-,___----.:.::.:.:.:..:_-:_-_-_-_-~..:.:::::- .=:::::=::::-__ -_-_._-_·=: : =~~ :&1 tQil ::::=======:::=:l•i-ll1ll1--;-)....o-;_ ;_:.--11--<-- ~-1ll--· OIXJOII · ~ t IQI. n! ~ ---.......l.>- Z~2·U-l---l~W4Uë:U.)'.)Il»:.$J)ol t .. nt1)-SJ,)4l;Z - l•'- - -- l-' ·-- ·- i·l-- i-·------•t-=:=--:~~====-..=::::--..: OIXID II '"· ....0 .c% •1-1 .. 11\- 1 .. 1 .. )..-._ 1-IZJ:~I-1---1--- ... ~2-1 --~---a --··------- _,11

~ = ~ Z~:::~~~~~:~:.._;~::~::::;::::~~::~~~~==-=~--__ :.:..--=:::=. ,_,_-:~:=:::~~~~-==~~==~~=~-=~::.=::::~.:=:::;:._-:~::::=-== .. ~~~::::::..-:~:--~---=!~~::::-~:-~=~==~--=-~~--==~ =~~ ~ Ë ffi ~~~:·----~~~:::~~~=~~~:~:;;:~~~~~~~~~~~~~;~:;~_ ~=~~:=;;;~ ___ ;~-: .. _=~~~~-::~;;~==~~~~~-=== -·~:~;:;::.-:-.::;-_::_ I------=--: -~--~:::~~~~=-~-=--1-=·l---=-· 1-·---~~-- ~ll~ !; ~ ~ --)W"..J •• )t.:fllUS,...SWU•lU.-4$o'l~M6UM6Uis.J".._...""M6UlMS)6~lS4U&"*"'l_.~,l')l"""\l·•·ll2111>-'~--2--'l i S4".....\S'UtsiS~mll6:'lnU·I11-1)l7tl_.))-.U.z-4l------·--··2···4··-----···--···ll~=====~=--====:.-=:== ::!:~ "' f1Qa ..... CIDOHO u fiQ..'IC ... , 000110 ,, lOllil IIIIM$ 0001 10 u~..,._ 000110

" ........ 10 =~: ~~ ~ 000\10 10 t•uro tf' oo:liiC l~ 1.111• "tti :::;~ le CAI"St U 000111 'l8 ~ •t.D c:o:u'1 .,.....,..,. I.JtM (0')111 \l IO,._'I'C IJII{t CICXUI\ H lt.t.U orr CIOCH 1\

"" .u-t:J: 01'1 OOICIU ~ ~~~ ~~ t ) l;;(tl- f'(),. ••-•••- ••••••• •••••••••••--••••••••••••• : ••••••• , • • ••• ~ •••••••••••••••• - • .••••• • -••••••••••-·-·-•••••••••-•••••••••• • •••·· 1•-•:•••••·- ··'-·--• : •••-•• l-1·111 •• ____ •• __ . _________ ____________________________ ,.,. ................... _. _____ ,.. ____ •••••••- Q)I()OI

'' talfO ~ --·•··········-···············'··--·-····----········ ·-···-····· ·· ···-·-··-·--·------··-···---~-·······-· 1········•··-li·-····--·-- 1·----------------··--------···-·-···-·······-············-·---····-··· ······----·- ·· ··· ·····--·· ac:ua. 1

:: ~ ~ ::.-: :::::::::::~:~::::::::::::::::~:::::::::::::::::;:~::;:::::::: ::~;::::::~::::;::::=::=::-::::=:::=::.:::::::::~::;:::::::::::::::~::~:::;:::~:;;;;__!;;:===--=::==-=::::::::::::::::::::::::::::::::..~:====-...::::::-;:::.:::::::-..::::::-.::.::::::~== :::! ;~ ~:~ ~ :::::::::::~~::::.:::::: :::::~--.:~:::.-.:::::!:: ::::::::::::::: ::-..::::::::::.-.:::..-:::::::--=:~::::::~~~~~:::::::::::::::::;:::::=::::::::::::===-.:======-..:::::::::::::::::::::=::=:--=~=====::::::==..=::::-_-:-_:: :: ~: l: = ;~ :::::::::~;:::::~;::::::::ü::-..:~;;::-_:::::::::;:::;:::::::::::::::;:::::::-..:::::::::::~_-.::::::::::;;:::;;;;;;~-~;;;;,-5"--\Î;:~~;;;~-~!~:;;st~-~\1-ll--'-lo-4--'--::==:=:::~:-;:·~-~:::::::==z~=--:=;:;::::::=:=:T-=::::=== :~~~ -1~ Yl(M '1\.1.. ·-· ·--···-·· ' ••••'·•·••••·-·--···--···•····-·-·-····••••··-· -···- -·· ··------·····l-···--·-···-l· · •·• l•··lll 1 .. \.J,l ...... )------Z-I·•l-1--·1--..... 1-1---· --·-····-·····---···-·--·--·----·-·············-···-··---··••·•-· OCllO" 61 Ctfl>l C» - ·--·-···-··········--·-···· ·············-········· ·-······-·····---·--·······--···-·- --- - ---

1-----·1·---·-··-··--1-·1···--·l1- -•-----------------------·-----------------------·-----·-·- OCi l -0 . 1 1 (IIC,( tMo -·-···---·······-········ ···· ····•··-·-······-···-•·•····--··----••• ••'*·-----·---···---·--··~-----····1-1 .1--·-··• •-·l-·-·l'- 1 ··' '-· 1--··- ····- ····•·······-·•·••••••·-·-··-·-···-- ····-··••··- ··-·------- 001101 I~ f(SfU aul ··-····-····••••·············-·-······--·· · ·••·••••·-••· ···-·-·••··• -········-·-------·--·-···--·····--·-·--··-·•··»6·•--l-·-~··-·--·-l·-ll-.,.~-------·-···-·•••••••···-·-···-···•••••·•····--··•·•--····-·--·---·-·--- OOitOl \I LJ.fM"+' "' -··••···--····1 ................ --.···-···--····--·····---·--··---···-·--···----·~----·-·-·-·-·-l·······l------··l l·-····-··--------------- -·····-····---·····-···---··-····--·-··------·-··-·-·· 001 )01 l't .. ,11 l'(t ---------------------·········l'--·-··········--·····-----------------------1 ' -···------- ---------~-k--11 -ll·-·---··l l*"'·-1 -----·-~·-··-·······-----·--------··--·-·---·---------------·-· 001101 'l '01(111 11' - ···-··--···••···••••·-···•·•·••·•-···-·-l····•··-···-··••-···- -- ·-••····---····-·-·--·1·-1--·-1··---1---2-1••... - ··--·········-··---··•••···-····-----·------··-·------····- OOilOl 06 DO o..l ............... _ ......... - •••• -----................................. -----··•·•-••• '-----······l'l---·~··-·--·-····l-•l-···l·•·l---···-1' 1·2··••·--------ll----·---····-······•·--•·•·•-··--·--··--·-··--···--1·----- QCilOI ,, ....,... S'W\. ------· , ....... ... ......... _.,_ .................. _ •• _ ••• --.. -·········· ···---------------·-·-·--·-· '·l·l-···-·'·-·· '· ···-·-·-'n''·'-A~., •. n , ,_ , __ , _, . - - ----- •······-······ ····---: ......................... _ . . ....... __ • _ __ , .. _______ oo1 11 0 7S lQIIS.,., ·····------···-··--·-··-····-·--·-·········-··--···-----·-····-----·---······--·-· 1 •···~·-····-···2·---l-··· 1--------•---··········· - ····· ···· •······•••····-··•·-·-·····--···-·····--·-····- G;l ll~ C IOJU ' a.I. ···1·•·•1·-·------··-····•----····••···--···-····--······-·-----··-··--····-•·•··-·-_.·-·-·Î·•····-•••••-·••- ·ll1•·-·••·•·•·l·1-----1-··-l··--··•• , .............. •··•••···--······-··--··----·-·-•··-··1-·-· 0011 IC Ol 11f'1911 f'U --·---···--··-·-·-··-······-····••···-•• ••••••••··-·--·------····----·-·-··--···---·· · 1

••••••1•···-···-····-1----··-·--1 ··---············-·••••••••••••••··-····-----·--·i·-·-··-------·•••-- CIOlHO

X: I'I(OIC ~ ·---·- -·'···--·---··-·---····-·--····-··-----··----··--·····----·-··-· 1· · ·····2'••-ll··- ·•-· -'·· -·->---···--' ·-·--·······•·•········•· ········••····-·····-··-··-···--·-.. ·1-----·----· 00 1 1~0 ?I YIC.U c;:a.a ··---'···--·-1-·--··-··--·--·-···-··--·----···------·---·'---.. ·····-··--l·l·-····'ll·-·l·l·l·l •l--h-·----------·-··l-··················-···1··------·--·-·-···-·-t---··-···- QD t l lt. '' .-:1'1....., --·--·--------------------·-·--·--------·-------n-----·····------······l'·n'··-··--·-\&-------l-'---~--•----·-······-·-·-·····-····-·-·- •-----·---·-'·-·····- ocn • 1: ll LDT\,1$ ~ -------·- ·------------·------ :---·----------------·-··-······-··--···

1····1···········----------··'·l-- 1-·-----------·------··--·---------1--------------- 001111 ·u r....c ...._ ------------·-··--·-···-········--······-------·-··--------··············-···-···l····-1·····-·---···--t·l---l--'----· -·--···-··· ···-····-········-·-.. · --------·----····--··-- 0011 11 \III~~IJAJ

M CJ itS1 'tiU. Dl llf.U( ~ 56 CltS I ,.". ,. Q. -a .......: ll$.N<J; ,_

·l~·1l-l&l'llnl7'--···l)! ....... -~--l--····-••i• l•••'•·-·-·-·---·-··-·--•----~-~----l-· ··· .. 1'11~1l1·1·-··· l··l--·l--l-1-----ll-l-·l------· •· ···-•···•··· ·--• ··i····----· l·ll· ll-l-·•··--·······-·~·)ill'\ ... ).-\l·1W!. ---- ---------------······-·······-····-····--··-·-----------------·l----··-----·-------.. --··... »- -··--------··-··---------- ···----------------------------·--··---··--~---------·- ··--------··-----·····-·····-·'·····-----1o61ll~l7)-1fttll-11l1--'--'-l2--t2-n)......1lll----·l-···--·--··---·1---ll---·-------l"l--l·-------~---·l·----l•····-l''··l••·•·•1•••l•••· I ·)I• U•I•I ... ~)-•••'•·11__._~1 ... l• l) + •l••·l•l• 1 •--······-·-··••ll·- lll·•lll· \.l'-ll·ll-·lZ2l •ll •lll'W-l1·1ll·l-41J.l•i\0-I"""Sll-lo4 1--·--·-Z·-1- - 1---·l-1·--•12l~2-4-l•-l -·-IIU.•··---Hlll•l•t-·-· l-· --·---l"""'·'·---------- ·-·----------·-··---1------------···---·--·----····-·······-----······-------- -·-----l---------·-··- -·- --------····----------..----·······-------·-·l···----l····---· ---···--··l··------·--·--···-·········---···----···- -·--------····-···---···········----- ·--}--------······--·-·--···- -------1- -··-------------------------··-··---···--l---------·l··l

I \oot -o,..ç WRI f)CMQ~

ll•.NIOJ[" 11) ... , . ".

!IZ ~OI' ~ .$00( a..P ~l UlltC 010

ll c-c..u -• •: CA-O~ ... turfl.tl• 16 'Jlll> ~ '....._,"""""

3D IICII[lf TIJ I]) Q[ .... IOJ 1641\1..1C~ !71 """*-IJ- l , , t.U'O PS(

121\.....,.. $At. •ll ..... flc IOJ liJ 11.1'0 ....0 '10 S1tL.L IOJ lli.I..Q uc )l C.&i,.'f'5, SE• . , CA8't'l' JC !IA Clf'SI ~ t ? G.&l iU •&.:.

110 lUS JSl ltS L'fCII' M l " l 't'Sifll ~

U) ...... "' M6 l~ IlO. 'lC "'ll 196 $C.IIO' Cl)

lt1 SIOJ1( ~ l'Cl$D...MI CU..

" &G:L S't'\. }111 ("11.0 MU

··-.l·--·1- ···-··-·-····-··---··----•·•·•--·---··---·-···•·-- 1--"'2·--•••••l•-·--·-········- I -1- - --1--1•·•·-l-···-----l)S-ll--t---•••1--·--·----- -·-··--··-··--···---··--------·-----·- ·---·-'-•·- I -··•·••••• ··-·•·•-1----·-··•···---····---··-l-·1---l·l•l•··--· - ···--···----- - -·1-·---------·---- --··---·- --- - -•1•••1•·--·· .. • ····1---.? •·•· 1···------··li·I-I •• U--~------···--i}..•l·lll·•·-->-:rtl

·---- ·-··-··········-- -····---·---···-··-------·---------2····-··--·-·-····-- -·-------- ----· ~---···-··-----·--~----·Z·I-1.) .... - ---~----~-·---·-·······-······-··-···l'···'l-·----------·1-----·····-···-~---l·····----n->-u-nll-l· -· l»-ll·ZllJ-.Z..al1-U'?·l··l7---\- }21l'' ... ;.:n-n•~u-'-''-n'·I1~1-1Uil11\~l l l21lllltnllDJl••llll2llo&Z1l-Z2 ·'""·-·•·•»·lll·ll•· • ·-''·'--·---------------•····--·---·------------------ _______ , _________ ,_.,., ___ ,___ ______ , ______ ,_______ .. -------···"-'--11.1-11 ... 1- l .. ll··l·-'·'·' 21••lll 1-1 •••l--·-·--1·--·l1l••• l41-ll-1l l - l --1·12'.)QU..lJ,Jol l-"fl'lo'o45ofll ·1 1 ·l--"")MDI~~S6U$S~~"'~Sl)ZZUU,Z I)..lZ:Z2""'l111llZ't)llt)l~ li-1l ·IU·1hl·l1)\11121ll -~--------------------·----------- -----------------··· \ ··-···--l-·ll·-- - -12'l ll11-·--- - -·--1--1·-· -..... --- -···-- --····· .. -------------------------·--·-····-------- ----------·'-----l-···· _.,.,_ ---·-· l112·l·····-~lli2-1ni-U---~---~-

-----l-····-------··-······---···--·-·····-·-···-·- -·····------- -1 ··-~------ll-- ·---~-----l---·--1-1l7-····-----------~~-------·········-·······'····-··-·--------··---·--------·-----4-ll-····------- ; .. )-.-l --~ I --··)-l\fi··I·I-J:lllll.l·~·IXIZ.Z'S111•l4~-·--"--ll·l-·--

====--==:.:-..::::::::::..-..:::::::::::===========--===----=--=:---=====-..::=-.. -=:::::::======- _,..;_-:: .. :-===--~=--=~~~=======!.::~-;:~:!.~: :::::=-~===:=::::::=:..-:::::::::::::::::::::::::::::=::...-:-===--=---==--=---====::::::::=::::::::::::::=====-----=======:.::=..-:::::::::=:::::::::::::.-:=::;=~:=::-.::-:~:;:;-~::: -···--·-·····-········---······-···········-············----·-··-- ----·-··- --···--··-·····----··•···- ----·-·-··--·-········---------·--·-·--··----l··U•-~ ===--==:..-_::-..:::::=::-.:::::::::::::::::::::::::::======---.:==============-=-~..:~~:..-_:::::.::)-,.).... ..;:===..-::=:::~:;~~===~~;~:;;:: :;:;~;.7,'*",.;:=;;--..:.~:~~;~;;;:;~~

" ' ....... a> 191 SAlJJ Ik ll [~~f tAl! l l AllliJS Q.U Sl CllltA LUf \1 tttSt o...t tP nax1 Ot. IQ~ "'""- u.-. 1l1 L\'SIM 't'\l. 171 ....US -9' lN s.t.l iJ ~· \1 OW'( AC 61 C'Uh .o>i , , 01"1'01' c.u l1 ... .,, .. l M c;..l[O T(1

90 Cö&LIU "' • 'UCi{..,.. ~~

10"11""'*'Q...A •• ,~ ii("M

t !IA """"~ ~ 165 NUoiJ S(t ,,, cu;r.:: 10! U& IMIIC lUl l }8 1\&ES t,A.(

tl) SALII All lt) $M'Ikl Wltj 2'00 S IL(W OIO m su(')o sn 221 ....... CJIIV .... c;,.rOI ~o

::::::::::::::::::::::::::::::::::=:::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::..-::::::=::::::::::::::::::::: ... _ ............................ _____ ······-·······--·····------------ ··4··_.··-l--····----·······--··-····-·---··l···--------l--1---···2·-·····--· ---·---------------

~==:::;::::::==;;;;;;;;;;~;:;;;~·;=;;;;~' OXi C Q~ICGJ()OiiODOCAlCX)I II 1l111111llll111HH1111llllll1\1111111lt1111111111l\1111"111\111H11\IIl111111111\Ull\111llll t l111\1H111ll l ll

~ Q ; WXOJWW ltl'l l llllll ll ll ll ll llll\lllll llllllllll~llll\ 1111111111~~;1 !!! !!!! !!~!!!!:!! !~~!!!! :: :::: :: ~ :!!!!!!! ! !!!!!:::<mXXJXOY)mrxrc:.:::» x-xmymn ~~~!!!!!!~ 011111111lllllllllllllllll111111l111 1 1t111llllllll11l11\l111lllll l lllllllll11T111Tl\1111111111l1 1 ll l tllllllll~l1lll\~Hil111111111l l11HIIII II ll\1 • : ene llll ll11111 llllllll111"1111H11111lOCXXlOI111000CXICcl1llliUCIOOOII

llll 11111111 1111111111111111 lil lll ltf lll ll l I 11 ltll 1\ l1llllll1l 111 I lilt 1 l1 I 111111 111 I li l IlOlXIDil ll llllltiOil IICII II\1\IIIIllll 11\ H 1()01111\1 l 111 1101: I l1 1111 llllllll l 11111 1 l 111111 lil ll 11 lil 1111111\ ~; CIJl\1110001 l CC. I 11 ll CIQQC)IlO(.Il \l OC!:::~:::::: ~::~:.;:;.::IIIIIlllllllllllll ll 1

000011\1 ' QOOPIHI 000000001\IH1Hll Ul WWlOOllllOCIDOOCXX:Jo l Cl0hh()hh()(Ji()Cih"M•Il•ln"•• n•'ltlll l l1°1~\l'llHIII\111 11 11N't"("\l nQII '

0101 0\10 0\lt c·.:~

1000 lUX>

""" lOCI IC'. .. , I IC"" llQOl 11001 llOl l!Ol llOI 1101

lll~ IIUJ:I) li l~

I lito:)

111001 IIIQOl li iCICl lllQOI 11 100 \ li lOIO lilOIO 1\1010 1110lC 11\010 111010 IIICIIG 1l101t HIQ\t II lCilO 111010 1110 10 111010 11\011 l ltOil l liOII IHOll 111100 ll11Cil \11101 111101 HI U)l li llOl lil l Ol lillOl li llO l 111110 1l11l0 111110 111110 111110 lll llO 11111C \1111C \1\\10 \li l 10 1/ll\0 l\ 111(1 1111 10 liHIC 111110 \11\H lllllC

""'~ 11111( 111\11

..

Hoofdstuk 3 : Resultaten

3.2.3 Syntaxonomische fase- syntaxonomie en synecologie

GRASLANDEN

1. Droge graslanden : gemeenschap met Betu/a pendu/a en Calluna vulgaris

TWINSPAN-groep: 000 (GAg) Gebied {opname) :Heusden L.O. (152)

Typologie :

Deze groep wordt floristisch gekenmerkt door Betu/a pendu/a, Calluna vulgaris en Agrostis

capillaris. We hebben hier te maken met een gesloten, soortenarme vegetatie. Naast

bovenvermelde soorten komen ondermeer Rumex acetosella, Molinia caerulea en Teucrium

scorodonia voor .

Syntaxonomie:

De kentaxa Agrostis capillaris, Betu/a pendu/a en Calluna vulgaris WiJZen op het

Agrostietum tenuis (Thero-Airion).

Synecologie :

De gemeenschap komt voor op droge, arme en zure zandgrond. Te Heusden L.O. werd dit

vegetatietype gevonden op het rivierduin op verlaten cultuurgrond (bloem- en

boomkwekerij). In feite komt dit vegetatietype niet voor op het alluvium van de Zeeschelde.

Het werd slechts opgenomen ter illustratie van de schrille tegenstelling tussen de vegetatie

van voedselarme zandige rivierduinen en de relatiefvoedselrijke alluviale gronden.

- 32-

Hoofdstuk 3 : Resultaten

2. Niet verbeterde, halfnatuurlijke, vochtige graslanden

il TWTN~P À N-crrr.Pn . ()() 1 ()() rr-c-:. \ ... , ... . .._ ... ~u ... .-.A.&. Ó.a.v...,y.vv .... vv\ ........ -,1

Gebied (opnamen) : Kalkense meersen ( 179, 180)

Typologie :

De vegetatie bestaat uit grassen en kruiden : Caltha palustris, Anthoxantum odoratum, Carex

acuta, Carex disticha, Lychnis flos-cuculi ... Dit type grasland is zeer soortenrijk en omvat

zowel hooilanden als hooiweiden.

Syntaxonomie :

De aanwezigheid van de kentaxa Caltha palustris, Anthoxantum odoratum en Cm;.ex acuta

wijzen op een affiniteit tot het Calthion palustris.

Synecologie :

Dit vegetatietype vertegenwoordigt onbemeste, drassige en één à tweemaal per jaar gemaaide

hooilanden, eventueel met nabeweiding. Dit vegetatietype werd enkel in de Kalkense

meersen aangetroffen.

ii) TWINSPAN-groep: 00101 (GFi)

Gebieden (opnamen): Gentbrugse meersen (7), Weimeers (15, 21, 22, 23), Paardenweide

(43, 44, 60), Scheldebroek (74), Hingene (112), Potpolder V (126), Appels (140, 142, 144)

Typologie:

Deze cluster wordt gekenmerkt door soorten zoals Agrostis stolonifera, Rumex crispus,

Filipendu/a ulmaria, Carex disticha, .. In sommige graslanden is Lolium perenne aanwezig.

Het vegetatietype heeft een gesloten en hoog karakter.

Syntaxonomie :

De cluster wordt niet duidelijk afgebakend binnen één verbond en associatie. Het kentaxon

Filipendu/a ulmaria wijst op het Filipendulion , terwijl Carex disticha en Lychnis .flos-cuculi

op het Calthion pa lustris duiden.

- 33 -

Hoofdstuk 3 : Resultaten

Synecologie :

De associatie komt in de Scheldevallei voor op natte, niet of weinig bemeste en verlaten

hooilanden. Dit type kan beschouwd worden als een vervangingsstadium van Ca/thion­

hooilanden die niet meer gemaaid worden. Het blijkt inderdaad uit de gegevens van de

Biologische Waarderingskaart dat deze graslanden vroeger behoorden tot het Calthion

palustris.

3. Mesofiele cultuurgraslanden

3.1 Weilanden, hooiweiden en natte hooilanden

i) TWINSPAN-groep: 00110 (WLo)

Gebieden (opnamen) : Weimeers (25), Bergenmeersen (31, 36, 37, 38), Paardenweide (41,

58, 59), Potpolder I (94 ), Boven Zanden (98, 99), Appels ( 145), Vlassenbroek (172),

Kalkense meersen ( 176, 177, 178, 293), Bazel (224, 276)

Typologie :

Floristisch wordt deze groep gekenmerkt door het voorkomen van Arrhenatherum elatius en

de afwezigheid van Poa trivia/is. Bij achterwege blijven van beweiding kan Festuca

pratensis een hoge bedekking hebben. Kruiden komen minder voor : Ranunculus acris en

Cardamine pratensis kunnen met lage bedekking voorkomen.

Syntaxonomie :

De kentaxa Arrhenatherum elatius en Festuca pratensis wijzen op het Arrhenatherion

elatioris. Ook het voorkomen van Dactylis glomerata en Ranunculus acris wijzen op dit

verbond. Alhoewel Cynosurus cristatus in bijna geen enkele opname voorkomt, wijst Phleum

pratense op het Lolio-Cynosuretum.

Synecologie :

Deze gemeenschap komt voor op rnatig vochtige grond. Beweiding (tamelijk intensief of

nabeweiding van hooilanden) zorgt voor het in stand houden van dit vegetatietype.

- 34-

Hoofdstuk 3 : Resultaten

ii) TWINSPAN-groep: 00111 (WPo)

Gebieden (opnamen): Kruibeke (1 , 181 , 182, 183, 184, 189, 190, 191, 194, 195, 198, 205,

207,208,209,289,290, 291), Gentbrugse meersen (4, 5, 6, 8, 12), Weimeers (13, 18, 19, 20,

27, 28), Bergenmeersen (33 , 35), Paardenweide (47, 48), Tielrodebroek (80), Potpolder I (91,

95), Hingene (111, I 13, 116, 1 18), Bulbierbroek (130), Appels (137), Heusden L.O. (159),

Vlassenbroek (173), Bazel (214, 215,221 , 223 , 225,226,251,252,274, 275,277, 286),

Rupelmonde(l04,227,230,232, 233, 235,237, 239, 241 ,243,245,278,279,283,284,285,

292)

Typologie:

De vegetatie bestaat uit een min of meer gesloten, soortenarme grasmat die niet hoger is dan

1 0 cm. Deze groep wordt floristisch gekenmerkt door een sterke dominantie van Lolium

perenne en Poa trivia/is. Plaatselijk en minder frequent komen Trifolium repens. Ranunculus

repens en Taraxacum vulgare voor. Op de open plekken vinden we Plantago major, Steilaria

media, Polygonum aviculare, ...

Syntaxonomie:

De kentaxa (kencombinatie) Lolium perenne, Poa trivia lis, Trifolium repens. Ranunculus

repens en Taraxacum vulgare wijzen op het Poo-Lolietum.

Synecologie :

Deze groep graslanden omvat zeer intensief beweide en bemeste weilanden. Het Poo­

Lolieturn beslaat de grootste oppervlakte van het graslandareaal in de Scheldevallei. Door

intensieve beweiding en bemesting zijn heel wat graslanden van het Lolio-Cynosuretum

omgevormd tot deze van het type Poo-Lolietum.

3.2 Ingezaaide hooilanden

i) TWINSPAN-groep : 0100 (HPo)

Gebieden (opnamen) : Paardenweide ( 40), Scheldebroek (65, 66, 68, 75), Tielrodebroek (81,

83, 84, 85). Potpolder I (96), Potpolder V ( 123, 125, 127)

- 35 -

Hoofdstuk 3 : Resultaten

Typologie:

Deze groep wordt floristisch gekenmerkt door Lolium mult~florum en Lolium perenne. Het

betreft hooilanden, waarvan de grassen ingezaaid zijn. Daar waar de grasmat enigszins open

is, koloniseert Ranunculus repen.<; de open plekken.

Syntaxonomie :

De groep omvat antropogeen sterk beïnvloede vegetaties. Afgaande op de dominantie van

Lolium multijlorum en Lolium perenne, en het voorkomen van Ranunculus repens en

Trifolium repens kunnen we stellen dat deze groep enigszins een zekere affiniteit vertoont tot

het Poo-Lolieturn . Een juiste typering is dit echter niet, aangezien we hier te maken hebben

met sterk antropogeen beïnvloede hooilanden.

Synecologie :

Deze groep is te vinden op sterk bemeste gronden, die tamelijk vochtig zijn en tweemaal per

jaar gemaaid worden. Dit type graslanden is vnl. terug te vinden in het Scheldebroek en het

Tielrodebroek, twee g.o.g.'s.

ii) TWINSPAN-groep: 0101 (HAr)

Gebieden (opnamen) : Bergenmeersen (39), Potpolder IV (119), Potpolder V (124),

Bulbierbroek (131, 132), Weimeers (162)

Typologie:

Floristisch wordt deze groep gekenmerkt door de dominantie van Arrhenatherum elatius.

Lolium multiJlorum komt eveneens in hoge bedekkingen voor. Verder blijken Anthriscus

sylvestris, Ranunculus acris, Rumex acetosa en Symphytum officinale als begeleidende

soorten voor te komen. De vegetatie is hoog en gesloten en komt voor onder de vorm van

mesofiel hooiland of ondergroei van populierenaanplanten.

Syntaxonomie :

De kentaxa Arrhenatherum elatius, Anthriscus sylvestris en Symphytum officinale wijzen op

het Arrhenatheretum elatioris. Door de inzaai met Lolium mult~florum is deze groep echter

niet zuiver afgebakend binnen de associatie, en hebben we te maken met een verarmde vorm

van het Arrhenatheretum elatioris.

- 36-

Hoofdstuk 3 : Resultaten

Synecologie :

Dit vegetatietype komt voor op enigszins vochtige grond. De vegetatie wordt tweemaal per

jaar gemaaid.

3.3 Graslanden ( dijkvegetaties en ondergroei van populierenaanplanten) met dominantie van

Lolium perenne

TWINSPAN-groep: 0110 (DPo)

Gebieden (opnamen): Gentbrugse meersen (3), Bergenmeersen (32), Paardenweide (42, 45,

61 ), Tielrodebroek (77), Potpolder I (88, 89, 92), Boven Zanden ( 100), Hingene (1 03, I 06,

120, 122), Appels (133, 135, 141), Kruibeke (201), Rupelmonde (280, 281)

Typologie:

Deze groep heeft als indicatorsoort Lolium perenne. Het betreft vegetaties van dijken of de

ondergroei van populierenaanplanten op oorspronkelijke Poo-Lolietum-weilanden. De

vegetatie bestaat bovendien uit Trifolium repens, Ranunculus repens, Holcus lanatus en een

aantal ruigtekruiden zoals Urtica dioica en Rumex obtusifolius.

Syntaxonomie :

Alhoewel deze graslanden niet of nauwelijks begraasd worden, kunnen we deze groep toch

indelen bij het Poo-Lolietum. De kentaxa Lolium perenne, Trifolium repens en Ranunculus

repen.<; wijzen duidelijk op deze associatie.

Synecologie :

Dit vegetatietype s itueert zich op de dijken langs de Schelde of als ondergroei van

populierenaanplanten, die aangeplant zijn op Poo-Lolietum-weilanden. Opnamen 89, 92 en

I 06 zijn zulke populierenaanplanten.

- 37 -

Hoofdstuk 3 : Resultaten

3.4 Vegetaties van dijken met dominantie van Arrhenatherum elatius

i) TWINSP AN-groep : 0 lil 0 (DAr)

Gebieden (opnamen) : Gentbrugse meersen (2, 9, 10, 11), Weimeers (14, 24, 26),

Paardenweide ( 49, 62), Scheldebroek (67), Potpolder I (87, 90), Boven Zanden ( 10 I), Appels

(l43, 151), Heusden L.O. (155), Grote Wal (168), Kruibeke (203, 204)

Typologie:

Deze cluster wordt floristisch gekenmerkt door Arrhenatherum elatius, Heracleum

sphondylium en Anthriscus sylvestris. Dit vegetatietype is hoog opgaand en gesloten en

situeert zich op de dijken. Door verruiging treden soorten op zoals Urtica dioica en

Symphytum officinale.

Syntaxonomie:

De cluster vertoont duidelijke affiniteit tot het Arrhenatheretum elatioris. Het voorkomen van

de kentaxa Arrhenatherum elatius, Heracleum sphondylium en Anthriscus sylvestris wijzen

op de subassociatie inops.

Synecologie :

Deze hooilandgemeenschap komt voor op dijken op relatief vochtige grond. Doordat de

vegetatie niet of nauwelijks gemaaid wordt, of doordat het maaisel niet verwijderd wordt,

treedt er een aamijking van organisch materiaal op. Dit zorgt voor een verruiging van de

vegetatie met o.a. Urtica dioica en Symphytum officinale.

i i) TWINSP AN-groep : 01111 (DAT)

Gebieden (opnamen) : Bergenmeersen (30), Paardenweide (50, 52, 53 , 55, 56, 63, 64),

Tielrodebroek (79, 82)

Typologie :

Hoog opgaande grassen en kruiden bepalen het beeld van dit vegetatietype. Arrhenatherum

elatius is het dominante gras. Dactylis glomerata, Poa pratensis en Agrostis capillaris komen

in lagere bedekking voor. Als kruiden treden o.a. Linaria vulgaris, Erigeron canadensis en

Tanacetum vulgare op.

- 38-

Hoofdstuk 3 : Resultaten

Syntaxonomie :

Deze cluster is niet te plaatsen binnen één associatie. Arrhenatherum elatius wijst op het

Arrhenatheretum elatioris. Anderzijds duiden Agrostis capillaris, Linaria vulgaris, Erigeron

canadensis en Tanacetum vulgare op andere syntaxa. Deze soorten blijken kentaxa te zijn van

het Tanaceto-Artemisietum, subassociatie hypericetosum. Ook het verbondskentaxon Arctium

minus komt in deze vegetaties voor.

Synecologie :

De vegetaties komen voor op dijken, waarvan de ondergrond sterk zandig is. In de

Paardenweide blijkt dit vegetatietype zich inderdaad te situeren op de rivierdijken nabij of in

het rivierduin.

BOSSEN, STRUWELEN, OEVER- EN MOERASVEGETATIES

4. Bossen

4.1 Populierenaanplanten

TWINSPAN-groep: 1000 (BAr)

Gebieden (opnamen) : Weimeers (16, 17), Bergenmeersen (34), Paardenweide (54, 57),

Boven Zanden (97), Hingene (1-04, 105, 115), Potpolder IV (121 ), Potpolder V ( 129), Appels

(134, 138, 139, 146) , Heusden L.O. (148, 153, 154), Grote Wal (164, 165, 167, 169),

Kruibeke (185, 187, 188, 192, 199, 202, 206, 210, 211, 212, 216, 218), Rupelmonde (228,

229,238,244,247,249,250,258,272),8azel(254,255,256,257)

Typologie:

Deze cluster wordt gekenmerkt door hoge bedekkingen van respectievelijk Glechoma

hederacea, Urtica dioica en Populus x canadensis. In de kruidlaag komen ook nog Cirsium

arvense en Galium aparine voor. Deze aanplanten zijn zeer soortenarm, zowel wat de struik­

als kruidlaag betreft. De boomlaag bestaat uit aangeplante Canadapopulieren.

- 39-

Hoofdstuk 3 : Resultaten

Syntaxonomie :

De ondergroei van de populierenaanplanten kan ondergebracht worden bij de Artemisietalia

vulgaris. De kentaxa Urtica dioica en Galium aparine wijzen hierop. Nadere typering tot op

associatieniveau is niet mogelijk, door het gebrek aan de passende kentaxa.

Synecologie :

Deze aanplanten worden verspreid over de Scheldevallei gevonden. Ze komen zowel op de

droge als op de vochtige gronden voor. Heel wat aanplanten werden geplant op voormalige

weilanden. Van de oorspronkelijke ondergroei van graslandsoorten is echter niets of zeer

weinig terug te vinden.

4.2 Elzenbossen

TWINSPAN-groep : 100 I (BMa)

Gebieden (opnamen) : Hingene (1 09, 110, 117), Potpolder V (128) , Appels ( 136), Heusden

L.O. (147, 157), Grote Wal (166), Kruibeke (186, 193, 196, 197, 200), Bazel (219, 222,253,

287, 288), Rupelmonde (231, 234, 236, 240, 242, 246, 248, 260, 261, 262, 263, 264, 265,

266,267,268,270,271)

Typologie:

Deze groep heeft als indicatorsoorten Alnus glutinosa, Lycopus europaeus en Eupatorium

cannabinum. In de kruidlaag komen heel wat hoog opgaande ruigtekruiden en lianen voor :

Filipendu/a ulmaria, Ly thrum salicaria, Calystegia sepium, Solanum dulcamara, Humulus

lupulus, Iris pseudacorus, ... In de struiklaag kunnen Viburnum opulus en Sambucus nigra in

geringe bedekkingen voorkomen. In sommige opnamen beperkt de kruidlaag zich vnl. tot

zegges.

Syntaxonomie :

Bovenvermelde indicatorsoorten zijn ook de kentaxa van het Macrophorbio-Alnetum. In

sommige opnamen (Rupelmonde) blijkt er echter een affiniteit te bestaan met het Carici

elongatae-Alnetum en wel door het voorkomen van de kentaxa Scutellaria galericulata,

Carex paniculata, Carex acut(formis en Carex riparia. Voora l het voorkomen van deze

zegges in de kruidlaag onderscheidt deze opnamen van deze met een uit ruigtekruiden

bestaande hoge kruidlaag.

- 40-

Hoofdstuk 3 : Resultaten

Synecologie :

Deze groep is te vinden op natte gronden, met een permanent hoge grondwatertafeL Een

sterke concentratie van dit type bossen vinden we in Rupelmonde. De bodem bestaat vaak uit

een venige bovengrond, wat de overgang naar het Carici elongatae-Alnetum verklaart (dit

type bos komt voor op veengrond en soms op venige minerale grond).

4.3 Mesofiele bossen

TWINSPAN-groep: 101 (BQu)

Gebieden (opnamen) : Weimeers (29), Paardenweide (46, 51), Heusden L.O. (158, 160),

Bazel (213 , 217, 220)

Typologie:

Deze groep wordt floristisch gekenmerkt door de indicatorsoort Quercus rubra. Begeleidende

soorten zijn Prunus serotina, Aesculus hippocastanum en Quercus robur in de struik- en

boomlaag. De kruidlaag is niet sterk ontwikkeld : Steilaria media en Holcus lanatus komen in

geringe bedekkingen voor.

Syntaxonomie :

De kentaxa Quercus roburen Quercus rubra wijzen op het Quercion robori-Petraeae. Het

Fago-Quercetum lijkt een bevredigende associatie te zijn, alhoewel de kruidlaag niet zo sterk

ontwikkeld is. Enkel Convallaria rnaja/is werd in 1 ·opname teruggevonden. In de struiklaag

komt het kentaxon Prunus serotina regelmatig voor. Aangezien de kruidlaag nauwelijks

ontwikkeld is, kan deze groep syntaxonomisch niet geplaatst worden.

Synecologie :

Deze groep komt voor op zure zandgronden op de donken (rivierduinen). In Bazel en op de

rivierduinen van Heusden L.O., Weimeers en Paardenweide wordt dit vegetatietype

teruggevonden.

- 41 -

Hoofdstuk 3 : Resultaten

5. Struwelen

5.1 Struwelen

i) TWINSP AN-groep : 1100 (SFi)

Gebieden (opnamen) :Potpolder I (86, 93), Hingene (114), Scheldebroek (163), Grote Wal

(171), Vlassenbroek (175), Bazel (273)

Typologie:

Deze groep omvat zowel struwelen als randen van vijvers waar struweelopslag plaatsvindt. In

de struiklaag komen Salix fragilis of Populus x canadensis voor. In de kruidlaag komen hoog

opgaande ruigtekruiden voor. Cirsium arvense en Angelica sylvestris, welke indicatorsoorten

zijn, vormen hier een goed voorbeeld van.

Syntaxonomie :

Dit vegetatietype wordt syntaxonomisch geplaatst a.h.v. de kentaxa in de kruidlaag : Phalaris

arundinacea, Cirsium arvense en Angelica sylvestris. Samen met het voorkomen van

Eupatorium cannabinum, Epilobium hirsutum en Lythrum saliearia kunnen we besluiten om

dit type in te delen bij het Filipendulion. Het voorkomen van Salix fragilis en Salix al ba in

enkele opnamen (86, 227) wijst op het Salicetum albo-fragilis.

Synecologie :

Dit vegetatietype bevindt zich op natte gronden, o.a. in Potpolder I, een potpolder.

ii) TWINSPAN-groep: 11010 (SAI)

Gebieden (opnamen) : Hingene ( l 06, l 07), Rupelmonde (259, 269)

Typologie:

Deze struwelen hebben als indicatorsoorten Alnus glutinosa en een aantal moerasplanten

(Galium palustre, Solanum dulcamara, Lycopus europaeus, .. ). De kruidlaag is door de

weelderige moerasplantengroei sterk ontwikkeld.

- 42-

Hoofdstuk 3 : Resultaten

Syntaxonomie:

De kentaxa Alnus glutinosa, Salix cinerea, Iris pseudacorus en andere moerasplanten wijzen

op het Alno-Salicetum cinereae. Het voorkomen van vele Alnion glutinosae--soorten

(Solanum dulcamara, Lycopus europaeus, Scutellaria galericulata, ... ) wijst erop dat dit

vegetatietype een overgang vormt naar de elzenbroekbossen.

Synecologie :

Dit vegetatietype komt voor op natte, minerale bodems met een dunne veenlaag.

iii) TWINSPAN-groep : 11011 (SSa)

Gebieden (opnamen): Scheldebroek (71), Heusden L.O. (149)

Typologie:

Floristisch worden deze struwelen gekenmerkt door de indicatorsoorten Salix fragilis en Salix

a/ba. Het Schietwilgenbos te Heusden L.O. is een oud griend. De kruidlaag is arm en bestaat

o.a. uit Urtica dioica, Galium palustre en Cardamine amara. Ook lianen zoals Humulus

lupulus komen voor. Bidens tripartita wijst op een pioniersvegetatie. De struiklaag

daarentegen is sterk ontwikkeld en bepaalt het gesloten karakter.

Syntaxonomie:

De kentaxa Salix fragilis en Salix a/ba duiden op het Salicetum albo-fragilis. Alhoewel de

subassociatie inops typisch is voor een griend, is er te Heusden L.O. reeds een overgang waar

te nemen naar de subassociatie cardaminetosum. De voorkomende kentaxa hiervoor zijn :

Valeriana repensen Gardamine amara.

Synecologie :

Dit vegetatietype komt voor als pioniersvegetatie of oud griend op regelmatig overstroomde

gronden.

- 43 -

6. Oever- en moerasvegetaties

i) TWINSPAN -groep : 11100 (OGI)

Gebied (opnamen): Scheldebroek (70, 73)

Typologie:

Hoofdstuk 3 : Resultaten

Deze vegetatiegroep omvat verlande slootvegetaties met één dominante soort : Glyceria

maxima. Phalaris arundinacea kan met deze soort concurreren. Ook monotypische

moerasvegetaties (opname 70) met dominantie van Glyceria maxima en Ph al ar is

arundinacea behoren tot dit type. Typha latifolia wijst reeds op de overgang naar een ander

vegetatietype.

Syntaxonomie :

De dominante soort Glyceria maxima wijst op de Glyceria maxima-sociatie. Het

verbondskentaxon Typha latifolia wijst eveneens op deze sociatie.

Synecologie :

Dit type komt voor op sterk geëutrofieerde plaatsen, zowel in sloten als moerassen.

i i) TWINSP AN-groep : 11101 (OTy)

Gebieden (opnamen): Scheldebroek (72), Heusden L.O. (150)

Typologie:

Dit vegetatietype omvat moerassen. De indicatorsoorten zijn Typha lat(folia en Phragmites

australis . Naast deze soorten komen o.a. Lythrum salicaria, Alisma plantago-aquatica en

Phalaris arundinacea in de kruidlaag voor.

Syntaxonomie :

Deze cluster kan geplaatst worden binnen de Phragmitetalia, associatie Typheturn lat(foliae.

De kentaxa Typha lat(/olia en Phragmites australis wijzen op deze associatie

Synecologie :

Dit vegetatietype komt voor op regelmatig overstroomde, weke slibbodems.

-44-

HoQfdstuk 3 : Res ultaten

Het milieu is erg wisselvallig door de snelle sedimentatie van slib.

iii) TWINSPAN-groep: 1111 (OOP)

Gebieden (opnamen): Tielrodebroek (78), Heusden L.O. (156), Vlassenbroek (174)

Typologie :

Deze groep bestaat uit vegetaties van wielen en smalle, verlande sloten. De indicatorsoorten

zijn Ranunculus sceleratus en Phalaris arundinacea. Naast bovenvermelde soorten komt

Sagittaria sagittifolia (opname 78) als vermeldenswaardige soort voor.

Syntaxonomie :

Enerzijds wijst de dominantie van Phalaris arundinacea (287, 269) op de sociatie van

Phalaris arundinacea (Magnocaricion). Het verbondskentaxon Sagittaria sagittifolia wijst op

het Oenanthion aquaticae. Alhoewel TWINSPAN deze opsplitsing niet maakt omwille van

gebrek aan opnamen, kunnen we deze twee verbonden toch onderscheiden.

Synecologie :

Beide verbonden komen voor in ondiep water op een weke sapropeliumlaag. Als

verlandingsvegetaties komen ze voor langs sloten en wielen met dit bodemtype. In tabel 9

worden de syntaxonomische eenheden (associaties of verbonden) en de overeenstemmende

TWINSPAN-groep weergegeven.

Een overzicht van de syntaxonomische eenheden wordt gegeven in bijlage 7.

- 45-

-i .. r:T ~ :.:> -l :E z V'l

" )>

z eh c 0

-::I 0 ::I 0 ::I V>

'< ::I E> x 0 ::I 0 3 "' (')

::r 0 n 0 ::> ::r 0 c.. re ::> < '­::> û. .., 0 "0 ::>

"' 3 n ::>

:::l ::r ~

"' ë a.

"' ~ er ,. c..

TWINSPAN-groep

GAg

GCa

GFi

WLo

WPo

HPo

HAr

DPo

DAr

DAT

BAr

BMa

BQ u

SF i

SAl

SS a

OGl

OTy

OOP

Affiniteit tot de syntaxonomische eenheid

Agrostietum tenuis

Ca/th ion pa lustris

Filipendulion/Ca/thion palustris

Lolio-Cynosuretum

Poo-Lolieturn

Poo-Lolieturn (+ Lolium multiflorum)

Arrhenatheretum elatioris (+ Lo/ium multiflorum)

Poo-Lolieturn (dijken en populierenaanplanten +

Lo/ium perenne)

Arrhenatheretum elatioris (verarmd)

Arrhenatheretum elatioris + Tanaceto-Artemisietum

Artemisietalia vulgaris (populierenaanplanten)

Macrophorbio-Alnetum (+ Carici elongatae-Ainetum)

geen affiniteit

Filipendu/ion

Alno-Salicetum cinereae

Sa/icetum albo-fragilis

Glyceria maxima-sociatie

Typheturn latifoliae

Oenanthion aquaticae + sociatie van Phalaris

arundinacea

Synecologie #opnamen

Droge graslanden op zandgrond 1

Halfnatuurlijk, vochtig, gemaaid grasland 2

Halfnatuurlijk, vochtig, verlaten grasland 14

Extensief beweid cultuurgrasland 19

Intensief beweid cultuurgrasland 73

Ingezaaid hooiland met dominantie van Lolium sp. 13

Ingezaaid hooiland met dom. van Arrhenatherum elatius 6

Dijkvegetatie met dominantie van Lolium perenne 20 I I

Dijkvegetatie met dom. van Arrhenatherum elatius 19

Dijkvegetatie met dominantie van Arrhenatherum elatius 10 en Tanacetum vulgare

Populierenaanplanten met ondergroei van ruigtekruiden 50

Elzenbossen . 36

Eikenbossen op droge grond (rivierduinen) 9

Struwelen met ondergroei van Filipendu/ion-soorten 7

Elzen-wilgenstruwelen op minerale bodems met dunne 4

veenlaag '

Schietwilgenstruwelen 2

Oevervegetatie met Glyceria maxima op geëutrofieerde 2 I~ 0

plaatsen

Moerasvegetatie met Typha latifolia op slibbodem 3

Verlandingsvegetatie van wielen en sloten 3

Hoofdstuk 3 : Resultaten

3.2.4 Procentueel aandeel van enkele ecologische factoren per TWINSPAN-groep

Het procentueel aandeel van de bodemdrainageklasse(n) per TWINSPAN-groep wordt

weergegeven in figuur 6.

0 0 0 ~ 0 ":! co ;;3. ~ """ co ~ ~ ~ ~ ~ ~ 0 ~ ~ ~ ~ ~ ~ Q ~ ~ ~ ~

Vegetatiegroepen

Figuur 6. Procentueel aandeel van de bodemdrainageklassen per TWINSPAN-groep.

c : matig droog; d : matig nat; e : nat; f: zeer nat; g : uiterst nat

ë3 ç ~ 0 0 g

De

De droge graslanden (groep GAg) hebben als drainageklasse d. Deze klasse staat voor matig

natte grond. Calthion-graslanden (groep GCa) bevinden zich op uiterst natte gronden (klasse

g); het overgangstype naar het Filipendu/ion (groep GFi) bevindt zich voomarnelijk op zeer

natte grond (klasse f). Lolio-Cynosureturn-graslanden worden overwegend aangetroffen op

bodems met een drainageklasse f, waar de Poo-Lolieturn-graslanden voornamelijk

aangetroffen worden op drogere bodems. Inkuilhooilanden (groepen HPo en HAr) bevinden

zich voornamelijk op bodems met drainageklasse f. Populierenaanplanten op voormalige

Poo-Lolieturn-weilanden (groep DPo) bevinden zich op matig vochtige grond (klasse d).

Populierenaanplanten met ruige ondergroei (groep BAr) daarentegen worden voornamelij k

aangetroffen op bodems met drainageklasse e. Elzenbossen (groep BMa) bevinden zich op de

uiterst natte gronden (klasse g). Bossen met in de boomlaag Quercus ruhra en Q. rohur

bevinden zich op matig droge tot matig natte gronden. wat de droogste standplaatsen zijn van

alle geïnventariseerde percelen. Struwelen worden aangetroffen op bodems met een range van

drainageklassen, gaande van de klasse d tot g. De drainageklassen van de bodems waar oever­

en moerasvegetaties worden aangetroffen zijn uniform : allen bevinden zich op zeer natte

bodems.

- 47 -

Hoo[dswk 3 : Resultaten

Het procentueel aandeel van de beheersvormen per TWINSPAN-groep wordt weergegeven in

figuur 7.

100 % r-

~ R: r- r- r- r- r-

90% f-

80% . 3 70%

Q.)

02 Q.) 60% "C c 50%

~ co co 01 ~

40% 0

~ 30% •a 20% f-10% I ...

-4 0% 4 ..... •• • 4 4 4- 4 4 g~ ~ 0 0 0 ~ 0 ~ ~ ~ 0.....JO..O..<l:o..<X:-=x:<t:

3:~IIOOOm ~gü: m (J) ~ ~ 8 6~

TWI NSPAN-groep

Figuur 7. Procentueel aandeel van de beheersvormen per TWINSPAN-groep. 0= niets doen. tenzij bosaanplant.

drainering, ... l= hooiland- en hooiweidebeheer, 2= extensieve begrazing, 3= intensieve begrazing (eigen

waarnemingen).

De droge graslanden (groep GAg) worden gekenmerkt door de beheersvorm niets doen.

Graslanden met affiniteit tot het Calthion palustris (groep GCa) kennen alle een hooiland- of

hooiweidebeheer, dit in tegenstelling tot de Filipendu/ion-graslanden met ook een gering

aandeel "niets doen"-beheer en extensieve begrazing. De geringe floristische verschillen

tussen groep WLo (Lolio-Cynosuretum) en groep WPo (Poo-Lolietum) zijn bij het beheer te

wijten aan een verschillende beheersvorm : eerstvermelde groep kent hoofdzakelijk een

extensieve begrazing, laatsvermelde groep een intensieve begrazing. Cultuurhooilanden

(groepen HPo en HAr) en graslanden op dijken met dominantie van Lolium perenne (groep

DPo) hebben uitsluitend een hooiland- of hooiweidebeheer. Het overgrote deel van de

vegetaties van dijken met affiniteit tot het Arrhenatheretum elatioris wordt gemaaid, de rest

is sterk verruigd door niets te doen.

Alle bossen, struwelen, oever- en moerasvegetaties worden gekenmerkt door de beheersvorm

niets doen.

- 48 -

HoQ(dswk 3 : Resultaten

3.2.5 DCA-ordinatie

3.2.5.1 Algemeen

Het DCA-ordinatiediagram voor 290 opnamen wordt weergegeven in figuur 8. Achttien van

de 19 TWINSP AN -groepen worden in het diagram weergegeven. De verschillende

vegetatiegroepen zijn niet altijd duidelijk afgebakend in het diagram. Bij de DCA-ordinatie

van de 290 opnamen werd een sterke clustering waargenomen van de cultuurgraslanden.

Deze situeren zich aan de linkerzijde van het diagram.

De eerste as (eigenwaarde (0, 86) vertoont een gradiënt die het best kan omschreven worden

als "een gradiënt van antropogeen verstoorde en beïnvloede vegetatietypen naar weinig

verstoorde vegetatietypen" . Het beheer zorgt dus voor een differentiatie van de

vegetatietypen. Dit blijkt uit de positie van sterk beïnvloede cultuurgraslanden (Poo-Lolietum,

ingezaaide hooilanden) t.o.v . de Ie DCA-as, die zich uiterst links in het diagram bevinden.

De minst beïnvloede gemeenschappen situeren zich rechts; dit geldt voor aangeplante

eikenbossen (TWINSPAN-groep BQu, Fago-Quercetum) en de Schietwilgenbossen

(TWINSPAN-groep SSa, Salicetum albo-fragilis).

Intermediair bevinden zich de halfnatuurlijke gemeenschappen (terminologie naar DE BLUST

et al. 1985) (TWINSPAN-groepen GCa en GFi, resp. Calthion-vegetatietypen en overgangen

naar het Filipendulion) en oever- en moerasvegetaties.

De tweede DCA-as (eigenwaarde 0, 73) vertoont een duidelijke gradiënt van droog naar nat.

De hoogst gelegen opnamen in de grafiek komen overeen met de natste plaatsen. Zo blijkt de

natste opname een bodemtype Efp te hebben, wat duidt op een permanent zeer natte

kleigrond, die gedurende de winter en het voorjaar onder water staat (Bodemkaart van België

1963b ). Deze opname vertegenwoordigt een moeras, dat gedurende de winter onder water

staat.

De laagst gesitueerde opnamen in het diagram bestaan uit eikenbossen welke op droge

zandige bodems voorkomen. De Bodemkaart van België ( 1963a) vermeldt voor deze

opnamen een bodemtype Zch, wat staat voor matig droge zandgronden.

Intermediair t.o.v. de tweede as bevinden zich de opnamen van het Calthion (TWINSPAN­

groep GCa). Dit vegetatietype heeft een bodemtype Ugp of Egp. Dit zijn kleiige of zware

kleiige bodems die nat zijn (de f-gronde_n zijn natter dan de g-gronden) (Bodemkaart van

België 1960). De elzenbossen (TWINSPAN-groep BMa) bevinden zich eveneens

intermediair t.o.v. de tweede DCA-as.

De opnamen van het Filipendu/ion blijken zich te situeren op vochtige tot enigszins natte

plaatsen. De drainageklasse voor deze opnamen is f voor de natste plaatsen, g voor de iets

drogere.

- 49-

Hoofdstuk 3 : Resultaten

Fig. 8. DCA-ordinatiediagram van 290 opnamen met aanduiding van de TWINSPAN-groepen.

0 0 t--

1- 0.. <C 0 0 0

x .... • 0

T 0 \0

-< ;>.,

+• 1-

'*+ 0 0

+ +~~ 0 .. '* + .+ ~ • + ,· +·

+.J.. + +;* 0 0 0 (.J .. lil +~·;~I V) 0..

~+ 0 +~- ~ 0 0

+ -;.,.+ .,.c • .,. + +~-

+ ... loo(

~~~!

c +~;j .... < <:.1 < C/)

E ~ 0 - C/) 0 ~ +" * "<1' c • ~ ~ <l • c.. +~ * "' 0 = • .... ~

0

0 < 0\

·I' • u N ~ ~0 Q 0 < ~ 0.. c •X ~ C/) t': ~ -;:.. • ó'~o 0 • 0 • ~ .. u • x M <:.1 .... x X'g • r.= .. • t': 0 I. ~· e..o • 0 I Oox c.. i.:: -< 0 x. ~ C/)

u I. XJ <> la Q • • ~ :.~ .. 0

0

0 ·~~ N

-v 0 ;:I

Drf<> ~ .. ~<l ....l 0

D '<, ,.<1 ~ co

• • • 0 .~.

~ 1<1 0 0 «<

i.:: ~ 0 co

0 .~ 0 + ~ ... ('>~ ..

«< .... 0 u <

(.J ro 0 0 0 0 0 c 0

0 0 0 0 0 0 • ~ \0 V) "<1' M N

s1!-v::>a ;,z

- 50-

Hoofdstuk 3 : Resultaten

Deze spreiding van vochtigheid is voor deze groep duidelijk uit het diagram af te leiden. De

opnamen van dijken situeren zich in het diagram enigszins onderaan. Populierenaanplanten

bevinden zich grotendeels onderaan in het diagram, alhoewel er ook een paar overgangen

naar de vochtige elzenbossen waar te nemen zijn . Het overheersende bodemtype is Eep, wat

staat voor een matig natte grond. De opnamen, die een affiniteit vertonen met de elzenbossen,

zijn inderdaad natter gelegen : de drainageklasse is f.

Worden de gemiddelde DCA-scores per vegetatiegroep berekend (tabel I 0), dan blijken de

droogste vegetatietypen (DAr en BQu) inderdaad de laagste gemiddelde DCA-scores op de

tweede as te vertonen. Oever- en moerasvegetaties (OGl, OTy en OOP) hebben de hoogste

gemiddelde DCA-scores op de tweede as.

De vegetatiegroepen met een intensieve beheersvorm (inzaai en intensieve beweiding) zoals

de groepen HPo en WPo hebben de laagste gemiddelde DCA-scores op de eerste as.

Vegetatietypen zonder beheersvorm, zoals elzenbossen (groep BMa) daarentegen hebben

hoge gemiddelde DCA-scores op de eerste as.

TWINSPAN- Gemiddelde Gemiddelde Standaard- Standaard-

groep score le DCA- score 2e DCA- deviatie le deviatie 2e

as as DCA-as DCA-as

GCa 273 211 29 21

GFi 173 307 56 75

WLo 136 204 51 52

WPo 91 211 38 26

HPo 41 207 17 8

HAr 168 126 56 32

DPo 204 154 58 52

DAr 260 92 58 44

DAT 248 123 42 25

BAr 441 105 66 37

BMa 499 195 51 44

BQ u 458 100 154 63

SF i 351 230 68 74

SA! 474 281 50 59

SSA 587 16 27 30

OGI 368 493 21 36

OTy 351 480 51 73

OOP 256 429 50 69

Tabel 10. Gemiddelde DCA-scores en standaarddeviatie per vegetatiegrocp.

- 51 -

Hoofdstuk 3 : Resultaten

3. 2. 5. 2 Cultuur~raslanden

Er werd een aparte analyse uitgevoerd van de cultuurgraslanden (TWINSPAN-groepen WLo,

WPo, HPo, HAr, DPo, DAr en DAT). De DCA-grafiek van de cultuurgraslanden wordt

weergegeven in figuur 9.

Op de eerste DCA-as (eigenwaarde 0, 75) blijkt de bepalende factor het type beheer te zijn :

sterk begraasde graslanden bevinden zich links in het diagram, de gemaaide hooilanden en

dijkvegetaties rechts. Opvallend hierbij is dat de groep WLo (Lolio-Cynosuretum) en WPo

(Poo-Lolietum) onderling weinig differentiatie vertonen op de eerste as. Enkele opnamen van

het Lolio-Cynosuretum (groep WLo) zijn in het diagram wel hoger gesitueerd.

Tot de niet-begraasde cultuurgraslanden behoren de TWINSPAN-groepen HPo, HAr, DPo,

DAr en DAT. Deze hooilandgemeenschappen, die zich al of niet op dijken bevinden,

bevinden zich rechts in het diagram.

Op de tweede DCA-as (eigenwaarde 0, 66) bepaalt de factor vochtigheid de differentiatie van

de opnamen.

De dijkopnamen bevinden zich onderaan in het diagram, vochtige weilanden van het type

Lolio-Cynosuretum (groep WLo) bovenaan. De geringe differentiatie tussen de twee

weiland types, het Lolio-Cynosuretum (groep WLo) en het Poo-Lolieturn (groep WPo) is deels

te verklaren op basis van de factor vochtigheid : opnamen van het Poo-Lolieturn zijn droger

gelegen (voornamelijk drainageklasse e) dan deze van het Lolio-Cynosuretum.

( drainageklasse f).

De hooilandgemeenschappen HPo en HAr bevinden zich ongeveer op dezelfde hoogte in het

diagram als de twee weilandgemeenschappen. De factor vochtigheid bepaalt dus nauwelijks

het onderscheid tussen hooiland en weiland.

De vegetaties van dijken (groepen DPo, DAr en DAT) worden wel bepaald door de factor

vochtigheid. Deze opnamen liggen allen enigszins onderaan in het diagram, wat wijst op een

droge standplaats.

3.2.5.3 Bossen en struwelen

De DCA-grafiek van de bossen en aanplanten wordt weergegeven in figuur I 0.

De eerste DCA-as (eigenwaarde 0,93) verduidelijkt het verschil tussen struwelen en bossen.

Struwelen (groepen SA! en SSa) zijn links in het diagram gesitueerd, de bossen meer rechts.

Op de tweede DCA-as (eigenwaarde 0, 90) bepaalt de factor vochtigheid de di fferentiatie van

de opnamen.

Eikenbossen (groep BQu) bevinden zich bovenaan in het diagram. Deze bossen bevinden

zich voomarnelijk op bodems met een drainageklasse c, wat staat voor een matig droge

bodem.

- 52 -

600

500 •

400 ! : • V)

co:s I

(j 300 "'""' ... . ' ' -~

V'l

• w

Q ~

N

200 ;

100

0

0 50 100

DCA-grafiek van cultuurgraslanden

• •

... • • • v +

oer~ .. • 0.) o•

150 200 250

te DCA-as

...

• • e-')

0

300

• oo

... ...

c_9CD 00 .~

0 0

350

1 ... •-\ ...

400

+ WLo I

WPo I

"'HPo I

HAr I

• DPo

o DAr

DAT

450

"Xj

~

t:l () ;:p. I

~ :::11 (1) :>;"

< P> ~

0.. (1)

()

t:

2 Ei

(JQ

j;l Vl

iiï ~ 0.. (1)

?

I~ ·C

~

"' i:: >:-

I'-"

~ I~ '~ ~ :::s

DCA-grafiek van bossen en struwelen

40

35

30

25 VI ~ I

23 20 Vl 0 ~ Cl)

f'l

I 5

10

rJ 5 • []

• • • • 0 • •

0 2 4 6 8 10 12

leDCA-as

o BAr I

-- BMa I

- BQu \

SF i

• SA!

+ SSa

0 0

0 0 [3 [3 u Ll

u 0 0 [J

14 16 18

""' o:Q.

-~ 0 (")

> I (1q ...., I>J ::n 0 ~

< I>J ::s 0.. 0 er 0 Cl> Cl> 0 ::s 0 ::s Cl>

2 ~ 0 ö ?

I~ Cl

~ :~ ;.,..

l.o.>

::a;,

lt ëi ~ ::s

Hoofdstuk 3 : Resultaten

Populierenaanplanten (groep BAr) bevinden zich in het diagram tussen de eikenbossen en

elzenbossen (groep BMa). Uit de drainageklassen per TWINSPAN-groep blijkt inderdaad

dat populierenaanplanten zich voornamelijk op bodems met een drainageklasse e bevinden,

de elzenbossen voornamelijk op g-bodems.

Beide struwelengroepen (groepen SA! en SSa), welke zich op bodems met drainageklasse f

eng bevinden, zijn onderaan het diagram gesitueerd.

3 .2.6 Huidige toestand en verandering van de vegetatie a.h.v. de BWK-karteringseenheden

3.2.6.1 Algemeen

De huidige vegetatietypen zijn het resultaat van een proces van veranderingen, welke zowel

natuurlijk als antropogeen zijn. Deze vegetatietypen kunnen dus nu een andere BWK­

karteringseenheid hebben dan tijdens de oorspronkelijke kartering (met "oorsprónkelijk"

wordt de vegetatiekundige situatie op het eind van de jaren' 70 bedoeld). De verandering van

de BWK-eenheden voor het ganse studiegebied wordt weergegeven in figuur 11 .

Bij de vergelijking van de oorspronkelijke BWK-karteringseenheden en de huidige, kan voor

alle onderzochte gebieden een verandering van de eenheden (en dus van de vegetatietypen)

vastgesteld worden. Dit is vooral het geval voor de halfnatuurlijke vochtige graslanden

(Calthion palustris en Filipendulion) (resp. He en Hf) en de elzenbossen (Vn en Vm). Van

de moerasvegetaties (M) kan vooral een sterke verandering van rietland (Mr) naar soortenarm

grasland (Hx of Hp) en een verdwijning van grote zeggenvegetaties (Me) waargenomen

worden. Deze vegetatietypen zijn in alle gebieden (excl. de Kalkense meersen voor de He­

graslanden) sterk achteruitgegaan.

3.2.6.2 Huidige toestand van de vegetatie en verandering a.h.v. de B WK-karteringseenheden

in de polder van Kruibeke. Bazel en Rupelmonde

* Landschapsecologische beschrijving van het gebied

I) Polder van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde {opnamen I, 181-293)

Polder van Kruibeke

De Oost-Polder kent een zeer versnipperd bodemgebruik. Recent gegraven vijvers, met

bijhorende moestuinen, weekendverblijven, ... doorsnijden het oorspronkelijk bos- en

weidegebied. De bospercelen geven aan dit deel van de polder een gesloten karakter.

- 55-

Hoofd>tuk 3 · Resultaten

OMSCHRIJVING w BWK BWK 78-84 1994

(88-89)

Zuur eikenbos (Qs) 8

Mesotroof elzenbos (Vm) 7 -... ...... Alluviaal elzenbos (Vn) I 6

...... ~---'·--------.........

Overgang mesotroof elzenbos 5 ~-~~ ... , en populierenaanplant (V miL)

Overgang alluviaal elzenbos

I 4

I ~ en populierenaanplant (Vn/L)

Vochtig wilgenstruweel (Sf) I 3 I I !

I I

Populierenaanplant (L) I 2 I

I ' '

Naaldhoutaanplant (P) i l i I ! !

I ' i

I J Calthion (He) 8 I , ... - - - - - - - - - - - - - - -

I ~~------

I i ~ -... ------

Filipendulion (Hf) 7 ,. ~' -~ .. ---------.. ' iJ. ...

Thero-Airion (Ha) 6 ~ .. ~ ...... .... ,.,. ._,_--- _,_--- ~ .... ...

Overgang naar 5 .... ,~ ~ ..................

,~ ~ .... •') ,~ ~

cultuurgrasland ,~~ .;

, ... \ .;

Arrhenatherion elatioris (Hu) 4 .;

•liiiii ___ ' ~ " .. '~ - ............

Overgang naar ruderaal grasland 3 .; .; '~-::--, .; '~~

.; -- , .. ~ ~ Populierenaanplant (L) 2

.;

---.; "~ .; --~ ... ;.,.."""""""" __ .----

~ Soortenarm grasland (Hp/Hx) 1 ~----I

I i '

Rietland (Mr) I 5 i ~------------~ I

I ' ----I i -i ~----Grote zeggen vegetaties (Me) i 4 I ~- ------.-

! i

I :

--~ ~ Eutrofe plas (Ae) I 3 I ~ ~ ' I '

~ ............ I

I Soortenarm grasland (Hp/Hx) i 2 i

' ' """'-Verdwenen ' I ;

I

Fig. 11. Evolutie van de BWK-eenheden ( 1978- 1994) in het studiegebied.

-- _._ [0-25%[ -- ... [25-50[ [50-75[ [75-1 00]

Hoofdstuk 3 : Resultaten

De Zuid-Polder heeft een deels open, deels gesloten karakter. Het oostelijk deel is in gebruik

als (soortenarm) weiland en akker. Het westelijk deel is grotendeels beplant met

Canadapopulieren, met een ondergroei van ruigtekruiden en/of elementen ui t het

Filipendulion.

De dijken hebben een zeer ruderale vegetatie.

Polder van Bazel

Op de donk bevinden zich akkers en soortenarme weilanden. Op de hoogste delen bevinden

zich biologisch waardevolle eikenbossen.

Op de nattere bodems bevinden zich sterk begraasde weilanden en populierenaanplanten.

Nabij de Verkortingsdijk hebben de aanplanten een rijke ondergroei van elzen en

moerasplanten.

Polder van Rupelmonde

Een groot deel van de polder bestaat uit soortenrijke elzenbossen met een weelderige

ondergroei van lianen en moerasplanten. Sommige bossen rond het jachtpaviljoen zijn echter

volgestort met afbraakmateriaal.

Nabij de Rupelmondse Kreek bevinden zich weekendverblijven.

Op de minder natte gronden komen weilanden en akkers voor. De polder ten zuiden van het

Kallebeekveer (Fasseitpolder) bestaat volledig uit akker.

* Verandering van de vegetatie a.h.v. BWK-eenheden

Over het totaal aantal bossen en aanplanten (57) ZIJn er 40% m biologische waarde

verminderd.

In de polder van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde wordt de sterks te verandering

waargenomen voor de elzenbossen (Vn en Vm). Exact 50% van dit type bossen heeft in

biologische waarde verloren door de aanplant van populieren, kaalkap, ophoging of stort van

allerlei afval. Vertaald in BWK-eenheden betekent dit een verandering van Vn naar Vn(p),

LhbNn, Lhb en Lhi. ·

Ongeveer 68% van de graslanden heeft dezelfde karteringseenheid behouden. 30,4% van de

graslanden heeft nu een andere, biologisch minder waardevolle karteringseenheid. Het betreft

soortenarme, sterk begraasde en bemeste wei landen of dijken. 8 dijkopnamen op een totaal

van 17 graslanden die in waarde verminderd zijn, blijken voor deze biologische

waardevermindering van de graslanden verantwoordelijk.

- 57 -

Hoofdstuk 3 : Resultaten

Eén grasland ( 1,8%) heeft een "waardevollere" karteringseenheid. Het gaat om een verlaten

grasland, dat soortenrijker geworden is door de afwezigheid van begrazing (bemesting?). Er

is een verandering van de eenheid Hx/Hpr naar Hp(r)*.

Een overzicht van het aantal veranderde eenheden en de bijbehorende percentages wordt

gegeven in tabel 11 en figuur 12 .

BWK-klasse Aantal Biol. waarde J.. Biol. waarde Biol. waarde t opnamen H

Bossen en 57 (100%) 23 (40%): 34 (60%): 0 (0%)

aanplanten L:O L:8

Qs:O Qs:3

Vn+Vm: 23 Vn+ Vm: 23

Graslanden 56 (100%) 17 (30,4%) 38 (67,8%) 1 (l ,8%)

Kd :8

rest : 9

Bossen, 113 (100%) 40 (35,4%) 72 (63,7%) 1 (0,9%)

aanplanten en

g!"aslanden

Tabel 11. Verandering van de BWK-karteringseenheden in de gehele polder van Kruibeke, Bazel en

Rupelmonde .

.!. : vermindering: H : gelijk; t : vermeerdering

100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10%

00/o

Bos Grasland

Formatie

Totaal

D Biologische vvaardevermeerderU1g

D Biolog. vvaarde gelijk

• Biolog.ische

vvaardeverminderU1g

Figuur 12. Procentuele verandering van de BWK-eenhcdcn over de periode 1978-1994 in de polder Kruibeke.

Bazel en Rupelmon~e.

- 58 -

Hoqfdstuk 3 : Resultaten

De resultaten voor de (afzonderlijke) polders van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde worden

weergegeven in tabel 12 en figuur 13.

KBR Kruibeke Bazel Rupelmonde

Tot. T. J, ~ t T. J, ~ t T. J, ~ t Bossen en 57 14 10 4 0 16 6 10 0 27 7 20 0

aanplanten

Graslanden 56 22 7 14 1 12 2 10 0 20 8 12 0

Tabel 12. Overzicht van de verandering van de BWK-eenheden in de deelpolders van Kruibeke, Bazel en

Rupelmonde.

100%

90%

Cl 80% c:: Q; 70% -c c:: ~ 60% D Biol. waardevermeerd. Q)

> 50%

Q) 0 Biol. waarde gelijk

Q) 40% :I

ë • Biol. waardevermind.

Q) 30% ()

~ c.. 20%

10%

0%

"' -c (ij Vl "0 (ij "' "0 (ij s c:: !:!! s c: <ll s c: "' <ll "' 0 "' 0 <n ~ <n <n

~ "' 1- "' 1-

0 (5 (5

Formaties voor de polders van KBR

Figuur 13. Procentuele verandering van de BWK-eenheden over de periode 1978-1994 in de afzonderlijke

polders van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde. Legende zie figuur.

Voor de polder van Kruibeke kan het volgende besloten worden :

* Het aantal opgenomen bossen en aanplanten bedraagt 14. 71,4% kent een biologische

waardevermindering, welke volledig slaat op de elzenbossen (Vn en Vm). 28,6% van de

bossen en aanplanten (4 opnamen) behoudt hun oorspronkelijke BWK-eenheid. 3

elzenbossen (23%) op I 3 opgenomen elzenbossen veranderen niet van karteringseenheid. De

waardevermindering slaat op de verandering van de elzenbossen naar Lhb/Vn of Lhb.

* Van de graslanden blijven 63,7% hun oorspronkelijke BWK-eenheid behouden. Eén

grasland ( 4,5%) kent een biologische waardestijging naar Hp(r)*; 31,8% een biologische

waardevermindering, veelal van Hp naar Hx of Hr. Opmerkelijk hierbij is dat 5 dijkopnamen

- 59 -

Hoqfdstuk 3 : Resultaten

op 7 graslanden biologisch minder waardevol zij n. De oorzaak is een ruderalisering van het

oorspronkelijk Arrhenatherion met Grote brandnetel, Vederdistels, e.a.

In de polder van Bazel blijken zowel de BWK-eenheden van de elzenbossen als de

graslanden niet zo sterk geëvolueerd te zijn als in de polder van Kruibeke : 3 7,5%

elzenbossen evolueert naar een andere, minder biologisch waardevolle BWK-eenheid (idem

polder van Kruibeke), voor de graslanden is dit 16,7%.

In de polder van Rupelmonde blijken de BWK-eenheden van bossen en aanplanten de minst

sterke verandering te hebben ondergaan : 74,1% behoudt de oorspronkelijke BWK-eenheid.

De graslanden kennen een minder gunstige evolutie : 40% van de graslanden (de sterkste

waardevermindering over de hele polder van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde) heeft een

biologisch minder waardevolle eenheid. De verandering doet zich voor van Hp naar Hr of Hx.

3.2.6.3 Vergelijking tussen de oorspronkelijke en huidige karteringseenheden en deze van

BERVOETS et al. 0986) voor de polder van Kruibeke. Bazel en Rupelmonde

Er werd een vergelijking gemaakt tussen de karteringseenheden van de oorspronkelijke

BWK, de BWK-eenheden in BERVOETS et al. (1986) en onze huidige karteringseenheden.

Door BERVOETS et al. (1986) werd per opnamegroep een typering volgens de BWK

gegeven. BERVOETS et al. (1986) onderscheidden type A-, B-, C-, D- en E-graslanden.

Bossen en aanplanten werden aangeduid met de letters L, M , N, P, R, S, T en U. Een

overzicht van deze opnamegroepen met de aanduidingen van de BWK-eenheden wordt

gegeven in bijlage 8.

Pas ingezaaide graslanden (type A) krijgt de karteringseenheid Hx in BERVOETS et al. (I 986).

Dit blijkt ook de oorspronkelijke en huidige BWK-eenheid te zijn.

De "zeer intensief beweide graslanden" (E) worden eveneens met Hx aangeduid . Voor de

meeste graslanden komt dit overeen met de oorspronkelijke eenheid. Voor de overige E­

graslanden is het onderscheid tussen Hx en Hp niet duidelijk uit de soortenlijsten (BERVOETS

et al. ( 1986) maakten enkel soortenlijsten en geen opnamen in de graslanden) . Bovendien

moet opgemerkt worden dat BERVOETS et al. ( 1986) niet de eenheid Hr gebruikten. Een

mogelijke ruderalisering van de E-graslanden werd niet beschreven. Uit een aantal van onze

opnamen, die in de opnamegroep E geklasseerd kunnen worden, bl ij ken er nu een aantal

beschreven te worden met Hr. Ook wordt de eenheid Hpr niet vermeld in BERVOETS et al.

( 1986), alhoewel dat voor de BWK voor de betreffende gras landen wel het geval is .1 Deze

1 Het terreinwerk i .. f.v . de BWK van België voor het kaartblad 15/5-6 en 15/7-8 dateren van de periode 1978-1988, deze van BERVOETS et al. van 1985.

- 60 -

Hoofdstuk 3 : Resultaten

laatste opmerking buiten beschouwing gelaten, is er voor de 0-graslanden een goede

overeenkomst tussen de oorspronkelijke BWK-eenheden en deze van BERVOETS et al.

(1986). Ten opzichte van dit laatste werk en onze opnamen van 0-graslanden blijkt er een

lichte venuiging en! of verarming op te treden.

De eenheden van de C-graslanden (verruigende kamgrasweiden) blijken niet overeen te

komen met de oorspronkelijke BWK-eenheden, noch met onze huidige eenheden. Enkel voor

de dijken geldt min of meer een goede overeenkomst, al moet vermeld worden dat de huidige

vegetatie van de dijken een sterk verruigd Arrhenatherion is, wat noch bij de oorspronkelijke,

noch bij deze van BERVOETS et al. ( 1986) het geval was.

Voor de natte, verruigende graslanden (B-graslanden) geldt de opmerking van de C­

graslanden.

De eenheden voor de mesotrofe elzenbossen (M) vertonen in de 3 onderzoeken een goede

overeenkomst. Alhoewel BERVOETS et al. (1986) de BWK-eenheid Vm gebruiken,

vermelden ze toch de aanplant van populieren in deze bossen, zodat de gebruikte eenheid

overeenkomt met Vm(p).

Voor de ruigt elzenbossen (typeN) geldt eveneens een goede overeenkomst, al is er toch een

duidelijke tendens naar biologische waardevermindering waarneembaar. Vooral N-bossen

buiten "De Kooi" (polder van Rupelmonde) evolueren sinds 1986 naar LhbNn of Lhb.

Een variant op het M-elzenbos is het P-elzenbos. Geen enkele eenheid uit het onderzoek van

BERVOETS et al. (1986) bleek voor dit type overeen te komen met de oorspronkelijke en

huidige BWK-eenheden. Tussen de oorspronkelijke en huidige eenheden was er nochtans

geen verandering merkbaar. Een juistere typering voor de P-bossen lijkt dan ook Vn(p) of

Lhb/Vn te zijn.

Bij de soortenarme ruigt elzenbossen (L-bossen) is er een zeer goede overeenkomst tussen de

oorspronkelijke eenheid (Vn(p)) en deze van BERVOETS et al. (1986). Een sterke verandering

naar LhbNn of Lhb doet zich nu voor.

Uit de vergelijking tussen de eenheden van de populierenaanplanten met Arrhenatherion­

karakter (S-bossen), blijkt er sinds de kartering van de oorspronkelijke BWK-eenheden toch

een omvorming van Vn(p) naar Lhi plaatsgehad te hebben. Tussen de eenheden van 1986 en

nu blijkt er evenwel geen verandering te zijn.

Uit het onderzoek van BERVOETS et al. ( 1986) kan afgeleid worden dat er sinds 1986 een

stru iklaag van Alnus sp. (E lssoorten) ontwikkelde in de populierenaanplanten met

Filipendu/ion-karakter (R-bossen). De toegekende BWK-eenheid voor deze bossen was

- 61 -

Hoofdstuk 3 : Resultaten

tmmers Lhi, waar deze nu Lhb is. Uit de oorspronkelijke BWK-eenheden is het

Filipendu/ion-karakter wel duidelijk (Hfc), maar niet of er al dan niet een struiklaag aanwezig

is (Lh). Bij navraag (mond. med. D. Paelinckx) bleek de oorspronkelijke eenheid voor de

aanplanten Lhi te zijn.

Aan de begraasde populierenaanplanten (type T) en aan de beuken-eikenbossen (U) werd

door BERVOETS et al. (1986) een verkeerde BWK-karteringseenheid gegeven. De gepaste

eenheden zijn resp. Lhi en Qs, naar analogie met de oorspronkelijke en huidige BWK­

eenheden.

3.2.6.4 Huidige toestand van de vegetatie en verandering a.h.v. de BWK-karteringseenheden

in de overige alluviale gebieden

2) Gentbrugse meersen (opnamen 2-12)

De Gentbrugse meersen vormen een laaggelegen akker- en weilandgebied. Het gebied wordt

doorsneden door de E17 autosnelweg. Tussen de E17 en de Damsloot ligt een complex van

lage weilanden, die in de depressies nog interessante soorten herbergen.

Ten zuiden van de Damsloot ligt een oud stortterrein, dat gedeeltelijk ingeplant is met bomen.

Waar geen bomen geplant zijn, heeft zich spontaan een grazige, ruige vegetatie ontwikkeld.

Ten zuiden en westen hiervan bestaan de Gentbrugse meersen uit akkers en weilanden met

hier en daar nog populieren- en knotwilgenrijen. Een aantal akkers zijn recent omgezet tot

boom- of bloemkwekerijen. Het park van kasteel Coninxdonck bestaat vooral uit een grote

hoogstamboomgaard.

Ten noorden van de E 17 zet het laaggelegen gebied zich verder. Vlak langs de snelweg zijn

een paar percelen verruigd. De graslanden zijn ingezaaid met een soortenarm grasmengsel en

er komen ook wat volkstuintjes voor. De graslanden worden afgewisseld met vrij uitgestrekte

akkers.

- 62 -

8 ~ 7 8 6 ~ = 5 g. 4 ~ 3

= 2 < 1 0

Hx/Hp/

Hpr

Hu

BWK-eenheden

Hoofdstuk 3 : Resultaten

• Oorspr.

01994

Hp(r)*

Figuur 14. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in de Gentbrugse meersen.

De toestand van de graslanden is vrijwel onveranderd gebleven, enkel voor I grasland

(opname 7) is er een verschuiving in de BWK-eenheid waar te nemen (van Hp+Hx naar

Hp(r)*).

3) Weimeers (opnamen 13-29, 162)

De Weimeers is een zeer open hooi- en weilandgebied, waarin slechts enkele verticale

elementen voorkomen. Bomenrijen nemen het grootste aandeel van de verticale

landschapselementen voor hun rekening. Knotwilgen- en Canadapopulierenrijen en een klein

aantal Canadapopulierenbossen vormen het bomenbestand.

De hooilanden bezitten een grazige vegetatie met Engels raaigras en Witte klaver, met soms

in de randen Calthionelementen.

Het zandige rivierduin van Uitbergen vertoont een gevarieerd bodemgebruik. Weiden en

akkers , Canadapopulier- en naaldhoutaanplanten wisselen af met zandwinningsputten, een

opgespoten terrein, een paar storten en enkele weekendverblijven.

- 63 -

Hoofdstuk 3 : Resultaten

7 c:: 6 Cl.l

8 5 "' c:: 4 c. • Oorspr.

0

3 ~ 2 c::

D 1994

"' I < 0

-- .....l c. :r: ..... 0.

>< :r: :r:

* s 0.

::r::

BWK-eenheden

Figuur 15 Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in de Weimeers.

Een sterke biologische waardevermindering van de He-graslanden is waar te nemen. Dit type

grasland evolueert van He naar Hp(r)* (al dan niet in combinatie met Hu), of in zijn

soortenrijkere vorm naar Hc0 ofHc0 /Hf'.

De mesofiele cultuurgraslanden, alsook de populierenaanplanten, blijven hun oorspronkelijke

BWK-karteringseenheid behouden.

De oorspronkelijke Ha-relicten nabij het rivierduin zijn veelal niet meer aanwezig,

waarschijnlijk door (over)bemesting.

4) Bergenmeersen (opnamen 30-39)

De Bergenmeersen vormt een open hooi- en weilandgebied. Enkele populierenaanplanten met

een ruige ondergroei verbreken dit open landschap. Verticale landschapselementen worden

gevormd door dijken en in mindere mate door bomenrijen.

De hooilanden bestaan uit een soortenarm grasmengsel en zijn verspreid aanwezig in het

gebied. Soortenarme en sterk begraasde weilanden vinden we in het zuidelijk deel, tegen de

bebouwing.

- 64-

Hoofdstuk 3 : Resultaten

8 c 7 4> e 6 co: c 5 c. 0 4

• Oorspr.

-; 3 ... 2 c

co:

D 1994

< 1 0

--- .....l ~ * 0.. .... ";::' ::x:: 0.. '--'

>< ::x:: c. ::x:: ::x::

BWK-eenheden

Figuur 16. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in de Bergenmeersen.

De oorspronkelijke Hp(r)*-graslandopnamen hebben gedeeltelijk een andere BWK-eenheid.

Een verandering van Hp(r)* naar Hp of zelfs Hx is merkbaar. Het gaat hier meestal om

graslanden (hooilanden) die nieuw ingezaaid zijn.

Verruigde graslanden (/Hr) vinden we nu niet meer terug.

De weinige populierenaanplanten (Lhi) behouden hun oorspronkelijke eenheid, evenals de

Hu-hooilanden.

5) Paardenweide (opnamen 40-64)

De westelijke graslandel'J. worden begraasd door paarden en zijn verruigd.

De grootste oppervlakte wordt ingenomen door soortenarme hooilanden, die ingezaaid zijn

met een grasmengsel van Italiaans raaigras, Engels raaigras en Frans raaigras. De laagst

gelegen hooilanden hebben aan de grachtranden en sporadisch in het grasland zelf

Calthionelementen.

Een greppelpatroon brengt een microreliëf in de vlakke meersen.

De verticale elementen in het overstromingsgebied zijn de Scheldedijk en enkele

dwarsdijken. Door de afwezigheid van bomenrijen is het landschap erg open.

Het rivierduin, dat nu grotendeels verscholen ligt achter de ringdijk, vormde een abrupte

grens met de polder. Door de aanleg van de ringdijk is dit Iandschapsbepalende element

echter verloren gegaan. Op de overgang polder-rivierduin zijn enkele populierenaanplanten

met ondergroei van struiken aanwezig.

We treffen er eveneens fragmentair een droog, zuur grasland aan.

- 65 -

Hoofdstuk 3 : Resultaten

8

c 7 4)

6 e ~

5 c Q..

4 0

• Oorspr.

- 3 ~ 0 1994 -c 2 ~

< 1

0

-- ......)

~ ::I * ~ ~ "' 0.. ..... ::z:: 'i:' Cl ::z:: 0.. '0: 'X ::z::

::z:: ::z::

BWK-eenheden

Figuur 17. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in de Paardenweide.

De biologisch waardevolle graslanden, die aangeduid worden met de eenheid Hpr+Hc0 (in de

grafiek Hp(r)*), worden bijna niet meer (slechts in 2 opnamen) teruggevonden. Er is een

verandering van dit type grasland naar Hx, Hr, Hpr en Hap. Voor dit type grasland is er dus

een duidelijke biologische waardevermindering.

Een sterke biologische waardevermindering werd eveneens waargenomen voor het

halfnatuurlijke vochtige grasland He. Ook van de oorspronkelijke aanwezige Ha-graslanden

( struisgrasvegetatie op zure bodem) blijven slechts enkele relicten over.

De mesofiele cultuurgraslanden (Hu), de populierenaanplanten (L) en de zure eikenbossen

(Qs) behouden hun BWK-eenheid.

6) Scheldebroek (opnamen 65-76)

De dijken die het Scheldebroek omgeven beïnvloeden in sterke mate het landschapsbeeld. Ze

beperken de grootschaligheid van het Scheldebroek met zijn vlak en open karakter.

Het Scheldebroek bestaat uit soortenarme graslanden. De hooilanden zijn ingezaaid met een

grasmengseL Er bevinden zich een klein aantal soortenarme weiden en hooiweiden langs de

westelijke rand.

Grachten zijn visueel minder duidelijk aanwezig of zelfs gedempt.

In de zuidelijke hoek komt er een wilgenstruweel voor, evenals nabij de ringdijk.

Het moerasgebied "De Lepelaar" is in die mate reeds opgehoogd dat het' s zomers droogvalt.

- 66-

Hoofdstuk 3 : Resultaten

6 = 5 <11 e Cl$ 4 = Q.

• Oorspr. 0 3 - 2 ~ - D 1994 c Cl$ I <

0 ..._ .... :l u u <.....

~ Q. .... ~ ::r: ~ ~ Cl)

::r: ~ >< t + V

::r: Q. < ::r: BWK-eenheden

Figuur 18. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in het Scheldebroek.

Een sterke biologische waardevermindering van de graslanden is hier eveneens waar te

nemen. De BWK-eenheid Hpr+Mc evolueert voor alle opnamen naar Hx/Hu, of naar Hpr (al

dan niet in combinatie met Hu).

Voor de dijken geldt algemeen een sterke ruderalisering: de eenheid Kd+Hu0 evolueert naar

Kd+Hu0 /Hr.

Een natuurlijke verlanding van een eutrofe plas is af te leiden uit de verandering van de

eenheid Ae+Mc naar Mr en Sf.

Het vochtig, meso- tot eutroof wilgenstruweel (St) behoudt de oorspronkelijke BWK­

eenheid.

7) Tielrodebroek (opnamen 77-85)

Het is een open hooilandgebied, dat gebruikt wordt als gecontroleerd overstromingsgebied.

De graslanden (hooilanden) zijn ingezaaid en relatief soortenarm. Nabij de bewoning komen

een aantal weilanden voor, die begraasd worden door schapen en pony' s. De begroeiing van

deze weilanden is ruderaal.

Talrijke greppels doorsnijden de graslanden. De oeverbegroeiing bestaat vooral uit Riet en

Rietgras.

In één wiel werd een interessante water- en oevervegetatie gevonden, met o.a. Pijlkruid. Een

ander wiel is volledig dichtgegroeid met Lisdodde, Riet en ruigtekruiden.

De dijken, die begraasd worden door schapen, begrenzen dit gebied.

- 67 -

Hoofdstuk 3 : Resultaten

• Oorspr.

0 1994

BWK-eenheden

Figuur 19. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in het Tielrodebroek.

In de Hpr-graslanden is er een verandering waar te nemen naar Hx-graslanden. Dit zijn

graslanden die nieuw ingezaaid zijn. Ook een oorspronkelijk gekarteerd rietland (Mr)

ondergaat dezelfde verandering naar een zeer soortenarm grasland (Hx).

De wielen (Ae) en de vegetatie van de dijken (Hu) behouden hun oorspronkelijke eenheden,

alhoewel er voor de dijken toch een lichte verandering merkbaar is van Kd (Hu) naar Kd

(Hu/Hx) en Kd (Hu/Hap).

8) Potpolder I (opnamen 86-96)

Het poldergebied heeft een open karakter. Het grootste deel van het gebied is in gebruik als

grasland.

Enkele soortenrijke graslanden met elementen uit het Filipendu/ion zijn omgezet tot

populierenaanplant. Ook enkele soortenarme weilanden zijn nu beplant met

Canadapopulieren. De oorspronkelijke ondergroei ervan is nog herkenbaar.

Nabij de oude spoorwegdijk bevindt er zich een waterziek bosje met veel Riet en

Reuzenbalsemi en.

Enkele Canadapopulierenrijen begrenzen de landbouwwegen in het oostelijk deel. De

weilanden in dit deel zijn sterk begraasd en soortenarm.

Het gebied wordt in het noorden begrensd door een rivierduin, in het westen door de

Scheldedijk.

De grootste verschuivingen doen zich voor bij de omvorming van grasland naar

populierenaanplant (L).

In de mesofiele cultuurgraslanden Hpr en Hap is er een verandering naar Hx (al dan niet in

combinatie met Hu) of Hr.

- 68-

6

~ 5 E ~ 4 c. 0 3

'B 2 c: ~ 1 ~

0

Hoofdstuk 3: Resultaten

• Oorspr.

D !994

BWK-eenheden

Figuur 20. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in Potpolder I.

Hf-vegetaties werden niet meer teruggevonden.

Voor de dijkvegetaties (Hu) merken we geen verandering.

9) Boven Zanden (opnamen 97-101)

Het bodemgebruik bestaat volledig uit maïsakker.

In het ZW -deel van het gebied bevindt er zich een vochtige populierenaanplant met een

ruderale ondergroei.

De dijken hebben een ruderale vegetatie langs de noordelijke en westelijke zijde. De

zuidoostelijke dijken zijn begroeid met een vegetatie van zandige, zure graslanden

(Hazepootje, Schapezuring, Gewoon struisgras, .. . ).

~ 0,8 a ~ c: 0,6 c. 0

-; 0,4 -c: ~

~ 0,2

0

• Oorspr.

D 1994

L

BWK-eenheden

Figuur 21. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in Boven Zanden.

-69 -

HoQfdstuk 3 : Resultaten

De enige populierenaanplant, die nu gekarteerd werd als Lhi, is niet van BWK-eenheid

veranderd. De vegetatie van de dijken werd in de oorspronkelijke BWK-eenheden niet nader

beschreven, de huidige BWK-eenheid ervoor is Kd (Hu0) (al dan niet in combinatie met Ha0

).

JO) Polders te Hingene (opnamen 102-118)

Door de aanwezigheid van zeer natte en natte gronden wordt de grootste oppervlakte

ingenomen door populierenaanplanten met ondergroei van els.

Weidepercelen zijn beperkt aanwezig in de Schelland-en Oudbroekpolder.

Op een afstand van de dijken bevinden zich talrijke wielen : Ketelweel en Grote weel.

8 ~ 7 <lJ e 6 C<l ~ 5 c..

• Oorspr. 0 4 C<l 3 D 1994 .....

2 ~ C<l

< 1 0

...... .....l ::l ~ ~ c.. ;:r: .... ;:r: c.. >< ;:r: ;:r:

BWK-eenheden

Figuur 22. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in de polders te Hingene.

Er is praktisch geen verandering merkbaar in de BWK-karteringseenheden van de

populierenaanplanten Lhi+LhbNn en Lhb/Sz. Een aantal roesofiele cultuurgraslanden (Hu)

werden wel omgevormd tot aanplanten ..

De eenheid Ae is toegenomen, omwille van een plas die werd gegraven na de oorspronkelijke

kartering.

11) Potpolder IV (opnamen 119-122)

Het gebied wordt begrensd door twee lineaire elementen : de E 17 autosnelweg en de

Durmedijk.

Het landschap wordt gedomineerd door de landbouw, waarbij de grootste oppervlakte

gebruikt wordt als hooiland. In het noordelijk deel van het gebied bevinden er zich

soortenrijke hooilanden met soorten uit het Calthionverbond. De talrijke greppels hier

verhogen de soortenrijkdom.

Bomenrijen komen slechts sporadisch voor.

- 70-

Hoofdstuk 3 : Resultaten

Het Hof ten Rijen is gelegen op een bebost rivierduin. Samen met enkele populierenrijen

zorgt dit voor een meer gesloten karakter van het gebied.

De zandwinningsputten zijn vreemde elementen in het landschap, evenals de

weekendverblijven. De biologische waarde van deze plassen is vegetatiekundig niet groot.

De vegetatie op de dijk is zeer ruig, met een dominantie van Grote brandnetel.

2 s:: Q,l

8 1,5 c<S s:: 0.. 0

0,5

0 -... 0.. ....

::x:: 0.. -... ::x:: >< ::x::

• Oorspr.

D 1994

* :I: ~ 'i:' '-"' 0..

::x::

BWK-eenheden

Figuur 23. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in Potpolder IV.

De biologisch zeer waardevolle He-graslanden zijn geëvolueerd naar een tussenvorm die

zich situeert tussen de halfnatuurlijke, vochtige en mesofiele cultuurgraslanden (Hp(r)*) of

zijn verruigd naar een Filipendu/ion-vegetatie (Hf).

De overige eenheden voor de cultuurgraslanden en stilstaande waters zijn niet of nauwelijks

veranderd.

12) Potpolder V (opnamen 123-129)

Het grootste deel van het landschap wordt ingenomen door grasland, meer bepaald door

weiland. Deze weilanden zijn soortenarm. Hooilanden vinden we in het NO-deel van de

polder. De meeste hooilanden zijn vegetatiekundig weinig waardevol; de oorspronkelijke

Calthionelementen zijn slechts sporadisch aanwezig.

Een aantal hooilanden werd omgezet tot populierenaanplant Oudere populierenaanplanten

hebben een ruderale ondergroei en opslag van struiken.

De grachten kennen een begroeiing van Riet, Grote brandnetel en Liesgras.

Een enkele maïsakker situeert zich nabij de Durmedijk.

Enkele weekendverblijven met exotische beplanting en bijbehorende vijver vormen een

onnatuurlijk element in het landschap.

- 71 -

5 c Cl) 4 s <Ij

;. 3 0

-; 2 -c 0:

<

Hoofdstuk 3 : Resultaten

• Oorspr.

D t994

BWK-eenheden

Figuur 24. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in Potpolder V.

Een zeer sterke verandering van de He-graslanden is merkbaar : slechts in 1 opname is nog

een re lict van het oorspronkelijke graslandtype aanwezig (opname 126 : Hp(r)*). De

verandering is sterk negatief : oorspronkelijk halfnatuurlijke, vochtige graslanden (He)

evolueren naar mesofiele cultuurgraslanden (Hx/Hu ofHpr/Hu).

Een populierenaanplant (Lhi) wordt de eenheid L!Mr toegekend, al is van de kenmerkende

soorten enkel Riet dominant aanwezig.

13) Bulbierbroek (opnamen 130-132)

Het zuidelijk deel van het Bulbierbroek wordt beheersd door soortenarme weilanden. Het

noordelijk deel daarentegen is een gemengd hooiland- en populierenaanplantgebied. De

meeste hooilanden zijn ingezaaid met verschillende grasmengels, aan de randen komen nog

wel de oorspronkelijke elementen (Calthion en Filipendulion) voor.

Een aantal hooilanden werd beplant met populieren. De ondergroei hiervan is ruderaal, maar

de oorspronkelijke vegetatie is toch nog sporadisch aanwezig.

De smalle grachten zijn veelal verland met Liesgras.

Enkele akkers situeren zich aan de zuidelijke rand van het gebied.

- 72-

= ~

2

8 1,5 <'I

= c. 0

"; ..... ; 0,5 <

0

Hoofdstuk 3: Resultaten

• Oorspr.

D 1994

BWK-eenheden

Figuur 25. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in het Bulbierbroek.

De Hp+Hc-graslanden (Hp(r)*) kennen een sterke verandering. Ofwel werden deze

populierenaanplant (met een ondergroei van het Filipendulion), ofwel is er een verandering

merkbaar naar mesofiel cultuurgrasland (Hap/Hu).

14) Polders te Appels (opnamen 133-146, 151)

Het gebied biedt een open uitzicht door het grondgebruik als hooi- en weiland.

Het slotenpatroon is goed bewaard gebleven, vooral dan langs de andere kant van de

bewoning. De bredere grachten kennen een oeverbegroeiing van Rietgras en Riet en in enkele

gevallen Grote brandnetel. De smallere grachten zijn soms verland, maar toch komen er nog

interessante water- en oevervegetaties met o.a. Kikkerbeet en Kleine watereppe voor. Vooral

in de Sint-Onolfspolder zijn dergelijke vegetatietypen terug te vinden.

De weilanden langs de Sint-Onolfsdijk worden voornamelijk door schapen begraasd, in de

rest van het gebied bevinden zich soortenrijke weilanden en hooiweiden met soorten uit het

Calthionverbond.

Enkele verspreide populierenaanplanten hebben een ondergroei van ruigtekruiden en! of elzen.

De vele weekendverblijven langs de Scheldedijk met bijbehorende visvijvers en exotische

beplanting vormen een storend element in het landschap.

Verspreid komen enkele akkers voor.

Er is een verschuiving van de BWK-eenheden van de halfnatuurlijke, vochtige graslanden

(Hpr+Hc0 +Kb+Hf) (in de grafiek Hp(r)*) waar te nemen. Omdat de graslanden in dit gebied

tijdens de kartering in complex beoordeeld werden, is het echter moeilijk om de graslanden

afzonderlijk te beoordelen op hun verandering.

- 73 -

Hoofdstuk 3 : Resultaten

5

c:: 4 Q;

5 ~ c:: 3 c.

• Oorspr. 0

- 2 Zl D 1994 c ~

< 0 ..._

.....1 ;:I * ..... l::l c. ..... ::r: 'C' (/) > ::r: ~ ._"

>< c. ::x:: ::x::

BWK-eenheden

Figuur 26. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in de polders te Appels.

De BWK-eenheden van de populierenaanplanten (L) ondergaan geen verandering, met

uitzondering van 1 Lhi-aanplant, die evolueert naar een Lhb-aanplant. Deze verandering is

positief te noemen, omwille van de mogelijke ontwikkeling naar een biologisch waardevol

Lhb/Vn-"bos". Anderzijds is het Vn-bos geëvolueerd naar een Lhb/Vn-"bos", wat een

biologische waardevermindering is.

Een wilgenstruweel (St) werd niet meer teruggevonden.

15) Heusden L.O. (opnamen 147-161, excl. 151)

De smalle valleistrook is grotendeels in gebruik als akker, weiland en bos. Op de hoger

gelegen gronden komt het rivierduin voor.

Tussen de verspreide bebouwing komen naald- en lootboutbossen, kasteelparken (o.a.

Kervijnkasteel), graasweiden met houtkanten en bomenrijen, evenals enkele akkers voor

Nabij de brug van Heusden komt een graslandgebied met een gegraven vijver voor. Deze

graslanden worden omringd door knotwilgenrijen. Ten zuiden van dit weilandcomplex

komen populierenaanplanten, een wilgenstruweel en sterk begraasde weilanden voor.

De lineaire landschapselementen worden gevormd door populieren- en knotwilgenrijen en

door dijken. Tussen de Scheldedijk en de Bosseveerhoeve komt er een houtkant voor met

Vlier, Es, Knotwilgen en Canadapopulieren.

De hoevegebouwen van de Bosseveerhoeve zijn omringd door een boomgaard.

In de nitrofiele, alluviale elzenbossen (Vn) werden populieren aangeplant (Vn(p)) (in de

grafiek Vn/L); er is een verandering van de eenheden naar LhbNn of Lhb.

- 74 -

Hoofdstuk 3 : Resultaten

Er is geen verandering in de eenheden voor populierenaanplanten (Lhi), naaldhoutaanplanten

(P), struwelen (Sf) en zuur eikenbos (Qs).

4 r-

3,5 c

3 <l)

5 ..:1 2,5 • Oorspr. c 0.. 0 2 r- ..--

-; 1,5 D 1994 .... c:: ..:1

< r- .-- .-- .-- ....-

0,5

0 -t ..... -4 "-4 L..f ~ Lt -~ ..... .....l ::: * :f! a.. <+-.

~ Ul

~ ~ 0. ::r:: 'i:' CIJ C' ~ '-'

0. > ::r:: ::r:: "";< ::r::

BWK-eenheden

Figuur 27. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden te Heusden.

De eenheid Ae evolueert naar Mr, omdat aan de oevers van deze plas verlanding optreedt met

soorten zoals Grote lisdodde, Riet, Rietgras, Liesgras e.a.

De eenheid Kq werd nu gekarteerd als Ha; een mogelijke oorzaak van deze ontwikkeling naar

droog grasland met een struisgrasvegetatie is het verlaten van cultuurland (Kq : boom-,

bloemkwekerij en serre).

Een merkwaardige verandering van de BWK-eenheid doet zich voor in opname 159. Een

Hx+Hp+Kb-grasland evolueert naar een Hp(r)*-grasland

De vegetatie van de dijken (Hu) blijft dezelfde.

16) Grote Wal (opnamen 164-171)

Het uitzicht van deze polder wordt bepaald door populierenaanplanten. Deze bezitten een

ondergroei van ruigtekruiden en Moerasspirea.

Nabij de Scheldedijk vinden we waardevolle eutrofe waters met een rijke water- en

oevervegetatie. Enkele ervan worden als visvijver gebruikt, waardoor de vegetatie minder

sterk ontwikkeld is.

In het oostelijk deel van het gebied bevindt zich een aaneengesloten weidecomplex, waarvan

de vegetatie soortenarm is.

Enkele weekendverblijven zijn geconcentreerd rond de wielen.

- 75-

Hoofdstuk 3 : Resultaten

4 c 3,5 qj

e 3 <:<I c 2,5 0. Q 2

• Oorspr.

c;j 1,5 D 1994 ..... 1 c <:<I 0,5 <

0 0.. .....J ...... ::c .... (/)

0.. -x ::c ::c

BWK-eenheden

Figuur 28. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in de Grote Wal.

In de eenheden van aanplanten (L) en struwelen (Sf) treden geen veranderingen op. Ook de

wielen (Ae) hebben nog dezelfde eenheid.

In de oorspronkelijke mesofiele cultuurgraslanden zijn meestal populieren aangeplant. Een

verandering van de eenheid Hp0 naar Lhi is dan ook voor deze opnamen merkbaar.

17) Vlassenbroekse polder (opnamen 17 2-17 5)

Het gebied is zeer gesloten door de aanplant van Canadapopulieren, die zich in de lagere,

natte delen bevinden. De ondergroei bestaat uit Moerasspirearuigten en andere

ruigtekruidenvegetaties of uit een struweel van wilgen en/ of elzen.

Op de drogere gronden vinden we vooral raaigrasweiden en akkers.

De wielen, die zich nabij de Scheldedijk bevinden, herbergen een interessante vegetatie.

c

• Oorspr.

qj 0,8 e <:<I c 0,6 0. Q

c;j 0,4 D 1994 .... c 0,2 <:<I

< 0

BWK-eenheden

Figuur 29. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in de Vlassenbreekse polder.

- 76-

Hoofdstuk 3 : Resultaten

In de opnamen van de Vlassenbroekse polder blijkt geen enkele BWK-eenheid gewijzigd te

Zljll.

18) Kalkense meersen (opnamen 176-180)

De meest typerende landschapselementen zijn de graslanden, doorsneden met brede sloten.

Het grootste gedeelte wordt gebruikt als hooiland of hooiland met nabeweiding.

In de noordelijke rand van het gebied liggen enkele grote waterpartijen, ontstaan door het

steken van turf. Langs de noordelijke rand wordt het landschap verstoord door

weekendverblij ven.

Belangrijk zijn de overgangen naar het hoger gelegen rivierduin.

Er zijn een drietal zandige opduikingen in het gebied. Op één er van, in het zuiden van het

gebied, bevindt zich de oude bewoningskern van De Aard. Op het andere wordt op een

beperkte schaal aan akkerbouw en horticultuur gedaan.

De openheid van het landschap wordt hier en daar doorbroken door populierenaanplanten.

Lineaire landschapselementen vinden we langs weilanden onder de vorm van knotwilgen- of

Canadapopulierenrijen. Dergelijke elementen zijn te vinden in het gebied omsloten door de

Schelde en de Oude Schelde, in de Aard en in het noordelijk gedeelte tussen de Molenmeers

en Langendonck.

In het landschap zijn nog enkele oude, lage dijkjes in de graslanden zichtbaar.

4

3,5

~ 3 e ~ 2,5 g- 2

-!! 1,5 = en I -<

0,5

0

• Oorspr.

0 1994

Hp(r)* He

BWK-eenheden

Figuur 30. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in de Kalkense meersen.

De opgenomen He-graslanden zijn niet geëvolueerd, evenals de Hp(r)*-graslanden.

- 77 -

Hoofdstuk 3 : Resultaten

3.2.7 Koppeling van de BWK-karteringseenheden aan de TWINSPAN-groepen

Elke TWINSPAN-groep kan duidelijk getypeerd worden door 1 of meerdere BWK­

karteringseenheden (tabel 13).

TWINSP AN-groep BWK-karteringseenheid (-eenheden)

GAg Ha

GCa He

GFi Hap(r)*

WLo Hap en Hpr

WPo Hx, Hr en combinaties (Hr/Hu en Hx/Hu)

HPo Hx en Hx/Hu

HAr Hap/Hu en Hpr/Hu

DPo Hp/Hu, Hx/Hu en Hu/Hp

DAr Hu/Hr

DAT Hu/Hr

BAr L enLNn

BMa Vn, Vn!L en Vm/L

BQu Qs

SF i Lhi/Hfen Ae

SA! LhbNn en Vn/L

SS a Sf

OGI Mr

OTy Mr

OOP Ae

Tabe113. Symbolen van de TWINSPAN-groepen en typologie volgens de karteringseenheden van de BWK.

De vegetatie van de Poo-Lolieturn-weilanden (groep WPo) komt overeen met verschillende

BWK-eenheden : Hx, Hr en combinaties van H-eenheden. Deze vaststelling geldt eveneens

voor de vegetatie van de ingezaaide hooilanden (groepen HPo en HAr).

De TWINSPAN-groepen BAr (populierenaanplanten met ruderale ondergroei) hebben de

karteringseenheden L en L/Vn. Ook elzenbossen (groep BMa) kunnen getypeerd worden met

verschillende eenheden. (Vn, Vn/L en Vm/L).

Groep SFi wordt getypeerd door vrij heterogene BWK-eenheden (Lhi/Hf en Ae) .

Syntaxonomisch vertoonde deze groep een affiniteit met het Filipendulion. Deze

syntaxonomische eenheid kan ondergebracht worden bij de BWK-eenheid Hf. De vegetatie

- 78-

HoQ[dstuk 3 : Resultaten

getypeerd door Ae, wat staat voor open water, werd opgenomen aan de oever. De vegetatie

vertoonde affiniteit met het Filipendulion.

Groep SA! (Alno-Salicetum cinereae) kan ondergebracht worden bij de eenheden LhbNn en

Vn/L. Tussen deze twee eenheden is er floristisch weinig verschil.

De overige groepen konden getypeerd worden met 1 BWK-eenheid (tabel 13).

Per TWINSPAN-groep kan er een typering gegeven worden naar het totaal aantal soorten, de

dominante en begeleidende soorten en hun presentie. Dominante soorten zijn deze die in de

presentieklasse IV (75-100%) voorkomen, begeleidende soorten deze die in klasse III (50-

75%) of lager voorkomen. Voor een overzicht van de presentie van de soorten (die in meer

dan 5 opnamen voorkomen) verwijzen we naar bijlage 3. De gemiddelde logaritmische

zeldzaamheidswaarde voor Noord-België (STIEPERAERE & FRANSEN 1982) wordt per

TWINSPAN-groep berekend. De biologische waarde per TWINSPAN-groep wordt eveneens

vermeld (tabel 14).

Uit tabel 14 blijkt dat het aantal graslandsoorten (G, W, Hen D) in het algemeen lager ligt

dan het aantal bossoorten. Een uitzondering op deze regel vormen de eikenbossen (type BQu)

met gemiddeld slechts 22 soorten. Oever- en moerasvegetaties zijn het soortenarmst

Struwelen bevinden zich qua gemiddeld soortenaantal in een positie tussen graslanden en

bossen.

Het aantal soorten is echter niet recht evenredig met de zeldzaamheidswaarde per

vegetatiegroep. Groep WLo (graslanden met affiniteit tot het Lolio-Cynosuretum) heeft een

hoog gemiddeld soortenaantal (59 soorten), maar heeft een gemiddelde logaritmische

zeldzaamheidswaarde 9,7. Groep OOP (oevervegetatie met affiniteit tot het Oenanthion

aquaticae en de sociatie van Phalaris arundinacea) daarentegen heeft gemiddeld 29 soorten,

maar een gemiddelde logaritmische zeldzaamheidswaarde 9,82. Een vergelijkbaar aantal

soorten heeft type HPo, maar de gemiddelde logaritmische zeldzaamheidswaarde bedraagt bij

deze groep 9,95. Algemeen kan gesteld worden dat oever- en moerasvegetaties (types OTy en

OOP) zeldzaam zijn, evenals elzenbossen (type BMa) en wilgenstruwelen (types SFi en SA!).

Wanneer we de berekende gemiddelde logaritmische zeldzaamheidswaarden vergelijken met

de biologische waardering op de BWK, dan blijkt er een relatief goede overeenkomst te

bestaan in zeldzaamheid. Een waarde 1 volgens de BWK betekent biologisch niet waardevol,

5 zeer waardevol (DE BLUST et al. 1985). Volgens de BWK zijn eutrofe en mesotrofe

Schietwilgenbossen (eenheid St) biologisch waardevol : ze krijgen de waarde 4 (DE BLUST et

al. 1985). Onze berekende waarden voor groepen SFi en SA!, die overeenstemmen met de

BWK-eenheid Sf, blijken relatief goed overeen te stemmen met de BWK-waarden. Type SSa

echter heeft een relatief hoge zeldzaamheidswaarde in vergelijking met de BWK-waarde. De

dominantie van Urtica dioca in de struiklaag wijst op het eutrofe karakter, zodat nu een

aantal mesotrofe biologisch waardevolle soorten we llicht in aantal verminderd of verdwenen

- 79 -

00 0

T\\'INSPAN-

groep

GRASLANDEN

GAg

GCa

GFi

WLo

WPo

HPo

#soorten #soorten> 5

opnamen

10 5

24 17

58 49

59 49

65 61

26 26

Dominante Begeleidende

soorten soorten

Agros cap I

Rumexact

Querc rob

Antho odo Caex dis

Carex dis Phala aru

Carex acu Myoso sco

Agros sto Myoso sco

Carex dis Carda pra

Phala aru Filip ulm

Loliu per Festu pra

Ranun acr Ranun rep

Tarax off Trifo rep

Poa tri Steil med

Loliu per Ranun rep

Tarax off Trifo rep

Loliu per Plant lan

Tarax off Polyg per

Loliu mul Ranun rep

~

Gem. log. BWK- #zeldzame Gem. biolog. I» r::r !!.

zeldzaam- waarde soorten waarde- .... ~

heirlswaarde vermindering 0 < ~

t:l c:;· ;:r

9,91 4 0 25-50% < I)) ::l 0. ~

~ ~ z

9,91 4 2 50% C/) '"d

~ I

~ 0 ~ '0 ~

9,91 4 5 25-50% .? ::r ~ JQ Cl>

3

9,97 2 1 ö: 0. ~

0: V> 0 0

9,93 1 2

:4 ~ ::l

~ ::l -a Cl> ::l 0. ~

cr' o·

9,95 1 0 0 (IQ

cïï () ::r (1)

~ I))

ä !1>

;t: 1::::;:-t:l ~ ::s

HAr 21 20 Rumexact

Tarax off

Arrhe ela

DPo 95 82 Loliu per

Trifo rep

Symph off

DAr 64 56 Herac sph

Anthr syl

Arrhe ela

DAT 60 53 Tarax off

Arrhe ela

Dac_ty_glo 00

BOSSEN

BAr 117 98 Urtic dio

Popu*ca

Glech hed

BMa 102 84 Urtic dio

Popu*ca

Alnus glu

BQ u 22 17 Querc rob

Querc rub

Glech hed

STRUWELEN

Ranun rep 9,95

Anthr syl

Symph off

Tarax off 9,93

Ranun rep

Cirsi arv

Tarax off 9,96

Cirsi arv

Symph off

Achil mil 9,98

Artem vul

Conyz can

Symph off 9,85

Rubussp

Galiu pal

Filip ulm 9,84

Iris pse

Solan dul

Stell med 9,91

Urtic dio

Prunu ser

3,5 0

I 4

3,25 2

3,25 1

2 8

4 10

4 0

25-50%

25-50%

25-50%

50%

I

I

1:::

~ I~

00 N

SF i

SA!

SS a

OEVER-en

MOERAS-

VEGETATIES

OGJ

OTy

OOP

73

49

24

16

31

29

65 Phala aru

Cirsi arv

Lycop eur

43 Lythr sal

Galiu pal

Alnus glu

22 Urtic dio

Calys sep

Salix fra

14 Urtic dio

Phala aru

Glyce max

27 Typha lat

Lycop eur

Phrag_ aus

24 Urtic dio

Phala aru

Alism pla

FiJipuim 9,85

Iris pse

Lythr sal

Solan dul 9,89

Humullup

Salix cap

Galiu pal 9,95

Iris pse

Salix alb

Typha lat 9,91

Lythr sal

Lycop eur

Alism pla 9,82

Phala aru

Lythr sal

Lythr sal 9,82

Lycop eur

Phrag aus

4 4

4 4

4 1

2,5 0

4 2

4 3

I

75%

75% ~ c ~ i2 "'" .....

~ I~ $:::

Ëf ~ ::s

Hoofdstuk 3 : Resultaten

zijn in vergelijking met de kartering van de BWK. Een soort die in onze opnames niet

gevonden werd, maar wel vermeld staat in de lijst van de BWK (DE BLUST et al. 1985) is

Salix purpurea. Deze soort krijgt de waarde 6 toegekend (STIEPERAERE & FRANSEN 1982).

Salix viminalis werd eveneens niet gevonden, maar heeft een hogere waarde (9). Buitendijks

werd de soort wel aangetroffen (HOFFMANN 1993). Bij de graslanden blijken er eveneens

lichte afwijkingen te bestaan in de relatieve zeldzaamheidswaarden. Poo-Lolieturn-graslanden

(type WPo) zijn volgens onze berekende waarden "zeldzamer" dan Lolio-Cynosuretum­

graslanden (type WLo). De BWK-waarden tonen het omgekeerde aan. In het veld blijkt het

verschil tussen de twee typen graslanden moeilijk te onderscheiden zijn, zodat dit het verschil

in zeldzaamheidswaarden kan verklare.n. Een overwaardering volgens de BWK-waarden

geldt voor Arrhenatherion elatioris-graslanden (TWINSPAN-typen HAr, DAr en DAT met

resp. BWK-waarden 3,5; 3,25 en 3,25). De veffiliging van deze graslanden met o.a. Cirsium

arvense, Urtica dioca en Symphytum officinale is wellicht verantwoordelijk voor de lagere

relatieve zeldzaamheid bij onze berekening. De lage berekende scöre van

populierenaanplanten (type BAr) in vergelijking met de BWK-waarde is te wij ten aan de lage

logaritmische zeldzaamheidswaarde van lmpatiens glandulifera en een aantal Cyperaceae

met relatief lage logaritmische zeldzaamheidswaarden. lmpatiens glandulifera heeft nu een

ruimere verspreiding in vergelijking met de jaren '80 en vroeger (dit zijn de jaren waarop de

verspreidingsgegevens (VAN ROMPAEY & DEL VOSALLE 1979) en de zeldzaamheidswaarden

van alle inheemse hogere soorten (STIEPERAERE & FRANSEN 1982) betrekking hebben). De

relatief lage waarde van lmpatiens glandulifera moet dus enigszins gerelativeerd worden.

In tabel 14 wordt eveneens het aantal zeldzame soorten (soorten met een logaritmische

zeldzaamheidswaarde voor Noord-België lager of gelijk aan 8) weergegeven. Enkel de

soorten die in ineer dan 5 opnamen voorkomen worden vermeld. De halfnatuurlijke

graslanden GCa en GFi hebben een relatief hoog aantal zeldzame soorten.

Populierenaanplanten (BAr), elzenbossen (BMa) en struwelen (SFi en SA!) hebben de

hoogste aantallen zeldzame soorten. Van de dijkvegetaties heeft groep DPo (vegetaties van

dijken met dominantie van Lolium perenne) het hoogste aantal zeldzame soorten. Een

mogelijke verklaring voor het relatief hoge aandeel van zeldzame soorten in

populierenaanplanten is dat er in het veld overgangstypes voorkomen naar elzenbossen.

Zeven van de 8 zeldzame soorten in deze aanplanten zijn trouwens terug te vinden in de

elzenbossen. De achtste zeldzame soort is Impatiens glandulifera.

Er kan nu de vraag gesteld worden of er een relatie bestaat tussen het aantal zeldzame soorten

en de globale achteruitgang van de vegetatietypen, welke door middel van de BWK-eenheden

kan aangegeven worden (figuur I!) . Voor de elzenbossen (BWK-eenheden Vn en Vm,

TWINSPAN-groep BMa) bestaat er een eenduidig verband tussen het aantal ze ldzame

soorten en de biologische waardevermindering van dit vegetatietype. Ook voor de

halfnatuurlijke gras landen (BWK-eenheden He en Hf, TWINSPAN-groepen GCa en GFi)

bestaat deze relatie. Alhoewel de oever- en moerasvegetaties (typen OTy en OOP) meer

- 83 -

Hoofdstuk 3 : Resultaten

zeldzame soorten hebben dan de dijkvegetaties van het type DPo (Poo-Lolietum), hebben

deze toch een duidelijk grotere biologische waardevermindering (gemiddeld 75%, figuur 11 ).

Binnen de vegetatietypen waarin een biologische waardevermindering kan waargenomen

worden, geldt niet dat hoe hoger het aantal zeldzame soorten is, hoe groter de

waardevermindering is. Zo blijken elzenbossen (BWK-eenheden Vn en Vm, TWINSPAN­

groep BMa) gemiddeld 50% in waarde achteruit te zijn gegaan, waarbij het gemiddeld aantal

zeldzame soorten 10 bedraagt. Calthion-graslanden (BWK-eenheid He, TWINSPAN-groep

GCa) daarentegen hebben gemiddeld 2 zeldzame soorten met een even grote

waardevermindering. Oever- en watervegetaties (BWK-eenheden Mr en Me, TWINSPAN­

groepen OTy en OOP) kennen de grootste biologische waardevermindering (gemiddeld

75%), maar hebben gemiddeld slechts 5 zeldzame soorten.

Algemeen kan gesteld worden dat er een relatief goede relatie bestaat tussen het aantal

zeldzame soorten en de globale achteruitgang van de vegetatietypen, maar dat deze relatie

niet recht evenredig is.

- 84-

HoQ(dstuk 4 : Discussie

Hoofdstuk 4 . Discussie

Het onderzoek naar de flora en vegetatie in het studiegebied en de verwerking van de

gegevens houden een aantal beperkingen in. Zo dient opgemerkt te worden dat men tijdens

het veldwerk in homogene gebieden minder snel geneigd is om een nieuwe opname te maken

dan in gebieden met een grotere diversiteit. Het aantal opnamen per vegetatietype mag in dit

opzicht geenszins geïnterpreteerd worden als een maat voor de oppervlakte van dat bepaald

vegetatietype. Wil men een gebiedsdekkend overzicht van de verspreiding per formatie of

zelfs vegetatietype, dan is de Biologische Waarderingskaart van België meer geschikt. Bij het

gebruik van literatuurgegevens moet men wel rekening houden met de ouderdom van de

gegevens. Deze laatste opmerking geldt ook bij de interpretatie van de zeldzaamheidskiassen

van STIEPERAERE & FRANSEN ( 1982).

OOMES & MOOI (1981) bestudeerden het effect van maaien op de floristische samenstelling

van een Arrhenatheretum elatioris-grasland. Bij een enkele maaibeurt in september bleek een

ruige vegetatie te ontstaan met o.m. een sterke uitbreiding van het reeds aanwezige

Filipendu/a ulmaria. Bij een hooibeheer in juni en september blijkt o.a. Plantago lanceolata

uit te breiden. Uit onze opnamen blijkt dat Plantago lanceolata in relatief lage bedekkingen

voorkomt in de ingezaaide hooilanden. Een mogelijk tweejaarlijks beheer zou hier de oorzaak

van kunnen zijn.

Eén van de oorzaken van de biologische waardevermindering van de vegetatie in de Schelde

vallei is de grondwaterstansdaling in de afgelopen jaren. GROOTlANS ( 1975) verrichtte

onderzoek naar de invloed van de grondwaterstandsdaling op de vegetatie in natuurgebieden.

Eén van de conclusies van dit onderzoek is, dat in de gebieden met een

grondwaterstandsdaling een sterke opkomst van stikstofminnende planten waar te nemen is.

Door de verbeterde 02-voorziening als gevolg van de ontwatering wordt de

stikstofmineralisatie gestimuleerd. In Dotterbloemhooilanden ( Calthion palustris) was een

sterke uitbreiding van nitrofiele ruigtekruiden, alsook een sterke vergrassing waar te nemen

(GROOTJANS 1985). Deze evolutie doet zich in de Scheldevallei eveneens voor.

Ook in het cultuurlandschap van Zuid-Holland blijkt er een sterke achteruitgang van de

vegetatie plaats te hebben. In de periode 1976-1991 blijkt de natuurwaarde van de agrarische

graslanden met 48% achteruit te zijn gegaan. Ook voor de oever-en moerasvegetaties wordt

deze verminderde biologische waarde opgemerkt (gemiddeld 35% achteruitgang). De oorzaak

van de achteruitgang moet gezocht worden in de algehele intensivering van de landbouw,

inclusief peilverlag ing en de indirecte effecten (versnelde mineralisatie) daarvan; de

voedselrijkdom is in sterke mate toegenomen. Bovenop deze gesignaleerde achteruitgang van

- 85-

Hoofdstuk 4 : Discussie

de vegetatie komt er een verlies aan vegetatie door biotoopvernietiging door gewijzigd

grondgebruik voor. Zo blijkt het graslandareaal tussen 1976 en 1991 met I 0% achteruit te zijn

gegaan, ten gunste van de kas- en sierteelt (PROVINCIE ZUID-HOLLAND 1993).

- 86-

Re erenties

Referenties

BERVOETS, H., MEULEMAN, B., OLEFS, G., RONSE, A. , VANDELANNOOTE, A. &

VERGA UWEN, E. ( 1986) - Milieuimpakt van een gecontroleerd

overstromingsgebied in de polders van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde.

Rapport Groep voor Toegepaste Ekologie, Antwerpen.

BERVOETS, H. & VERGAUWEN, E. (1988)- Dijkverzwaringen Zeeschelde en

overstromingsgebieden Durroe : landschappelijke en ecologische adviezen.

Rapport Groep voor Toegepaste Ekologie, Antwerpen.

Bodemkaart van België (1960)- Wetteren 56W. IWONL.

Bodemkaart van België (1962)- Sint-Niklaas 42W. IWONL.

Bodemkaart van België (1963a)- Melle 55E. IWONL.

Bodemkaart van België (1963b)- Zele 56E. IWONL.

Bodemkaart van België (1964) - Temse 42E. IWONL.

Bodemkaart van België (1966) -Boom 58W. IWONL.

Bodemkaart van België (197la)- Dendermonde 57W. IWONL.

Bodemkaart van België (197lb)- Hoboken 43W. IWONL.

Bodemkaart van België (1990)- Lokeren 41E. IWONL.

DE BRUIN, D., HAMHUIS, L., VAN NIEUWENHUIJZE, W., OVERMARS, W., SIJMONS, D. &

VERA, F. (1987)- Ooievaar. De toekomst van het rivierengebied. Uitgave

Stichting Gelderse Milieufederatie.

BUGGENHOUT, F., DE LAET, M., VANGORP, N. & VAN LANDEGHEM, M. (1986)- Het

polderlandschap te Kruibeke. Aanvraag tot bescherming als landschap.

Technische Dienst, Kruibeke, 67 p.

CASTELEYN, E. & KERSTENS , P. ( 1988) - Het Sigmaplan : beveiliging van het

Zeescheldebekken tegen stormvloeden op de Noordzee. Water 43 : 170-175.

DE BLUST, G., FROMENT, A., KUIJKEN, E., NEF, L. & VERHEYEN, R. (1985)- Biologische

Waarderingskaart van België. Algemene verklarende tekst.

Coördinatiecentrum van de Biologische Waarderingskaart.

DE LANGHE, J.E. , DELVOSALLE, L., DUVIGNEAUD, J., LAMBINON, J. & VANDEN

BERGHEN, C. (1988)- Flora van België, het Groothertogdom

Luxemburg, Noord-Frankrijk en de aangrenzende gebieden. Nationale

Plantentuin van België, Meise, 972 p.

DEMAREST, L. & PAELINCKX, D. (1993)- Biologische Waarderingskaart van België.

Verklarende tekst bij de kaartbladen 6 en 14, 59 p.

DESMET, K. & DEMAREST, L. ( 1985)- Biologische Waarderingskaart van België.

Verklarende tekst bij het kaartblad 22, 96 p.

DE WIT, J.A.W., ADMIRAAL, W. & MEIRE. P. (1991)- Ecologisch herstel van

stroomgebieden : voorbeelden en aanbevelingen. Water 60 : 190-194.

FRANCKX, H. ( 1960) - De reuzebalsemi en. lmpatiens glandulifera Royle. De Wielewaal 26 :

145-150.

G ILLE, L. & VERGAUWEN, E. ( 1981) - Ekologische en landschappelijke randvoorwaarden

bij de realisatie van het plan ter beveiliging van het Zeescheldebekken.

Rapport Groep voor Toegepaste Ekologie, Antwerpen.

GROOTJANS, A. (1975)- De invloed van grondwaterstandsdaling op de vegetatie in

natuurgebieden. Rapport Provinciale Planologische Dienst, Drenthe, 75 p.

GROOTJANS, A. (1985)- De invloed van ingrepen in de waterhuishouding op de

verspreiding van moeras-en hooilandplanten. Laboratorium voor

Plantenecologie, Haren, 94 p.

GRYSEELS, M., DECLEER, K., VYVEY, Q., ANSELIN, A. & VAN STRAATEN, D. (1989)­

Moerassen en open water. In: Hermy, M. (ed.) (1989)- Natuurbeheer. Van

de Wiele, Brugge : 62-86.

HEIRMAN, J., DEMAREST, L. & KUIJKEN, E. (1984)- Landschapsecologische aspecten van

de waterbeheersingswerken in de polder Durme zuid-oost. RUG, Gent, 51 p.

HEMELAER, L. (1981)- Het Schauselbroek. 't Groene Waasland 1(3) : 4-5.

HERMY, M. (1989)- Bosgebieden. In: Hermy, M. (ed.) (1989)- Natuurbeheer. Van

de Wiele, Brugge : 145-168.

HILL, M.O. (1979)- TWINSPAN- A computer programm for arranging multivariate data

in an ordered two-way table by classification of the individuals and

attributes. Ecology and Systematics. Comell University, New York, 90 p.

HILLEGERS,~ H.P.M; (1981) - Over het voorkomen van de drie Nederlandse Ratelaar

(Rhinanthus) soorten in Zuid-Limburg en het Belgische Jekerdal. Natuurhist.

Maandblad 70 ( 4) : 64-68.

HOFFMANN, M. (1993) - Vegetatiekundig-ecologisch onderzoek van de buitendijkse

gebieden langs de Zeeschelde met vegetatiekartering. Gent, Universiteit

Gent, in opdracht van het Instituut voor Natuurbehoud, 223 p.

HUBBARD, C.E. (1984)- Grasses. 3rd ed. Penguin Books, 476 p.

INTERNATIONALE RIJN COMMISSIE (1987)- Aktionsprogramm ' Rhein '.Secretariaat IRC,

Koblenz.

MARGADANT, W.D. & DURING, H. ( 1982)- Beknopte flora van de Nederlandse Blad-en

Levermossen. Ie druk. Thieme, Zutphen, 517 p.

MEIRE, P. , ROSSAERT, G., DE REGGE, N., YSEBAERT, T. & KUIJKEN, E. (1992)- Het

Schelde-estuarium : ecologische beschrijving en een visie op de toekomst.

Universiteit Gent, Instituut voor Natuurbehoud, 150 p.

Re erenties

OOMES, M.J.M. & Moor, H. ( 1981) - The effect of cutting and fertilizing on the floristic

composition and production of an Arrhenatherion elatioris grassland.

Vegetatio 47 : 233-239.

PAELINCKX, D., DEMAREST, L., HEIRMAN, J., DE BLUST, G. KUIJKEN, E. & VERHEYEN,

R. (in druk)- Biologische Waarderingskaart van België. Verklarende tekst bij

het kaartblad 15.

PROVINCIE GELDERLAND. ( 1989) - Beleidsplan uiterwaarden.

PROVINCIE OVERIJSSEL. ( 1988) - Visie op beheer en inrichting van de IJsseluiterwaarden in

Overijssel.

PROVINCIE ZUID-HOLLAND. (1993)- De vegetatie van Zuid-Holland. Deell :

Beleidsrapport. Dienst Ruimte en Groen, 40 p.

ROBYNS, A. (1954)- Essai dl étude systématique et écologique des Centauriurn de Belgique.

Bull. Jard. Bot. Etat Bruxelles 24 : 349-398.

STIEPERAERE, H. & FRANSEN, K. (1982)- Standaardlijst van de Belgische vaatplanten

met aanduiding van hun zeldzaamheid en socio-ecologische groep.

Dumortiera 22 : 1-44.

SYKORA, K.V. (1983)- The Lolio-Potentillion anserinae R. Tüxen in the Nothem part of

the Atlantic domain. Proefschrift K.U. Nijmegen, Thieme, Zutphen, 324 p.

TER BRAAK, C.I.F. (1988)- CANOCO-a FORTRAN program for Canonical Community

Ordination by (Partial) (Detrended) (Canonical) Correspondence Analysis,

Principal Component Analysis and Redundancy Analysis. TNO Instituut,

Wageningen.

THOEN, E. (1981)- De streek van de Barbierbeek. t Groene Waasland 1(1): 18-19.

VAN DER MEIJDEN, R., WEEDA, J.E., ADEMA, F.A.C.B., DE JONCHEERE, G.J.

( 1983)- Heukelsl Flora van Nederland. Wolters-Noordhoff, Groningen,

552 p.

VAN DIJK, G. (1990) - Graslandbeheer in uiterwaarden. De Levende Natuur 1 : 13-22.

VANHECKE, L. (1987)- Veranderde en nieuwe Nederlandse namen ten opzichte van de

Flora van België. Dumortiera 37 (bijlage): 1-11.

VAN ROMPAEY, E. & DELVOSALLE, L. ( 1979)- Atlas van de Belgische en Luxemburgse

flora. Pteridofyten en Sperrnatofyten. Nat. Plantentuin, Meise.

VAN UYTV ANCK, J. & CLINCKSPOOR, R. ( 1994) - Aanvraag tot erkenning van het

natuurgebied 1 de Kalkense meersen 1 , 35 p.

VERHEYEN, R., MEIRE, P., DE WIT, J.A.M., SCHNEIDERS, A., WILS, C. & YSEBAERT, T.

( 1991)- Naar een ecologisch herstelplan voor de Schelde. Water 60 : 195-

203.

VERLINDEN, A. (1988)- Effecten van maaibeheer in natte graslanden. Instituut voor

Natuurbehoud, Hasselt, 95 p.

WEEDA, E.J. , WESTRA, R. , WESTRA, CH. & WESTRA, T. (1985)- Nederlandse

ecologische flora. Wilde planten en hun relaties I , IVN, 304 p.

WEEDA, E.J., WESTRA, R. , WESTRA, CH. & WESTRA, T. (1987)- Nederlandse

ecologische flora. Wilde planten en hun relaties 2, IVN, 304 p.

WEEDA, E.J., WESTRA, R., WESTRA, CH. & WESTRA, T. (1988) - Nederlandse

ecologische flora. Wilde planten en hun relaties 3, IVN, 302 p.

WEEDA, E.J., WESTRA, R., WESTRA, CH. & WESTRA, T. (1991) - Nederlandse

ecologische flora. Wilde planten en hun relaties 4, IVN, 317 p.

WEEDA, E.J., WESTRA, R. , WESTRA, CH. & WESTRA, T. (1994) - Nederlandse

ecologische flora. Wilde planten en hun relaties 5, IVN, 400 p.

WESTHOFF, V. & VAN DER MAAREL, E. (1973)- The Braun-Blanquet approach. In :

WHITTAKER, R. (ed.). Handhook ofVegetation Sciences 5. Ordination and

Classification ofVegetation. Junk 5 : 617-727.

WESTHOFF, V. & DEN HELD, A.J. (1969)- Plantengemeenschappen in Nederland. ·

Thieme, Zutphen, 324 p.

YSEBAERT, T. & MEIRE, P. (1991)- Het macrozoöbenthos van de Westersehelde en de

Beneden Zeeschelde. Rapport W.W.E. Rijksuniversiteit Gent. Instituut voor

Natuurbehoud.

Bïla en

Bijlage 1. Overzicht van vloeimeersen die vroeger in gebruik waren (naar BERVOETS & VERGAUWEN, !988).

in gebruik tot oppervlakte (ha)

Schelde

Paardenweide ? 85

Scheldebroek ? 32

Groot Schoor ? 21

Durme

Wareslag 1991 50

Hoften Rijen 1970 75 (Potpolder IV)

Donkerput (Potpolder V) 1980

W eij meerbroek 1960 51

Polderbroek 1975 21

Groot Broek ? 38

Bi ·ta en

Bijlage 2 Verklaring van de drainageklassen van de Bodemkaart van België.

Symbool Definitie Natuurlijke drainering

Leem-klei zand Leem-klei I zand

c zwak gleyig matig droog matig

d matig gleyig matig nat onvoldoende

e sterk gleyig met nat tamelijk slecht

reductiehorizont

f zeer sterk gleyig zeer nat slecht

met

reductiehorizont

g gereduceerd uiterst nat zeer slecht

Soortnaam GAg GCa GR Wlo WPo HPo

Myoso sco 11 11 I Ho/cu fan IV IV 111 111 111

Agros sto IV 111 I A/op gen I I 11

Antho odo IV I I Bromu h-h I I Carex dis 11 IV I Festu pra 11 I 11

Juncu art 11

Ph/eu p -p 11 I Poa ann 11 I Poa tri I I 111

Rumex ace 11 11 11 I I Rumex cri 111 I I I Stel/ med I I 11 I Agros cap IV I I Bel/i per I I Gard pra IV I 11 I I Ceras t-v 11 11 I Elymu rep I I I Loliu Q_er 111 IV IV 111

Plant m-m I 11

Poapra IV 11 I Polyg avi I Poten ans I I Prune vul I Ranun acr 11 IV I 11

Ranun rep IV IV 11 111 11

Rumexact IV I Trifo rep 11 IV 111

Atrip pro I I

HAr DPo DAr DAT I

I 11 I I

I

I I

I I I

I I I

11 I I I 11 I I 11 I I

I I

11 I I I I 11

I I I I IV IV IV

I 11

I I 11

I I 11

I I I I

11 11 I I 11 11 I I

I I 111 11 IJ

_I _ _ I -- -· --

Bar BMa BQ u I

I 11

I

I I I

I I I I 11

I I

I I I I

I I I I I

I I I I I I I

SFi

11

11

-

I

I

I 11

I

11

IJ

trl ~-.., ~ VJ

(/l

~ 0 "0 .... (i;" 0 ;:r 0

s 0" ~ < § 0. 0

"' 0 0

~ ;:l

s· 0. G

0 "0 ;:l

8 0 ?

~ ~ :::i

Capse bur I I I I Hypoc rad I I I I I Plant Jan 11 I 111 I I I I I I Polyg per 11 111 11 I 111 I 11 11 11 I Tarax off 11 111 IV 111 IV 111 111 111 IV I I Rumex obt I I I 11 I 11 11 11 I 11

Cheno alb I I I I Geran mol I I I I 11

Trifo pra I I I I I Carex hir I I I I I I I Dacty glo I I I 11 IV I I 11

Loliu mul I I I IV Soortnaam GAg GCa GR WLo WPo HPo HAr DPo DAr DAT Bar BMa BQ u SR Rorip is/ I I I I I Achil mil I I I 11 11

Arrhe ela I 11 I 111 IV IV IV IV I I I Artem vul I I 11 I 11 I Crepi cap I I I 11

Conyz can I I 11 I Festu rub I I 11

Lathy pra I I I Matri ree I 11 I I Poten rep I I I I I Sonch ole I I I I I Anthr syl I I I 11 I 111 I I I I Equis arv I I I I I Equis pal I I I I 11 I I I Hyper per I I I I I Medic /up I I I I I Vicia era I I I I I I I I I Arcti Jap I I I I I I Lotus c-c I I I I I I

- --- - ----------

Tanac vul I I I Phala aru 11 IV I I I 11 I I I IV Cirsi vul I I I Heracsph I I IV 11 11 I 111

Cirsi arv I I 11 111 111 111 11 11 IV Glyce max 11 11 I I 11

Juncu int I I I I Polyg hyd I I I I I 11

Carex cup I I I I Juncu eff IV 11 I I I I 111

Rorip amp I Symph off I I I 11 111 111 11 111 IV I IV Sonch asp I I I I I Urtic dia 11 11 I 11 111 IV 111 IV IV 111 111

Cal/i sp I I 11

Carex acu IV I I 11 I Carex rip I I I I Filip ulm 11 I I I I 111 11

Alism pla I I Biden tri I I I Oenan aqu I Pulic dys I I 11

Typha lat Carex pse I I I Soortnaam GAg GCa GFi Wlo WPo HPo HAr DPo DAr DAT Bar BMa BQ u SFi Lythr sa/ I I I I 111 111

Menth aqu 11 I I Rumex hyd I 11

Myuos aqu I I I I Alnus inc I I I 11 I Calys sep I I I 11 111 111

Carex act I I I 11 -- ~~----~--- -- -~ ~ -~ - --- --

Cirsi pal I I I 11 11

Galiu pal 11 I 11

Iris pse I I 111 11

Lycop eur I I I I 111 111

Lysim num I I Phrag aus 11 I I I I I 11 11 I Polyg mil I I I Scrop nod I I I I

I

Scute gal I Solan duf I I 111 11

Angel syl I I I 11

Epilo hir I I I I I I 11

Rumex con I I I I Salix tra I I 11

Eupat can I 111 11

Alnus glu I IV I 11

Circa fut I I Cirsi ole I I 11 I Fraxi exc I Humui/up I 11

Lysim vul I I Rubus sp I 11 11 11

Salix cap I I 11

Epilo ang I I Crata mon I I Dryop car I I Epipa hel I I Galeo tet I I 11 I Galiu apa 11 11

Geum urb I I lmpat gla I I Poa nem I I I

-----

Popul*ca I I I I IV IV 111 11

Prunu ser I 11

Querc rob IV I I I I 11 I Querc rub 111

Soortnaam GAg GCa GR Wlo WPo HPo HAr DPo DAr DAT Bar BMa BQ u SFi Rubus cae I 11 11 111 I Salix alb I I 11

Samb nig 11 11 IV I Melan dio 11 I Stach syl I I Vibur opu I 11

Glech hed I I I I 11 11 IV 111 I I - -------------·- ----

8 - - - - -

~ 0

8

~ - -

~ -(/)

- 8 - ~ -0

- 8

~ -

- ;;: en

~ - - - - ~ - - - - 8 - - - -

- - - - - - - - > - - = - - - > ~ > - - -0 -

> > > - - - - 8 > - >

- = - > - - m - - > -

8 ~ -0

8

~ - -

- - <t - - -(IJ

=

> =

>>> = >

Bi/a en

Bijlage 8. Overzicht van de opnamegroepen, met aanduiding van hun benaming en typering volgens de

Biologische Waarderingskaart van België (naar BER VOETSet al. I 986).

Lettercode Karteringseenheid Benaming

A Hx Pas ingezaaide graslanden

B Hu Natte, verruigde graslanden

c Hp(Hu) Verruigende

kamgrasweiden

0 Hp Kamgrasweiden

E Hx Zeer intensief beweide

graslanden

M Vm Mesotroof elzenbos

N Vn(Vm) Ruigt-elzenbossen

L Vn Soortenarme ruigt-

elzenbossen

p Vm Mesotroof elzenbos met

Filipendu/ion-karakter

R Lhi Populierenaanplant, met

ruderale ondergroei, met

Filipendu/ion-karakter

s Lhi Populierenaanplant, met

ruderale ondergroei, met

Arrhenatherion-karakter

T Hr (Lhi) Begraasde

populierenaanplant

u Fs (Qs) Beuken-eikenbossen

Ass. 32Aa3. Alno-Salicetum cinereae (Allorge 1922) Doing 1962 em.

Westhoff

KL 3 3. Salicetea purpureae Moor 19 5 8

0. 33A. Salicetalia purpureae Moor 1958

V. 33Aa. Salieion albae (Soó 1936) R. Tx. 1955

Ass. 33Aa3. Salicetum albo-fragilis (Soó 1934) R. Tx. ( 1948) 1955

KL 35. Alneteae glutinosae Br.-Bl. et R. Tx. 1943 em. Th. Mü1l. et Görs 1958

0 . 35A. Alnetalia glutinosae Vl. 1937 em. Th. Müll. et Görs 1958

V. 35Aa. Alnion glutinosae (Malcuit) Meijer Drees 1936 em. Th. Müll. et Görs

1958

Ass. 35Aal. Carici elongatae-Alnetum W. Koch 1926 em. R. Tx. et

Bodeux 1955

KL 38. Querco-Fagetea Br.-Bl. et Vl. 1937

0. 38A. Fagetalia sylvaticae Pawlowski 1928

V. 38Aa. Alno-Padion Knapp 1942 em. Medwecka-Komas mscr. 1956 apud

Matuszkiewicz et Borowik 1957

OnderV. 38Aa'. Circaeo-Alnion (Oberd. 1953) Doing 1962

Ass. 3 8Aa4. Macrophorbio-Alnetum (Lemeé 193 7) Maas 1959

Bijlage 7 Overzicht van de syntaxonomische eenheden in het studiegebied op basis van eigen opnamen.

KL 16. Plantaginetea majoris R. Tx. et Preising 1950

0. 16A. Plantaginetalia majoris R. Tx. (1947) 1950

V. 16Ab. Agropyro-Rumicio crispi Nordh. 1940 em. R. Tx. 1950

Ass. 16Ab8. Poo-Lolieturn D.M. de Vries et Westhoffn.n. apud A.

Bakker 1965

KL 17. Artemisietea vulgaris Lohm., Preising et R. Tx. 1950 em. Lohm. et al. 1962

0. 1 7 A. Artemisietalia vulgaris Lohm. a pud R. Tx. 194 7

V. 17 Aa. Arction R. Tx. 193 7 em. Siss. 1946 denuo em. Lohm. et Oberd. mscr.

apud Oberd. et al. 1967

Ass. 17 Aal. Tanaceto-Artemisietum Br.-Bl. (1931) 1949

Subass. hypericetosum Siss. 1946

KL 19. Phragmitetea R. Tx. et Preising 1942

0. 19B. Phragmitetalia W. Koch 1926 em. Pignatti 1953 denuo em. Sega1 et Westhoff

V. 19Ba. Phragmition W. Koch 1926 em. Ba1átova-Tulácková 1963

Ass. 19Ba4. Typheturn latifliae Soó

Ass. 19Ba7. Sociatie van Glyceria maxima

V. 19Bb. Oenanthion aquaticae Hejny 1948

0. 19C. Magnocaricetalia Pignatti 1953

V. 19Ca. Magnocaricion W. Koch 1926

Ass. 19Ca 7. Sociatie van Phalaris arundinacea

KI. 20. Koelerio-Corynephoretea Klika apud Klika et Novák 1941

0. 20B. Festuco-Sedetetalia (acris) R. Tx. 1951

V. 20Ba. Thero-Airion R. Tx. &951

Ass. 20Ba4. Agrostietum tenuis Hueck 1931 em. Amdt 1956

KL 25. Molinio-Arrhenatheretea R. Tx. 1937

0. 25A. Malinieta/ia W. Koch 1926

V. 25Aa. Calthionpalustris R. Tx. 1937 em. 1951

V. 25Ab. Filipendu/ion (Duvign. 1946 p.p.) Segal 1966

0. 25B. Arrhenatheretalia Paw1owski 1928

V. 25Ba. Arrhenatherion elatioris Br.-Bl. 1925

Ass. 25Ba 1. Arrhenatheretum elatioris Br.-Bl. 1919

Ass. 25Ba3. Lolio-Cynosuretum ( Br.-81. et De Leeuw 1936) R. Tx.

193 7 em. Van Leeuwen et Westhoff a pud A. Bakker 1965

KI. 32. Franguletea Doing 1962 em. Westhoff 1968

0. 32A. Salicetalia auritae Doing 1962 em. Westhoff 1968

V. 32Aa. Salieion cinereae Th. Mü11. et Görs 1958

0

c

0

-... E ..

0

0

c

0

E

0

4

B

F

G

Barbarea stricta

H

A

...

K :' .

L

M

6

Verspreiding van Barbarea stricta

4 6

2 3 A

e • ..

' ' F

G

H II75 ++. ++

Fatamogeton gramineus K

berchtoldii 4 L

M

A

A

Verspreiding van Potamogeton berchtoldii

Bïla en

B

c

.. 0

ë:

.. F9

G

H

..

K

..

.. M

7

B

c

0

E

Fg

- G

H

K

L

M

8

c

0

E

c

D

E

5

0 6

0

0

1300+ H

Juncus acutiflorus

Verspreiding van Juncus acutiflorus

4 5 6

2 3 A A

6

F

G

II4-7 + H

Sagittaria sagi ttifolia K

L

M

Verspreiding van Sagittaria sagittifolia

Bila en

7

6

c

D 8

E

G

H

K

, L

0

c

D

E: 0

0

c

0

I'

0

2

B

. '

F

G

1154 ++ H

Hydrocharis morsus r anae

s

3 ;., A

3

K

l .

M

6

Verspreiding van Hydrocharis morsus-ranae

4 s 6

2 3 A ;.,

B f+ • • F

G

890 + H

J

Rhinanthus

angustifolius K

M

7 :

Verspreiding van Rhinanthus angustifolius

Bi 'la en

B

c

0 8

E

G

H

' K

l

8 9

B

c

0 8

E

F9

G

H

K

l

'" a

Bïla en

6

A A 1 2 3 7

0 e e

. '

~ ~ c .c

0 0 8

E E

0 F F9

1 G G

2

23I + H H

4 J j

Thalictrum flavum K K

4 . L

5 M

Verspreiding van Thaiietrum jlavum

5 6

A A 2 3

B B 0

c c

0 0 8

E

0 F

G G

667 +-H

Epilob i urn palustre K

8

Verspreiding van Epilobhun palustre

Bi ola n

5

2 3 A A

0 B 8

c c

0 0

E E

0 F

G G

7I3 0++ H H

Centauriurn pu lchellum K K

5 M M

6

Verspreiding van Centauriurn pulchellum

2 3 A A

0 B 8

c c 0 0

0 0

0 0 o o 0

8 O o

E E

0 F F 9

G G

575 + H H

3

Impa tiens glandulifera

K K

4 0

L L

5 M M

9

Vcrspreiding van Jmpatiens glandulifera

Bi"la en

Bijlage 6. Verspreidingskaartjes van enkele zeldzame en/of typische soorten voor de biimendijkse gebieden

langs de Zeeschelde (VAN ROMPAEY & DELVOSALLE 1979).

4 5 6

3 A A

7

0 B B

c c

0 ,,, 0

E E

0 F F9

G G

H H

762 3

Callitriche stagnalis ! K K

' L L

"5 M M

6 8

Verspreiding van Callitriche stagna/is

5 6

A .,.. • A

3 · P.= 7

- ~: lt 1-fl

0 B -f\j- .. .. f §: B

c ·=· c

0 0

E \ . f"\· ' . 0 +r

F "!r '"!

G G

L~85 t H H

3 -j

Cardamine flexuosa K K

x > 1930 ' 0 < 1930

M

Verspreiding van Cardamine jlexousa

Bi'l n

Torilis japonica Heggedoomzaad 8 9 8 10 10 10 8b

Trifolium arvense Hazepootje 3 2 2 s s s 6c

Trifolium pratense Rode klaver 10 10 10 10 10 10 Sa

Trifolium repens Witte klaver 10 10 10 10 10 10 2a

Typha angustifolia Kleine lisdodde 2 I 2 s 6 s 4c

Typha latifolia Grote lisdodde 5 2 4 9 s 9 4c

Ulmus minor Gladde iep 7 3 5 10 s 10 9c

Urtica dioica Grote brandnetel 10 10 10 10 10 10 Sb

Valeriana repens Echte valeriaan s 9 s 10 10 10 Sb

Verbascum thapsus Koningskaars 3 s 4 9 9 9 lf

Verbena officinalis Ijzerhard 4 3 9 9 8 9 Ie

Veronica filiformis Draadereprijs 1 1 1 s s 6 Sa

Veronica persica Grote ereprijs 6 5 6 9 9 10 la

Veronica serpyllifolia Tijmere_prijs 2 4 3 s 9 9 2a

Viburnum opulus Gelderse roos 6 s 7 10 10 10 9f

Vicia cracca Vogelwikke 9 9 9 10 10 10 Sa

Vicia sepium Heggewikke s 9 7 9 10 10 Sb

Viola arvensis Akkerviooltje 6 s 6 10 9 10 lc

Bïla en

Rum ex hydrolapathum Waterzuring 4 I 3 9 7 9 4c

Rum ex obtusifolius Ridderzuring 10 10 10 10 10 10 lg

Rum ex sanguineus Bloedzuring 3 3 3 9 9 9 9c

Sagina procumhens Liggende vetmuur 7 s 6 10 9 10 ld

Sagittaria sagittifolia Piilkruid 2 I 2 8 6 8 4d

Salix alba Schietwilg 6 2 s 10 8 9 4e

Salix caprea Boswilg 8 10 9 10 10 10 9f

Salix cinerea Grauwe wilg 6 6 6 10 10 10 9a

Salix fragilis Kraakwilg 4 3 4 9 8 9 4e

Salix x multinervis I I I I I I I I

Salix x multinervis I I I I I I I I

Salix x sericans I I I I I I I I

Sambucus nigra Gewone v lier 9 9 9 10 10 10 8b-

Sambucus nigra laciniata Peterselievlier I I I I I I I I

Scirpus sylvaticus Bosbies 4 7 s 9 10 10 Sb

Scrophularia auriculata Geoord helmkruid s 3 4 9 8 9 4d

Scrophularia nodosa Knopig helmkruid 8 9 8 10 10 10 9f

Scutellaria galericulata Blauw glidkruid 3 2 3 8 8 8 4c

Senecio aquaticus Waterkruiskruid 1 1 I 7 6 7 Sb

Senecio jacobaea J akobskruiskruid 8 9 8 10 10 10 6b

Senecio viscosus Kleverig kruiskruid 2 3 3 8 8 9 Ie

Senecio vulgaris Klein kruiskruid 10 8 9 10 10 10 la

Sisymbrium officinale Gewone raket 10 6 8 10 10 10 le

Solanum dulcamare Bitterzoet s s s 10 9 9 4e

Solanum nigrum Zwarte nachtschade 9 2 6 10 7 10 la

Sonchus asper Gekroesde melkdistel 10 8 9 10 10 10 la

Sonchus oleraceus Gewone melkdistel 9 7 8 10 10 10 la

Sorbus aucuparia Wilde lijsterbes 7 9 8 10 10 10 9e

Stachys palustris Moerasandoorn 5 4 2 9 9 8 4e

Stachys sy1vatica Bosandoorn 8 9 8 10 10 10 9f

Steilaria media Vogelmuur 10 10 10 10 10 10 la

Symphoricarpos a1bus Sneeuwbes I I I I I I I

Symphytum officinale Gewone smeerwortel 8 4 7 10 9 10 4e

Tanacctum vulgare Boerenwormkruid 9 8 9 10 10 10 lg

Taraxacum sp. Paardebloemsoort I I I I ""

I I Sa \

Thaiietrum flavum Poelruit 2 I l 7 5 7 4e

Biïa en

Polygonum cuspidatum Japanse duizendknoop 3 3 3 9 9 9 lg

Polygonum hydropiper Waterpeper 8 7 8 10 10 10 2b

Polygonum lapathifolium Beklierde duizendknoop 8 4 6 10 9 10 2b

Polygonum mite Zachte duizendknoop 2 I 2 8 5 8 2b

Polygonum persicaria Perzikkruid 9 6 8 JO 10 10 la

Populus x canadensis Canadapopulier I I I I I I I

Potamogeton natans Drijvend fonteinkruid 3 2 2 8 7 8 4a

Potamogeton Q_ectinatus Schedefonteinkruid I I I 7 5 7 4a

Potentilla anserina Zilverschoon JO 8 9 10 10 10 2a

Potentilla reptans Vijfvingerkruid 6 4 5 10 9 9 2a

Prunella vulgaris Gewone brunel 8 9 9 10 10 10 5a

Prunus cerasus Zure kers I I I I I I I

Prunus _Q_adus Vogelkers 2 2 2 8 8 8 9c

Prunus serotina Amerikaanse vogelkers 4 1 3 9 6 9 9e

Prunus spinosa Sleedoom 8 10 9 10 10 10 8d

Pulicaria dysenterica Heelblaadjes 5 l 4 10 7 9 2a

Quercus robur Zomereik 4 6 5 9 lO 9 9e

Quercus rubra Amerikaanse eik I I I I I I I

Ranunculus acris Scherpe boterbloem lO 10 10 10 10 10 Sa

Ranuncu1us flammu1a Egelboterbloem 2 7 4 8 lO 9 7a

Ranunculus repens Kruipende boterbloem 10 10 10 10 10 10 2a

Ranunculus sceleratus Blaartrekkende 4 1 3 9 5 9 2b

boterbloem

Reseda lutea Wilde reseda 3 3 3 8 8 9 lf

Rhinanthus angustifo lius Grote ratelaar 2 1 2 8 5 7 5b

Ribes rubrum Aalbes 4 3 4 9 9 9 2b

Robinia pseudoacacia Robinia 7 2 4 9 8 9 9e

Rorippa amphibia Gele waterkers 4 I 3 9 7 8 4d

Rorippa islandica Moeraskers 4 I 3 9 6 9 2b

Rosa sp . Roossoort I I I I I I I

Rubus caesius Dauwbraam 8 6 7 10 10 10 8d

Rubus sp. Braamsoort I I I I I I I

Rumcx acetosa Veldzuring 10 10 10 10 10 10 5a

Rumcx acctosella Schapezuring 9 3 6 10 8 10 6c

Rumex conglomeratus Kluwenzuring 5 3 4 10 8 9 2a

Rumex crispus Krulzuring 9 7 8 10 10 10 2a

Biïa en

Lychnis flos-cuculi Echte koekoeksbloem 6 6 6 10 10 10 Sb

Lycopus europaeus Wolfspoot 8 6 7 10 9 10 4c

Lysimachia nummularia Penningkruid 7 s 7 10 9 10 2a

Lysimachia vulgaris Grote wederik 6 s 6 10 9 10 Sb

Lythrum saliearia Grote kattestaart 7 3 6 10 9 10 4e

Matricaria discoidea Schijfkamille 10 10 10 10 10 10 ld

Matricaria recutita Echte kamille 10 4 8 10 9 10 la

Medicago lupulina Hopklaver 9 8 8 10 10 10 Sa

Melandrium album Avondkoekoeksbloem 4 4 4 9 9 9 Ie

Melandrium dioicum Dagkoekoeksbloem 6 8 7 10 10 lO 8b

Melilotus officinalis Ciroengele honingklaver 4 4 4 9 9 9 Ie

Mentha aquatica Watermunt 7 6 7 10 10 10 4c

Myosotis arvensis Akkervergeet-mij-nietje 6 6 6 10 9 10 8b

Myosotis ramosissima Ruw vergeet-mij-nietje 3 4 4 9 9 9 6b

Myosotis scorpioides Moerasvergeet-mij-nietje 1 1 1 7 5 7 4d

Myosoton aquaticurn Watermuur s 2 4 9 8 9 2b

Myriophyllum vertici llatum Kransvederkruid 1 1 1 6 4 6 4a

Nymphaea alba Witte waterlelie 2 I I 8 4 7 4a

Oenanthe aquatica Watertorkruid 4 1 3 9 4 9 4d

Oenanthe fistulosa Pijptorkruid 2 1 1 8 3 7 4d

Oenothera parviflora Kleine teunisbloem 1 1 I 6 4 6 1f

Oxalis fontana Stijve klaverzuring 6 2 s 10 8 9 la

Papaver rhoeas Grote klaproos 8 s 7 10 9 10 la

Phalaris arundinacea Rietgras 8 8 8 10 10 10 4d

Phleum pratense Timoteegras 7 10 8 10 10 10 Sa

Phragmites australis Riet 8 2 6 10 8 10 4c

Picea abies Fijnspar I I I I I I I

Plantago lanceolata Smalle weegbree 10 10 10 10 JO 10 Sa

Plantago major Grote weegbree 10 10 10 10 10 10 ld

Poa annua Straatgras 10 10 10 10 10 10 ld

Poa ncmoralis Schaduwgras 6 9 8 10 10 10 9f

Poa pratensis V cidbeemdgras 10 10 10 10 10 10 Sa

Poa trivialis Ruw beemdgras 7 6 7 10 10 10 2a

Polvgonum amphibium Veenwortel 7 3 5 10 8 9 2a

Polygonum aviculare Varkensgras 10 10 10 10 10 10 ld

Polygonum convolvulus Zwaluwtong 9 6 8 10 10 10 la

Bïl n

Galinsega parviflora Kaal knopkruid 5 I 3 9 6 9 1c

Galium aparine Kleefkruid 9 10 9 10 10 10 8b

Galium mollugo Glad walstro 7 10 8 10 10 10 5a

Galium palustre Moeraswalstro 7 5 6 10 9 10 7a

Geranium malle Zachte ooievaarsbek 8 5 6 10 9 10 Ie

Geranium robertianum Robertskruid 7 9 8 10 10 10 8b

Geum urbanum Geel nagelkruid 7 9 8 10 10 10 8b

Glechoma hederacea Hondsdraf 10 9 10 10 10 10 8b

Glyceria declinata Getand vlotgras 2 4 3 8 9 9 4d

Glyceria fluitans Mannagras 7 7 7 10 10 10 4d

Glyceria maxima Liesgras 6 2 5 10 8 9 4c

Gnaphalium uligunosum Moerasdroogbloem 7 5 6 10 9 10 2c

Hedera helix Klimop 8 7 8 10 10 10 9f

HeracJeum sphondylium Gewone bereklauw JO lO 10 10 10 10 8b

Hieracium umbellaturn Schermhavikskruid 6 6 6 JO 10 10 7f

HoJcus lanatus Gestreepte witbol JO 10 10 10 10 10 5a

Humulus Jupulus Hop 8 5 7 10 9 10 4e

Hydrocharis morsus-ranae Kikkerbeet 2 1 1 8 2 8 4a

Hypericum perforaturn Sint-Janskruid 10 10 lO 10 lO 10 6e

Hypochoeris radicata Gewoon biggekruid 9 9 9 10 10 10 6b

Impatiens glandulifera Reuzenbalsemien I 1 1 6 5 6 4e

Iris pseudacorus Gele lis 7 5 6 10 9 10 2c

Juncus acutiflorus Veldrus 3 6 4 9 9 9 7c

Juncus articulatus Zomprus 3 3 3 8 9 9 4c

Juncus bufonius Greppelrus 7 6 7 10 10 10 2b

Juncus effusus Pitrus 8 10 9 10 10 10 2a

Juncus inflexus Zeegroene rus 6 5 5 10 9 10 2a

Lamium album Witte dovenetel 10 10 10 10 10 10 8b

Lamium purpureurn Paarse dovenetel 9 6 8 10 10 10 la

Lathyrus pratensis Veldlathyrus 7 6 7 10 10 10 5a

Lemna minor Klein kroos 7 3 5 10 8 10 4a

Linaria vulgaris Vlasbekje 9 9 9 10 10 10 Ie

Lolium mulriflorum Italiaans raaigras 3 I 3 9 7 8 Ie

Lolium perenne Engels raaigras 10 10 10 10 10 10 ld

Lotus comiculatus Gewone rolklaver 6 8 7 10 10 10 6b

Lotus ulil!inosus Moerasrolklaver 8 8 8 10 10 10 5b

Bïla en

Cirsium vulgare Speerdistel 9 9 9 10 10 10 Ie

Convolvulus arvensis Akkerwinde 8 s 7 10 9 10 Ie

Conyza eauadensis Canadese fijnstraal 8 3 6 10 9 10 ld

Cornus sanguineus Rode kornoelje s 6 6 9 10 10 8d

Coronapus didymus Kleine varkenskers 1 1 1 6 1 6 ld

Crataegus monogyna Eenstijlige meidoorn s 5 s 9 9 9 8d

Crepis capillaris Klein streepzaad 9 7 9 10 10 10 Ie

Cynosurus cristatus Kamgras 7 8 7 10 10 10 Sa

Dactvlis glomerata Gewone kropaar 10 10 10 10 10 10 Sa

Daucus carota Peen 9 8 9 10 10 10 Sa

Deschampsia cespitosa Ruwe smele 7 10 8 10 10 10 2a

Diplotaxis tenuifolia Grote zandkool 2 1 2 8 6 8 lf

Dryopteris carthusiana Smalle stekelvaren s 8 6 9 10 10 9e

Dryopteris dilatata Brede stekelvaren 3 4 3 8 9 9 9e

Dryopteris filix-mas Mannetjesvaren 6 9 7 10 10 10 9f

Echinochloa crus-galli Harrepoot s 1 3 9 s 9 Ie

Eleocharis palustris Gewone waterbies 2 2 2 8 7 8 4d

Elodea eauadensis Brede waterpest 2 1 2 8 7 8 4a

Elymus repens Kweekgras 10 8 9 10 10 10 Ie

Epilobium angustifolium Wilgeroosje 8 10 9 10 10 10 8a

Epilobium hirsutum Harig wi1geroosje 3 6 4 8 10 9 4e

Epilobium palustre Moerasbasterdwederik 1 3 2 7 9 8 7a

EQilobiumJ~arviflorum Viltige basterdwederik s 3 4 9 9 9 4e

Epipactis hellebonne Brede wespenorchis 3 3 3 9 8 8 9c

Equisetum arvense Heermoes 10 6 8 10 9 10 Ie

Equisetum fluviatile Holpijp 4 3 4 9 9 9 4c

E_guisetum _g_alustre Lidrus 8 s 7 10 9 10 2a

Eupatorium cannabinurn Koninginnekruid 7 s 6 10 9 lO 4e

Eurhynchium praelongurn Fijn laddermos I I I I I I I

Festuca arundinacea Rietzwenkgras 6 4 s 10 9 10 2a

Festuca pratensis Beemdlangbloem s 4 s 9 9 9 Sa

Festuca rubra Rood zwenkgras 10 10 10 10 !0 10 Sb

Filipendula ulmaria Moerasspirea !0 9 9 10 10 10 Sb

Frangula alnus Sporkehout 6 6 6 10 10 10 9a

Fraxinus excelsior Gewone es 9 9 9 10 10 10 9f

Galeopsis tetrahit Gewone hennepnetel 8 10 9 10 10 10 8b

Bïla en

Brassica rapa Raapzaad I I I I I I I

Bromus hordeaceus Zachte dravik 9 6 8 10 10 10 Sa

Bromus sterilis Iile dravik 6 s 6 10 9 10 8b

Bl}'llm argenteum Zilvermos I I I I I I I

Calliergonella cusoidata I I I I I I I

Callitriche sp. S terrekroossoort I I I I I I I

Callitriche stagnalis Gevleugeld sterrekroos 2 2 2 7 6 7 4d

Caltha palustris Dotterbloem s 8 6 9 10 10 Sb

Ca1ystegia sepium Haagwinde 9 7 9 10 10 10 4e

Capselia bursa-pastoris Gewoon herderstasje 10 10 10 10 10 10 ld

Cardamine amara Bittere veldkers 2 4 3 8 9 9 9a

Cardamine flexuosa Bosveldkers I 1 1 6 6 7 9a

Cardamine hirsuta Kleine veldkers 2 I 2 8 6 8 6b

Cardamine pratensis ssp.pr. Pinksterbloem 8 8 8 10 10 10 Sa

Carex acuta Scherpe zegge 4 3 3 9 8 9 4c

Carex acutiforrnis Moeraszegge 3 2 3 9 7 9 4c

Carex cuprina Valse voszegge 3 1 2 8 7 8 2a

Carex disticha Tweerijige zegge 3 2 3 8 8 8 Sb

Carex hirta Ruige zegge 7 4 6 10 9 10 2a

Carex panicu1ata Pluimzegge 2 2 2 8 7 8 4c

Carex pseudocyperus Hoge cyperzegge 2 1 I 8 4 7 4c

Carex remota Ijle zegge 3 s s 9 9 9 9a

Carex riiJaria Oeverzegge 2 1 2 8 4 8 4c

Centaurea thuillieri Gewoon knoopkruid 10 10 10 10 lO 10 Sa

Centauriurn pulchellum Fraai I I I s 6 6 2c

duizendguldenkruid

Cerastium fontanum Gewone hoornbloem 10 10 JO 10 10 10 Sa

Ceratophyllum demersum Grofhoornblad 2 I I 7 4 7 4a

Chelidonium rnajus Stinkende gouwe 8 8 8 10 10 10 8b

Chenopodium album Melganzevoet lO 10 10 10 10 10 le

Chenopodium polyspcrmun Korrelganzevoet 3 l 2 8 7 8 la

Chenopodium rubrum Rode ganzevoet 2 I I 8 4 7 2b

Circaea lutetiana Groot heksenkruid 3 3 3 8 9 9 9c

Cirsium arvense Akkerdistel 10 10 10 10 10 10 lg

Cirsium oleraceum Moesdistel 3 2 3 9 8 9 Sb

Cirsium palustre Kale jonker 8 10 9 10 10 10 Sb

iïa en

Bijlage 5. Soortenlijst van het volledige studiegebied, met aanduiding van de zeldzaamheidskiassen en socio­

ecologische groepen (Ecol. gr.)(STJEPERAERE & FRANSEN 1982).

Wetenschappelijke naam Nederlandse naam Rek. Rek. rek. Log. Log. Log. Ecol.

ZZI ZZI ZZI ZZI ZZI ZZI gr.

N z Bel. N z Bel.

Acer campestre Spaanse aak 2 5 4 8 9 9 9d

Acer pseudoplatanus Gewone esdoorn 7 9 4 10 10 10 9g

Achillea millefolium Gewoon duizendblad 10 10 10 10 10 10 5a

Aegopodium podagraria Zevenblad 10 10 10 10 10 10 8b

Aesculus hippocastanum Witte paardekastanje I I I I I I I

Agrostis capillaris Gewoon struisgras 8 8 8 10 10 10 6e

Agrostis stolonifera Fioringras 9 7 8 10 10 10 2a

Alisma IJiantago-aquatica Grote waterweegbree 6 3 5 10 8 9 4d

Alliara petiolata Look-zonder-look 5 7 6 9 10 10 8b

Alnus glutinosa Zwarte els 9 9 9 JO 10 10 9a

Alnus incana Witte els 3 4 4 9 9 9 9c

Alopecurus genieuiarus Geknikte vossestaart 3 2 3 9 8 8 2a

Alopecurus myosuroides Duist 6 3 5 10 8 9 la

Alopecurus pratensis Grote vossestaart 6 6 6 10 9 10 Sa

Anagallis arvensis Rood guichelheil 6 5 5 10 10 10 la

Angelica sylvestris Gewone engelwortel 8 9 9 10 10 10 4e

Anthoxanthum odoratum Gewoon reukgras 8 9 8 10 10 10 5a

Anthriscus caucalis Fijne kervel 1 I I 6 3 5 8d

Anthriscus sylvestris F1uitekruid 8 10 9 10 10 10 8b

Apium nodiflorum Groot moerasschenn 5 2 4 9 8 9 4d

Arctium lappa Grote klit 2 2 2 8 8 8 1g

Arctium minus Kleine klit 8 8 8 10 10 10 lg

Arrhenatherum elatius Gewone glanshaver 10 8 9 10 9 10 5a

Artemisia vu!garis Bijvoet 10 9 10 10 10 10 lg

Athyrium filix-femina Wijfiesvaren 6 9 7 10 10 10 9f

Atriplex prostrata Spiesmelde 6 2 4 10 7 9 Ie

Barbarea vulgaris Gewoon barbarakruid 3 5 3 8 9 9 4e

Bellis perennis Madeliefie 10 10 10 10 10 10 5a

Berula erecta Kleine watereppe 2 1 1 8 5 7 4d

Betula pendula Ruwe berk 7 10 8 10 10 JO 9e

Brachvthccium rutabulum I I I I I I I

Biïa n

89 Hx Lhi 173 Kd Kd(Hr)

90 Kd(Hu) Kd(Hu 0) 174 Ae Ae/Mr0 +Me0

175 Lhb+Lhi+Hf Lhi+HF

Kalkense meersen

176 He He

177 He Hp(r)*

178 He He

179 Hpr+He He

180 He He

Biïa en

56 Ha+Sg0 Ha0 +Hu0 143 Hpr+Hc0 +Hf Hpr/Hf

57 Lsh Lsh 144 Hpr+Hc0 +Hf Hp(r)*

58 Hp+Hf Hp/Hu 145 Hpr+Hc0 +Hf Hp(r)*

59 Hp Hp 146 Lhi Lhi

60 Hpr+Hc0 Hpr+Hc0 Heusden L.O.

61 I Kd(Hu/Hp) 147 Vn(p) LhbNn

62 Kd(Hu+Hp) Kd(Hu+Ha0) 148 Lhi Lhi

63 Kd(Hu+Hp) Kd(Hu+Ha0) 149 Sf Sf

64 Ha+Sgo Kd(Ha0 1Hu0) 150 Ae AeiMr

Scheldebroek Polders te Appels

65 Hpr+Mc Hx/Hu 151 Kd(Hu) Kd(Hu/Hp)

66 Hpr+Mc Hx!Hu Heusden L.O.

67 Kd+HU0 Kd(Hu/Hr) 152 Ua+Kq Ha

68 Hpr+Mc Hx/Hu 153 Pa Pa

69 Sf Sf 154 Vn(p) LhbNn

70 Ae+Mc Mr 155 Kd(Hu0) Kd(Hu0

)

71 Ae+Mc Sf 156 I I

72 Ae+Mc Mr 157 Vn(p) LhbNn

73 Ae+Mc Mr 158 Qs Qs

74 Hpr+Mc Hpr 159 Hx+Hp Hp(r)*

75 Hpr+Mc HpriHu 160 Qs Qs

76 Hpr+Mc Sf> 161 Mr+Kz Mr+Kz

Tielrodebroek Weimeers

77 Kd(Hu) Kd(Hu) 162 Ha Hx!Hu+Ha0

78 Aev Aev Grote Wal

79 Kd(Hu) Kd(HuiHx) 163 Ae Ae

80 Mr Hx 164 Hpo Lhi

81 Hpr Hpr 165 Hpo Lhi

82 Kd(Hu) Kd(Hu/Hp) 166 Lhi+Lhb+Hf Lhi+Hf

83 Hpr Hx 167 Lhi+Lhb+Hf Lhb

84 Hpr Hx 168 Kd Kd(HuiHp)

85 Hpr Hpr 169 Sf Sf

Potpolder I 170 Kd Kd(Hu0)

86 Lhi Lhi 171 Aev Aev

87 Kd(Hu) Kd(Hu 0) Vlassenbroekse polder

88 Hpr Hx/Hu 172 Hp Hp

Bïla en

23 He He0 /H:F 111 Kd(Hu+Sz) Kd(Hp)

24 Kd+Hu0 Kd+Hu0 112 Kd(Hu+Sz) Kd(Hp)

25 Hp+He0 Hp 113 Kd(Hu+Sz) Kd(Hu/Hp)

26 Kd+Hu0 Kd+Hu0 114 Aev Aev

27 Hp Hp 115 Hp+Hu Lhi+H:F

28 Hp+He Hp+Ha0 116 Hp Hp

29 Lsh Lsh 117 LhbNn LhbNn

Bergenmeersen 118 Hp Hx

30 Kd+Hp Kd+Hp Potpolder IV

31 Hpr+He Hp(r)* 119 Hp+Hx Hp/Hu

293 Hpr+He Hp 120 He Hp(r)*

32 Kd+Hp Kd+Hp 121 Ap Ap

33 Hp+Hr Hp 122 He Hf/He

34 Lhi Lhi Potpolder V

35 Hpr+He Hpr 123 He0 Hx/Hu

36 Hp Hp 124 He0 Hpr/Hu

37 Kd+Hp Kd+Hp/Hu 125 He0 Hpr/Hu

38 Hpr+He Hx 126 He0 Hp(r)*

39 Hpr+He Hp(r)* 127 He0 Hpr/Hu

Paardenweide 128 Lhi Mr0

40 Hpr+Hc0 Hx/Hu 129 Lhi Lhi

41 Hpr+He0 Hpr Bulbierbroek

42 Kd+Hu0 Kd(Hu/Hp) 130 Hp+Hx Hx

43 Hpr+Hc0 Hp(r)*+H:F 131 Hp+Hc Lhi+H:F

44 Hpr+Hc0 Hp 132 Hp+He Hp/Hu

45 Kd+Hu0 Kd+Hu0 Polders te Appels

46 Lhb Lhb 133 Kd Kd(Hu)

47 He Hp(r)* 134 Lhb Lhb

48 Hp Hx 135 Kd+Sf Kd(Hu)

49 Kd(Hu+Hp) Hp/Hr/Hu 136 Vn Lhb/Vn

50 Kd(Hu+Hp) Hp/Hr/Hu 137 Hpr+Hc0 +Hf Hpr

51 Qb+Ha0 Qb+Ha0 138 Lhi Lhi

52 Kd+Hu0 Kd+Hu0 139 Lhi Lhb

53 Kd+Hu0 Kd+Hu0 140 Hpr+Hc0 +Hf Hp(r)*

54 Lsh Lsh 141 Kd+Sf Kd(Hp/Hu)

55 Ha Ha0 +Hp 142 I Mr0 /Mc0

Biïa en

282 Kd(Hu) Hu Hp/Hr

283 Kd(Hu) Hu Hp/Hr

284 Hx Hx Hx

285 Hx!Hp Hx Hx

286 Hx/Hp Hx Hx

287 Vn(p)Nm(p) Vn Vn(p)

288 Vn(p)/Vm(p) Vn Vn(p)

289 Hx Hx Hx

290 Hx/Hpr Hp Hpr

291 Hx!Hpr Hp Hp

Opnamenr Oorspr. BWK(1994) Opnamenr Oorspr. BWK(1994)

BWK BWK

Gentbrugse meersen Potpolder I

2 Hx Hx!Hu 91 Hp Hx

3 Hx Hx/Hu 92 Hf+ He Lhi

4 Hp Hx 93 Hf+ He Lhi+Hf'

5 Hpr+Me Hpr 94 Hx Hx/Hu

6 Hx Hx 95 Hpr Hr

7 Hp+Hx Hp(r)* 96 Hpr Hx

8 Hpr+Mc Hpr+Mc Boven Zanden

9 Kd(Hu0) Kd(Hu0

) 97 Lhi Lhi

10 Kd(Hu0) Kd(Hu0

) 98 Kd Kd(Ha0)

11 Kd(Hu0) Kd(Hu0

) 99 Kd Kd(Hu+Ha0)

12 Hp+Hx Hp 100 Kd Kd(Hu0)

Weimeers 101 Kd Kd(Hu0)

13 He Hp(r)* Polders te Hingene

14 Hpr Hp(r)*/Hu0 102 Lhb+Sz Lhb+Sz

15 He He 103 Mr Hu+Hf'

16 Lhi Lhi 104 Lhi+LhbNn LhbNn

17 Ls+Pi Ls+Pa 105 Kd(Hu+Sz) Kd(Hu+Sz)

18 Hp+Hx+Ha0 Hx 106 Hp Lhi

19 Hp+Hx+Ha0 Hx 107 Lhi+Lhb/Vn Ae

20 Hp+Hx+Ha0 Hx 108 Lhi+LhbNn Lhb/Vn

21 He Hc0 109 Lhi+LhbNn Lhb/Vn

22 He He0 110 Lhi+Lhb/Vn LhbNn

Biïa en

246 Vn(p) Vn Vn(p)

247 Lh/Hfc Lhi Lhb

248 Vm!Vn Vn Vn(p)

249 Vm!Vn Vn LhbNn

250 Vm!Vn Vn LhbNn

251 Hpr Hx Hx

252 Hpr Hx Hpr

253 Vn(p)Nm(p) Vn Vn(p)

254 Vn(p)Nm(p) Vn LhbNn

255 Vn(p)Nm(p) Vn Lhi

256 Vn(p)Nm(p) Lhi Lhb

257 Vn(p)Nm(p) Vn Lhb

258 Vn(p)Nm(p) Vn Vn(p)

259 Vn(p)Nm(p) Vm Vm(p)

260 Vn(p)Nm(p) Vm Vm(p)

261 Vn(p)Nm(p) Vm Vm(p)

262 Vn(p)Nm(p) Vm Vm(p)

263 Vn(p)/Vm(p) Vm Vm(p)

264 Vn(p)Nm(p) Vn LhbNn

265 Vn(p)Nm(p) Vm Vm(p)

266 Lh Vm LhbNn

267 Vn(p)Nm(p) Vm Vm(p)

268 Vn(p)Nm(p) Vm Vm(p)

269 Vn(p)Nm(p) Vm Vm(p)

270 Vn(p)Nm(p) Vn Vn(p)

271 Vn(p)Nm(p) Vn Vn(p)

272 Vn(p)/Vm(p) Vn Vn(p)

273 Vn(p)/Vm(p) Vn Vn(p)

274 Hx/Hp Hp Hp

275 Hx/Hp Hx Hx

276 Lhi Lhi Lhi

277 Hx/Hp Hx Hx

278 Hp Hp(Hu) Hx

279 Hp Hx Hp

280 Kd(Hu) Hu Hpr

281 Kd(Hu) Hp(Hu) Hp/Hr/Hu

Bi'la en

211 Vn(p) Vn LhbNn

212 Vn(p) Vn Lhb

213 Qs Qs Qs 214 Hx/Hp Hp(Hu) Hx

215 Hx/Hp Hx Hx

216 Lhi Lhi Lhi

217 Qs Qs Qs 218 Vn(p) Vn Lhb

219 Vn(p) Vn Lhb/Vn

220 Qs Qs Qs 221 Hx/Hp Hp(Hu) Hpr

222 Vn(p) Vm Vn(p)

223 Hx!Hp Hp(Hu) Hx

224 Hx/Hp Hp(Hu) Hpr

225 Hx/Hp Hx Hr

226 Hx/Hp Hx Hr

227 Hx!Hp Hx Hx

228 LhiNn Lhi Lhi

229 Lh/Hfc Lhi Lhi

230 Hx/Hp Hx Hpr

231 Vm(p) Vn LhbNn

232 Hp Hx Hp

233 Hx/Hp Hx Hx

234 Lhi Lhi Lhi

235 Hp Hp(Hu) Hp/Hu

236 Vm(p) Vn LhbNn

237 Hp Hx Hr

292 Hp Hx Hx

238 Vm(p) Lhi Lhi

239 Hp Hx Hx

240 Lhi Lhi Lhb/Sz

241 Hp Hx Hx

242 Vn(p) Vn Vn(p)

243 Hx/Hp Hx Hx

244 Hx/Hp Vn Lhi

245 Hx/Hp Hx Hpr

Bi"la en

Bijlage 4. Evolutie van de karteringseenheden van de Biologische Waarderingskaart van België.

Opnamenummer Oorspronkelijke BWK-eenheid Huidige BWK-

BWK-eenheid BERVOETS et al. eenheid (1994)

(1978-1984,'88-'89) (1986)

Polder van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde

1 Hx/Hpr Hp Hp(r)*

181 Hx/Hpr Hp Hx

182 Hx/Hpr Hp Hr

183 Hx/Hpr Hp Hpr

185 Lh/Vn Vn Lhb

184 Hx/Hpr Hp Hx

186 Vn(p) Vm Vn(p)

187 Vn(p) Lhi Lhb

188 Vn(p) Vn LhbNn

189 Hpr/Hx Hp Hpr

190 Hp Hp Hpr

192 Vn(p) Lhi Lhi

191 Hx Hp Hx

193 Vn(p) Vm Vn(p)

194 Hpr Hp Hpr

195 Hx!Hpr Hp(Hu) Hpr

196 Vn(p) Vn LhbNn

197 Vn(p) Vm Vn(p)

198 Hpr Hp Hpr

199 Vn/Lh Lhi Lhi

200 Vn/Lh Vm LhbNn

201 Kd(Hu) Hp(Hu) Hr/Hu

202 Kd(Hu) Hp(Hu) Hr/Hu

203 Kd(Hu) Hu Hr/Hu

204 Kd(Hu) Hu Hr/Hu

205 Kd(Hu) Hu Hp/Hu

206 Lhi Lhi Lhi

207 Hpr Hx Hx

208 Hpr Hp Hpr

209 Hx Hx Hx

210 Vn(p) Vn Lhb