De Neergang Van Een Voornaam Geslacht Door Een Ongelukkig Depensief Naturel - I. H. Van Eeghen -...

10

Click here to load reader

description

Artikel uit het Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie 1967 (p. 91-106). Hierin publiceert I. H. Van Eeghen de levensgeschiedenis van de schatrijke Maria Jacoba de Surmont van Vlooswijk, die tot een aanzienlijk rooms-katholiek Amsterdams geslacht behoorde en in 1748 zeer tegen de zin van haar moeder in het huwelijk trad met de eveneens tot een voorname, maar protestantse familie behorende Mr. Jan de Bas. Dit deed zij naar aanleiding van enige brieven, die het Amsterdamse Gemeente-Archief ten geschenke kreeg. Uit de ongelukkige combinatie van deze twee personen ontstond een nageslacht, dat voor het grootste deel steeds verder afzakte. Voor zover Amsterdam betreft is dat te volgen tot 1874, het sterfjaar van de laatste van de familie de Surmont de Bas aldaar. Tevens genoemd: de familie De Surmont de Bas Smeele en J.P. Smeele.

Transcript of De Neergang Van Een Voornaam Geslacht Door Een Ongelukkig Depensief Naturel - I. H. Van Eeghen -...

Page 1: De Neergang Van Een Voornaam Geslacht Door Een Ongelukkig Depensief Naturel - I. H. Van Eeghen - Jaarboek CBG 1967
Page 2: De Neergang Van Een Voornaam Geslacht Door Een Ongelukkig Depensief Naturel - I. H. Van Eeghen - Jaarboek CBG 1967

De neergang van een voornaam geslachtdoor een ,,ongelukkig depensief naturel”

doorMEJ. DR. 1. H. VAN EEGHEN.

Het Amsterdamse Gemeente-Archief werd door mevrouw H. M.C. de Vos-de Bas te Schiedam verrijkt met een aantal papieren,die betrekking hebben op de familie de Surmont. Zoals men bijRietstap kan zien, zijn er talrijke families van deze naam. Ik hebdan ook het gevoel, dat hier een verzamelaar aan het werk isgeweest. De oudste akte, van 1611, betreft een huis te Katwijk,waarover o.a. door Bouwen Aerntsz van Suyrmonde, eertijds burgemeester aldaar, een verklaring wordt afgelegd. Ter verduidelijking,dat het om hem gaat, is in de akte zijn naam met rood potloodonderstreept. Hetzelfde geldt voor een stuk van anderhalve eeuwlater. Het is een lange opsomming van documenten betreffendeeen vordering van de ,,Surmontische Erben” op de keurvorstvan Beieren.

De rest van de stukken echter, namelijk een aantal officiëleakten betreffende bezittingen aan de Vecht en twee brieven aaneen onbekende, vormen wel een geheel. De twee brieven staanin schrille tegenstelling tot de deftige perkamenten. De schrijfster,M. J. de Surmont van Vlooswijk, wed. de Bas, bezit geen hemd nochverdere verschoning ! Hoe dat mogelijk was, zal ik hier vertellen.

Maria Jacoba de Surmont van Vlooswijk, de hoofdpersoon vanmijn verhaal, was op 28 februari 1723 gedoopt in de RoomsKatholieke kerk Geloof, Hoop en Liefde te Amsterdam als dochtervan Jan Baptist de Surmont, heer van Vlooswijk, en MargarethaCatharinaCromhout. De vader had in 1719 de heerlijkheid geërfdvan zijn vader, die door koop in het bezit ervan was gekomen. —

De moeder wasjde weduwe van Jacob Gillis geweest, maar had /uit haar eerste huwelijk geen kinderen, z-Margaretha Catharinaamen met haar twee jaar jongere zuster Elisabeth Louise

in het grote huis aan de Amstel, het tegenwoordigenummer 216, dat Gijsbert Dommer had gebouwd en dat nog zijnfaam dankt aan een huurder, de krankzinnige Coenraad vanBeuningen, van wie de poppetjes en bloedvlekken in de gevelafkomstig zouden zijn.

Zowel de Cromhout’s als de Surmont’s waren van ouds deftigeen rijke Katholieken, die al generaties lang in Amsterdam woonden.De voorvader van vaders zijde, die zich hier vestigde, was GlaudeLouis de Surmont, geboren in Tourcoing. Hij trouwde in 1643 metMaria van Alkemade, Zijn zoon, Glaude Louis de Surmont, voerdein 1674 Maria de Wale naar het altaar en men kan dus welzeggen, dat de familie de Surmont goed geparenteerd was.

Page 3: De Neergang Van Een Voornaam Geslacht Door Een Ongelukkig Depensief Naturel - I. H. Van Eeghen - Jaarboek CBG 1967

De kroniekschrijver Bicker Raye was enige jaren lang, toen hijmet zijn moeder op Amstel 214 woonde, de buurman geweest vanhet gezin de Surmont van Vlooswijk en het is te begrijpen, dat hijook later de lotgevallen van zijn vroegere buren met belangstelling volgde. Op 20 november 1745 meldt hij de dood van deheer des huizes: ,,Is de Heer Suermondt, heere van Vlooswijk i

Kromwijk aan de pleuris, na eenige dagen ellendige pijne geleeden,en door order van doktoor Tronchiijn meer dan hondert onsebloet af te sijn getapt overleeden. Hij was seer rijk, hiw eengroote staadt, wel twintig paarde op stal en was een uytmuntentschoon man, als een leew.” Opwinderder is het bericht, dat hijbijna drie jaar later geeft: op 5 juni 1 748 ,,is de jongste heer Joande Bas met de outste juffrou van Vlooswijk, van Loene, deurgeloope, en staan eerdaegs te trouwen, dog het is seer tege de sinvan de juffrou haar moeder, te meer also sij Rooms en de heerde Bas gereformeert is.” Op 30 juli noteert hij. dat het paaris getrouwd. De officiële registers bevestigen het verhaal. Op28 juni 1 748 ontboden commissarissen van Huwelijkse ZakenMargaretha Catharina Cromhout, weduwe van Jan Baptist deSurmont, heer van Vlooswijk, om te consenteren of redenen teallegeren, waarom zij zulks niet wilde doen. Indien ze binnenveertien dagen niet compareerde zouden commissarissen verdergaan met de proclamaties. Mevrouw was niet thuis en de dagvaarding werd afgegeven aan een zekere Willem van Huysvoorn.Zoals te begrijpen begaf zij zich niet zelf naar de kamer vancommissarissen op het stadhuis. Op 11 juli verscheen de procureurCommelin. Commissarissen tekenden echter op, dat hij geenwettige redenen kon aanvoeren en zo werd de intekening vanMaria Jacoba de Surmont, die ouder dan 20 was, toegestaan.Op 12 juli geschiedde die, zowel in het ondertrouwregister vande pui — voor de niet gereformeerden — als in dat van de kerk.De 29-jarige Mr, Jan de Bas, die in de Sint Luciënsteeg woonde,bracht het schriftelijke consent van zijn vader mee. De 25-jarigebruid, die op de Reguliersgracht verblijf hield, kon de machtigingvan commissarissen tonen. Op 29 juli — Bicker Raye was duséén dag achter — werd het paar in de Nieuwe Kerk door dejonge dominee Elsevier in de echt vereend.

Mr. Jan de Bas stamde uit een bijna even aanzienlijk geslachtals zijn vrouw, maar uiteraard protestant. Zijn overgrootvaderwas van Kampen naar Amsterdam gekomen en hier brouwergeworden. De grootvader, Lodewijk de Bas, bezat de fraaie buitenplaats Bassenhoff bij Baambrugge aan de Angstel. Ook was hijblijkens een rekwest van 1673, dat op het AmsterdamseGemeente-Archief is bewaard, eigenaar van de herberg aan deNieuwersluis, die hem f 20.000,— had gekost, maar waarvan hetgebruik hem wegens de oorlog was ontnomen, De vader, dieeveneens Lodewijk heette, versterkte zijn positie te Amsterdamdoor zijn huwelijk met een Reael, wier familie tot de regenten-kringen hoorde. Zelf werd hij schepen. Zijn dochters trouwdenook in aanzienlijke Amsterdamse families. De jongste zoon, Jan,die op 27 november 1718 was geboren en in Leiden de meesters-

graad had behaald, kwam echter met een bruid uit geheel anderekring.

Het kohier van 1742 taxeert de vader van de 1e bruid ,_. t1

op f 20.000,—, van de l€-bruidegom op f 7.000,— en ofschoonde staat, waarin men leefde, mede veel invloed op de aanslaghad, neem ik toch wel aan, dat de familie de Surmont veel rijkerwas dan de familie de Bas.

In 1742 dichtte Jan de Bas op het huwelijk van zijn neef JanHooft en Maria Margaretha Corver een vers:

,,Kon oyt de liefde wel door trouw aen een verbinden,Twee stammen, zoo gelijk, en zuilen voor de staat?Die door geen snood bedrog haar d’oogen laaten blinden,Maar ondersteunen stadt en landt, met dierbaar’ raad.”

Bij zijn eigen huwelijk, zes jaar later, zouden dit wel de laatstewoorden zijn geweest om te herhalen. Hoe bruid en bruidegomelkaar hadden leren kennen, kan ik niet zeggen, maar wel, dathun huwelijk voor beide families een ongewenste ondernemingmoet zijn geweest. Er was niet alleen het verschil in geloof,maar — erger nog — de overeenkomst in aanleg. De lateregeschiedenis toont ons, hoe twee zwakke karakters tot een uiterstdroevige combinatie werden. En als hij alles, wat er zou gaangebeuren, had kunnen voorzien, had vader de Bas zeker maarniet zo zijn toestemming gegeven.

Aanvankelijk leek alles goed te gaan. Op 5 juni 1750 werd eendochtertje in de Gereformeerde Westerkerk gedoopt, dat jongzou sterven, en op 28 december 1752 een tweede meisje, AnnaSara, in de nieuwe gereformeerde Amstelkerk. Als getuigen tradenuiteraard familieleden van de vader op, o.a. de grootvader.

Op 9 juni 1755 laten wij Bicker Raye weer aan het woord:,,is mevrouw Margareta Cromhout wed. van de heer Gillis Surmontvrouwe van Vlooswijk en Kromwijk overleede, sijnde sij in haarleeven sonder weerga brutaal en kwaataardig geweest.” OfschoonBicker Raye de twee echtgenoten van de overledene hier tenonrechte combineerde, neem ik aan, dat zijn mededeling over hetkarakter van zijn vroegere buurvrouw juist was. De dood vande rijke weduwe trok ook verder de aandacht en zo schreefJacob van Ghesel aan zijn zwager Dr. Tronchin in Genève, dieeens over de echtgenoot van de overledene had gedokterd, hetvolgende: ,,De vrouw van Vlooswijk is ook verhuyst, maar metveel comotie, wijl de heeren Cromhout en de Bas ieder een beroertehebben gekreegen en diverse malen sijn gelaten. Haar goed heeftzij fideicommis gemaakt en met haar dogter is de versoeningnog geschiet.”

Inderdaad blijkt uit het testament, dat de overledene op22 december 1754 voor notaris van Dam had gemaakt, dat deoude dame dan wel boosaardig mocht zijn, maar niet geheelvan verstand ontbloot. Haar jongste dochter, die in 1748 kortna haar zuster was getrouwd en wel een gewepst huwelijk hadgedaan, met Clemens August Maria baron van Kerckrinck deBorg, die alweer in 1754 was gestorven, werd begrijpelijkerwijze

Page 4: De Neergang Van Een Voornaam Geslacht Door Een Ongelukkig Depensief Naturel - I. H. Van Eeghen - Jaarboek CBG 1967

5

zeer bevoordeeld. Het enige kleinkind Kerckrinck, dat jong zousterven, kreeg o.a. fl00.000,—— vooruit. Op 15 mei 1755 bij descheiding voor notaris van Dam bleek de gehele nalatenschapuit f 830653.12.8 te bestaan, waarvan na aftrek van legaten voorieder van de beide dochters f 343096.13.— overbleef. Mevrouwde Bas kreeg haar portie echter niet zonder meer, want f 100.000,-daarvan was belast met fideïcommis ten behoeve van haar kinderen en zou beheerd worden door de regenten van het RoomsKatholieke Oud-Armenkantoor,

Mevrouw de Bas was weer in verwachting en ditmaal werdeen zoon geboren. Het was stellig de toenadering tot de familievan de moeder, die maakte dat hij in tegenstelling tot zijn tweezusters Rooms-Katholiek werd gedoopt. Op 24 juni 1755 werdTheodorus Joannes Baptista in de Mozes en Ahron kerk ten doopgehouden door zijn oudoom Godefridus Franciscus Cromhout enzijn oud-tante Isabella Louisa de Surmont van Vlooswijk.

De grootvader de Bas maakte dat ook nog mee en zal hetstellig niet prettig gevonden hebben, Op 16 juni 1756 stierf hijen de woorden, die Bicker Raye aan hem wijdt, vormen wel eenschrille tegenstelling tot zijn uitlatingen van anderhalf jaar eerdernaar aanleiding van het sterven van de grootmoeder van de kleineTheodorus: ,,Is de Edl. A. heer Lodeweijk de Bas, heere vanHorstermeer, oudtpresidene scheepe, en uyt dese stadt gecomiteertin de generalitijts reekenkaamer van Hollandt en Westfrieslant,aan een langdurige en queynende siekte van ‘t waater in de borstoverleede, sijnde een seer vrindelijk en obligant man geweest dievan veele mense om sijn goede hoedanigheede seer betreurt wort.”

Het echtpaar de Bas-de Surmont van Vlooswijk was nu ogenschijnlijk — wat men noemt — binnen. En er zou nog meerkomen. Jan Baptist de Surmont was blijkbaar de enige van zijnouderlijk huis, die nazaten had gehad, en zijn laatst overlevendezuster, Margaretha Isabella de Surmont van Vlooswijk, die ophet Singel over de Nieuwe Lutherse Kerk woonde, maakte op4 februari 1755 — vlak na de dood van haar schoonzuster —

ook al voor notaris van Dam haar testament. Toen was zeblijkbaar nog optimist. Ze benoemde haar twee nichten tot erfgenamen. met de bepaling dat Elisabeth haar huis, waarin ookeen kapel was, voor f 65.000,— toebedeeld zou krijgen en ookde kist met papieren. ,.waaruyt de oudheyd van de famieljebeweesen kan werden.” De verdere familieleden zouden altijdvisie daarvan kunnen nemen.

Drie jaar later was ze blijkbaar wat anders over haar nichtengaan denken. Bij haar testament van 28 april 1758 voor notarisde Ridder legateerde ze hun slechts haar inboedel en sieraden etc,,maar de kinderen zouden ieder voor de helft haar erfgenamenzijn, met last van vruchtgebruik ten behoeve van hun moeders.Haar neefje Theodorus Jan Baptist de Surmont de Bas vermaaktezij ook nog f15.000,— die hem uitgekeerd zouden worden, wanneer hij meerderjarig werd.

In 1761 stierf de testrice en zo kregen de beide zusters toen eenjaarlijkse uitkering erbij. De douairière van Kerckrinck was

intussen hertrouwd, ook met een protestant, Fredrick Guillaumegraaf van Hompesch; de kinderen uit hun huwelijk werden echterRooms-Katholiek gedoopt en opgevoed.

Jan de Bas was in 1749, een jaar na zijn trouwen, tot tweedesecretaris van de weeskamer benoemd. Daardoor kunnen wij inde herenboekjes precies volgen, waar het echtpaar, dat blijkbaarnogal wispelturig was, precies woonde. Ik zal de vier eerste adressenop Heren- en Keizersgracht niet noemen, maar mij beperken tothet vijfde, wat minder gebruikelijke, de Amstel bij de Halvemaansteeg, waar het echtpaar nog niet lang gewoond zal hebben, toener op 30 maart 1766 een vreselijke scène plaats vond, die we uiteen akte van notaris Geniets van 22 april van dat jaar leren kennen.De 26-jarige Antje Smith en de 34-jarige Henricus ten Hagrijsverklaarden toen ten verzoeke van Mr. Jan de Bas, dat zij op diedag, de paaszondag. middagmaal bij hem hadden gehouden enhadden meegemaakt, dat zijn vrouw hem uitschold voor ,,schurk,schelm, bedriger, kaale jakhals etc.”. trachtte weg te lopen, maarwas teruggehaald en toen haar man was aangevallen onder bedreiging hem eerst te zullen vergeven en dan zich zelf, waarop zeweer het huis was uitgelopen.

Hoe de vork precies in de steel zat en wat aan die scène voorafwas gegaan, blijkt uit het rekwest, dat Mr. Jan de Bas tezamenmet zijn zwager van Hompesch en echtgenote tot schepenen richtte.met verzoek zijn vrouw in het Beterhuis te mogen doen opnemen,die ,,vergetende alle eer en schaamte haar zodanig met zekereHendrik Schultz, bij deselve Mr. Jan de Bas en Maria Jacoba deSurmont van Vlooswijk als koetsier gewoond hebbende, ten tijde vandesselvs inwoning heeft gefamiliariseert dat zij haar niet heeftontzien aen deselve te passeren de schriftelijke trouwbeloften tendesen annex, en nadat de eerste supp. de gcm. Hendrik Schultzuyt zijn dienst hadde ontslagen, met deselve te houden eerstelijkten huyse van anderen binnen dese stadt een onordentelijkeconversatie, vervolgens met denselven te treden in ene briefwisselingna zijn vertrek uyt dese stadt, uytwijzcns de originele brieven tendezen annex, en welkers inhoud haar onordentelijk gedrag metdeselve op de allerimpudenste wijze in deselve uytgedrukt zodanigmanifesteert, dat de eerbied voor dezen rechter niet soude toelatendeselve uytdrukkingen of enige van dien in dese te insereren.”

Dan gaan ze verder, dat door de goedheid van Jan de Bas zijnvrouw van alles meester was en aan Schult: tot in 1760 in totaaleen bedrag van f 4327.14,— heeft uitgegeven, hem bovendienjaarlijks f 400,— heeft toegezegd en nog f12.000,— bij haar overlijden heeft vermaakt. De echtgenoot, die zijn vrouw , ,op het allertederste heeft bemind”, had alles bedekt willen houden, maar nubegon ze ook met bedreigingen tegen zijn leven — de notariëleverklaring werd als bewijs daaraan overgelegd — en legde het erverder op toe haar man en kinderen te ruïneren. Alleen vooropschik had ze buiten weten van haar man in korte tijd f10.000,—uitgegeven. Overgelegd werden rekeningen, van E. C. Braam voorkleren — vooral op ,,sakken” was mevrouw de Bas dol — vanmei 1765 tot januari 1766 â f3762,4,— en van 2 januari tot

Page 5: De Neergang Van Een Voornaam Geslacht Door Een Ongelukkig Depensief Naturel - I. H. Van Eeghen - Jaarboek CBG 1967

22 februari 1 766 â f1067,8,— verder van Pierre le Brun, van JanHendrik Kramer, van Meyer en Roeters en van J. Trekels,

Op 29 april gaven schepenen bij provisie hun fiat om mevrouwde Bas in het Beterhuis te plaatsen; op 6 mei, nadat ze haar haddenverhoord, werd een termijn van vier jaar vastgesteld. Het is weerBicker Raye, die ons vertelt, hoe op 2 mei de overbrenging geschiedde: ,,Is mevrouw Suermont van Vlooswijk, huysvrouwe vanden heer Mr. Jan de Bas, tweede secretaris van de weeskamer encommissaris van ‘t comptoir der nagtwerkers uyt haar huys met eenmooy praatje door de onderschout Burgers gelokt, die verkleet was,in een koets geset en na het verbeeterhuys getransporteert om haarkwaat gedrag so van ongehoorde verkwisting, dronk en mishandeling etc. etc, aan haar man begaan.” De episode met de koetsierwas blijkbaar niet bekend of alweer in het vergeetboek geraakt.

Op 6 mei benoemden schepenen de ongelukkige echtgenoot enMr. Johan Hendrik van Groin tot administrateuren van de nogresterende bezittingen van de spilzieke mevrouw de Bas.

Jan de Bas was blijkbaar net als zijn vader een goedig man endaarom zat mevrouw de Bas haar vier jaar in het Beterhuis aande Schans niet uit, Reeds in september richtte hij zich tot hetgerecht met het verzoek om met zijn vrouw te mogen conveniërenen daartoe in het Beterhuis door notaris Geniets een acte vanconventie te mogen laten opmaken. Zijn vrouw had niet ,,afgelatenvan op allerley wijse haar berouw en leetwesen over haar vorigegedrag ten sterkste te betuygen.” Hij wilde daarom trachten toteen reconciliatie te komen als grondslag voor een verzoening encohabitatie, Op 19 september gaven schepenen hun fiat en op1 oktober 1766 ging notaris Geniets naar het Beterhuis en maaktedaar de bewuste akte op. Daarin werd bepaald, dat voor mevrouwde Bas een woning zou worden gezocht —- eerst dacht men aanCulemborg, maar het werd tenslotte de buitenplaats Buytenrustaan het Gein, Zonder toestemming van Jan de Bas zou ze niet opde Bassenhoff, die hij had overgenomen uit zijn vaders nalatenschap, mogen komen. Hij zou haar het eerste jaar f 2600,— uitkerenen wel de revenuën van de goederen, die met fideïcommis belastdoor haar moeder waren nagelaten aan haar kinderen en werdenbeheerd door regenten van het Rooms-Katholieke Oud-Armen-kantoor. De opbrengst daarvan bedroeg ruim f 2500,— per jaar.Wanneer ze na afloop van dat jaar nog niet waren gaan samenwonen, zou een nieuwe schikking worden gemaakt. De kinderen,die school gingen, zouden door hun vader worden opgevoed,,conform hun geboorte”. Al haar schulden zouden worden afbetaald of er zou over worden geaccordeerd. De overbodige inboedel en kleren zouden worden verkocht, Nieuwe schulden zou zijechter zelf moeten betalen. De beruchte brieven tenslotte zoudenverzegeld worden bewaard door de notaris en alleen wordenafgegeven aan hen beiden tezamen of aan dc langst levende, Indienmevrouw de Bas weer misnoegen zou geven, zouden ze aanhaar echtgenoot worden uitgeleverd. De akte werd ondertekenddoor ,,Mr, Jan de Bas” en ,,Vrouwe Maria Jacoba de Surmont vanVlooswijk”. Volgens belofte vroeg hij daarna voor haar ontslag

uit het confinement. Op 3 oktober 1766 kwam daarop de confirmatie van de Hoge Raad,

Hoe lang het echtpaar nog gescheiden leefde, kan ik niet zeggen;ik vermoed echter, dat er binnen het jaar een einde aan kwam,want in het protocol van notaris Geniets zoekt men tevergeefs naareen tweede schikking.

Een heel gelukkig paar zullen ze stellig niet meer hebben gevormden een brief van 28 september 1767 van Jan de Bas aan de reedsgenoemde Henricus ten Hagrijs, die sedert 1761 suppoost in deweeskamer was en nu woonde op de Nieuwezijds Achterburgwalbij de Witte Molen in het Nachtwerkerskantoor, dus blijkbaar indubbele betekenis de ondergeschikte van Mr, Jan de Bas was,getuigt van zijn eenzaamheid. De brief —- keurig geschreven —

berust op het Gemeente-Archief en vertelt, hoe Jan de Bas tenHagrijs al eerder verwacht had, en smeekt haast om zijn komst.Een jaar later, in 1768, trouwde Henricus ten Hagrijs, die toen36 jaar oud was, maar hij bleef, zoals we nog zullen zien, de steunen toeverlaat van het echtpaar de Bas.

Stellig is de brief, die mevrouw de Bas op 18 oktober schreefen die geen adres heeft, ook aan hem gericht. Ze heeft een dagvaarding gekregen van een wijnkoper, maar meent zeker te weten,dat die al betaald is, toen ze in het Beterhuis zat, ja zelfs dathet tot executie is geweest. Ze vraagt hem daarom eens met depersoon in kwestie te spreken. ,,Door het toeval” van haar mankan zij de kwitanties niet vinden, Als P.S. voegt ze toe: ,,Mijnman legt seer sleght sonder hoop van opkomst dog ken het nogwel wat duuren.”

Op 31 oktoberj/stierf Jan de Bas en ik zal weer Bicker Rayeaan het woord laten: ,,Is de Wel Edl Ges. Heer Mr. Jan de Bas,tweede sekretaris op de weeskamer en commissaris van de nagtwerkers, in den ouderdom van 52 op desselfs buyteplaats totBaambrug, genaampt Bassenhof, seer ellendig overleeden, hebbendesig uyt disperatie, omdat hij so slegt met sijn finantie stondt, endagelijks van sijn crediteuren om gelt lastig gevallen wier, vantijd tot tijd, doodgesoopen, ‘s morgens in fijne liceur en ‘s middagsen ‘s nags in de roode wijn, waardoor hij sig so lang smoor dronkenhiuw, tot hij so ongelukkig is gestorven en te Abkou maar stilin de kerk is bijgeset. Hij was getrout met de outste juffrou vanVlooswijk, waarbij hij een soon en een dogter nalaat en welkevrouw in allen deele nog slegter, als haar man was, is,”

De stukken betreffende de afwikkeling van de nalatenschapbevestigen die sombere woorden wel, Er werd natuurlijk beneficievan inventaris aangevraagd en daaraan danken wij de boedel-beschrijving voor notaris Geniets, die van 20 tot 29 november werdgemaakt. Op het eerste gezicht merkt men niet veel bijzonders op.Het is de gebruikelijke opsomming; een huis in de stad, een stalmet vier paarden etc. in de Kerkstraat en de buitenplaats Bassen-hof f passeren de revue, met de boerderij, die karnemelk aan hetAalmoezeniersweeshuis levert, Er is een mannen- en een vrouwenbank zowel in de kerk van Baambrugge als die van Abcoude.

Ook het feit, dat de Bassenhoff met een schepenkennis van

Page 6: De Neergang Van Een Voornaam Geslacht Door Een Ongelukkig Depensief Naturel - I. H. Van Eeghen - Jaarboek CBG 1967

f 1 2000—— is belast, is nog niet zo bijzonder, maar wel is merkwaardig dat drie bladzijden gewijd zijn aan een opsomming vanbeleencedulen, die tussen 21 augustus 1769 en 10 oktober 1770bij de bank van lening zijn afgegeven en waarvan de goederennog gelost moeten worden. Dergelijke posten vindt men niet vaakop inventarissen en zeker niet bij mensen uit deze stand. Het isduidelijk, dat mevrouw de Bas in gelcinood haar toevlucht hadgenomen tot deze wat primitieve geldbron. Blijkbaar had Jan deBas, verzopen als hij was, niet meer tegen zijn vrouw opgekund.

Dat blijkt ook uit het feit, dat nog altijd de huwelijkse voorwaarden van 1 juni 1748 voor notaris van Homrigh en het testamentvan 8 november 1748 voor notaris Philippus Roos van kracht waren.Zo was mevrouw de Bas, die als gevolg daarvan executrice envoogdes over de kinderen was, weer meesteres in huis.

Voor notaris Geniets werden een aantal akten verleden, die onsde gang van zaken leren kennen. Ik noem er slechts enkele,Op 24 november 1770 werd de nachtwerkersschuit voor f 500,—het eigendom van Pieter van Zuylen, waaruit blijkt dat dit befaamde nachtelijke legen van de beerputten door de commissaris ineigen beheer was geschied. Een half jaar later werd de Bassenhoff,na ongeveer ecn eeuw in de familie te zijn geweest, verkocht enwel aan Jan Benjamin Dupeyrou. Dat mevrouw de Bas nog steedser niet van doordrongen was, dat ze zuinig moest zijn, blijkt uiteen dure notariële akte, die ze liet opmaken naar aanleiding vaneen bedrag van f 4.10,—, die ze bij vonnis van commissarissenvan injuriën aan de smid Gerrit ten Holden moest betalen,

Tenslotte ging het echter volkomen mis en op eigen verzoekwerd ze op 14 februari 1772 onder curatele gesteld, daar ze door,,misleydinge van verkeerde raadslieden” in een hopeloze situatiewas gekomen. Een van de curatoren was Mr. Pieter Gallé, Endaarna zou ze voor ons vrij spoorloos uit Amsterdam zijn verdwenen,als we niet de brief hadden, die tot de nieuwe aanwinst van hetGemeente-Archief behoort, Ik zal dit schrijven in slordige hanepoten op papier met een zware rou\vrand in zijn geheel overnemen;de inhoud tekent de schrijfster. De geadresseerde is, zoals menzal begrijpen, weer Henricus ten Hagrijs.,,Mijnheer, Deese om te verneemen wanneer dat den boedel wijlentante sal afgedaen werden, de heer Hompesch heeft mij doenweeten dat zulks aen den heer Gallé mankeerde. Ik lijden hieraf front op affront. Ik ben schuldig aen Adam van der Linden dencastelijn in den Toelast een somma van 337 gl, soo voor verschotenpenn. bij het ontfangen van de meubelen als voor vertien dagen totzijnent gelogeert. Ik heb een assignatie op de heeren curatorsgegeven. Deselve geven tot antwoord dat se in ofte uyt direct voormev. de Bas niet en betaalen. Het is de heer Gallé zijn schuit,dat wij agt dagen vroeger van Amsterdam vertrokken zijn. ZijEd. is bij ons in de plantasie gekoomcn, en heeft aen mijn gesegt,dat ik vertrekken moet hoe eerder hoe beeter, Dat dat het eenigemiddel was om Saartje te behouden. Hij heeft door sijn clerq deroef van de Utrecgse nagtschuyt voor ons doen bespreeken, metbijvoeging dat niemand souden vertrouwen dat Mev. de Bas bij

nagt op reys ging. Ik begreep dat soo’n vertrek veel na een vlugtgeleek, soodat ik ben op dien seive dag volgens de raat van denadv.t Gallé met de koets van Gerrit van Beek vertrokken ennu de rek. van Adam van der Linden coomt geeft zijn Ed. boovegemelde antwoord. Dien man is woedend quaat, en maakt een leevenom sijn geld, dat gansch Cuyiemborg er meede gemoeyt is. Datfatzoen is gansch weg en al soo erg als in Amsterdam. Ik biddeUw. om god wille spreekt met die heeren en maakt to9 dat desaken gered werden. De heeren seggen ook dat se het goed datin de bank van leening is niet en kunnen lossen doordien dat hetgeld het welke sij van den boedel wijlen tante ontfangen niettoerijkende genoeg is, en s’oon ik wel meen te weeten sal het eensomma van 6963 gld. bedragen. Hoe dat de heeren het voorhebbenweet ik niet. Ik heb soo te seggen geen hembdt nog verdereverschooning, soo wel voor het huyshoude als voor mijn selve geenrij(g)lijf om aen te doen, geen mutz op mijn hooft en niet alseen oude swarte grijne sak om aen te doen. Denkt nu eens hoebitter dat zulks mijn valt, alles is in de bank. Ik smeeke Uw. om devrienschap die gij altoos met Jan de Bas gehadt hebt, dat gij nusoo goed zeyt en red zijn vrouw en dogter, want Saartje is netsoo uytgerust dan ik. Raat mij dog wat ik doen sal. Wij zien hierin een droevige toestand. Ik weet wel dat ik in wijnig agtingbij Uw. ben. Daer is seekerlijk veel tusschen ons voorgevallen.Wat mij belangt ten Uwen opsigten ben ik zulks vergeeten envoor mijn ik vrage Uw. excus van alle bitre verwijtingen, die ikaen Uw. soo over een dan ander sujet gedaen mogt hebben. Iken begrijpe de directie van de heeren niet. De gantsche schuldenbedragen een goede tienduysent, waervan hier een notitie voorsoo verre deselve mijn nog voorstaen. Wilt tog de saak op Uw.neeme en handelen mij met vrienschap. Intussen bevelen ik mijin Uw. goede gedagten. Versoeke mijn compliment aen Uwe beminde en teekenen mij met agting Mijnheer UE diennaresse M. J. deSurmont van Vlooswijk, wede. de Bas. Cuylemborg den 4. July1772,”

Na dit verslag van de hoofdpersoon zelf over haar belevingen,zal ik de curatoren aan het woord laten. Uit twee rekwesten, dieze bij schepenen indienden om hun curanda weer in het Beterhuisgeplaatst te krijgen, waarop 10 september 1773 en 7 augustus 1782fiat werd gegeven, leren we haar verdere levensgeschiedenis, diezich grotendeels buiten Amsterdam afspeelde, kennen, Ongetwijfeld zal er in de archieven van de plaatsen, waar ze rondzwierf,veel meer te vinden zijn, maar dat zou mij veel te ver voeren.De lezers moeten zich hier tevreden stellen met een kort algemeenoverzicht, dat curatoren in hun rekwesten gaven.

Na een jaar in Culemborg vertoefd te hebben, waar ze zichaan ,,dissolute en irreguliere conduites” overgaf. ging ze in hetlaatst van juli 1773 , ,clandestien”, dat wilde zeggen zonder kenniste geven aan haar curatoren, naar Tiel. Dat had een reden, wantop 31 juli ging ze daar in ondertrouw met de soldaat JohannesPhilippus Hulsebosch. Het eerste en tweede gebod gingen onverhinderd, maar nog net op tijd kwam het curatoren ter ore. Ze

1

1

Page 7: De Neergang Van Een Voornaam Geslacht Door Een Ongelukkig Depensief Naturel - I. H. Van Eeghen - Jaarboek CBG 1967

wendden zich direct tot schepenen en kregen kwalificatie om huncuranda te Tiel te laten arresteren en naar Amsterdam te doenoverbrengen. De arrestatie geschiedde volgens plan door eendeurwaarder, maar de weduwe de Bas was de twee boden, diehaar bewaakten, te slim af en in de avond wist ze te ontsnappen.Blijkens het tweede rekwest zwierf ze daarna met haar soldaatoveral rond zonder dat men erin slaagde haar te pakken te krijgen.Hoe aan die samenleving een einde kwam, kan ik niet zeggen.wel dat de ondertrouw tenslotte door een sententie van het Hofvan Gelderland op 1 2 november 1778 waardeloos werd verklaard.De weduwe de Bas had ondertussen weer beloften van beterschapaan haar curatoren gedaan en hen vermurwd haar niet in hetAmsterdamse Beterhuis, maar in Gorinchem onder te brengen.Vandaar gaf ze toestemming voor het huwelijk van haar dochterSaartje, die in maart 1 778 te Amsterdam in ondertrouw ging. Zo’nbelofte van beterschap gaf ze blijkbaar gemakkelijk, stellig medeomdat ze er zich toch nooit aan hield. In Gorinchem maakte zeweer schulden en opnieuw vertrok ze zonder voorkennis vancuratoren, ditmaal naar Vianen, Daar huurde ze een huis — zewist zich klaarblijkelijk nog steeds goed als de grote dame voorte doen —, werd in procedures gewikkeld en vertrok, nadat zealle meubels en goederen quasi had geabandonneerd aan haarcrediteuren, ,,met zeker manspersoon” naar Leerdam. Toen decuratoren hun tweede rekwest indienden, vertoefde ze daar vermoedelijk nog.

Een vogel is echter gauw gevlogen en curatoren namen daaromalle mogelijke voorzorgen. Ditmaal kregen ze voor de bekendeAmsterdamse substituut-schout Jacob Papegaai brieven van voorschrijving aan de magistraat van de plaats, waar de weduwe deBas zich zou bevinden, om haar te arresteren en naar Amsterdamover te brengen.

Hoelang de weduwe de Bas nog van haar vrijheid genoot, kanik niet zeggen, maar wel dat Papegaai succes moet hebben gehaden dat curatoren zich niet meer lieten verbidden. Op 14 september1 783 stierf Maria Jacoba de Surmont van Vlooswijk, weduwe vanJan de Bas. 60 jaar oud, in het Beterhuis te Amsterdam. AnnaCatharina Pijl, geboren Linbagh. de vrouw van de kastelein, gafop 23 september voor notaris Galenus van Hole een opsommingvan de povere bezittingen van de overledene. Het waren enkelewat armoedige kledingstukken en , ,2 Roomsche boeken”, die mijdoen denken dat de overledene althans in haar levensavond hetgeloof, waarin ze was grootgebracht, weer beleed. De curatorenzorgden voor de begrafenis, gaven haar eerste klasse aan voor hetmiddel op het begraven en lieten het lijk naar Abcoude vervoeren,waar ze bij haar echtgenoot in de kerk werd begraven.

De twee kinderen hadden op 15 september voor de notarisverklaard niet genegen te zijn, zich met het lijk, de begraving ennalatenschap voor als nog te bemoeien en hadden zich het rechtvan beraad gereserveerd. Helaas was Bicker Raye reeds gestorvenen kan ik hem dus niet citeren, maar slechts de officiële registers.Uit het 22ste register van sequesters blijkt, dat de rekening van

curatoren op 5 juni 1784 een batig saldo van f l183.-.2 vertoonde.Op 13 juli 1784 kregen ze fiat van schepenen om dit af te gevenaan de erfgenamen, die de nalatenschap onder beneficie vaninventaris hadden aanvaard, Op 30 juli 1784 tenslotte werdencuratoren voor notaris Galenus van Hole gedechargeerd. Toenbleek er nog een geheimzinnige obligatie van fl000,— op degeneraliteit, die jaarlijks f 24,— rente gaf, en een tas met zilverenbeugel te zijn komen opduiken, waarvan de herkomst onbekendwas.

Zo stierf de weduwe de Bas toch nog niet volkomen sans le sou.

Mijn verhaal gaat echter nog verder, want niet alleen voegdende twee kinderen de Bas de naam de Surmont aan de hunne toe,maar ook kan men hier met recht zeggen: de appel valt niet vervan de stam.

Anna Sara de Surmont de Bas, die we in 1772 op 19-jarigeleeftijd vrijwel zonder kleren in Kuilenburg zagen zitten, haddaaruit geen les geleerd. Ze was wel niet zo rijk als haar moeder,maar door de verstandige beschikkingen van haar grootmoederen haar oudtante kon zij toch ook op den duur een behoorlijkfortuin het hare noemen.

Hoewel de beide vruchtgebruiksters, de weduwe de Bas enmevrouw van Hompesch, nog leefden, had reeds op 1 juli 1773voor notaris de Ridder een scheiding van de nalatenschap vanhun tante de Surmont van Vlooswijk plaats gevonden, waarbij dekinderen de Surmont de Bas en de kinderen van Hompesch iederf 51440.6.12 toegedeeld hadden gekregen, welke echter uiteraardvan wege het vruchtgebruik nog niet ter beschikking van de erfgenamen zelf kwamen.

Toen de 25-jarige Saartje op 3 maart 1778 in ondertrouw gingmet Franciscus Lentfrinck, die net zo oud was als zij, kan ze nogniet veel geld gehad hebben, maar wel had ze, zoals we later zullenzien, in afwachting van wat er ging komen schulden gemaakt.Ik weet niet, wat de motieven van een zekere Josua van Arrewijnenwaren om de geboden te schutten. Saartje was toen al zeker zesmaanden ver en het is mogelijk, dat hij alleen maar op een schadevergoeding wegens verbroken trouwbeloften hoopte. Op 20 maartkwam de zaak voor commissarissen van Huwelijkse Zaken. Wat deeis van Josua inhield, kan ik niet zeggen. wel dat die hem op14 mei 1778 werd ontzegd. Van een huwelijk kwam echter voorlopig niets meer, althans niet te Amsterdam. Op 7 juni 1778 werdeen zoon Franciscus in de Oosterkerk gedoopt en voor de Amsterdamse wet waren zijn ouders toen stellig niet getrouwd. Pas op13 februari 1780 ging het tweede gebod door en op 5 maart werdhet paar door Dominee Serrurier in de Nieuwe Kerk in de echtverbonden,

Uit de bewoordingen der huwelijkse voorwaarden, die op 3 maart1780 voor notaris van Homrigh werden opgemaakt, zou menmisschien kunnen afleiden dat het huwelijk in 1778 vast voorlopigelders was voltrokken, maar zeker is dat niet. Wel staat vast,dat de bruid financieel — althans op den duur — meer zou ver-

Page 8: De Neergang Van Een Voornaam Geslacht Door Een Ongelukkig Depensief Naturel - I. H. Van Eeghen - Jaarboek CBG 1967

mogen dan de bruidegom: in geval van overlijden van de wederhelft zou zij een douairie van f 10000,——. hij van f 20000,—krijgen.

Nog drie andere zoontjes werden uit het huwelijk geboren enallen gereformeerd gedoopt: Jan op 11 januari 1781 in de Amstel-kerk, Anne Gerrit op 16 januari 1784 in de Westerkerk enTheodorus Lodewijk op 21 juli 1786 in de Oude Kerk.

Intussen was hun grootmoeder gestorven en daarna moet Saartjein ieder geval de beschikking hebben gekregen over de f 50000,—,waarvan haar moeder volgens het testament van de grootmoederslechts het vruchtgebruik had gehad. Het huwelijk LentfrinckSurmont de Bas werd geen succes en in 1 787 kwam het zelfs toteen scheiding van tafel en bed. Op 5 november werd die voornotaris Obbes geregeld. En uit die akte zien we hoe ,,l’histoirese repète”. De echtgenoot zou haar alles teruggeven, kleren etc.en ook hetgene, wat door haar in de bank van lening was verzeten door hem was gelost, verder de helft van het linnengoed enzoveel als zij nodig had om twee kamers te meubileren. Hij zouhaar jaarlijks f 1000,— uitkeren, waarvoor hij Franse lijfrenten zouaankopen, en bovendien nog als , een douceur” f 200,— per jaargeven, waartoe hij echter niet verplicht zou zijn. Zij zou na confirmatie van deze conventie en separatie , ,ter sake van haar ongelukkig depensief naturel” verzoeken om onder curatele te wordengesteld. De curator zou ook toeziend voogd over haar kinderenworden. De echtgenoot zou de kinderen opvoeden en tezamen metde curator een voogd benoemen. Binnen de stad zou ze ,,naarredelijkheid” de kinderen mogen zien. Tot op de dag van de aktezou de echtgenoot al haar schulden betalen. Daartegenover stondzij hem alles af, wat zij mee ten huwelijk had gebracht, en verderzoveel als haar boedel zou bedragen na afbetaling van de schulden,die ze vé6r en na haar huwelijk had gemaakt, namelijk wat reedsonder haar berustte (haar effecten bedroegen toen tezamenf 35.000,—) en haar vorderingen op de nalatenschap van haaroud-tante de Surmont van Vlooswijk. die beheerd werd doorHenricus ten Hagrijs en een van den Yver, totdat het jongstekind van Hompesch meerderjarig zou zijn, welke vordering geschatwerd op f 50000,— â f 54000,—.

Men ziet, Saartje had stellig dat ,,depensief naturel” van haarmoeder, maar alles was op veel bescheidener schaal geschied enhier was door de familie Lentfrinck tijdig ingegrepen.

Franciscus Lentfrinck stierf reeds in 1788 en werd op 23 december in de Westerkerk begraven. En het waren zijn vader ennaamgenoot Franciscus Lentfrinck en een ongetrouwde zuster, diezich het lot van de vier kinderen aantrokken en ook zorgvuldigwaakten over de financiën. Franciscus Lentfrinck was een Vrijbekend man. Geboren als zoon van een schoolmeester te Amersfoortin 1717, vestigde hij zich te Amsterdam en maakte daar o.a. naamdoor zijn toneelstukken en andere gedichten. Verschillende daarvanwaren gewijd aan leden van de familie Hooft, tot wie hij blijkbaarin eerbiedig-vriendschappelijke verhouding stond. De familie Lentfrinck behoorde dan ook tot een andere klasse van de maatschappij

dan waartoe het echtpaar de Bas- de Surmont van Vlooswijk eenshad behoord. Maar Saartje de Surmont de Bas was bepaald nietslecht terecht gekomen.

Op 3 oktober 1789 was het de oude Franciscus Lentfrinck, diede belangen van zijn kleinkinderen behartigde bij de definitievescheiding van de nalatenschap van hun achteroudtante de Surmontvan Vlooswijk. Mevrouw van Hompesch-de Surmont van Vlooswijkwas reeds op 11 maart 1779 gestorven. Daarmee was haar vrucht-gebruik afgelopen en toen het jongste kind van Hompesch meerderjarig was geworden, kon tenslotte de uiteindelijke scheiding plaatsvinden. Voor notaris Dorper kregen de twee kinderen de Surmontde Bas — maar in de plaats van Saartje trad haar gewezen schoonvader voor zijn kleinkinderen op als gevolg van het accoord bij descheiding — tezamen nog eens ruim f 30000,—. Op 8 februari1790 vond voor notaris Obbes een scheiding plaats tussen Theodorus Jan Baptist de Surmont de Bas en de rechthebbende van zijnzuster. Op dezelfde dag werd het gehele aandeel van de kleinkinderen Lentfrinck op de Amsterdamse weeskamer gedeponeerd.Bladzijden en bladzijden werden in het inbrengregister volgeschreven, tot 1832 toe, maar daar zal ik niet verder op ingaan, wantnoch de naam de Bas, noch de naam de Surmont bleef hiervoortleven.

Slechts rest mij te vermelden, dat Anna Sara de Surmont deBas op 26 oktober 1793 begraven werd in de Westerkerk. nietin het eigen graf bij haar gescheiden echtgenoot, maar in eenhuurgraf. Ze was gestorven ten huize van Piephoff, mr. banketbakker op de Heilige Weg. Het was de curator Mr. Jacobus Salomonvan de Poll, op 13 juni 1793 als zodanig benoemd, die als laatstehet moeilijk karakter van Saartje had moeten doorstaan. Zijnvoorganger, Mr. A. G. van Meurs, die op 20 augustus 1790 alszodanig was aangewezen, was het na een kleine drie jaar moegeworden, zoals trouwens ook de eerste curator, Mr. David Zimmerman, die blijkens het 44ste register van sequesters op 3 januari1788 was aangesteld. Het rekwest om ontslag van de advocaatvan Meurs is het uitvoerigst. Er zijn voortdurend moeilijkhedenmet crediteuren, die hun achterwezen niet ten volle kunnen bekomen, door ,,de spilzugt en het moeyelijk character” van zijn curanda.Erger nog is, dat zij ,,onder allerley opgeraapte frivole pretextezijn directie heeft tragte te bedillen en onbeschaamd genoeg geweest is om tegen alle waarheiden poincten van klachten aan UEd.Achtb. herhaalde reyse voor te dragen.” Kortom hij is beu van de,.quaadaardige sugellatiën van een zo eene onhebbelijke curanda”.Ik vrees, dat Saartje veel leek op haar grootmoeder, over wieBicker Raye eens zijn vernietigend oordeel had uitgesproken.

De advocaat van de Poll heeft zijn curatorschap slechts ruim viermaanden hoeven te vervullen. Op 23 oktober 1793 kreeg hij fiatop zijn enige verzoekschrift omtrent zijn curanda: buiten prejuditiemocht hij haar lijk laten begraven.

Over Saartje’s broer, Theodorus Jan Baptist de Surmont de Bas,kan ik veel minder vertellen, daar hij Amsterdam verliet. Slechtseen enkel maal kwam hij naar zijn geboortestad voor het passeren

Page 9: De Neergang Van Een Voornaam Geslacht Door Een Ongelukkig Depensief Naturel - I. H. Van Eeghen - Jaarboek CBG 1967

15van zakelijke akten, Vorsterman van Oyen geeft echter bijzonderheden. Op 6 april 1778 trouwde hij te Zwammerdam met AnnaEverardina de With, Het huwelijk werd met vele kinderen gezegend, zes zonen en vier dochters.

Daar de oudste zoon, Jan Jacob, in Amsterdam werd geboren,op 26 decmber 1779, en gedoopt werd in de Walenkerk op5 januari 1780, kon ik constateren, dat de vader niet meer Rooms-Katholiek was. Het echtpaar woonde toen al officieel in Bode-graven en daar werden de volgende kinderen geboren. Laterverhuisde het gezin naar Heemstede en tenslotte naar Zuid-Akendam waar het jongste kind op 5 augustus 1796 op huize ,,Vruchtrijk” het levenslicht aanschouwde. Dat alles ontieen ik aan Vorsterman van Oyen, die echter slechts de drie oudste zonen en detweede en vierde dochter noemt,In de papieren van het fonds De Witte Hond, die in het familie-archief Heshuysen berusten, vindt men alle kinderen, met bijzonderheden, genoemd. Op 15 juni 1806 was Theodorus Jan Baptist deSurmont de Bas in den Haag gestorven. Ik weet niet, of hij deruim f100000,—, die hij had ge€rfd, alleen aan zijn grote gezinhad opgemaakt of ook nog aan andere zaken. Zeker is echter,dat hij geen cent naliet. Het was een familielid van de weduwe,de Amsterdamse makelaar Daniel Bousquet, die getrouwd wasmet een zuster de With, die zich het lot van moeder en kinderenaantrok, Vier jaar later kwam hij tot de ontdekking, dat zij doorhun voorouders Reael nog in aanmerking kwamen voor een ondersteuning uit het bovengenoemde fonds en hij zond het volgendeverslag aan de administrateur Gerrit Hooft:,,Theodorus Jan Baptist de Surmont de Bas (zoon van Jan deBas en Juffrouw de Surmont van Vlooswijk, welke Jan de Baseen zoon is, van de Bas en Juffrouw Reaal) is in anno 1806overleden, eene arme weduwe en 10 kinderen nalaatende, zondereenig middel van bestaan. Van deeze familie heeft de ondergeteekende ten zijnen onkosten bezorgt in den jaare 1802 den oudstenzoon Jan Jacob, thans oud 30 jaar, in ‘s lands dienst, nu serjeantbij de koninglijke artillerie; Ludolph Simon, oud 29 jaar, zedert1802 in Surinamen op eene plantaadje; Theodorus Lodewijk, oud27 jaar, zedert 1802 eerst in negotie, nu serjeant majoor in Franschen dienst; Pieter Cornelis, oud 24 jaar, zedert 1802 in denboerenstand; Adrianus Jacobus, oud 22 jaar, in 1806 in Sweeschemilitairen dienst; Jacobus Daniel, oud 19 jaar, zedert 1803 in hetkostschool te Bodegrave, waar hij nu tot ondermeester word opgeleid; Maria Jacoba, oud 26 jaar, in 1803 in de kost in een vrouwekleere winkel alhier; Anna Margaretha, oud 20 jaar, zedert 1804op een kostschool, nu zedert 2 jaar in de kost in een kinder winkelalhier, om die affaire te leeren; Sophia Eliana, oud 16 jaar, van1803 af in een kostschool, zedert 2 jaar in de kost in een naaiwinkel alhier, om die affaire te leeren; Elisabeth Adriana Maria,oud 13 jaar, zijnde deeze de jongste. van 1803 af in een kostschool,nu zedert 2 jaar in de kost in een kinderwinkel, om die affairete leeren. Terwijl de moeder dezer 10 kinderen zedert 1804 inGelderland woont, Op het gedrag van deeze moeder en drie jong-

ste dochters valt ‘er niets te berispen: terwijl dc ondergeteekendedezelve nog ten zijnen kosten geheel onderhoud, het welk ‘s jaarlijks f1400,— bedraagt. Indien ‘er weldadige menschen vriendenaan eene zeer ongelukkige weduwe en haare kinderen jaarlijkstot haar welzijn willen bijdraagen, moet de ondergeteekende hundeeze behoeftige en alle ondersteuning verdienende familie tensterksten aanbeveelen. Amsterdam maart 1810.” Getekend: ,,DanielBousquet”.Daniel Bousquet klopte niet tevergeefs aan, want op 25 april 1810werd besloten f 300,— per jaar te geven voor de drie juffrouwende Bas, die zich netjes gedroegen. De eerste f 150,— zou innovember van dat jaar worden uitgekeerd.Slechts een van de zonen, Theodorus Lodewijk de Surmont deBas, wist er zich weer wat boven op te werken. Hij trouwde in1829 te Lisse met Wilhelmina Wolff en een dochter Anna Everdina Christina trad in 1860 in het huwelijk met Mr. JohannesPetrus Smeele, die blijkbaar aangetrokken was door deze naamen vermoedelijk niet veel wist over het ongelukkige echtpaar, datde combinatie tot stand had gebracht. Zo leefde de naam nog totin deze eeuw door als de Surmont de Bas Smeele, merkwaardigerwijze weer een Rooms-Katholieke familie.Vorsterman van Oyen spreekt niet over de vierde zoon, PieterCornelis, die sedert 1882 in de boerenstand was opgenomen.Blijkens de Wapenheraut van 1908 had hij in ieder geval éénzoon, Theodor Jan, die in 1848 in Lisse trouwde.Of er thans nog ergens ter wereld directe afstammelingen zijnvan een van de zes zonen de Surmont de Bas, die van hun vaderuitsluitend een deftige naam, maar ook niets anders meekregen,kan ik niet zeggen. Afstammelingen, die niet de naam dragen,zullen er zeker nog zijn en zij kunnen bij de nakomelingen vanmevrouw Hompesch aankloppen en inzage vragen van de kist metpapieren omtrent het oude geslacht de Surmont.Alweer dank zij de gegevens van Vorsterman van Oyen kanik een aanwijzing daarvoor geven. Uitvoerig bespreekt hij namelijkhet nageslacht van de tweede dochter, Anna Margaretha deSurmont de Bas, die op 10 september 1789 te Heemstede werdgeboren en op wie in 1810 nog niets te berispen viel, in tegenstelling tot haar oudere zuster, over wie werd aangetekend , ,valtniet op te roemen.” Vorsterman van Oyen laat haar op 12 juni 1817te Amsterdam huwen met Jean Michel Bullot en komt via haardochter tot nakomelingen Goris. van Gaart en Hijmans. Ik kandaartegenover slechts de gegevens van de Burgerlijke Stand stellen.De tandmeester Michelle Bullot kreeg in 1813 een dochter bij zijnwettige echtgenote Nieuwstraat. Op 11 augustus 1817 werd eendochter Henriette Margaretha van hem en van Anna Margarethade Surmont de Bas geboren. Ofschoon zij in de akte van aangiftevan 12 augustus echtelieden worden genoemd, vrees ik dat er tochgeen huwelijk is geweest.

Bij zijn overlijden op 2 februari 1836 was de tandmeester MichaelBulot gehuwd met Frederica Cristina de Meyer en gedissolveerdeechtgenoot van C. M. E. Nistraat. Twee jaar later trouwde de

Page 10: De Neergang Van Een Voornaam Geslacht Door Een Ongelukkig Depensief Naturel - I. H. Van Eeghen - Jaarboek CBG 1967

20-jarige Henriette Margaretha Bullot met de chirurgijnsbediendeJean Joseph Goris(se). Haar vader was overleden, maar haarmoeder nog in leven. Pas op 22 mei 1874 stierf Anna Margarethade Surmont de Bas op de Achtergracht. Zij was toen 84 jaar ouden ongehuwd. Voor zover ik kan nagaan, is zij de laatste vertegenwoordigster van haar geslacht te Amsterdam geweest. Wat Am..sterdam betreft mag men dus wel met recht van de neergang vande familie spreken. Het ,,ongelukkig depensief naturel” van devoorouders was daarvan de oorzaak.

Het is tenslotte misschien nog nuttig, er op te wijzen, dat deschenkster van de papieren tot een andere familie de Bas behoort,die de papieren betreffende haar naamgenoten, afkomstig van dein 1796 gestorven ten Hagrijs, toevallig in bezit moet hebbengekregen.