De invloed van informatiebronnen op het studiekeuzeproces van … · 2019. 9. 28. ·...
Transcript of De invloed van informatiebronnen op het studiekeuzeproces van … · 2019. 9. 28. ·...
De invloed van informatiebronnen op het
studiekeuzeproces van toekomstige studenten
aan de Universiteit Gent
Aantal woorden: 14173
Sofie Comeyne
Studentennummer: 01402076
Promotor: Prof. dr. Martin Valcke
Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Pedagogische
Wetenschappen, afstudeerrichting Pedagogiek en Onderwijskunde
Academiejaar: 2018 - 2019
I
Voorwoord
Deze masterproef vormt het sluitstuk van mijn opleiding Pedagogiek en
Onderwijskunde aan de Universiteit Gent. Het schrijven van deze paper liet me toe al
mijn verworven kennis en vaardigheden in te zetten. De keuze voor mijn onderwerp is
voortgekomen uit persoonlijke ervaring. Ik vond het namelijk zeer moeilijk om na het
secundair onderwijs een studierichting te kiezen, aangezien dit toch een groot deel van
mijn verdere leven zou bepalen. De grote hoeveelheid goede raad en informatie zorgde
er bij momenten voor dat ik door het bos de bomen niet meer zag. Na vijf jaar
pedagogische wetenschappen te studeren, kan ik gelukkig terugkijken op een geslaagde
studiekeuze. Dit is echter niet voor iedereen het geval. Hierdoor kwam ik op het idee om
de impact van al die informatiebronnen op het studiekeuzeproces te onderzoeken. In deze
masterproef zijn de opmaak en de bibliografische verwijzingen in lijn met de richtlijnen
van de American Psychological Association 6.0.
Ik had deze masterproef niet succesvol kunnen afronden zonder de hulp van
verschillende mensen. Allereerst wil ik mijn promotor, Prof. Dr. Martin Valcke bedanken
om mij de kans te geven dit onderzoek uit te voeren. Dankzij zijn advies en feedback
werd deze masterproef tot een hoger niveau getild. Daarnaast wil ik ook alle participanten
bedanken die mijn vragenlijst hebben ingevuld. Hun vrijwillige medewerking gaf me de
kans om voldoende data te verzamelen. Tot slot wil ik mijn ouders, zus en vriend
bedanken. Ze stonden altijd voor mij klaar als ik problemen ondervond. Zonder hun steun
zou het schrijven van deze masterproef veel moeizamer verlopen zijn. Een speciaal woord
van dank richt ik aan mijn mama voor de tijd die ze nam om mijn masterproef kritisch na
te lezen.
II
III
Abstract
In deze masterproef wordt de invloed van verschillende informatiebronnen op het
studiekeuzeproces van toekomstige studenten aan de Universiteit Gent onderzocht.
Hierbij wordt eveneens bestudeerd in welke mate de achtergrondkenmerken, de
socializers en het effectieve gebruik van de informatiebron dit beïnvloeden.
Studenten kiezen, wanneer ze gaan studeren aan de universiteit, welke
studierichting ze gaan volgen. Uit onderzoek blijkt dat de beschikbare informatie een
cruciale rol speelt bij het maken van die keuze. Universiteiten en hogescholen, de
overheid en het CLB spelen in op deze nood en stellen elk verschillende
informatiebronnen ter beschikking voor de student. Om te onderzoeken welke impact
deze bronnen hadden bij het kiezen van een studierichting, werd een exploratieve
vragenlijst afgenomen. De uiteindelijke steekproef bestond uit 383 studenten die zich in
augustus 2018 kwamen inschrijven aan de Universiteit Gent.
De resultaten tonen aan dat studenten generieke informatiebronnen zoals
studiekiezer.ugent.be, de SID-in beurs en de opleidingsspecifieke brochures het meest als
eerste raadplegen. De bronnen die voor alle studenten het meeste invloed hebben, zijn
personen in het werkveld en de ouders van de student. In verband met de
achtergrondkenmerken van de student hangen enkel vraaghetaansimon.be en de
ijkingstoets samen met de kenmerken geslacht en onderwijsvorm. Daarnaast is er geen
verband tussen de sociaal-economische status van de student en het effect van de
informatiebron op het studiekeuzeproces. Bij de socializers spelen vooral ouders en
leerkrachten een rol bij het raadplegen en interpreteren van de informatie. Tot slot is er
een verband tussen het effectieve gebruik van een informatiebron en de mate waarin de
bron een rol speelt. Zowel bij tijd, de grondigheid en herhaling werden significante
effecten gevonden. Deze resultaten hebben mogelijke implicaties voor het onderzoek en
de praktijk. Zo kunnen informatiebronnen op basis van dit onderzoek geëvalueerd en
geoptimaliseerd worden.
IV
V
Inhoudsopgave
Voorwoord ........................................................................................................................ I
Abstract ......................................................................................................................... III
Lijst van tabellen ....................................................................................................... VIII
Lijst van figuren ........................................................................................................ VIII
Contextanalyse en probleemstelling.............................................................................. 1
Conceptueel en theoretisch kader ................................................................................. 3
Conceptueel kader ......................................................................................................... 3
Theoretisch kader .......................................................................................................... 4
Algemene keuzetheorieën .......................................................................................... 4
Rational choice-theorie .......................................................................................... 4
Bounded rationality-theorie ................................................................................... 5
Keuzemodellen ...................................................................................................... 6
Het studiekeuzeproces ............................................................................................... 9
Factoren die de studiekeuze beïnvloeden ................................................................ 11
Socializers ............................................................................................................ 11
Achtergrondkenmerken ....................................................................................... 13
Context ................................................................................................................ 14
Casus: studeren aan de Universiteit Gent ................................................................ 15
Generieke informatiebronnen .............................................................................. 15
Instellingsspecifieke informatiebronnen.............................................................. 16
Methodologie ................................................................................................................. 19
VI
Onderzoeksvragen ....................................................................................................... 19
Onderzoeksdesign ....................................................................................................... 21
Participanten en sample ........................................................................................... 21
Instrumenten ............................................................................................................ 22
Procedure ................................................................................................................. 23
Analyseaanpak ......................................................................................................... 23
Resultaten ...................................................................................................................... 26
Descriptieve resultaten ................................................................................................ 26
OV1: Welke informatiebronnen en socializers raadplegen studenten - die zich
inschrijven voor een bacheloropleiding aan de Universiteit Gent - gedurende het
studiekeuzeproces? ...................................................................................................... 29
OV2: In welke mate verschilt de invloed van de informatiebronnen onderling op het
studiekeuzeproces van studenten eerste bachelor aan de Universiteit Gent? .............. 33
OV2.1: In welke mate beïnvloeden de achtergrondkenmerken van de student de
invloed die informatiebronnen hebben op het studiekeuzeproces? ..................... 35
OV2.2: In welke mate hebben socializers een invloed op de impact van
informatiebronnen op het studiekeuzeproces? .................................................... 36
OV2.3: In welke mate modereren gespendeerde tijd, de grondigheid van de student
en herhaling de invloed van de informatiebronnen op het studiekeuzeproces? .. 39
Discussie ......................................................................................................................... 41
Inleiding ...................................................................................................................... 41
Bespreking van de resultaten....................................................................................... 42
OV1: Welke informatiebronnen en socializers raadplegen studenten - die zich
inschrijven voor een bacheloropleiding aan de Universiteit Gent - gedurende het
studiekeuzeproces? .................................................................................................. 42
VII
OV2: In welke mate verschilt de invloed van de informatiebronnen onderling op het
studiekeuzeproces van studenten eerste bachelor aan de Universiteit Gent? .......... 43
OV2.1: In welke mate beïnvloeden de achtergrondkenmerken van de student de
invloed die informatiebronnen hebben op het studiekeuzeproces? ..................... 44
OV2.2: In welke mate hebben socializers een invloed op de impact van
informatiebronnen op het studiekeuzeproces? .................................................... 45
OV2.3: In welke mate modereren gespendeerde tijd, de grondigheid van de student
en herhaling de invloed van de informatiebronnen op het studiekeuzeproces? .. 46
Implicaties van het onderzoek voor de theorievorming en de praktijk ....................... 47
Beperkingen en aanbevelingen voor verder onderzoek .............................................. 49
Conclusie ....................................................................................................................... 50
Referenties ..................................................................................................................... 51
Bijlagen .......................................................................................................................... 58
Bijlage 1: Vragenlijst .................................................................................................. 58
Bijlage 2: Informed consent ........................................................................................ 67
VIII
Lijst van tabellen
Tabel 1 Vergelijking definities over studiekeuze 3
Tabel 2 Descriptieve informatie over de informatiebronnen en de socializers 27
Tabel 3 Eerst geraadpleegde informatiebronnen en socializers 30
Tabel 4 Top 3 van informatiebronnen en socializers met de grootste invloed
op het studiekeuzeproces 32
Tabel 5 Percentage participanten dat vond dat de informatiebron invloed had
(N=383) 34
Tabel 6 Gemiddelde invloed van informatiebronnen op het studiekeuzeproces 35
Tabel 7 Percentage studenten dat vond dat de socializer invloed had
(N=383) 37
Tabel 8 Gemiddelde impact van socializers op de invloed van
informatiebronnen op het studiekeuzeproces 38
Tabel 9 Invloed van achtergrondkenmerken op de invloed van socializers 39
Tabel 10 Invloed van mediatoren op de invloed van informatiebronnen
(N=383) 40
Lijst van figuren
Figuur 1. Rational choice Model (Elster, 2009). 7
Figuur 2. Engel-Kollat-Blackwell model
(Ashman, Solomon, & Wolny, 2015; Teo & Yeong, 2003). 7
Figuur 3. Engel-Blackwell-Miniard model (Bray, 2008). 8
Figuur 4. Model van Dick & Rallis (1991). 12
1
Contextanalyse en probleemstelling
Studenten in het laatste jaar van het secundair onderwijs staan voor een
belangrijke keuze. Eerst beslissen de studenten of ze verder willen studeren en vervolgens
welke studierichting ze willen volgen (Germeijs & Verschueren, 2006). Elk jaar stijgt het
aantal studenten dat deze keuzes moet maken. In het academiejaar 2017-2018 waren er
op 31 oktober 2017 239152 studenten ingeschreven in het hoger onderwijs in Vlaanderen.
Dit is 1,01% hoger dan in het academiejaar 2016-2017 (Vlaamse Overheid, 2017). In het
academiejaar 2018-2019 waren dit er al 240332 , wat een stijging is van 0,49% ten
opzichte van vorig jaar (Vlaamse Overheid, 2018).
Het maken van een studiekeuze is een complex en langdurig proces. In eerste
instantie heeft een student de keuze of hij aan de hogeschool of de universiteit wil
studeren. Hogescholen organiseren professioneel gerichte opleidingen en academisch
gerichte kunstopleidingen, terwijl universiteiten enkel academisch gerichte opleidingen
organiseren. De professionele bacheloropleidingen bieden een directe
uitstroommogelijkheid naar de arbeidsmarkt, terwijl de academische bacheloropleidingen
de nadruk leggen op een brede, theoretische vorming (Onderwijs Vlaanderen, 2015). Om
toegelaten te worden tot een bacheloropleiding is een diploma secundair onderwijs nodig.
Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende afstudeerrichtingen
van het secundair onderwijs. Bij de meeste opleidingen zijn er geen bijkomende
voorwaarden om in te schrijven (Onderwijs Vlaanderen, 2015). Vervolgens kiest de
student in welk studiegebied hij geïnteresseerd is. Volgens het rapport ‘Hoger onderwijs
in cijfers’ van de Vlaamse Overheid zijn er in Vlaanderen 33 studiegebieden, die elk nog
hun eigen opleidingen aanbieden (Vlaamse Overheid, 2017). Door dit grote aanbod is het
maken van een studiekeuze geen eenvoudige taak.
Studenten zijn door de invoer van het leerkrediet meer zelf verantwoordelijk voor
hun studiekeuze. Het besluit van de Vlaamse Regering tot codificatie van de decretale
bepalingen betreffende het hoger onderwijs (2013) definieert het leerkrediet als volgt:
Het totale pakket van studiepunten dat een student gedurende zijn studieloopbaan
kan inzetten voor een inschrijving onder diplomacontract in een initiële bachelor- of
masteropleiding of een opleidingsonderdeel onder creditcontract kan evalueren
naargelang het aantal studiepunten waarvoor de student zich inschrijft en welke hij
verwerft (Onderwijs Vlaanderen, 2013).
2
Wanneer een student start in het hoger onderwijs, krijgt hij een leerkrediet van
140 studiepunten. Deze studiepunten gebruikt de student gedurende zijn hele
schoolloopbaan. Een inschrijving in een bachelor- of masteropleiding kost de student 60
studiepunten. Indien de student slaagt voor het opleidingsonderdeel, krijgt hij deze terug.
Slaagt de student niet, dan is hij de ingezette studiepunten kwijt. Het leerkrediet heeft
twee doelen, ten eerste de hogescholen en universiteiten aansporen om de
studievoortgang van hun studenten te bewaken en ten tweede de student te stimuleren om
de juiste studiekeuze te maken (Onderwijs Vlaanderen, z.d. -b).
Het grote aanbod aan opleidingen en de invoer van het leerkrediet zorgen voor
extra druk bij de toekomstige student, aangezien zijn studiekeuze een grote impact heeft
op zijn toekomst. Studenten die eerst een foute studiekeuze maken maar later wel de juiste
studierichting vinden, lopen namelijk studievertraging op. Deze studievertraging is niet
enkel nefast voor de student zelf, maar brengt eveneens enkele maatschappelijke kosten
met zich mee doordat de studenten pas later toetreden tot de arbeidsmarkt (Declercq &
Verboven, 2014) Hierdoor is het interessant om inzicht te krijgen in hoe studenten een
studiekeuze maken. We focussen in deze masterproef op de manier waarop studenten zich
informeren tijdens hun studiekeuzeproces. Daarbij kijken we naar de informatie die via
informatiedragers verspreid wordt en de informatie die personen in hun omgeving
aanbrengen.
3
Conceptueel en theoretisch kader
Conceptueel kader
Verschillende auteurs definiëren ‘studiekeuze’ op een verschillende manier. Voor
deze masterproef werken we een werkdefinitie uit, op basis van de gemeenschappelijke
elementen die we terugvinden in een aantal definities (Tabel 1).
Tabel 1
Vergelijking definities over studiekeuze
Bijna alle definities vermelden dat studiekeuze een keuze is die studenten moeten
maken. Ook de elementen ‘’proces’, ‘hoger onderwijs’ en ‘educatief vervolg’ komen in
4
meerdere definities voor. Op basis hiervan wordt ‘studiekeuze’ in deze masterproef
gedefinieerd als een proces waarbij studenten een keuze maken met betrekking tot een
verdere opleiding in het hoger onderwijs.
Theoretisch kader
Er bestaan verschillende theorieën over de manier waarop mensen keuzes maken.
Ten eerste worden enkele algemene theorieën toegelicht die verklaren hoe een keuze
gemaakt wordt, zoals de rational choice-theorie en de bounded rationality-theorie.
Vervolgens worden modellen besproken die inzoomen op het keuzeproces. Tot slot wordt
het studiekeuzeproces an sich onder de loep genomen.
Algemene keuzetheorieën
Hoe mensen keuzes maken, werd reeds uitvoerig bestudeerd. Verschillende
onderzoekers keken met een andere invalshoek naar dit proces waardoor er verschillende
theorieën ontstonden. Enerzijds zijn er theorieën waarbij men verwacht dat alle keuzes
rationele keuzes zijn, zoals de rational choice-theorie. Anderzijds zijn er theorieën
waarbij men denkt dat niet het gehele keuzeproces te verklaren is door rationaliteit, maar
slechts een deel. Een voorbeeld van deze groep theorieën is de bounded rationality-
theorie.
Rational choice-theorie
Een eerste theorie is de rational choice-theorie. Deze theorie vertrekt vanuit het
mensbeeld van de homo economicus. Er wordt verwacht dat de mens al zijn keuzes
rationeel maakt en dat hij de kosten en baten systematisch afweegt. Verder stelt men dat
alle acties die de mens onderneemt, steeds op rationaliteit gebaseerd zijn (Browning,
Halcli, & Webster, 2000).
Ondanks het feit dat er verschillende interpretaties bestaan van de rational choice-
theorie, gaan ze allemaal uit van dezelfde assumptie. Alle complexe sociale fenomenen
kunnen namelijk verklaard worden door de verschillende elementaire onderdelen waaruit
het fenomeen bestaat. Dit standpunt wordt het methodologisch individualisme genoemd.
Alle rational choice-theorieën gaan er bovendien van uit dat wensen en doelen individuen
motiveren, waardoor voorkeuren duidelijk worden (Browning et al., 2000).
5
De rational choice-theorie schuift vijf stellingen naar voor over wat het gedrag
van mensen drijft, namelijk (1) mensen vertonen vaker een bepaald gedrag als ze ervoor
beloond worden; (2) wanneer een situatie lijkt op een vorige situatie waarin een individu
beloond werd voor een bepaald gedrag, zal het gedrag in de huidige situatie sterk gelijken
op het gedrag van de vorige situatie; (3) als een individu vaker beloond wordt, gaat hij de
beloning minder waarderen; (4) mensen vertonen vaker bepaald gedrag als ze belang
hechten aan de uitkomsten van het gedrag en (5) een individu maakt tijdens het
keuzeproces de afweging tussen de waarde van het resultaat en de geschatte kans op het
resultaat (Schröder, 2016).
Wanneer we de rational choice-theorie linken aan het studiekeuzeproces, valt
vooral het belang van stellingen vier en vijf op. Studenten die veel waarde hechten aan
de uitkomst van hun studiekeuzeproces, zullen op een andere manier kiezen dan studenten
die hier weinig belang aan hechten. De vijfde stelling benadrukt de afwegingen die
studenten maken in verband met hun studiekeuze (Schröder, 2016). Volgens de rational
choice-theorie zullen studenten kiezen voor wat de beste uitkomst biedt na het afwegen
van de kosten en baten. De beste uitkomst is uiteraard studiesucces, maar het kan ook
tevredenheid zijn over de studiekeuze zelf (Ootes, 2012).
Bounded rationality-theorie
De bounded rationality-theorie is een reactie op de rational choice-theorie die,
zoals hierboven beschreven, stelt dat alle gedrag rationeel verklaarbaar is. Onderzoekers
stellen de vraag of dit wel een juiste representatie is van het menselijk gedrag. Volgens
Simon (1955) is de intentie van elk gedrag wel rationeel, maar zijn situaties vaak zeer
complex. Hierdoor vereenvoudigt de mens zijn keuzes en zijn gedrag. De rationaliteit van
mensen wordt namelijk beperkt door bijvoorbeeld het kunnen omgaan met beschikbare
informatie en die kunnen verwerken binnen de beschikbare tijd. Daarom introduceerde
Simon (1955) het begrip ‘approximate rationality’.
Het begrip ‘approximate rationality’ is uitgewerkt in de bounded rationality-
theorie. In deze theorie staan de concepten ‘zoeken’ en ‘voldoening’ centraal. Het concept
zoeken impliceert dat het individu alle alternatieven exploreert alvorens een keuze te
maken. Bij deze zoektocht worden de kosten en baten afgewogen. Maar dit proces wordt
begrensd door de mate waarin een individu de informatie kan verwerken.
6
Overigens zijn volgens Simon (1955) situaties soms zo complex dat de exacte
kosten en baten niet altijd kunnen ingeschat worden. Daarom gaat een individu eerder uit
van voorwaarden waaraan een keuze moet voldoen. Wanneer een alternatief wordt
gevonden dat aan deze voorwaarden voldoet, ervaart men voldoening. Men maakt dus
een keuze op basis van incomplete informatie, maar sowieso aan de hand van redelijke
overwegingen. De theorie benadrukt dat mensen niet altijd een volledig rationele keuze
maken, maar dat ze genoegen nemen met een keuze die bij de gekozen voorwaarden past
(Schröder, 2016).
Bij zowel de rational choice-theorie als de bounded rationality-theorie speelt de
beschikbare informatie een cruciale rol. Op basis van de rational choice-theorie wordt
verwacht dat personen alle beschikbare informatiebronnen raadplegen alvorens een keuze
te maken. De bounded rationality-theorie stelt dat een individu niet alle informatie kan
verwerken, waardoor men slechts informatie raadpleegt tot er een alternatief gevonden
wordt dat aan de vooropgestelde voorwaarden voldoet.
Keuzemodellen
Zoals vermeld in bovenstaande theorieën, heeft de beschikbare informatie een
grote impact bij het maken van een keuze. Dit blijkt uit concrete keuzemodellen, zoals
het rational choice-model en het Engel-Kollat-Blackwell model. Bij deze modellen kijken
we vooral naar de rol van informatie in dit keuzeproces, wat het centrale uitgangspunt is
in deze masterproef.
Het rational choice-model volgt een specifiek keuzeproces (Figuur 1). Volgens dit
model is het maken van een keuze, de actie, een samenspel tussen de verlangens en
overtuigingen van een persoon en de informatie die deze persoon bezit. Hierbij
beïnvloeden de verlangens en overtuigingen van een persoon en de kennis die deze
persoon bezit elkaar wederzijds. Daarenboven speelt de informatie die een individu al
bezit een rol in welke informatie hij verder zal zoeken (Elster, 2009).
7
Figuur 1. Rational choice model (Elster, 2009).
Een tweede keuzemodel is het Engel-Kollat-Blackwell model of het EKB-model
(Figuur 2). Dit model is generiek, wat betekent dat het toepasbaar is op verschillende
contexten en situaties (Teo & Yeong, 2003). Het model is afgeleid van John Deweys
problem-solving model en wordt vaak toegepast bij het analyseren van het koopgedrag
(Ashman et al., 2015; Darley, Blankson, & Luethge, 2010; Teo & Yeong, 2003). Het
model verloopt volgens vijf fasen die leiden tot het maken van een keuze. Ten eerste moet
de persoon in kwestie de nood ervaren om een keuze te maken. Vervolgens gaat hij op
zoek naar informatie en kijkt hij welke informatie relevant is voor de ervaren nood.
Daarna weegt hij de verschillende alternatieven tegen elkaar af en maakt hij een keuze.
Tot slot evalueert hij de gemaakte keuze.
In dit EKB- model staat het zoeken van informatie en het analyseren van de
informatiebronnen centraal (Ashman et al., 2015). Het model gaat uit van een rationele
keuzemaker die systematisch informatie opzoekt en filtert zodat hij de keuze maakt met
de grootste voordelen (Figuur 2).
Figuur 2. Engel-Kollat-Blackwell model (Ashman et al., 2015; Teo & Yeong, 2003).
8
Het model van Engel, Kollat en Blackwell is later aangepast door het opnemen
van steeds meer specifieke variabelen en processen. Het EKB-model is daardoor
geëvolueerd tot het Engel-Blackwell-Miniard model of het EBM-model (Figuur 3). Het
EBM-model is een minder generiek model dan het EKB-model omdat het expliciet ingaat
op het aankoopgedrag van consumenten: hoe de consument informatie verwerkt, welke
input hij/zij krijgt en welke individuele en omgevingsvariabelen het beslissingsproces
beïnvloeden (Bray, 2008).
Figuur 3. Engel-Blackwell-Miniard model (Bray, 2008).
9
Het studiekeuzeproces
Het maken van een studiekeuze is een langdurig proces dat volgens verschillende
fasen verloopt. Om dit in kaart te brengen, zijn er alternatieve modellen beschikbaar,
bijvoorbeeld de CIP-aanpak, het PIC-model en de zes beslissingstaken van Germeijs en
Verschueren (2006).
De CIP-aanpak, of voluit de ‘Cognitive Information Processing Approach’ ziet
vijf fasen in het studiekeuzeproces. Dit wordt de CASWU-cyclus genoemd, waarbij elke
letter de eerste letter van de fase voorstelt: (1) Communicatie, waarin het probleem van
de studiekeuze geïdentificeerd wordt; (2) Analyse van het probleem; (3) Synthese van de
verschillende alternatieven; (4) Waarde, waarin de alternatieven gerangschikt worden en
(5) Uitvoering van de keuze (Hirschi & Läge, 2007).
Een alternatief is het PIC-model waarbij het studiekeuzeproces opgedeeld is in
drie fasen: (1) Prescreening; (2) In-depth exploration en (3) Choice. Tijdens de pre-
screening worden potentiële alternatieven gereduceerd tot een beperkte set van
mogelijkheden, gebaseerd op de voorkeuren van de student. Tijdens de fase van de in-
depth exploration worden de verschillende alternatieven in detail verkend en tijdens de
keuzefase wordt het meest passende alternatief gekozen (Hirschi & Läge, 2007).
Tot slot stelden Germeijs & Verschueren (2006) op basis van onderzoek zes
beslissingsfasen voor die studenten doorlopen bij het maken van hun studiekeuze.
Allereerst oriënteren studenten zich, wat leidt tot een bewustzijn over het maken van een
studiekeuze en een boost geeft aan hun motivatie om het studiekeuzeproces te starten.
Daarna doen de studenten aan zelf-exploratie wat helpt om informatie te krijgen over hun
talenten, eigenschappen en voorkeuren. In de derde fase verkennen de studenten het hoger
onderwijs in de breedte. Zo zoeken ze informatie op over de verschillende
opleidingsmogelijkheden en/of opleidingsinstituten. Vervolgens doen ze onderzoek in de
diepte, wat inhoudt dat ze enkele mogelijkheden in detail gaan bekijken. De vijfde stap
leidt volgens Germeijs en Verschueren (2006) tot het maken van een beslissing over een
opleiding. De laatste stap is betrokkenheid. In deze stap krijgen de studenten vertrouwen
in hun studiekeuze en ervaren ze betrokkenheid bij de gekozen opleiding. Het model van
Germeijs en Verschueren (2006) is geen lineair model. De ene beslissingstaak heeft een
invloed op de andere, alle activiteiten zijn verbonden met elkaar.
10
Bovenstaande modellen overlappen elkaar, maar verschillen in het aantal fasen,
de specifieke inhoud en de benaming van deze fasen. Hirschi en Läge (2007) schuiven
daarom een overkoepelend model naar voren dat zes gemeenschappelijke fasen integreert
uit de beschikbare modellen. De eerste fase is de fase van het bewustzijn waarbij de
student bezorgd wordt over zijn studiekeuze. Ten tweede exploreert de student
verschillende studie-alternatieven, gebaseerd op zijn individuele interesses, vaardigheden
en waarden. Dit gebeurt aan de hand van zelfreflectie en exploratie van de omgeving. In
de derde fase reduceert de student de alternatieven tot een beperkt aantal, waarbij deze
alternatieven in detail worden onderzocht. In de vierde fase maakt de student een keuze
waarna hij in de vijfde fase betrokkenheid voor deze keuze ontwikkelt. Tot slot is de
student overtuigd van zijn keuze en is hij hier toegewijd aan. Het model van Hirschi en
Läge (2007) integreert op deze manier de verschillende perspectieven op het
studiekeuzeproces.
Zowel in de CIP-aanpak, het PIC-model, de beslissingsfasen van Germeijs &
Verschueren, (2006) als in het model van Hirschi & Läge (2007) komt het verzamelen
van informatie en de analyse ervan expliciet aan bod. Door die centrale rol van
informatiebronnen in de modellen, worden informatiebronnen centraal geplaatst in het
theoretisch model voor het onderzoek in deze masterproef.
Daarnaast raadplegen en analyseren studenten informatiebronnen op
verschillende manieren. Ten eerste speelt tijd een rol in het raadplegen van informatie.
Uit het onderzoek van Celsi en Olson (1988) blijkt dat participanten meer tijd aan de
informatie besteden als ze zich meer betrokken voelen met de inhoud. Bovendien zullen
studenten die meer tijd aan de informatie besteden, de informatie beter onthouden
(Ericsson, Krampe, & Tesch-Romer, 1993). Ook herhaling speelt een belangrijke rol in
het onthouden van informatie. Hoe meer de informatie herhaald wordt, hoe makkelijker
het wordt voor de student om te informatie op te halen (Vanheule, 2015). Ten derde speelt
ook de manier waarop informatie geanalyseerd wordt een rol. Uit onderzoek blijkt dat
namelijk dat niet enkel de duur bepaalt of er een leerproces is, maar ook de grondigheid
en de focus die een student hanteert (Ambrose, Bridges & DiPietro, 2010; Ericsson et al.,
1993). Studenten kunnen de informatie gewoon lezen, maar kunnen deze ook op een
dieper niveau verwerken. Het dieper verwerken van informatie gebeurt onder andere door
de informatie te transformeren. Dit zorgt er namelijk voor dat studenten de meest
11
relevante informatie selecteren en deze vervolgens organiseren en integreren in de
bestaande kennisstructuren. Het transformeren kan vorm krijgen door middel van een
samenvatting, een Mindmap, een tekening of een mentaal beeld. Dit helpt om de
informatie te onthouden (Fiorella & Mayer, 2016).
Factoren die de studiekeuze beïnvloeden
Socializers
Het model van Dick & Rallis (1991) geeft een overzicht van de factoren die het
studiekeuze van studenten beïnvloeden (Figuur 4). De socializers, de personen uit de
naaste omgeving van de student, staan centraal in dit model. Dit zijn onder andere de
ouders, familieleden, vrienden en de leerkrachten. Socializers beïnvloeden de student aan
de hand van hun verwachtingen, attitudes en hun gedrag. De aanleg van de student heeft
een invloed op enerzijds de socializers zelf en anderzijds op de eerdere ervaringen van de
student, zoals de gekregen score op een examen of testresultaten. De eerdere ervaringen
beïnvloeden op hun beurt de verwachtingen en het gedrag van de socializers. Verder
hebben de eerdere ervaringen en de socializers samen een impact op hoe de student de
huidige ervaringen interpreteert. De student en de socializers leven bovendien in een
culturele context, met eigen normen en waarden. Deze context bepaalt niet alleen de
attitudes en het gedrag van de socializers, maar ook hoe de student deze socializers
percipieert. Ook de socializers zelf hebben een invloed op hoe de student hun
verwachtingen en gedrag percipieert. Vervolgens hebben zowel de culturele context als
de percepties van de student over de socializers en de interpretatie van vorige ervaringen
een invloed op het zelfbeeld van de student en de waarde die hij aan een bepaald beroep
hecht. Al deze factoren bepalen mee welke keuze de student maakt (Dick & Rallis, 1991).
12
Figuur 4. Model van Dick & Rallis (1991).
Het onderzoek van Cobert (2009) bevestigt het feit dat socializers een grote impact
hebben op de student. Ouders, leerkrachten en peers beïnvloeden elk op een eigen manier
het proces. Ouders nemen zowel de rol van model als van definieerder op. Hierbij staan
ouders model voor het gewenste gedrag van de student, bijvoorbeeld door te tonen hoe
een goede keuze gemaakt wordt. Ze nemen samen de rol van definieerder op, waarbij ze
via hun verwachtingen aangeven welk gedrag ze graag zien bij de student (Cobert, 2009).
Daarnaast hebben leerkrachten en mensen uit het werkveld een grote invloed op de
student. Studenten hebben veelal groot vertrouwen in het oordeel van hun klastitularis en
nemen het gekregen advies ernstig. Advies van de klassenraad of de centra voor
leerlingenbegeleiding (CLB) wordt vaker als foutief bestempeld (Cobert, 2009). Tot slot
heeft de peergroep een grote invloed. Dit geldt echter vooral voor het sociale leven van
de student en minder voor het toekomstige studieleven. Studenten praten namelijk niet zo
vaak over toekomstige levensdoelen met elkaar (Cobert, 2009).
Het samengevatte onderzoek toont aan dat socializers de studiekeuze van een
student beïnvloeden op verschillende manieren. Socializers zijn niet alleen een bron van
informatie voor de toekomstige student, maar helpen ook bij de interpretatie van
ervaringen en informatie. Om die reden worden socializers in het theoretische model van
deze masterproef zowel opgenomen als informatiebron en als mediator bij de impact van
die informatie.
13
Achtergrondkenmerken
Nog heel wat meer variabelen beïnvloeden de studiekeuze van een student
bepalen, bijvoorbeeld zijn/haar achtergrondkenmerken. Kemper et al. (2007)
onderzoeken 3 achtergrondkenmerken: geslacht, sociaal-economische status of sociale
milieu van het gezin en de persoonlijkheidskenmerken van de student. De eerste variabele
is het geslacht van een student. Mannen en vrouwen verschillen in hun interesse voor
opleidingen. Zo richten mannen zich doorgaans meer op ‘harde’, technische studies en
op de naamsbekendheid van de instelling, terwijl vrouwen meer deelnemen aan ‘zachte’,
niet-technische studies (Kemper et al., 2007). Ten tweede bepaalt de sociaal-economische
status van het gezin de studiekeuze (Kemper et al., 2007). In Vlaanderen wordt de sociaal-
economische status van een student bepaald aan de hand van drie indicatoren (Onderwijs
Vlaanderen, 2015). Het hoogst behaalde opleidingsniveau van de moeder, het ontvangen
van een beurs en de thuistaal van de student hebben een impact op de onderwijskansen
van de student. Het opleidingsniveau van de moeder is een indicator van de mate waarin
de thuiscultuur aansluit bij de schoolcultuur en het ontvangen van een beurs geeft een
aanduiding van de financiële situatie van het gezin. Daarnaast geeft de indicator thuistaal
zicht op de communicatie- en leermogelijkheden van de student (Onderwijs Vlaanderen,
2015). Tot slot spelen ook de persoonlijkheidskenmerken van de student een rol.
Studenten zoeken vaak een studierichting die in lijn ligt met hun persoonlijkheid (Kemper
et al, 2007).
Daarnaast blijkt uit het onderzoek van Glorieux, Laurijssen, & Sobczyck (2014)
dat de onderwijsvorm van de student in het secundair onderwijs een invloed heeft op het
studiekeuzeproces. De onderzoekers stellen verschillen vast in de overgangskansen
vanuit de vier onderwijsvormen van het secundair onderwijs naar het hoger onderwijs.
Studenten met een diploma algemeen secundair onderwijs hebben de hoogste
overgangskansen (tussen 94,6% en 94,8%), daarna studenten uit het kunstsecundair
onderwijs (tussen 82,4% en 86,2%), de studenten met een diploma uit het technisch
secundair onderwijs (tussen 74,5% en 81,9%) en tot slot hebben de studenten met een
diploma beroepsonderwijs de laagste overgangskansen (tussen 16,5% en 21,3%). Binnen
de ASO-studierichtingen bestaan grote verschillen. Daarom onderscheiden we in deze
masterproef 4 types ASO-studierichtingen gebaseerd op Rombaut, Cantillon, & Verbist
(2006). De eerste categorie (ASO1) bevat de studierichtingen Grieks-Latijn, Grieks-
14
Wetenschappen, Grieks-Wiskunde en Latijn-Wiskunde. ASO 2 bevat Wetenschappen-
wiskunde en Latijn-Wetenschappen. In het derde type (ASO3) zitten de richtingen Latijn-
moderne talen, Moderne talen-wiskunde en Economie-wiskunde vervat. Tot slot bevat
het vierde type (ASO4) de richtingen Economie-moderne talen, Humane wetenschappen,
Moderne talenwetenschappen, Rudolf Steinerpedagogie, Sport-wetenschappen,
Wetenschappen-topsport en Yeshiva (Rombaut et al., 2006).
Context
Niet alleen de achtergrondkenmerken van de student, maar ook de context waarin
een student zijn studiekeuze maakt, speelt een rol. In Westerse landen wordt er bij
studiekeuzebegeleiding vaak gefocust op het ‘trait and factormodel’ (Watts & Sultana,
2004). In dit model wordt de best mogelijke match gezocht tussen de vaardigheden van
de individuele student en de educatieve mogelijkheden. De idee bij dit model is dat
studenten een goede fit bereiken wanneer ze genoeg inzicht hebben in hun eigen
vaardigheden en de vereisten van opleidingen (Watts & Sultana, 2004). Meijers et al.
(2013) stellen dat intensieve carrière-educatie en begeleiding leidt tot intrinsiek meer
gemotiveerde studenten die daardoor een stabiele carrière-identiteit ontwikkelen.
Studenten met een goed ontwikkelde identiteit nemen meer stabiele en succesvolle
onderwijskeuzes. Ook het onderzoek van Schröder (2016) benadrukt het belang van
begeleiding. Hij toont aan dat het eenvoudig beschikbaar stellen van informatie over de
opleidingen onvoldoende is om studenten te ondersteunen bij een studiekeuze. Het is aan
te raden studenten te begeleiden om de informatie te kunnen interpreteren.
15
Casus: studeren aan de Universiteit Gent
Studenten die wensen verder te studeren, krijgen informatie aangereikt door de
verschillende instituten en door externe organisaties. Dit aanbod is zeer groot en varieert
per instituut. Hieronder wordt een overzicht gegeven van de verschillende
informatiebronnen die een toekomstig student aan de Universiteit Gent kan raadplegen.
Als eerste worden enkele generieke informatiebronnen toegelicht en vervolgens wordt
specifiek bestudeerd welke informatiebronnen de Universiteit Gent ter beschikking stelt.
Generieke informatiebronnen
Er zijn in Vlaanderen enkele initiatieven die informatie aanbieden aan studenten.
Deze worden georganiseerd voor alle toekomstige studenten waarbij ze informatie
kunnen verkrijgen over de verschillende opleidingen aan de universiteiten en hogescholen
in Vlaanderen.
Het CLB en het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming organiseren in elke
Vlaamse provincie een SID-in (Studie- en Informatiedag). Op deze beurs kunnen
studenten kennismaken met een brede waaier aan studie- en beroepsmogelijkheden.
Studieadviseurs en informanten uit de verschillende universiteiten en hogescholen
beantwoorden de individuele vragen van studenten en geven algemene informatie over
de verschillende studiemogelijkheden (Onderwijs Vlaanderen, z.d. -c).
Een ander initiatief van het CLB, in samenwerking met de Onderwijskoepel van
Steden en Gemeenten (OVSG) en het Provinciaal Onderwijs Vlaanderen (POV) en met
ondersteuning van het departement onderwijs, is de site www.onderwijskiezer.be. Deze
site biedt neutrale informatie aan over het onderwijslandschap in Vlaanderen en Brussel.
Studenten vinden er de brochure “Wat na het secundair?”, waarin het hoger onderwijs in
Vlaanderen wordt uitgelegd. Ze vinden er eveneens enkele zelf-testen, waarin ze hun
interesses en talenten ontdekken. Zo brengt de I-Prefer vragenlijst de belangstelling voor
bepaalde opleidingen van het hoger onderwijs in kaart en de I-Study vragenlijst peilt naar
de studiemotivatie en de studiemethode van de student. De Columbus-test is een
verplicht, maar niet-bindend exploratie-instrument van de Vlaamse Overheid dat het
studiekeuzeproces van jongeren in de derde graad secundair onderwijs versterkt door hen
te laten reflecteren over hun talenten en wensen (CLB, z.d.-a; Onderwijs Vlaanderen,
2016).
16
Studenten kunnen eveneens hun vaardigheden testen met behulp van de
ijkingstoets. Deze toets is een hulpmiddel voor studenten om hun wiskundige en
wetenschappelijke vaardigheden in kaart te brengen, in verhouding tot het verwachte
niveau in een bacheloropleiding. De inhoud van de ijkingstoets verschilt afhankelijk van
de richting die de student wil volgen. De deelname aan de ijkingstoets is niet bindend, het
is dus geen toelatingsproef (Ijkingstoets, z.d.).
Tot slot kunnen studenten individueel advies inwinnen. Ten eerste kunnen ze
advies krijgen van de begeleidende klassenraad. Deze is belast met de vorming en de
evaluatie van de vorderingen van de studenten. Door zowel leerresultaten, attitudes en
leermoeilijkheden te analyseren, wordt de meest adequate begeleiding en oriëntering
nagestreefd (Onderwijs Vlaanderen, 1999). Ten tweede kunnen ze advies vragen aan het
Centrum voor Leerlingenbegeleiding waar hun secundaire school mee samenwerkt. Het
CLB biedt individuele hulp aan bij scharniermomenten, zoals de overgang naar het hoger
onderwijs. Studenten kunnen vragen stellen over leren en studeren of over de
verschillende studierichtingen. Het welbevinden van de studenten tijdens hun
schoolloopbaan staat hierbij centraal (CLB, z.d.-b).
Instellingsspecifieke informatiebronnen
In Vlaanderen zijn er vijf verschillende universiteiten: de Vrije Universiteit
Brussel, De Universiteit Antwerpen, de Katholieke Universiteit Leuven, de Universiteit
Hasselt en de Universiteit Gent. Het verschil in aangeboden informatie tussen de
verschillende organisaties is zeer klein. Hierdoor werd gekozen om enkel de
informatiebronnen van de Universiteit Gent in deze masterproef te bespreken.
Ten eerste biedt de Universiteit Gent een overzicht van alle opleidingen aan de
Universiteit Gent aan op de website studiekiezer.ugent.be. Op de website wordt zowel de
inhoud van alle opleidingen en het bijhorende studieprogramma als de
toelatingsvoorwaarden, de infomomenten en de voorbereidende initiatieven toegelicht.
De website biedt bovendien de mogelijkheid om te zoeken op basis van
interessegebieden, waardoor de student geholpen wordt in het keuzeproces (Universiteit
Gent, z.d.-g). De website vraaghetaansimon.be biedt eveneens hulp bij het maken van een
studiekeuze. Dit online studiekeuze-instrument geeft op basis van een reeks testen en
vragenlijsten een antwoord op twee vragen, namelijk welke opleiding bij de interesses
17
van de student aansluiten en wat de slaagkansen van de student zijn bij de opleidingen
die hem interesseren (Universiteit Gent, z.d.-e).
De Universiteit Gent zorgt eveneens voor algemene informatie over studeren aan
de Ugent. Gedurende de infosessie “Straks student aan de Ugent” krijgen studenten en
hun ouders informatie over hoe het hoger onderwijs werkt. Zo wordt onder andere het
leerkrediet, de studiekosten en de huisvesting in deze sessie toegelicht. Er wordt dieper
ingegaan op het praktische verloop van een studie aan de Ugent en er wordt informatie
geboden over wat een ideale studie-aanpak is (Universiteit Gent, z.d.-f). Daarnaast
kunnen studenten zich inschrijven voor try-outs, waar ze leren welke vaardigheden ze
nodig hebben om studeren aan de universiteit tot een goed einde te brengen. Tijdens de
try-out krijgen de studenten praktische tips over hoe ze het best notities nemen tijdens de
les en hoe ze de leerstof zo efficiënt mogelijk kunnen verwerken (Universiteit Gent, z.d.-
h).
Ten derde wordt er nog heel wat informatie aangeboden over de specifieke
opleidingen zelf. Per opleiding bestaat er een uitgebreide brochure met extra informatie
(Afdeling Studieadvies UGent, 2017). Voor elke bacheloropleiding wordt bovendien een
infodag georganiseerd. Op deze infodag krijgen studenten uitleg over het
studieprogramma en wat de opleiding van de student verwacht. Studenten kunnen de
cursussen inkijken en andere studenten, professoren of assistenten ontmoeten
(Universiteit Gent, z.d.-c). De Bachelorbeurs wordt georganiseerd voor studenten die niet
aanwezig kunnen zijn op de specifieke infodagen. Op deze beurs worden alle opleidingen
voorgesteld en kunnen de studenten vragen stellen aan de medewerkers van de opleiding
en aan de afdeling Studieadvies (Universiteit Gent, z.d.-b). Om studenten reeds te laten
proeven van het studentenleven, organiseert de Universiteit Gent Open Lessen. Studenten
uit de derde graad secundair onderwijs kunnen zo al eens een echte les bijwonen samen
met de bachelorstudenten uit het eerste jaar (Universiteit Gent, z.d.-d).
Tot slot kunnen studenten steeds een afspraak maken met een studieadviseur van
de afdeling Studieadvies. Deze adviseurs helpen bij het beantwoorden van vragen in
verband met de haalbaarheid van de studies en keuzemomenten. Studenten kunnen bij de
afdeling Studieadvies niet alleen terecht voor informatie en advies in verband met alle
aspecten van de studieloopbaan, maar ook voor studie- en studentenbegeleiding
(Universiteit Gent, z.d.-a).
18
Zoals hierboven vermeld is er heel wat overlap tussen de aangeboden
informatiebronnen van de verschillende universiteiten. Zo voorziet de Vrije Universiteit
Brussel een e-book waarin de werking van de universiteit en de verschillende opleidingen
worden uitgelegd (Vrije Universiteit Brussel, z.d.) Verder heeft de Katholieke
Universiteit Leuven open lessen en infodagen alsook een eigen zelf-test, Luci.be, waar
studenten kunnen testen of hun academische vaardigheden voldoende ontwikkeld zijn om
aan een universitaire studie te beginnen (Katholieke Universiteit Leuven, z.d.-a;
Katholieke Universiteit Leuven, z.d.-b)
19
Methodologie
Onderzoeksvragen
Uit de contextanalyse en probleemstelling blijkt dat er bij het studiekeuzeproces
heel wat komt kijken. Studenten moeten verschillende keuzes maken, zoals waar ze gaan
studeren en wat ze gaan studeren. Bovendien ligt er ook steeds meer druk op de student
zelf om de juiste keuze te maken. Er werd reeds veel onderzoek gedaan naar het
studiekeuzeproces, onder andere naar hoe dit proces verloopt (Cobert, 2009; Dick &
Rallis, Sharon, 1991; Germeijs, Luyckx, Notelaers, Goossens, & Verschueren, 2012;
Germeijs & Verschueren, 2007). Uit de algemene keuzetheorieën en de keuzemodellen
wordt besloten dat de verzamelde informatie een effect heeft op het keuzeproces (Ashman
et al., 2015; Elster, 2009; Teo & Yeong, 2003). Er is echter nog geen onderzoek gedaan
naar de invloed van informatie op het studiekeuzeproces. Het doel van deze masterproef
is dus het in kaart brengen van de rol die bepaalde informatiebronnen spelen in het
studiekeuzeproces.
Een eerste onderzoeksvraag is: ‘Welke informatiebronnen en socializers
raadplegen studenten - die zich inschrijven voor een bacheloropleiding aan de
Universiteit Gent - gedurende het studiekeuzeproces?’. Vervolgens wordt onderzocht of
de mate van de invloed van de informatiebronnen onderling op het studiekeuzeproces
verschilt. Hierbij kunnen enkele deelvragen geformuleerd worden, namelijk ‘In welke
mate beïnvloeden de achtergrondkenmerken van de student de invloed die
informatiebronnen hebben op het studiekeuzeproces?’, ‘In welke mate hebben socializers
een invloed op de impact van informatiebronnen op het studiekeuzeproces?’ en tot slot
‘In welke mate modereren gespendeerde tijd, de grondigheid van de student en herhaling
de invloed van de informatiebronnen op het studiekeuzeproces?’.
20
De onderzoeksvariabelen bouwen verder op het onderzoeksmodel dat opgebouwd
werd op basis van de hierboven beschreven conceptuele, theoretische en empirische basis.
In dit model is de afhankelijke variabele de studiekeuze van de student. De
informatiebronnen, waaronder zowel de informatiebronnen van de Universiteit Gent en
van externe organisaties als de socializers vallen, zijn de onafhankelijke variabelen. Er
wordt namelijk gezocht naar het effect van het gebruik van de verschillende
informatiebronnen op de studiekeuze. De achtergrondkenmerken van de student hebben
een invloed op de studiekeuze van de student, maar deze verschillen liggen vast aan het
begin van het onderzoek. Er wordt verondersteld dat deze achtergrondkenmerken een rol
spelen als covariabele (Kemper et al., 2007; Meijers et al., 2013). De literatuur toont aan
dat socializers de studiekeuze van een student beïnvloeden op verschillende manieren.
Socializers zijn niet alleen een bron van informatie voor de toekomstige student, maar
helpen ook bij de interpretatie van informatie. (Cobert, 2009; Dick & Rallis, 1991). Om
die reden worden de socializers in het model zowel opgenomen als onafhankelijke
variabele en als mediërende variabelen. Tot slot wordt, op basis van bovenstaande
literatuur, verwacht dat het effectieve gebruik van de informatiebron de studiekeuze
21
beïnvloedt (Celsi & Olson, 1988; Ericsson et al., 1993; Fiorella & Mayer, 2016;
Vanheule, 2015). Hierdoor worden de variabelen tijd, grondigheid en herhaling als
modererende variabelen opgenomen in ons onderzoeksmodel.
Onderzoeksdesign
Participanten en sample
Voor dit onderzoek werden studenten bevraagd die zich in augustus 2018
inschreven aan de Universiteit Gent voor het academiejaar 2018-2019. Hierbij was er
sprake van een opportunity sample, aangezien enkel de studenten die aanwezig waren op
het moment van de bevraging deelnamen (Marshall, 1996). Bij deze steekproeftrekking
werd er verder geselecteerd op studenten die nog geen vooropleiding hadden gevolgd. Bij
de sampling speelden geslacht, leeftijd of onderwijsvorm geen rol.
In totaal schreven 3498 bachelorstudenten zich in gedurende de maand augustus,
waarvan er 425 deelnamen aan dit onderzoek. Uit deze groep gaven 395 studenten
(92.5%) aan dat ze externe informatiebronnen geraadpleegd hadden tijdens hun
studiekeuzeproces, 32 studenten (7.5%) gaven aan dat ze geen informatie geraadpleegd
hadden. Aangezien de onderzoeksvraag peilt naar het effect van informatiebronnen op
het studiekeuzeproces van eerste bachelorsstudenten, werden data van zowel de studenten
die aangaven geen informatiebronnen geraadpleegd te hebben als van studenten die
eerder al een vooropleiding hadden gevolgd uitgesloten uit het onderzoek. De eerste rij
van Tabel 2 geeft de verdeling van de uiteindelijke steekproef weer. Deze bestond uit 383
studenten (N = 383), waarvan 151 mannen (39.4%) en 232 vrouwen (60.6%). In Tabel 2
wordt eveneens een verdeling gemaakt gebaseerd op de onderwijsvorm die de
participanten in het secundair onderwijs volgden. 93.21% van de studenten volgde in het
secundair onderwijs een ASO-richting. De meesten (35,51%) volgden een richting van
het tweede type. 26,89% volgde een ASO4-richting en 17,75% volgde een ASO3-
richting. Tot slot kwamen 13,05% van de studenten uit een richtingen van het eerste type.
De andere participanten kwamen uit het TSO (5,48%) of uit het KSO (1,31%). Geen
enkele participant kwam uit het beroepsonderwijs. In de eerste rij van Tabel 2 wordt ook
de verdeling in de steekproef op basis van de SES-index weergegeven. Slechts 1 student
(0,26%) scoorde 0 punten op de SES-index. 0 punten betekent dat deze student thuis geen
Nederlands spreekt, recht heeft op een beurstarief en dat de moeder geen diploma
22
secundair onderwijs heeft behaald. 4 studenten (1,04%) haalden 1 punt, 44 studenten
(11,49%) haalden 2 punten en 104 studenten (27,15%) haalden 3 punten. Tot slot hadden
230 studenten (60,05%) een SES-score van 4 punten.
Instrumenten
Bij deze masterproef werd er gekozen voor exploratief kwantitatief onderzoek. De
dataverzameling gebeurde aan de hand van een online vragenlijst, namelijk Google Forms
(Bijlage 1).
Ten eerste werden de achtergrondkenmerken van de student bevraagd: geslacht,
onderwijsvorm in het secundair onderwijs en vragen met betrekking tot de sociaal-
economische status van het gezin (opleidingsniveau van de moeder, thuistaal en het
ontvangen van een studiebeurs/beurstarief). Per indicator werd een score toegekend. Voor
de indicator opleidingsniveau van de moeder werden 3 categorieën onderscheiden: geen
diploma secundair onderwijs (0), diploma secundair onderwijs (1) en hoger dan secundair
onderwijs (2). De thuistaal van de student werd gecategoriseerd als Nederlands (1) of
geen Nederlands (0). Tot slot werd de indicator beurstarief gescoord met studenten die
een beurstarief krijgen (0) en studenten die geen recht hebben op een beurs (1). Deze
scores werden vervolgens opgeteld, waardoor de SES-index een maximum waarde van 5
had. Voor deze masterproef werd aanvullend een onderscheid gemaakt tussen socio-
economisch benadeelde studenten (SES-index van de 25% laagste scores, SES-index 0,
1 of 2) en socio-economisch bevoordeelde studenten (SES-index 4). We volgen hierbij
de procedure van de OESO (OECD, 2016).
Vervolgens werd aan de hand van een open vraag bevraagd welke
informatiebronnen de student als eerste had geraadpleegd. Daarna duidden de
participanten op een schaal van 1 tot 5 aan in welke mate de informatiebronnen een impact
hadden bij het maken van hun studiekeuze, waarbij score 1 stond voor ‘helemaal geen
invloed’ en score 5 voor ‘heel veel invloed’. Dezelfde schaal werd gebruikt bij het
bevragen van de invloed van de socializers op het studiekeuzeproces. Tot slot werd aan
de student gevraagd om de 3 meest invloedrijke informatiebronnen op te lijsten. Bij elke
afzonderlijke bron werden bijkomende vragen gesteld. Ten eerste werd gevraagd hoeveel
tijd de student aan de informatiebron had gespendeerd, op basis van een 5-punt
Likertschaal. De tweede vraag ‘Heb je aantekeningen gemaakt tijdens het raadplegen van
23
de informatie? peilde naar de grondigheid van het raadplegen van deze informatie.
Participanten konden kiezen uit: ‘geen aantekeningen’, ‘weinig aantekeningen’ of ‘veel
aantekeningen’. Tot slot werd gevraagd of de student de informatiebron meerdere keren
geraadpleegd had of niet; opnieuw op basis van een 5-punt Likertschaal. Op het einde van
de vragenlijst was ruimte voorzien om eventuele opmerkingen te noteren.
Procedure
Zoals hierboven aangegeven werd het onderzoek opgezet in het UFO, de ruimte
waar studenten zich komen inschrijven voor een opleiding aan de Universiteit Gent. Aan
de studenten werd gevraagd of ze wilden deelnemen aan het onderzoek. Studenten die
hier positief op antwoordden, werden op de hoogte gebracht van het doel van het
onderzoek, waarna ze een informed consent ondertekenden (Bijlage 2) Vervolgens
werden de vragen toegelicht door de onderzoeker, waarbij er gecontroleerd werd of de
participant de vraag goed begrepen had. Daarna kreeg de participant de tablet in handen
en kon hij/zij individueel de vragen online invullen. Nadien controleerde de onderzoeker
of alle vragen ingevuld werden.
Analyseaanpak
De data werden geanalyseerd met SPSS statistics 25. Bij het uitvoeren van de
statistische toetsen werd steeds een betrouwbaarheidsgrens van 95% gehanteerd. In wat
volgt wordt de analyseaanpak per onderzoeksvraag besproken.
De eerste onderzoeksvraag onderzocht welke informatiebronnen/socializers
studenten raadpleegden gedurende hun studiekeuzeproces. Deze onderzoeksvraag kon
beantwoord worden door frequenties te berekenen.
Bij onderzoeksvraag 2 werd ten eerste onderzocht hoeveel studenten aangaven dat
de informatiebron een invloed had. Hiervoor werden de antwoorden van de studenten in
2 groepen verdeeld. Studenten die een 1 aanduidden, werden gecategoriseerd in de groep
‘studenten die vonden dat de informatiebron geen invloed had’. De score werd
getransformeerd naar score 0. De studenten die score 2 tot 5 aanduidden, werden
gecategoriseerd in de groep ‘studenten die vonden dat de informatiebron wel invloed
had’. Hun score werd getransformeerd naar score 1. Op deze manier kon het percentage
‘studenten die vonden dat de informatiebron wel invloed had’ per informatiebron
24
onderzocht worden via een descriptieve analyse. Ten tweede werd onderzocht welke
informatiebron de hoogste gemiddelde score kreeg. Hiervoor werden enkel de scores
gebruikt van de studenten die aangaven dat de informatiebron invloed had. Om de
gemiddelde score makkelijker te kunnen interpreteren, werd de data getransformeerd. Zo
werd de minimumscore 1 en de maximumscore 4 (score 2 werd getransformeerd naar
score 1, score 3 naar score 2, score 4 naar score 3 en score 5 naar score 4). Vervolgens
werd onderzocht of de gemiddelden significant van elkaar verschilden. Aangezien de data
niet aan de assumpties van ANOVA voldoen (de varianties van de verschillende groepen
zijn niet gelijk), werd de non-parametrische Kruskal-Wallis test uitgevoerd. Het is echter
niet mogelijk om verdere non-parametrische post hoc testen uit te voeren omdat de type
I error te hoog wordt wanneer alle informatiebronnen met elkaar vergeleken worden.
Onderzoeksvraag 2.1 onderzocht in welke mate de achtergrondkenmerken van de
student de invloed van informatiebronnen op het studiekeuzeproces beïnvloedden.
Hiervoor werden de getransformeerde scores, waarbij de scores van de studenten in 2
groepen gecategoriseerd worden, uit onderzoeksvraag 2 gebruikt. Vervolgens werd
onderzocht of er een relatie opgemerkt kon worden met de achtergrondkenmerken
(geslacht, onderwijsvorm en SES). Aangezien zowel de informatiebronnen als de
achtergrondkenmerken in deze onderzoeksvraag categorische variabelen zijn, werd deze
relatie onderzocht aan de hand van Pearson chi square testen.
Ook bij onderzoeksvraag 2.2 werden er transformaties uitgevoerd. Ten eerste
werd onderzocht hoeveel studenten vonden dat de socializer invloed had. Hiervoor
werden de studenten in 2 groepen verdeeld: studenten die vonden dat de socializer geen
invloed had (score 1 werd score 0) en studenten die vonden dat de socializer wel invloed
had (score 2 tot en met 5 werden score 1). Zo kon het percentage studenten die vonden
dat de socializer wel invloed had, achterhaald worden. Ten tweede werd onderzocht
welke socializer de hoogste gemiddelde score kreeg. Hiervoor werden enkel de scores
gebruikt van de studenten die aangaven dat de informatiebron invloed had. Net als bij de
vorige onderzoeksvraag werden de scores getransformeerd om de gemiddelde score
makkelijker te kunnen interpreteren (score 2 werd 1, score 3 werd 2, score 4 werd 3 en
score 5 werd 4). Wederom voldeden de data niet aan de assumpties van ANOVA (ook
hier zijn de varianties tussen de groepen niet gelijk), waardoor een Kruskal-Wallistest
werd uitgevoerd. Verdere post-hoc testen bleken ook hier niet mogelijk te zijn.
25
Vervolgens werd een antwoord gezocht op onderzoeksvraag 2.3. De studenten
beantwoordden eerst de vragen omtrent de meest invloedrijke informatiebron, vervolgens
de vragen over de tweede meest invloedrijke informatieborn en tot slot de vragen over de
derde meest invloedrijke informatiebron. Voor de opgestelde top 3 werd de gemiddelde
score berekend voor zowel tijd, grondigheid en herhaling. Vervolgens werd, aan de hand
van een one-way repeated measures analyse ANOVA, onderzocht of de moderator de
invloed van de informatiebron beïnvloedde. Er werd gekozen voor de one-way repeated
measures omdat elke student de vragen over de meest invloedrijke informatie bron, de
tweede meest invloedrijke informatiebron en over de derde meest invloedrijke
informatiebron achtereenvolgens beantwoordde, waardoor elke student bijdroeg aan
verschillende gemiddelden. Met een one-way repeated measures analyse ANOVA is het
bovendien mogelijk om te controleren voor de individuele verschillen tussen de
studenten. Tot slot werden post hoc testen uitgevoerd om te onderzoeken welke
gemiddelden van elkaar verschilden.
26
Resultaten
Descriptieve resultaten
In Tabel 2 worden de descriptieve gegevens samengevat voor alle
onderzoeksvariabelen. Wanneer studenten aangaven dat een informatiebron of socializer
geen invloed had bij hun studiekeuzeproces, werden de data niet verder meegenomen in
het daaropvolgend analyseproces. Tabel 2 vat de descriptieve gegevens samen, exclusief
voor studenten die expliciet aangaven dat de informatiebron of socializer geen invloed
had.
27
Tabel 2
Descriptieve informatie over de informatiebronnen en de socializers
Informatiebron Aantal
(N)
Geslacht
N (%)
Onderwijsvorm
N (%)
SES-index
N (%)
Man Vrouw ASO1 ASO2 ASO3 ASO4 KSO TSO 0 1 2 3 4
Volledige steekproef 383
151
(39,43%)
232
(60,57%)
50
(13,05%)
136
(35,51%)
68
(17,75%)
103
(26,89%)
5
(1,31%)
21
(5,48%)
1
(0,26%)
4
(1,04%)
44
(11,49%)
104
(27,15%)
230
(60,05%)
Info
rm
ati
ebro
nn
en
Opleidingsspecifieke
brochures 363
142
(39,12%)
221
(60,88%)
48
(13,22%)
125
(34,44%)
66
(18,18%)
100
(27,55%)
4
(1,10%)
20
(5,51%)
1
(0,28%)
2
(0,55%)
43
(11,85%)
100
(27,55%)
217
(59,78%)
SID-in beurs 315 119
(37,78%)
196
(62,22%)
41
(13,02%)
111
(35,24%)
56
(17,78%)
84
(26,67%)
5
(1,59%)
18
(5,71%)
1
(0,32%)
3
(0;95%)
36
(11,42%)
81
(25,71%)
194
(61,59%)
Advies van de klassenraad 291 116
(39,86%)
175
(60,14%)
41
(14,09%)
106
(36,43%)
54
(18,56%)
73
(25,09%)
2
(0,69%)
15
(5,15%)
1
(0,34%)
3
(1,03%)
32
(11,00%)
77
(26,46%)
178
(61,17%)
Studiekiezer.ugent.be 287 112
(39,02%)
175
(60,98%)
38
(13,24%)
106
(36,93%)
45
(15,68%)
79
(27,53%)
3
(1,05%)
16
(5,57%)
0
(0,00%)
1
(0,35%)
34
(11,85%)
76
(26,48%)
176
(61,32%)
Infodagen 279 115
(41,22%)
164
(58;78%)
33
(11,83%)
104
(37,28%)
48
(17,20%)
74
(26,52%)
2
(0,72%)
18
(6,45%)
1
(0,36%)
3
(1,08%)
30
(10,75%)
69
(24,73%)
176
(63,08%)
Onderwijskiezer.be 276 106
(38,41%)
170
(61,59%)
34
(12,32%)
93
(33,70%)
46
(16,67%)
82
(29,71%)
3
(1,09%)
18
(6,52%)
0
(0,00%)
2
(0,72%)
33
(11,96%)
73
(26,45%)
168
(60,87%)
Open Lessen 170 60
(35,29%)
110
(64,71%)
24
(14,12%)
68
(40,00%)
22
(12,94%)
49
(28,82%)
1
(0,59%)
6
(3,53%)
1
(0,59%)
2
(1,18%)
19
(11,18%)
42
(24,71%)
106
(62,35%)
Vraaghetaansimon.be 158 44
(27,85%)
114
(72,15%)
24
(15,19%)
49
(31,01%)
22
(13,92%)
53
(33,54%)
0
(0,00%)
10
(6,33%)
0
(0,00%)
0
(0,00%)
22
(13,92%)
42
(26,58%)
94
(59,49%)
Straks student aan de
Ugent – infosessie 142
60
(42,25%)
82
(57,75%)
20
(14,08%)
50
(35,21%)
29
(20,42%)
36
(25,35%)
1
(0,70%)
6
(4,23%)
1
(0,70%)
0
(0,00%)
21
(14,79%)
39
(27,46%)
81
(57,04%)
Try-outs 102 35
(34,31%)
67
(65,69%)
18
(17,65%)
33
(32,35%)
17
(16,67%)
29
(28,43%)
1
(0;98%)
4
(3,92%)
0
(0,00%)
1
(0,98%)
16
(15,69%)
28
(27,45%)
57
(55,88%)
Columbus 80 35
(43,75%)
45
(56,25%) 7 (8,75%)
31
(38,75%)
15
(18,75%)
19
(23,75%)
1
(1,25%)
7
(8,75%)
0
(0,00%)
0
(0,00%)
11
(13,75%)
24
(30,00%)
45
(56,25%)
Ijkingstoets 79 44
(55,70%)
35
(44,30%)
8
(10,13%)
44
(55,70%)
14
(17,72%)
10
(12,66%)
0
(0,00%)
3
(3,80%)
0
(0,00%)
0
(0,00%) 4 (5,06%)
23
(29,11%)
52
(65,82%)
Afdeling Studieadvies 55 22
(40,00%)
33
(60,00%) 5 (9,09%) 15 (27,27)
11
(20,00%)
20
(36,36%)
1
(1,81%)
3
(5,45%)
0
(0,00%)
1
(1,81%)
9
(16,36%)
19
(34,54%)
26
(47,27%)
Bachelorbeurs 44 22
(50,00%)
22
(50,00%)
5
(11,36%)
19
(43,18%)
7
(15,91%)
8
(18,18%)
1
(2,27%)
4
(9,09%)
0
(0,00%)
1
(2,27%)
9
(20,45%)
7
(15,91%)
27
(61,36%)
Luci.be 22 9
(40,91%)
13
(59,09%) 1 (4,55%)
9
(40,91%)
4
(18,18%)
6
(27,27%)
0
(0,00%)
2
(9,09%)
0
(0,00%)
0
(0,00%) 2 (9,09%)
5
(22,73%)
15
(68,18%)
28
Informatiebron Aantal
(N)
Geslacht
N (%)
Onderwijsvorm
N (%)
SES-index
N (%) S
ocia
lize
rs
Man Vrouw ASO1 ASO2 ASO3 ASO4 KSO TSO 0 1 2 3 4
Ouders 350 139
(39,71%)
211
(60,29%)
45
(12,86%)
129
(36,86%)
58
(16,57%)
94
(26,86%)
4
(1,14%)
20
(5,71%)
1
(0,29%)
4
(1,14%)
38
(10,86%)
92
(26,29%)
215
(61,43%)
Leerkrachten 345 141
(40,87%)
204
(59,13%)
46
(13,33%)
122
(35,36%)
64
(18,55%)
92
(26,66%)
4
(1,16%)
17
(4,93%)
1
(0,29%)
4
(1,16%)
39
(11,30%)
91
(26,38%)
210
(60,87%)
Leeftijdsgenoten 330 127
(38,48%)
203
(61,52%)
43
(13,03%)
118
(35,76%)
56
(16,97%)
89
(26,97%)
5
(1,52%)
19
(5,76%)
1
(0,30%)
4
(1,21%)
37
(11,21%)
87
(26,36%)
201
(60,91%)
Klassenraad 270 113
(41,85%)
157
(58,15%)
36
(13,33%)
97
(35,93%)
51
(18,89%)
70
(25,93%)
1
(0,37%)
15
(5,56%)
1
(0,37%)
3
(1,11%)
35
(12,96%)
71
(26,27%)
160
(59,26%)
Mensen in het werkveld 265 98
(36,98%)
167
(63,02%)
36
(13,58%)
93
(35,09%)
43
(16,23%)
76
(28,68%)
2
(0,75%)
15
(5,66%)
0
(0,00%)
4
(1,51%)
30
(11,32%)
76
(28,68%)
155
(58,49%)
CLB 55 24
(43,63%)
31
(56,36%)
9
(16,36%)
13
(23,64%)
14
(25,45%)
11
(20,00%)
2
(3,64%)
6
(10,91%)
0
(0,00%)
1
(1,82%)
9
(16,36%)
10
(18,18%)
35
(63,64%)
29
OV1: Welke informatiebronnen en socializers raadplegen studenten - die zich
inschrijven voor een bacheloropleiding aan de Universiteit Gent - gedurende het
studiekeuzeproces?
Aan elke student werd gevraagd om de 3 informatiebronnen die hij het eerst
geraadpleegd had, te noteren. In Tabel 3 wordt een overzicht gegeven van de genoemde
informatiebronnen. De bronnen die studenten het meest als eerste raadpleegden, waren
studiekiezer.ugent.be (18,21%) en de SID-in beurs (12,79%). De opleidingsspecifieke
brochures en de infomomenten op school werden door 10,48% van de studenten in het
begin van het studiekeuzeproces geraadpleegd.
30
Tabel 3
Eerst geraadpleegde informatiebronnen en socializers
Informatiebron Aantal (N) Percentage (%)
Studiekiezer.ugent.be 205 18,21%
SID-in beurs 144 12,79%
Opleidingsspecifieke brochures 118 10,48%
School (infoavond/les) 118 10,48%
Mensen uit het werkveld/oud-leerlingen 106 9,41%
Leerkrachten 92 8,17%
Ouders 79 7,02%
Onderwijskiezer.be 64 5,68%
Vrienden 58 5,15%
Infodag Ugent 36 3,20%
Andere universiteitssites/brochures 26 2,31%
Vraaghetaansimon.be 26 2,31%
Open lessen 14 1,24%
Klassenraad 9 0,80%
CLB 8 0,71%
Columbus 7 0,62%
Ijkingstoets 3 0,27%
Afdeling studieadvies 2 0,18%
Iprefer 2 0,18%
Avondschool 1 0,09%
Bachelorbeurs 1 0,09%
Krant 1 0,09%
Luci.be 1 0,09%
Site overheid 1 0,09%
Thuisbegeleiding 1 0,09%
Toelatingsproef arts 1 0,09%
VDAB.be 1 0,09%
Website bioingenieursaanhetwerk.be 1 0,09%
31
Er werd eveneens gevraagd aan de participanten om een top 3 te maken van de
informatiebronnen of socializers die de sterkste invloed hadden op hun studiekeuze
(Tabel 4). Op de eerste plaats plaatsten de studenten vooral mensen in het werkveld
(18,02%), ouders (13,31%) en de infodagen (12,53%). Studenten gaven vervolgens aan
dat hun ouders (23,50%), leerkrachten (13,58%) of de SID-in beurs (12,27%) op de
tweede plaats qua invloed op hun studiekeuze stonden. Ouders (18,02%), leerkrachten
(14,62%) en leeftijdsgenoten (10,97%) werden door de participanten vaak op de derde
plaats geplaatst.
32
Tabel 4
Top 3 van informatiebronnen en socializers met de grootste invloed op het studiekeuzeproces
Informatiebron Eerste plaats
N(%)
Tweede plaats
N(%)
Derde plaats
N(%)
Mensen in het werkveld 69 (18,02%) 22 (5,74%) 23 (6,01%)
Ouders 51 (13,31%) 90 (23,50%) 69 (18,02%)
Infodagen 48 (12,53%) 26 (6,80%) 20 (5,22%)
SID-in beurs 40 (10,44%) 47 (12,27%) 41 (10,70%)
Opleidingsspecifieke brochures 37 (9,66%) 22 (5,74%) 27 (7,05%)
Leerkrachten 35 (9,14%) 52 (13,58%) 56 (14,62%)
Studiekiezer.ugent.be 25 (6,53%) 25 (6,53%) 14 (3.66%)
Open Lessen 24 (6,27%) 15 (3,92%) 20 (5,22%)
Leeftijdsgenoten 22 (5,74%) 39 (10,18%) 42 (10,97%)
Onderwijskiezer.be 7 (1,83%) 8 (2,09%) 22 (5,74%)
Klassenraad 6 (1,57%) 15 (3,92%) 13 (3,39%)
Vraaghetaansimon.be 6 (1,57%) 6 (1,57%) 13 (3,39%)
Try-outs 4 (1,04%) 6 (1,57%) 4 (1,04%)
Ijkingstoets 4 (1,04%) 3 (0,78%) 5 (1,31%)
Advies van de klassenraad 2 (0,52%) 3 (0,78%) 5 (1,31%)
Bachelorbeurs 1 (0,26%) 1 (0,26%) 0 (0,00%)
CLB 1 (0,26%) 1 (0,26%) 2 (0,52%)
Columbus 1 (0,26%) 0 (0,00%) 1 (0,26%)
Afdeling Studieadvies 0 (0,00%) 1 (0,26%) 2 (0,52%)
Luci.be 0 (0,00%) 0 (0,00%) 0 (0,00%)
Straks student aan de Ugent –
infosessie 0 (0,00%) 1 (0,26%) 1 (0,26%)
33
OV2: In welke mate verschilt de invloed van de informatiebronnen onderling op het
studiekeuzeproces van studenten eerste bachelor aan de Universiteit Gent?
Om deze onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, werden de verkregen
resultaten getransformeerd. Het transformatieproces werd reeds besproken in het
onderdeel ‘analyseaanpak’. Een eerste transformatie verdeelde de resultaten in 2 groepen:
studenten die vonden dat de informatiebron geen invloed had en studenten die vonden dat
de informatiebron wel invloed had. Op deze manier kon onderzocht worden in welke
mate studenten aangaven dat de informatiebron invloed had op hun studiekeuzeproces
(Tabel 5). Zo gaf 95% van de studenten aan dat de opleidingsspecifieke brochures hun
studiekeuze beïnvloedden. Het studiekeuzeproces van meer dan de helft van de studenten
werd beïnvloed door de SID-in beurs (82%), het advies van de klassenraad (76%),
studiekiezer.ugent.be (75%), de infodagen (73%) en onderwijskiezer.be (72%). Andere
informatiebronnen beïnvloedden minder het studiekeuzeproces: de Open Lessen (45%),
vraaghetaansimon.be (41%), Straks student aan de Ugent-infosessie (37%), Try-outs
(27%), Columbus (21%), de ijkingstoets (21%), de afdeling Studieadvies (14%) en de
bachelorbeurs (12%). De informatiebron die het minst effect heeft gehad op het
studiekeuzeproces van de studenten, is Luci.be. Slechts 6% van de studenten vond dat
deze informatiebron hun keuze had beïnvloed.
34
Tabel 5
Percentage participanten dat vond dat de informatiebron invloed had (N=383)
Informatiebron Percentage (%)
Opleidingsspecifieke brochures 95
SID-in beurs 82
Advies van de klassenraad 76
Studiekiezer.ugent.be 75
Infodagen 73
Onderwijskiezer.be 72
Open Lessen 45
Vraaghetaansimon.be 41
Straks student aan de Ugent – infosessie 37
Try-outs 27
Columbus 21
Ijkingstoets 21
Afdeling Studieadvies 14
Bachelorbeurs 12
Luci.be 6
Vervolgens werd onderzocht in welke mate de informatiebron impact had op het
studiekeuzeproces van studenten. Enkel de scores van de studenten die aangaven dat de
informatiebron invloed had, werden hiervoor gebruikt. Daarna werden de data
getransformeerd (2 werd 1, 3 werd 2, 4 werd 3 en 5 werd 4) om de interpretatie van het
gemiddelde te vereenvoudigen.
Uit Tabel 6 blijkt dat de opleidingsspecifieke brochures (M = 3,13, SD = 0,77) de
hoogste gemiddelde score behalen. De infodagen (M = 3,01, SD = 0,86) en de SID-in
beurs (M = 2,83, SD = 0,94) vervolledigen de top 3. De informatiebronnen met laagste
gemiddelde scores zijn Columbus (M = 2,05, SD = 0,95) en Luci.be (M = 2,05, SD =
0,84).
Vervolgens werd onderzocht of de gemiddelden significant van elkaar
verschilden. Uit de Kruskal-Wallis test (H(14) = 314,34, p < .05) blijkt dat er een
35
significant verband is tussen de informatiebronnen en het studiekeuzeproces. Het is echter
niet mogelijk om de invloed van alle informatiebronnen an sich te onderzoeken. De type
I error zou namelijk te groot worden.
Tabel 6
Gemiddelde invloed van informatiebronnen op het studiekeuzeproces
Informatiebron Aantal (N) Gemiddelde (M) Standaarddeviatie (SD)
Opleidingsspecifieke brochures 363 3,13 0,77
SID-in beurs 315 2,83 0,94
Advies van de klassenraad 291 2,37 0,96
Studiekiezer.ugent.be 287 2,49 0,89
Infodagen 279 3,01 0,86
Onderwijskiezer.be 276 2,50 0,93
Open Lessen 170 2,73 0,88
Vraaghetaansimon.be 158 2,13 0,86
Straks student aan de Ugent –
infosessie 142 2,49 0,93
Try-outs 102 2,52 0,95
Columbus 80 2,05 0,95
Ijkingstoets 79 2,65 0,92
Afdeling Studieadvies 55 2,13 0,90
Bachelorbeurs 44 2,05 0,96
Luci.be 22 2,05 0,84
OV2.1: In welke mate beïnvloeden de achtergrondkenmerken van de student de
invloed die informatiebronnen hebben op het studiekeuzeproces?
Tabel 2 geeft de verhoudingen weer van de participanten die aangaven dat de
informatiebron invloed had op hun studiekeuzeproces. Op basis van deze informatie werd
onderzocht of de achtergrondkenmerken van de studenten een rol speelden bij het
raadplegen en analyseren van informatiebronnen. Bij elke informatiebron werd er een
Pearson chi square-test uitgevoerd om te onderzoeken of er een significante associatie
bestond tussen de kenmerken en de invloed van de informatiebron. Hieruit bleek dat enkel
36
het geslacht bij de informatiebron vraaghetaansimon.be (χ2 (1) = 15,10, p < .05) en de
ijkingstoets (χ2 (1) = 10,75, p < .05) een rol speelde. Uit de groep studenten die aangaven
dat vraaghetaansimon.be een invloed had, gaven vrouwelijke studenten (M = 0,49, SD =
0,50) dit meer aan dan mannelijke studenten (M = 0,29, SD = 0;46). Binnen de groep
participanten die aangaf dat de ijkingstoets impact had, vonden mannen (M = 0,29, SD =
0,46) meer dat de ijkingstoets impact had op het studiekeuzeproces dan vrouwen (M =
0,15, SD = 0,36). Bij andere informatiebronnen werd geen significant verband
geobserveerd. Wat betreft de onderwijsvorm in het secundair onderwijs, werd enkel een
significant verband gevonden bij vraaghetaansimon.be (χ2 (5) = 12,98, p < .05) en de
ijkingstoets (χ2 (5) = 20,85, p < .05). Met aanvullende chi square-testen werd stap voor
stap onderzocht welke onderwijsvormen significant verschillen. Uit de analyses bleek dat
bij vraaghetaansimon.be ASO4 (M = 0,51, SD = 0,50) significant verschilde van ASO 1
(M = 0,48, SD = 0,50; χ2 (1) = 3,89, p < .05) en dat ASO2 (M = 0,36, SD = 0,48)
significant verschilde van ASO3 (M = 0,32, SD = 0,47; χ2 (1) = 4,39, p < .05). Van de
participanten die vonden dat vraaghetaansimon.be effect had, gaven studenten uit ASO4
meer dan studenten uit ASO1 en studenten ASO2 meer dan studenten ASO3 aan dat de
informatiebron effect had. Bovendien gaf geen enkele student KSO aan dat deze
informatiebron een invloed had (M = 0,00, SD = 0,00). Dit laatste gold ook voor de
ijkingstoets, geen enkele student KSO gaf aan dat deze invloed had op zijn
studiekeuzeproces (M = 0,00, SD = 0,00). Tot slot werden er geen significante associaties
gevonden tussen de SES-index van de studenten en de mate van impact van de
verschillende informatiebronnen.
OV2.2: In welke mate hebben socializers een invloed op de impact van
informatiebronnen op het studiekeuzeproces?
Aan de participanten werd gevraagd in welke mate de socializers een invloed
hadden op de geraadpleegde informatiebronnen. Ten eerste werd onderzocht welke
socializers een impact hadden gehad. De resultaten van de studenten werden
gecategoriseerd in 2 groepen: studenten die vonden dat een socializer geen invloed had
en studenten die vonden dat de socializer wel invloed had. Op deze manier kon
onderzocht worden in weke mate studenten aangaven dat een socializer invloed had op
hun studiekeuzeproces. Uit Tabel 7 blijkt dat ouders (91,40%) en leerkrachten (90,10%)
37
voor de meeste participanten invloed hadden op het raadplegen of interpreteren van
informatiebronnen tijdens het studiekeuzeproces. Slechts 14,40% vond dat het CLB een
invloed had op het raadplegen en analyseren van informatiebronnen.
Tabel 7
Percentage studenten dat vond dat de socializer invloed had (N=383)
Socializer Percentage (%)
Ouders 91,40%
Leerkrachten 90,10%
Leeftijdsgenoten 86,20%
Klassenraad 70,70%
Mensen in het werkveld 69,60%
CLB 14,40%
Vervolgens werd onderzocht in welke mate een socializer impact had op de
invloed van informatiebronnen op het studiekeuzeproces van studenten. Enkel de scores
van de studenten die aangaven dat een socializer invloed had, werden hiervoor gebruikt.
Daarna werden de data getransformeerd (2 werd 1, 3 werd 2, 4 werd 3 en 5 werd 4) om
de interpretatie van het gemiddelde te vereenvoudigen. Uit de gegevens van Tabel 8 kan
afgeleid worden dat ouders (M = 2,57, SD = 0,93) de hoogste gemiddelde score kregen.
Het CLB (M = 1,75, SD = 0,97) kreeg de laagste gemiddelde score. Vervolgens werd
onderzocht of de gemiddelden significant van elkaar verschilden. Uit de Kruskal-Wallis
test (H (5) = 68,91, p < .05) blijkt dat er een significant verband is tussen de socializers
en de invloed van informatiebronnen op het studiekeuzeproces. Het is echter niet mogelijk
om de invloed van alle informatiebronnen an sich te onderzoeken. De type I error zou
namelijk te groot worden.
38
Tabel 8
Gemiddelde impact van socializers op de invloed van informatiebronnen op het
studiekeuzeproces
Informatiebron Aantal
(N)
Gemiddelde
(M)
Standaarddeviatie
(SD)
Ouders 350 2,57 0,93
Leeftijdsgenoten 330 2,29 0,89
Leerkrachten 345 2,32 0,91
Klassenraad 270 2,05 0,87
Mensen in het werkveld 265 2,32 0,97
CLB 55 1,75 0,97
Tabel 2 geeft de verhoudingen weer van de participanten die aangaven dat de
socializer een invloed had op de geraadpleegde informatiebronnen. Er werden een
Pearson chi square testen uitgevoerd om verbanden tussen de achtergrondkenmerken en
de invloed van de socializers bloot te leggen. Uit de resultaten bleek dat er geen
significant verband was tussen de achtergrondkenmerken geslacht, onderwijsvorm en
SES-score en de socializers ouders, leerkrachten, mensen in het werkveld,
leeftijdsgenoten en de klassenraad. Bij het CLB werd er een significante associatie
gevonden tussen de onderwijsvorm van de student en de invloed van het CLB op het
raadplegen van informatiebronnen (χ2 (5) = 12,39, p < .05). Deze resultaten zijn terug te
vinden in Tabel 9. Vervolgens werden aanvullende Pearson chi square testen uitgevoerd.
Uit de resultaten van deze testen bleek dat studenten uit ASO 3 (M = 0,21, SD = 0,41)
significant meer aangaven dat het CLB een invloed had op hun studiekeuzeproces dan
studenten uit ASO1 (M = 0,18, SD = 0,39; χ2 (1) = 5,20, p < .05) en dat studenten uit
ASO1 (M = 0,18, SD = 0,39) meer aangaven dat het CLB een invloed had dan studenten
uit ASO 4 (M = 0,11, SD = 0,31; χ2(1) = 4,73, p < .05).
39
Tabel 9
Invloed van achtergrondkenmerken op de invloed van socializers
Informatiebron Geslacht Onderwijsvorm SES
χ2 p-waarde χ2 p-waarde χ2 p-waarde
Ouders 0,14 0,75 6,62 0,24 4,29 0,28
Leeftijdsgenoten 0,89 0,37 2,01 0,86 1,80 0,68
Leerkrachten 3,04 0,11 4,06 0,52 1,81 0,67
Klassenraad 2,08 0,15 7,09 0,21 2,48 0,70
Mensen in het werkveld 2,56 0,11 3,45 0,64 4,95 0,28
CLB 0,45 0,55 12,39 0,03 3,92 0,38
OV2.3: In welke mate modereren gespendeerde tijd, de grondigheid van de
student en herhaling de invloed van de informatiebronnen op het studiekeuzeproces?
In de vragenlijst werd gepolst hoeveel tijd de studenten aan een informatiebron
besteedden, of ze aantekeningen namen tijdens het raadplegen van de informatiebron en
of ze de informatiebron meerdere keren geraadpleegd hadden. Dit werd gevraagd voor
zowel de meest invloedrijke informatiebron als de informatiebronnen op de tweede en
derde plaats (zie Tabel 10). Om te onderzoeken of deze moderatoren samen hingen met
de invloed van de informatiebron, werd een one-way repeated measures analyse ANOVA
toegepast.
Als eerste werd de moderator tijd geanalyseerd. De gemiddelde tijd (M = 3,46,
SD = 0,88) die aan de meest invloedrijke informatiebron werd gespendeerd, was hoger
dan de tijd (M = 3,33, SD = 0,97) die aan informatiebron op de tweede plaats werd
gespendeerd. Deze was op zijn beurt hoger dan de gemiddelde tijd (M = 3,04, SD = 1,05)
die studenten gaven aan de informatiebron op de derde plaats. Wanneer gekeken werd of
deze gemiddelde tijden significant van elkaar verschillen, werd een one-way repeated
measures ANOVA uitgevoerd. Hieruit bleek dat de moderator tijd een significante relatie
vertoond (F (2) = 27,41, p < .05) met de invloed van informatiebronnen op het
studiekeuzeproces. Vervolgens werden post hoc testen uitgevoerd om te kijken welke
gemiddelden er van elkaar verschilden. Uit de resultaten bleek dat het gemiddelde van de
meest invloedrijke informatiebron niet significant verschilde van het gemiddelde van de
informatiebron op de tweede plaats (p = 0,06). De gemiddeldes van zowel de
40
informatiebron op de eerste en de derde plaats (p < .05) als die van de informatiebron op
de tweede en derde plaats (p < .05) verschilden wel significant van elkaar.
Ten tweede werd de moderator grondigheid geanalyseerd. Studenten gaven
gemiddeld een score van 1,58 (SD = 0,65) bij de informatiebron op de eerste plaats, 1,44
(SD = 0,62) bij de informatiebron op de tweede plaats en 1,41 (SD = 0,62) bij de
informatiebron op de derde plaats. Na het uitvoeren van een one-way repeated measures
ANOVA bleek dat deze gemiddelden significant (F (2) = 10,45 , p < .05) van elkaar
verschilden. Uit de post hoc testen bleek dat het gemiddelde van de meest invloedrijke
informatiebron significant verschilde van het gemiddelde van zowel de tweede meest
invloedrijke bron (p < .05) als de derde meest invloedrijke bron (p < .05). De gemiddeldes
van de tweede en de derde informatiebron verschilden niet significant van elkaar (p =
1,00).
Tot slot werd ook de modererende invloed van herhaling onderzocht. Bij de
informatiebron op de eerste plaats was de gemiddelde score 3,16 (SD = 1,30). Deze was
hoger dan de gemiddelde score van de informatiebron op de tweede plaats (M = 2,92, SD
= 1,31) en dan de gemiddelde score van de informatiebron op de derde plaats (M = 2,75,
SD = 1,31). Uit de one-way repeated measures ANOVA bleek dat deze gemiddelden
significant van elkaar verschilden (F (2) = 11,35 , p < .05). Na het uitvoeren van de post
hoc testen bleek dat enkel het gemiddelde van de eerste informatiebron significant
verschilde met dat van de tweede en de derde informatiebron (p < .05). De participanten
raadpleegden significant meer de meest invloedrijke informatiebron dan de andere
informatiebronnen. De gemiddelden van de informatiebron op de tweede en derde plaats
verschilden niet significant van elkaar (p = 0,18).
Tabel 10
Invloed van mediatoren op de invloed van informatiebronnen (N=383)
Mediator Eerste plaats Tweede plaats Derde plaats
M SD M SD M SD
Tijd 3,46 0,88 3,33 0,97 3,04 1,05
Aantekeningen 1,58 0,65 1,44 0,62 1,41 0,62
Meerdere keren 3,16 1,30 2,92 1,31 2,75 1,31
41
Discussie
Inleiding
In de probleemstelling van deze masterproef werd benadrukt dat het maken van
een studiekeuze een complex proces is. Studenten beslissen niet alleen of ze aan een
hogeschool of universiteit studeren, maar ook aan welke instelling en voor welk
studiegebied ze zich inschrijven (Germeijs & Verschueren, 2006). Bovendien worden
studenten door het leerkrediet steeds meer zelf verantwoordelijk voor hun studiesucces,
wat een vorm van keuzestress introduceert (Onderwijs Vlaanderen, z.d.).
Zowel uit de generieke keuzemodellen als uit de modellen over het
studiekeuzeproces blijkt dat het raadplegen en analyseren van informatie een cruciale rol
speelt bij keuzeprocessen (Ashman et al., 2015; Darley et al., 2010; Elster, 2009;
Germeijs & Verschueren, 2006; Hirschi & Läge, 2007; Teo & Yeong, 2003). Hierdoor is
het zinvol om een overzicht te maken van de informatiebronnen en socializers die
studenten het meest raadplegen en welke invloed deze hebben op het studiekeuzeproces.
Ook is het – volgens de beschikbare theoretische modellen – van belang om te weten
welke andere variabelen een invloed hebben op het raadplegen van een informatiebron in
relatie tot de studiekeuze.
Het doel van deze masterproef was het in kaart brengen van de informatiebronnen
en socializers die studenten – die zich inschreven voor een bacheloropleiding aan de
Universiteit Gent – raadpleegden en welk effect deze bronnen hadden op het
studiekeuzeproces. Hierbij werden ook deelvragen onderzocht, namelijk ‘In welke mate
beïnvloeden de achtergrondkenmerken van de student de invloed die informatiebronnen
hebben op het studiekeuzeproces?’, ‘In welke mate hebben socializers een invloed op de
impact van informatiebronnen op het studiekeuzeproces?’ en tot slot ‘In welke mate
modereren gespendeerde tijd, de grondigheid van de student en herhaling de invloed van
de informatiebronnen op het studiekeuzeproces?’. Data werden verzameld via een online
vragenlijst bij een opportunity sample van 383 studenten op het moment dat ze zich
effectief inschreven voor een opleiding.
In wat volgt, wordt getracht de resultaten verder te verklaren en te situeren in een
bredere context. Omdat het onderzoek opgezet werd in een concrete Vlaamse
universitaire context, is het echter niet altijd mogelijk om daarbij internationale literatuur
42
te vinden. Ook worden implicaties van de onderzoeksresultaten beschreven. De resultaten
worden vervolgens genuanceerd door het bespreken van beperkingen van dit
masterproefonderzoek en voorstellen voor vervolgonderzoek naar voren te schuiven.
Bespreking van de resultaten
OV1: Welke informatiebronnen en socializers raadplegen studenten - die
zich inschrijven voor een bacheloropleiding aan de Universiteit Gent - gedurende
het studiekeuzeproces?
Uit de resultaten blijkt dat de site studiekiezer.ugent.be het meest als eerste
geraadpleegd werd. Ook de SID-in beurs, de opleidingsspecifieke brochures en de
informatiemomenten op school werden veel genoemd. In het begin van het
studiekeuzeproces verkennen studenten de verschillende alternatieven waarbij ze zich
baseren op individuele interesses, vaardigheden en waarden (Hirschi & Läge, 2007).
Bovenstaande bronnen helpen de student door een overzicht te bieden van de
verschillende opleidingen. Op studiekiezer.ugent.be kunnen studenten namelijk een
overzicht vinden van alle opleidingen aan de Universiteit Gent, waar er per richting extra
informatie geboden wordt. Dezelfde informatie vinden de studenten terug in de
opleidingsspecifieke brochures, die bij alle 18-jarigen thuis worden bezorgd. Ook scholen
hebben een grote invloed op welke informatiebronnen de studenten als eerste raadplegen.
Zo gaan leerkrachten vaak met hun klas naar de SID-in beurs of nodigen scholen oud-
leerlingen uit om over hun opleiding te vertellen (Onderwijs Vlaanderen, z.d. -a).
Maar, het zijn niet de bronnen die het eerst geraadpleegd worden die de sterkste
invloed hebben op het studiekeuzeproces. Uit de analyseresultaten blijkt dat vooral
mensen uit het werkveld de grootste invloed zouden hebben op het studiekeuzeproces.
Dit is een opvallend resultaat. Op de tweede en derde plaats wordt het vaakst naar ouders
verwezen als invloedrijke informatiebron. Uit eerdere studies bleek reeds dat het effect
van socializers in het studiekeuzeproces zeer groot kan zijn (Dick & Rallis, 1991). De
social learning theory van Bandura (Bandura, 1971) helpt hier een mogelijke verklaring
voor uit te werken. Volgens deze leertheorie speelt modelling en observeren van anderen
een grote rol. Bandura benadrukt dat ze leren door het observeren van rolmodellen
(Bandura, 1971; Dryler, 1998). Volwassenen die de studie reeds succesvol afrondden en
ouders zijn vaak rolmodellen voor studenten die een studiekeuze maken en studenten
43
baseren zich dan ook vaker op de informatie die ze verkrijgen van een rolmodel dan als
deze informatie gewoon gepresenteerd wordt. Tot slot blijkt ook uit het model van Eccles
dat ouders een cruciale bron zijn van informatie voor de studenten, vooral op het vlak van
waarden en capaciteiten (Lazarides, Rubach, & Ittel, 2017).
OV2: In welke mate verschilt de invloed van de informatiebronnen onderling
op het studiekeuzeproces van studenten eerste bachelor aan de Universiteit Gent?
In deze masterproef werd onderzocht welke informatiebronnen invloed hadden op
het studiekeuzeproces. Uit de resultaten blijkt dat 95% van de studenten aangaf dat de
opleidingsspecifieke brochures een invloed hadden. De SID-in beurs en het advies van de
klassenraad vervolledigen de top 3. Een mogelijke verklaring hiervoor is het feit dat deze
informatiebronnen voor zeer veel studenten toegankelijk zijn. Zo stuurt de Universiteit
Gent hun opleidingsbrochures naar de studenten thuis en moedigt de Vlaamse overheid
leerkrachten aan om met hun klas naar de SID-in beurs te gaan (Onderwijs Vlaanderen,
z.d- a). Het is bovendien een taak van een secundaire school om de studenten te
begeleiden in het studiekeuzeproces. Vaak neemt de klassenraad de taak op en formuleert
een advies voor de studenten.
De informatiebronnen die voor het minst aantal studenten een invloed hebben
gehad, zijn de afdeling Studieadvies, de bachelorbeurs en Luci.be. Wanneer studenten
een vraag hebben in verband met hun studiekeuze, kunnen ze bij de afdeling Studieadvies
van de Universiteit Gent terecht. Hiervoor moeten studenten echter op voorhand een
afspraak maken met een adviseur, wat een drempel kan zijn voor de studenten. Dit kan
een reden zijn waarom deze informatiebron voor weinig studenten een invloed had. De
beperkte invloed van de bachelorbeurs is mogelijks te wijten aan de aard van de
informatiebron. De bachelorbeurs is namelijk een beurs die georganiseerd wordt ter
vervanging van de infodag. Studenten die niet op de infodag aanwezig konden zijn of nog
steeds twijfelen, kunnen op de bachelorbeurs extra informatie vragen, maar de informatie
is beperkter dan de informatie die op de infodag gepresenteerd wordt. Tot slot heeft de
informatiebron Luci.be voor slechts 6% van de studenten een invloed gehad op het
studiekeuzeproces. Een reden hiervoor kan zijn dat deze informatiebron afkomstig is van
een andere universiteit, de KU Leuven. Aangezien in dit masterproefonderzoek enkel
44
studenten die zich inschreven aan de Universiteit Gent bevraagd werden, is het mogelijk
dat zij geen informatie opgezocht hebben van een andere universiteit.
Vervolgens werd onderzocht hoeveel invloed de informatiebronnen gehad hebben
op het studiekeuzeproces. Dit werd enkel onderzocht bij studenten die aangaven dat een
informatiebron invloed had. Hieruit blijkt dat de opleidingsspecifieke brochures, de
infodagen en de SID-in beurs het meest invloed hadden. Zowel de opleidingsbrochures
als de SID-in beurs zijn een van de eerste bronnen die de studenten raadplegen. Het is
mogelijk dat deze bronnen daarom een grotere impact hebben dan de andere
informatiebronnen. Daarnaast geven de infodagen zeer specifieke informatie over het
verloop van de opleiding, wat voor de studenten van belang is gedurende het
studiekeuzeproces. De informatiebronnen die het minste invloed hebben gehad op het
studiekeuzeproces, waren de zelftesten Columbus en Luci.be. Een mogelijke verklaring
voor de beperkte invloed van Luci.be is het feit dat dit een tool van de KU Leuven is.
Hierdoor vinden de studenten de resultaten mogelijks minder relevant wanneer ze
beslissen om te studeren aan de Universiteit Gent. Voor het beperkte succes van
Columbus is dit geen verklaring. Hoewel er sterk ingezet wordt op het gebruik van de
tool, wordt er weinig waarde gehecht aan de feedback die de informatiebron aan de
studenten geeft (Onderwijs Vlaanderen, 2018).
OV2.1: In welke mate beïnvloeden de achtergrondkenmerken van de student de
invloed die informatiebronnen hebben op het studiekeuzeproces?
Uit de resultaten blijkt dat de variabele geslacht enkel samenhangt met de
informatiebronnen vraaghetaansimon.be en de ijkingstoets. Meer vrouwen dan mannen
gaven aan dat vraaghetaansimon.be een invloed had op hun studiekeuzeproces. Uit het
onderzoek van Roberts (1991) blijkt dat vrouwen meer beïnvloed worden door evaluaties
van anderen dan mannen. Waar vrouwen hun eigen percepties aanpassen afhankelijk van
de gekregen feedback, geven mannen vaker aan dat de feedback geen invloed heeft op
hoe ze over hun prestaties denken. Aangezien vraaghetaansimon.be de capaciteiten van
de studenten op het vlak van taal en wiskunde evalueert, is het mogelijk dat vrouwen zich
meer laten beïnvloeden door het resultaat van de test. Bij de ijkingstoets gaven meer
mannen dan vrouwen aan dat de test een invloed had op hun studiekeuzeproces. Maar,
meer mannen dan vrouwen schrijven zich in voor richtingen waar een ijkingstoets
45
verplicht is. Zo waren er in het academiejaar 2018-2019 4929 mannelijke studenten
ingeschreven in een bacheloropleiding met ijkingstoets, terwijl er maar 3635 vrouwelijke
studenten in deze richtingen ingeschreven waren (Vlaamse Overheid, 2018). Uit een
rapport van de VLIR blijkt eveneens dat er voor bepaalde richtingen een onevenwicht
bestaat op vlak van geslacht bij de inschrijvingen voor de ijkingstoets. Zo waren 79,60%
van de deelnemers aan de ijkingstoets burgerlijk ingenieur mannen en maar 20,40% van
de ingeschrevenen was een vrouw. Bij de ijkingstoets burgerlijk ingenieur: architect was
de verdeling meer in evenwicht. 45,40% van de deelnemers waren mannen en 54,60%
vrouwen (Fonteyne, Schepers, Melis, De Laet, & VLIR, 2018).
Op het vlak van onderwijsvorm werden eveneens significante verschillen
gevonden tussen de informatiebronnen. Zo werd vraaghetaansimon.be meer invloedrijk
bevonden door studenten uit ASO4 dan studenten uit ASO1 en door studenten uit ASO2
meer dan studenten uit ASO3. Hier is echter geen verklaring voor te vinden, de resultaten
zijn moeilijk te interpreteren. Tot slot werd er geen verband gevonden tussen de SES van
de studenten en de mate van invloed van de verschillende informatiebronnen. Dit betekent
dat de sociaal-economische achtergrond van de studenten geen rol speelde bij het
raadplegen en interpreteren van de informatiebronnen.
OV2.2: In welke mate hebben socializers een invloed op de impact van
informatiebronnen op het studiekeuzeproces?
Uit het onderzoek blijkt dat ouders en leerkrachten voor de meeste participanten
invloed hadden op het raadplegen en interpreteren van informatiebronnen. Ouders blijken
de socializers te zijn die het meeste invloed hebben volgens de studenten. De social
learning theorie van Bandura kan dit verklaren (Bandura, 1971). Ouders zijn namelijk
vaak rolmodellen voor de studenten, die beïnvloed worden door modelling en observatie.
Uit de studie van Van Ammel (2016) blijkt eveneens dat studenten hun studiekeuze niet
alleen maken. Ze laten zich hierbij leiden door hun omgeving, waarbij de ouders een
sterke rol spelen.
Er blijken geen significante verschillen te zijn tussen de achtergrondkenmerken
geslacht en SES en de invloed van de socializers. De invloed van de socializers is even
groot voor zowel mannen als vrouwen en voor alle studenten, ongeacht sociaal-
economische achtergrond. Op het vlak van onderwijsvorm kon er wel een significant
46
verband gevonden worden. Studenten uit ASO3 gaven meer aan dat het CLB een invloed
had op het raadplegen en interpreteren van informatiebronnen dan studenten uit ASO1.
Studenten uit ASO1 gaven dan weer meer aan dan studenten ASO4 dat deze socializer
een invloed had. Een verklaring hiervoor is moeilijk te vinden.
OV2.3: In welke mate modereren gespendeerde tijd, de grondigheid van de
student en herhaling de invloed van de informatiebronnen op het studiekeuzeproces?
Vervolgens werd de modererende invloed van gespendeerde tijd, de grondigheid
van de student en herhaling onderzocht. Studenten spenderen ongeveer evenveel tijd aan
de twee informatiebronnen die ze het invloedrijkst vinden. Er is namelijk een significant
verschil merkbaar tussen de informatiebron op de derde plaats en zowel de eerste als de
tweede meest invloedrijke bron. Deze resultaten liggen in lijn met het onderzoek van
Celsi en Olson (1988), waaruit blijkt dat mensen meer tijd spenderen als ze de inhoud
interessant vinden. Als de studenten zich sterk betrokken voelen met de inhoud van de
informatiebron, dan zal deze meer invloed hebben op het studiekeuzeproces dan
informatiebronnen die ze minder interessant vinden.
Op het vlak van grondigheid blijkt dat studenten de meest invloedrijke
informatiebron significant grondiger bestuderen dan de andere bronnen. Hoe grondiger
ze een informatiebron verwerken, bijvoorbeeld door notities te nemen, hoe meer de
informatie geïntegreerd wordt in de bestaande kennisstructuren. Deze informatiebron zal
vervolgens meer invloed hebben op het studiekeuzeproces dan informatiebronnen die de
studenten maar vluchtig bekijken (Ambrose, Bridges & DiPietro, 2010; Ericsson et al.,
1993).
Tot slot raadpleegden de studenten de meest invloedrijke informatiebron
significant meer dan de andere informatiebronnen. De studie van Vanheule (2015) biedt
een mogelijke verklaring. Deze stelt namelijk dat hoe meer de informatie herhaald wordt,
hoe makkelijker het wordt om deze informatie op te halen. Hoe makkelijker het is voor
de student om de informatie te herinneren, hoe meer invloed deze kan hebben op het
studiekeuzeproces.
47
Implicaties van het onderzoek voor de theorievorming en de praktijk
De resultaten van het onderzoek in deze masterproef hebben mogelijke
implicaties. Ten eerste zijn er enkele implicaties voor onderwijskundig onderzoek. Zo
kan het onderzoeksmodel – uitgewerkt in de inleiding van deze masterproef – als basis
gebruikt worden bij het onderzoeken van andere en/of nieuwere informatiebronnen. Er
kan afgetoetst worden of de impact van een informatiebron bij elke student even groot is
door te controleren op geslacht, onderwijsvorm en SES. Dit model kan eveneens
uitgebreid worden zodat meerdere achtergrondkenmerken, zoals voorkennis,
gecontroleerd worden.
Ten tweede hebben de resultaten relevantie voor de praktijk. Studenten kunnen
met behulp van dit onderzoek beter inschatten welke informatiebronnen een grote impact
hebben en welke minder. Deze masterproef toont namelijk aan welke bronnen het meest
gebruikt werden en welke bronnen het meest invloed hebben gehad op het
studiekeuzeproces. Daarnaast bevestigen de resultaten van deze masterproef de rol van
socializers in het studiekeuzeproces. Uit het onderzoek blijkt dat socializers een grote rol
spelen in het studiekeuzeproces als geheel maar ook specifiek bij het raadplegen en
interpreteren van informatie. Verschillende actoren – zoals secundaire scholen, de
instellingen voor hoger onderwijs en de overheid – kunnen hierop inspelen door de
socializers te informeren over hoe ze de studenten het best kunnen helpen. Zo kunnen
leerkrachten en ouders de studenten beter begeleiden in het studiekeuzeproces wanneer
ze het aanbod aan informatiebronnen kennen en het belang van elke informatiebron
kunnen inschatten. Dit masterproefonderzoek toont namelijk aan dat studenten best wat
begeleiding kunnen gebruiken tijdens het studiekeuzeproces (Meijers et al., 2013; Watts
& Sultana, 2004). De vakoverschrijdende eindterm ‘leren leren’ in de derde graad moet
ervoor zorgen dat studenten deze begeleiding krijgen. De inspectie licht deze eindtermen
echter niet meer door omdat het secundair onderwijs in een overgangsfase zit. Aangezien
dit niet meer gecontroleerd wordt, wordt er mogelijks maar beperkte aandacht aan besteed
(Onderwijsinspectie, z.d.). Dit onderzoek biedt het beleid de kans om meer in te zetten
op de begeleiding van studenten.
Tot slot biedt dit onderzoek de mogelijkheid aan de Universiteit Gent om zich te
evalueren en te verbeteren. Bij informatiebronnen die in dit onderzoek minder invloedrijk
blijken te zijn, kan onderzocht worden waarom dit zo is. Op basis van de resultaten uit
48
deze masterproef kan de Universiteit Gent ook beslissen om meer middelen vrij te maken
voor de informatiebronnen die veel invloed hebben en minder middelen te spenderen aan
informatiebronnen met een beperkte invloed. Tot slot kan de universiteit de noden en
wensen van toekomstige studenten bevragen. Met deze informatie kan een nieuwe tool
ontwikkeld worden die nauw aansluit bij de verwachtingen en de wensen van de
studenten, waardoor deze het studiekeuzeproces sterk kan beïnvloeden.
49
Beperkingen en aanbevelingen voor verder onderzoek
Tot slot kent het onderzoek in deze masterproef enkele beperkingen. Ten eerste is
de steekproef die in dit onderzoek gebruikt werd mogelijk niet representatief voor de
populatie. Het onderzoek is namelijk gebaseerd op een opportunity sample van studenten
die zich in augustus 2018 inschreven. Studenten die zich reeds in juli inschreven of die
zich nog in september moesten inschrijven hadden eventueel andere ervaringen met de
informatiebronnen en socializers.
Ten tweede werd in dit masterproefonderzoek geen rekening gehouden met het
studiegebied waarvoor de studenten zich inschreven. Het is mogelijk dat studenten uit
een bepaald studiegebied meer of minder waarde hechten aan bepaalde
informatiebronnen. Het is eveneens mogelijk dat studenten uit meer populaire
studiegebieden minder beïnvloed worden door bepaalde informatiebronnen dan studenten
uit minder populaire studiegebieden.
Ten derde kunnen er, door de aard van de onderzoeksdata, geen sterk
geavanceerde analyses toegepast worden. De invloed van de socializers op het verband
tussen informatiebronnen en het studiekeuzeproces kan dus niet volledig onderzocht
worden.
Een laatste limitatie is het feit dat er enkel kwantitatieve data werden verzameld.
Het is hierdoor moeilijk om een verklaring te vinden bij enkele resultaten. Verder
onderzoek zou zich niet alleen kunnen toespitsen op het vinden van verklaringen, maar
ook op het testen van de gegeven verklaringen.
50
Conclusie
Het doel van deze masterproef was het nagaan van de invloed die verschillende
informatiebronnen hadden op het studiekeuzeproces. Hierbij werd gekeken welke
informatiebronnen het meest gebruikt werden en welke de meeste invloed hadden volgens
de studenten. Vervolgens werd onderzocht of de achtergrondkenmerken, de socializers
en het effectieve gebruik een impact hadden op deze invloed. Dit onderzoek toonde aan
dat socializers een zeer grote rol speelden bij het bepalen van de studiekeuze. Andere
bronnen die een grote impact hadden, waren de opleidingsspecifieke brochures, de SID-
in beurs en de infodagen. Voor de meeste informatiebronnen speelden de
achtergrondkenmerken van de student geen rol, terwijl het effectieve gebruik van de
informatiebron wel een invloed had. Er waren ook informatiebronnen die maar zeer
weinig impact hadden op het studiekeuzeproces, zoals Luci.be. Het is interessant om te
onderzoeken waarom deze weinig invloed hebben en hoe dit verbeterd kan worden.
51
Referenties
Afdeling Studieadvies UGent. (2017). Wat kies jij?
Ambrose, S., Bridges, M., & DiPietro, M. (2010). How learning works : Seven research-
based principles for smart teaching. Gedownload van
https://ebookcentral.proquest.com
Ashman, R., Solomon, M. R., & Wolny, J. (2015). An old model for a new age: Consumer
decision making in participatory digital culture Digital customer experience: Smart
devices, automation and augmentation View project Digital marketing for Hattons
Model Railways View project.
https://doi.org/10.1362/147539215X14373846805743
Bandura, A. (1971). Social learning theory. Retrieved from
http://www.asecib.ase.ro/mps/Bandura_SocialLearningTheory.pdf
Bray, J. (2008). Consumer Behaviour Theory: Approaches and Models. Retrieved from
http://eprints.bournemouth.ac.uk/10107/1/Consumer_Behaviour_Theory_-
_Approaches_&_Models.pdf
Browning, G., Halcli, A., & Webster, F. (2000). Understanding Contemporary Society:
Theories of the Present. https://doi.org/10.4135/9781446218310
Celsi, R. L., & Olson, J. C. (1988). The Role of Involvement in Attention and
Comprehension Processes. Source: Journal of Consumer Research (Vol. 15).
Retrieved from
https://www.jstor.org/stable/pdf/2489526.pdf?refreqid=excelsior%3Abe977eeaffc5
ae06b09df21e50594dee
CLB. (z.d-a). Onderwijskiezer. Geraadpleegd op 14 januari 2019, van
https://www.onderwijskiezer.be/v2/index.php
CLB. (z.d.-b). Wat is een CLB? Geraadpleegd op 14 januari 2019, van
https://www.onderwijskiezer.be/v2/clb/clb_intro.php
Cobert, S. (2009). ‘Wat na het 6e ?’ Een onderzoek naar studiekeuze bij de overgang van
52
secundair naar hoger onderwijs. Retrieved from
https://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/396/318/RUG01-
001396318_2010_0001_AC.pdf
Darley, W. K., Blankson, C., & Luethge, D. J. (2010). Toward an integrated framework
for online consumer behavior and decision making process: A review. Psychology
and Marketing, 27(2), 94–116. https://doi.org/10.1002/mar.20322
Declercq, K., & Verboven, F. (2014). Zijn toelatingsvoorwaarden in het hoger onderwijs
wenselijk? Retrieved from
https://lirias.kuleuven.be/bitstream/123456789/464119/1/LES+14.140+Declercq+
Verboven+toelatingsproef.pdf
Dick, T. P., & Rallis, Sharon, F. (1991). Factors and Influences on High School Students
’ Career Choices. Journal for Research in Mathematics Education, 22(4), 281–292.
https://doi.org/http://doi.org/10.2307/749273
Dryler, H. (1998). Parental role models, gender and educational choice. British Journal
of Sociology, 49(3). Retrieved from https://www.jstor.org/stable/pdf/591389.pdf
Elster, J. (2009). Interpretation and rational choice. Rationality and Society, 21(1), 5–33.
https://doi.org/10.1177/1043463108099347
Ericsson, K. A., Krampe, R. T., & Tesch-Romer, C. (1993). The Role of Deliberate
Practice in the Acquisition of Expert Performance. Psychological Review (Vol.
100). Retrieved from
http://projects.ict.usc.edu/itw/gel/EricssonDeliberatePracticePR93.PDF
Fiorella, L., & Mayer, R. E. (2016). Eight Ways to Promote Generative Learning.
Educational Psychology Review. https://doi.org/10.1007/s10648-015-9348-9
Fonteyne, L., Schepers, W., Melis, I., De Laet, T., & VLIR. (2018). Rapport verplichte
ijkingstoetsen burgerlijk ingenieur (architect). Retrieved from
http://www.vlir.be/media/docs/Rapport Verplichte IJkingstoetsen_2018.pdf
Germeijs, V., Luyckx, K., Notelaers, G., Goossens, L., & Verschueren, K. (2012).
Choosing a major in higher education: Profiles of students’ decision-making
53
process. Contemporary Educational Psychology, 37(3), 229–239.
https://doi.org/10.1016/J.CEDPSYCH.2011.12.002
Germeijs, V., & Verschueren, K. (2006). High school students’ career decision-making
process: A longitudinal study of one choice. Journal of Vocational Behavior, 68(2),
189–204. https://doi.org/10.1016/J.JVB.2005.08.004
Germeijs, V., & Verschueren, K. (2007). High school students’ career decision-making
process: Consequences for choice implementation in higher education. Journal of
Vocational Behavior, 70(2), 223–241. https://doi.org/10.1016/J.JVB.2006.10.004
Glorieux, I., Laurijssen, I., & Sobczyck, O. (2014). De instroom in het hoger onderwijs
van Vlaanderen: Een beschrijving van de huidige instroompopulatie en een analyse
van de overgang van secundair onderwijs naar hoger onderwijs. STEUNPUNT
STUDIE- EN SCHOOLLOOPBANEN. Retrieved from www.vub.ac.be/TOR
Hirschi, A., & Läge, D. (2007). The relation of secondary student’s career choice
readiness to a six-phase model of career decision-making The Relation of Secondary
Student’s Career Choice Readiness to a Six-Phase Model of Career Decision-
Making. Journal of Career Development The. Journal of Career Development,
34(342). https://doi.org/10.1177/0894845307307473
Ijkingstoets. (z.d.). Over ijkingstoets. Geraadpleegd op 14 jaar 2019, van
https://www.onderwijskiezer.be/v2/clb/clb_intro.php
Katholieke Universiteit Leuven. (z.d.-a). TOEKOMSTIGE STUDENTEN. Geraadpleegd
op 14 mei 2018, van https://www.kuleuven.be/toekomstigestudenten/index.php
Katholieke Universiteit Leuven. (z.d.-b). Luci-platform. Geraadpleegd op 15 januari
2019, van https://www.kuleuven.be/luci/
Kemper, P., Hoof, J. J. van, Visser, M., & Jong, M. D. T. de. (2007). Studiekeuze in kaart
gebracht: gedragsdeterminanten van scholieren bij het kiezen van een
vervolgopleiding. Tijdschrift Voor Hoger Onderwijs, 25(4), 270–279. Retrieved
from https://research.utwente.nl/en/publications/studiekeuze-in-kaart-gebracht-
gedragsdeterminanten-van-scholieren
54
Lazarides, R., Rubach, C., & Ittel, A. (2017). Adolescents’ perceptions of socializers’
beliefs, career-related conversations, and motivation in mathematics. Developmental
Psychology, 53(3), 525–539. https://doi.org/10.1037/dev0000270
Marshall, M. N. (1996). Sampling for qualitative research. Family Practice © Oxford
University Press, 13(6). Retrieved from https://watermark.silverchair.com/13-6-
522.pdf?token=AQECAHi208BE49Ooan9kkhW_Ercy7Dm3ZL_9Cf3qfKAc485ys
gAAAbowggG2BgkqhkiG9w0BBwagggGnMIIBowIBADCCAZwGCSqGSIb3D
QEHATAeBglghkgBZQMEAS4wEQQM-
5xh89q_dm7OPZiAAgEQgIIBbV6nfIk8QAMEbiAkN04lIkye0y8tLWdL6DReK
Me8lCKz6M
Meijers, F., Kuijpers, M., & Gundy, C. (2013). The relationship between career
competencies, career identity, motivation and quality of choice. International
Journal for Educational and Vocational Guidance, 13(1), 47–66.
https://doi.org/10.1007/s10775-012-9237-4
OECD. (2016). PISA 2015 Results (Volume I) EXCELLENCE AND EQUITY IN
EDUCATION PISA. https://doi.org/10.1787/9789264266490-en
Onderwijs Vlaanderen. (z.d. -a). Met je klas naar de SID-in. Geraadpleegd op 14 maart
2019, van https://www.onderwijs.vlaanderen.be/nl/sidin-leraren
Onderwijs Vlaanderen. (z.d. -b). Wat is het leerkrediet? Geraadpleegd op 8 maart 2018,
van https://onderwijs.vlaanderen.be/nl/studenten/studietraject-evaluatie-en-
diploma/leerkrediet/de-werking-van-het-leerkrediet/wat-is-het-leerkrediet
Onderwijs Vlaanderen. (z.d. -c). Wat is SID-in? Geraadpleegd op 14 januari 2019, van
https://www.onderwijs.vlaanderen.be/nl/leerlingen/sid-in-leerlingen/wat-is-sid-in
Onderwijs Vlaanderen. (1999). Structuur en organisatie van het voltijds secundair
onderwijs. Geraadpleegd op 14 januari 2019, van https://data-
onderwijs.vlaanderen.be/edulex/document.aspx?docid=9418#8-3
Onderwijs Vlaanderen. (2005). Personeelsformatie scholen in het gewoon
basisonderwijs. Geraadpleegd op 15 januari 2019, van https://data-
55
onderwijs.vlaanderen.be/edulex/document.aspx?docid=13615#1
Onderwijs Vlaanderen. (2013). Besluit van de Vlaamse Regering tot codificatie van de
decretale bepalingen betreffende het hoger onderwijs. Geraadpleegd op 8 maart
2018, van http://data-
onderwijs.vlaanderen.be/edulex/document.aspx?docid=14650#1276
Onderwijs Vlaanderen. (2015). Hoger onderwijs in Vlaanderen.
Onderwijs Vlaanderen. (2016). Nieuwe oriëntatieproef secundair onderwijs: Columbus.
Geraadpleegd op 14 maart 2019, van https://onderwijs.vlaanderen.be/nl/nieuwe-
ori%C3%ABntatieproef-secundair-onderwijs-columbus-0
Onderwijs Vlaanderen. (2018). Al 12.000 leerlingen ontvingen feedback over studiekeuze
hoger onderwijs. Geraadpleegd op 11 april 2019, van
https://onderwijs.vlaanderen.be/nl/al-12000-leerlingen-ontvingen-feedback-over-
studiekeuze-hoger-onderwijs
Ootes, B. (2012). De juiste studiekeuze? een kwalitatief onderzoek naar de
totstandkoming van studiekeuze.
Roberts, T.-A. (1991). Gender and the Influences of Evaluation on Self-Assessment in
Achievement Settings. https://doi.org/10.1037/0033-2909.109.2.297
Rombaut, K., Cantillon, L. V. B., & Verbist, G. (2006). Determinanten van de
differentiële slaagkansen in het hoger onderwijs. Retrieved from
http://webhost.ua.ac.be/csb
Schröder, S. C. (2016). ’Invloed van choice overload bij studiekeuze’Een exploratief
onderzoek naar het studiekeuzeproces van scholieren. Retrieved from
https://dspace.library.uu.nl/handle/1874/344612
Simon, H. A. (1955). A Behavioral Model of Rational Choice. Source: The Quarterly
Journal of Economics, 69(1), 99–118. Retrieved from
http://www.jstor.org/stable/1884852
Teo, T. S. H., & Yeong, Y. D. (2003). Assessing the consumer decision process in the
56
digital marketplace. Omega, 31, 349–363. https://doi.org/10.1016/S0305-
0483(03)00055-0
Universiteit Gent. (z.d.-a). AFDELING STUDIEADVIES. Geraadpleegd op 14 april 2018,
van https://www.ugent.be/student/nl/studeren/studiebegeleiding/afdeling-
studieadvies
Universiteit Gent. (z.d.-b). BACHELORBEURS. Geraadpleegd op 14 april 2018, van
https://www.ugent.be/nl/opleidingen/bacheloropleidingen/studiekeuze/bachelorbeu
rs.htm
Universiteit Gent. (z.d.-c). INFODAGEN VOOR TOEKOMSTIGE STUDENTEN.
Geraadpleegd op 14 april 2018, van
https://www.ugent.be/nl/opleidingen/bacheloropleidingen/studiekeuze/infodagen.ht
m
Universiteit Gent. (z.d.-d). OPEN LESSEN. Geraadpleegd op 14 april 2018, van
https://www.ugent.be/nl/opleidingen/bacheloropleidingen/studiekeuze/openlessen
Universiteit Gent. (z.d.-e). SIMON. Geraadpleegd op 14 april 2018, van
https://vraaghetaansimon.be/registreer
Universiteit Gent. (z.d.-f). STRAKS STUDENT AAN DE UGENT. Geraadpleegd op 14
april 2018, van
https://www.ugent.be/nl/opleidingen/bacheloropleidingen/studiekeuze/straks-
student-aan-de-ugent.htm
Universiteit Gent. (z.d.-g). STUDIEKIEZER. Geraadpleegd op 14 april 2018, van
https://studiekiezer.ugent.be/nl/zoek?ot=BACHELOR&loc=GENT
Universiteit Gent. (z.d.-h). TRY-OUTS. Geraadpleegd op 14 april 2018, van
https://www.ugent.be/nl/opleidingen/bacheloropleidingen/studiekeuze/openlessen/t
ryouts.htm
Van Ammel, K. (2016). Het maatschappelijk aanzien van onderwijsvormen in
Vlaanderen: een onderzoek naar de perceptie van ouders van leerlingen uit het
secundair onderwijs. Retrieved from
57
https://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/559/RUG01-
002274559_2016_0001_AC.pdf
Vanheule, J. (2015). Latijnse woorden: blokken of inoefenen. Retrieved from
https://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/101/RUG01-
002213101_2015_0001_AC.pdf
Vlaamse Overheid. (2017). Hoger Onderwijs in Cijfers.
Vlaamse Overheid. (2018). Hoger onderwijs in Cijfers.
Vrije Universiteit Brussel. (n.d.). Study Road Map.
Watts, A. G., & Sultana, R. G. (2004). Career Guidance Policies in 37 Countries:
Contrasts and Common Themes. Internat. Jnl. for Educational and Vocational
Guidance, 4, 105–122. Retrieved from
https://link.springer.com/content/pdf/10.1007/s10775-005-1025-y.pdf
58
Bijlagen
Bijlage 1: Vragenlijst
59
60
61
62
63
64
65
66
67
Bijlage 2: Informed consent
FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN
Vakgroep Pedagogiek en Onderwijskunde Onderzoeker Sofie Comeyne
INFORMED CONSENT
Ik, ondergetekende, …………………………………………………………………….. verklaar hierbij dat ik,
als proefpersoon bij een experiment aan de Vakgroep Onderwijskunde van de Universiteit Gent,
(1) de uitleg over de aard van de vragen, taken, opdrachten en stimuli die tijdens dit onderzoek zullen
worden aangeboden heb gekregen en dat mij de mogelijkheid werd geboden om bijkomende
informatie te verkrijgen; (2) totaal uit vrije wil deelneem aan het wetenschappelijk onderzoek; (3) de toestemming geef aan de proefleider om mijn resultaten op anonieme wijze te bewaren, te
verwerken en te rapporteren; (4) op de hoogte ben van de mogelijkheid om mijn deelname aan het onderzoek op ieder moment stop
te zetten en dit zonder opgave van reden;
(5) indien ik deelneem in het raam van mijn opleiding heeft het stopzetten van mijn deelname geen
negatieve invloed op mijn punten (er worden geen punten afgetrokken, maar ook niet verdiend);
(6) ervan op de hoogte ben dat ik op aanvraag een samenvatting van de onderzoeksbevindingen kan
krijgen.
Gelezen en goedgekeurd op …………………….. (datum),
Handtekening
De proefpersoon