De terrestrische flora en vegetatie van het niet …vegetatie en mogelijkheden voor natuurherstel en...
Transcript of De terrestrische flora en vegetatie van het niet …vegetatie en mogelijkheden voor natuurherstel en...
Instituut \'ucr ;'- ' ",,. . :r- 1-: • 'I_. J .• l.l
De terrestrische flora en vegetatie van het
niet-getijbeïnvloede deel van het alluvium
van de Zeeschelde
f:~k";r•:. !L.:.:J\ f< .. '::·: J'! . "-,: ;_..)
1070 F3RUSSEL.
Els Van den Balck, Maurice Hoffmann & Patriek Meire
Instituut voor Natuurbehoud
Kliniekstraat 25
1070 Brussel
Rapport IN 98/10
April 1998
INHOUD
Samenvatting ........................................................... .................................................... 1
HOOFDSTUK 1. INLEIDING ................................................................................ 3
1. 1 Algemeen ............................................................................................... .. ... 3
1.2 Doelstellingen ... ..... .. ...................... .. .. .... .......... ....................... .. .............. .... 3
HOOFDSTUK 2 . MATERIAAL EN METHODEN .............................................. 4
2.1 Materiaal ................................................................................................... 4
2.1. 1 Situering van het studiegebied ................................................ .... 4
2.1.2 Flora .......................................................... .. .. ...... ................... ...... 4
2.1.2.1 Determinatie en nomenclatuur ..... ................................. 4
2.1.2.2 Florakarakteristieken ..... ............................. ............. ..... 6
2.1.3 Vegetatie-Algemene omschrijving ............................ .. ................. 6
2.2 Methoden ... ............................................. ................................................... 6
2.2.1 Flora ......... ...... .......... ........ ....... .. .... ........................ .. ....... ........ ... ... 6
2.2.1.1 Veldwerk ........... ........................................... ....... .. ...... .. 6
2.2.1 .2 Florakarakteristieken ................................................. .. . 7
2.2.1.3 Bijzondere flora-elementen .......................... .. .............. 7
2.2.2 Vegetatie ....... .......... .... ....... ....... ..... .. ...... .. ..... .... ........................... 7
2.2.2.1 Veldwerk ........................................................... .. .... ..... . 7
2.2.2.2 TWINSPAN-classificatie ............................ .... ............. 9
2.2.2.3 DCA-ordinatie .................. ...... ....... ................... ........... .. ! !
2.2.2.4 Evolutie van de karteringseenheden van de
Biologische Waarderingskaart .................................................. 11
2.2.2.5 Koppeling van de BWK-karteringseenheden aan de
TWINSPAN-groepen .............................. .. ............................... 13
HOOFDSTUK3 . RESULTATEN ........................................................................... l4
3.1 Flora ........................................................................................................... 14
3 .1. 1 Soortenrijkdom ........ ............ .... ................. ... ......... .. .. ... .. .. ........... . 14
3 .1.2 Florakarakteristieken ....... .. ... ... ............... .. .. ......... .... ...... .... ... ... .... 14
3.1.2.1 Zeldzaamheidskiassen ....... .. ... ........................... ........... 14
3.1.2.2 Socio-ecologische groepen .. ....... ......... .. .... .. .......... ....... 15
3.1.3 Bijzondere flora-elementen ........ ... ................. ... ... ............. ........ .. 17
3.2 Vegetatie .................................................................................................... 23
3.2.1 Algemene omschrijving van de vegetatietypen, op basis van de
BWK-eenheden en geactualiseerd a.h.v. veldwaarnemingen .. ............ 23
3.2.2 Indeling van de TWINSPAN-groepen a.h.v. het dendragram
en de tabel. ........... ..... ..... .... ...... .. ............ .. .......... ... .... .... ..... ........... ........ 2 9
3.2.3 Syntaxonomische fase- syntaxonomie en synecologie .............. 32
3.2.4 Procentueel aandeel van enkele ecologische factoren per
TWINSPAN-groep ....... .................................................... ..... .. .. .... ... .... 47
3.2.5 DCA-ordinatie .. ..... ....... .. ................... ... .... ....... ...... ....... ...... ... ...... . 49
3.2.5.1 Algemeen .... .. ...... .. ..... ........ ............. ........... .. ........... .. .... 49
3.2.5.2 Cultuurgraslanden .. ........ .. .. ......... ..... ........ .... ........ .. .. ... .. 52
3.2.5.3 Bossen en struwelen .... ..... ............... ..... .. .. .. ........ .......... 52
3.2.6 Huidige toestand en verandering van de vegetatie a.h.v. de
BWK-karteringseenheden .. ..... ... ......... ................................................ . 55
3.2.6.1 Algemeen .. ....................... .. .... ... ...... ...... ... ..... .. .............. 55
3.2.6.2 Huidige toestand van de vegetatie en verandering
a.h.v. de BWK-karteringseenheden in de polder van Kruibeke,
Bazel en Rupelmonde ..... ....... ...... ....... ... ... ....... .... ... .... ........ ..... . 55
3.2.6.3 VergelUking tussen de oorspronkelijke en huidige
karteringseenheden en deze van BERVOETS et al. (1986)
voor de polder van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde ............... 60
3.2.6.4 Huidige toestand van de vegetatie en verandering a.h.v. de
BWK-karteringseenheden in de overige alluviale gebieden .... 62
3.2.7 Koppeling van de BWK-karteringseenheden aan de TWINSPAN-
groepen ...... .... ..... ... ..... ......... ......... ............................. .. .. ......... .............. 78
HOOFDSTUK 4. DISCUSSIE ................................................................................. 85
REFERENTIES
BIJLAGEN
LIJSTVAN DE FIGUREN
Figuur 1. Situering van het studiegebied . .................................................. .............. 5
Figuur 2. Histogram van het aantal soorten in het studiegebied i.f.v.
de logaritmische zeldzaamheidskiassen van Noord-België en België .................... 14
Figuur 3. Procentueel aandeel van de socio-ecologische hoofdgroepen in het
studiegebied ................................................................................................................ 15
Figuur 4. Overzicht van.het grondgebruik in de binnendijkse alluvia a.h.v. de
BWK ................................................................................. ........................................... 24
Figuur 5. Dendrogram ............................................................................................... 30
Figuur 6. Procentueel aandeel van de bodemdrainageklassen per TWINSPAN-
groep ............................................................................................................................ 47
Figuur 7. Procentueel aandeel van de beheersvormen per TWINSPAN-groep .. 48
Figuur 8. DCA-ordinatiediagram van 290 opnamen met aanduiding van de
TWINSP AN-groepen .................................................................................................. 50
Figuur 9. DCA-grafiek van de cultuurgraslanden .................................................. 53
Figuur 10. DCA-grafiek van de bossen en struwelen . ............................................ 54
Figuur 11. Evolutie van de BWK-eenheden in het studiegebied ............. ............... 56
Figuur 12. Procentuele verandering van de BWK-eenheden over de periode
1978-1994 in de polder Kruibeke, Bazel en Rupelmonde ....................................... 58
Figuur 13. Procentuele verandering van de BWK-eenheden over de periode
1978-1994 in de afzonderlijke polders van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde ...... 59
Figuur 14. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in de Gentbrugse
meersen . ...................................................................................................................... 63
Figuur 15 Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in de Weimeers .............. 64
Figuur 16. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in de Bergenmeersen .... 65
Figuur 17. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in de Paarden weide ...... 66
Figuur 18. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in het Scheldebroek ..... 67
Figuur 19. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in het Tielrodebroek .... 68
Figuur 20. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in Potpolder I. .............. 69
Figuur 21. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in Boven Zanden .......... 69
Figuur 22. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in de polders te
Hingene .......................... ................................................ : ............................................ 70
Figuur 23. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in Potpolder IV ............. 71
Figuur 24. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in Potpolder V .............. 72
Figuur 25. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in het Bulbierbroek. ..... 73
Figuur 26. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in de polders te Appels. 74
Figuur 27. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden te Heusden .................... 75
Figuur 28. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in de Grote Wal.. .......... 76
Figuur 29. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in de Vlassenbroekse
polder ................................................................ ......................................... : ................. 76
Figuur 30. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in de Kalkense
meersen . ...................................................................................................................... 77
LIJST VAN DE TABELLEN
Tabell. Bedekkingsschaal voor het opnemen van de vegetaties ........................... 8
Tabel 2 Geïnventariseerde studiegebieden langs de Zeeschelde met bijbehorend
aantal opnamen en periode van inventarisatie ................................................ ........ 9
Tabel 3. Bedekkingsschaal (%)en gebruikte cutlevels ........................................... lO
Tabel 4. Aangepaste BWK-karteringseenheden voor de graslanden .................... 12
Tabel 5. Socio-ecologische groepen, aantal soorten en percentage per socio-
ecologische groep in het studiegebied ....................................................................... 17
Tabel 6. Zeldzaamheidskiassen en bedreiging van een aantal recent gevonden
soorten in het studiegebied ........................................................................................ 23
Tabel 7. BWK-formaties, die weerhouden werden, met hun overeenkomstige
oppervlakten in de Schelde-, Durme- en Rupelvallei .............................................. 25
Tabel 8. TWINSP AN-tabel. ....................................................................................... 31
Tabel 9. TWINSPAN-groepen en syntaxonomische eenheden van de opnamen
in het studiegebied ...................................................................................................... 46
Tabel10. Gemiddelde DCA-scores en standaarddeviatie per vegetatiegroep ..... 51
Tabel 11. Verandering van de BWK-karteringseenheden in de gehele polder
van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde ....................................................................... 58
Tabel12. Overzicht van de verandering van de BWK-eenheden in de polders
van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde ....................................................................... 59
Tabel 13. Symbolen van de TWINSPAN-groepen en typologie volgens de
karteringseenheden van de BWK ............................................................................. 78
Tabel14. Overzicht van de TWINSPAN-groepen, het gemiddeld soortenaantal
en de biologische waarde ........................................................................................... 80
Samenvattin~
Samenvatting
Dit rapport tracht een beeld te geven van de flora en vegetatie in de binnendijkse alluviale
gebieden van de Boven-Zeeschelde . Er werden 20 gebieden geïnventariseerd. Enkele
gebieden zijn reeds gecontroleerd overstromingsgebied, andere werden gekozen i.f.v. hun
bestemming in het Sigmaplan om ingericht te worden als gecontroleerd overstromingsgebied.
Potentiële overstromingsgebieden die niet in het Sigmaplan beschreven werden, werden ook
bestudeerd.
Flora
Op perceelsniveau werden 263 soorten, verspreid over 293 percelen, aangetroffen.
Binnen het studiegebied werden 30 van de 42 socio-ecologische groepen teruggevonden.
Binnen het bestudeerde deel van de Scheldevallei nemen matig bemeste graslanden op matig
vochtige grond de grootste oppervlakte in (STIEPERAERE & FRANSEN 1982).
Ongeveer 60% van de soorten is zeer algemeen, 6% (niveau t.o.v. Noord-België) is zeldzaam.
Van een aantal zeldzame en!oftypische soorten werd de auto-ecologie besproken.
Vegetatie
Naast de inventarisatie op perceelsniveau werden 293 opnamen gemaakt (waarvan 5
opnamen in de Kalkense meersen gemaakt werden door Wouter Van Landuyt). In deze
opnamen werden 230 soorten teruggevonden.
De vegetatie-opnamen werden verwerkt met TWINSP AN en DCA. TWINSP AN
onderscheidde 19 clusters. De graslanden nemen 10 clusters in, bossen en aanplanten 3,
struwelen 3 en oever- en moerasvegetaties eveneens 3. Binnen de graslanden kon een
opsplitsing gemaakt worden in halfnatuurlijke droge graslanden, halfnatuurlijke vochtige
graslanden en roesofiele cultuurgraslanden (DE BLUST et al. 1985). Droge graslanden (Thero
Airion) werden op de rivierduinen teruggevonden. In het studiegebied komen vochtige
graslanden, die tot het Calthion palustris behoren, zelden voor. Door verruiging van deze
graslanden vinden we er tevens overgangen naar het Filipendulion. Sterk bemeste en
begraasde graslanden vormen het grootste aandeel in het gebied. Hiertoe behoren de
graslanden van het Poo-Lolieturn en de minder bemeste en begraasde Lolio-Cynosuretum
graslanden. Hooilanden behorend tot het Arrhenatheretum elatioris komen nog slechts
sporadisch op de dijken voor. De meeste dijken vertonen een antropogeen verstoorde
vegetatie.
Populierenaanplanten hebben in hun ondergroei een verruigde vegetatie met vnl. Grote
brandnetel ( Urtica dioica). Opslag van struiken komt eveneens voor. De aanwezige
elzenbossen blijken eveneens een sterk verruigde ondergroei te kennen. Deze verruiging is
- l -
mogelijk het gevolg van een combinatie van grondwaterstandsdaling (cfr. GROOTlANS 1975,
1985), verhoogde lichtinval door kap van populieren in de elzenbossen en luchtvervuiling
(HERMY 1989). Naast vermelde bossen komen er binnendijks wilgenbroekbossen voor.
Struwelen met Zwarte els (Alnus glutinosa) en verschillende Wilgesaorten komen nog
sporadisch voor.
Van de oever- en moerasvegetaties werden veelal monotypische vegetaties teruggevonden.
Liesgras (Glyceria maxima) en Rietgras (Phalaris arundinacea) vormen hier de twee
dominanten. Deze ontwikkeling is het gevolg van de eutrofiëring van het water en sterke
grondwaterstandsdaling (GRYSEELS 1989).
Watervegetaties konden niet bemonsterd worden omwille van het ongunstige
vegetatieseizoen. Onderzoek naar de vegetatie van wielen en kreken lijkt dan ook in de
toekomst aangewezen. BERVOETS et al. ( 1986) vermelden voor de wielen en kreken in de
polder van Bazel en Rupelmonde de waterplanten Gele plomp en Waterlelie.
Voor het onderzoek naar mogelijke relaties tussen de vegetatiedifferentiatie en abiotische
factoren werd DCA toegepast. Het beheer bleek de grootste relatie te vertonen met de
geografische spreiding van de opnamen, gevolgd door vochtigheid. Ook in andere, natte
graslandgebieden die plaatselijk overstroomd worden (Oude Landen en Bourgoyen)
(VERLINDEN 1988) bleek de eerste as een beheersas te zijn. Zowel in de~e als in onze studie
verklaart de factor vochtigheid op de tweede as de verspreiding van de soorten.
Tevens werd de karteringseenheid van de Biologische Waarderingskaart van België van elk
van de opgenomen percelen (kartering daterend van eind jaren I 70-begin I 80) vergeleken met
de huidige vegetatie (figuur 11 ). Vooral de halfnatuurlij ke, vochtige graslanden en de
elzenbossen zijn geëvolueerd naar een biologisch minder waardevolle eenheid. Rietland en
grote zeggenvegetaties zijn veelal verdwenen. Deze veranderingen doen zich voor over de
hele bestudeerde Scheldevallei. Enkel in de opgenomen reservaatpercelen van de Kalkense
meersen bleef de karteringseenheid ongewijzigd.
- 2 -
Hoofdstuk I :Inleiding
Hoofdstuk 1 . Inleidin2
1.1 Algemeen
Niettegenstaande de bestaande en potentiële waarde van de flora en vegetatie m de
binnendijkse alluviale gebieden van de Boven-Zeeschelde (het zoet- en brakwaterdeel van de
Schelde tussen Gent en Antwerpen), is er weinig wetenschappelijk onderzoek naar verricht.
Dit heeft verschillende redenen. Eén van de redenen hiervoor is dominantie van intensieve
land-, tuin- en bosbouw in dit gebied.
Recent werd in Nederland een plan uitgewerkt betreffende de toekomst van het rivierengebied
in Nederland (DE BRUIN et al. 1987). Dit "Plan Ooievaar", ijvert niet alleen voor een
verbetering van de algemene milieu- (water-) kwaliteit, maar ook voor een verbetering en
herstel van de bestaande natuurwaarden, zowel voor de rivier zelf als voor de ·alluviale
gebieden. Dit plan omvat tevens een visie op de natuurontwikkeling in de omgevende
overstroombare gebieden.
Voor het beleid inzake ecologisch herstel van rivieren was er een tweede startpunt : het Rijn
Aktie Programma {INTERNATIONALE RIJN COMMISSIE 1987), waarin zowel doelstellingen
qua waterkwaliteit als ecologische doelstellingen nagestreefd worden. Ook in de andere
Rijnlanden is het ecologisch herstel van de Rijn een begrip geworden (DE WIT 1993) .
Deze plannen leiden in Nederland op nationaal niveau tot een aantal visies op beheer en
inrichting van de overstroombare gebieden (uiterwaarden) (PROVINCIE GELDERLAND 1989,
PROVINCIE OVERIJSSEL 1988).
Een aantal gelijkaardige ideeën werden voor de Schelde reeds globaal ontwikkeld
(VERHEYEN et al. 1991, MEIRE et al. 1992). Een uitvoeriger wetenschappelijke studie van de
vegetatie en mogelijkheden voor natuurherstel en -ontwikkeling van de binnendijkse alluviale
gebieden van de Zeeschelde dringt zich echter op. In dit rapport wordt ingegaan op de
beschrijving en evolutie van de flora en vegetatie in het binnendijks alluviaal gedeelte van de
Boven-Zeeschelde.
1.2 Doelstellingen
De doelstellingen van dit onderzoek zijn vierledig :
- inventarisatie van de flora van de onderzochte gebieden
-typering van de vegetatie van de binnendijkse (potentiële) overstromingsgebieden die in het
Sigmaplan weerhouden werden
-onderzoeken welke ecologische factoren de differentiatie in vegetatietypen bepalen
-evaluatie van de verandering van de vegetatie(typen) in het studiegebied
- 3 -
Hoofdstuk 2 : Materiaal en methoden
Hoofdstuk 2 . Materiaal en methoden
2.1 Materiaal
2.1.1 Situering van het studiegebied (figuur 1)
Het studiegebied omvat de binnendijks (=landwaarts) gelegen alluviale vlakte van de
Zeeschelde tussen Gent en Kruibeke, alsook de alluviale gebieden langs de Dunne (tot
Lokeren) en de Rupel (tot Rumst).
In totaal werden twintig deelgebieden geïnventariseerd (tabel 2). De deelgebieden werden
gekozen op basis van hun (potentiële) bestemming binnen het Sigmaplan om ingericht te
worden als gecontroleerd overstromingsgebied. Gecontroleerde overstromingsgebieden
(g.o.g. ' s) vormen een essentieel onderdeel van het Sigmaplan. Voor een gedetailleerde
bespreking van dit plan verwijzen we naar CASTELEYN & KERSTENS ( 1988). Een g.o.g. is in
principe een onbewoond gebied, dat gelegen is in het oorspronkelijk winterbed van de rivier
en slechts overstroomt bij een bepaalde stormvloedhoogte. Men spreekt in dit geval van
passieve bevloeiing. Om een verlaging van de waterstand te bekomen, werden door de Dienst
der Zeeschelde laaggelegen rivierpolders als gecontroleerde overstromingsgebieden ingericht.
Het vroegere vloeimeersensysteem is een actieve bevloeiing, waarbij de velden tijdens
springtij bevloeid werden via sluizen. Verschillende voormalige vloeimeersen werden in het
Sigmaplan weerhouden om als g.o.g. ingericht te worden (bijlage 1 ).
Langs de Durme werden een aantal potpolders ingericht. Zowel het principe van
overstroming als de functie is verschillend. Potpolders worden gebruikt als spuikom om de
aanslibbing van de Durme tegen te gaan. In tegenstelling tot de g.o.g.' s wordt het water tot
het maximum gestockeerd, waarna het in één keer gespuid wordt.
2. 1.2 Flora
2.1.2.1 Determinatie en nomenclatuur
Voor de determinatie van de hogere planten werd gebruik gemaakt van de flora van DE
LANG HE et al. ( 1988). Voor de determinatie van Poaceae gebruikten we tevens HUBBARD
( 1984) en VAN DER M EIJDEN et af. ( 1983 ). Cyperaceae en Juncaceae werden gedetermineerd
met behulp van VAN DER MEIJDEN et al. ( 1983). Oe determinatie van Bryophyta gebeurde
met MARGADANT & DURING ( I 982). Oe nomenclatuur van de hogere planten volgt DE
- 4-
Vl
·'·· ." ... ·' ,.,...•'•.! . . \ . \ ..
............... '\.,.······· ·1.
'\..'• ....
Q._ lQ 20 km
~ .... <)Î;fkrn~hoc ~-
\....·' 9-,.•' X-
" 0 ~ ... \ ~ ,v,.. .· ü /'t> e:"~
r ..
'rJ !iQ' = = .., (/)
ê' Cl> :::1 . ::J
(IQ
< "" ::J ;:r'
l! V.
2 0. ~·
(IQ Cl> CT ~· 0.
I~ 0
~ ~ ~ l"j
I~ c ~ ..., ss· !::.. "' ::s 3 ~ 6" ~ ::s
Hoq(dstuk 2 :Materiaal en methoden
LANGHEet al. ( 1988). Voor de Nederlandse namen van de soorten werd gebruik gemaakt van
VANHECKE ( 1987).
2.1. 2. 2 Florakarakteristieken
De florakarakteristieken, ze ldzaamheidskiassen en socio-ecologische groepen werden
bestudeerd m.b.v. STIEFERAERE & FRANSEN ( 1982). In de Standaardlijst van de Belgische
vaatplanten van STlEPERAERE & FRANSEN ( 1982) wordt aan elke plantesoort een nationaal
en regionaal (ten N en Z van Samber en Maas) zeldzaamheidsgetal toegekend. In deze studie
werden beide zeldzaamheidsgetallen gebruikt, maar werd enkel de logaritmische
klasseverdel ing als vergelijkingsbasis genomen.
2.1.3 Vegetatie- Algemene omschrijving
Voor de bespreking van de kenmerkende vegetatietypen in de alluviale gebieden tussen Gent
en Antwerpen maken we gebruik van de Biologische Waarderingskaart van België (DE
BLUST et al. 1985). Volgende kaarten van de Biologische Waarderingskaart van België
werden hiervoor geraadpleegd :
- 14/8 (DEMAREST & PAELINCKX 1993)
- 15/5-6-7-8 (PAELINCKX et al. in druk)
- 22 (DESMET & DEMAREST 1985)
- 2311-2-3-4 (niet gepubliceerde, gedigitaliseerde kaarten)
De opnameperiode voor de BWK 14/8 is 1978-1984 (1989); voor de BWK 15/5-6 :
1978,1988; voor de BWK 15/7-8: 1979, 1982, 1988; voor de BWK 22: 1978-1984; voor de
BWK 2311-2 : 1978-1979 ( 1988) en voor de BWK 23/3-4 : 1978-1979 ( 1988).
2.2 Methoden
2.2.1 Flora
2.2.1.1 Veldwerk
Het veldwerk werd uitgevoerd van half juli tot half oktober 1994. Bij de studie van de flora
over de verschillende alluvia le gebieden werd geen gebiedsdekkende flora-inventarisatie
uitgevoerd. Als uitgangspunt werd, op basis van onderzoek van B ER VOETSet al. ( 1986), een
gedetai lleerde flora-studie verricht in de polders van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde. Daarna
werden aanvullende gegevens in de andere gebieden verzameld.
De keuze van de percelen in de polder van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde gebeurde op
basis van BERVOETS et al. ( 1986). Deze namen 669 percelen op in het ganse studiegebied.
- 6 -
Hoofdstuk 2 : Materiaal en methoden
Van deze grote dataset werd besloten om l 0% van de sterk bemeste en begraasde weilanden
(dit komt overeen met 2 I percelen) en 20% (92 percelen) van de overige vegetatietypen te
inventariseren. De keuze van de percelen geschiedde ad randmp.
Voor de keuze van de percelen in de overige gebieden werd gebruik gemaakt van de
Biologische Waarderingskaart van België. Per vegetatietype (karteringseenheid) werden
minimum 3 percelen gekozen. De keuze van de ligging van de percelen was arbitrair.
Tijdens het doorlopen van het perceel werden alle voorkomende soorten genoteerd. Soorten
van grachtkanten werden eveneens genoteerd indien deze soorten zich geheel of gedeeltelijk
in het perceel bevonden. Indien er in het veld afwijkende vegetatietypes (afwijkend van de
BWK-karteringseenheden) voorkwamen, werden deze eveneens opgenomen.
In totaal werden 293 percelen geïnventariseerd.
2.2. 1.2 Florakarakteristieken
Voor het vergelijken van de florakarakteristieken, zeldzaamheidskiassen en socio-ecologische
groepen, in de onderzochte alluviale gebieden met de Belgische waarden, werden de
resultaten van het veldwerk (floristische gegevens) getoetst aan SnEPERAERE & FRANSEN
(1982).
2.2. 1.3 Bi;zondere flora-elementen
Een aantal zeldzame soorten die in het studiegebied gevonden werden, worden besproken
naar zeldzaamheid, verspreiding en habitat. Deze gegevens worden aangevuld met
literatuurgegevens, waaronder streeplijsten. Het aantal besproken soorten is hier geenszins
volledig, daar niet alle IFBL-streeplijsten ter beschikking waren.
2.2.2 Vegetatie
2.2.2.1 Veldwerk
Voor de keuze van de percelen waarin het veldwerk (opnamen) zich situeert, verwijzen we
naar hoofdstuk 2.2.1.
Per perceel werd een opname gemaakt. Deze opname werd in het midden van het perceel
gemaakt, zodat aan de voorwaarde van homogeniteit voldaan werd (WESTHOFF & VAN DER
MAAREL I 973). De gebruikte schaal is gebaseerd op de Frans-Zwitserse school. Enkel een
bedekkingsschaal werd gehanteerd om het veldwerk sneller te doen verlopen. De gebruikte
schaal wordt weergegeven in tabel 1.
- 7 -
Hoofdstuk 2 : Materiaal en methoden
Code van de schaal Overeenkomend percentage
I I%
2 2-3%
4 3-5%
A 5-25%
B 25-50%
c 50-75%
D 75-100%
Tabel I. Bcdekkingsschaal voor het opnemen van de vegetaties.
Oe opnamen van de geïnventariseerde graslanden hebben steeds een oppervlakte van 9 m2
(3m x 3m), deze van de bossen en aanplanten I 00 m2 (I Om x I Om). De grootte van deze
opnamen komt overeen met het minimumareaal van de betreffende gemeenschappen
(WESTHOFF & VAN DER MAAREL I973). Bij de opname van sloot- en oevervegetaties werd
steeds een breedte van 0, 5 meter aangehouden, de lengte werd bepaald i.f.v. de uniformiteit
van de vegetatie.
In het veld werd de beheersvorm genoteerd, evenals de bedekking van mos-, kruid-, struik- en
boomlaag.
Over het totale studiegebied werden 293 opnamen gemaakt. De opnamegegevens van de
Kalkense meersen werden ter beschikking gesteld door Wouter Van Landuyt 1 en dateren van
juni 1994. 39% van het totaal aantal opnamen situeert zich in de polder van Kruibeke, Bazel
en Rupelmonde.
Een overzicht van de onderzochte gebieden met het bijbehorende aantal opnamen wordt
gegeven in tabel 2.
1 Instituut voor Natuurbehoud. Kl iniekstraat 25. 1070 Brussel
- 8 -
Hoofdstuk 2 : Materiaal en methoden
Gebied Aantal opnamen Periode opname
Bergenmeersen 11 augustus 1994
Boven Zanden (Rupel) 5 september 1994
Bulbierbroek (Durme) 3 september 1994
Gentbrugse meersen 1 1 augustus 1994
Grote Wal 8 oktober 1994
Heusden L.O. 14 oktober 1994
Kalkense meersen 5 juni 1994
Paardenweide 25 augustus 1994
Polder van Bazel 28 augustus 1994
Polder van Kruibeke 36 juli 1994
Polder van Rupelmonde 49 augustus 1994
Polders te Appels 15 september 1994
Polders te Hingene 17 september 1994
Potpolder I (Durme) 11 september 1994
Potpolder IV (Durme) 4 september 1994
Potpolder V (Durme) 7 september 1994
Scheldebroek 13 augustus 1994
Tielrodebroek 9 september 1994
Vlassenbreekse polder 4 oktober 1994
Weimeers 18 augustus 1994
Totaal studiegebied 293 juli- oktober 1994
Tabel 2 Geïnventariseerde studiegebieden langs de Zeeschelde met bijbehorend aantal opnamen en periode van
inventarisatie.
2.2.2.2 TWINSPAN-classificatie
De opnamen werden verwerkt met de classificatiemethode TWINSPAN (Two-Way Indicator
Species Analysis) (HILL 1979).
In het TWINSPAN programma werden alle standaard opties gehanteerd, uitgezonderd de
cutlevels. Deze zijn 0 2 4 15 38 en 63. De oorspronkelijke bedekkingsschaal (in percentage)
en de overeenkomende cutlevels worden weergegeven in tabel 3.
- 9 -
Hoofdstuk 2 : Materiaal en methoden
Oorspronkelijke schaal(%) Cutlevel Tabelsymbool
0
1 (1 %) 1
2
2 (2-3%) 2
4
4 (3-5%) 3
15
A (5-25%) 4
38
B (25-50%) 5
63
c (50-75%) 6
D (75-100%)
Tabel3. Bedekkingsschaal (%)en gebruikte cutlevels.
Door telkens een opsplitsing te maken in een negatieve en een positieve groep, en de soorten
die voor elke groep preferentieel zijn aan te duiden, werd een dendragram geconstrueerd. Dit
dendragram drukt de synecologische relaties tussen de soorten uit. Voor een
syntaxonomische plaatsing van de opnamen werd gebruik gemaakt van WESTHOFF & DEN
HELD ( 1969) en van SYKORA (1983). De synecologie werd besproken a.h.v. WESTHOFF &
DEN HELD (1969).
Van de verschillende beheersvormen (gegevens afkomstig uit de veldnotities) werd per
TWINSPAN-groep een klasse-indeling opgesteld, waarbij de beheersvormen niets doen,
hooiland- of hooiweidebeheer, extensief beheer en intensief beheer onderscheiden werden.
Onder intensief beheer (klasse 3) wordt een intensieve begrazing verstaan, extensief beheer
(klasse 2) komt overeen met een extensieve begrazing, hooilandbeheer (klasse 1) met 1 à 2
maai maaien per jaar. De klasse 0 komt overeen met niets doen. In klasse 1 worden de 2
beheersvormen hooilandbeheer en hooiweidebeheer samengenomen, daar in de praktijk het
verschil gering blijkt te zijn. Tot deze conclusie komt ook VAN DIJK (I 990), die de invloed
van hooien en na beweiden op gras landen bestudeerde. Per TWINSP AN-groep werd het
procentueel aandeel van deze beheersklassen in een histogram uitgezet. Er werd eveneens een
histogram gemaakt van het procentueel aandeel van de drainageklassen per TWINSPAN
groep. Voor het bepalen van de drainageklasse per opname werden de Bodemkaarten van
- I 0-
Hoofdstuk 2 : Materiaal en methoden
België gebruikt (Bodemkaart van België 1960, 1962, 1963a, 1963 b, 1964, 1966, 1971 a,
1971 b, 1990). In bijlage 2 wordt de verklaring van de drainageklassen weergegeven.
De floristische samenstelling van de TWINSPAN-groepen wordt weergegeven in een
synoptische tabel (bijlage 3). In deze tabel wordt de presentie van de soorten voor de 19
TWINSPAN-groepen weergegeven. De relatieve frequentie van de soorten wordt hierbij
weergegeven d.m.v. presentieklassen. Klasse I staat voor een relatieve frequentie van 0-25%,
klasse U voor 25-50%, klasse III voor 50-75% en klasse IV voor 75-100%.
2.2.2.3 DCA-ordinatie
Voor de ordinatie van de vegetatiedata werd gebruik gemaakt van CANOCO (TER BRAAK
1988). DCA (Detrended Correspondence Analysis), een indirecte gradiëntanalyse, werd
uitgevoerd op alle opnamen, waarna de scores van de soorten en de opnamen gecontroleerd
werden op uitbijters. De uitbijteropnamen (TWINSPAN-nummers) 51, 153 en 220 werden
verwijderd. Daarna werd een afzonderlijke analyse van de cultuurgraslanden gemaakt,
waarna werd nagegaan door welke ecologische factoren het grootste gedeelte van de variatie
binnen de data verklaard kan worden. Hiervoor werden de drainageklassen van de
Bodemkaarten van België gebruikt (Bodemkaart van België 1960, 1962, 1963a, 1963 b, 1964,
1966, 1971 a, 1971 b, 1990). In bijlage 2 wordt de verklaring van de drainageklassen
weergegeven. De factor beheer werd eveneens gebruikt om de variatie aan vegetatietypen te
verklaren.
2.2.2.4 Evolutie van de kartering_.r;eenheden van de Biologische Waarderingskaart
Vooreerst werden de vegetatie-opnamen getransformeerd naar de BWK-karteringseenheden.
Noodgedwongen moesten echter bij de bespreking van onze recente opnamen een aantal
nieuwe of aangepaste karteringseenheden gebruikt worden, omdat de oorspronkelijke
karteringseenheden voor een aantal klassen te algemeen waren. Deze aanpassingen worden
per subklasse besproken. De naamgeving van de subklassen niet-verbeterde, halfnatuurlijke,
vochtige graslanden en mesofiele cultuurgraslanden werden ontleend aan de Biologische
Waarderingskaart van België (DE BLUST et al. 1985). De naamgeving van andere vermelde
subklassen in deze studie zijn eveneens afkomstig van DE BLUST et al. ( 1985).
* Graslanden
Een aantal gras landen situeren zich tussen de subklassen niet-verbeterde, halfnatuurlijke,
vochtige graslanden en mesofiele cultuurgras\anden.
- 11 -
Hogfdstuk 2 : Materiaal en methoden
Hp(r)* : Deze eenheid werd gebruikt om de overgang aan te duiden tussen de Malinieta/ia
(He, Hf) en het Lolio-Cynosuretum (Hp). Het betreft hier meestal graslanden die gedomineerd
worden door een ingezaaid grasmengsel, maar waar de oorspronkelijke He- en/of Hf
elementen nog als relict aanwezig zijn. Ook verlaten, niet meer begraasde en/of bemeste
weilanden vallen hieronder. De graslanden onderscheiden zich van het Hp-grasland door het
voorkomen van bv. Pinksterbloem, Kattestaart, Riet, Rietgras e.a. De He-, resp . Hf-elementen
Dotterbloem en Moerasspirea zijn enkel aan de rand van het perceel te vinden.
Op dijken werd meestal een ruderaal Arrhenatherion teruggevonden. Naast de meest
voorkomende planten zoals Frans raaigras, Fluitekruid, Bereklauw, Kropaar en Gestreepte
witbol, kwamen ook Grote brandnetel, Bijvoet en Vederdistelsoorten voor. Naar analogie met
de BWK-karteringseenheid Hr (geruderaliseerd, verlaten mesofiel grasland) wordt voor de
beschrijving van dit type grasland voor de eenheid Hu/Hr gekozen.
Wanneer er een gras(mengsel), zoals Engels raaigras, Italiaans raaigras en/of Frans raaigras,
aanwezig was, werd dit aangeduid met een combinatie van Hr, Hx, Hp(r)*, Hpr en Hu. De
laatst vermelde eenheid in de combinatie is het minst dominant en kan bv. voor Hu enkel uit
de soorten Frans raaigras en Bereklauw bestaan. De soortenarmste vormen van dit type
graslanden worden aangeduid met Hx!Hu en Hr!Hu.
Een overzicht van de aangepaste karteringseenheden wordt gegeven in tabel 4. Hierbij
worden de graslanden gerangschikt van biologisch zeer waardevol naar een geringe
biologische waarde. De waardeschaal werd bekomen door van de afzonderlijke schalen per
type het relatieve aandeel van de waarden op te tellen. Hierbij werd een aandeel van 3/4 voor
de eerst vermelde karteringseenheid vooropgesteld.
BWK-eenheid Omschrijving Waardeschaal
Hp(r)* overgangsvegetatie tussen Hc(Hf) en Hp 3,50
Hp(r)*/Hu overgangsvegetatie tussen Hc(Hf), Hp en 3,50
Hu
Hpr/Hu overgangsvegetatie tussen Hpr en Hu 3,25
Hp/Hu overgangsvegetatie tussen Hp en Hu 2,50
Hp/Hr/Hu overgangsvegetatie tussen Hp, Hr en Hu 2, 10
Hr/Hu overgangsvegetatie tussen Hr en Hu I ,75
Hx/Hu overgangsvegetatie tussen Hx en Hu 1,75
Tabel4. Aangepaste BWK-kartcringsccnhcden voor de graslanden.
- 12 -
Hoofdstuk 2 :Materiaal en methoden
*Bossen en aanplanten
In de klassen van de BWK van België werd een onderscheid gemaakt tussen bossen en
aanplanten. Vele elzenbossen zijn echter omgevormd tot populierenaanplanten of in
populierenaanplanten ontwikkelde zich een elzenondergroei. Om rekening te houden met
deze belangrijke gradatie in biologische waarde en voorkomende soorten, werden hier de
aangepaste karteringseenheden, zoals deze gebruikt worden op kaartblad 15 (PAELINCKX et
al. in druk), gebruikt.
Oorspronkelijke populierenaanplanten met een struiklaag van Zwarte en/ of Witte els worden
aangeduid met Lhb. Komen er eveneens moerasplanten van het nitrofiel alluviaal elzenbos
(Vn) in voor, dan wordt de eenheid Lhb/Vn gebruikt. Oorspronkelijke elzenbossen, waarin
populieren geplant zijn, maar waarin de typische lianen en moerasplanten nog aanwezig zijn,
worden aangeduid met Vn(p). Het nitrofiel alluviaal elzenbos komt overeen met de eenheid
Vn.
Een overzicht van de opnamenummers met de bijbehorende evolutie van de BWK
karteringseenheden wordt gegeven in bijlage 4.
2.2.2.5 Koppeling van de BWK-karteringseenheden aan de TWINSPAN-groepen
Per TWINSPAN-groep werd een typering gemaakt m.b.v. de BWK-karteringseenheden van
de huidige vegetatie. Hiertoe werd voor elke opname per TWINSPAN-groep de huidige
karteringseenheid genoteerd. Voor een opname met een afwijkende eenheid werd besloten
om deze eenheid niet op te nemen in de typering. Indien er twee of meer opnamen met
dezelfde eenheid binnen 1 TWINSPAN-groep voorkwamen, werden deze in de typering
opgenomen.
- 13 -
Hoofdstuk 3 : Resultaten
Hoofdstuk 3 . Resultaten
3.1 Flora
3 .1.1 Soortenrijkdom
In totaal werden 263 soorten op perceelsniveau geïnventariseerd (bijlage 5). Deze soortenlijst
geeft geenszins een volledig overzicht van alle voorkomende soorten in het onderzochte
studiegebied, omdat het veldwerk pas midden juli startte en omwille van de
bemonsteringstechniek.
3.1.2 Florakarakteristieken
Voor een overzicht van de florakarakteristieken per soort verwijzen we naar bij lage 5.
3.1. 2.1 Zeldzaamheidskiassen
Het aantal soorten per logaritmische zeldzaamheidsklasse (zowel voor België als ten N van
Samber en Maas) werd uitgezet in figuur 2.
Fig. 2. Histogram van het aantal soorten in het studiegebied i.f.v. de logaritmische zeldzaamheidskiassen van
Noord-België en België.
- 14 -
Hoofdstuk 3 : Resultaten
Uit de grafiek blijkt dat de meeste soorten in het studiegebied voor Noord- en geheel België
(resp. 60,9% en 59,3%) in de logaritmische zeldzaamheidsklasse I 0 zitten, de minst zeldzame
soorten. De logaritmische zeldzaamheidskiassen 7 en lager worden als zeldzaam beschouwd
(STIEPERAERE & FRANSEN 1982). Voor de opnamen in het studiegebied blijkt 6,2% (voorN
België) en 8,2% (t.o.v. geheel België) van de soorten zeldzaam te zijn.
Bepaalde soorten hebben voor "geheel België" een hogere zeldzaamheidswaarde (ze behoren
dus tot een zeldzaamheidsklasse met een lager cijfer). Dit ligt aan het feit dat er in de
Scheldevallei typische "valleisoorten" (Bidens tripartita, Thalictrumjlavum, ... ) (WEEDA et al.
1985, 1991) groeien, die ten zuiden vanSamber en Maas niet voorkomen.
3.1.2.2 Socio-ecologische groepen
Er werden binnen het studiegebied 30 van de 42 socio-ecologische groepen gevonden
(gegevens beschikbaar voor vertegenwoordigers van 245 soorten). Dit is het maximum aantal
mogelijke socio-ecologische groepen, die in het studiegebied kan voorkomen. De groepen
behorende tot de slikken en schorren (groepen 3a, 3b en 3c ), voedselarme wateren ( 4b ),
muren en rotsen (6a), graslanden met affiniteit tot het Xerobromion (6d), heiden, venen en
kalkmoerassen (7b, 7d en 7e) kunnen in het studiegebied niet voorkomen, omdat de vereiste
milieu-omstandigheden in het studiegebied niet aanwezig zijn.
Worden de socio-ecologische hoofdgroepen (tabel5, figuur 3) in beschouwing genomen, dan
blijkt groep 1 het grootste aandeel te hebben (21 ,6% ). Deze groep staat voor "pioniers van
sterk antropogeen gestoorde plaatsen :akkers, wegranden en droge ruigten", gevolgd door
groep 4 (21 ,2%) (planten van zoete tot zwak brakke waters en oevers). Groep 5 (planten van
bemeste graslanden op voedselrijke grond) heeft een aandeel van 16,3 % .
• 1
02
0 4
.5 Os
07
88
m9 Figuur 3. Procentueel aandeel van de socio-ecologische hoofdgroepen in het studiegebied.
- 15 -
HoQfdstuk 3 : Resultaten
Uit tabel 5 blijkt dat in het studiegebied volgende socio-ecologische groepen het best
vertegenwoordigd zijn :
5a : matig bemeste graslanden op (matig) vochtige grond ( 11 ,4%).
2a : relatief voedselrijke plaatsen met wisselende waterstand of anderszins sterk
fluctuerende milieu-omstandigheden ( 8,6% ).
Socio-ecologische groep Aantal soorten in de Percentage van het totaal
opnamen aantal soorten in de
opnamen
la 16 6,5%
Ie 2 0,8%
ld 9 3,7%
1e 15 6,1%
1f 4 1,6%
lg 7 2,9%
1 (akkers, wegranden en 53 21,6%
droge ruigten)
2a 21 8,6%
2b 8 3,3%
2c 2 0,8%
2 (pioniers op open grond) 31 12,7%
4a 8 3,3%
4c 15 6,1%
4d 14 5,7%
4e 15 6,1%
4 (zoete waters en oevers) 52 21,2%
5a 28 11,4%
Sb 12 4,9%
5 (bemeste graslanden) 40 16,3%
6b 5 2,0%
6c 1 0,4%
6e 3 1,2%
6 (droge graslanden) 9 3,6%
7a 2 0,8%
7c 1 0,4%
7f I 0,4%
- 16-
Hoofdstuk 3 : Resultaten
7 (schraallanden) 4 1,6%
8a 1 0,4%
8b 18 7,3%
8d 6 2,4'Yo
8 (zomen en struwelen) 25 10,1%
9a 6 2,4%
9c 7 2,9%
9d 1 0,4%
9e 7 2,9%
9f 9 3,7%
9g 1 0,4%
9 (bosplanten) 31 12,7%
Tabel 5. Socio-ecologische groepen, aantal soorten en percentage per socio-ecologische groep in het
studiegebied.
3 .1.3 Bijzondere flora-elementen
De hierna vermelde planten worden besproken omwille van hun zeldzaamheid in het Vlaams
district en/ of hun specifiek voorkomen in het binnendijks gebied. Zeldzame soorten voor het
Vlaams district (DE LANGHEet al. 1988) zijn Coronapus dydimus , Epi/obiurn palustre en
Myriophyllum verticillatum. Zeer zeldzaam zijn Callitriche stagna/is , Cardamine jlexuosa en
Centauriurn pulchellum. Vrij zeldzaam zijn Hydrocharis morsus-ranae, Impatiens
glandulifera en Rhinanthus angustifolius.
In bijlage 6 worden de verspreidingskaartjes (VAN ROMPAEY & DELVOSALLE 1979) van de
hierna vermelde soorten weergegeven.
De vindplaats (IFBL-kilometerhokken) van een aantal zeldzame soorten, die 1n de
geïnventariseerde percelen werden gevonden, wordt vermeld na de soortnaam.
* Coronopus dydimus (L.) Smith : Kleine varkenskers (C4.44.42, C4.45.3l)
C. dydimus werd in Rupelmonde aangetroffen aan de rand van een gekapte
populierenaanplant, waar de grond weinig begroeid en sterk verdicht was. Dit is in
overeenstemming met WEEDA et al. ( 1987), die als standplaats vochtige en verdichte grond,
waar weinig begroei ing is a ls gevo lg van o.a. betreding, vermelden. ST!EPERAERE &
- 17 -
Hoo[dstuk 3 : Resultaten
FRANSEN ( 1982) plaatsen de soort in de socio-ecologische groep ld, wat wijst op regelmatige
betreding en voedselrij ke grond.
V A N ROMP AEY & DEL VOSALLE ( 1979) vermelden de soort in 5 uurhokken langs de
Zeeschelde tussen Gent en K.ruibeke.
* Callitriche stagna/is Scop. Gevleugeld sterrekroos (C4.35.33, C4.45.11, C4.44.42,
C4.44.44, C4.52.41, D3.28.33)
C. stagna/is werd aangetroffen in elzenbossen, met een concentratie in de polder ven
Rupelmonde. In 1979 bleek de soort niet zo algemeen te zijn langs de Zeeschelde. VAN
ROMPAEY & DELVOSALLE (1979) vermelden slechts I uurhok langs de Zeeschelde tussen
Gent en Kruibeke. Het vermelde uurhok bevond zich nabij Dendermonde. Dit is vermoedelijk
gedeeltelijk toe te schrijven aan het floristisch onbestudeerd blijven van de buitendijkse
gebieden, gedeeltelijk aan het voor 1979 nog zeer regelmatig in gebruik zijn van deze
gebieden als landbouwgrond.
De soort is algemeen voor het zoetwatergetijdegebied (aangetroffen op vrijwel alle
zoetwaterschorren langs de Zeeschelde (HOFFMANN 1993)), binnendijks komt ze voor in
verlandingsvegetaties, waar ze o.a. voorkomt met Grote waterweegbree (Alisma plantago
aquatica) (WEEDA et al. 1988).
* Cardaminejlexuosa With.: Bosveldkers (C4.35.33, 04.22.41)
De soort werd aangetroffen in de polder van Kruibekeen in de polder van Moerzeke (Grote
Wal) . WEED A et al. ( 1987) vermelden dat de soort o.a. typisch is voor bossen op
laagveengrond, zoals eendenkooien, die als ondergroei voornamelijk moeras- en oeverplanten
hebben. De soort werd ook aangetroffen op enkele zoetwaterschorren langs de Zeeschelde
(HOFFMANN 1993 ).
In I 979 vermelden VAN ROMPAEY & DEL VOSALLE (1979) reeds een concentratie van de
soort in de polders te Hingene-Bomem en Rupelmonde.
* Centauriurn pulchellum (Sw.) Druce: Fraai duizendguldenkruid (C4.54.22)
ln het studiegebied werd de soort gevonden in een niet-begraasd en niet-bemest, vochtig
grasland in Rupelmonde. De soort werd vergeze ld van Gewone brunel (Prunella vulgaris) en
Fioringras (Agrostis stolon(fèra). De standplaats, alsmede de begeleiders corresponderen niet
met WEEDA et al. ( 1988).
ROBYNS ( 1954) vermeldt Steendorp als vindplaats voor C. pulchellum langs de Schelde.
In 1979 vermelden VAN ROMPAEY & DELVOSALLE ( 1979) 3 uurhokken langs de Zeeschelde,
eveneens in de omgeving van Antwerpen.
- 18 -
Hoofdstuk 3 : Resultaten
* /mpatiens glandulifera Royle Reuzenbalsemien (C4.35.33 , C4.45.ll, C4.5 l.4l,
D4.l6.23, C3.58.34, D3.28.32)
In het studiegebied werd de soort langs oeverruigten en aanspoelselgordels gevonden. Deze
standplaats correspondeert met (WEED A et al. 1988). FRANCKX ( 1960) vermeldt als
vindplaats voor Vlaanderen de Zenne, de Dijleen de Beneden-Nete tot Lier. I. glandulzfera
kwam in deze periode nog niet langs de Schelde voor. Recentere bronnen (VAN ROMPAEY &
DEL VOSALLE 1979) geven reeds 2 uurhokken aan langs de Zeeschelde waar de soort
gevonden werd.
Buitendijks is de soort algemeen. Langs de Zeeschelde werd de soort op vrijwel alle
zoetwatergetijdegebieden aangetroffen (HOFFMANN 1993). De meest stroomopwaarts
gelegen vindplaats was Schoonaarde. Buitendijks treden de Irnpatiens glandulifera
gedomineerde gemeenschappen op in aaneengesloten banden op steenbestorte oevers, langs
wilgenstruwelen en op recente slikplaten. Minder dominant is de soort in meer ·gesloten
gemeenschappen (HOFFMANN 1993).
DE LANG HE et al. ( 1988) vermelden dat de soort vrij zeldzaam is in het Vlaams district.
Aangezien deze soort een snelle kolonisator is van de oevers van waterlopen, is de soort
bijzonder algemeen voor de oevers en valleigebieden van de Zeeschelde, die in het Vlaams
district gelegen is.
* Thalictrumjlavum : Poelruit (C3.58.34, D3.36.23)
T. jlavum werd in het studiegebied aangetroffen in ruige, boogstens eenmaal per Jaar
gemaaide, onbemeste hooilanden. Deze standplaats komt overeen met WEEDA et al. ( 1985).
Alhoewel de soort vrij algemeen is in dit vegetatietype (DE LANGHE et al. 1988) en VAN
ROMPAEY & DELVOSALLE (1979) 15 uurhokken langs de Zeeschelde en de Durme
vermelden, werd de soort slechts in 2 opnamen gevonden. De reden hiervoor is dat de
vereiste standplaatscondities wellicht enkel in de reservaatspercelen terug te vinden zijn.
* Epilobium palustre L. : Moerasbasterdwederik (C4.45.33, C4.44.44, C4.44.24, C4.44.42,
D3.37.13)
De soort werd in het studiegebied gevonden in vochtige weiden en moerassige ( elzen)bossen.
WEEDA et al. ( 1987) vermelden deze standplaats als typisch voor Moerasbasterd wederik.
VAN ROMPAEY & DELVOSALLE (1979) vermelden het voorkomen van Epilohium palustre in
5 uurhokken langs de Zeeschelde. De vindplaatsen situeren zich nabij de Rupelmonding, de
Durmemonding en de polders in de omgeving van Berlare en Wetteren.
- 19 -
Hoofdstuk 3 : Resultaten
* Hydrocharis morsus-ranae L. : Kikkerbeet (D3.28.32, D3.28.24, 04.22.41)
In bepaalde gebieden van het Schelde-alluvium is de soort nog vrij algemeen (Kalkense
meersen en Sint-Onolfspo1der), maar in de andere gebieden is de soort verdwenen. VAN
ROMPAEY & DELVOSALLE (1979) vermelden bijna alle uurhokken langs de Zeeschelde waar
H morsus-ranae werd aangetroffen.
Kikkerbeet is typisch voor voedselrijk, ondiep stilstaand zoet water (WEEDA et al. 1991 ). In
niet te sterk vervuilde of gedempte poldersloten en wielen kan de soort stand houden.
* Myriophyllum verticillatum L. : Kransvederkruid (04.22.11)
De soort werd gevonden in een kleine poel, die gelegen is in een niet of weinig bemest
weiland in de Vlassenbreekse polder.
WEEDA et al. ( 1987) stellen dat deze soort typisch is voor matig voedselrijk, stilstaande
sloten, kanalen en kleine plassen.
* Rhinanthus angustifolius C. C. Gmel. ssp.grandijlorus (Wallr.) D. A. Webb: Grote
ratelaar (D3.26.34)
De soort werd enkel teruggevonden in de reservaatspercelen van de Kalkense meersen, daar
waar VAN ROMPAEY & DELVOSALLE (1979) nog 8 uurhokken vermelden langs de
Zeeschelde. De bedreiging van R. angustifolius is ook in Nederland een feit. Waar de soort in
1972 nog algemeen was, kende deze soort in de jaren '80 een sterke achteruitgang
(HILLEGERS 1981 ).
Grote ratelaar is typisch voor vochtige tot natte, venige hooilanden die niet of weinig bemest
worden. Typische begeleiders zijn o.a. Echte koekoeksbloem (Lychnis jlos-cuculi) en Rode
klaver (Trifolium pratense) (WEED A et al. 1988).
* Juncus acutijlorus Ehrh. ex. Hoffmann: Veldrus (D3.26.34)
In vergelijking met de situatie in 1979 (1 0 uurhokken) (VAN ROMPAEY & DELVOSALLE
1979), is J. acutiflorus nu veelal verdwenen langs de Zeeschelde. Deze soort werd enkel in de
Kalkense meersen in vochtige, venige hooilanden gevonden.
Door toenemende bemesting en ontwatering is deze soort sterk achteruitgegaan. WEEDA et al.
( 1994) vermelden inderdaad dat de soort enkel standhoudt bij afwezigheid van bemesting en
ontwatering. Indien aan deze voorwaarden voldaan is, kan de soort door verschraling van
vroegere cultuurgraslanden relatief snel verschijnen.
- 20-
Hoofdstuk 3 : Resultaten
* Sagittaria sagittifolia L. : Pijlkruid (C4.52.41)
S. sagittifolia werd in 1 opname gevonden in Tielrodebroek (opname 78, C4. 52.41 ), waar het
voorkwam in een wiel. De soort is vrij zeldzaam, maar momenteel nog niet bedreigd.
WEED A et al. ( 1991) geven aan dat de soort typisch is voor deze standplaats.
S. sagittifolia kende in 1979 een grotere verspreiding dan nu : de soort werd toen
waargenomen in 14 uurhokken langs de Zeeschelde en de Durme (VAN ROMPAEY &
DEL VOSALLE 1979), nu slechts in 1 uurhok.
Naast bovenvermelde zeldzaamheden werden door andere mensen een aantal
vermeldenswaardige soorten gevonden :
* Carex elata All. : Stijve zegge (Gegevens streeplijst 22/04/1994, R. De Meirsman, H.
Quintens, L. Hemelaer, R. De Keer)
De soort werd in 1994 gevonden in het Schauselbroek (C4.54.11 ).
C. elata bevindt zich in de semilogaritmische zeldzaamheidsklasse 5, wat vrij zeldzaam is.
Toch is de soort momenteel niet bedreigd (Interne gegevens Rode Lijst, med. M. Leten).
WEEDA et al. (1995) vermelden dat de soort o.a. voorkomt in moerassen en elzenbroekbossen
op veengrond. Uit veldwaarnemingen van W. Van Landuyt in de Kalkense meersen blijkt dat
C. elata in dit milieu voorkomt.
* Achillea ptarmica L. : Wilde hertram (Gegevens VAN UYTVANCK & CLINCKSPOOR
1994)
Deze soort werd gevonden in de Kalkense meersen, in een hooiland op veengrond. WEEDA et
al. ( 1991) vermelden dat de soort op deze standplaats vrij talrijk kan voorkomen.
Begeleidende soorten zijn hoog opgaande ruigtekruiden zoals Moerasspirea, Echte Valeriaan
en Leverkruid.
De soort is regionaal vrij algemeen (klasse 7) en momenteel niet bedreigd.
Een streeplijst van het Scheldebroek (D3.28.31) (P. Neirynck, R. De Meirsman, H. Baeté
1990) vermeldt de volgende bijzonderheden, die zich in de zeldzaamheidsklasse 5 bevinden
(Interne gegevens Rode Lijst) :
- 21 -
Hoofdstuk 3 : Resultaten
* Barbarea stricta Andrz. : Stijf barbarakruid
B. stricta werd in 1979 in 2 uurhokken langs de Zeeschelde gevonden (VAN ROMPAEY &
DEL VOSALLE 1979). Deze 2 vindplaatsen waren gelokaliseerd in de omgeving van de
Vlassenbreekse polder en tussen Berlare en Zele.
De soort werd recent op verschillende buitendijkse gebieden gevonden (HOFFMANN 1993).
De soort is typisch voor rivier- en beekdalen, waar ze in wilgenvloedbossen voorkomt
(WEEDA et al. 1987). In het Scheldebroek bevindt zich in het noordelijk deel inderdaad zo' n
wilgenbos, waar de soort gevonden werd.
* Potamogeton berchtoldii Fieb. : Klein fonteinkruid
De soort komt er voor in een moerassig gebied met in de winter stilstaand water. Deze
standplaats vermeld WEED A et al. ( 1991) eveneens voor P. berchtoldii. In 1984 werd in het
Weymeerbroek (HEIRMAN et al. 1984) Potamogeton campressus gevonden. Deze soort
bevindt zich momenteel in de zeldzaamheidsklasse 3 en is bedreigd. De soort is sterk
achteruitgegaan in Vlaanderen en momenteel uiterst tot zeer zeldzaam (2b).
Scrophularia umbrosa, een soort die eveneens in het Weymeerbroek werd gevonden, is
momenteel een kwetsbare soort (3a), die zeldzaam is (klasse 4).
VAN ROMPAEY & DEL VOSALLE ( 1979) vermelden I uurhok langs de Zeeschelde nabij de
Rupelmonding.
Hoe sterk de achteruitgang is van sommige soorten, wordt o.a. geïllustreerd door THOEN
( 1981 ). Deze vermeld voor de Kruibeekse, Bazelse en Rupelmondse kreken Pijlkruid
(Sagittaria sagittifolia), Zwanebloem (Butomus umbellatus) en Krabbescheer (Stratiotes
aloides). Deze soorten werden door ons niet teruggevonden in het gebied. Pijlkruid en
Zwanebloem zijn vrij zeldzaam (klasse 5), maar momenteel nog niet bedreigd. Krabbescheer
is momenteel wel bedreigd. Daar waar de soort tot voor kort in de Kalkense meersen en de
Daknamse meersen terug te vinden was, groeit Krabbescheer niet meer op deze plaatsen.
HEMELAER ( 1981) vermeldt voor het Schauselbroek eveneens Krabbescheer. Momenteel
groeit de soort er niet meer.
Ook BUGGENHOUT et al. ( 1986) vermelden voor de polder van Kruibeke soortenrijke sloten.
Echte koekoeksbloem (Lychnis .flos-cuculi), Dotterbloem (Caltha palustris) en grote
zeggesoorten werden regelmatig aangetroffen langs de oevers. In de sloten zei f werd door hen
Waterviolier (Hottonia palustris) en op één plaats Krabbescheer (Stratiotes aloides)
aangetroffen.
Een overzicht van een aantal Rode Lijst-soorten (Interne gegevens Rode Lijst, med. M.
Leten) die in het studiegebied recent gevonden werden, wordt gegeven in tabel 6.
- 22-
Hoofdstuk 3 : Resultaten
Wetenschappelijke naam Semilogaritmische Omschrijving klasse Bedreiging
zeldzaamheidsklasse
Achillea ptarmica 7 regionaal vrij algemeen geen
Barharea stricta 5 vrij zeldzaam geen
Callitriche sta~nalis 6 regionaal vrij zeldzaam geen
Cardamine jlexuosa 5 vrij zeldzaam geen
Carex elata 5 vrij zeldzaam geen
Centauriurn pulchellum 4 zeldzaam (Z)
Ceratophyllum demersum 6 regionaal vrij zeldzaam geen
Coronapus dydimus 7 regionaal vrij algemeen geen
Epi/obiurn palustre 5 vrij zeldzaam geen
Hydrocharis morsus-ranae 5 vrij zeldzaam A
lmpatiens .r?./anduli(era 6 regionaal vrij zeldzaam geen
Juncus acutiflorus 7 regionaal vrij algemeen geen
Myriophvllum verticillatum 3 zeer zeldzaam 2b
Potamof!eton berchtoldii 5 vrij zeldzaam geen
Rhinanthus an.~usti(olius 5 vrij zeldzaam A
Sagittaria sagittifolia 5 vrij zeldzaam A
Thaiietrum jlavum 6 regionaal vrij zeldzaam geen
Tabel 6. Zeldzaamheidskiassen en bedreiging van een aantal recent gevonden soorten in het studiegebied
(Interne gegevens Rode Lijst, med. M. Leten).
A : Achteruitgegaan, maar momenteel nog niet bedreigd
Z: Zeldzaam
2b : Sterke achteruitgang en momenteel uiterst tot zeer zeldzaam
3.2 Vegetatie
3.2.1 Algemene omschrijving van de vegetatietypen, op basis van de BWK-eenheden en
geactualiseerd a.h.v. veldwaarnemingen
Een overzichtskaart met de BWK-formaties in de Schelde-, Durme- en Rupelvallei wordt
gegeven in figuur 4. De 5 meterhoogtelijn werd als grens van het alluviaal gebied genomen.
Enkel de gegevens van de gedigitaliseerde Biologische Waarderingskaarten 6, 15, 22 en 23
konden weergegeven worden.
Uit figuur 4 en tabel 7 blijkt duidelijk het grote aandeel van intensief agrarisch gebruikte
grond ( 16%), aanplanten (9%) en bebouwing (7%), di e verspre id over de gehele vallei
voorkomen.
- 23 -
Fig. 4. Samenvatting BWK-kartering Zeeschelde (1 : 100.000) op basis van de eerste karteringseenheid (van complex)
c=Jakkers
.. zuiver grasland
r=Jagrarisch gebruikte soortenrijke graslanden
- niet-agrarisch gebruikte soortenrijke graslanden
-dijken
.. aanplanten
c=~vallei- en moerasbossen
omesofiele bossen
c=~struwelen
.. moerassen
- stilstaande waters
Okleine landschapselementen
.. bebouwing
Dendermonde
. '
.".
5 km
Temse
I
Hoqfdstuk 3 : Resultaten
BWK-formatie Oppervlakte (ha) %aandeel
Intensief agrarisch 3294 24,1 grondgebruik :
-zuiver akkers (B*) 481 3,5 -zuiver grasland (Hp, Hx, 892 6,5 Hr)
-gemengd 1921 14,1
Soortenrijk grasland a : 1785 13 Agrarisch gebruikte
soortenrijke graslanden
- Hpr, Hp+, Hj, Hu 1373 10 - Kd 412 3
Soortenrijk grasland b : 198 1,4 Niet-agrarisch gebruikte
soortenrijke graslanden
(He, Hf, Ha, Cp)
Aanplanten (P, N, L, Kp*) 1851 13,5
Vallei- en moerasbossen 1070 7,8 (V*)
Mesofiele bossen (Q*) 67 0,5
Struwelen (S *) 527 3,9
Moerassen (M*) 287 2,1
Stilstaande waters : 1047 7,7 -A* 399 2,9 - in complex met andere 648 4,8 eenheden
Kleine 2087 15,3 landschapselementen :
- Kb*, Kh 17 0,1 - in complex met andere 2070 15,2 eenheden
Bebouwing (U*) 1456 10,7
Totaal 13669 100
Tabel 7. BWK-formatics, die weerhouden werden, met hun overeenkomstige oppervlakten in de Schelde-,
Durme- en Rupelvallci (oppervlakten voor binnen- en buitendijkse gebieden).
- 25 -
Hoofdstuk 3 : Resultaten
Aanplanten ZIJn voornamelijk gesitueerd in de Vlassenbroekse polder, de polder van
Moerzeke en de polders te Hingene. Goed ontwikkelde vallei- en moerasbossen zijn
gelokaliseerd nabij Berlare, Bornem, Hingene en Kruibeke. Langs de Durme komt dit type
bossen voor in de omgeving van Hamme. Moerassen en struwelen zijn voornamelijk langs de
dijken (zowel binnen- als buitendijks) aanwezig (figuur 4).
Volgende vegetatietypen komen in de binnendijkse gebieden voor :
* Stilstaande waters (A)
Belangrijk zijn de vele waters (Aev) in de Scheldevallei. De vegetatie bestaat uit
ondergedompelde en drijvende planten, die te vinden zijn in visvijvers, wielen, sloten en oude
rivierarmen. Soorten die veelvuldig voorkomen zijn Klein kroos (Lemna minor) en Witte
waterlelie (Nymphaea alba). Minder opvallende planten zijn Waterpestsoorten (Elodea sp.),
Kransvederkruidsoorten (Myriophyllum sp.) en diverse Fonteinkruidsoorten (Potamogeton
sp.). In mindere mate komt Kikkerbeet (Hydrocharis morsus-ranae) voor. Goed ontwikkelde
gemeenschappen treffen we nog aan in de Kalkense meersen.
*Moerassen (M)
Verspreid langs de Schelde komen moerassen voor. Dit zijn voornamelijk rietlanden (Mr),
met als dominante soorten Riet (Phragmites australis), Liesgras (Glyceria maxima),
Lisdoddesoorten (Typha sp.) en Rietgras (Phalaris arundinacea).
Grote rietlanden (Mr) komen binnendijks slechts sporadisch voor.
Vegetaties die uit grote zeggesoorten (Me) bestaan, worden eveneens tot de karteringseenheid
moerassen gerekend. Diverse zeggesoorten zoals Oeverzegge (Carex riparia) en Cyperzegge
(Carex pseudocyperus) maken deel uit van dit vegetatietype. Verspreid over de vallei is dit
type fragmentair aanwezig; meestal vinden we het terug in complex met vochtige hooilanden
of langs sloten.
* Graslanden (H)
Veruit het grootste deel van de vegetatie in de Scheldevallei bestaat uit graslanden. Tussen
Gent en Dendermonde komen vrij weinig halfnatuurlijke, vochtige gras landen (He) voor.
Hun waarde ligt in hun relatief hoge soortenrijkdom. Naast de dominantie van grassen,
komen er hooilandsoorten zoals Tweerijige zegge ( Carex disticha) en Dotterbloem (Caltha
palustris) voor.
Moerasspirearuigten (Hf) vinden we vooral langs grachten, in verlaten hooilanden of als
ondergroei van populierenaanplanten.
- 26-
Hoofdstuk 3 : Resultaten
Het grootste deel van de graslanden bestaat echter uit roesofiele cultuurgrasianden.
Op de dijken treft men roesofiele hooilanden (Hu) aan. Deze vegetatie bestaat voornamelijk,
naast grassen, uit Schermbloemigen (vnl. Fluitekruid (Anthriscus sylvestris)) en Composieten.
Tengevolge van de werken aan de dijken in het kader van het Sigmaplan zijn heel wat
bloemrijke vegetaties verdwenen of sterk geruderaliseerd.
De grootste oppervlakte wordt ingenomen door soortenarme graas- en hooiweiden met
Engels raaigras (Lolium perenne) en Witte klaver (Trifolium repens) (Hp en Hx) . In
combinatie met grachten en/of een microreliëf kunnen soorten uit het Dotterbloemverbond
(Calthion) hun intrede doen.
* Struwelen (SJ
Vochtige eutrofe wilgenstruwelen (St) komen sporadisch in de binnendijkse gebieden van de
Scheldevallei voor. Hun ondergroei is doorgaans arm of ruderaal, maar soorten zoals
Bosveldkers ( Cardamine jlexuosa) en Gevleugeld sterrekroos ( Callitriche stagna/is) werden
er aangetroffen.
Bremstruwelen (Sg) zijn zeer fragmentair aanwezig op rivierduinen, o.a. te Heusden,
Weimeers en langs de Paardenweide.
* Mesojiele bossen (Q)
Beperkte oppervlakten worden ingenomen door bossen met voornamelijk Amerikaanse eik
(Quercus rubra) en Zomereik (Quercus robur) in de boomlaag. In de struiklaag komt
Amerikaanse vogelkers veel voor. De kruidlaag wordt voornamelijk gevormd door Grote
brandnetel ( Urtica dioca), Hondsdraf ( Glechoma hederacea), e.a.
Dit type bossen (Qs) vinden we o.a. in de polder van Bazel en te Heusden.
* Vallei- en moerasbossen (V)
Dit type bos is vooral goed ontwikkeld tussen Temse en Antwerpen. De valleibossen bestaan
uit nitrofieie, alluviale elzenbossen (Vn). Deze bossen zijn tengevolge van wateronttrekking
omgevormd tot populierenaanplanten. De ondergroei bestaat er uit nitrofiele soorten, lianen
en moerasplanten.
Moerasbossen worden gekenmerkt door stagnerend grondwater, waardoor veenvorming
optreedt. In de Scheldevallei komen sporadisch mesotrofe elzenbossen met zeggen (Vm)
voor. De struiklaag is goed ontwikkeld en bestaat voornamelijk uit twee Elssoorten (Alnus
sp.) en Wilgsoorten (Salix sp.). Kenmerkende kruiden zijn o.a. Riet (Phragmites australis),
Blauw glidkruid (Scutellaria galericulata), e.a.
- 27 -
Hoofdstuk 3 : Resultaten
* Aanplanten (N, L, P)
In de Scheldevallei komen vrij veel populierenaanplanten (L) voor. Vochtige
populierenaanplanten (Lh) vinden we vooral in complex met nitrofiele elzenbossen o.a. in de
polders van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde, te Hingene en in de Vlassenbreekse polder. De
ondergroei bestaat uit ruderale planten zoals Grote brandnetel ( Urtica dioica), Bramen
(Rubus sp.) en Koninginnekruid (Eupatorium cannabinum).
Populierenaanplanten op droge plaatsen (Ls) werden voornamelijk geplant op graslanden of
droge akkers. De graslandelementen zijn dikwijls in de ondergroei nog te herkennen (Lsh).
Een andere variant is deze met ondergroei van ruderaal bos.
*Akkers (B)
Steeds meer graslanden werden omgezet tot akkers. In de Scheldevallei komen zowel akkers
op zandige (Bs) als op lemige (BI) bodem voor. Het grootste deel van de akkers zijn
maïsakkers.
*Lijn- en puntvormige elementen (K)
De belangrijkste lijnvormige elementen vormen de dijken (Kd). De begroeiing op de kruin
lijkt qua samenstelling sterk op deze van de nabijgelegen wegberm. Op het landtalud vinden
we planten van mesofiele hooilanden (Hu) terug. Veruit het grootste deel van de dijken kent
een ruderale begroeiing.
Naast de drogere vegetatietypen van de dijken, komen er moeras- en waterplanten voor in de
grachten. Alhoewel de waterkwaliteit sterk achteruitgegaan is, vinden we er toch nog minder
algemene soorten. Op geëutrofieerde plaatsen worden de grachten omzoomd door Liesgras
(Glyceria maxima).
Bomenrijen (Kb) komen relatief weinig voor. Populierenrijen (Kbp) en knotwilgen (Kbs)
vinden we langs toegangswegen en weilanden. Elzenkanten komen vooral voor in het
oostelijk deel van de Scheldevallei.
Boom-, bloemkwekerijen en serres (Kq) zijn voornamelijk gesitueerd rond Gent en Hamme.
- 28-
Hoofdstuk 3 : Resultaten
3.2.2 Indeling van de TWINSPAN-groepen a.h.v. het dendregram en de tabel
De TWINSPAN-tabel van de 293 vegetatie-opnamen is weergegeven in tabel 8, het
dendregram in figuur 5. Enkel de soorten die in meer dan 5 opnamen voorkwamen, werden in
de tabel weergegeven. De tabel laat toe 19 vegetatiegroepen te onderscheiden. De soorten die
bij elke splitsing zijn weergegeven zijn kenmerkend voor de desbetreffende groep van
opnamen.
Samenvattend kunnen we op basis van de TWINSPAN-tabel en het dendregram tot de
volgende vegetatietypen komen :
GRASLANDEN (groep 0)
1. Droge graslanden : TWINSPAN-groep 000 (Gag)
2. Niet-verbeterde, halfnatuurlijke, vochtige graslanden : TWINSPAN-groepen
00100 (GCa) en 00101 (GFi)
3. Mesofiele cultuurgraslanden
3.1 Weilanden ofhooiweiden: TWINSPAN-groepen 00110 (WLo) en 00111
(WPo)
3.2 Hooilanden: TWINSPAN-groepen 0100 (HPo) en 0101 (HAr)
3.3 Graslanden ( dijkvegetaties en ondergroei van populierenaanplanten) met
dominantie van Lolium perenne: TWINSPAN-groep 0110 (DPo)
3.4 Vegetaties van dijken met dominantie van Arrhenatherum elatius,
Symphytum officinale en Urtica dioca: TWINSPAN-groepen 01110 (DAr) en
01111 (DAT)
BOSSEN, STRUWELEN, OEVER-ENMOERASVEGETATIES (groep 1)
4. Bossen
4.1 Populierenaanplanten : TWINSPAN-groep 1000 (BAr)
4.2 Elzenbossen: TWINSPAN-groep 1001 (BMa)
4.3 Mesojiele bossen: TWINSPAN-groep 10l(BQu)
5. Struwelen,
5.1 Struwelen : TWINSPAN-groepen 1100 (SFi), 110 l 0 (SAl) en ll 011 (SSa)
6. Oever-en moerasvegetaties
6.1 Oever-en moerasvegetaties: TWINSPAN-groepen 11100 (OGl), 11101
(OTy) en 1111 (OOP)
- 29-
Figuur S. Dendrogram.
=
-- ~
-------------- -
------- ê
----- ê
0 c ê- --- c
--::.
~ -H~ ------------ ~ È ~ r
~ - ~ e =--.---------------------
6
~
~ ~-~ -------------- ~
~ ~ ::: ==q
~- ~--. ~~~
~ ~-Hf ----------- ~
s~
c : t: _ ......
ë ---~
!! ---~
§ = = -------------- - g --lf ~ = ë~
- 30 -
Hoo(dsruk 3 : Resultaten
Tabel 8. TWINSPAN-tabel.
·n ~~ -·~--,~~~--·~ -~~~ ---~---·---~~ ·:l iO...C.I ~ tl~lW"___l·•Yül·~ ··n l~l.ll'l-~n%2.-Z1·!Sl.4t-l\U)"""' lSillt!to&42·1 ... )-llZ1·1l2•• • 1l)".).---...--·-.--....-ll-l---.• l-~U-·--->--· ·'- ·- :t---· --·-:;,..._. · -.,._ __ ,16• 1;. ..... 2._ .......... OOQOIO
~; ~ ~ -__ , ......... _• !IA~-u-;..w-~~-;:::::_--_;-_~-,_-,_-,_-,-_-, ___ >2_)--_l::!~~--~:;--~ ---~- -· - .::::-::=:::~~-==:~_:~:~ ::!: .... .t",I(T\o() ~ _, --------- --------- ~------
--- --------------- -·---- OODDII ~ =;; -l-t s.t~~:2-~ttll~.::.::::::::-:u-l lt -----------=---------1-l-·-- -:::::~_-_-___ ::_-_::=:::::::::: :::: .. IUT\1 fiiiV. ·~ ).lol- ----I ---·-•·•··-· ··--·······•-• •••••• QIXW)I l
-~ ~ :-; ~-,..-~_-_' ------•-sz.___. ,, ____ ,_.._~_-,___----.:.::.:.:.:..:_-:_-_-_-_-~..:.:::::- .=:::::=::::-__ -_-_._-_·=: : =~~ :&1 tQil ::::=======:::=:l•i-ll1ll1--;-)....o-;_ ;_:.--11--<-- ~-1ll--· OIXJOII · ~ t IQI. n! ~ ---.......l.>- Z~2·U-l---l~W4Uë:U.)'.)Il»:.$J)ol t .. nt1)-SJ,)4l;Z - l•'- - -- l-' ·-- ·- i·l-- i-·------•t-=:=--:~~====-..=::::--..: OIXID II '"· ....0 .c% •1-1 .. 11\- 1 .. 1 .. )..-._ 1-IZJ:~I-1---1--- ... ~2-1 --~---a --··------- _,11
~ = ~ Z~:::~~~~~:~:.._;~::~::::;::::~~::~~~~==-=~--__ :.:..--=:::=. ,_,_-:~:=:::~~~~-==~~==~~=~-=~::.=::::~.:=:::;:._-:~::::=-== .. ~~~::::::..-:~:--~---=!~~::::-~:-~=~==~--=-~~--==~ =~~ ~ Ë ffi ~~~:·----~~~:::~~~=~~~:~:;;:~~~~~~~~~~~~~;~:;~_ ~=~~:=;;;~ ___ ;~-: .. _=~~~~-::~;;~==~~~~~-=== -·~:~;:;::.-:-.::;-_::_ I------=--: -~--~:::~~~~=-~-=--1-=·l---=-· 1-·---~~-- ~ll~ !; ~ ~ --)W"..J •• )t.:fllUS,...SWU•lU.-4$o'l~M6UM6Uis.J".._...""M6UlMS)6~lS4U&"*"'l_.~,l')l"""\l·•·ll2111>-'~--2--'l i S4".....\S'UtsiS~mll6:'lnU·I11-1)l7tl_.))-.U.z-4l------·--··2···4··-----···--···ll~=====~=--====:.-=:== ::!:~ "' f1Qa ..... CIDOHO u fiQ..'IC ... , 000110 ,, lOllil IIIIM$ 0001 10 u~..,._ 000110
" ........ 10 =~: ~~ ~ 000\10 10 t•uro tf' oo:liiC l~ 1.111• "tti :::;~ le CAI"St U 000111 'l8 ~ •t.D c:o:u'1 .,.....,..,. I.JtM (0')111 \l IO,._'I'C IJII{t CICXUI\ H lt.t.U orr CIOCH 1\
"" .u-t:J: 01'1 OOICIU ~ ~~~ ~~ t ) l;;(tl- f'(),. ••-•••- ••••••• •••••••••••--••••••••••••• : ••••••• , • • ••• ~ •••••••••••••••• - • .••••• • -••••••••••-·-·-•••••••••-•••••••••• • •••·· 1•-•:•••••·- ··'-·--• : •••-•• l-1·111 •• ____ •• __ . _________ ____________________________ ,.,. ................... _. _____ ,.. ____ •••••••- Q)I()OI
'' talfO ~ --·•··········-···············'··--·-····----········ ·-···-····· ·· ···-·-··-·--·------··-···---~-·······-· 1········•··-li·-····--·-- 1·----------------··--------···-·-···-·······-············-·---····-··· ······----·- ·· ··· ·····--·· ac:ua. 1
:: ~ ~ ::.-: :::::::::::~:~::::::::::::::::~:::::::::::::::::;:~::;:::::::: ::~;::::::~::::;::::=::=::-::::=:::=::.:::::::::~::;:::::::::::::::~::~:::;:::~:;;;;__!;;:===--=::==-=::::::::::::::::::::::::::::::::..~:====-...::::::-;:::.:::::::-..::::::-.::.::::::~== :::! ;~ ~:~ ~ :::::::::::~~::::.:::::: :::::~--.:~:::.-.:::::!:: ::::::::::::::: ::-..::::::::::.-.:::..-:::::::--=:~::::::~~~~~:::::::::::::::::;:::::=::::::::::::===-.:======-..:::::::::::::::::::::=::=:--=~=====::::::==..=::::-_-:-_:: :: ~: l: = ;~ :::::::::~;:::::~;::::::::ü::-..:~;;::-_:::::::::;:::;:::::::::::::::;:::::::-..:::::::::::~_-.::::::::::;;:::;;;;;;~-~;;;;,-5"--\Î;:~~;;;~-~!~:;;st~-~\1-ll--'-lo-4--'--::==:=:::~:-;:·~-~:::::::==z~=--:=;:;::::::=:=:T-=::::=== :~~~ -1~ Yl(M '1\.1.. ·-· ·--···-·· ' ••••'·•·••••·-·--···--···•····-·-·-····••••··-· -···- -·· ··------·····l-···--·-···-l· · •·• l•··lll 1 .. \.J,l ...... )------Z-I·•l-1--·1--..... 1-1---· --·-····-·····---···-·--·--·----·-·············-···-··---··••·•-· OCllO" 61 Ctfl>l C» - ·--·-···-··········--·-···· ·············-········· ·-······-·····---·--·······--···-·- --- - ---
1-----·1·---·-··-··--1-·1···--·l1- -•-----------------------·-----------------------·-----·-·- OCi l -0 . 1 1 (IIC,( tMo -·-···---·······-········ ···· ····•··-·-······-···-•·•····--··----••• ••'*·-----·---···---·--··~-----····1-1 .1--·-··• •-·l-·-·l'- 1 ··' '-· 1--··- ····- ····•·······-·•·••••••·-·-··-·-···-- ····-··••··- ··-·------- 001101 I~ f(SfU aul ··-····-····••••·············-·-······--·· · ·••·••••·-••· ···-·-·••··• -········-·-------·--·-···--·····--·-·--··-·•··»6·•--l-·-~··-·--·-l·-ll-.,.~-------·-···-·•••••••···-·-···-···•••••·•····--··•·•--····-·--·---·-·--- OOitOl \I LJ.fM"+' "' -··••···--····1 ................ --.···-···--····--·····---·--··---···-·--···----·~----·-·-·-·-·-l·······l------··l l·-····-··--------------- -·····-····---·····-···---··-····--·-··------·-··-·-·· 001 )01 l't .. ,11 l'(t ---------------------·········l'--·-··········--·····-----------------------1 ' -···------- ---------~-k--11 -ll·-·---··l l*"'·-1 -----·-~·-··-·······-----·--------··--·-·---·---------------·-· 001101 'l '01(111 11' - ···-··--···••···••••·-···•·•·••·•-···-·-l····•··-···-··••-···- -- ·-••····---····-·-·--·1·-1--·-1··---1---2-1••... - ··--·········-··---··•••···-····-----·------··-·------····- OOilOl 06 DO o..l ............... _ ......... - •••• -----................................. -----··•·•-••• '-----······l'l---·~··-·--·-····l-•l-···l·•·l---···-1' 1·2··••·--------ll----·---····-······•·--•·•·•-··--·--··--·-··--···--1·----- QCilOI ,, ....,... S'W\. ------· , ....... ... ......... _.,_ .................. _ •• _ ••• --.. -·········· ···---------------·-·-·--·-· '·l·l-···-·'·-·· '· ···-·-·-'n''·'-A~., •. n , ,_ , __ , _, . - - ----- •······-······ ····---: ......................... _ . . ....... __ • _ __ , .. _______ oo1 11 0 7S lQIIS.,., ·····------···-··--·-··-····-·--·-·········-··--···-----·-····-----·---······--·-· 1 •···~·-····-···2·---l-··· 1--------•---··········· - ····· ···· •······•••····-··•·-·-·····--···-·····--·-····- G;l ll~ C IOJU ' a.I. ···1·•·•1·-·------··-····•----····••···--···-····--······-·-----··-··--····-•·•··-·-_.·-·-·Î·•····-•••••-·••- ·ll1•·-·••·•·•·l·1-----1-··-l··--··•• , .............. •··•••···--······-··--··----·-·-•··-··1-·-· 0011 IC Ol 11f'1911 f'U --·---···--··-·-·-··-······-····••···-•• ••••••••··-·--·------····----·-·-··--···---·· · 1
••••••1•···-···-····-1----··-·--1 ··---············-·••••••••••••••··-····-----·--·i·-·-··-------·•••-- CIOlHO
X: I'I(OIC ~ ·---·- -·'···--·---··-·---····-·--····-··-----··----··--·····----·-··-· 1· · ·····2'••-ll··- ·•-· -'·· -·->---···--' ·-·--·······•·•········•· ········••····-·····-··-··-···--·-.. ·1-----·----· 00 1 1~0 ?I YIC.U c;:a.a ··---'···--·-1-·--··-··--·--·-···-··--·----···------·---·'---.. ·····-··--l·l·-····'ll·-·l·l·l·l •l--h-·----------·-··l-··················-···1··------·--·-·-···-·-t---··-···- QD t l lt. '' .-:1'1....., --·--·--------------------·-·--·--------·-------n-----·····------······l'·n'··-··--·-\&-------l-'---~--•----·-······-·-·-·····-····-·-·- •-----·---·-'·-·····- ocn • 1: ll LDT\,1$ ~ -------·- ·------------·------ :---·----------------·-··-······-··--···
1····1···········----------··'·l-- 1-·-----------·------··--·---------1--------------- 001111 ·u r....c ...._ ------------·-··--·-···-········--······-------·-··--------··············-···-···l····-1·····-·---···--t·l---l--'----· -·--···-··· ···-····-········-·-.. · --------·----····--··-- 0011 11 \III~~IJAJ
M CJ itS1 'tiU. Dl llf.U( ~ 56 CltS I ,.". ,. Q. -a .......: ll$.N<J; ,_
·l~·1l-l&l'llnl7'--···l)! ....... -~--l--····-••i• l•••'•·-·-·-·---·-··-·--•----~-~----l-· ··· .. 1'11~1l1·1·-··· l··l--·l--l-1-----ll-l-·l------· •· ···-•···•··· ·--• ··i····----· l·ll· ll-l-·•··--·······-·~·)ill'\ ... ).-\l·1W!. ---- ---------------······-·······-····-····--··-·-----------------·l----··-----·-------.. --··... »- -··--------··-··---------- ···----------------------------·--··---··--~---------·- ··--------··-----·····-·····-·'·····-----1o61ll~l7)-1fttll-11l1--'--'-l2--t2-n)......1lll----·l-···--·--··---·1---ll---·-------l"l--l·-------~---·l·----l•····-l''··l••·•·•1•••l•••· I ·)I• U•I•I ... ~)-•••'•·11__._~1 ... l• l) + •l••·l•l• 1 •--······-·-··••ll·- lll·•lll· \.l'-ll·ll-·lZ2l •ll •lll'W-l1·1ll·l-41J.l•i\0-I"""Sll-lo4 1--·--·-Z·-1- - 1---·l-1·--•12l~2-4-l•-l -·-IIU.•··---Hlll•l•t-·-· l-· --·---l"""'·'·---------- ·-·----------·-··---1------------···---·--·----····-·······-----······-------- -·-----l---------·-··- -·- --------····----------..----·······-------·-·l···----l····---· ---···--··l··------·--·--···-·········---···----···- -·--------····-···---···········----- ·--}--------······--·-·--···- -------1- -··-------------------------··-··---···--l---------·l··l
I \oot -o,..ç WRI f)CMQ~
ll•.NIOJ[" 11) ... , . ".
!IZ ~OI' ~ .$00( a..P ~l UlltC 010
ll c-c..u -• •: CA-O~ ... turfl.tl• 16 'Jlll> ~ '....._,"""""
3D IICII[lf TIJ I]) Q[ .... IOJ 1641\1..1C~ !71 """*-IJ- l , , t.U'O PS(
121\.....,.. $At. •ll ..... flc IOJ liJ 11.1'0 ....0 '10 S1tL.L IOJ lli.I..Q uc )l C.&i,.'f'5, SE• . , CA8't'l' JC !IA Clf'SI ~ t ? G.&l iU •&.:.
110 lUS JSl ltS L'fCII' M l " l 't'Sifll ~
U) ...... "' M6 l~ IlO. 'lC "'ll 196 $C.IIO' Cl)
lt1 SIOJ1( ~ l'Cl$D...MI CU..
" &G:L S't'\. }111 ("11.0 MU
··-.l·--·1- ···-··-·-····-··---··----•·•·•--·---··---·-···•·-- 1--"'2·--•••••l•-·--·-········- I -1- - --1--1•·•·-l-···-----l)S-ll--t---•••1--·--·----- -·-··--··-··--···---··--------·-----·- ·---·-'-•·- I -··•·••••• ··-·•·•-1----·-··•···---····---··-l-·1---l·l•l•··--· - ···--···----- - -·1-·---------·---- --··---·- --- - -•1•••1•·--·· .. • ····1---.? •·•· 1···------··li·I-I •• U--~------···--i}..•l·lll·•·-->-:rtl
·---- ·-··-··········-- -····---·---···-··-------·---------2····-··--·-·-····-- -·-------- ----· ~---···-··-----·--~----·Z·I-1.) .... - ---~----~-·---·-·······-······-··-···l'···'l-·----------·1-----·····-···-~---l·····----n->-u-nll-l· -· l»-ll·ZllJ-.Z..al1-U'?·l··l7---\- }21l'' ... ;.:n-n•~u-'-''-n'·I1~1-1Uil11\~l l l21lllltnllDJl••llll2llo&Z1l-Z2 ·'""·-·•·•»·lll·ll•· • ·-''·'--·---------------•····--·---·------------------ _______ , _________ ,_.,., ___ ,___ ______ , ______ ,_______ .. -------···"-'--11.1-11 ... 1- l .. ll··l·-'·'·' 21••lll 1-1 •••l--·-·--1·--·l1l••• l41-ll-1l l - l --1·12'.)QU..lJ,Jol l-"fl'lo'o45ofll ·1 1 ·l--"")MDI~~S6U$S~~"'~Sl)ZZUU,Z I)..lZ:Z2""'l111llZ't)llt)l~ li-1l ·IU·1hl·l1)\11121ll -~--------------------·----------- -----------------··· \ ··-···--l-·ll·-- - -12'l ll11-·--- - -·--1--1·-· -..... --- -···-- --····· .. -------------------------·--·-····-------- ----------·'-----l-···· _.,.,_ ---·-· l112·l·····-~lli2-1ni-U---~---~-
-----l-····-------··-······---···--·-·····-·-···-·- -·····------- -1 ··-~------ll-- ·---~-----l---·--1-1l7-····-----------~~-------·········-·······'····-··-·--------··---·--------·-----4-ll-····------- ; .. )-.-l --~ I --··)-l\fi··I·I-J:lllll.l·~·IXIZ.Z'S111•l4~-·--"--ll·l-·--
====--==:.:-..::::::::::..-..:::::::::::===========--===----=--=:---=====-..::=-.. -=:::::::======- _,..;_-:: .. :-===--~=--=~~~=======!.::~-;:~:!.~: :::::=-~===:=::::::=:..-:::::::::::::::::::::::::::::=::...-:-===--=---==--=---====::::::::=::::::::::::::=====-----=======:.::=..-:::::::::=:::::::::::::.-:=::;=~:=::-.::-:~:;:;-~::: -···--·-·····-········---······-···········-············----·-··-- ----·-··- --···--··-·····----··•···- ----·-·-··--·-········---------·--·-·--··----l··U•-~ ===--==:..-_::-..:::::=::-.:::::::::::::::::::::::::::======---.:==============-=-~..:~~:..-_:::::.::)-,.).... ..;:===..-::=:::~:;~~===~~;~:;;:: :;:;~;.7,'*",.;:=;;--..:.~:~~;~;;;:;~~
" ' ....... a> 191 SAlJJ Ik ll [~~f tAl! l l AllliJS Q.U Sl CllltA LUf \1 tttSt o...t tP nax1 Ot. IQ~ "'""- u.-. 1l1 L\'SIM 't'\l. 171 ....US -9' lN s.t.l iJ ~· \1 OW'( AC 61 C'Uh .o>i , , 01"1'01' c.u l1 ... .,, .. l M c;..l[O T(1
90 Cö&LIU "' • 'UCi{..,.. ~~
10"11""'*'Q...A •• ,~ ii("M
t !IA """"~ ~ 165 NUoiJ S(t ,,, cu;r.:: 10! U& IMIIC lUl l }8 1\&ES t,A.(
tl) SALII All lt) $M'Ikl Wltj 2'00 S IL(W OIO m su(')o sn 221 ....... CJIIV .... c;,.rOI ~o
::::::::::::::::::::::::::::::::::=:::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::..-::::::=::::::::::::::::::::: ... _ ............................ _____ ······-·······--·····------------ ··4··_.··-l--····----·······--··-····-·---··l···--------l--1---···2·-·····--· ---·---------------
~==:::;::::::==;;;;;;;;;;~;:;;;~·;=;;;;~' OXi C Q~ICGJ()OiiODOCAlCX)I II 1l111111llll111HH1111llllll1\1111111lt1111111111l\1111"111\111H11\IIl111111111\Ull\111llll t l111\1H111ll l ll
~ Q ; WXOJWW ltl'l l llllll ll ll ll ll llll\lllll llllllllll~llll\ 1111111111~~;1 !!! !!!! !!~!!!!:!! !~~!!!! :: :::: :: ~ :!!!!!!! ! !!!!!:::<mXXJXOY)mrxrc:.:::» x-xmymn ~~~!!!!!!~ 011111111lllllllllllllllll111111l111 1 1t111llllllll11l11\l111lllll l lllllllll11T111Tl\1111111111l1 1 ll l tllllllll~l1lll\~Hil111111111l l11HIIII II ll\1 • : ene llll ll11111 llllllll111"1111H11111lOCXXlOI111000CXICcl1llliUCIOOOII
llll 11111111 1111111111111111 lil lll ltf lll ll l I 11 ltll 1\ l1llllll1l 111 I lilt 1 l1 I 111111 111 I li l IlOlXIDil ll llllltiOil IICII II\1\IIIIllll 11\ H 1()01111\1 l 111 1101: I l1 1111 llllllll l 11111 1 l 111111 lil ll 11 lil 1111111\ ~; CIJl\1110001 l CC. I 11 ll CIQQC)IlO(.Il \l OC!:::~:::::: ~::~:.;:;.::IIIIIlllllllllllll ll 1
000011\1 ' QOOPIHI 000000001\IH1Hll Ul WWlOOllllOCIDOOCXX:Jo l Cl0hh()hh()(Ji()Cih"M•Il•ln"•• n•'ltlll l l1°1~\l'llHIII\111 11 11N't"("\l nQII '
0101 0\10 0\lt c·.:~
1000 lUX>
""" lOCI IC'. .. , I IC"" llQOl 11001 llOl l!Ol llOI 1101
lll~ IIUJ:I) li l~
I lito:)
111001 IIIQOl li iCICl lllQOI 11 100 \ li lOIO lilOIO 1\1010 1110lC 11\010 111010 IIICIIG 1l101t HIQ\t II lCilO 111010 1110 10 111010 11\011 l ltOil l liOII IHOll 111100 ll11Cil \11101 111101 HI U)l li llOl lil l Ol lillOl li llO l 111110 1l11l0 111110 111110 111110 lll llO 11111C \1111C \1\\10 \li l 10 1/ll\0 l\ 111(1 1111 10 liHIC 111110 \11\H lllllC
""'~ 11111( 111\11
..
Hoofdstuk 3 : Resultaten
3.2.3 Syntaxonomische fase- syntaxonomie en synecologie
GRASLANDEN
1. Droge graslanden : gemeenschap met Betu/a pendu/a en Calluna vulgaris
TWINSPAN-groep: 000 (GAg) Gebied {opname) :Heusden L.O. (152)
Typologie :
Deze groep wordt floristisch gekenmerkt door Betu/a pendu/a, Calluna vulgaris en Agrostis
capillaris. We hebben hier te maken met een gesloten, soortenarme vegetatie. Naast
bovenvermelde soorten komen ondermeer Rumex acetosella, Molinia caerulea en Teucrium
scorodonia voor .
Syntaxonomie:
De kentaxa Agrostis capillaris, Betu/a pendu/a en Calluna vulgaris WiJZen op het
Agrostietum tenuis (Thero-Airion).
Synecologie :
De gemeenschap komt voor op droge, arme en zure zandgrond. Te Heusden L.O. werd dit
vegetatietype gevonden op het rivierduin op verlaten cultuurgrond (bloem- en
boomkwekerij). In feite komt dit vegetatietype niet voor op het alluvium van de Zeeschelde.
Het werd slechts opgenomen ter illustratie van de schrille tegenstelling tussen de vegetatie
van voedselarme zandige rivierduinen en de relatiefvoedselrijke alluviale gronden.
- 32-
Hoofdstuk 3 : Resultaten
2. Niet verbeterde, halfnatuurlijke, vochtige graslanden
il TWTN~P À N-crrr.Pn . ()() 1 ()() rr-c-:. \ ... , ... . .._ ... ~u ... .-.A.&. Ó.a.v...,y.vv .... vv\ ........ -,1
Gebied (opnamen) : Kalkense meersen ( 179, 180)
Typologie :
De vegetatie bestaat uit grassen en kruiden : Caltha palustris, Anthoxantum odoratum, Carex
acuta, Carex disticha, Lychnis flos-cuculi ... Dit type grasland is zeer soortenrijk en omvat
zowel hooilanden als hooiweiden.
Syntaxonomie :
De aanwezigheid van de kentaxa Caltha palustris, Anthoxantum odoratum en Cm;.ex acuta
wijzen op een affiniteit tot het Calthion palustris.
Synecologie :
Dit vegetatietype vertegenwoordigt onbemeste, drassige en één à tweemaal per jaar gemaaide
hooilanden, eventueel met nabeweiding. Dit vegetatietype werd enkel in de Kalkense
meersen aangetroffen.
ii) TWINSPAN-groep: 00101 (GFi)
Gebieden (opnamen): Gentbrugse meersen (7), Weimeers (15, 21, 22, 23), Paardenweide
(43, 44, 60), Scheldebroek (74), Hingene (112), Potpolder V (126), Appels (140, 142, 144)
Typologie:
Deze cluster wordt gekenmerkt door soorten zoals Agrostis stolonifera, Rumex crispus,
Filipendu/a ulmaria, Carex disticha, .. In sommige graslanden is Lolium perenne aanwezig.
Het vegetatietype heeft een gesloten en hoog karakter.
Syntaxonomie :
De cluster wordt niet duidelijk afgebakend binnen één verbond en associatie. Het kentaxon
Filipendu/a ulmaria wijst op het Filipendulion , terwijl Carex disticha en Lychnis .flos-cuculi
op het Calthion pa lustris duiden.
- 33 -
Hoofdstuk 3 : Resultaten
Synecologie :
De associatie komt in de Scheldevallei voor op natte, niet of weinig bemeste en verlaten
hooilanden. Dit type kan beschouwd worden als een vervangingsstadium van Ca/thion
hooilanden die niet meer gemaaid worden. Het blijkt inderdaad uit de gegevens van de
Biologische Waarderingskaart dat deze graslanden vroeger behoorden tot het Calthion
palustris.
3. Mesofiele cultuurgraslanden
3.1 Weilanden, hooiweiden en natte hooilanden
i) TWINSPAN-groep: 00110 (WLo)
Gebieden (opnamen) : Weimeers (25), Bergenmeersen (31, 36, 37, 38), Paardenweide (41,
58, 59), Potpolder I (94 ), Boven Zanden (98, 99), Appels ( 145), Vlassenbroek (172),
Kalkense meersen ( 176, 177, 178, 293), Bazel (224, 276)
Typologie :
Floristisch wordt deze groep gekenmerkt door het voorkomen van Arrhenatherum elatius en
de afwezigheid van Poa trivia/is. Bij achterwege blijven van beweiding kan Festuca
pratensis een hoge bedekking hebben. Kruiden komen minder voor : Ranunculus acris en
Cardamine pratensis kunnen met lage bedekking voorkomen.
Syntaxonomie :
De kentaxa Arrhenatherum elatius en Festuca pratensis wijzen op het Arrhenatherion
elatioris. Ook het voorkomen van Dactylis glomerata en Ranunculus acris wijzen op dit
verbond. Alhoewel Cynosurus cristatus in bijna geen enkele opname voorkomt, wijst Phleum
pratense op het Lolio-Cynosuretum.
Synecologie :
Deze gemeenschap komt voor op rnatig vochtige grond. Beweiding (tamelijk intensief of
nabeweiding van hooilanden) zorgt voor het in stand houden van dit vegetatietype.
- 34-
Hoofdstuk 3 : Resultaten
ii) TWINSPAN-groep: 00111 (WPo)
Gebieden (opnamen): Kruibeke (1 , 181 , 182, 183, 184, 189, 190, 191, 194, 195, 198, 205,
207,208,209,289,290, 291), Gentbrugse meersen (4, 5, 6, 8, 12), Weimeers (13, 18, 19, 20,
27, 28), Bergenmeersen (33 , 35), Paardenweide (47, 48), Tielrodebroek (80), Potpolder I (91,
95), Hingene (111, I 13, 116, 1 18), Bulbierbroek (130), Appels (137), Heusden L.O. (159),
Vlassenbroek (173), Bazel (214, 215,221 , 223 , 225,226,251,252,274, 275,277, 286),
Rupelmonde(l04,227,230,232, 233, 235,237, 239, 241 ,243,245,278,279,283,284,285,
292)
Typologie:
De vegetatie bestaat uit een min of meer gesloten, soortenarme grasmat die niet hoger is dan
1 0 cm. Deze groep wordt floristisch gekenmerkt door een sterke dominantie van Lolium
perenne en Poa trivia/is. Plaatselijk en minder frequent komen Trifolium repens. Ranunculus
repens en Taraxacum vulgare voor. Op de open plekken vinden we Plantago major, Steilaria
media, Polygonum aviculare, ...
Syntaxonomie:
De kentaxa (kencombinatie) Lolium perenne, Poa trivia lis, Trifolium repens. Ranunculus
repens en Taraxacum vulgare wijzen op het Poo-Lolietum.
Synecologie :
Deze groep graslanden omvat zeer intensief beweide en bemeste weilanden. Het Poo
Lolieturn beslaat de grootste oppervlakte van het graslandareaal in de Scheldevallei. Door
intensieve beweiding en bemesting zijn heel wat graslanden van het Lolio-Cynosuretum
omgevormd tot deze van het type Poo-Lolietum.
3.2 Ingezaaide hooilanden
i) TWINSPAN-groep : 0100 (HPo)
Gebieden (opnamen) : Paardenweide ( 40), Scheldebroek (65, 66, 68, 75), Tielrodebroek (81,
83, 84, 85). Potpolder I (96), Potpolder V ( 123, 125, 127)
- 35 -
Hoofdstuk 3 : Resultaten
Typologie:
Deze groep wordt floristisch gekenmerkt door Lolium mult~florum en Lolium perenne. Het
betreft hooilanden, waarvan de grassen ingezaaid zijn. Daar waar de grasmat enigszins open
is, koloniseert Ranunculus repen.<; de open plekken.
Syntaxonomie :
De groep omvat antropogeen sterk beïnvloede vegetaties. Afgaande op de dominantie van
Lolium multijlorum en Lolium perenne, en het voorkomen van Ranunculus repens en
Trifolium repens kunnen we stellen dat deze groep enigszins een zekere affiniteit vertoont tot
het Poo-Lolieturn . Een juiste typering is dit echter niet, aangezien we hier te maken hebben
met sterk antropogeen beïnvloede hooilanden.
Synecologie :
Deze groep is te vinden op sterk bemeste gronden, die tamelijk vochtig zijn en tweemaal per
jaar gemaaid worden. Dit type graslanden is vnl. terug te vinden in het Scheldebroek en het
Tielrodebroek, twee g.o.g.'s.
ii) TWINSPAN-groep: 0101 (HAr)
Gebieden (opnamen) : Bergenmeersen (39), Potpolder IV (119), Potpolder V (124),
Bulbierbroek (131, 132), Weimeers (162)
Typologie:
Floristisch wordt deze groep gekenmerkt door de dominantie van Arrhenatherum elatius.
Lolium multiJlorum komt eveneens in hoge bedekkingen voor. Verder blijken Anthriscus
sylvestris, Ranunculus acris, Rumex acetosa en Symphytum officinale als begeleidende
soorten voor te komen. De vegetatie is hoog en gesloten en komt voor onder de vorm van
mesofiel hooiland of ondergroei van populierenaanplanten.
Syntaxonomie :
De kentaxa Arrhenatherum elatius, Anthriscus sylvestris en Symphytum officinale wijzen op
het Arrhenatheretum elatioris. Door de inzaai met Lolium mult~florum is deze groep echter
niet zuiver afgebakend binnen de associatie, en hebben we te maken met een verarmde vorm
van het Arrhenatheretum elatioris.
- 36-
Hoofdstuk 3 : Resultaten
Synecologie :
Dit vegetatietype komt voor op enigszins vochtige grond. De vegetatie wordt tweemaal per
jaar gemaaid.
3.3 Graslanden ( dijkvegetaties en ondergroei van populierenaanplanten) met dominantie van
Lolium perenne
TWINSPAN-groep: 0110 (DPo)
Gebieden (opnamen): Gentbrugse meersen (3), Bergenmeersen (32), Paardenweide (42, 45,
61 ), Tielrodebroek (77), Potpolder I (88, 89, 92), Boven Zanden ( 100), Hingene (1 03, I 06,
120, 122), Appels (133, 135, 141), Kruibeke (201), Rupelmonde (280, 281)
Typologie:
Deze groep heeft als indicatorsoort Lolium perenne. Het betreft vegetaties van dijken of de
ondergroei van populierenaanplanten op oorspronkelijke Poo-Lolietum-weilanden. De
vegetatie bestaat bovendien uit Trifolium repens, Ranunculus repens, Holcus lanatus en een
aantal ruigtekruiden zoals Urtica dioica en Rumex obtusifolius.
Syntaxonomie :
Alhoewel deze graslanden niet of nauwelijks begraasd worden, kunnen we deze groep toch
indelen bij het Poo-Lolietum. De kentaxa Lolium perenne, Trifolium repens en Ranunculus
repen.<; wijzen duidelijk op deze associatie.
Synecologie :
Dit vegetatietype s itueert zich op de dijken langs de Schelde of als ondergroei van
populierenaanplanten, die aangeplant zijn op Poo-Lolietum-weilanden. Opnamen 89, 92 en
I 06 zijn zulke populierenaanplanten.
- 37 -
Hoofdstuk 3 : Resultaten
3.4 Vegetaties van dijken met dominantie van Arrhenatherum elatius
i) TWINSP AN-groep : 0 lil 0 (DAr)
Gebieden (opnamen) : Gentbrugse meersen (2, 9, 10, 11), Weimeers (14, 24, 26),
Paardenweide ( 49, 62), Scheldebroek (67), Potpolder I (87, 90), Boven Zanden ( 10 I), Appels
(l43, 151), Heusden L.O. (155), Grote Wal (168), Kruibeke (203, 204)
Typologie:
Deze cluster wordt floristisch gekenmerkt door Arrhenatherum elatius, Heracleum
sphondylium en Anthriscus sylvestris. Dit vegetatietype is hoog opgaand en gesloten en
situeert zich op de dijken. Door verruiging treden soorten op zoals Urtica dioica en
Symphytum officinale.
Syntaxonomie:
De cluster vertoont duidelijke affiniteit tot het Arrhenatheretum elatioris. Het voorkomen van
de kentaxa Arrhenatherum elatius, Heracleum sphondylium en Anthriscus sylvestris wijzen
op de subassociatie inops.
Synecologie :
Deze hooilandgemeenschap komt voor op dijken op relatief vochtige grond. Doordat de
vegetatie niet of nauwelijks gemaaid wordt, of doordat het maaisel niet verwijderd wordt,
treedt er een aamijking van organisch materiaal op. Dit zorgt voor een verruiging van de
vegetatie met o.a. Urtica dioica en Symphytum officinale.
i i) TWINSP AN-groep : 01111 (DAT)
Gebieden (opnamen) : Bergenmeersen (30), Paardenweide (50, 52, 53 , 55, 56, 63, 64),
Tielrodebroek (79, 82)
Typologie :
Hoog opgaande grassen en kruiden bepalen het beeld van dit vegetatietype. Arrhenatherum
elatius is het dominante gras. Dactylis glomerata, Poa pratensis en Agrostis capillaris komen
in lagere bedekking voor. Als kruiden treden o.a. Linaria vulgaris, Erigeron canadensis en
Tanacetum vulgare op.
- 38-
Hoofdstuk 3 : Resultaten
Syntaxonomie :
Deze cluster is niet te plaatsen binnen één associatie. Arrhenatherum elatius wijst op het
Arrhenatheretum elatioris. Anderzijds duiden Agrostis capillaris, Linaria vulgaris, Erigeron
canadensis en Tanacetum vulgare op andere syntaxa. Deze soorten blijken kentaxa te zijn van
het Tanaceto-Artemisietum, subassociatie hypericetosum. Ook het verbondskentaxon Arctium
minus komt in deze vegetaties voor.
Synecologie :
De vegetaties komen voor op dijken, waarvan de ondergrond sterk zandig is. In de
Paardenweide blijkt dit vegetatietype zich inderdaad te situeren op de rivierdijken nabij of in
het rivierduin.
BOSSEN, STRUWELEN, OEVER- EN MOERASVEGETATIES
4. Bossen
4.1 Populierenaanplanten
TWINSPAN-groep: 1000 (BAr)
Gebieden (opnamen) : Weimeers (16, 17), Bergenmeersen (34), Paardenweide (54, 57),
Boven Zanden (97), Hingene (1-04, 105, 115), Potpolder IV (121 ), Potpolder V ( 129), Appels
(134, 138, 139, 146) , Heusden L.O. (148, 153, 154), Grote Wal (164, 165, 167, 169),
Kruibeke (185, 187, 188, 192, 199, 202, 206, 210, 211, 212, 216, 218), Rupelmonde (228,
229,238,244,247,249,250,258,272),8azel(254,255,256,257)
Typologie:
Deze cluster wordt gekenmerkt door hoge bedekkingen van respectievelijk Glechoma
hederacea, Urtica dioica en Populus x canadensis. In de kruidlaag komen ook nog Cirsium
arvense en Galium aparine voor. Deze aanplanten zijn zeer soortenarm, zowel wat de struik
als kruidlaag betreft. De boomlaag bestaat uit aangeplante Canadapopulieren.
- 39-
Hoofdstuk 3 : Resultaten
Syntaxonomie :
De ondergroei van de populierenaanplanten kan ondergebracht worden bij de Artemisietalia
vulgaris. De kentaxa Urtica dioica en Galium aparine wijzen hierop. Nadere typering tot op
associatieniveau is niet mogelijk, door het gebrek aan de passende kentaxa.
Synecologie :
Deze aanplanten worden verspreid over de Scheldevallei gevonden. Ze komen zowel op de
droge als op de vochtige gronden voor. Heel wat aanplanten werden geplant op voormalige
weilanden. Van de oorspronkelijke ondergroei van graslandsoorten is echter niets of zeer
weinig terug te vinden.
4.2 Elzenbossen
TWINSPAN-groep : 100 I (BMa)
Gebieden (opnamen) : Hingene (1 09, 110, 117), Potpolder V (128) , Appels ( 136), Heusden
L.O. (147, 157), Grote Wal (166), Kruibeke (186, 193, 196, 197, 200), Bazel (219, 222,253,
287, 288), Rupelmonde (231, 234, 236, 240, 242, 246, 248, 260, 261, 262, 263, 264, 265,
266,267,268,270,271)
Typologie:
Deze groep heeft als indicatorsoorten Alnus glutinosa, Lycopus europaeus en Eupatorium
cannabinum. In de kruidlaag komen heel wat hoog opgaande ruigtekruiden en lianen voor :
Filipendu/a ulmaria, Ly thrum salicaria, Calystegia sepium, Solanum dulcamara, Humulus
lupulus, Iris pseudacorus, ... In de struiklaag kunnen Viburnum opulus en Sambucus nigra in
geringe bedekkingen voorkomen. In sommige opnamen beperkt de kruidlaag zich vnl. tot
zegges.
Syntaxonomie :
Bovenvermelde indicatorsoorten zijn ook de kentaxa van het Macrophorbio-Alnetum. In
sommige opnamen (Rupelmonde) blijkt er echter een affiniteit te bestaan met het Carici
elongatae-Alnetum en wel door het voorkomen van de kentaxa Scutellaria galericulata,
Carex paniculata, Carex acut(formis en Carex riparia. Voora l het voorkomen van deze
zegges in de kruidlaag onderscheidt deze opnamen van deze met een uit ruigtekruiden
bestaande hoge kruidlaag.
- 40-
Hoofdstuk 3 : Resultaten
Synecologie :
Deze groep is te vinden op natte gronden, met een permanent hoge grondwatertafeL Een
sterke concentratie van dit type bossen vinden we in Rupelmonde. De bodem bestaat vaak uit
een venige bovengrond, wat de overgang naar het Carici elongatae-Alnetum verklaart (dit
type bos komt voor op veengrond en soms op venige minerale grond).
4.3 Mesofiele bossen
TWINSPAN-groep: 101 (BQu)
Gebieden (opnamen) : Weimeers (29), Paardenweide (46, 51), Heusden L.O. (158, 160),
Bazel (213 , 217, 220)
Typologie:
Deze groep wordt floristisch gekenmerkt door de indicatorsoort Quercus rubra. Begeleidende
soorten zijn Prunus serotina, Aesculus hippocastanum en Quercus robur in de struik- en
boomlaag. De kruidlaag is niet sterk ontwikkeld : Steilaria media en Holcus lanatus komen in
geringe bedekkingen voor.
Syntaxonomie :
De kentaxa Quercus roburen Quercus rubra wijzen op het Quercion robori-Petraeae. Het
Fago-Quercetum lijkt een bevredigende associatie te zijn, alhoewel de kruidlaag niet zo sterk
ontwikkeld is. Enkel Convallaria rnaja/is werd in 1 ·opname teruggevonden. In de struiklaag
komt het kentaxon Prunus serotina regelmatig voor. Aangezien de kruidlaag nauwelijks
ontwikkeld is, kan deze groep syntaxonomisch niet geplaatst worden.
Synecologie :
Deze groep komt voor op zure zandgronden op de donken (rivierduinen). In Bazel en op de
rivierduinen van Heusden L.O., Weimeers en Paardenweide wordt dit vegetatietype
teruggevonden.
- 41 -
Hoofdstuk 3 : Resultaten
5. Struwelen
5.1 Struwelen
i) TWINSP AN-groep : 1100 (SFi)
Gebieden (opnamen) :Potpolder I (86, 93), Hingene (114), Scheldebroek (163), Grote Wal
(171), Vlassenbroek (175), Bazel (273)
Typologie:
Deze groep omvat zowel struwelen als randen van vijvers waar struweelopslag plaatsvindt. In
de struiklaag komen Salix fragilis of Populus x canadensis voor. In de kruidlaag komen hoog
opgaande ruigtekruiden voor. Cirsium arvense en Angelica sylvestris, welke indicatorsoorten
zijn, vormen hier een goed voorbeeld van.
Syntaxonomie :
Dit vegetatietype wordt syntaxonomisch geplaatst a.h.v. de kentaxa in de kruidlaag : Phalaris
arundinacea, Cirsium arvense en Angelica sylvestris. Samen met het voorkomen van
Eupatorium cannabinum, Epilobium hirsutum en Lythrum saliearia kunnen we besluiten om
dit type in te delen bij het Filipendulion. Het voorkomen van Salix fragilis en Salix al ba in
enkele opnamen (86, 227) wijst op het Salicetum albo-fragilis.
Synecologie :
Dit vegetatietype bevindt zich op natte gronden, o.a. in Potpolder I, een potpolder.
ii) TWINSPAN-groep: 11010 (SAI)
Gebieden (opnamen) : Hingene ( l 06, l 07), Rupelmonde (259, 269)
Typologie:
Deze struwelen hebben als indicatorsoorten Alnus glutinosa en een aantal moerasplanten
(Galium palustre, Solanum dulcamara, Lycopus europaeus, .. ). De kruidlaag is door de
weelderige moerasplantengroei sterk ontwikkeld.
- 42-
Hoofdstuk 3 : Resultaten
Syntaxonomie:
De kentaxa Alnus glutinosa, Salix cinerea, Iris pseudacorus en andere moerasplanten wijzen
op het Alno-Salicetum cinereae. Het voorkomen van vele Alnion glutinosae--soorten
(Solanum dulcamara, Lycopus europaeus, Scutellaria galericulata, ... ) wijst erop dat dit
vegetatietype een overgang vormt naar de elzenbroekbossen.
Synecologie :
Dit vegetatietype komt voor op natte, minerale bodems met een dunne veenlaag.
iii) TWINSPAN-groep : 11011 (SSa)
Gebieden (opnamen): Scheldebroek (71), Heusden L.O. (149)
Typologie:
Floristisch worden deze struwelen gekenmerkt door de indicatorsoorten Salix fragilis en Salix
a/ba. Het Schietwilgenbos te Heusden L.O. is een oud griend. De kruidlaag is arm en bestaat
o.a. uit Urtica dioica, Galium palustre en Cardamine amara. Ook lianen zoals Humulus
lupulus komen voor. Bidens tripartita wijst op een pioniersvegetatie. De struiklaag
daarentegen is sterk ontwikkeld en bepaalt het gesloten karakter.
Syntaxonomie:
De kentaxa Salix fragilis en Salix a/ba duiden op het Salicetum albo-fragilis. Alhoewel de
subassociatie inops typisch is voor een griend, is er te Heusden L.O. reeds een overgang waar
te nemen naar de subassociatie cardaminetosum. De voorkomende kentaxa hiervoor zijn :
Valeriana repensen Gardamine amara.
Synecologie :
Dit vegetatietype komt voor als pioniersvegetatie of oud griend op regelmatig overstroomde
gronden.
- 43 -
6. Oever- en moerasvegetaties
i) TWINSPAN -groep : 11100 (OGI)
Gebied (opnamen): Scheldebroek (70, 73)
Typologie:
Hoofdstuk 3 : Resultaten
Deze vegetatiegroep omvat verlande slootvegetaties met één dominante soort : Glyceria
maxima. Phalaris arundinacea kan met deze soort concurreren. Ook monotypische
moerasvegetaties (opname 70) met dominantie van Glyceria maxima en Ph al ar is
arundinacea behoren tot dit type. Typha latifolia wijst reeds op de overgang naar een ander
vegetatietype.
Syntaxonomie :
De dominante soort Glyceria maxima wijst op de Glyceria maxima-sociatie. Het
verbondskentaxon Typha latifolia wijst eveneens op deze sociatie.
Synecologie :
Dit type komt voor op sterk geëutrofieerde plaatsen, zowel in sloten als moerassen.
i i) TWINSP AN-groep : 11101 (OTy)
Gebieden (opnamen): Scheldebroek (72), Heusden L.O. (150)
Typologie:
Dit vegetatietype omvat moerassen. De indicatorsoorten zijn Typha lat(folia en Phragmites
australis . Naast deze soorten komen o.a. Lythrum salicaria, Alisma plantago-aquatica en
Phalaris arundinacea in de kruidlaag voor.
Syntaxonomie :
Deze cluster kan geplaatst worden binnen de Phragmitetalia, associatie Typheturn lat(foliae.
De kentaxa Typha lat(/olia en Phragmites australis wijzen op deze associatie
Synecologie :
Dit vegetatietype komt voor op regelmatig overstroomde, weke slibbodems.
-44-
HoQfdstuk 3 : Res ultaten
Het milieu is erg wisselvallig door de snelle sedimentatie van slib.
iii) TWINSPAN-groep: 1111 (OOP)
Gebieden (opnamen): Tielrodebroek (78), Heusden L.O. (156), Vlassenbroek (174)
Typologie :
Deze groep bestaat uit vegetaties van wielen en smalle, verlande sloten. De indicatorsoorten
zijn Ranunculus sceleratus en Phalaris arundinacea. Naast bovenvermelde soorten komt
Sagittaria sagittifolia (opname 78) als vermeldenswaardige soort voor.
Syntaxonomie :
Enerzijds wijst de dominantie van Phalaris arundinacea (287, 269) op de sociatie van
Phalaris arundinacea (Magnocaricion). Het verbondskentaxon Sagittaria sagittifolia wijst op
het Oenanthion aquaticae. Alhoewel TWINSPAN deze opsplitsing niet maakt omwille van
gebrek aan opnamen, kunnen we deze twee verbonden toch onderscheiden.
Synecologie :
Beide verbonden komen voor in ondiep water op een weke sapropeliumlaag. Als
verlandingsvegetaties komen ze voor langs sloten en wielen met dit bodemtype. In tabel 9
worden de syntaxonomische eenheden (associaties of verbonden) en de overeenstemmende
TWINSPAN-groep weergegeven.
Een overzicht van de syntaxonomische eenheden wordt gegeven in bijlage 7.
- 45-
-i .. r:T ~ :.:> -l :E z V'l
" )>
z eh c 0
-::I 0 ::I 0 ::I V>
'< ::I E> x 0 ::I 0 3 "' (')
::r 0 n 0 ::> ::r 0 c.. re ::> < '::> û. .., 0 "0 ::>
"' 3 n ::>
:::l ::r ~
"' ë a.
"' ~ er ,. c..
TWINSPAN-groep
GAg
GCa
GFi
WLo
WPo
HPo
HAr
DPo
DAr
DAT
BAr
BMa
BQ u
SF i
SAl
SS a
OGl
OTy
OOP
Affiniteit tot de syntaxonomische eenheid
Agrostietum tenuis
Ca/th ion pa lustris
Filipendulion/Ca/thion palustris
Lolio-Cynosuretum
Poo-Lolieturn
Poo-Lolieturn (+ Lolium multiflorum)
Arrhenatheretum elatioris (+ Lo/ium multiflorum)
Poo-Lolieturn (dijken en populierenaanplanten +
Lo/ium perenne)
Arrhenatheretum elatioris (verarmd)
Arrhenatheretum elatioris + Tanaceto-Artemisietum
Artemisietalia vulgaris (populierenaanplanten)
Macrophorbio-Alnetum (+ Carici elongatae-Ainetum)
geen affiniteit
Filipendu/ion
Alno-Salicetum cinereae
Sa/icetum albo-fragilis
Glyceria maxima-sociatie
Typheturn latifoliae
Oenanthion aquaticae + sociatie van Phalaris
arundinacea
Synecologie #opnamen
Droge graslanden op zandgrond 1
Halfnatuurlijk, vochtig, gemaaid grasland 2
Halfnatuurlijk, vochtig, verlaten grasland 14
Extensief beweid cultuurgrasland 19
Intensief beweid cultuurgrasland 73
Ingezaaid hooiland met dominantie van Lolium sp. 13
Ingezaaid hooiland met dom. van Arrhenatherum elatius 6
Dijkvegetatie met dominantie van Lolium perenne 20 I I
Dijkvegetatie met dom. van Arrhenatherum elatius 19
Dijkvegetatie met dominantie van Arrhenatherum elatius 10 en Tanacetum vulgare
Populierenaanplanten met ondergroei van ruigtekruiden 50
Elzenbossen . 36
Eikenbossen op droge grond (rivierduinen) 9
Struwelen met ondergroei van Filipendu/ion-soorten 7
Elzen-wilgenstruwelen op minerale bodems met dunne 4
veenlaag '
Schietwilgenstruwelen 2
Oevervegetatie met Glyceria maxima op geëutrofieerde 2 I~ 0
plaatsen
Moerasvegetatie met Typha latifolia op slibbodem 3
Verlandingsvegetatie van wielen en sloten 3
Hoofdstuk 3 : Resultaten
3.2.4 Procentueel aandeel van enkele ecologische factoren per TWINSPAN-groep
Het procentueel aandeel van de bodemdrainageklasse(n) per TWINSPAN-groep wordt
weergegeven in figuur 6.
0 0 0 ~ 0 ":! co ;;3. ~ """ co ~ ~ ~ ~ ~ ~ 0 ~ ~ ~ ~ ~ ~ Q ~ ~ ~ ~
Vegetatiegroepen
Figuur 6. Procentueel aandeel van de bodemdrainageklassen per TWINSPAN-groep.
c : matig droog; d : matig nat; e : nat; f: zeer nat; g : uiterst nat
ë3 ç ~ 0 0 g
De
De droge graslanden (groep GAg) hebben als drainageklasse d. Deze klasse staat voor matig
natte grond. Calthion-graslanden (groep GCa) bevinden zich op uiterst natte gronden (klasse
g); het overgangstype naar het Filipendu/ion (groep GFi) bevindt zich voomarnelijk op zeer
natte grond (klasse f). Lolio-Cynosureturn-graslanden worden overwegend aangetroffen op
bodems met een drainageklasse f, waar de Poo-Lolieturn-graslanden voornamelijk
aangetroffen worden op drogere bodems. Inkuilhooilanden (groepen HPo en HAr) bevinden
zich voornamelijk op bodems met drainageklasse f. Populierenaanplanten op voormalige
Poo-Lolieturn-weilanden (groep DPo) bevinden zich op matig vochtige grond (klasse d).
Populierenaanplanten met ruige ondergroei (groep BAr) daarentegen worden voornamelij k
aangetroffen op bodems met drainageklasse e. Elzenbossen (groep BMa) bevinden zich op de
uiterst natte gronden (klasse g). Bossen met in de boomlaag Quercus ruhra en Q. rohur
bevinden zich op matig droge tot matig natte gronden. wat de droogste standplaatsen zijn van
alle geïnventariseerde percelen. Struwelen worden aangetroffen op bodems met een range van
drainageklassen, gaande van de klasse d tot g. De drainageklassen van de bodems waar oever
en moerasvegetaties worden aangetroffen zijn uniform : allen bevinden zich op zeer natte
bodems.
- 47 -
Hoo[dswk 3 : Resultaten
Het procentueel aandeel van de beheersvormen per TWINSPAN-groep wordt weergegeven in
figuur 7.
100 % r-
~ R: r- r- r- r- r-
90% f-
80% . 3 70%
Q.)
02 Q.) 60% "C c 50%
~ co co 01 ~
40% 0
~ 30% •a 20% f-10% I ...
-4 0% 4 ..... •• • 4 4 4- 4 4 g~ ~ 0 0 0 ~ 0 ~ ~ ~ 0.....JO..O..<l:o..<X:-=x:<t:
3:~IIOOOm ~gü: m (J) ~ ~ 8 6~
TWI NSPAN-groep
Figuur 7. Procentueel aandeel van de beheersvormen per TWINSPAN-groep. 0= niets doen. tenzij bosaanplant.
drainering, ... l= hooiland- en hooiweidebeheer, 2= extensieve begrazing, 3= intensieve begrazing (eigen
waarnemingen).
De droge graslanden (groep GAg) worden gekenmerkt door de beheersvorm niets doen.
Graslanden met affiniteit tot het Calthion palustris (groep GCa) kennen alle een hooiland- of
hooiweidebeheer, dit in tegenstelling tot de Filipendu/ion-graslanden met ook een gering
aandeel "niets doen"-beheer en extensieve begrazing. De geringe floristische verschillen
tussen groep WLo (Lolio-Cynosuretum) en groep WPo (Poo-Lolietum) zijn bij het beheer te
wijten aan een verschillende beheersvorm : eerstvermelde groep kent hoofdzakelijk een
extensieve begrazing, laatsvermelde groep een intensieve begrazing. Cultuurhooilanden
(groepen HPo en HAr) en graslanden op dijken met dominantie van Lolium perenne (groep
DPo) hebben uitsluitend een hooiland- of hooiweidebeheer. Het overgrote deel van de
vegetaties van dijken met affiniteit tot het Arrhenatheretum elatioris wordt gemaaid, de rest
is sterk verruigd door niets te doen.
Alle bossen, struwelen, oever- en moerasvegetaties worden gekenmerkt door de beheersvorm
niets doen.
- 48 -
HoQ(dswk 3 : Resultaten
3.2.5 DCA-ordinatie
3.2.5.1 Algemeen
Het DCA-ordinatiediagram voor 290 opnamen wordt weergegeven in figuur 8. Achttien van
de 19 TWINSP AN -groepen worden in het diagram weergegeven. De verschillende
vegetatiegroepen zijn niet altijd duidelijk afgebakend in het diagram. Bij de DCA-ordinatie
van de 290 opnamen werd een sterke clustering waargenomen van de cultuurgraslanden.
Deze situeren zich aan de linkerzijde van het diagram.
De eerste as (eigenwaarde (0, 86) vertoont een gradiënt die het best kan omschreven worden
als "een gradiënt van antropogeen verstoorde en beïnvloede vegetatietypen naar weinig
verstoorde vegetatietypen" . Het beheer zorgt dus voor een differentiatie van de
vegetatietypen. Dit blijkt uit de positie van sterk beïnvloede cultuurgraslanden (Poo-Lolietum,
ingezaaide hooilanden) t.o.v . de Ie DCA-as, die zich uiterst links in het diagram bevinden.
De minst beïnvloede gemeenschappen situeren zich rechts; dit geldt voor aangeplante
eikenbossen (TWINSPAN-groep BQu, Fago-Quercetum) en de Schietwilgenbossen
(TWINSPAN-groep SSa, Salicetum albo-fragilis).
Intermediair bevinden zich de halfnatuurlijke gemeenschappen (terminologie naar DE BLUST
et al. 1985) (TWINSPAN-groepen GCa en GFi, resp. Calthion-vegetatietypen en overgangen
naar het Filipendulion) en oever- en moerasvegetaties.
De tweede DCA-as (eigenwaarde 0, 73) vertoont een duidelijke gradiënt van droog naar nat.
De hoogst gelegen opnamen in de grafiek komen overeen met de natste plaatsen. Zo blijkt de
natste opname een bodemtype Efp te hebben, wat duidt op een permanent zeer natte
kleigrond, die gedurende de winter en het voorjaar onder water staat (Bodemkaart van België
1963b ). Deze opname vertegenwoordigt een moeras, dat gedurende de winter onder water
staat.
De laagst gesitueerde opnamen in het diagram bestaan uit eikenbossen welke op droge
zandige bodems voorkomen. De Bodemkaart van België ( 1963a) vermeldt voor deze
opnamen een bodemtype Zch, wat staat voor matig droge zandgronden.
Intermediair t.o.v. de tweede as bevinden zich de opnamen van het Calthion (TWINSPAN
groep GCa). Dit vegetatietype heeft een bodemtype Ugp of Egp. Dit zijn kleiige of zware
kleiige bodems die nat zijn (de f-gronde_n zijn natter dan de g-gronden) (Bodemkaart van
België 1960). De elzenbossen (TWINSPAN-groep BMa) bevinden zich eveneens
intermediair t.o.v. de tweede DCA-as.
De opnamen van het Filipendu/ion blijken zich te situeren op vochtige tot enigszins natte
plaatsen. De drainageklasse voor deze opnamen is f voor de natste plaatsen, g voor de iets
drogere.
- 49-
Hoofdstuk 3 : Resultaten
Fig. 8. DCA-ordinatiediagram van 290 opnamen met aanduiding van de TWINSPAN-groepen.
0 0 t--
1- 0.. <C 0 0 0
x .... • 0
T 0 \0
-< ;>.,
+• 1-
'*+ 0 0
+ +~~ 0 .. '* + .+ ~ • + ,· +·
+.J.. + +;* 0 0 0 (.J .. lil +~·;~I V) 0..
~+ 0 +~- ~ 0 0
+ -;.,.+ .,.c • .,. + +~-
+ ... loo(
~~~!
c +~;j .... < <:.1 < C/)
E ~ 0 - C/) 0 ~ +" * "<1' c • ~ ~ <l • c.. +~ * "' 0 = • .... ~
0
0 < 0\
·I' • u N ~ ~0 Q 0 < ~ 0.. c •X ~ C/) t': ~ -;:.. • ó'~o 0 • 0 • ~ .. u • x M <:.1 .... x X'g • r.= .. • t': 0 I. ~· e..o • 0 I Oox c.. i.:: -< 0 x. ~ C/)
u I. XJ <> la Q • • ~ :.~ .. 0
0
0 ·~~ N
-v 0 ;:I
Drf<> ~ .. ~<l ....l 0
D '<, ,.<1 ~ co
• • • 0 .~.
~ 1<1 0 0 «<
i.:: ~ 0 co
0 .~ 0 + ~ ... ('>~ ..
«< .... 0 u <
(.J ro 0 0 0 0 0 c 0
0 0 0 0 0 0 • ~ \0 V) "<1' M N
s1!-v::>a ;,z
- 50-
Hoofdstuk 3 : Resultaten
Deze spreiding van vochtigheid is voor deze groep duidelijk uit het diagram af te leiden. De
opnamen van dijken situeren zich in het diagram enigszins onderaan. Populierenaanplanten
bevinden zich grotendeels onderaan in het diagram, alhoewel er ook een paar overgangen
naar de vochtige elzenbossen waar te nemen zijn . Het overheersende bodemtype is Eep, wat
staat voor een matig natte grond. De opnamen, die een affiniteit vertonen met de elzenbossen,
zijn inderdaad natter gelegen : de drainageklasse is f.
Worden de gemiddelde DCA-scores per vegetatiegroep berekend (tabel I 0), dan blijken de
droogste vegetatietypen (DAr en BQu) inderdaad de laagste gemiddelde DCA-scores op de
tweede as te vertonen. Oever- en moerasvegetaties (OGl, OTy en OOP) hebben de hoogste
gemiddelde DCA-scores op de tweede as.
De vegetatiegroepen met een intensieve beheersvorm (inzaai en intensieve beweiding) zoals
de groepen HPo en WPo hebben de laagste gemiddelde DCA-scores op de eerste as.
Vegetatietypen zonder beheersvorm, zoals elzenbossen (groep BMa) daarentegen hebben
hoge gemiddelde DCA-scores op de eerste as.
TWINSPAN- Gemiddelde Gemiddelde Standaard- Standaard-
groep score le DCA- score 2e DCA- deviatie le deviatie 2e
as as DCA-as DCA-as
GCa 273 211 29 21
GFi 173 307 56 75
WLo 136 204 51 52
WPo 91 211 38 26
HPo 41 207 17 8
HAr 168 126 56 32
DPo 204 154 58 52
DAr 260 92 58 44
DAT 248 123 42 25
BAr 441 105 66 37
BMa 499 195 51 44
BQ u 458 100 154 63
SF i 351 230 68 74
SA! 474 281 50 59
SSA 587 16 27 30
OGI 368 493 21 36
OTy 351 480 51 73
OOP 256 429 50 69
Tabel 10. Gemiddelde DCA-scores en standaarddeviatie per vegetatiegrocp.
- 51 -
Hoofdstuk 3 : Resultaten
3. 2. 5. 2 Cultuur~raslanden
Er werd een aparte analyse uitgevoerd van de cultuurgraslanden (TWINSPAN-groepen WLo,
WPo, HPo, HAr, DPo, DAr en DAT). De DCA-grafiek van de cultuurgraslanden wordt
weergegeven in figuur 9.
Op de eerste DCA-as (eigenwaarde 0, 75) blijkt de bepalende factor het type beheer te zijn :
sterk begraasde graslanden bevinden zich links in het diagram, de gemaaide hooilanden en
dijkvegetaties rechts. Opvallend hierbij is dat de groep WLo (Lolio-Cynosuretum) en WPo
(Poo-Lolietum) onderling weinig differentiatie vertonen op de eerste as. Enkele opnamen van
het Lolio-Cynosuretum (groep WLo) zijn in het diagram wel hoger gesitueerd.
Tot de niet-begraasde cultuurgraslanden behoren de TWINSPAN-groepen HPo, HAr, DPo,
DAr en DAT. Deze hooilandgemeenschappen, die zich al of niet op dijken bevinden,
bevinden zich rechts in het diagram.
Op de tweede DCA-as (eigenwaarde 0, 66) bepaalt de factor vochtigheid de differentiatie van
de opnamen.
De dijkopnamen bevinden zich onderaan in het diagram, vochtige weilanden van het type
Lolio-Cynosuretum (groep WLo) bovenaan. De geringe differentiatie tussen de twee
weiland types, het Lolio-Cynosuretum (groep WLo) en het Poo-Lolieturn (groep WPo) is deels
te verklaren op basis van de factor vochtigheid : opnamen van het Poo-Lolieturn zijn droger
gelegen (voornamelijk drainageklasse e) dan deze van het Lolio-Cynosuretum.
( drainageklasse f).
De hooilandgemeenschappen HPo en HAr bevinden zich ongeveer op dezelfde hoogte in het
diagram als de twee weilandgemeenschappen. De factor vochtigheid bepaalt dus nauwelijks
het onderscheid tussen hooiland en weiland.
De vegetaties van dijken (groepen DPo, DAr en DAT) worden wel bepaald door de factor
vochtigheid. Deze opnamen liggen allen enigszins onderaan in het diagram, wat wijst op een
droge standplaats.
3.2.5.3 Bossen en struwelen
De DCA-grafiek van de bossen en aanplanten wordt weergegeven in figuur I 0.
De eerste DCA-as (eigenwaarde 0,93) verduidelijkt het verschil tussen struwelen en bossen.
Struwelen (groepen SA! en SSa) zijn links in het diagram gesitueerd, de bossen meer rechts.
Op de tweede DCA-as (eigenwaarde 0, 90) bepaalt de factor vochtigheid de di fferentiatie van
de opnamen.
Eikenbossen (groep BQu) bevinden zich bovenaan in het diagram. Deze bossen bevinden
zich voomarnelijk op bodems met een drainageklasse c, wat staat voor een matig droge
bodem.
- 52 -
600
500 •
400 ! : • V)
co:s I
(j 300 "'""' ... . ' ' -~
V'l
• w
Q ~
N
200 ;
100
0
0 50 100
DCA-grafiek van cultuurgraslanden
• •
... • • • v +
oer~ .. • 0.) o•
•
150 200 250
te DCA-as
...
• • e-')
0
300
•
• oo
... ...
c_9CD 00 .~
0 0
350
1 ... •-\ ...
400
+ WLo I
WPo I
"'HPo I
HAr I
• DPo
o DAr
DAT
450
"Xj
~·
~
t:l () ;:p. I
~ :::11 (1) :>;"
< P> ~
0.. (1)
()
t:
2 Ei
(JQ
j;l Vl
iiï ~ 0.. (1)
?
I~ ·C
~
"' i:: >:-
I'-"
~ I~ '~ ~ :::s
DCA-grafiek van bossen en struwelen
40
35
30
25 VI ~ I
23 20 Vl 0 ~ Cl)
f'l
I 5
10
rJ 5 • []
• • • • 0 • •
0 2 4 6 8 10 12
leDCA-as
o BAr I
-- BMa I
- BQu \
SF i
• SA!
+ SSa
0 0
0 0 [3 [3 u Ll
u 0 0 [J
14 16 18
""' o:Q.
-~ 0 (")
> I (1q ...., I>J ::n 0 ~
< I>J ::s 0.. 0 er 0 Cl> Cl> 0 ::s 0 ::s Cl>
2 ~ 0 ö ?
I~ Cl
~ :~ ;.,..
l.o.>
::a;,
lt ëi ~ ::s
Hoofdstuk 3 : Resultaten
Populierenaanplanten (groep BAr) bevinden zich in het diagram tussen de eikenbossen en
elzenbossen (groep BMa). Uit de drainageklassen per TWINSPAN-groep blijkt inderdaad
dat populierenaanplanten zich voornamelijk op bodems met een drainageklasse e bevinden,
de elzenbossen voornamelijk op g-bodems.
Beide struwelengroepen (groepen SA! en SSa), welke zich op bodems met drainageklasse f
eng bevinden, zijn onderaan het diagram gesitueerd.
3 .2.6 Huidige toestand en verandering van de vegetatie a.h.v. de BWK-karteringseenheden
3.2.6.1 Algemeen
De huidige vegetatietypen zijn het resultaat van een proces van veranderingen, welke zowel
natuurlijk als antropogeen zijn. Deze vegetatietypen kunnen dus nu een andere BWK
karteringseenheid hebben dan tijdens de oorspronkelijke kartering (met "oorsprónkelijk"
wordt de vegetatiekundige situatie op het eind van de jaren' 70 bedoeld). De verandering van
de BWK-eenheden voor het ganse studiegebied wordt weergegeven in figuur 11 .
Bij de vergelijking van de oorspronkelijke BWK-karteringseenheden en de huidige, kan voor
alle onderzochte gebieden een verandering van de eenheden (en dus van de vegetatietypen)
vastgesteld worden. Dit is vooral het geval voor de halfnatuurlijke vochtige graslanden
(Calthion palustris en Filipendulion) (resp. He en Hf) en de elzenbossen (Vn en Vm). Van
de moerasvegetaties (M) kan vooral een sterke verandering van rietland (Mr) naar soortenarm
grasland (Hx of Hp) en een verdwijning van grote zeggenvegetaties (Me) waargenomen
worden. Deze vegetatietypen zijn in alle gebieden (excl. de Kalkense meersen voor de He
graslanden) sterk achteruitgegaan.
3.2.6.2 Huidige toestand van de vegetatie en verandering a.h.v. de B WK-karteringseenheden
in de polder van Kruibeke. Bazel en Rupelmonde
* Landschapsecologische beschrijving van het gebied
I) Polder van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde {opnamen I, 181-293)
Polder van Kruibeke
De Oost-Polder kent een zeer versnipperd bodemgebruik. Recent gegraven vijvers, met
bijhorende moestuinen, weekendverblijven, ... doorsnijden het oorspronkelijk bos- en
weidegebied. De bospercelen geven aan dit deel van de polder een gesloten karakter.
- 55-
Hoofd>tuk 3 · Resultaten
OMSCHRIJVING w BWK BWK 78-84 1994
(88-89)
Zuur eikenbos (Qs) 8
Mesotroof elzenbos (Vm) 7 -... ...... Alluviaal elzenbos (Vn) I 6
...... ~---'·--------.........
Overgang mesotroof elzenbos 5 ~-~~ ... , en populierenaanplant (V miL)
Overgang alluviaal elzenbos
I 4
I ~ en populierenaanplant (Vn/L)
Vochtig wilgenstruweel (Sf) I 3 I I !
I I
Populierenaanplant (L) I 2 I
I ' '
Naaldhoutaanplant (P) i l i I ! !
I ' i
I J Calthion (He) 8 I , ... - - - - - - - - - - - - - - -
I ~~------
I i ~ -... ------
Filipendulion (Hf) 7 ,. ~' -~ .. ---------.. ' iJ. ...
Thero-Airion (Ha) 6 ~ .. ~ ...... .... ,.,. ._,_--- _,_--- ~ .... ...
Overgang naar 5 .... ,~ ~ ..................
,~ ~ .... •') ,~ ~
cultuurgrasland ,~~ .;
, ... \ .;
Arrhenatherion elatioris (Hu) 4 .;
•liiiii ___ ' ~ " .. '~ - ............
Overgang naar ruderaal grasland 3 .; .; '~-::--, .; '~~
.; -- , .. ~ ~ Populierenaanplant (L) 2
.;
---.; "~ .; --~ ... ;.,.."""""""" __ .----
~ Soortenarm grasland (Hp/Hx) 1 ~----I
I i '
Rietland (Mr) I 5 i ~------------~ I
I ' ----I i -i ~----Grote zeggen vegetaties (Me) i 4 I ~- ------.-
! i
I :
--~ ~ Eutrofe plas (Ae) I 3 I ~ ~ ' I '
~ ............ I
I Soortenarm grasland (Hp/Hx) i 2 i
' ' """'-Verdwenen ' I ;
I
Fig. 11. Evolutie van de BWK-eenheden ( 1978- 1994) in het studiegebied.
-- _._ [0-25%[ -- ... [25-50[ [50-75[ [75-1 00]
Hoofdstuk 3 : Resultaten
De Zuid-Polder heeft een deels open, deels gesloten karakter. Het oostelijk deel is in gebruik
als (soortenarm) weiland en akker. Het westelijk deel is grotendeels beplant met
Canadapopulieren, met een ondergroei van ruigtekruiden en/of elementen ui t het
Filipendulion.
De dijken hebben een zeer ruderale vegetatie.
Polder van Bazel
Op de donk bevinden zich akkers en soortenarme weilanden. Op de hoogste delen bevinden
zich biologisch waardevolle eikenbossen.
Op de nattere bodems bevinden zich sterk begraasde weilanden en populierenaanplanten.
Nabij de Verkortingsdijk hebben de aanplanten een rijke ondergroei van elzen en
moerasplanten.
Polder van Rupelmonde
Een groot deel van de polder bestaat uit soortenrijke elzenbossen met een weelderige
ondergroei van lianen en moerasplanten. Sommige bossen rond het jachtpaviljoen zijn echter
volgestort met afbraakmateriaal.
Nabij de Rupelmondse Kreek bevinden zich weekendverblijven.
Op de minder natte gronden komen weilanden en akkers voor. De polder ten zuiden van het
Kallebeekveer (Fasseitpolder) bestaat volledig uit akker.
* Verandering van de vegetatie a.h.v. BWK-eenheden
Over het totaal aantal bossen en aanplanten (57) ZIJn er 40% m biologische waarde
verminderd.
In de polder van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde wordt de sterks te verandering
waargenomen voor de elzenbossen (Vn en Vm). Exact 50% van dit type bossen heeft in
biologische waarde verloren door de aanplant van populieren, kaalkap, ophoging of stort van
allerlei afval. Vertaald in BWK-eenheden betekent dit een verandering van Vn naar Vn(p),
LhbNn, Lhb en Lhi. ·
Ongeveer 68% van de graslanden heeft dezelfde karteringseenheid behouden. 30,4% van de
graslanden heeft nu een andere, biologisch minder waardevolle karteringseenheid. Het betreft
soortenarme, sterk begraasde en bemeste wei landen of dijken. 8 dijkopnamen op een totaal
van 17 graslanden die in waarde verminderd zijn, blijken voor deze biologische
waardevermindering van de graslanden verantwoordelijk.
- 57 -
Hoofdstuk 3 : Resultaten
Eén grasland ( 1,8%) heeft een "waardevollere" karteringseenheid. Het gaat om een verlaten
grasland, dat soortenrijker geworden is door de afwezigheid van begrazing (bemesting?). Er
is een verandering van de eenheid Hx/Hpr naar Hp(r)*.
Een overzicht van het aantal veranderde eenheden en de bijbehorende percentages wordt
gegeven in tabel 11 en figuur 12 .
BWK-klasse Aantal Biol. waarde J.. Biol. waarde Biol. waarde t opnamen H
Bossen en 57 (100%) 23 (40%): 34 (60%): 0 (0%)
aanplanten L:O L:8
Qs:O Qs:3
Vn+Vm: 23 Vn+ Vm: 23
Graslanden 56 (100%) 17 (30,4%) 38 (67,8%) 1 (l ,8%)
Kd :8
rest : 9
Bossen, 113 (100%) 40 (35,4%) 72 (63,7%) 1 (0,9%)
aanplanten en
g!"aslanden
Tabel 11. Verandering van de BWK-karteringseenheden in de gehele polder van Kruibeke, Bazel en
Rupelmonde .
.!. : vermindering: H : gelijk; t : vermeerdering
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10%
00/o
Bos Grasland
Formatie
Totaal
D Biologische vvaardevermeerderU1g
D Biolog. vvaarde gelijk
• Biolog.ische
vvaardeverminderU1g
Figuur 12. Procentuele verandering van de BWK-eenhcdcn over de periode 1978-1994 in de polder Kruibeke.
Bazel en Rupelmon~e.
- 58 -
Hoqfdstuk 3 : Resultaten
De resultaten voor de (afzonderlijke) polders van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde worden
weergegeven in tabel 12 en figuur 13.
KBR Kruibeke Bazel Rupelmonde
Tot. T. J, ~ t T. J, ~ t T. J, ~ t Bossen en 57 14 10 4 0 16 6 10 0 27 7 20 0
aanplanten
Graslanden 56 22 7 14 1 12 2 10 0 20 8 12 0
Tabel 12. Overzicht van de verandering van de BWK-eenheden in de deelpolders van Kruibeke, Bazel en
Rupelmonde.
100%
90%
Cl 80% c:: Q; 70% -c c:: ~ 60% D Biol. waardevermeerd. Q)
> 50%
Q) 0 Biol. waarde gelijk
Q) 40% :I
ë • Biol. waardevermind.
Q) 30% ()
~ c.. 20%
10%
0%
"' -c (ij Vl "0 (ij "' "0 (ij s c:: !:!! s c: <ll s c: "' <ll "' 0 "' 0 <n ~ <n <n
~ "' 1- "' 1-
0 (5 (5
Formaties voor de polders van KBR
Figuur 13. Procentuele verandering van de BWK-eenheden over de periode 1978-1994 in de afzonderlijke
polders van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde. Legende zie figuur.
Voor de polder van Kruibeke kan het volgende besloten worden :
* Het aantal opgenomen bossen en aanplanten bedraagt 14. 71,4% kent een biologische
waardevermindering, welke volledig slaat op de elzenbossen (Vn en Vm). 28,6% van de
bossen en aanplanten (4 opnamen) behoudt hun oorspronkelijke BWK-eenheid. 3
elzenbossen (23%) op I 3 opgenomen elzenbossen veranderen niet van karteringseenheid. De
waardevermindering slaat op de verandering van de elzenbossen naar Lhb/Vn of Lhb.
* Van de graslanden blijven 63,7% hun oorspronkelijke BWK-eenheid behouden. Eén
grasland ( 4,5%) kent een biologische waardestijging naar Hp(r)*; 31,8% een biologische
waardevermindering, veelal van Hp naar Hx of Hr. Opmerkelijk hierbij is dat 5 dijkopnamen
- 59 -
Hoqfdstuk 3 : Resultaten
op 7 graslanden biologisch minder waardevol zij n. De oorzaak is een ruderalisering van het
oorspronkelijk Arrhenatherion met Grote brandnetel, Vederdistels, e.a.
In de polder van Bazel blijken zowel de BWK-eenheden van de elzenbossen als de
graslanden niet zo sterk geëvolueerd te zijn als in de polder van Kruibeke : 3 7,5%
elzenbossen evolueert naar een andere, minder biologisch waardevolle BWK-eenheid (idem
polder van Kruibeke), voor de graslanden is dit 16,7%.
In de polder van Rupelmonde blijken de BWK-eenheden van bossen en aanplanten de minst
sterke verandering te hebben ondergaan : 74,1% behoudt de oorspronkelijke BWK-eenheid.
De graslanden kennen een minder gunstige evolutie : 40% van de graslanden (de sterkste
waardevermindering over de hele polder van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde) heeft een
biologisch minder waardevolle eenheid. De verandering doet zich voor van Hp naar Hr of Hx.
3.2.6.3 Vergelijking tussen de oorspronkelijke en huidige karteringseenheden en deze van
BERVOETS et al. 0986) voor de polder van Kruibeke. Bazel en Rupelmonde
Er werd een vergelijking gemaakt tussen de karteringseenheden van de oorspronkelijke
BWK, de BWK-eenheden in BERVOETS et al. (1986) en onze huidige karteringseenheden.
Door BERVOETS et al. (1986) werd per opnamegroep een typering volgens de BWK
gegeven. BERVOETS et al. (1986) onderscheidden type A-, B-, C-, D- en E-graslanden.
Bossen en aanplanten werden aangeduid met de letters L, M , N, P, R, S, T en U. Een
overzicht van deze opnamegroepen met de aanduidingen van de BWK-eenheden wordt
gegeven in bijlage 8.
Pas ingezaaide graslanden (type A) krijgt de karteringseenheid Hx in BERVOETS et al. (I 986).
Dit blijkt ook de oorspronkelijke en huidige BWK-eenheid te zijn.
De "zeer intensief beweide graslanden" (E) worden eveneens met Hx aangeduid . Voor de
meeste graslanden komt dit overeen met de oorspronkelijke eenheid. Voor de overige E
graslanden is het onderscheid tussen Hx en Hp niet duidelijk uit de soortenlijsten (BERVOETS
et al. ( 1986) maakten enkel soortenlijsten en geen opnamen in de graslanden) . Bovendien
moet opgemerkt worden dat BERVOETS et al. ( 1986) niet de eenheid Hr gebruikten. Een
mogelijke ruderalisering van de E-graslanden werd niet beschreven. Uit een aantal van onze
opnamen, die in de opnamegroep E geklasseerd kunnen worden, bl ij ken er nu een aantal
beschreven te worden met Hr. Ook wordt de eenheid Hpr niet vermeld in BERVOETS et al.
( 1986), alhoewel dat voor de BWK voor de betreffende gras landen wel het geval is .1 Deze
1 Het terreinwerk i .. f.v . de BWK van België voor het kaartblad 15/5-6 en 15/7-8 dateren van de periode 1978-1988, deze van BERVOETS et al. van 1985.
- 60 -
Hoofdstuk 3 : Resultaten
laatste opmerking buiten beschouwing gelaten, is er voor de 0-graslanden een goede
overeenkomst tussen de oorspronkelijke BWK-eenheden en deze van BERVOETS et al.
(1986). Ten opzichte van dit laatste werk en onze opnamen van 0-graslanden blijkt er een
lichte venuiging en! of verarming op te treden.
De eenheden van de C-graslanden (verruigende kamgrasweiden) blijken niet overeen te
komen met de oorspronkelijke BWK-eenheden, noch met onze huidige eenheden. Enkel voor
de dijken geldt min of meer een goede overeenkomst, al moet vermeld worden dat de huidige
vegetatie van de dijken een sterk verruigd Arrhenatherion is, wat noch bij de oorspronkelijke,
noch bij deze van BERVOETS et al. ( 1986) het geval was.
Voor de natte, verruigende graslanden (B-graslanden) geldt de opmerking van de C
graslanden.
De eenheden voor de mesotrofe elzenbossen (M) vertonen in de 3 onderzoeken een goede
overeenkomst. Alhoewel BERVOETS et al. (1986) de BWK-eenheid Vm gebruiken,
vermelden ze toch de aanplant van populieren in deze bossen, zodat de gebruikte eenheid
overeenkomt met Vm(p).
Voor de ruigt elzenbossen (typeN) geldt eveneens een goede overeenkomst, al is er toch een
duidelijke tendens naar biologische waardevermindering waarneembaar. Vooral N-bossen
buiten "De Kooi" (polder van Rupelmonde) evolueren sinds 1986 naar LhbNn of Lhb.
Een variant op het M-elzenbos is het P-elzenbos. Geen enkele eenheid uit het onderzoek van
BERVOETS et al. (1986) bleek voor dit type overeen te komen met de oorspronkelijke en
huidige BWK-eenheden. Tussen de oorspronkelijke en huidige eenheden was er nochtans
geen verandering merkbaar. Een juistere typering voor de P-bossen lijkt dan ook Vn(p) of
Lhb/Vn te zijn.
Bij de soortenarme ruigt elzenbossen (L-bossen) is er een zeer goede overeenkomst tussen de
oorspronkelijke eenheid (Vn(p)) en deze van BERVOETS et al. (1986). Een sterke verandering
naar LhbNn of Lhb doet zich nu voor.
Uit de vergelijking tussen de eenheden van de populierenaanplanten met Arrhenatherion
karakter (S-bossen), blijkt er sinds de kartering van de oorspronkelijke BWK-eenheden toch
een omvorming van Vn(p) naar Lhi plaatsgehad te hebben. Tussen de eenheden van 1986 en
nu blijkt er evenwel geen verandering te zijn.
Uit het onderzoek van BERVOETS et al. ( 1986) kan afgeleid worden dat er sinds 1986 een
stru iklaag van Alnus sp. (E lssoorten) ontwikkelde in de populierenaanplanten met
Filipendu/ion-karakter (R-bossen). De toegekende BWK-eenheid voor deze bossen was
- 61 -
Hoofdstuk 3 : Resultaten
tmmers Lhi, waar deze nu Lhb is. Uit de oorspronkelijke BWK-eenheden is het
Filipendu/ion-karakter wel duidelijk (Hfc), maar niet of er al dan niet een struiklaag aanwezig
is (Lh). Bij navraag (mond. med. D. Paelinckx) bleek de oorspronkelijke eenheid voor de
aanplanten Lhi te zijn.
Aan de begraasde populierenaanplanten (type T) en aan de beuken-eikenbossen (U) werd
door BERVOETS et al. (1986) een verkeerde BWK-karteringseenheid gegeven. De gepaste
eenheden zijn resp. Lhi en Qs, naar analogie met de oorspronkelijke en huidige BWK
eenheden.
3.2.6.4 Huidige toestand van de vegetatie en verandering a.h.v. de BWK-karteringseenheden
in de overige alluviale gebieden
2) Gentbrugse meersen (opnamen 2-12)
De Gentbrugse meersen vormen een laaggelegen akker- en weilandgebied. Het gebied wordt
doorsneden door de E17 autosnelweg. Tussen de E17 en de Damsloot ligt een complex van
lage weilanden, die in de depressies nog interessante soorten herbergen.
Ten zuiden van de Damsloot ligt een oud stortterrein, dat gedeeltelijk ingeplant is met bomen.
Waar geen bomen geplant zijn, heeft zich spontaan een grazige, ruige vegetatie ontwikkeld.
Ten zuiden en westen hiervan bestaan de Gentbrugse meersen uit akkers en weilanden met
hier en daar nog populieren- en knotwilgenrijen. Een aantal akkers zijn recent omgezet tot
boom- of bloemkwekerijen. Het park van kasteel Coninxdonck bestaat vooral uit een grote
hoogstamboomgaard.
Ten noorden van de E 17 zet het laaggelegen gebied zich verder. Vlak langs de snelweg zijn
een paar percelen verruigd. De graslanden zijn ingezaaid met een soortenarm grasmengsel en
er komen ook wat volkstuintjes voor. De graslanden worden afgewisseld met vrij uitgestrekte
akkers.
- 62 -
8 ~ 7 8 6 ~ = 5 g. 4 ~ 3
= 2 < 1 0
Hx/Hp/
Hpr
Hu
BWK-eenheden
Hoofdstuk 3 : Resultaten
• Oorspr.
01994
Hp(r)*
Figuur 14. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in de Gentbrugse meersen.
De toestand van de graslanden is vrijwel onveranderd gebleven, enkel voor I grasland
(opname 7) is er een verschuiving in de BWK-eenheid waar te nemen (van Hp+Hx naar
Hp(r)*).
3) Weimeers (opnamen 13-29, 162)
De Weimeers is een zeer open hooi- en weilandgebied, waarin slechts enkele verticale
elementen voorkomen. Bomenrijen nemen het grootste aandeel van de verticale
landschapselementen voor hun rekening. Knotwilgen- en Canadapopulierenrijen en een klein
aantal Canadapopulierenbossen vormen het bomenbestand.
De hooilanden bezitten een grazige vegetatie met Engels raaigras en Witte klaver, met soms
in de randen Calthionelementen.
Het zandige rivierduin van Uitbergen vertoont een gevarieerd bodemgebruik. Weiden en
akkers , Canadapopulier- en naaldhoutaanplanten wisselen af met zandwinningsputten, een
opgespoten terrein, een paar storten en enkele weekendverblijven.
- 63 -
Hoofdstuk 3 : Resultaten
7 c:: 6 Cl.l
8 5 "' c:: 4 c. • Oorspr.
0
3 ~ 2 c::
D 1994
"' I < 0
-- .....l c. :r: ..... 0.
>< :r: :r:
* s 0.
::r::
BWK-eenheden
Figuur 15 Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in de Weimeers.
Een sterke biologische waardevermindering van de He-graslanden is waar te nemen. Dit type
grasland evolueert van He naar Hp(r)* (al dan niet in combinatie met Hu), of in zijn
soortenrijkere vorm naar Hc0 ofHc0 /Hf'.
De mesofiele cultuurgraslanden, alsook de populierenaanplanten, blijven hun oorspronkelijke
BWK-karteringseenheid behouden.
De oorspronkelijke Ha-relicten nabij het rivierduin zijn veelal niet meer aanwezig,
waarschijnlijk door (over)bemesting.
4) Bergenmeersen (opnamen 30-39)
De Bergenmeersen vormt een open hooi- en weilandgebied. Enkele populierenaanplanten met
een ruige ondergroei verbreken dit open landschap. Verticale landschapselementen worden
gevormd door dijken en in mindere mate door bomenrijen.
De hooilanden bestaan uit een soortenarm grasmengsel en zijn verspreid aanwezig in het
gebied. Soortenarme en sterk begraasde weilanden vinden we in het zuidelijk deel, tegen de
bebouwing.
- 64-
Hoofdstuk 3 : Resultaten
8 c 7 4> e 6 co: c 5 c. 0 4
• Oorspr.
-; 3 ... 2 c
co:
D 1994
< 1 0
--- .....l ~ * 0.. .... ";::' ::x:: 0.. '--'
>< ::x:: c. ::x:: ::x::
BWK-eenheden
Figuur 16. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in de Bergenmeersen.
De oorspronkelijke Hp(r)*-graslandopnamen hebben gedeeltelijk een andere BWK-eenheid.
Een verandering van Hp(r)* naar Hp of zelfs Hx is merkbaar. Het gaat hier meestal om
graslanden (hooilanden) die nieuw ingezaaid zijn.
Verruigde graslanden (/Hr) vinden we nu niet meer terug.
De weinige populierenaanplanten (Lhi) behouden hun oorspronkelijke eenheid, evenals de
Hu-hooilanden.
5) Paardenweide (opnamen 40-64)
De westelijke graslandel'J. worden begraasd door paarden en zijn verruigd.
De grootste oppervlakte wordt ingenomen door soortenarme hooilanden, die ingezaaid zijn
met een grasmengsel van Italiaans raaigras, Engels raaigras en Frans raaigras. De laagst
gelegen hooilanden hebben aan de grachtranden en sporadisch in het grasland zelf
Calthionelementen.
Een greppelpatroon brengt een microreliëf in de vlakke meersen.
De verticale elementen in het overstromingsgebied zijn de Scheldedijk en enkele
dwarsdijken. Door de afwezigheid van bomenrijen is het landschap erg open.
Het rivierduin, dat nu grotendeels verscholen ligt achter de ringdijk, vormde een abrupte
grens met de polder. Door de aanleg van de ringdijk is dit Iandschapsbepalende element
echter verloren gegaan. Op de overgang polder-rivierduin zijn enkele populierenaanplanten
met ondergroei van struiken aanwezig.
We treffen er eveneens fragmentair een droog, zuur grasland aan.
- 65 -
Hoofdstuk 3 : Resultaten
8
c 7 4)
6 e ~
5 c Q..
4 0
• Oorspr.
- 3 ~ 0 1994 -c 2 ~
< 1
0
-- ......)
~ ::I * ~ ~ "' 0.. ..... ::z:: 'i:' Cl ::z:: 0.. '0: 'X ::z::
::z:: ::z::
BWK-eenheden
Figuur 17. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in de Paardenweide.
De biologisch waardevolle graslanden, die aangeduid worden met de eenheid Hpr+Hc0 (in de
grafiek Hp(r)*), worden bijna niet meer (slechts in 2 opnamen) teruggevonden. Er is een
verandering van dit type grasland naar Hx, Hr, Hpr en Hap. Voor dit type grasland is er dus
een duidelijke biologische waardevermindering.
Een sterke biologische waardevermindering werd eveneens waargenomen voor het
halfnatuurlijke vochtige grasland He. Ook van de oorspronkelijke aanwezige Ha-graslanden
( struisgrasvegetatie op zure bodem) blijven slechts enkele relicten over.
De mesofiele cultuurgraslanden (Hu), de populierenaanplanten (L) en de zure eikenbossen
(Qs) behouden hun BWK-eenheid.
6) Scheldebroek (opnamen 65-76)
De dijken die het Scheldebroek omgeven beïnvloeden in sterke mate het landschapsbeeld. Ze
beperken de grootschaligheid van het Scheldebroek met zijn vlak en open karakter.
Het Scheldebroek bestaat uit soortenarme graslanden. De hooilanden zijn ingezaaid met een
grasmengseL Er bevinden zich een klein aantal soortenarme weiden en hooiweiden langs de
westelijke rand.
Grachten zijn visueel minder duidelijk aanwezig of zelfs gedempt.
In de zuidelijke hoek komt er een wilgenstruweel voor, evenals nabij de ringdijk.
Het moerasgebied "De Lepelaar" is in die mate reeds opgehoogd dat het' s zomers droogvalt.
- 66-
Hoofdstuk 3 : Resultaten
6 = 5 <11 e Cl$ 4 = Q.
• Oorspr. 0 3 - 2 ~ - D 1994 c Cl$ I <
0 ..._ .... :l u u <.....
~ Q. .... ~ ::r: ~ ~ Cl)
::r: ~ >< t + V
::r: Q. < ::r: BWK-eenheden
Figuur 18. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in het Scheldebroek.
Een sterke biologische waardevermindering van de graslanden is hier eveneens waar te
nemen. De BWK-eenheid Hpr+Mc evolueert voor alle opnamen naar Hx/Hu, of naar Hpr (al
dan niet in combinatie met Hu).
Voor de dijken geldt algemeen een sterke ruderalisering: de eenheid Kd+Hu0 evolueert naar
Kd+Hu0 /Hr.
Een natuurlijke verlanding van een eutrofe plas is af te leiden uit de verandering van de
eenheid Ae+Mc naar Mr en Sf.
Het vochtig, meso- tot eutroof wilgenstruweel (St) behoudt de oorspronkelijke BWK
eenheid.
7) Tielrodebroek (opnamen 77-85)
Het is een open hooilandgebied, dat gebruikt wordt als gecontroleerd overstromingsgebied.
De graslanden (hooilanden) zijn ingezaaid en relatief soortenarm. Nabij de bewoning komen
een aantal weilanden voor, die begraasd worden door schapen en pony' s. De begroeiing van
deze weilanden is ruderaal.
Talrijke greppels doorsnijden de graslanden. De oeverbegroeiing bestaat vooral uit Riet en
Rietgras.
In één wiel werd een interessante water- en oevervegetatie gevonden, met o.a. Pijlkruid. Een
ander wiel is volledig dichtgegroeid met Lisdodde, Riet en ruigtekruiden.
De dijken, die begraasd worden door schapen, begrenzen dit gebied.
- 67 -
Hoofdstuk 3 : Resultaten
• Oorspr.
0 1994
BWK-eenheden
Figuur 19. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in het Tielrodebroek.
In de Hpr-graslanden is er een verandering waar te nemen naar Hx-graslanden. Dit zijn
graslanden die nieuw ingezaaid zijn. Ook een oorspronkelijk gekarteerd rietland (Mr)
ondergaat dezelfde verandering naar een zeer soortenarm grasland (Hx).
De wielen (Ae) en de vegetatie van de dijken (Hu) behouden hun oorspronkelijke eenheden,
alhoewel er voor de dijken toch een lichte verandering merkbaar is van Kd (Hu) naar Kd
(Hu/Hx) en Kd (Hu/Hap).
8) Potpolder I (opnamen 86-96)
Het poldergebied heeft een open karakter. Het grootste deel van het gebied is in gebruik als
grasland.
Enkele soortenrijke graslanden met elementen uit het Filipendu/ion zijn omgezet tot
populierenaanplant. Ook enkele soortenarme weilanden zijn nu beplant met
Canadapopulieren. De oorspronkelijke ondergroei ervan is nog herkenbaar.
Nabij de oude spoorwegdijk bevindt er zich een waterziek bosje met veel Riet en
Reuzenbalsemi en.
Enkele Canadapopulierenrijen begrenzen de landbouwwegen in het oostelijk deel. De
weilanden in dit deel zijn sterk begraasd en soortenarm.
Het gebied wordt in het noorden begrensd door een rivierduin, in het westen door de
Scheldedijk.
De grootste verschuivingen doen zich voor bij de omvorming van grasland naar
populierenaanplant (L).
In de mesofiele cultuurgraslanden Hpr en Hap is er een verandering naar Hx (al dan niet in
combinatie met Hu) of Hr.
- 68-
6
~ 5 E ~ 4 c. 0 3
'B 2 c: ~ 1 ~
0
Hoofdstuk 3: Resultaten
• Oorspr.
D !994
BWK-eenheden
Figuur 20. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in Potpolder I.
Hf-vegetaties werden niet meer teruggevonden.
Voor de dijkvegetaties (Hu) merken we geen verandering.
9) Boven Zanden (opnamen 97-101)
Het bodemgebruik bestaat volledig uit maïsakker.
In het ZW -deel van het gebied bevindt er zich een vochtige populierenaanplant met een
ruderale ondergroei.
De dijken hebben een ruderale vegetatie langs de noordelijke en westelijke zijde. De
zuidoostelijke dijken zijn begroeid met een vegetatie van zandige, zure graslanden
(Hazepootje, Schapezuring, Gewoon struisgras, .. . ).
~ 0,8 a ~ c: 0,6 c. 0
-; 0,4 -c: ~
~ 0,2
0
• Oorspr.
D 1994
L
BWK-eenheden
Figuur 21. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in Boven Zanden.
-69 -
HoQfdstuk 3 : Resultaten
De enige populierenaanplant, die nu gekarteerd werd als Lhi, is niet van BWK-eenheid
veranderd. De vegetatie van de dijken werd in de oorspronkelijke BWK-eenheden niet nader
beschreven, de huidige BWK-eenheid ervoor is Kd (Hu0) (al dan niet in combinatie met Ha0
).
JO) Polders te Hingene (opnamen 102-118)
Door de aanwezigheid van zeer natte en natte gronden wordt de grootste oppervlakte
ingenomen door populierenaanplanten met ondergroei van els.
Weidepercelen zijn beperkt aanwezig in de Schelland-en Oudbroekpolder.
Op een afstand van de dijken bevinden zich talrijke wielen : Ketelweel en Grote weel.
8 ~ 7 <lJ e 6 C<l ~ 5 c..
• Oorspr. 0 4 C<l 3 D 1994 .....
2 ~ C<l
< 1 0
...... .....l ::l ~ ~ c.. ;:r: .... ;:r: c.. >< ;:r: ;:r:
BWK-eenheden
Figuur 22. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in de polders te Hingene.
Er is praktisch geen verandering merkbaar in de BWK-karteringseenheden van de
populierenaanplanten Lhi+LhbNn en Lhb/Sz. Een aantal roesofiele cultuurgraslanden (Hu)
werden wel omgevormd tot aanplanten ..
De eenheid Ae is toegenomen, omwille van een plas die werd gegraven na de oorspronkelijke
kartering.
11) Potpolder IV (opnamen 119-122)
Het gebied wordt begrensd door twee lineaire elementen : de E 17 autosnelweg en de
Durmedijk.
Het landschap wordt gedomineerd door de landbouw, waarbij de grootste oppervlakte
gebruikt wordt als hooiland. In het noordelijk deel van het gebied bevinden er zich
soortenrijke hooilanden met soorten uit het Calthionverbond. De talrijke greppels hier
verhogen de soortenrijkdom.
Bomenrijen komen slechts sporadisch voor.
- 70-
Hoofdstuk 3 : Resultaten
Het Hof ten Rijen is gelegen op een bebost rivierduin. Samen met enkele populierenrijen
zorgt dit voor een meer gesloten karakter van het gebied.
De zandwinningsputten zijn vreemde elementen in het landschap, evenals de
weekendverblijven. De biologische waarde van deze plassen is vegetatiekundig niet groot.
De vegetatie op de dijk is zeer ruig, met een dominantie van Grote brandnetel.
2 s:: Q,l
8 1,5 c<S s:: 0.. 0
0,5
0 -... 0.. ....
::x:: 0.. -... ::x:: >< ::x::
• Oorspr.
D 1994
* :I: ~ 'i:' '-"' 0..
::x::
BWK-eenheden
Figuur 23. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in Potpolder IV.
De biologisch zeer waardevolle He-graslanden zijn geëvolueerd naar een tussenvorm die
zich situeert tussen de halfnatuurlijke, vochtige en mesofiele cultuurgraslanden (Hp(r)*) of
zijn verruigd naar een Filipendu/ion-vegetatie (Hf).
De overige eenheden voor de cultuurgraslanden en stilstaande waters zijn niet of nauwelijks
veranderd.
12) Potpolder V (opnamen 123-129)
Het grootste deel van het landschap wordt ingenomen door grasland, meer bepaald door
weiland. Deze weilanden zijn soortenarm. Hooilanden vinden we in het NO-deel van de
polder. De meeste hooilanden zijn vegetatiekundig weinig waardevol; de oorspronkelijke
Calthionelementen zijn slechts sporadisch aanwezig.
Een aantal hooilanden werd omgezet tot populierenaanplant Oudere populierenaanplanten
hebben een ruderale ondergroei en opslag van struiken.
De grachten kennen een begroeiing van Riet, Grote brandnetel en Liesgras.
Een enkele maïsakker situeert zich nabij de Durmedijk.
Enkele weekendverblijven met exotische beplanting en bijbehorende vijver vormen een
onnatuurlijk element in het landschap.
- 71 -
5 c Cl) 4 s <Ij
;. 3 0
-; 2 -c 0:
<
Hoofdstuk 3 : Resultaten
• Oorspr.
D t994
BWK-eenheden
Figuur 24. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in Potpolder V.
Een zeer sterke verandering van de He-graslanden is merkbaar : slechts in 1 opname is nog
een re lict van het oorspronkelijke graslandtype aanwezig (opname 126 : Hp(r)*). De
verandering is sterk negatief : oorspronkelijk halfnatuurlijke, vochtige graslanden (He)
evolueren naar mesofiele cultuurgraslanden (Hx/Hu ofHpr/Hu).
Een populierenaanplant (Lhi) wordt de eenheid L!Mr toegekend, al is van de kenmerkende
soorten enkel Riet dominant aanwezig.
13) Bulbierbroek (opnamen 130-132)
Het zuidelijk deel van het Bulbierbroek wordt beheersd door soortenarme weilanden. Het
noordelijk deel daarentegen is een gemengd hooiland- en populierenaanplantgebied. De
meeste hooilanden zijn ingezaaid met verschillende grasmengels, aan de randen komen nog
wel de oorspronkelijke elementen (Calthion en Filipendulion) voor.
Een aantal hooilanden werd beplant met populieren. De ondergroei hiervan is ruderaal, maar
de oorspronkelijke vegetatie is toch nog sporadisch aanwezig.
De smalle grachten zijn veelal verland met Liesgras.
Enkele akkers situeren zich aan de zuidelijke rand van het gebied.
- 72-
= ~
2
8 1,5 <'I
= c. 0
"; ..... ; 0,5 <
0
Hoofdstuk 3: Resultaten
• Oorspr.
D 1994
BWK-eenheden
Figuur 25. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in het Bulbierbroek.
De Hp+Hc-graslanden (Hp(r)*) kennen een sterke verandering. Ofwel werden deze
populierenaanplant (met een ondergroei van het Filipendulion), ofwel is er een verandering
merkbaar naar mesofiel cultuurgrasland (Hap/Hu).
14) Polders te Appels (opnamen 133-146, 151)
Het gebied biedt een open uitzicht door het grondgebruik als hooi- en weiland.
Het slotenpatroon is goed bewaard gebleven, vooral dan langs de andere kant van de
bewoning. De bredere grachten kennen een oeverbegroeiing van Rietgras en Riet en in enkele
gevallen Grote brandnetel. De smallere grachten zijn soms verland, maar toch komen er nog
interessante water- en oevervegetaties met o.a. Kikkerbeet en Kleine watereppe voor. Vooral
in de Sint-Onolfspolder zijn dergelijke vegetatietypen terug te vinden.
De weilanden langs de Sint-Onolfsdijk worden voornamelijk door schapen begraasd, in de
rest van het gebied bevinden zich soortenrijke weilanden en hooiweiden met soorten uit het
Calthionverbond.
Enkele verspreide populierenaanplanten hebben een ondergroei van ruigtekruiden en! of elzen.
De vele weekendverblijven langs de Scheldedijk met bijbehorende visvijvers en exotische
beplanting vormen een storend element in het landschap.
Verspreid komen enkele akkers voor.
Er is een verschuiving van de BWK-eenheden van de halfnatuurlijke, vochtige graslanden
(Hpr+Hc0 +Kb+Hf) (in de grafiek Hp(r)*) waar te nemen. Omdat de graslanden in dit gebied
tijdens de kartering in complex beoordeeld werden, is het echter moeilijk om de graslanden
afzonderlijk te beoordelen op hun verandering.
- 73 -
Hoofdstuk 3 : Resultaten
5
c:: 4 Q;
5 ~ c:: 3 c.
• Oorspr. 0
- 2 Zl D 1994 c ~
< 0 ..._
.....1 ;:I * ..... l::l c. ..... ::r: 'C' (/) > ::r: ~ ._"
>< c. ::x:: ::x::
BWK-eenheden
Figuur 26. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in de polders te Appels.
De BWK-eenheden van de populierenaanplanten (L) ondergaan geen verandering, met
uitzondering van 1 Lhi-aanplant, die evolueert naar een Lhb-aanplant. Deze verandering is
positief te noemen, omwille van de mogelijke ontwikkeling naar een biologisch waardevol
Lhb/Vn-"bos". Anderzijds is het Vn-bos geëvolueerd naar een Lhb/Vn-"bos", wat een
biologische waardevermindering is.
Een wilgenstruweel (St) werd niet meer teruggevonden.
15) Heusden L.O. (opnamen 147-161, excl. 151)
De smalle valleistrook is grotendeels in gebruik als akker, weiland en bos. Op de hoger
gelegen gronden komt het rivierduin voor.
Tussen de verspreide bebouwing komen naald- en lootboutbossen, kasteelparken (o.a.
Kervijnkasteel), graasweiden met houtkanten en bomenrijen, evenals enkele akkers voor
Nabij de brug van Heusden komt een graslandgebied met een gegraven vijver voor. Deze
graslanden worden omringd door knotwilgenrijen. Ten zuiden van dit weilandcomplex
komen populierenaanplanten, een wilgenstruweel en sterk begraasde weilanden voor.
De lineaire landschapselementen worden gevormd door populieren- en knotwilgenrijen en
door dijken. Tussen de Scheldedijk en de Bosseveerhoeve komt er een houtkant voor met
Vlier, Es, Knotwilgen en Canadapopulieren.
De hoevegebouwen van de Bosseveerhoeve zijn omringd door een boomgaard.
In de nitrofiele, alluviale elzenbossen (Vn) werden populieren aangeplant (Vn(p)) (in de
grafiek Vn/L); er is een verandering van de eenheden naar LhbNn of Lhb.
- 74 -
Hoofdstuk 3 : Resultaten
Er is geen verandering in de eenheden voor populierenaanplanten (Lhi), naaldhoutaanplanten
(P), struwelen (Sf) en zuur eikenbos (Qs).
4 r-
3,5 c
3 <l)
5 ..:1 2,5 • Oorspr. c 0.. 0 2 r- ..--
-; 1,5 D 1994 .... c:: ..:1
< r- .-- .-- .-- ....-
0,5
0 -t ..... -4 "-4 L..f ~ Lt -~ ..... .....l ::: * :f! a.. <+-.
~ Ul
~ ~ 0. ::r:: 'i:' CIJ C' ~ '-'
0. > ::r:: ::r:: "";< ::r::
BWK-eenheden
Figuur 27. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden te Heusden.
De eenheid Ae evolueert naar Mr, omdat aan de oevers van deze plas verlanding optreedt met
soorten zoals Grote lisdodde, Riet, Rietgras, Liesgras e.a.
De eenheid Kq werd nu gekarteerd als Ha; een mogelijke oorzaak van deze ontwikkeling naar
droog grasland met een struisgrasvegetatie is het verlaten van cultuurland (Kq : boom-,
bloemkwekerij en serre).
Een merkwaardige verandering van de BWK-eenheid doet zich voor in opname 159. Een
Hx+Hp+Kb-grasland evolueert naar een Hp(r)*-grasland
De vegetatie van de dijken (Hu) blijft dezelfde.
16) Grote Wal (opnamen 164-171)
Het uitzicht van deze polder wordt bepaald door populierenaanplanten. Deze bezitten een
ondergroei van ruigtekruiden en Moerasspirea.
Nabij de Scheldedijk vinden we waardevolle eutrofe waters met een rijke water- en
oevervegetatie. Enkele ervan worden als visvijver gebruikt, waardoor de vegetatie minder
sterk ontwikkeld is.
In het oostelijk deel van het gebied bevindt zich een aaneengesloten weidecomplex, waarvan
de vegetatie soortenarm is.
Enkele weekendverblijven zijn geconcentreerd rond de wielen.
- 75-
Hoofdstuk 3 : Resultaten
4 c 3,5 qj
e 3 <:<I c 2,5 0. Q 2
• Oorspr.
c;j 1,5 D 1994 ..... 1 c <:<I 0,5 <
0 0.. .....J ...... ::c .... (/)
0.. -x ::c ::c
BWK-eenheden
Figuur 28. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in de Grote Wal.
In de eenheden van aanplanten (L) en struwelen (Sf) treden geen veranderingen op. Ook de
wielen (Ae) hebben nog dezelfde eenheid.
In de oorspronkelijke mesofiele cultuurgraslanden zijn meestal populieren aangeplant. Een
verandering van de eenheid Hp0 naar Lhi is dan ook voor deze opnamen merkbaar.
17) Vlassenbroekse polder (opnamen 17 2-17 5)
Het gebied is zeer gesloten door de aanplant van Canadapopulieren, die zich in de lagere,
natte delen bevinden. De ondergroei bestaat uit Moerasspirearuigten en andere
ruigtekruidenvegetaties of uit een struweel van wilgen en/ of elzen.
Op de drogere gronden vinden we vooral raaigrasweiden en akkers.
De wielen, die zich nabij de Scheldedijk bevinden, herbergen een interessante vegetatie.
c
• Oorspr.
qj 0,8 e <:<I c 0,6 0. Q
c;j 0,4 D 1994 .... c 0,2 <:<I
< 0
BWK-eenheden
Figuur 29. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in de Vlassenbreekse polder.
- 76-
Hoofdstuk 3 : Resultaten
In de opnamen van de Vlassenbroekse polder blijkt geen enkele BWK-eenheid gewijzigd te
Zljll.
18) Kalkense meersen (opnamen 176-180)
De meest typerende landschapselementen zijn de graslanden, doorsneden met brede sloten.
Het grootste gedeelte wordt gebruikt als hooiland of hooiland met nabeweiding.
In de noordelijke rand van het gebied liggen enkele grote waterpartijen, ontstaan door het
steken van turf. Langs de noordelijke rand wordt het landschap verstoord door
weekendverblij ven.
Belangrijk zijn de overgangen naar het hoger gelegen rivierduin.
Er zijn een drietal zandige opduikingen in het gebied. Op één er van, in het zuiden van het
gebied, bevindt zich de oude bewoningskern van De Aard. Op het andere wordt op een
beperkte schaal aan akkerbouw en horticultuur gedaan.
De openheid van het landschap wordt hier en daar doorbroken door populierenaanplanten.
Lineaire landschapselementen vinden we langs weilanden onder de vorm van knotwilgen- of
Canadapopulierenrijen. Dergelijke elementen zijn te vinden in het gebied omsloten door de
Schelde en de Oude Schelde, in de Aard en in het noordelijk gedeelte tussen de Molenmeers
en Langendonck.
In het landschap zijn nog enkele oude, lage dijkjes in de graslanden zichtbaar.
4
3,5
~ 3 e ~ 2,5 g- 2
-!! 1,5 = en I -<
0,5
0
• Oorspr.
0 1994
Hp(r)* He
BWK-eenheden
Figuur 30. Procentueel aandeel van de BWK-eenheden in de Kalkense meersen.
De opgenomen He-graslanden zijn niet geëvolueerd, evenals de Hp(r)*-graslanden.
- 77 -
Hoofdstuk 3 : Resultaten
3.2.7 Koppeling van de BWK-karteringseenheden aan de TWINSPAN-groepen
Elke TWINSPAN-groep kan duidelijk getypeerd worden door 1 of meerdere BWK
karteringseenheden (tabel 13).
TWINSP AN-groep BWK-karteringseenheid (-eenheden)
GAg Ha
GCa He
GFi Hap(r)*
WLo Hap en Hpr
WPo Hx, Hr en combinaties (Hr/Hu en Hx/Hu)
HPo Hx en Hx/Hu
HAr Hap/Hu en Hpr/Hu
DPo Hp/Hu, Hx/Hu en Hu/Hp
DAr Hu/Hr
DAT Hu/Hr
BAr L enLNn
BMa Vn, Vn!L en Vm/L
BQu Qs
SF i Lhi/Hfen Ae
SA! LhbNn en Vn/L
SS a Sf
OGI Mr
OTy Mr
OOP Ae
Tabe113. Symbolen van de TWINSPAN-groepen en typologie volgens de karteringseenheden van de BWK.
De vegetatie van de Poo-Lolieturn-weilanden (groep WPo) komt overeen met verschillende
BWK-eenheden : Hx, Hr en combinaties van H-eenheden. Deze vaststelling geldt eveneens
voor de vegetatie van de ingezaaide hooilanden (groepen HPo en HAr).
De TWINSPAN-groepen BAr (populierenaanplanten met ruderale ondergroei) hebben de
karteringseenheden L en L/Vn. Ook elzenbossen (groep BMa) kunnen getypeerd worden met
verschillende eenheden. (Vn, Vn/L en Vm/L).
Groep SFi wordt getypeerd door vrij heterogene BWK-eenheden (Lhi/Hf en Ae) .
Syntaxonomisch vertoonde deze groep een affiniteit met het Filipendulion. Deze
syntaxonomische eenheid kan ondergebracht worden bij de BWK-eenheid Hf. De vegetatie
- 78-
HoQ[dstuk 3 : Resultaten
getypeerd door Ae, wat staat voor open water, werd opgenomen aan de oever. De vegetatie
vertoonde affiniteit met het Filipendulion.
Groep SA! (Alno-Salicetum cinereae) kan ondergebracht worden bij de eenheden LhbNn en
Vn/L. Tussen deze twee eenheden is er floristisch weinig verschil.
De overige groepen konden getypeerd worden met 1 BWK-eenheid (tabel 13).
Per TWINSPAN-groep kan er een typering gegeven worden naar het totaal aantal soorten, de
dominante en begeleidende soorten en hun presentie. Dominante soorten zijn deze die in de
presentieklasse IV (75-100%) voorkomen, begeleidende soorten deze die in klasse III (50-
75%) of lager voorkomen. Voor een overzicht van de presentie van de soorten (die in meer
dan 5 opnamen voorkomen) verwijzen we naar bijlage 3. De gemiddelde logaritmische
zeldzaamheidswaarde voor Noord-België (STIEPERAERE & FRANSEN 1982) wordt per
TWINSPAN-groep berekend. De biologische waarde per TWINSPAN-groep wordt eveneens
vermeld (tabel 14).
Uit tabel 14 blijkt dat het aantal graslandsoorten (G, W, Hen D) in het algemeen lager ligt
dan het aantal bossoorten. Een uitzondering op deze regel vormen de eikenbossen (type BQu)
met gemiddeld slechts 22 soorten. Oever- en moerasvegetaties zijn het soortenarmst
Struwelen bevinden zich qua gemiddeld soortenaantal in een positie tussen graslanden en
bossen.
Het aantal soorten is echter niet recht evenredig met de zeldzaamheidswaarde per
vegetatiegroep. Groep WLo (graslanden met affiniteit tot het Lolio-Cynosuretum) heeft een
hoog gemiddeld soortenaantal (59 soorten), maar heeft een gemiddelde logaritmische
zeldzaamheidswaarde 9,7. Groep OOP (oevervegetatie met affiniteit tot het Oenanthion
aquaticae en de sociatie van Phalaris arundinacea) daarentegen heeft gemiddeld 29 soorten,
maar een gemiddelde logaritmische zeldzaamheidswaarde 9,82. Een vergelijkbaar aantal
soorten heeft type HPo, maar de gemiddelde logaritmische zeldzaamheidswaarde bedraagt bij
deze groep 9,95. Algemeen kan gesteld worden dat oever- en moerasvegetaties (types OTy en
OOP) zeldzaam zijn, evenals elzenbossen (type BMa) en wilgenstruwelen (types SFi en SA!).
Wanneer we de berekende gemiddelde logaritmische zeldzaamheidswaarden vergelijken met
de biologische waardering op de BWK, dan blijkt er een relatief goede overeenkomst te
bestaan in zeldzaamheid. Een waarde 1 volgens de BWK betekent biologisch niet waardevol,
5 zeer waardevol (DE BLUST et al. 1985). Volgens de BWK zijn eutrofe en mesotrofe
Schietwilgenbossen (eenheid St) biologisch waardevol : ze krijgen de waarde 4 (DE BLUST et
al. 1985). Onze berekende waarden voor groepen SFi en SA!, die overeenstemmen met de
BWK-eenheid Sf, blijken relatief goed overeen te stemmen met de BWK-waarden. Type SSa
echter heeft een relatief hoge zeldzaamheidswaarde in vergelijking met de BWK-waarde. De
dominantie van Urtica dioca in de struiklaag wijst op het eutrofe karakter, zodat nu een
aantal mesotrofe biologisch waardevolle soorten we llicht in aantal verminderd of verdwenen
- 79 -
00 0
T\\'INSPAN-
groep
GRASLANDEN
GAg
GCa
GFi
WLo
WPo
HPo
#soorten #soorten> 5
opnamen
10 5
24 17
58 49
59 49
65 61
26 26
Dominante Begeleidende
soorten soorten
Agros cap I
Rumexact
Querc rob
Antho odo Caex dis
Carex dis Phala aru
Carex acu Myoso sco
Agros sto Myoso sco
Carex dis Carda pra
Phala aru Filip ulm
Loliu per Festu pra
Ranun acr Ranun rep
Tarax off Trifo rep
Poa tri Steil med
Loliu per Ranun rep
Tarax off Trifo rep
Loliu per Plant lan
Tarax off Polyg per
Loliu mul Ranun rep
~
Gem. log. BWK- #zeldzame Gem. biolog. I» r::r !!.
zeldzaam- waarde soorten waarde- .... ~
heirlswaarde vermindering 0 < ~
t:l c:;· ;:r
9,91 4 0 25-50% < I)) ::l 0. ~
~ ~ z
9,91 4 2 50% C/) '"d
~ I
~ 0 ~ '0 ~
9,91 4 5 25-50% .? ::r ~ JQ Cl>
3
9,97 2 1 ö: 0. ~
0: V> 0 0
9,93 1 2
:4 ~ ::l
~ ::l -a Cl> ::l 0. ~
cr' o·
9,95 1 0 0 (IQ
cïï () ::r (1)
~ I))
ä !1>
;t: 1::::;:-t:l ~ ::s
HAr 21 20 Rumexact
Tarax off
Arrhe ela
DPo 95 82 Loliu per
Trifo rep
Symph off
DAr 64 56 Herac sph
Anthr syl
Arrhe ela
DAT 60 53 Tarax off
Arrhe ela
Dac_ty_glo 00
BOSSEN
BAr 117 98 Urtic dio
Popu*ca
Glech hed
BMa 102 84 Urtic dio
Popu*ca
Alnus glu
BQ u 22 17 Querc rob
Querc rub
Glech hed
STRUWELEN
Ranun rep 9,95
Anthr syl
Symph off
Tarax off 9,93
Ranun rep
Cirsi arv
Tarax off 9,96
Cirsi arv
Symph off
Achil mil 9,98
Artem vul
Conyz can
Symph off 9,85
Rubussp
Galiu pal
Filip ulm 9,84
Iris pse
Solan dul
Stell med 9,91
Urtic dio
Prunu ser
3,5 0
I 4
3,25 2
3,25 1
2 8
4 10
4 0
25-50%
25-50%
25-50%
50%
I
I
1:::
~ I~
00 N
SF i
SA!
SS a
OEVER-en
MOERAS-
VEGETATIES
OGJ
OTy
OOP
73
49
24
16
31
29
65 Phala aru
Cirsi arv
Lycop eur
43 Lythr sal
Galiu pal
Alnus glu
22 Urtic dio
Calys sep
Salix fra
14 Urtic dio
Phala aru
Glyce max
27 Typha lat
Lycop eur
Phrag_ aus
24 Urtic dio
Phala aru
Alism pla
FiJipuim 9,85
Iris pse
Lythr sal
Solan dul 9,89
Humullup
Salix cap
Galiu pal 9,95
Iris pse
Salix alb
Typha lat 9,91
Lythr sal
Lycop eur
Alism pla 9,82
Phala aru
Lythr sal
Lythr sal 9,82
Lycop eur
Phrag aus
4 4
4 4
4 1
2,5 0
4 2
4 3
I
75%
75% ~ c ~ i2 "'" .....
~ I~ $:::
Ëf ~ ::s
Hoofdstuk 3 : Resultaten
zijn in vergelijking met de kartering van de BWK. Een soort die in onze opnames niet
gevonden werd, maar wel vermeld staat in de lijst van de BWK (DE BLUST et al. 1985) is
Salix purpurea. Deze soort krijgt de waarde 6 toegekend (STIEPERAERE & FRANSEN 1982).
Salix viminalis werd eveneens niet gevonden, maar heeft een hogere waarde (9). Buitendijks
werd de soort wel aangetroffen (HOFFMANN 1993). Bij de graslanden blijken er eveneens
lichte afwijkingen te bestaan in de relatieve zeldzaamheidswaarden. Poo-Lolieturn-graslanden
(type WPo) zijn volgens onze berekende waarden "zeldzamer" dan Lolio-Cynosuretum
graslanden (type WLo). De BWK-waarden tonen het omgekeerde aan. In het veld blijkt het
verschil tussen de twee typen graslanden moeilijk te onderscheiden zijn, zodat dit het verschil
in zeldzaamheidswaarden kan verklare.n. Een overwaardering volgens de BWK-waarden
geldt voor Arrhenatherion elatioris-graslanden (TWINSPAN-typen HAr, DAr en DAT met
resp. BWK-waarden 3,5; 3,25 en 3,25). De veffiliging van deze graslanden met o.a. Cirsium
arvense, Urtica dioca en Symphytum officinale is wellicht verantwoordelijk voor de lagere
relatieve zeldzaamheid bij onze berekening. De lage berekende scöre van
populierenaanplanten (type BAr) in vergelijking met de BWK-waarde is te wij ten aan de lage
logaritmische zeldzaamheidswaarde van lmpatiens glandulifera en een aantal Cyperaceae
met relatief lage logaritmische zeldzaamheidswaarden. lmpatiens glandulifera heeft nu een
ruimere verspreiding in vergelijking met de jaren '80 en vroeger (dit zijn de jaren waarop de
verspreidingsgegevens (VAN ROMPAEY & DEL VOSALLE 1979) en de zeldzaamheidswaarden
van alle inheemse hogere soorten (STIEPERAERE & FRANSEN 1982) betrekking hebben). De
relatief lage waarde van lmpatiens glandulifera moet dus enigszins gerelativeerd worden.
In tabel 14 wordt eveneens het aantal zeldzame soorten (soorten met een logaritmische
zeldzaamheidswaarde voor Noord-België lager of gelijk aan 8) weergegeven. Enkel de
soorten die in ineer dan 5 opnamen voorkomen worden vermeld. De halfnatuurlijke
graslanden GCa en GFi hebben een relatief hoog aantal zeldzame soorten.
Populierenaanplanten (BAr), elzenbossen (BMa) en struwelen (SFi en SA!) hebben de
hoogste aantallen zeldzame soorten. Van de dijkvegetaties heeft groep DPo (vegetaties van
dijken met dominantie van Lolium perenne) het hoogste aantal zeldzame soorten. Een
mogelijke verklaring voor het relatief hoge aandeel van zeldzame soorten in
populierenaanplanten is dat er in het veld overgangstypes voorkomen naar elzenbossen.
Zeven van de 8 zeldzame soorten in deze aanplanten zijn trouwens terug te vinden in de
elzenbossen. De achtste zeldzame soort is Impatiens glandulifera.
Er kan nu de vraag gesteld worden of er een relatie bestaat tussen het aantal zeldzame soorten
en de globale achteruitgang van de vegetatietypen, welke door middel van de BWK-eenheden
kan aangegeven worden (figuur I!) . Voor de elzenbossen (BWK-eenheden Vn en Vm,
TWINSPAN-groep BMa) bestaat er een eenduidig verband tussen het aantal ze ldzame
soorten en de biologische waardevermindering van dit vegetatietype. Ook voor de
halfnatuurlijke gras landen (BWK-eenheden He en Hf, TWINSPAN-groepen GCa en GFi)
bestaat deze relatie. Alhoewel de oever- en moerasvegetaties (typen OTy en OOP) meer
- 83 -
Hoofdstuk 3 : Resultaten
zeldzame soorten hebben dan de dijkvegetaties van het type DPo (Poo-Lolietum), hebben
deze toch een duidelijk grotere biologische waardevermindering (gemiddeld 75%, figuur 11 ).
Binnen de vegetatietypen waarin een biologische waardevermindering kan waargenomen
worden, geldt niet dat hoe hoger het aantal zeldzame soorten is, hoe groter de
waardevermindering is. Zo blijken elzenbossen (BWK-eenheden Vn en Vm, TWINSPAN
groep BMa) gemiddeld 50% in waarde achteruit te zijn gegaan, waarbij het gemiddeld aantal
zeldzame soorten 10 bedraagt. Calthion-graslanden (BWK-eenheid He, TWINSPAN-groep
GCa) daarentegen hebben gemiddeld 2 zeldzame soorten met een even grote
waardevermindering. Oever- en watervegetaties (BWK-eenheden Mr en Me, TWINSPAN
groepen OTy en OOP) kennen de grootste biologische waardevermindering (gemiddeld
75%), maar hebben gemiddeld slechts 5 zeldzame soorten.
Algemeen kan gesteld worden dat er een relatief goede relatie bestaat tussen het aantal
zeldzame soorten en de globale achteruitgang van de vegetatietypen, maar dat deze relatie
niet recht evenredig is.
- 84-
HoQ(dstuk 4 : Discussie
Hoofdstuk 4 . Discussie
Het onderzoek naar de flora en vegetatie in het studiegebied en de verwerking van de
gegevens houden een aantal beperkingen in. Zo dient opgemerkt te worden dat men tijdens
het veldwerk in homogene gebieden minder snel geneigd is om een nieuwe opname te maken
dan in gebieden met een grotere diversiteit. Het aantal opnamen per vegetatietype mag in dit
opzicht geenszins geïnterpreteerd worden als een maat voor de oppervlakte van dat bepaald
vegetatietype. Wil men een gebiedsdekkend overzicht van de verspreiding per formatie of
zelfs vegetatietype, dan is de Biologische Waarderingskaart van België meer geschikt. Bij het
gebruik van literatuurgegevens moet men wel rekening houden met de ouderdom van de
gegevens. Deze laatste opmerking geldt ook bij de interpretatie van de zeldzaamheidskiassen
van STIEPERAERE & FRANSEN ( 1982).
OOMES & MOOI (1981) bestudeerden het effect van maaien op de floristische samenstelling
van een Arrhenatheretum elatioris-grasland. Bij een enkele maaibeurt in september bleek een
ruige vegetatie te ontstaan met o.m. een sterke uitbreiding van het reeds aanwezige
Filipendu/a ulmaria. Bij een hooibeheer in juni en september blijkt o.a. Plantago lanceolata
uit te breiden. Uit onze opnamen blijkt dat Plantago lanceolata in relatief lage bedekkingen
voorkomt in de ingezaaide hooilanden. Een mogelijk tweejaarlijks beheer zou hier de oorzaak
van kunnen zijn.
Eén van de oorzaken van de biologische waardevermindering van de vegetatie in de Schelde
vallei is de grondwaterstansdaling in de afgelopen jaren. GROOTlANS ( 1975) verrichtte
onderzoek naar de invloed van de grondwaterstandsdaling op de vegetatie in natuurgebieden.
Eén van de conclusies van dit onderzoek is, dat in de gebieden met een
grondwaterstandsdaling een sterke opkomst van stikstofminnende planten waar te nemen is.
Door de verbeterde 02-voorziening als gevolg van de ontwatering wordt de
stikstofmineralisatie gestimuleerd. In Dotterbloemhooilanden ( Calthion palustris) was een
sterke uitbreiding van nitrofiele ruigtekruiden, alsook een sterke vergrassing waar te nemen
(GROOTJANS 1985). Deze evolutie doet zich in de Scheldevallei eveneens voor.
Ook in het cultuurlandschap van Zuid-Holland blijkt er een sterke achteruitgang van de
vegetatie plaats te hebben. In de periode 1976-1991 blijkt de natuurwaarde van de agrarische
graslanden met 48% achteruit te zijn gegaan. Ook voor de oever-en moerasvegetaties wordt
deze verminderde biologische waarde opgemerkt (gemiddeld 35% achteruitgang). De oorzaak
van de achteruitgang moet gezocht worden in de algehele intensivering van de landbouw,
inclusief peilverlag ing en de indirecte effecten (versnelde mineralisatie) daarvan; de
voedselrijkdom is in sterke mate toegenomen. Bovenop deze gesignaleerde achteruitgang van
- 85-
Hoofdstuk 4 : Discussie
de vegetatie komt er een verlies aan vegetatie door biotoopvernietiging door gewijzigd
grondgebruik voor. Zo blijkt het graslandareaal tussen 1976 en 1991 met I 0% achteruit te zijn
gegaan, ten gunste van de kas- en sierteelt (PROVINCIE ZUID-HOLLAND 1993).
- 86-
Re erenties
Referenties
BERVOETS, H., MEULEMAN, B., OLEFS, G., RONSE, A. , VANDELANNOOTE, A. &
VERGA UWEN, E. ( 1986) - Milieuimpakt van een gecontroleerd
overstromingsgebied in de polders van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde.
Rapport Groep voor Toegepaste Ekologie, Antwerpen.
BERVOETS, H. & VERGAUWEN, E. (1988)- Dijkverzwaringen Zeeschelde en
overstromingsgebieden Durroe : landschappelijke en ecologische adviezen.
Rapport Groep voor Toegepaste Ekologie, Antwerpen.
Bodemkaart van België (1960)- Wetteren 56W. IWONL.
Bodemkaart van België (1962)- Sint-Niklaas 42W. IWONL.
Bodemkaart van België (1963a)- Melle 55E. IWONL.
Bodemkaart van België (1963b)- Zele 56E. IWONL.
Bodemkaart van België (1964) - Temse 42E. IWONL.
Bodemkaart van België (1966) -Boom 58W. IWONL.
Bodemkaart van België (197la)- Dendermonde 57W. IWONL.
Bodemkaart van België (197lb)- Hoboken 43W. IWONL.
Bodemkaart van België (1990)- Lokeren 41E. IWONL.
DE BRUIN, D., HAMHUIS, L., VAN NIEUWENHUIJZE, W., OVERMARS, W., SIJMONS, D. &
VERA, F. (1987)- Ooievaar. De toekomst van het rivierengebied. Uitgave
Stichting Gelderse Milieufederatie.
BUGGENHOUT, F., DE LAET, M., VANGORP, N. & VAN LANDEGHEM, M. (1986)- Het
polderlandschap te Kruibeke. Aanvraag tot bescherming als landschap.
Technische Dienst, Kruibeke, 67 p.
CASTELEYN, E. & KERSTENS , P. ( 1988) - Het Sigmaplan : beveiliging van het
Zeescheldebekken tegen stormvloeden op de Noordzee. Water 43 : 170-175.
DE BLUST, G., FROMENT, A., KUIJKEN, E., NEF, L. & VERHEYEN, R. (1985)- Biologische
Waarderingskaart van België. Algemene verklarende tekst.
Coördinatiecentrum van de Biologische Waarderingskaart.
DE LANGHE, J.E. , DELVOSALLE, L., DUVIGNEAUD, J., LAMBINON, J. & VANDEN
BERGHEN, C. (1988)- Flora van België, het Groothertogdom
Luxemburg, Noord-Frankrijk en de aangrenzende gebieden. Nationale
Plantentuin van België, Meise, 972 p.
DEMAREST, L. & PAELINCKX, D. (1993)- Biologische Waarderingskaart van België.
Verklarende tekst bij de kaartbladen 6 en 14, 59 p.
DESMET, K. & DEMAREST, L. ( 1985)- Biologische Waarderingskaart van België.
Verklarende tekst bij het kaartblad 22, 96 p.
DE WIT, J.A.W., ADMIRAAL, W. & MEIRE. P. (1991)- Ecologisch herstel van
stroomgebieden : voorbeelden en aanbevelingen. Water 60 : 190-194.
FRANCKX, H. ( 1960) - De reuzebalsemi en. lmpatiens glandulifera Royle. De Wielewaal 26 :
145-150.
G ILLE, L. & VERGAUWEN, E. ( 1981) - Ekologische en landschappelijke randvoorwaarden
bij de realisatie van het plan ter beveiliging van het Zeescheldebekken.
Rapport Groep voor Toegepaste Ekologie, Antwerpen.
GROOTJANS, A. (1975)- De invloed van grondwaterstandsdaling op de vegetatie in
natuurgebieden. Rapport Provinciale Planologische Dienst, Drenthe, 75 p.
GROOTJANS, A. (1985)- De invloed van ingrepen in de waterhuishouding op de
verspreiding van moeras-en hooilandplanten. Laboratorium voor
Plantenecologie, Haren, 94 p.
GRYSEELS, M., DECLEER, K., VYVEY, Q., ANSELIN, A. & VAN STRAATEN, D. (1989)
Moerassen en open water. In: Hermy, M. (ed.) (1989)- Natuurbeheer. Van
de Wiele, Brugge : 62-86.
HEIRMAN, J., DEMAREST, L. & KUIJKEN, E. (1984)- Landschapsecologische aspecten van
de waterbeheersingswerken in de polder Durme zuid-oost. RUG, Gent, 51 p.
HEMELAER, L. (1981)- Het Schauselbroek. 't Groene Waasland 1(3) : 4-5.
HERMY, M. (1989)- Bosgebieden. In: Hermy, M. (ed.) (1989)- Natuurbeheer. Van
de Wiele, Brugge : 145-168.
HILL, M.O. (1979)- TWINSPAN- A computer programm for arranging multivariate data
in an ordered two-way table by classification of the individuals and
attributes. Ecology and Systematics. Comell University, New York, 90 p.
HILLEGERS,~ H.P.M; (1981) - Over het voorkomen van de drie Nederlandse Ratelaar
(Rhinanthus) soorten in Zuid-Limburg en het Belgische Jekerdal. Natuurhist.
Maandblad 70 ( 4) : 64-68.
HOFFMANN, M. (1993) - Vegetatiekundig-ecologisch onderzoek van de buitendijkse
gebieden langs de Zeeschelde met vegetatiekartering. Gent, Universiteit
Gent, in opdracht van het Instituut voor Natuurbehoud, 223 p.
HUBBARD, C.E. (1984)- Grasses. 3rd ed. Penguin Books, 476 p.
INTERNATIONALE RIJN COMMISSIE (1987)- Aktionsprogramm ' Rhein '.Secretariaat IRC,
Koblenz.
MARGADANT, W.D. & DURING, H. ( 1982)- Beknopte flora van de Nederlandse Blad-en
Levermossen. Ie druk. Thieme, Zutphen, 517 p.
MEIRE, P. , ROSSAERT, G., DE REGGE, N., YSEBAERT, T. & KUIJKEN, E. (1992)- Het
Schelde-estuarium : ecologische beschrijving en een visie op de toekomst.
Universiteit Gent, Instituut voor Natuurbehoud, 150 p.
Re erenties
OOMES, M.J.M. & Moor, H. ( 1981) - The effect of cutting and fertilizing on the floristic
composition and production of an Arrhenatherion elatioris grassland.
Vegetatio 47 : 233-239.
PAELINCKX, D., DEMAREST, L., HEIRMAN, J., DE BLUST, G. KUIJKEN, E. & VERHEYEN,
R. (in druk)- Biologische Waarderingskaart van België. Verklarende tekst bij
het kaartblad 15.
PROVINCIE GELDERLAND. ( 1989) - Beleidsplan uiterwaarden.
PROVINCIE OVERIJSSEL. ( 1988) - Visie op beheer en inrichting van de IJsseluiterwaarden in
Overijssel.
PROVINCIE ZUID-HOLLAND. (1993)- De vegetatie van Zuid-Holland. Deell :
Beleidsrapport. Dienst Ruimte en Groen, 40 p.
ROBYNS, A. (1954)- Essai dl étude systématique et écologique des Centauriurn de Belgique.
Bull. Jard. Bot. Etat Bruxelles 24 : 349-398.
STIEPERAERE, H. & FRANSEN, K. (1982)- Standaardlijst van de Belgische vaatplanten
met aanduiding van hun zeldzaamheid en socio-ecologische groep.
Dumortiera 22 : 1-44.
SYKORA, K.V. (1983)- The Lolio-Potentillion anserinae R. Tüxen in the Nothem part of
the Atlantic domain. Proefschrift K.U. Nijmegen, Thieme, Zutphen, 324 p.
TER BRAAK, C.I.F. (1988)- CANOCO-a FORTRAN program for Canonical Community
Ordination by (Partial) (Detrended) (Canonical) Correspondence Analysis,
Principal Component Analysis and Redundancy Analysis. TNO Instituut,
Wageningen.
THOEN, E. (1981)- De streek van de Barbierbeek. t Groene Waasland 1(1): 18-19.
VAN DER MEIJDEN, R., WEEDA, J.E., ADEMA, F.A.C.B., DE JONCHEERE, G.J.
( 1983)- Heukelsl Flora van Nederland. Wolters-Noordhoff, Groningen,
552 p.
VAN DIJK, G. (1990) - Graslandbeheer in uiterwaarden. De Levende Natuur 1 : 13-22.
VANHECKE, L. (1987)- Veranderde en nieuwe Nederlandse namen ten opzichte van de
Flora van België. Dumortiera 37 (bijlage): 1-11.
VAN ROMPAEY, E. & DELVOSALLE, L. ( 1979)- Atlas van de Belgische en Luxemburgse
flora. Pteridofyten en Sperrnatofyten. Nat. Plantentuin, Meise.
VAN UYTV ANCK, J. & CLINCKSPOOR, R. ( 1994) - Aanvraag tot erkenning van het
natuurgebied 1 de Kalkense meersen 1 , 35 p.
VERHEYEN, R., MEIRE, P., DE WIT, J.A.M., SCHNEIDERS, A., WILS, C. & YSEBAERT, T.
( 1991)- Naar een ecologisch herstelplan voor de Schelde. Water 60 : 195-
203.
VERLINDEN, A. (1988)- Effecten van maaibeheer in natte graslanden. Instituut voor
Natuurbehoud, Hasselt, 95 p.
WEEDA, E.J. , WESTRA, R. , WESTRA, CH. & WESTRA, T. (1985)- Nederlandse
ecologische flora. Wilde planten en hun relaties I , IVN, 304 p.
WEEDA, E.J., WESTRA, R. , WESTRA, CH. & WESTRA, T. (1987)- Nederlandse
ecologische flora. Wilde planten en hun relaties 2, IVN, 304 p.
WEEDA, E.J., WESTRA, R., WESTRA, CH. & WESTRA, T. (1988) - Nederlandse
ecologische flora. Wilde planten en hun relaties 3, IVN, 302 p.
WEEDA, E.J., WESTRA, R., WESTRA, CH. & WESTRA, T. (1991) - Nederlandse
ecologische flora. Wilde planten en hun relaties 4, IVN, 317 p.
WEEDA, E.J., WESTRA, R. , WESTRA, CH. & WESTRA, T. (1994) - Nederlandse
ecologische flora. Wilde planten en hun relaties 5, IVN, 400 p.
WESTHOFF, V. & VAN DER MAAREL, E. (1973)- The Braun-Blanquet approach. In :
WHITTAKER, R. (ed.). Handhook ofVegetation Sciences 5. Ordination and
Classification ofVegetation. Junk 5 : 617-727.
WESTHOFF, V. & DEN HELD, A.J. (1969)- Plantengemeenschappen in Nederland. ·
Thieme, Zutphen, 324 p.
YSEBAERT, T. & MEIRE, P. (1991)- Het macrozoöbenthos van de Westersehelde en de
Beneden Zeeschelde. Rapport W.W.E. Rijksuniversiteit Gent. Instituut voor
Natuurbehoud.
Bïla en
Bijlage 1. Overzicht van vloeimeersen die vroeger in gebruik waren (naar BERVOETS & VERGAUWEN, !988).
in gebruik tot oppervlakte (ha)
Schelde
Paardenweide ? 85
Scheldebroek ? 32
Groot Schoor ? 21
Durme
Wareslag 1991 50
Hoften Rijen 1970 75 (Potpolder IV)
Donkerput (Potpolder V) 1980
W eij meerbroek 1960 51
Polderbroek 1975 21
Groot Broek ? 38
Bi ·ta en
Bijlage 2 Verklaring van de drainageklassen van de Bodemkaart van België.
Symbool Definitie Natuurlijke drainering
Leem-klei zand Leem-klei I zand
c zwak gleyig matig droog matig
d matig gleyig matig nat onvoldoende
e sterk gleyig met nat tamelijk slecht
reductiehorizont
f zeer sterk gleyig zeer nat slecht
met
reductiehorizont
g gereduceerd uiterst nat zeer slecht
Soortnaam GAg GCa GR Wlo WPo HPo
Myoso sco 11 11 I Ho/cu fan IV IV 111 111 111
Agros sto IV 111 I A/op gen I I 11
Antho odo IV I I Bromu h-h I I Carex dis 11 IV I Festu pra 11 I 11
Juncu art 11
Ph/eu p -p 11 I Poa ann 11 I Poa tri I I 111
Rumex ace 11 11 11 I I Rumex cri 111 I I I Stel/ med I I 11 I Agros cap IV I I Bel/i per I I Gard pra IV I 11 I I Ceras t-v 11 11 I Elymu rep I I I Loliu Q_er 111 IV IV 111
Plant m-m I 11
Poapra IV 11 I Polyg avi I Poten ans I I Prune vul I Ranun acr 11 IV I 11
Ranun rep IV IV 11 111 11
Rumexact IV I Trifo rep 11 IV 111
Atrip pro I I
HAr DPo DAr DAT I
I 11 I I
I
I I
I I I
I I I
11 I I I 11 I I 11 I I
I I
11 I I I I 11
I I I I IV IV IV
I 11
I I 11
I I 11
I I I I
11 11 I I 11 11 I I
I I 111 11 IJ
_I _ _ I -- -· --
Bar BMa BQ u I
I 11
I
I I I
I I I I 11
I I
I I I I
I I I I I
I I I I I I I
SFi
11
11
-
I
I
I 11
I
11
IJ
trl ~-.., ~ VJ
(/l
~ 0 "0 .... (i;" 0 ;:r 0
s 0" ~ < § 0. 0
"' 0 0
~ ;:l
s· 0. G
0 "0 ;:l
8 0 ?
~ ~ :::i
Capse bur I I I I Hypoc rad I I I I I Plant Jan 11 I 111 I I I I I I Polyg per 11 111 11 I 111 I 11 11 11 I Tarax off 11 111 IV 111 IV 111 111 111 IV I I Rumex obt I I I 11 I 11 11 11 I 11
Cheno alb I I I I Geran mol I I I I 11
Trifo pra I I I I I Carex hir I I I I I I I Dacty glo I I I 11 IV I I 11
Loliu mul I I I IV Soortnaam GAg GCa GR WLo WPo HPo HAr DPo DAr DAT Bar BMa BQ u SR Rorip is/ I I I I I Achil mil I I I 11 11
Arrhe ela I 11 I 111 IV IV IV IV I I I Artem vul I I 11 I 11 I Crepi cap I I I 11
Conyz can I I 11 I Festu rub I I 11
Lathy pra I I I Matri ree I 11 I I Poten rep I I I I I Sonch ole I I I I I Anthr syl I I I 11 I 111 I I I I Equis arv I I I I I Equis pal I I I I 11 I I I Hyper per I I I I I Medic /up I I I I I Vicia era I I I I I I I I I Arcti Jap I I I I I I Lotus c-c I I I I I I
- --- - ----------
Tanac vul I I I Phala aru 11 IV I I I 11 I I I IV Cirsi vul I I I Heracsph I I IV 11 11 I 111
Cirsi arv I I 11 111 111 111 11 11 IV Glyce max 11 11 I I 11
Juncu int I I I I Polyg hyd I I I I I 11
Carex cup I I I I Juncu eff IV 11 I I I I 111
Rorip amp I Symph off I I I 11 111 111 11 111 IV I IV Sonch asp I I I I I Urtic dia 11 11 I 11 111 IV 111 IV IV 111 111
Cal/i sp I I 11
Carex acu IV I I 11 I Carex rip I I I I Filip ulm 11 I I I I 111 11
Alism pla I I Biden tri I I I Oenan aqu I Pulic dys I I 11
Typha lat Carex pse I I I Soortnaam GAg GCa GFi Wlo WPo HPo HAr DPo DAr DAT Bar BMa BQ u SFi Lythr sa/ I I I I 111 111
Menth aqu 11 I I Rumex hyd I 11
Myuos aqu I I I I Alnus inc I I I 11 I Calys sep I I I 11 111 111
Carex act I I I 11 -- ~~----~--- -- -~ ~ -~ - --- --
Cirsi pal I I I 11 11
Galiu pal 11 I 11
Iris pse I I 111 11
Lycop eur I I I I 111 111
Lysim num I I Phrag aus 11 I I I I I 11 11 I Polyg mil I I I Scrop nod I I I I
I
Scute gal I Solan duf I I 111 11
Angel syl I I I 11
Epilo hir I I I I I I 11
Rumex con I I I I Salix tra I I 11
Eupat can I 111 11
Alnus glu I IV I 11
Circa fut I I Cirsi ole I I 11 I Fraxi exc I Humui/up I 11
Lysim vul I I Rubus sp I 11 11 11
Salix cap I I 11
Epilo ang I I Crata mon I I Dryop car I I Epipa hel I I Galeo tet I I 11 I Galiu apa 11 11
Geum urb I I lmpat gla I I Poa nem I I I
-----
Popul*ca I I I I IV IV 111 11
Prunu ser I 11
Querc rob IV I I I I 11 I Querc rub 111
Soortnaam GAg GCa GR Wlo WPo HPo HAr DPo DAr DAT Bar BMa BQ u SFi Rubus cae I 11 11 111 I Salix alb I I 11
Samb nig 11 11 IV I Melan dio 11 I Stach syl I I Vibur opu I 11
Glech hed I I I I 11 11 IV 111 I I - -------------·- ----
~ - - - - ~ - - - - 8 - - - -
- - - - - - - - > - - = - - - > ~ > - - -0 -
> > > - - - - 8 > - >
- = - > - - m - - > -
Bi/a en
Bijlage 8. Overzicht van de opnamegroepen, met aanduiding van hun benaming en typering volgens de
Biologische Waarderingskaart van België (naar BER VOETSet al. I 986).
Lettercode Karteringseenheid Benaming
A Hx Pas ingezaaide graslanden
B Hu Natte, verruigde graslanden
c Hp(Hu) Verruigende
kamgrasweiden
0 Hp Kamgrasweiden
E Hx Zeer intensief beweide
graslanden
M Vm Mesotroof elzenbos
N Vn(Vm) Ruigt-elzenbossen
L Vn Soortenarme ruigt-
elzenbossen
p Vm Mesotroof elzenbos met
Filipendu/ion-karakter
R Lhi Populierenaanplant, met
ruderale ondergroei, met
Filipendu/ion-karakter
s Lhi Populierenaanplant, met
ruderale ondergroei, met
Arrhenatherion-karakter
T Hr (Lhi) Begraasde
populierenaanplant
u Fs (Qs) Beuken-eikenbossen
Ass. 32Aa3. Alno-Salicetum cinereae (Allorge 1922) Doing 1962 em.
Westhoff
KL 3 3. Salicetea purpureae Moor 19 5 8
0. 33A. Salicetalia purpureae Moor 1958
V. 33Aa. Salieion albae (Soó 1936) R. Tx. 1955
Ass. 33Aa3. Salicetum albo-fragilis (Soó 1934) R. Tx. ( 1948) 1955
KL 35. Alneteae glutinosae Br.-Bl. et R. Tx. 1943 em. Th. Mü1l. et Görs 1958
0 . 35A. Alnetalia glutinosae Vl. 1937 em. Th. Müll. et Görs 1958
V. 35Aa. Alnion glutinosae (Malcuit) Meijer Drees 1936 em. Th. Müll. et Görs
1958
Ass. 35Aal. Carici elongatae-Alnetum W. Koch 1926 em. R. Tx. et
Bodeux 1955
KL 38. Querco-Fagetea Br.-Bl. et Vl. 1937
0. 38A. Fagetalia sylvaticae Pawlowski 1928
V. 38Aa. Alno-Padion Knapp 1942 em. Medwecka-Komas mscr. 1956 apud
Matuszkiewicz et Borowik 1957
OnderV. 38Aa'. Circaeo-Alnion (Oberd. 1953) Doing 1962
Ass. 3 8Aa4. Macrophorbio-Alnetum (Lemeé 193 7) Maas 1959
Bijlage 7 Overzicht van de syntaxonomische eenheden in het studiegebied op basis van eigen opnamen.
KL 16. Plantaginetea majoris R. Tx. et Preising 1950
0. 16A. Plantaginetalia majoris R. Tx. (1947) 1950
V. 16Ab. Agropyro-Rumicio crispi Nordh. 1940 em. R. Tx. 1950
Ass. 16Ab8. Poo-Lolieturn D.M. de Vries et Westhoffn.n. apud A.
Bakker 1965
KL 17. Artemisietea vulgaris Lohm., Preising et R. Tx. 1950 em. Lohm. et al. 1962
0. 1 7 A. Artemisietalia vulgaris Lohm. a pud R. Tx. 194 7
V. 17 Aa. Arction R. Tx. 193 7 em. Siss. 1946 denuo em. Lohm. et Oberd. mscr.
apud Oberd. et al. 1967
Ass. 17 Aal. Tanaceto-Artemisietum Br.-Bl. (1931) 1949
Subass. hypericetosum Siss. 1946
KL 19. Phragmitetea R. Tx. et Preising 1942
0. 19B. Phragmitetalia W. Koch 1926 em. Pignatti 1953 denuo em. Sega1 et Westhoff
V. 19Ba. Phragmition W. Koch 1926 em. Ba1átova-Tulácková 1963
Ass. 19Ba4. Typheturn latifliae Soó
Ass. 19Ba7. Sociatie van Glyceria maxima
V. 19Bb. Oenanthion aquaticae Hejny 1948
0. 19C. Magnocaricetalia Pignatti 1953
V. 19Ca. Magnocaricion W. Koch 1926
Ass. 19Ca 7. Sociatie van Phalaris arundinacea
KI. 20. Koelerio-Corynephoretea Klika apud Klika et Novák 1941
0. 20B. Festuco-Sedetetalia (acris) R. Tx. 1951
V. 20Ba. Thero-Airion R. Tx. &951
Ass. 20Ba4. Agrostietum tenuis Hueck 1931 em. Amdt 1956
KL 25. Molinio-Arrhenatheretea R. Tx. 1937
0. 25A. Malinieta/ia W. Koch 1926
V. 25Aa. Calthionpalustris R. Tx. 1937 em. 1951
V. 25Ab. Filipendu/ion (Duvign. 1946 p.p.) Segal 1966
0. 25B. Arrhenatheretalia Paw1owski 1928
V. 25Ba. Arrhenatherion elatioris Br.-Bl. 1925
Ass. 25Ba 1. Arrhenatheretum elatioris Br.-Bl. 1919
Ass. 25Ba3. Lolio-Cynosuretum ( Br.-81. et De Leeuw 1936) R. Tx.
193 7 em. Van Leeuwen et Westhoff a pud A. Bakker 1965
KI. 32. Franguletea Doing 1962 em. Westhoff 1968
0. 32A. Salicetalia auritae Doing 1962 em. Westhoff 1968
V. 32Aa. Salieion cinereae Th. Mü11. et Görs 1958
0
c
0
-... E ..
0
0
c
0
E
0
4
•
B
F
G
Barbarea stricta
H
A
...
K :' .
L
M
6
Verspreiding van Barbarea stricta
4 6
2 3 A
e • ..
' ' F
G
H II75 ++. ++
Fatamogeton gramineus K
berchtoldii 4 L
M
A
A
Verspreiding van Potamogeton berchtoldii
Bïla en
B
c
.. 0
ë:
.. F9
G
H
..
K
..
.. M
7
B
c
0
E
Fg
- G
H
K
L
M
8
c
0
E
c
D
E
5
0 6
0
0
1300+ H
Juncus acutiflorus
Verspreiding van Juncus acutiflorus
4 5 6
2 3 A A
6
F
G
II4-7 + H
Sagittaria sagi ttifolia K
L
M
Verspreiding van Sagittaria sagittifolia
Bila en
7
6
c
D 8
E
G
H
K
, L
0
c
D
E: 0
0
c
0
I'
0
2
B
. '
F
G
1154 ++ H
Hydrocharis morsus r anae
s
3 ;., A
3
K
l .
M
6
Verspreiding van Hydrocharis morsus-ranae
4 s 6
2 3 A ;.,
B f+ • • F
G
890 + H
J
Rhinanthus
angustifolius K
M
7 :
Verspreiding van Rhinanthus angustifolius
Bi 'la en
B
c
0 8
E
G
H
' K
l
8 9
B
c
0 8
E
F9
G
H
K
l
'" a
Bïla en
6
A A 1 2 3 7
0 e e
. '
~ ~ c .c
0 0 8
E E
0 F F9
1 G G
2
23I + H H
4 J j
Thalictrum flavum K K
4 . L
5 M
Verspreiding van Thaiietrum jlavum
5 6
A A 2 3
B B 0
c c
0 0 8
E
0 F
G G
667 +-H
Epilob i urn palustre K
8
Verspreiding van Epilobhun palustre
Bi ola n
5
2 3 A A
0 B 8
c c
0 0
E E
0 F
G G
7I3 0++ H H
Centauriurn pu lchellum K K
5 M M
6
Verspreiding van Centauriurn pulchellum
2 3 A A
0 B 8
c c 0 0
0 0
0 0 o o 0
8 O o
E E
0 F F 9
G G
575 + H H
3
Impa tiens glandulifera
K K
4 0
L L
5 M M
9
Vcrspreiding van Jmpatiens glandulifera
Bi"la en
Bijlage 6. Verspreidingskaartjes van enkele zeldzame en/of typische soorten voor de biimendijkse gebieden
langs de Zeeschelde (VAN ROMPAEY & DELVOSALLE 1979).
4 5 6
3 A A
7
0 B B
c c
0 ,,, 0
E E
0 F F9
G G
H H
762 3
Callitriche stagnalis ! K K
' L L
"5 M M
6 8
Verspreiding van Callitriche stagna/is
5 6
A .,.. • A
3 · P.= 7
- ~: lt 1-fl
0 B -f\j- .. .. f §: B
c ·=· c
0 0
E \ . f"\· ' . 0 +r
F "!r '"!
G G
L~85 t H H
3 -j
Cardamine flexuosa K K
x > 1930 ' 0 < 1930
M
Verspreiding van Cardamine jlexousa
Bi'l n
Torilis japonica Heggedoomzaad 8 9 8 10 10 10 8b
Trifolium arvense Hazepootje 3 2 2 s s s 6c
Trifolium pratense Rode klaver 10 10 10 10 10 10 Sa
Trifolium repens Witte klaver 10 10 10 10 10 10 2a
Typha angustifolia Kleine lisdodde 2 I 2 s 6 s 4c
Typha latifolia Grote lisdodde 5 2 4 9 s 9 4c
Ulmus minor Gladde iep 7 3 5 10 s 10 9c
Urtica dioica Grote brandnetel 10 10 10 10 10 10 Sb
Valeriana repens Echte valeriaan s 9 s 10 10 10 Sb
Verbascum thapsus Koningskaars 3 s 4 9 9 9 lf
Verbena officinalis Ijzerhard 4 3 9 9 8 9 Ie
Veronica filiformis Draadereprijs 1 1 1 s s 6 Sa
Veronica persica Grote ereprijs 6 5 6 9 9 10 la
Veronica serpyllifolia Tijmere_prijs 2 4 3 s 9 9 2a
Viburnum opulus Gelderse roos 6 s 7 10 10 10 9f
Vicia cracca Vogelwikke 9 9 9 10 10 10 Sa
Vicia sepium Heggewikke s 9 7 9 10 10 Sb
Viola arvensis Akkerviooltje 6 s 6 10 9 10 lc
Bïla en
Rum ex hydrolapathum Waterzuring 4 I 3 9 7 9 4c
Rum ex obtusifolius Ridderzuring 10 10 10 10 10 10 lg
Rum ex sanguineus Bloedzuring 3 3 3 9 9 9 9c
Sagina procumhens Liggende vetmuur 7 s 6 10 9 10 ld
Sagittaria sagittifolia Piilkruid 2 I 2 8 6 8 4d
Salix alba Schietwilg 6 2 s 10 8 9 4e
Salix caprea Boswilg 8 10 9 10 10 10 9f
Salix cinerea Grauwe wilg 6 6 6 10 10 10 9a
Salix fragilis Kraakwilg 4 3 4 9 8 9 4e
Salix x multinervis I I I I I I I I
Salix x multinervis I I I I I I I I
Salix x sericans I I I I I I I I
Sambucus nigra Gewone v lier 9 9 9 10 10 10 8b-
Sambucus nigra laciniata Peterselievlier I I I I I I I I
Scirpus sylvaticus Bosbies 4 7 s 9 10 10 Sb
Scrophularia auriculata Geoord helmkruid s 3 4 9 8 9 4d
Scrophularia nodosa Knopig helmkruid 8 9 8 10 10 10 9f
Scutellaria galericulata Blauw glidkruid 3 2 3 8 8 8 4c
Senecio aquaticus Waterkruiskruid 1 1 I 7 6 7 Sb
Senecio jacobaea J akobskruiskruid 8 9 8 10 10 10 6b
Senecio viscosus Kleverig kruiskruid 2 3 3 8 8 9 Ie
Senecio vulgaris Klein kruiskruid 10 8 9 10 10 10 la
Sisymbrium officinale Gewone raket 10 6 8 10 10 10 le
Solanum dulcamare Bitterzoet s s s 10 9 9 4e
Solanum nigrum Zwarte nachtschade 9 2 6 10 7 10 la
Sonchus asper Gekroesde melkdistel 10 8 9 10 10 10 la
Sonchus oleraceus Gewone melkdistel 9 7 8 10 10 10 la
Sorbus aucuparia Wilde lijsterbes 7 9 8 10 10 10 9e
Stachys palustris Moerasandoorn 5 4 2 9 9 8 4e
Stachys sy1vatica Bosandoorn 8 9 8 10 10 10 9f
Steilaria media Vogelmuur 10 10 10 10 10 10 la
Symphoricarpos a1bus Sneeuwbes I I I I I I I
Symphytum officinale Gewone smeerwortel 8 4 7 10 9 10 4e
Tanacctum vulgare Boerenwormkruid 9 8 9 10 10 10 lg
Taraxacum sp. Paardebloemsoort I I I I ""
I I Sa \
Thaiietrum flavum Poelruit 2 I l 7 5 7 4e
Biïa en
Polygonum cuspidatum Japanse duizendknoop 3 3 3 9 9 9 lg
Polygonum hydropiper Waterpeper 8 7 8 10 10 10 2b
Polygonum lapathifolium Beklierde duizendknoop 8 4 6 10 9 10 2b
Polygonum mite Zachte duizendknoop 2 I 2 8 5 8 2b
Polygonum persicaria Perzikkruid 9 6 8 JO 10 10 la
Populus x canadensis Canadapopulier I I I I I I I
Potamogeton natans Drijvend fonteinkruid 3 2 2 8 7 8 4a
Potamogeton Q_ectinatus Schedefonteinkruid I I I 7 5 7 4a
Potentilla anserina Zilverschoon JO 8 9 10 10 10 2a
Potentilla reptans Vijfvingerkruid 6 4 5 10 9 9 2a
Prunella vulgaris Gewone brunel 8 9 9 10 10 10 5a
Prunus cerasus Zure kers I I I I I I I
Prunus _Q_adus Vogelkers 2 2 2 8 8 8 9c
Prunus serotina Amerikaanse vogelkers 4 1 3 9 6 9 9e
Prunus spinosa Sleedoom 8 10 9 10 10 10 8d
Pulicaria dysenterica Heelblaadjes 5 l 4 10 7 9 2a
Quercus robur Zomereik 4 6 5 9 lO 9 9e
Quercus rubra Amerikaanse eik I I I I I I I
Ranunculus acris Scherpe boterbloem lO 10 10 10 10 10 Sa
Ranuncu1us flammu1a Egelboterbloem 2 7 4 8 lO 9 7a
Ranunculus repens Kruipende boterbloem 10 10 10 10 10 10 2a
Ranunculus sceleratus Blaartrekkende 4 1 3 9 5 9 2b
boterbloem
Reseda lutea Wilde reseda 3 3 3 8 8 9 lf
Rhinanthus angustifo lius Grote ratelaar 2 1 2 8 5 7 5b
Ribes rubrum Aalbes 4 3 4 9 9 9 2b
Robinia pseudoacacia Robinia 7 2 4 9 8 9 9e
Rorippa amphibia Gele waterkers 4 I 3 9 7 8 4d
Rorippa islandica Moeraskers 4 I 3 9 6 9 2b
Rosa sp . Roossoort I I I I I I I
Rubus caesius Dauwbraam 8 6 7 10 10 10 8d
Rubus sp. Braamsoort I I I I I I I
Rumcx acetosa Veldzuring 10 10 10 10 10 10 5a
Rumcx acctosella Schapezuring 9 3 6 10 8 10 6c
Rumex conglomeratus Kluwenzuring 5 3 4 10 8 9 2a
Rumex crispus Krulzuring 9 7 8 10 10 10 2a
Biïa en
Lychnis flos-cuculi Echte koekoeksbloem 6 6 6 10 10 10 Sb
Lycopus europaeus Wolfspoot 8 6 7 10 9 10 4c
Lysimachia nummularia Penningkruid 7 s 7 10 9 10 2a
Lysimachia vulgaris Grote wederik 6 s 6 10 9 10 Sb
Lythrum saliearia Grote kattestaart 7 3 6 10 9 10 4e
Matricaria discoidea Schijfkamille 10 10 10 10 10 10 ld
Matricaria recutita Echte kamille 10 4 8 10 9 10 la
Medicago lupulina Hopklaver 9 8 8 10 10 10 Sa
Melandrium album Avondkoekoeksbloem 4 4 4 9 9 9 Ie
Melandrium dioicum Dagkoekoeksbloem 6 8 7 10 10 lO 8b
Melilotus officinalis Ciroengele honingklaver 4 4 4 9 9 9 Ie
Mentha aquatica Watermunt 7 6 7 10 10 10 4c
Myosotis arvensis Akkervergeet-mij-nietje 6 6 6 10 9 10 8b
Myosotis ramosissima Ruw vergeet-mij-nietje 3 4 4 9 9 9 6b
Myosotis scorpioides Moerasvergeet-mij-nietje 1 1 1 7 5 7 4d
Myosoton aquaticurn Watermuur s 2 4 9 8 9 2b
Myriophyllum vertici llatum Kransvederkruid 1 1 1 6 4 6 4a
Nymphaea alba Witte waterlelie 2 I I 8 4 7 4a
Oenanthe aquatica Watertorkruid 4 1 3 9 4 9 4d
Oenanthe fistulosa Pijptorkruid 2 1 1 8 3 7 4d
Oenothera parviflora Kleine teunisbloem 1 1 I 6 4 6 1f
Oxalis fontana Stijve klaverzuring 6 2 s 10 8 9 la
Papaver rhoeas Grote klaproos 8 s 7 10 9 10 la
Phalaris arundinacea Rietgras 8 8 8 10 10 10 4d
Phleum pratense Timoteegras 7 10 8 10 10 10 Sa
Phragmites australis Riet 8 2 6 10 8 10 4c
Picea abies Fijnspar I I I I I I I
Plantago lanceolata Smalle weegbree 10 10 10 10 JO 10 Sa
Plantago major Grote weegbree 10 10 10 10 10 10 ld
Poa annua Straatgras 10 10 10 10 10 10 ld
Poa ncmoralis Schaduwgras 6 9 8 10 10 10 9f
Poa pratensis V cidbeemdgras 10 10 10 10 10 10 Sa
Poa trivialis Ruw beemdgras 7 6 7 10 10 10 2a
Polvgonum amphibium Veenwortel 7 3 5 10 8 9 2a
Polygonum aviculare Varkensgras 10 10 10 10 10 10 ld
Polygonum convolvulus Zwaluwtong 9 6 8 10 10 10 la
Bïl n
Galinsega parviflora Kaal knopkruid 5 I 3 9 6 9 1c
Galium aparine Kleefkruid 9 10 9 10 10 10 8b
Galium mollugo Glad walstro 7 10 8 10 10 10 5a
Galium palustre Moeraswalstro 7 5 6 10 9 10 7a
Geranium malle Zachte ooievaarsbek 8 5 6 10 9 10 Ie
Geranium robertianum Robertskruid 7 9 8 10 10 10 8b
Geum urbanum Geel nagelkruid 7 9 8 10 10 10 8b
Glechoma hederacea Hondsdraf 10 9 10 10 10 10 8b
Glyceria declinata Getand vlotgras 2 4 3 8 9 9 4d
Glyceria fluitans Mannagras 7 7 7 10 10 10 4d
Glyceria maxima Liesgras 6 2 5 10 8 9 4c
Gnaphalium uligunosum Moerasdroogbloem 7 5 6 10 9 10 2c
Hedera helix Klimop 8 7 8 10 10 10 9f
HeracJeum sphondylium Gewone bereklauw JO lO 10 10 10 10 8b
Hieracium umbellaturn Schermhavikskruid 6 6 6 JO 10 10 7f
HoJcus lanatus Gestreepte witbol JO 10 10 10 10 10 5a
Humulus Jupulus Hop 8 5 7 10 9 10 4e
Hydrocharis morsus-ranae Kikkerbeet 2 1 1 8 2 8 4a
Hypericum perforaturn Sint-Janskruid 10 10 lO 10 lO 10 6e
Hypochoeris radicata Gewoon biggekruid 9 9 9 10 10 10 6b
Impatiens glandulifera Reuzenbalsemien I 1 1 6 5 6 4e
Iris pseudacorus Gele lis 7 5 6 10 9 10 2c
Juncus acutiflorus Veldrus 3 6 4 9 9 9 7c
Juncus articulatus Zomprus 3 3 3 8 9 9 4c
Juncus bufonius Greppelrus 7 6 7 10 10 10 2b
Juncus effusus Pitrus 8 10 9 10 10 10 2a
Juncus inflexus Zeegroene rus 6 5 5 10 9 10 2a
Lamium album Witte dovenetel 10 10 10 10 10 10 8b
Lamium purpureurn Paarse dovenetel 9 6 8 10 10 10 la
Lathyrus pratensis Veldlathyrus 7 6 7 10 10 10 5a
Lemna minor Klein kroos 7 3 5 10 8 10 4a
Linaria vulgaris Vlasbekje 9 9 9 10 10 10 Ie
Lolium mulriflorum Italiaans raaigras 3 I 3 9 7 8 Ie
Lolium perenne Engels raaigras 10 10 10 10 10 10 ld
Lotus comiculatus Gewone rolklaver 6 8 7 10 10 10 6b
Lotus ulil!inosus Moerasrolklaver 8 8 8 10 10 10 5b
Bïla en
Cirsium vulgare Speerdistel 9 9 9 10 10 10 Ie
Convolvulus arvensis Akkerwinde 8 s 7 10 9 10 Ie
Conyza eauadensis Canadese fijnstraal 8 3 6 10 9 10 ld
Cornus sanguineus Rode kornoelje s 6 6 9 10 10 8d
Coronapus didymus Kleine varkenskers 1 1 1 6 1 6 ld
Crataegus monogyna Eenstijlige meidoorn s 5 s 9 9 9 8d
Crepis capillaris Klein streepzaad 9 7 9 10 10 10 Ie
Cynosurus cristatus Kamgras 7 8 7 10 10 10 Sa
Dactvlis glomerata Gewone kropaar 10 10 10 10 10 10 Sa
Daucus carota Peen 9 8 9 10 10 10 Sa
Deschampsia cespitosa Ruwe smele 7 10 8 10 10 10 2a
Diplotaxis tenuifolia Grote zandkool 2 1 2 8 6 8 lf
Dryopteris carthusiana Smalle stekelvaren s 8 6 9 10 10 9e
Dryopteris dilatata Brede stekelvaren 3 4 3 8 9 9 9e
Dryopteris filix-mas Mannetjesvaren 6 9 7 10 10 10 9f
Echinochloa crus-galli Harrepoot s 1 3 9 s 9 Ie
Eleocharis palustris Gewone waterbies 2 2 2 8 7 8 4d
Elodea eauadensis Brede waterpest 2 1 2 8 7 8 4a
Elymus repens Kweekgras 10 8 9 10 10 10 Ie
Epilobium angustifolium Wilgeroosje 8 10 9 10 10 10 8a
Epilobium hirsutum Harig wi1geroosje 3 6 4 8 10 9 4e
Epilobium palustre Moerasbasterdwederik 1 3 2 7 9 8 7a
EQilobiumJ~arviflorum Viltige basterdwederik s 3 4 9 9 9 4e
Epipactis hellebonne Brede wespenorchis 3 3 3 9 8 8 9c
Equisetum arvense Heermoes 10 6 8 10 9 10 Ie
Equisetum fluviatile Holpijp 4 3 4 9 9 9 4c
E_guisetum _g_alustre Lidrus 8 s 7 10 9 10 2a
Eupatorium cannabinurn Koninginnekruid 7 s 6 10 9 lO 4e
Eurhynchium praelongurn Fijn laddermos I I I I I I I
Festuca arundinacea Rietzwenkgras 6 4 s 10 9 10 2a
Festuca pratensis Beemdlangbloem s 4 s 9 9 9 Sa
Festuca rubra Rood zwenkgras 10 10 10 10 !0 10 Sb
Filipendula ulmaria Moerasspirea !0 9 9 10 10 10 Sb
Frangula alnus Sporkehout 6 6 6 10 10 10 9a
Fraxinus excelsior Gewone es 9 9 9 10 10 10 9f
Galeopsis tetrahit Gewone hennepnetel 8 10 9 10 10 10 8b
Bïla en
Brassica rapa Raapzaad I I I I I I I
Bromus hordeaceus Zachte dravik 9 6 8 10 10 10 Sa
Bromus sterilis Iile dravik 6 s 6 10 9 10 8b
Bl}'llm argenteum Zilvermos I I I I I I I
Calliergonella cusoidata I I I I I I I
Callitriche sp. S terrekroossoort I I I I I I I
Callitriche stagnalis Gevleugeld sterrekroos 2 2 2 7 6 7 4d
Caltha palustris Dotterbloem s 8 6 9 10 10 Sb
Ca1ystegia sepium Haagwinde 9 7 9 10 10 10 4e
Capselia bursa-pastoris Gewoon herderstasje 10 10 10 10 10 10 ld
Cardamine amara Bittere veldkers 2 4 3 8 9 9 9a
Cardamine flexuosa Bosveldkers I 1 1 6 6 7 9a
Cardamine hirsuta Kleine veldkers 2 I 2 8 6 8 6b
Cardamine pratensis ssp.pr. Pinksterbloem 8 8 8 10 10 10 Sa
Carex acuta Scherpe zegge 4 3 3 9 8 9 4c
Carex acutiforrnis Moeraszegge 3 2 3 9 7 9 4c
Carex cuprina Valse voszegge 3 1 2 8 7 8 2a
Carex disticha Tweerijige zegge 3 2 3 8 8 8 Sb
Carex hirta Ruige zegge 7 4 6 10 9 10 2a
Carex panicu1ata Pluimzegge 2 2 2 8 7 8 4c
Carex pseudocyperus Hoge cyperzegge 2 1 I 8 4 7 4c
Carex remota Ijle zegge 3 s s 9 9 9 9a
Carex riiJaria Oeverzegge 2 1 2 8 4 8 4c
Centaurea thuillieri Gewoon knoopkruid 10 10 10 10 lO 10 Sa
Centauriurn pulchellum Fraai I I I s 6 6 2c
duizendguldenkruid
Cerastium fontanum Gewone hoornbloem 10 10 JO 10 10 10 Sa
Ceratophyllum demersum Grofhoornblad 2 I I 7 4 7 4a
Chelidonium rnajus Stinkende gouwe 8 8 8 10 10 10 8b
Chenopodium album Melganzevoet lO 10 10 10 10 10 le
Chenopodium polyspcrmun Korrelganzevoet 3 l 2 8 7 8 la
Chenopodium rubrum Rode ganzevoet 2 I I 8 4 7 2b
Circaea lutetiana Groot heksenkruid 3 3 3 8 9 9 9c
Cirsium arvense Akkerdistel 10 10 10 10 10 10 lg
Cirsium oleraceum Moesdistel 3 2 3 9 8 9 Sb
Cirsium palustre Kale jonker 8 10 9 10 10 10 Sb
iïa en
Bijlage 5. Soortenlijst van het volledige studiegebied, met aanduiding van de zeldzaamheidskiassen en socio
ecologische groepen (Ecol. gr.)(STJEPERAERE & FRANSEN 1982).
Wetenschappelijke naam Nederlandse naam Rek. Rek. rek. Log. Log. Log. Ecol.
ZZI ZZI ZZI ZZI ZZI ZZI gr.
N z Bel. N z Bel.
Acer campestre Spaanse aak 2 5 4 8 9 9 9d
Acer pseudoplatanus Gewone esdoorn 7 9 4 10 10 10 9g
Achillea millefolium Gewoon duizendblad 10 10 10 10 10 10 5a
Aegopodium podagraria Zevenblad 10 10 10 10 10 10 8b
Aesculus hippocastanum Witte paardekastanje I I I I I I I
Agrostis capillaris Gewoon struisgras 8 8 8 10 10 10 6e
Agrostis stolonifera Fioringras 9 7 8 10 10 10 2a
Alisma IJiantago-aquatica Grote waterweegbree 6 3 5 10 8 9 4d
Alliara petiolata Look-zonder-look 5 7 6 9 10 10 8b
Alnus glutinosa Zwarte els 9 9 9 JO 10 10 9a
Alnus incana Witte els 3 4 4 9 9 9 9c
Alopecurus genieuiarus Geknikte vossestaart 3 2 3 9 8 8 2a
Alopecurus myosuroides Duist 6 3 5 10 8 9 la
Alopecurus pratensis Grote vossestaart 6 6 6 10 9 10 Sa
Anagallis arvensis Rood guichelheil 6 5 5 10 10 10 la
Angelica sylvestris Gewone engelwortel 8 9 9 10 10 10 4e
Anthoxanthum odoratum Gewoon reukgras 8 9 8 10 10 10 5a
Anthriscus caucalis Fijne kervel 1 I I 6 3 5 8d
Anthriscus sylvestris F1uitekruid 8 10 9 10 10 10 8b
Apium nodiflorum Groot moerasschenn 5 2 4 9 8 9 4d
Arctium lappa Grote klit 2 2 2 8 8 8 1g
Arctium minus Kleine klit 8 8 8 10 10 10 lg
Arrhenatherum elatius Gewone glanshaver 10 8 9 10 9 10 5a
Artemisia vu!garis Bijvoet 10 9 10 10 10 10 lg
Athyrium filix-femina Wijfiesvaren 6 9 7 10 10 10 9f
Atriplex prostrata Spiesmelde 6 2 4 10 7 9 Ie
Barbarea vulgaris Gewoon barbarakruid 3 5 3 8 9 9 4e
Bellis perennis Madeliefie 10 10 10 10 10 10 5a
Berula erecta Kleine watereppe 2 1 1 8 5 7 4d
Betula pendula Ruwe berk 7 10 8 10 10 JO 9e
Brachvthccium rutabulum I I I I I I I
Biïa n
89 Hx Lhi 173 Kd Kd(Hr)
90 Kd(Hu) Kd(Hu 0) 174 Ae Ae/Mr0 +Me0
175 Lhb+Lhi+Hf Lhi+HF
Kalkense meersen
176 He He
177 He Hp(r)*
178 He He
179 Hpr+He He
180 He He
Biïa en
56 Ha+Sg0 Ha0 +Hu0 143 Hpr+Hc0 +Hf Hpr/Hf
57 Lsh Lsh 144 Hpr+Hc0 +Hf Hp(r)*
58 Hp+Hf Hp/Hu 145 Hpr+Hc0 +Hf Hp(r)*
59 Hp Hp 146 Lhi Lhi
60 Hpr+Hc0 Hpr+Hc0 Heusden L.O.
61 I Kd(Hu/Hp) 147 Vn(p) LhbNn
62 Kd(Hu+Hp) Kd(Hu+Ha0) 148 Lhi Lhi
63 Kd(Hu+Hp) Kd(Hu+Ha0) 149 Sf Sf
64 Ha+Sgo Kd(Ha0 1Hu0) 150 Ae AeiMr
Scheldebroek Polders te Appels
65 Hpr+Mc Hx/Hu 151 Kd(Hu) Kd(Hu/Hp)
66 Hpr+Mc Hx!Hu Heusden L.O.
67 Kd+HU0 Kd(Hu/Hr) 152 Ua+Kq Ha
68 Hpr+Mc Hx/Hu 153 Pa Pa
69 Sf Sf 154 Vn(p) LhbNn
70 Ae+Mc Mr 155 Kd(Hu0) Kd(Hu0
)
71 Ae+Mc Sf 156 I I
72 Ae+Mc Mr 157 Vn(p) LhbNn
73 Ae+Mc Mr 158 Qs Qs
74 Hpr+Mc Hpr 159 Hx+Hp Hp(r)*
75 Hpr+Mc HpriHu 160 Qs Qs
76 Hpr+Mc Sf> 161 Mr+Kz Mr+Kz
Tielrodebroek Weimeers
77 Kd(Hu) Kd(Hu) 162 Ha Hx!Hu+Ha0
78 Aev Aev Grote Wal
79 Kd(Hu) Kd(HuiHx) 163 Ae Ae
80 Mr Hx 164 Hpo Lhi
81 Hpr Hpr 165 Hpo Lhi
82 Kd(Hu) Kd(Hu/Hp) 166 Lhi+Lhb+Hf Lhi+Hf
83 Hpr Hx 167 Lhi+Lhb+Hf Lhb
84 Hpr Hx 168 Kd Kd(HuiHp)
85 Hpr Hpr 169 Sf Sf
Potpolder I 170 Kd Kd(Hu0)
86 Lhi Lhi 171 Aev Aev
87 Kd(Hu) Kd(Hu 0) Vlassenbroekse polder
88 Hpr Hx/Hu 172 Hp Hp
Bïla en
23 He He0 /H:F 111 Kd(Hu+Sz) Kd(Hp)
24 Kd+Hu0 Kd+Hu0 112 Kd(Hu+Sz) Kd(Hp)
25 Hp+He0 Hp 113 Kd(Hu+Sz) Kd(Hu/Hp)
26 Kd+Hu0 Kd+Hu0 114 Aev Aev
27 Hp Hp 115 Hp+Hu Lhi+H:F
28 Hp+He Hp+Ha0 116 Hp Hp
29 Lsh Lsh 117 LhbNn LhbNn
Bergenmeersen 118 Hp Hx
30 Kd+Hp Kd+Hp Potpolder IV
31 Hpr+He Hp(r)* 119 Hp+Hx Hp/Hu
293 Hpr+He Hp 120 He Hp(r)*
32 Kd+Hp Kd+Hp 121 Ap Ap
33 Hp+Hr Hp 122 He Hf/He
34 Lhi Lhi Potpolder V
35 Hpr+He Hpr 123 He0 Hx/Hu
36 Hp Hp 124 He0 Hpr/Hu
37 Kd+Hp Kd+Hp/Hu 125 He0 Hpr/Hu
38 Hpr+He Hx 126 He0 Hp(r)*
39 Hpr+He Hp(r)* 127 He0 Hpr/Hu
Paardenweide 128 Lhi Mr0
40 Hpr+Hc0 Hx/Hu 129 Lhi Lhi
41 Hpr+He0 Hpr Bulbierbroek
42 Kd+Hu0 Kd(Hu/Hp) 130 Hp+Hx Hx
43 Hpr+Hc0 Hp(r)*+H:F 131 Hp+Hc Lhi+H:F
44 Hpr+Hc0 Hp 132 Hp+He Hp/Hu
45 Kd+Hu0 Kd+Hu0 Polders te Appels
46 Lhb Lhb 133 Kd Kd(Hu)
47 He Hp(r)* 134 Lhb Lhb
48 Hp Hx 135 Kd+Sf Kd(Hu)
49 Kd(Hu+Hp) Hp/Hr/Hu 136 Vn Lhb/Vn
50 Kd(Hu+Hp) Hp/Hr/Hu 137 Hpr+Hc0 +Hf Hpr
51 Qb+Ha0 Qb+Ha0 138 Lhi Lhi
52 Kd+Hu0 Kd+Hu0 139 Lhi Lhb
53 Kd+Hu0 Kd+Hu0 140 Hpr+Hc0 +Hf Hp(r)*
54 Lsh Lsh 141 Kd+Sf Kd(Hp/Hu)
55 Ha Ha0 +Hp 142 I Mr0 /Mc0
Biïa en
282 Kd(Hu) Hu Hp/Hr
283 Kd(Hu) Hu Hp/Hr
284 Hx Hx Hx
285 Hx!Hp Hx Hx
286 Hx/Hp Hx Hx
287 Vn(p)Nm(p) Vn Vn(p)
288 Vn(p)/Vm(p) Vn Vn(p)
289 Hx Hx Hx
290 Hx/Hpr Hp Hpr
291 Hx!Hpr Hp Hp
Opnamenr Oorspr. BWK(1994) Opnamenr Oorspr. BWK(1994)
BWK BWK
Gentbrugse meersen Potpolder I
2 Hx Hx!Hu 91 Hp Hx
3 Hx Hx/Hu 92 Hf+ He Lhi
4 Hp Hx 93 Hf+ He Lhi+Hf'
5 Hpr+Me Hpr 94 Hx Hx/Hu
6 Hx Hx 95 Hpr Hr
7 Hp+Hx Hp(r)* 96 Hpr Hx
8 Hpr+Mc Hpr+Mc Boven Zanden
9 Kd(Hu0) Kd(Hu0
) 97 Lhi Lhi
10 Kd(Hu0) Kd(Hu0
) 98 Kd Kd(Ha0)
11 Kd(Hu0) Kd(Hu0
) 99 Kd Kd(Hu+Ha0)
12 Hp+Hx Hp 100 Kd Kd(Hu0)
Weimeers 101 Kd Kd(Hu0)
13 He Hp(r)* Polders te Hingene
14 Hpr Hp(r)*/Hu0 102 Lhb+Sz Lhb+Sz
15 He He 103 Mr Hu+Hf'
16 Lhi Lhi 104 Lhi+LhbNn LhbNn
17 Ls+Pi Ls+Pa 105 Kd(Hu+Sz) Kd(Hu+Sz)
18 Hp+Hx+Ha0 Hx 106 Hp Lhi
19 Hp+Hx+Ha0 Hx 107 Lhi+Lhb/Vn Ae
20 Hp+Hx+Ha0 Hx 108 Lhi+LhbNn Lhb/Vn
21 He Hc0 109 Lhi+LhbNn Lhb/Vn
22 He He0 110 Lhi+Lhb/Vn LhbNn
Biïa en
246 Vn(p) Vn Vn(p)
247 Lh/Hfc Lhi Lhb
248 Vm!Vn Vn Vn(p)
249 Vm!Vn Vn LhbNn
250 Vm!Vn Vn LhbNn
251 Hpr Hx Hx
252 Hpr Hx Hpr
253 Vn(p)Nm(p) Vn Vn(p)
254 Vn(p)Nm(p) Vn LhbNn
255 Vn(p)Nm(p) Vn Lhi
256 Vn(p)Nm(p) Lhi Lhb
257 Vn(p)Nm(p) Vn Lhb
258 Vn(p)Nm(p) Vn Vn(p)
259 Vn(p)Nm(p) Vm Vm(p)
260 Vn(p)Nm(p) Vm Vm(p)
261 Vn(p)Nm(p) Vm Vm(p)
262 Vn(p)Nm(p) Vm Vm(p)
263 Vn(p)/Vm(p) Vm Vm(p)
264 Vn(p)Nm(p) Vn LhbNn
265 Vn(p)Nm(p) Vm Vm(p)
266 Lh Vm LhbNn
267 Vn(p)Nm(p) Vm Vm(p)
268 Vn(p)Nm(p) Vm Vm(p)
269 Vn(p)Nm(p) Vm Vm(p)
270 Vn(p)Nm(p) Vn Vn(p)
271 Vn(p)Nm(p) Vn Vn(p)
272 Vn(p)/Vm(p) Vn Vn(p)
273 Vn(p)/Vm(p) Vn Vn(p)
274 Hx/Hp Hp Hp
275 Hx/Hp Hx Hx
276 Lhi Lhi Lhi
277 Hx/Hp Hx Hx
278 Hp Hp(Hu) Hx
279 Hp Hx Hp
280 Kd(Hu) Hu Hpr
281 Kd(Hu) Hp(Hu) Hp/Hr/Hu
Bi'la en
211 Vn(p) Vn LhbNn
212 Vn(p) Vn Lhb
213 Qs Qs Qs 214 Hx/Hp Hp(Hu) Hx
215 Hx/Hp Hx Hx
216 Lhi Lhi Lhi
217 Qs Qs Qs 218 Vn(p) Vn Lhb
219 Vn(p) Vn Lhb/Vn
220 Qs Qs Qs 221 Hx/Hp Hp(Hu) Hpr
222 Vn(p) Vm Vn(p)
223 Hx!Hp Hp(Hu) Hx
224 Hx/Hp Hp(Hu) Hpr
225 Hx/Hp Hx Hr
226 Hx/Hp Hx Hr
227 Hx!Hp Hx Hx
228 LhiNn Lhi Lhi
229 Lh/Hfc Lhi Lhi
230 Hx/Hp Hx Hpr
231 Vm(p) Vn LhbNn
232 Hp Hx Hp
233 Hx/Hp Hx Hx
234 Lhi Lhi Lhi
235 Hp Hp(Hu) Hp/Hu
236 Vm(p) Vn LhbNn
237 Hp Hx Hr
292 Hp Hx Hx
238 Vm(p) Lhi Lhi
239 Hp Hx Hx
240 Lhi Lhi Lhb/Sz
241 Hp Hx Hx
242 Vn(p) Vn Vn(p)
243 Hx/Hp Hx Hx
244 Hx/Hp Vn Lhi
245 Hx/Hp Hx Hpr
Bi"la en
Bijlage 4. Evolutie van de karteringseenheden van de Biologische Waarderingskaart van België.
Opnamenummer Oorspronkelijke BWK-eenheid Huidige BWK-
BWK-eenheid BERVOETS et al. eenheid (1994)
(1978-1984,'88-'89) (1986)
Polder van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde
1 Hx/Hpr Hp Hp(r)*
181 Hx/Hpr Hp Hx
182 Hx/Hpr Hp Hr
183 Hx/Hpr Hp Hpr
185 Lh/Vn Vn Lhb
184 Hx/Hpr Hp Hx
186 Vn(p) Vm Vn(p)
187 Vn(p) Lhi Lhb
188 Vn(p) Vn LhbNn
189 Hpr/Hx Hp Hpr
190 Hp Hp Hpr
192 Vn(p) Lhi Lhi
191 Hx Hp Hx
193 Vn(p) Vm Vn(p)
194 Hpr Hp Hpr
195 Hx!Hpr Hp(Hu) Hpr
196 Vn(p) Vn LhbNn
197 Vn(p) Vm Vn(p)
198 Hpr Hp Hpr
199 Vn/Lh Lhi Lhi
200 Vn/Lh Vm LhbNn
201 Kd(Hu) Hp(Hu) Hr/Hu
202 Kd(Hu) Hp(Hu) Hr/Hu
203 Kd(Hu) Hu Hr/Hu
204 Kd(Hu) Hu Hr/Hu
205 Kd(Hu) Hu Hp/Hu
206 Lhi Lhi Lhi
207 Hpr Hx Hx
208 Hpr Hp Hpr
209 Hx Hx Hx
210 Vn(p) Vn Lhb