DE INVLOED VAN DE VERWERVINGSLEEFTIJD EN ......Basisschool Erasmus, Deinze Basisschool Vossem,...
Transcript of DE INVLOED VAN DE VERWERVINGSLEEFTIJD EN ......Basisschool Erasmus, Deinze Basisschool Vossem,...
Faculteit Psychologie en Pedagogische wetenschappen
Academiejaar 2014-2015
Eerste examenperiode
DE INVLOED VAN DE VERWERVINGSLEEFTIJD EN DUUR VAN
TWEETALIGHEID OP COGNITIEVE CONTROLE
Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van
Master of Science in de Psychologie,
afstudeerrichting Bedrijfspsychologie en Personeelsbeleid door Valéria Morozova.
Promotor: Prof. Dr. Wouter Duyck
Begeleiding: Evy Woumans
i
Voorwoord
Graag wil ik een woord van dank uiten aan alle mensen die me gesteund en
geholpen hebben. Allereerst wil ik mijn begeleidster Evy Woumans uitdrukkelijk
bedanken voor haar theoretische en praktische ondersteuning. Telkens als ik haar nodig
had, maakte zij tijd vrij om mijn vragen te beantwoorden. Een speciaal woordje van
dank gaat uit naar mijn vriend Michiel die mijn masterproef meerdere malen heeft
nagelezen, mij heeft gevoerd naar alle kanten van het land en die mij steeds motiveerde
en wist op te beuren bij moeilijke momenten. Ook mijn familie en vrienden wil ik graag
bedanken voor hun steun.
Tot slot wil ik alle deelnemers die aan mijn onderzoek hebben meegewerkt
bedanken voor hun tijd en inzet, alsook de scholen en kinderopvangen. Van de 350
scholen waren zij diegene die bereid waren om mee te werken aan mijn onderzoek,
waarvoor dank aan:
Basisschool De Kleurdoos, Brussel
Basisschool De Polyglot, Spiere-Helkijn
Basisschool Erasmus, Deinze
Basisschool Vossem, Tervuren
Centre Scolaire Libre Celles - Mont de l'enclus, Celles
Ecole Communale Paris, Doornik
GBS Wemmel, Wemmel
Gemeentelijke Basisschool De Pinte, De Pinte
IBO De Brieltuin, Deinze
IBO De Puzzel, Jette
Simmonetschool, Sint-Martens-Latem
Sint-Pieterscollege Basisschool, Jette
VBS De Kleine Prins Abele, Watou-Abele
Vrije Basisschool Aalbeke, Aalbeke
Valéria Morozova,
Deinze, mei 2015
ii
Abstract
Deze masterproef ging het voordeel van tweetaligheid na op cognitieve controle. Meer
bepaald werd enerzijds de invloed van de duur van tweetaligheid op cognitieve controle
onderzocht en anderzijds de invloed van de verwervingsleeftijd van de tweede taal.
Cognitieve controle werd gemeten met de Simon- en de Flanker-taak bij kinderen uit
het eerste en het zesde leerjaar. In deze studie werden Nederlands-Frans tweetaligen
gerekruteerd. Voor het effect van de duur werden tweetalig opgevoede kinderen getest
uit het eerste en het zesde leerjaar. Voor de invloed van verwervingsleeftijd werden
twee groepen van tweetaligen gebruikt: tweetalig opgevoede kinderen uit het eerste
leerjaar en kinderen uit het zesde leerjaar in immersieonderwijs. Deze werden telkens
vergeleken met eentaligen. De resultaten toonden aan dat zowel voor de Simon- als de
Flanker-taak de tweetalig opgevoede kinderen uit het zesde leerjaar een kortere
reactietijd hadden op incongruente trials. Uit de Flanker-taak blijkt ook dat ze een
kleiner conflicteffect (verschil tussen incongruente en congruente trials) vertoonden. In
dit onderzoek vinden we dus evidentie voor de invloed van de duur. Wanneer we echter
keken naar de invloed van de verwervingsleeftijd, werd geen enkel significant effect
gevonden om dit effect te bevestigen. De resultaten wijzen met andere woorden enkel
op de invloed van de duur van tweetaligheid. Verder onderzoek is nodig om na te gaan
waarom juist de duur en niet de verwervingsleeftijd een effect heeft. Een mogelijke
verklaring die hiervoor kan gegeven worden is de invloed van het niveau van
bekwaamheid en taalswitching. Volgend onderzoek kan hier verder op controleren.
iii
Inhoudsopgave
Inleiding ............................................................................................................................1
Literatuurstudie ...............................................................................................................3
Cognitieve Controle ...................................................................................................... 3
Stroop-taak. .............................................................................................................. 4
Simon-taak. ............................................................................................................... 4
Flanker-taak. ............................................................................................................. 5
Tweetaligheid en Cognitieve Controle ......................................................................... 5
Huidig Onderzoek ...................................................................................................... 10
Onderzoeksvraag 1. ................................................................................................ 11
Onderzoeksvraag 2. ................................................................................................ 12
Methode ..........................................................................................................................13
Onderzoeksvraag 1 ..................................................................................................... 13
Participanten. .......................................................................................................... 13
Materiaal en procedure. .......................................................................................... 13
Stimuli en Design. .................................................................................................. 16
Simon-taak. ......................................................................................................... 16
Flanker-taak. ....................................................................................................... 17
Onderzoeksvraag 2 ..................................................................................................... 18
Participanten. .......................................................................................................... 18
Materiaal en procedure. .......................................................................................... 18
Controlevariabelen.................................................................................................. 19
Resultaten .......................................................................................................................19
Data-analyses .............................................................................................................. 19
Demografische Data ................................................................................................... 19
Geslacht. ................................................................................................................. 20
Leeftijd. .................................................................................................................. 20
Intelligentie. ............................................................................................................ 20
Taalvaardigheid. ..................................................................................................... 20
Opleiding ouders. ................................................................................................... 21
Onderzoeksvraag 1 ..................................................................................................... 23
Simon-taak. ............................................................................................................. 23
iv
Flanker-taak. ........................................................................................................... 25
Discussie. ................................................................................................................ 27
Onderzoeksvraag 2 ..................................................................................................... 28
Simon-taak. ............................................................................................................. 28
Flanker-taak ............................................................................................................ 29
Discussie. ................................................................................................................ 32
Algemene discussie ........................................................................................................34
Bespreking Studie ....................................................................................................... 34
Beperkingen ................................................................................................................ 37
Verder Onderzoek....................................................................................................... 37
Conclusie .................................................................................................................... 38
Referenties ......................................................................................................................40
Bijlage .............................................................................................................................45
v
Lijst met tabellen
Tabel 1 Schematische weergave van de groepen die vergeleken
worden bij hypothese 1
12
Tabel 2 Schematische weergave van de groepen die vergeleken
worden bij hypothese 2
13
Tabel 3 Gerapporteerde demografische data en de score op Raven's
Matrices per groep
15
Tabel 4 Verschillen in demografische data en hun significanties tussen
de groepen die vergeleken worden
22
Tabel 5 Overzicht van de verschillen tussen de groepen en de
significanties op de Simon- en Flanker-taak
33
vi
Lijst met figuren
Figuur 1 Illustratie Stroop-taak. 4
Figuur 2 Illustratie Simon-taak. 5
Figuur 3 Experimenteel design van de Simon-taak. 17
Figuur 4 Experimenteel design van de Flanker-taak. 18
Figuur 5 Onderzoeksvraag 1. Reactietijden op congruente en
incongruente trials bij de Simon-taak.
24
Figuur 6 Onderzoeksvraag 1. Proportioneel Simon effect. 24
Figuur 7
Onderzoeksvraag 1. Percentage correct voor congruente en
incongruente trials in de Simon-taak.
25
Figuur 8 Onderzoeksvraag 1. Reactietijden op congruente en
incongruente trials bij de Flanker-taak.
26
Figuur 9 Onderzoeksvraag 1. Proportioneel Flanker effect. 26
Figuur 10 Onderzoeksvraag 1. Percentage correct voor congruente en
incongruente trials in de Flanker-taak.
27
Figuur 11 Onderzoeksvraag 2. Reactietijden op congruente en
incongruente trials bij de Simon-taak.
28
Figuur 12 Onderzoeksvraag 2. Proportioneel Simon effect. 29
Figuur 13 Onderzoeksvraag 2. Percentage correct voor congruente en
incongruente trials in de Simon-taak.
29
Figuur 14
Onderzoeksvraag 2. Reactietijden op congruente en
incongruente trials bij de Flanker-taak.
30
Figuur 15 Onderzoeksvraag 2. Proportioneel Flanker effect. 31
Figuur 16 Onderzoeksvraag 2. Percentage correct voor congruente en
incongruente trials in de Flanker-taak.
31
1
Door de toenemende globalisering en verschillende immigratiegolven zijn er
alsmaar meer gezinnen waarbij de ouders uit verschillende culturen komen. Hierdoor
stijgt de kans dat kinderen tweetalig worden opgevoed. Desalniettemin hoeven niet
enkel de kinderen van deze ouders twee- of meertalig te zijn. Tegenwoordig zorgen
verschillende media, zoals televisie en internet, er voor dat de hele wereld bereikbaar is,
waar en wanneer je wilt. Op die manier komen kinderen al snel in contact met een
andere taal en leren ze die aan door bijvoorbeeld televisie te kijken. Ook op school
wordt de kinderen een andere taal aangeleerd. In België zijn immersiescholen, waar
onderwijs in meerdere talen gegeven wordt, aan een opmars bezig. Daarbij komt dat
eentaligheid tegenwoordig eerder een uitzondering is, dit constateerden Harris en
McGhee-Nelson (1992) al in 1992.
Hierdoor wordt wetenschappelijk onderzoek naar tweetaligheid steeds
populairder en stijgt het in relevantie. In het algemeen is het zo dat het kennen van
meerdere talen een verrijking is in het leven. Het stelt personen in staat om met andere
mensen te communiceren. Zo kan men contacten leggen met mensen uit andere culturen
of zijn tweetaligheid uitspelen bij sollicitaties. Wetenschappers probeerden reeds te
onderzoeken welke andere voor- of nadelen tweetaligheid kan bieden op gebied van
gezondheid of functioneren. Er zijn diverse studies beschikbaar die de effecten van
tweetaligheid bestuderen.
In dit onderzoek zullen we de voordelen van tweetaligheid, meer bepaald de
voordelen voor het cognitief functioneren, onderzoeken. De meeste studies besluiten dat
tweetaligen beter scoren op cognitieve controle (e.g. Costa, Hernández, Costa-Faidella,
& Sebastián-Gallés, 2009; Martin-Rhee & Bialystok, 2008). Men ging er een tijd van
uit dat dit effectief een voordeel is, gezien de grote hoeveelheid studies die hier
evidentie voor bieden. Sommige recente studies trekken dit voordeel echter in twijfel en
beweren dat tweetalig voordeel niet bestaat (e.g. Kousaie & Phillips, 2012a, b; Paap &
Greenberg, 2013).
Een mogelijke verklaring voor de verschillende uitkomsten kan liggen in het feit
dat er in de meeste onderzoeken geen onderscheid wordt gemaakt tussen
verwervingsleeftijd en de duur van tweetaligheid (Kapa & Colombo, 2013).
Tweetaligen die een taal langer spreken zijn immers niet steeds diegenen die de taal het
2
vroegst verworven hebben. De cognitieve ontwikkeling hierbij is belangrijk omdat de
meeste studies waarbij kinderen worden getest wel voordelen aantonen, terwijl studies
bij volwassenen deze voordelen tegenspreken. Paap en Greenberg (2013) onderzochten
bijvoorbeeld studenten die op een latere leeftijd hun tweede taal verworven hadden en
niet vanaf hun geboorte. Als verwervingsleeftijd een effect zou hebben, zou dit een
mogelijke verklaring zijn waarom Paap en Greenberg (2013) geen voordeel vonden bij
tweetaligen. Bijgevolg willen we er dieper op ingaan en worden de effecten van
verwervingsleeftijd en de duur van tweetaligheid wel onderzocht.
In deze studie wordt eerst gekeken naar het effect van de duur van tweetaligheid
op cognitieve controle, daarbij houden we de verwervingsleeftijd tussen de groepen die
we vergelijken constant. In de tweede instantie wordt de duur van tweetaligheid in de
groepen gelijk gehouden maar worden kinderen onderzocht die een verschillende
verwervingsleeftijd hebben.
In wat volgt zal cognitieve controle worden gekaderd aan de hand van
wetenschappelijke literatuur. Hierbij wordt tevens een theoretisch kader gegeven dat
een verklaring kan bieden waarom tweetaligheid een positief effect zou hebben op
cognitieve controle. Daarna zal het huidig onderzoek worden uitgelegd en wordt de
gebruikte methode weergegeven. Uiteindelijk volgen de resultaten van het onderzoek en
de discussie.
3
Literatuurstudie
Cognitieve Controle
Cognitieve controle wordt ook wel executief functioneren of executieve controle
genoemd. Executieve functies verwijzen naar cognitieve functies op „hoger niveau‟ die
betrokken zijn bij de regulering en controle van cognitieve processen op „lager niveau‟
(Alvarez & Emory, 2006). Deze processen zijn verantwoordelijk voor de sturing van
doelgericht en complex gedrag, en omvatten vaardigheden die nodig zijn om plannen te
maken en doelen te bereiken. Daarnaast stellen executieve functies de persoon in staat
om informatie flexibel te gebruiken, abstract te denken en afleidingen te maken (Banich
& Compton, 2010).
Miyake en Friedman (2012) vonden evidentie voor drie componenten van
executieve functies, namelijk updating (het updaten van representaties in het
werkgeheugen), shifting (aandacht verschuiven tussen taken of mentale reeksen) en
inhibitie (onderdrukken van reacties). Deze drie latente variabelen zijn gecorreleerd, wat
evidentie biedt voor een hoger construct. Desondanks zijn ze van elkaar te
onderscheiden omdat ze niet volledig hetzelfde meten. Zo concluderen de onderzoekers
dat executieve functies zowel eenheid als verscheidenheid bevatten. Wanneer onderzoek
wordt uitgevoerd naar de cognitieve voordelen van tweetaligheid, is het belangrijk om
deze drie variabelen in gedachten te houden.
In deze masterproef wordt gefocust op de inhibitiecomponent van de executieve
functies. Inhibitie is een controlevaardigheid om, in het bijzonder bij misleidende
situaties, de aandacht selectief te richten op bepaalde aspecten van een bepaalde
representatie (Bialystok, Martin, & Viswanathan, 2005). De controle van aandacht zorgt
ervoor dat irrelevante of misleidende informatie genegeerd of onderdrukt wordt
(Carlson & Meltzoff, 2008). Het wordt echter moeilijker ervaren om de aandacht weg te
richten van een opvallende of gebruikelijke stimulus (Bialystok & Martin, 2004).
Er bestaat een verscheidenheid aan taken om cognitieve controle te meten.
Hieronder zullen de meest voorkomende kort besproken worden.
4
Stroop-taak. De Stroop-taak (Stroop, 1935) is een voorbeeld van een taak
waarbij inhibitie wordt gemeten. Bij deze taak wordt de opdracht gegeven om de kleur
van een woord zo snel mogelijk te benoemen. De moeilijkheid bij deze taak bestaat er in
dat deze woorden een bepaalde kleur zijn (bv. woorden “geel”, “blauw”) terwijl deze
woorden in een andere kleur worden geschreven (bv. het woord “geel” in het groen
geschreven). Figuur 1 illustreert de Stroop-taak.
Figuur 1. Illustratie Stroop-taak.
Simon-taak. Een andere manier om inhibitie te meten is met behulp van de
Simon-taak. Bij de Simon-taak (Simon, 1967) moeten de participanten reageren op de
kleur van een stimulus. Het is bijgevolg zo dat er aandacht moet gegeven worden aan de
kleur terwijl de plaats genegeerd moet worden (Morton & Harper, 2007). Bij een rode
(groene) stimulus moet op de rechterknop geduwd worden en bij een groene (rode)
stimulus op de linkerknop. Er is echter een distractor opgenomen in deze test, namelijk
de plaats waarop de stimuli verschijnen. Deze stimuli verschijnen ofwel aan de linker-
ofwel aan de rechterkant. Bij congruente trials zal de kleur overeenkomen met de plaats
waarop men moet duwen. De rode (groene) stimuli verschijnen dus aan de rechterkant.
Bij incongruente trials verschijnen de stimuli aan de omgekeerde kant. De groene (rode)
stimuli verschijnen dan aan de linkerkant. Deze congruente en de incongruente trials
worden tijdens het testen door elkaar aangeboden. De reactietijden zijn korter voor
congruente trials dan voor incongruente trials. Het verschil tussen de reactietijden van
de incongruente en de congruente trials wordt het conflicteffect of het Simon effect
genoemd (Simon & Berbaum, 1990). In Figuur 2 wordt de Simon-taak geïllustreerd.
5
Figuur 2. Illustratie Simon-taak.
Flanker-taak. Tijdens de Flanker-taak (Eriksen & Eriksen, 1974) moeten de
participanten hun aandacht selectief richten op een centrale stimulus die visueel wordt
weergegeven. Deze taak meet naast de selectieve aandacht tevens de inhibitie. Zo
moeten de deelnemers aangeven in welke richting de middelste stimulus wijst. Deze
stimulus is ofwel omringd door congruente trials (stimuli wijzend naar dezelfde
richting: < < < < < of > > > > > ) waar geen tegenstrijdige informatie is die men moet
negeren, ofwel door incongruente trials (stimuli wijzend naar tegenovergestelde
richting: < < > < < of > > < > >) waar wel tegenstrijdige informatie aanwezig is. Hierbij
zal op congruente trials een kortere reactietijd gegeven worden dan op incongruente
trials. Het conflicteffect of het Flanker effect is het verschil tussen de reactietijden van
de incongruente en de congruente trials (Costa et al., 2009).
Samengevat, wanneer in het vervolg van de studie over cognitieve controle
wordt gesproken, dan wordt hierbij gefocust op de inhibitiecomponent. Dit is de
vaardigheid om aandacht te controleren en tegenstrijdige of afleidende informatie te
negeren. Cognitieve controle stelt je in staat om irrelevante informatie te negeren en de
aandacht te richten op de gewenste informatie.
Tweetaligheid en Cognitieve Controle
Onderzoek heeft aangetoond dat tweetaligen beter scoren op cognitieve
controletaken dan eentaligen. Zowel bij de Simon-taak als bij de Flanker-taak genereren
tweetaligen kortere reactietijden, en dit zowel voor congruente als voor incongruente
trials. Daarbij is het conflicteffect, of het verschil in reactietijd tussen congruente en
Congruent Incongruent
6
incongruente trials, kleiner bij tweetaligen. Het vereist voor tweetaligen met andere
woorden minder moeite om tegenstrijdige informatie te negeren. Het voordeel van
tweetaligheid is niet beperkt tot deze twee cognitieve controletaken. Er wordt tevens een
voordeel gevonden bij andere taken die cognitieve controle meten (Bialystok, Craik,
Klein, & Viswanathan, 2004; Costa et al., 2009; Martin-Rhee & Bialystok, 2008).
Men vindt deze resultaten terug in verschillende studies en voor verschillende
leeftijdscategorieën, gaande van jonge kinderen tot ouderen (Bialystok et al., 2004;
Costa, Hernández, & Sebastián-Gallés, 2008; Martin-Rhee & Bialystok, 2008; Poulin-
Dubois, Blaye, Coutya, & Bialystok, 2011; Yoshida, Tran, Benitez, & Kuwabara,
2011). Een onderzoek van Bialystok et al. (2004) toont aan dat tweetaligheid het
cognitief verouderingsproces zou vertragen. Het verschil in reactietijden tussen oudere
eentaligen en tweetaligen is namelijk nog groter dan bij jongere mensen. Er is zelfs
evidentie dat tweetaligheid symptomen van dementie met minstens vier jaar uitstelt
(Bialystok, Craik, & Freedman, 2007).
Het Inhibitory Control model van Green (1998) is een vaak gebruikt model om
het voordeel van tweetaligheid op cognitieve controle te verklaren. Het model van
Green is gebaseerd op het controlesysteem Supervisory Attentional System van Shallice
en Burgess (1996) dat de activatie van schema‟s regelt. Een schema is een mentaal
conceptueel kader dat mensen construeren om een bepaalde taak te volbrengen.
Wanneer een taak in het verleden is uitgevoerd, kan een bijhorend schema opgehaald
worden en ligt dit aan de grondslag van automatische uitvoering. Wanneer men echter
geconfronteerd wordt met nieuwe situaties of problemen, ontbreekt deze automatische
controle. Bijgevolg zal het Supervisory Attentional System de opdracht geven om,
rekening houdend met de doelen van de taak, bestaande strategieën op te bouwen of aan
te passen. Daarbij regelt dit systeem de activatie van concurrerende schema‟s.
Green heeft hierop verder gebouwd. Volgens hem zou het Supervisory
Attentional System ook de activatie van concurrerende taalschema‟s regelen. Studies
tonen immers aan dat tweetaligen bij het gebruik van één taal toch beide taalsystemen
activeren (Brysbaert, 1998; Van Assche, Duyck, & Hartsuiker, 2012). Indien beide talen
tegelijk geactiveerd worden, leidt dit ertoe dat tweetaligen één van de talen moeten
onderdrukken om goed te kunnen presteren in de geselecteerde taal. Om deze reden
7
wordt dit model het Inhibitory Control model genoemd. Volgens dit model is het
mechanisme dat instaat voor de regeling van aandacht in cognitieve taken hetzelfde als
het mechanisme dat de aandacht vermindert van de ongewenste taal (Green, 1998). Het
inhibitiemechanisme is dus niet afhankelijk van het domein. De ervaring van het
managen van concurrerende talen wordt overgedragen naar andere domeinen die niet bij
taal betrokken zijn (Costa et al., 2008; Martin-Rhee & Bialystok 2008).
Deze bevindingen zouden kunnen verklaren waarom tweetaligen beter zijn in
cognitieve controle, specifiek bij de component waarbij informatie onderdrukt moet
worden. Gedurende de cognitieve controletaken is het vaak de bedoeling om een
bepaald aspect te negeren of te inhiberen en daarbij de aandacht selectief te richten op
het gewenste aspect van de stimuli (Bialystok et al., 2005). Dit effect wordt in
verschillende studies teruggevonden.
In wat volgt zullen we een aantal studies rond tweetaligheid en cognitieve
controle meer in de diepte bespreken.
Luk, De Sa en Bialystok (2011) onderzochten bijvoorbeeld met behulp van de
Flanker-taak de cognitieve controle bij twintigjarigen die ofwel vroeg tweetalig, ofwel
laat tweetalig werden. Zij definieerden vroeg tweetaligheid wanneer de persoon voor de
leeftijd van tien jaar actief tweetalig werd. Laat tweetaligen waren daarentegen personen
die tweetalig werden na de leeftijd van tien jaar. De resultaten die in dit onderzoek
worden gevonden zijn in lijn met eerdere onderzoeken naar cognitieve controle bij
tweetaligen. Zij vonden namelijk dat vroeg tweetaligen sneller reageerden op
incongruente trials. Zo correleerde het Flanker effect positief met de beginleeftijd van
tweetaligheid. Dit betekent dat hoe vroeger men tweetalig wordt, hoe kleiner het
Flanker effect is, wat neerkomt op betere cognitieve controle. In deze studie vond men
ook dat bekwaamheid in L2 (de tweede taal die men verworven heeft) negatief
gecorreleerd is met de leeftijd waarop men deze taal begon te spreken. Hoe vroeger je
L2 begint te spreken, hoe bekwamer je daarin zal zijn (Luk et al., 2011).
In een andere, gelijkaardige studie van Tao, Marzecová, Taft, Asanowicz en
Wodniecka (2011) definieerden de onderzoekers vroeg tweetaligheid wanneer L2 voor
de leeftijd van zes jaar verworven werd. Laat tweetaligheid werd beschreven als L2
8
verworven werd na de leeftijd van twaalf jaar. Ook in deze studie scoorden tweetaligen
beter op cognitieve controle dan eentaligen. Een belangrijk verschil tussen deze studie
en het onderzoek van Luk et al. (2011) is dat in deze studie laat tweetaligen betere
cognitieve controle hadden dan vroeg tweetaligen. De verklaring van dit effect door de
onderzoekers was dat laat tweetaligen de mogelijkheid hebben om in grotere mate
gebruik te maken van hun executief netwerk, dit om de interferentie tussen L1 en de
minder geautomatiseerde L2 te controleren. Een belangrijke opmerking bij deze studie
is dat vroeg tweetaligen minder gebalanceerd waren dan laat tweetaligen. Wanneer
hiervoor werd gecontroleerd, werd het voordeel voor laat tweetaligen gereduceerd. Dit
wijst er op dat gebalanceerde bekwaamheid een belangrijke rol speelt in cognitieve
controle bij tweetaligen. Dit is in lijn met de resultaten uit het onderzoek van Carlson en
Meltzoff (2008).
Andere studies tonen ook de rol van bekwaamheid aan. Naarmate men de taal
langer beheerst zal men logischerwijs bekwamer worden in deze taal. Uit onderzoek van
Carlson en Meltzoff (2008) is gebleken dat er een bepaald niveau van bekwaamheid van
de tweede taal (L2) moet zijn vooraleer er een effect zal bestaan van tweetaligheid op
cognitieve controle. Dit werd een decennium ervoor eveneens onderzocht en gevonden
in een studie van Bialystok en Majumder (1998).
Ook Bialystok en Barak (2011) vonden soortgelijke resultaten. Zij testten
kinderen uit immersiescholen en concludeerden dat de tijdsduur van een
immersieprogramma gerelateerd was aan de prestatie op cognitieve controle taken. Dit
wil zeggen dat men beter scoorde op cognitieve controle naargelang men langer
onderwijs kreeg in een immersieschool. Dit wijst alweer op het belang van de
bekwaamheid in de tweede taal.
Er zijn dus een aantal studies die aantonen dat tweetaligheid een voordeel
verschaft op cognitieve controle.
Paap en Greenberg (2013) vonden in hun onderzoek echter geen consistent
voordeel van tweetaligheid op cognitieve controle. Volgens de onderzoekers kan de
oorzaak in het niet vinden van dezelfde resultaten liggen in het feit dat er gebrek is aan
convergente validiteit, aangezien er taakspecifieke prestatieverschillen zijn. Effecten die
9
indicatoren veronderstellen te zijn van een specifiek cognitief proces in één taak
(bijvoorbeeld inhibitiecontrole in de Flanker-taak) zijn vaak niet in staat om de
individuele verschillen voor dezelfde indicator op een gerelateerde taak (bijvoorbeeld
inhibitiecontrole in de Simon-taak) te voorspellen. Er is met andere woorden een gebrek
aan consistente cross-taak correlatie. Dit ondermijnt de opvatting dat het een valide
indicator is van een domein-algemene vaardigheid.
Een tweede oorzaak kan liggen in de methodologie. Zo toonde Costa et al.
(2009) aan dat de proportie tussen congruente en incongruente trials cruciaal was om al
dan niet een voordeel van tweetaligheid te vinden. Het voordeel van tweetaligen was
daarbij eerder kortstondig aangezien dit enkel in beginnende blokken voorkwam en
verdween in latere blokken. Dit toont aan dat de methodologie een cruciale factor is van
een studie.
Een laatste oorzaak die Paap en Greenberg (2013) aanhaalden, was het gebrek
aan matching van verborgen demografische factoren in sommige studies. Zo bleek uit
een studie dat cultuur een ontzettend belangrijke rol speelt. Ze vonden dat Koreaans-
Engelse tweetaligen, die woonachtig zijn in Amerika, beter scoorden op cognitieve
controle dan eentalige Amerikanen. Ze vonden echter geen verschil tussen die
tweetaligen en Koreaanse eentaligen (Carlson & Choi, 2009).
Een belangrijke factor in de studies van Paap en Greenberg (2013) is dat hun
tweetaligheidsgroep vooral bestaat uit immigranten. Dit wil dus zeggen dat ze op een
latere leeftijd hun tweede taal verwierven.
Verder zijn er nog een aantal studies die geen tweetalig voordeel aantonen.
Kousaie en Phillips (2012a) onderzochten cognitieve controle aan de hand van een
Stroop-taak bij jongere en oudere een- en tweetaligen maar vonden geen cognitief
voordeel. In de studie van Kousaie en Phillips (2012b) werden zelfs verschillende taken
afgenomen, namelijk de Stoop-, Simon- en Flanker-taak bij jongvolwassenen maar ook
deze studie vond geen consistent voordeel voor de tweetaligen.
De voorgaande studies tonen aan dat het begrip 'tweetaligheid' niet zomaar
veralgemeend kan worden. Aangezien tweetaligen op meerdere dimensies kunnen
verschillen, is de ene tweetalige de andere niet. Daarom mogen tweetaligen niet zomaar
10
vergeleken worden. Bijgevolg is het methodologisch niet altijd gemakkelijk om effecten
van tweetaligheid te onderzoeken en staan wetenschappers vaak voor een grote
uitdaging. Grosjean (1998) gaf een aantal problemen die gepaard gaan met het
onderzoeken naar effecten van tweetaligheid. Ten eerste verwerven en gebruiken
mensen hun talen op verschillende manieren. Iedereen gebruikt taal namelijk voor
verschillende redenen, met verschillende mensen en in verschillende domeinen.
Vervolgens zijn mensen bijna nooit even vlot in beide talen. Als derde en laatste
probleem geeft hij aan dat sommigen net begonnen zijn met het verwerven van een taal
terwijl anderen wel perfect in staat zijn om zich uit te drukken in een taal. De duur van
tweetalige ervaring verschilt van persoon tot persoon. Daarbij varieert het repertoire
over tijd. Zo zal de taalvaardigheid variëren naargelang ook de omgeving en behoeftes
veranderen.
Door al deze verschillen is het van belang om het begrip tweetaligheid
voldoende af te bakenen. Daaruit kunnen we ook besluiten dat verschillende factoren,
zoals de verwervingsleeftijd en de duur van tweetaligheid een invloed kunnen hebben
op de effecten die men onderzoekt.
Huidig Onderzoek
In deze masterproef willen we de effecten van de duur van tweetalige ervaring
en van de verwervingsleeftijd expliciet uit elkaar trekken. Er zijn immers nog geen
studies uitgevoerd die deze effecten afzonderlijk trachten te onderzoeken. Vaak worden
deze twee effecten met elkaar verward waardoor het niet duidelijk is waaraan de
effecten van tweetaligen op cognitieve controle toe te schrijven zijn. De studies
onderscheiden voornamelijk vroeg tweetaligen en laat tweetaligen waardoor het niet
mogelijk is om te concluderen of het effect te maken heeft met de duur van
tweetaligheid, met de verwervingsleeftijd daarvan of met beiden. (Luk et al., 2011).
Ook Kapa en Colombo (2013) geven duidelijk aan dat ze niet weten waaraan dit effect
te wijten is.
Om deze effecten wel uit elkaar te halen, bestaat deze masterproef uit twee delen
die het effect van de duur en de verwervingsleeftijd apart onderzoeken.
11
Onderzoeksvraag 1. Eerst zullen we het effect van de duur van tweetaligheid
op cognitieve controle onderzoeken.
Uit de voorgaande studies wordt verwacht dat naarmate de duur van tweetalige
ervaringen stijgt, de cognitieve controle eveneens zal verhogen en men beter zal scoren
op taken die cognitieve controle meten. Om dit te onderzoeken zullen we eentaligen en
tweetaligen uit twee leeftijdsgroepen, namelijk kinderen uit het eerste leerjaar (± 6 jaar)
en kinderen uit het zesde leerjaar (± 12 jaar) vergelijken. Voor tweetaligen maken we
gebruik van gebalanceerde Nederlands-Frans tweetaligen. Dit wil zeggen dat ze, in
tegenstelling tot ongebalanceerde tweetaligen, beide talen perfect beheersen en dat ze
van beide talen veel gebruik maken. Gebalanceerde tweetaligen hebben met andere
woorden een gelijkaardige vaardigheid voor beide talen (Mindt et al., 2008). Daarnaast
zullen de tweetaligen uit beide leeftijdsgroepen tweetalig opgevoed zijn aangezien we
de verwervingsleeftijd constant willen houden. De duur van tweetaligheid zal wel
variëren. Voor kinderen uit het eerste leerjaar is dit zes jaar, terwijl dit voor kinderen uit
het zesde leerjaar twaalf jaar zal zijn. De eentaligen vormen de groepen waarmee de
tweetaligen worden vergeleken. Tabel 1 geeft een schematische weergave van de
groepen die we zullen vergelijken voor de eerste onderzoeksvraag.
Hypothese 1: Hoe langer de tweede taal gesproken wordt, hoe groter het
verschil tussen eentaligen en tweetaligen in cognitieve controle (groter verschil in
conflicteffect). Tweetaligen zullen een kleiner conflicteffect hebben dan eentaligen. Het
verschil in conflicteffect tussen een- en tweetaligen is dus groter in de oudere groep
(zesde leerjaar) dan in de jongere groep (eerste leerjaar).
12
Tabel 1
Schematische weergave van de groepen die vergeleken worden bij hypothese 1
Groep 1 Groep 2
± 6-jarigen
Eentalig
± 12-jarigen
Eentalig
Groep 3 Groep 4
± 6-jarigen
Vroeg tweetalig
Duur tweetaligheid: ± 6 jaar
± 12-jarigen
Vroeg tweetalig
Duur tweetaligheid: ± 12 jaar
Onderzoeksvraag 2. Vervolgens wordt het effect van de verwervingsleeftijd op
cognitieve controle onderzocht.
Om het effect van de verwervingsleeftijd te onderzoeken, worden
tweetaligheidsgroepen vergeleken die van elkaar verschillen in de leeftijd waarop de
tweede taal verworven werd. Wel zullen ze ongeveer even lang de tweede taal spreken.
We gebruiken gebalanceerde, vroeg tweetaligen uit het eerste leerjaar. Voor de groep
die later hun tweede taal verworven heeft, worden kinderen uit een immersieonderwijs
getest. Deze kinderen hebben hun tweede taal verworven tussen de leeftijd van vijf en
zes jaar. De duur zal echter niet verschillen aangezien beide tweetaligheidsgroepen hun
tweede taal rond zes jaar spreken.
Er wordt verwacht dat wanneer men een tweede taal vroeger verworven heeft, de
bekwaamheid beter zal zijn en dat de kinderen een betere balans zullen hebben tussen
de twee talen. Dit omdat ze hun tweede taal vroeg hebben verworven en omdat ze thuis
beide talen moeten spreken. Daarom zouden ze beter scoren dan tweetaligen die op een
latere leeftijd L2 verwierven. Hierbij zullen de tweetaligen vergeleken worden met de
eentaligen. Tabel 2 geeft een schematische weergave van de groepen die we zullen
vergelijken voor de tweede onderzoeksvraag.
Hypothese 2: Het conflicteffect is kleiner bij de kinderen die tweetalig opgevoed
zijn dan bij de kinderen die op een latere leeftijd de tweede taal hebben verworven.
13
Tabel 2
Schematische weergave van de groepen die vergeleken worden bij hypothese 2
Groep 1 Groep 2
± 6-jarigen
Eentalig
± 12-jarigen
Eentalig
Groep 3 Groep 5
± 6-jarigen
Vroeg tweetalig
Verwervingsleeftijd: 0-2 jaar
± 12-jarigen
Laat tweetalig
Verwervingsleeftijd: 5-6 jaar
Methode
Onderzoeksvraag 1
Participanten. Voor de eerste onderzoeksvraag werden 122 Belgische kinderen
van het eerste en het zesde leerjaar uit elf scholen en twee kinderopvangcentra getest.
Meer bepaald namen 60 eentaligen en 62 gebalanceerde Nederlands-Frans tweetaligen
deel aan de testen. Deze tweetaligen waren allemaal vroeg tweetaligen die voor de
leeftijd van drie jaar de tweede taal verwierven.
Dit experiment omvat in totaal vier verschillende groepen. In Tabel 3 worden de
demografische gegevens en de scores op Raven’s Progressive Matrices voor elk van de
groepen, uit beide onderzoeksvragen, weergegeven. Voor de eerste onderzoeksvraag
gaat dit over de eerste vier groepen. De eerste groep bestaat uit 29 eentalige kinderen
die in het eerste leerjaar zitten (12 meisjes en 17 jongens; gemiddelde leeftijd: 6,7 jaar).
31 eentalige kinderen uit het zesde leerjaar (16 meisjes en 15 jongens; gemiddelde
leeftijd: 11,5 jaar) vormen de tweede groep. De derde groep bestaat uit 30 vroeg
tweetalige kinderen uit het eerste leerjaar (17 meisjes en 13 jongens; gemiddelde
leeftijd: 6,6 jaar). Ten slotte werd de vierde en de laatste groep gevormd uit 32 vroeg
tweetalige kinderen uit het zesde leerjaar (21 meisjes en 11 jongens; gemiddelde
leeftijd: 11,8 jaar).
Materiaal en procedure. Vooraleer er gestart werd met de testen ondertekenden
de ouders een informed consent en vulden ze de vragenlijst in. Deze bevatte algemene
14
vragen zoals leeftijd en geslacht maar peilde ook uitgebreid naar de tweetaligheid.
Tevens werd er bevraagd of de kinderen eventueel lees- of leerproblemen hebben. Ook
het opleidingsniveau van de ouders werd bevraagd aangezien dit een belangrijke
indicator is van de socio-economische status (Winkleby, Jatulis, Frank, & Fortmann,
1992). In de bijlage is de volledige vragenlijst te vinden. Deze is deels gebaseerd op de
Language Experience and Proficiency Questionnaire (LEAP-Q) van Marian,
Blumenfeld en Kaushanskaya (2007).
De participanten legden in totaal drie testen af. De eerste twee waren de Simon-
taak en de Flanker-taak. Om de intelligentie van de kinderen in rekening te brengen en
daarvoor te controleren werd daarnaast de Raven’s Progressive Matrices afgenomen.
Dit is een visuele meerkeuze-intelligentietest die het redeneervermogen test en bestaat
uit een reeks patronen waarvan de moeilijkheidsgraad stijgt. De deelnemers moeten het
ontbrekend deel in het patroon zoeken en hebben daarbij keuze uit zes alternatieven.
Raven’s Coloured Progressive Matrices werd gebruikt voor de kinderen van het eerste
leerjaar. Deze test is specifiek ontworpen voor kinderen van vijf tot elf jaar en bestaat
uit drie sets (A, AB en C) van elk twaalf items en dus in totaal uit 36 items (Raven,
Court, & Raven, 1998). Voor de kinderen uit het zesde leerjaar werd gebruik gemaakt
van Raven’s Standard Progressive Matrices (Raven, 2000). Er werd voor dit instrument
geopteerd omdat de gekleurde versie die gebruikt werd voor de kinderen uit het eerste
leerjaar waarschijnlijk niet genoeg zou differentiëren, aangezien de moeilijkheidsgraad
lager is. Door de grote hoeveelheid van items en de lange invultijd werd ervoor gekozen
om de verkorte versie van de test te gebruiken die eveneens een goede maat is van
intelligentie (Van der Elst et al., 2013). De verkorte versie bestaat uit drie sets (B, C en
D) van eveneens elk twaalf items. Aangezien er verschillende versies werden gebruikt
en de normscores anders liggen voor beide versies, werden enkel de ruwe scores (score
op 36) berekend.
15
Tabel 3
Gerapporteerde demografische data en de score op Raven's Matrices per groep
GROEP 1
1e leerjaar
eentalig
GROEP 2
6e leerjaar
eentalig
GROEP 3
1e leerjaar
tweetalig
GROEP 4
6e leerjaar
tweetalig
GROEP 5
6e leerjaar
immersie
N 29 31 30 32 20
Jongen/meisje ratio 17/12 15/16 13/17 11/21 6/14
Leeftijd (in jaar) 6.7 (.3) 11.5 (.3) 6.6 (.3) 11.8 (.5) 11.7 (.7)
Raven(score op 36) 23.7 (3.9) 24.4 (4.8) 28.3 (4.3) 27.5 (4.1) 28 (4.8)
Verwervingsleeftijd taal 1 0-2 0-2 0-2 0-2 0-2
Bekwaamheid taal 11 4 3.43 4 3.53 4
Verwervingsleeftijd taal 2 0-2 0-2 5-6
Bekwaamheid taal 21 3.1 (0.9) 3.4 (0.6) 2.5 (0.5)
Diploma Moeder2 2.6 (0.6) 2.6 (0.6) 2.7 (0.5) 2.3 (0.7) 2.4 (0.5)
Diploma Vader2 2.6 (0.7) 2.6 (0.5) 2.7 (0.5) 2.5 (0.6) 2.4 (0.6)
Aantal scholen uit doel 5 5 8 7 2
Noot. 1
Bekwaamheid werd bevraagd op een 4-punts Likertschaal
2 1= Lager onderwijs, 2=Secundair onderwijs, 3= Hogeschool/Universiteit
16
Stimuli en Design. De cognitieve controletaken (Simon- en Flanker-taak)
werden uitgevoerd op een IBM computer van vijftien inch. Het experiment draaide op
het softwareprogramma Tscope.
Simon-taak. Zoals eerder vermeld moeten de participanten bij een Simon-taak
zo snel mogelijk reageren op een stimulus. Er moet op een rechterknop geduwd worden
(letter „p‟ op het toetsenbord) indien er een rode (groene) stimulus verschijnt en op de
linkerknop (letter „a‟) bij een groene (rode) stimulus. De respons mapping werd
gecontrabalanceerd. Dit wil zeggen dat sommige participanten rechts (links) moesten
drukken bij groene stimuli terwijl andere participanten rechts (links) moesten drukken
bij rode stimuli. In deze studie bestond de Simon-taak uit 120 trials. Eerst kregen de
kinderen een blok van tien trials die hen de kans gaf om in te oefenen en na te gaan of
ze de opdracht begrepen. Vervolgens volgden drie experimentele condities van telkens
40 trials. Daartussen konden de kinderen een pauze inlassen indien ze dit nodig achtten.
De procedure van de Simon-taak is als volgt: in het begin wordt een fixatiekruis
(+) gepresenteerd gedurende 600 milliseconden. Nadien volgt een leeg scherm.
Vervolgens verschijnt de stimulus gedurende maximum 2500 milliseconden. Indien de
reactie langer duurt dan 2500 milliseconden wordt dit gerekend als een fout en gaat de
test verder. Het inter-trial interval, of de tijd tussen de respons en de volgende target
bedroeg 500 milliseconden. De volgorde van alle trials, zowel de congruente als de
incongruente, werd willekeurig bepaald en de test bevatte evenveel congruente (n=60)
als incongruente (n=60) trials. Figuur 3 geeft het experimenteel design van de Simon-
taak weer.
17
Figuur 3. Experimenteel design van de Simon-taak.
Flanker-taak. Nadien voerden de participanten een Flanker-taak uit. De
participanten moesten hierbij zo snel mogelijk aangeven welke richting de middelste
stimulus uitwijst. Wanneer deze stimulus naar de linkerkant wijst, moet de deelnemer
op de linkerknop duwen (letter „a‟ op het toetsenbord) en bij een stimulus die de
rechterkant uit wijst, op de rechterknop (letter „p‟). Ook bij deze taak was er eerst een
oefenblok bestaande uit tien trials. Zodra de oefenblokken afgerond waren en de
participant de opdracht begrepen had, startten de drie experimentele blokken die elk 40
trials telden. Elke trial begon met een fixatie (+) van 600 milliseconden en een leeg
scherm dat daarop volgde. De deelnemers kregen de stimulus 2500 milliseconden te
zien, tenzij ze sneller antwoordden. De inter-trial interval bedroeg 500 milliseconden.
Gedurende deze test werden congruente (n=60) en incongruente (n=60) trials
willekeurig door elkaar getoond. In Figuur 4 staat het experimenteel design van de
Flanker-taak weergegeven.
Fixatie
600 ms +
Stimulus
maximum 2500 ms
Inter-trial interval
500 ms
18
.........................................................................................................................................
Figuur 4. Experimenteel design van de Flanker-taak.
Onderzoeksvraag 2
Participanten. In de tweede onderzoeksvraag participeerden 110 eveneens
Belgische kinderen. Er werden 60 eentalige en 50 tweetalige kinderen getest. In deze
studie waren de tweetaligen eveneens Nederlands-Frans tweetalig. De resultaten van de
eerste drie groepen (groep 1-3) uit de vorige onderzoeksvraag zijn hier volledig
overgenomen. Enkel de laatste groep (groep 5) was verschillend. Deze bevatte twintig
tweetalige kinderen (14 meisjes, 6 jongens; gemiddelde leeftijd: 11,7 jaar) uit het zesde
leerjaar (uit twee immersiescholen) die hun tweede taal (Nederlands in hun geval) op
latere leeftijd, gemiddeld op een leeftijd van vijf tot zes jaar, hadden verworven in een
verplichte, schoolse context. Dit wil zeggen dat ze Frans spreken met hun ouders en op
school onderwijs krijgen in beide talen. Tabel 3 geeft de beschrijvende statistieken voor
elk van deze groepen weer (groepen 1-3 en 5).
Materiaal en procedure. Het materiaal en de procedure die in de tweede studie
werden gebruikt zijn analoog aan deze uit de eerste studie. De informed consent en de
vragenlijst werden vooraf ingevuld door de ouders vooraleer gestart kon worden met de
testen. Eerst kregen de kinderen de Simon-taak voorgeschoteld, vervolgens de Flanker-
taak om dan te eindigen met Raven’s Progressive Matrices.
+
<<<<<
Fixatie
600 ms
Stimulus
maximum 2500 ms
Inter-trial interval
500 ms
19
Controlevariabelen. In beide onderzoeksvragen werd gecontroleerd voor de
leeftijd, het geslacht, de intelligentie, de bekwaamheid in een taal en de socio-
economische status (die nagegaan werd via het opleidingsniveau van de ouders).
Resultaten
Er werd één participant van de eentaligheidsgroep uit het eerste leerjaar
weggelaten uit de analyses, omdat deze zowel voor de Simon-taak als voor de Flanker-
taak minder dan de helft van de stimuli correct had.
Data-analyses
Foutieve trials (9,6% bij de Simon-taak en 15% bij de Flanker-taak) werden uit
de analyses gehaald, alsook de reactietijden die meer dan 2,5 SD afweken van het
gemiddelde van een participant (bij de Simon-taak was dit 2,9% en bij de Flanker-taak
2,6% van de trials). Voor beide experimenten werd een Repeated Measures ANOVA
uitgevoerd waarbij congruentie als binnen-subject factor met twee levels (congruent en
incongruent) werd opgenomen, en taalgroep en leeftijdsgroep als categorische, tussen-
subject factoren. Leeftijd werd opgedeeld in twee categorieën: kinderen uit het eerste
leerjaar en kinderen uit het zesde leerjaar. Ook de taalgroep bestond uit twee
categorieën, namelijk eentaligen en tweetaligen. De afhankelijke variabelen waren de
gemiddelde reactietijden op incongruente en congruente trials, het proportioneel
conflicteffect (conflicteffect gedeeld door de gemiddelde reactietijd), alsook de
percentages van de correcte trials. Vervolgens werd nagegaan of er significante
verschillen waren tussen de taalgroepen in het eerste leerjaar en het zesde leerjaar aan
de hand van geplande tweezijdige paarsgewijze vergelijkingen.
Demografische Data
In Tabel 4 worden de significanties van de verschillen tussen de groepen
gepresenteerd. Daarin worden drie vergelijkingen gemaakt: het verschil tussen eentalig
en tweetalig opgevoede kinderen uit het eerste leerjaar, het verschil tussen eentalig en
tweetalig opgevoede kinderen uit het zesde leerjaar en het verschil tussen eentalige en
tweetalige kinderen uit het zesde leerjaar in een immersieonderwijs. Deze
vergelijkingen zijn nodig om de onderzoeksvragen te testen en er wordt voor de
20
controlevariabelen dus voornamelijk gefocust op verschillen tussen de groepen die
onderling vergeleken worden.
Geslacht. Het percentage meisjes en jongens verschilde niet significant tussen
de groepen (2(4, n = 142) = 5.56, p = .23).
Leeftijd. Voor de leeftijd zien we een significant verschil tussen de groepen
(F(4,141) = 1168.25, p < .001. Tussen de twee groepen uit het eerste leerjaar (t(137) =
.73, p = .47), alsook tussen de eentalige kinderen uit het zesde leerjaar en de kinderen
uit het immersieonderwijs (t(137) = -1.11, p = .27) zijn er geen significante verschillen.
Het leeftijdsverschil tussen de eentalig en tweetalig opgevoede kinderen uit het zesde is
wel significant (t(137) = -2.59, p = .01). De tweetaligen zijn iets ouder (0.3 jaar) dan de
eentaligen.
Intelligentie. We zien significante verschillen tussen de vijf groepen (F(4,141) =
6.95, p < .001) voor de scores van Raven’s Matrices. Dit heeft echter te maken met het
leeftijdsverschil aangezien we de ruwe scores op deze test gebruiken en niet de
normscores. Daarbij worden geen significante verschillen gevonden tussen de groepen
die vergeleken zullen worden (t(137) = -.60, p = .55 voor de een- en tweetaligen uit het
eerste leerjaar, t(137) = .78, p = .44 voor de een- en tweetalig opgevoede kinderen uit
het zesde en t(137) = .30, p = .77 voor een- en tweetalige kinderen in een
immersieonderwijs uit het zesde leerjaar).
Taalvaardigheid. Taalvaardigheid werd gerapporteerd door de ouders. Voor de
vaardigheid van de eerste taal zien we significante verschillen tussen de groepen
(F(4,141) = 18.68, p < .001). De eentaligen hebben gemiddeld een betere
taalvaardigheid dan de tweetaligen (t(29) = 6.16, p < .001 voor de vergelijking tussen de
taalgroepen in het eerste leerjaar en t(31) = 4.68, p < .001 voor het verschil tussen een-
en tweetalig opgevoede kinderen uit het zesde leerjaar). Aangezien alle kinderen uit het
zesde leerjaar de hoogste score rapporteerden op hun taalvaardigheid in de eerste taal,
was er geen verschil tussen tweetalige kinderen uit immersieonderwijs en eentalige
kinderen. Voor de taalvaardigheid in de tweede taal was er een significant verschil
tussen de tweetalig opgevoede kinderen uit het zesde leerjaar en kinderen van dezelfde
21
leeftijd in het immersieonderwijs (F(1,51) = 36.36, p < .001). Bij tweetalig opgevoede
kinderen was de taalvaardigheid in de tweede taal groter.
Opleiding ouders. Zowel het opleidingsniveau van de moeder (F(4,141) = 1.82,
p = .13) als dat van de vader (F(4,137) = .80, p = .53) verschilde niet significant tussen
de vijf groepen. Ook bij geplande tweezijdige paarsgewijze vergelijkingen zien we geen
verschillen tussen de groepen die vergeleken worden om de onderzoeksvragen te
beantwoorden.
22
Tabel 4
Verschillen in demografische data en hun significanties tussen de groepen die vergeleken worden
Noot. *p ≤ .05,
** p ≤ .01,
***p ≤ .001, # geen verschil want allen hebben dezelfde score
ET = eentalig, TT = tweetalig
1
e ET - 1
e TT opgevoed
Groep 1 vs. 3
6e ET - 6
e TT opgevoed
Groep 2 vs. 4
6e ET - 6
e TT immersie
Groep 2 vs. 5
Geslacht t(137) = -1.19 t(137) = -1.12 t(137) = -1.30
Leeftijd t(137) = .73 t(137) = -2.59* t(137) = -1.11
Intelligentie t(137) = -.60 t(137) = .78 t(137) = .30
Taal 1 vaardigheid t(29) = 6.16***
t(31) = 4.68***
#
Opleiding moeder t(137) = -.99 t(137) = 1.64 t(137) = 1.10
Opleiding vader t(133) = -.67 t(133) = .35 t(133) = 1.31
23
Onderzoeksvraag 1
Simon-taak. Het hoofdeffect van congruentie was significant (F(1,118) =
160.83, p < .001, ηp2
= .58). De gemiddelde reactietijden voor de congruente en
incongruente trials zijn terug te vinden in Figuur 5. Er werden significante interacties
gevonden tussen congruentie en leeftijdsgroep (F(1,118) = 13.29, p < .001, ηp2
= .10) en
tussen congruentie, taalgroep en leeftijdsgroep (F(1,118) = 5.14, p = .03, ηp2
= .04). De
interactie tussen congruentie en taalgroep was echter niet significant (F(1,118) = 1.38, p
= .24, ηp2
= .01). Vervolgens werden geplande tweezijdige paarsgewijze vergelijkingen
uitgevoerd voor de reactietijden van de congruente en de incongruente trials, het
proportioneel Simon effect (verhouding tussen het Simon effect en de gemiddelde
reactietijd) en het percentage correcte trials. Voor de congruente trials zien we zowel in
het eerste leerjaar (t(48.219) = 1.21, p = .23) als in het zesde leerjaar (t(59.759) = 1.42,
p = .16) geen verschil tussen de taalgroepen. Voor de reactietijden op de incongruente
trials zien we echter een marginaal significant effect in het zesde leerjaar (t(56.069) =
1.83, p = .07). De tweetaligen uit het zesde leerjaar zijn sneller op de incongruente trials
dan de eentaligen. Voor het proportioneel Simon effect is er een significant verschil
tussen de kinderen uit het eerste leerjaar (t(118) = -2.40, p = .02). De eentaligen hebben
hier echter een kleiner conflicteffect dan de tweetaligen, wat tegen de verwachtingen in
gaat. Het proportioneel Simon effect wordt geïllustreerd in Figuur 6. Er werd daarbij
nagegaan of een kleiner conflicteffect niet ten koste ging van de accuraatheid. Voor het
zesde leerjaar werd geen verschil gevonden tussen de taalgroepen (t(118) = -.89, p = .38
voor aantal correcte incongruente en t(118) = -.86, p = .39 voor het aantal correcte
congruente trials), maar in het eerste leerjaar is er wel een significant verschil. De
eentaligen maakten minder fouten op de incongruente trials dan de tweetaligen (t(118) =
2.12, p = .04). Figuur 7 geeft de accuraatheid weer voor de congruente en incongruente
trials.
Samengevat vinden we dus dat de eentaligen uit het eerste leerjaar een kleiner
conflicteffect vertonen en minder fouten maken op de incongruente trials. In het zesde
leerjaar zien we een snellere reactietijd voor de incongruente trials. Dit effect is echter
marginaal significant.
24
Figuur 5. Onderzoeksvraag 1. Reactietijden op congruente en incongruente trials bij de
Simon-taak. Foutenbalken representeren de standaardfout.
Figuur 6. Onderzoeksvraag 1. Proportioneel Simon effect. Foutenbalken representeren
de standaardfout.
500
550
600
650
700
750
800
850
900
950
1000
Groep 1
1e leerjaar
eentalig
Groep 3
1e leerjaar
tweetalig
Groep 2
6e leerjaar
eentalig
Groep 4
6e leerjaar
tweetalig
Gem
idd
eld
e re
act
ieti
jden
Incongruent
Congruent#
0
2
4
6
8
10
12
14
Groep 1
1e leerjaar
eentalig
Groep 3
1e leerjaar
tweetalig
Groep 2
6e leerjaar
eentalig
Groep 4
6e leerjaar
tweetalig
Pro
port
ion
eel
con
flic
teff
ect
*
25
Figuur 7. Onderzoeksvraag 1. Percentage correct voor congruente en incongruente trials
in de Simon-taak. Foutenbalken representeren de standaardfout.
Flanker-taak. Het hoofdeffect van congruentie was significant (F(1,118) =
153.24, p = .001, ηp2
= .57). Figuur 8 geeft de gemiddelde reactietijden voor de
congruente en incongruente trials in alle groepen weer. De interactie tussen congruentie
en leeftijdsgroep was significant (F(1,118) = 11.24, p = .001, ηp2
= .09) maar de
interactie tussen congruentie en taalgroep was dat niet (F(1,118) = .45. p = .50, ηp2
=
.00). Dit is in overeenstemming met de resultaten van de Simon-taak. De drieweg
interactie daarentegen tussen congruentie, leeftijdsgroep en taalgroep was niet
significant (F(1,118) = 1.79, p = .18, ηp2
= .02). Vervolgens werden de groepen
vergeleken met geplande tweezijdige paarsgewijze vergelijkingen. Er werden geen
verschillen gevonden tussen de taalgroepen voor de congruente trials. Voor de
incongruente trials was er wel een significant verschil tussen de taalgroepen uit het
zesde leerjaar (t(60.798) = 2.09, p = .04) terug te vinden. De kinderen uit het zesde
leerjaar die tweetalig opgevoed zijn, hebben een kleinere reactietijd op incongruente
trials. Ook zien we een significant verschil in het voordeel van de tweetaligen uit het
zesde leerjaar in het conflicteffect (t(60.974) = 3.38, p = .001, zie Figuur 9). De
eentaligen in het zesde leerjaar maken wel significant minder fouten bij de congruente
trials (t(47.944) = 2.04, p = .05). Figuur 10 toont de percentages van de correcte trials
op congruente en incongruente trials.
75
77
79
81
83
85
87
89
91
93
95
Groep 1
1e leerjaar
eentalig
Groep 3
1e leerjaar
tweetalig
Groep 2
6e leerjaar
eentalig
Groep 4
6e leerjaar
tweetalig
Per
cen
tage
corr
ect
Incongruent
Congruent
*
26
De resultaten voor het Flanker effect tonen aan dat tweetaligen uit het zesde
leerjaar een snellere reactietijd op de incongruente trials en een kleiner conflicteffect
hebben. De eentaligen uit het zesde leerjaar maken minder fouten op de congruente
trials.
Figuur 8. Onderzoeksvraag 1. Reactietijden op congruente en incongruente trials bij de
Flanker-taak. Foutenbalken representeren de standaardfout.
Figuur 9. Onderzoeksvraag 1. Proportioneel Flanker effect. Foutenbalken representeren
de standaardfout.
500
600
700
800
900
1000
1100
1200
1300
Groep 1
1e leerjaar
eentalig
Groep 3
1e leerjaar
tweetalig
Groep 2
6e leerjaar
eentalig
Groep 4
6e leerjaar
tweetalig
Gem
idd
eld
e re
act
ieti
jd
Incongruent
Congruent*
10
12
14
16
18
20
22
24
Groep 1
1e leerjaar
eentalig
Groep 3
1e leerjaar
tweetalig
Groep 2
6e leerjaar
eentalig
Groep 4
6e leerjaar
tweetalig
Pro
port
ion
eel
con
flic
teff
ect
***
27
Figuur 10. Onderzoeksvraag 1. Percentage correct voor congruente en incongruente
trials in de Flanker-taak. Foutenbalken representeren de standaardfout.
Discussie. De eerste hypothese stelde dat de duur van tweetaligheid een effect
heeft op cognitieve controle. Bij de Simon-taak zien we dat er in het eerste leerjaar een
kleiner Simon effect is bij de eentaligen, en dat de eentaligen minder fouten maken op
de incongruente trials. Voor de tweetaligen uit het zesde leerjaar is er een marginaal
significant verschil gevonden in de reactietijd op incongruente trials, in hun voordeel.
Daarnaast blijkt uit de Flanker-taak dat tweetalige kinderen uit het zesde leerjaar een
significant kleinere Flanker effect hebben, en dat de reactietijden op incongruente trials
significant korter zijn. In het eerste leerjaar zijn er bij de Flanker-taak geen verschillen
gevonden tussen eentaligen en tweetaligen.
Het lijkt er dus op dat de duur van tweetalige ervaring een rol zou kunnen spelen
bij cognitieve controle. In het eerste leerjaar vinden we nog weinig verschillen, enkel
het conflicteffect is kleiner bij de eentaligen. Naarmate men de tweede taal langer
spreekt, wordt er wel een significant effect gevonden in het voordeel van de
tweetaligen. Het conflicteffect voor de Flanker-taak, alsook de reactietijd op
incongruente trials (die net meer cognitieve controle vragen) voor beide taken zijn
kleiner bij de tweetaligen. De resultaten moeten wel met voorzichtigheid geïnterpreteerd
worden aangezien de tweetalige kinderen uit het zesde leerjaar iets ouder waren dan de
eentaligen.
55
60
65
70
75
80
85
90
95
100
Groep 1
1e leerjaar
eentalig
Groep 3
1e leerjaar
tweetalig
Groep 2
6e leerjaar
eentalig
Groep 4
6e leerjaar
tweetalig
Per
cen
tage
corr
ect
Incongruent
Congruent
*
28
Onderzoeksvraag 2
Simon-taak. Het hoofdeffect van congruentie is significant (F(1,106) = 129.17,
p < .001, ηp2
= .55). In Figuur 11 staan de gemiddelde reactietijden voor de congruente
en incongruente trials. Er werd een significante interactie tussen congruentie en
leeftijdsgroep gevonden (F(1,106) = 9.55, p = .003, ηp2
= .08) en een marginaal
significante drieweg interactie tussen congruentie, taalgroep en leeftijdsgroep (F(1,106)
= 3.49, p = .06, ηp2
= .03). De interactie tussen congruentie en taalgroep was echter niet
significant (F(1,106) = 1.39, p = .24, ηp2
= .01). Aangezien de kinderen uit het eerste
leerjaar dezelfde zijn, bekomen we dezelfde resultaten. De eentaligen hebben daar een
kleiner conflicteffect en maken minder fouten op de incongruente trials. Wanneer we de
eentalige kinderen uit het zesde leerjaar en de tweetalige kinderen uit het zesde leerjaar
immersieonderwijs vergelijken, zien we geen enkel significant verschil, zowel op de
incongruente en congruente trials (Figuur 11), het proportioneel Simon effect (Figuur
12), als voor de accuraatheid bij incongruente en congruente trials (Figuur 13).
Figuur 11. Onderzoeksvraag 2. Reactietijden op congruente en incongruente trials bij de
Simon-taak. Foutenbalken representeren de standaardfout.
500
550
600
650
700
750
800
850
900
950
1000
Groep 1
1e leerjaar
eentalig
Groep 3
1e leerjaar
tweetalig
Groep 2
6e leerjaar
eentalig
Groep 5
6e leerjaar
immersie
Gem
idd
eld
e re
act
ieti
jd
Incongruent
Congruent
29
Figuur 12. Onderzoeksvraag 2. Proportioneel Simon effect. Foutenbalken representeren
de standaardfout.
Figuur 13. Onderzoeksvraag 2. Percentage correct voor congruente en incongruente
trials in de Simon-taak. Foutenbalken representeren de standaardfout.
Flanker-taak. Het hoofdeffect van congruentie was significant (F(1,106) =
128.63, p < .001, ηp2 = .55). Figuur 14 geeft de gemiddelde reactietijden voor alle
2
4
6
8
10
12
14
Groep 1
1e leerjaar
eentalig
Groep 3
1e leerjaar
tweetalig
Groep 2
6e leerjaar
eentalig
Groep 5
6e leerjaar
immersie
Pro
port
ion
eel
con
flic
tefe
fct
*
75
77
79
81
83
85
87
89
91
93
95
Groep 1
1e leerjaar
eentalig
Groep 3
1e leerjaar
tweetalig
Groep 2
6e leerjaar
eentalig
Groep 5
6e leerjaar
immersie
Per
cen
tage
corr
ect
Incongruent
Congruent
*
30
groepen weer. Er werden echter geen significante interactie-effecten gevonden. De
interactie tussen congruentie en leeftijdsgroep was enkel marginaal significant (F(1,106)
= 3.27, p = .07, ηp2 = .03). De interactie tussen congruentie en taalgroep was niet
significant (F(1,106) = .19. p = .67, ηp2 = .00). De drieweg interactie tussen congruentie,
leeftijdsgroep en taalgroep was eveneens niet significant (F(1,106) = .02, p = .90, ηp2 =
.00). Gepaarde tweezijdige paarsgewijze vergelijkingen geven ook geen significante
verschillen voor de reactietijden (Figuur 14) van de incongruente en congruente trials.
Voor het proportioneel Flanker effect zien we ook geen verschillen. Proportioneel
Flanker effect staat geïllustreerd in Figuur 15. Figuur 16 geeft de gemiddelde
accuraatheid tussen de groepen weer voor de incongruente en congruente trials. Ook
deze was niet significant verschillend tussen de taalgroepen.
Figuur 14. Onderzoeksvraag 2. Reactietijden op congruente en incongruente trials bij de
Flanker-taak. Foutenbalken representeren de standaardfout.
500
600
700
800
900
1000
1100
1200
1300
Groep 1
1e leerjaar
eentalig
Groep 3
1e leerjaar
tweetalig
Groep 2
6e leerjaar
eentalig
Groep 5
6e leerjaar
immersie
Gem
idd
eld
e re
act
ieti
jd
Incongruent
Congruent
31
Figuur 15. Onderzoeksvraag 2. Proportioneel Flanker effect. Foutenbalken
representeren de standaardfout.
Figuur 16. Onderzoeksvraag 2. Percentage correct voor congruente en incongruente
trials in de Flanker-taak. Foutenbalken representeren de standaardfout.
10
12
14
16
18
20
22
24
26
28
Groep 1
1e leerjaar
eentalig
Groep 3
1e leerjaar
tweetalig
Groep 2
6e leerjaar
eentalig
Groep 5
6e leerjaar
immersie
Pro
port
ion
eel
con
flic
teff
ect
55
60
65
70
75
80
85
90
95
100
Groep 1
1e leerjaar
eentalig
Groep 3
1e leerjaar
tweetalig
Groep 2
6e leerjaar
eentalig
Groep 5
6e leerjaar
immersie
Per
cen
tage
corr
ect
Incongruent
Congruent
32
Discussie. Volgens de tweede hypothese zou de verwervingsleeftijd een effect
hebben op cognitieve controle. Tweetalige kinderen die hun taal vroeg verwierven
zouden betere cognitieve controle hebben en een kleiner conflicteffect. Enkel in het
eerste leerjaar is er een voordeel voor de eentaligen voor het Simon effect en de
accuraatheid op incongruente trials voor de Simon-taak. Voor de rest vinden we geen
enkel significant verschil tussen eentalige en tweetalige kinderen. Er zijn dus geen
significante effecten die het effect van verwervingsleeftijd bevestigen. Onze studie vindt
met andere woorden geen effect van verwervingsleeftijd.
In Tabel 5 wordt een samenvattend overzicht gegeven van de verschillen tussen
de vergeleken groepen en de significanties.
33
Tabel 5
Overzicht van de verschillen tussen de groepen en de significanties op de Simon- en Flanker-taak
Noot. #
p ≤ .1, *p ≤ .05,
** p ≤ .01,
***p ≤ .001
ET = voordeel voor eentaligen,
TT = voordeel voor tweetaligen
1e ET - 1
e TT opgevoed
Groep 1 vs. 3
6e ET - 6
e TT opgevoed
Groep 2 vs. 4
6e ET - 6
e TT immersie
Groep 2 vs. 5
Simon-taak
RT incongruente trials t(49.431) = .42 t(56.069) = 1.83#,TT
t(29.134) = -.17
RT congruente trials t(48.219) = 1.21 t(59.759) = 1.42 t(28.108) = -.34
Proportioneel Simon effect t(118) = -2.40*,ET
t(118) = .51 t(106) = .44
% correcte incongruente trials t(118) = 2.12*,ET
t(118) = -.89 t(106) = -.59
% correcte congruente trials t(118) = 1.02 t(118) = -.86 t(106) = -.26
Flanker-taak
RT incongruente trials t(54.268) = .24 t(60.798) = 2.09*,TT
t(29.181) = -1.26
RT congruente trials t(55.625) = .66 t(57.235) = .86 t(27.434) = -1.47
Proportioneel Flanker effect t(55.346) = -.31 t(60.974) = 3.38***,TT
t(21.942) = -.12
% correcte incongruente trials t(54.964) = .10 t(60.727) = -.21 t(20.513) = 1.54
% correcte congruente trials t(51.017) = -.53 t(47.944) = 2.04*,TT
t(20.478) = 1.61
34
Algemene discussie
Bespreking Studie
Er zijn een aantal studies uitgevoerd die aantonen dat tweetaligen beter scoren
op cognitieve controletaken dan eentaligen (Bialystok et al., 2004; Costa et al., 2008;
Martin-Rhee & Bialystok, 2008; Poulin-Dubois et al., 2011; Yoshida et al., 2011). Toch
zijn er recente studies die deze effecten niet vinden (Kousaie & Phillips, 2012a, b; Paap
& Greenberg, 2013). Opmerkelijk is dat geen enkele van deze studies een onderscheid
maakt tussen de leeftijd waarop de tweede taal verworven werd en de duur van
tweetalige ervaring. Deze effecten worden immers met elkaar verward.
Deze studie is de eerste die de effecten van de duur van tweetaligheid en de
verwervingsleeftijd wel uit elkaar heeft gehaald door groepen te vergelijken die enkel
op één van deze aspecten verschillen. De eerste onderzoeksvraag ging na of de duur van
tweetaligheid een effect heeft. Dit werd onderzocht door groepen te vergelijken die
enkel verschillen in duur van tweetaligheid (zes vs. twaalf jaar) en waarbij de
verwervingsleeftijd constant werd gehouden, namelijk kinderen die tweetalig opgevoed
zijn. In de tweede onderzoeksvraag werd het effect van de verwervingsleeftijd nagegaan
door groepen te vergelijken die verschilden in de verwervingsleeftijd (tweetalig
opgevoed vs. tweede taal verworven in een immersieonderwijs tussen de leeftijd van
vijf en zes jaar). Daarbij werd de duur gelijk gehouden, namelijk zes jaar. Cognitieve
controle werd nagegaan met behulp van de Simon-taak en de Flanker-taak.
De gevonden resultaten geven ondersteuning voor de eerste onderzoeksvraag,
namelijk voor het effect van de duur van tweetaligheid. Voor de Simon-taak is in het
eerste leerjaar het proportioneel conflicteffect kleiner en de accuraatheid op de
incongruente trials groter voor de eentaligen. Wanneer we echter kijken naar het zesde
leerjaar zijn er enkel significante effecten in het voordeel van de tweetaligen. Zo hebben
ze een kortere reactietijd op de incongruente trials op beide taken. Bij de Flanker-taak
zien we daarenboven een kleiner conflicteffect en grotere accuraatheid bij de
congruente trials. Kortom, hoe langer men tweetalig is, hoe meer evidentie er wordt
gevonden voor het tweetalig voordeel.
35
Het voordeel van de eentalige kinderen uit het eerste leerjaar op het Simon effect
is logisch te verklaren. In feite kunnen we zelfs niet besluiten dat eentaligen beter
scoren, aangezien de tweetalige kinderen zowel voor incongruente als voor congruente
trials een lagere reactietijd hebben. Hun conflicteffect is echter groter omdat hun
reactietijd op congruente trials een stuk lager is. Aangezien het conflicteffect het
verschil is tussen de incongruente en congruente trials, is het logisch dat we een kleiner
conflicteffect vinden voor de eentaligen, maar in principe kunnen we niet zeggen dat
tweetaligen er slechter in zijn (zie Figuur 5: het verschil tussen groep 1 en 3).
Mogelijk speelt ook de bekwaamheid van een taal hier een rol in. Zo zijn er
verschillende studies die aantonen dat bekwaamheid een effect heeft op cognitieve
controle. Er moet dus een bepaald niveau van bekwaamheid zijn om een effect te vinden
op cognitieve controle (Bialystok & Majumder, 1998; Carlson & Meltzoff, 2008). De
gemiddelde, door de ouders gerapporteerde bekwaamheid voor de tweede taal is bij de
kinderen uit het eerste leerjaar 3.1 en bij kinderen uit het zesde leerjaar 3.4. De cijfers
moeten wel met voorzichtigheid geïnterpreteerd worden aangezien bekwaamheid niet
getest werd, maar dit kan wel een verklaring zijn voor het vinden van tweetalig voordeel
in het zesde leerjaar en niet in het eerste leerjaar.
Voor de tweede onderzoeksvraag die de invloed van verwervingsleeftijd naging
werd geen evidentie gevonden. In het eerste leerjaar was er zoals gezegd enkel voordeel
voor eentaligen, terwijl bij het zesde leerjaar geen enkel significant verschil tussen de
taalgroepen (eentalig vs. tweetalig) werd gevonden.
Een belangrijke kanttekening is dat de steekproefgrootte van kinderen uit een
immersieonderwijs (n=20) een stuk kleiner is dan de andere groepen die getest werden.
Daarnaast komen deze kinderen maar uit twee verschillende scholen terwijl de andere
groepen uit vijf of meer scholen komen. We kunnen niet met zekerheid zeggen dat de
school hier geen invloed heeft.
Daarnaast kan dit eveneens verklaard worden door het effect van bekwaamheid.
De gerapporteerde bekwaamheid van de tweede verworven taal van de kinderen uit het
zesde leerjaar in een immersieonderwijs was 2.5, wat significant lager is dan bij de
kinderen die tweetalig opgevoed zijn. Daarom is het mogelijk dat die kinderen nog niet
36
bekwaam genoeg zijn in hun tweede taal om een effect te vinden op cognitieve controle.
Dit kan eveneens het geval zijn bij de kinderen uit het eerste leerjaar. Zoals uit de vorige
onderzoeksvraag is gebleken, had de duur een effect aangezien we enkel bij de kinderen
uit het zesde leerjaar een effect vonden. Mogelijk is zes jaar niet lang genoeg om een
effect te vinden. Deze tweetalige kinderen uit immersieonderwijs zijn daarbij niet
tweetalig opgevoed en hebben hun tweede taal later verworven. Volgens de studie van
Luk et al. (2011) hangt bekwaamheid af van de leeftijd waarop men de tweede taal
verwerft: hoe vroeger verworven, hoe bekwamer men is.
Een andere verklaring voor het niet vinden van een tweetalig voordeel in het
zesde leerjaar kan gevonden worden in de studie van Tao et al. (2011). Dit onderzoek
wijst op het belang van gebalanceerde bekwaamheid in beide talen om een cognitief
voordeel te vinden. Aangezien de kinderen uit een immersieonderwijs niet-
gebalanceerde tweetaligen zijn, kan dit verklaren waarom er niet beter wordt gescoord
op cognitieve controle.
Tot slot zijn er studies die aantonen dat taalswitching een belangrijke invloed
heeft bij de voordelen van cognitieve controle bij tweetaligen. Taalswitching gaat over
de frequentie van wisselen tussen talen. Uit onderzoek van Prior en Gollan (2011) bleek
dat enkel de tweetaligen die vaak taalswitchen een voordeel vertoonden. Bij tweetaligen
die daarentegen niet vaak moesten wisselen, werd geen effect gevonden op
taakswitching. Cognitief voordeel bij tweetaligen is met andere woorden afhankelijk
van taalexpertise. Goede taalswitchers zijn dus ook goede taakswitchers. Daarnaast zijn
er studies geweest waarbij men tolken onderzocht. Tolken hebben de taak om een
boodschap direct te herformuleren in de gewenste taal waardoor beide taalsystemen
gelijktijdig geactiveerd zijn (de Groot & Christoffels, 2006). Dong en Xie (2014)
toonden aan dat er een correlatie was tussen cognitieve controle en de hoeveelheid
training die de tolken hebben gehad. Het toont dus aan dat tolken een betere cognitieve
controle hadden naarmate ze meer trainden. Een andere studie vond dat vooral
taalswitching een belangrijke factor is om een cognitief voordeel te vinden, eerder dan
de bekwaamheid die men heeft in een tweede taal (Verreyt, Woumans, Vandelanotte,
Szmalec, & Duyck, 2015).
37
Beperkingen
Een eerste beperking van deze studie is dat het om een cross-sectionele studie
gaat. Er werden verschillende groepen bevraagd op één moment, waardoor het niet
mogelijk is om een volledig beeld van de ontwikkeling te verkrijgen. Voor de
verwervingsleeftijd is het niet nuttig om longitudinaal te werken, maar om de invloed
van de duur te onderzoeken zou een longitudinale studie meer uitsluitsel kunnen geven.
Zo kunnen dezelfde deelnemers op verschillende momenten onderzocht worden en kan
er nagegaan worden of cognitieve controle verbetert met de tijd. Zo kan er met meer
zekerheid gezegd worden dat de duur van tweetaligheid een effect heeft.
Ten tweede gaat het hier om een eerder kleine steekproef. Zeker bij de
immersiescholen gaat het maar om 20 kinderen uit twee verschillende scholen. Het niet
vinden van significante effecten kan dus enerzijds te maken hebben met de
steekproefgrootte en anderzijds met het effect van de school. Een grootschalige
steekproef zou beter zijn om conclusies te trekken over de effecten.
De subjectieve beoordeling van de bekwaamheid is een derde beperking. De
bekwaamheid van talen is niet objectief getest, maar werd gerapporteerd door de ouders.
Het is altijd mogelijk dat de ouders de bekwaamheid die hun kinderen hebben in een
bepaalde taal zullen over- of onderschatten. De ene ouder heeft meer de neiging om het
kind beter te laten overkomen terwijl een andere strenger zal zijn in het beoordelen van
de bekwaamheid. Doordat er geen objectieve meting werd gedaan, is het dus moeilijk
om sluitende conclusies te trekken met betrekking tot de bekwaamheid.
Als laatste kon de tweetaligheid nog meer in detail bevraagd worden. Dit was
eerder moeilijk in deze studie aangezien kinderen getest werden en de aspecten van
tweetaligheid door de ouders gerapporteerd werden. Zoals al werd gezegd, is de ene
tweetalige de andere niet. Tweetaligheid kan namelijk op verscheidene domeinen
verschillen zoals switchgedrag, de uitingsvorm (schrijven, spreken, luisteren…), etc.
Verder Onderzoek
Voor deze studie werd een steekproef van 142 kinderen gebruikt. Aangezien
deze kinderen uit ongeveer vijf even grote groepen bestaan, kunnen we spreken van een
38
al bij al kleine sample. Verder onderzoek doet er wellicht goed aan een iets grotere
steekproef te nemen. Daarnaast is het steeds aan te raden om te kijken of de bevindingen
van een cross-sectioneel onderzoek ook gelden op lange termijn. Om dit na te gaan kan
men in de toekomst dit onderzoek herhalen aan de hand van een longitudinale
onderzoeksopzet. Vervolgens staat vast dat de kinderen die participeerden in dit
onderzoek Nederlands en in sommige gevallen Frans spraken. Er valt op geen enkele
manier uit te sluiten dat het effect gevonden in deze studie ook geldt voor andere
taalcombinaties. Er werd ook niet gekeken naar kinderen die meer dan twee talen
spreken. Verder onderzoek kan uitsluitsel brengen omtrent deze vragen.
Een andere boeiende topic waar nog verder onderzoek naar vereist is, is het
switchgedrag. Door een meer gedetailleerde analyse van de tweetaligheid, kunnen we
nagaan op wat voor manier mensen tweetalig zijn. Door switching in de vragenlijst op
te nemen, kan het blijken dat mensen op heel andere manieren hun tweetaligheid
beleven. Bij een dergelijke bevraging krijgen mensen vragen over hoe vaak ze per dag
van taal wisselen, in welke contexten dit gebeurt, en hoe vaak geswitched wordt binnen
een bepaalde context. De verschillende manieren van de beleving van tweetaligheid
kunnen misschien van invloed zijn op eerder gevonden effecten van tweetaligheid. Ook
het verschil tussen geschreven en gesproken taal kan mogelijk dergelijke invloed
uitoefenen.
Conclusie
Opzet van dit onderzoek was om de effecten van de duur van tweetaligheid en
van de verwervingsleeftijd op cognitieve controle onafhankelijk van elkaar na te gaan.
Om dit te onderzoeken dienden kinderen computertaken, namelijk de Simon- en
Flanker-taak, uit te voeren. Er was een testgroep van tweetaligen en een controlegroep
eentaligen. Wanneer de duur van tweetaligheid onderzocht werd, werd de
verwervingsleeftijd constant gehouden. Wanneer de verwervingsleeftijd werd
onderzocht, hield men dan weer de duur van tweetaligheid constant. Leeftijd, geslacht,
intelligentie en de opleiding van de ouders werden opgenomen als controlevariabelen.
Deze studie vond significante effecten die de invloed van de duur van tweetaligheid
ondersteunen. Voor de verwervingsleeftijd werden geen significante effecten
waargenomen. Een mogelijke conclusie is dat de voordelen van tweetaligheid dus
39
vooral te danken zijn aan de duur van tweetaligheid. Bijkomend onderzoek naar
bijvoorbeeld switchgedrag en objectieve meting van de bekwaamheid is nodig om
verdere conclusies te kunnen trekken.
40
Referenties
Alvarez, J. A., & Emory, E. (2006). Executive Function and the Frontal Lobes: A Meta-
Analytic Review. Neuropsychology Review, 16(1), 17-42.
doi: 10.1007/s11065-006-9002-x
Banich, M. T., & Compton, R. (2010). Cognitive Neuroscience. USA:
Wadsworth Cengage Learning.
Bialystok, E., & Majumder, S. (1998). The relationship between bilingualism and the
development of cognitive processes in problem solving. Applied
Psycholinguistics, 19(1), 69-85. doi: 10.1017/S0142716400010584
Bialystok, E., Craik, F. I. M., Klein, R., & Viswanathan, M. (2004). Bilingualism,
Aging, and Cognitive Control: Evidence From the Simon Task. Psychology and
Aging, 19(2), 290-303. doi: 10.1037/0882-7974.19.2.290
Bialystok, E., & Martin, M. M. (2004). Attention and inhibition in bilingual children:
evidence from the dimensional change card sort task. Developmental Science,
7(3), 325-339. doi: 10.1111/j.1467-7687.2004.00351.x
Bialystok, E., Craik, F. I. M., Grady, C., Chau, W., Ishii, R., Gunji, A., & Pantev, C.
(2005). Effect of bilingualism on cognitive control in the Simon task: evidence
from MEG. NeuroImage, 24, 40-49. doi: 10.1016/j.neuroimage.2004.09.044
Bialystok, E., Martin, M. M., & Viswanathan, M. (2005). Bilingualism across the
lifespan: The rise and fall of inhibitory control. International Journal of
Bilingualism, 9(1), 103-119. doi: 10.1177/13670069050090010701
Bialystok, E., Craik, F. I. M., & Freedman, M. (2007). Bilingualism as a protection
against the onset of symptoms of dementia. Neuropsychologia, 45, 459–464.
doi: 10.1016/j.neuropsychologia.2006.10.009
Bialystok, E., & Barac, R. (2012). Emerging bilingualism: Dissociating advantages for
metalinguistic awareness and executive control. Cognition, 122(1), 67-73.
doi: 10.1016/j.cognition.2011.08.003
Brysbaert, M. (1998). Word recognition in bilinguals: evidence against the
existence of two separate lexicons. Psychologica Belgica, 38, 163-175.
Carlson, S. M., & Meltzoff, A. N. (2008). Bilingual experience and executive
functioning in young children. Developmental Science, 11(2), 282-298.
doi: 10.1111/j.1467-7687.2008.00675.x
41
Carlson, S. M., & Choi, H. P. (2009). Bilingual and bicultural: Executive function in
Korean and American children. In Paper presented at the 2009 biennial meeting
of the society for research in child development, Denver, Colorado.
Costa, A., Hernández, M., & Sebastián-Gallés, N. (2008). Bilingualism aids conflict
resolution: Evidence from the ANT task. Cognition, 106(1), 59-86.
doi: 10.1016/j.cognition.2006.12.013
Costa, A., Hernández, M., Costa-Faidella, J., & Sebastián-Gallés, N. (2009). On the
bilingual advantage in conflict processing: Now you see it, now you don‟t.
Cognition, 113, 135–149. doi: 10.1016/j.cognition.2009.08.001
de Groot, A., & Christoffels, I. K. (2006). Language control in bilinguals: Monolingual
tasks and simultaneous interpreting. Bilingualism: Language and Cognition,
9(02), 189-201. doi: 10.1017/S1366728906002537
Dong, Y. & Xie, Z. (2014). Contributions of second language proficiency and
interpreting experience to cognitive control differences among young adult
bilinguals. Journal of Cognitive Psychology, 26(5), 506-519.
doi: 10.1080/20445911.2014.924951
Eriksen, B. A., & Eriksen, C. W. (1974). Effects of noise letters upon the identification
of a target letter in a nonsearch task. Perception & Psychophysics, 16(1), 143-
149. doi: 10.3758/BF03203267
Green, D. W. (1998). Mental control of the bilingual lexico-semantic system.
Bilingualism: Language and Cognition, 1, 67-81.
doi: 10. 1017/S1366728998000133
Grosjean, F. (1998). Studying bilinguals: Methodological and conceptual issues.
Bilingualism: Language and Cognition, 1, 131–149.
doi: 10.1002/9780470756997.ch2
Harris, R. J., & McGhee-Nelson, E. M. (1992). Bilingualism: Not the exception any
more. Cognitive processing in bilinguals, 83, 3-14.
doi: 10.1016/S0166-4115(08)61485-5
Kapa, L. L., & Colombo, J. (2013). Attentional control in early and later bilingual
children. Cognitive Development, 28(3), 233-246.
doi: 10.1016/j.cogdev.2013.01.011
42
Kousaie, S., & Phillips, N. A. (2012a). Conflict monitoring and resolution: Are two
languages better than one? Evidence from reaction time and event-related brain
potentials. Brain Research, 1446, 71–90. doi: 10.1016/j.brainres.2012.01.052
Kousaie, S., & Phillips, N. A. (2012b). Aging and bilingualism: Absence of a
„„bilingual advantage‟‟ in Stroop interference in anonimmigrant sample. The
Quarterly Journal of Experimental Psychology, 65(2), 356–369.
doi: 10.1080/17470218.2011.604788
Luk, G., De Sa, E., & Bialystok, E. (2011). Is there a relation between onset age of
bilingualism and enhancement of cognitive control.Bilingualism: Language and
Cognition, 14(4), 588-595. doi: 10.1017/S1366728911000010
Marian, V., Blumenfeld, H. K., & Kaushanskaya, M. (2007). The Language Experience
and Proficiency Questionnaire (LEAP-Q): Assessing Language Profiles in
Bilinguals and Multilinguals. Journal of Speech, Language, and Hearing
Reseach, 50, 940-967. doi: 10.1044/1092-4388(2007/067)
Martin-Rhee, M. M., & Bialystok, E. (2008). The development of two types of
inhibitory control in monolingual and bilingual children. Bilingualism:
Language and Cognition, 11(1), 81-93. doi: 10.1017/S1366728907003227
Mindt, M. R., Arentoft, A., Germano, K. K., D'Aquila, E., Scheiner, D., Pizzirusso, M.,
Sandoval, T. C., & Gollan, T. H. (2008). Neuropsychological, Cognitive, and
Theoretical Considerations for Evaluation of Bilingual Individuals.
Neuropsychology Review, 18, 255-268. doi: 10.1007/s11065-008-9069-7
Miyake, A., & Friedman, N. P. (2012). The nature and organization of individual
differences in executive functions four general conclusions. Current directions
in psychological science, 21(1), 8-14. doi: 10.1177/0963721411429458
Morton, J.B., & Harper, S. N. (2007). What did Simon say? Revisiting the bilingual
advantage. Developmental Science, 10(6), 719-726.
doi: 10.1111/j.14677687.2007.00623.x
Paap, K. R., & Greenberg, Z. I. (2013). There is no coherent evidence for a bilingual
advantage in executive processing. Cognitive Psychology, 66, 232-258.
doi: 10.1016/j.cogpsych.2012.12.002
43
Poulin-Dubois, D., Blaye, A., Coutya, J., & Bialystok, E. (2011). The effects of
bilingualism on toddlers‟ executive functioning. Journal of experimental child
psychology, 108, 567-579. doi: 10.1016/j.jecp.2010.10.009
Prior, A., & Gollan, T. H. (2011). Good language-switchers are good task-
switchers: Evidence from Spanish–English and Mandarin–English bilinguals.
Journal of the International Neuropsychological Society, 17(04), 682-691.
doi: 10.1017/S1355617711000580
Raven, J. C., Court, J. H., & Raven, J. (1998). Progressive Coloured Matrices.
Oxford: Oxford Psychologists Press.
Raven, J. (2010). The Raven‟s Progressive Matrices: Change and Stability over
Culture and Time. Cognitive Psychology, 41, 1-48. doi: 10.1006/cogp.1999.0735
Shallice, T., & Burgess, P. (1996). The domain of supervisory processes and
temporal organization of behavior. Philosophical Transactions of the Royal
Society London B, 351, 1405-1412. doi: 10.1098/rstb.1996.0124
Simon, J. R. (1967). Reactions toward Source of Stimulation. Journal of
Experimental Psychology, 81(1), 174-176. doi: 10.1037/h0027448
Simon, J. R., & Berbaum, K. (1990). Effect of Conflicting Cues on Information
Processing: The „Stroop Effect‟ vs. „Simon effect‟. Acta Psychologica, 73, 159-
170. doi: 10.1016/0001-6918(90)90077-S
Stroop, J. R. (1935). Studies of interference in serial verbal reactions. Journal of
Experimental Psychology, 18(6), 643-662. doi: 10.1037/h0054651
Tao, L., Marzecová, A., Taft, M., Asanowicz, D., & Wodniecka, Z. (2011). The
efficiency of attentional networks in early and late bilinguals: the role of age of
acquisition. Frontiers in psychology, 2, 123. doi: 10.3389/fpsyg.2011.00123
Van Assche, E., Duyck, W., & Hartsuiker, J. (2012). Bilingual word recognition in a
sentence context. Frontiers in Psychology, 3, 174.
doi: 10.3389/fpsyg.2012.00174
Van der Elst, W., Ouwehand, C., van Rijn, P., Lee, N., Van Boxtel, M., & Jolles, J.
(2013). The Shortened Raven Standard Progressive Matrices Item Response
Theory–Based Psychometric Analyses and Normative Data. Assessment, 20(1),
48-59. doi: 10.1177/1073191111415999
44
Verreyt, N., Woumans, E., Vandelanotte, D., Szmalec, A., & Duyck, W. (2015). The
influence of language switching experience on the bilingual executive control
advantage. Bilingualism: Language and Cognition.
doi: 10.1017/S1366728914000352
Winkleby, M., Jatulis, D.E., Frank, E., Fortmann, S.P. (1992). Socioeconomic status
and health: How education, income, and occupation contribute to risk factors for
cardiovascular disease. American Journal of Public Health, 82, 816-820.
doi: 10.2105/AJPH.82.6.816
Yoshida, H., Tran, D. N., Benitez, V., & Kuwabara, M. (2011). Inhibition and adjective
learning in bilingual and monolingual children. Frontiers in psychology, 2, 210.
doi: 10.3389/fpsyg.2011.00210
45
Bijlage
VRAGENLIJST VOOR DE OUDERS
Gegevens van het kind
VOORNAAM:......................................... NAAM:......................................................
GESLACHT: M / V GEBOORTEDATUM: ..................................
GEBOORTEPLAATS: .............................. NATIONALITEIT: ......................................
Algemene vragen
1. Heeft u de indruk dat de taalontwikkeling of het taalbegrip van uw kind anders is
dan die van zijn/haar leeftijdsgenoten?
JA
Indien ja, leg uit:
……………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………
…………
NEEN
GEEN IDEE
2. Heeft uw kind leerproblemen?
JA
Indien ja, leg uit:
……………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………
…………
NEEN
GEEN IDEE
3. Heeft uw kind oogproblemen (bril, lui oog, ...) of problemen met het gehoor?
JA
Indien ja, leg uit:
……………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………
…………
NEEN
GEEN IDEE
46
Taalachtergrond van het kind
1. Spreekt uw kind meer dan één taal?
JA
NEEN (bij dit antwoord moeten de volgende vragen over taalachtergrond
niet meer beantwoord worden en kunt u overgaan tothet volgende deel
over gezinssamenstelling)
2. In welke taal is uw kind opgevoed? (meerdere antwoorden mogelijk)
Nederlands
Frans
Andere: ……………………………….
3. Noteer alle talen die uw kind spreekt en begrijpt in volgorde van vaardigheid. De
taal die het kind het best kent komt eerst. Beantwoord ook de subvragen bij elke
taal.
TAAL 1:……………………………
Begon deze taal te leren op de leeftijd
van:
0-2 jaar
3-4 jaar
5-6 jaar
7 jaar of later
Wat is het niveau van bekwaamheid
van deze taal (rekening houdend met de
leeftijd):
Zeer goed
Goed
Minder goed
Slecht
TAAL 2:……………………………
Begon deze taal te leren op de leeftijd
van:
0-2 jaar
3-4 jaar
5-6 jaar
7 jaar of later
Wat is het niveau van bekwaamheid
van deze taal (rekening houdend met de
leeftijd):
Zeer goed
Goed
Minder goed
Slecht
TAAL 3:……………………………
Begon deze taal te leren op de leeftijd
van:
0-2 jaar
3-4 jaar
5-6 jaar
7 jaar of later
Wat is het niveau van bekwaamheid van
deze taal (rekening houdend met de
leeftijd):
Zeer goed
Goed
Minder goed
Slecht
47
Gezinssamenstelling
De ouders van het kind zijn:
Getrouwd
Samenwonend
Gescheiden
Alleenstaand
Gegevens van de moeder
1. Wat is uw moedertaal? ……………………………………………………………...
2. Welke taal spreekt u met uw kind?…………………………………………………
3. Wat is uw beroep?……………………………………………………………………
4. Wat is uw hoogst behaalde diploma?
Lager onderwijs
Secundair onderwijs
Hoge school / Universiteit
Andere, namelijk …………………………………………………
Gegevens van de vader
1. Wat is uw moedertaal? ……………………………………………………………...
2. Welke taal spreekt u met uw kind? …………………………………………………
3. Wat is uw beroep? …………………………………………………………………..
4. Wat is uw hoogst behaalde diploma?
Lager onderwijs
Secundair onderwijs
Hoge school / Universiteit
Andere, namelijk ………………………………………………..