De sociaal-economische netwerkverwantschappen in het kasboek … · 2011. 2. 19. · In 2001 werd...
Transcript of De sociaal-economische netwerkverwantschappen in het kasboek … · 2011. 2. 19. · In 2001 werd...
De sociaal-economische netwerkverwantschappen in het kasboek
van de Filippo Borromei & co.
Een bijdrage tot de financiële geschiedenis van het 15e eeuwse Brugge
Promotor : Prof. Dr. Marc Boone
Bert Van Severen
Academiejaar 2009-2010
Masterscriptie neergelegd tot het behalen van de graad van master in geschiedenis
2
Dankwoord
Een thesis schrijf je niet bepaald alleen. Heel wat mensen zijn er emotioneel en rationeel bij
betrokken; ze ervaren op die manier ook de aangename en minder aangename kanten van
een dergelijk eindwerk. Ik ben dan ook diepe dank verschuldigd aan talrijke dierbaren.
Vooreerst zou ik graag mijn promotor Marc Boone bedanken voor de vele tips en het
regelmatig bijsturen van mijn onderzoek. Steeds zette hij mij op het juiste spoor. Hij wenste
me telkens weer goede moed en veel inspiratie, hetgeen ik zeker en vast kon gebruiken.
Maar ook mijn twee commisarissen Jan Dumolyn en Bart Lambert ben ik dank verschuldigd
voor de goede raad en voor het gebruik van hun persoonlijke literatuur. Bart Lambert heeft
mij met het snelle en efficiënte nalezen van deze masterproef nog zeer waardevolle
correcties verschaft.
Ik dank zeker ook mijn ouders en vriendin. Zij hebben heel wat van mijn stressmomenten
moeten/willen opvangen, en me telkens opnieuw in de juiste richting gedreven. Bedankt om
steeds het vertrouwen te bewaren. Mijn vriendin Klaasje leerde me daarnaast ook de
geneugten van werken met structuur, zowel in mijn masterproef als in het dagelijkse leven.
Op onvermoeibare wijze hielp ze me steeds om tussentijdse deadlines te stellen en een
planning op te maken.
De steun van haar en mijn gezinsleden, alsook van mijn vrienden heeft me vaak positief
geïnspireerd.
3
Inhoudsopgave
Dankwoord ................................................................................................................................. 2
Inleiding en vraagstelling............................................................................................................ 6
DEEL I: Algemene Inleiding ......................................................................................................... 9
1. Situering in de tijd .............................................................................................................. 9
1.1. Algemeen Tijdskader ................................................................................................... 9
1.1.1. De impact van de 100-jarige oorlog op Vlaanderen en Brugge… ........................ 9
1.1.2. … en de economische gevolgen ......................................................................... 10
1.1.3. Religieuze troebelen ........................................................................................... 13
1.2. Summiere Brugse geschiedenis ................................................................................. 14
De ondergang van de Brugse wereldmarkt...................................................................... 16
2. Enkele aspecten van de laatmiddeleeuwse Europese handel ......................................... 20
2.1. De rol van de Kerk ...................................................................................................... 20
2.2. Vernieuwende handelstechnieken ............................................................................ 22
2.2.1. De sedentaire handelaars, partnercontracten en verzekering .......................... 23
2.2.2. De dubbele boekhouding ................................................................................... 27
2.2.3. De wisselbrief ..................................................................................................... 29
2.3. Handel te Milaan en Brugge ...................................................................................... 32
2.3.1. Milaan ................................................................................................................. 32
2.3.2. Handel te Brugge ................................................................................................ 35
4
DEEL II: Methodologie en onderzoek ....................................................................................... 39
3. Over de zin en onzin van sociale hulpwetenschappen .................................................... 39
3.1. Gebruikte concepten ................................................................................................. 41
3.1.1. Netwerkanalyse .................................................................................................. 41
3.1.2. Sociaal Kapitaal ................................................................................................... 43
3.2. Concrete toepassing .................................................................................................. 45
4. De Borromei en het Brugse kasboek ................................................................................ 48
4.1. De familie Borromei ................................................................................................... 48
4.1.1. De Milanese tak .................................................................................................. 49
4.1.2. De Pisaans-Florentijnse tak ................................................................................ 52
4.2. De Fillippo Borromei & co. en hun kasboek .............................................................. 53
4.2.1. Stichting .............................................................................................................. 53
4.2.2. Een verlieslatend filiaal?..................................................................................... 55
4.2.3. Het kasboek ........................................................................................................ 60
5. De rekeninghouders van de Brugse Filippo Borromei & co. ............................................ 63
5.1. De nationaliteiten en het aantal verrichtingen ......................................................... 64
5.2. Slapende rekeninghouders ........................................................................................ 66
5.3. De actieve handelaars ............................................................................................... 67
5.4. Tussentijdse conclusie: Het economische kapitaal ................................................... 69
6. De Sociale Positionering ................................................................................................... 71
6.1. Relatie met de ‘vreemde’ naties ............................................................................... 71
6.1.1. De Florentijnen ................................................................................................... 71
6.1.2. De Venetianen .................................................................................................... 74
6.1.3. Spanjaarden ........................................................................................................ 76
6.1.4. De overige naties ................................................................................................ 78
5
6.2. Relatie met de clerus ................................................................................................. 78
6.2.1. De Franciscanen ................................................................................................. 78
6.2.2. Hogere clerici ...................................................................................................... 81
6.3. Relatie met de hogere overheden ............................................................................. 83
6.3.1. De Bourgondische overheid ............................................................................... 84
6.3.2. Het Brugse stadsbestuur .................................................................................... 84
6.4. Relatie met de lokale handelaars .............................................................................. 86
6.5. Tussentijdse conclusie: het sociale kapitaal .................................................................. 87
7. Slotconclusies ................................................................................................................... 91
7.1. Economisch en sociaal ............................................................................................... 91
7.2. Netwerkanalyse ......................................................................................................... 92
Bibliografie ............................................................................................................................... 94
Bijlagen ................................................................................................................................... 103
6
Inleiding en vraagstelling
In 2001 werd het ‘Borromei Bank Research Project’ uit de grond gestampt door de historici
dr. Jim Bolton en dr. Fransesco Guidi Bruscoli, met de steun van de Queen Mary University te
Londen. De onderzoekers kregen toegang tot het privéarchief van de – nog steeds bestaande
– familie Borromei, analyseerden en transcribeerden diverse kasboeken en plaatsten ze
online.1 Deze database met gegevens uit Brugge en Londen is nu vrij consulteerbaar en
bevat een schat aan informatie. Het jaartal waarin het enige overblijvende Brugse register
tot stand kwam spreekt overigens tot de verbeelding: 1438, net tijdens de ondergang van de
Brugse Opstand tegen de Vlaamse Graaf en Bourgondische Hertog Filips de Goede.2
Hoewel er reeds in 1913 een studie aan deze kasboeken werd gewijd door Girolamo Biscaro
en later ook Raymond de Roover er gewag van maakte, bleven deze belangrijke bronnen
decennia lang onaangeroerd.3 Lange tijd werd er namelijk van uit gegaan dat ze verloren
gingen tijdens een bombardement in de desastreuze WOII. Later bleek echter dat deze en
andere archivalia ruim op voorhand in veiligheid waren gebracht. Ruim negentig jaar na
Biscaro en zo’n 570 jaar na het opstellen van deze boeken, is de inhoud compleet openbaar
gemaakt.
De database is vrij eenvoudig te manipuleren, ook al lijkt dit bij het eerste gebruik totaal niet
het geval. Er zijn diverse mogelijkheden om ze te consulteren vanuit een bepaalde
invalshoek: ofwel via de personen zelf, ofwel via de handelswaar, ofwel de plaatsnamen, etc.
Wij hebben ons hoofdzakelijk toegelegd op de personen uit het Brugse kasboek, al dient er
een onderscheid te worden gemaakt tussen de lijst met rekeninghouders (‘account holders’)
en de ‘participants’. Deze laatsten komen voor in de transacties, maar houden er geen eigen
rekening op na bij de Filippo Borromei & co. .4 Wij hebben enkel tijd geïnvesteerd in de
identificatie van de account holders. Zij waren namelijk de rechtstreekse klanten van de
Milanese handelsbankiers, en dus de grootste belangengroep.
1 http://www.queenmaryhistoricalresearch.org
2 Zie hiervoor: DUMOLYN (J.), De Brugse opstand van 1436-1438, Heule, UGA, 1997, 381 p.
3 BISCARO (G.), ‘Il banco Filippo Borromei e compagni di Londra (1436-1439)”, in: Archivio Storico Lombardo,
vol. 19, 40 (1913), pp. 37-126 4 http://www.queenmaryhistoricalresearch.org/roundhouse/Sample%20Documents/ledger_listings.aspx,
respectievelijk onder ‘Account Holders’
7
Een nadeel van deze elektronische versie is het feit dat alle rekeningen per persoon in een
chronologische lijst werden geplaatst. Terwijl heel wat klanten van de Brugse Filippo
Borromei & co. er verschillende rekeningen op na hielden – een per handelswaar
bijvoorbeeld – en elke rekening uit 2 overstaande pagina’s bestond voor krediet en debet,
werden alle gegevens door Bolton en Bruscoli in een lijst geplaatst. Dit heeft als gevolg dat
de afzonderlijke rekeningen niet meer in hun geheel bleven bewaard, maar enkel nog als een
lange opsomming van transacties. Dit kan zeer verwarrend werken bij de poging tot
consultatie van één enkele rekening.
Wij gebruiken in deze masterproef vaak het woord ‘posts’. Hiermee bedoelen we elke
registratie die stond genoteerd in de rekening van een betrokken persoon. We gebruiken de
term transactie liever niet, omdat dit meer een economische betekenis bezit. De ‘posts’
daarentegen kunnen van velerlei aard zijn: zowel administratief, financieel, informatief, etc.
Dergelijke posts worden ook aangeduid in de cijferverwijzing naar het kasboek. Terwijl bij
traditionele manuscripten wordt gewerkt met recto en verso, wordt hier elke bladzijde uit
het kasboek met een apart cijfer aangeduid, bestaande uit twee delen. Het eerste deel
verwijst naar de folio, het cijfer na het punt verwijst naar de rangorde van de post. Zo
verwijst f° 137.4 bijvoorbeeld naar de vierde registratie (of ‘post’) op folio 137. Dit systeem
werd ontwikkeld door Bolton en Bruscoli; wij zijn dus genoodzaakt dit te volgen. Het kasboek
zelf duiden we aan met de afkorting Br. Kb., van Brugs Kasboek.
Wij hebben met deze masterproef getracht de vraag te beantwoorden welke verschillende
netwerken zich precies rond de Brugse Filippo Borromei & co. vormden. Voor deze analyse
maken we gebruik van enkele begrippen uit de sociale wetenschappen. Wie maakte gebruik
van dit netwerk? Was het een homogeen of meer heterogeen netwerk? Waren de relaties
tussen de managers van het filiaal en het cliënteel bij elke rekeninghouder even sterk?
Bestond er integratie tussen de verschillende netwerken, of niet?
In Deel I van deze masterproef geven we een ruime algemene inleiding omtrent alle feiten
en gebeurtenissen die als achtergrond kunnen dienen voor een ruimere interpretatie van
het kasboek. Hoofdstuk 1 behandelt het algemene tijdskader waarna we meer focussen op
Brugge. In hoofdstuk 2 lichten we vervolgens de gebruikte handelstechnieken toe.
Deel II omvat dan het concrete onderzoek. In hoofdstuk 3 gaan we dieper in op onze
methodologie, die afgeleid is uit de sociale wetenschappen. Voornamelijk het economische
en sociale kapitaal willen we opsporen in het netwerk van de Filippo Borromei & co. Dit
8
vatten we dan ook aan, respectievelijk in de hoofdstukken 5 en 6. Tot slot volgt de
eindconclusie.
We sluiten deze masterproef af met de bibliografie en bijlagen. Bij deze laatste voegen we
ook een cd-rom toe, waarop alle rekeningen van het cliënteel – dus niet de participants –
staan geschreven: dit ter preventie van het ‘gevaar’ dat alle online data bedreigt, namelijk
een crash van de site of server, of het permanent offline gaan van de database. Wij hebben
dit tijdens het schrijven van deze masterproef eenmaal meegemaakt, en willen dit in de
toekomst vermijden. Dankzij de registratie op schijf blijft de consultatie van de rekeningen
verzekerd.
Figuur 1: Screenshot van de online database 'The Borromei Bank Research Project'
9
DEEL I: Algemene Inleiding
1. Situering in de tijd
1.1. Algemeen Tijdskader
De vestiging van de Fillippo Boromei & co. te Brugge vond plaats tijdens een woelige
periode, zowel op politiek, sociaal als economisch vlak. Hunt en Murray vatten de
laatmiddeleeuwse problemen kort als volgt samen: “While the black horse of famine and the
pale horse of plague were frequent visitors, the red horse of war had become almost a
permanent menace. Aside from the storied Anglo-French wars, there were intermittent but
vicious local conflicts and civil wars in Flanders, Germany, Scandinavia, and the Iberian and
Italian peninsulas. Of special significance to Mediterranean commerce were the loss of the
last Christian outposts in the Holy Land, the great naval struggles between Genoa and
Venice, and the push of the Ottoman Turks into Europe.”5
1.1.1. De impact van de 100-jarige oorlog op Vlaanderen en Brugge…
Deze oorlog vormde een drijfveer voor talloze toenmalige troebelen, en vond met
tussenpozen plaats van 1337 tot 1453. De kiemen ervan werden echter enkele eeuwen
vroeger gezaaid. Meer bepaald in 1154, toen Hendrik II Plantagenet de Engelse troon erfde,
maar tevens door zijn persoonlijke titels en via zijn huwelijk met Eleonora van Aquitanië een
uitgestrekt machtscomplex op het vasteland in handen had. Dit gebied was overigens groter
dan het territorium onder het rechtstreeks gezag van de Franse koning. Deze personele unie
tussen Engeland en Aquitanië zou later dan ook de aanleiding vormen voor dit haast
mythische conflict.6 De eerste stadia van de 100-jarige Oorlog verliepen voornamelijk in het
voordeel van Engeland, en vormden voor Frankrijk een ware nachtmerrie. Het ultieme
Franse dieptepunt volgde in 1420, met de vrede van Troyes.7
5 Hunt (E.) and Murray (J.), A history of business in medieval Europe, 1200-1550, 1999, p. 127
6 BLOCKMANS (W.) en HOPPENBROUWERS (P.), (eds.), Eeuwen des onderscheids. Een geschiedenis van
middeleeuws Europa, Amsterdam, Bert Bakker, 2004, p. 226 7 Ibidem, p. 392
10
De Vlaamse graven, en later dus de Bourgondische hertogen, bevonden zich hierdoor in een
netelige positie. Het deel van Vlaanderen ten westen van de Schelde was namelijk Frans
leengebied, maar de lakenhandel was er hoofdzakelijk afhankelijk van de Engelse wol.
Dankzij de initiële Franse zwakheid kon Vlaanderen een liberale koers varen, en verdween
het Frans-Engelse dilemma in Vlaanderen naar de achtergrond. Met de komst van Jeanne
d’Arc in 1429 herpakte Frankrijk zich, en werden de Engelsen alsnog met succes bestreden.
De Frans-Engelse tegenstelling in Vlaanderen was nu meer dan ooit aan de orde.
Met de steun van de paus wist Filips de Goede in 1435 echter een vredesverdrag met
Frankrijk uit de brand te slepen.8 Dit maakte dan wel een eind aan de vertroebelde Frans-
Bourgondische relatie, een gevolg van de moord op Jan Zonder Vrees, maar zette de oude
Engels-Bourgondische alliantie zwaar onder druk. De Engelse koning vaardigde meteen een
verbod op alle handel met Vlaanderen uit, wat de kustgebieden uiteraard met lede ogen
aanzagen.9 De relaties met Engeland verzuurden hierop in sneltempo, met als triest
dieptepunt het beleg van Calais in 1436, waarbij nota bene de Vlaamse steden een groot
contingent moesten leveren. Dit was voor de Vlamingen snijden in eigen vel. Een oorlog
uitvechten tegen een belangrijke handelspartner om de hertog ter wille te zijn was werkelijk
een brug te ver. Na de faliekante mislukking van het beleg kwam Brugge gedurende 2 jaar in
opstand tegen het hertogelijk gezag. Na een smadelijke nederlaag werd de havenstad
gedwongen tot verregaande toegevingen en herstelbetalingen aan de hertog, wat een ware
“vernedering van het stedelijk zelfbewustzijn” inhield.10
1.1.2. … en de economische gevolgen
Om de kostelijke oorlog met Frankrijk verder te financieren, besloot Edward III de wolexport
voor vreemdelingen zwaar te belasten, en kreeg daarvoor de steun van het parlement. Maar
vooral de Engelse woltaksen, als rechtstreeks gevolg van de oorlog, waren voor Vlaanderen
8 JONGKEES (A.G.), “Philips de Goede, het Concilie van Bazel en de Heilige Stoel”, in: VAN DER WERFF (E.O.),
(ed.), e.a., Burgundica et varia. Keuze uit de verspreide opstellen van A. G. Jongkees, Hilversum, Verloren, 1990, p. 18 9 DUMOLYN (J.), De Brugse opstand van 1436-1438, Heule, UGA, 1997, p. 72
10 Ibidem, p. 293
11
nefast. Omstreeks de eeuwwisseling wogen deze taksen zo zwaar door, dat ze voor de
Vlaamse lakenproducenten reeds zo’n 65 à 70 % van de totale productiekosten bedroegen.11
Deze beslissing van de Engelse kroon schonk de ontluikende Engelse lakenproductie
ongewild een groot voordeel. De aankoopsom van Engelse wol door de inwoners van het
Britse eiland werd hoegenaamd niet belast, wat een enorme discrepantie teweegbracht in
de productiekosten voor het Engelse laken in vergelijking met hun Vlaamse concurrent. Het
verschil liep zo hoog op, dat Vlaams laken van topkwaliteit in de 15e eeuw reeds driemaal de
kostprijs van evenwaardig Engels laken bedroeg. De Engelse lakenproductie floreerde en
werd een geduchte concurrent voor haar continentale concurrent, maar toch zou het tot
1460 duren vooraleer ze de Vlaamse productie overvleugelde.12
De Engelse wolexport, een vitaal onderdeel van de Vlaamse lakenproductie, viel mede
hierdoor enorm terug. Waar er circa 1300 nog zo’n 35.000 zakken per jaar werden
geëxporteerd, waren er dat circa 1450 nog een schrale 8.000.13 De opkomst van Spaanse wol
bood wel enigszins een alternatief, maar die was van veel mindere kwaliteit dan de Engelse
wol uit de Cotswold. De grote Vlaamse en Brabantse steden kozen daarom voor een verdere
specialisatie in luxueus laken van de hoogste kwaliteit, weliswaar met Engelse wol. Ondanks
de gestage verbetering in kwaliteit van de Spaanse merino-wol, en de vestiging van de
Spaanse wolstapel te Brugge, bleven er diepgewortelde vooroordelen bestaan tegenover de
Iberische wol.14 Deze wolsoort werd quasi uitsluitend gebruikt voor goedkope stoffen, zoals
de saai. Deze ruw afgewerkte textiel bleek echter een groot succes, en vloeide in grote
hoeveelheden richting Italië en Spanje.
Een zware klap voor de Vlaamse en Brugse grondstoffenhandel was het verlies van de
Engelse wolstapel. Brugge herbergde deze in de korte periodes tussen 1325-26 en 1340-
1352. Na de verovering van Calais door de Engelse troepen in 1363, werd deze lucratieve
stapel er gedurende 2 eeuwen gevestigd.15
11
MUNRO (J.H.), “English “Backwardness” and Financial Innovations in Commerce with the Low Countries, 14th
to 16
th Centuries”, in: STABEL (P.), BLONDÉ (B.) en GREVE (A.), (eds.), International Trade in the Low Countries
(14th-16th Centuries). Merchants, Organisation, Infrastructure. Leuven, Garant, 2000, p. 111 12
Ibidem, p. 112 13
BRULEZ (W.), “Brugge en Antwerpen in de 15e en 16e eeuw: een tegenstelling?”, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 83 (1970), p.34, noot 4 14
HUNT (E.S.) en MURRAY (J.M.), A history of business in medieval Europe, 1200-1550, 1999, p. 230 15
VAN HOUTTE (J.), “The rise and decline of the market of Bruges”, p.34
12
Een volgende tegenvaller voor de Vlaamse lakenproducenten kwam er in 1429, toen de
aankoop van Engels wol op krediet werd verboden voor buitenlanders.16 Men moest er cash
voor betalen, wat een eeuwenoud handelsmechanisme verstoorde.17 Vlaamse producenten
hadden simpelweg niet de middelen om dergelijke aankopen voor te schieten, en werden
gedwongen tot dure leningen. De verkoop van wol in Calais ging zelden gepaard met grote
bedragen. Meestal werd slechts een derde van het totale bedrag in baar geld betaald, en
aangevuld met wisselbrieven.18
Deze Engelse beslissingen hadden een enorme impact op de krediet- en
handelsmechanismen van de 15e eeuw. Niet alleen voor de Vlaamse handelaars, maar ook
voor de Engelsen en andere nationaliteiten die handel voerden tussen de Lage Landen en
het Britse eiland.
De Vlaamse handelaars werden in deze internationale handel steeds meer in een passieve
rol geduwd. Dit was een gevolg van de concurrentie van Italiaanse, Hollandse en
Hanzeatische handel en scheepvaart, alsook van de vele embargo’s, confiscaties, belastingen
en piraterij in de marge van de 100-jarige oorlog.19 De vele sociale opstanden die Vlaanderen
kenmerkten, gevoed door de eeuwige tegenstelling tussen ambachten en patriciërs, mogen
we echter niet uit het oog verliezen. Deze opstoten brachten het handelspatriciaat veel
(economische) schade toe.20 De Vlaamse handelaars verloren het initiatief, en keerden zich
vanaf de 14e eeuw af van het transport en de directe handel in grondstoffen. De Vlaamse
opperklasse legde zich daardoor voornamelijk toe op een sedentaire bestaan als
ondernemer, waard-makelaar, drapier of agent op commissie.21 Of om het met de woorden
van enkele 15e eeuwse reizigers te zeggen, in de vergelijking tussen Venetianen en
Bruggelingen: “(…) Men of all nations came to Bruges and the men of Bruges stayed at
home, whilst the Venetians travelled to all countries and foreigners relatively rarely came to
Venice.”22
16
Dit was een gevolg van de inconsequente muntpolitiek van Filips de Goede. Zie: BOONE (M.), “Muntgeschiedenis middeleeuwen”, in: Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente? Deel IIIa: Hulpwetenschappen, Gent, Stichting Mens en Kultuur, 1995, pp. 160-161 17
DUMOLYN (J.), De Brugse opstand van 1436-1438, 1997, p. 71 18
MUNRO (J.H.), “English “Backwardness” and Financial Innovations in Commerce with the Low Countries, 2000, p. 116-117 19
Hunt (E.) and Murray (J.), A history of business in medieval Europe, 1999, p. 160 20
VAN HOUTTE (J.), “The rise and decline of the market of Bruges”, p.33 21
DE ROOVER (R.), Money, banking and credit in mediaeval Bruges : Italian merchant-bankers lombards and money-changers, a study in the origins of banking, Cambridge, Mediaeval academy of America, 1948, p. 13 22
SPUFFORD (P.), Handbook of medieval exchange, London, Offices of the Royal historical society, 1986, p. 213
13
1.1.3. Religieuze troebelen
De verdeeldheid van Europa situeerde zich niet enkel op politiek-militair en economisch vlak,
maar ook religieus. Paus Eugenius IV was zwaar in conflict gekomen met het Concilie van
Bazel, over de kwestie bij wie het opperste gezag in de Christelijke wereld berustte.23 De
twee fracties stonden met getrokken zwaarden tegenover elkaar, en talrijke vorsten gaven
hun steun aan een van beide. De tegenstellingen waren zo uitgesproken dat een scheuring
onvermijdelijk werd. Eugenius verplaatste het concilie naar Ferrara in 1437, waarop men te
Bazel onmiddellijk reageerde met zijn schorsing en afzetting als legitieme paus. In zijn plaats
werd Amadeus van Savoie verkozen als tegenpaus, onder de naam Felix V.24 Er heerste een
diepe verdeeldheid in West-Europa, waarbij zelfs het Heilige Roomse Rijk dreigde de paus
afvallig te worden.
Filips de Goede trok resoluut de kaart van paus Eugenius, in de hoop dat deze zijn steun zou
uitspreken voor Filips’ streven naar de Duitse keizerskroon. Beide heersers waren op elkaar
aangewezen. Eugenius kon invloedrijke medestanders gebruiken in zijn streven naar de
kerkelijke almacht, en voor Filips was de steun van alomtegenwoordige kerkelijke
bureaucratie en diplomatie een stabiliserende factor in zijn relatief jonge, heterogene en
uitgestrekte rijk. Deze toenadering heeft Filips zeker geen windeieren gelegd. Via zijn
connecties liet hij diverse Bourgondisch gezinde bisschoppen in strategische diocesen
benoemen door Eugenius, zoals Jean Chevrot – dit tegen de wil van Franse koning in – of
Guillaume Fillastre. We zien deze twee overigens ook als rekeninghouder optreden in het
kasboek van de Borromei.25 Maar ook Eugenius was gebaat met de steun van Filips. Terwijl
de Kerk van Galicië zich afscheurde van het pauselijke gezag, bleef Bourgondië hem trouw.
Een echt herstel van de kwestie en Europese tweedracht volgde pas in 1447, toen Nicolaas V
de pauselijke troon besteeg en de christelijke wereld verenigde. Dit kwam echter tegen een
prijs: Nicolaas werd gedwongen tot verregaande kerkpolitieke concessies aan de wereldlijke
vorsten, waarvan ook Filips de Goede zijn graantje wist mee te pikken. Zijn hoop op de
Duitse kroon bleek echter ijdel.26 Desondanks bleef de relatie tussen de nieuwe kerkvorst en
23
JONGKEES (A.G.), op.cit., p. 10 24
Ibidem, p. 18 25
Zij maakten gebruik van de Filippo Borromei & co. voor het betalen van pauselijke bullen. Zie verder, deel 6.2.2 26
JONGKEES (A.G.), op. cit., p. 22
14
de Bourgondische hertog optimaal, en wist Filips de vruchten te plukken van zijn jarenlange
kerkpolitiek.
1.2. Summiere Brugse geschiedenis
In de late 11e en vroege 12e eeuw ontwikkelden zich in Vlaanderen vijf officiële, door de
Vlaamse graaf erkende jaarmarkten. Deze vonden afwisselend plaats tussen februari en
november van elk jaar, en duurden elk 30 dagen. Brugge was er een van, naast Ieper, Mesen,
Torhout en Rijsel.27 Dankzij de natuurlijke uitdieping van het Zwin won Brugge snel aan
belang en kende een grote instroom van buitenlandse handelaars. De Italianen stapten af
van de oude traditie van karavaanhandel, waardoor het belang van de scheepvaart snel
toenam.28 Zo ontving Brugge eind 13e eeuw de eerste Venetiaanse galjoenen.
De snelle ontwikkeling van de Brugse markt was voornamelijk te danken aan zijn locatie op
het snijpunt tussen twee handelssferen: de Middellandse Zee en de Baltische Zee.29 De
Hanzeaten en Italiaanse handelaars vonden elkaar binnen de veilige muren van de stad, die
daarenboven goed bereikbaar was voor de scheepvaart. Reeds in 1180 zien we Damme zich
ontwikkelen als eerste voorhaven van Brugge.
Het Brugse stadsbestuur spaarde kosten noch moeite om de handel te optimaliseren. Al snel
werden grootse infrastructuurwerken opgezet, met de bouw van de lakenhalle, de
waterhalle en de indrukwekkende loskraan. Hierdoor kon Brugge uitgroeien tot een
knooppunt van internationale handel in Noordwest-Europa.30 De komst van de kooplieden
bracht rijkdom naar de stad, en werd door het stadsbestuur dan ook met alle mogelijke
middelen gestimuleerd.31
Verdere troeven van Brugge waren de hoogstaande lakenproductie en het rijke,
dichtbevolkte hinterland. De vreemde handelaars vonden er dus zowel interessante
handelswaren voor het thuisland, als een schijnbaar onverzadigbare afzetmarkt.32 Een grote
geld- en luxeverslindende entiteit binnen Brugge vormde het Bourgondische hof. De
27
Hunt (E.) and Murray (J.), A history of business in medieval Europe, 1999, p. 25 28
Ibidem, p. 146 29
DE ROOVER (R.), Money, banking and credit in mediaeval Bruges, 1948, p. 29 30
STABEL (P.), “De gewenste vreemdeling. Italiaanse kooplieden en stedelijke maatschappij in het laat-middeleeuws Brugge.”, in: Jaarboek voor middeleeuwse geschiedenis, 4 (2001), p. 196 31
Ibidem, p. 214 32
Hunt (E.) and Murray (J.), A history of business, p. 160
15
hertogen verbleven graag en vaak binnen de Zwinstad, en deden er zo de vraag naar
producten enorm toenemen. Hun aanwezigheid was echter niet altijd een zegen. Niet alleen
betekende ze een zware fiscale last voor de stad,33 maar het hield ook een bedreiging in van
de stedelijke macht.
De Bourgondische centrale macht was doorheen de jaren steeds maar toegenomen, wat in
de grote steden ook gevoeld en gevreesd werd. Een uitgekiende hertogelijke strategie
zorgde voor de gestage uitbreiding van hun territorium.34 Dit was mogelijk dankzij de zwakte
van de leenheren in Frankrijk en het Heilige Roomse Rijk, het uitsterven van verschillende
dynastieën rondom de Bourgondische kerngebieden, maar zeker ook door de diplomatische
kwaliteiten van Filips de Goede.35 De eerste territoriale uitbreiding onder Filips werd
afgerond in 1435 met het Frans-Bourgondische vredesverdrag van Atrecht.
Filips de Goede dacht niet enkel aan een uitbreiding van zijn territorium, maar zocht ook
naar mogelijkheden om zijn grote en zeer uitgespreide rijk efficiënt te besturen. Als
voorbeeld nam hij de centraliserende pogingen van de Franse monarchie. Hij bouwde een
aantal overkoepelende organen uit, supranationale instanties die boven alle
vorstendommen stonden, zoals de Hertogelijke Grote raad.36 Jean Chevrot, president van
deze raad en bisschop van Doornik, zien we overigens opduiken als rekeninghouder in het
kasboek van de Borromei.37 Ook trachtte Filips meer eenvormigheid te scheppen in de
bestuurapparaten van zijn verschillende gewesten. Deze laatste pogingen wekten veel lokaal
verzet op van de traditionele machtshebbers, zoals de machtige Vlaamse steden die hun
tanende macht met lede ogen aanzagen.
Het was dus zeker niet allemaal rozengeur en maneschijn. De traditionele spanningsvelden
zijn gekend: de tegenstelling tussen Fransgezinden en Vlaamsgezinden, de ambachten tegen
33
De belastingsvrijstelling van het personeel van de centrale overheid, vergoed via terugbetaling van de taksen van de gekochte goederen door de stad Brugge, kon soms oplopen tot 10% van de stedelijke inkomsten. Zie: BOONE (M.), “Stedelijke fiscaliteit in de laatmiddeleeuwse Zuidelijke Nederlanden”, in: Tijdschrift voor Fiscaal Recht, 102, 1991, p. 132 34
Voor een grondig overzicht van de Bourgondisch staatsvorming, zie: BLOCKMANS (W.) en PREVENIER (W.), De Bourgondiërs. De Nederlanden op weg naar eenheid 1384-1530. Leuven, Kritak, 1997, 288 p. ; BOONE (M.), Gent en de Bourgondische hertogen ca. 1384-1453. Een sociaal-politieke studie van een staatsvormingsproces. Brussel, Koninklijke academie voor wetenschappen, letteren en schone kunsten van België, 1990, 281 p. ; GEURTS (J.) en DE SCHEPPER (H.), (red.), Staatsvorming onder Bourgondiërs en Habsburgers : theorie en praktijk, Maastricht, Shaker, 2006, 197 p. 35
BLOM (J.C.H.) en LAMBERTS (E.), (eds.), Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, HB, 2003, p. 71 36
Ibidem, p. 72 37
Br Kb, f° 63.3. Zie ook deel 6.2.2
16
de patriciërs, de steden versus de Vlaamse graaf en later de Bourgondische hertog, en de
conflicten tussen de stad Brugge en het Vrije.38
Maar ook conflicten dreigden tussen de stad en de vreemde naties. Zo was de relatie tussen
de Duitse Hanze en Brugge reeds enkele decennia zeer gespannen. De Oosterlingen
klaagden vooral over machtsmisbruik en afpersing vanwege Brugse en Bourgondische
ambtenaren.39 Ook de piraterij die welig tierde op de Atlantische Oceaan en de Noordzee
deed de commercie geen goed. De economische malaise deed de onvrede in Brugge sterk
toenemen. Er heerste voordien al een sfeer van ontevredenheid naarmate het steeds
duidelijker werd dat de Brugse hegemonie over het Vrije constant verzwakte, ten voordele
van kleinere concurrerende stadjes zoals Sluis. Combinaties van dergelijke factoren leidden
regelmatig tot onlusten, waarvan de opstand van 1436-1438 er één was.
De ondergang van de Brugse wereldmarkt
Na de Brugse crisis van 1436-1438 keerden de buitenlandse handelaars toch nog in grote
getale terug. De intrede van Filips de Goede te Brugge op 11 december 1440 om een
officieel pardon van de stad te verkrijgen, is goed geboekstaafd in de kronieken.40 Voor de
verschillende naties van kooplieden die de hertog kwamen begroeten zijn precieze cijfers
opgetekend, waardoor deze vaak aangehaald worden om de aantallen handelaars in de stad
te schatten. Het betreft 136 Hanseaten, 48 Iberiërs, 40 Venetianen, 40 Milanezen, 36
Genuezen, 22 Florentijnen en 12 Lucchezen. Cijfers over de Portugezen, Catalanen en
Schotten zijn helaas niet opgetekend. Deze cijfers zijn uiteraard niet zaligmakend, maar
kunnen toch een algemeen beeld scheppen. Deze worden overigens bevestigd door de
opbrengsten van de ‘Grote Tol’ in het Zwin: in 1384 bracht ze 7800 lb. parisis op, in 1432 en
1440 zo’n 8400 lb. parisis, en pas vanaf 1464 is de aftakeling merkbaar. Dat jaar bedragen de
inkomsten 6800 lb. par., in 1487 nog slechts 6100 lb. par.41 Hieruit blijkt in elk geval dat de
ware teloorgang van de internationale markt te Brugge pas enkele decennia na de vestiging
38
STABEL (P.), “De gewenste vreemdeling. Italiaanse kooplieden en stedelijke maatschappij in het laat-middeleeuws Brugge.”, in: Jaarboek voor middeleeuwse geschiedenis, 4 (2001), p. 214 39
DUMOLYN (J.), De Brugse opstand, p. 67-68 40
Dumolyn verwijst in zijn werk naar de Kronyk van Vlaanderen van 1380 tot 1467 (uitg. Blommaert en Serrure; de Gentse versie van Jan van Dixmude) en Handschrift 436 in het stadsarchief van Brugge, f°208v-214v. Zie DUMOLYN (J.), De Brugse opstand, 1997, p. 293, noot 891 41
DUMOLYN (J.), De Brugse opstand, p. 66
17
van de Filippo Borromei & co. zichtbaar werd, wat Bolton en Bruscoli ook mogen beweren.42
Een definitief vertrek van de vreemde handelaars zou pas volgen na de Brugse opstand
tegen het bewind van Maximiliaan van Oostenrijk, eind 15e eeuw.43
Voor de ondergang van Brugge worden nog vele andere redenen aangehaald, zoals de
verzanding van het Zwin, problemen met de Hanze, de teloorgang van de lakenindustrie, etc.
Toch blijkt het moeilijk om een enkele factor als hoofdoorzaak aan te duiden, en houden
veel auteurs er een andere mening op na.44 We geven hier ter informatie een korte
uiteenzetting over enkele oorzaken, maar het ligt niet in onze bedoeling ons te mengen in
deze discussie.
In de late middeleeuwen kenden de Lage Landen vaak zware overstromingen. Niet enkel het
Zwin werd hierdoor uitgediept, maar door latere vloedstormen werd ook de Westerschelde,
ofte de ‘Hont’, bevaarbaar tot diep in het binnenland.45 Hierdoor kon Antwerpen zijn
havenactiviteit sterk ontwikkelen, tot de Brabantse stad eind 15e eeuw Brugge zelfs
overvleugelde. Echter, Brulez wijst erop dat deze twee steden niet zozeer een tegenstelling
vormden, dan wel in symbiose leefden. Brugge concentreerde zich op de permanente
handel, terwijl Antwerpen voornamelijk tijdens de jaarmarkten floreerde. Beiden richtten
zich ook op een eigen ‘sector’: verschillende vormen van handel met verschillende
handelspartners.46 Ze leefden en werkten dus eerder naast elkaar, dan tegen elkaar.
Een grote tegenstelling tussen de steden Antwerpen en Brugge was hun houding ten
opzichte van het Engelse laken. Zoals we reeds aanhaalden kende het Engelse laken een
ware ‘boom’. In een krampachtige protectionistische reflex eisten de Vlaamse steden van de
Vlaamse graaf een verbod op de invoer van het vermaledijde Engelse laken. Deze restrictie
kwam er in 1359, onder de auspiciën van Lodewijk van Male. Bevestigingen van dit privilege,
toen reeds onder de Bourgondische hertog Filips de Goede, volgden in 1434, 1436, 1439,
1447 en 1464.47 Deze veelvuldige bevestigingen in de 15e eeuw, wijzen er wellicht op dat het
verbod met de voeten werd getreden, ondanks een ogenschijnlijk succes in de 14e eeuw.
42
BOLTON (J.L.) en BRUSCOLI (F.R.), “When did Antwerp replace Bruges as the commercial and financial centre of north-western Europe? The evidence of the Borromei ledger for 1438”, EHR, 61 (2008), pp. 360-379. 43
MARECHAL (J.), ‘Le depart de Bruges des marchands étrangers (XVe-XVIe siècles)’, 1951, pp. 28-34 44
DUMOLYN (J.), De Brugse opstand, p. 66 45
VAN HOUTTE (J.), “The rise and decline of the market of Bruges”, p. 42 46
BRULEZ (W.), “Brugge en Antwerpen in de 15e en 16e eeuw: een tegenstelling?”, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 83 (1970), p. 21 47
BRULEZ (W.), op. cit., p.28, noot 5
18
Niet toevallig staat de periode 1429 – 1441 qua wolverwerkende activiteiten te Brugge
geboekstaafd als een van laagconjunctuur, na een kort herstel tussen 1413 en 1429.48 Fijn
Brugs zwart laken kostte in 1440 niet minder dan 278% van de prijs van vergelijkbaar Engels
laken!49 De protectionistische houding van Brugge (en Vlaanderen) valt te begrijpen, maar
was in feite een maat voor niks. Het ‘gevreesde’ Engelse laken werd ingevoerd via
Antwerpen, waar het Vlaamse verbod uiteraard niet gold, en kwam zo terecht op de
Brabantse foormarkten. Daarenboven hadden de Hanzeaten het recht om het Engelse laken
door Vlaanderen te vervoeren, doch niet om te verkopen.50 Het initiële succes van dit
verbod in de tweede helft van de 14e eeuw, valt wellicht mede te verklaren door het feit dat
Antwerpen van 1357 tot 1405 onder curatele van het Vlaamse bestuur stond. Logischerwijze
was de restrictie op Engelse laken er dus ook een kleine halve eeuw van kracht.51
In de 15e eeuw echter viel het Vlaamse verbod moeilijk te handhaven en was het zeker niet
waterdicht: enkel de invoer en verkoop ervan was strafbaar, maar de aanwezigheid in
Vlaanderen op zich (in sommige gevallen) niet. We kunnen er wellicht van uit gaan dat het
Engelse laken - clandestien weliswaar – toch wel eens aan de man werd gebracht. Er zijn
genoeg processen tegen dergelijke handelaars bekend en bewaard gebleven.
Eind 15e eeuw was Antwerpen reeds verantwoordelijk voor de overslag van zo’n 70 à 75 %
van de jaarlijkse export van Engels laken. De Brabantse markten werden er dan ook mee
overstelpt, en dit betekende voor Antwerpen een enorme economische opsteker, ten nadele
van Brugge.52 Een andere tegenvaller voor Brugge was de piraterij tijdens de 100-jarige
Oorlog. Zo namen de (Zuid-)Duitse handelaars vaker de veel kortere route over de Alpen
heen om Italië te bereiken, en lieten Brugge links liggen.53
Brulez vat de ‘tegenstelling’ tussen Brugge en Antwerpen mooi samen. Hij oppert dat Brugge
de uitloper was van de oude laatmiddeleeuwse handel met Oost-Duistland en het
Middellandse Zeegebied, terwijl Antwerpen zich focuste op de ontluikende nieuwe markten
48
DUMOLYN (J.), De Brugse opstand, p.60. Dumolyn baseert zich hiervoor op de nieuwe inschrijvingen in het wolweversambacht. Deze cijfers haalt hij op zijn beurt uit de onuitgegeven doctoraatsverhandeling van VERMAUT (J.), De textielnijverheid in Brugge en op het platteland in Westelijk Vlaanderen voor 1800, RUG, 1994 49
BLOCKMANS (W.), Brugge als Europees handelscentrum, p.45 50
BRULEZ (W.), op. cit., p.28 51
VAN HOUTTE (J.), “The rise and decline of the market of Bruges”, in: EHR, vol. 19, 1966, p.41 52
HUNT (E.S.) en MURRAY (J.M.), A history of business 1999, p. 231 53
VAN HOUTTE (J.), “The rise and decline of the market of Bruges”, p. 43
19
van de Vroegmoderne, koloniale handel met als hoofdrolspelers Portugal, Engeland en Zuid-
Duitsland.54
54
BRULEZ (W.), op.cit., p.19
20
2. Enkele aspecten van de laatmiddeleeuwse Europese handel
2.1. De rol van de Kerk
Onbewust heeft de Kerk de geldhandel in ruime mate beïnvloed. Enerzijds door de stimulans
van Italiaanse bankiers, met het betalingsverkeer richting pauselijke curie. Italianen begaven
zich namelijk oorspronkelijk richting onze streken onder de hoedanigheid van kerkelijke
belastinginners.55
Anderzijds door het verbod op leningen, waardoor de ontwikkeling van de wisselbrief een
boost kreeg. Leningen met rente waren namelijk sinds lang verboden door de Kerk, maar het
commissieloon op wisselbrieven omzeilde dit verbod. Dit verschafte de bankiers nieuwe
winstmogelijkheden. Theoretisch was een wisselbrief tweeledig: op elke transfer van krediet
volgde steeds een wisseltransactie, in de lokale munt. Deze dualiteit vormde het fundament
van de theologische onmacht met betrekking tot een potentiële kerkelijke ban op de
wisselbrief.56
Ook het bankwezen werd enorm gestimuleerd door de Kerk. Zo was het ambulante ‘hof van
Rome’ zeer zeker gebaat met bankiers voor het verzamelen van hun kredieten. De Italiaanse
bankiers waren namelijk in staat om grote geldsommen veel sneller en veiliger bij de curie te
krijgen dan de eigen klerikale administratie. 57 Zo zien we dat in steden waar een concilie
gehouden werd, de bankfilialen als paddestoelen uit de grond rezen.58 Vaak bestonden deze
amper langer als de duur van dergelijke kerkvergaderingen, wat de directe relatie tussen
bankiers en clerici nog eens extra in de verf zet.
In Oost-Europa, waar de Italianen veel dunner gezaaid waren en de Hanzeatische
handelsmethoden nog meer ingeburgerd waren, was het innen van de pauselijke gelden dan
ook problematisch. Vaak ontvingen de prelaten hun taksen in natura, wat uiteraard
onmogelijk op te sturen viel naar Rome of liever, naar de wisselende verblijfplaats van de
paus en zijn curie. Voor de kerkelijke ontvangsten uit Noord-Europa speelde Brugge dan ook
55
DE ROOVER (R.), Money, banking and credit in mediaeval Bruges, 1948, p. 12 56
DE ROOVER (R.), The Bruges money market around 1400, p. 23; Voor een bespreking van de kerkelijke ban op woeker en zijn ontstaanscontext, zie: Hunt (E.) and Murray (J.), A history of business in medieval Europe, 1200-1550, pp. 69-73 en DE ROOVER (R.), The Bruges money market around 1400, pp. 10-14 ev. 57
ESCH (A.), op. cit., pp. 109-137 58
DE ROOVER (R.), The rise and decline of the Medici bank, 1397-1494, 1963, p. 195
21
een belangrijke rol. Taksen en annaten uit Scandinavië, Polen of Noord-Duitsland vonden
hun weg via talrijke handelaars tot aan de wisselmarkt van Brugge, waarna ze via wisselbrief
richting curie vertrokken.59
Geleidelijk aan in de 15e eeuw zien we de eerste Italiaanse firma’s opduiken in Duitsland,
zoals te Lübbeck, alwaar de’ Medici actief waren, maar ook te Keulen en te Frankfurt.60 De
pauselijk curie maakte dankbaar gebruik van deze uitzwermende bankiers, en onder het
pontificaat van Eugenius IV en latere pausen steeg de participatie van bankiers in hun
geldtransfers sterk. De voorkeur voor bankiers in plaats van de plaatselijke collectoren valt
te begrijpen, gezien de in het oosten heersende pre-reformatische stemming alsmaar
toenam. Indien de reformatiegezinde collectoren beslisten de pauselijke orders niet langer
op te volgen, stond men aan het hof van Rome machteloos. Dit gebeurde dan ook in de 16e
eeuw.61 Bankiers waren dus betrouwbaardere subjecten.
Veel verschillende Italiaanse firma’s verzorgden de pauselijke transacties, maar vanaf de 15e
eeuw genoten de Florentijnen een bijzondere voorkeur.62 Keerzijde van de medaille was
echter dat dergelijke bankiers zo ook een vinger in de pap te brokken kregen, en zich
helemaal niet te beroerd voelden om zich te mengen en druk uit te oefenen in de pauselijke
aangelegenheden.63
59
DE ROOVER (R.), The rise and decline of the Medici bank, p. 196 60
ESCH (A.), op. cit., p. 124 61
Ibidem, p. 135 62
Ibidem, p. 120 63
DE ROOVER (R.), The rise and decline of the Medici bank, pp. 202-224. De Roover beschrijft hier uitgebreid de inmenging van De’ Medici in het pauselijke beleid.
22
2.2. Vernieuwende handelstechnieken
Het ontstaan van het hedendaagse banksysteem is voornamelijk gestoeld op de vroege vorm
van deposito. Geen bank zonder kredietverlening, en dit was niet anders in de
middeleeuwen. Pas met het accepteren van deposito’s konden de vroege bankiers ook
transfers verrichten, investeringen bekostigen of leningen afsluiten. De geldwisselaars
schakelden zo gradueel over naar het bankieren, zonder evenwel hun oorspronkelijke
‘ambacht’ te verwaarlozen.64 Ook in ons kasboek vinden we hier talrijke voorbeelden van
terug: de Filippo Borromei & co. inden zeer frequent commissie op het wisselen van geld
voor hun klanten.65
Volgens Lane en Mueller bestonden er twee soorten van deposito. Enerzijds het niet-
commerciële krediet, waarbij klanten hun geld opspaarden voor later gebruik – min of meer
zoals het huidige spaarboekje. Pas op een vooraf bepaald tijdstip werd de som opnieuw
vrijgemaakt door de bank, met een vorm van interest er bovenop. Anderzijds was er de
deposito voor de actieve handelaar, die niet-tijdsgebonden krediet op zijn rekening plaatste
om transfers mogelijk te maken. In ruil voor veilige transfers werd hierop geen interest
verleend door de bank, maar de bedragen waren wel meteen terugbetaalbaar.66 Ook deze
twee vormen keren terug bij de Brugse Borromei. De niet-commerciële deposito zien we
opduiken bij de erfgenamen van Giovanni Del Barza, uit Milaan;67 het commerciële krediet
komt bij uitstek voor bij Cecco di Tommaso te Venetië.68
Naarmate deze handelsnetwerken van Italiaanse handelaars en bankiers uitgebreider en
dichter werden, steeg ook de nood om over deze uitgebreide vertakkingen het overzicht te
bewaren en een gedegen controle uit te oefenen. De Roover onderscheidt enkele
vernieuwingen die voor de laatmiddeleeuwse handel van primordiaal belang bleken, met
een duidelijke Italiaanse signatuur. Ten eerste de opkomst van de langdurige
partnercontracten, die de eenmalige ondernemingen geleidelijk verdringen. Een tweede
64
LANE (F.C) en MUELLER (R.C.), Money and banking in medieval and Renaissance Venice, 1985, p. 79 65
“For commission on money exchanged in the account of …” Deze uitdrukking vinden we talloze keren terug in de rekening van de Filippo Borromei & co., voor een totaal bedrag van 36lb. 10s. 4d. gr. Vl. (Br. Kb. f° 120.1) 66
LANE (F.C) en MUELLER (R.C.), Money and banking, pp. 80-81 67
Uit het boekjaar 1437 werd niet minder van 915lb. 19s. 7d. gr. Vl. overgeheveld naar 1438. Voor dit bedrag werd 45 lb gr Vl aan interest (discrezione) uitgekeerd, waarna de totale som van 960lb. 19s. 7d. naar 1439 werd overgemaakt. Br.Kb. f°155.1 Vreemd genoeg zien we in de kruisverwijzing de som van 875lb. 19s. 7d. geregistreerd, een verschil van zo’n 40lb. gr. Vl. (Br. Kb., f°205) 68
Zie onder meer Br. Kb. f°280.1 en f° 283.1
23
belangrijke ontwikkeling betreft de opkomst van de wisselbrief. En ten derde is er de intrede
van de dubbele boekhouding.69 We bespreken ze hier alle drie, vanuit het perspectief van de
Borromei en hun Brugse filiaal.
Een korte opmerking lijkt ons echter opportuun. Hunt en Murray wijzen er namelijk op dat
De Roover fout zat in het zoeken naar de oorzaken van deze vernieuwingen. Hij opperde
namelijk dat de vernieuwingen een gevolg waren van de superieure Italiaanse
handelsorganisatie. Hunt en Murray daarentegen beweren dat deze vorm van organisatie
geen oorzaak, maar wel een gevolg was van de toenmalige Italiaanse gebeurtenissen. Door
hun toenemende rijkdom hadden de meeste Italiaanse handelaars zich meer
medezeggenschap in de lokale stadspolitiek toegeëigend. De turbulente strijd tijdens de 13e
en 14e eeuw tussen Italiaanse steden onderling en met het pauselijke imperium in het
algemeen, vereisten van de tophandelaars een constant verblijf in de eigen stad. Dit als
gevolg van hun politieke engagement, maar zeker voor het veilig stellen van hun
commerciële belangen.70 Als gevolg van dit langdurig vaste verblijf in de stad was er nood
aan een goed gestructureerde handelsorganisatie, teneinde het eigen (internationale)
handelsimperium te kunnen blijven controleren en bijsturen vanuit de vaste residentie van
de handelaar.
2.2.1. De sedentaire handelaars, partnercontracten en verzekering
De 100-jarige oorlog veroorzaakte naast menselijk, ook veel economische leed. Zo droeg de
toenemende onveiligheid op de Franse wegen bij aan de teloorgang van de eens zo
succesvolle jaarmarkten in de Champagne. Deze ondergang betekende een opsteker voor de
ontluikende handelssteden, zoals Brugge, die zich kenmerkten door de (semi-)permanente
vestiging van internationale handelaars.71 “De reizende handelaar werd een sedentaire
zakenman die alles zelf onder controle had dankzij een stelsel dat gebaseerd was op
wisselkoersen en bankdiensten.”, zoals Petti Balbi schrijft.72
69
DE ROOVER (R.), Money, banking and credit in mediaeval, 1948, p. 12 70
Hunt (E.) and Murray (J.), A history of business in medieval Europe, 1999, p. 55-56 71
DE ROOVER (R.), Money, banking and credit in mediaeval, 1948, p. 11-12; Hunt (E.) and Murray (J.), A history of business, p. 55 72
PETTI BALBI (G.), 'Brugge, haven van de Italianen’, in: VANDEWALLE (A.), (ed.), Hanzekooplui en medicibankiers. Brugge, Wisselmarkt van Europese Culturen, 2002, p. 58
24
Het sturen van een agent ter plaatse was een gebruik dat geleidelijk ontwikkeld werd door
Italiaanse bankiers, vanaf de late 13e eeuw.73 Deze ontwikkeling wordt ook wel de
‘commerciële revolutie’ genoemd.74 Terwijl handelaars uit de Hanze nog meereisden met
hun (kostbare) handelswaar en op deze manier de Noord-Europese jaarmarkten bezochten,
vestigden de Italiaanse handelaars of hun vertrouwelingen zich steeds meer op vaste
plaatsen. Zo konden ze hun stock ter plaatse bewaken en verhandelen, zonder veel tijd te
verliezen met het transport of zonder blootgesteld te worden aan de fysieke gevaren die
deze transporten met zich meebrachten. De steden ontwikkelden zich zodoende steeds
meer tot grote handelscentra waar handelaars (semi-)permanent aanwezig waren. Ze
verschaften de steden ook vaak de nodige kredieten, en konden via deze weg zwaar
doorwegen op de beslissingen van het stadsbestuur, ten voordele van zichzelf.75
Vanuit het sturen van een agent onwikkelden zich de partnercontracten voor middellange
termijn. Handelaars ging niet meer samen in zee voor een eenmalige onderneming, maar
voor een aantal jaren. Dergelijke eindige 3- tot 5-jarige partnercontracten werden
voornamelijk afgesloten tussen handelaars indien ze niet tot dezelfde familie behoorden.76
Zo kon men beter het risico beheersen dat deze kapitaalintensieve ondernemingen met zich
mee brachten. Elke partner moest een deel van de som ophoesten en was dus aansprakelijk
in geval van een faillissement, maar het risico dat de hoofdzetel in zijn geheel tenonderging
bij het falen van een filiaal was hierdoor nog niet compleet bedwongen.77 Dit was echter niet
het geval bij de ‘Fillippo Borromei & co.’, waarbij Vitaliano Borromei alles voorschoot.78
In geval van falen was er dus een graad van handelsrecht die de ondernemingen
beschermde, wat zekerheid verschafte aan de handelaars. De mogelijkheid tot rechtspraak
bij internationale langeafstandshandel was voordien namelijk meestal zo goed als
onbestaande.79 Deze toename van rechtszekerheid had uiteraard ook zijn gevolgen voor de
scheepvaart. Daar zien we namelijk de eerste vormen van scheepvaartverzekering optreden,
73
DE ROOVER (R.), Money, banking and credit in mediaeval Bruges, p. 55. Zie ook de verwijzing onder noot 1. 74
LANE (R.C.), Venice, a Maritime Republic, 1973, p. 137; hij haalt voor deze terminologie duidelijk de mosterd bij Raymond de Roover, die reeds in de jaren 1940 hierover publiceerde. 75
Voor een uitgebreide bespreking van dit fenomeen, zie: Hunt (E.) and Murray (J.), A history of Business, p.56 76
LANE (R.C.), Venice, a Maritime Republic, 1973, p. 137 77
DE ROOVER (R.), Money, banking and credit in mediaeval Bruges, 1948, pp. 31-35 78
Zie deel 4.2.1 79
Hunt (E.) and Murray (J.), A history of business, p. 62
25
zowel bij de Hanzeaten als de Italianen.80 Deze vormen van maritieme verzekering kwamen
pas laat op gang, daar voordien voornamelijk risicospreiding werd toegepast. Goederen met
een grote waarde werden over verschillende schepen verspreid, in zwaarbewapende
galjoenen. Toch merken we een geleidelijke opkomst van een rudimentaire vorm van
verzekering: men voorzag via het verzekeringscontract nieuwe beschermingsmaatregelen
voor de maritieme konvooien.81 Dankzij de langdurige partnercontracten waren de
handelaars in geval van verlies ook zeker dat de schade door verschillende personen werd
gedeeld. Goede afspraken tussen de partners waren hiervan een voorbeeld. Zo zien we dat
de Borromei bij het versturen van een partij goederen naar Londen overeenkomen met hun
partner Jean Della Chorcheria om bij beschadiging elk de helft te vergoeden.82
Een belangrijke rol hierbij was weggelegd voor waarden-makelaars. Zo zien we in het
kasboek een interessante post opduiken: Lorenz Sult of Sulte, een Keulenaar, verkocht te
Antwerpen een partij katoen aan Gregorio da Carbonara uit Genua.83 Deze transactie werd
ook schriftelijk gewaarborgd, waarbij de waard van Sult zich als borg opstelde.84 Deze
verzekering was wellicht niet zonder reden: da Carbonara heeft nooit alle beloofde (en
betaalde) katoen ontvangen. Zouden er bij de Antwerpse magistraat hiervan nog
processtukken terug te vinden zijn?
Het kasboek verraadt bij sommige rekeninghouders eveneens een lichte neiging tot
specialisatie op het vlak van verzekering. Ene Pieter Vanderbecche of Vanderbeche [sic], was
volgens het kasboek makelaar te Brugge.85 Hij hield zich echter ook actief bezig met het
afsluiten van verzekeringen voor maritiem transport. De commissie hiervoor schommelde
rond de 10% van de waarde van de goederen.86 Dat handelaars effectief verzekeringen
80
DOLLINGER (P.), La Hanse (XIIe – XVIIe siècles), Parijs, Aubier, 1964, p. 235; Hunt (E.) and Murray (J.), A history of business in medieval Europe, 1200-1550, p. 159; zie hieromtrent ook het lijvige werk van JENKS (S.), England, die Hanse und Preussen : Handel und Diplomatie, 1377-1474, Keulen, Böhlau, 1992, 3 vol., 1265 p. 81
PETTI BALBI (G.), op. cit., p. 58 82
Br Kb, f° 85, f° 371.2 83
Voor de rekening van Lorenz Sult, zie Br Kb, f° 41.4, f° 252.5; We hebben deze rekeninghouder helaas niet met zekerheid kunnen identificeren. 84
“The amount [katoen] is guaranteed by Giorichino Pienolghoto, innkeeper ('hoste') of Lorenzo Sult, according to a written agreement made by the court Antwerp ('loya d'Anversa'). Pienolghoto is innkeeper in Antwerp at the 'Scudo Rosso'.” 85
Voor zijn rekening, zie Br Kb, f° 109.1, f° 244.3, f° 253.3; In de Brugse poortersboeken zien we ene Pieter Vander Beke fs. Heinrix opduiken, afkomstig uit Dendermonde en poorter te Brugge sinds 15/06/1429. Of het hier effectief deze persoon betreft kunnen we niet met zekerheid stellen. Zijn naam duikt alleszins niet in de wetsvernieuwingen van het ambacht van makelaars voor de hele 15
e eeuw.
86 De verzekeringspremie en de bijkomende makelaarscommissie voor een scheepslading van Giovanni Tanzo
bedroeg bijvoorbeeld 18lb. 20s. gr. Vl., op een verzekerde waarde van 175 lb gr Vl. Br. Kb. f° 202
26
afsloten tegen zo’n hoge percentages, geeft aan dat er een groep handelaars bestond die dit
als een onmisbaar beveiliging beschouwden, en dat dergelijke hoge kosten ook economisch
verantwoord waren.87
De sedentaire handelaar is natuurlijk een moeilijk te omschrijven term. Wat moeten we
precies verstaan onder permanent verblijf of sedentair bestaan? Hiervoor verwijzen we naar
een passage van Jim Murray: “Clearly between 1310 and 1380 Bruges had become fixed in
popular estimation as a merchant city, that is a place where foreign merchants resided
longer and more often than anywhere else.”88
‘Een plaats waar buitenlandse handelaars langer verbleven dan ergens anders’. Het is
duidelijk dat ook Murray geen allesomvattende definitie van een permanent verblijf
voorhanden heeft. Blijkbaar worstelden de vreemde naties in de 15e eeuw overigens ook
met dit probleem, meer bepaald aangaande het feit wie precies moest delen in kosten ter
onderhoud van hun patrimonium (zoals de loge, de kapel, etc.). Dit heikele punt was wellicht
lange tijd een twistappel, want pas in 1461 – 35 jaar na de oprichting van het consulaat –
bracht een addendum in de Florentijnse statuten soelaas.89 Zo lezen we in artikel 49 dat elke
Florentijn met een filiaal of een factor in Brugge voor de periode van een jaar of meer, als
resident in Brugge werd beschouwd. Alle andere Florentijnen werden aangezien als huomo
di passo.90 Deze laatsten waren uiteraard minder bijdragen verschuldigd aan de lokale natie.
87
Zo lezen we dat de Filippo Borromei & co. een scheepslading zout ter waarde van 55lb 9s 1d Vl gr verliezen bij de schipbreuk van diezelfde Giovanni Tanzo. Blijkbaar waren deze goederen onverzekerd, want ze worden als verlies geregistreerd in de ‘winst & verlies’ rekening van de Brugse Borromei. (Br. Kb. f° 254). 88
MURRAY (J.), Of Nodes and Networks: Bruges and the infrastructure of Trade in Fourteenth-century Europe. In: “STABEL (P.), BLONDÉ (B.) en GREVE (A.), eds, International Trade in the Low Countries (14th-16th Centuries). Merchants, Organisation, Infrastructure.” Leuven, Garant, 2000, p.4 89
Alle statuten werden door Grunzweig naar het Frans vertaald: GRUNZWEIG (A.), ‘Le fonds du Consulat de la Mer aux Archives de l’Etat à Florence’, in: Bulletin de l’Institut Historique Belge de Rome, 1930, pp. 104-118. De statuten stammen uit 1426 (23 artikels), met aanvullingen in 1461 (21 artikels) en latere aanvulling tussen 1482 en 1498 (9 artikels). 90
Ibidem, p.117: “ (…) il est déclaré que tous ceux qui tiendront maison ouverte à Bruges ou bien auront une compagnie ou des associés établis pour fréquenter un an ou plus dans cette ville et dans le pays environnant seront comptés parmi les résidants de Bruges. Tout autre suppôt de Florence qui s’y trouverait d’une manière sera considéré de passage (…)”.
27
2.2.2. De dubbele boekhouding
Dubbele boekhouding gaat uit van een eenvoudig concept: telkens wanneer een transactie
plaats vindt, moet er ook een kruisverwijzing op een andere plaats, in hetzelfde of een ander
kasboek, terug te vinden zijn. Dit volgt namelijk automatisch uit de visie van ‘de bank’ op zijn
rekening. Hedendaagse banken houden bij hoeveel de klant aan de bank verschuldigd is of
omgekeerd. De klant kan zo in een oogopslag zien hoeveel hij in debet of krediet staat bij de
bank. In de middeleeuwen was de situatie iets complexer. Daar hield de bank beide zaken
constant bij op verschillende folio’s: hoeveel de klant de bank verschuldigd was, en hoeveel
de bank de klant. Deze schulden werden geregistreerd op de avere (hebben) zijde,
respectievelijk de dare (geven) zijde van de bankrekening.91 De vereffening werd dus niet
onmiddellijk gemaakt. Indien een klant een derde betaalde via de bank, verkleinde dit de
schuld van de bank aan de klant. De overschrijving werd bijgehouden door de bank op de
debet of dare zijde van de rekening, steeds op de linkerpagina van de folio. Hieruit blijkt dat
de debetpagina van de bank, de kredietpagina van de klant is. Dit werkt ook in de
tegenovergestelde richting: de debetpagina van de klant is tevens de kredietpagina van de
bank, en betreft dus de rechterzijde van de folio.
Een volgend principe vloeit hieruit voort: de rekeningen moesten in evenwicht zijn. Indien
men de som maakte van een rekening, of een deel van een rekening, moest het resultaat bij
de avere zijde evenveel bedragen als bij de dare zijde. Indien niet, was een fout gemaakt,
kon er een vermoeden van fraude zijn, of stond een van beide partijen eenvoudigweg nog in
krediet bij de andere. Eenmaal de rekening vereffend en in balans, werden beide zijden van
de folio doorstreept met een enkele streep en kon men een nieuwe in gebruik nemen.
Hoewel dit systeem nodeloos complex lijkt, was het net een vereiste om kruisverwijzingen te
registreren, ter controle.92 Voor een goede interne werking had de bank namelijk meerdere
rekeningen, meestal per handelswaar. Om fraude te vermijden in deze wirwar van
transacties en rekeningen was een betrouwbaar boekhoudsysteem een absolute must voor
banken van gedecentraliseerde aard.
91
DE ROOVER (R.), Money, banking and credit in mediaeval Bruges, 1948, p.13 92
http://www.queenmaryhistoricalresearch.org/roundhouse/Sample%20Documents/ledger.aspx, meer bepaald onder ‘Double Entry Book-Keeping’
28
Bijvoorbeeld in het geval van de Borromei: de Brugse afdeling werd niet door Vitaliano zelf
gerund. Hij – in naam van zijn zoon – was er wel titularis van, maar kwam nooit of weinig ter
plaatse. Een dergelijke manier van werken liet veel speelruimte voor misbruik toe vanwege
de lokale agent. Om het systeem waterdicht(er) te maken, zien we het gebruik van de
dubbele boekhouding ontstaan. Toch sloot dit systeem fraude niet helemaal uit. De lokale
filiaalhouders bij dergelijke instellingen waren dan ook vertrouwelingen van de
hoofdbankier. Daarom zien we vaak familieleden aantreden als buitenlandse partners: bij
fraude bracht men namelijk de hele familie schade toe. Wat belangrijker was: het ruïneerde
vooral de persoonlijk carrière van de fraudeur. Hij verloor alle vertrouwen en
geloofwaardigheid, en dit in een internationaal systeem waarbij praktisch iedereen elkaar
kende. Het was zeer goed geweten wie wel en niet deugde om voor een bepaalde (al dan
niet buitenlandse) functie in aanmerking te komen.93 Net zoals Robert Putnam voor de
huidige maatschappij het belang van sociaal kapitaal onderstreept, met daaraan gekoppeld
de notie ‘vertrouwen’94, zo zou dit ook kunnen toegepast worden op het toenmalige
Italiaanse ‘bankennetwerk’. We bespreken dit verder in hoofdstuk 6.
Hunt en Murray schrijven het als volgt: “The first order of business in making this
“sedentary” system effective was to find and train competent and above all trustworthy
personnel to represent the firm in the foreign locations. Because of the importance of trust,
the appointees were often family members or, if none were available of adequate quality,
more distant relatives by blood or marriage, or close associates of the family.”95
Dit zien we in het geval van de Brugse Borromei volledig bevestigd: zowel dichte, verre als
aangetrouwde familie was er actief, en ook jonge telgen konden er hun eerste ervaring
opdoen. Dergelijk commercieel partnerschap in familiale kring was ook in Venetië algemeen
verspreid, voornamelijk in de rijkere kringen. Het was zelfs zo dat bij de dood van de vader,
de zoon automatisch toetrad tot de samenwerking als erfenis. Dit kon enkel voorkomen
worden door via specifieke legale stappen de wettelijke scheiding van het nalatenschap aan
te vragen.96
93
HUNT (E.S.) en MURRAY (J.M.), A history of business, 1999, p. 57 94
PUTNAM (R.), Bowling alone : the collapse and revival of American community, New York, Simon and Schuster, 2000, 541 p. 95
HUNT (E.S.) en MURRAY (J.M.), A history of business 1999, p. 56 96
LANE (R.C.), Venice, a Maritime Republic, 1973, p. 138
29
2.2.3. De wisselbrief
Wellicht de belangrijkste vernieuwing was het gebruik van de wisselbrief. De
ontstaanscontext van de wisselbrief situeerde zich tijdens de Champagnemarkten, maar
overleefde de ondergang ervan en kende een sterk toenemend gebruik tijdens de latere
eeuwen. Zijn verdiensten waren drievoudig: “It avoided the cost of transporting specie, it
provided a practical mechanism for international credit and currency exchange, and it
finessed the church’s prohibition against usury.”97
In zijn meeste eenvoudige vorm komt het principe van de wisselbrief hierop neer: Een partij
heeft een som geld op locatie A, maar heeft het nodig op locatie B, en bij een tweede partij
is de situatie omgekeerd.98 Men gaat dus als het ware de geldsommen uitwisselen, waardoor
het voor deze partijen mogelijk wordt om hun som geld aan te wenden op een andere
locatie, op een andere datum en meestal in een andere munteenheid.
Deze transactie vereist vier verschillende partijen, namelijk twee per locatie.99 Op de plaats
van uitgave betreft het de ‘deliverer’ of ‘remittor’, die zijn geld naar een andere locatie
wenst te transfereren. Hij vertrouwt de som toe aan een tweede partij, de ‘taker’ of
‘drawer’,100 die de wisselbrief uitschrijft. In de Italiaanse kasboeken worden deze twee
partijen respectievelijk aangeduid met datore en prenditore. Op de plaats van uitbetaling
betreft het de ‘payor’, de correspondent van de ‘taker’, die dus diezelfde som uitbetaalt, en
de ‘payee’, de verwant van de ‘deliverer’, aan wie de geldsom wordt uitgekeerd.101 In
sommige gevallen kunnen de ‘taker’ en ‘payor’ dezelfde persoon of instelling zijn.
De uitbetaling van wisselbrieven vond plaats na een al dan niet vastgestelde
transactieperiode, de usance. Deze periode verschilde tussen de regio’s. Ofwel werd
gerekend in dagen vanaf de originele uitgave van de brief, of in dagen na het bezorgen van
de brief aan de payor. Zo bedroeg de maximale uitbetalingstermijn tussen enerzijds Brugge
en anderszijds Avignon, Firenze, Londen of Venetië, respectievelijk 30 dagen, 60 dagen, 30
97
Hunt (E.) and Murray (J.), A history of business in medieval Europe, 1200-1550, p. 65 98
ESCH (A.), op. cit., p. 113 99
We gebruiken hier het Engelstalige jargon, daar dit in de literatuur courant wordt gebruikt, alsook in (de vertaalde online versie van) het Brugse kasboek van de Filippo Borromei & co. Een poging tot Nederlandse vertaling kan wellicht tot verwarring leiden. 100
‘Drawer’ is afgeleid van: To draw a bill (of exchange) on city X : een wisselbrief uitgeven in de stad X. 101
SPUFFORD (P.), Handbook of medieval exchange, 1986, p. xxxi. Zie ook de handige schematische voorstelling op de volgende pagina.
30
dagen en 60 dagen na dato van de specifieke wisselbrief.102 Uiteraard konden dergelijke
brieven vroeger geïnd worden, wat de betrokkene beter kon uitkomen. Wisselbrieven
werden namelijk niet uitgegeven aan een vaste rente, maar waren gebonden aan een
wisselkoers. Deze kon uiteraard van dag tot dag verschillen, wat op grote bedragen een
aanzienlijk verschil betekende.103 Een handelsbankier in de middeleeuwen wist op voorhand
dus niet exact hoeveel zijn eventuele winst of verlies zou bedragen, maar dit bleek net een
dankbaar achterpoortje om de kerkelijke ban op woekerwinsten te omzeilen: “(…) the
business of exchange was an art which was practiced by the merchant-bankers who
delivered money on the exchange not because they needed funds elsewhere but because
they were thus able to lend at a profit without violating the ban of the Church against
usury.”104
Spufford stelt echter vast dat de Roover slechts een kant van de wisselbrief onderzocht,
namelijk die van speculatieve aard, de zogenaamde dry exchange,105 gebaseerd op stratezza
en larghezza. Dat wisselbrieven ook verlieslatend konden zijn leek sommige bankiers of
kooplieden echter niet te deren om toch een transfer te verrichten. Zij maakten gebruik van
de ‘zakelijke’ wisselbrief, waarbij ze bereid waren om een percentage van hun krediet te
betalen, net omdat bepaalde economische motieven hen daartoe dreven. Spufford noemt
dit de real exchange, omdat dit in essentie de ware bestaansreden van de wisselbrief was.106
Hij verwijst hiervoor specifiek naar de wisselbrieven in gebruik tussen 1436 en 1439, door de
Filippo Borromei & co. te Londen. Een deel van deze wisselbrieven was volgens Spufford dus
niet bestemd voor speculatie, maar wel voor ‘echte’ handel.
Het gebruik van en de handel in wisselbrieven was dus geen eenvoudige zaak. De
handelsbankiers die zich met dergelijke transacties bezighielden moesten alle kneepjes van
het vak kennen om toch nog een aanvaardbare winstmarge te behalen. Ze dienden op de
hoogte te zijn van de wisselkoersen en de plaatselijke muntregulaties, maar ook de
markttrends in de gaten houden. Dit laatste was van belang om de kredietstromen te
102
DE ROOVER (R.), The Bruges money market around 1400, 1968, p. 21; idem, Money, banking and credit in mediaeval Bruges : Italian merchant-bankers lombards and money-changers, a study in the origins of banking, Cambridge, Mediaeval academy of America, 1948, p. 60. Voor een volledig overzicht, zie: SPUFFORD (P.), Handbook of medieval exchange, 1986, pp. 315-321 103
De Roover (R.), Money, banking and credit in mediaeval Bruges, p. 61 104
Ibidem, p. 66 105
Voor dry exchange, zie SPUFFORD (P.), Handbook of medieval exchange, p. xliv; De Roover (R.), Money, banking and credit in mediaeval Bruges, p. 81 106
SPUFFORD (P.), Handbook of medieval exchange, pp. xl-xliii
31
bepalen. Steden waar veel geld voorhanden was leverden goedkope wisselbrieven op.
Hiermee wordt bedoeld dat de commissie slechts een beperkt percentage besloeg,
aangezien veel verschillende bankiers krediet ter beschikking stelden. Deze situatie werd
door de Italianen als larghezza omschreven. Uiteraard bestond ook het tegendeel, een
krappe geldmarkt, ofte strettezza. De wisselbrieven waren in dit geval duur, door de grote
vraag of een beperkt aanbod.107
Het hoeft dus geen verdere uitleg dat de timing en plaats van de aan- of verkoop van
wisselbrieven van groot belang was voor de bankier. Traditioneel vielen de periodes van
larghezza of strettezza tijdens dezelfde, voorspelbare periodes, afhankelijk van stad tot stad.
In Brugge bijvoorbeeld vielen de krappe maanden te situeren in maart, op de vooravond van
de jaarmarkt, en tijdens juni en december, de periode vlak voor het vertrek van de
koopmansschepen.108 Geld in Brugge was eerder goedkoop in de maanden augustus en
september, dankzij de komst van de Duitse handelaars en hun uitgebreide geldstromen.109
Veel bankiers waagden zich dus duidelijk op de markt van speculatie en “risicokapitaal-
avant-la-lettre”, net omdat via deze weg de kerkelijke ban op woekerpraktijken (‘usury’) kon
omzeild worden.
Deze speculatieve handel bracht gevaren met zich mee, maar kon zeer lucratief zijn. Een
voorbeeld van een handelaar die zich in dergelijke handel van wisselbrieven specialiseerde is
Pieter Lechuore, Luchoro of Luchuoro.110 Naast wat sporadische handel in zeep, vormde het
leeuwendeel van zijn transacties het ontvangen en verzenden van wisselbrieven. Uiteraard
kunnen we niet precies achterhalen waarvoor Pieter deze kredieten aanwendde. Louter op
basis van de gegevens uit het kasboek, stellen we vast dat de verzonden kredieten veel
omvangrijker waren dan zijn effectieve handel in goederen. Een echte conclusie kunnen we
hierbij niet formuleren, maar het lijkt wel De Roover’s stelling van specialisatie in
wisselbriefhandel bij te treden.
107
De Roover (R.), Money, banking and credit in mediaeval Bruges, p. 66 108
Ibidem, p. 67 109
SPUFFORD (P.), Money and its use in medieval Europe, 1988, p. 142 110
De precieze naam en identiteit hebben we bij deze persoon niet kunnen vaststellen. Zijn transacties zijn te vinden in het Brugse kasboek, f° 28.3, f° 88.4, f° 131.6, f° 243.5
32
2.3. Handel te Milaan en Brugge
2.3.1. Milaan
Tijdens de late middeleeuwen was Milaan een bloeiende handelsstad, ondanks de vele
oorlogen die Noord-Italië in deze periode kenmerkten. De stad had een solide reputatie op
monetair vlak, dankzij de relatieve stabiliteit van zijn munt tijdens de 14e eeuw.111 Qua
financieel centrum daarentegen, was Milaan eerder een tweederangs markt door de sterke
concurrentie vanuit Firenze en Venetië. Desondanks speelde ze een belangrijke rol als link
tussen de Noord- en Zuid-Europese bankennetwerken. Milaan was namelijk de centrale
‘hub’, waar een groot deel van het baar geld via de noordelijke landroutes Italië
binnenvloeide. Deze geldstroom was een gevolg van de negatieve handelsbalans tussen de
twee delen van Europa, waar we later nog op terug komen.112 Vanuit Milaan werd deze
valuta opnieuw verscheept richting Firenze of Venetië.113
De muntstabiliteit te Milaan was echter geen eeuwig leven beschoren. De Visconti graven
zagen in de manipulatie van de wisselkoers een handig instrument om hun oorlogen te
financieren. Vanaf 1395 takelde de monetaire stabiliteit dan ook af, waardoor Milaan terrein
en invloed moest prijs geven ten voordele van Firenze en Venetië.114
Naar handel toe kende Milaan een wijd spectrum van geproduceerde waren, maar de
exporteconomie steunde hoofdzakelijk op drie pijlers: de export van wapenuitrusting,
naalden en fustein.115 Al deze handelswaar zien we dan ook terugkeren – beperkt weliswaar
– in het kasboek van de Borromei.
De naalden, de zogenaamde ‘gugie lombarde’, komen weinig voor. Slechts een duo,
Gabriello en Agostino Ruffini, zijn ermee geassocieerd in het kasboek. Zij verkopen naalden
aan de Borromei, schijnbaar voor een zacht prijsje: 4 lb. 12s. gr. Vl.116 Op het eind van het
jaar registreert de Filippo Borromei & co. nochtans een winst van 40 lb. gr. Vl. op de verkoop
van Milanese naalden! Wellicht werden ook dergelijke naalden in Londen verkocht, en is
111
LANE (F.C) en MUELLER (R.C.), Money and banking in medieval and Renaissance Venice. Vol 1: coins and moneys of account, 1985, p. 443 112
Zie deel 2.3.2 113
DE ROOVER (R.), The rise and decline of the Medici bank, 1397-1494, 1963, p. 271 114
LANE (F.C) en MUELLER (R.C.), Money and banking in medieval and Renaissance Venice, p. 444 en p. 464 115
TRECCANI DEGLI ALFIERI (G.), e.a., Storia di Milano, Milaan, Fondazione Treccani degli Alfieri, 1963, vol. 7, pp. 891-894 116
Br. Kb. f° 232.2.
33
deze 40 lb. het gevolg van de combinatie van winsten. Een woekerwinst van 36 lb. op dit
beperkte volume naalden lijkt ons namelijk nogal kras.
Ook de handel in wapenuitrusting vinden we op een bescheiden schaal terug. Deze Milanese
specialiteit maakte reeds furore vanaf de 14e eeuw, en was een gegeerd goed. Het
wapentuig dat door de Borromei verhandeld werd, had voornamelijk Engeland als
bestemming.117 De Engelse koning Hendrik IV (1399-1413) was namelijk een groot liefhebber
van het Milanese wapentuig, met als gevolg dat in de decennia na zijn dood de Britse vraag
naar Milanese uitrusting groot bleef. Niet enkel de producten, maar ook de Milanese
wapensmeden zelf kenden een grote verspreiding. Zo waren er kolonies van dergelijke
smeden gevestigd in heel Italië, maar ook te Tours, Bordeaux, Avignon, Parijs, Barcelona en
Valencia. Tevens in de Bourgondische streken gingen ze aan de slag, en wel te Arbois,
wellicht om hun diensten te verlenen aan de Bourgondische oorlogsmachine.
Des te interessanter is de productie van en handel in fustein. Deze stof heeft een bijzondere
samenstelling: een linnen schering met een katoenen inslag. Het kasboek uit 1438 staat bol
van dergelijke aankopen, wat een bijzondere interesse vanwege de Milanezen voor dit
product verraadt. Lombardije fungeerde in 13e eeuw als het ware als de wieg van dit
product, waarna Milaan begin 14e eeuw een ‘Università dei fustagnari’ huisvestte.118 De
Milanese productie van dit soort textiel ging echter gepaard met hoge onkosten. De
opkomst van Zuid-Duitsland als nieuwe grote concurrent van de fusteinproductie, betekende
voor de Italiaanse productiecentra dan ook zware concurrentie. Het Duitse fustein, meer
bepaald uit de regio Swaben, kende een lagere kwaliteit maar was veel goedkoper. In korte
tijd veroverde het grote delen van de Duitse fusteinmarkt, en werd rond 1370 zelfs
geëxporteerd naar Noord-Italië. De Borromei toonden zich zeer actief op dit gebied. Een
goede keuze, want de vraag naar goedkoop fustein was groot. We moeten echter de
opmerking maken dat er bij het Duitse fustein nog verschillen in kwaliteit – en logischerwijze
dus ook in prijs – bestonden. Fustein uit Ulm was namelijk duurder dan dit uit Augsburg.119
117
Zie bv. rekeninghouder Giovanni da Marliano, die o.a. wapenuitrusting verhandelt in naam van de Borromei. Br Kb, f 61.7, f 142.1, f 240.3; Zie ook TRECCANI DEGLI ALFIERI (G.), e.a., Storia di Milano, 1963, p. 892 118
Ibidem, p. 893. Het woord Università wordt hier niet gebruikt in de zin van universiteit of leerschool, maar als gemeenschap. De vreemde naties te Brugge werden door de Italiaanse kooplieden namelijk ook benoemd als università, of comunità. Zie: VANDEWALLE (A.), ‘De vreemde naties in Brugge’, in: VANDEWALLE (A.), (ed.), Hanzekooplui en medicibankiers. Brugge, Wisselmarkt van Europese Culturen, 2002, p.35 119
De prijs van fustein uit Augburg schommelde rond de 5s 10d gr Vl per stuk; het fustein uit Ulm rond de 8s 5d per stuk. Zie: BOLTON (J.L.) en BRUSCOLI (F.R.), “When did Antwerp replace Bruges as the commercial and financial centre of north-western Europe? The evidence of the Borromei ledger for 1438”, 2008, p. 373
34
Toch valt het op dat de Borromei voornamelijk het Augsburgse fustein opkochten, de
goedkopere soort: zo’n 110 balen in 1438, tegenover een kleine 18 balen fustein uit Ulm.
Hieruit kan men duidelijk afleiden dat niet de kwaliteit, maar wel de prijs de doorslag gaf bij
aankoop. Kunnen we veronderstellen dat, indien de lokale afnemers kwaliteitsfustein
wensten, ze deze wellicht eerder op de Italiaanse markt aanschaften wegens betere
kwaliteit?
Voornamelijk in Bergen, maar ook op de Antwerpse jaarmarkten en uiteraard te Brugge
kochten de Borromei grote hoeveelheden Duits fustein, waarna ze deze verspreidden
richting Engeland, Spanje en, in mindere mate, Italië. In 1438 alleen betreft het een
aankoopbedrag van 1793lb 0s 11d grooten Vlaams, wat zo’n 10% uitmaakt van alle
goederenhandel in het Brugse kasboek, of een kleine 0,65% van de totale som van
transacties (zie supra, § 4.2).120 Hoeveel winst de Borromei op deze stoffen boekten valt
helaas niet te achterhalen, daar een deel van de stock pas in 1439 werd verkocht en we
hiervan geen cijfermateriaal bezitten.121
In elk geval legde de Duitse fusteinproductie zwaar het vuur aan de schenen van de Milanese
‘fustagni’. Het effect op de Zuid-Duitse regio liet niet lang op zich wachten. Augsburg
floreerde door de bloeiende fusteinhandel, gecombineerd met hun strategische positie op
de handelsroute tussen Venetië en Noord-Europa, en in de nabijheid van de rijke mijnen in
Tirol. Het mag dan ook geen verassing wezen dat een eerste grote ‘Duitse’ bankiers-
handelaar zoals Jacob Fugger, zijn opgang kende in deze handelsstad.122
Om zich te behoeden voor een totale ondergang van hun fusteinafzet wierpen de Milanezen
zich op de exclusieve nichemarkt van de specialisatie in kwalitatief hoogstaand, dus duur
textiel, in dit geval van superieur fustein. Dit was in de laatmiddeleeuwse textielcrisis een
vorm van natuurlijke protectionistische reflex. We kunnen namelijk een opvallende parallel
trekken tussen alle bedreigde traditionele textielmarkten door het opkomen van jonge,
goedkopere productiecentra. In Italië betreft het de besproken overname van de
fusteinmarkt door Zuid-Duitse productie. In Vlaanderen werd de lakenproductie bedreigd
door de opkomst van het Engelse laken, en de Oosterse zijdeproductie tenslotte werd deels
120
BOLTON (J.L.) en BRUSCOLI (F.R.), “When did Antwerp replace Bruges as the commercial and financial centre of north-western Europe? The evidence of the Borromei ledger for 1438”, in: EHR, 61, 2 (2008), p.373 121
Het artikel van Bolton en Bruscoli behandelt in detail dergelijke aan- en verkoop van fustein (eng: fustian) door de Filippo Borromei & co. uit Brugge. 122
HUNT (E.S.) en MURRAY (J.M.), A history of business, 1999, p. 197
35
overgenomen door Italianen. In alle gevallen betreft het de opkomst van goedkopere stoffen
van lagere kwaliteit, waarna de traditionele productiecentra hun vlucht nemen tot productie
voor de luxemarkt.123 Getuigt dit van onwil of van onkunde vanwege de ‘oude ambachten’
om nieuwe marktverschijnselen te counteren?
2.3.2. Handel te Brugge
Zoals aangehaald ging de Brugse lakenproductie, net zoals de Milanese fusteinproductie,
zwaar gebukt onder de opkomst van nieuwe concurrentie zoals het Engelse laken. Deze
daling in de vraag manifesteerde zich vanaf de tweede helft van de 14e eeuw, en werd naast
de concurrentie van jongere productiecentra ook veroorzaakt door de ontvolking van de
traditionele afzetgebieden wegens de pest, een daling en een grotere spreiding van de
Engelse woluitvoer en de opkomst in Engeland van een eigen lakenindustrie.124 In de vroege
15e eeuw, de periode die ons aanbelangt, identificeert Dumolyn de jaren 1413-1429 als jaren
van hoogconjunctuur, gevolgd door een hevige crisis met als dieptepunt 1435-1438.
Desondanks was de textielverwerkende nijverheid er niet barslecht aan toe, hoewel dit zich
niet vertaalde in een stijgende tewerkstelling.125
Ondanks deze diepe crisis kende de luxenijverheid een enorme bloei, dankzij de
aanwezigheid van het Bourgondische hof, de verhoogde koopkracht van de hoogste
inkomensgroepen en de vele vreemde handelsnaties die in de stad verbleven. Toch kon deze
florerende industrie de crisis niet bezweren, wegens het beperkte jobaanbod. Luxegoederen
vereisten een hoge graad van specialisatie, maar weinig mankracht. Zo maakten eind 14e
eeuw de wit- en zwartledertouwers, riem- en zwaardschedensmakers, boog- en
wapenmakers, zadelmakers, beeldsnijders, zilversmeden en paternostermakers – een Brugse
specialiteit – slechts ca. 7% van de economisch actieve bevolking uit. Voor gewone arbeiders
was zich omscholen een onbegonnen werk, en daarenboven kwamen gespecialiseerde vaklui
van buiten Brugge zich speciaal in de stad vestigen vanwege de aanwezigheid van de vele
buitenlandse handelaars.126
123
HUNT (E.S.) en MURRAY (J.M.), A history of business, 1999, pp. 168-169 124
DUMOLYN (J.), De Brugse opstand van 1436-1438, Heule, UGA, 1997, p.59 125
Ibidem, p. 62 126
VAN UYTVEN (R.), “De overige handelsgoederen te Brugge”, in: VANDEWALLE (A.), (ed.), Hanzekooplui en medicibankiers. Brugge, Wisselmarkt van Europese Culturen, 2002, p. 80
36
Andere Brugse specialiteiten, zoals hoeden, juwelen en ‘la poterie flamande’ werden
massaal geëxporteerd naar Frankrijk, Engeland en Holland. Ook de leder- en huidverwerking
scheerde hoge toppen, dankzij de stijging van de veeteelt in Vlaanderen en Holland, wat
uiteraard de Brugse boekindustrie ten goede kwam.127 Kortom, voor de luxe-industrie waren
het gouden tijden. De 15e eeuwse crisissen, het vertrek van het Bourgondische hof en het
verdwijnen van de buitenlandse handelaars troffen de sector dan ook extra hard.
Van deze uitgebreide Brugse luxehandel zien we – behalve de huidbewerking128 – echter
relatief weinig weerspiegeld in het kasboek van de Borromei. Zo verrassend is dit niet,
aangezien handel in goederen slechts 6% van alle transacties uitmaakte bij de Brugse Filippo
Borromei & co.129 Ze handelden voornamelijk in fustein130 en meekrap, maar zeker ook in
wol en laken van allerlei soort en kwaliteit. Volgens Abraham-Thisse importeerden de
Milanezen vaak Brabants laken in Brugge, om het er te verkopen.131 De herkomst van het
laken wordt in het kasboek slechts zelden geregistreerd, zodat we niet met zekerheid
kunnen nagaan of deze stelling ook opgaat voor de Brugse Borromei, of uit welke regio het
meeste laken afkomstig was.
Zoals we hoger aanhaalden was Brugge in de 14e eeuw een belangrijke draaischijf voor wol.
Hoewel de wolstapel was verdwenen, werden er nog steeds grote hoeveelheden
verhandeld, en dit wordt ook weerspiegeld in het kasboek. Zo hadden de Borromei een
rekening geopend voor de wolstapel van Calais, om er hun wolhandel in de stad te
financieerden.132 Deze Engelse, maar ook Spaanse wol werd opnieuw te Brugge of
daarbuiten verkocht. Zo was Brugge begin 15e eeuw voor Lier de belangrijkste inkoopmarkt
voor Engelse wol, waarop de Borromei handig inspeelden.133 Alle Lierenaren die we in het
127
DUMOLYN (J.), De Brugse opstand, p. 63 128
De Filippo Borromei & co. koopt rug- en buikhuiden aan bij de Brugse vilders Jacopo Grotti en Vagliante Fiorentino [sic], voor een totale waarde van 45 lb. gr. Vl. Br. Kb. f° 113.1 & 113.2. Ze worden doorverkocht in Palermo via de Pisanen Piero Gaetani, Antonio Da Settimo en Ranieri Aiutamicristo. Br. Kb. f° 377.1 en f° 242.1 129
Zie verder, deel 4.2.1 130
Fustein werd voornamelijk in Anwerpen gekocht, bij verschillende Duitse handelaars. 131
ABRAHAM-THISSE (S.), “De lakenhandel in Brugge”, in: VANDEWALLE (A.), (ed.), Hanzekooplui en medicibankiers. Brugge, Wisselmarkt van Europese Culturen, p. 65 132
Br. Kb. f° 379.1. De totale som van deze rekening bedraagt 827 lb. 8s. 9d. gr. Vl. 133
VAN UYTVEN (R.), “De overige handelsgoederen te Brugge”, in: VANDEWALLE (A.), (ed.), Hanzekooplui en medicibankiers. Brugge, Wisselmarkt van Europese Culturen, 2002, p. 77
37
kasboek terugvinden kochten Engelse wol van de Borromei of hun zaakgelastigde, zowel te
Brugge als te Antwerpen.134
Een ander voorbeeld van belangrijke Vlaamse handelswaar dat we in het kasboek
terugvinden is de kaakharing, die zich na 1420 ontpopte tot belangrijk exportproduct.135 We
merken opnieuw dat de Borromei de vis niet zelf verhandelden maar een zaakgelastigde dit
in hun naam lieten doen.136 Deze techniek werd door de Borromei overigens vaak toegepast.
Een belangrijke basis voor handel vormde uiteraard het muntbeleid van de lokale heer. De
relatieve muntstabiliteit onder Filips de Goede was voor de vreemde naties een zegen.137
Muntontwaarding kwam namelijk vooral de export ten goede, maar was ongunstig voor de
importeurs.138 Het consequente monetaire beleid van Filips kwam dus onder andere de luxe-
import van de buitenlandse handelaars ten goede, tot de tevredenheid van hun klanten in
de klerikale of adellijke kringen. Filips’ geldelijke hervorming kaderde dus meer in de
internationale (handels)context. De nieuwe gouden ridders of cavaliers die hij vanaf 1433 liet
slaan, bestonden dan ook niet toevallig uit quasi dezelfde zuiverheid of hetzelfde gewicht als
de florijn, op dat moment een belangrijk betaalmiddel in Europa.139
De vreemde handelsnaties waren uiteraard niet louter voor de luxenijverheid te Brugge
gevestigd. We bespraken eerder al diverse troeven van Brugge, maar de belangrijkste was
wellicht het stevig uitgebouwde financiële netwerk. Ook ontwikkelde de stad een excellent
netwerk van menselijke relaties, die de vreemde handelaar verblijf, opslagplaatsen,
134
Zo verkocht Gherard Nuolante [sic] uit Antwerpen in 1438 voor meer dan 370 lb. gr. Vl. aan wol, in opdracht van de Borromei, louter aan Lierenaars. Br. Kb. 148.1 135
VAN UYTVEN (R.), op. cit., 2002, p. 78 136
In dit geval betreft het Piero d’Arezzo, die voor ca. 248 lb. gr. Vl. aan haring koopt en verscheept naar Pisa. Br. Kb. f° 250.2. De totale kost voor de aankoop, overslag en transport vinden we terug in een extra post, en komt uiteindelijk neer op 291 lb. 6s. 11d. gr. Vl. Dit voor een totale vracht van 15 last kaakharing (bestaande uit 185 kantjes) en 30 en een halve last ‘sore’*sic+ haring (bestaande uit 80 tonnen). Een last kwam (afhankelijk van de redio en tijdstip) neer op ca. 1000 kg. Voor deze lading van ca. 45.500 kg haring werd dus een transportkost van ca. 43 lb. gr. Vl. betaald (Br. Kb. f° 250.3); Ook Alessandro Borromei en Antonio di Francesco & co. verhandelen haring in naam van de Borromei. 137
Filips de Goede beloofde bij zijn aantreden in 1419 een stabiele muntpolitiek. Hoewel hij zijn belofte in het begin niet correct nakwam, werd in 1433 toch een stabiele munt en koers gegarandeerd gedurende 20 jaar. Zie: BOONE (M.), “Muntgeschiedenis middeleeuwen”, 1995, pp. 160-161 138
De 14e eeuwse muntontwaardingen in Vlaanderen onder Lodewijk van Male brachten de Vlaamse
lakenexport op deze manier (onbewust?) een groot voordeel. Het laken kon zo voor een scherpe prijs aan de man gebracht worden, waardoor ze internationaal zeer concurrentieel bleef. Zie: SPUFFORD (P.), Money and its use in medieval Europe, pp. 306-307 139
SPUFFORD (P.), Money and its use in medieval Europe, Cambridge, Cambridge university press, 1988, p. 320. De Venetiaanse ducaat verdrong echter steeds meer de florijn als internationaal betaalmiddel. Zie verder, deel 6.1.2
38
handelscontacten, makelarij en bankmogelijkheden verschafte.140 Dit netwerk strekte zich
ver uit, en een belangrijke rol was hierbij weggelegd voor de herbergiers/waarden.
140
Hunt (E.) and Murray (J.), A history of business in medieval Europe, p. 161
39
DEEL II: Methodologie en onderzoek
3. Over de zin en onzin van sociale hulpwetenschappen
Het is geen nieuw fenomeen dat in de geschiedenis gebruik wordt gemaakt van (sociale)
hulpwetenschappen, zoals de sociologie en antropologie, maar ook statistiek, etc. Pioniers in
deze traditie waren diverse historici omtrent het begin van de 20ste eeuw. Ronkende namen
zoals Durkheim, Weber en Simmel zijn bij de huidige generaties historici volkomen
ingeburgerd, en de invloed van hun theorieën kan moeilijk genegeerd worden. Het resultaat
was een kruisbestuiving tussen verschillende wetenschappelijke disciplines, met diverse
nieuwe visies op mens en maatschappij als gevolg. De voordelen van deze interdisciplinaire
aanpak zijn legio, maar desondanks dienen we er omzichtig te werk gaan.141 Prevenier,
Howell en Boone omschreven de mogelijke risico’s van deze interactie als vierledig: het
gevaar op anachronismen, op voorbarige generalisatie, op overdreven conceptualisering, en
ten slotte, wat voor deze masterproef zeer zeker aan de orde is, de fascinatie van het
werken met modellen.142
Het gevaar om totaal te vertrouwen op theoretische modellen wordt ook door Dumolyn op
ludieke wijze geïllustreerd: “Wie een opstand vanuit de conjunctuur wil verklaren heeft het
dus zeer gemakkelijk: goede of slechte economische toestand, er is altijd een “theorie” die
men kan gebruiken.”143 In de volgende pagina’s schetst hij tevens het probleem van de
totaal uiteenlopende visies die verschillende historici poneren over dergelijke
volksopstanden, waarbij telkens vertrokken wordt vanuit diverse – lees: tegengestelde –
maatschappelijke fenomenen die deze opstanden mogelijks kunnen verklaren. Inderdaad,
theorieën kunnen mooi ogen en veelbelovende voorspellingen poneren, maar blijken in
praktijk soms moeilijk te weerhouden. Of zoals Marc Bloch het enigszins ironisch stelde: “Les
méchants faits detruisent les belles théories.”144
141
Voor een overzicht omtrent deze discussie, zie het werk van CIPOLLA (C.), Between two Cultures: An Introduction to Economic History, New York, 1991, pp. 3-13 142
PREVENIER (W.), HOWELL (M.) en BOONE (M.), Uit Goede Bron. Introductie tot de historische kritiek, pp. 133-134 143
DUMOLYN (J.), De Brugse Opstand, p. 334 144
Deze beroemde slagzin is afkomstig uit Blochs onafgewerkte Apologie pour l’histoire ou le métier d’historien uit 1941. Het manuscript werd postuum gepubliceerd in 1949. Voor een recente editie, met bijdragen van
40
Het is ons nu wel duidelijk dat theoretische modellen niet als afgoden dienen te worden
vereerd. Deze positivistische invalshoek ligt reeds ver achter ons. Het betekent echter ook
niet dat het kind met het badwater moet worden weggegooid: mits we er omzichtig mee
omspringen, kunnen modellen ons nog steeds interessante informatie verschaffen. Zo pleit
James Murray voor een meer gematigde aanpak, zonder de (economische) modellen in de
laatmiddeleeuwse economische geschiedenis compleet overboord te gooien.145 Als
alternatief grijpt hij naar de biologisch geïnspireerde netwerktheorie van het Artificial Neural
network. Zijn motief hiervoor is de meerwaarde die deze theorie kan bieden als heuristisch
instrument om – in dit specifieke geval – de Brugse handel te analyseren, en niet zozeer als
dogmatisch netwerkmodel. We komen hier verder nog op terug, maar dit bewijst in elk geval
dat modellen en theorieën niet noodzakelijk uitsluitend als starre objecten dienen te worden
benaderd en gebruikt.
Met dit idee in het achterhoofd trachten we in deze masterproef enkele van dergelijke
concepten te verweven, als leidraad doorheen het onderzoek en ter ondersteuning van de
argumentatie. Het gevaar omtrent de fascinatie voor modellen bleek echter al snel geen loze
waarschuwing te zijn. De werken over sociale netwerktheorieën die wij consulteerden,
gingen namelijk zeer ver in hun modellering van sociale relaties, door gebruik van
wiskundige formules en statistische wetmatigheden.146 Toch hebben we uit deze
sociologisch werken nog enkele interessante ideeën weerhouden, maar het werkstuk van
Kim en Aldrich beantwoordde veel meer aan datgene wij ons voor ogen hadden: een
concreet en pragmatisch werk, getoetst aan de realiteit.147 We mogen deze theorieën echter
niet kritiekloos toepassen op het kasboek van de Borromei, want zoals we hoger aanstipten
zijn modellen steeds milieu- en tijdgebonden.148 Dit houdt echter niet in dat een
confrontatie met dergelijke modellen totaal uit den boze is.
Jacques Le Goff en Etienne Bloch, zie: BLOCH (M.), Apologie pour l’histoire ou le métier d’historien, Parijs, Colin, 1993, 290p. 145
MURRAY (J.), Of Nodes and Networks: Bruges and the infrastructure of Trode in Fourteenth-century Europe. In: “STABEL (P.), BLONDÉ (B.) en GREVE (A.), eds, International Trade in the Low Countries (14th-16th Centuries). Merchants, Organisation, Infrastructure.” Leuven, Garant, 2000, pp. 1-2 146
Het betreft de volgende werken: SCOTT (J.), Social Network Analysis: a handbook, Londen, Sage Publications, 2000, 208p.; GALEOTTI (A.), On social and economic networks, Rotterdam, s.n., 2005, 172p. Ook al schrijft Scott in zijn inleiding dat hij geen wiskundige is en tracht te schipperen tussen praktijk en theorie, betreft het nog steeds een behoorlijk theoretisch werk. 147
Kim (P. H.) en Aldrich (H. E.), Social Capital and Entrepreneurship, Hanover, now Publishers Inc., 2005, 52p. 148
PREVENIER (W.), HOWELL (M.) en BOONE (M.), Uit Goede Bron, p. 133
41
3.1. Gebruikte concepten
In deze paragraaf willen we kort de concepten belichten die we als invalshoek gebruikten
voor deze masterproef. Het betreft de netwerkanalyse met de hieraan schatplichtige
begrippen als ‘sociaal kapitaal’. Ondanks het feit dat deze termen zeer breed vallen te
definiëren, pogen we deze hier te synthetiseren.
3.1.1. Netwerkanalyse
De netwerkanalyse kent een breed toepassingsveld. Ze wordt voornamelijk toegepast in het
veld van urbanisatie – de zogenaamde stedelijke netwerken – om economische vooruitgang
te verklaren of zelfs te modeleren. Verdere theoretische verfijning van het concept ‘netwerk’
kwam tot stand door onder meer Braudel en Wallerstein.149
Netwerkanalyse kunnen we echter ook toepassen op puur sociale fenomenen, zoals in ons
geval het sociaal-economische netwerk dat ontspruit aan het Brugse kasboek van de
Borromei. Zoals we reeds aangaven kunnen dergelijke analyses zelfs mathematische vormen
aannemen, maar zover willen en kunnen we in deze masterproef niet gaan. Dit betekent
uiteraard niet dat we geen enkel fenomeen kunnen onderzoeken. Een goede leidraad
vormden voor ons de drie basisobservaties geformuleerd door de sociologen Phillip Kim en
Howard Aldrich.
Ten eerste stellen zij dat sociale netwerken neigen naar homogeniteit onder de deelnemers,
dit zowel qua persoonsgebonden karakteristieken (leeftijd, afkomst, geslacht) als verworven
eigenschappen (opleiding, loopbaan, ervaring, etc.). Dit onbewust streven naar afbakening
van de sociale kring is bevorderlijk voor het onderlinge vertrouwen, maar nefast voor de
diversiteit. En net dit laatste zou van kapitaal belang zijn voor het verwerven van nieuwe
informatie en relaties, wat een belangrijke pijler vormt voor het ondernemerschap.150
149
Zie ondermeer het wereldberoemde concept van kern, semi-periferie en periferie in Wallerstein’s driedelig werk The Modern World System, geschreven tussen 1974 en 1988. Hij steunde hiervoor overigens zeer sterk op de theorieën over het kapitalisme van Fernand Braudel. 150
Kim (P. H.) en Aldrich (H. E.), Social Capital and Entrepreneurship, pp. 9-16. Zij spreken van ascribed en achieved characteristics i.p.v. persoonsgebonden en verworven.
42
Vervolgens opperen ze dat er een wijd spectrum qua relaties tussen actoren bestaat die
variëren in sterkte en lengte. Eenvoudig gesteld is de sterkte afhankelijk van de relatie met
een tegenspeler: persoonlijk of oppervlakkig, tot zelfs negatieve relaties in het geval van
competitie of vijandigheid. De lengte daarentegen, komt overeen met de afstand tussen
twee personen, en de wederkerigheid of reciprociteit van hun relatie.151
De voordelen van sterke banden zijn voor de hand liggend, maar deze linken komen minder
voor gezien de enorme investering qua tijd en middelen die ze vereisen. We kunnen dus
stellen dat de meeste relaties gevormd worden door zwakke(re) banden, maar dit is niet
noodzakelijk ongewenst. Zo luidde alvast de bevinding van Mark Granovetter in zijn bekende
stelling ‘the strength of weak ties’.152 Nieuwe en gevarieerde informatie bereikt een persoon
namelijk sneller via (verre) kennissen dan via dichte vrienden met wie we min of meer
weinig vernieuwende informatie delen. Kortom, het potentieel van een netwerk – en
daaraan gekoppeld het sociaal kapitaal – schuilt hem vooral in de manier waarop een
individu zijn zwakke banden beheert.153
Een derde observatie van Kim en Aldrich is het feit dat sommige personen ‘centraler’ in een
netwerk staan dan de gemiddelde participant.154 Deze ‘centraliteit’ manifesteert zich op vier
vlakken, waar de belangrijkste zijn: volgens graad (de som van de linken), volgens nabijheid
(hoe snel een actor bereikt kan worden) en volgens verbinding (hoeveel actoren verbonden
zijn met elkaar via ego – de centrale speler, in ons geval de Filippo Borromei en & co. te
Brugge).155 Het lijkt er dan ook sterk op dat deze centrale actoren specifiek uitgezocht
worden door andere gebruikers, en niet zelden wegens het prestige van deze specifieke
personen. Indien een hooggeplaatste of invloedrijke persoon tot een netwerk behoort,
verhoogt dit namelijk het prestige van alle personen die er (on)rechtstreeks mee verbonden
zijn. Deze vaststelling valt ook te transponeren op de middeleeuwse handelaars, gezien het
toenmalige belang van reputatie, status en imago. Voorname (zaken)relaties waren een
welkome referentie.
151
Kim (P. H.) en Aldrich (H. E.), op. cit., pp. 18-28 152
Granovetter (M.S.), ‘The strength of weak ties’, in: American Journal of Sociology, vol. 78, 1973, pp. 1360-1380 153
Scott (J.), Social Network Analysis: a handbook, Londen, Sage Publications, 2000, p. 35; Kim (P. H.) en Aldrich (H. E.), op. cit., p. 27 154
Kim en Aldrich, op.cit., pp. 29-39 155
Ibidem pp. 32-34. Het betreft degree, closeness, betweenness en information centrality.
43
Traditioneel focussen sociale netwerkanalyses dus meer op de persoonlijke banden per
individu of organisatie.156 James Murray’s voorstel voor netwerkanalyse als (heuristische)
hulpwetenschap daarentegen, focust zich meer op het netwerk als een geheel. Zoals
vermeld steunt hij hierbij op het Artificial Neural Network, dat zich voornamelijk
concentreert op de werking van knooppunten en de synapsen die hen verbinden. Hij maakt
hiervoor de vergelijking met het internet: dit netwerk werd oorspronkelijk ontwikkeld door
het ministerie van defensie in de USA, uit voorzorg indien een deel van de communicatie-
infrastructuur werd vernietigd bij een nucleaire aanval. In het geval van het neuraal netwerk
zoals het internet zou dit geen probleem opleveren, omdat de informatie eenvoudigweg via
andere knooppunten en synapsen kon worden verstuurd. Murray argumenteert dat de
laatmiddeleeuwse handelaars zich – onbewust – volgens hetzelfde systeem organiseerden,
specifiek binnen de muren van Brugge. Dit uit voorzorg, indien een natuurramp, oorlog of
piraterij een deel van hun communicatienetwerk zou vernietigen.157 Het feit dat hij deze
zienswijze meteen ook toepast op de sociaal-economische netwerken uit de kasboeken van
de Brugse geldwisselaar Colard de Marke, levert ons meteen ook een interessante casus ter
vergelijking met onze situatie. Hoewel we beducht moeten zijn voor het tijdsverschil van om
en bij de 70 jaar, kunnen er wellicht opvallende parallellen of verschillen blootgelegd
worden.
3.1.2. Sociaal Kapitaal
Deze weinig eenduidige term heeft vele vaders; de definiëring is dus een complex gegeven.
Kim en Aldrich omschrijven deze term zeer eenvoudig als “the resources available to people
through their social connections”158, maar reeds meer dan een eeuw debatteren en
publiceren diverse eminente theoretici zoals de Tocqueville, Simmel, Durkheim, Bourdieu,
Coleman, en recenter Putnam en Newton, over dit brede concept. We bespreken hier kort
deze laatste vier.
156
Kim en Aldrich, op. cit, p. 25 157
MURRAY (J.), Of Nodes and Networks: Bruges and the infrastructure of Trode in Fourteenth-century Europe, pp. 2-3 158
Kim en Aldrich, op .cit., p.3. Ze zijn er zich uiteraard van bewust dat dit een zeer algemene definitie is en verwijzen verder naar het actuele debat. Zie noot 1, p.3.
44
Volgens Pierre Bourdieu is kapitaal een verzameling hulpgoederen die ten dienste staan van
een individu of een groep, en manifesteert dit kapitaal zich onder vier verschillende vormen.
De belangrijkste is het economische kapitaal, van waaruit de andere soorten voortvloeien,
zoals het sociale kapitaal. Dit sociaal kapitaal is recht evenredig met het aantal relaties die
een individu kan mobiliseren.
James Coleman verfijnde deze visie verder door verschillende vormen van sociaal kapitaal te
onderscheiden, zoals informatiekanalen, gezagsrelaties, bepaalde verwachtingen of zelfs
verplichtingen. We denken bijvoorbeeld aan de verplichte maaltijden bij de
ambachtsbesturen. Al deze concepten staan een individu ter beschikking om een
gemeenschappelijk doel te bereiken. Coleman benadrukt hierbij het belang van netwerken:
in groepen heersen er normen en waarden, die beter te handhaven vallen naarmate de
dichtheid van het netwerk – the closure zoals Coleman het noemt – toeneemt.159 Met
dichtheid bedoelen we de graad waarin deelnemers van een netwerk elkaar onderling
kennen. Bij hoge densiteit wordt er dus eensgezind tegen overtreders opgetreden, die
daarnaast ook alle vertrouwen en hun reputatie verliezen.160 Deze laatste twee
eigenschappen zijn voor ons zeer belangrijk, daar ze voor de middeleeuwse handelaar van
levensbelang waren bij het vinden van zakenpartners en sluiten van overeenkomsten.
Het hoge woord is eruit: vertrouwen. Dit kan als een sleutelbegrip worden beschouwd
waarrond het concept van sociaal kapitaal is opgebouwd, en waarover de meeste auteurs
het eens zijn. Robert Putnam bombardeert de notie vertrouwen – ruwweg de bereidheid van
personen om al dan niet voor elkaar in de bres te springen – tot hét basisbegrip van zijn
theorie. Hij geeft het zelfs de status van een maatschappelijke verworvenheid: hoe meer
sociaal kapitaal een samenleving bezit via de onderlinge burgers, hoe efficiënter ze werkt.161
Hierin verschilt Putnam met Bourdieu en Coleman, die het sociaal kapitaal enkel op
persoonsniveau situeren.162 Putnam hecht vervolgens veel belang aan het bestaan van lokale
netwerken, zoals het verenigingsleven in al zijn vormen, waarvoor hij inspiratie haalde bij de
159
Coleman (J. S.), ‘Social capital in the creation of human capital’, in: The American Journal of Sociology, vol. 94, 1988, pp.102-109 160
Kim en Aldrich, op.cit., p.12 161
Putnam (R.), Making democracy work. Civic traditions in modern Italy. Princeton, Princeton University Press, 1993, p. 167 162
Coffé (H.) en Vandeweyer (J.), Sociaal Kapitaal en Partijkeuze, s.l., p.3
45
geschriften van de Tocqueville. 163 Uiteindelijk voegt hij er nog een morele component aan
toe, die het belang van de religieuze (lees: kerkelijke) gemeenschappen benadrukt, waar hij
duidelijk de mosterd haalde bij Durkheim, die religie als het cement van de samenleving
omschreef.164
Newton ten slotte, omschrijft vertrouwen als volgt: “Trust is a—probably the—main
component of social capital, and social capital is a necessary condition of social integration,
economic efficiency, and democratic stability. (…) Trust is defined here as the actor’s belief
that, at worst, others will not knowingly or willingly do him harm, and at best, that they will
act in his interests.”165 Hij gaat grotendeels akkoord met Putnam’s visie dat sociaal kapitaal
een gemeen goed is, waarbij hij de rol van vertrouwen extra benadrukt en er verschillende
vormen van onderscheidt, zoals thin en thick trust, of social en political trust.
3.2. Concrete toepassing
Een mooi voorbeeld van wat dergelijke invloeden uit de sociale wetenschappen kunnen
bijdragen aan het historisch onderzoek, wordt behandeld in een artikel van Jan Dumolyn.166
Hij geeft er ook een beknopt maar degelijk overzicht van alle recente publicaties en trends
op het vlak van de kruisbestuiving tussen deze disciplines. Waar Dumolyn vooral voor pleit is
het gebruik van een holistische methode bij het onderzoek naar sociale structuren, waarbij
zowel de netwerken op zich als de banden tussen sociale actoren worden geanalyseerd. Zijn
uitgangspunt is het gebruik van de relationele sociologie van Bourdieu, hetzelfde systeem als
wij hierboven hebben toegelicht.167
Netwerken kunnen op veel manieren benaderd worden, zoals we reeds in het voorgaande
onderdeel trachtten aan te tonen. Wat wij vooral onthouden hebben van de verschillende
theorieën, is de opvatting dat de maatschappij ‘op te delen’ valt in verschillende ‘sferen’, of
163 Putnam (R.), Bowling alone. The collapse and revival of American community. New York, Simon & Schuster, 2000, 541 p. 164
Coffé (H.) en Vandeweyer (J.), Sociaal Kapitaal en Partijkeuze, p.5 165 Newton (K.), “Trust, Social Capital, Civil Society, and Democracy”, in: International Political Science Review, Vol 22, No. 2 (2001), p. 202 166
DUMOLYN (J.), “Investeren in sociaal kapitaal. Netwerken en sociale transacties van Bourgondische ambtenaren.”, in: TSG, 4 (2002), pp. 417-438 167
Ibidem, p. 417
46
‘maatschappelijke velden’. Deze velden kunnen zich zowel horizontaal als verticaal
manifesteren, en zodoende elkaar ook overlappen. Deze interferentie tussen dergelijke
sferen zou een belangrijke oorzaak zijn voor allerhande conflicten van sociale of
economische aard.168 Wat ons in deze masterproef voornamelijk interesseert zijn niet zozeer
de conflicten tussen deze maatschappelijke velden, maar wel hun aanwezigheid in eenzelfde
netwerk. Wat wij trachten te bereiken, is het blootleggen van zowel het sociale als het
economische netwerk dat zich vormde rondom de Brugse Filippo Borromei & co., en dat
(onbewust) gedeeltelijk werd geregistreerd in hun kasboek uit 1438.
Dit kasboek omvat uiteraard maar een klein deel van de toenmalige maatschappelijke
netwerken. We weten bijvoorbeeld dat de twee steunpilaren van de laatmiddeleeuwse
Brugse handel gevormd werden door enerzijds de Duitse Hanze, en anderzijds de Italiaanse
koopliedennaties.169 Toch, zoals we zullen zien, blijken de Duitsers zo goed als onzichtbaar in
het Brugse kasboek van de Borromei uit 1438. Het leeuwendeel van de rekeninghouders
bleek namelijk Italiaan.170 De vraag is hoe zoiets precies mogelijk was, want er bestaat geen
twijfel dat ze beiden zeer goed vertegenwoordigd waren te Brugge. Blijkbaar waren er twee
handelssystemen met eigen methodes parallel in de stad aanwezig, elk met hun eigen
verschillende vormen van kapitaal. Deze twee netwerken kwamen maar zelden met elkaar in
contact. De redenen hiervoor zijn divers en zeker ook tijdsafhankelijk; we gaan hier niet
verder op in.171 In elk geval kunnen we ervan uitgaan dat de enkele Duitse handelaars die
opduiken in het kasboek dit dan ook deden vanuit een weloverwogen strategie of een
eventuele noodzaak.
Aangezien onze bron hoofdzakelijk een financieel instrument was, situeren de relaties die
het weerspiegelt zich vooral in het economische veld. De conclusies die we trekken in deze
168
DUMOLYN (J.), “Investeren in sociaal kapitaal”, p. 418 en BOONE (M.), “Het falen van de netwerken”, in: PREVENIER (W.), (ed.), Prinsen en poorters. Beelden van de laat-middeleeuwse samenleving in de Bourgondische Nederlanden, 1384-1530, Antwerpen, Mercatorfonds, 1998, pp. 344-354 169
STABEL (P.), “De gewenste vreemdeling. Italiaanse kooplieden en stedelijke maatschappij in het laat-middeleeuws Brugge.”, in: Jaarboek voor middeleeuwse geschiedenis, 4 (2001), p. 196 170
Volgens Murray heeft de focus van historici op de overschakeling naar sedentaire handelaars het aandeel van de Italiaanse handelaars echter disproportioneel benadrukt en overschat in de laatmiddeleeuwse handel. Dit vast verblijf wordt vaak gezien als een belangrijke vernieuwing, zoniet dé belangrijkste handelsvernieuwing, en wordt op de conto van de Italianen geschreven. Dit ten nadele van de Noord-Europese handelaars, waarvan men hun zakendoen als ‘inferieur’ beschouwde. De Noord-Europeanen hadden een andere vorm van handel drijven, maar waren daarom niet passiever of minder succesvol. Zie: MURRAY (J.), “Of Nodes and Networks: Bruges and the infrastructure of Trade in Fourteenth-century Europe”, p.3 171
De Roover kaart bijvoorbeelde de vijandigheid van Hanzeaten tegenover de geavanceerde Italiaanse kredietmethodes aan. Zie: DE ROOVER (R.), The Bruges money market around 1400, 1968, p. 14
47
masterproef zijn dan ook voornamelijk gebaseerd op een netwerk van economisch kapitaal.
We gaan hier in het volgende hoofdstuk verder op in. Enkele posts uit het kasboek verraden
echter ook het – beperktere – sociale kapitaal van het Brugse filiaal, wat we bespreken in
hoofdstuk 6.
48
4. De Borromei en het Brugse kasboek
4.1. De familie Borromei
Hoewel voor de Borromei een aantal standaardwerken bestaan, is er helaas voor de periode
die ons aangaat nog geen studie gewijd aan de volledige familie.172 De familie was namelijk
geografisch enorm verspreid, en valt dus moeilijk te traceren en te bestuderen zonder
daarbij het overzicht te verliezen. In dit opzicht heeft Bruscoli enigszins pionierswerk
geleverd, door onder andere de gegevens uit het Archivio Borromeo Isola Bella en Archivio di
Stato di Firenze te vergelijken met de bestaande (verouderde) ‘standaardwerken’. Voor het
volgende (korte) deel over de Milanese tak van de familie Boromei, vallen we dan ook zo
goed als compleet terug op hun werk, alsook op de Dizionario biografico degli Italiani. Voor
het deel met betrekking tot de Pisaans-Florentijnse tak, consulteerden we diezelfde
Dizionario biografico, naast de reeds geciteerde site van Bolton en Bruscoli.173
De aanleiding van deze familiale geografische spreiding leidt ons terug tot de late 14e eeuw,
naar het Toscaanse stadje San Miniato al Tedesco, gesitueerd tussen Firenze en Pisa. Daar
voltrok zich tussen 1367 en 1369 een korte opstand tegen de Florentijnse overheersing,
waarbij de Borromei een belangrijke voortrekkersrol speelden. Na de jammerlijke nederlaag
van deze bescheiden revolutie werd de familie uit San Miniato verbannen. Zodoende
zwermden de Borromei over heel Noord-Italië uit, bouwden een immens en zeer succesvol
bankimperium uit, maar behielden intense persoonlijke en zakelijke contacten. Dit kan men
overigens ook duidelijk concluderen uit het Brugse kasboek. De reden tot een korte
bespreking van deze familie is het bewaren van een overzicht in deze complexe structuur
van samenwerking en gebruik van de familiale contacten.
172
Deze werken zijn: CANETTA (P.), Albergo genealogico storico-biografico delle nobile famiglia Borromei, Milaan, 1937; LITTA (P.), ‘Borromei di S. Miniato’, in: Famiglie celebri italiane, vol.4, Milaan, 1819-74; Bolton en Bruscoli stellen zich echter serieuze vragen bij de accuraatheid van de gegevens in deze werken. Voor het economische en financiële verhaal achter de familie, zie voornamelijk: BISCARO (G.), ‘Il banco Filippo Borromei e compagni di Londra (1436-1439)”, in: Archivio Storico Lombardo, vol. 19, 40 (1913), pp. 37-126; ZERBI (T.), Le origini della partita doppia, Milaan, Carlo Marzorati, 1952, 520p.; MAINONI (P.), Mercanti lombardi tra Barcellona e Valenza nel basso Medioevo, Bologna, Cappelli, 1982, 200p. 173
BOLTON (J.L.) en BRUSCOLI (F.R.), “When did Antwerp replace Bruges“, pp. 365-371; GHISALBERTI (A.M.), Dizionario biografico degli Italiani, volume 8, Roma, Istituto della enciclopedia italiana, 1960; http://www.queenmaryhistoricalresearch.org, meer bepaald onder ‘family’
49
4.1.1. De Milanese tak174
Deze tak, meer bepaald de nakomelingen van Vitaliano Borromeo, bestaat tot op heden.
Vitaliano was een nazaat van Filippo di Lazzaro Borromei, die tijdens de revolutie in San
Miniato als leider werd geïdentificeerd en dat in 1369 met zijn leven moest bekopen.
Filippo’s kinderen lieten zich ondanks de verbanning niet uit hun lood slaan, en stortten zich
snel op de financiële wereld. De broers Giovanni en Borromeo vestigden zich in Milaan in
stichtten er een bank in 1393. Hun broer Alessandro volgde het voorbeeld te Venetië in
1395. Hun zus Margherita tenslotte vestigde zich in Padua en huwde er Giacomo Vitaliani,
een belangrijk diplomaat in de relatie tussen Padua en Venetië.
De samenwerking tussen Borromeo en Giovanni was echter van korte duur; de broers
splitsten het bankfiliaal in 1397 en gingen elk hun eigen weg.175
Giovanni beperkte zich niet louter tot de financiële wereld en werkte zich op tot een trouwe
medewerker van de Milanese hertogen uit de Visconti dynastie. Hij bracht het tot thesaurier,
en verschafte de Visconti talloze substantiële leningen. Giovanni di Filippo stierf circa 1431,
zonder een mannelijke erfgenaam na te laten. Om zijn omvangrijke nalatenschap veilig te
stellen adopteerde hij zijn neefje Vitaliano, wellicht na de dood van diens vader in 1409. Of
dit voorvloeide uit mensenliefde, familie-eer of puur om erfenis gebonden redenen (het
tegengaan van versnippering), daar hebben we het raden naar. In elk geval zien we deze
praktijk van adoptie - met inbegrip van naamswijziging - terugkeren in andere families.
Vitaliano was de enige zoon van Giovanni’s zus Margherita Borromeo en haar echtgenoot
Giocomo Vitaliani, afkomstig uit Padua. Vitaliano’s naam werd gewijzigd tot Vitaliano
Borromeo en hij vestigde zich in 1416 eveneens te Milaan, samen met zijn vrouw Ambrogina
da Fagnano.
Dankzij de connecties van zijn adoptievader klom Vitaliano snel op in de Milanese
administratie. Niet alleen erfde hij een (bescheiden) bankimperium na 1431, maar vergaarde
tevens een aanzienlijk fortuin in de administratie van de Visconti graven, waar hij tussen
1418 en 1430 verschillende malen het ambt van schatbewaarder waarnam. Deze lucratieve
functie bezorgde hem, naast een goedgevulde geldbeugel, talloze privileges en uitgestrekte
174
Deze stamboom construeerden wij op basis van het artikel van Bolton en Bruscoli, en de Dizionario Bigrafico degli Italiani uit 1960. Zie bijlage 1 175
GHISALBERTI (A.M.), Dizionario biografico degli Italiani, volume 8, 1960, p. 48
50
domeinen rond Lago Maggiore. Vitaliano stierf in 1449, als een zeer gerespecteerde,
gefortuneerde en invloedrijke inwoner van Milaan. Zo verwierf hij de titel van ‘graaf van
Arona’ uit handen van de laatste hertog van Milaan, Filippo Maria Visconti, die kinderloos
stierf in 1447.176 Hierop grepen de republikeinen in Milaan de macht, tijdens de zogenaamde
Ambrosiaanse Republiek. Deze republiek was echter een kort leven beschoren en werd
ontmanteld in 1450 toen Francesco Sforza de macht greep.177
Vitaliano’s zoon Filippo werd geboren in 1419. Hij werkte nauw samen met zijn vader in hun
financiële imperium, nam na diens dood de leiding over de bank op zich en erfde de titel van
tweede graaf van Arona. In 1438 trad hij in het huwelijk met Franceschina dei Visconti di
Castelletto. Hij werkte een moment nauw samen met Francesco Sforza (hij werd zelfs
benoemd tot zijn Geheime Raad in 1461) en wist zo zijn erfenis rond Lago Maggiore te
vrijwaren van Milanese confiscatie. Filippo interesseerde zich echter hoe langer hoe meer in
immobiliën, en legde zich toe op de gestage uitbreiding van zijn territorium en stedelijke
eigendommen. Deze aanpak wierp zijn vruchten af, en onder zijn zoon Giovanni - tevens
derde graaf van Arona - bereikte “Lo Stato Borromeo” zijn maximale expansie; meer dan
1000 km².178 Filippo stierf in 1464 te Milaan.
Een andere telg van deze familie die we zien terugkeren in het kasboek, is Antonio
Borromeo. Geboren te Milaan als zoon van Borromeo, groeide hij op in de wereld van de
hautes finances. Zijn broers Giovanni en Galeazzo liepen stage bij de Venetiaanse bank van
hun oom Alessandro en werden er later een partner van. Galeazzo schopte het zelfs tot
buitenlands partner, toen ca. 1420 nieuwe filialen te Brugge en Londen werden gesticht,
onder de naam “Galeazzo Borromeo, Antonio di Francesco & co.”. Deze filialen vormden een
speerpunt in het buitenland, en werden intensief gebruikt als correspondenten voor zowel
de Banco Borromei di Milano (zijnde Vitaliano en Filippo), als de Banco Medici.179 Galeazzo
was tevens de eerste van deze tak om opnieuw te investeren in Firenze, nadat in 1413 hun
Florentijnse verbanning werd herroepen. Wellicht werd hij hierbij zakenpartner van zijn
verre neef Piero Borromei, die op hetzelfde moment de uitbouw van Galeazzo’s Brugse en
176
BISCARO (G.), ‘Il banco Filippo Borromei e compagni di Londra (1436-1439)”, in: Archivio Storico Lombardo, vol. 19, 40 (1913), p. 38 177 GHISALBERTI (A.M.), Dizionario biografico degli Italiani, 1960, p. 45 178
Ibidem, p. 53 179
Ibidem, p. 48
51
Londense filialen financieel ondersteunde.180 Dit is een mooi staaltje van financiële
risicospreiding, wat we in deze familie wel vaker zien terugkeren.
De drie broers erfden in 1431 en 1432 een enorm bankimperium, toen respectievelijk hun
vader Borromeo en oom Alessandro overleden. Galeazzo nam de leiding over van de
Venetiaanse bank, maar overleed kort daarna op 39-jarige leeftijd, in 1436. Antonio nam
daarop het roer van de Venetiaanse bank over (hij was op dat moment de grootste
aandeelhouder), samen met hun oude zakenpartner Lazzaro di Giovanni. De in 1420 geboren
zoon van Antonio, Alessandro, werd op 16-jarige leeftijd (!) aangesteld bij het Brugse filiaal,
uiteraard met bijstand en onder het wakende oog van Antonio di Francesco, Galeazzo’s ex-
zakenpartner. Aldus veranderde de naam van dit filaal naar “Alessandro Borromei e Antionio
di Francesco & co.”, en zoals het kasboek aantoont stichtten ze kort daarop tevens een filiaal
in Antwerpen.
Deze complexe familiegeschiedenis is duidelijk nauw verbonden via ingewikkelde financiële
banden. De familiegebonden rekeninghouders die we zien terugkeren in het kasboek uit
1438, zijn dus de volgende:
Alessandro Borromei;
Alessandro Borromei en Antonio di Francesco & co., uit Antwerpen;181
Alessandro Borromei en Antonio di Francesco & co., uit Brugge;182
Antonio Borromei en Lazarro di Giovanni, uit Venetië;183
Uiteraard ook Vitaliano Borromei en Filippo Borromei.184
180
GHISALBERTI (A.M.), Dizionario biografico degli Italiani, 1960, p. 64 181
Hoewel ‘Alessandro Borromei’ en ‘Alessandro Borromei en Antonio di Francesco & co. uit Antwerpen’ wel beiden als rekeninghouders voorkomen in de door Bolton en Bruscoli opgestelde lijst, vinden we er geen rekeningen van terug in de online database. 182
Zie hiervoor in het Brugse kasboek (Br Kb): f3.6, f26.1, f49.4, f51.2, f68.2, f96.5, f115.1, f115.2, f129.1, f137.1, f230.2, f252.6 . Het eerste getal verwijst naar de folio, het tweede getal (na de punt) naar de post op de folio in kwestie. De posts worden van elkaar gescheiden door een volle horizontale lijn over de breedte van de folio. Het aantal per folio varieert sterk, van één tot (bijvoorbeeld) zes, en hangt uiteraard af van de hoeveelheid informatie vervat in de post. 183
Br Kb: f163.1, f276.1, f277.1, f303.1. Het betreft hier bijna uitsluitend handel in wisselbrieven. 184
Voor de folio’s van Vitaliano Borromei, zie Br Kb: f155.3, f161.3, f162.1, f169.1, f180.1, f219.1, f374.2, f387.2. De folio’s van Filippo vermelden we hier niet wegens te uitgebreid. Het betreft nl. meer dan 1000 posts, zo’n 10 percent van alle posts in het kasboek.
52
4.1.2. De Pisaans-Florentijnse tak185
Om de familiestructuur niet nodeloos ingewikkelder te maken houden we dit deel wat
beknopter, temeer daar van deze tak minder bewijzen zijn terug te vinden in het Brugse
kasboek.
Bartolomeo di Francesco Borromei werd net zoals alle andere familieleden uit San Miniato
wel verbannen na de mislukte opstand, maar moest het leiderschap niet met zijn leven
bekopen. Hij vestigde zich te Pisa, waar zijn drie zoons gezamenlijk een bankfiliaal stichtten
in 1398: “Francesco Borromeo e fratelli”. De zaken gaan goed, en al snel vestigen de broers
zich in nieuwe steden. Francesco opent een filiaal in Genova in 1404, terwijl Piero en
Lodovico zich te Firenze vestigen. De Florentijnse verbanning werd voor deze tak reeds in
1392 herroepen, wellicht omdat hun aandeel in de opstand veel beperkter was.186
Na de dood van Lodovico in 1415 neemt Piero de zorg over zijn neefje Gabriello over, en
worden ze zakenpartners. Zo investeren ze ook in het Brugse en Londense filiaal van
Galeazzo Borromei. Overigens, na diens dood in 1436 nam Gabriello’s broer Benedetto het
bestuur over het Londense filiaal op zich. Piero laat zich ook in de politiek niet ontbetuigd en
schopt het tot pauselijke thesaurier te Bologna in 1420, waarna hij in 1424 de Florentijnse
bank overlaat aan Gabriello. Een opmerkelijke keuze, daar Piero zelf ook twee zonen had.
Wel werd Piero’s zoon Alessandro op stage gestuurd naar de Brugse Filippo Borromei & co.
Wellicht kunnen we er dus vanuit gaan dat Piero nog te jong was om de bankleiding op zich
te nemen, en eerst nog wat buitenlandse ervaring moest opdoen.
Alessandro die Piero Borromei is het enige familielid van deze tak dat tevens rekeninghouder
was bij de de Brugse Borromei.187
185
Ook deze stamboom construeerden wij op basis van het artikel van Bolton en Bruscoli en de Dizionario biografico degli Italiani. Zie bijlage 2 186
GHISALBERTI (A.M.), Dizionario biografico degli Italiani, p. 64 187
Br Kb: f92.2, f95.1, f98.2, f141.1, f236.3, f244.6, f253.5
53
4.2. De Fillippo Borromei & co. en hun kasboek
4.2.1. Stichting
Na 1430 was Vitaliano Borromei geen schatbewaarder meer in dienst van de Visconti. Dit
ambt had hem vele voordelen bezorgd, maar beperkte tevens zijn investeringscapaciteit. Er
werd van de schatbewaarder namelijk verwacht dat hij zijn broodheren ook leningen
verstrekte. Uiteraard betrof dit torenhoge bedragen: een enkele lening aan de hertogen had
hem 20.000 Milanese keizerlijke ponden gekost.188 Zonder deze belemmering kon Vitaliano
nu ook in buitenlandse ondernemingen investeren, iets waar zijn andere familieleden al
jaren mee bezig waren. In 1434 hakte hij de knoop door en besloot in Noord-Europa enkele
bankfilialen te stichten in Brugge en Londen. Twee jaar later volgde een afdeling in
Barcelona. Een complete stap in het onbekende betekende dit echter niet. Zoals we zagen
waren Antonio en Alessandro Borromei uit Venetië er al lang werkzaam, respectievelijk
samen met Lazzaro di Giovanni en Antonio di Francesco. Stonden zij Vitaliano bij met raad
en daad? Biscaro betwijfelt dit wellicht enigszins, daar hij opmerkt dat er (na de vestiging
van de Filippo Borromei te Brugge) tussen de twee familietakken niks gemeenschappelijk
meer overbleef behalve de familiebanden.189 Zagen zij de komst van een nieuw
concurrentieel filiaal met lede ogen aan?
De onderneming werd genoemd naar de zoon van Vitaliano, Filippo. Het 5-jarencontract
voor het filiaal te Brugge van de ‘Filippo Borromei & compagni’ werd opgemaakt in juli 1434
met een voorziene opstart op 1 januari 1435. Het initiële kapitaal bedroeg een niet onaardig
bedrag van 3000 pond grooten Vlaams, integraal voorgeschoten door Vitaliano Borromei.
Desalniettemin werd de eventuele winst of verlies niet volledig door hem opgestreken:
Vitaliano kreeg 75 procent. Het overige kwart werd verdeeld onder zijn partners Paolo di
Antonio da Castagnolo, afkomstig uit Firenze, en Giovanni di Michele Micheli, afkomstig uit
Lucca. Zij waren tevens de verantwoordelijken ter plaatse, respectievelijk vanaf 1435 te
Brugge en vanaf 1436 te Londen. Giovanni di Micheli werd er tussen 1435 en 1436
188
BOLTON (J.L.) en BRUSCOLI (F.R.), “When did Antwerp replace“, p. 367 189
BISCARO (G.), ‘Il banco Filippo Borromei e compagni di Londra”, p. 40: “Ma ormai fra le une e le altre [de twee familietakken] nulla era più rimasto di commune all’ infuori del casato.” Deze uitspraak kan uiteraard in twee opzichten geïnterpreteerd worden: ofwel bedoelde Biscaro dat er geen gemeenschappelijke zakelijke banden meer resteerden tussen de families, ofwel dat de families ook effectief uit elkaar groeiden.
54
voorafgegaan door Giovanni Bindotti, een Senees.190 De filialen van Brugge en Londen
werden beschouwd als één geheel, met Brugge als hoofdkantoor. Deze eenheid
functioneerde totaal onafhankelijk, en kon eigen zakelijke initiatieven ondernemen, op eigen
verantwoordelijkheid.191
Deze omvangrijke taak werd uitgevoerd door een compact team van 7 personen. De
Florentijn Paolo Da Castagnolo was de plaatselijke manager192; De Milanees Felice Da
Fagnano, schoonbroer van Vitaliano Borromei, trad op als penningmeester en kan
beschouwd worden als tweede in rang193; Alessandro di Piero Borromei, het Florentijnse
familielid, was een manager in opleiding. Deze drie vormden als het ware de plaatselijke
bestuurs- en handelskern van de Filippo Borromei & co. Daarnaast waren nog vier knechten
in dienst. Drie jonge Italianen die hun eerste buitenlandse ervaring kwamen opsteken om zo
het klappen van de zweep te leren, Giannino, Bartolomeo, en Battista Tancio, en een lokale
werknemer, de zogenaamde ‘Franzoxo’.194 Bolton en Bruscoli omschrijven dit als een kleine
groep, maar uit andere bankfilialen kunnen we afleiden dat dit geen ongewone
samenstelling betrof. Zo stonden in 1469 acht personen op de loonlijst van het bankfiliaal te
Brugge van de’ Medici. Deze crew bestond dus uit amper een werknemer meer.195
De Brugse Filippo Borromei & co. huurde twee huizen: logischerwijze een in Brugge, maar
ook een te Antwerpen. Waar de bank zich te Brugge had geïnstalleerd is niet geweten. Wat
we wel terugvinden in het kasboek, is de huishuur die ze voor Brugge betaalden aan de
Italiaan Paolo Meliani en voor Brugge aan hun niet nader benoemde landlady.196 Vreemd
genoeg was het huis te Antwerpen exact 14s. 2d. gr. Vl. duurder dan dat te Brugge. Huurden
ze in de Scheldestad een groter huis, of waren de vastgoedprijzen te Brugge gedaald als
gevolg van de Brugse Opstand?
190
BISCARO (G.), ‘Il banco Filippo Borromei”, p. 43 191
Ibidem, p. 41. 192
Ibidem, p. 38. Paolo was een oude getrouwe van de familie Borromei. Samen met zijn broer Alessandro werkte hij eerst voor Giovanni Borromei in San Miniato en vanaf 1430 als partners van de Filippo Borromei & co. te Milaan. 193
Ibidem, p. 57. In 1437 en 1438 schipperde hij constant tussen Brugge, Londen en Antwerpen. 194
BOLTON (J.L.) en BRUSCOLI (F.R.), “When did Antwerp replace Bruges”, p. 368 195
DE ROOVER (R.), Money, banking and credit in mediaeval Bruges, p. 40 196
De huishuur in Brugge bedroeg in 1437 en 1438 exact 12 lb. gr. Vl. (Br. Kb. f° 10.2); In Antwerpen betaalden ze in 1438 12 lb. 14s. 2d. gr. Vl. (Br. Kb. 30.4)
55
4.2.2. Een verlieslatend filiaal?
Het verhandelde kapitaal in het Brugse filiaal tijdens 1438 bedroeg een duizelingwekkende
273.400 lb. gr. Vl., waarvan 145.230 lb. aan internationale transfers zoals wisselbrieven (53,1
%), 111.815 lb. aan lokale transacties zoals cash betalingen (40,9 %), en ‘slechts’ 16.360 lb.
gr. Vl. aan handel in goederen (6 %).197 Om een notie te vormen over de omvang van deze
som halen we de boete aan die de stad Brugge opgelegd kreeg door Filips de Goede, tijdens
de repressie na de Brugse opstand. Deze bedroeg zo’n 480.000 lb. gr. Vl., of 200 000 gouden
ridders. Dit was het equivalent van ca. 7 jaren inkomsten voor de Brugse stadskas.198 Het
Brugse filiaal van de Borromei had dus een jaarlijkse cash flow die ruwweg overeenkwam
met het viervoudige jaarinkomen van de stad Brugge.
Elk jaar bij het afsluiten van de rekeningen, werden de eventuele winsten of verliezen
samengeteld tot een slotsom. Aanvankelijk was de bank een groot succes, met winst in
beide filialen. Vanaf 1437 gaan de rekeningen van de Brugse vestiging echter zwaar in het
rood, terwijl men in Londen stevige winst bleef maken. In het boekjaar 1437 ging het om 370
lb. gr. Vl. verlies, het jaar erop reeds 590 lb. gr. Vl. Deze cijfers bevatten reeds de winst van
het Londense filiaal, dus het Brugse verlies was in werkelijkheid nog groter: zo’n 800 lb. gr.
Vl. (zie tabel 1).
197
BOLTON (J.L.) en BRUSCOLI (F.R.), “When did Antwerp replace Bruges”, p. 368 198
DUMOLYN (J.), De Brugse Opstand, 1997, p.289
Tabel 1. Totaal winst en verlies in Brugge en Londen, 1435-1439
Brugge Londen Brugge en Londen
lb. grooten Vlaams £ sterling lb. grooten Vlaams
Jaartal winst verlies winst verlies totaal
1435 ca. 300lb.
1436 ca. 600lb. £24 17s 8d + 625lb.
1437
ca. 690lb. £318 13s 7d - 370lb.
1438
ca. 800lb. £210 0s 0d - 590lb.
1439 ? £386 12s 1d ?
Bron: BOLTON (J.L.) en BRUSCOLI (F.R.), “When did Antwerp replace Bruges” (2008), p. 369
56
Het is enigszins speculeren naar de reden van deze zware verliezen. Uiteraard ligt het voor
de hand om de Brugse troebelen in 1437-38 als schuldige aan te wijzen. Het Zwin was met
staken geblokkeerd door de Sluizenaars en verhinderde zo de doorvaart naar Brugge, er
dreigde hongersnood, de Brugse stapel was grotendeels overgeheveld naar Sluis op bevel
van de vorst, en vele handelaars waren de stad ontvlucht.199 De omstandigheden waren dus
– op zijn zachtst gezegd – ongunstig. Toch waren er banken, zoals de’ Medici, die wel nog
winst maakten. Het toppunt van de Brugse opstand lag overigens in 1437, daar de ‘officiële’
capitulatie van de stad plaatsvond op 10 januari 1437.200 De blokkage aan het Zwin werd
opgeheven begin april, waarna de scheepvaart langzaamaan weer op zijn plooi kwam.201 De
situatie in 1438 was vanuit handelsstandpunt zeker gunstiger dan 1437 – hoewel de stad nog
steeds een economische puinhoop was202 – maar vreemd genoeg boekten de Borromei nog
meer verlies dan in het voorgaande jaar.
Bruscoli en Bolton hebben hiervoor een hypothese. Zij stellen dat Vitaliano Borromei bewust
en gecontroleerd verlies leed in Brugge. Dit filiaal zou namelijk meer een vergaarpunt voor
kredieten vormen, voornamelijk opgehaald in Venetië bij ‘Antonio Borromei en Lazzaro di
Giovanni’ en ‘Cecco di Tommaso e fratelli’, en bij de Borromei uit Barcelona. Met deze
kredieten werd wol en laken aangekocht, die op zich in Italië en Londen met winst werden
verkocht.203 Deze winst zou dan het verlies in Brugge ruimschoots hebben gecompenseerd.
Dit lijkt niet zo’n slechte hypothese. Het klopt dat de vernoemde banken veel kredieten
richting Brugge stuurden, wisselbrieven met substantiële bedragen.204 In ‘normale’
handelsjaren was er reeds een negatieve handelsbalans tussen de Lage Landen en Italië. Zo
bood Brugge voor de Italianen wel een grote afzetmarkt, maar had in vergelijking weinig
exportproducten te bieden.205
De galeien echter leeg terug laten navigeren naar Italië was geen optie, want de schepen
vereisten een minimum aan gewicht om een stabiele vaart te garanderen. Pure nutteloze
ballast in het schip laden zou geld- en plaatsverspilling betekenen; scheepvaart was nog
199
DUMOLYN (J.), De Brugse opstand van 1436-1438, Heule, UGA, 1997, p.231 200
Ibidem, p. 266 201
Ibidem, p. 269 202
Ibidem, pp. 270-272, deel 4.2: Een economische ravage 203
BOLTON (J.L.) en BRUSCOLI (F.R.), “When did Antwerp replace Bruges”, p. 369 204
Zie noot 31 205
DE ROOVER (R.), “La balance commerciale entre les Pays-Bas et l’Italie”, in: Revue Belge de Philologie et d’ Histoire, vol. 37 (1959), pp. 374-386
57
steeds een dure aangelegenheid want niet zonder risico.206 Zo hadden de Italianen naast hun
commerciële belangen nog een praktische reden om de ruimen te vullen. Daarom werd
massaal Engelse wol en Duits laken richting thuismarkt verscheept. De vereiste kredieten
voor dergelijke aankopen werden ter beschikking gesteld via het ingenieuze bankennetwerk
met wisselbrieven. Volgens de theorie zouden deze omvangrijke Venetiaanse voorschotten
worden afgelost door de winst, gemaakt te Spanje met producten uit de Lage Landen, op
hun beurt door te sluizen naar Italië.
Daarnaast was er nog het probleem van de negatieve handelsbalans tussen Vlaanderen en
Italië. Deze werd tijdens de periode tussen 1300 en 1400 steeds ongelijker in het nadeel van
onze streken.207 Dit fenomeen versterkte zich zelfs nog in de 15e eeuw, naarmate het
Engelse en Duitse laken gingen domineren op de Italiaanse markt en daarbij hun Vlaamse
concurrent verdrongen. De noordelijke landstreken werden dus met een permanente
uitstroom van edelmetaal geconfronteerd. Dit leidde tot periodegebonden geldschaarste,
voornamelijk tijdens de ‘klassieke’ handelsintensieve maanden. In Brugge waren dit maart,
juni en december. Ook het tegendeel bestond, de larghezza, traditioneel in augustus en
september, wanneer Duitse handelaars in Brugge arriveerden met een stroom aan
edelmetaal in hun kielzog.208
De oplossing voor dit probleem lag in het westen: de Spaanse landstreken. De Roover schrijft
hierover het volgende:
“ (…) Les exportations des Pays-Bas en Aragon, y compris la Catalogne, dépassaient de loin
les importations, tandis que les ventes des Italiens à Barcelone étaient bien en-dessous du
chiffre de leurs achats. En d’autres termes, le royaume d’Aragon, dont la Catalogne était la
perle, avait une balance commerciale favorable avec l’ Italie, mais très defavorable avec les
Pays-Bas. (…) Près d’un demi-siècle plus tard, en 1441, la situation était toujours la même; la
filiale brugeoise de la banque des Médicis, d’apres ses écritures, faisait remettre à Venise les
206
Een mooi voorbeeld van de de lonen die aan de matrozen werden uitgekeerd, vinden we in de rekening voor haring. Voor het transport naar Porto Pisano van een lading van 45 en een halve last haring, kreeg de kapitein 700 gouden florijnen, plus 66 gouden florijnen voor de bemanning, 14 dagen na aankomst. Deze overeenkomst werd overigens contractueel vastgelegd door notaris Maurits Hoosch, ook een rekeninghouder van de borromei. Br. Kb. f° 250.3 207
Voor cijfermateriaal hieromtrent, zie: DE ROOVER (R.), “La balance commerciale entre les Pays-Bas et l’Italie”, in: Revue Belge de Philologie et d’ Histoire, vol. 37 (1959), in het bijzonder pp. 380-386 208
DE ROOVER (R.), Money, banking and credit in mediaeval Bruges, 1948, p. 66-67; SPUFFORD (P.), Money and its use in medieval Europe, 1988, p. 142
58
fonds qui s’accumulaient chez ses correspondants à Barcelone. En d’autres termes, cette
dernière place servait souvent d’intermédiaire en transférant des fonds de Bruges à Venise,
sans doute parce qu’il était plus avantageux de suivre ce circuit détourné que d’envoyer des
remises directement.”209
Volgens De Roover ontstond dus een vorm van driehoeksverhouding tussen Spanje, Italië en
de Lage Landen. Voor elke regio geldt hetzelfde verhaal: het handelstekort, ontstaan door
handel met de ene regio, werd gecompenseerd door een handelsoverschot, gecreëerd door
handel met de andere. Indien we over de kasboeken van de Fillippo Borromei & co. uit
Barcelona beschikten, zouden we deze hypothese op zijn waarde kunnen schatten voor het
netwerk van de Borromei. Helaas is dit niet het geval.210
Bolton en Bruscoli gaan er dus van uit dat het verlies zich situeerde in een groter,
internationaal kader, dat de stelling van De Roover volledig lijkt te bevestigen. We willen
hieromtrent echter een kritische bemerking maken. We vragen ons namelijk af of deze twee
auteurs het verlies van het Brugse filiaal niet te ver zoeken, om met alle geweld de thesis van
De Roover – van wie ze duidelijk een groot adept zijn, blijkens hun artikels en internetsite –
bij te treden. Tijdens onze analyse van het kasboek kwamen we namelijk zeer frequent
dezelfde zin tegen: “We did not recieve the money, but do not want to carry this account
forward to the next book [het kasboek uit 1439+”. Het betreft telkenmale personen die nog
een opstaande schuld torsten bij de Filippo Borromei & co, na het afsluiten van het boekjaar
1438, maar waarvan de rekening in 1439 niet werd verdergezet. Bij nader onderzoek gaat
het om niet minder dan 33 rekeninghouders en 8 ‘facturen’ van handelswaar. De bedragen
variëren tussen een halve en 53 lb gr Vl, maar de onbetaalde handelswaar kent uitschieters
van 91 en 238 lb gr Vl. Indien we al deze achterstallige schulden optellen komen we aan een
bedrag van meer dan 800 lb gr Vl, toevallig (?) net dezelfde som als het door Bolton en
Bruscoli berekende verlies van dit filiaal in 1438.211
Dit bedrag kan bezwaarlijk als verlies worden beschouwd, aangezien het om opstaande
schulden gaat. Het kasboek werd dan wel op 31 december 1438 afgesloten met deze
tekorten erin verrekend, maar dit betekent niet dat de achterstallige sommen nooit meer
werden geïnd tijdens 1439 of later. Een boekhoudkundig verlies in een boekjaar staat
209
DE ROOVER (R.), “La balance commerciale”, pp.383-384 210
De cijfers van het filiaal van de Borromei te Barcelona werden wel voor een deel gereconstrueerd door Zerbi. Zie: ZERBI (T.), Le origini della partita doppia, Milaan, Carlo Marzorati, 1952, 520p. 211
In totaal 806lb. 6s. 1d. gr. Vl. Voor de complete lijst met bedragen per persoon, zie bijlage 3
59
namelijk niet noodzakelijk garant voor een reëel verlies. Daar sommige schulden afkomstig
zijn van dichte medewerkers zoals Giovanni Micheli, Felice da Fagnano of het Londense
filiaal van de Filippo Borromei, veronderstellen we dat dergelijke bedragen in de loop van
1439 werden vereffend. We kunnen dit helaas niet met zekerheid natrekken, daar de latere
kasboeken de tand des tijds niet overleefden. Het valt uiteraard niet uit te sluiten dat
sommige sommen niet meer zijn gerecupereerd, temeer daar de desbetreffende rekeningen
ook werden afgesloten. Over de reden daarvoor hebben we er het raden naar. Ging het over
betwiste geldsommen? Was de rekening contractueel ten einde?
Indien we deze opstaande schulden samentellen met de werkelijke verliezen van het
bankfiliaal, komen we aan de aanzienlijke som van 1683 lb. 12s. 6d. gr. Vl. verlies.212 Wijzelf
hebben het eigenlijke kasboek nooit in handen gehad, dus kunnen we uitspraken ten gronde
doen over het onderzoek van Bolton en Bruscoli, en hun steun voor de thesis van De Roover.
Het feit dat het zogenaamde (Brugse) verlies van de Filippo Borromei & co. uit 1438
schijnbaar een voor de hand liggende reden lijkt te hebben, zoals een totaal foutieve
inschatting van de geldwissel, en dat Bolton en Bruscoli hier nergens gewag van maken,
stemt echter tot nadenken.
Overigens, indien onze stelling geen steek houdt en het hier louter om puur structureel
verlies gaat, lijkt het nogal moeilijk te verklaren vallen waarom de bank na afloop van
contract opnieuw werd opgestart.213 Na de ontbinding van het eerste contract in 1440, werd
212
De werkelijke verliezen omvatten volgens ons: verlies geboekt op rekeningen, schipbreuk, etc. De Borromei hebben hier ook afzonderlijke rekeningen voor: Profit & Loss on trade and exchange, waar een geaccumuleerd verlies wordt geregistreerd van 192lb. 12s. 3d. gr. Vl. (Br. Kb. f° 39.1 en f° 254.1), en Profit & Loss from exchange operations, waar een geaccumuleerd verlies wordt geregistreerd van 684lb. 14s. 2d. gr. Vl. (Br. Kb. f° 57.1). De Borromei schrijven op het eind van boekjaar 1438 zelfs 1006 lb. 7s. 4d. over van deze eerste rekening naar deze laatste, om de voornaamste verliezen er te delven. Deze bedragen zijn echter de som van de naakte verliezen, zonder de compensatie van de eventuele winsten. Bekijken we deze twee rekeningen even met bijgevoegde winst: De enige inkomsten die de Profit & Loss from exchange operations registreert, is een bescheiden opbrengst van 14 schellingen. Het totale verlies komt daar dus op 684lb. 2d. gr. Vl.; De Profit & Loss on trade and exchange registreerde echter een geaccumuleerde winst van 299lb. 17s. 5d., plus 240 lb. winst overgeheveld uit Londen. Na aftrek van het (Brugse) verlies komen we op een winst van 343lb. 5s. 2d. gr. Vl. Vreemd genoeg lijken niet alle winsten op deze rekening geregistreerd: de winst van het eerder besproken commissieloon van de Borromei op geldhandel in diverse rekeningen van hun rekeninghouders, loopt op tot 36lb. 10s. 4d. gr. Vl. (Br. Kb. f° 120.1). Ze werd overgeheveld naar de Profit & Loss on trade and exchange, maar staat daar niet geregistreerd. De transactie op folio 120.1 kent dus geen kruisverwijzing. Spreken we hier van verduistering, of van vergetelheid? 213
In navolging van Girolamo Biscaro (op wiens artikel ze overigens regelmatig terugvallen) houden Bolton en Bruscoli de deur op een kier voor de optie van verlies ten gevolge van wanbeleid door de plaatselijke manager Paolo Da Castagnolo. Het bewijs hiervoor zou volgens hen te vinden zijn bij de heraanstelling van de personeelsleden uit het Brugse filiaal na 1440. Iedereen, behalve manager Paolo Da Castagnolo, kreeg een nieuwe functie of bleef met de Borromei samenwerken. Da Castagnolo niet, hij werd zelfs geen
60
door Vitaliano Borromei een nieuwe versie opgesteld. Londen en Brugge werden twee
verschillende, onafhankelijke filialen en er werden nieuwe partners aangetrokken, zijnde
Vitaliano’s buitenechtelijke zoon Giovanni (alias Prevosto Borromei) en Alessandro di Piero
Borromei. Deze laatste, familielid uit Firenze, had reeds voor de bank gewerkt onder de
eerste configuratie, zoals we reeds zagen.214 De bank heropende zijn deuren op 1 januari
1444, en bleef bestaan tot 1457.
4.2.3. Het kasboek
Dit kasboek uit 1438 is het enige overblijvende exemplaar uit een serie van vijf, een voor elk
boekhoudkundig jaar dat de bank bestond. Het vatte aan op 1 januari en sloot logischerwijze
af op 31 december.
Een dergelijk kasboek was in feite het topje van de ijsberg. Het verenigde alle transacties uit
de verschillende manuscripten van de plaatselijke en ambulante klerken, ruilbrieven,
betalingsinstructies, betalingsbrieven, etc. Een dergelijk kasboek was (en is) dus een zeer
complex manuscript om mee te werken. Ten eerste was er een veelheid aan verschillende
rekeningen en betalingswijzen, een zeer specifiek jargon etc. Ten tweede waren er de
regionale moeilijkheden: taalverschillen, verschillende muntsoorten en -koersen, regionaal
gebonden meet-, afstands- en inhoudseenheden, om nog maar te zwijgen van de
muntpolitiek van de lokale heren.215 Afhankelijk van de regio kon deflatie of inflatie bij wijze
kredietverschaffende partner meer. Wij laten deze overweging in het midden. Het is niet het doel van deze thesis om dergelijke vragen te beantwoorden, maar willen toch opmerken dat we inderdaad enorm vaak met administratieve fouten in het kasboek werden geconfronteerd, zelfs bij grote bedragen. Onterechte debet- en krediettransacties, foutieve of afwezige kruisverwijzingen, bedragen die niet overeenstemmen, etc. We hebben geen exacte telling verricht, maar zeker in meer dan 40 rekeningen worden foutieve verrichtingen gecorrigeerd. Dit is reeds 10% van alle rekeninghouders, en wellicht lag de werkelijke foutenlast nog hoger door onopgemerkte flaters. Zie bijvoorbeeld de rekening van Paolo Meliani (Br Kb, f 3.5, f 6.6, f10.2, f 12.1, f56.5) en Clais Paghant (Br Kb, f 4.1). We zouden eerder gewag maken van slordigheid en incompetentie, dan een al dan niet bewust wanbeleid. Paolo da Castagnolo was immers ook deels aansprakelijk in geval van geleden verlies. 214
Zie deel 4.1.2 215
De bespreking van de muntpolitiek per regio of heerser zou ons veel te ver leiden. Een goed overzicht is de vinden in: SPUFFORD (P.), Handbook of medieval exchange, 1986, 376p.
61
van spreken de orde van de dag uitmaken.216 Dit alles maakt de interpretatie van het
kasboek zeer ingewikkeld.
Omdat het gebruik van de verschillende soorten valuta in kasboeken zoals deze van de
Borromei vaak een omslachtig procedure vereiste met een hoge kans op foutieve
berekeningen, werd meestal een money of account gebruikt, wat we min of meer kunnen
vertalen als ‘boekhoudgeld’.217
Over de ware aard van dit boekhoudkundige instrument is reeds veel inkt gevloeid,
voornamelijk in de jaren 1930-1950. Er bestaan twee contrasterende visies, waarbij de ‘clan’
van Van Werveke en de Roover, en later Cipolla, aan money of account een werkelijke
geldelijke waarde toekennen, gebaseerd op zilver of goud. De groepering rond Luigi Einaudi
daarentegen, claimt dat het een louter imaginaire munt betreft, een puur ‘technisch’
instrument voor monetaire berekeningen. Marc Bloch tenslotte maakte van deze these en
antithese een mooie synthese, door te stellen dat beide stellingen steek houden maar
gesitueerd zijn in verschillende tijdsperiodes. De discussies spreken elkaar dus niet tegen,
maar zijn beide een fragmentaire benadering in de ontwikkeling van het concept money of
account.218
Zoals we reeds aanhaalden was elke ‘bank’ op zich ook een vorm van handelskantoor. Deze
instellingen hielden zich niet enkel bezig met de financiële kant van de zaak, maar namen
ook deel aan de effectieve handel zelf. Aan- en verkoop, import, export en verschepingen
van diverse goederen waren de orde van de dag. De organisatie hiervoor ging zover dat elke
waar, van welke soort ook, zijn eigen rekening had om zo de winst of het verlies per soort te
kunnen registeren. De niet afgeloste schulden van de handelswaren die we hierboven reeds
aanhaalden, staan dus geregistreerd op elke rekening apart, en niet in een overzicht. We
vinden we bij de Brugse vestiging rekeningen terug voor paarden, olie, laken, goud, graan,
216
Zeker het begin van de 14e eeuw was een periode van regelmatige muntmanipulatie. Zie: BOONE (M.),
“Muntgeschiedenis middeleeuwen”, in: Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente? Deel IIIa: Hulpwetenschappen, Gent, Stichting Mens en Kultuur, 1995, p. 158 217
Voor een beknopte, doch duidelijke uitleg, zie: SPUFFORD (P.), Money and its use in medieval Europe, 1988, Appendix II: Money of Account, pp. 411-414. Voor een uitgebreidere bespreking, zie: LANE (F.C) en MUELLER (R.C.), Money and banking, pp. 466-484 218
LANE (F.C) en MUELLER (R.C.), Money and banking, pp. 466-469. Voor de commentaar van Bloch op het artikel van Hans van Werveke, zie: “La monnaie de compte”, in: Annales d’histoire économique et sociale, vol. 7 (1935), pp.323-325. Op het artikel van Luigi Einaudi, zie: “Le problème de la monnaie de compte”, in: ibidem, vol. 10 (1938), pp. 358-360
62
juwelen, peper, suiker, wol, zijde, etc. Niet minder dan 30 verschillende handelswaren
werden door Bolton en Bruscoli onderscheiden.219
219
http://www.queenmaryhistoricalresearch.org/roundhouse/Sample%20Documents/ledger_listings.aspx, meer bepaald onder ‘Commodity Accounts’ (24/06/2010). Voor een grondig overzicht van de belangrijkste handelswaren, zie: BISCARO (G.), ‘Il banco Filippo Borromei e compagni di Londra (1436-1439)”, in: Archivio Storico Lombardo, vol. 19, 40 (1913), pp. 88-121
63
5. De rekeninghouders van de Brugse Filippo Borromei & co.
Wie maakte nu precies gebruik van de Fillippo Borromei & co. ? Hun cliënteel, een 400-tal
account holders ofte rekeninghouders, bevond zich in heel Europa. Om de werking vlot te
laten verlopen onderhield de bank een uitgebreid internationaal netwerk van
correspondenten: te Firenze, Genua, Geneve, Palermo en Pisa; aan het “hof van Rome”, de
ambulante pauselijke curie220; te Valencia, Barcelona en Sevilla; te Avignon betrof het
Bernardo en Matteo Ricci & co. en Jacopo Ventura & co.;221 te Montpellier Bernardo Ventura
en Gianozzo Bucelli & co.;222 te Basel, Bernardo da Uzzano en Diego degli Alberti & co. en
Cosimo en Lorenzo de’ Medici & co.;223 te Keulen Antonio de’ Rossi & co.224 Daarnaast
bestond er uiteraard ook een sterk uitgebouwd lokaal netwerk.
De reikwijdte van de bank beperkte zich echter niet tot deze 400 personen of instellingen. Er
zijn in totaal ca. 780 individuen verbonden met de Brugse Borromei, van totaal divers
allooi.225 Zo zijn er postruiters en koeriers, dokwerkers en dragers, lokale ambtenaren en
Bourgondische topmedewerkers, eenvoudige ambachtslui en internationale handelaars,
huisbazen en bankmedewerkers, etc. Kortom, een sociaal zeer gedifferentieerd publiek.
220
DE ROOVER (R.), The Bruges money market around 1400, 1968, p.14 221
Br Kb, respectievelijk f° 161.1, f° 193.2, f° 216.4, f° 269.3; en f° 172.1, f° 181.5, f° 196.1, f° 286.1, f° 286.2, f° 347.2 222
Br Kb, f° 171.1, f° 196.2, f° 312.1 223
Br Kb, respectievelijk f° 193.1, f° 200.1, f° 218.1, f° 267.1, f° 334.1; en f° 350.2 224
Br Kb, f° 215.1, f° 319.2 225
De participants, zoals Bolton en Bruscoli ze adresseren, zijn online terug te vinden. Zoals vermeld in de inleiding behandelen wij deze groep niet in onze masterproef. Zie: http://www.queenmaryhistoricalresearch.org:8080/SearchTool.aspx?search=2
64
5.1. De nationaliteiten en het aantal verrichtingen
In de onderstaande tabel zien we procentueel de nationaliteit van alle rekeninghouders
weergegeven.226
Deze cijfers geven voornamelijk de nationaliteiten weer van de rekeninghouders van de
Brugse Filippo Borromei & co., maar niet zozeer waar deze personen voornamelijk
verbleven, of waarheen de voornaamste goederen- en geldtrafiek zich verplaatsten. Nemen
we even het voorbeeld van Filippo Borromei & co. zelve: een aftakking van een Milanese
moederbank, bestuurd door een Florentijn en een Luccees, die zich te Brugge bevond. Het is
niet eenvoudig te bepalen tot welke regio dit filiaal het meest behoort. De nationaliteit van
het management is niet van belang, ook al kan dit een belangrijk aspect zijn voor de werking
van de bank, zoals we verder zullen zien.227 Hoewel het moederhuis Milanees was, zijn we
toch geneigd dit filiaal als een Brugse bank te omschrijven, omdat zich nu eenmaal daar zijn
kernactiviteiten afspeelden. Zo omschrijven we verder de Cecco di Tomasso uit Venetië,
hoewel gesticht door Senezen, als een Venetiaanse bank.
Het ligt hier echter niet in onze bedoelingen een discussie te voeren over hoe de identiteit
van dit filiaal het best omschreven wordt, maar wel voor welk publiek en met welke redenen
ze zich voornamelijk te Brugge gevestigd had. Aan de hand van bovenstaande tabel lijkt een
conclusie snel getrokken. Vooreerste leek de bank aanwezig te Brugge om de Italiaanse
226
De diverse leden en filialen van de familie Borromei hebben we hier buiten beschouwing gelaten. 227
Zie deel 6.1.1
Tabel 3. Nationaliteit van de rekeninghouders
Nationaliteit aantal %
onbekend 58 15,06
Bourgondische gebieden 78 20,26
Italië 177 45,97
HRR 22 5,71
Engeland 16 4,16
Iberië 31 8,05
Frankrijk 3 0,78
Totaal 385 100,00
65
handel te dienen. Andere gebruikers dan de Italiaanse werden klaarblijkelijk niet geweigerd,
maar schijnen niet de prioriteit te zijn geweest en werden ze wellicht ook niet actief
geronseld. Hoewel er kernen van waarheid in deze bewering schuilen, is ze te oppervlakkig.
Niet de kwantiteit, maar wel de kwaliteit van de rekeninghouders dient als maatstaf te
worden onderzocht.
We bedoelen hiermee dat niet moet worden onderzocht hoe vaak dezelfde nationaliteiten
opduiken in het kasboek, maar wel hoe intens ze met de Brugse Borromei correspondeerden
of handel voerden. Dit deden we in eerste instantie door het aantal transacties per
rekeninghouder te tellen, wat we weergeven in de volgende tabel:228
# Verrichtingen # Rekeninghouders
1-5 212
6-10 56
11-20 48
21-30 29
31-40 12
41-50 5
51-75 12
76-100 9
101-150 11
151-200 4
> 200 6
Het valt onmiddellijk op dat meer dan de helft van de ‘klanten’ van de Brugse Borromei in
1438 minder dan tien verrichtingen deden. We moeten hier echter niet de verkeerde
conclusie trekken dat het enkel kleine garnalen of lokale handelaars betrof. Verderop zullen
we zien dat bepaalde rekeninghouders met slechts enkele verrichtingen substantiële
sommen geld overschreven.
Hiermee hebben we meteen een volgende valkuil aangekaart: niet het aantal transacties,
maar wel de (financiële) zwaarte zijn representatief voor de relatie tussen de Filippo
Borromei & co. en hun cliënteel. Het onderscheid zit opnieuw tussen kwantiteit en kwaliteit.
We analyseren verderop in dit stuk de groep van 88 handelaars of banken die meer dan 20
posts in hun rekening staan hebben, en kijken daarbij vooral of het verhandelde kapitaal ook
evenredig in verhouding staat met het aantal posts.
228
Tabel uit eigen berekeningen, op basis van de online rekeningen op http://www.queenmaryhistoricalresearch.org. Ook consulteerbaar op de CD-rom in bijlage.
66
5.2. Slapende rekeninghouders
Heel wat rekeninghoudersdeden maken bij de Brugse Borromei in 1438 echter geen enkele
verrichting. Daaruit volgt dat er per rekening die een desbetreffende handelaar bezat,
slechts twee posts geregistreerd zijn: het overhevelen van zijn beschikbare krediet – of zijn
openstaande schuld – op 1 januari 1438 vanuit het voorafgaande libro morello van 1437 naar
ons huidige kasboek, en vervolgens ofwel de transfer van datzelfde krediet naar het libro
azzurro van 1439, ofwel het afsluiten van de rekening, beide op 31 januari 1438.229 Door het
feit dat de Borromei sommige rekeningen wel degelijk voorzetten naar het volgende jaar,
kunnen we ervan uitgaan dat de ‘onderbreking’ van een aantal rekeninghouders slechts
tijdelijk was, of dat de bank hier toch van uit ging. Deze groep kunnen we dan ook als
slapende rekeninghouders omschrijven.
Redenen waarom deze groep geen gebruik maakte van de Filippo Borromei & co. in het jaar
1438 vinden we uiteraard niet terug in het kasboek. We kunnen wel talrijke
veronderstellingen maken, die moeilijk te toetsen vallen. Is het een gevolg van de Brugse
opstand? Waren ze de stad ontvlucht? Maakten bepaalde rekeninghouders gebruik van een
andere bank? Was de rekeninghouder overleden zonder dat de Borromei hiervan op de
hoogte waren?230 Wat er ook van zij, we vinden in totaal 17 personen terug die geen enkele
transactie verrichtten.231
229
Meestal werd bij dergelijk onaangeroerd krediet geen interest verleend. Dit betekent dat het om commercieel krediet gaat, en niet om een deposito van zogenaamd tijdskrediet. Voor de volledige uitleg, zie deel 2.2 230
We vinden in het kasboek het overlijden geregistreerd van drie personen: Pere Alaves, BrKb f°20.1 (Piero Alames, zie: MAINONI (P.), Mercanti lombardi tra Barcellona e Valenza nel basso Medioevo, 1982, p. 108), overleden tussen 3 november en 19 december 1438. Zijn zaken werden nadien waargenomen door zijn factor Miquel Desins, BrKb f°245.4; Olivieri di Banco, BrKb f° 75.7 (Olivier van der Banc, zie: G-VS, Inventaire des chartes, vol. V, p. 175), overleden tussen 10 juli en 16 september. Zijn zaken werden nadien waargenomen door zijn weduwe, BrKb, f° 113.3; Lorenzo da Roma, franciscaan, BrKb f°127.5, overleden omstreeks 24 oktober. 231
Messer Monfiano Alart, of Ghent (meester Monfraut Alaerts); Carlo degli Alberti; Piero Argilagrasso or
Argilagas; Andrea da Casale, of Valencia; Michele Dalla Vecchia, of Valencia; Ambrogio Grasso, of Milan; Lazzaro di Giovanni, of Venice; Guglielmo Leardo, of Genoa; Giovanni Micheli (factor van de Filippo Borromei & co. te Londen); Niccolò da Meleto, of Bologna; Piero di Bullo, his widow (Pieter de Bul?); Oddo Rau, of Genoa; Jacopo Rucellai, ‘dala Schiuxa’; Agostino Ruffini, of Bruges; Simon di Negrone, of Genoa; Benedetto Soranzo, of Venice; maestro Giovanni Viviani en maestro Giovanni Trauson.
67
5.3. De actieve handelaars
Van de 404 handelaars bij de rekeninghouders hebben we de ‘toplaag’ geanalyseerd,
namelijk de groep met meer dan 20 registraties in hun rekening. We onderzochten het
aantal wisselbrieven, geweigerde wisselbrieven, betalingsverzoeken, transacties van
goederen en vooral hun totale omzetcijfer of cash flow in 1438.232
Een opvallende constatering is het feit dat we verbazend weinig goederenhandel zien
terugkomen bij bovenstaande groep (top)handelaars. De nadruk ligt duidelijk op
wisselbrieven of cash transacties. Als er al handelswaar aan te pas komt, is dit eerder voor
persoonlijk gebruik, of blijkt het de voornaamste bezigheid van de betreffende
rekeninghouder. Om handel te drijven werden dan soms ook aparte rekeningen geopend,
zoals bij Filippo Borromei & co., of Bruges en Lorenzo di Niccolò. Wellicht trad er zo geen
‘interferentie’ op tussen goederenhandel of geldhandel.
Wat we nog meteen kunnen afleiden, is de afwezigheid van een evenredig verband tussen
het aantal posts en het verhandelde kapitaal. Zo zien we dat Giovanni da Marliano, die met
25 posts slechts aan 84 lb. gr. Vl. kwam, terwijl Paolo Meliani met 24 posts toch nog een
omzetcijfer van 1054 lb. behaalde. We laten hieronder dan ook de cijfers even voor zich
spreken.
Als we kijken naar het aandeel van de uitgestrekte familie Borromei en hun filialen in de
handel van dit Brugse filiaal, komen we aan een verhandeld kapitaal van ca. 115.912 lb. gr.
Vl. In vergelijking met de totale cash flow in het kasboek van 273.400 lb., komt dit neer op
een 42,4% van het totaal, waarbij alle Borromei en hun medewerkers slechts een kleine 3%
van de rekeninghouders uitmaken.233 Dit Brugse filiaal lijkt dus een belangrijke schakel in het
handelsnetwerk van de familie Borromei, maar we kunnen het ook anders – lees: minder
optimistisch – bekijken. Het bankfiliaal was in ruime mate (al dan niet bewust) afhankelijk
van de familie, en zonder hun steun zouden de omzetcijfers quasi met de helft terugvallen.
Als we de 10 rekeninghouders met de hoogste omzetcijfers nemen, zonder de Borromei of
hun verwanten, dan bekomen we een heel ander resultaat: een totaal van 64.413 lb. gr. Vl.,
232
Voor de volledige lijst, zie bijlage 4 233
Deze zijn: Filippo Borromei & co. te Brugge (inclusief Paolo da Castagnolo en Felice da Fagnano), te Londen
(inclusief Alessandro Palastrello), te Barcelona en te Milaan ; Alessandro Borromei en Antionio di Francesco & co. ; Alessandro di Piero Borromei ; messer Antonio Borromei en Lazzaro di Giovanni, te Venetië ; Filippo & co.Borromei en Lorenzo di Niccolò; Vitaliano Borromei
68
ofwel 23.5% van de cash flow voor 2,47% percent van de rekeninghouders.234 Dat ook dit
aandeel in de omzetcijfers nog betrekkelijk hoog ligt, wordt voornamelijk veroorzaakt door
de aanwezigheid van Cecco di Tommaso uit Venetië, met zijn aanzienlijke omzet van 27.107
lb. gr. Vl. Het hoogste niet-Borromei gebonden omzetcijfer na di Tommaso, is dat van
Lorenzo di Niccolò di Zanobi & co. te Brugge, met een bedrag van 6068 lb. gr. Vl.
Deze (financiële) dominantie van een kleine groep vertrouwelijke rekeninghouders blijkt ook
uit andere berekeningen. De top 3, ofwel 0,74% van alle rekeninghouders, namelijk de
filialen van Brugge en Londen in combinatie met Cecco di Tommaso uit Venetië, heeft een
aandeel van 33,3% in de omzetcijfers. Nemen we de top 10 van de financiële
zwaargewichten, 2,47% van de rekeninghouders, dan komen we op 147.197 lb. gr. Vl. of
53,8% van de omzet.
Hierna stijgt het omzetcijfer in relatie met het aantal rekeninghouders minder snel, hoewel
nog steeds aanzienlijk. De financiële top 20 (4,95% van de rekeninghouders) komt neer op
67,4%, terwijl de top 30 (7,42%) afklokt op 76,9% van de omzetcijfers. Dit impliceert ruwweg
dat de overige 92,5% instaat voor 23% van het verhandelde kapitaal. Hoewel de absolute
cijfers niet overeenstemmen met de juiste verhoudingen – meer posts leiden niet steeds tot
meer verhandeld kapitaal – geeft het totale plaatje uit de tabel hierboven wel een redelijk
correct algemeen beeld weer: bij het gros van de rekeninghouders die amper transacties
uitvoerden in 1438, was ook het gebruikte kapitaal zeer beperkt.
De omzet van de Brugse Borromei was dus voornamelijk te danken aan een select clubje.
Terwijl de top 3 omzetcijfers boven de 20.000 lb. haalt, is dat bij de volgende 2 reeds gezakt
tot net boven de 10.000 lb. Bij de volgende 5 situeert het zich reeds tussen de 9000 en 5000
lb. Tussen de top 10 en top 20 daalt het kapitaal tot net boven de 3000 lb. en tussen de top
20 en top 30 reeds tot net boven de 2000 lb. Hierna zakt het gemiddelde omzetcijfer
behoorlijk drastisch, mits sporadisch een relatief hoge uitschieter zoals de voorbeelden
hierboven aangehaald.
We moeten echter in het achterhoofd houden dat deze cijfers slechts op een boekjaar slaan.
Hoewel de meeste rekeninghouders wellicht de volle 5 jaar klant bleven, zal dit
waarschijnlijk voor een aanzienlijk aantal niet het geval geweest zijn. Zoals we eerder
234
Dit zijn, in dalend belang: Cecco di Tommaso uit Venetië ; Lorenzo di Niccolò di Zanobi & co. te Brugge ;
Bardi, Ubertino de’ & co. te Brugge ; Antonio Taverna ; Giovanni Tanzo uit Milaan ; Goffredo Rapondi uit Brugge ; Arrighino Panigarola te Venetië ; Bernardo Cambi en Forese da Rabatta te Brugge ; Tommaso de' Marchili, te Brugge en Mechelen ; Bernardo Portinari
69
beschreven, werd van 33 personen de rekening niet overgedragen naar 1439.235 We kunnen
er wellicht van uit gaan dat dit ook in voorgaande of nakomende jaren gebeurde. De
conclusies die we uit deze momentopname trekken, zijn dan ook maar beperkt geldig.
5.4. Tussentijdse conclusie: Het economische kapitaal
De top 20 van meest gefortuneerde klanten werd dus uitsluitend gedomineerd door
Italianen. De totale handel van de Brugse Borromei richting Italië alsook het leeuwenaandeel
van de handel richting Spanje was in Italiaanse handen.236 De Filippo Borromei & co. bleek
op economisch vlak dus voornamelijk de interesses en belangen van het thuisland te
verdedigen en het handelsnetwerk te ondersteunen. Een conclusie die niet erg onverwacht
komt.
Opvallend is wel dat de handel vanwege de Filippo Borromei & co. tussen Milaan en Brugge
relatief beperkt bleef in vergelijking met de filialen te Barcelona en Londen. Dit werd ook
reeds opgemerkt door Biscaro, die eraan toevoegt dat het ontbreken van een regelmatige
koerierdienst tussen Brugge en Milaan hiervan de oorzaak was.237 Blijkbaar participeerden
de Borromei voornamelijk in een handelsnetwerk dat niet zozeer de thuisstad Milaan
economisch ten goede kwam, maar voornamelijk de financiële situatie van de eigen familie.
Een netwerk dat meer winstmogelijkheden bood werd dus verkozen boven het
ondersteunen van het Milanese handelsnetwerk. We zagen reeds eerder dat de
voornaamste Milanese handelswaren – naalden en wapens (pantser) – amper in het kasboek
voorkwamen. Integendeel, de Borromei verhandelden zelfs goedkoop fustein uit Duitsland
richting Engeland, Spanje en deels Italië, terwijl de ‘eigen’ Milanese luxefusteinproductie
met moeite het hoofd boven water hield.
Het was de Borromei schijnbaar voornamelijk te doen om economisch kapitaal. Of er ook
vormen van sociaal of symbolisch kapitaal terug te vinden vallen, zullen we onderzoeken in
het volgende hoofdstuk. Aangezien het leeuwendeel van de kleine rekeninghouders amper
kapitaal verhandelden, was er wellicht nog een andere reden waarom het Brugse filiaal van
235
Zie deel 4.2.2 236
MAINONI (P.), Mercanti lombardi tra Barcellona e Valenza nel basso Medioevo, p. 108 237
BISCARO (G.), ‘Il banco Filippo Borromei e compagni di Londra (1436-1439)”, in: Archivio Storico Lombardo,
vol. 19, 40 (1913), pp. 39
70
de Borromei een sterk lokaal netwerk uit de grond stampten. Economisch kapitaal kon
namelijk ook ‘verzilverd’ worden onder de vorm van dienstverlening, een relatie van
patronage of een wezenlijke invloed in het lokale bestuur.
71
6. De Sociale Positionering
We bespraken reeds enkele keren de functies van het sociale netwerk dat zich in en buiten
Brugge uitstrekte. Maar waar ergens kunnen we nu de Borromei situeren?
We behandelen hier de drie naties waarmee de Filippo Borromei & co. schijnbaar het
meeste sociale kapitaal bezaten.
6.1. Relatie met de ‘vreemde’ naties
6.1.1. De Florentijnen
Een goede relatie met de Florentijnen was zeker van belang in het laatmiddeleeuwse
Brugge. Zij kwamen vanaf circa 1430 namelijk steeds meer op de voorgrond als
overheersende Italiaanse natie te Brugge.238
We weten reeds dat bepaalde takken van de familie Borromei zich uitstrekten tot in Firenze
en Pisa.239 Een goede band tussen Florentijnen en de Borromei ligt dus mogelijk voor de
hand, wat we kunnen bevestigd zien door het feit dat een lid van de familie, Galeazzo
Borromei & co., tussen 1420 en 1430 factor was te Brugge ten behoeve van de’ Medici.240 Hij
had deze functie overigens overgenomen van Filippo Rapondi, die voordien de zaken van de’
Medici waarnam.241 De echte vestiging van een eigen filiaal volgde er enige jaren na de
komst van vertrouweling Bernardo Portinari in 1436. Hij moest er een marktonderzoek
avant-la-lettre uitvoeren, en verbleef hiervoor bij Ubertino de’ Bardi.242
Het feit dat al deze namen ook opduiken in het kasboek van de Filippo Borromei & co.,
samen met andere Florentijnen, wijst opnieuw op een goede verstandhouding tussen de
beide naties. Maar misschien ging de verstandhouding wel verder dan louter ‘goed
nabuurschap’. We zien in het kasboek namelijk een opzienbare post opduiken: op 31
238
LAMBERT (B.), The duke, the city and their banker: the Rapondi family and the formation of the Burgundian state (1385-1430), 2006, p. 166 239
Pisa stond reeds vanaf 1406 onder controle van Firenze, en kan dus de facto als een geheel worden beschouwd. De havens zelf, Porto Pisano en Livorno, werden pas in 1421 verworven. Zie: Grunzweig (A.), ‘Le fonds du Consulat’, in: BIHBR (1930), vol. 10, pp. 5-6 240
DE ROOVER (R.), The rise and decline of the Medici bank, 1397-1494, 1963, p. 318 241
BOONE (M.), ‘Brugge en de Bourgondische hertogen’, in: VANDEWALLE (A.), (ed.), Hanzekooplui en medicibankiers, 2002, p. 134 242
DE ROOVER (R.), The rise and decline, p. 319
72
december 1438 maakten de Borromei 2 lb. gr. Vl. over aan Bernardo Cambi, voor de bijdrage
uit 1437 aan zijn consulaat.243 Dergelijke bijdrage was bindend voor alle leden van eenzelfde
natie, en werd geïnd ofwel op basis van een forfaitair bedrag tijdens de verplichte
misvieringen, ofwel een percentage van de verrichte (buitenlandse) handel, of een
combinatie van beide.244 Wanneer we echter de kruisverwijzing van deze bewuste passage
bekijken, zien we dat de 2 pond gr. Vl. door de Borromei gerecupereerd wordt bij San
Giovanni Battista.245 Dus toch geen sprake van een bijdrage vanwege de Borromei.
Alhoewel, ook voor het jaar 1438 werd namelijk een bijdrage betaald, ditmaal aan consul
San Giovanni Battista, al ligt het bedrag hier beduidend lager in vergelijking met de som voor
Bernardo Cambi.246 Vreemd genoeg blijkt bij controle van de kruisverwijzing dat het geld wel
degelijk van een rekening van de Borromei afkomstig is, namelijk hun speciale rekening
(conto a parte) voor cash geld.247 Misschien werd dit geld voorgeschoten in naam van een
Florentijns handelaar, bij wie het nadien moest gerecupereerd worden? In elk geval
gebeurde dit niet in 1438, en wordt ook nergens de naam van een mogelijke schuldenaar
vermeld. Deze optie van een voorschot lijkt echter wel plausibel, want de Filippo Borromei
speelde namelijk een bescheiden rol in het verzamelen van dergelijke consolaggi voor de
consul in 1438.248
Deze nauwe samenwerking zou echter ook vanuit een andere hoek kunnen bekeken
worden. Blijkbaar gebeurde het wel vaker dat Florentijnen een beroep deden op andere
handelaars om hun goederen te verhandelen. Zo kon namelijk een deel van de bijdragen aan
243
f° 159: “Made good (‘facemo buoni’) to them [Bernardo Cambi en Forese da Rabatta] for the consulate ('consolatico') for the year 1437, because at the time Bernardo Cambi was the consul.” (Vertaling bijschrift: Bolton en Bruscoli) 244
DE ROOVER (R.), Money, banking and credit in mediaeval Bruges, 1948, p.19. De taks werd bij de Luccezen aangeduid als il diritto di Santa Croce; bij de Genuezen il denaro della Masseria o della Nazione; bij de Florentijnen consolaggio. Het bijschrift in het kasboek komt dus overeen met deze laatste, dus de Borromei betaalden blijkbaar een typisch Florentijnse taks. Zie ook: Ibidem, noot 62, waarin de tarieven worden toegelicht. 245
Br Kb f° 159.1. Uit het kasboek kunnen we niet afleiden of het hier effectief om een bestaand persoon gaan, of niet. San Giovanni Battista lijkt wel een heilige te betreffen, maar we hebben dit niet kunnen verifiëren. Of hij al dan niet Consul was valt ook niet terug te vinden, deze lijsten beginnen pas na 1438. 246
Br Kb f° 246.1: “[Debited to this account] for San Giovanni Battista [consulate]”, een bedrag van 3s. 2d. gr.Vl. 247
Br Kb f° 246: “Debited to the cash account, and to the 'libro dei ricordi'. Note: we did not receive the money, but we do not want to carry this account forward to the next book.” 248
In totaal stortten 8 verschillende Florentijnse handelaars/filialen een bijdrage aan de consul via de Borromei, voor een totaal bedrag van 1lb 5s 11d gr. Vl. Bij Francesco Boscoli and Giovanni da Uzzano & co. of Bologna [bij de pauselijke curie], Bernardo da Uzzano & co. of Barcelona, Jacopo Ventura & co. of Avignon en Giovanni Ventura & co. betreft het een belasting op hun buitenlandse verrichtingen. Bij Bardo di Salvestro Neri & co. of Geneva, Arrighino Panigarola of Venice, Giovanni Ventura & co. of Barcelona en Bernardo and Matteo Ricci & co. of Avignon betreft het hun consolaggio. Zie Br Kb f° 159.1
73
de Florentijnse natie, het verplichte percentage op de handel, ontdoken worden door de
leden. We zien namelijk in artikel 52 van de Florentijnse statuten dat de toenmalige consul
hieraan paal en perk wou stellen. De handelaars waarop Florentijnen een beroep deden,
werden verplicht tot het betalen van de consolaggio, als waren ze volwaardige leden van de
natie.249 Deze belastingsontduiking bewijst overigens ook dat niet elke natie zo hecht was als
vaak wordt gedacht.
Het lijkt dus niet zo bizar dat een Milanees bankbedrijf een bijdrage betaalde aan de
Florentijnse natie. Temeer daar nergens in de statuten van de Florentijnse natie letterlijk
sprake is van een vereist Florentijns poorterschap om tot de natie toe te treden.250
Florentijnen of leden van la Commune de Florence die naar Brugge kwamen, waren a priori
verplicht zich aan te melden bij de consul van Brugge en trouw te zweren aan de statuten.251
Dit sluit echter niet uit dat niet-Florentijnen geen lidmaatschap van de natie konden
aanvragen, alhoewel met geen woord wordt gerept over vrijwillige deelname.
Er wordt in de statuten overigens steeds in vage termen naar de leden verwezen, behalve bij
de aanstelling van de consul. Deze laatste moest een Florentijn zijn, trouw aan de statuten
en resideren te Brugge, en werd verkozen door de Consoli del Mare te Firenze.252 Bij de
adressering van de gewone leden, spreekt men steeds over ‘de leden’, ‘de medewerkers’ of
‘de gezworenen’ van de natie.253 Duidelijke voorwaarden waaraan men moest voldoen voor
het verplichte of vrijwillige lidmaatschap worden dus niet vermeld, net zo min of men het
lidmaatschap van verschillende naties al dan niet mocht combineren. Een conditio sine qua
non voor toetreding leek niet te bestaan, of toch niet in geschreven vorm. Over het
gewoonterecht kunnen we uiteraard geen uitspraak doen.
Gaan we te ver om dergelijke band tussen de Florentijnse natie en de Filippo Borromei & co.
te insinueren? Uit het geval van de Filippo Borromei & co. uit Londen blijkt dit niet: ook daar
249
GRUNZWEIG (A.), ‘Le fonds du Consulat de la Mer’, 1930, p. 119. “Parce que beaucoup de Florentins, pour éviter de payer les droits de consulat, confient leurs affaires de payement ou d’encaissement à Bruges à des gens étrangers à la nation, ce qui est au détriment de celle-ci, il est décidé que toutes les marchandises de Florentins ou de suppôts lesquelles viendront (…) dans d’autres mains que celles des membres de la nation ainsi que toutes les marchandises achetées dans les mêmes lieux pour le compte de Florentins ou de suppôts par des étrangers devront payer le consulat de la nation. (…)” 250
Ibidem, p. 104, artikel 3: “(…) un citoyen ou un suppôt de Florence qui aura juré ces statuts (…)” 251
Ibidem, p. 105, artikel 6: “ Chaque citoyen florentin et tout autre suppôt de la Commune de Florence qui (…) habite à Bruges ou y viendra à l’avenir devra jurer au consul d’observer les présents statuts (…)” 252
Ibidem, p. 104, artikel 1: “(…); Seront éligibles les citoyens florentins qui auront juré ces statuts et qui se trouveront à Bruges. (…)” 253
Ibidem, zie bv. artikels 3-6, 9, 15, 16, 20, etc.
74
sloten ze zich aan bij de Florentijnen.254 Bruscoli argumenteert dat het zoeken naar
aansluiting vanwege de Lombarden (dus ook Milanezen) bij andere Italiaanse naties vaker
voorkwam, daar zij geen eigen vertegenwoordiging bezaten. Zou dit geen verklaring kunnen
zijn voor het feit dat van een Milanese natie in Brugge geen spoor te bekennen valt, ondanks
het feit dat ze een ruime vertegenwoordiging in de stad bezaten?255
We zullen verderop zien dat de integratie van verschillende naties in een consulaat ook bij
de Spaanse kooplui bestond, zodat dit specifieke (Italiaanse) geval wellicht geen unicum was.
6.1.2. De Venetianen
De Venetianen waren voornamelijk gespecialiseerd in financiële transfers, ook wel banche di
scritta of banche del giro geheten.256 Het voordeel hiervan was dat alle transacties
mondeling werden afgesloten, en vervolgens schriftelijk (via de kasboeken) afgehandeld. Er
kwam dus zelden tot nooit baar geld aan te pas, wat als voordeel gaf dat dergelijke transfers
niet als leningen werden bekeken, dus volledig vrij van het stigma van usury of woeker.
Het hoeft niet te verwonderen dat dergelijke banksystemen net floreerden in Venetië.
Dankzij zijn centrale positie tussen oost en west, de relatief snelle en veilige connecties met
de Levant en een uitgekiend stabiel monetair beleid (in het bijzonder betreffende de goud-
en zilverhandel), wist Venetië vanaf 1360 zijn centrale positie van geldmarkt te
consolideren.257 Venice was fulfilling her role as “World market”, om het met Lane en
Mueller te zeggen.258
Tijdens de Champagnemarkten was de (Florentijnse) florijn een van de belangrijkste
betaalmiddelen.259 Tegen het eind van de 14e eeuw won de (Venetiaanse) ducaat echter het
254
BISCARO (G.), ‘Il banco Filippo Borromei e compagni di Londra (1436-1439)”, in: Archivio Storico Lombardo, vol. 19, 40 (1913), p. 58. Ook te Londen betaalden de Borromei hun ‘colsolaticho de fiorentini’ 255
VANDEWALLE (A.), ‘De vreemde naties in Brugge’, p. 37, waarbij Vandewalle schrijft dat er van Milanezen geen sporen zijn in het stadsarchief van een formele organisatie of van een officiële erkenning. 256
LANE (R.C.), Venice, a Maritime Republic, 1973, p. 147. Giro is afkomstig van het werkwoord girare; draaien, roteren, keren. De giro-bankiers lieten het geld dus letterlijk roteren tussen verschillende rekeningen. 257
LANE (F.C) en MUELLER (R.C.), Money and banking in medieval and Renaissance Venice, pp.459-465: The leadership of the Venetian Market 258
Ibidem, p. 462 259
Ibidem, p. 309
75
pleit van de florijn als internationale standaardwaarde en betaalmiddel.260 Venetië wist zo
tijdens de Noord-Europese bullion famine van 1380-1420 een constante stroom van zilver
aan te trekken uit de Balkan, wat uiteraard een enorme kapitaalsaccumulatie teweeg
bracht.261 Geen wonder dat de giro-bankiers er zo goed gedijden, en dat de grootste
kapitaalstromen van de Filippo Borromei & co. richting Venetië stroomden. Zoals we reeds
zagen was dit zeker ook het geval bij de Filippo Borromei & co.
De Venetiaanse natie was op een totaal andere manier georganiseerd dan haar Florentijnse
tegenhanger. Dit kwam door het feit dat de politieke macht in Venetië quasi volledig in
handen was van de handelsaristocratie, die van de handel dan ook een staatszaak
maakten.262 De scheepbouw, de handelskonvooien en de handelsreglementering werden
strikt georganiseerd door de staat.263 De reeds besproken muntstabiliteit was ook net
hierdoor kenmerkend voor Venetië: de financiële gezondheid en stabiliteit van de stadstaat
was van levensbelang voor het voortbestaan van de republiek en dus een common
interest.264 Het gevolg van deze staatsgeleide handelsstructuur was dat Venetianen zich niet
in de stad integreerden. Ze waren hoegenaamd niet aanwezig in de lokale Brugse
netwerken.265
We zien de Venetianen verschijnen in Brugge na 1332. Vanaf kort voor 1397 huurden ze ter
Ouder Beurse, de oude herberg van de beroemde familie Van der Beurse, als hun natiehuis.
Hun vieringen vonden plaats bij de Augustijnen, alwaar ze een altaar onderhielden ter ere
van de Heilige Marcus.266 Brugge bood hen een ideale afzetmarkt voor hun specerijen en
waren uit de Levant, en bood hen uiteraard het gegeerde Vlaamse laken, Engels wol en
tin.267 In 1449, 1452 en 1459 lieten de Venetianen hun vloot naar Antwerpen zeilen in plaats
van Brugge, wat de eerste tekenen van verval kunnen zijn.268
260
LANE (F.C) en MUELLER (R.C.), Money and banking, p. 464. De Venetiaanse ducaat was de enige munt die vanaf 1284 dezelfde vorm behield, en genoot zo een internationaal vertrouwen. Zie: BOONE (M.), “Muntgeschiedenis middeleeuwen”, 1995, p. 155 261
Ibidem, p. 465 262
STABEL (P.), “De gewenste vreemdeling”, in: Jaarboek voor middeleeuwse geschiedenis, 4 (2001), p. 200 263
LANE (R.C.), Venice, a Maritime Republic, 1973, pp. 144-145 264
LANE (F.C) en MUELLER (R.C.), Money and banking in medieval and Renaissance Venice, p. 91 265
STABEL (P.), “Kooplieden in de stad”, in: VANDEWALLE (A.), (ed.), Hanzekooplui en medicibankiers. Brugge, Wisselmarkt van Europese Culturen, Oostkamp, Stichting Kunstboek, 2002, p. 89 266
VANDEWALLE (A.), ‘De vreemde naties in Brugge’, in: VANDEWALLE (A.), (ed.), Hanzekooplui en medicibankiers, p. 34 267
LANE (R.C.), Venice, a Maritime Republic, 1973, p. 126 268
MARECHAL (J.), ‘Le départ de Bruges des marchands étrangers (XVe-XVIe siècles)’, 1951, p. 27
76
Zoals we reeds zagen in het vorige hoofdstuk stonden de Brugse Borromei ook relatief dicht
bij de Venetiaanse natie, in die zin dat de frequentie en omvang van de transacties
behoorlijk intens waren. Uit het kasboek wordt echter ook duidelijk dat de Borromei in 1438
minimaal vier maal gebruik maakten van de Venetiaanse postdienst.269 Dit mag dan
behoorlijk banaal lijken, dat was het allerminst. Deze informatiekanalen waren namelijk een
zaak van staatsbelang voor de Venetianen, en dergelijke communicatie werd gerekend tot
een van de belangrijkste taken van de hoogste officier van de vloot en zijn vaste
vertegenwoordigers in Brugge en Londen.270 Kennis is macht en winst, en daarom moest de
kapitein van de handelsvloot het regelmatige contact met de Dogestad onderhouden. We
kunnen er dus wellicht van uit gaan dat niet zomaar om het even wie tot deze officiële dienst
werd toegelaten. Het gebruik van de scharsella, zoals de officiële postdienst werd genoemd,
kan wellicht getuigen van een goede verstandhouding tussen de Filippo Borromei & co. en
de Venetianen.271
6.1.3. Spanjaarden
De Spanjaarden behoorden tot de oudste groep handelaars te Brugge. Reeds in 1230
verschenen de Biskajers in het Zwin, en in 1330 stichtten de Catalanen een van de oudste
consulaten in de stad.272 De Spanjaarden bleven overigens lang trouw aan de stad Brugge:
de laatste Castiliaanse consuls verlieten de stad pas in 1705, en waren daarmee ook de
laatste handelaars die Brugge verlieten.273
269
Meer bepaald op 21 januari, op 3 februari, op 15 september en 4 oktober. De kost bedroeg 11s 8d gr. Vl. We zien echter 10 registraties voor brieven naar Venetië, voor een totaal bedrag van 2lb 5s 7d gr. Vl. Wellicht werd dus vaker van de Venetiaanse postdienst gebruik gemaakt, zonder dat dit expliciet in het kasboek werd geregistreerd; Daarnaast wordt Catalonië 9 maal vermeld, met een totale kost van 2lb 8s 2d; Londen 7 keer, voor 1lb 3s 3d; Milaan en Genua (steeds tesamen) 3 maal, voor 8s 1d; Daarnaast nog 15 registraties voor brieven zonder expliciete vermelding van de bestemming, voor 6lb 14s 11d. (Er is nog een zestiende bestemmingsloze post die een kost van 14lb 14s 9d registreert, op 31 december. Aangezien dit bedrag in een enkele post – zonder verklaring in het kasboek – beduidend hoger ligt dan alle andere, zijn we geneigd te vermoeden dat het een schrijffout betreft. Dergelijke fouten zijn namelijk schering en inslag in het kasboek.) In totaal spendeerde de Filippo Borromei & co. in 1438 exact 13 lb groten Vlaams aan briefwisseling (ofwel 27lb 14s 9d indien het geen foutieve registratie zou betreffen.) Alle gegevens zijn afkomstig uit de rekening van de Filippo Borromei & co. 270
STABEL (P.), “De gewenste vreemdeling”, p. 201 271
Bvb.: Br Kb, f° 375.3: “For letters sent today to Venice with the Venetian mail service ('scharsella')” 272
MARECHAL (J.), Europese aanwezigheid te Brugge. De vreemde colonies (XIVe-XIXe eeuw), 1985, p.91 273
MARECHAL (J.), ‘Le départ de Bruges des marchands étrangers (XVe-XVIe siècles)’, 1951, p. 54
77
De term ‘Spanjaarden’ gebruiken om deze groep handelaars in de middeleeuwen af te
bakenen is in feite een totaal anachronisme. Van een eengemaakte Spaanse natiestaat was
tijdens onze periode – net zoals in Italië – hoegenaamd nog geen sprake. De term Spanje of
Espagne bestond wel al, maar was een synoniem voor Castilië.274
In Brugge waren vijf Spaanse naties actief: de Catalaanse, de Castiliaanse, de Biskajers, de
Aragonezen en de Navarezen. Toch waren er maar vier consulaten gevestigd, daar de
Catalanen en Aragonezen zich verenigd hadden.275 Net van dit consulaat is het beste archief
bewaard, wat voor ons zeer interessant is.276 In het inventaire des chartes van Gilliodts-Van
Severen, lezen we namelijk dat Paolo da Castagnolo zou behoren tot de natie van Aragon.277
In dit charter van 18 november 1438 zien we een oplijsting van de verschillende vreemde
naties die geld leenden aan de stad Brugge, ter afbetaling van de hertogelijke boete na de
Brugse Opstand.278 De Portugezen en Venetianen leenden de stad elk 200 lb. gr. Vl., de
Genuezen 150 lb., de Catalanen 100 lb., de Aragonezen 50 lb., de Pisanen 30 lb. en de
Luccezen 25 lb. Andere naties worden niet vermeld. Elke natie werd vertegenwoordigd door
een handelaar, en bij de Aragonezen was dit Paolo da Castagnolo. We moeten er niet
meteen van uit gaan dat da Castagnolo hierdoor eventueel lid was van de natie, maar het
feit dat hij hen mocht vertegenwoordigen spreekt boekdelen over de vertrouwensrelatie
tussen Paolo (en daarmee ook ‘zijn’ bankfiliaal) en de Aragonese natie. Zoals we hoger reeds
beschreven is net dergelijk vertrouwen een sleutelbegrip in de relatie tussen verschillende
personen, en op grotere schaal dus ook voor het hele netwerk. Hieruit kunnen we dus
voorzichtig concluderen dat er tussen de ‘Spanjaarden’ en de ons Brugse filiaal onderling een
goed sociaal kapitaal aanwezig was.
274
MARECHAL (J.), Europese aanwezigheid te Brugge, p. 240, noot 6 275
Ibidem, p.90 276
Te consulteren in uitgegeven vorm: GILLIODTS – VAN SEVEREN (L.), Cartulaire de l’ancien consulat d’Espagne à Bruges: recueil de documents concernant le commerce maritime et intérieur, le droit des gens public et privé, et l’histoire économique de la Flandre, Brugge, De Plancke, 1901-1902, 2 vol. 277
GILLIODTS – VAN SEVEREN (L.) en GAILLIARD (E.), Inventaire des archives de la Ville de Bruges, vol. V, p.187 278
Leningen van de vreemde naties aan de stad waren niet ongewoon. Vandewalle beweert dat deze leningen tot stand kwamen door druk vanuit de stad op de handelaars, zoals in 1411. Zie: VANDEWALLE (A.), ‘Bruges, the centre of international trade and the seat of the nation of Aragon-Cotolonia in the late middle ages‘ in: MYRA (E.) en DELVA (A.), (eds.), A la Búsqueda del Toisón de Oro. La Europa de los Príncipes. La Europa de las Ciudades, Valencia, Comunicación Gráfica, 2007, p. 628
78
6.1.4. De overige naties
Een goede relatie vanwege de Filippo Borromei & co. met de bovenstaande naties had
uiteraard niet als gevolg dat andere groepen handelaars werden verwaarloosd. Integendeel,
zo zien we ook Agostino Salvatico, consul van de Genuezen, optreden als actief
rekeninghouder bij ons Brugse filiaal. We vinden in zijn rekening echter geen aanwijzingen
om een dichtere relatie dan de puur economische te vermoeden.
Dit is ook het geval bij de andere naties die we hier achterwege laten. Luccezen,
Placentijnen, Biskajers, etc. komen allemaal voor in het kasboek, maar lijken geen
uitzonderlijke banden met de Borromei te hebben gesmeed. Dit betekent echter niet dat ze
geen economisch belang hadden. Zo waren de (luttele) Duitse handelaars zeer van belang
voor de Filippo Borromei & co. voor de aankoop van Zuid-Duits fustein, en deden Engelse
handelaars voornamelijk een beroep op het Brugse filiaal om hun kredieten vanuit Engeland
richting Antwerpen te verschepen tijdens de jaarmarkten aldaar. Dit economische kapitaal
leek zich echter niet tot andere vormen te verzilveren.
6.2. Relatie met de clerus
6.2.1. De Franciscanen
Dat we net Franciscanen of de Minderbroeders zien opduiken in het kasboek hoeft niet
verrassend te zijn. Deze leden van de bedelorde speelden namelijk een belangrijke rol in het
stedelijke leven, zeker in het bijzonder voor de buitenlandse handelaars.
Bedelordekloosters waren namelijk een typisch stedelijk fenomeen. Enerzijds voor het
verrichten van hun missiewerk, maar anderzijds ook omdat dergelijke centra het hen
toelieten te voorzien in de dagelijkse behoeftes. 279 Franciscanen waren namelijk – in theorie
– gebonden aan het armoede-ideaal. Vanaf de 14e eeuw verwaterde echter dit ideaal van
volsterkte armoede waardoor de weg openstond voor het aanvaarden van allerlei vormen
279
GEIRNAERT (N.), ‘Brugge en het Europese geestesleven in de middeleeuwen’, in: VERMEERSCH (V.), (ed.), Brugge en Europa, 1992, p. 227
79
van schenkingen.280 Deze materiële steun was van de kant van de schenker(s) niet geheel
vrijblijvend: in ruil werden duidelijk afgelijnde gunsten verwacht, zoals het opdragen van
misvieringen aan de ‘weldoener’.281
De relatie tussen kooplieden en kloosterlingen ging evenwel verder dan het louter schenken
van giften. Behalve voor de erediensten maakten de kooplieden ook van de kloosters
gebruik om er te vergaderen, en ze vestigden er hun kapel.282 Sommigen gaven er zelfs hun
archief en meeteenheden in bewaring.283 De bedelbroeders waren door hun zwervend
bestaan en de internationale samenstelling van hun kloosters wellicht de meest aangewezen
pastorale begeleiders voor de vreemde kooplieden in de stad. Ze maakten duidelijk dat ze
buiten de gevestigde lokale parochiale structuren stonden, wat de buitenlandse naties te
Brugge wel aansprak.284
Er bestaat dan ook veel literatuur over de onderlinge relaties tussen de kooplieden en clerici.
Zo deden kooplieden uit Lucca, Venetië, Genua en Navarra een beroep op de Augustijnen
voor hun religieuze diensten. De Florentijnen en de Biskajers zochten hun toevlucht tot de
Minderbroeders.285 Voor de meeste andere naties is dit gekend, behalve voor enkele
waaronder de Milanezen te Brugge. We weten enkel dat in het derde kwart van de 15e eeuw
de devotie tot de Onze-Lieve-Vrouw Presentatie van Milaan naar Brugge kwam overgewaaid,
hoogstwaarschijnlijk via Milanezen.286 Uit het kasboek van de Borromei kunnen we echter
afleiden dat ook zij toenadering zochten tot de Franciscanen. Er duiken namelijk
verschillende posts op met betrekking tot deze Minderbroeders, terwijl er geen sprake is
van andere kloosterordes.
In het kasboek vinden we de volgende Franciscanen met een rekening terug:
280
TRIO (P.), “Broederschappen bij bedelorden in de nederlanden gedurende de late middeleeuwen.”, in: CLOET (M.) en DAELEMANS (F.), (eds.), Godsdienst, Mentaliteit en Dagelijks Leven. Religieuze geschiedenis in België sinds 1970, Brussel, 1988, p. 49 281
RÖHRKASTEN (J.), The mendicant houses of medieval London, 1221-1539, 2004, p.408 282
STABEL (P.), “De gewenste vreemdeling”, in: Jaarboek voor middeleeuwse geschiedenis, 4 (2001), p. 213 283
MURRAY (J.M.), Bruges, cradle of capitalism, 1280-1390, 2005, p. 225 284
GEIRNAERT (N.), ‘Universitas Mercature. Kooplieden, cultuur en religie in het middeleeuwse Brugge’, in: VANDEWALLE (A.), (ed.), Hanzekooplui en medicibankiers. Brugge, Wisselmarkt van Europese Culturen, 2002, p. 155 285
Ibidem, p. 156 286
Ibidem, p. 158; Zie ook HODÜM (A.), “Oorsprong van de OLV Presentatie in de St-Jacobskerk te Brugge.”, in: ASEB, 91 (1954), pp. 97-116 en ENGLISH (M.), ‘Oorsprong van de devotie tot O.L.Vrouw van Milanen in West-Vlaanderen’, in: ASEB, vol.70 (1927), pp. 5-28. De vroegste vermelding van deze devotie te Brugge, in de kapel van de kuipers (“Cupers capelle”) in de St-Jacobskerk, stamt pas uit 1477. We kunnen dus niet met zekerheid stellen dat ten tijde van de Borromei deze devotie reeds in Brugge beoefend werd.
80
Antonio d’Agnolo, friar of the Franciscan Order287; Lorenzo da Roma, friar of the Franciscan Order288 ; Giovanni da Ferrara, friar of the Franciscan Order289. Antonio en Giovanni voeren gelijkaardige verrichtingen uit: beiden verschepen een beperkt
kapitaal van Londen naar Brugge, via het gebruik van een wisselbrief.290 Een vreemde
handeling voor kloosterlingen die de totale armoede prediken? Daar het beperkte sommen
betreft, kunnen we veronderstellen dat het misschien onderhouds- of reisgeld betreft.
Franciscanenkloosters wisselden namelijk geregeld studenten uit, en zeker Brugge oefende
een speciale aantrekkingskracht uit als locatie voor de Studium Generale van zowel
Franciscanen als Karmelieten, Augustijnen, etc.291 Londen kende een bijzondere
aantrekkingskracht voor dergelijke studenten, daar ze een van de grootste
Franciscanenconventen van Europa herbergde. De uitwisseling van Franciscaner studenten
met Engeland werd echter fel bemoeilijkt door de 100-jarige oorlog, uit vrees voor mogelijke
spionage in de Britse hoofdstad.292 Brugge, dat ook een bloeiend
minderbroederkloosterleven kende, vormde een mogelijk alternatief. Deze stad bood met
zijn internationaal handelscentrum de Minderbroeders namelijk veel mogelijkheden.293
De rekening van Lorenzo da Roma getuigt al meer van de verbintenis tussen Borromei en
Franciscanen: deze zieke monnik werd tot aan zijn dood verzorgd door ene maestro
Giovanni da Pisa, op kosten van de Filippo Borromei & co.294 Daarnaast is er regelmatig
sprake van giften aan andere, niet nader benoemde Minderbroeders.295 In totaal schonken
de Borromei te Brugge in 1438 5lb. 18s. 12d. gr. Vlaams aan Franciscanen.
287
Br. Kb. f° 67.2 288
Br. Kb. f° 127.5 289
Br. Kb. f° 61.6 290
Bij Antonio d’Agnolo betreft het een wisselbrief van 23 mei 1438, van 5 lb. gr. Vlaams, waarvan er 16 schellingen werden uitbetaald in Londen zelf, en 4lb. 4s. te Brugge. Bij Giovanni da Ferrara betreft het een brief van 7lb. 13s. 6d. van 7 mei 1438, waarbij 5lb. 12s. te Brugge werd uitbetaald aan Goffredo Rapondi (de reden hiervoor wordt niet vermeld) en 2lb. 1s. 6d. gr. Vl. aan Giovanni zelf. 291
MURRAY (J.M.), Bruges, cradle of capitalism, 1280-1390, 2005, p. 225 292
RÖHRKASTEN (J.), The mendicant houses of medieval London, 1221-1539, 2004, p.536 293
GEIRNAERT (N.), ‘Universitas Mercature’, p. 155 294
Br Kb, f° 127.5. De totale kost bedroeg 1lb. 19s. 4d. gr. Vl.. Giovanni da Pisa duikt verder niet meer op in het kasboek. 295
Op 4 juni 1438 schonk Bernardo Cambi 1lb. 7s. 4d. gr. Vlaams aan Franciscanen in naam van de Borromei en Lorenzo di Niccolo' di Zanobi & co., die respectievelijk 18s. 4d. en 9s. dienden te betalen. Deze laatsten gingen er blijkbaar niet mee akkoord en weigerden ervoor op te draaien, waardoor de Borromei de totale som zelf bekostigden (ze hercrediteerden Lorenzo echter 9s. 7d. i.p.v. 9s.; een fout of interest?). De afrekening volgt op 31 december 1438, f°373.1; Daarnaast schonk Ubertino de’ Bardi op 10 september 1438 8 schellingen in naam
81
6.2.2. Hogere clerici
Het aanstellen van hogere geestelijken had een aangenaam financieel staartje voor de
pauselijke curie. Een belangrijke bron van inkomen voor het pontificaat was namelijk de
inning van de zogeheten annaten.296 De nieuw aangestelde geestelijke ontving de pauselijke
bul met zijn officiële benoeming pas na de betaling van deze heffing. Aangezien dit de paus
aanzienlijke bedragen opleverde verliep de inning enkel via de pauselijke bankiers, en niet
via de ‘gewone’ kerkelijke ontvangers.297 Deze procedure was gestroomlijnd georganiseerd,
waarbij de bankiers reeds gecrediteerd werden voor de ongeopende bullen die ze in
ontvangst namen. Op hun beurt moesten zij hun centen recupereren bij de desbetreffende
geestelijke, en pas na betaling de bul afleveren. Indien de bewuste clericus niet kon of
weigerde te betalen, werd de ongeopende bul opnieuw richting Rome gestuurd en mocht de
bankier een volledige terugbetaling eisen bij de curie. In een dergelijk geval kon de
geviseerde clericus vervolgens door de paus geëxcommuniceerd worden.298 Zo bezat de
paus een geducht instrument om zijn hoge clerus in de pas te laten lopen, wat bij
gecontesteerde figuren als Eugenius IV zeker van pas kwam. Of de Borromei ook financiële
banden met het pontificaat onderhielden is nogal onduidelijk. In elk geval vinden we in de
rekeningen twee Bourgondisch gezinde bisschoppen terug.
Enerzijds de invloedrijke Jean Chevrot, bisschop van Doornik,299 alsook zijn neef en
beschermeling Pierre Chou.300 Chevrot was nog maar kort voordien aangesteld te Doornik
dankzij de lange arm van zijn beschermheer Filips de Goede en diens invloed bij Eugenius IV.
Het zou dus wel kunnen dat we in zijn rekening een vorm van annaten zien terugkomen. In
1437 verstuurde Chevrot namelijk een wisselbrief van niet minder dan 608 lb. gr. Vl. naar
Bologna. Gelukkig voor ons volgde de afrekening pas in 1438, en kunnen we dus lezen dat
van de Borromei (f°105.1); Tenslotte zien we op 31 december nog afrekeningen verschijnen voor aalmoezen van 4s. 2d. (f°246.1) en 2lb. 1d. gr. Vl. (f°39.1). 296
Aan de paus verschuldigd deel van de inkomsten uit het eerste jaar van een geestelijk ambt. Volgens De Roover werden enkel hogere benoemingen hiermee belast, zoals (Aarts)bisschoppen. 297
DE ROOVER (R.), The rise and decline of the Medici bank, 1397-1494, 1963, p. 200 298
Ibidem, p.201. Zie ook GRUNZWEIG (A.), Correspondance de la Filiale de Bruges des Medici, 1931, pp. 2-3: Bernardo Portinari waarschuwt Yves Gruyau, kanunnik van Rijsel en pauselijke collector, per brief dat deze laatste zo snel mogelijk de opbrengsten van de aflatenverkoop en de achterstallige bedragen van het bisdom Nevers aan hem moet overmaken, voor rekening van de paus en Filips de Goede. Zoniet zou de bisschop van Nevers, Jean Vivien, door de paus geëxcommuniceerd worden. 299
Br Kb f° 63.3: Jean, bishop of Tournai. Later werd hij ook president van de Grote Raad van Filips de Goede. 300
Br Kb f° 58.1: Ghos, Pieter, nephew of the bishop of Tournai. Zie ook GRUNZWEIG (A.), Correspondace de la Filiale de Bruges des Medici, 1931, p. 4
82
Chevrot’s neef Chou de som in la Rossa incasseerde, waar op dat moment ook paus
Eugenius IV verbleef.301 Het is dus hypothetisch mogelijk dat Chou de bedragen in naam van
zijn oom ging afrekenen bij de pauselijke curie. Hypothetisch weliswaar, want voor dergelijke
bedragen was het wellicht interessanter om meteen een wisselbrief richting een ontvanger
aan het pauselijke hof te sturen, zoals we in het kasboek bijvoorbeeld Borromei, Borromeo &
co., at the papal court en Boscoli, Francesco and Uzzano, Giovanni da & co., at the papal
court terugvinden.302
Voor zijn overige verrichtingen zijn helaas bijschriften bij de geldelijke transacties afwezig.
Hij ontving van Grosso Onino (Josse Honin ?) nochtans 160 lb. en van Lorenzo di Niccolo’ di
Zanobi 120 lb. gr. Vl., maar we kunnen dus onmogelijk weten waarvoor deze dienden.
Anderzijds vinden we ook Guillaume Fillastre, bisschop van Verdun, terug.303 Ook bij hem
vallen de (omvangrijke) transacties moeilijk te kaderen. De enige verrichting die we
registreren is op 7 november, wanneer hij twee wisselbrieven met een gecombineerde
waarde van 491 lb. 10s 3d gr. Vl. verstuurde met bestemming Avignon. De payee was ene
Stefano di Bonpozo, inwoner uit Parijs. Over deze laatste vonden we niks terug.
Tenslotte vinden we nog een clericus, namelijk Yves Gruyau, kanunnik van Rijsel en deken
van Lens.304 Zijn zakelijke band met de Borromei in 1438 kan niet als intens worden
omschreven. Uit 1437 werd een schuld van 12 lb 13s 2d gr. Vl. overgeheveld, waarvan er op
3 mei 12 lb werd afgelost. De overige 13s 2d bleven onbetaald, waarop zijn rekening eind
1438 werd afgesloten door de Filippo Borromei & co. Hij behoort dus tot de groep van
schuldenaars die we eerder in deze masterproef omschreven.305 Waarvoor de som van meer
dan 12 pond ook effectief diende, staat niet vermeld.
Mogelijks is er nog een derde bisschop als rekeninghouder aanwezig, namelijk Jean Vivien,
bisschop van Nevers.306 We zien namelijk ene [maestro] Giovanni Viviani tesamen met
maestro Giovanni Trauson als klant van Borromei in het kasboek.307 Ze doen echter geen
301
DE ROOVER (R.), The rise and decline of the Medici bank, 1397-1494, 1963, p. 194 302
Deze hypothese is zeer waarschijnlijk te verregaand. Het bijschrift bij de verrichting luidt namelijk : “for the dispatch ('spazamento') of the [?papal] bulls of Narbonne”. Het lijkt dus niet zozeer om annaten, maar wel om de kosten van pauselijke bullen te gaan. (Br. Kb. f° 63.3) 303
Br Kb f° 151.1: Guglielmo, bishop of Verdura. Na de dood van Chevrot werd hij bisschop van Doornik. 304
Br Kb f° 5.1: Gruyani, Yves, of Lille. Zie ook GRUNZWEIG (A.), Correspondace de la Filiale de Bruges des Medici, 1931, p. 4 305
Zie deel 4.2.2 306
GRUNZWEIG (A.), Correspondace de la Filiale de Bruges des Medici, 1931, p. 3. Het graafschap Nevers behoorde in die tijd ook tot het Bourgondische rijk. 307
Br. Kb. f° 6.2
83
enkele verrichting in 1438, en het is ook zeer onzeker of Viviani en Vivien wel eenzelfde
persoon zijn. Wellicht betreft het eerder een toevallige naamsgelijkenis, maar we wilden dit
toch vermelden.
Van een echt sterke relatie tussen deze clerici enerzijds en de Filippo Borromei & co.
anderzijds kunnen we niet spreken. Behalve de transactie van enkele substantiële sommen
geld valt er weinig te melden. Toch is hun aanwezigheid in het kasboek niet onbelangrijk.
Daar deze mannen in de hogere machtskringen circuleerden, vervulden ze een rol als
gatekeeper, als bemiddelaar tussen verschillende belangengroepen. Zij konden dergelijke
machtsdeuren openen, of ook gesloten houden.308
6.3. Relatie met de hogere overheden
Goede tot zelfs zeer intense relaties tussen bankiers/handelaars en de overheden waren
geen uitzondering. Er zijn talloze voorbeelden bekend van kooplui die er een nauwe
samenwerking met de hertog(en) op na hielden. We denken bijvoorbeeld aan illustere
namen als de familie Rapondi, Giovanni Arnolfini of Tommaso Portinari.309
Een goede relatie met ambtenaren was zeker niet onbelangrijk, want zoals Dumolyn schrijft
kunnen we probleemloos stellen dat het de algemene regel was dat een hogere ambtenaar
van de Bourgondische staat ook over allerlei magen en vrienden beschikte in stedelijke
schepenbanken, kasselrijbesturen, lokale baljuwsambten, abdijen, kloosters, etc.310
Dergelijke hogere ambtenaren waren dus echte power brokers die over een uitgebreid
netwerk beschikten dat vaak de grenzen van de kasselrijen oversteeg.
Ook Vitaliano Borromei, die jaren als tresorier van de Visconti te Milaan was aangesteld, zal
ongetwijfeld het belang van dergelijke banden beseft hebben. Om een duurzaam
handelsnetwerk op poten te zetten, was het investeren in sociaal kapitaal bij de juiste
308
DUMOLYN (J.), “Investeren in sociaal kapitaal. Netwerken en sociale transacties van Bourgondische ambtenaren.”, in: TSG, 4 (2002), p. 421 309
Met betrekking tot de Rapondi, zie: LAMBERT (B.), The duke, the city and their banker: the Rapondi family and the formation of the Burgundian state (1385-1430), 2006, 215p. Voor de nieuwe inzichten ten aanzien van Portinari, zie: BOONE (M.), ‘Apologie d’un banquier médiéval: Tommaso Portinari et l’état bourguignon’, in: Le Moyen Age, vol. 105, 1 (1999), pp. 31-54. Boone corrigeert hier de oude visie door De Roover verspreid, van Portinari als roekeloze bankier die het Brugse filiaal van de’ Medici ten gronde richtte. 310
DUMOLYN (J.), Het hogere personeel van de hertogen van Bourgondië in het Graafschap Vlaanderen (1419-1477), 2001, p. 514
84
personen van extreem belang. Het is wellicht dat ook niet toevallig dat Jean Chevrot
allerhande cadeaus werd gepresenteerd vanwege de Borromei, bij de overhandiging van de
eerder besproken pauselijke bullen.311
6.3.1. De Bourgondische overheid
Veel contacten bij de hogere Bourgondische ambtenaren lijkt het Brugse filiaal echter niet te
hebben gehad:
Messer Monfiano Alart (maitre Monfraut Alaerts)312: Tijdens zijn loopbaan was hij secretaris
van Gent, vervolgens secretaris van de keure sinds 1433, later hoofdschepen van de keure te
Gent in 1445, procureur-generaal in de Raad van Vlaanderen (zeker vanaf 1449, misschien
vroeger maar niet alle rekeningen zijn bewaard); zijn vader was een nauwe medewerker van
de Bourgondische hertogen.313 Hij voerde in 1438 geen verrichtingen, maar loste ook zijn
openstaande schuld niet af. Zijn rekening werd niet overgeheveld naar 1439.314
Onino Grosso (Josse Honin?), werd in 1435 aangesteld als ontvanger van exploten van de
Raad van Vlaanderen, maar oefende zijn ambt nooit naar behoren uit. Hij bleef afwezig en in
1436 werd zijn voorganger opnieuw ad interim aangesteld. Wellicht was dit ambtsverzuim
van Honin een gevolg van de Brugse opstand.315 In het kasboek was hij redelijk actief: Hij
kende een cash flow van ca. 500 lb. gr. Vl. en verhandelde onder meer met Jacob Van der
Beurse, Jean Chevrot en Tommaso de' Marchili.
6.3.2. Het Brugse stadsbestuur
In het kasboek vinden we een aantal invloedrijke notabelen van Brugge terug, die
verschillende politieke functies bekleedden. Zeker de (ex-) tresoriers zijn interessante
aanwezigen tussen de rekeninghouders. Zij waren namelijk persoonlijk verantwoordelijk
311
Zie de expenses account, Br. Kb. f° 366.1: “For marzipan and other gifts presented to the bishop [van Doornik] when we gave him the bulls.” 312
DUMOLYN (J.), Het hogere personeel van de hertogen van Bourgondië in het Graafschap Vlaanderen (1419-1477), 2001, pp. 821-824 313
Ibidem, pp. 807-817 314
Br. Kb. f° 6.5 315
DUMOLYN (J.), Het hogere personeel, p. 74
85
voor de financiën van de stad: indien de kas leeg was, werden zij geacht geld voor te
schieten. Zodoende beschikten ze meestal over een uitgebreid vermogen. Deze bedragen
konden ze later wel recupereren, maar niet altijd in geldelijke vorm. In ruil konden ze
economische of politieke gunsten ontvangen.316 Deze groep behoorde dus absoluut tot het
kruim van de stedelijke politiek-economische elite, en de rekening van een actieve tresorier
kan ook min of meer beschouwd worden als een rechtstreekse rekening van de stad.317
We zien de volgende notabelen als rekeninghouder terugkeren:
Barto, Jan, oil merchant of Bruges: wellicht Jan Baerd filius Jans, Raadslid in Brugse
schepenbank in 1431 en 1438, Vinder van de warandie van de zeep in 1436, Deken van de
warandie van de zeep in 1435 en 1439.
Bixa, Jacopo: wellicht Jacob Bieze, maar onduidelijk of hier om de oude of de jonge gaat.
Daar de oude nog tresorier werd in 1438 als vervanger van Olivier vander Banc, zijn we
eerder geneigd te denken dat hij wel degelijk de rekeninghouder in het kasboek is.
Bacchera, Copin de, broker of the exchanges: wellicht Jacob de Backere, raadslid in 1418.
Dalla Borsa, Jacopo: wellicht Jacop van der Beurse, telg van het beroemde geslacht. Hij was
raadslid in 1426 en 1432, schepen in 1430, tresorier in 1435, burgemeester van de raad in
1442 en burgemeester van de schepenen in 1446 en 1451.
Dalla, Giovanni: wellicht Lodewijk Halle. Hij was hoofdman van het Carmers zestendeel in
1429 en 1433, schepen in 1435 en raadslid in 1441, 1443, 1447, 1450 en 1456.
De Heria, Deere, Dehera, Derre or Derra, Anton: wellicht Antheunis de Heere (d’Here), vinder
van de kruidhalle in 1431, 1433 en 1436 en deken van de kruidhalle in 1439. Daarnaast ook tresorier
in 1440, 1443, 1446, 1453, 1456 en 1459; burgemeester van de raadslieden in 1450.
Deins or Ens, Richard, mercer in Bruges: wellicht Ricard Heyns, schepen in 1438
Olivieri di Banco: Olivier vander Banc, tresorier in 1438 tot aan zijn dood. Hij werd toen
vervangen door Jacob Biese de oude.
Onino, Martino: Martin Honin, telg van het invloedrijke geslacht. Raadslid in 1439 en 1449,
schepen in 1441; burgemeester van de raad in 1443 en burgemeester van de schepenen in
1456 en 1459.
316
T HART (M.) en VAN DER HEIJDEN (M.), ‘Het geld van de stad. Recente historiografische trends in het onderzoek naar stedelijke financiën in de Nederlanden.’, in: TSEG, vol.3, 3 (2006), pp. 6-7 317
In ons geval is rekeninghouder Olivier vander Banc tresorier in 1438, opgevolgd na zijn dood door Jacob Bieze de oude. Hun collega-tresorier was Antoon vanden Vagheviere. Hun voorgangers in 1436 (en ook 1437, daar de magistraat toen niet werd vernieuwd) waren Pieter Bladelin (gezegd de Leestmakere) en Robrecht Baerd. Deze laatste drie zijn niet terug te vinden in het kasboek.
86
Piero di Bullo, his widow, that is to say, the mother [sic]: wellicht Pieter de Bul
Stinchile or Stinghile, Giovanni: wellicht Jan Stichele of Joost Stichele, beiden vaak terug te
vinden in de schepenbank of als raadslid.318
Vandevelde, Jan: hoofdman van het Carmers zestendeel in 1435 en schepen in 1446
6.4. Relatie met de lokale handelaars
Het internationaal en lokaal bankieren werd pas gecombineerd vanaf de vroege 15e eeuw.319
De Borromei waren op dit vlak mee met de nieuwe ontwikkelingen. We zien in het kasboek
namelijk heel wat Brugse handelaars en ambachtslieden opduiken, die we kunnen indelen in
drie groepen: de kruideniers, de overige ambachtslieden en de dienstenverlenende
personen. Met deze laatste groep bedoelen we arbeiders zoals de kruiers, dienstbodes,
scheepslui en de kraanbedieners, maar ook de hogere sociale groep van notarissen,
herbergiers en makelaars. Dat we deze groepen nog niet aangehaald hebben in het vorige
hoofdstuk van de rekeninghouders, komt doordat ze een veel bescheidener rol spelen in het
kasboek, zowel qua aantal als qua zwaarte van de verrichtingen. Dit is niet verwonderlijk,
daar de Vlamingen – of in dit geval de Bruggelingen – een quasi louter passieve rol vervulden
in de handelswereld.
Op lokaal vlak waren zeker de plaatselijke functionarissen van belang. Italiaanse notarissen
en in de loop van de 15e eeuw ook steeds meer Vlaamse notarissen zorgden voor een
gedegen commercieel-administratieve structuur. Ze waren vaak actief op of nabij het
Beursplein, waar de meeste Italiaanse handelaars samentroepten. De Vlaamse notaris
Maurits de Hoossche, ook rekeninghouder van het Brugse Borromeifiliaal, had van 1440 tot
1452 zelfs zijn kantoor in de Genuese loge. De notaris Antonius Domaschi, afkomstig uit een
Luccese familie verleende overigens ook diensten aan het Brugse stadsbestuur en werd later
zelfs poorter van de stad.320
318
Joost en Jan worden in de handschriften vaak door elkaar gehaald, volgens een aantekening uit de wetsvernieuwingen van de magistraat. 319
SPUFFORD (P.), Handbook of medieval exchange, p. xxxvii 320
STABEL (P.), “Kooplieden in de stad”, in: VANDEWALLE (A.), (ed.), Hanzekooplui en medicibankiers. Brugge, Wisselmarkt van Europese Culturen, Oostkamp, Stichting Kunstboek, 2002, p. 92
87
De kruideniers waren nog het best vertegenwoordigd in het Brugse kasboek, met 9
(misschien 10) individuen, waarvan enkele ook tot de Brugse opperklasse behoren.321 Deze
kruideniers dreven voornamelijk handel met de Borromei zelve, met suiker als voornaamste
handelswaar.
Op de vele diverse kleine handelaars gaan we niet verder in, aangezien er weinig eenheid in
hun transacties te bespeuren valt. We kunnen er wel uit afleiden dat een grote meerderheid
geen andere handelspartners kende dan de Filippo Borromei & co., en dus schijnbaar van dit
filiaal afhankelijk waren. We weten uiteraard niet of dergelijke handelaars eventueel nog bij
andere banken cliënt waren. Daarnaast valt het ook op dat heel wat kleine handelaars louter
en alleen transacties verrichten op de geldmarkt van Antwerpen of Bergen-op-Zoom, getuige
daarvan de rekening van de Filippo Borromei & co. Het aantal cash transacties nam in
januari, juni of november exponentieel toe.
6.5. Tussentijdse conclusie: het sociale kapitaal
Het Brugse filiaal van de Filippo Borromei & co. ging schijnbaar een stapje verder dan het
louter het ondersteunen van de – voornamelijk Italiaanse – financiële netwerken. Ze kende
duidelijk een relatief sterk uitgebouwd lokaal netwerk van plaatselijke handelaars,
ambachtslui en zelfs notabelen. Hoewel de omzetcijfers met deze particulieren vaak
bijzonder laag bleven – zeker als we ze vergelijken met de internationale firma’s die het
honderd- tot duizendvoud van die bedragen verhandelden – bleef de Filippo Borromei & co.
wel degelijk lokaal actief. Daar het internationaal en lokaal bankieren pas werd
gecombineerd vanaf de vroege 15e eeuw, blijken de Borromei dus relatief snel in deze
evolutie mee te zijn gegaan. 322 Ze bereikten ook een betrekkelijk uitgebreid lokaal cliënteel,
niet enkel te Brugge maar in het hele Bourgondische rijk. Misschien was het hen niet louter
om het economische kapitaal te doen? Trachtten ze zich via deze poorters en inwoners te
321
Bosser, Cornelius (Cornelis de Buusere/Buzere/Busere) ; Buna, Collard (Colaerd Bueyts) ; De Heria, Deere, Dehera, Derre or Derra, Anton (Anthuenis de Heere) ; Ghuglielmetto or Ghuglielmotto, Jean (onbekend) ; Guoris, Pieter (Pieter Goris) ; Rovere, Derec de (Diederic de Roover) ; Vandalvitta or Vandelvita, Gorys (onbekend) ; Vanderlinda, Pieter (onbekend) ; Vandevelde, Jan (Jan Van den Velde) ; Vos, Copino de, [uit Mechelen] (Jacob de Vos fs. Joos, vinder van de Kruidhalle in 1432 en 1440? Wellicht betreft het een andere persoon.) 322
SPUFFORD (P.), Handbook of medieval exchange, p. xxxvii
88
verzekeren van enig sociaal kapitaal te Brugge of eventueel zelfs andere steden, zoals
Antwerpen?
Sociaal kapitaal, wat we bij andere buitenlandse handelaars vaak wel en soms overvloedig
terugvinden, bleek bij de Filippo Borromei quasi afwezig. Zowel uit de analyse van het
kasboek, als het napluizen van diverse ledenlijsten of inventarissen, kon geen enkele link
met enige sociale instellingen bespeurd worden. Met betrekking tot de naties vinden we
schijnbaar geen bijdragen voor een kapel, verplichte maaltijden of religieuze vieringen. Ook
een mogelijk lidmaatschap van broederschappen of prestigieuze verenigingen, zoals het
ridderschap van de Witte Beer en de Onze-Lieve-Vrouw van Drogenboom, of enige
caritatieve instellingen blijkt uit geen enkel document. Nochtans waren deze plaatsen dé
toplocaties om netwerken te smeden, niet alleen binnen de stad, maar ook ver daarbuiten of
richting de regionen van de hogere macht. De stedelijke powerbrokers bij uitstek troffen er
elkaar, en versterkten zo hun sociaal kapitaal, wat zich meestal in het dagelijkse leven wel
terugbetaalde in vormen van dienstverlening of het verkrijgen van privileges.323 We kennen
allemaal de haast mythische reputaties van dergelijke handelslieden. De Borromei hielden
zich dus schijnbaar afzijdig van het stedelijke verenigingsleven, wat door Stabel als een
Venetiaanse ingesteldheid wordt omschreven.324 De vraag is natuurlijk of dergelijke sociale
relaties tussen de Filippo Borromei & co. en lokale organisaties nooit hebben bestaan, dan
wel of er eenvoudigweg geen bewijzen meer van overblijven.
In elk geval was de Brugse Filippo Borromei & co. uiteraard geen volslagen asociale
organisatie die enkel op eigen houtje opereerde. Sowieso waren er talrijke linken met
invloedrijke handelaars en allerlei steden. Maar specifiek te Brugge was er schijnbaar een
toenadering tot de Toscaanse naties, en in het bijzonder tot de Florentijnse. We
onderscheiden namelijk enkele financiële bijdragen, wat in feite niet heel erg onlogisch is
gezien het filiaal door een manager van Florentijnse afkomst, Paolo Da Castagnolo, werd
bestuurd. Ook de enige vormen van giften die we in het kasboek terugvinden, aalmoezen
aan Franciscanen, vallen te kaderen binnen de tradities van de Florentijnen. Daarnaast
benadrukte Biscaro reeds vroeger dat een toenadering tussen Milanezen en Florentijnen
323
DUMOLYN (J.), “Investeren in sociaal kapitaal. Netwerken en sociale transacties van Bourgondische ambtenaren.”, in: TSG, 4 (2002), pp. 421-422 324
STABEL (P.), “De gewenste vreemdeling“, pp. 200-206. Nochtans leenden net de Venetianen op 18 november 1438, net zoals de Portugezen, 200lb. gr. Vl. aan de stad Brugge, het grootste bedrag van alle naties. De interne keuken van de Zwinstad liet de Venetianen dus niet helemaal koud, want ook hun eigen economische belangen stonden hierbij op het spel.
89
niet ongewoon was.325 Deze laatste waren dan ook een geduchte groep, met een sterke
financiële traditie en uitgestrekte netwerken van velerlei aard. Of we nu gewag moeten
maken van een persoonlijk initiatief van Da Castagnolo zelf, dan wel van een aanbeveling uit
Milaan om te ‘verbroederen’ met de Florentijnen, is dus moeilijk uit te klaren.
Hoe moeten we het optreden van diezelfde Paolo da Castagnolo als vertegenwoordiger van
de Aragonese natie – nota bene de enige maal dat we zijn naam aantroffen in het
stadsarchief – dan precies interpreteren? Hoewel dit op het eerste zicht een contradictie
lijkt, hoeft dit niet zo geïnterpreteerd te worden. Brugge was een open stad, waar de
vreemde handelaars vrij met elkaar konden omgaan. De naties kenden elkaar, en de kans is
groot dat Paolo da Castagnolo, dankzij zijn link via het filiaal van de Filippo Borromei & co. te
Barcelona, betrekkelijk dicht bij de Aragonese natie stond. Ze voeren gezamenlijk financiële
transfers uit of verscheepten waren met gedeelde aansprakelijkheid, waardoor de Brugse
Filippo Borromei & co. hen zeker niet onbekend was. De belichaming van dit filiaal in de
persoon van da Castagnolo, kan hem wellicht de status van betrouwbaar persoon bezorgd
hebben, een reputatie die in de late middeleeuwen goud waard was – letterlijk.
Zodoende kan hij dus opgetreden hebben in naam van de natie. Dergelijke
makelaarsfuncties oefenden de bestuursleden van het Brugse filiaal overigens wel vaker uit.
Zoals we zagen verschaften ze onderdak, regelden vervoer, zorgden voor financiële
ondersteuning, etc. voor diverse handelaars, waardoor ze een beperkt makelaarschap
opnamen. We kunnen dus zeker niet ontkennen dat het filiaal goed geworteld was in
Brugge, maar misschien wel in een betrekkelijk eenzijdige groep van gelijkgestemde –
Italiaanse –handelaars.
Zou er actie ondernomen zijn om meer diversiteit onder het cliënteel te brengen? We vinden
toch enkele opvallende namen terug uit de hogere machtsregionen, zoals Chevrot, Fillastre,
Gruyau en Alaert, mannen met wezenlijke invloed. Het aantal handelsverrichtingen met
deze rekeninghouders mag dan wel beperkt zijn, de omzetcijfers bij enkelen waren relatief
omvangrijk. Hoewel zakencijfers niet direct als maatstaf voor sociale toenadering dienen,
kunnen ze ons toch een indicatie geven. Het ziet er dus niet echt naar uit dat de Filippo
Borromei & co. te Brugge een wezenlijke of blijvende penetratie van de hertogelijke of
andere machtsnetwerken heeft kunnen verwezenlijken. Met de lokale Brugse
325
BISCARO (G.), op.cit., p. 58
90
stadmagistraat daarentegen misschien wel, maar ook hier vinden we helaas bitter weinig
cijfers van terug.
91
7. Slotconclusies
7.1. Economisch en sociaal
De Filippo Borromei & co. wortelde duidelijk in de traditie van de Italiaanse bankiers-
handelaars.
Ze speelde in op verschillende bestaande marktvragen: zowel die ter ondersteuning van de
traditionele driehoekshandel tussen Vlaanderen, Spanje en Italië, met de grote geld- en
goederenstromen die ermee gepaard gingen, als de vraag van Engelse handelaars om met
fondsen uit Engeland actieve handel te voeren in de opkomende centra van Antwerpen en
Bergen-op-Zoom. Deze economische netwerken waren behoorlijk traditioneel, en er heerste
dan ook een relatieve concurrentie tussen de talrijke banken onderling. Blijkbaar was deze
driehoekshandel lucratief genoeg om in te participeren, want het is duidelijk dat het niet het
hoofdopzet was van de Borromei om de handel tussen Milaan en Brugge te versterken.
Hoewel de bakermat van de bank in Milaan lag, waar overigens ook de hoofdaandeelhouder
en founding father Vitaliano verbleef, was het aandeel van de gevoerde handel tussen deze
twee steden, in verhouding tot de totale geldstromen, bijzonder klein.
De economische focus lag duidelijk op Venetië, op dat moment dé leidende geldmarkt van
West-Europa en hun strategie heeft duidelijk zijn vruchten afgeworpen, als we ons mogen
spiegelen aan de cijfers. Het leeuwenaandeel van alle geldelijke transacties was op de
Dogenstad gericht, waaruit we kunnen afleiden dat vele in Brugge en Venetië residerende
handelaars dit financiële noord-zuid netwerk wel wisten te appreciëren.
Op sociaal vlak stond het bankfiliaal het dichtst bij de Florentijnen. Ze betaalden wellicht
bijdragen aan de natie en telden ook heel wat vooraanstaande leden onder hun
rekeninghouders. We weten niet of dit een bewuste strategie was, maar in elk geval was
deze relatie van belang. De Florentijnen werkten zich op dit moment namelijk op tot de
leidende natie te Brugge. Wellicht valt de dualiteit Venetië-economisch en Firenze-sociaal
deels te verklaren door het toenmalige karakter van beiden steden: Firenze evolueerde naar
een industriestad en een financieel centrum, Venetië “was distinctive as a bullion
market.”326
326
LANE (F.C) en MUELLER (R.C.), Money and banking in medieval and Renaissance Venice, pp. 90-91 en p. 444
92
Toch mogen we niet uit het oog verliezen dat quasi de helft van de omzetcijfers voortvloeide
uit de familiehandel binnen de verschillende takken van de Borromei. Of het Brugse filiaal
zijn verwanten actief aantrok, of dat hun dominante aanwezigheid al dan niet het gevolg was
van een grote bekendheid binnen de familiale kringen, valt moeilijk uit te maken. In elk geval
bleek de Borromei een familiebank bij uitstek, waarbij voornamelijk de geldhandel in het oog
springt.
7.2. Netwerkanalyse
Keren we even terug naar de methodologie die we aanreikten in hoofdstuk 3. Wat kunnen
we aan de hand hiervan afleiden uit het sociaal-economische netwerk aanwezig in het
kasboek van de Brugse Filippo Borromei & co.?
Het Brugse filiaal stond alleszins centraal in zijn eigen netwerk. Dit is het gevolg van de vele
afhankelijkheidsrelaties die ze ontwikkelde met kleinere rekeninghouders. Puur afgaand op
de informatie uit het kasboek, hadden dergelijke afhankelijke handelaars geen andere optie
dan via de Borromei op het netwerk ‘in te pluggen’. In realiteit konden ze uiteraard ook
gebruik maken van parallelle handelsnetwerken.
Hoewel het publiek van het filiaal redelijk verscheiden was, is er weinig heterogeniteit te
bespeuren. Dit lijkt een contradictie, maar is het niet: we zagen namelijk dat in het kasboek
in feite verschillende netwerken aanwezig waren. Elk netwerk kende zijn eigen relatief
homogene publiek, en er valt weinig integratie – alleszins geen van diepgaande aard –
tussen de groepen te bespeuren. De kleine handelaars bevonden zich bijvoorbeeld
voornamelijk te Antwerpen voor de geldmarkt, terwijl de Italianen zich voornamelijk in de
internationale geldhandel van en naar Brugge situeerden. Vooral bij de transacties van
handelswaar kwamen er connecties tussen verschillende netwerken tot stand, maar net
deze goederenhandel maakte in het kasboek slechts het kleinste aandeel van de totale
handel uit.
Daaruit volgt dat ons filiaal geen hoge betweenness centrality kende, waarbij handelaars in
theorie enkel langs de centrale figuur, hier dus de Borromei, een ander konden bereiken.
Kim en Aldrich schrijven hierover: “Actors with high betweenness centrality can act as
93
brokers and take advantage of their central position.”327 In de praktijk waren te Brugge
talrijke makelaars aanwezig, waardoor de Borromei alles behalve de ‘alleenheerschappij’
over bepaalde groepen handelaars uitoefende.
Toch bezat onze bank een betrekkelijk sterk netwerk. Qua netwerkprestige – belangrijk om
andere prestigieus clienteel aan te trekken – kon het Brugse filiaal bogen op meerdere
hooggeplaatste en invloedrijke rekeninghouders. Ook al was de economische relatie niet
steeds even solide, de aanwezigheid van dergelijke power brokers in het netwerk was al een
troef op zich.
Daarnaast strekte het netwerk van de Borromei zich ook ver uit, dankzij de vele
rekeninghouders maar zeker ook de participants. Zoals we zagen is the strength of weak ties
een belangrijke wetmatigheid om het succes van een netwerk te garanderen. Hoewel de
Borromei geen zeer dominante speler lijken te zijn geweest in de internationale handel,
reikte haar invloed via de vele verre kennissen en medewerkers toch over heel West-Europa,
van Sicilië tot Engeland, en van Portugal tot Duitsland.
327
Kim (P. H.) en Aldrich (H. E.), Social Capital and Entrepreneurship, p. 33
94
Bibliografie
Bronnenlijst
Onuitgegeven bronnen
http://www.queenmaryhistoricalresearch.org, laatst geconsulteerd eind juli 2010 SAB – reeks 114: de wetsvernieuwingen van 1363 – 1795 SAB – reeks 157: de civiele sententiën van de vierschaar van Brugge van 1447-1453
Uitgegeven bronnen
DIERCK (I.), (ed.), PARAVICINI (W.) en WERNICKE (H.), Hansekaufleute in Brügge. 3: Prosopographischer Katalog zu den Brügger Steuerlisten (1360-1390), Frankfurt am Main, Lang, 1999, 573 p. [Serie Kieler Werkstücke. Reihe D: Beiträge zur europäischen Geschichte des späten Mittelalters 11] EHMCK (D.R.) en VON BIPPEN (W.), Bremisches Urkundenbuch, Vierter Band, Bremen, C. Ed. Müller, 1886 [Vereine für Lübeckische Geschichte und Alterthumskunde, Urkundenbuch der Stadt Lübeck, Sechster Theil, Lübeck, Ferdinand Grautoff, 1881] GILLIODTS – VAN SEVEREN (L.) en GAILLIARD (E.), Inventaire des archives de la Ville de Bruges. Section première: Inventaire des chartes, Bruges, Gailliard, 1871-1885, 9 vol. GILLIODTS – VAN SEVEREN (L.), Cartulaire de l’ancien consulat d’Espagne à Bruges: recueil de documents concernant le commerce maritime et intétrieur, le droit des gens public et privé, et l’histoire economique de la Flandre, Brugge, De Plancke, 1901-1902, 2 vol. GILLIODTS – VAN SEVEREN (L.), Cartulaire de l'ancienne estaple de Bruges : recueil de documents concernant le commerce intérieur et maritime, les relations internationales et l'histoire économique de cette ville, Brugge, De Plancke, 1904-1906, 4 vol. GRUNZWEIG (A.), ‘Le fonds du Consulat de la Mer aux Archives de l’Etat à Florence’, in: Bulletin de l’Institut Historique Belge de Rome, vol. X (1930), pp. 5-121 GRUNZWEIG (A.), Correspondace de la Filiale de Bruges des Medici, Brussel, Lamertin, 1931, 158p. JAMEES (A.), Brugse poorters. Opgetekend uit de stadrekeningen en ingeleid door A. Jamees, 1: 1281-1417, 2: 1418-1478, 3: 1479-1794, Handzame (1 en 2) en Zedelgem (3), 1974-1990, 553 p. en 448 p.
95
PARMENTIER (R.A.), Indices op de Brugsche poortersboeken, I (1418-1450) en II (1450-1794). Brugge, Desclée de Brouwer & co., 1938, 365p. SCHOUTEET (A.), Stadsarchief van Brugge. Regesten op de oorkonden, Brugge, Stadsarchief, 1973-1982, volume 4 (1385-1420)
Geraadpleegde literatuur
ABRAHAM-THISSE (S.), “De lakenhandel in Brugge”, in: VANDEWALLE (A.), (ed.), Hanzekooplui en medicibankiers. Brugge, Wisselmarkt van Europese Culturen, Oostkamp, Stichting Kunstboek, 2002, pp. 65-70 BISCARO (G.), ‘Il banco Filippo Borromei e compagni di Londra (1436-1439)”, in: Archivio Storico Lombardo, vol. 19, 40 (1913), pp. 37-126 BOLTON (J.L.) en BRUSCOLI (F.R.), “The Borromei Bank Research Project”, in: ARMSTRONG (L.), Money, Market and Trade in Late Medieval Europe, Leiden, Boston, 2007, pp. 460-488 BOLTON (J.L.) en BRUSCOLI (F.R.), “When did Antwerp replace Bruges as the commercial and financial centre of north-western Europe? The evidence of the Borromei ledger for 1438”, in: Economic History Review, 61, 2 (2008), pp. 360-379 BLOCKMANS (W.), “The Low Countries in the Middle Ages”, in: Bonney (R.), (ed.), The Rise of the Fiscal State in Europe c. 1200-1815, Oxford, 1999, pp. 281-308 BLOCKMANS (W.), DE MEYER (I.), MERTENS (J.), ea., Studiën betreffende de sociale strukturen te Brugge, Kortrijk en Gent in de 14e en 15e eeuw, Heule, UGA, 1971, 275p. [Serie Studia historica Gandensia 139; Overdruk van Standen en landen; 54(1971)] BLOCKMANS (W.) en HOPPENBROUWERS (P.), (eds.), Eeuwen des onderscheids. Een geschiedenis van middeleeuws Europa, Amsterdam, Bert Bakker, 2004, 476p. BLOM (J.C.H.) en LAMBERTS (E.), (eds.), Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, HB, 2003, 420p. BOONE (M.), “Stedelijke fiscaliteit in de laatmiddeleeuwse Zuidelijke Nederlanden”, in: Tijdschrift voor Fiscaal Recht, 102, 1991, pp. 102-135 BOONE (M.), “Muntgeschiedenis middeleeuwen”, in: Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente? Deel IIIa: Hulpwetenschappen, Gent, Stichting Mens en Kultuur, 1995, pp. 149-165
96
BOONE (M.), “Het falen van de netwerken”, in: PREVENIER (W.), (ed.), Prinsen en poorters. Beelden van de laat-middeleeuwse samenleving in de Bourgondische Nederlanden, 1384-1530, Antwerpen, Mercatorfonds, 1998, pp. 344-354 BOONE (M.), ‘Brugge en de Bourgondische hertogen: shoppen op markten van geld en macht.’, in: VANDEWALLE (A.), (ed.), Hanzekooplui en medicibankiers. Brugge, Wisselmarkt van Europese Culturen, Oostkamp, Stichting Kunstboek, 2002, pp. 123-134 BRULEZ (W.), “Brugge en Antwerpen in de 15e en 16e eeuw: een tegenstelling?”, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, vol. 83, 1 (1970), pp. 15-37 COFFÉ (H.) en VANDEWEYER (J.), Sociaal Kapitaal en Partijkeuze, s.l., 2002, 32p. [Paper gepresenteerd op de tiende sociaal-wetenschappelijke studiedagen op 30 & 31 mei 2002 te Amsterdam.] COLEMAN (J. S.), ‘Social capital in the creation of human capital’, in: The American Journal of Sociology, vol. 94, 1988, pp. 95-120 DE ROOVER (R.), Money, banking and credit in mediaeval Bruges : Italian merchant-bankers lombards and money-changers, a study in the origins of banking, Cambridge, Mediaeval academy of America, 1948, 420 p. [Serie The mediaeval academy of America. Publications ; 51] DE ROOVER (R.), L'évolution de la lettre de change : XIVe - XVIIIe siècles, Paris, Colin, 1953, 240 p. [Serie Ecole pratique des hautes études - Sorbonne. 6e section: Centre de recherches historiques. Affaires et gens d'affaires 4] DE ROOVER (R.), Oprichting en liquidatie van het Brugse filiaal van het bankiershuis der Medici, Brussel, Paleis der Academiën, 1953, 19 p. [Serie Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse academie voor wetenschappen, letteren en schone kunsten van België. Klasse der letteren ; 15/7] DE ROOVER (R.), “The story of the Alberti Company of Florence, 1302-1348, as Revealed in Its Account Books”, in: Business History Review, vol. 32, 1 (1958), pp. 14-59 DE ROOVER (R.), “La balance commerciale entre les Pays-Bas et l’Italie”, in: Revue Belge de Philologie et d’ Histoire, vol. 37 (1959), pp. 374-386 DE ROOVER (R.), The rise and decline of the Medici bank, 1397-1494, Cambridge, Harvard University Press, 1963, 500p. DE ROOVER (R.), The Bruges money market around 1400, Brussel, Paleis der Academiën, 1968, 179 p. [Serie Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse academie voor wetenschappen, letteren en schone kunsten van België. Klasse der letteren 63] DOLLINGER (P.), La Hanse (XIIe – XVIIe siècles), Parijs, Aubier, 1964, 559 p.
97
DUMOLYN (J.), De Brugse opstand van 1436-1438, Heule, UGA, 1997, 381 p. [Serie Standen en landen 101] DUMOLYN (J.), Het hogere personeel van de hertogen van Bourgondië in het Graafschap Vlaanderen (1419-1477), s.n., s.l., 2001, 5 vol., 1645 p. [onuitgegeven doctoraatsverhandeling] DUMOLYN (J.), “Investeren in sociaal kapitaal. Netwerken en sociale transacties van Bourgondische ambtenaren.”, in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 4 (2002), pp. 417-438 ENGLISH (M.), ‘Oorsprong van de devotie tot O.L.Vrouw van Milanen in West-Vlaanderen’, in: ASEB, vol.70 (1927), pp. 5-28 ESCH (A.), “Brügge als Umschlagplatz im Zahlungsverkehr Nordeuropas mit der römischen Kurie im 15. Jahrhundert: die vatikanischen Quellen”, in: JÖRN (N.), PARAVICINI (W.), WERNICKE (H.), Hansekaufletue in Brügge. Teil 4: Beiträge zur Internationalen Tagung in Brügge April 1996 (Kieler Werkstücke. Reihe D: Beiträge zur europäischen Geschichte des späten Mittelalters 13), Frankfurt am Main, 2000, pp. 109-137 FAGEL (R.), “Spanish Merchants in the Low Countries: Stabilitas Loci or Peregrination?”, in: STABEL (P.), BLONDÉ (B.) en GREVE (A.), (eds.), International Trade in the Low Countries (14th-16th Centuries). Merchants, Organisation, Infrastructure. Leuven, Garant, 2000, pp. 87-104 FRIEDLAND, (K.), Die Hanse, Stuttgart, Kohlhammer, 1991, 222p. GALEOTTI (A.), On social and economic networks, Rotterdam, s.n., 2005, 172p. [Tinbergen institute research series, 352] GEIRNAERT (N.), ‘Universitas Mercature. Kooplieden, cultuur en religie in het middeleeuwse Brugge’, in: VANDEWALLE (A.), (ed.), Hanzekooplui en medicibankiers. Brugge, Wisselmarkt van Europese Culturen, Oostkamp, Stichting Kunstboek, 2002, pp. 151-162 GHISALBERTI (A.M.), Dizionario biografico degli Italiani, volume 8, Roma, Istituto della enciclopedia italiana, 1960 GRANOVETTER (M.S.), ‘The strength of weak ties’, in: American Journal of Sociology, vol. 78, 1973, pp. 1360-1380 GREVE (A.), “Die Bedeutung der Brügger Hosteliers für hansische Kaufleute im 14. und 15. Jahrhundert”, in: Jaarboek voor middeleeuwse geschiedenis, 4 (2001), pp. 259-296 GREVE (A.), “Brokerage and Trade in Medieval Bruges: Regulation and Reality”, in: STABEL (P.), BLONDÉ (B.) en GREVE (A.), (eds.), International Trade in the Low Countries (14th-16th Centuries). Merchants, Organisation, Infrastructure. Leuven, Garant, 2000, pp. 37-44
98
GREVE (A.), Hansen, Hosteliers und Herbergen : Studien zum Aufenthalt hansischer Kaufleute in Brügge im 14. und 15. Jahrhundert. 2: Prosopographischer Katalog Brügger Hosteliers des 14. und 15. Jahrhunderts (Promotor Prevenier, Walter promotor), S.l., s.n., 1999, 318 p. [onuitgegeven doctoraat] HODÜM (A.), “Oorsprong van de OLV Presentatie in de St-Jacobskerk te Brugge.”, in: ASEB, vol. 91 (1954), pp. 97-116 HUNT (E.S.) en MURRAY (J.M.), A history of business in medieval Europe, 1200-1550, Cambridge, Cambridge university press, 1999, 277 p. JENKS (S.), England, die Hanse und Preussen : Handel und Diplomatie, 1377-1474, Keulen, Böhlau, 1992, 3 volumes, 1265 p. KIM (P. H.) en ALDRICH (H. E.), Social Capital and Entrepreneurship, Hanover, now Publishers Inc., 2005, 52p. KIRSHNER (J.), (ed.), Business, banking, and economic thought in late medieval and early modern Europe. Selected studies of Raymond de Roover, Chicago, University of Chicago press, 1974, 383p. LAMBERT (B.), The duke, the city and their banker: the Rapondi family and the formation of the Burgundian state (1385-1430), Turnhout, Brepolis, 2006, 215p. LAMBERT (V.), “Methodologische beschouwingen bij het onderzoek naar de concepten 'natie', 'nationalisme' en 'nationale identiteit' in de Middeleeuwen”, in: Jaarboek voor middeleeuwse geschiedenis, 4 (2001), pp. 66-85 LANARO (P.), La pratica dello scambio. Sistemi di fiere, mercanti e città in Europa (1400-1700), Venetië, Saggi Marsilio, 2003, 294 p. LANE (F.C.), Venice, a Maritime Republic, Baltimore, Johns Hopkins University Press, 1973, 505p. LANE (F.C) en MUELLER (R.C.), Money and banking in medieval and Renaissance Venice. Vol 1: coins and moneys of account, Baltimore, Johns Hopkins University Press, 1985, 670p. MAINONI (P.), Mercanti lombardi tra Barcellona e Valenza nel basso Medioevo, Bologna, Cappelli, 1982, 200p. MARRI (G.C.), I documenti commerciale del fondo diplomatico mediceo nell'archivio di stato di Firenze (1230-1492), Firenze, Olschki, 1951, 178 p. [Serie Biblioteca dell'archivo storico Italiano 3] MARECHAL (J.), ‘Le départ de Bruges des marchands étrangers (XVe-XVIe siècles)’, in: ASEB, vol. 88 (1951), pp. 26-74
99
MARECHAL (J.), Europese aanwezigheid te Brugge. De vreemde colonies (XIVe-XIXe eeuw), Brugge, Schoonbaert, 1985, 283p. MARTENS (M.), Pieter Bladelin ca. 1410-1472 en Middelburg in Vlaanderen 1444-1994, Maldegem, Perka, 1994, 63p. MUNRO (J.H.), “English “Backwardness” and Financial Innovations in Commerce with the Low Countries, 14th to 16th Centuries”, in: STABEL (P.), BLONDÉ (B.) en GREVE (A.), (eds.), International Trade in the Low Countries (14th-16th Centuries). Merchants, Organisation, Infrastructure. Leuven, Garant, 2000, pp. 105-168 MURRAY (J.M.), Bruges, cradle of capitalism, 1280-1390, Cambridge, Cambridge university press, 2005, 409 p. MURRAY (J.M.), “Of nodes and networks: Bruges and the infrastructure of Trade in Fouteenth-century Europe”, in: STABEL (P.), BLONDÉ (B.) en GREVE (A.), eds, International Trade in the Low Countries (14th-16th Centuries). Merchants, Organisation, Infrastructure. Leuven, Garant, 2000, pp. 1-14 MYRA (E.) en DELVA (A.), (eds.), A la Búsqueda del Toisón de Oro. La Europa de los Príncipes. La Europa de las Ciudades, Valencia, Comunicación Gráfica, 2007, 2 vol. NEWTON (K.), “Trust, Social Capital, Civil Society, and Democracy”, in: International Political Science Review, Vol 22, No. 2 (2001), pp. 201–214 PARAVICINI (W.) en KRUGERUND (K.), Hansekaufleute in Brügge. 1 : Die Brügger Steuerlisten 1360-1390, Frankfurt am Main, Lang, 1992, 227 p. [Serie Kieler Werkstücke. Reihe D: Beiträge zur europäischen Geschichte des späten Mittelalters 2] PARAVICINI (W.) en ASMUSSEN (G.), Hansekaufleute in Brügge. 2: Die Lübecker Flandernfahrer in der zweiten Hälfte des 14. Jahrhunderts (1358-1408), Frankfurt am Main, Lang, 1999, 1024 p. [Serie Kieler Werkstücke. Reihe D: Beiträge zur europäischen Geschichte des späten Mittelalters 9] PAVIOT (J.), “Les Portugais à Bruges”, in: STABEL (P.), BLONDÉ (B.) en GREVE (A.), (eds.), International Trade in the Low Countries (14th-16th Centuries). Merchants, Organisation, Infrastructure. Leuven, Garant, 2000, pp. 55-74 PETTI BALBI (G.), 'Brugge, haven van de Italianen’, in: VANDEWALLE (A.), (ed.), Hanzekooplui en medicibankiers. Brugge, Wisselmarkt van Europese Culturen, Oostkamp, Stichting Kunstboek, 2002, pp. 58-62 PHILLIPS (W.D.), JR., “Merchants of the Fleece: Castilians in Bruges and the Wool Trade”, in: STABEL (P.), BLONDÉ (B.) en GREVE (A.), (eds.), International Trade in the Low Countries (14th-16th Centuries). Merchants, Organisation, Infrastructure. Leuven, Garant, 2000, pp. 75-86
100
PREVENIER (W.), HOWELL (M.) en BOONE (M.), Uit Goede Bron. Introductie tot de historische kritiek, Antwerpen, Garant, 2000, 208p. PUTNAM (R.), Making democracy work. Civic traditions in modern Italy. Princeton, Princeton University Press, 1993, 258p. REYERSON (K.L.), Business, banking and finance in medieval Montpellier, Toronto, Pontifical institute of mediaeval studies, 1985, 184p. RÖHRKASTEN (J.), The mendicant houses of medieval London, 1221-1539, Munster, LIT Verlag, 2004, 674p. SACRÉ (D.) en TOURNOY (G.), (eds.), Myricae : essays on Neo-latin literature in memory of Jozef Ijsewijn, Leuven, Leuven university press, 2000, 690 p. [Serie: Supplementa humanistica Lovaniensia 16 ] SCOTT (J.), Social Network Analysis: a handbook, Londen, Sage Publications, 2000, 208p. s.n., Studi in onore di Armando Sapori, Milano, Instituto Editoriale Cisalpino, 1957, 1491 p. STABEL (P.) en HAEMERS (J.), “From Bruges to Antwerp. International commercial firms and government’s credit in the late 15th and early 16th century”, in: SANZ AYÁN (C.) en GARCÍA GARCÍA (B.), (eds.), Banca, crédito y capital. La monarquía Hispánica y los antiguos Países Bajos (1505-1700), Madrid, 2006, pp. 21-37 STABEL (P.), “De gewenste vreemdeling. Italiaanse kooplieden en stedelijke maatschappij in het laat-middeleeuws Brugge.”, in: Jaarboek voor middeleeuwse geschiedenis, 4 (2001), pp. 189-221 STABEL (P.), “Bruges and the German Hanse: Brokering European Commerce”, in: FRANÇOIS (L.) en ISAACS (A.K.), (eds.), The sea in European history, Pisa, Plus, 2001, pp. 35-51 STABEL (P.), “Marketing Cloth in the Low Countries: Manufacturers, Brokers and Merchants (14th-16the centuries)”, in: STABEL (P.), BLONDÉ (B.) en GREVE (A.), (eds.), International Trade in the Low Countries (14th-16th Centuries). Merchants, Organisation, Infrastructure. Leuven, Garant, 2000, pp. 15-36 STABEL (P.), “Kooplieden in de stad”, in: VANDEWALLE (A.), (ed.), Hanzekooplui en medicibankiers. Brugge, Wisselmarkt van Europese Culturen, Oostkamp, Stichting Kunstboek, 2002, pp. 85-96 SPALLANZANI (M.) en MELIS (F.), La banca pisana e le origini della banca moderna, Firenze, Le Monnier, 1987, 387 p. [Serie Istituto internazionale di storia economica F. Datini Prato. Opere sparse di Federigo Melis 5] SPUFFORD (P.), Handbook of medieval exchange, London, Offices of the Royal historical society, 1986, 376p.
101
SPUFFORD (P.), Money and its use in medieval Europe, Cambridge, Cambridge university press, 1988, 467p. ‘T HART (M.) en VAN DER HEIJDEN (M.), ‘Het geld van de stad. Recente historiografische trends in het onderzoek naar stedelijke financiën in de Nederlanden.’, in: Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis, vol.3, 3 (2006), pp. 3-35 TRECCANI DEGLI ALFIERI (G.), e.a., Storia di Milano, Milaan, Fondazione Treccani degli Alfieri, 16 vol., 1953-1962 TRIO (P.), “Broederschappen bij bedelorden in de nederlanden gedurende de late middeleeuwen.”, in: CLOET (M.) en DAELEMANS (F.), (eds.), Godsdienst, Mentaliteit en Dagelijks Leven. Religieuze geschiedenis in België sinds 1970, Brussel, 1988 [Handelingen van het colloquium van 23 en 24 september 1987], pp. 47-62 VAN DER WERFF (E.O.), (ed.), e.a., Burgundica et varia. Keuze uit de verspreide opstellen van A. G. Jongkees, Hilversum, Verloren, 1990, 365 p. [Middeleeuwse studies en bronnen 19] VANDEWALLE (A.), ‘De vreemde naties in Brugge’, in: VANDEWALLE (A.), (ed.), Hanzekooplui en medicibankiers. Brugge, Wisselmarkt van Europese Culturen, Oostkamp, Stichting Kunstboek, 2002, pp. 27-42 VANDEWALLE (A.), ‘Bruges, the centre of international trade and the seat of the nation of Aragon-Cotolonia in the late middle ages‘ in: MYRA (E.) en DELVA (A.), (eds.), A la Búsqueda del Toisón de Oro. La Europa de los Príncipes. La Europa de las Ciudades, Valencia, Comunicación Gráfica, 2007, pp. 625-631 VANHOUTRYVE (A.), Bibliografie van de geschiedenis van Brugge, 8 dln., Handzame, Familia et Patria, 1972 VAN HOUTTE (J.), “The rise and decline of the market of Bruges”, in: Economic History Review, vol. 19, 1966, pp. 29-47 VAN HOUTTE (J.), De geschiedenis van Brugge, Tielt, Lannoo, 1982, 606 p. VAN UYTVEN (R.), “De overige handelsgoederen te Brugge”, in: VANDEWALLE (A.), (ed.), Hanzekooplui en medicibankiers. Brugge, Wisselmarkt van Europese Culturen, Oostkamp, Stichting Kunstboek, 2002, pp. 73-82 VAUGHAN (R.), De Bourgondiërs, Bussum, Fibula-Van Dishoeck, 1976, 248 p. [vertaald door MOHR-HORSMAN (G.C.), oorspronkelijke titel: Valois Burgundy] VAUGHAN (R.), Philip the Good. The apogee of Burgundy, Londen, Longmans, 1970, 476p. VERMEERSCH (V.), (ed.), Brugge en Europa, Antwerpen, Mercatorfonds, 1992, 439p.
102
ZERBI (T.), Le origini della partita doppia, Milaan, Carlo Marzorati, 1952, 520p. ZOETE (A.), De beden in het graafschap Vlaanderen onder de hertogen Jan zonder Vrees en Filips de Goede (1405-1467), Brussel, Koninklijke academie voor wetenschappen, letteren en schone kunsten van België, 1994, 275p. [Serie Verhandelingen van de Koninklijke academie voor wetenschappen, letteren en schone kunsten van België. Klasse der letteren 149]
103
Bijlagen
Bijlage 1: De Milanese tak van de familie Borromei
104
Bijlage 2: de Pisaans-Florentijnse tak van de familie Borromei
Bijlage 3: De schuldenaars in het kasboek van de Brugse Filippo
Borromei & co., eind 1438
Naam in kasboek openstaande schuld op 31/12/1438 (in gr. Vl.)
Alart, messer Monfiano, of Ghent 1.16.8
Alchieri, Piero, of Bruges 13.19.3
Bartolomeo da Montecatini, broker 8.11.0
Belens or Labelens, Jan 2.7.3
Borromei, messer Antonio and Lazzaro di Giovanni, of Venice 0.5.0
Buna, Colard, grocer, of Bruges 2.5.8
Burletto, Giovanni, mercer at the Cloth Hall 12.2.0
Del Sozzo, Carlo, broker of the exchanges in Bruges 3.0.0
Del Testa Girolami, Giovanni 3.0.0
Fagnano, Felice da 53.10.8
Ghuoris, Pieter, grocer, of Bruges 11.15.10
Gigli, Carlo 2.9.10
Grasso, Ambrogio, of Milan 0.6.10
Gruyani, Yves, of Lille 0.13.2
Lazzaro di Giovanni, of Venice 3.5.4
Bartolomeo di Francesco
FrancescoLodovico
+ 1415
Gabriello
Piero
° 1433
Benedetto
+1452Antonio
Piero
° 1369
+ ca. 1425
Giuliano Alessandro
105
Lorenzo da Roma, friar of the Franciscan Order 1.19.4
Marliano, Giovanni da, of Bruges and Middelburg 7.0.5
Micheli, Giovanni 0.13.0
Niccolò da Meleto, of Bologna 0.14.4
Ossona, Jacopo da 9.0.0
Piero di Bullo, his widow, that is to say, the mother [sic] 5.14.2
Rossi, Antonio de’ & co., of Cologne 0.1.8
Rovere, Derec de, grocer of Bruges 1.14.8
San Giovanni Battista (consulate) 0.3.2
Tancio, Battista 1.3.2
Uberto, clerk of Arcibaldo, ‘oste’ in Malines 2.5.0
Vamonem or Vanmonem, Christian, of Cologne [in Bruges] 0.5.6
Van Yseghem *?Iseghem+, Jan, ‘feraro’ at the crane 2.0.0
Vanderdura, Tomas, broker of the exchanges 2.12.0
Vandericche [?Rijcke, Ricque, Rijcx], Matteo carrier [in Bruges] 3.4.4
Vivaldi, Lorenzo de' 0.5.5
SUBTOTAAL 158.4.8
Onbetaalde handelswaar op 31/12/1438 totale waarde (in gr. Vl.)
Filippo Borromei, conto a parte for expenses for letters 0.5.0
For canvas belonging to us, sent to Filippo Borromei & co. of London 71.17.11
Cloth sent to Southampton to C. Cattano 64.10.11
Fustian of Augsburg, 6 bales, sent to Seville to Giovanni Provana 96.2.9
Jewels sent to Lazzaro di Giovanni 2.18.9
Lazzaro di Giovanni of Venice, for balases and emeralds sent to him for sale 3.5.4
Madder of Reimerswaal 37.14.1
Marliano Giovanni, conto a parte for madder 41.16.1
Pepper belonging to us, bought for us in Germany by Corrado Pangartenaro & co 238.18.3
Silk cloth belonging to us, i.e. 10 pieces of various colours and 16 pieces of damask 90.12.4
SUBTOTAAL 648.1.5
TOTAAL 806.6.1
106
Bijlage 4: Lijst van de handelaars met meer dan 20 verrichtingen in het
kasboek van de Filippo Borromei & co. in 1438
Meer dan 200 posts.
Borromei, Filippo & co., of Bruges. 1769 posts, waarvan 25 wisselbrieven, 1 geweigerde
wisselbrief en 126 goederentransacties. De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 39.568 lb.
6s. 5d. gr. Vl.
Borromei, Filippo & co., of London. 668 posts, waarvan 294 wisselbrieven, 6 geweigerde
wisselbrieven, 60 brieven voor betalingsverzoek (de zogenaamde letter of advice) en 29
goederentransacties. De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 24.287 lb. 13s. 9d. gr. Vl.
Cecco [of Cicco] di Tommaso and brothers, of Venice. 334 posts, waarvan 165 wisselbrieven,
8 geweigerde wisselbrieven, 56 betalingsverzoeken en slechts 1 goederentransactie.328 Deze
Senezen waren de voornaamste Venetiaanse correspondent van de Filippo Borromei & co.
vanaf 1437. Het filiaal te Venetië werd gesticht omstreeks 1430, en kende een fenomenaal
zakencijfer met een overweldigende cash flow. Het bleek echter een hevige maar relatief
korte carrière, die in 1446 eindigde met de liquidatie van de filialen te Venetië en
Valencia.329 De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 27.107 lb. 17s. 2d. gr. Vl.
Alessandro Borromei and Antonio di Francesco & co., of Bruges. 292 posts, waarvan 74
wisselbrieven en 1 goederentransactie.330 De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 10.559 lb.
15s. 8d. gr. Vl.
Borromei, Filippo & co., of Barcelona. 270 posts, waarvan 156 wisselbrieven, 3 geweigerde
wisselbrieven, 33 betalingsverzoeken en 2 goederentransacties.331 De totale cash flow in
1438 bedraagt ca. 14.140 lb. 19s. 4d. gr. Vl.
Paolo da Castagnolo. 213 posts, waarvan 13 wisselbrieven, 1 betalingsverzoek en 22
goederentransacties. De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 5306 lb. 1s. 10d. gr. Vl.
Manager van het Brugse filiaal en afkomstig uit Firenze. Van mei tot en met augustus
328
Op 31 mei 1438, gekocht bij Bereguer Fortuna ter waarde van 9s 4d gr. Vl., voor laken van een niet nader gespecificeerde lichte soort. Br. Kb. f° 184.1 329
BISCARO (G.), ‘Il banco Filippo Borromei e compagni di Londra (1436-1439)”, in: Archivio Storico Lombardo, vol. 19, 40 (1913), p. 75, noot 1 330
Op 10 januari 1438, ter waarde van 150 lb gr. Vl., voor wijn en haring. Br. Kb. f° 137.1 331
Beide afrekeningen op 31 december 1438. Aankoop van wol, ter waarde van 8 lb. gr. Vl., f° 395.5, en aankoop van Hollands laken ter waarde van 30 lb. 16s. 9d. gr. Vl., f°395.4
107
registreert hij quasi geen enkele verrichting. Noteerde hij rechtstreeks in het kasboek of is
hier meer aan de hand?
151-200 posts
Felice da Fagnano. 192 posts, waarvan 5 wisselbrieven en 5 goederentransacties. De totale
cash flow in 1438 bedraagt ca. 2134 lb. 15s. 8d. gr. Vl. Medewerker van de Borromei en
afkomstig uit Lucca. Hij maakt van juli t.e.m. augustus quasi geen enkele registratie, en dit op
bijna hetzelfde tijdstip als zijn overste. Noteerde hij rechtstreeks in het kasboek, was hij op
(zaken)reis of is er een andere verklaring?
Lorenzo di Niccolò di Zanobi & co. of Bruges. 178 posts, waarvan 23 wisselbrieven, 4
geweigerde wisselbrieven, 3 betalingsverzoeken en 6 goederentransacties. De totale cash
flow in 1438 bedraagt ca. 6068 lb. 11s. 2d. gr. Vl. Toscaan.
Ubertino de’ Bardi & co., of Bruges. 173 posts, waarvan 45 wisselbrieven. De totale cash flow
in 1438 bedraagt ca. 5570 lb. 5s. 7d. gr. Vl.
Alessandro di Piero Borromei. 157 posts, waarvan 3 wisselbrieven en 8 goederentransacties.
Duidelijk manusje van alles. De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 1357 lb. 7s. 11d. gr. Vl.
Medewerken van de Borromei te Brugge. Maakt zijn eerste verrichting pas op 8 juli en komt
pas goed op dreef vanaf augustus. Is hij pas later bij de bank gekomen?
101-150 posts
Goffredo Rapondi, of Bruges. 146 posts, waarvan 32 wisselbrieven, 1 betalingsverzoek en
twee goederentransacties.332 De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 3925 lb. 18s. 10d. gr.
Vl. Hij was een belangrijke stoffen- en zijdehandelaar tussen Brugge en Londen.333
Antonio Taverna. 142 posts, waarvan 33 wisselbrieven, 1 geweigerde wisselbrief en 1
goederentransactie.334 De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 4594 lb. 15s. 1d. gr. Vl.
332
Beide op 22 oktober 1438. 1 stuk satijn ter waarde van 22 lb. 10s en 23 stukken zijde ter waarde van 326 lb. 6s. 1d. Br. Kb. f° 134.1 333
BISCARO (G.), ‘Il banco Filippo Borromei e compagni di Londra (1436-1439)”, 1913, p. 72 334
Op 4 oktober 1438. 1 zak saffraan ter waarde van 25 lb. 6s. gr. Vl. Br. Kb f° 127.1. Geweigerde wisselbrief op 22 september, ter waarde van 27 lb. 1s. gr. Vl. vanwege ene Ugo Vespere uit Geneve.
108
Filippo Borromei & co., of Milan. 132 posts, waarvan 43 wisselbrieven, 1 geweigerde
wisselbrief, 17 betalingsverzoeken en 4 goederentransacties. De totale cash flow in 1438
bedraagt ca. 6029 lb. 17s. 3d.
Bernardo Cambi and Forese da Rabatta, of Bruges. 128 posts, waarvan 33 wisselbrieven. De
totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 3747 lb. 16s. 8d. gr. Vl.
Giovanni Tanzo, of Milan. 118 posts, waarvan 26 wisselbrieven, 15 betalingsverzoeken. De
totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 3965 lb. 14s. 1d. gr. Vl.
Messer Antonio Borromei and Lazzaro di Giovanni, of Venice. 117 posts, waarvan 78
wisselbrieven en 3 betalingsverzoeken. De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 8563 lb. 6s.
8d. gr. Vl.
Bernardo da Uzzano & co., of Barcelona. 112 posts, waarvan 48 wisselbrieven, 4 geweigerde
wisselbrieven en 13 betalingsverzoeken. De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 3029 lb. 9s.
10d. gr. Vl.
Berenguer Fortuna, of Bruges. 107 posts, waarvan 51 wisselbrieven, 1 betalingsverzoek en 2
goederentransacties.335 De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 2514 lb. 11s. 9d. gr. Vl.
Giovanni Panigarola and brothers, of Geneva. 103 posts, waarvan 66 wisselbrieven, 7
geweigerde wisselbrieven en 3 betalingsverzoeken. De totale cash flow in 1438 bedraagt ca.
3443 lb. 1s. 9d. gr. Vl.
Bernardo Portinari. 103 posts, waarvan 20 wisselbrieven. De totale cash flow in 1438
bedraagt ca. 3480 lb. 9s. 9d. gr. Vl.
Girolamo Lomellino. 101 posts, waarvan 20 wisselbrieven. De totale cash flow in 1438
bedraagt ca. 2902 lb. 19s. 3d. gr. Vl.
76-100 posts
Arrighino Panigarola, of Venice. 99 posts, waarvan 32 wisselbrieven, 3 geweigerde
wisselbrieven, 14 betalingsverzoeken en 4 goederentransacties. Dit was de voornaamste
correspondent van de Brugse Borromei vooraleer Cecco di Tommaso e fratelli di Siena hun
plaats innamen.336 De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 3842 lb. 3s. 6d. gr. Vl.
335
Op 31 mei 1438, verkoop van een niet gespecificeerde soort licht laken ter waarde van 9s. 4d. gr. Vl. Br. Kb. f° 19.1. Op 30 september, verkoop van niet gespecificeerd fijn laken ter waarde van 15s. Br. Kb. f° 123.1 336
Biscaro (G.), op. cit. , p. 72
109
Gabriello Soranzo. 96 posts, waarvan 39 wisselbrieven. De totale cash flow in 1438 bedraagt
ca. 3437 lb. 4s. 9d. gr. Vl.
Simon Francesco Maggiolini en Lorenzo Damiani & co. of Bruges. 94 posts, waarvan 22
wisselbrieven en 2 goederentransacties.337 De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 2170 lb.
5s. 11d. gr. Vl.
Dno. Benedetto Bon. 94 posts, waarvan 14 wisselbrieven. De totale cash flow in 1438
bedraagt ca. 2008 lb. 19s. 9d.
Giovanni Ventura & co., of Barcelona. 89 posts, waarvan 43 wisselbrieven, 1 geweigerde
wisselbrief en 13 betalingsverzoeken. De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 3042 lb. 11s.
gr. Vl.
Bartolomeu Riba or Ribba. 88 posts, waarvan 28 wisselbrieven en 1 goederentransactie.338
De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 2937 lb. 12s. 5d. gr. Vl.
Dno. Benedetto Spinola. 85 posts, waarvan 29 wisselbrieven. De totale cash flow in 1438
bedraagt ca. 2580 lb. 11s. 3d. gr. Vl.
Bernardo Giorgi. 84 posts, waarvan 24 wisselbrieven en 1 geweigerde wisselbrief. De totale
cash flow in 1438 bedraagt ca. 1205 lb. 7s. 1d. gr. Vl.
Agostino Salvatico. 81 posts, waarvan 15 wisselbrieven. Consul van de Genuezen. De totale
cash flow in 1438 bedraagt ca. 2476 lb. 9s. 8d.
Francesco Venier. 81 posts, waarvan 16 wisselbrieven. De totale cash flow in 1438 bedraagt
ca. 2397 lb. 15s. 9d. gr. Vl.
Francesco Junyent. 75 posts, waarvan 28 wisselbrieven. De totale cash flow in 1438 bedraagt
ca. 1258 lb. 6s. 8d. gr. Vl. a Catalan
51-75 posts
Giovanni Panigarola and brothers, of Milan. 67 posts, waarvan 43 wisselbrieven en 8
betalingsverzoeken. De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 2514 lb. 14s. 4d.
337
Op 14 augustus 1438, verkoop van niet gespecificeerd laken (wellicht Engels laken, daar het in Londen werd ingescheept) ter waarde van 49 lb. 14s. 10d. gr. Vl. (Br. Kb. f° 319.3). Op 17 december verkoop van suiker aan de Filippo Borromei (voor huishoudelijk gebruik), ter waarde van 11s. 8d. gr. Vl. (Br. Kb. f° 110.1). 338
De verkoop van 2 koraaldraden op 23 september 1438, ter waarde van 10 lb. 5s. gr. Vl. (Br. Kb. f° 71.1).
110
Gabriello and Agostino Ruffini. 66 posts, waarvan 10 wisselbrieven, 5 betalingsverzoeken en
2 goederentransacties.339 Ze betalen ook huur voor een winkeltje te Brugge, aan ene Jacob
Vanderare [sic]. Hun totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 1104 lb. 11s. 3d. gr. Vl.
Jacopo Ventura & co., of Avignon. 64 posts, waarvan 26 wisselbrieven en 18
betalingsverzoeken. De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 2077 lb. 11s. 3d. gr. Vl.
Joan Claris, of Bruges. 62 posts, waarvan 20 wisselbrieven en 1 goederentransactie.340 De
totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 1754 lb. 15s. 4d. gr. Vl. [a Catalan]
Guglielmino da Marliano, of Geneva. 62 posts, waarvan 25 wisselbrieven, 7 geweigerde
wisselbrieven en 5 betalingsverzoeken. De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 1522 lb. 16s.
7d.
Francesco Boscoli and Giovanni da Uzzano & co., at the papal court. 59 posts, waarvan 8
wisselbrieven en 8 betalingsverzoeken. De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 2256 lb. 13s.
8d.
Filippo Borromei & co., of Bruges and Lorenzo di Niccolò. 57 posts, waarvan 29
goederentransacties. De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 1636 lb. 18s. 1d. gr. Vl.
Francesco de’ Fornari, of Genoa. 55 posts, waarvan 43 wisselbrieven, 1 geweigerde
wisselbrief en 1 betalingsverzoek. De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 2674 lb. 19s. 9d.
Bernardo and Matteo Ricci & co., of Avignon. 55 posts, waarvan 39 wisselbrieven. De totale
cash flow in 1438 bedraagt ca. 2673 lb. 8s. 40d. gr. Vl.
Tommaso de' Marchili, of Bruges and Malines. 54 posts, waarvan 8 wisselbrieven, 12
betalingsverzoeken en 1 geweigerde wisselbrief. De totale cash flow in 1438 bedraagt ca.
3500 lb. 16s. 4d. gr. Vl.
Raffaello Giustiniani. 52 posts, waarvan 19 wisselbrieven. De totale cash flow in 1438
bedraagt ca. 2198 lb. 8s. 6d. gr. Vl.
339
Beiden voor de verkoop van naalden in Bergen-op-Zoom, op 19 november en 17 december 1438. Totale waarde 4 lb. 12 s. gr. Vl. (Br. Kb. f° 232.2) 340
De verkoop van een zak amandelnoten aan de Brugse Borromei (voor huishoudelijk gebruik) op 27 maart 1438, ter waarde van 3lb. 14s. 9d. gr. Vl. (Br. Kb. f° 21.1)
111
36-50 posts
Niccolò Contarini. 47 posts, waarvan 17 wisselbrieven. De totale cash flow in 1438 bedraagt
ca. 871 lb. 2d. gr. Vl.
John Aron or Haron. 45 posts, waarvan 10 wisselbrieven. De totale cash flow in 1438
bedraagt ca. 1233 lb. 10s. 4d. gr. Vl. Een typisch voorbeeld van een Engelsman die geld uit
Londen overmaakt naar Brugge, om het daarna in Antwerpen aan te wenden.
Gigliardo or Giglio [?] of Cologne, banker in Tournai. 44 posts, die quasi uitsluitend cash
transacties buiten Brugge omvatten. Tussen 11 en 20 juni doet hij 18 verrichtingen op de
geldmarkt van Antwerpen, en tussen 19 en 25 november 5 verrichtingen in Bergen-op-
Zoom.341 Enkel in mei en september lijkt hij aanwezig te Brugge. De totale cash flow in 1438
bedraagt ca. 1379 lb. 12s. 1d. gr. Vl.
Francesco Salviati. 44 posts, waarvan 4 wisselbrieven en 1 goederentransactie.342 De
resterende posts zijn voornamelijk cash transacties, waarvan het leeuwendeel in januari
werd verricht. Salviati verbleef kennelijk gedurende 8 maand bij de Borromei te Brugge, en
betaalde hen daarvoor 8 lb. gr. Vl. De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 873 lb. 19s. 1d.
gr. Vl.
Niccolò Di Poggio. 42 posts, waarvan 9 wisselbrieven en 1 geweigerde wisselbrief. De totale
cash flow in 1438 bedraagt ca. 525 lb. 7s. gr. Vl. Afkomstig uit Lucca.
Wilhelm Princhevele, Plinchevel, Perchevel or Perchevelde. 39 posts, waarvan 5
wisselbrieven en 3 goederentransacties.343 De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 1571 lb.
6s. 3d. gr. Vl. Duits handelaar.
Bernardo Ventura en Giannozzo Bucelli & co., of Montpellier. 37 posts, waarvan 20
wisselbrieven en 9 betalingsverzoeken. De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 1185 lb. 8s.
2d. gr. Vl.
21-35 posts
Dno. Vitaliano Borromei. 35 posts, waarvan 5 goederentransacties. De totale cash flow in
1438 bedraagt ca. 1641 lb. 19s. 4d. gr. Vl.
341
Br. Kb. f° 60.7, f° 76.1 & 76.2, f° 232.1. Zijn verhandelde krediet in Antwerpen bedraagt meer dan 290 lb. gr. Vl. en in Bergen-op-Zoom meer dan 450 lb. gr. Vl. 342
Br. Kb. f° 6.7 en f° 33.2. De handelswaar betreft een paard, verkocht op 19 augustus 1438, ter waarde van 1 lb. 12 s. gr. Vl. De totale waarde van de ontvangen en verstuurde wisselbrieven bedraagt 156 lb. 5s. 2d . gr. Vl. 343
Br. Kb. f° 13.1, f° 72.3, f° 122.2, f° 133.2
112
Dno. Raffaello de’ Fornari. 35 posts, waarvan 16 wisselbrieven, 3 geweigerde wisselbrieven
en 3 betalingsverzoeken. De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 731 lb. 17s. 2d. Afkomstig
uit Genua.
Battista Tancio. 35 posts, enkel in november en december. Hij wordt betaald voor allerlei
klusjes, zoals enkele zeer vertrouwelijke: het vervoeren van baar geld terug naar Brugge, na
de geldmarkten van Antwerpen en Bergen-op-Zoom.344 Zo betrouwbaar bleek dit sujet
echter niet, want hij voerde enkele betalingen niet uit (“he did not pay, as he was supposed
to do”). Zijn rekening wordt dan ook niet overgedragen naar 1439, hoewel nog niet al zijn
schulden waren ingelost.345 De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 462 lb. 2s. 11d.
Pere Alaves or Laves (Pere Alames).346 34 posts, waarvan 16 wisselbrieven. Laves overleed
omstreeks midden december, waarna zijn zaken werden waargenomen door zijn factor
Miquel Desines. De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 1020 lb. 6s. 2d. gr. Vl.
Ralph March. 33 posts, waarvan 2 wisselbrieven en 1 goederentransactie.347 De twee
wisselbrieven worden tijdens de jaarmarkt van Antwerpen vanuit Londen naar Brugge
gezonden, waarna het geld op de geldmarkt van de Scheldestad wordt uitbetaald. Dit is een
stramien dat we overigens bij meerdere Engelsen zien opduiken. De totale cash flow in 1438
bedraagt ca. 414 lb. 7s. 6d. gr. Vl.
Piero Gaetani and Antonio Da Settimo, of Palermo. 32 posts, waarvan 4 wisselbrieven en 15
goederentransacties. De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 423 lb. 7s. 11d. gr. Vl. Beiden
zijn Pisanen.
Niccolò Ranghiadore of Venice. 32 posts, waarvan 15 wisselbrieven en 7 betalingsverzoeken.
Hij krijgt ook interest voor geld in deposito. De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 1213 lb.
18s. 6d.
Mariano Rau, of Bruges. 31 posts, waarvan 9 wisselbrieven en 1 goederentransactie. De
totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 561 lb. 3s. 3d. gr. Vl.
Bernardo da Uzzano, and Diego degli Alberti, & co., of Basel. 31 posts, waarvan 11
wisselbrieven, 1 geweigerde wisselbrief en 2 betalingsverzoeken. De totale cash flow in 1438
bedraagt ca. 684 lb. 18s. 6d. gr. Vl.
344
“Made good ('facemo buoni') for expenses he incurred [on a journey] from Antwerp to Bruges with
Bartolomeo our valet, carrying one tun of coins, and for hire of a cart” Br. Kb. f° 252.4 345
Zie bijlage 3 346
MAINONI (P.), Mercanti lombardi tra Barcellona e Valenza nel basso Medioevo, 1982, p. 108 347
De totale waarde van de wisselbrieven samen bedraagt 178 lb. 15s. gr. Vl. De goederen betreffen de aankoop van fustein, ter waarde van 26 lb. 12s. 6d. gr. Vl., op 3 mei 1438. Br. Kb. f° 60.1 & 60.5, f° 74.8, f° 77.9
113
Giovanni Arnolfini. 30 posts, waarvan 4 wisselbrieven, 1 betalingsverzoek en 1
goederentransactie.348 De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 824 lb. 11s. 3d. gr. Vl.
Florentijn en vertrouwensman van de Bourgondische hertog.
Giovanni Chlavelo or Chavelo. 30 posts, waarvan 5 wisselbrieven. De totale cash flow in 1438
bedraagt ca. 568 lb. 7s. 1d. gr. Vl.
John Frassardo. 29 posts, waarvan 3 wisselbrieven. Hij is quasi uitsluitend actief op de
jaarmarkten van Bergen-op-Zoom (mei en november) en Antwerpen (juni). De totale cash
flow in 1438 bedraagt ca. 393 lb. 8s. 8d. gr. Vl.
Giannino, our valet. 29 posts, waarvan 1 goederentransactie.349 De totale cash flow in 1438
bedraagt ca. 300 lb. 13 s. gr. Vl.
Jacopo da Ossona. 29 posts, waarvan 2 wisselbrieven en 2 betalingsverzoeken. De totale
cash flow in 1438 bedraagt ca. 672 lb. 2d. gr. Vl.
Alessandro Palastrello [employee of the Borromei London]. 29 posts, waarvan 1 wisselbrief.
692 lb. 8s. 3d. gr. Vl.
Jacopo Pizamano. 29 posts, waarvan 10 wisselbrieven en 1 geweigerde wisselbrief. De totale
cash flow in 1438 bedraagt ca. 825 lb. 10s. 4d. gr. Vl.
Derec de Rovere, grocer of Bruges. 29 posts, waarvan 1 goederentransactie.350 De totale
cash flow in 1438 bedraagt ca. 1617 lb. 18s. 2d. gr. Vl.
Cristofano Cattano, of Southampton. 28 posts, waarvan 4 wisselbrieven en 3
goederentransacties. De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 918 lb. 18s. 2d. gr. Vl.
Jean Polardo or Pulardo, of Hainaut. 28 posts, waarvan het leeuwenaandeel plaatsvond in
Bergen-op-Zoom (mei en november) en Antwerpen (juni). Te Brugge doet hij enkel
transacties tussen 28 augustus en 30 september. De totale cash flow in 1438 bedraagt ca.
1371 lb. 17s. 4d. gr. Vl.
Tidman Claisson, moneychanger and banker in Antwerp. 27 posts, quasi louter cash
transacties. De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 931 lb. 18s. 11d. gr. Vl.
348
Aankoop van huiden op 20 september 1438 ter waarde van 1 lb. 4s. gr. Vl. (Br. Kb. 67.1) 349
Verkoop van naalden in Bergen-op-Zoom in opdracht van de Borromei, ter waarde van 3 lb. 2s. gr. Vl. (Br. Kb. 239.1) 350
Aankoop van tin in naam van de Borromei, ter waarde van 32 lb. 18s. 7d. gr. Vl. (Br. Kb. f° 148.1)
114
Joan Cardona. 27 posts, waarvan 8 wisselbrieven. 612 lb. 9s. 7d. gr. Vl. Telg van een
belangrijke familie Cardona uit Catalonië.351
Cecco di Tommaso and brothers, of Valencia. 26 posts, waarvan 16 wisselbrieven en 4
betalingsverzoeken. De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 853 lb. 17s. 2d. gr. Vl.
Uberto Doria. 26 posts, waarvan 13 wisselbrieven. De totale cash flow in 1438 bedraagt ca.
844 lb. 17s. 2d. gr. Vl.
Bernardo da Uzzano and Bianco d’Agostino & co., of Florence. 26 posts, waarvan 10
wisselbrieven, 1 geweigerde wisselbrief, 5 betalingsverzoeken en 1 goederentransactie.352
De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 978 lb. 5s. 1d. gr. Vl.
Giovanni da Marliano, of Bruges and Middelburg. 25 posts, waarvan 3 goederentransacties.
De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 84 lb. 2s. 1d. gr. Vl.
Michele D’Alzate. 24 posts, waarvan 2 wisselbrieven en 1 goederentransactie.353 Hij blijkt
ook aanwezig in Bergen-op-Zoom in november, en betaalt er 14 lb. gr. Vl. aan Paolo da
Castagnolo. De overige registraties zijn voornamelijk cash transacties, wellicht te Brugge. De
totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 294 lb. 9s. 8d. gr. Vl.
Dno. Raffaello de’ Fornari of Genoa and Jacopo Ventura & co., of Avignon. 24 posts, waarvan
13 wisselbrieven. De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 747 lb. 7s. 2d. gr. Vl.
Paolo Meliani, of Bruges. 24 posts, waarvan 5 wisselbrieven. De totale cash flow in 1438
bedraagt ca. 1054 lb. 5s. 1d. gr. Vl.
Francesco Micheli. 24 posts, waarvan 7 wisselbrieven. De totale cash flow in 1438 bedraagt
ca. 482 lb. 10s. 5d.
Luciano Spinola. 24 posts, waarvan 9 wisselbrieven. De totale cash flow in 1438 bedraagt ca.
627 lb. 8s. gr. Vl.
Hans Volstedene or Voscendene. 24 posts, waarvan 3 wisselbrieven en 2
goederentransacties. De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 850 lb. 13s. 4d. gr. Vl.
351
MAINONI (P.), Mercanti lombardi tra Barcellona e Valenza nel basso Medioevo, 1982, p. 108 352
Aankoop van wol in naam van de Borromei, ter waarde van 84 lb. 11d. gr. Vl. (Br. Kb. 357.1) 353
Wisselbrieven voor een totale waarde van 41 lb. 4s. 8d. gr. Vl. De handelswaar betreft kruiden, verkocht aan de Borromei (voor huishoudelijk gebruik), ter waarde van 10s. 2d. gr. Vl. (Br. Kb. f° 42.2)
115
Guglielmo da Imbona. 23 posts, waarvan 1 wisselbrief en 1 goederentransactie.354 Hij
verbleef ook een periode bij de Borromei te Brugge, en betaalde hen daarvoor 3 lb. 1s. 5d.
gr. Vl. De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 240 lb. 3s. 10d. gr. Vl.
Bardo di Salvestro Neri & co., of Geneva. 23 posts, waarvan 8 wisselbrieven en 5
betalingsverzoeken. Ze betalen ook comissie aan de Borromei, onder meer voor het wisselen
van geld. De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 358 lb. 7s. 2d. gr. Vl.
Gabriel Ulivieri. 23 posts, waarvan 9 wisselbrieven. Hij is aanwezig te Antwerpen in juni en
Bergen-op-Zoom in november, waar hij respectievelijk 20 lb. 13s. 4. en 80 lb. gr. Vl. afhaalt
bij Paolo da Castagnolo.355 De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 525 lb. 16s. 5d. gr. Vl.
Catalaan.
Jacopo da Riveruolo, of Seville. 22 posts, waarvan 2 wisselbrieven en 4 goederentransacties.
De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 1687 lb. 6s. 11d. gr. Vl.
Ser Filippo Maraviglia, & brothers, of Venice. 21 posts, waarvan 3 wisselbrieven en 7
betalingsverzoeken. De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 184 lb. 3d. gr. Vl.
Domenico Provana [of Piedmont, in Flanders]. 21 posts, waarvan 6 goederentransacties. Hij
is aanwezig te Bergen-op-Zoom in mei en Antwerpen in juni. De totale cash flow in 1438
bedraagt ca. 681 lb. 6s. 10d. gr. Vl.
Marco da Suigo, of Milan. 21 posts, waarvan 3 wisselbrieven, 7 betalingsverzoeken en 1
goederentransactie. De totale cash flow in 1438 bedraagt ca. 849 lb. 17s. 9d. gr. Vl.
354
Wisselbrief naar Venetië ter waarde van 48 lb. 19s. 2d. gr. Vl. De handelswaar betreft fustein, verkocht voor rekening van de Borromei, ter waarde van 14lb. 8s. 9d. gr. Vl. (Br. Kb. f° 41.2 en f° 129.2) 355
Br. Kb. f° 31.4 en f° 231.3