De invloed van klimaatverandering op de schadelijke ... · Academiejaar 2010 – 2011 De invloed...
Transcript of De invloed van klimaatverandering op de schadelijke ... · Academiejaar 2010 – 2011 De invloed...
Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen
Academiejaar 2010 – 2011
De invloed van klimaatverandering op de schadelijke effecten van chemische stoffen in aquatische milieus: gevolgen van
hypoxia en cyanobacteriën
Jeroen Baele Promotor: Prof. dr. ir. Karel De Schamphelaere Tutor: ir. Dieter De Coninck
Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van Master in de bio-ingenieurswetenschappen: milieutechnologie
De auteurs en de promotoren geven de toelating deze scriptie voor consultatie beschikbaar te stellen
en delen ervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik.
Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking
tot de verplichting de bron te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze scriptie.
Gent, Juni 2011
De promotor De tutor De auteur Prof. dr. ir. Karel De Schamphelaere Dieter De Coninck Jeroen Baele
Woord Vooraf Het proefstuk van mijn bio-ingenieur opleiding was ongetwijfeld deze thesis tot een goed einde te
brengen. De wetenschappelijke kennis en inzicht vergaard gedurende de vijfjarige opleiding is een
eerste vereiste voor het welslagen ervan. Maar met alleen kennis en inzicht is de opdracht
onmogelijk. De steun, feedback en expertise van de mensen rondom mij hebben deze thesis
gemaakt. Een woord van dank is hier dan ook heel gepast.
Op de eerste plaats wil ik Prof. dr. ir. Karel De Schamphelaere bedanken om te mogen deel uitmaken
van zijn onderzoek. Uw wetenschappelijke kennis en ervaring stuurden mijn onderzoek op tijd bij om
zo de meest kwalitatieve resultaten te kunnen rapporteren die hopelijk voor u en uw
onderzoeksgroep een meerwaarde mogen betekenen.
Ir. Dieter De Coninck is ongetwijfeld de persoon die het dichtst bij mijn thesis stond. Uw
gedrevenheid, nauwkeurigheid en opmerkzaamheid waren mijn grootste inspiratiebron. Dankzij uw
toewijding en continue bereikbaarheid heb ik voor alle aspecten van de thesis de nodige motivering
en feedback gekregen. Ik wens u veel succes bij het beëindigen van uw doctoraat.
Het labowerk vormt de basis van deze thesis en bij deze wil ik alle personeel van het CMS bedanken,
in het bijzonder Nancy, Emmy, Leen, Gisèle en Mark. Hun technische kennis, optimisme en goede
werksfeer maakten het labowerk ook op de soms zeer drukke momenten aangenaam.
Ook een speciaal woord van dank aan ir. Jana Asselman wie altijd bereid was te helpen bij labowerk,
literatuurdiscussies en resultatenverwerking, alsook ing. Stefan Hoffman voor tips en advies bij het
schrijven.
Niet alleen voor mijn thesis maar doorheen mijn hele bio-ingenieur carrière heb ik op veel steun
kunnen rekenen van mijn moeder, vader en zus. Hun begrip, geduld en relativeringsvermogen zijn
onuitputbaar en waren onmisbaar om deze opleiding tot een goed einde te brengen.
Last but not least wil ik mijn vriendin Els bedanken die bij goede en slechte dagen altijd als eerste
paraat stond om mij te steunen. Alsook mijn vrienden van het boerekot die allen voor dezelfde
opdracht stonden en deze hopelijk ook tot een goed einde mogen brengen.
I
Lijst van afkortingen
AHA Artifical Humic Acid
BLM Biotisch Ligand Model
BOD Biochemical Oxygen Demand
DEB Dynamic Energy Budget
df Degrees of Freedom
DOC Dissolved Organic Carbon
ERA Environmental Risk Assessment
GLM General Linear Model
IPCC Intergovernmental Panel on Climate Change
𝑙𝑥 Leeftijdsspecifieke overleving
M Molair
MS Mean Square
𝑚𝑥 Reproductie gemeten op dag x
OECD Organisation for Economic Co-operation and Development
ROS Reactive Oxygen Species
Ro Netto reproductiesnelheid
Rm Intrinsieke reproductiesnelheid
rpm Rotaties Per Minuut
T Gemiddelde generatie tijd
TAM Totale Alkaliniteit tot omslag van Methylrood of Methyloranje
TOC Total Organic Carbon
Vit Vitamine
II
Samenvatting
Om de klassieke ecotoxicologie uit te breiden naar een meer accurate risicoschatting en –evaluatie is
er nood naar onderzoek over cotolerantie of cost-of-tolerance van organismen voor bepaalde
stressoren. Door de alsmaar grotere effecten ten gevolge van de klimaatverandering op aquatische
ecosystemen dient dit onderzoek zich voornamelijk te richten op de stressoren die een direct of
indirect effect zijn van deze klimaatverandering. In eerder onderzoek werd uit de historische
adaptatie van bepaalde Daphnia pulex klonen voor cadmiumstress reeds dergelijke cotolerantie voor
Microcystis aeruginosa gevonden (De Schamphelaere et al., 2010; Glaholt et al.,2010). In deze thesis
werd verder gezocht naar cotoleranties voor hypoxiastress en Microcystis aeruginosa-stress voor
Daphnia sp. klonen.
Het onderzoek gebeurde met twee testgroepen Daphnia sp.. Een eerste testgroep bestond uit 20
Daphnia magna klonen afkomstig uit verschillende populaties welke nog nooit blootgesteld werden
aan metaaldruk. De verhoogde tolerantie van bepaalde D. magna klonen voor metaaldruk is in dit
geval enkel te wijten aan de natuurlijk aanwezige genetische variatie binnen de populatie (standing
genetic variation). Een tweede testgroep is opgebouwd uit 18 Daphnia pulex klonen afkomstig uit
populaties uit 2 verschillende regio’s in Ontario (Canada). Een eerste regio, de Sudbury regio, staat
gekend om zijn jarenlange milieuvervuiling ten gevolge van metaal smeltindustrie. De klonen
afkomstig uit deze Sudbury regio vertonen een hogere cadmiumtolerantie dan de klonen uit meren
die verder van de smeltindustrie gelegen zijn, met name uit de Dorset regio. Uit genetisch onderzoek
bleek een grote genetische variatie tussen de Daphnia pulex klonen uit beide regio’s.
Uit de resultaten van de hypoxiatest met D. magna bleek geen correlatie tussen de hypoxia- en
cadmiumtolerantie. Uit de hypoxiatest met D. pulex werd bij de geadapteerde klonen voor de
parameter lengte geen significant effect van hypoxiastress waargenomen in tegenstelling tot de niet-
geadapteerde waar wel een effect werd waargenomen. De historische cadmiumadaptatie bij D. pulex
zou hierbij een invloed kunnen hebben op de tolerantie voor hypoxiastress op de lichaamslengte.
Een mogelijke cotolerantie voor hypoxiastress uit de reeds verworven cadmiumtolerantie zou aan de
basis kunnen liggen voor deze effecten op groei. Uit de resultaten van de cadmium-M. aeruginosa
test voor D. magna klonen bleek geen significante correlatie tussen cadmiumtolerantie en M.
aeruginosa-tolerantie. Voor D. magna werd net zoals bij de hypoxiatest geen cotolerantie gevonden
tussen beide stressoren. Uit de hypoxia en cadmium-M. aeruginosa testen blijkt de historische
cadmiumadaptatie van de D. pulex klonen hen in staat te stellen om hogere toleranties te vertonen
voor andere stressoren. In tegenstelling tot de D. magna klonen, waarbij geen onderscheid bestaat
tussen geadapteerde of niet-geadapteerde klonen maar de tolerantie voortkomt uit de aanwezige
standing genetic variation onder de populatie, werd voor zowel hypoxia- als Microcystis aeruginosa-
stress geen cotolerantie waargenomen.
III
Inhoudsopgave
1 Inleiding ......................................................................................................................................1
2 Literatuurstudie ..........................................................................................................................2
2.1 Ecotoxicologie en klimaatverandering .................................................................................2
2.1.1 Ecotoxicologie ..............................................................................................................2
2.1.2 Klimaatverandering .........................................................................................................3
2.1.3 Interactie tussen ecotoxicologie en klimaatverandering ...............................................3
2.2 Daphnia sp. .........................................................................................................................4
2.2.1 Inleiding .......................................................................................................................4
2.2.2 Fysiologie .....................................................................................................................5
2.2.3 Reproductie .................................................................................................................6
2.2.4 Daphnia sp. als modelorganisme ..................................................................................7
2.3 Stressoren : hypoxia, cyanobacteriën en cadmium...............................................................8
2.3.1 Inleiding .......................................................................................................................8
2.3.2 Hypoxia........................................................................................................................8
2.3.2.1 Inleiding: de invloed van de klimaatverandering op het zuurstofgehalte .....................8
2.3.2.2 Effecten op en aanpassingen van Daphnia ................................................................ 11
2.3.2.2.1 Morfo-fysiologische aanpassingen ......................................................................... 11
2.3.2.2.2 Regulatorische aanpassingen ................................................................................. 13
2.3.2.2.3 Metabolische aanpassingen ................................................................................... 13
2.3.3 Cadmium ................................................................................................................... 13
2.3.3.1 Speciatie en biobeschikbaarheid ............................................................................... 13
2.3.3.2 Effecten op en aanpassingen van Daphnia ................................................................ 15
2.3.4 Cyanobacteriën .......................................................................................................... 15
2.3.4.1 Inleiding .................................................................................................................... 15
2.3.4.2 Effecten op en aanpassingen van Daphnia ................................................................ 16
2.3.4.3 Gecombineerde effect cadmium en M. aeruginosa ................................................... 17
3 Materiaal en methoden ............................................................................................................ 18
3.1 Herkomst klonen ............................................................................................................... 18
3.1.1 Daphnia magna klonen .............................................................................................. 18
3.1.2 Daphnia pulex klonen ................................................................................................ 18
3.2 Fluctuatietest .................................................................................................................... 19
3.2.1 Testopzet ................................................................................................................... 19
3.2.2 Testmedium: aangerijkt carbongefilterd water........................................................... 19
3.2.3 Experimentele uitvoering ........................................................................................... 20
3.2.4 Algenkweek ............................................................................................................... 21
3.3 Hypoxiatesten ................................................................................................................... 22
IV
3.3.1 Hypoxiatest met Daphnia magna ............................................................................... 23
3.3.2 Hypoxiatest met Daphnia pulex ................................................................................. 23
3.4 Cadmium-M. aeruginosa test............................................................................................. 25
3.4.1 Testopzet ................................................................................................................... 25
3.4.2 Kweek van Microcystis aeruginosa ............................................................................. 25
3.4.3 Testmedium: modified M4-medium en modified M4-medium + Cd........................... 26
3.4.4 Experimentele uitvoering ........................................................................................... 26
3.5 Verwerking van de resultaten ............................................................................................ 27
3.5.1 Hypoxiatest Daphnia magna ...................................................................................... 28
3.5.2 Hypoxiatest Daphnia pulex......................................................................................... 29
3.5.3 Cadmium-M. aeruginosa test ..................................................................................... 30
4 Resultaten en Discussie ............................................................................................................. 32
4.1 Hypoxiatest met Daphnia magna....................................................................................... 32
4.1.1 Correlatie cadmium-hypoxia tolerantie ...................................................................... 32
4.1.2 Interpretatie van de fysiologische parameters ........................................................... 35
4.1.2.1 Lengte ....................................................................................................................... 35
4.1.2.2 Reproductie .............................................................................................................. 38
4.1.2.3 Mortaliteit ................................................................................................................ 39
4.2 Hypoxiatest met Daphnia pulex ......................................................................................... 41
4.2.1 Controle batch-effect ................................................................................................. 41
4.2.2 Interpretatie van de fysiologische parameters ........................................................... 41
4.2.2.1 Lengte ....................................................................................................................... 42
4.2.2.2 Reproductie .............................................................................................................. 45
4.2.2.3 Mortaliteit ................................................................................................................ 47
4.3 Cadmium-M. aeruginosa Test ............................................................................................ 49
4.3.1 Correlatie van de toleranties ...................................................................................... 49
4.3.2 Interpretatie van de parameters ................................................................................ 50
4.3.2.1 Lengte ....................................................................................................................... 50
4.3.2.2 Reproductie .............................................................................................................. 54
4.3.2.3 Mortaliteit ................................................................................................................ 62
4 Conclusies ................................................................................................................................. 64
5 Verder onderzoek ..................................................................................................................... 66
6 Referentielijst............................................................................................................................ 68
7 Bijlagen ..................................................................................................................................... 74
A. Cadmium-M. aeruginosa Test : resultaten Unequal N HSD post hoc test voor interactie-effect “Kloon(Batch)*Behandeling” voor Lengte ..................................................................................... 74
B. Cadmium-M. aeruginosa Test : resultaten Unequal N HSD post hoc test voor interactie-effect “Kloon(Batch)*Behandeling” voor Reproductie. ............................................................................ 76
V
1
1 Inleiding In het vakdomein van de ecotoxicologie bestuderen wetenschappers het effect van schadelijke
substanties op het ecosysteem. Dit onderzoek levert zo de wetenschappelijke basis voor
risicoschatting en –evaluatie. Maar in de klassieke ecotoxicologie wordt meestal onderzoek gemaakt
met populaties die weinig genetische variatie vertonen en ontbreekt onderzoek naar
langetermijneffecten. Deze klassieke aanpak kan leiden tot foutieve risicoschatting en –evaluatie
omdat in de natuur populaties wel genetische variatie hebben en gedurende meerdere generaties
kunnen blootgesteld zijn aan verschillende stressoren. Deze twee kenmerken stellen natuurlijke
populaties in staat om zich genetisch te adapteren. Als gevolg van deze adaptatie kunnen populaties
cotolerantie of cost-of-tolerance ontwikkelen voor nieuwe stressoren. Deze stressoren kunnen zowel
van natuurlijke als antropogene oorsprong zijn. Sinds het industriële tijdperk is vooral de
antropogene vervuiling een groeiend probleem. Bovendien zal de klimaatverandering ook een effect
uitoefenen op de toxiciteit van de antropogene vervuiling, wat belangrijke implicaties zou hebben
naar risico-evaluatie. In de wetenschappelijke literatuur is nog niet veel gekend rond deze
cotolerantie of cost-of-tolerance. Vandaar dat deze thesis gericht is tot het bijdragen aan inzicht in
deze problematiek.
Het onderzoek in deze thesis richtte zich vooreerst op de vraag of er een cotolerantie of cost-of-
tolerance optrad tussen de chemische stressor cadmium en de twee natuurlijke stressoren hypoxia
en cyanobacteriën in aquatische ecosystemen bij Daphnia sp.. Deze twee natuurlijke stressoren zijn
beide een indirect effect van de klimaatopwarming.
Het onderzoek gebeurde met twee testgroepen Daphnia sp.. Een eerste testgroep bestond uit 20
Daphnia magna klonen afkomstig uit verschillende Belgische natuurlijke populaties welke nog nooit
blootgesteld werden aan metaaldruk. De verhoogde tolerantie van bepaalde D. magna klonen voor
metaaldruk is enkel te wijten aan de natuurlijk aanwezige genetische variatie binnen de populaties.
Een tweede testgroep was opgebouwd uit 18 Daphnia pulex klonen afkomstig uit verschillende
populaties in Ontario (Canada). Een eerste groep populaties was afkomstig uit de Sudbury regio
welke gekend staat om zijn jarenlange milieuvervuiling ten gevolge van metaal smeltindustrie. De
klonen afkomstig uit deze Sudbury regio vertonen een hogere cadmiumtolerantie dan de klonen uit
de populaties uit meren die verder van de smeltindustrie gelegen zijn, met name uit de Dorset regio.
Uit genetisch onderzoek bleek een grote genetische variatie tussen de Daphnia pulex klonen uit
beide regio’s. Een tweede onderzoeksvraag richt zich op de mogelijk verschillende reactie tussen de
adaptatie bij D. pulex klonen en de standing genetic variation bij D. magna klonen.
2
2 Literatuurstudie
2.1 Ecotoxicologie en klimaatverandering
2.1.1 Ecotoxicologie
De ecotoxicologie is een relatief jonge tak van de exacte wetenschappen en wordt hierdoor nog op
vele verschillende manieren gedefinieerd. De vroegste definitie wordt door Rand in 1955 gegeven als
de wetenschap die de toxische effecten van chemische en fysische agentia op levende organismen
onderzoekt en, in het bijzonder, op populaties en gemeenschappen in gedefinieerde ecosystemen.
Meer recent werden nog een aantal andere definities gegeven door Newman en Unger in 2003 als de
wetenschap van verontreinigingen in de biosfeer en het effect ervan op de verschillende facetten van
deze biosfeer, waar de mens deel van uitmaakt. Ecotoxicologie werd meer recent gedefinieerd als de
studie van de schadelijke effecten van chemische agentia die in de onmiddellijke omgeving van een
organisme voorkomen en waaraan het organisme derhalve wordt blootgesteld (Van den Heede,
2008). Alhoewel tussen al deze definities subtiele verschillen bestaan, blijkt wel duidelijk dat
ecotoxicologie het resultaat is van de interactie tussen drie verschillende wetenschapstakken, met
name de chemie, de ecologie en de toxicologie. De onderlinge verwantschap tussen deze takken
wordt schematisch weergegeven in Figuur 2.1. Één van de belangrijkste toepassingen van de
ecotoxicologische wetenschap is de risico-evaluatie (ERA, ‘Environmental Risk Assessment’), waarin
nagegaan wordt of een bepaalde contaminant al dan niet een risico vormt voor het onderzochte
ecosysteem.
Figuur 2.1 : Ecotoxicologie als resultaat van de interactie tussen drie
wetenschapstakken (Van Leeuwen & Hermens, 1995)
3
2.1.2 Klimaatverandering
Sinds de Industriële Revolutie (eind 18de eeuw, begin 19de eeuw) wordt er een significante toename
van broeikasgassen in onze atmosfeer waargenomen, die voor een gemiddelde temperatuursstijging
van 0.74 °C heeft gezorgd (IPCC, 2007). De gevolgen van deze temperatuurstoename zijn zeer divers,
o.a. zeespiegelstijgingen en toenemende overstromingen, toenemende droogte en afname in
landbouwproductiviteit, snellere ziekteverspreidingen, afname van de biodiversiteit,
drinkwatertekort, verzuring van het zeewater, afname van de dikte van de ozonlaag, terugtrekken
van gletsjers, verandering in precipitatiepatronen, … (IPCC, 2007; Nature, 2002). Uit voorgaande
opsomming mag blijken dat er zowel economische, sociale als ecologische gevolgen verbonden zijn
aan klimaatverandering.
2.1.3 Interactie tussen ecotoxicologie en klimaatverandering
In dit onderzoek wordt getest of bepaalde natuurlijke stressoren die een gevolg zijn van
klimaatverandering een effect hebben op de toxiciteit van chemische stoffen, meerbepaald
cadmium. Ten gevolge van de klimaatverandering kunnen de stressfactoren hypoxia en Microcystis
aeruginosa een cotolerantie (cross-tolerance) of cost-of-tolerance voor toxiciteit van cadmium bij
Dapnia sp. met zich meebrengen. Als de populatie wordt blootgesteld aan chemische verontreiniging
zullen bij cost-of-tolerance de allelfrequenties veranderen en zal de genetische variabiliteit binnen de
populatie afnemen (genetic erosion) (De Schamphelaere et al., 2001). Er is met andere woorden een
daling in de kans op een resistente gencombinatie na seksuele voortplanting. In tegenstelling tot
cotolerantie zal bij cost-of-tolerance de adaptatie aan de stressconditie een kost met zich
meebrengen. Adaptatieprocessen zoals eliminatie of detoxificatie van de toxicanten vergt energie.
Het gevolg van deze energieallocatie is dat andere levensfuncties aan energie moeten inboeten, zoals
bijvoorbeeld groei of reproductie (Heugens et al., 2001).
De multidisciplinaire problematiek wordt in deze thesis beperkt tot de ecologische respons op
klimaatverandering, met name de invloed van de klimaatverandering op de schadelijkheid van
chemische stoffen in aquatische milieus. De gevolgen van de opwarming van de aarde die van belang
zijn voor deze ecotoxicologische risico-evaluatie beperken zich tot opwarming van en lagere
zuurstofconcentratie in aquatische ecosystemen en een toenemende algenbloei. Het onderzoek van
deze thesis spitst zich toe op de invloed van hypoxia en cyanobacteriën op de tolerantie van Daphnia
voor cadmium.
4
2.2 Daphnia sp.
2.2.1 Inleiding
Daphnia sp. (Figuur 2.2) is een veel voorkomend planktonisch zoetwaterorganisme (Classificatie:
Tabel 2.1). Plankton kan gedefinieerd worden als het geheel van levende én zwevende organismen in
water (Tirry, 2007). Met levend wordt het plantaardig (fytoplankton) of, in het geval van Daphnia sp.,
dierlijk (zoöplankton) karakter bedoeld. Zwevend wordt beschouwd als het niet kunnen
voortbewegen tegen de waterstroming in (Koivisto, 1995). Alhoewel Daphnia soorten wel beschikken
over een eigen voortbewegingsmechanisme, nl. de roeiantennen, kunnen ze niet tegen de
waterstroming in bewegen vermits deze antennen hiervoor niet krachtig genoeg zijn. De
voortbeweging is sprongsgewijs waaraan deze organismen hun Nederlandstalige benaming
‘watervlo’ te danken hebben.
Figuur 2.2 A Daphnia magna, B Daphnia pulex (Sciencephoto, 2011)
Tabel 2.1 Classificatie van Daphnia sp. (Tirry, 2007)
Rijk Animalia
Fylumgroep Articulata
Fylum Arthropoda
Subfylum Crustacea
Classis Branchiopoda
Ordo Diplostraca
Subordo Cladocera
Familie Daphniidae
Genus Daphnia
A B
5
2.2.2 Fysiologie
De Arthropoda, het fylum waartoe Daphnia sp. behoort, worden gekenmerkt door een exoskelet,
heteronome segmentatie en gelede extremiteiten. Bij Daphnia sp. is dit exoskelet een tweekleppige
carapax rond de thorax en abdomen. Het cephalon (de kop) blijft vrij, zodat de segmentatie herleid is
tot kop en romp. De twee kleppen van de carapax zijn dorsaal vergroeid (de kiel) en lopen onderaan
uit op de schaalstekel of spina caudalis (Figuur 2.3). De vorm en lengte van deze schaalstekel is één
van de criteria om verschillende Daphnia species van elkaar te kunnen onderscheiden (Lampert,
2006). De carapax is onelastisch en heeft een beschermende functie. Deze inelasticiteit heeft tot
gevolg dat tijdens de groei een regelmatige vervelling (ecdysis) noodzakelijk is (O’Brien et al., 1991).
Watervlooien zijn filtervoeders, ze moeten hun voedsel uit de watermassa filteren en naar de
mondopening brengen. Het voedsel bestaat voornamelijk uit wieren, ééncelligen, bacteriën en
afvaldeeltjes van rottende planten. Door het op en neer slaan met de thoracopoden wordt binnen de
schaal een waterstroming opgewekt die voedseldeeltjes aanvoert (Lavens & Sorgeloos, 1996). Deze
deeltjes worden met behulp van de borstelkammen (tientallen lange evenwijdige haren op het derde
en vierde paar thoracopoden, zie Figuur 2.3) verzameld in een voedselgroeve tussen de
thoracopoden. Vanuit de voedselgroeve worden de deeltjes naar de mondopening getransporteerd.
Voor het voedsel in de spijsverteringsbuis opgenomen wordt, wordt het gemalen en verfijnd door de
mandibulae (bovenkaken). Het filterapparaat van watervlooien is enkel selectief naar grootte: het
neemt alle deeltjes groter dan 0.45 µm op die uit de watermassa kunnen gefilterd worden (Gillis et
al., 2005). Door deze aselecte voedselopname zullen, bij aanwezigheid, ook toxine producerende
algen mee opgenomen worden. Zoals reeds vermeld wordt in dit onderzoek getest naar de invloed
van cyanobacteriën op de cotolerantie of cost-of-tolerance voor toxiciteit van cadmium bij Daphnia.
Bij het toedienen van een toxine producerende cyanobacterie als voedselbron kunnen waargenomen
veranderingen in reproductie, groei en mortaliteit toegeschreven worden aan het effect van de
opname van dit toxine door de aselecte voedselopname door Daphnia.
Omdat het onderzoek in deze thesis zich o.a. toespitst op het effect van hypoxia, is het aangewezen
de fysiologie van de ademhaling en bloedsomloop van Daphnia sp. te bespreken. De ademhaling
gebeurt door het deel van de lichaamswand dat niet door de carapax bedekt is. Hier is de diffusie van
O2 en CO2 mogelijk. Er zijn echter ook gespecialiseerde ademhalingsstructuren aanwezig, de
kieuwblazen of kieuwzakjes, gelegen op de thoracopoden. Ter hoogte van deze kieuwblazen is de
cuticula zeer dun zodat zuurstofopname gemakkelijker wordt. De zuurstof wordt getransporteerd
door middel van hemoglobine in het bloed (Tirry, 2007). De bloedsomloop is zeer eenvoudig, er is
geen aderstelsel maar het bloed circuleert wel volgens een bepaald patroon door de lichaamsholte.
6
Via twee ostia (inlaatkleppen) komt het bloed het hart binnen en wordt via de aorta weer naar
buiten gepompt. Enkel ter hoogte van het hart en de aorta zit het bloed dus opgeborgen.
2.2.3 Reproductie
Daphnia sp. planten zich voort via zogenaamde cyclische parthenogenese, dit houdt in dat de
reproductie zowel seksueel als parthenogenetisch (aseksueel) kan verlopen. Bij gunstige
omstandigheden planten de watervlooien zich parthenogenetisch voort. De wijfjes ontwikkelen
onbevruchte eitjes (zomereitjes) waaruit genetisch identieke wijfjes voortkomen welke op hun beurt
weer onbevruchte eitjes produceren. Het duurt gemiddeld twee à drie dagen voor de ontwikkeling
van een nieuw broedsel. Het eerste broedsel wordt gemiddeld na zeven tot tien dagen afgelegd.
1 Roeiantenne 2 Leverhoorntjes 3 Spieren van roeiantenne 4 Darm 5 Mandibula 6 Maxillaklier 7 Hart 8 Kiel 9 Broedruimte 10 Ovarium 11 Embryo 12 Uitgroeiing rug 13 Schaalstekel 14 Staartharen 15 Postabdomen 16 Einddarm 17 Anus 18 Eindstekels 19 Thoracopood IV 20 Kieuwzakje 21 Borstelkam 22 Thoracopood I 23 Mondopening 24 Voordarm 25 Eerste paar antennen 26 Snavel 27 Ocellus 28 Hersenen 29 Complexoog
Figuur 2.3 Algemeen overzicht anatomie en fysiologie van Daphnia sp. (Thirry, 2007)
7
Door deze aseksuele voortplanting is de generatietijd heel kort en kan de omvang van de populatie
snel toenemen (Hughes, 1983).
Echter wanneer de omstandigheden ongunstiger worden door bv. lagere temperaturen,
voedselgebrek, uitdroging, te hoge populatiedichtheden of veranderingen in fotoperiode, en het
voortbestaan van de populatie wordt bedreigd, zal de reproductie omschakelen en seksueel
gebeuren (Kleiven et al., 1992). Via parthenogenese zullen door de ongunstige omstandigheden nu
ook mannetjes ontstaan. De vrouwtje ontwikkelen haploïde eitjes (wintereitjes of rusteitjes) die door
de mannetjes bevrucht worden. Op deze manier is er recombinatie van het genetisch materiaal. Via
afscheidingen door de broedkamerwand worden de rusteieren omgeven door een dik beschermend
kapsel, het ephippium (Zaffagnini, 1987). Bij de volgende vervelling van het moederdier komt dit
ephippium los en zakt naar de bodem van de watermassa. Het ephippium weerstaat vorst, uitdroging
en verteringsenzymen. Bij verbetering van de omstandigheden beginnen de rusteieren te
ontwikkelen en ontluiken opnieuw parthenogenetisch reproducerende wijfjes.
2.2.4 Daphnia sp. als modelorganisme
Daphnia sp. hebben een groot geografisch verspreidingsgebied en komen voor in bijna alle
zoetwaterecosystemen, zoals plassen, vijvers, poelen, sloten, oeverbochten en zijarmen van rivieren
(Hebert, 1978). Daphnia sp. vormen een onmisbare schakel in de zoetwatervoedselketen:
tegelijkertijd zijn ze grazers van algen en prooien voor hogere predatoren, zoals vissen (Lampert,
2006). Omwille van deze belangrijke positie in de voedselketen is de watervlo een belangrijke bio-
indicator voor de ecologische kwaliteit van aquatische systemen. Door de korte generatietijd van
watervlooien (5-10 dagen) is onderzoek naar adaptatie en acclimatisatie in korte tijdsperiodes
mogelijk. Bovendien ontwikkelen de wijfjes genetisch identieke nakomelingen wat van Daphnia sp.
ideale testorganismen maakt (Mark & Solbé, 1998). Door hun hoge gevoeligheid voor stress vanuit
het milieu en gemakkelijke handelbaarheid in het labo wordt wereldwijd het genus Daphnia gebruikt
voor toxiciteitstesten. In dit onderzoek worden twee verschillende soorten Daphnia gebruikt: D.
magna, de Europese watervlo en D. pulex, de Amerikaanse watervlo.
8
2.3 Stressoren : hypoxia, cyanobacteriën en cadmium
2.3.1 Inleiding
Vooreerst dient een onderscheid gemaakt te worden tussen stress en stressor. Een stressor is een
externe factor, zoals hypoxia of cadmium, die een verandering teweeg brengt in de interne toestand
van een organisme (Grime, 1989). Indien deze interne verandering het organisme buiten zijn
ecologische niche brengt, dan is het organisme niet langer in staat te groeien of te reproduceren. Het
organisme kan wel nog overleven, maar bevindt zich in een stresstoestand. Stress is dus een relatief
begrip en dient vergeleken te worden ten opzichte van een referentietoestand, ‘normale’ toestand
(Van Straalen, 2003). Figuur 2.4 verduidelijkt het begrip stress in de nichecontext.
Figuur 2.4 Stress in de nichecontext (Van Straalen, 2003)
2.3.2 Hypoxia
2.3.2.1 Inleiding: de invloed van de klimaatverandering op het zuurstofgehalte
Door de klimaatverandering steeg de globale luchttemperatuur met 0.74°C (IPCC, 2007). Maar de
klimaatverandering heeft ook een effect op de temperatuur van het oppervlaktewater. Dit wordt
voor meren en rivieren bevestigd door metingen en modelstudies (Gooseff et al. 2005; Livingstone,
2003; Schindler et al., 1996). Er is een sterk lineair verband tussen water- en luchttemperatuur.
Figuur 2.5 toont deze positieve correlatie voor weekgemiddelden van de water- en luchttemperatuur
in de Devon rivier (Groot-Brittannië) welke elk uur gemeten werden gedurende 1 jaar. De data zijn
Op de abscis wordt de sterkte van de aangelegde stressor weergegeven. Op de ordinaat de invloed
van de stressor op de prestatie van het organisme. De ecologische niche van organisme is het gebied
onder de volle curve. Bij stress (rode pijl) kan het organisme uit zijn niche gedwongen worden,
indien de stressor terug afneemt is er terugkeer naar de niche (blauwe pijl). Door adaptatie kan de
niche vergroot worden (groene pijl).
9
geplot in 4 perioden van 3 maanden, volgens de corresponderende seizoenen (1 = januari tot 12 =
december).
Figuur 2.5 Water-luchttemperatuur correlatie in Devon River (Webb et al., 2003)
De temperatuur van het water volgt die van de lucht met een bepaalde vertraging die afhankelijk is
van het watervolume en het stroomdebiet (Webb et al., 2003; Ward, 1985). Temperatuur is één van
de belangrijkste regulerende factoren in ecosystemen, ook in aquatische ecosystemen. De groei,
reproductie, fysiologie, levenscyclus, verspreiding, … van de waterorganismen worden rechtstreeks
beïnvloed door de watertemperatuur (Magnuson et al., 1997). Bij een stijgende temperatuur van het
water zal de oplosbaarheid van zuurstof dalen (Figuur 2.6). Dit is één van de chemische gaswetten
beschreven door William Henry (Battino en Clever, 1966) (Vgl. 2.1). De wet bevat een
temperatuursafhankelijke constante welke gedefinieerd wordt in Vgl 2.2.
p = kh T . c
kh T = kh Tθ . exp[ C. 1
T−
1
Tθ ]
Met p de partieeldruk van het gas boven het water (atm), kh(T) de Henry constante (L atm-1 mol-1) bij
een bepaalde temperatuur T (K), c de opgeloste gasconcentratie (mol l-1) en kh(TƟ) de Henry
constante bij 298 K welke voor zuurstof 769.23 L atm-1 mol-1 bedraagt.
Vgl. 2.1
Vgl. 2.2
10
In Figuur 2.6 is de temperatuursafhankelijkheid van de oplosbaarheid van zuurstof weergegeven bij
een atmosfeerdruk van 1 bar. Hieruit is af te leiden dat bij toenemende temperatuur de opgeloste
zuurstofconcentratie zal dalen.
Figuur 2.6 Temperatuursafhankelijke zuurstofoplosbaarheid (Geng & Duan, 2010)
Naast de temperatuur is de zuurstofconcentratie in het water ook afhankelijk van turbulenties,
stromingen en biologische processen, met name dissimilatie en fotosynthese voor reaeratie
(Wetterskip Fryslân, 2006). Bovendien moet de windsnelheid op regelmatige basis hoog genoeg zijn
om stratificatie van temperatuur en zuurstofgehalte in ondiepe meren te vermijden door
homogenisatie van de waterlagen en opwervelingen aan de oeverzone (Mooij et al., 2005). De
meeste zuurstof in water is afkomstig van de fotosynthese van algen en onderwaterplanten bij
voldoende lichtinval. Echter ’s nachts valt de zuurstofproductie weg en zullen alle levende
organismen respireren, inclusief de algen en onderwaterplanten, waardoor het globale
zuurstofgehalte daalt (Vannote en Sweeney, 1980). Bij een hogere temperatuur is de
respiratiesnelheid hoger, wat samen met de lagere zuurstofoplosbaarheid zal resulteren in een
sterker dalende zuurstofconcentratie (Wetterskip Fryslân, 2006). Zowel de zuurstofoplosbaarheid als
de biologische processen zijn temperatuursafhankelijk zodat bij stijgende temperatuur het
cumulatieve effect een dalende zuurstofconcentratie is. Dat de temperatuursimpact zo groot kan zijn
op de waterkwaliteit blijkt onder meer uit de strikte regelgeving omtrent de temperatuur en het
debiet van koelwater dat in het oppervlaktewater mag geloosd worden (Kaderrichtlijn Water, 2000).
Omdat klimaatverandering en milieuvervuiling onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, is het nodig
te vermelden dat naast temperatuur ook de vuilvracht, beter gekend als BOD-gehalte (Biochemical
Oxygen Demand), het zuurstofgehalte in het water beïnvloedt. Waterlopen met hoge
effluentlozingen kennen een hogere gevoeligheid voor de klimaatverandering op het gebied van
11
zuurstofgehalte. In deze vervuilde waterlopen is de snelheid van de deoxidatie, ten gevolge van de
hoge biochemische zuurstofvraag, hoger dan de snelheid van reaeratie. De extra zuurstofvraag zorgt
in vervuilde waterlopen voor een nog sneller dalende zuurstofconcentratie, waardoor deze
gevoeliger zijn voor klimaatverandering (Jenkins et al., 1993). Tot slot zorgt klimaatverandering ook
voor hogere evaporatiesnelheden waardoor de waterniveaus van meren en waterlopen ondieper
worden en de stroomsnelheid zal verlagen. Samen met de hogere temperatuur worden optimale
condities gecreëerd voor algenbloei. Deze algenbloei is één van de belangrijkste componenten van
het BOD (Arnell, 1998). Deze optimale condities voor algenbloei gelden ook voor de schadelijke
algensoorten zoals de toxine producerende cyanobacterie Microcystis aeruginosa, gebruikt in deze
masterproef.
De lagere zuurstofconcentraties hebben niet alleen ecologische consequenties maar ook
economische. In waterzuiveringsinstallaties is 45-75 % van de energiekosten toe te schrijven aan
aeratie. Wanneer als gevolg van de klimaatverandering het zuurstofgehalte daalt, zal de beluchting
moeten toenemen om dezelfde waterkwaliteit te behouden (Arnell, 1998).
2.3.2.2 Effecten op en aanpassingen van Daphnia
Omdat in dit onderzoek het effect van hypoxiastress op Daphnia sp. bestudeerd wordt, worden
hieronder de belangrijkste interne veranderingen besproken te wijten aan deze stressor. De
aanpassingen van Daphnia sp. om een bepaalde graad van zuurstofhomeostase te behouden kunnen
ingedeeld worden in drie groepen: morfo-fysiologische aanpassingen, regulatorische aanpassingen
en metabolische aanpassingen. Er dient opgemerkt te worden dat de grens tussen aanpassingen van
Daphnia sp. aan hypoxiastress en wat als toxicologische effecten beschouwd worden, dikwijls vaag is.
2.3.2.2.1 Morfo-fysiologische aanpassingen
Morfo-fysiologische aanpassingen zijn veranderingen op het anatomisch niveau. De lichaamsbouw
verandert als respons op de uitwendige stressor waardoor het effect van de stressor
geminimaliseerd wordt (Coëlho, 2009). Vooreerst zal Daphnia sp. onder hypoxiastress een kleinere
lichaamslengte ontwikkelen in vergelijking met normoxische condities. Een gemiddelde reductie van
ongeveer 8 % blijkt uit de experimenten van Seidl et al. (2005). Door de kleinere lichaamslengte is de
zuurstofvraag om de zuurstofhomeostase te onderhouden lager (22 %). Bovendien zal naast
ademhaling via kieuwzakjes op de thoracopoden, ook een aanzienlijk aandeel zuurstofmoleculen
worden opgenomen via diffusie doorheen de lichaamswand. Bij een kleinere lichaamsoppervlakte zal
het diffusief transport toenemen, wat extra voordelig is onder hypoxiastress (Pirow et al., 2004).
Daarenboven zal Daphnia sp. meer hemoglobine aanmaken. Bij chronische blootstelling aan
hypoxische condities is er inductie van aanpassingen op het genetisch niveau; hypoxia-induceerbare
12
hemoglobine genen zullen bij zuurstofstress tot expressie komen en voor een hogere concentratie
aan hemoglobine in het lichaam zorgen. Niettemin zijn er geen transgenerationele effecten van
hypoxia-acclimatisatie. Onder hypoxiastress werd een toename van de hemoglobineconcentratie
gemeten van 266 % (Seidl et al., 2005). Naast de hogere hemoglobineconcentratie neemt ook de
zuurstofaffiniteit van de haem-groep toe. De kritische zuurstofspanning die nodig is voor half-
saturatie van de hemoglobine-eiwitten daalt met 32 %. Er kan dus bij veel lagere
zuurstofconcentraties met eenzelfde efficiëntie zuurstoftransport plaatsgrijpen. Dit mechanisme
wordt zuurstofbuffering genoemd (Jones, 1972). Vanzelfsprekend zorgt deze toename in
hemoglobineproductie voor een veel efficiënter zuurstoftransport, maar door de rode kleur van het
hemoglobine-eiwit wordt het lichaam minder transparant en zal het risico op predatie stijgen (Confer
et al., 1978). Figuur 2.7 illustreert deze lichaamsverkleuring uit eigen experimenten.
Becker et al. (2009) onderzocht het effect van hypoxia op de accumulatie van reactive oxygen species
(ROS) in Daphnia magna. Onder hypoxiastress werd een hogere frequentie en amplitude
waargenomen in de hoeveelheid ROS in Daphnia magna. Er is een verband tussen cellulaire
verdedigingsmechanismen en hypoxiastress. De ROS zullen een verandering teweegbrengen in de
regulatie van de expressie van hemoglobinegenen. Daphnia magna kan via ROS het
zuurstoftransport regelen aan de hand van de zuurstofvraag onder variërende zuurstofconcentraties.
Figuur 2.7 Lichaamsverkleuring bij Daphnia sp.
Links: 21 dagen bij hypoxia behandeling van 3 mg l-1, Rechts: 21 dagen bij normoxia behandeling
van 8 mg l-1
13
2.3.2.2.2 Regulatorische aanpassingen
Een tweede groep omvat regulatorische aanpassingen, dit zijn aanpassingen van de toestand ter
herstel van een verbroken evenwicht (Coëlho, 2009). Daphnia sp. zijn filtervoeders en de snelheid
waarmee het water de filter- en ademhalingsstructuren passeert wordt in de eerste plaats
gecontroleerd door voedselvraag in tegenstelling tot zuurstofvraag. Slechts bij voldoende hoge
voedselconcentraties, dus onder energierijke omstandigheden, zal het organisme in staat zijn om bij
hypoxiastress de thoracopoden sneller te bewegen zodat er meer zuurstofmoleculen opgenomen
kunnen worden ter hoogte van de kieuwblaasjes (Dejours, 1981). Deze respons wordt ook het
negatief-feedback mechanisme genoemd. Er heerst namelijk een inverse relatie tussen het slagritme
van de thoracopoden en de zuurstofconcentratie in het omgevende water. Eenzelfde negatief-
feedback mechanisme is terug te vinden tussen hartritme en zuurstofconcentratie. Het hartritme zal
toenemen bij een afnemende zuurstofconcentratie.
2.3.2.2.3 Metabolische aanpassingen
Tot slot beschikt Daphnia sp. over regulaties op metabolisch niveau voor hypoxia-acclimatisatie. Op
basis van inwendige zuurstofmetingen stelt Pirow (2004) dat hypoxiastress de densiteit en capaciteit
van mitochondriën doet afnemen. Een lagere zuurstofallocatie naar de mitochondriën kan dan ook
de verklaring zijn voor de kleinere lichaamslengte.
Daphnia sp. beschikt dus over verschillende manieren om aan hypoxia te acclimatisatiseren. Toch
worden deze eigenschappen niet overgedragen op de volgende generaties om zo meer resistente
populaties te krijgen. Zoals eerder vermeld zal hypoxiastress een invloed hebben op de somatische
groei, met name een kleinere lichaamslengte. Maar er werden tot dusver geen significante effecten
waargenomen op de reproductiviteit (Seidl et al., 2005).
2.3.3 Cadmium
2.3.3.1 Speciatie en biobeschikbaarheid
Het zware metaal cadmium kan zowel op natuurlijke wijze als via antropogene bronnen in het water
terecht komen. De natuurlijke bronnen zijn hoofdzakelijk erosie van cadmiumhoudende ertsen,
voornamelijk zinkertsen, en atmosferische depositie uit vulkanische aswolken en bosbranden. De
belangrijkste antropogene bronnen zijn het gebruik van meststoffen, pesticiden, batterijafval en de
staalindustrie (US-EPA, 1980). Gegevens voor de ecotoxiciteit van cadmium zijn opgenomen in het
Metals Environmental Risk Assessment Guidance (MERAG, 2007). Bij de invertebraten blijkt Daphnia
sp. een van de meest gevoelige soorten te zijn voor cadmiumtoxiciteit. Cadmium kan zowel via het
14
voedsel als via het water opgenomen worden. Vooral bij hoge concentraties speelt de opnameroute
via water de belangrijkste rol (Goulet et al., 2007).
De biobeschikbaarheid van zware metalen hangt enerzijds af van de metaalspeciatie. Het metaal kan
in het milieu voorkomen in vrije vorm of gebonden op gesuspendeerde partikels. Algemeen wordt
het vrije metaal ion beschouwd als de meest toxische vorm (Campbell, 1995). Anderzijds zullen de
fysico-chemische waterkarakteristieken de toxiciteit van een contaminant in aquatische ecosystemen
beïnvloeden: pH, hardheid, DOC, … . Hiervoor is het Biotisch Ligand Model (BLM) een duidelijke
manier om bij de interpretatie van resultaten van toxiciteitstesten rekening te houden met
biobeschikbaarheid en fysico-chemische waterkarakteristieken (Janssen et al., 2003). Het BLM rekent
zowel met data over metaalspeciatie alsook de interacties van het metaal ter hoogte van het
biotische ligand van het organisme, schematisch weergegeven voor het metaal koper (Cu2+) in Figuur
2.8.
Figuur 2.8 Biotisch Ligand Model (BLM) voor koper (Janssen et al., 2003)
Daphnia sp. zijn ectotherme organismen, hun lichaamstemperatuur is afhankelijk van de
omgevingstemperatuur. Door de klimaatverandering zal niet alleen de gemiddelde temperatuur van
het water stijgen, maar ook grotere variabiliteit en regelmatiger voorkomen van extrema in
temperatuur zijn eigen aan deze klimaatverandering (Pertoldi & Bach, 2007). De
omgevingstemperatuur heeft bij ectotherme organismen een invloed op de fysiologische processen,
de voedings- en metabolische activiteit van de organismen zal toenemen bij stijgende temperatuur.
Bijgevolg zal in een omgeving gecontamineerd met cadmium ook de opnamesnelheid ervan
15
toenemen, wat leidt tot een verhoogde toxiciteit bij hogere temperaturen. Naast verhoogde
opnamesnelheid is er ook hoger actief transport van cadmium in het lichaam, hetgeen een
verhoogde accumulatie geeft in het lichaam (Heugens et al., 2003).
2.3.3.2 Effecten op en aanpassingen van Daphnia
Zoals eerder vermeld zijn Daphnia sp. één van de gevoeligste soorten van de invertebraten voor
cadmium. Al vanaf een concentratie van 1 µg Cd per liter worden toxische effecten waargenomen.
Deze hoge toxiciteit is toe te schrijven aan de gelijkaardige ion radius van cadmium en calcium.
Doorheen de celmembranen kan cadmium even gemakkelijk opgenomen worden als calcium via de
daartoe voorziene opname kanalen. De toxiciteit van cadmium vertaalt zich bijgevolg ondermeer in
een verstoring van het calciummetabolisme (Craig et al., 1999).
Naast de verstoring van het calciummetabolisme heeft cadmium ook een effect op de groei. De
lichaamslengte en het lichaamsgewicht van Daphnia magna blootgesteld aan cadmium was
significant kleiner dan de controle behandelingen (Connon et al., 2008; Bodar et al., 1988).
Cadmiumblootstelling heeft ook een effect op reproductie. Vanaf een cadmiumconcentratie groter
dan 1 µg per liter daalt het aantal en de grootte van de juvenielen (Muyssen et al., 2010). Verder zijn
effecten op allocatie van de celenergie, zuurstoftransport, digestie en cuticulair metabolisme bij
Daphnia magna waargenomen (Connon et al., 2008).
Het belangrijkste cadmium-detoxificatieproces is dat van de metallothioneïnes. Dit zijn
laagmoleculaire enzymen met hoge hoeveelheden cysteïne. Dit aminozuur met zijn kenmerkende
thiolgroep zorgt ervoor dat metalen aan de metallothioneïnes kunnen binden. Zoals eerder vermeld
is het vrije metaal de meest toxische vorm. Dankzij de metallothioneïnebinding verschuift deze
metaalspeciatie naar een minder toxische gebonden vorm. Zowel de concentratie als de duur van de
cadmiumblootstelling induceert de synthese van metallothioneïnes (Shaw et al., 2007).
2.3.4 Cyanobacteriën
2.3.4.1 Inleiding
Cyanobacteriën of blauwwieren behoren tot de groep van de Prokaryoten. Hun naam is afgeleid van
de kenmerkende blauwgroene kleurstof fycocyanine. Het zijn fotosynthetiserende bacteriën en
sommige soorten produceren toxines (Woese, 1977). In deze thesis worden toxiciteitstesten
uitgevoerd met de toxine producerende cyanobacterie Microcystis aeruginosa. Als Daphnia sp. wordt
gevoed met M. aeruginosa zal bij de vertering in het spijsverteringskanaal microcystine uit de cellen
worden vrijgesteld, met toxische effecten als gevolg (zie verder). Door de klimaatverandering
ontstaan meer gunstige groeiomstandigheden voor M. aeruginosa. Bij hogere temperaturen zal een
16
bloei van M. aeruginosa en andere cyanobacteriën ontstaan en in hogere competitie treden met het
overige fytoplankton. Hierdoor zal het voedselweb in aquatische ecosystemen een verschuiving
ondergaan, met als gevolg dat Daphnia sp. voor eenzelfde voedselopname meer toxine
producerende M. aeruginosa opneemt (Jöhnk, 2007). De klimaatverandering zal naast de
temperatuursverhoging nog andere positieve groeicondities creëren voor M. aeruginosa. Minder
bewolking resulteert in meer invallend licht en een hogere fotosynthese capaciteit van de
blauwwieren. Hogere temperatuur en lagere windsnelheid verhogen bovendien de stabiliteit van de
waterkolom en deze lagere verticale menging werkt opnieuw de competitiviteit van de blauwwieren
in de hand (Jöhnk, 2007).
2.3.4.2 Effecten op en aanpassingen van Daphnia
Uit een studie van Wilson et al. (2006) waar Daphnia werd blootgesteld aan twee M. aeruginosa
varianten (een genetisch gemodificeerde microcystine-vrije variant en een toxische variant) bleek
geen verschil in groei tussen beide behandelingen. De negatieve effecten door het M. aeruginosa-
dieet zijn dus niet alleen toe te schrijven aan het microcystine toxine. M. aeruginosa moet dus nog
andere toxische substanties bevatten. Een andere hypothese stelt dat een slechte smaak en
slijmproductie eigen aan de cyanobacteriën een afschrikwekkende houding bij Daphnia veroorzaakt
en zo lagere voedselopname met zich meebrengt. Bovendien bevat M. aeruginosa lagere
hoeveelheden essentiële vetzuren. Deze lagere voedingswaarde behoort dan ook tot een van de
redenen die bijdragen tot de negatieve effecten van het M. aeruginosa-dieet (Lürling, 2003).
Indien M. aeruginosa in het dieet van Daphnia voorkomt zijn de effecten vooral terug te vinden in de
fitnessparameters. Deze zijn hogere mortaliteit, kleinere lichaamslengte en gewicht en lagere
reproductie (Lürling, 2003).
In tegenstelling tot de bespreking van de andere stressoren heeft Daphnia tot dusver in de literatuur
gekend geen aanpassingsmechanismen ontwikkeld tegen de negatieve effecten ten gevolge van het
toxische M. aeruginosa-dieet.
17
2.3.4.3 Gecombineerde effect cadmium en M. aeruginosa
Uit recente studies over het gecombineerde effect van cadmium en M. aeruginosa op Daphnia pulex
blijkt dat cadmium-geadapteerde klonen een hogere tolerantie vertonen voor M. aeruginosa in
vergelijking met niet cadmium-geadapteerde klonen (De Schamphelaere et al., 2010). Figuur 2.9
toont duidelijk een cotolerantie tussen cadmium en M. aeruginosa, in plaats van de verwachte cost-
of-tolerance.
Figuur 2.9 Aantal juvenielen in functie van controle-, cadmium- en M. aeruginosa-behandeling voor een cadmium geadapteerde (K10) en niet-geadapteerde kloon (BH14) (De schamphelaere et
al., 2010)
Uit Figuur 2.9 blijkt voor zowel de cadmium en M. aeruginosa-behandeling (respectievelijk rode en
groene kolom) voor de tolerante kloon, K10, geen significante daling in het aantal juvenielen in
vergelijking met de controlebehandeling (blauwe kolom). In tegenstelling met de niet-tolerante
kloon, BH14, waarbij beide stressbehandelingen een 50 % reductie werd waargenomen. De
genetische adaptatie uit eerdere blootstelling aan metaalverontreiniging leidde niet alleen tot
hogere tolerantie voor cadmium, maar ook tot hogere tolerantie voor M. aeruginosa blootstelling. Er
is in dit voorbeeld een cotolerantie tussen chemische verontreiniging en een stressfactor gerelateerd
aan de klimaatverandering (De Schamphelaere et al., 2011). Uit dit voorbeeld blijkt dat resistentie
tegen een stressor via genetische adaptatie niet onmiddellijk een cost-of-tolerance betekent voor
nieuwe stressoren. Verder onderzoek naar de genen die verantwoordelijk zijn in de cotolerantie van
Daphnia pulex klonen voor beide stressoren is een must voor een wetenschappelijk verantwoorde
risico-evaluatie te kunnen maken van de cyanobacterie Microcystis aeruginosa.
a
B
a
C
a
C
0
10
20
30
40
50
60
70
80
K10 (adapted) BH14 (non-adapted)
# ju
ve
nile
s/f
em
ale
Control
Cd
MC
18
3 Materiaal en methoden
In deze thesis werd de mogelijke cotolerantie tussen twee natuurlijke stressoren die een gevolg zijn
van klimaatverandering, nl. hypoxia en cyanobacteriën, en cadmium in Daphnia sp. onderzocht.
Omdat de hypoxia testen uitgevoerd werden in gesloten systemen werd in een eerste, preliminaire
test de fluctuatie in zuurstofconcentratie tengevolge van fotosynthese door de toegevoegde algen,
respiratie van de algen bij nacht, respiratie van Daphnia sp. en grazing van Daphnia sp. op de algen,
onderzocht. Aan de hand van de resultaten uit deze test werd de best mogelijke dagelijkse
algenconcentratie gedurende 21 dagen afgeleid om de fluctuaties in het zuurstofgehalte tot een
minimum te beperken. Nadien werden twee experimenten uitgevoerd met betrekking tot de stressor
hypoxia. Een chronische 21 dagen test met 20 Daphnia magna klonen en vervolgens eenzelfde test
met 18 Daphnia pulex klonen. Een vierde experiment had betrekking op de stressoren cadmium en
M. aeruginosa (cyanobacteriën). Hierbij werden gedurende 21 dagen 20 Daphnia magna klonen,
dezelfde als in het hypoxia-experiment, blootgesteld aan cadmium, M. aeruginosa en een
gecombineerde behandeling met beide stressoren. Vermits zowel testen gedaan werden met
verschillende Daphnia magna klonen als Daphnia pulex klonen, wordt de herkomst van deze klonen
eerst kort geschetst.
3.1 Herkomst klonen
3.1.1 Daphnia magna klonen
De 20 Daphnia magna klonen gebruikt in de experimenten hieronder beschreven zijn afkomstig uit
11 verschillende meren, meerbepaald 8 in Vlaams-Brabant (Leuven) en 3 in West-Vlaanderen
(Knokke). De meren zijn geselecteerd in samenspraak met het Laboratorium voor Aquatische
Ecologie en Evolutionaire Biologie van de KULeuven. Geen enkel van de 11 geselecteerde meren is
verontreinigd geweest met zware metalen. De geselecteerde Daphnia magna klonen zijn bijgevolg
nooit blootgesteld aan zwaar metaal selectiedruk. De hogere of lagere tolerantie van bepaalde
klonen voor de metaaldruk is enkel te wijten aan natuurlijk aanwezige genetische variatie van de
Daphnia magna populaties binnen elk meer. Op basis van eerder onderzoek van M. Messiaen naar
het verschil in cadmiumtolerantie werd in deze thesis onderzoek mogelijk met klonen met
verschillende cadmiumtolerantie (persoonlijke communicatie).
3.1.2 Daphnia pulex klonen
De 18 Daphnia pulex klonen zijn afkomstig uit 2 verschillende regio’s in Ontario (Canada). De Sudbury
regio staat gekend om zijn jarenlange milieuvervuiling ten gevolge van metaal smeltindustrie. De
19
aangrenzende meren zijn decennia lang gecontamineerd met onder meer cadmium. Uit onderzoek
bleek dat de Daphnia pulex klonen afkomstig uit de meren van de Sudbury regio een hogere
cadmiumtolerantie vertonen dan de klonen uit meren die verder van de smeltindustrie gelegen zijn,
met name uit de Dorset regio. Uit genetisch onderzoek bleek een grote genetische variatie tussen de
Daphnia pulex klonen uit beide regio’s. De klonen uit de Sudbury regio genereren een hogere
synthese van metallothioneïnes in vergelijking met klonen uit de Dorset regio (De Schamphelaere et
al., 2010).
3.2 Fluctuatietest
3.2.1 Testopzet
Om de eigenlijke hypoxiatest voor te bereiden diende eerst onderzocht te worden in welke mate de
zuurstofconcentratie gedurende 21 dagen fluctueerde. In deze test werd als testorganisme Daphnia
magna, kloon K6 gebruikt. Deze kloon is oorspronkelijk afkomstig van een meer in Kiel, Antwerpen
en wordt reeds gedurende tientallen jaren onder gestandaardiseerde omstandigheden in het labo
voor Milieutoxicologie en Aquatische Ecologie gekweekt. Om zo accuraat mogelijke data te
verwerven werden dagelijks 3 zuurstofmetingen uitgevoerd: om 9u, om 12u en om 17u van telkens 3
replica’s wat een totaal van 9 flessen per dag maakt. Er werden 2 batches van 9 flessen voorzien
zodanig dat elke batch om de 48 uur diende ververst te worden. De gemiddelde zuurstofconcentratie
van de 3 replica’s werd dan als representatieve genomen voor een bepaald tijdstip.
3.2.2 Testmedium: aangerijkt carbongefilterd water
Het testmedium gebruikt in de fluctuatietest was carbongefilterd tapwater aangerijkt met vitamines
(1 ml per liter medium) en selenium (0.5 ml per liter medium). De toegediende vitamineoplossing
bestond uit 75 mg thiamine(HCl) (Fluka 04573), 1 mg cyanocobalamine (vit B12, Merck 5.24950.100)
en 0.75 mg biotine (vitamine H, Sigma B-4639) per liter gedesioniseerd water. Deze stockoplossing
werd diepgevroren (-20 °C) in fracties van 90 ml in 100 ml polyethyleen potjes en bij 4 °C ontdooid
indien nodig. De seleniumoplossing bestond uit 4.38 mg natriumseleniet (Na2SeO3, Sigma S-1382) per
liter gedesioniseerd water. Deze stockoplossing werd diepgevroren (-20 °C) in fracties van 40 ml in 50
ml polyethyleenpotjes. Het medium werd aangemaakt in 25 liter vaten en bewaard in een
gethermostatiseerde kamer op 20 ± 1 °C. Het medium werd minstens 24 uur vooraf aangemaakt en
belucht met een glazen buis aangesloten op een centraal overdruksysteem.
Om een constante samenstelling van het medium te controleren, werden 24 uur na de aanmaak van
een nieuw vat medium stalen genomen voor cadmium, zink, calcium en magnesium. Ook werd de
20
pH, alkaliniteit en hardheid opgemeten. De alkaliniteit of buffercapaciteit werd titrimetrisch bepaald
met 0.01 M HCl tot het equivalentiepunt tegenover methyloranje (TAM) volgens de
referentiemethode “Compendium voor analyse van water (WAC/III/A/006)”. De hardheid werd
bepaald met een “Aquamerck kit” (nr 1.111104.0001 van VWR) uitgedrukt in Duitse hardheidsgraden
(°d, met 1 °d = 10 mg CaO l-1).
Voor de fluctuatietest dient het medium in volledig afgesloten BOD-flessen van 250 ml (Scott)
overgeheveld te worden zodat contact en zuurstofuitwisseling met de atmosfeer onmogelijk wordt.
Voor de hypoxiabehandeling werd het medium belucht met zuiver N2-gas. Hiervoor werd het
medium uit de 25 liter vaten afgetapt in een 8 liter polyethyleen aquarium. Via een
beluchtingsysteem van geperforeerde plastiekbuisjes werd N2-gas doorheen het medium geborreld.
Met behulp van een magnetische roerstaaf werd voor een homogene verdeling van het medium in
het aquarium gezorgd. De zuurstofconcentratie in het medium werd continu gemeten via een O2-
electrode (WTW330, Wissenschaftlich Technische Werkstätten GmbH, BA22211). Deze werd
dagelijks gekalibreerd waarbij een gemiddelde regressieconstante van ± 0,98 opgetekend werd. Als
de zuurstofconcentratie 3 mg l-1 bereikte werd via een plastiek buisje het medium overgeheveld in de
BOD-flessen waarbij een zo laminair mogelijk stromingsregime werd beoogd zodat geen
zuurstofaanrijking van het medium bij de overheveling plaatsgreep.
3.2.3 Experimentele uitvoering
Op dag 0 van het 21 dagen durende experiment werden 3 juvenielen tussen de 0 en 24 uur oud
overgebracht in een BOD-fles gevuld met 3 mg l-1 zuurstofconcentratie. Er werden, zoals al eerder
vermeld, 2 batches voorzien van elk 9 flessen zodat per dag de zuurstofconcentratie van 3 replica’s
gemeten werd per tijdstip (9u, 12u en 17u). De zuurstofconcentratie werd opnieuw gemeten met
dezelfde O2-electrode besproken onder punt 3.2.2 ‘Testmedium: aangerijkt carbongefilterd water’.
Om de 48 uur werd 1 batch ververst waarbij een algenmix bestaande uit een 3:1 verhouding van
Chlamydomonas reinhardtii en Pseudokirchneriella subcapitata gebaseerd op celaantal, werd
toegevoegd als voedingsbron. Voor de kweek van de algen wordt verwezen naar punt 3.2.4
‘Algenkweek’. Voor de eerste 7 dagen werd 125 µg drooggewicht algenmix per Daphnia per dag
toegediend. Voor de tweede en derde week respectievelijk 250 en 375 µg drooggewicht algenmix
per Daphnia per dag.
Maximaal 15 uur voor de verversing werden de BOD-flessen gevuld met medium met een
zuurstofconcentratie van 3 of 9 mg l-1 (controle). Bij het verversen werden telkens uit 1 replica (1
koppel van 3 en 9 mg l-1) met een glazen pipet de testorganismen overgebracht in twee glazen
21
tabletflesjes van 50 ml, om vervolgens zo vlug mogelijk in de respectievelijke nieuwe BOD-flessen
overgebracht te worden. Om de tijd nodig voor overbrenging te minimaliseren werden de BOD-
flessen op een lichtbak geplaatst. Daphnia sp. vertoont namelijk een oriëntatie op een ruimtelijke
lichtverdeling en zal naar de lichtbron toe bewegen (Flik, 2010). Op het moment van de overbrenging
werd ook de aangepaste algenconcentratie toegevoegd. Indien één van de 3 testorganismen dood
was, werd de algenconcentratie aangepast naar het aantal individuen in de BOD-fles.
De BOD-flessen werden geplaatst in houten testbakken en bewaard in dezelfde gethermostatiseerde
ruimte als waar het medium werd bewaard en een lichtcyclus d.m.v. TL-licht van 16:8 licht-donker
ratio werd voorzien. De testbakken waren bekleed met een witte folie om het invallend licht van de
lampen zoveel mogelijk te reflecteren over alle BOD-flessen aanwezig in de betreffende testbak. Om
de test zoveel mogelijk te randomiseren en het effect van ongekende factoren die toevallig de test
beïnvloeden niet op dezelfde replica’s te laten inwerken werden dagelijks de BOD-flessen op
willekeurige manier in de testbakken hergeoriënteerd.
Het doel van de fluctuatietest was na te gaan of deze toegevoegde algenconcentraties volstonden
om de fluctuaties in zuurstofgehalte in de BOD-fles tot een minimum te beperken en tegelijkertijd
toch toerijkend genoeg waren om Daphnia sp. toe te laten om te reproduceren.
3.2.4 Algenkweek
Voor de kweek van de algenmix bestaande uit een 3:1 verhouding van Chlamydomonas reinhardtii en
Pseudokirchneriella subcapitata worden beide algen gekweekt volgens het standaardprotocol in het
labo milieutoxicologie en aquatische ecologie. De kweek gebeurd in hetzelfde testmedium
beschreven onder punt 3.2.2 ‘Testmedium: aangerijkt carbongefilterd water’. Om contaminaties te
vermijden werd dit medium eerst geautoclaveerd. De algen werden hierin onder steriele condities
geënt en bij het enten ook voorzien van dezelfde concentratie en samenstelling van de
vitamineoplossing besproken onder punt 3.2.2 ‘testmedium: aangerijkt carbongefilterd water’. De
algen werden gedurende tiental dagen opgekweekt in kleine erlenmeyers van 50 ml waarbij ze
continu gezwenkt werden op een roerplaat om een zo homogene verdeling te krijgen tussen medium
en algen. Vervolgens wordt 1 erlenmeyer overgebracht in een met 3 liter medium gevulde
polyethyleenzak met continu aeratie voor opnieuw tien dagen. De kweek gebeurd in een
gethermostatiseerde ruimte van 20 ± 1 °C bij een constante fotoperiode, d.i. een 24:0 licht-donker
ratio. De algen worden nadien geoogst via twee opeenvolgende centrifugaties van 12 minuten bij
3600 rpm om overtollig medium te verwijderen. Na homogenisatie van deze opgeconcentreerde
oplossing werd het aantal cellen bepaald via telling in een Bürker telkamer. Het drooggewicht werd
bepaald door het wegen van een staal van 2 ml algensuspensie dat 24 uur gedroogd is bij 60 °C. Aan
22
de hand van deze gegevens is het mogelijk het volume te bepalen nodig voor 125, 250 of 375 µg
algen toe te dienen aan de testflessen.
3.3 Hypoxiatesten
Er werden 2 chronische (21 dagen) testen uitgevoerd om potentiële cotolerantie tussen hypoxia- en
cadmiumstress te onderzoeken bij Daphnia sp. In deze thesis werd het effect van hypoxiastress
bestudeerd bij een zuurstofconcentratie van 3 mg O2 l-1 en als controlebehandeling 9 mg O2 l-1, beide
bij een temperatuur van 20 °C.
Een eerste test werd uitgevoerd met 20 Daphnia magna klonen, een tweede met 18 Daphnia pulex
klonen. Voor de beide hypoxiatesten werden van elke kloon 3 replica’s genomen voor beide
behandelingen. Op dag 0 werden opnieuw juvenielen tussen de 0 en 24 uur genomen en voor elke
replica kwamen de juvenielen van een andere moeder. Via scheiding van moeders tussen de replica’s
kan een deel van de residuele fout op statistische conclusies uit de gemeten data toegeschreven
worden aan maternale effecten. Voor meer gedetailleerde beschrijving van de maternale effecten
wordt verwezen naar het hoofdstuk ‘Resultaten en Discussie’. De klonen werden geïsoleerd uit
stockculturen, welke reeds gedurende enkele jaren (D. magna) of generaties (D. pulex) in het
laboratorium voor Milieutoxicologie en Aquatische Ecologie onder gestandaardiseerde
omstandigheden gekweekt worden en vervolgens gedurende één generatie geacclimatiseerd aan de
testomstandigheden. De test werd opgezet met juvenielen van het derde of vierde broed omdat
deze broedsels minder variabel zijn dan de eerste twee. De klonen werden gekweekt in 40 ml
medium (hetzelfde als gebruikt in de uiteindelijke test) in 50 ml polyethyleen borrelglaasjes in
dezelfde testbakken en gethermostatiseerde ruimte onder dezelfde lichtcondities zoals eerder
beschreven onder punt 3.2.3 ‘Experimentele uitvoering’ van de fluctuatietest.
De procedure om de BOD-flessen te vullen met medium met zuurstofconcentratie van 3 of 9 mg l-1 is
opnieuw dezelfde als beschreven onder punt 3.2.3 ‘Experimentele uitvoering’ van de fluctuatietest.
Ter controle van de zuurstoffluctuaties werd na elke verversing van 8 willekeurige replica’s de
zuurstofconcentratie opgemeten van zowel de hypoxia- als de controlebehandeling.
Naast mortaliteit werden bij de hypoxiatesten ook reproductie en lengte na 21 dagen opgemeten.
Voor de reproductie werd om de twee dagen na de verversing het medium uit de oude BOD-fles over
een zeef gegoten met maasgrootte 250 µm zodat de juvenielen per replica geteld konden worden.
Na afloop van de test werd de lengte van de 21 dagen oude testindividuen gemeten. De
watervlooien werden uit het medium op een petrischaaltje onder de microscoop gebracht. Via het
23
programma ‘Launch Image Focus v2.0.0.0’ (Euromex Microscopes Holland) werd per individu de
lengte gemeten tussen de top van het oog en het begin van de schaalstekel zoals getoond in Figuur
3.1. De lengte van de schaalstekel zelf werd niet meegenomen omdat deze in sommige gevallen
gedurende de test kan afgebroken zijn.
Figuur 3.1 Lengtebepaling bij Daphnia sp.
3.3.1 Hypoxiatest met Daphnia magna
De Daphnia magna klonen voor deze hypoxiatest werden geselecteerd uit het eerder onderzoek van
M. Messiaen op basis van hun (verschil in) cadmiumtolerantie (persoonlijke communicatie). Voor de
herkomst van deze klonen wordt verwezen naar punt 3.1 ‘Herkomst klonen’. De klonen zijn:
KNO15-F3 KNO17-NF8 MO11 OM3-8 TER2-20
KNO15-F7 LRV19 OM2-24 OM3-12 TER2-25
KNO15-NF13 LRV30 OM2-25 TER1-13 ZW4-F7
KNO17-51 MO5 OM3-5 TER1-25 ZW4-NF10
Het testmedium voor de hypoxiatest met Daphnia magna was hetzelfde medium beschreven onder
punt 3.2.2 ‘Testmedium: aangerijkt carbongefilterd water’ van de fluctuatietest. De toegediende
algenconcentraties waren voor de eerste, tweede en derde week respectievelijk 125, 250 en 375 µg
algenmix. Deze algenmix is dezelfde als besproken onder punt 3.2.4 ‘Algenkweek’.
3.3.2 Hypoxiatest met Daphnia pulex
Voor de tweede hypoxiatest werden zowel cadmium geadapteerde en als niet-geadapteerde
Daphnia pulex klonen (persoonlijke communicatie met Dieter De Coninck) blootgesteld aan
24
hypoxiastress met als doel een positieve correlatie te vinden tussen de stressoren cadmium en
hypoxia. Voor de herkomst van deze klonen wordt verwezen naar punt 3.1 ‘Herkomst klonen’.
De cadmiumtolerante klonen zijn:
K2 K13 MF4 S9
K3 MC8 MF6 S14
K10 MC13 S1
De niet-tolerante klonen zijn:
BH3 BR16 G12 L7
BR1 G10 J4
Het testmedium voor de hypoxiatest met Daphnia pulex was COMBO-medium. Voor de uitvoerige
beschrijving van de samenstelling van het medium word verwezen naar Kilham et al. (1998).
In deze test werd de algenconcentratie niet meer van week 1 tot 3 verhoogd van 125-250-375 µg alg
per testorganisme per dag, maar werd gekozen voor een algenconcentratie toe te voegen op basis
van de koolstofconcentratie inherent aan de algenmix. Tijdens week 1 werd 1 mg C per liter
toegediend en voor week 2 en 3 werd de koolstofconcentratie verhoogd naar respectievelijk 1.5 en 2
mg C l-1. Uit het celaantal, bepaald via telling in een Bürker telkamer, de massa van de algen en een
koolstof conversiefactor van 0,5 mg C per mg celmassa, werd de uiteindelijke concentratie in mg C
ml-1 bepaald.
Een tweede belangrijk verschil met de hypoxiatest op Daphnia magna was dat in de hypoxiatest op
Daphnia pulex de toegevoegde algenconcentratie niet aangepast werd naargelang het aantal
testindividuen in de BOD-fles. De algenconcentratie bleef hier als constante op 1, 1.5 of 2 mg C l-1.
Door de algenconcentratie constant te houden zal bij de statistische verwerking van de resultaten
met grotere zekerheid conclusies kunnen gemaakt worden. Voor een meer gedetailleerde
beschrijving van het effect van een constante algenconcentratie wordt verwezen naar het hoofdstuk
‘Resultaten en Discussie’.
Een laatste verschil tussen de hypoxiatest met D. magna en D. pulex is dat bij de D.pulex test het
toegevoegd volume algensuspensie 5 maal verdund werd. De kleine volumes algenmix konden na de
verdunning veel verspreider toegediend worden in de BOD-flessen en ook de fout op het afmeten
van kleine volumes verkleint hiermee.
25
3.4 Cadmium-M. aeruginosa test
3.4.1 Testopzet
Een tweede belangrijke natuurlijke stressor als gevolg van de klimaatverandering die in deze thesis
getest werd zijn cyanobacteriën. Het zijn vooral de toxineproducerende cyanobacteriën die het
grootste risico vormen in het verstoren van aquatische ecosystemen indien deze exoten de
bovenhand halen in de inter-specifieke competitie met ander fytoplankton. In deze thesis werden
chronische toxiciteitstesten uitgevoerd met de toxine producerende cyanobacterie Microcystis
aeruginosa (strain PCC7806), afkomstig van het ‘Institut Pasteur, Collection Nationale De Cultures de
Microorganisme’, uit Parijs. Als testorganismen werden de 20 Daphnia magna klonen gebruikt die
eerder ook in de hypoxiatest onderzocht werden (zie punt 3.1.1 ‘Herkomst van de Daphnia magna
klonen’).
3.4.2 Kweek van Microcystis aeruginosa
De kweek van de toxische Microcystis aeruginosa gebeurde in afgescheiden kamers om besmetting
van de gewone algen met deze toxine producerende soort te voorkomen. De Microcystis aeruginosa
werd in BG11 medium gekweekt zoals aangeraden door het Institut Pasteur. Voor de gedetailleerde
beschrijving van de samenstelling van BG11 wordt verwezen naar Stanier et al. (1971). De algen
werden gedurende tiental dagen opgekweekt in kleine erlenmeyers van 50 ml waarbij ze minimaal 1
keer per dag gezwenkt werden om een homogene verdeling te krijgen tussen medium en algen. Bij
de overgang naar de kweek op grote schaal werd 1 kleine 50 ml erlenmeyer overgeheveld in een
steriele erlenmeyer van 1 of 5 liter, respectievelijk gevuld met 0.5 of 3 liter BG11 medium. De kweek
gebeurd in een gethermostatiseerde ruimte van 20 ± 1 °C bij een constante fotoperiode, d.i. een 24:0
licht-donker ratio.
Microcystis aeruginosa werd na 10 dagen geoogst zoals de algen beschreven onder punt 3.2.4
‘Algenkweek’ en vervolgens bewaard bij 4 °C. Doordat de oogst gedurende het experiment gebruikt
kon worden voor meerdere weken werd om de 7 dagen het stockvolume opnieuw gecentrifugeerd
(12 minuten bij 3600 rpm) en heropgelost in eenzelfde volume gedesioniseerd water. Door de
bewaring op lange termijn kunnen M. aeruginosa cellen afsterven en hun toxine vrijgeven in het
omringende medium. Dit laatste wilden we vermijden omdat het onderzoek zich toespitst op het
effect van de opname van het mycrocystine toxine via het spijsverteringskanaal en niet op het effect
van vrij opgeloste toxines in het medium. De berekening van het volume M. aeruginosa dat dient
toegevoegd te worden aan de behandeling (zie punt 3.4.4 ‘Experimentele uitvoering’) is gebaseerd
op het aantal cellen. Door het afsterven van een hoeveelheid cellen, werd na elke nieuwe
26
centrifugatie de berekening aangepast via een nieuwe telling van het aantal overblijvende cellen in
een Coulter Counter.
Om rekening te kunnen houden met eventuele fluctuaties in de concentratie aan vrij microcystine in
het medium werd na elke nieuwe centrifugatie 2 ml van de algensuspensie afgecentrifugeerd (3
minuten bij 9000 rpm). De gevormde pellet werd opnieuw opgelost in 2 ml gedesioniseerd water, om
het microcystinegehalte in de cellen te controleren. Het ± 2 ml afgecentrifugeerde supernatans werd
mee bewaard als controlestaal voor het vrije microcystine-gehalte te kunnen bepalen.
3.4.3 Testmedium: modified M4-medium en modified M4-medium + Cd
Voor de cadmium-M. aeruginosa test waren twee testmedia nodig : controlemedium (modified M4-
medium) en toxisch medium (modified M4-medium + Cd), elk gestockeerd in een 25 liter vat in de
gethermostatiseerde ruimte van 20 ± 1 °C.
Het modified M4-medium + Cd kent dezelfde samenstelling als gewoon modified M4-medium, maar
is gecontamineerd met een cadmiumconcentratie van 8 µg l-1 (toegevoegd als CdCl2). Vermits
cadmium complexeert met het in het medium aanwezige Artifical Humic Acid werden bij de aanmaak
van ieder nieuw vat medium stalen genomen om de werkelijke vrije cadmiumconcentratie te
bepalen. Daarnaast werden ook stalen voor TOC (Total Organic Carbon) genomen. De stalen werden
telkens na 24 uur beluchting bij 20 °C genomen.
De samenstelling van het modified M4-medium is weergegeven in Tabel 3.1:
Tabel 3.1: Samenstelling van modified M4-medium
Component mg l-1 Component mg l-1 Component mg l-1
CaCl2.2 H2O 293,8 RbCl 0,071 KI 0,00325 MgSO4.7 H2O 123,3 SrCl2.6 H2O 0,152 Na2SeO3 0,00219 KCl 5,8 NaBr 0,016 NH4VO3 0,000575 NaHCO3 64,8 Na2MoO4.2 H2O 0,063 Na2SiO3.5 H2O 7,464 H3BO3 2,8595 CuCl2.2 H2O 0,0165 NaNO3 0,274 MnCl2.4 H2O 0,3605 ZnCl2 0,026 KH2PO4 0,143 LiCl 0,306 CoCl2.6 H2O 0,01 K2HPO4 0,184 Thiamine(HCl) 0,075 Cyanocobalamine (vit B12) 0,001 S Biotine (vit H) 0.00075 AHA 4
Het DOC, onder de vorm van AHA, werd bij de aanmaak van M4 medium als laatste toegediend om
neerslag- en complexatiereacties te vermijden.
3.4.4 Experimentele uitvoering
De testorganismen werden blootgesteld aan 3 behandelingen en een controlebehandeling. De
controlebehandeling bestond uit zuiver modified M4 medium en 100 % niet-toxische algenmix. De
27
cadmiumbehandeling bestond uit modified M4 medium met een toegevoegd cadmiumgehalte van ±
8 µg Cd l-1. Voor M. aeruginosa-behandeling werd zuiver modified M4 medium gebruikt en 50 %
Microcystis aeruginosa en 50 % niet-toxische algenmix toegediend. Voor de gecombineerde
cadmium + M. aeruginosa-behandeling werd modified M4 medium + Cd gebruikt en 50 % Microcystis
aeruginosa en 50 % niet-toxische algenmix toegediend.
De test werd uitgevoerd met 20 Daphnia magna klonen waarvan elk 10 replica’s voor de 4
behandelingen. Elk individu werd in 40 ml medium gebracht in 50 ml polyethyleen borrelglaasjes in
dezelfde testbakken en gethermostatiseerde ruimte onder dezelfde lichtcondities zoals eerder
beschreven onder punt 3.2.3 ‘Experimentele uitvoering’ van de fluctuatietest.
Het OECD (2008) schrijft een voedselconcentratie van minstens 0.1-0.2 mg C per Daphnia per dag
voor. In dit onderzoek werd gedurende de 21 dagen durende test voor de controlebehandeling en de
cadmiumbehandeling tijdens week 1, 2 en 3 respectievelijk 250, 500 en 750 µg drooggewicht
algensuspensie toegevoegd per Daphnia per dag. Volgend voorbeeld verduidelijkt de berekening :
wanneer 250 µg algenmix met een celdichtheid van 9.108 cellen ml-1 en een massadichtheid van 35
mg ml-1 wordt toegevoegd, is na omrekening met een C-conversiefactor van 0.5 mg C per mg
algenmix, 0.125 mg C toegevoegd. Deze waarde ligt binnen de voorgeschreven grenzen van het
OECD. Voor de M. aeruginosa- en cadmium + M. aeruginosa-behandeling werd, zoals eerder
beschreven, het dieet opgedeeld in 50 % gewone algenmix en 50 % Microcystis aeruginosa
gebaseerd op mg C.
Als fitness-parameters werden zoals bij de hypoxiatesten de mortaliteit, reproductie en lengte na 21
dagen opgemeten. In tegenstelling tot bij de hypoxiatesten werd elke dag het aantal juvenielen
geteld en drie maal per week ververst. De lengtemeting gebeurde volgens dezelfde procedure
beschreven onder punt 3.3 ‘Hypoxiatesten’.
Elke week werden stalen genomen voor de Cd, TOC en M. aeruginosa bepaling van het oude
medium. Tevens werden 2 borrelglaasjes gevuld met nieuw zuiver modified M4 medium en zuiver
modified M4 medium + Cd waarbij 50 % zuiver algenmix en 50 % Microcystis aeruginosa werd
toegevoegd. Hiervan werden ook stalen genomen voor de Cd, TOC en M. aeruginosa bepaling, maar
dan van het nieuwe medium.
3.5 Verwerking van de resultaten
In deze thesis gebeurde de verwerking van de resultaten aan de hand van het programma
“STATISTICA 7”. Hieronder worden de gebruikte statistische analysemethoden per experiment
toegelicht.
28
3.5.1 Hypoxiatest Daphnia magna
Vooreerst werd een correlatieplot gemaakt tussen de cadmiumtolerantie en hypoxiatolerantie. Beide
toleranties werden berekend als de verhouding van het gemiddeld aantal juvenielen na 21 dagen per
overlevend testorganisme voor de stressbehandeling ten opzichte van de controlebehandeling. De
correlatieplot (scatterplot) werd gemaakt via Casewise Missing Data Deletion. Hierbij worden alleen
de datapunten die voor alle variabelen een waarde kennen opgenomen in de analyse. Bij de
correlatieplot is een ‘Pearson r’ correlatiecoëfficiënt gegeven, een waarde (van -1 tot +1) voor de
proportionaliteit (lineaire relatie) van de twee onderzochte variabelen tot elkaar. Waarbij de waarde
-1 voor een perfect negatieve correlatie, +1 voor een perfect positieve correlatie en 0 voor geen
correlatie staat.
Daarna werden de drie fysiologische parameters lengte, reproductie en mortaliteit geanalyseerd. Bij
de verwerking van de resultaten voor lengte en reproductie werd gebruik gemaakt van het GLM
(General Linear Model). De voorwaarden voor het GLM zijn normaliteit en homoscedasticiteit. De
normaliteit werd gecontroleerd op elke subset van datapunten, ingedeeld volgens het onderzocht
hoofdeffect, via de Kolmogorov Smirnov test. Na toepassing van het GLM werd de voorwaarde voor
normaliteit nogmaals gecontroleerd op de residuelen aan de hand van de Shapiro Wilk W-test. De
voorwaarde voor homoscedasticiteit werd getest aan de hand van de Levene test voor gelijkheid van
varianties.
In het GLM wordt aan de hand van multivariate ANOVA (Analysis of Variance) significanties tussen de
verschillende variabelen gezocht. Hierbij geldt de nulhypothese H0 = er is geen significant effect en
de alternatieve hypothese H1 = er is wel een significant effect. Er wordt getest op het 95 %
significantieniveau waarbij de nulhuypothese wordt verworpen bij een p-waarde ≤ 0,05 en de
alternatieve hypothese wordt aangenomen.
Voor de lengte werd in het GLM getest voor de hoofdeffecten Kloon, Behandeling en Moeder(Kloon)
en voor het interactie-effect tussen Kloon en Behandeling. Het effect Moeder werd genest in Kloon.
Het model is bijgevolg : “Kloon” + “Behandeling” + “Moeder(Kloon)” + “Kloon*Behandeling”. Hierbij
zijn Kloon en Moeder random factoren en Behandeling een fixed factor.
Voor de reproductie werd in het GLM getest voor de hoofdeffecten Kloon, Behandeling en voor het
interactie-effect tussen Kloon en Behandeling. Het model is bijgevolg : “Kloon” + “Behandeling” +
“Kloon*Behandeling”. Hierbij is opnieuw Kloon een random factor en Behandeling een fixed factor.
29
Indien uit de algemene samenvatting van het GLM significanties blijken voor een bepaald hoofd- of
interactie-effect, kunnen deze significante effecten aan de hand van een Unequal N HSD post hoc
test naderhand bestudeerd worden. Deze Unequal N HSD post hoc test is een gemodificeerde Tukey
HSD test voor de vergelijking (pairwise comparison) van groepsgemiddelden die gebaseerd zijn op
een verschillend aantal waarden N.
Voor de parameter mortaliteit werden de resultaten niet verwerkt met het GLM, maar aan de hand
van een niet parametrische gepaarde Wilcoxon Signed Rank Test waarbij getest wordt of de
controlebehandeling significant verschilt van de hypoxiabehandeling. Omdat per kloon en per
behandeling slechts 9 organismen werden getest, is het survivalpercentage per kloon per
behandeling het gemiddelde gebaseerd op deze 9 waarden. Deze gemiddelde survivalpercentages
werden boogsinus getransformeerd. Voor de toepassing van een niet parametrische dataverwerking
zijn de voorwaarden voor normaliteit en homoscedasticiteit niet meer nodig.
3.5.2 Hypoxiatest Daphnia pulex
Bij de uitvoering van de hypoxiatest met Daphnia pulex werden de 18 Daphnia pulex klonen
willekeurig opgedeeld in 2 batches omwille van praktische redenen. Om mogelijke batcheffecten te
kunnen opsporen werden 2 klonen in beide batches opgenomen. Nadien werd aan de hand van een
onafhankelijke T-test voor significante verschillen bij de drie gemeten fysiologische parameters
lengte, reproductie en mortaliteit tussen beide batches getest.
Analoog aan de hypoxiatest met Daphnia magna zijn de fysiologische parameters lengte en
reproductie in de hypoxiatest met Daphnia pulex geanalyseerd met het GLM. In het onderzoek met
Daphnia pulex klonen kan een onderscheid gemaakt worden met geadapteerde (A) en niet-
geadapteerde (NA) klonen. In de dataset werd een extra hoofdeffect “Adaptatie” opgenomen. Het
hoofdeffect “Moeder” werd omwille van vereenvoudiging van het model weggelaten.
Voor de lengte werd in het GLM getest voor de hoofdeffecten Kloon(Adaptatie), Adaptatie en
Behandeling en voor het interactie-effect tussen Kloon(Adaptatie) en Behandeling en Adaptatie en
Behandeling. Het effect Kloon werd genest in Adaptatie. Het model is bijgevolg : “Kloon(Adaptatie)” +
“Behandeling” + “Adaptatie” + “Kloon(Adaptatie*Behandeling)” + “Adaptatie*Behandeling”. Hierbij
is Kloon een random factor en Behandeling en Adaptatie fixed factoren.
Voor de reproductie werd in het GLM getest voor de hoofdeffecten Kloon(Adaptatie), Adaptatie en
Behandeling en voor het interactie-effect tussen Kloon(Adaptatie) en Behandeling en Adaptatie en
Behandeling. Het effect Kloon werd genest in Adaptatie. Het model is bijgevolg : “Kloon(Adaptatie)” +
30
“Behandeling” + “Adaptatie” + “Kloon(Adaptatie*Behandeling)” + “Adaptatie*Behandeling”. Hierbij
is Kloon een random factor en Behandeling en Adaptatie fixed factoren.
De analyse van de data voor mortaliteit is analoog aan de methode beschreven onder de hypoxiatest
met Daphnia magna.
3.5.3 Cadmium-M. aeruginosa test
Bij de Cadmium-M. aeruginosa test werden opnieuw de drie fysiologische parameters lengte,
reproductie en mortaliteit geanalyseerd. Bij dit experiment werden de 20 Daphnia magna klonen
willekeurig opgedeeld in 2 batches omwille van praktische uitvoerbare redenen. Om met mogelijke
batcheffecten te kunnen rekening houden werd in het GLM een extra parameter toegekend aan elk
datapunt, met name Batch 1 of Batch 2 en werd de parameter “Kloon” genest in deze parameter
“Batch”.
Voor de lengte werd in het GLM getest voor de hoofdeffecten Kloon(Batch), Batch en Behandeling en
voor het interactie-effect tussen Kloon(Batch) en Behandeling. Het effect Kloon werd genest in Batch.
Het model is bijgevolg : “Kloon(Batch)” + “Batch” + “Behandeling” + “Kloon(Behandeling*Batch)”.
Hierbij zijn Kloon en Batch random factoren en Behandeling fixed factor.
Bij de verwerking van de data voor reproductie werd gekozen om deze weer te geven in drie
hieronder beschreven afgeleide parameters.
1. 𝑟𝑚 , de intrinsieke reproductiesnelheid (juvenielen dag-1) (Lotka, 1913) :
𝑙𝑥 𝑚𝑥 𝑒−𝑟𝑚 𝑥 = 1
21
𝑥=0
Met 𝑥 de leeftijd in dagen, 𝑙𝑥 de leeftijdsspecifieke overleving en 𝑚𝑥 de reproductie gemeten op dag
𝑥.
2. 𝑅0 , de netto reproductiesnelheid (juvenielen organisme-1) (Walthall & Stark, 1997) :
R0 = lx mx
21
x=0
3. 𝑇, de gemiddelde generatie tijd (dag) (Walthall & Stark, 1997) :
T = x lx mx
21x=0
R0
De drie afgeleide parameters werden op dezelfde wijze geanalyseerd met het GLM voor de
hoofdeffecten Kloon(Batch), Batch en Behandeling en voor het interactie-effect tussen Kloon(Batch)
31
en Behandeling. Het effect Kloon werd genest in Batch. Het model is bijgevolg : “Kloon(Batch)” +
“Batch” + “Behandeling” + “Kloon(Behandeling*Batch)”. Hierbij zijn Kloon en Batch random factoren
en Behandeling fixed factor.
Voor de parameter mortaliteit werden de resultaten niet verwerkt met het GLM, maar aan de hand
van een niet parametrische gepaarde Wilcoxon Signed Rank Test omdat per kloon en per
behandeling slechts 10 organismen werden getest, is het survivalpercentage per kloon per
behandeling het gemiddelde gebaseerd op deze 10 waarden. Deze gemiddelde survivalpercentages
werden boogsinus getransformeerd. Voor de toepassing van een niet parametrische dataverwerking
zijn de voorwaarden voor normaliteit en homoscedasticiteit niet meer nodig. Met de niet
parametrische gepaarde Wilcoxon Signed Rank Test werden de 4 behandelingen in alle mogelijke
onderlinge binaire combinaties getest op significante verschillen.
Tot slot werd voor de cadmium en M. aeruginosa-behandeling een tolerantie berekend voor de
parameter lengte en reproductie. Voor de parameter lengte werd de tolerantie berekend als de
verhouding van de gemiddelde lengte voor de stressbehandeling ten opzichte van de
controlebehandeling. Voor de parameter reproductie werd de tolerantie berekend als de verhouding
van de gemiddelde netto reproductiesnelheid, 𝑅0 , voor de stressbehandeling ten opzichte van de
controlebehandeling. Voor de twee parameters werden beide toleranties uitgezet in een
correlatieplot met de “Casewise Missing Data Deletion” methode beschreven onder verwerking van
de resultaten voor hypoxiatest met Daphnia magna.
32
4 Resultaten en Discussie
4.1 Hypoxiatest met Daphnia magna
4.1.1 Correlatie cadmium-hypoxia tolerantie
Een eerste doelstelling van het hypoxia-experiment was testen of er een correlatie was tussen de
hypoxia- en cadmiumtolerantie. Beide toleranties werden berekend als de verhouding van het
gemiddeld aantal juvenielen na 21 dagen per overlevend testorganisme voor de stressbehandeling
ten opzichte van de controlebehandeling. De cadmiumtolerantie werd reeds eerder door M.
Messiaen experimenteel bepaald (persoonlijke communicatie). De data voor zowel hypoxia- als
cadmiumtolerantie zijn weergegeven in Figuur 4.1.
Figuur 4.1 Cadmium- en hypoxiatolerantie per kloon
Uit de correlatieplot (Figuur 4.2) met bijhorende regressievergelijking (Tabel 4.1) blijkt geen
correlatie tussen de hypoxia- en cadmiumtoleranties van de desbetreffende klonen. Voor verdere
interpretatie van deze statistieken wordt verwezen naar punt 3.5 ‘Verwerking van de resultaten’.
Tabel 4.1 Regressievergelijking voor correlatie cadmium- en hypoxiatolerantie (Std. Dv.: standaard afwijking; dep: dependent)
Constant Slope Constant Slope
Mean Std.Dv. r(X,Y) r² t p N dep: Y dep: Y dep: X dep: X
Cd Tolerantie 0,610 0,274
Hypoxia Tolerantie 0,777 0,513 0,184 0,034 0,792 0,438 20 0,568 0,344 0,534 0,098
0,0
0,5
1,0
1,5
2,0
2,5
3,0
Tole
ran
tie
Kloon
Relatieve Cd - Hypoxia TolerantieCadmium Toleratie
Hypoxia Tolerantie
33
Figuur 4.2 Correlatieplot cadmium- en hypoxiatolerantie
Met een p-waarde van 0.438 kan besloten worden dat er geen significante correlatie bestaat tussen
de cadmium- en hypoxiatolerantie. Een van de gekende mechanismen voor cadmiumtolerantie is de
productie van metallothioneïnes (Shaw et al., 2007). Connon et al. (2008) vonden een verband tussen
de productie van deze metallothioneïnes en hypoxiastress in Daphnia sp. waarbij de stressrespons
ten gevolge van hypoxiacondities zich weerspiegelt in hogere metallothioneïne synthese. De hogere
of lagere tolerantie voor de metaaldruk is bij de Daphnia magna klonen enkel te wijten aan natuurlijk
aanwezige genetische variatie die mogelijk voor een hogere synthese van metallothioneïnes zou
kunnen zorgen. In dit opzicht zou voor cadmiumtolerante klonen een hogere hypoxiatolerantie
verwacht worden, wat echter in dit experiment weerlegd wordt door de afwezigheid van een
correlatie tussen beide toleranties. Waarschijnlijk wordt camdiumtolerantie door meer dan alleen
een hogere metallothioneïne synthese bepaald en mogen conclusies rond correlatie tussen
cadmiumtolerantie en hypoxiastress zich niet beperken tot deze factor. Het feit dat meerdere
factoren een rol kunnen spelen in een verhoogde tolerantie t.o.v. cadmium kan een verklaring
vormen waarom hier geen correlatie werd waargenomen.
Verder is enige omzichtigheid bij het interpreteren van deze resultaten nodig. Ten eerste is de
cadmium- en hypoxiatolerantie berekend op basis van de verhouding van het aantal juvenielen uit de
34
respectievelijke stressbehandeling ten opzichte van de controlebehandeling. De toleranties zijn
gebaseerd op slechts 1 meetpunt, met name reproductie. Daarnaast zijn lengte en overleving ook
twee relevante indicatoren om de tolerantie voor een bepaalde stressor in beeld te brengen. Echter
de data bij cadmiumtolerantie voor deze twee meetpunten ontbrak.
Ten tweede gelden conclusies rond deze cadmium- en hypoxiatolerantie enkel voor
laboratoriumomstandigheden. Dit onderzoek gebeurde in afgesloten BOD-flessen waardoor contact
met de atmosfeer voor diffusieve ademhaling via de lichaamswand onmogelijk werd gemaakt.
Volgens Nebeker et al. (1992) is de overlevingskans onder hypoxiacondities ongeveer 70 % lager
indien er geen toegang tot het wateroppervlak is. Hierdoor kan de tolerantie voor hypoxiastress
hoger liggen in natuurlijke omstandigheden waar uitwisseling aan het oppervlak wel mogelijk is. De
resultaten van Nebeker et al. (1992) dienen echter genuanceerd te worden. De 70 % lagere
overlevingskans werd gemeten in laboratoriumomstandigheden. In natuurlijke omstandigheden
zullen de watervlooien lagere overlevingskans hebben aan het wateroppervlak omdat onder
hypoxiastress de hemoglobineconcentratie stijgt (Seidl et al., 2005). Hierdoor worden de
watervlooien minder transparant en stijgt het risico op predatie in natuurlijke omstandigheden
omdat de minder transparante watervlooien meer zichtbaar worden aan het wateroppervlak (Confer
et al., 1978). In natuurlijke omstandigheden zou dus het verschil in overlevingskans tussen al dan niet
toegang hebben tot het wateroppervlak kleiner kunnen zijn dan 70%.
De conclusies uit dit experiment kunnen een goede basis vormen als uitgangspunt voor de
extrapolatie naar populatieniveau in een reëel ecosysteem, maar al de natuurlijke invloeden die
toleranties kunnen beïnvloeden zijn op laboschaal geëlimineerd. Uit dit voorbeeld blijkt dat voor een
correcte conclusie over correlatie tussen verschillende stresstoleranties een veel bredere
interpretatie nodig is dan de resultaten uit het labo-experiment. Verder onderzoek naar hoe de
experimenten meer waarheidsgetrouw kunnen uitgevoerd worden kan meer accurate data
opleveren rond toleranties voor bepaalde stressoren. Hierdoor zouden mogelijke correlaties tussen
verschillende toleranties ook een meer praktische invalshoek en grotere meerwaarde kennen naar
ecomanagement van verontreinigde gebieden die lijden onder de gevolgen van klimaatverandering.
35
4.1.2 Interpretatie van de fysiologische parameters
Gedurende het hypoxia-experiment werden drie fysiologische parameters opgemeten : lengte na 21
dagen, reproductie en mortaliteit (zie punt 3.3 ‘Hypoxiatesten’).
4.1.2.1 Lengte
De resultaten van het GLM voor de hoofdeffecten Kloon, Behandeling en Moeder(Kloon) en voor het
interactie-effect tussen Kloon en Behandeling zijn weergegeven in Tabel 4.2. Het effect Moeder werd
genest in Kloon.
Uit Tabel 4.2 blijkt dat de drie hoofdeffecten “Kloon”, “Behandeling” en “Moeder(Kloon)” statistisch
significant zijn (alle p-waarden < 0,05). Het interactie-effect tussen “Kloon” en “Behandeling”
daarentegen is niet significant (p = 0,57).
Op het 95 % significantieniveau kan besloten worden dat tussen de 20 geteste klonen een significant
verschil in lengte na 21 dagen gemeten werd (hoofdeffect “Kloon”). De resultaten, na post hoc
analyse van dit effect, zijn in Figuur 4.3 weergegeven. In Figuur 4.3 staan de gemiddelde lengtes per
kloon en per behandeling afgebeeld. Klonen met eenzelfde letter vertonen geen significant verschil
in lengte. De rode pijl boven de klonen MO11 en ZW4-F7 duidt op het feit dat deze significante
verschillen vertonen met alle andere 19 klonen.
Op het 95 % significantieniveau kan besloten worden dat tussen de 2 verschillende behandelingen,
hypoxiabehandeling (3 mg O2 l-1) en controlebehandeling (9 mg O2 l-1), een significant verschil in
lengte na 21 dagen werd gemeten (hoofdeffect “Behandeling”). Dit lijkt de gemiddelde reductie in
lichaamslengte van 8 % bij Daphnia magna uit de experimenten van Seidl et al. (2005) te bevestigen.
Het voordeel van een kleinere lichaamslengte onder hypoxiastress is een lagere zuurstofvraag om de
zuurstofhomeostase te onderhouden (tot 22 % lager). Bovendien is bij een kleinere
lichaamsoppervlakte het diffusief transport van zuurstofmoleculen doorheen de lichaamswand hoger
in vergelijking met een grotere lichaamslengte (Pirow et al., 2004). Tenslotte, kan ook, op het 95 %
Tabel 4.2 Algemene samenvatting GLM voor lengte (SS: Sums of Squares; MS: Mean Square; Den. Syn.: Denominator Synthesis; df: vrijheidsgraden)
Effect SS Degr. of MS Den.Syn. Den.Syn. F p
(F/R) Freedom Error df Error MS
Intercept Fixed 2225,91 1 2225,91 19,25 0,50 4419,88 0,00
Kloon Random 11,51 19 0,61 39,64 0,27 2,24 0,02
Behandeling Fixed 0,22 1 0,22 22,71 0,02 12,68 0,00
Moeder(Kloon) Random 12,15 40 0,30 197,00 0,02 16,14 0,00
Kloon*Behandeling Random 0,29 17 0,02 197,00 0,02 0,90 0,57
Error
3,71 197 0,02
36
significantieniveau, besloten worden dat tussen de moeders een significant verschil in lengte na 21
dagen werd gemeten. Echter het hoofdeffect “Moeder” werd hier onderzocht als een geneste
variabele in de variabele “Kloon”. De relevante significanties zijn enkel diegene tussen de moeders
van eenzelfde kloon. De klonen waarbij tussen de verschillende moeders significanties gevonden
werden, zijn in Figuur 4.3 aangeduid met een rood kader op de abscis. Deze significanties tussen de 3
moeders kunnen toegeschreven worden aan maternale effecten, waaraan een deel van de fout op
de gemeten waarden kan toegeschreven worden.
Uit de resultaten van het GLM blijkt een afwezigheid van het interactie-effect “Kloon*Behandeling”.
Hieruit kan besloten worden dat alle 20 geteste klonen eenzelfde reactie vertoonden op de
hypoxiabehandeling in termen van lengte.
37
Figu
ur
4.3
Gem
idd
eld
e le
ngt
e p
er k
loo
n e
n p
er
be
han
de
ling
na
21
dag
en
me
t si
gnif
ican
ties
vo
or
"Klo
on
" en
"M
oed
er"
38
4.1.2.2 Reproductie
Figuur 4.4 toont de gemiddelde reproductie per individu voor elke kloon en behandeling. De
resultaten na toepassing van het GLM zijn weergegeven in Tabel 4.3.
Figuur 4.4 Gemiddelde reproductie per individu per kloon en per behandeling
Uit Tabel 4.3 blijkt dat het hoofdeffect “Kloon” en het interactie-effect tussen “Kloon” en
“Behandeling” niet statistisch significant zijn (p-waarden > 0,05). Alleen het hoofdeffect
“Behandeling” vertoont een significantie (p = 0,00). Op het 95 % significantieniveau kan besloten
worden dat tussen de 2 verschillende behandelingen, hypoxiabehandeling (3 mg O2 l-1) en
controlebehandeling (9 mg O2 l-1), een significant verschil in reproductie werd waargenomen. Het
valt eenvoudig te verklaren dat in de controlebehandeling de reproductie hoger ligt doordat de
Tabel 4.3 Algemene samenvatting GLM voor reproductie (SS: Sums of Squares; MS: Mean Square; Den. Syn.: Denominator Synthesis; df: vrijheidsgraden)
Effect SS Degr. of MS Den.Syn. Den.Syn. F p
(F/R) Freedom Error df Error MS
Intercept Fixed 311780,10 1,00 311780,1 19,00 692,79 450,03 0,00
Kloon Random 13163,00 19,00 692,8 19,00 618,87 1,12 0,40
Behandeling Fixed 10684,80 1,00 10684,8 19,00 618,87 17,27 0,00
Kloon*Behandeling Random 11758,50 19,00 618,90 80,00 455,31 1,36 0,17
Error
36424,90 80,00 455,30
39
energieallocatie in het geval van de controlebehandeling vlugger naar reproductie kan gebeuren, in
tegenstelling tot de hypoxiabehandeling waar Daphnia magna meer energie nodig heeft voor de
aanpassingsmechanismen tegen de stressfactor. Meerbepaald de energie nodig voor hogere
hemoglobineproductie, hoger slagritme van de thoracopoden, hoger hartritme, …. gaat ten koste van
de reproductie (Nisbet et al., 2010). In tegenstelling met de bevindingen van Seidl et al. (2005) wordt
in dit onderzoek wel degelijk een significant effect van hypoxiastress op reproductiviteit
waargenomen.
Voor het hoofdeffect “Kloon” werd op het 95 % significantieniveau geen significant verschil in
reproductie waargenomen. Echter, bij de hypoxiatest met 18 Daphnia pulex klonen waarvan
sommige geadapteerd zijn aan cadmium na jarenlange blootstelling aan zware metalen, blijkt een
significant effect op reproductie tussen geadapteerde en niet-geadapteerde klonen (zie punt 4.2
‘Hypoxiatest met Daphnia pulex’).
4.1.2.3 Mortaliteit
Figuur 4.5 geeft de percentages voor overleving per kloon en per behandeling weer.
Figuur 4.5 Procentuele overleving per kloon per behandeling
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100%
Kloon
% Overleving na 21d9 mg/l
3 mg/l
40
De resultaten voor de niet parametrische gepaarde Wilcoxon Signed Rank Test zijn samengevat in
Tabel 4.4.
Tabel 4.4 Resultaten niet parametrische gepaarde Wilcoxon Signed Rank Test voor % overleving per kloon
Op het 95 % significantieniveau kan besloten worden dat tussen de 2 verschillende behandelingen,
hypoxiabehandeling (3 mg O2 l-1) en controlebehandeling (9 mg O2 l-1), een significant verschil in
mortaliteit werd waargenomen (p = 0,001715).
Nonparametric comparisons of two variables dialog
Wilcoxon Matched Pairs Test (GLM % Overleving Bgsin)
Marked tests are significant at p <0,05000
Pair of Variables Valid N T Z p-level
3 mg/l & 9 mg/l 20 13,50000 3,135626 0,001715
41
4.2 Hypoxiatest met Daphnia pulex
4.2.1 Controle batch-effect
Bij de uitvoering van de hypoxiatest met Daphnia pulex werden de 18 Daphnia pulex klonen
willekeurig opgedeeld in 2 batches omwille van praktische redenen. Het aantal klonen en replica’s
was te hoog om in één test op te nemen en tweedagelijks te verversen, zie punt 3.3 ‘Hypoxiatesten’.
Tabel 4.5 toont de indeling van de klonen in beide batches. Om met mogelijke batcheffecten
rekening te kunnen houden in de verwerking van de resultaten werden een geadapteerde kloon
(MF4) en een niet-geadapteerde kloon (G12) opgenomen in beide batches. Voor de drie gemeten
fysiologische parameters, met name : lengte, reproductie en mortaliteit kon dan aan de hand van
een onafhankelijke T-test mogelijke significante batcheffecten opgespoord worden. In Tabel 4.6
worden de p-waarden voor de 3 T-testen voor beide klonen weergegeven.
Tabel 4.6 p-waarden uit de onafhankelijke T-test van de batcheffecten voor de 3 gemeten
fysiologische parameters
Uit Tabel 4.6 blijkt dat er geen significante batcheffecten zijn voor de drie fysiologische parameters
(alle p-waarden > 0,05). Bijgevolg kunnen de resultaten van beide batches opgenomen worden in
eenzelfde dataset welke aan de hand van het GLM verder verwerkt wordt in punt 4.2.2 ‘Interpretatie
van de fysiologische parameters’.
4.2.2 Interpretatie van de fysiologische parameters
Gelijkaardig aan het hypoxia-experiment met Daphnia magna werden voor het hypoxia-experiment
met Daphnia pulex drie fysiologische parameters opgemeten : lengte na 21 dagen, reproductie en
mortaliteit (zie punt 3.3 ‘Hypoxiatesten’).
Tabel 4.5 Indeling van de klonen in 2 batches
Batch 1 MF4 G12 S9 BH3 S1 MC13 K10 J4 MF6 K13 S14 K3 MC8
Batch 2 MF4 G12 BR1 K2 L7 BR16 G10
Independent T test
Lengte Reproductie Survivaltime
G12 Batch 1 vs Batch 2 0,164 0,172 0,305
MF4 Batch 1 vs Batch 2 0,535 0,544 0,113
42
4.2.2.1 Lengte
De resultaten van het GLM voor de hoofdeffecten Kloon(Adaptatie), Adaptatie en Behandeling en
voor het interactie-effect tussen Kloon(Adaptatie) en Behandeling en Adaptatie en Behandeling zijn
weergegeven in Tabel 4.7. Het effect Kloon werd genest in Adaptatie.
Effect SS Degr. of MS Den.Syn. Den.Syn. F p
(F/R) Freedom Error df Error MS
Intercept Fixed 407,69 1 407,69 16,55408 0,1830 2227,6 0,000000
Kloon(Adaptatie) Random 3,4828 16 0,2177 15,40562 0,0157 13,853 0,000003
Adaptatie Fixed 4,8149 1 4,8149 16,59087 0,1810 26,588 0,000085
Behandeling Fixed 0,0961 1 0,0961 16,95473 0,0158 6,069 0,024758
Kloon(Adaptatie*Behandeling) Random 0,2181 14 0,0156 71,00000 0,0189 0,820 0,644866
Adaptatie*Behandeling Fixed 0,1686 1 0,1686 17,07528 0,0158 10,638 0,004575
Error
1,3484 71 0,0190
Het eerste hoofdeffect dat duidt op een effect van de hypoxiastress op de lengte van de Daphnia
pulex klonen gemeten na 21 dagen is het hoofdeffect “Behandeling”. Op het 95 % significantieniveau
kan besloten worden dat tussen de 2 verschillende behandelingen, hypoxiabehandeling (3 mg O2 l-1)
en controlebehandeling (9 mg O2 l-1), een significant verschil in lengte na 21 dagen werd gemeten (p =
0,024758).
Een tweede hoofdeffect dat onderzocht werd is “Adaptatie”. Op het 95 % significantieniveau kan
besloten worden dat tussen de geadapteerde (A) en niet-geadapteerde (NA) klonen een significant
verschil in lengte na 21 dagen werd gemeten (p = 0,000085).
Tussen beide effecten “Behandeling” en “Adaptatie” werd ook een significant interactie-effect
genoteerd (p = 0,004575). De resultaten van een verdere Unequal N HSD post hoc analyse voor dit
interactie-effect zijn weergegeven in Tabel 4.8. Ter verdere verduidelijking werd het interactie-effect
ook schematisch afgebeeld in Figuur 4.6.
Tabel 4.7 Algemene samenvatting GLM voor lengte (SS: Sums of Squares; MS: Mean Square; Den. Syn.: Denominator Synthesis; df: vrijheidsgraden)
43
Tabel 4.8 Unequal N HSD post hoc analyse voor het interactie-effect tussen “Adaptatie” en
“Behandeling” (Voor iedere behandeling wordt horizontaal de gemiddelde gemeten waarde
weergegeven. MS: Mean Square; df: vrijheidsgraden)
Uit de waarden weergegeven in Tabel 4.8 blijkt dat binnen beide behandelingen, hypoxiabehandeling
(3 mg O2 l-1) en controlebehandeling (9 mg O2 l
-1), een significant effect in lengte bestaat tussen de
geadapteerde en niet-geadapteerde klonen (p = 0,000150). De twee groepen van klonen verschillen
dus niet alleen in hun reactie op hypoxiabehandeling, maar ook in de controlebehandeling. Verder
blijken de geadapteerde klonen geen significante verschillen te hebben tussen de behandelingen (p =
0,996727), in tegenstelling tot de niet-geadapteerde klonen die wel een significant effect vertonen
tussen beide behandelingen (p = 0,024564). Deze waarneming bevestigt nogmaals de hypothese dat
Unequal N HSD; variable Lengte (GLM Lengte)
Approximate Probabilities for Post Hoc Tests
Error: Between MS = ,01899, df = 71
Adaptatie
Behandeling {1} 1,8991
{2} 2,0506
{3} 2,4755
{4} 2,4686
NA 3 {1}
0,024564 0,000150 0,000150
NA 9 {2} 0,024564
0,000150 0,000150 A 3 {3} 0,000150 0,000150
0,996727
A 9 {4} 0,000150 0,000150 0,996727
Figuur 4.6 Plot van het interactie-effect “Adaptatie*Behandeling”
44
de geadapteerde klonen geen significant effect ondervinden van hypoxiastress op hun lengte na 21
dagen, en dus voor deze parameter toleranter zijn voor hypoxiastress, terwijl dit bij niet-
geadapteerde klonen wel het geval is.
Uit Tabel 4.7 blijkt ook het hoofdeffect “Kloon(Adaptatie)” significanties te vertonen voor de
parameter lengte. Op het 95 % significantieniveau kan dus besloten worden dat er tussen de
geadapteerde klonen onderling en de niet-geadapteerde klonen onderling een significant verschil in
lengte na 21 dagen gemeten werd. De resultaten van een Unequal N HSD post hoc test zijn in Figuur
4.7 weergegeven. In Figuur 4.7 staan de gemiddelde lengtes per kloon (geadapteerd of niet) en per
behandeling afgebeeld. Klonen binnen de groep “geadapteerd” en “niet-geadapteerd” met eenzelfde
letter vertonen geen significant verschil in lengte.
Figuur 4.7 Gemiddelde lengte per kloon en per behandeling met significanties voor "Kloon(Adaptatie)"
Uit de resultaten van het GLM blijkt een afwezigheid van het interactie-effect
“Kloon(Adaptatie)*Behandeling”. Hieruit kan besloten worden dat alle geadapteerde klonen
gelijkaardig op de hypoxiastress reageren. Hetzelfde geldt voor de niet-geadapteerde klonen.
45
4.2.2.2 Reproductie
De resultaten van het GLM voor de hoofdeffecten Kloon(Adaptatie), Adaptatie, Behandeling en voor
het interactie-effect tussen Kloon(Adaptatie) en Behandeling en Adaptatie en Behandeling zijn
weergegeven in Tabel 4.9.
In de data voor reproductie werd opnieuw een significant effect gevonden voor het hoofdeffect
“Adaptatie”. Op het 95 % significantieniveau kan besloten worden dat tussen de geadapteerde (A) en
niet-geadapteerde (NA) klonen een significant verschil in reproductie geldt (p = 0,000003). De
cadmiumgeadapteerde klonen reproduceren meer waardoor de geadapteerde populatie hogere
overlevingskansen heeft in een milieu met hypoxia-omstandigheden. In tegenstelling met de
bevindingen voor de parameter lengte, werd bij reproductie voor het interactie-effect tussen
“Adaptatie” en “Behandeling” geen effect waargenomen (p = 0,288629). Geadapteerde en niet-
geadapteerde klonen reageren op het niveau van de reproductie dus gelijkaardig op hypoxiastress.
Ter verdere verduidelijking werd het interactie-effect ook schematisch afgebeeld in Figuur 4.8.
Tabel 4.9 Algemene samenvatting GLM voor Reproductie (SS: Sums of Squares; MS: Mean Square; Den. Syn.: Denominator Synthesis; df: vrijheidsgraden)
Effect SS Degr. of MS Den.Syn. Den.Syn. F p
(F/R) Freedom Error df Error MS
Intercept Fixed 121732,9 1 12173 16,125 1022,83 119,01 0,000000 Kloon(Adaptatie) Random 16826,6 16 1051,7 16,000 135,372 7,7687 0,000087 Adaptatie Fixed 49748,4 1 49748 16,122 1023,38 48,611 0,000003 Behandeling Fixed 1572,2 1 1572,2 16,981 135,126 11,635 0,003332 Adaptatie*Behandeling Fixed 162,2 1 162,2 16,962 135,130 1,2000 0,288629 Kloon(Adaptatie*Behandeling) Random 2166,0 16 135,4 84,000 127,472 1,0620 0,403740 Error
10707,7 84 127,5
46
Figuur 4.8 Plot van het interactie-effect “Adaptatie*Behandeling”
Uit deze bevindingen zou men kunnen stellen dat het eerder beschreven waargenomen significante
hoofdeffect “Adaptatie” tussen de geadapteerde en niet-geadapteerde klonen niet het gevolg is van
de aangelegde hypoxiastress (behandeling), maar eerder een gevolg is van variatie tussen beide
groepen van klonen.
De hypothese dat het effect bij “Adaptatie” geen gevolg is van de hypoxiastress maar eerder dient
toegeschreven te worden aan variatie tussen beide groepen klonen wordt bovendien bevestigd door
het significant effect gevonden voor het hoofdeffect “Kloon(Adaptatie)” (p = 0,000087) en het niet
significant effect voor de interactie “Kloon(Adaptatie)*Behandeling”. Hieruit blijkt opnieuw dat de
geadapteerde klonen onderling en niet-geadapteerde klonen onderling significante verschillen tonen
voor reproductie en beide groepen (geadapteerd en niet-geadapteerd) gelijkaardig reageren op
hypoxiastress. De resultaten van een Unequal N HSD post hoc test voor het hoofdeffect
“Kloon(Adaptatie)” zijn in Figuur 4.9 weergegeven. In Figuur 4.9 staat de gemiddelde reproductie per
kloon en per behandeling afgebeeld en de klonen met eenzelfde letter vertonen geen significant
verschil in reproductie.
47
Figuur 4.9 Gemiddelde Reproductie per kloon en per behandeling met significanties voor "Kloon(Adaptatie)"
4.2.2.3 Mortaliteit
Figuur 4.10 geeft de percentages voor overleving per kloon en per behandeling weer.
Figuur 4.10 Procentuele overleving per kloon
48
De resultaten voor de niet parametrische gepaarde Wilcoxon Signed Rank Test zijn samengevat in
Tabel 4.10.
Tabel 4.10 Resultaten niet parametrische gepaarde Wilcoxon Signed Rank Test voor % overleving
per kloon
Op het 95 % significantieniveau kan besloten worden dat tussen de 2 verschillende behandelingen,
hypoxiabehandeling (3 mg O2 l-1) en controlebehandeling (9 mg O2 l-1), een significant verschil in
mortaliteit werd waargenomen (p = 0,006490).
Nonparametric comparisons of two variables dialog
Wilcoxon Matched Pairs Test (GLM % Overleving Bgsin)
Marked tests are significant at p <0,05000
Pair of Variables Valid N T Z p-level
3 mg/l & 9 mg/l 18 19,00000 2,721941 0,006490
49
4.3 Cadmium-M. aeruginosa Test
4.3.1 Correlatie van de toleranties
Voor de parameters lengte en reproductie werd de relatieve cadmium- en M. aeruginosa-tolerantie
voor de 20 Daphnia magna klonen berekend als respectievelijk de ratio van de gemiddelde lengte bij
cadmiumbehandeling tot de gemiddelde lengte bij controlebehandeling en de ratio van de
gemiddelde waarde voor R0 bij cadmiumbehandeling tot de gemiddelde waarde voor R0 bij
controlebehandeling. De correlatie plots voor beide parameters zijn gegeven in Figuur 4.11.
Met een p-waarde van 0,922 en 0,372 kan besloten worden dat er geen significante correlatie
bestaat tussen de cadmium- en hypoxiatolerantie voor respectievelijk lengte en reproductie. In
tegenstelling met de bevindingen van Glaholt et al. (2010), waar voor de cadmiumgeadapteerde
Daphnia pulex klonen een cotolerantie gevonden werd tussen cadmium- en M. aeruginosa-stress,
werd in het experiment met de Daphnia magna klonen dergelijke correlatie tussen de tolerantie voor
beide stressoren niet gevonden. Deze bevinding is een aanwijzing dat de geadapteerde D. pulex
klonen een zelfde aanpassingsmechanisme zouden gebruiken voor beide stressoren en dat de
historische cadmiumadaptatie hen in staat stelt tolerantie te vertonen tegen de nieuwe M.
aeruginosa-stressor. De D. magna klonen beschikken niet over een historisch geadapteerde
cadmiumtolerantie en het effect van M. aeruginosa-stress op de verschillende klonen is niet
gecorreleerd met de cadmiumtolerantie eigen aan elke kloon.
Figuur 4.11 Correlatieplot (Casewise MD deletion): cadmium (Cd) tolerantie vs. M.aeruginosa (MC)
tolerantie voor lengte (links) en voor reproductie op basis van R0 (rechts).
50
4.3.2 Interpretatie van de parameters
Gedurende de cadmium-M. aeruginosa test werden drie fysiologische parameters opgemeten :
lengte na 21 dagen, reproductie en mortaliteit (zie punt 3.4 ‘Cadmium-M. aeruginosa test’).
Gelijkaardig aan de hypoxiatest met Daphnia pulex werden in de Cadmium-M. aeruginosa test de 20
Daphnia magna klonen willekeurig opgedeeld in 2 batches omwille van praktische uitvoerbare
redenen. Het aantal klonen en replica’s was te hoog om in één test op te nemen en tweedagelijks te
verversen, zie punt 3.4 ‘Cadmium-M. aeruginosa Test’. Tabel 4.11 toont de indeling van de klonen in
beide batches. Om met mogelijke batcheffecten te kunnen rekening houden in de verwerking van de
resultaten werd in het General Linear Model (GLM) een extra parameter toegekend aan elk
datapunt, met name Batch 1 of Batch 2 en werd de parameter “Kloon” genest in deze parameter
“Batch”.
Tabel 4.11 Willekeurige indeling van de klonen in 2 batches
Batch 1 KNO15-NF13 KNO17-51 KNO17-NF8 MO5 TER2-20 TER2-25
MO11 OM3-5 OM3-12 TER1-22 ZW4-F7 ZW4-NF10
Batch 2 KNO15-F3 KNO15-F7 LRV-19 LRV-30
OM2-24 OM2-25 OM3-8 TER1-13
4.3.2.1 Lengte
De resultaten van het GLM voor de hoofdeffecten Kloon(Batch), Behandeling en Batch en voor het
interactie-effect tussen Kloon(Batch) en Behandeling zijn weergegeven in Tabel 4.12. Het effect
Kloon werd genest in Batch.
Tabel 4.12 Algemene samenvatting GLM voor lengte(SS: Sums of Squares; MS: Mean Square; Den.
Syn.: Denominator Synthesis; df: vrijheidsgraden)
Effect SS Degr. of MS Den.Syn. Den.Syn. F p
(F/R) Freedom Error df Error MS
Intercept Fixed 5376,5 1 5376,5 0,9920 5,030385 1068,8 0,019986 Kloon(Batch) Random 43,159 18 2,398 59,895 0,252502 9,496 0,000000 Behandeling Fixed 157,28 3 52,428 60,912 0,249294 210,30 0,000000 Batch Random 4,969 1 4,969 18,239 2,082376 2,386 0,139572 Kloon(Behandeling*Batch) Random 14,968 57 0,263 584,00 0,099810 2,631 0,000000 Error
58,289 584 0,100
51
Voor de parameter lengte zijn er geen significante verschillen gevonden tussen de 2 batches (p-
waarde = 0,139572). Bijgevolg kunnen de resultaten uit het GLM algemeen aanvaard worden voor de
gehele dataset van de 20 Daphnia magna klonen.
Uit Tabel 4.12 blijkt dat de twee hoofdeffecten “Kloon(Batch)”, “Behandeling” en het interactie-
effect tussen “Kloon(Batch)” en “Behandeling” statistisch significant zijn (alle p-waarden = 0). Op het
95 % significantieniveau kan uit het hoofdeffect “Kloon(Batch)” besloten worden dat tussen de 20
geteste klonen een significant verschil in lengte na 21 dagen gemeten werd.
Op het 95 % significantieniveau kan besloten worden dat tussen de 4 verschillende behandelingen,
met name : controle (Ctrl), cadmium (Cd), M. aeruginosa (MC), cadmium + M. aeruginosa (Cd+MC)
behandeling een significant verschil in lengte na 21 dagen werd gemeten. De p-waarden voor deze
Unequal N HSD post hoc test zijn weergegeven in Tabel 4.13.
Tabel 4.13 p-waarden voor de Unequal N HSD post hoc test voor het hoofdeffect "Behandeling".
(Voor iedere behandeling wordt horizontaal de gemiddelde gemeten waarde weergegeven. MS:
Mean Square; df: vrijheidsgraden.)
Uit de resultaten van het GLM en de post hoc testen hierboven beschreven kan besloten worden dat
de cadmium-, M. aeruginosa- en cadmium + M. aeruginosa-behandeling significant verschillen met
de controlebehandeling en bovendien ook onderling (in alle mogelijke binaire combinaties)
significante verschillen vertonen. De stress als gevolg van de aanwezigheid van cadmium, M.
aeruginosa of een combinatie van beide stressoren oefent een significant effect uit op de groei van
de Daphnia magna klonen na 21 dagen blootstelling aan de desbetreffende stressor(en). Indien de
behandelingen gerangschikt worden volgens toenemende gemiddelde lengte geldt de rangschikking
“cadmium + M. aeruginosa – M. aeruginosa – cadmium – controle”. Deze rangschikking en de
hierboven besproken significante verschillen tussen de vier behandelingen bewijst dat de cadmium +
M. aeruginosa-behandeling gevolgd door de M. aeruginosa-behandeling het meest negatieve effect
hebben voor de lengte. De stress bij de cadmiumbehandeling is minder nefast voor de lengte in
vergelijking met de twee andere stressbehandelingen. Deze waarnemingen kunnen mogelijks
verklaard worden aan de hand van de energieallocatie in de testorganismen blootgesteld aan deze
Unequal N HSD; variable Lengte Approximate Probabilities for Post Hoc Tests Error: Between MS = ,09981, df = 584,00
Behandeling {1} 3,8906 {2} 3,5104 {3} 3,0802 {4} 2,5846
Ctrl {1}
0,000008 0,000008 0,000008
Cd {2} 0,000008
0,000008 0,000008
MC {3} 0,000008 0,000008
0,000008
Cd+MC {4} 0,000008 0,000008 0,000008
52
stressfactoren (Nisbet et al., 2010). In de cadmiumbehandeling dienen de testorganismen één toxine,
cadmium, te bestrijden. Voor de M. aeruginosa-behandeling zullen ze waarschijnlijk naast het
hoofdtoxine (microcystine) ook de toxische effecten van andere, niet gedefinieerde toxines
geproduceerd door Microcystis aeruginosa bestrijden. Daarenboven hebben ze daarvoor minder
energie beschikbaar want de helft van het aanwezige voedsel bestaat uit Microcystis aeruginosa, wat
van mindere kwaliteit is (Lürling, 2003). Vanzelfsprekend volgt uit deze energieallocatie theorie dat
de gecombineerde cadmium + M. aeruginosa-behandeling de meeste energie vergt voor onderhoud
en bestrijding tegen alle toxines tesamen en bijgevolg de testorganismen de minste energiereserves
hebben voor te investeren in hun groei.
Tot slot werd voor het interactie-effect tussen “Kloon(Batch)” en “Behandeling” ook significanties
gevonden. De resultaten van een Unequal N HSD post hoc test voor dit interactie-effect zijn in Figuur
4.12 en Tabel 4.14 en 4.15 (zie Bijlage A) weergegeven. Figuur 4.12 geeft de gemiddelde lengte na 21
dagen per kloon en per behandeling weer. Indien significante verschillen werden waargenomen
tussen de behandelingen voor dezelfde kloon zijn deze bovenaan de figuur weergegeven. In Tabel
4.14 en 4.15 (zie Bijlage A) zijn de p-waarden van de post hoc test weergegeven voor respectievelijk
de controle- en cadmiumbehandeling en de M. aeruginosa- en cadmium + M. aeruginosa-
behandeling. Elke tabel bevat de p-waarden voor 2 behandelingen telkens boven en onder de
hoofddiagonaal. Indien significante verschillen waargenomen werden tussen de klonen bij een
behandeling zijn deze in het rood weergegeven.
53
Figu
ur
4.12
Len
gte
na
21
dag
en
pe
r kl
oo
n p
er
be
han
de
ling
me
t si
gnif
ican
ties
per
klo
on
54
4.3.2.2 Reproductie
De resultaten na toepassing van het GLM voor de 3 afgeleide parameters, besproken onder punt 3.4
‘Cadmium-M. aeruginosa test’, zijn weergegeven in Tabel 4.16, 4.17 en 4.18.
Tabel 4.16 Algemene samenvatting GLM voor de intrinsieke reproductiesnelheid rm. (SS: Sums of
Squares; MS: Mean Square; Den. Syn.: Denominator Synthesis; df: vrijheidsgraden)
Effect SS Degr. of MS Den.Syn. Den.Syn. F p
(F/R) Freedom Error df Error MS
Intercept Fixed 29,14 1 29,14 0,9986 0,194596 149,7 0,052068 Kloon(Batch) Random 0,271 18 0,015 57,361 0,005996 2,514 0,004272 Behandeling Fixed 3,265 3 1,088 57,859 0,005845 186,2 0,000000 Batch Random 0,193 1 0,193 18,064 0,014644 13,18 0,001901 Kloon(Behandeling*Batch) Random 0,348 57 0,006 583,00 0,000857 7,127 0,000000 Error
0,499 583 0,000
Tabel 4.17 Algemene samenvatting GLM voor de netto reproductiesnelheid R0. (SS: Sums of
Squares; MS: Mean Square; Den. Syn.: Denominator Synthesis; df: vrijheidsgraden)
Effect SS Degr. of MS Den.Syn. Den.Syn. F p
(F/R) Freedom Error df Error MS
Intercept Fixed 1169321 1 1169321 0,9992 67084,2 17,43 0,149811 Kloon(Batch) Random 60890 18 3383 54,037 2275,25 1,486 0,131592 Behandeling Fixed 706086 3 235362 2,9919 13022,6 18,07 0,020203 Batch Random 66553 1 66553 3,4819 14018,2 4,747 0,104990 Kloon(Behandeling*Batch) Random 122970 54 2277 688,00 655,10 3,476 0,000000 Error
450712 688 655
Tabel 4.18 Algemene samenvatting GLM voor de gemiddelde generatietijd T. (SS: Sums of Squares;
MS: Mean Square; Den. Syn.: Denominator Synthesis; df: vrijheidsgraden)
Effect SS Degr. of MS Den.Syn. Den.Syn. F p
(F/R) Freedom Error df Error MS
Intercept Fixed 138799,6 1 138799 0,9799 10,5737 13126 0,006089
Kloon(Batch) Random 218,2 18 12,1 57,364 18,3849 0,66 0,835193
Behandeling Fixed 968,5 3 322,8 57,868 17,9217 18,01 0,000000
Batch Random 10,6 1 10,6 18,249 11,8321 0,90 0,356446
Kloon(Behandeling*Batch) Random 1068,2 57 18,7 583,00 2,65494 7,06 0,000000
Error
1547,8 583 2,7
55
Voor de afgeleide parameters R0 en T werd op het 95 % significantieniveau geen batcheffect
waargenomen (p-waarde respectievelijk 0,104990 en 0,356446). Daarentegen werd voor rm op het
95 % significantieniveau wel een batcheffect waargenomen (p = 0,001901). Dit batcheffect kan
toegeschreven worden aan persoonseffecten en/of licht variabele labo-omstandigheden.
Uit de algemene resultaten van het GLM blijkt voor de afgeleide parameter rm voor het hoofdeffect
“Kloon(Batch)” een significant effect (p = 0,004272). Voor de afgeleide parameters R0 en T zijn er
geen significanties waargenomen voor het hoofdeffect “Kloon(Batch)” (p-waarden respectievelijk
0,131592 en 0,835193). Enkel voor de intrinsieke reproductiesnelheid rm tonen de 20 geteste klonen
significante verschillen. Voor deze populatie van Daphnia magna klonen worden significante
verschillen waargenomen in intrinsieke reproductiesnelheid. Een mogelijke verklaring is gebaseerd
op dezelfde bevindingen van Muyssen (2002) met de ‘metabolic cost’ hypothese. Als gevolg van
toxische stress verandert de homeostatische regulatie waardoor energiereserves worden verbruikt
ten koste van onder meer de reproductie. Verschillen in de homeostatische regulatie tussen de
klonen, verklaard het verschil in rm. In dit voorbeeld wordt het belang van behoud van de genetische
variatie binnen een populatie benadrukt. Het zorgt voor een variatie aan regulaties tegenover
stressoren en de meest energie-efficiënte adaptatietechnieken resulteren in de hoogste rm en met
de garantie op het voortbestaan van de populatie.
Op het 95 % significantieniveau werd voor het hoofdeffect “Behandeling” een effect voor de drie
afgeleide parameters waargenomen (p-waarden voor rm, R0 en T zijn respectievelijk 0; 0,020203 en
0). De resultaten van een Unequal N HSD post hoc test voor het hoofdeffect “Behandeling” voor de
drie afgeleide parameters zijn weergegeven in Tabel 4.19, 4.20 en 4.21.
Tabel 4.19 p-waarden voor de Unequal N HSD post hoc test voor rm voor hoofdeffect "Behandeling". (Voor iedere behandeling wordt horizontaal de gemiddelde gemeten waarde weergegeven. MS: Mean Square; df: vrijheidsgraden)
Unequal N HSD; variable Rm (GLM Reproductie)
Approximate Probabilities for Post Hoc Tests
Error: Between MS = ,00086, df = 583,00
Behandeling {1} 0,31 {2} 0,22 {3} 0,26 {4} 0,11
Ctrl {1} 0,000008 0,000008 0,000008
MC {2} 0,000008
0,000008 0,000008
Cd {3} 0,000008 0,000008
0,000008
Cd+MC {4} 0,000008 0,000008 0,000008
56
Tabel 4.20 p-waarden voor de Unequal N HSD post hoc test voor R0 voor hoofdeffect "Behandeling" (Voor iedere behandeling wordt horizontaal de gemiddelde gemeten waarde weergegeven. MS: Mean Square; df: vrijheidsgraden)
Tabel 4.21 p-waarden voor de Unequal N HSD post hoc test voor T voor hoofdeffect "Behandeling" (Voor iedere behandeling wordt horizontaal de gemiddelde gemeten waarde weergegeven. MS: Mean Square; df: vrijheidsgraden)
Uit de Tabellen 4.19, 4.20 en 4.21 kan op het 95 % significantieniveau besloten worden dat tussen de
4 verschillende behandelingen (in alle mogelijke onderlinge binaire combinaties), met name :
controle-, cadmium-, M. aeruginosa-, cadmium + M. aeruginosa-behandeling een significant verschil
in intrinsieke reproductiesnelheid, netto reproductiesnelheid en de gemiddelde generatie tijd werd
waargenomen. De stress als gevolg van de aanwezigheid van cadmium, M. aeruginosa of een
combinatie van beide stressoren heeft algemeen een significant effect op de reproductie van de
Daphnia magna klonen na 21 dagen blootstelling aan de desbetreffende stressor(en).
Opvallend uit de resultaten van de post hoc test voor het hoofdeffect “Behandeling” is de
rangschikking van de gemiddelde waarde voor de drie afgeleide parameters. Voor zowel rm als R0
geldt van hoog naar laag de rangschikking “controle – cadmium – M. aeruginosa – cadmium + M.
aeruginosa”. Voor T geldt van hoog naar laag de rangschikking “cadmium + M. aeruginosa – M.
aeruginosa – controle – cadmium”. Deze rangschikking en de hierboven besproken significante
verschillen tussen de vier behandelingen voor elk van de drie afgeleide parameters bewijst dat de
cadmium + M. aeruginosa-behandeling gevolgd door de M. aeruginosa-behandeling het meest
Unequal N HSD; variable Ro (GLM Reproductie)
Approximate Probabilities for Post Hoc Tests
Error: Between MS = 655,10, df = 688,00
Behandeling {1} 96,15 {2} 29,21 {3} 36,51 {4} 7,49
Ctrl {1} 0,000008 0,000008 0,000008
MC {2} 0,000008
0,027304 0,000008
Cd {3} 0,000008 0,027304
0,000008
Cd+MC {4} 0,000008 0,000008 0,000008
Unequal N HSD; variable T (GLM Reproductie)
Approximate Probabilities for Post Hoc Tests
Error: Between MS = 2,6549, df = 583,00
Behandeling {1} 14,69 {2} 15,41 {3} 13,45 {4} 17,10
Ctrl {1} 0,000207 0,000008 0,000008
MC {2} 0,000207
0,000008 0,000008
Cd {3} 0,000008 0,000008
0,000008
Cd+MC {4} 0,000008 0,000008 0,000008
57
negatieve effect hebben voor de reproductie. De stress bij de cadmiumbehandeling is minder nefast
voor de reproductie dan de M. aeruginosa- en cadmium + M. aeruginosa-behandeling. Het dient
opgemerkt te worden dat voor de gemiddelde generatietijd, T, de cadmiumbehandeling significant
lagere waarden vertoont dan de controlebehandeling. Een mogelijke verklaring is dat de organismen
in de cadmiumbehandeling een langere tijd nodig hebben om het adultstadium te bereiken in
vergelijking met de controlebehandeling en voldoende energiereserves te hebben opgebouwd voor
reproductie. Maar eens dit stadium bereikt, is de reproductie voldoende regelmatig en hoog genoeg
om een gemiddelde generatietijd lager dan de controlebehandeling te bekomen.
Voor alle drie de afgeleide parameters zijn op het 95 % significantieniveau voor het interactie-effect
“Kloon(Batch)*Behandeling” significante effecten waargenomen (p = 0). In Figuur 4.13, 4.14 en 4.15
staan respectievelijk de gemiddelde waarden voor rm, R0 en T per kloon en per behandeling. De
symbolen bovenaan de figuur geven significante verschillen weer tussen de behandelingen voor
eenzelfde kloon gevonden in de Unequal N HSD post hoc test voor het interactie-effect
“Kloon(Batch)*Behandeling”. In Tabel 4.22, 4.23, 4.24, 4.25 en 4.26 (zie Bijlage B) zijn de p-waarden
van de post hoc test weergegeven voor verschillen tussen klonen bij eenzelfde behandeling. Elke
tabel bevat de p-waarden voor 2 behandelingen telkens boven en onder de hoofddiagonaal voor
respectievelijk de controle- en cadmiumbehandeling en de M. aeruginosa- en cadmium + M.
aeruginosa-behandeling. Indien significante verschillen waargenomen werden tussen de klonen bij
een behandeling zijn deze in het rood weergegeven. Voor R0 zijn enkel de controle- en
cadmiumbehandeling gegeven vermits voor de M. aeruginosa- en cadmium + M. aeruginosa-
behandeling geen significante verschillen werden gevonden.
58
Figu
ur
4.13
: G
em
idd
eld
e in
trin
sie
ke r
ep
rod
uct
iesn
elh
eid
rm
pe
r kl
oo
n e
n p
er b
ehan
del
ing
met
sig
nif
ican
ties
per
klo
on
.
59
Figu
ur
4.14
: G
em
idd
eld
e n
ett
o r
ep
rod
uct
iesn
elh
eid
R0 p
er
klo
on
en
per
beh
and
elin
g m
et s
ign
ific
anti
es p
er k
loo
n.
60
Figu
ur
4.15
: G
em
idd
eld
e ge
ne
rati
eti
jd T
pe
r kl
oo
n e
n p
er
be
han
de
ling
met
sig
nif
ican
ties
per
klo
on
.
61
Uit onderzoek van De Schamphelaere et al. (2011) met cadmium geadapteerde en niet-geadapteerde
Daphnia pulex klonen bleek een positieve correlatie tussen de tolerantie voor cadmium en M.
aeruginosa blootstelling. In tegenstelling tot deze D. pulex klonen, waren de 20 D. magna klonen
gebruikt in dit experiment niet geadapteerd aan cadmium. Verschillen in cadmiumtolerantie tussen
deze klonen zijn het gevolg van standing genetic variation, genetische variatie aanwezig in de
populatie. Uit de resultaten met Daphnia magna kwam geen duidelijk onderscheid naar voor tussen
bepaalde klonen voor hun tolerantie voor één van de drie behandelingen. Er was een duidelijk
significant verschil tussen de vier behandelingen voor de drie afgeleide parameters omtrent
reproductie maar geen duidelijk patroon werd weergevonden in significante verschillen tussen de
klonen binnen een behandeling. Deze bevindingen bevestigen dat de gevonden cotolerantie tussen
cadmium- en M. aeruginosa-behandeling bij de geadapteerde Daphnia pulex klonen niet gevonden
kan worden bij de Daphnia magna klonen. De mate van tolerantie tegen één van de drie stressoren
vertoont geen wederkerig patroon.
62
4.3.2.3 Mortaliteit
Figuur 4.16 geeft de percentages voor overleving per kloon en per behandeling weer.
Figuur 4.16 Procentuele overleving per kloon per behandeling
De resultaten voor de niet parametrische gepaarde Wilcoxon Signed Rank Test zijn samengevat in
Tabel 4.27.
Tabel 4.27 Resultaten niet parametrische gepaarde Wilcoxon Signed Rank Test voor % overleving per kloon
Wilcoxon Matched Pairs Test (BgSin(% Overleving))
Marked tests are significant at p <,05000
Pair of Variables Valid N T Z p-level
Controle & M. aeruginosa 20 56,50 0,595 0,552077
Controle & Cadmium 20 16,00 2,864 0,004184
Controle & Cd+M. aeruginosa 20 35,00 0,314 0,753684
M. aeruginosa & Cadmium 20 31,00 2,373 0,017621
M. aeruginosa & Cd+M. aeruginosa 20 34,50 0,353 0,724082
Cadmium & Cd+M. aeruginosa 20 27,00 2,343 0,019118
Op het 95 % significantieniveau kan besloten worden dat alleen de cadmiumbehandeling significante
verschillen vertoont met de controle-, M. aeruginosa- en cadmium + M. aeruginosa-behandeling.
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100%
Kloon
% Overleving na 21dControle Microcystis
Cadmium Cd+MC
63
Deze bevindingen zijn ook te zien op Figuur 4.16, waar de curve van de cadmiumbehandeling
beduidend lager ligt in vergelijking met de curven voor de andere behandelingen.
Uit de resultaten voor reproductie bleek de cadmiumbehandeling een minder groot effect te
vertonen in vergelijking met de M. aeruginosa- en cadmium + M. aeruginosa-behandeling. Voor
mortaliteit is het omgekeerde waar en vertoont cadmium het grootste effect. Deze vaststellingen
zouden verklaard kunnen worden met de energieallocatie in de testorganismen blootgesteld aan
deze stressfactoren (Nisbet et al., 2010). De organismen uit de cadmiumbehandeling dienen één
toxine, cadmium, te bestrijden. Voor de M. aeruginosa-behandeling zullen ze waarschijnlijk naast het
hoofdtoxine (microcystine) ook de toxische effecten van andere, niet gedefinieerde toxines
geproduceerd door Microcystis aeruginosa bestrijden. Daarenboven hebben ze daarvoor minder
energie beschikbaar want helft van het aanwezige voedsel bestaat uit M. aeruginosa, wat van
mindere kwaliteit is (Lürling, 2003). Vanzelfsprekend volgt uit deze energieallocatie theorie dat de
gecombineerde cadmium + M. aeruginosa-behandeling de meeste energie vergt voor onderhoud en
bijgevolg de minste energiereserves hebben. In dit opzicht zullen de testorganismen van de
cadmiumbehandeling de grootste energiereserve hebben bovenop de energie nodig voor hun
onderhoud. Deze energie kan gespendeerd worden in een significant grotere lichaamslengte en
hogere reproductie (zie punt 3.2.1 ‘Lengte’ en 3.2.2 ‘Reproductie’). Maar de investering van deze
extra energie zal in een tijdsspanne van 21 dagen wel leiden tot een hogere mortaliteit in vergelijking
met de M. aeruginosa- en cadmium + M. aeruginosa-behandeling. Daarentegen is de extra energie
bij M. aeruginosa- en cadmium + M. aeruginosa-behandeling te schaars om te kunnen ingezet
worden bij reproductie. De organismen in deze twee behandelingen investeren meer energie in hun
onderhoud en groei vooraleer ze fysisch in staat zijn te reproduceren en overleven bijgevolg langer
dan de organismen uit de cadmiumbehandeling. Echter op populatieniveau weegt deze hogere
mortaliteit bij de cadmiumbehandeling niet op tegen het in stand houden van de populatie. De
investering in meer energie voor reproductie ten koste van de levensduur is in het geval van de
cadmiumbehandeling een overlevingsstrategie die bij de M. aeruginosa- en cadmium + M.
aeruginosa-behandeling niet gebeurt en tot uitsterving van de populatie zou kunnen leiden.
Deze verklaring voor de hogere cadmiummortaliteit aan de hand van de energieallocatie zou
gestaafd kunnen worden met onderzoek naar de energiereserves (suikers, koolhydraten, vetten) van
de testorganismen uit de verschillende behandelingen op verschillende tijdstippen gedurende de
chronische test. Onderzoek naar energieallocatie binnen de drie verschillende behandelingen in
combinatie met DEB (Dynamic Energy Budget, Nisbet, 2010) modellering zou deze hypothese veel
bijval kunnen opleveren.
64
4 Conclusies
Om de klassieke ecotoxicologie uit te breiden naar een meer accurate risicoschatting en –evaluatie is
er nood naar onderzoek over cotolerantie of cost-of-tolerance van organismen voor bepaalde
stressoren. Door de alsmaar grotere effecten ten gevolge van de klimaatverandering op aquatische
ecosystemen dient dit onderzoek zich voornamelijk te richten op de stressoren die een direct of
indirect effect zijn van deze klimaatverandering. In eerder onderzoek werd uit de historische
adaptatie van bepaalde Daphnia pulex klonen voor cadmiumstress reeds dergelijke cotolerantie voor
Microcystis aeruginosa gevonden (De Schamphelaere et al., 2010; Glaholt et al.,2010). In deze thesis
werd verder gezocht naar cotoleranties voor hypoxiastress en M. aeruginosa-stress voor meerdere
Daphnia magna en pulex klonen.
Uit de resultaten van de hypoxiatest met D. magna bleek het effect van de hypoxiastress een
significant effect te hebben op de parameters lengte, reproductie en mortaliteit. De correlatie tussen
de cadmiumtolerantie en hypoxiatolerantie voor de 20 geteste klonen bleek niet significant. Er werd
geen cotolerantie gevonden voor beide stressoren. Uit de hypoxiatest met D. pulex klonen bleek voor
de parameters lengte en reproductie een significant verschil tussen de geadapteerde en niet-
geadapteerde klonen. Voor de niet-geadapteerde klonen had de hypoxiastress effect op de lengte,
daar deze bevinding niet geldt voor de geadapteerde. Voor zowel geadapteerde als niet-
geadapteerde werd geen significant effect van de hypoxiastress op de reproductie gevonden. Uit
deze waarnemingen geldt voor de D. magna klonen geen verband tussen cadmiumtolerantie en
hypoxiatolerantie, daar bij D. pulex voor de geadapteerde klonen voor de parameter lengte het effect
van hypoxiastress geen significant effect heeft in tegenstelling tot de niet-geadapteerde waar wel
een effect werd waargenomen. De historische cadmiumadaptatie bij D. pulex zou hierbij een invloed
kunnen hebben op de tolerantie voor hypoxiastress op de lichaamslengte.
Bij de cadmium-M. aeruginosa test voor D. magna klonen hadden de cadmium-, M. aeruginosa- en
gecombineerde cadmium + M. aeruginosa-behandeling een significant effect op de lengte en de
reproductie. Enkel voor de cadmiumbehandeling was ook een effect gevonden op de mortaliteit.
Indien voor lengte en reproductie (in termen van R0) een correlatieplot gemaakt werd tussen
cadmiumtolerantie en M. aeruginosa-tolerantie bleek geen significante correlatie. Voor D. magna
werd net zoals bij de hypoxiatest geen cotolerantie gevonden tussen beide stressoren. Uit onderzoek
van Glaholt et al. (2010) met D. pulex klonen werd voor de cadmiumgeadapteerde klonen wel een
cotolerantie gevonden voor cadmium- en M. aeruginosa-stress.
65
Uit de hypoxia- en cadmium-M. aeruginosa testen blijkt de historische cadmiumadaptatie van de D.
pulex klonen hen in staat te stellen om hogere toleranties te vertonen voor andere stressoren. In
tegenstelling tot de D. magna klonen, waarbij geen onderscheid bestaat tussen geadapteerde of
niet-geadapteerde klonen maar de tolerantie voortkomt uit de aanwezige standing genetic variation
in de populaties, werd voor zowel hypoxia- als M. aeruginosa-stress geen cotolerantie
waargenomen.
Het belang van deze thesis is deel uit maken van de studie van schadelijke effecten van chemische
stoffen in aquatische milieus in combinatie met de invloed van klimaatverandering om op een
wetenschappelijk gefundeerde wijze deze hedendaagse problematiek objectief te benaderen. De
eerste stap naar een duurzaam risicomanagement is een zo accuraat en uitgebreid mogelijke risico-
evaluatie die het beleid in staat stelt om milieu en gemeenschap op een aanvaardbaar niveau te
verzoenen. De resultaten van deze thesis dragen bij tot het onderzoek naar de cotolerantie tussen
chemische stressoren en invloed van klimaatverandering en sporen aan tot grootschalig onderzoek
met een correcte vertaling van de resultaten naar een duurzamere toekomst.
66
5 Verder onderzoek
Om de resultaten bekomen uit de experimenten uitgevoerd op laboschaal een grotere
toepasbaarheid toe te kennen naar de praktijk zou men veranderingen kunnen maken aan de
testopzet om zo meer realistische situaties na te bootsen. Een paar voorbeelden die de testopzet een
meer reële situatie maken zijn o.a. een kunstmatige stroming of turbulentie invoeren, schaduwzones
voorzien in de testflessen, continue verversing van het medium, bij de hypoxiatesten het
wateroppervlak toegankelijk maken, … De resultaten bekomen uit deze meer reële experimenten
maken de extrapolatie van de effecten op individueel niveau naar populatieniveau betrouwbaarder
aangezien op populatieniveau het aantal interacties met externe factoren nog groter is.
Ten tweede is er nood aan verder onderzoek naar de meest geschikte manier om de gevonden data
zo correct en volledig mogelijk te gebruiken in risicomanagement. Daar op het niveau van
risicomanagement naar een verzoening tussen enerzijds het milieu en anderzijds de gemeenschap
gezocht wordt, dient men als wetenschapper een correct beeld te vormen over de consequenties van
de gevonden resultaten. Meer specifiek dient in deze thesis onderzocht te worden in welke mate de
al dan niet gevonden cotoleranties tussen verschillende stressoren een impact hebben op het
aquatisch ecosysteem dat steeds meer de gevolgen van de klimaatverandering ervaart. Verder
grootschalig onderzoek of de genetische adaptatie van natuurlijke populaties aan chemische stress
leidt tot lagere of hogere tolerantie aan toekomstige klimaatverandering kent een steeds groeiende
prioriteit. Onderzoek naar de genen die verantwoordelijk zijn in de cotolerantie van Daphnia sp. voor
bepaalde stressoren is een must voor een wetenschappelijk verantwoorde risico-evaluatie te kunnen
maken van de gecombineerde actie van de stressoren. Correcte interpretatie van deze resultaten
met het oog op toenemende klimaatverandering moeten het beleid in staat stellen de toekomst van
de ecosystemen veilig te stellen.
Uit de resultaten van zowel de hypoxiatesten als cadmium-M. aeruginosa test kan afgeleid worden
dat het hoofdeffect Kloon veelal significante effecten vertoont. Deze onderlinge verschillen tussen de
klonen wijzen op de nood naar grootschaliger onderzoek gebaseerd op meer klonen. Het in kaart
brengen van deze effecten zal de wetenschap helpen bij een meer accurate interpretatie van de
risico-evaluatie naar populatieniveau.
Om de effecten ten gevolge van de M. aeruginosa- en cadmium + M. aeruginosa-behandeling beter
te kunnen interpreteren is meer onderzoek nodig naar specificatie van de toxines geproduceerd door
Microcystis aeruginosa. Bovendien is er nood naar meer duidelijkheid over de lagere
voedingskwaliteit van het M. aeruginosa-dieet. Heeft deze lagere kwaliteit enkel te maken met de
67
toxiciteit of zijn de effecten van het M. aeruginosa-dieet deels te wijten aan een beperkte opname in
spijsverteringsstelsel? In de hoop dat verder onderzoek hieromtrent duidelijkheid schept zal men
mogelijke adaptatiemechanismen voor de waargenomen cotoleranties tussen cadmium- en M.
aeruginosa-stress kunnen opsporen.
Tot slot zou men kunnen onderzoeken hoe bij de interpretatie van de resultaten aan de hand van
een geïntegreerd model direct socio-economische consequenties kunnen opgenomen worden. De
invloed van klimaatverandering berekent op experimentele data wordt dan gekoppeld aan niet
alleen ecologische gevolgen, maar toont ook onmiddellijke consequenties voor de samenleving. De
bewustwording bij het grote publiek en de beleidsmakers is dan niet enkel gebaseerd op het
ecologische aspect, maar kent een directe weerslag op het meer voelbare socio-economische. Indien
men via het model voorspelling kan maken omtrent het visbestand, (drink)waterkwaliteit, … wordt
de multidisciplinariteit van de milieutoxicologie extra benadrukt.
68
6 Referentielijst
Arnell, N. W. (1998). Climate change and water resources in Britain. Climatic Change 39(1): 83-110.
Battino, R. &Clever, H. L. (1966). Solubility of gases in liquids. Chemical Reviews 66(4): 395-&.
Bodar, C. W. M., Vanleeuwen, C. J., Voogt, P. A. &Zandee, D. I. (1988). Effect of cadmium on the
reproduction strategy of daphnia-magna. Aquatic Toxicology 12(4): 301-309.
Campbell, P. (1995). Interactions between trace metals and aquatic organisms: A critique of the free-
ion activity model. Metals Speciation and Bioavailability in Aquatic Systems : 45-102.
Coëlho, M.B., Jochems, A. A. F., Joosten, F.W.F.G. (2009).Coëlho zakwoordenboek der geneeskunde.
Vol. 29: Elsevier.
Confer, J. L., Howick, G. L., Corzette, M. H., Kramer, S. L., Fitzgibbon, S. &Landesberg, R. (1978). Visual
predation by planktivores. Oikos 31(1): 27-37.
Connon, R., Hooper, H. L., Sibly, R. M., Lim, F. L., Heckmann, L. H., Moore, D. J., Watanabe, H.,
Soetaert, A., Cook, K., Maund, S. J., Hutchinson, T. H., Moggs, J., De Coen, W., Iguchi, T.
&Callaghan, A. (2008). Linking molecular and population stress responses in Daphnia magna
exposed to cadmium. Environmental Science & Technology 42(6): 2181-2188.
Craig, A., Hare, L. &Tessier, A. (1999). Experimental evidence for cadmium uptake via calcium
channels in the aquatic insect Chironomus staegeri. Aquatic Toxicology 44(4): 255-262.
Dejours, P. &Truchot, J. P. (1989).Comparative respiratory physiology - quantities, dimensions and
units. In Techniques in Comparative Respiratory Physiology - an Experimental Approach, Vol.
37, 3-19 (Eds C. R. Bridges and P. J. Butler). Cambridge: Cambridge Univ Press.
De Schamphelaere, K.A., Asselman, J., Glaholt, S., Colbourne, J., Janssen, C., Shaw, J.R. (2010).
Unraveling the genomic basis of the cross-tolerance of Cd-adapted Daphnia pulex to
cyanobacterial stress. Platform presentation at 31th SETAC-NA conference Portland: 7-11.
De Schamphelaere K.A., Glaholt, S., Asselman, J., Messiaen, M., De Coninck, D., Janssen, C.R.,
Colbourne, J.K. &Shaw, J.R. (2011). Will genetic adaptation of natural populations to
chemical pollution result in lower or higher tolerance to future climate change? Integrated
Environmental Assessment and Management (7): 141-143.
Flik, B. J. G. &Ringelberg, J. (1994). Increased phototaxis in the field leads to enhanced diel vertical
migration. Limnology and Oceanography 39(8): 1855-1864.
69
Geng, M. &Duan, Z. H. (2010). Prediction of oxygen solubility in pure water and brines up to high
temperatures and pressures. Geochimica Et Cosmochimica Acta 74(19): 5631-5640.
Gillis, P. L., Chow-Fraser, P., Ranville, J. F., Ross, P. E. &Wood, C. M. (2005). Daphnia need to be gut-
cleared too: the effect of exposure to and ingestion of metal-contaminated sediment on the
gut-clearance patterns of D-magna. Aquatic Toxicology 71(2): 143-154.
Glaholt, S., De Schamphelaere, K.A., Asselman, J. &Shaw, J.R. (2010). How the industrial revolution
prepared Daphnia for global warming. Poster presentation at SETAC-NA Conference, 7-11
Nov. 2010.
Goulet, R. R., Krack, S., Doyle, P. J., Hare, L., Vigneault, B. &McGeer, J. C. (2007). Dynamic
multipathway modeling of Cd bioaccumulation in Daphnia magna using waterborne and
dietborne exposures. Aquatic Toxicology 81(2): 117-125.
Grime, J. P. (1989). The stress debate - symptom of impending synthesis. Biological Journal of the
Linnean Society 37(1-2): 3-17.
Gooseff, M. N., Strzepek, K. &Chapra, S. C. (2005). Modeling the potential effects of climate change
on water temperature downstream of a shallow reservoir, Lower Madison River, MT.
Climatic Change 68(3): 331-353.
Hebert, P. D. N. (1978). Population biology of daphnia (crustacea, daphnidae). Biological Reviews of
the Cambridge Philosophical Society 53(3): 387-426.
Heugens, E. H. W., Hendriks, A. J., Dekker, T., van Straalen, N. M. &Admiraal, W. (2001). A review of
the effects of multiple stressors on aquatic organisms and analysis of uncertainty factors for
use in risk assessment. Critical Reviews in Toxicology 31(3): 247-284.
Heugens, E. H. W., Jager, T., Creyghton, R., Kraak, M. H. S., Hendriks, A. J., Van Straalen, N. M.
&Admiraal, W. (2003). Temperature-dependent effects of cadmium on Daphnia magna:
Accumulation versus sensitivity. Environmental Science & Technology 37(10): 2145-2151.
Hughes, R. N. &Carvalho, G. R. (1983). The effect of food availability, female culture-density and
photoperiod on ephippia production in daphnia-magna straus (crustacea, cladocera).
Freshwater Biology 13(1): 37-46.
IPCC (2007). Fourth Assessment Report: Climate Change 2007 (AR4) - Synthesis Report. In
Assessment Reports IPCC: 104.
70
Janssen, C. R., Heijerick, D. G., De Schamphelaere, K. A. C. &Allen, H. E. (2003). Environmental risk
assessment of metals: tools for incorporating bioavailability. Environment International
28(8): 793-800.
Jenkins, A., McCartney, M. &Sefton, C. (1993). Impacts of climate change on river water quality in
the United Kingdom, Institute of Hydrology, Wallingford, Report to Department of the
Environment: 39.
Johnk, K. D., Huisman, J., Sharples, J., Sommeijer, B., Visser, P. M. &Stroom, J. M. (2008). Summer
heatwaves promote blooms of harmful cyanobacteria. Global Change Biology 14(3): 495-512.
Jones, J.D. (1972). Comparative physiology of respiration. Special Topics in Biology Series. London:
Edward Arnold.
Kaderrichtlijn Water (2003). Decreet Integraal Waterbeleid Artikel 3; 1° Kaderrichtlijn Water. In
Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement: publicatie: 14-11-2003 van kracht: 24-11-
2003 afkondiging: 18-07-2003.
Kersting, K. (1983). Bimodal diel dissolved-oxygen curves and thermal stratification in polder ditches.
Hydrobiologia 107(2): 165-168.
Kilham, S. S., Kreeger, D. A., Lynn, S. G., Goulden, C. E. &Herrera, L. (1998). COMBO: a defined
freshwater culture medium for algae and zooplankton. Hydrobiologia 377: 147-159.
Kleiven, O. T., Larsson, P. &Hobaek, A. (1992). Sexual reproduction in Daphnia magna requires 3
stimuli. Oikos 65(2): 197-206.
Koivisto, S. (1995). Is daphnia magna an ecologically representative zooplankton species in toxicity
tests. Environmental Pollution 90(2): 263-267.
Lampert, W. (2006). Daphnia: Model herbivore, predator and prey. Polish Journal of Ecology 54(4):
607-620.
Lavens, P. &Sorgeloos, P; (1996). Manual on the production and use of live food for aquaculture. FAO
Fisheries Technical Paper 306: 295.
Livingstone, D. M. (2003). Impact of secular climate change on the thermal structure of a large
temperate central European lake. Climatic Change 57(1-2): 205-225.
Lurling, M. (2003). Daphnia growth on microcystin-producing and microcystin-free Microcystis
aeruginosa in different mixtures with the green alga Scenedesmus obliquus. Limnology and
Oceanography 48(6): 2214-2220.
71
Lotka, A. (1913). A natural population norm. J. Wash. Acad. Sci. (3): 241-248.
Magnuson, J. J., Webster, K. E., Assel, R. A., Bowser, C. J., Dillon, P. J., Eaton, J. G., Evans, H. E., Fee, E.
J., Hall, R. I., Mortsch, L. R., Schindler, D. W. &Quinn, F. H. (1997). Potential effects of climate
changes on aquatic systems: Laurentian Great Lakes and Precambrian Shield Region.
Hydrological Processes 11(8): 825-871.
Mark, U. &Solbe, J. (1998). Analysis of the ECETOC aquatic toxicity (EAT) database - V - The relevance
of Daphnia magna as a representative test species. Chemosphere 36(1): 155-166.
MERAG (2007). Metals Environmental Risk Assessment Guidance. International Council on Mining
and Metals (ICMM) : 84.
Mooij, W. M., Hulsmann, S., Domis, L. N. D., Nolet, B. A., Bodelier, P. L. E., Boers, P. C. M., Pires, L. M.
D., Gons, H. J., Ibelings, B. W., Noordhuis, R., Portielje, R., Wolfstein, K. &Lammens, E. (2005).
The impact of climate change on lakes in the Netherlands: a review. Aquatic Ecology 39(4):
381-400.
Muyssen, B.T.A., Messiaen, M., De Coninck, D.I.M., Janssen, C. R., &De Schamphelaere, K.A.C. (2005).
Combined hypoxia and cadmium stress in Daphnia magna: are the effects predictable? Laboratory of Environmental Toxicology and Aquatic Ecology, Ghent University.
Muyssen, B. T. A., Messiaen, M. &Janssen, C. R. (2010). Combined cadmium and temperature
acclimation in Daphnia magna: Physiological and sub-cellular effects. Ecotoxicology and
Environmental Safety 73(5): 735-742.
Walther, G. R., Post, E., Convey, P., Menzel, A., Parmesan, C., Beebee, T. J. C., Fromentin, J. M.,
Hoegh-Guldberg, O. &Bairlein, F. (2002). Ecological responses to recent climate change.
Nature 416(6879): 389-395.
Nebeker, A. V., Onjukka, S. T., Stevens, D. G., Chapman, G. A. &Dominguez, S. E. (1992). EFfects of
low dissolved-oxygen on survival, growth and reproduction of Daphnia, Hyalella and
Gammarus. Environmental Toxicology and Chemistry 11(3): 373-379.
Newman, M. C. &Unger, M.A. (2003). Fundamentals of Ecotoxicology. Boca Raton, London, New
York, Washington, D.C. Lewis Publishers: 458.
Nisbet, R. M., McCauley, E. &Johnson, L. R. (2010). Dynamic energy budget theory and population
ecology: lessons from Daphnia. Philosophical Transactions of the Royal Society B-Biological
Sciences 365(1557): 3541-3552.
72
O’Brien, J.J., Kumari, S.S. &Skinner, D.M. (1991). Proteins of Crustacean exoskeletons: I. Similarities
and differences among proteins of the fout exoskeletal layers of four Brachyurans. The
Biological bulletin 181(3): 427-441.
OECD (2008).Guidelines for the testing of chemicals. Vol. 211, 23: OECD.
Pertoldi, C. &Bach, L. A. (2007). Evolutionary aspects of climate-induced changes and the need for
multidisciplinarity. Journal of Thermal Biology 32(3): 118-124.
Pirow, R., Baumer, C. &Paul, R. J. (2004). Crater landscape: two-dimensional oxygen gradients in the
circulatory system of the microcrustacean Daphnia magna. Journal of Experimental Biology
207(25): 4393-4405.
RAND, G.M. (1995). Fundamentals of aquatic toxicology: effects, Environmental fate and risk
assessment. Second Edition. Washington D.C., Taylor and Francis : 1125.
Science Photo Library. http://www.sciencephoto.com/ , Ltd. 327-329 Harrow Road, London, UK, W9
3RB. Registered in England and Wales no.1550520, geraadpleegd op 24/02/2011.
Schindler, D.W., Bayley, S.E., Parker, B.R. Beaty, K.G., Cruikshank, D.R., Fee, E.J., Schindler, E.U.
&Stainton, M.P. (1996). The effects of climate warming on the properties of boreal lakes and
streams at the Experimental Lakes Area, Northwestern Ontario. Limnology and
Oceanography, 41: 1004-1017.
Seidl, M. D., Paul, R. J. &Pirow, R. (2005). Effects of hypoxia acclimation on morpho-physiological
traits over three generations of Daphnia magna. Journal of Experimental Biology 208(11):
2165-2175.
Shaw, J. R., Colbourne, J. K., Davey, J. C., Glaholt, S. P., Hampton, T. H., Chen, C. Y., Folt, C. L.
&Hamilton, J. W. (2007). Gene response profiles for Daphnia pulex exposed to the
environmental stressor cadmium reveals novel crustacean metallothioneins. Bmc Genomics
8.
Stanier, R. Y., Kunisawa, R., Mandel, M. &Cohenbaz.G (1971). Purification and properties of
unicellular blue-green algae (order cchroococcales). Bacteriological Reviews 35(2): 171-&.
Tirry, L. (2006). Dierkunde 1: Invertebraten (IBBIOR01000003). Universiteit Gent Faculteit bio-
ingenieurswetenschappen: 368.
US-EPA (1980). Ambient water quality criteria for cadmium. EPA-450/5-80-025.
73
Vannote, R. L. &Sweeney, B. W. (1980). Geographic analysis of thermal equilibria - a conceptual-
model for evaluating the effect of natural and modified thermal regimes on aquatic insect
communities. American Naturalist 115(5): 667-695.
Van den Heede, M. (2008). Opleidingsonderdeel ecologische risico-evaluatie partim relatie met
effecten op de mens. Universiteit Gent Faculteit bio-ingenieurswetenschappen: 168.
Van Leeuwen, C. & Hermens, J. (1995). Risk assessment of chemicals: an introduction. Kluwer
Academic Publishers : 374.
Van Sraalen, N.M. (2003). Ecotoxicology becomes stress ecology. Environmental science and
technology, 37(17): 324A-330A.
Walthall, W. K. &Stark, J. D. (1997). A comparison of acute mortality and population growth rate as
endpoints of toxicological effect. Ecotoxicology and Environmental Safety 37(1): 45-52.
Ward, J.V. (1985). Thermal characteristics of running water. Hydrobiologia, 125(1): 31-45.
Ward, T. J. &Robinson, W. E. (2005). Evolution of cadmium resistance in Daphnia magna.
Environmental Toxicology and Chemistry 24(9): 2341-2349.
Webb, B. W., Clack, P. D. &Walling, D. E. (2003). Water-air temperature relationships in a Devon river
system and the role of flow. Hydrological Processes 17(15): 3069-3084.
Wetterskip Fryslân (2006). Klimaatverandering en waterkwaliteit. Water Future science for solutions :
108.
Wilson, A. E., Sarnelle, O. &Tillmanns, A. R. (2006). Effects of cyanobacterial toxicity and morphology
on the population growth of freshwater zooplankton: Meta-analyses of laboratory
experiments. Limnology and Oceanography 51(4): 1915-1924.
Woese, C. R. &Fox, G. E. (1977). PHYLOGENETIC STRUCTURE OF PROKARYOTIC DOMAIN - PRIMARY
KINGDOMS. Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of America
74(11): 5088-5090.
Zaffagnini, F. &Zeni, C. (1987). Ultrastructural investigations on the labral glands of Daphnia-obtusa
(crustacea, cladocera). Journal of Morphology 193(1): 23-33.
74
7 Bijlagen
A. Cadmium-M. aeruginosa Test : resultaten Unequal N HSD post hoc test
voor interactie-effect “Kloon(Batch)*Behandeling” voor Lengte Ta
bel
4.1
4 p
-waa
rden
uit
po
st h
oc
test
vo
or
vers
chill
en
tu
sse
n d
e k
lon
en
vo
or
de
co
ntr
ole
en
cad
miu
m b
ehan
del
ing
75
Tab
el 4
.15
p-w
aard
en u
it p
ost
ho
c te
st v
oo
r ve
rsch
ille
n t
uss
en
de
klo
ne
n v
oo
r d
e M
icro
cyst
is (
MC
) en
cad
miu
m +
Mic
rocy
stis
(C
d +
MC
) b
ehan
del
ing
76
B. Cadmium-M. aeruginosa Test : resultaten Unequal N HSD post hoc test
voor interactie-effect “Kloon(Batch)*Behandeling” voor Reproductie.
Tab
el 4
.22
p-w
aard
en u
it p
ost
ho
c te
st v
oo
r R
m v
oo
r ve
rsch
ille
n t
uss
en
de
klo
ne
n v
oo
r d
e c
on
tro
le e
n c
adm
ium
beh
and
elin
g
77
Tab
el 4
.23
p-w
aard
en u
it p
ost
ho
c te
st v
oo
r R
m v
oo
r ve
rsch
ille
n t
uss
en
de
klo
ne
n v
oo
r d
e M
icro
cyst
is (
MC
) en
cad
miu
m +
Mic
rocy
stis
(C
d +
MC
) b
ehan
del
ing
78
Tab
el 4
.24
p-w
aard
en u
it p
ost
ho
c te
st v
oo
r R
0 v
oo
r ve
rsch
ille
n t
uss
en
de
klo
ne
n v
oo
r d
e c
on
tro
le e
n c
adm
ium
beh
and
elin
g
79
Tab
el 4
.25
p-w
aard
en u
it p
ost
ho
c te
st v
oo
r T
voo
r ve
rsch
ille
n t
uss
en
de
klo
ne
n v
oo
r d
e c
on
tro
le e
n c
adm
ium
beh
and
elin
g
80
Tab
el 4
.26
p-w
aard
en u
it p
ost
ho
c te
st v
oo
r T
voo
r ve
rsch
ille
n t
uss
en
de
klo
ne
n v
oo
r d
e M
icro
cyst
is (
MC
) e
n c
adm
ium
+ M
icro
cyst
is (
Cd
+ M
C)
beh
and
elin
g