DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

62
DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT Aantal woorden: 23.022 Jean-Baptiste Louagie Studentennummer: 01104315 Promotor: Prof. dr. Jan Bael Commissaris: Elise Maes Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in het Notariaat Academiejaar: 2017-2018

Transcript of DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

Page 1: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT Aantal woorden: 23.022

Jean-Baptiste Louagie Studentennummer: 01104315 Promotor: Prof. dr. Jan Bael

Commissaris: Elise Maes

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in het Notariaat Academiejaar: 2017-2018

Page 2: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

II

Page 3: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

III

Dankwoord

Deze masterproef is het resultaat van een uiterst leerrijke, interessante en soms moeizame

periode van veel lezen, begrijpen, analyseren en schrijven. Gelukkig kon ik gedurende dit

proces rekenen op de steun van heel wat mensen die mij zowel op academisch vlak als op

mentaal vlak hebben bijgestaan. Conform de gebruiken wil ik deze personen persoonlijk

bedanken.

Allereerst wens ik mijn promotor, professor dr. JAN BAEL, en professor dr. ANNELIES

WYLLEMAN te bedanken voor hun overzichtelijke uiteenzettingen met betrekking tot mijn

onderwerp in de lessen van zowel het notarieel burgerlijk recht als het opstellen van akten. Dit

stelde mij in staat om met een redelijke voorkennis een meer doelgericht onderzoek te voeren

en op een efficiëntere manier tot dit resultaat te komen.

Verder wens ik ook mijn commissaris, ELISE MAES, te bedanken voor haar duidelijke feedback

en richtlijnen met betrekking tot de aanpak van deze masterproef. Het nagenoeg onmiddellijk

antwoorden op mails, de bereidheid om individuele feedback te verschaffen en het aanraden

van interessante lectuur heeft een enorm motiverend effect op een student. Hiervoor mijn

oprechte dank.

Tot slot wil ik tevens heel wat mensen bedanken voor hun niet-academische, doch enorm

belangrijke en gewaardeerde mentale steun. Dit zijn in eerste instantie mijn familie en vrienden

wiens onvoorwaardelijke steun doorheen mijn volledige academische loopbaan een

onontbeerlijke bron van motivatie vormden. Daarnaast wens ik ook mijn collega-studenten te

bedanken die de tijd namen om mijn werkstuk te bekijken, te bediscussiëren en mij een

vernieuwde kijk op de zaak te verschaffen.

Jean-Baptiste Louagie

Page 4: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

IV

Inhoudstafel

Dankwoord ............................................................................................................................. III

Inleiding ..................................................................................................................................... 1

1. Algemeen: De inbreng als rechtsfiguur .............................................................................. 3

2. De verplichting tot inbreng in het nieuwe erfrecht (art. 843 BW) ................................... 5

2.1. DE KWALIFICATIE VAN DE GIFT ........................................................................................ 5

2.1.1. Vermoedens in het huidige recht – Gelijkheid tussen alle erfgenamen ................... 6

2.1.2. Vermoedens in het nieuwe erfrecht – Gelijkheid tussen kinderen............................ 8

2.1.2.1. Schenkingen onder levenden ............................................................................. 8

2.1.2.2. Legaten ............................................................................................................ 10

2.1.2.3. Weerleggen van de wettelijke vermoedens ..................................................... 11

2.1.3. Herkwalificatie in een latere akte .......................................................................... 12

2.1.4. De inbreng van schulden ........................................................................................ 13

2.2. WIE IS TOT INBRENG GEHOUDEN? ................................................................................... 14

2.2.1. Algemeen: De begiftigde zelf .................................................................................. 14

2.2.2. Uitzondering 1: Plaatsvervulling ........................................................................... 15

2.2.3. Uitzondering 2: Inbreng ten behoeve van een derde ............................................. 16

2.3. TUSSENCONCLUSIE ......................................................................................................... 18

3. De positie van de langstlevende echtgenoot en wettelijk samenwonende partner in het

nieuwe erfrecht (art. 858bis BW) .......................................................................................... 20

3.1. HUIDIG RECHT ................................................................................................................ 20

3.2. NIEUW ERFRECHT ........................................................................................................... 22

3.2.1. Uitgesloten van inbreng ......................................................................................... 22

3.2.2. Het wettelijk voortgezet vruchtgebruik als correctief ............................................ 23

3.3. TUSSENCONCLUSIE ......................................................................................................... 26

4. Hoe gebeurt de inbreng? .................................................................................................... 28

4.1. HUIDIG RECHT – INBRENG NAARGELANG HET VOORWERP VAN DE GIFT ......................... 28

4.1.1. Onroerende goederen ............................................................................................. 28

Page 5: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

V

4.1.1.1. Principe ............................................................................................................ 28

4.1.1.2. Uitzonderingen ................................................................................................ 30

4.1.2. Roerende goederen ................................................................................................. 31

4.2. NIEUW ERFRECHT – EEN INBRENG ONAFHANKELIJK VAN HET VOORWERP VAN DE GIFT . 32

4.2.1. Principe – Inbreng in waarde (art. 858, §1 BW) ................................................... 32

4.2.2. Modaliteiten van de inbreng in waarde ................................................................. 34

4.2.3. Inbreng in natura (art. 858, §6 BW) ...................................................................... 35

4.3. TUSSENCONCLUSIE ......................................................................................................... 35

5. De waardering..................................................................................................................... 36

5.1. HUIDIGE RECHT .............................................................................................................. 36

5.2. NIEUW ERFRECHT ........................................................................................................... 39

5.2.1. Algemeen ................................................................................................................ 39

5.2.1.1. Waarde ten tijde van de schenking ................................................................. 39

5.2.1.2. Intrinsieke waarde ........................................................................................... 40

5.2.2. De inbreng van schenkingen .................................................................................. 42

5.2.2.1. Indexering ........................................................................................................ 42

5.2.2.2. Uitzondering: Onvolledig meesterschap over de geschonken goederen ......... 43

5.2.3. De inbreng van legaten .......................................................................................... 47

5.3. TUSSENCONCLUSIE ......................................................................................................... 48

6. Overgangsrecht ................................................................................................................... 49

7. Conclusie ............................................................................................................................. 52

8. Bibliografie .......................................................................................................................... 54

8.1. WETGEVING ................................................................................................................... 54

8.2. RECHTSPRAAK ................................................................................................................ 54

8.3. RECHTSLEER................................................................................................................... 55

Page 6: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

1

Inleiding

1. Bij wet van 31 juli 2017 werd het erfrecht grondig hervormd.1 Deze recente wijziging

van het Burgerlijk Wetboek houdt onder meer een hervorming van de regels van de reserve, de

inbreng en inkorting, de verdeling van de nalatenschap en de erfovereenkomsten in.2 Hierbij

werd gevolg gegeven aan een aantal doelstellingen bepaald in een Regeerakkoord van 2014.3

Deze wet werd op 1 september 2017 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en treedt op 1

september 2018 in werking.4 In deze thesis wordt de focus gelegd op één van de kernthema’s

van de wijziging van het Burgerlijk Wetboek, namelijk de regels betreffende de inbreng.

2. Om de wijzigingen en de impact van het nieuwe erfrecht voldoende duidelijk te

illustreren, is een summiere bespreking van de huidige regeling onontbeerlijk.

Duidelijkheidshalve zal ik spreken van “het nieuwe recht” en “het huidige recht”, doch voor de

verwijzingen naar artikels uit het Burgerlijk Wetboek zal een verwijzing naar een artikel uit het

huidige recht worden voorafgegaan door het woord “oud”, terwijl naar de gewijzigde artikels

onder het nieuwe erfrecht zal worden verwezen alsof die vandaag reeds van toepassing zijn

(dus zonder voorafgaande vermelding).

Een andere noodzakelijke terminologische verduidelijking betreft de begrippen “gift”,

“schenking”, en “legaat”. Deze termen worden in de rechtsleer door mekaar gebruikt en kunnen

tot verwarring leiden. In het kader van deze masterproef wordt onder “schenking” verstaan een

dadelijke en onherroepelijke beschikking bij leven van de geschonken goederen ten voordele

van de begiftigde (art. 894 Burgerlijk Wetboek). Een “legaat” is een beschikking bij testament

over het geheel of een deel van de goederen van de beschikker voor de tijd dat hij niet meer in

1 Wet van 31 juli 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de giften

betreft en tot wijziging van diverse andere bepalingen ter zake, BS 1 september 2017. 2 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 6; R. BARBAIX, “De inbreng en de

inkorting in het nieuwe erfrecht” in J. BAEL, R. BARBAIX en H. CASMAN (eds.),

Rechtskroniek voor het Notariaat (deel 31), Brugge, die Keure, 2017, 41, nr. 1; R. DEKKERS,

H. CASMAN, A.L. VERBEKE en E. ALOFS, Erfrecht & giften, Antwerpen, Intersentia, 2017,

xiii-xiv. 3http://www.premier.be/sites/default/files/articles/Accord_de_Gouvernement_-

_Regeerakkoord,pdf, 125-126. 4 Art. 73 Wet 31 juli 2017.

Page 7: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

2

leven zal zijn (art. 895 Burgerlijk Wetboek). Het begrip “gift” is een verzamelterm die zowel

de schenkingen als legaten omvat.

3. In deze masterproef tracht ik de, mijns inziens, meest logische en meest

verduidelijkende opbouw te volgen. Ik vang aan met een korte begripsanalyse van de figuur

van de inbreng, waarbij op de voornaamste kenmerken wordt gewezen. Verder volgt een

bespreking van het voorwerp van de inbreng en wie tot inbreng gehouden is. Na het

verduidelijken van wanneer tot inbreng moet worden overgegaan, wordt de wijze van inbreng

onder het nieuwe erfrecht uiteengezet. Onder een afzonderlijk deeltje volgt een bespreking van

de bepaling van de in te brengen waarde. Tot slot volgt een uiteenzetting van het overgangsrecht

in het kader van de wet van 31 juli 2017. Er wordt namelijk voorzien in een lange

overgangsperiode van een jaar en gelet op de mogelijks ingrijpende gevolgen van het nieuwe

erfrecht op eventuele reeds gedane vermogensplanning is een bespreking van het

overgangsrecht en de mogelijkheid tot het kiezen van de toepasselijke spelregels door middel

van een verklaring van behoud noodzakelijk.

4. Met betrekking tot de inbreng blijkt de wetgever een drieledig objectief na te streven.

Zo beoogt de wetgever om via een aanpassing van de regels inzake inbreng meer

overeenstemming te creëren met de verwachtingen van de burgers, de scheeftrekkingen ten

gevolge van de huidige regeling te beperken en een eenvormigheid te bewerkstelligen tussen

de regels inzake inbreng en regels inzake inkorting.5 In deze masterproef zal worden onderzocht

of de wetgever in haar opzet is geslaagd.

5 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 19-20.

Page 8: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

3

1. Algemeen: De inbreng als rechtsfiguur

5. De figuur van de inbreng is gesteund op het principe van de gelijkheid tussen de

erfgenamen, dat reeds door de wetgever van 1804 als essentieel werd beschouwd.6 Dit houdt in

dat iedere erfgenaam recht heeft op een gelijk deel van de nalatenschap.7 Voor de

verwezenlijking van dit principe is het toekennen van een gelijk aandeel in de nagelaten

goederen bij de verdeling onvoldoende. Men moet tevens rekening houden met de schenkingen

die iedere erfgenaam reeds bij leven van de erflater heeft verkregen, aangezien deze de

gelijkheid tussen de mede-erfgenamen kunnen verbreken. Hiertoe dient de figuur van de

inbreng die kan worden omschreven als een handeling waarbij de wettelijke erfgenaam die van

de erflater een gift heeft verkregen, deze gaat inbrengen in de massa van de bestaande goederen

om samen met de bij overlijden aanwezige goederen tussen de erfgenamen te verdelen.8 Het

bepalen van de te verdelen massa beperkt zich dus niet tot de goederen die op het ogenblik van

overlijden in de nalatenschap aanwezig zijn, maar omvat tevens de in te brengen goederen,

verminderd met de nog op de nalatenschap rustende schulden.9

6. De inbreng is een verdelingsverrichting van erfgenamen voor erfgenamen, dat geschiedt

op het moment dat tot de verdeling van de nalatenschap wordt overgegaan.10 Hierbij gaan we

de geschonken goederen terug bijvoegen bij de te verdelen goederen.11 De goederen die de

decujus uit de massa heeft genomen om ze aan een erfgenaam te schenken, moeten door de

erfgenaam aldus worden teruggeplaatst in de massa.

6 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001,16; R. DEKKERS, H. CASMAN, A.L. VERBEKE en E.

ALOFS, Erfrecht & giften, Antwerpen, Intersentia, 2017, 101, nr. 127; M. PUELINCKX-COENE,

“Inbreng/Vrijstelling van inbreng” in A.L. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek estate

planning algemeen: Vermogensplanning met effect bij leven, schenking, Brussel, Larcier, 2009, 269, nr. 478; M.A.

MASSCHELEIN, Schenking bij notariële akte, Gent, Larcier, 2007, 75, nr. 121. 7 R. BARBAIX, “De inbreng en de inkorting in het nieuwe erfrecht” in J. BAEL, R. BARBAIX en H. CASMAN

(eds.), Rechtskroniek voor het Notariaat (deel 31), Brugge, die Keure, 2017, 41, nr. 6. 8 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001,16. 9 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.L. VERBEKE en E. ALOFS, Erfrecht & giften, Antwerpen, Intersentia, 2017,

101, nr. 128; A.L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW 2017-18, nr. 28, 1084; R. BARBAIX, Familiaal

vermogensrecht in essentie, Antwerpen, Intersentia, 2015, 256, nr. 624; R. BARBAIX, Het nieuwe erfrecht,

Antwerpen, Intersentia, 2017, 189, nr. 338. 10 A.L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW 2017-18, afl. 28, 1084; R. BARBAIX, Familiaal

vermogensrecht in essentie, Antwerpen, Intersentia, 2015, 256, nr. 626; J. DU MONGH, “Inbreng en inkorting”

in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 85, nr. 3; R. BARBAIX

en A.L. VERBEKE, Beginselen erfrecht, Brugge, die Keure, 2013, 246, nr. 534; R. BARBAIX en A.L.

VERBEKE, “Hervorming van het erfrecht. Een eerste commentaar bij de wet van 10 december 2012 inzake de

onwaardigheid, de plaatsvervulling, de huwelijksvoordelen en de giften”, RW 2012-13, afl. 30, 1173, nr. 53. 11 R. BARBAIX, Familiaal vermogensrecht in essentie, Antwerpen, Intersentia, 2015, 256, nr. 626.

Page 9: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

4

Het feit dat de inbreng een verdelingsverrichting is, brengt met zich mee dat de vordering tot

inbreng niet verjaart zolang de verdeling niet is gebeurd, doch ze kan niet meer worden

uitgevoerd na de verdeling.12 De inbreng is echter geen automatisme en moet door de mede-

erfgenamen worden gevorderd. De vordering tot inbreng is individueel en deelbaar, wat

impliceert dat iedere erfgenaam afzonderlijk en voor zichzelf moet beslissen om de vordering

al dan niet in te stellen. Een erfgenaam kan verzaken aan het recht de inbreng te vorderen, maar

kan dit pas na het openvallen van de nalatenschap, want voordien zou een dergelijke afstand

een erfovereenkomst uitmaken die slechts in uitzonderlijke omstandigheden mogelijk is.13

7. Oud art. 829 Burgerlijk Wetboek schrijft voor dat elke mede-erfgenaam de verkregen

schenkingen en de schulden die deze heeft t.a.v. de nalatenschap moet inbrengen, maar toch

zijn niet alle giften vatbaar voor inbreng. Zo kan de erflater de bedoeling hebben gehad om de

gelijkheid tussen de erfgenamen te doorbreken en een bepaalde erfgenaam iets extra te geven.

Dergelijke giften zijn dan vrijgesteld van inbreng, waardoor ze worden aangerekend op het

beschikbaar deel en bij overschrijding daarvan ingekort kunnen worden. De inbreng heeft dus

enkel betrekking op giften die een erfgenaam heeft verkregen en die niet zijn vrijgesteld van

inbreng, i.e. waarbij de schenker niet de bedoeling had de erfgenamen ongelijk te behandelen.14

Het onderscheid tussen een schenking binnen deel en een schenking met vrijstelling van inbreng

is dus cruciaal voor de al dan niet toepassing van de regels betreffende de inbreng (infra nr. 10).

8. De inbreng dient strikt te worden onderscheiden van de inkorting, die een geheel

verschillende maatregel met een andere doelstelling is. Daar waar de inbreng een

aangelegenheid is die ter sprake komt tussen erfgenamen die de nalatenschap hebben aanvaard,

is de inkorting enkel relevant in een context waar er een reservataire erfgenaam tot de

nalatenschap komt.15 De finaliteit van de inbreng is gelegen in het herstellen van de gelijkheid

tussen de erfgenamen, terwijl de inkorting er finaal toe strekt de reserve van de reservatairen te

garanderen.16 De inkorting maakt geen deel uit van het onderzoek gevoerd in deze masterproef

12 N. VANDEBEEK, Schenkingen en legaten van onroerende goederen, Mechelen, Kluwer, 2009, 131; Bergen 28

oktober 1997, Rev.trim.dr.fam. 1999, 159. 13 R. BARBAIX, “De inbreng en de inkorting in het nieuwe erfrecht” in J. BAEL, R. BARBAIX en H. CASMAN

(eds.), Rechtskroniek voor het Notariaat (deel 31), Brugge, die Keure, 2017, 44, nr. 9; R. BARBAIX, Het nieuwe

erfrecht, Antwerpen, Intersentia, 2017, 192, nr. 348. 14 R. BARBAIX en A.L. VERBEKE, Kernbegrippen erfrecht en giften, Brugge, die Keure, 2012, 117, nr. 296. 15 M. PUELINCKX-COENE, “Inbreng/Vrijstelling van inbreng” in A.L. VERBEKE, F. BUYSSENS en H.

DERYCKE (eds.), Handboek estate planning algemeen: Vermogensplanning met effect bij leven, schenking,

Brussel, Larcier, 2009, 269, nr. 480. 16 R. BARBAIX, Familiaal vermogensrecht in essentie, Antwerpen, Intersentia, 2015, 314, nr. 755; Cass. 29 april

2010, AR C.09.0169.N.

Page 10: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

5

en zal bijgevolg niet verder worden besproken. Voor een heldere uiteenzetting van de inkorting

in het nieuwe erfrecht verwijs ik naar de bijdrage van R. BARBAIX in de Rechtskroniek voor het

Notariaat.17

2. De verplichting tot inbreng in het nieuwe erfrecht (art. 843 BW)

2.1. De kwalificatie van de gift

9. In dit onderdeel wordt onderzocht wanneer er sprake is van een verplichting tot inbreng.

Een eerste cruciaal element is de kwalificatie van de gift, aangezien niet alle giften moeten

ingebracht worden. Zo is het voor de schenker mogelijk om de gift vrij te stellen van inbreng,

waardoor van inbreng uiteraard geen sprake kan zijn. In ieder geval moet de gift bestaan uit een

materiële verarming in hoofde van de beschikker en een daarmee verband houdende verrijking

in hoofde van de begiftigde, die gekenmerkt wordt door een animo donandi. Het feit dat het

moet gaan om een materiële verarming betekent dat een kosteloze terbeschikkingstelling van

vermogensbestanddelen of een kosteloze dienstenverlening niet in aanmerking komt voor

inbreng.18 Daarnaast voorziet art. 852 Burgerlijk Wetboek uitdrukkelijk in een aantal uitgaven

die de erflater eventueel in het voordeel van een erfgenaam zou kunnen doen, maar die niet als

een gift mogen worden beschouwd. Die uitgaven hebben betrekking op kosten van voeding,

kosten van onderhoud, kosten van opvoeding, kosten van het aanleren van een ambacht, kosten

van bruiloft en gebruikelijke geschenken. De gebruikelijkheid van een geschenk moet

beoordeeld worden op het moment van de schenking, waarbij men tevens rekening moet

houden met het vermogen van de beschikker.19

10. Een gift kan op twee wijzen worden gekwalificeerd. Enerzijds kan een gift worden

gedaan binnen erfdeel20, d.w.z. dat aan de begiftigde een voordeel wordt toegekend als

voorschot op wat deze later zou verkrijgen. Het spreekt voor zich dat er slechts sprake kan zijn

van een gift binnen erfdeel wanneer het gaat om een gift aan een erfgenaam. Een niet-erfgenaam

heeft geen recht op een erfdeel, waardoor het onmogelijk is om deze bij voorschot op erfdeel

17 R. BARBAIX, “De inbreng en de inkorting in het nieuwe erfrecht” in J. BAEL, R. BARBAIX en H. CASMAN

(eds.), Rechtskroniek voor het Notariaat (deel 31), Brugge, die Keure, 2017, 74-117, nrs. 63-159. 18 R. BARBAIX, “De inbreng en de inkorting in het nieuwe erfrecht” in J. BAEL, R. BARBAIX en H. CASMAN

(eds.), Rechtskroniek voor het Notariaat (deel 31), Brugge, die Keure, 2017, 47-48, nrs. 20-21; R. BARBAIX, Het

nieuwe erfrecht, Antwerpen, Intersentia, 2017, 205, nr. 370. 19 Art. 852 BW. 20 In deze masterproef wordt gesproken van een gift binnen erfdeel of een gift als voorschot op erfdeel. Andere

synoniemen zijn: zonder vrijstelling van inbreng of binnen paart.

Page 11: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

6

iets toe te kennen. Men kan namelijk geen voorschot toekennen op iets dat men niet heeft. Bij

een gift als voorschot op erfdeel heeft de schenker niet de bedoeling om de begiftigde

erfgenaam te bevoordelen tegenover zijn mede-erfgenamen en in een ongelijke behandeling te

voorzien.21 Deze giften worden erfrechtelijk verrekend via de techniek van de inbreng.

Anderzijds kan een gift tevens buiten erfdeel of met vrijstelling van inbreng22 gebeuren. In dit

geval heerst er in hoofde van de schenker wel de bedoeling om de begiftigde een voordeel te

verschaffen en de gelijkheid tussen de erfgenamen te doorbreken.23 Dergelijke schenkingen

worden erfrechtelijk verrekend via de techniek van de inkorting, doch vallen buiten het bestek

van deze masterproef.

De kwalificatie van de gift is afhankelijk van de wil van de schenker en de wijze waarop de

schenking wordt geformuleerd. Wanneer een uitdrukkelijke vermelding hiervan in de

schenkingsakte of in het testament ontbreekt, wordt deze leemte opgevangen door enkele

wettelijke vermoedens. Op dit punt heeft de wetgever met de wet van 31 juli 2017 grondig

ingegrepen.

2.1.1. Vermoedens in het huidige recht – Gelijkheid tussen alle erfgenamen

11. Onder het huidige recht houdt oud art. 843 Burgerlijk Wetboek een principe van inbreng

van giften in.24 Dit artikel bepaalt dat iedere erfgenaam die tot de nalatenschap komt, inbreng

moet doen aan zijn mede-erfgenamen van al hetgeen hij van de decujus bij schenking onder

levenden, rechtstreeks of onrechtstreeks heeft ontvangen. Er is in het huidige recht dus sprake

van een inbrengplicht in hoofde van de begiftigde-erfgenaam die de nalatenschap heeft

aanvaard, zelfs in geval van aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving. De

erfgenaam die de nalatenschap verwerpt, is niet gehouden tot inbreng.25 Deze

21 R. BARBAIX, “De inbreng en de inkorting in het nieuwe erfrecht” in J. BAEL, R. BARBAIX en H. CASMAN

(eds.), Rechtskroniek voor het Notariaat (deel 31), Brugge, die Keure, 2017, 48, nr. 22. 22 In deze masterproef wordt gesproken van een gift buiten erfdeel of een gift met vrijstelling van inbreng. Andere

synoniemen zijn: een gift buiten paart of … 23 R. BARBAIX, “De inbreng en de inkorting in het nieuwe erfrecht” in J. BAEL, R. BARBAIX en H. CASMAN

(eds.), Rechtskroniek voor het Notariaat (deel 31), Brugge, die Keure, 2017, 49, nr. 22. 24 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001,16; R. DEKKERS, H. CASMAN, A.L. VERBEKE en E.

ALOFS, Erfrecht & giften, Antwerpen, Intersentia, 2017, 102, nr. 128; C. SLUYTS, “Art. 843 BW.” in M.

COENE, J. DU MONGH en R. BARBAIX (eds.)., Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 1995, 15. 25 J. VERSTRAETE, “Inbreng van giften/ Algemene principes” in A.L. VERBEKE, F. BUYSSENS en H.

DERYCKE (eds.), Handboek estate planning algemeen: Vermogensplanning met effect bij leven, schenking,

Brussel, Larcier, 2009, 254, nr. 463; MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001,16; R. BARBAIX,

Page 12: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

7

inbrengverplichting is gesteund op een vermoeden dat de beschikker slechts een voorschot heeft

willen toekennen op het erfdeel dat in het kader van de vereffening-verdeling aan de

begunstigde zal toekomen en de gelijkheid tussen zijn erfgenamen niet heeft willen verbreken

door aan de begunstigde een gift te doen.26 Dit betekent bijgevolg dat een schenking gedaan

door de overledene tijdens zijn leven aan een erfgenaam, wordt vermoed een schenking “als

voorschot op erfdeel” of “binnen deel” te zijn. Onder het huidige recht is de gelijkheid tussen

alle erfgenamen aldus de wettelijke regel.27

12. Dit vermoeden is echter een weerlegbaar vermoeden.28 Oud art. 843 in fine Burgerlijk

Wetboek bevat een uitzondering op het principe van de inbrengverplichting, wanneer de giften

en legaten uitdrukkelijk zijn gedaan bij vooruitmaking en buiten erfdeel of met vrijstelling van

inbreng. Wanneer we de wet letterlijk interpreteren, is het dus de schenker/erflater die beslist

of er sprake is van een vrijstelling van inbreng en moet deze dit zelfs uitdrukkelijk vermelden.29

In de rechtspraak en rechtsleer wordt aangenomen dat dergelijke vrijstelling van inbreng niet

per se uitdrukkelijk moet zijn bedongen, maar dat het volstaat dat de vrijstelling van inbreng

met voldoende zekerheid uit de omstandigheden kan worden afgeleid.30 Het is dan aan de

begiftigde erfgenaam om dit bewijs te leveren overeenkomstig de regels van het gemeen recht

(art. 1341 e.v. Burgerlijk Wetboek).31 Onder het huidige recht gaat men ervan uit dat de

vrijstelling van inbreng met alle middelen van recht aangetoond kan worden.32

Familiaal vermogensrecht in essentie, Antwerpen, Intersentia, 2015, 256, nr. 624; C. DE WULF m.m.v. J. BAEL

en S. DEVOS, Notarieel familierecht en familaal vermogensrecht: het opstellen van notariële akten, Mechelen,

Kluwer, 2011, 1195, nr. 1551. 26 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001,16. 27 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.L. VERBEKE en E. ALOFS, Erfrecht & giften, Antwerpen, Intersentia, 2017,

102, nr. 129. 28 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001,17. 29 M. PUELINCKX-COENE, R. BARBAIX en N. GEELHAND, “Giften – het voorbehouden deel (Partim II)”,

TPR 2013, afl. 1, 872, nr. 914. 30 J. VERSTRAETE, “Inbreng van giften/ Algemene principes” in A.L. VERBEKE, F. BUYSSENS en H.

DERYCKE (eds.), Handboek estate planning algemeen: Vermogensplanning met effect bij leven, schenking,

Brussel, Larcier, 2009, 254, nr. 462; Brussel 27 mei 1986, TBBR 1987-88, 396, 408; Bergen 15 september 1992,

Rev.not.b. 1995, 25. 31 M. PUELINCKX-COENE, R. BARBAIX en N. GEELHAND, “Giften – het voorbehouden deel (Partim II)”,

TPR 2013, afl. 1, 872, nr. 914; C. SLUYTS, “Art. 843 BW.” in M. COENE, J. DU MONGH en R. BARBAIX

(eds.)., Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en

rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 1995, 15. 32 C. DE WULF, De Erfwet van 31 juli 2017: een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk, Brugge, die

Keure, 2018, 7, nr. 9.

Page 13: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

8

2.1.2. Vermoedens in het nieuwe erfrecht – Gelijkheid tussen kinderen

13. Zoals hierboven reeds werd vermeld, is het in eerste instantie de schenker die bepaalt of

er sprake is van een verplichting tot inbreng, dan wel een vrijstelling van inbreng. Het is slechts

wanneer de schenker daarover geen duidelijk standpunt heeft ingenomen, dat we rekening

moeten houden met wettelijke vermoedens.33 Die wettelijke vermoedens zijn met de wet van

31 juli 2017 grondig gewijzigd en een stuk complexer geworden. Onder de nieuwe regeling

worden de vermoedens afhankelijk gesteld van de verwantschap tussen de schenker en de

begiftigde. Voor de legaten wordt een onderscheid gemaakt naargelang om welk soort legaat

het gaat.34

2.1.2.1. Schenkingen onder levenden

2.1.2.1.1. Aan erfgenamen in de rechte nederdalende lijn

14. Uit het gewijzigde art. 843 Burgerlijk Wetboek blijkt dat onder het nieuwe erfrecht een

onderscheid wordt gemaakt tussen de erfgenamen in rechte nederdalende lijn en andere

erfgenamen.35 Op grond van de wettekst zullen enkel de erfgenamen in rechte nederdalende

lijn, aldus de kinderen en bij uitbreiding alle afstammelingen van de erflater, voortaan nog

gehouden zijn door de inbrengverplichting. Het wettelijk vermoeden van inbreng dat onder het

oude recht van toepassing was op alle giften aan erfgenamen wordt hierdoor beperkt tot de

giften toegekend aan erfgenamen in de rechte nederdalende lijn. Het principe van de gelijkheid

tussen alle erfgenamen dat aan de basis ligt van de inbrengregels evolueert naar een principe

van gelijkheid die vooral gericht is op de gelijkheid tussen de afstammelingen. Een schenking

aan een erfgenamen in rechte nederdalende lijn wordt verondersteld een schenking als

voorschot op erfdeel te zijn. 36

15. Verder behoudt art. 843, §1 Burgerlijk Wetboek de mogelijkheid voor de schenker om

van dit vermoeden af te wijken en aan een erfgenaam in rechte nederdalende lijn een schenking

33 C. DE WULF, De Erfwet van 31 juli 2017: een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk, Brugge, die

Keure, 2018, 4, nr. 2. 34 C. DE WULF, De Erfwet van 31 juli 2017: een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk, Brugge, die

Keure, 2018, 4, nr. 4. 35 Art. 843, §1 en §2 BW. 36 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.L. VERBEKE en E. ALOFS, Erfrecht & giften, Antwerpen, Intersentia, 2017,

102, nr. 129; C. DE WULF, De Erfwet van 31 juli 2017: een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk,

Brugge, die Keure, 2018, 6, nr. 7; MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 36.

Page 14: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

9

bij vooruitmaking en met vrijstelling van inbreng te doen.37 Wanneer we de tekst van art. 843,

§1 Burgerlijk Wetboek vergelijken met oud art. 843 Burgerlijk Wetboek stellen we vast dat de

wetgever het woord “uitdrukkelijk” heeft vervangen door de woorden “op zekere wijze.” De

impact van deze wijziging is echter beperkt, aangezien deze aanpassing werd gedaan om een

overeenstemming te creëren tussen de wettekst en de interpretatie die in de praktijk aan de

uitdrukkelijkheidsvereiste van oud art. 843 Burgerlijk Wetboek reeds werd gegeven.38 Voor

wat de erfgenamen in rechte nederdalende lijn betreft, wijzigt de wet van 31 juli 2017 dus zo

goed als niets.

2.1.2.1.2. Aan andere erfgenamen

16. Wat de schenkingen onder de levenden aan een andere erfgenaam dan erfgenamen in de

rechte nederdalende lijn betreft, is er wel een belangrijke wijziging die wordt verwezenlijkt

door het nieuwe erfrecht. Voor die andere erfgenamen wordt het principe omgekeerd en is er

geen inbrengverplichting meer.39 Dergelijke schenkingen worden vermoed te zijn gedaan met

vrijstelling van inbreng, tenzij de beschikker op zekere wijze heeft bepaald dat de schenking

voor inbreng vatbaar is. De ratio van deze omkering van het principe is gelegen in de

verwachtingen van de beschikker. Men gaat ervan uit dat wanneer de schenker een schenking

doet aan zijn kinderen, deze niet de bedoeling heeft om zijn afstammelingen ongelijk te

behandelen. Dit is doorgaans niet het geval wanneer een schenking wordt gedaan aan andere

erfgenamen dan afstammelingen. Ten aanzien van die andere erfgenamen is de wil van de

beschikker om de gelijkheid te behouden in de praktijk over het algemeen niet aanwezig,

waardoor een omkering van het vermoeden van inbreng gerechtvaardigd is en strookt met de

verwachtingen van de schenker.40

37 Art. 843, §1, eerste lid BW. 38 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 36; R. BARBAIX, “De inbreng en de inkorting in het nieuwe

erfrecht” in J. BAEL, R. BARBAIX en H. CASMAN (eds.), Rechtskroniek voor het Notariaat (deel 31), Brugge,

die Keure, 2017, 49, nr. 23; R. BARBAIX, “De inbreng en de inkorting in het nieuwe erfrecht” in J. BAEL, R.

BARBAIX en H. CASMAN (eds.), Rechtskroniek voor het Notariaat (deel 31), Brugge, die Keure, 2017, 51, nr.

26. 39 Art. 843, §2 BW; R. DEKKERS, H. CASMAN, A.L. VERBEKE en E. ALOFS, Erfrecht & giften, Antwerpen,

Intersentia, 2017, 102, nr. 130; C. DE WULF, De Erfwet van 31 juli 2017: een algemeen overzicht met modellen

voor de praktijk, Brugge, die Keure, 2018, 6, nr. 7. 40 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 39; C. DE WULF, De Erfwet van 31 juli 2017: een algemeen

overzicht met modellen voor de praktijk, Brugge, die Keure, 2018, 6, nr. 7.

Page 15: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

10

2.1.2.2. Legaten

17. Wat de legaten betreft, is het soort legaat bepalend voor de al dan niet inbreng ervan.41

Er zijn drie soorten legaten: algemeen legaat, legaat onder algemene titel en een bijzonder

legaat. Een algemeen legaat houdt een beschikking in over de algemeenheid van de

nalatenschap ten voordele van een of meer personen.42 Een legaat onder algemene titel is een

legaat waarbij de testator ofwel een gedeelte van zijn vermogen, ofwel alle roerende goederen,

ofwel alle onroerende goederen, ofwel een evenredig deel van alle roerende of onroerende

goederen vermaakt.43 In alle andere gevallen waarbij een legataris aanspraak maakt op goederen

van de nalatenschap is er sprake van een bijzonder legaat.44

18. Art. 843, §1, tweede lid Burgerlijk Wetboek bepaalt dat het algemeen legaat en het

legaat onder algemene titel in principe niet moeten worden ingebracht en dus vermoed te zijn

vrijgesteld van inbreng, tenzij op zekere wijze werd bepaald dat zij voor inbreng vatbaar is. Dit

principe geldt ongeacht dergelijk legaat werd gedaan aan een erfgenaam in rechte nederdalende

lijn, dan wel aan een andere erfgenaam.45 De wetgever heeft in art. 843, §1, tweede lid

Burgerlijk Wetboek geen uitdrukkelijke afwijkende regeling voorzien voor het bijzonder

legaat, waardoor a contrario het vermoeden dat de gift binnen deel is, tevens geldt voor

bijzondere legaten aan afstammelingen.46 De ratio hiervan is dat het algemeen legaat of een

legaat onder algemene titel een uitdrukking is van de wil om de begunstigde zo ruim mogelijk

te bevoordelen, terwijl een bijzonder legaat aan een afstammeling eerder als een toewijzing bij

voorrang zonder bevoordeling moet worden beschouwd.47

41 C. DE WULF, De Erfwet van 31 juli 2017: een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk, Brugge, die

Keure, 2018, 6, nr. 8. 42 Art. 1003 BW; R. BARBAIX, Familiaal vermogensrecht in essentie, Antwerpen, Intersentia, 2015, 396, nr. 939;

C. DE WULF m.m.v. J. BAEL en S. DEVOS, Notarieel familierecht en familaal vermogensrecht: het opstellen

van notariële akten, Mechelen, Kluwer, 2011, 470, nr. 707bis. 43 Art. 1010 BW; R. BARBAIX, Familiaal vermogensrecht in essentie, Antwerpen, Intersentia, 2015, 397, nr. 940;

C. DE WULF m.m.v. J. BAEL en S. DEVOS, Notarieel familierecht en familaal vermogensrecht: het opstellen

van notariële akten, Mechelen, Kluwer, 2011, 471, nr. 708. 44 R. BARBAIX, Familiaal vermogensrecht in essentie, Antwerpen, Intersentia, 2015, 397, nr. 941; C. DE WULF

m.m.v. J. BAEL en S. DEVOS, Notarieel familierecht en familaal vermogensrecht: het opstellen van notariële

akten, Mechelen, Kluwer, 2011, 471, nr. 709. 45 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 38; C. DE WULF, De Erfwet van 31 juli 2017: een algemeen

overzicht met modellen voor de praktijk, Brugge, die Keure, 2018, 6, nr. 8. 46 R. BARBAIX, “De inbreng en de inkorting in het nieuwe erfrecht” in J. BAEL, R. BARBAIX en H. CASMAN

(eds.), Rechtskroniek voor het Notariaat (deel 31), Brugge, die Keure, 2017, 50, nr. 23. 47 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 38; A. VAN DEN BOSSCHE, “Het testament en de erfwet

van 2017”, Notariaat 2017, afl. 16, 8.

Page 16: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

11

2.1.2.3. Weerleggen van de wettelijke vermoedens

19. De nieuwe Erfwet is complexer en meer genuanceerd dan het huidige erfrecht. Zo

verschilt de mogelijkheid tot het weerleggen van de wettelijke vermoedens naargelang het gaat

om een gift die wordt vermoed binnen, dan wel buiten erfdeel te zijn gedaan.48 Wanneer de gift

wordt vermoed binnen erfdeel te zijn, kan dit vermoeden worden weerlegd wanneer de gift op

zekere wijze is gedaan met vrijstelling van inbreng. Wanneer de gift geacht wordt een gift

buiten erfdeel te zijn, kan dit weerlegd worden indien op zekere wijze werd bepaald dat de gift

voor inbreng vatbaar is. Uit deze subtiele nuance in de wet, waarop door DE WULF werd

gewezen, volgt mijns inziens duidelijk dat er meer mogelijkheden zijn voor het weerleggen van

het vermoeden van giften binnen erfdeel, aangezien deze door alle middelen van recht kan

worden weerlegd. Het tegenbewijs van het vermoeden dat de gift buiten erfdeel is, kan o.g.v.

een letterlijk interpretatie van art. 843 Burgerlijk Wetboek enkel door middel van een geschrift

worden geleverd.49 In de Memorie van Toelichting wordt hierover niets bepaald.

20. Uiteraard is deze problematiek slechts aan de orde wanneer in de schenkingsakte of in

het testament niet uitdrukkelijk wordt bepaald of het gaat om een gift als voorschot op erfdeel

of een gift met vrijstelling van inbreng. In het ideale scenario is het de notaris die erop toeziet

dat een dergelijke vermelding uitdrukkelijk wordt opgenomen in de schenkingsakte of het

testament. Die uitdrukkelijke bepaling van de kwalificatie van de gift doet men in ieder geval

best als het gaat om een gift aan een vermoedelijke erfgenaam, want anders kan je discussie

krijgen en is er het risico dat de mensen achteraf zullen zeggen dat de notaris hen dat nooit heeft

uitgelegd en kan dit eventueel leiden tot een aansprakelijkheidsvordering ten aanzien van de

notaris. Wanneer dit niet het geval is, kan de inhoud van de schenkingsakte of het testament

nog uitsluitstel bieden wanneer uit de gebruikte bewoordingen duidelijk de bedoeling van de

schenker kan worden afgeleid. Het grootste probleem en de grootste kans op discussie doet zich

voor bij de eigenhandige testamenten, want hier zal een dergelijke verklaring vaak ontbreken.

Het is maar de vraag wat de impact van deze wijzigingen ten aanzien van het tegenbewijs van

de door de wet gestelde vermoedens in het nieuwe erfrecht zal zijn. Zoals hoger reeds vermeld,

is de wijziging van de woorden “uitdrukkelijk” in “op zekere wijze” een loutere bevestiging

48 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.L. VERBEKE en E. ALOFS, Erfrecht & giften, Antwerpen, Intersentia,

2017, 108, nr. 135. 49 C. DE WULF, De Erfwet van 31 juli 2017: een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk, Brugge, die

Keure, 2018, 7, nr. 9.

Page 17: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

12

van rechtspraak en rechtsleer, die reeds bepaalden dat de vrijstelling van inbreng impliciet uit

het geheel van de schenkingsakte of omringende omstandigheden kan voortvloeien. Verder zien

we ook dat onder de huidige regeling de rechtspraak en rechtsleer nog steeds vaak terughoudend

is en er mijns inziens absoluut geen gefundeerde voorspelling van de evolutie daarvan in de

toekomst kan worden gedaan.50

2.1.3. Herkwalificatie in een latere akte

21. In principe beslist de beschikker over de kwalificatie van de gift op het ogenblik van de

gift zelf, dus in geval van schenking in de schenkingsakte en bij een legaat in het testament.

Dergelijke keuze is ook mogelijk op een later ogenblik. Onder het huidige recht is in oud art.

919, tweede lid Burgerlijk Wetboek uitdrukkelijk voorzien dat een schenking binnen erfdeel

kan worden omgezet in een schenking met vrijstelling van inbreng.51 De omgekeerde beweging

is in de huidige regeling niet voorzien en wordt betwist.52 Dit wordt door de wetgever in de wet

van 31 juli 2017 opgevangen door de invoering van art. 843/1 Burgerlijk Wetboek. Deze

bepaling maakt de omvorming van de kwalificatie van de schenking in beide richtingen

mogelijk, mits akkoord van de schenker en de begiftigde.53

22. Art. 843/1, §3 en §4 Burgerlijk Wetboek bepaalt de wijze waarop de conversie moet

gebeuren. Dit moet ofwel in de vorm van een beschikking onder levenden, ofwel via een

testament, maar mag niet worden afgeleid uit de omstandigheden.54 Wanneer de conversie

gebeurt bij testament is het vereist dat de begiftigde dit na het overlijden van de schenker

aanvaardt, want de omzetting wordt immers beschouwd als een bijkomende overeenkomst om

de modaliteit van de schenking te wijzigen. De herkwalificatie van een schenking via een

testament heeft dus slechts uitwerking vanaf de aanvaarding ervan door de begiftigde. Anders

oordelen zou ertoe leiden dat de schenker zijn schenking in zijn testament eenzijdig kan

wijzigen, wat niet verenigbaar is met de vereiste aanvaarding in het kader van een schenking.

50 R. BARBAIX, “De inbreng en de inkorting in het nieuwe erfrecht” in J. BAEL, R. BARBAIX en H. CASMAN

(eds.), Rechtskroniek voor het Notariaat (deel 31), Brugge, die Keure, 2017, 51-52, nr. 26. 51 J. BAEL, Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen, Mechelen, Kluwer, 2006, 222-

223, nrs. 378-379. 52 J. BAEL, Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen, Mechelen, Kluwer, 2006, 227,

nrs. 385; C. DE WULF, De Erfwet van 31 juli 2017: een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk,

Brugge, die Keure, 2018, 21, nr. 38. 53 Art. 843/1, §1 en §2 BW. 54 Cass. 5 juni 2014, RW 2015-16, 370, noot A. VAN DEN BROECK.

Page 18: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

13

Die aanvaarding van de herkwalificatie staat volledig los van de aanvaarding van de

nalatenschap.55

2.1.4. De inbreng van schulden

23. Voor de volledigheid is een summier woordje over de inbreng van schulden in het

nieuwe erfrecht op zijn plaats, aangezien een volledige gelijkheid tussen de erfgenamen

onmogelijk is wanneer hiermee geen rekening wordt gehouden. Hierbij zal door mij even

worden vooruitgelopen op de regels inzake de wijze van de inbreng en de waardering van de

inbreng die later in een apart deel uitvoerig worden besproken.

De inbreng van schulden wordt onder het huidige recht bondig in oud art. 829 Burgerlijk

Wetboek vermeld en wordt door de wet van 31 juli 2017 uitgebreider herschreven in art. 859

Burgerlijk Wetboek. Dit artikel bepaalt dat de vaststaande schulden die een van de erfgenamen

heeft ten aanzien van de massa moeten worden ingebracht, waarbij de inbrengregels inzake

giften in principe van toepassing zijn.56 Dit impliceert dat de inbreng van schulden in principe

in waarde geschiedt door mindere ontvangst, ofwel door betaling van het verschuldigde bedrag

aan de massa. Wanneer de schuld het erfdeel van de schuldenaar overtreft, dient enkel de schuld

ten belope van het erfdeel te worden ingebracht. Het deel van de schuld dat het erfdeel overtreft,

wordt terugbetaald aan de massa volgens de voorwaarden en termijnen die voor de

oorspronkelijke schuld golden.57 Op het verschuldigde bedrag zijn ook interesten verschuldigd

aan de bedongen interestvoet voor de periode voor het overlijden en aan de wettelijke

interestvoet vanaf het ogenblik van overlijden.58

55 C. DE WULF, De Erfwet van 31 juli 2017: een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk, Brugge, die

Keure, 2018, 21, nr. 38; R. DEKKERS, H. CASMAN, A.L. VERBEKE en E. ALOFS, Erfrecht & giften,

Antwerpen, Intersentia, 2017, 125-126, nr. 151-152. 56 Art. 859, §1 BW. 57 Art. 859, §2, derde lid BW; R. BARBAIX, Het nieuwe erfrecht, Antwerpen, Intersentia, 2017, 192, nr. 346. 58 Art. 859, §4 BW.

Page 19: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

14

2.2. Wie is tot inbreng gehouden?

2.2.1. Algemeen: De begiftigde zelf

24. Als algemene regel geldt dat iedere mede-erfgenaam die tot de nalatenschap komt,

verplicht is alle giften binnen erfdeel die hij zelf heeft verkregen, moet inbrengen.59 Er is dus

sprake van een cumulatieve voorwaarde om te bepalen wie tot inbreng is gehouden. Enerzijds

moeten enkel de giften binnen erfdeel worden ingebracht. Dit werd hierboven reeds besproken.

Anderzijds is enkel de erfgenaam die ab intestato tot de nalatenschap komt, gehouden tot

inbreng.60

Het is slechts op het moment van het openvallen van de nalatenschap dat wordt uitgemaakt of

de begiftigde ab intestaat tot de nalatenschap komt of niet. Het ogenblik van de schenking is

wat dit betreft irrelevant. Dit wordt bevestigd in art. 846 Burgerlijk Wetboek dat bepaalt dat de

begiftigde die ten tijde van de schenking geen vermoedelijke erfgenaam was, maar op het

moment van het openvallen van de nalatenschap erfgerechtigd is, gehouden is tot inbreng van

verkregen giften als voorschot op erfdeel. Toch zijn er situaties waarbij een andere persoon dan

de begiftigde zelf tot inbreng gehouden kan zijn, namelijk in geval van plaatsvervulling en de

inbreng ten behoeve van een derde.

25. In het nieuwe erfrecht wordt de inbrengverplichting bovendien beperkt tot de

erfgenamen-bloedverwanten, aangezien de inbreng voortaan als een verdelingsverrichting

tussen de klassieke bloedverwanten wordt beschouwd.61 Hierdoor is voortaan de langstlevende

echtgenoot en de langstlevende wettelijk samenwonende partner niet meer tot inbreng

gehouden. Dit is een groot verschil met de situatie onder het huidige recht. De positie van de

langstlevende echtgenoot is onder het nieuwe erfrecht grondig gewijzigd, waarvoor ik verwijs

naar de bespreking hiervan in het aparte hoofdstuk (infra nr. 32 e.v.).

59 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.L. VERBEKE en E. ALOFS, Erfrecht & giften, Antwerpen, Intersentia, 2017,

109, nr. 135; C. DE WULF m.m.v. J. BAEL en S. DEVOS, Notarieel familierecht en familaal vermogensrecht:

het opstellen van notariële akten, Mechelen, Kluwer, 2011, 1195, nr. 1551. 60 R. BARBAIX, Familiaal vermogensrecht in essentie, Antwerpen, Intersentia, 2015, 257, nr. 629. 61 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 20.

Page 20: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

15

2.2.2. Uitzondering 1: Plaatsvervulling

26. Het is echter niet enkel de begiftigde zelf die tot inbreng gehouden kan zijn. Zo zijn ook

de descendenten die bij plaatsvervulling opkomen voor hun ascendent, die een gift binnen

erfdeel heeft verkregen van de overledene, tot inbreng van de gift gehouden.62 Dit is logisch,

aangezien plaatsvervullers in de rechten en verplichtingen treden van degene wiens plaats ze

innemen, dus ook de verplichting tot inbreng. Art. 847, in fine Burgerlijk Wetboek bepaalt dat

het irrelevant is dat de plaatsvervuller de nalatenschap van diegene wiens plaats deze vervuld,

heeft verworpen.63 Verder is het ook irrelevant in welk geval de plaatsvervulling tot stand is

gekomen. Het maakt met andere woorden niet uit of degene wiens plaats wordt vervuld de

nalatenschap heeft verworpen, onwaardig is om te erven of is vooroverleden.64 Het is bijgevolg

mogelijk dat de plaatsvervuller gehouden is om bepaalde zaken in te brengen die hij nog niet

zelf in handen heeft. De ratio hiervan is het beschermen van de aanspraken van de andere

erfgenamen, aangezien anders de aanspraken van die andere erfgenamen worden aangetast.

Men gaat ervan uit dat het niet de bedoeling was van de schenker om een ongelijkheid te creëren

tussen de erfgenamen en wanneer dat wel de bedoeling was, dan moest de schenker een gift

met vrijstelling van inbreng hebben vermaakt.65

27. Naast de verplichting voor de plaatsvervuller om hetgeen in te brengen dat degene wiens

plaats men vervuld heeft gekregen, moet de plaatsvervuller ook inbrengen wat hij zelf heeft

gekregen.66 Hier worden de gewone inbrengregels gevolgd. Art. 847 Burgerlijk Wetboek houdt

voor de plaatsvervuller aldus een dubbele inbrengverplichting in. Wanneer we deze bepaling in

het licht van de doelstelling van de inbreng bekijken, namelijk de gelijkheid, kunnen er vragen

gesteld worden omtrent de rechtvaardigheid van de mogelijke gevolgen van deze bepaling.

Wanneer de schenker de bedoeling had om bijvoorbeeld zijn twee kinderen een gelijk deel te

geven en tevens een gelijke schenking te doen aan de kleinkinderen, dan is het mogelijk dat

wanneer een van de kinderen verwerpt, vooroverleden of onwaardig is om te erven van de

62 Art. 847 BW; R. BARBAIX, Familiaal vermogensrecht in essentie, Antwerpen, Intersentia, 2015, 258, nr. 631;

C. DE WULF m.m.v. J. BAEL en S. DEVOS, Notarieel familierecht en familaal vermogensrecht: het opstellen

van notariële akten, Mechelen, Kluwer, 2011, 1196, nr. 1551. 63 R. BARBAIX, “De inbreng en de inkorting in het nieuwe erfrecht” in J. BAEL, R. BARBAIX en H. CASMAN

(eds.), Rechtskroniek voor het Notariaat (deel 31), Brugge, die Keure, 2017, 58, nr. 32. 64 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.L. VERBEKE en E. ALOFS, Erfrecht & giften, Antwerpen, Intersentia, 2017,

109, nr. 136; R. BARBAIX, “De inbreng en de inkorting in het nieuwe erfrecht” in J. BAEL, R. BARBAIX en H.

CASMAN (eds.), Rechtskroniek voor het Notariaat (deel 31), Brugge, die Keure, 2017, 59, nr. 32. 65 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.L. VERBEKE en E. ALOFS, Erfrecht & giften, Antwerpen, Intersentia, 2017,

110, nr. 136. 66 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 49.

Page 21: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

16

schenker, dat de kleinkinderen gehouden zijn tot het inbrengen van de schenking die aan dat

kind werd gedaan en dus meer moet inbrengen dan de anderen. Er kan dus zonder dat de

schenker dit wil een ongelijkheid ontstaan tussen de verschillende staken bij de toepassing van

art. 847 Burgerlijk Wetboek. Dit is niet het geval wanneer de schenking aan de kleinkinderen

met vrijstelling van inbreng is gedaan.

In mijn ogen is het de taak van de notaris om deze situatie duidelijk te maken aan de schenker,

aangezien dit toch drastische gevolgen kan hebben als het gaat om waardevolle schenkingen.

Aan de andere kant is het misschien een idee voor de wetgever om in te grijpen en een extra

vermoeden te creëren, waarbij de schenking aan een erfgenaam-plaatsvervuller die in de plaats

komt van een andere erfgenaam die een schenking binnen deel heeft verkregen, wordt vermoed

een schenking met vrijstelling van inbreng te zijn. Het zal in mijn ogen namelijk zelden

voorkomen dat wanneer de schenker de bedoeling had om de kinderen gelijk te behandelen, dat

hij zou willen voorzien in een ongelijke behandeling tussen de kleinkinderen.

2.2.3. Uitzondering 2: Inbreng ten behoeve van een derde

28. Een door de wet van 31 juli 2017 compleet nieuw ingevoerd begrip is de inbreng ten

behoeve van een derde.67 Art. 845, §2 Burgerlijk Wetboek voert de mogelijkheid tot een inbreng

met generatiesprong in. Het gaat om de concrete situatie waarin een grootouder een schenking

wil doen aan een kleinkind (of meerdere kleinkinderen), maar met de bedoeling dat die

schenking wordt aangerekend op het erfdeel van zijn kind.68 De facto gaat de grootouder iets

uit het erfdeel van zijn kind halen en meteen aan zijn kleinkind geven, waarbij ook alle takken

gelijk worden behandeld.69 In principe worden schenkingen aan kleinkinderen aangerekend op

het beschikbaar deel, want de kleinkinderen komen in principe niet tot de nalatenschap van de

grootouder.70 Deze techniek heeft tot gevolg dat de zoon gehouden is tot de inbreng van iets

wat hij niet heeft gekregen en vormt een uitzondering op het principe dat enkel wat de

67 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 20 en 46; A.L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW

2017-18, nr. 28, 1083. 68 N. LABEEUW en R. ELSERMANS, “De hervorming van het erfrecht”, Notariaat 2017, afl. 9, 5, nr. 16; C. DE

WULF, De Erfwet van 31 juli 2017: een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk, Brugge, die Keure,

2018, 111, nr. 179; C. AUGHUET, U. CERULUS en M. GIJBELS, “Nieuwe wetgeving en wetsvoorstellen” in W.

PINTENS en C. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2017, Brugge, die Keure, 2017, 120, nr. 13. 69 A.L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW 2017-18, nr. 28, 1083. 70 M. GIJBELS en A. VAN GEEL, “Familiale vermogensplanning in het nieuwe erfrecht: nieuwe

mogelijkheden?”, Notariaat 2018, afl. 1-2, 6.

Page 22: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

17

erfgenaam zelf heeft verkregen aan inbreng is onderworpen.71 Deze mogelijkheid vereist op

grond van art. 845, §2 Burgerlijk Wetboek een driepartijenovereenkomst, waarbij zowel de

schenker (grootouder), de begiftigde (kleinkind) en het kind van de schenker het eens zijn.72

Een dergelijke verbintenis, waarbij een erfgenaam aanvaardt om een inbreng te doen in het

voordeel van een derde, maakt een toegelaten punctuele overeenkomst uit omtrent een

toekomstige nalatenschap waardoor aan de vereisten van art. 1100/2 tot 1100/6 Burgerlijk

Wetboek moet zijn voldaan.73 Deze overeenkomst kan zowel in de schenkingsakte als in een

latere akte worden vastgesteld.74

29. Het gevolg is dat de schenking aan het kleinkind fictief wordt geacht binnen erfdeel te

zijn gedaan aan het kind van de schenker zelf.75 Art. 845, §2, tweede lid Burgerlijk Wetboek

bepaalt dat de schenking die het begiftigde kleinkind heeft ontvangen, in de nalatenschap van

het kind worden behandeld alsof de begiftigde ze van het kind heeft verkregen.76 Dit betekent

dat het begiftigde kleinkind de schenking in de erfenis van het kind zal moeten inbrengen,

waardoor ongelijkheden tussen verschillende kinderen van degene die de inbrengverplichting

ten laste neemt ongedaan worden gemaakt. Hieruit kunnen we afleiden dat het moet gaan om

een schenking binnen erfdeel, aangezien ze door het kind van de schenker moet worden

ingebracht in de nalatenschap van de beschikker en door het begiftigde kleinkind in de

nalatenschap van het kind van de beschikker.77

30. Wanneer we onze fiscale bril opzetten, zouden we ons kunnen afvragen of er geen

sprake is van een dubbele schenking en er dus niet twee keer schenkbelasting verschuldigd is?

Hier wordt aangenomen dat de tekst van art. 845, §2, in fine Burgerlijk Wetboek duidelijk is en

bepaalt dat de schenking aan het begiftigde kleinkind wordt behandeld “alsof” hij de goederen

71 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.L. VERBEKE en E. ALOFS, Erfrecht & giften, Antwerpen, Intersentia, 2017,

110, nr. 137; R. BARBAIX, “De inbreng en de inkorting in het nieuwe erfrecht” in J. BAEL, R. BARBAIX en H.

CASMAN (eds.), Rechtskroniek voor het Notariaat (deel 31), Brugge, die Keure, 2017, 62, nr. 35; C. DE WULF,

De Erfwet van 31 juli 2017: een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk, Brugge, die Keure, 2018, 111,

nr. 179. 72 A.L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW 2017-18, nr. 28, 1083. 73 Art. 845, §2, eerste lid BW; N. LABEEUW en R. ELSERMANS, “De hervorming van het erfrecht”, Notariaat

2017, afl. 9, 5, nr. 16; R. DEKKERS, H. CASMAN, A.L. VERBEKE en E. ALOFS, Erfrecht & giften, Antwerpen,

Intersentia, 2017, 110, nr. 137. 74 A.L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW 2017-18, nr. 28, 1084. 75 R. BARBAIX, “De inbreng en de inkorting in het nieuwe erfrecht” in J. BAEL, R. BARBAIX en H. CASMAN

(eds.), Rechtskroniek voor het Notariaat (deel 31), Brugge, die Keure, 2017, 62, nr. 36. 76 C. AUGHUET, U. CERULUS en M. GIJBELS, “Nieuwe wetgeving en wetsvoorstellen” in W. PINTENS en C.

DECLERCK (eds.), Patrimonium 2017, Brugge, die Keure, 2017, 121, nr. 13. 77 C. DE WULF, De Erfwet van 31 juli 2017: een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk, Brugge, die

Keure, 2018, 112, nr. 180.

Page 23: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

18

gekregen heeft van het kind van de schenker. Bijgevolg moet dezelfde redenering worden

gevolgd als bij de toepassing van de theorie van de huwelijksvoordelen, die niet als een

schenking worden beschouwd, doch slechts in specifieke omstandigheden worden beschouwd

als een schenking.78 Er is dus ook bij de inbreng ten behoeve van een derde geen sprake van

een dubbele schenking, waardoor er geen risico is op het twee keer verschuldigd zijn van

schenkbelasting.79 Men ontsnapt met deze techniek aan de dubbele heffing van

registratiebelasting en men vermijdt dubbele aktekosten.80

2.3. Tussenconclusie

31. Het is duidelijk dat het nieuwe erfrecht een impact zal hebben op de verplichting tot

inbreng. Er is slechts sprake van inbreng wanneer het gaat om een schenking binnen erfdeel (of

als voorschot op erfdeel) aan een erfgenaam-bloedverwant die ab intestaat tot de nalatenschap

komt en deze heeft aanvaard. Wat de kwalificatie van de gift betreft, stellen we vast dat bij het

ontbreken van een duidelijke kwalificatie in de schenkingsakte of in het testament een meer

complexe en meer genuanceerde regeling is uitgewerkt die beter in overeenstemming is met de

wil en de verwachtingen van de schenker. Het erfrecht evolueert wat de vermoedens i.v.m. de

inbreng betreft van een gelijkheid tussen erfgenamen naar een gelijkheid tussen kinderen. Zo

wordt het wettelijk vermoeden voor de inbreng van giften aan erfgenamen-afstammelingen

behouden, terwijl het wettelijk vermoeden voor giften aan andere erfgenamen dan

afstammelingen wordt omgekeerd, waardoor dergelijke giften geacht met vrijstelling van

inbreng te zijn gedaan.

Ook wat de legaten betreft, worden de vermoedens aangepast aan de bedoeling die in de praktijk

in hoofde van de schenker normalerwijze blijkt, maar waarbij er, gelet op de dunne grens tussen

de verschillende soorten legaten, een belangrijke rol voor de notaris is weggelegd. Deze heeft

tot taak de schenker goed te informeren over de draagwijdte van zijn legaten en dient extra

aandacht te hebben voor een genuanceerde formulering van de legaten, aangezien de gevolgen

van een kwalificatie als een ander soort legaat groot en mogelijks niet in overeenstemming met

de wil van de schenker kunnen zijn. Algemene legaten en legaten ten algemene titel aan

78 Cass. 24 maart 2017, F.15.0189.N.; Cass. 5 januari 2017, F.15.0164.F/5. 79 M. GIJBELS en A. VAN GEEL, “Familiale vermogensplanning in het nieuwe erfrecht: nieuwe

mogelijkheden?”, Notariaat 2018, afl. 1-2, 7. 80 C. DE WULF, De Erfwet van 31 juli 2017: een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk, Brugge, die

Keure, 2018, 111, nr. 179.

Page 24: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

19

afstammelingen worden geacht te zijn gedaan met vrijstelling van inbreng, terwijl bijzondere

legaten aan afstammelingen worden vermoed als voorschot op erfenis te zijn gedaan. Legaten

aan erfgenamen die geen afstammelingen zijn, worden geacht vrijgesteld te zijn van inbreng.

Een belangrijke wijziging betreft de beperking van de inbrengverplichting tot de erfgenaam-

bloedverwant. Hierdoor zijn giften aan de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende

partner niet meer aan inbreng onderworpen. Hier zal ik in het volgende deel dieper op ingaan.

Daarnaast wordt er door de wet van 31 juli 2017 tevens de mogelijkheid ingevoerd om een

inbreng te regelen ten behoeve van een derde. Dit is een afwijking op het principe dat een

erfgenaam die in eigen hoofde tot de nalatenschap komt slechts gehouden is tot inbreng van

wat hij zelf van de overledene heeft verkregen. Onder de huidige regelgeving is iets

vergelijkbaars reeds mogelijk, maar slechts in beperkte mate. Zo is het op vandaag het kind van

de schenker die beslist (door te verwerpen) en heeft deze niet de mogelijkheid om een deel van

zijn erfenis rechtstreeks te laten vererven door zijn kinderen, maar enkel het geheel. In het

nieuwe erfrecht wordt deze mogelijkheid beter uitgewerkt en kan het kind van een schenker de

verplichting opnemen om de schenking aan zijn eigen kind in te brengen in de nalatenschap

van de schenker en dus aan te rekenen op zijn eigen aandeel, d.m.v. een

driepartijenovereenkomst tussen de schenker, het kind van de schenker en het begiftigde

kleinkind.

Page 25: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

20

3. De positie van de langstlevende echtgenoot en wettelijk samenwonende partner in het nieuwe erfrecht (art. 858bis BW)

32. De wet van 31 juli 2017 heeft een grote impact op de positie van de langstlevende

echtgenoot en de langstlevende wettelijk samenwonende partner, waardoor het mijns inziens

gerechtvaardigd is deze in een apart onderdeel te bespreken. Een belangrijke wijziging betreft

het invoeren van het principe dat giften aan de langstlevende echtgenoot of langstlevende

wettelijk samenwonende partner niet meer vatbaar zijn voor inbreng.81 Dergelijke giften

worden geacht met vrijstelling van inbreng te zijn gedaan, worden aangerekend op het

beschikbaar deel en worden in geval van overschrijding ingekort.82 Dit heeft zijn weerslag op

de inbrengverplichting zoals we die in het huidige recht kennen in geval van samenloop met

een langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende partner.

3.1. Huidig recht

33. Onder het op vandaag vigerende recht bepaalt (oud) art. 858bis Burgerlijk Wetboek de

wijze waarop de langstlevende echtgenoot inbreng kan eisen in de nalatenschap van de eerst

overledene of tot inbreng gehouden kan zijn. De langstlevende echtgenoot wordt beschouwd

als een volwaardige, zelfs reservataire erfgenaam83, waardoor zij zowel het recht heeft de

inbreng te vorderen van giften binnen erfdeel aan mede-erfgenamen, doch tevens door de mede-

erfgenamen tot inbreng van de verkregen giften verplicht kan worden.84

34. Wanneer we de erfaanspraken van de langstlevende bekijken, stellen we vast dat het

gaat om een erfdeel in vruchtgebruik, die zich uitstrekt over de volledige nalatenschap, dus ook

over de goederen die als voorschot op erfdeel reeds (zelfs voor het huwelijk) werden

81 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 20 en 39. 82 R. BARBAIX, “De inbreng en de inkorting in het nieuwe erfrecht” in J. BAEL, R. BARBAIX en H. CASMAN

(eds.), Rechtskroniek voor het Notariaat (deel 31), Brugge, die Keure, 2017, 71, nr. 56; MvT, Parl.St. Kamer

2016-2017, nr. 54-2282/001, 68. 83 Bij wet van 14 mei 1981 tot wijziging van het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, BS 27 mei 1981; H.

CASMAN, “Nieuwe Erfwet. Een kennismaking”, NJW 2018, afl. 377, 140, nr. 44; R. BARBAIX, “De

inbrengverplichting en de langstlevende echtgenote: inbreng aan en door de langstlevende echtgenote”, TEP 2006,

2, nr. 275. 84 R. BARBAIX, Familiaal vermogensrecht in essentie, Antwerpen, Intersentia, 2015, 263, nr. 640; Verslag

COOREMAN, Parl.St. Senaat 1980-81, nr. 600/2, 31; M. COENE, “Art. 858bis BW” in M. COENE, J. DU

MONGH en R. BARBAIX (eds.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met

overzicht van rechtspraak en rechtsleer”, Antwerpen, Kluwer, 2010, 1-30; R. BARBAIX, “De inbrengverplichting

en de langstlevende echtgenote: inbreng aan en door de langstlevende echtgenote”, TEP 2006, 4, nr. 278.

Page 26: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

21

geschonken. Dit bijzondere erfrecht is niet compatibel met de klassieke inbrengregeling,

waardoor een wetgevend ingrijpen noodzakelijk was. Wat de inbreng van onroerende goederen

betreft, zijn er geen problemen. Deze moeten in natura worden ingebracht, waardoor de

langstlevende echtgenoot het vruchtgebruik kan uitoefenen.85 De problemen ontstaan wanneer

roerende goederen moeten worden ingebracht. Zo kan door middel van een inbreng door

mindere ontvangst niet het erfdeel van de langstlevende echtgenoot worden

wedersamengesteld.86 Dergelijke inbrengverplichting heeft eigenlijk geen enkele zin en berust

op een loutere fictie van de wet.87 De kinderen die een schenking in volle eigendom hadden

verkregen, moeten bij overlijden het vruchtgebruik tegenover de langstlevende echtgenoot

inbrengen.88

35. Die verplichting tot inbreng in hoofde van de kinderen kon op grond van oud art. 858bis

Burgerlijk Wetboek ook worden voldaan door het betalen van een geïndexeerde lijfrente,

waardoor het begiftigde kind de volle eigendom kon behouden. Oud art. 858bis, eerste lid

Burgerlijk Wetboek voert aldus een plaatsvervangende inbrengregeling in. Deze regeling doet

in principe afbreuk aan het recht van de langstlevende echtgenoot op een erfdeel in de

erfgoederen, aangezien het de begiftigde-erfgenaam toelaat de rechten van de langstlevende

echtgenoot door middel van een verbintenisrechtelijke vordering te voldoen.89

De inbrengverplichting onder het huidige recht vervalt op grond van oud art. 858bis, tweede lid

Burgerlijk Wetboek wanneer de langstlevende echtgenoot met de schenking instemt of wanneer

de schenker uitdrukkelijk een vrijstelling van inbreng had bedongen. In dat geval wordt de

schenking geacht te zijn gedaan met vrijstelling van inbreng.90 De wet voorziet dus de

mogelijkheid voor de echtgenoot van de schenker om de begiftigde-erfgenaam van inbreng vrij

te stellen door zijn toestemming te verlenen bij de schenking.

85 R. BARBAIX, Familiaal vermogensrecht in essentie, Antwerpen, Intersentia, 2015, 264, nrs. 640-641. 86 R. BARBAIX, “De inbrengverplichting en de langstlevende echtgenote: inbreng aan en door de langstlevende

echtgenote”, TEP 2006, 6-7, nrs. 280-282. 87http://www.cazimir.be/juridisch-nieuws/item/interessante-planningstechniek-met-schenking-tussen-

echtgenoten-niet-meer-mogelijk-na-1-september-2018; N. LABEEUW en E. JANSSENS, “De impact van het

nieuwe erfrecht op de positie van de langstlevende echtgenoot” in H. CASMAN en M. VAN LOOCK (eds.),

Huwelijksvermogensrecht, 2017, 97, nr. 16. 88 H. CASMAN, “Nieuwe Erfwet. Een kennismaking”, NJW 2018, afl. 377, 140, nr. 45. 89 R. BARBAIX, “De inbrengverplichting en de langstlevende echtgenote: inbreng aan en door de langstlevende

echtgenote”, TEP 2006, 6, nr. 280. 90 R. BARBAIX, “De inbrengverplichting en de langstlevende echtgenote: inbreng aan en door de langstlevende

echtgenote”, TEP 2006, 15 en 22, nrs. 296 en 304

Page 27: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

22

3.2. Nieuw erfrecht

3.2.1. Uitgesloten van inbreng

36. In het nieuwe erfrecht zal er in principe geen inbrengverplichting door en voor andere

erfgenamen dan erfgenamen in de nederdalende lijn van de erflater zijn.91 Zoals hoger reeds

vermeld, wordt de inbreng in het nieuwe erfrecht beschouwd als een verdelingsverrichting voor

en tussen bloedverwanten (supra nr. 25). Als je onder het nieuwe erfrecht een schenking

vermaakt aan je echtgenoot of wettelijk samenwonende partner, dan geldt het principe dat die

schenking buiten deel is gedaan (art. 849 Burgerlijk Wetboek). Dit valt ook logisch te verklaren.

Wanneer er samenloop is tussen de langstlevende en afstammelingen, dan heeft de

langstlevende ab intestato enkel aanspraak op het vruchtgebruik in de nalatenschap, terwijl de

afstammelingen enkel gerechtigd zijn op de blote eigendom.92 Een inbrengverplichting heeft in

die situatie dus geen enkele zin, aangezien er geen gelijkheid is die moet hersteld worden. Het

spreekt voor zich dat de langstlevende echtgenoot die een gift in volle eigendom heeft

verkregen niet tot inbreng gehouden is. Wat het vruchtgebruik betreft, moet de langstlevende

dit niet inbrengen, want hij is de enige die op dat vruchtgebruik gerechtigd is. Met betrekking

tot de blote eigendom van de gift, dient dit als een gift buiten erfdeel gekwalificeerd te worden,

aangezien de langstlevende ab intestato geen recht heeft op blote eigendom.93 Ook wanneer

afstammelingen een gift in volle eigendom hebben verkregen, kunnen ze ten aanzien van de

langstlevende niet tot inbreng gehouden zijn, om dezelfde logische redenen.94

37. De langstlevende echtgenoot heeft geen aanspraak meer op het vruchtgebruik van

goederen die reeds voor het overlijden van de erflater zijn verdwenen. 95 Dit geldt ongeacht of

de gift tussen de andere erfgenamen aan inbreng is onderworpen of van inbreng is vrijgesteld.96

91 Art. 843, §1-§2 en art. 849, eerste lid BW; MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 67; H. CASMAN,

“Nieuwe Erfwet. Een kennismaking”, NJW 2018, afl. 377, 141, nr. 46; N. LABEEUW en E. JANSSENS, “De

impact van het nieuwe erfrecht op de positie van de langstlevende echtgenoot” in H. CASMAN en M. VAN

LOOCK (eds.), Huwelijksvermogensrecht, 2017, 97, nr. 16. 92 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 67. 93 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 68. 94 R. BARBAIX, “De inbreng en de inkorting in het nieuwe erfrecht” in J. BAEL, R. BARBAIX en H. CASMAN

(eds.), Rechtskroniek voor het Notariaat (deel 31), Brugge, die Keure, 2017, 72, nr. 57. 95 Art. 745bis, §1 BW. 96 Art. 858bis, §2 BW.

Page 28: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

23

Wanneer de gift het reservatair erfdeel aantast, biedt de techniek van de inkorting een oplossing.

Indien de schenker dus de intentie heeft om een schenking te doen tussen echtgenoten zonder

de afstammelingen te benadelen, dan is het vereist deze schenking binnen erfdeel voor 1

september 2018 te doen.97

38. De langstlevende wettelijk samenwonende partner geniet ab intestato van een

beperktere aanspraak98, maar de regeling is analoog in vergelijking met de langstlevende

echtgenoot.99

3.2.2. Het wettelijk voortgezet vruchtgebruik als correctief

39. Een bijzondere situatie doet zich voor wanneer de beschikker schenkingen heeft gedaan,

waarbij deze zich het vruchtgebruik op de geschonken goederen heeft voorbehouden.100

Wanneer een schenking met voorbehoud van vruchtgebruik wordt gedaan, heeft de beschikker

vaak de bedoeling dat de langstlevende het vruchtgebruik na overlijden van de beschikker kan

voortzetten. Men gaat ervan uit dat de inkomsten die via het vruchtgebruik gegenereerd worden,

dat deze wordt gebruikt voor het bekostigen van de levensstandaard van de schenker en diens

echtgenoot of wettelijk samenwonende partner.

40. Wanneer de schenker komt te overlijden, houdt het vruchtgebruik op te bestaan en dient

het wegvallen van die inkomsten te worden opgevangen.101 Hierin voorziet het nieuwe art.

858bis, §3 Burgerlijk Wetboek die bepaalt dat: “Bij overlijden van de schenker ontvangt de

langstlevende echtgenoot echter het vruchtgebruik van de goederen die de schenker heeft

geschonken en waarvan hij zich het vruchtgebruik heeft voorbehouden, op voorwaarde dat de

97http://www.cazimir.be/juridisch-nieuws/item/interessante-planningstechniek-met-schenking-tussen-

echtgenoten-niet-meer-mogelijk-na-1-september-2018. 98 De langstlevende wettelijk samenwonende partner kan aanspraak maken op het vruchtgebruik op van de

gezinswoning en de daar aanwezige huisraad. De langstlevende echtgenoot kan aanspraak maken op het

vruchtgebruik op alle roerende en onroerende goederen die geschonken werden. 99 Art. 858bis, §4 BW; R. BARBAIX, “De inbreng en de inkorting in het nieuwe erfrecht” in J. BAEL, R.

BARBAIX en H. CASMAN (eds.), Rechtskroniek voor het Notariaat (deel 31), Brugge, die Keure, 2017, 74, nr.

61; C. DE WULF, De Erfwet van 31 juli 2017: een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk, Brugge, die

Keure, 2018, 55, nr. 97. 100 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 69; H. CASMAN, “Nieuwe Erfwet. Een kennismaking”,

NJW 2018, afl. 377, 141, nr. 47. 101 H. CASMAN, “Nieuwe Erfwet. Een kennismaking”, NJW 2018, afl. 377, 141, nr. 47; N. LABEEUW en E.

JANSSENS, “De impact van het nieuwe erfrecht op de positie van de langstlevende echtgenoot” in H. CASMAN

en M. VAN LOOCK (eds.), Huwelijksvermogensrecht, 2017, 99, nr. 18; MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-

2282/001, 69.

Page 29: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

24

echtgenoot op het tijdstip van de schenking al die hoedanigheid heeft.”102 Deze bepaling voert

aldus een van rechtswege wettelijk voortgezet vruchtgebruik in het voordeel van de

langstlevende echtgenoot in, als correctief voor het verlies van het voordeel dat ze onder het

huidige recht kunnen halen uit de vordering tot inbreng ten aanzien van de andere mede-

erfgenamen.103

Dat is onder het huidige recht niet zo, waar men wel inbreng kon vragen. Het wettelijk

voortgezet vruchtgebruik is een erfrechtelijk vruchtgebruik waarop de regels van art. 745quater

e.v. Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn.104 Een analoge, doch iets beperktere regeling voor

de langstlevende wettelijk samenwonende partner is voorzien in art. 858bis, §4 Burgerlijk

Wetboek.

41. Zowel uit de Memorie van Toelichting als uit de wettelijke bepalingen zelf, blijkt

duidelijk dat dit wettelijk voortgezet vruchtgebruik niet voor alle schenkingen geldt, noch

dwingend van aard is.105

Ten eerste geldt dit principe enkel als het gaat om een schenking die werd gedaan met

voorbehoud van vruchtgebruik. Wanneer een schenking in volle eigendom werd gedaan aan

een erfgenaam, dan geeft deze schenking geen aanleiding tot de toekenning van een wettelijk

voortgezet vruchtgebruik aan de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende

partner.106 Dit is onder het huidige recht echter wel nog het geval, want men kan van die

schenkingen nog de inbreng vorderen en daarop uiteindelijk het vruchtgebruik uitoefenen. Het

is belangrijk om voor ogen te houden dat de schenkingen waarop de langstlevende echtgenoot

of wettelijk samenwonende partner geen vruchtgebruik kan laten gelden, wel nog meetellen om

de fictieve massa te bepalen. Verder heeft de beschikker ook de mogelijkheid om bij de

schenking in volle eigendom toch het vruchtgebruik op de geschonken goederen na zijn

102 Art. 858bis, §3 BW; R. BARBAIX, “De inbreng en de inkorting in het nieuwe erfrecht” in J. BAEL, R.

BARBAIX en H. CASMAN (eds.), Rechtskroniek voor het Notariaat (deel 31), Brugge, die Keure, 2017, 72, nr.

58. 103 C. DE WULF, De Erfwet van 31 juli 2017: een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk, Brugge, die

Keure, 2018, 48, nr. 85; MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 68; Art. 858bis, §2 BW. 104 R. BARBAIX, “De inbreng en de inkorting in het nieuwe erfrecht” in J. BAEL, R. BARBAIX en H. CASMAN

(eds.), Rechtskroniek voor het Notariaat (deel 31), Brugge, die Keure, 2017, 72, nr. 58. 105 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 69. 106 C. DE WULF, De Erfwet van 31 juli 2017: een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk, Brugge, die

Keure, 2018, 52, nr. 93.

Page 30: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

25

overlijden aan de langstlevende toe te kennen, door middel van een last die ze als modaliteit

aan de begiftigden oplegt en die deze laatsten uiteraard aanvaarden. Wanneer er gebruik wordt

gemaakt van de techniek van het opleggen van een last, dan wordt dit bovendien niet beschouwd

als een erfovereenkomst en worden de zware formaliteiten van art. 1100/2-1100/6 Burgerlijk

Wetboek vermeden.107

Ten tweede wordt in art. 858bis, §3 Burgerlijk Wetboek uitdrukkelijk bepaald dat het wettelijk

voortgezet vruchtgebruik slechts van toepassing is op voorwaarde dat de echtgenoot op het

tijdstip van de schenking reeds de hoedanigheid van echtgenoot of wettelijk samenwonende

partner had. Dit betekent dat de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende partner

geen recht kan putten uit schenkingen die zijn gedaan op een tijdstip vooraleer hij met de erflater

gehuwd of wettelijk samenwonend was.108 Deze voorwaarde heeft het praktische gevolg dat de

stiefouders eruit gaan. De ratio legis hiervan is dat het voortgezet vruchtgebruik in een

dergelijke context van nieuw samengestelde gezinnen de rechten van de voorkinderen (i.e.

kinderen geboren voor het nieuwe huwelijk) te diep zou raken.109

Ten derde is het wettelijk voortgezet vruchtgebruik niet van dwingende aard en kan de

langstlevende bij leven aan dat vruchtgebruik verzaken door middel van een erfovereenkomst,

dat moet voldoen aan de regels van art. 1100/2 tot 1100/6 Burgerlijk Wetboek.110

Ten vierde wordt door een deel van de rechtsleer aangenomen dat ook de echtgenoot-schenker

het wettelijk voortgezet vruchtgebruik kan uitsluiten.111 DE WULF staat daar eerder

weigerachtig tegenover en argumenteert dat art. 858bis, §5 Burgerlijk Wetboek enkel spreekt

107 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 68; C. DE WULF, De Erfwet van 31 juli 2017: een algemeen

overzicht met modellen voor de praktijk, Brugge, die Keure, 2018, 49, nr. 86. 108 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 69-70; N. LABEEUW en E. JANSSENS, “De impact van

het nieuwe erfrecht op de positie van de langstlevende echtgenoot” in H. CASMAN en M. VAN LOOCK (eds.),

Huwelijksvermogensrecht, 2017, 99, nr. 18; R. BARBAIX, “De inbreng en de inkorting in het nieuwe erfrecht” in

J. BAEL, R. BARBAIX en H. CASMAN (eds.), Rechtskroniek voor het Notariaat (deel 31), Brugge, die Keure,

2017, 72, nr. 58. 109 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 70. 110 Art. 858bis, §5 BW; MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 70; R. BARBAIX, “De inbreng en de

inkorting in het nieuwe erfrecht” in J. BAEL, R. BARBAIX en H. CASMAN (eds.), Rechtskroniek voor het

Notariaat (deel 31), Brugge, die Keure, 2017, 72, nr. 58; C. DE WULF, De Erfwet van 31 juli 2017: een algemeen

overzicht met modellen voor de praktijk, Brugge, die Keure, 2018, 56, nr. 99; H. CASMAN, “Nieuwe Erfwet. Een

kennismaking”, NJW 2018, afl. 377, 141, nr. 47. 111 R. BARBAIX, “De inbreng en de inkorting in het nieuwe erfrecht” in J. BAEL, R. BARBAIX en H. CASMAN

(eds.), Rechtskroniek voor het Notariaat (deel 31), Brugge, die Keure, 2017, 73, nr. 58.

Page 31: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

26

over de mogelijkheid in hoofde van de echtgenoot of de wettelijk samenwonende om bij leven

van de schenker aan het vruchtgebruik op de onder voorbehoud van vruchtgebruik geschonken

goederen te verzaken, waardoor andere mogelijkheden van onttrekking zijn uitgesloten.112 Die

redenering lijkt me verwerpelijk, aangezien het mogelijk is voor de schenker om het wettelijk

voortgezet vruchtgebruik uit te sluiten bij testament. Uiteraard kan dit slechts voor zover er

geen afbreuk wordt gedaan aan de reserve van de langstlevende, die zich in dat geval op de

figuur van de inkorting zal kunnen beroepen.

3.3. Tussenconclusie

42. Met de komst van het nieuwe erfrecht wordt de positie van de langstlevende echtgenoot

en de langstlevende wettelijk samenwonende partner aanzienlijk gewijzigd. Onder het huidige

recht is de toepassing van de regels inzake inbreng in geval van samenloop met een

langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende partner niet eenvoudig. Met het oog op

de vereenvoudiging van de inbrengregels worden de langstlevende echtgenoot en de wettelijk

samenwonende partner van de inbreng uitgesloten. Zo kunnen deze niet meer tot inbreng

gehouden zijn van verkregen giften, noch kunnen zij de inbreng door andere mede-erfgenamen

vorderen. Het nieuwe erfrecht maakt komaf met het beginsel dat een gift aan de langstlevende

in principe wordt geacht een gift als voorschot op erfdeel te zijn.

Onder het nieuwe erfrecht verliezen de langstlevende echtgenoot en de wettelijk

samenwonende partner dus hun eventuele voordeel ten gevolge van inbrengen door andere

mede-erfgenamen. Dit werd door de wetgever gecorrigeerd door een nieuwe erfrechtelijke

roeping aan de langstlevende echtgenoot en de langstlevende wettelijk samenwonende toe te

kennen, namelijk het wettelijk voortgezet vruchtgebruik. Deze aan voorwaarden gebonden

correctie houdt in dat de langstlevende echtgenoot bij overlijden van de echtgenoot-schenker

het wettelijk voortgezet vruchtgebruik op de geschonken goederen verkrijgt indien deze door

de echtgenoot-schenker tijdens het huwelijk aan een erfgenaam werden geschonken met

voorbehoud van vruchtgebruik. Eenzelfde doch iets beperkter recht wordt toegekend aan de

langstlevende wettelijk samenwonende partner in het geval de schenker zich het vruchtgebruik

heeft voorbehouden op de gemeenschappelijke verblijfplaats en de aldaar aanwezige huisraad.

Dit geldt slechts wanneer de erflater het wettelijk voortgezet vruchtgebruik niet op eenzijdige

112 C. DE WULF, De Erfwet van 31 juli 2017: een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk, Brugge, die

Keure, 2018, 56, nr. 100.

Page 32: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

27

wijze heeft ontnomen, op voorwaarde dat geen afbreuk werd gedaan aan de reserve van de

langstlevende echtgenoot, en voor zover niet bij punctuele erfovereenkomst aan dit recht werd

verzaakt.

Page 33: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

28

4. Hoe gebeurt de inbreng?

43. We hebben reeds onderzocht wie tot inbreng gehouden is en in welke gevallen tot

inbreng van de geschonken goederen moet worden overgegaan. De volgende fundamentele

vraag die zich stelt, is die naar de wijze waarop de inbreng moet gebeuren? Ook op dit punt

heeft de wetgever met de wet van 31 juli 2017 grondig ingegrepen. De waarde die in acht moet

worden genomen voor de inbreng wordt in dit hoofdstuk buiten beschouwing gelaten en wordt

later uitvoerig besproken (infra nr. 57 e.v.).

4.1. Huidig recht – Inbreng naargelang het voorwerp van de gift

4.1.1. Onroerende goederen

4.1.1.1. Principe

44. Onder het huidige recht wordt voor de wijze waarop de inbreng moet gebeuren een

onderscheid gemaakt naargelang het voorwerp van de gift.113 Wanneer het gaat om onroerende

goederen, dan moeten deze in principe in natura worden ingebracht (oud art. 859 Burgerlijk

Wetboek).114 Dit houdt in dat de schenking met terugwerkende kracht wordt ontbonden, de

begiftigde de goederen effectief moeten teruggeven en dus materieel in de te verdelen massa

moet inbrengen.115 Het in natura ingebrachte onroerend goed wordt dan de onverdeelde

eigendom van de erfgenamen en wordt aan de regels van de verdeling onderworpen.116 Dit

impliceert dat er voor de begiftigde geen zekerheid is dat de door hem ingebrachte goederen

uiteindelijk binnen zijn kavel zullen vallen, aangezien de verdeling in principe gebeurt bij

lottrekking, tenzij er een onderling akkoord is over de toekenning van de kavels.117 Hierdoor

zal de begiftigde het geschonken onroerend goed niet exploiteren zoals een goed die met

zekerheid binnen zijn patrimonium zal blijven. Hoewel de inbreng in natura het beste de

113 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 17; J. VERSTRAETE, “Inbreng van giften/ Algemene

principes” in A.L. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek estate planning algemeen:

Vermogensplanning met effect bij leven, schenking, Brussel, Larcier, 2009, 257, nr. 466. 114 N. VANDEBEEK, Schenkingen en legaten van onroerende goederen, Mechelen, Kluwer, 2009, 99; R.

BARBAIX, Het nieuwe erfrecht, Antwerpen, Intersentia, 2017, 206, nr. 374; J. VERSTRAETE, “Inbreng van

giften/ Bijzondere gevallen” in A.L. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek estate

planning algemeen: Vermogensplanning met effect bij leven, schenking, Brussel, Larcier, 2009, 259, nr. 470. 115 N. VANDEBEEK, Schenkingen en legaten van onroerende goederen, Mechelen, Kluwer, 2009, 88; J. DU

MONGH, “Inbreng en inkorting” in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen,

Intersentia, 2007, 88, nr. 6. 116 C. DE WULF, “De vereffening en verdeling van het huwelijksvermogen en de nalatenschap: enige actuele

problemen”, TPR 1985, 458. 117 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 18.

Page 34: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

29

gelijkheid tussen de erfgenamen realiseert, stellen we toch vast dat er nadelen aan deze wijze

van inbreng verbonden zijn.118

Concreet houdt dit in dat het mogelijk is dat de erflater bij leven aan zijn zoon een onroerend

goed heeft geschonken als voorschot op erfdeel (met de bedoeling dat dit specifieke onroerend

goed aan deze zou toekomen) en dat bij zijn overlijden de zoon het onroerend goed moet

teruggeven, dat er gelijksoortige en gelijkaardige kavels worden gevormd voor de verdeling en

dat de kavel met dat onroerend goed (aanvankelijk bedoeld voor de zoon), door middel van

lottrekking wordt toegewezen aan een ander kind, wanneer de afstammelingen daarover geen

onderling akkoord hebben bereikt.

45. Een mogelijke oplossing voor dit probleem is de vrijstelling van inbreng in natura en

dus het opleggen van een inbreng door minderneming of het betalen van een som geld, maar

deze mogelijkheid wordt in de rechtsleer betwist. De ene strekking argumenteert dat de erflater

de begiftigde kan vrijstellen van inbreng en a fortiori ook van inbreng in natura op grond van

het adagium qui peut le plus, peut le moins. Bovendien haalt deze strekking als bijkomend

argument aan dat art. 859 Burgerlijk Wetboek niet van dwingend recht, noch van openbare orde

is.119

Volgens de andere strekking gaat deze redenering niet op, aangezien het vrijstellen van inbreng

niet beschouwd kan worden als “iets meer” dan het vrijstellen van inbreng in natura. Een

schenking binnen erfdeel en buiten erfdeel hebben een geheel ander statuut, waarbij een

schenking buiten deel aangerekend wordt op het beschikbaar deel, terwijl een schenking binnen

erfdeel aangerekend wordt op de reserve, die wel van openbare orde is.120

118 J. DU MONGH, “Inbreng en inkorting” in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen,

Intersentia, 2007, 88, nr. 7; M. PUELINCKX-COENE, “Inbreng/ Vrijstelling van inbreng” in A.L. VERBEKE, F.

BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek estate planning algemeen: Vermogensplanning met effect bij

leven, schenking, Brussel, Larcier, 2009, 274, nr. 493. 119 C. SLUYTS en N. VANDEBEEK, “Enkele tips voor de organisatie van de nalatenschap (Partim 2-10)” in

SLUYTS, C. en VANDEBEEK, N. (eds.), Het onroerend goed in de nalatenschap, Antwerpen, Kluwer, 2016,

564; J. VERSTRAETE, “Inbreng van giften/Algemene principes (topic 46)” in Schenking, HEP (ed.), Brussel,

Larcier, 2009, 253; C. DE WULF m.m.v. J. BAEL en S. DEVOS, Notarieel familierecht en familaal

vermogensrecht: het opstellen van notariële akten, Mechelen, Kluwer, 2011, 317, nr. 480. 120 N. VANDEBEEK, Schenkingen en legaten van onroerende goederen, Mechelen, Kluwer, 2009, 89; J.

VERSTRAETE, “Inbreng van giften/ Algemene principes” in A.L. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE

(eds.), Handboek estate planning algemeen: Vermogensplanning met effect bij leven, schenking, Brussel, Larcier,

2009, 257, nr. 467; C. SLUYTS, “Art. 859 BW.” in M. COENE, J. DU MONGH en R. BARBAIX (eds.).,

Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer ,

Mechelen, Kluwer, 1995, 1-6.

Page 35: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

30

Het wordt doorgaans wel aangenomen dat de erflater een vrijstelling van inbreng in natura kan

bedingen ten belope en dus binnen de perken van het beschikbaar deel.121

46. De inbrengverplichting vervalt wanneer het onroerend goed is tenietgegaan door

toeval.122 De gift wordt door de inbreng in natura met terugwerkende kracht ontbonden en

bijgevolg geacht nooit het patrimonium van de erflater te hebben verlaten. Op grond van het

res perit domino- beginsel blijven de risico’s ten laste van de eigenaar en zal de nalatenschap

het verlies van het onroerend goed door toeval moeten dragen.123 Men gaat ervan uit dat het

goed ook zou zijn tenietgegaan in handen van de erflater, waardoor de erfgenamen er in geen

geval hadden van kunnen genieten.124

4.1.1.2. Uitzonderingen

47. De wet voorziet in uitzonderingen op het principe van de inbreng in natura van

onroerende goederen.125 Een eerste uitzondering volgt uit oud art. 859 Burgerlijk Wetboek zelf,

met name “…wanneer het geschonken onroerend goed door de begiftigde niet vervreemd is,

…” en wordt bevestigd in oud art. 860 Burgerlijk Wetboek. Dit impliceert dat wanneer de

begiftigde het geschonken onroerend goed heeft vervreemd voor het openvallen van de

nalatenschap, dat hij de inbreng in waarde zal moeten voldoen. Gelet op de rechtszekerheid is

dit een belangrijke uitzondering, aangezien op die manier de rechten van derde-verkrijgers op

het onroerend goed niet in gevaar komen.126 De overige erfgenamen kunnen zich niet tot de

derde-verkrijger richten om de inbreng in natura te voldoen, zelfs niet wanneer de begiftigde

niet in staat is de inbreng in waarde te voldoen. Uiteraard is de begiftigde steeds solvabel ten

belope van zijn erfdeel. Voor het deel van de gift dat het erfdeel overschrijdt, moet ingekort

worden. Hiervoor voorziet de wet wel in een mogelijkheid tot verhaal op de derde-verkrijger

121 M. PUELINCKX-COENE, “Inbreng/ Vrijstelling van inbreng” in A.L. VERBEKE, F. BUYSSENS en H.

DERYCKE (eds.), Handboek estate planning algemeen: Vermogensplanning met effect bij leven, schenking,

Brussel, Larcier, 2009, 274, nr. 493; C. DE WULF m.m.v. J. BAEL en S. DEVOS, Notarieel familierecht en

familaal vermogensrecht: het opstellen van notariële akten, Mechelen, Kluwer, 2011, 318, nr. 481; J. BAEL, Het

verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen, Mechelen, Kluwer, 2006, 212, nrs. 364. 122 Oud art. 855 BW; Art. 1302 BW. 123 N. VANDEBEEK, Schenkingen en legaten van onroerende goederen, Mechelen, Kluwer, 2009, 97. 124 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 53. 125 C. DE WULF, “De vereffening en verdeling van het huwelijksvermogen en de nalatenschap: enige actuele

problemen”, TPR 1985, 458. 126 R. BARBAIX, Het nieuwe erfrecht, Antwerpen, Intersentia, 2017, 213, nr. 383; R. BARBAIX, Familiaal

vermogensrecht in essentie, Antwerpen, Intersentia, 2015, 260, nr. 635.

Page 36: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

31

(oud art. 930 Burgerlijk Wetboek).127 Oud art. 860 Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de inbreng

door mindere ontvangst moet gebeuren aan de waarde van het onroerend goed op het ogenblik

dat de erfenis is opengevallen. Dit heeft dus tot gevolg dat de verkoopprijs irrelevant is,

waardoor dit een enorm nadelige situatie kan zijn voor de begiftigde-verkoper. Daardoor lijkt

het me een goede zaak dat de notaris wijst op dit mogelijke gevaar wanneer de begiftigde van

een onroerend goed, dat onroerend goed wenst te verkopen.

Een tweede uitzondering die tevens uitdrukkelijk wordt vermeld in oud art. 859 Burgerlijk

Wetboek is de situatie waarbij er voor de andere mede-erfgenamen ongeveer gelijke kavels

gecreëerd kunnen worden, omdat er in de nalatenschap nog voldoende andere goederen van

dezelfde aard, waarde en deugdelijkheid aanwezig zijn.128 De ratio hiervan is dat in dergelijke

situatie het principe van de gelijkheid van de kavels gegarandeerd blijft. Het zou compleet

nutteloos zijn om het onroerend goed in natura in te brengen, wanneer men met de overblijvende

goederen toch gelijkaardige kavels kan creëren en zo het doel van een inbrengverplichting,

namelijk de gelijkheid, reeds kan verwezenlijken.129

Een derde uitzondering is het resultaat van de hervorming van de regels met betrekking tot de

plaatsvervulling. Oud art. 847 Burgerlijk Wetboek bepaalt: “Zij moeten ook de giften die hij,

van wie ze de plaats vervullen, van de overledene heeft gekregen door mindere ontvangst

inbrengen, tenzij hij van inbreng werd vrijgesteld.”130 Ook dit is een uitzondering die praktisch

is, aangezien de plaatsvervuller de geschonken goederen in principe nog niet in natura zal

hebben en de inbreng in natura doorgaans dus niet mogelijk zal zijn.131

4.1.2. Roerende goederen

48. Roerende goederen worden in de regel door mindere ontvangst ingebracht en dus niet

in natura.132 Een inbreng door mindere ontvangst impliceert dat de begiftigde de eigendom van

127 R. BARBAIX, Familiaal vermogensrecht in essentie, Antwerpen, Intersentia, 2015, 318, nr. 768. 128 R. BARBAIX, Familiaal vermogensrecht in essentie, Antwerpen, Intersentia, 2015, 260, nr. 635; R.

BARBAIX, Het nieuwe erfrecht, Antwerpen, Intersentia, 2017, 213, nr. 383. 129 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht,

Antwerpen, Intersentia, 2010, 1099. 130 Oud art. 847 BW. 131 R. BARBAIX, Familiaal vermogensrecht in essentie, Antwerpen, Intersentia, 2015, 261, nr. 635; R.

BARBAIX, Het nieuwe erfrecht, Antwerpen, Intersentia, 2017, 214, nr. 383. 132 Oud art. 868 BW; C. DE WULF m.m.v. J. BAEL en S. DEVOS, Notarieel familierecht en familaal

vermogensrecht: het opstellen van notariële akten, Mechelen, Kluwer, 2011, 1197, nr. 1554; J. VERSTRAETE,

“Inbreng van giften/ Algemene principes” in A.L. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek

estate planning algemeen: Vermogensplanning met effect bij leven, schenking, Brussel, Larcier, 2009, 258, nr.

Page 37: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

32

de geschonken goederen kan behouden en de mede-erfgenamen een gelijk deel uit de massa

van de nalatenschap voorafnemen. De begiftigde dient de massa slechts een equivalent te

bezorgen.133

49. De inbreng van geschonken geld geschiedt in principe door mindere uitvangst uit het

gereed geld van de nalatenschap, wanneer er voldoende gereed geld aanwezig is.134 Als dat niet

het geval is, gebeurt de inbreng door minderneming van de roerende goederen van de

nalatenschap of de onroerende goederen (bij gebrek aan roerende goederen).135

Wat gebeurt er wanneer de gift bestaat uit geld, waarmee dan een onroerend goed wordt

aangekocht? Moet in dat geval het onroerend goed worden ingebracht en is er dus een inbreng

in natura of moet het geld worden ingebracht en is er sprake van de inbreng van roerende

goederen? Dit is een interessante en uiterst belangrijke vraag die het Hof van Cassatie in een

arrest van 15 november 1990 heeft beantwoord, waarbij het Hof van mening is dat alleen het

geschonken geld en dus niet het daarmee aangekochte onroerend goed ingebracht moet

worden.136 Dit is naar mijn mening de enige juiste visie, aangezien de schenker geen eigenaar

is van het onroerend goed. Dit geldt niet wanneer de begiftigde met het geschonken geld een

onroerend goed zou kopen van de schenker zelf.

4.2. Nieuw erfrecht – Een inbreng onafhankelijk van het voorwerp van de gift

4.2.1. Principe – Inbreng in waarde (art. 858, §1 BW)

50. De wet van 31 juli 2017 heeft een grote impact op de wijze waarop de inbreng moet

gebeuren. In het nieuwe erfrecht wordt komaf gemaakt met de regel van de inbreng in natura

en wordt het principe van de inbreng in waarde veralgemeend (art. 858, §1 Burgerlijk

468; C. DE WULF, “De vereffening en verdeling van het huwelijksvermogen en de nalatenschap: enige actuele

problemen”, TPR 1985, 458. 133 C. SLUYTS, “Art. 868 BW.” in M. COENE, J. DU MONGH en R. BARBAIX (eds.)., Erfenissen, schenkingen

en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer,

1995, 1-16; C. DE WULF m.m.v. J. BAEL en S. DEVOS, Notarieel familierecht en familaal vermogensrecht: het

opstellen van notariële akten, Mechelen, Kluwer, 2011, 1196, nr. 1552. 134 Oud art. 869, eerste lid BW. 135 Oud art. 869, tweede lid BW. 136 Cass. 15 november 1990, AR 8602; J. VERSTRAETE, “Inbreng van giften/ Bijzondere Gevallen” in A.L.

VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek estate planning algemeen: Vermogensplanning

met effect bij leven, schenking, Brussel, Larcier, 2009, 259, nr. 469; C. DE WULF m.m.v. J. BAEL en S. DEVOS,

Notarieel familierecht en familaal vermogensrecht: het opstellen van notariële akten, Mechelen, Kluwer, 2011,

1197, nr. 1553.

Page 38: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

33

Wetboek).137 De inbreng van alle giften zal voortaan in alle gevallen in waarde geschieden. Met

deze wijziging wordt een dubbel doel gerealiseerd. Ten eerste worden de regels betreffende de

onroerende en de roerende inbreng geüniformeerd. Ten tweede komt dit de rechtszekerheid ten

goede, aangezien men de eigendom van een geschonken onroerend goed definitief kan

toebedelen aan de begiftigde, zonder de onzekerheid die de lottrekking teweeg kan brengen

(supra nr. 44).138 Bovendien werd reeds sinds lange tijd door sommige auteurs gewezen op de

beperkte betekenis van de inbreng in natura en gepleit voor een inbreng in waarde.139

51. Art. 858, §1 Burgerlijk Wetboek ontneemt de beschikker de mogelijkheid om een

inbreng in natura aan de begiftigde op te leggen. Dit artikel bepaalt dat de inbreng in waarde

geschiedt “...niettegenstaande elk andersluidend beding”, waardoor de beschikker niet van dit

principe kan afwijken en een inbreng in natura opleggen.140 De wet laat daarentegen wel ruimte

voor de begiftigde om het geschonken goed in natura in te brengen.141 Hiervoor is het uiteraard

vereist dat het geschonken goed hem nog steeds toebehoort en dat het vrij is van elke last van

bezetting, waarmee het ten tijde van de schenking nog niet was bezwaard.142 De waarde van de

geschonken goederen is uiteraard onderhevig aan fluctuaties, waardoor het perfect mogelijk is

dat de waarde ervan niet dezelfde is als de waarde van de inbrengverplichting. De wetgever

heeft dit voorzien en bepaalt dat de inbreng in natura door de begiftigde aanleiding kan geven

tot het betalen van een opleg. Wanneer de waarde van het ingebrachte goed hoger is dan de in

te brengen waarde, dan zal de massa een opleg verschuldigd zijn aan de inbrenger. Wanneer de

waarde van het ingebrachte goed lager is dan de in te brengen waarde, dan zal de inbrenger

gehouden zijn tot het betalen van een opleg aan de massa.143 Deze ontneming van de

bevoegdheid van de beschikker tot het opleggen van een inbreng in natura is te verantwoorden

in het belang van de gelijkheid, aangezien het niet mogelijk is om een bepaalde erfgenaam te

verplichten tot inbreng in natura, terwijl andere erfgenamen in waarde mogen inbrengen.

137 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 55; Art. 858, §1 BW; R. BARBAIX, “De inbreng en de

inkorting in het nieuwe erfrecht” in J. BAEL, R. BARBAIX en H. CASMAN (eds.), Rechtskroniek voor het

Notariaat (deel 31), Brugge, die Keure, 2017, 65-66, nr. 42. 138 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 56. 139 C. DE WULF, “De vereffening en verdeling van het huwelijksvermogen en de nalatenschap: enige actuele

problemen”, TPR 1985, 458. 140 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 57; R. BARBAIX, “De inbreng en de inkorting in het nieuwe

erfrecht” in J. BAEL, R. BARBAIX en H. CASMAN (eds.), Rechtskroniek voor het Notariaat (deel 31), Brugge,

die Keure, 2017, 70, nr. 51. 141 Art. 858, §6 BW. 142 Art. 858, §6, eerste lid BW. 143 Art. 858, §6, tweede lid BW.

Page 39: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

34

52. Het nieuwe erfrecht wijzigt oud art. 855 Burgerlijk Wetboek volledig en bepaalt dat de

waarde van het geschonken goed aan inbreng onderworpen is, zelfs wanneer het door toeval

teniet is gegaan.144 Deze bocht van 180 graden wordt verantwoord in het licht van de

verzekeringsvergoeding (vgl. supra nr. 46). In het geval het geschonken goed door toeval zou

tenietgaan, houdt de begiftigde nog steeds een economisch belang over aan de schenking. De

begiftigde zal in dat geval namelijk een verzekeringsvergoeding ontvangen. Wanneer het goed

niet verzekerd is, dan geldt deze verantwoording in principe niet, maar dan gaat men er van uit

dat dit als een nalatigheid in hoofde van de begiftigde moet worden beschouwd. Vandaar dat

onder de wet van 31 juli 2017 ook de waarde van geschonken goederen die door toeval en

buiten de schuld van de begiftigde zijn tenietgegaan aan inbreng onderworpen is.145

4.2.2. Modaliteiten van de inbreng in waarde

53. Art. 858, §1 Burgerlijk Wetboek geeft tevens de modaliteiten weer van de inbreng door

mindere ontvangst. Er kunnen drie modaliteiten onderscheiden worden. Een eerste modaliteit

is de inbreng door mindere ontvangst door vooruitneming, wat impliceert dat de mede-

erfgenamen aan wie inbreng verschuldigd is, een deel van gelijke waarde uit de massa van de

nalatenschap gaan voorafnemen.146 De voorafname gebeurt bij voorkeur in goederen van

gelijke aard, hoedanigheid en deugdelijkheid. Een andere modaliteit is de inbreng door mindere

ontvangst door aanrekening, waarbij de inbrengplichtige erfgenaam een kleiner deel uit de te

verdelen massa verkrijgt. Dit houdt in dat de inbrengschuld wordt aangerekend op het aandeel

van de mede-erfgenaam die tot inbreng verplicht is, waardoor de schuld uitdooft door

schuldvermenging.147 Dergelijke modaliteit van inbreng volstaat niet wanneer de inbrengschuld

groter is dan het aandeel van de mede-erfgenaam. In dat geval zal voor het deel van de

inbrengschuld die het aandeel van de mede-erfgenaam overtreft een betaling aan de massa

moeten gebeuren. Indien de mede-erfgenaam echter een schuldvordering zou hebben op de

nalatenschap, dan zal eerst een schuldvergelijking plaatsvinden tussen de schuldvordering en

de inbrengschuld en zal slechts het saldo op het aandeel worden aangerekend. Hoewel de wet

het niet uitdrukkelijk bepaalt, is voor de inbreng door mindere ontvangst door aanrekening de

toestemming van alle mede-erfgenamen vereist. Dergelijke modaliteit heeft tot gevolg dat er

kavels met een ongelijke waarde worden gemaakt omdat de begiftigde een kleinere kavel zal

144 Art. 855 BW. 145 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 53-54. 146 Art. 858, §1, tweede lid BW. 147 Art. 858, §1, vierde lid BW.

Page 40: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

35

toebedeeld krijgen en er dus geen toebedeling door lottrekking mogelijk is.148 Ten derde kan de

inbreng tevens gebeuren door de betaling van de waarde van het goed dat het voorwerp uitmaakt

van de gift aan de massa.149

54. Wanneer we de tekst van de wet bekijken, stellen we vast dat er geen voorkeur of

primauteit aan een bepaalde modaliteit wordt gegeven. Dit impliceert een keuzevrijheid in

hoofde van de begiftigde. Ten aanzien van de beschikker zijn de regels betreffende de wijze

van inbreng dwingend.

4.2.3. Inbreng in natura (art. 858, §6 BW)

55. De wetgever heeft dan wel komaf gemaakt met de regel van de inbreng in natura, maar

dit betekent niet dat de inbreng in natura werd afgeschaft. Zo wordt de begiftigde nog steeds de

mogelijkheid geboden om te opteren voor een inbreng in natura (art. 858, §6 Burgerlijk

Wetboek).150 Dit kan slechts voor zover het geschonken goed nog aan de begiftigde toebehoort

en vrij is van elke last of bezetting, waarmee het ten tijde van de schenking nog niet was

bezwaard (supra nr. 51).

4.3. Tussenconclusie

56. Met de wet van 31 juli 2017 maakt de wetgever komaf met de verschillende

inbrengregels voor de giften van roerende goederen en onroerende goederen. Onder het nieuwe

erfrecht gebeurt de inbreng in principe in waarde, ongeacht het voorwerp van de schenking.

Deze regel van inbreng in waarde is dwingend voor de schenker, terwijl de begiftigde een

keuzerecht heeft. Deze heeft de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden te opteren voor

een inbreng in natura.

148 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 58; R. BARBAIX, “De inbreng en de inkorting in het nieuwe

erfrecht” in J. BAEL, R. BARBAIX en H. CASMAN (eds.), Rechtskroniek voor het Notariaat (deel 31), Brugge,

die Keure, 2017, 70, nr. 52; C. DE WULF, De Erfwet van 31 juli 2017: een algemeen overzicht met modellen voor

de praktijk, Brugge, die Keure, 2018, 31-32, nrs. 57-58. 149 Art. 858, §1, eerste lid BW. 150 Art. 858, §6 BW.

Page 41: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

36

5. De waardering

5.1. Huidige recht

57. Vandaag wordt niet alleen voor de wijze van de inbreng, maar ook voor het bepalen van

de waarde van de inbrengschuld een onderscheid gemaakt naargelang de aard van de goederen

die het voorwerp zijn van de gift. Voor de inbreng van roerende goederen wordt de omvang

van de inbrengschuld bepaald door de waarde van de roerende goederen ten tijde van de

schenking.151 Die waarde wordt vastgelegd in een staat van schatting die verplicht aan de akte

van schenking van roerende goederen moet worden gehecht.152 Merk op dat de waarde zoals

vermeld in de staat van schatting niet van dien aard is dat de mede-erfgenamen die de inbreng

eisen daardoor gebonden zijn. De mede-erfgenamen kunnen de werkelijke waarde van de

geschonken roerende goederen door alle middelen van recht laten vaststellen.153 Wanneer geen

staat van schatting voorhanden is, zal de waarde worden geschat in een deskundigenverslag.

De inbreng van onroerende goederen gebeurt in principe in natura (supra nr. 44) aan de waarde

van het onroerend goed op het ogenblik van de verdeling, maar de staat die het onroerend goed

had op het ogenblik van de schenking moet in acht worden genomen.154 Het komt vaak voor

dat het onroerend goed zich ten tijde van de verdeling in een andere staat bevindt dan ten tijde

van de schenking. Dit kan het gevolg zijn van verbeteringen die door de begiftigde zijn

verwezenlijkt, maar ook door beschadigingen die door de begiftigde zijn veroorzaakt. Oud art.

861 en 862 Burgerlijk Wetboek bepalen dat de uitgaven waardoor het goed verbeterd is en de

noodzakelijke uitgaven tot het behoud van het goed aan de begiftigde moeten vergoed worden.

Omgekeerd moet de begiftigde instaan voor waardeverminderingen die het goed heeft

ondergaan en die het gevolg zijn van het toedoen van de begiftigde of schuld en nalatigheid in

hoofde van de begiftigde (oud art. 863 Burgerlijk Wetboek). Voor de uitgaven in de vorm van

versieringen en ornamenten (weelde-uitgaven) kan de begiftigde niet rekenen op een

vergoeding, maar hij mag deze wel wegnemen wanneer dit kan zonder het onroerend goed te

beschadigen.155

151 Oud art. 868 BW; J. DU MONGH, “Inbreng en inkorting van aandelen” in J. BAEL, R. DEBLAUWE en C.

DE WULF (eds.), Familiale vermogensplanning 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, 5, nr. 4. 152 Art. 948 BW. 153 H. CASMAN, “Actualia schenkingen”, NJW 2011, deel 2, 595, nr. 71. 154 Oud art. 860 BW; C. DE WULF, “De vereffening en verdeling van het huwelijksvermogen en de nalatenschap:

enige actuele problemen”, TPR 1985, 458; H. CASMAN, “Actualia schenkingen”, NJW 2011, deel 2, 595, nr. 72. 155 N. VANDEBEEK, Schenkingen en legaten van onroerende goederen, Mechelen, Kluwer, 2009, 94.

Page 42: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

37

58. Dit verschil in waardering tussen de inbreng van roerende en onroerende goederen valt

eigenlijk historisch te verklaren. In 1804 ging men ervan uit dat roerende goederen heel weinig

waarde hadden en dat ze verslijten door het gebruik ervan door de begiftigde. De roerende

goederen daalden dus in waarde, waardoor niet de waarde ten tijde van de verdeling kan worden

gebruikt, aangezien die waarde naargelang de termijn van het gebruik nagenoeg onbestaande

zou kunnen zijn. Hierdoor zou de begiftigde enerzijds het geschonken roerende goed kunnen

gebruiken en anderzijds een heel beperkte inbreng verschuldigd zijn. Bijgevolg kan men

bezwaarlijk stellen dat op die wijze de gelijkheid tussen de erfgenamen door de inbreng wordt

verwezenlijkt.156 Dit geldt voor wat de gebruiksgoederen betreft die aan slijtage onderhevig

zijn, maar anders is het voor bijvoorbeeld juwelen, kunstwerken, onlichamelijke roerende

goederen en andere roerende goederen die niet verslijten.157 Sindsdien is het belang van de

roerende goederen steeds toegenomen, waardoor die redenering niet meer opgaat.

Wanneer een geschonken roerend goed een meerwaarde heeft ondergaan sinds het ogenblik van

de schenking, dan creëert oud art. 868 Burgerlijk Wetboek een ongelijkheid tussen de

erfgenamen, want die meerwaarde moet niet worden ingebracht.158 Dergelijke ongelijkheid kan

significant zijn wanneer het bijvoorbeeld zou gaan om beleggingsgoederen en er een geruime

tijd is verstreken sinds het ogenblik van de schenking en het ogenblik van de verdeling.

Bovendien kan deze regel ook negatieve gevolgen hebben voor de successieplanning die de

erflater voor ogen had, aangezien oud art. 868 Burgerlijk Wetboek leidt tot een denaturatie van

de schenking tot een schenking buiten deel voor wat de meerwaarden betreft. Deze moeten dus

worden aangerekend op het beschikbaar deel, wat een impact kan hebben op latere schenkingen

en legaten met vrijstelling van inbreng die wegens gebrek aan beschikbaar deel niet meer

(volledig) kunnen worden uitgevoerd.159

59. Hoger werd reeds gewezen wat de invloed is van de vervreemding van het geschonken

goed op de inbreng ervan (supra nr. 47). Een vervreemding van het geschonken goed onder het

huidige recht heeft tot gevolg dat de begiftigde zal moeten inbrengen in waarde aan de waarde

ten tijde van het overlijden.160 Het is niet zo dat de derde-verkrijger gehouden zou zijn tot een

156 R. BARBAIX, Familiaal vermogensrecht in essentie, Antwerpen, Intersentia, 2015, 263, nr. 639. 157 C. DE WULF, “De vereffening en verdeling van het huwelijksvermogen en de nalatenschap: enige actuele

problemen”, TPR 1985, 459. 158 R. BARBAIX, Familiaal vermogensrecht in essentie, Antwerpen, Intersentia, 2015, 263, nr. 639. 159 J. DU MONGH, “Inbreng en inkorting van aandelen” in J. BAEL, R. DEBLAUWE en C. DE WULF (eds.),

Familiale vermogensplanning 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, 8-9, nr. 8. 160 Oud art. 860 BW.

Page 43: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

38

inbreng in natura. A.d.h.v. een voorbeeld worden de eventuele drastische gevolgen voor de

begiftigde geïllustreerd: Een kind heeft van zijn ouders een bouwgrond als voorschot op erfdeel

gekregen. Ten tijde van de schenking had de bouwgrond een waarde van 50 000 euro. 10 jaar

later verkoopt het kind die bouwgrond voor 65 000 euro aan een derde. Ten tijde van het

overlijden van de schenker wordt de waarde van de bouwgrond geschat op 100 000 euro. Deze

situatie zal ertoe leiden dat het kind gehouden is 100 000 euro in te brengen. De waarde van de

verkoopprijs is irrelevant.

60. De huidige regeling waarbij een onderscheid wordt gemaakt naargelang het voorwerp

van de gift, roerende of onroerende geschonken goederen, kan leiden tot ongewilde

scheeftrekkingen die het doel van de inbreng hypothekeren. Stel dat de erflater drie kinderen

nalaat. Aan kind 1 (K1) heeft de erflater een onroerend goed geschonken met een waarde ten

tijde van de schenking van 250 000 euro. Op het ogenblik van de verdeling wordt het onroerend

goed geschat op 350 000 euro. Aan kind 2 (K2) wordt een stuk bouwgrond geschonken met

een waarde van 250 000 euro ten tijde van de schenking. De bouwgrond heeft op het ogenblik

van de verdeling een waarde van 350 000 euro. Aan kind 3 (K3) wordt een geldsom van 250

000 euro geschonken. Deze heeft daarmee onmiddellijk na de schenking een onroerend goed

t.w.v. 250 000 euro mee verworven, dat op het ogenblik van de schenking op 350 000 euro

wordt geschat. Quid? K1 en K2 verkregen een onroerende schenking, waardoor deze de

onroerende goederen in natura moeten inbrengen aan de waarde ten tijde van de verdeling. K1

en K2 brengen dus elk 350 000 euro in. K3 verkrijgt een roerende schenking en zal deze

schenking moeten inbrengen door mindere ontvangst aan de waarde ten tijde van de schenking.

K3 zal dus slechts 250 000 euro moeten inbrengen. Hoewel de geschonken goederen op het

ogenblik van de schenking allemaal een gelijke waarde hadden en de erflater de bedoeling had

om de drie kinderen gelijk te behandelen, zien we dat de huidige inbrengregels, hoewel ze

gericht zijn op de gelijkheid tussen de erfgenamen, toch een ongewilde ongelijkheid tot gevolg

kunnen hebben.

Page 44: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

39

5.2. Nieuw erfrecht

61. Een voor de praktijk belangrijke wijziging werd door de wet van 31 juli 2017 ingevoerd

op het gebied van de waardering, specifieker het moment waarop de in te brengen waarde wordt

gefixeerd. Vanaf 1 september 2018 houdt men voor schenkingen enkel nog rekening met de

waarde van het geschonken goed op het ogenblik van de schenking.161 Voor legaten fixeert men

de waarde van het gelegateerde goed op de dag van het openvallen van de nalatenschap.162

Verder hecht het nieuwe erfrecht een belang aan het moment waarop de begiftigde kan

beschikken over de volle eigendom van de geschonken goederen en dient men ook rekening te

houden met een indexatie a.d.h.v. de index van de consumptieprijzen.

5.2.1. Algemeen

5.2.1.1. Waarde ten tijde van de schenking

62. Met het oog op het voorkomen van de scheeftrekkingen die de huidige inbrengregels

m.b.t. de waardering tot gevolg kunnen hebben (vb. supra nr. 60), werd door de wetgever

gestreefd naar het bepalen van een enkele datum voor de waardering van de giften. In dit kader

heeft de wetgever gekozen om zich te concentreren op de verarming van het vermogen van de

erflater en dus de focus te leggen op de waarde dat aan het vermogen van de beschikker is

onttrokken, waardoor de inbreng voortaan gebeurt volgens de waarde van de goederen op de

dag van de gift.163 Wanneer we de gekozen oplossing vergelijken met de andere mogelijkheden

die de wetgever had voor het fixeren van de waarde van het begiftigde goed op een bepaald

moment, namelijk de waarde op het ogenblik van het overlijden of op het ogenblik van de

verdeling, lijkt me dit de best mogelijke oplossing. Eerst en vooral biedt deze oplossing het

meeste rechtszekerheid, aangezien het voor de begiftigde vanaf het moment van de schenking

reeds duidelijk is wat de omvang van de inbrengplicht zal zijn bij het overlijden. De begiftigde

is op deze manier, voor wat de in te brengen waarde betreft, geen speelbal meer van eventuele

onvoorziene gebeurtenissen die een significante invloed kunnen hebben op de waarde van het

voorwerp van de gift, waardoor er geen risico meer bestaat dat hij ten gevolge van een

meerwaarde van het geschonken goed meer zou moeten inbrengen.164

161 Art. 858, §3, eerste lid BW. 162 Art. 858, §2 BW. 163 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 59; R. BARBAIX, “De inbreng en de inkorting in het nieuwe

erfrecht” in J. BAEL, R. BARBAIX en H. CASMAN (eds.), Rechtskroniek voor het Notariaat (deel 31), Brugge,

die Keure, 2017, 66, nr. 44. 164 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 60.

Page 45: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

40

Een ander positief gevolg van deze keuze is dat de verantwoordelijkheid en de gevolgen van

handelingen die de begiftigde met betrekking tot het begiftigde goed heeft gesteld volledig op

de begiftigde rust. Wanneer het geschonken goed ten gevolge van het handelen van de

begiftigde stijgt in waarde, zal deze waardevermeerdering uitsluitend ten voordele van de

begiftigde blijven. Ook in het omgekeerde geval, als er sprake is van een waardevermindering

van het begiftigde goed sinds de schenking, blijft het risico op waardeverlies ten laste van de

begiftigde.165 Dit is ook de verantwoording waarom vruchten en inkomsten die de geschonken

goederen eventueel sinds het ogenblik van de schenking hebben opgebracht niet aan inbreng

onderworpen.166

Verder wordt in de parlementaire voorbereiding ook gewezen op het feit dat op die manier

erfovereenkomsten met betrekking tot de waarde tussen de schenker, begiftigde en andere

erfgenamen worden aangemoedigd.167 In ieder geval klopt het dat het in aanmerking nemen

van de waarde ten tijde van de schenking voor meer rechtszekerheid zorgt en kennis in hoofde

van de partijen bij het tot stand komen van dergelijke erfovereenkomst, aangezien de partijen

het in te brengen bedrag vooraf kennen. Op de mogelijke erfovereenkomsten in het kader van

de inbreng van giften in het nieuwe erfrecht wordt later dieper ingegaan (zie infra nr. 70 e.v.).

5.2.1.2. Intrinsieke waarde

63. Wat houdt die intrinsieke waarde in? Hiermee bedoelt de wetgever dat men rekening

moet houden met de inherente kwaliteiten van het voorwerp van de gift op de dag van de

schenking. Dit geldt tevens wanneer de partijen op dat ogenblik niet op de hoogte waren van

die inherente kwaliteiten. Met de waardeveranderingen die zich voordoen na de schenking

wordt geen rekening gehouden.168 Concreet houdt dit in dat men zich op het tijdstip van de

schenking moet plaatsen en dat alle op dat tijdstip aanwezige kwaliteiten, gekend of ongekend,

voor de waardebepaling in aanmerken worden genomen. Alle gebeurtenissen die zich voordoen

na dit tijdstip hebben geen enkele invloed op de waarde die de begiftigde zal moeten inbrengen.

165 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 59; R. BARBAIX, “De inbreng en de inkorting in het nieuwe

erfrecht” in J. BAEL, R. BARBAIX en H. CASMAN (eds.), Rechtskroniek voor het Notariaat (deel 31), Brugge,

die Keure, 2017, 66-67, nr. 44. 166 Art. 858, §3, eerste lid BW. 167 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 60. 168 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 62.

Page 46: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

41

64. Hoe wordt de intrinsieke waarde bepaald? Art. 948 Burgerlijk Wetboek wordt in het

nieuwe erfrecht ongewijzigd gelaten, waardoor de intrinsieke waarde op de dag van de

schenking voor roerende goederen in principe zal worden vermeld in de staat van schatting, die

verplicht aan de schenkingsakte moet worden gehecht. Wat de onroerende goederen betreft,

wordt de waarde tevens in de authentieke akte vermeld. Voor de bijzondere vormen van

schenkingen (cf. handgift, onrechtstreekse schenking en vermomde schenking) waarvoor geen

schenkingsakte werd opgemaakt overeenkomstig art. 931 Burgerlijk Wetboek, baseert men zich

voor het bepalen van de intrinsieke waarde op de waarde die bij de schenking is uitgedrukt,

bijvoorbeeld in een pacte adjointe (i.e. een onderhandse akte tot bevestiging van de schenking).

65. De waarde zoals bepaald in de schenkingsakte of een pacte adjointe is bindend voor de

begiftigde en de schenker.169 Hoewel de waarde van de geschonken goederen in principe het

voorwerp uitmaakt van een overeenkomst, dus een wederzijdse instemming door de begiftigde

en de schenker, komt het in de praktijk voor dat nadien betwistingen omtrent de waarde rijzen.

De wetgever speelt hierop in en voorziet een uitzondering op het bindend karakter in geval de

in de schenkingsakte vermelde waarde of bij de schenking uitgedrukte waarde manifest

onredelijk is, gelet op de staat en de toestand van het goed op de dag van de schenking.170 Het

moet wel degelijk gaan om een manifest onredelijke waarde en dus een duidelijke over- of

onderwaardering van het geschonken goed. Mijns inziens is dit een belangrijke nuance,

aangezien men anders de mogelijkheid creëert voor de begiftigde om op een te eenvoudige

wijze de waardering van gedane schenkingen te betwisten. Er rust op de begiftigde die de

waarde van de schenking wil betwisten dus een aanzienlijke bewijslast, aangezien hij de

manifeste onredelijkheid zal moeten bewijzen die afhangt van de staat en toestand van het goed

op de dag van de schenking. Dit is een feitenkwestie waarover de feitenrechter zal oordelen.171

Daarnaast is de bepaalde waarde tevens bindend voor andere erfgenamen die deze in de akte of

d.m.v. een latere bijzondere overeenkomst met de begiftigde en de schenker hebben gesloten.172

Op deze punctuele erfovereenkomst wordt hieronder dieper ingegaan (infra nr. 70 e.v.). Indien

de aanvaardende erfgenamen deze waardebepaling achteraf nog wensen te betwisten, zullen

169 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 65; C. DE WULF, De Erfwet van 31 juli 2017: een algemeen

overzicht met modellen voor de praktijk, Brugge, die Keure, 2018, 24, nr. 41. 170 Art. 858, §4 BW. 171 R. BARBAIX, “De inbreng en de inkorting in het nieuwe erfrecht” in J. BAEL, R. BARBAIX en H. CASMAN

(eds.), Rechtskroniek voor het Notariaat (deel 31), Brugge, die Keure, 2017, 69, nr. 49; C. DE WULF, De Erfwet

van 31 juli 2017: een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk, Brugge, die Keure, 2018, 28-29, nr. 52. 172 Art. 858, §5 BW.

Page 47: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

42

ook zij dezelfde zware bewijslast als de begiftigde dragen en moeten deze de manifeste

onredelijkheid bewijzen. De niet-aanvaardende erfgenamen zijn a contrario art. 858, §5

Burgerlijk Wetboek niet gebonden door de waarde van het goed vermeld in de akte of

uitgedrukt op de dag van de schenking, waardoor deze de bepaalde waarde kunnen betwisten,

zelfs wanneer deze niet manifest onredelijk is.173

66. Bovendien gaat het om een nettowaarde, waardoor opgelegde lasten verrekend moeten

worden. Dit impliceert dat de waarde van de lasten die op de schenking wegen, afgetrokken

moeten worden van de waarde van de schenking.174 De lasten die in het kader van een schenking

kunnen worden opgelegd, zijn legio. Denk bijvoorbeeld aan een schenking onder last van het

betalen van een lijfrente, betalen van een som aan de andere afstammelingen van de schenker,

inbreng in een maatschap, enz. Dit kan in de praktijk tot problemen aanleiding geven, want de

waardering van opgelegde lasten is niet altijd gemakkelijk. Zo is het moeilijk om de waarde

van de last van het niet inbrengen in een huwelijksgemeenschap van de geschonken goederen

te berekenen.

5.2.2. De inbreng van schenkingen

5.2.2.1. Indexering

67. Art. 858, §3 Burgerlijk Wetboek regelt de waardering van de inbreng van schenkingen

en bepaalt dat de inbreng geschiedt volgens de waarde van het geschonken goed op de dag van

de schenking, i.e. de waarde in de akte vermeld of uitgedrukt op de dag van de schenking,

behoudens indien zij manifest onredelijk is gelet op de staat en de toestand van het goed op de

dag van de schenking.175 Deze waarde volstaat echter niet, aangezien op die manier geen

rekening wordt gehouden met de evolutie van de waarde van de geschonken goederen tussen

het ogenblik van de schenking en het ogenblik van het overlijden van de schenker en vanwege

feitelijke ongelijkheden die het gevolg zijn van in de tijd gespreide schenkingen. Om die

redenen houdt deze bepaling tevens in dat de intrinsieke waarde op de dag van de schenking

geïndexeerd moet worden tot het ogenblik van het openvallen van de nalatenschap, ongeacht

173 C. DE WULF, De Erfwet van 31 juli 2017: een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk, Brugge, die

Keure, 2018, 30, nr. 53. 174 H. CASMAN, “Nieuwe Erfwet. Een kennismaking”, NJW 2018, afl. 377, 136, nr. 11; R. BARBAIX, “De

inbreng en de inkorting in het nieuwe erfrecht” in J. BAEL, R. BARBAIX en H. CASMAN (eds.), Rechtskroniek

voor het Notariaat (deel 31), Brugge, die Keure, 2017, 69-70, nr. 50. 175 Art. 858, §4 BW.

Page 48: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

43

de schenking roerende goederen of onroerende goederen tot voorwerp heeft.176 De indexatie

gebeurt a.d.h.v. de index der consumptieprijzen.177

Volgende formule moet worden gevolgd:

= waarde ten tijde van de schenking x index der consumptieprijzen van de maand

van het overlijden van de schenker / basisindex van de maand waarin de schenking

werd gedaan

5.2.2.2. Uitzondering: Onvolledig meesterschap over de geschonken goederen

68. Op het principe van de indexering bestaat er een uitzondering die is vervat in art. 858,

§3, tweede lid Burgerlijk Wetboek. Deze uitzondering speelt wanneer de begiftigde niet vanaf

de dag van de schenking het recht had om te beschikken over de volle eigendom van het

geschonken goed en dus niet meteen het meesterschap over de geschonken goederen heeft

verkregen.178 Dit is logisch, want wanneer de begiftigde niet de bevoegdheid heeft om ten volle

over de geschonken goederen te beschikken, is de achterliggende idee van de

verantwoordelijkheid voor waardeschommelingen in hoofde van de begiftigde niet houdbaar.

In geval van beschikkingsbeperkingen kan de begiftigde niet verantwoordelijk worden geacht

voor waardeschommelingen van de geschonken goederen. Voorbeelden zijn een schenking met

voorbehoud van vruchtgebruik, een last van gebruik en bewoning of een schenking die gepaard

gaat met een vervreemdingsverbod. In die situatie gaat men zich voor de waarde baseren op het

moment waarop de begiftigde wel de volle eigendom en dus het gehele meesterschap van het

geschonken goed bekomt.179

Voor de toepassing van deze uitzondering is het vereist dat de vervreemding van de volle

eigendom juridisch onmogelijk is gemaakt. De beschikkingsbevoegdheid van de begiftigde

over de geschonken goederen moet aan banden zijn gelegd. Het is mogelijk dat ten gevolge van

een last die bij de schenking werd opgelegd de vervreemding van de volle eigendom van de

176 Art. 858, §3, eerste lid BW; MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 62-63; R. BARBAIX, “De

inbreng en de inkorting in het nieuwe erfrecht” in J. BAEL, R. BARBAIX en H. CASMAN (eds.), Rechtskroniek

voor het Notariaat (deel 31), Brugge, die Keure, 2017, 66-67, nr. 44. 177 https://bestat.statbel.fgov.be/bestat/crosstable.xhtml?view=1e33c9bc-20f4-4699-adff-f800da946ed9. 178 H. CASMAN, “Nieuwe Erfwet. Een kennismaking”, NJW 2018, afl. 377, 136, nr. 14. 179 C. DE WULF, De Erfwet van 31 juli 2017: een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk, Brugge, die

Keure, 2018, 15, nr. 26; R. BARBAIX, “De inbreng en de inkorting in het nieuwe erfrecht” in J. BAEL, R.

BARBAIX en H. CASMAN (eds.), Rechtskroniek voor het Notariaat (deel 31), Brugge, die Keure, 2017, 67, nr.

45.

Page 49: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

44

geschonken goederen de facto wordt verhinderd. In dat geval is er geen sprake van een

onvolledig meesterschap over de geschonken goederen in hoofde van de begiftigde en is de

uitzondering niet van toepassing. Het volstaat dus niet dat de beschikkingsbevoegdheid louter

feitelijk wordt belemmerd. Voorbeelden van opgelegde lasten die niet onder de uitzonderingen

vallen, zijn onder meer de last van een lijfrente, schenking met ontbindende voorwaarde, de

handelingsonbekwaamheid in hoofde van de begiftigde, … Uiteraard zal men voor het bepalen

van de intrinsieke waarde wel de waarde van de last moeten aftrekken, aangezien het gaat om

de nettowaarde (supra nr. 66).180

69. Art. 858, §3, tweede lid Burgerlijk Wetboek onderscheidt drie hypothesen. Een eerste

hypothese veronderstelt dat de begiftigde het volledige meesterschap, i.e. recht om te

beschikken over de volle eigendom, verkrijgt op het ogenblik van overlijden. In dat geval

baseert men zich voor de waardering op de waarde van het geschonken goed ten tijde van het

overlijden van de schenker. Een ander hypothese gaat uit van de situatie waarbij de begiftigde

het volledige meesterschap op het geschonken goed verkrijgt op een datum na het overlijden.

Hier gaat men zich baseren op de waarde ten tijde van het overlijden, maar zal men de waarde

van de lasten die het volledige meesterschap verhinderen daarvan in mindering moeten brengen.

Ten slotte is het ook mogelijk dat de begiftigde het volledige meesterschap verkrijgt op een

tijdstip die zich bevindt tussen het ogenblik van de schenking en het ogenblik van het

overlijden. Dan neemt men de waarde van het geschonken goed ten tijde van het verkrijgen van

het volledige meesterschap en gaat men over tot een indexatie vanaf dat tijdstip tot aan de dag

van het overlijden.181 We kunnen concluderen dat men in het nieuwe erfrecht zich voor de

waardering gaat plaatsen op het moment waarop de begiftigde het geheel van rechten, vrij van

alle lasten, inherent aan de volle eigendom van het geschonken goed (i.e. het meesterschap)

heeft verkregen en dat men van op dit tijdstip gaat toewerken naar het overlijden. Wanneer dit

tijdstip overeenkomt met het overlijden, dan is geen indexatie vereist. Wanneer dit tijdstip zich

voordoet voor het overlijden, dan gaat men over tot een indexatie tot aan de dag van het

overlijden. Indien dit tijdstip slechts na het overlijden plaatsvindt, dan is een aftrek van de lasten

die het beschikkingsrecht over de volle eigendom verhinderen noodzakelijk.

180 H. CASMAN, “Nieuwe Erfwet. Een kennismaking”, NJW 2018, afl. 377, 136, nr. 14; R. BARBAIX, “De

inbreng en de inkorting in het nieuwe erfrecht” in J. BAEL, R. BARBAIX en H. CASMAN (eds.), Rechtskroniek

voor het Notariaat (deel 31), Brugge, die Keure, 2017, 67-68, nr. 45. 181 Art. 858, §3, tweede lid BW.

Page 50: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

45

70. Deze door de wet ingevoerde correctie kan het voorwerp uitmaken van een punctuele

erfovereenkomst die de uitzondering van art. 858, §3, tweede lid Burgerlijk Wetboek buitenspel

zet.182 Art. 858, §5, tweede lid Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de schenker en de begiftigde een

overeenkomst kunnen sluiten en bepalen dat de inbreng toch zal gebeuren volgens de

geïndexeerde intrinsieke waarde op het ogenblik van de schenking. Deze overeenkomst tussen

de schenker en de begiftigde kan gebeuren in de schenkingsakte zelf of in een latere akte, zonder

dat bijzondere pleegvormen moeten worden nageleefd. Kenmerkend voor dergelijke

overeenkomst is dat deze niet tegenwerpelijk is aan de andere erfgenamen, tenzij deze de

overeenkomst uitdrukkelijk hebben aanvaard. Die aanvaarding door de andere erfgenamen

moet vervat zijn in een notariële akte, waarbij de bijzondere pleegvormen van art. 1100/2 tot

1100/6 Burgerlijk Wetboek zijn voldaan. Wanneer de overeenkomst niet door de andere

erfgenamen werd aanvaard, is art. 858, §3, tweede lid Burgerlijk Wetboek gewoon van

toepassing.183

71. Een andere punctuele erfovereenkomst die door de wet wordt mogelijk gemaakt, is de

erfovereenkomst over de waarde van de geschonken goederen op de dag van de schenking

samen met de andere toekomstige erfgenamen.184 Dit betekent dat de mede-erfgenamen zich

vóór het openvallen van de nalatenschap akkoord kunnen verklaren met de waarde van de

geschonken goederen zoals vervat in de schenkingsakte of uitgedrukt bij de schenking. De

aanvaardende erfgenamen kunnen bij de vereffening-verdeling van de nalatenschap de waarde

niet meer betwisten.185 Dit betekent niet dat de vermoedelijke erfgenamen niet meer de

mogelijkheid hebben om de inkorting te vragen in geval de schenking het beschikbaar deel

overschrijdt. De akkoordverklaring met de waarde houdt geen verzaking in van de rechten van

inkorting met betrekking tot het gewaardeerde goed.

De instemming kan worden gegeven in de schenkingsakte zelf, waarin de vermoedelijke mede-

erfgenamen dan tussenkomen, of in een latere overeenkomst tussen de begiftigde, de schenker

182 H. CASMAN, “Nieuwe Erfwet. Een kennismaking”, NJW 2018, afl. 377, 137, nr. 16. 183 C. DE WULF, De Erfwet van 31 juli 2017: een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk, Brugge, die

Keure, 2018, 20, nr. 37. 184 Art. 858, §5, eerste lid BW. 185 C. DE WULF, De Erfwet van 31 juli 2017: een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk, Brugge, die

Keure, 2018, 29-30, nr. 53; J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in het

nieuwe erfreht” in J. BAEL, R. BARBAIX, H. CASMAN (eds.), Rechtskroniek voor het Notariaat (deel 31),

Brugge, die Keure, 2017, 270-271, nr. 258.

Page 51: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

46

en de mede-erfgenamen.186 Het gaat in casu om een erfovereenkomst die moet voldoen aan de

strenge voorwaarden van art. 1100/2 t.e.m. art. 1100/6 Burgerlijk Wetboek. De aanvaarding

van de waarde van de geschonken goederen op de dag van de schenking moet bijgevolg

gebeuren in een notariële akte. Dit geldt ook wanneer het een overeenkomst betreft omtrent een

schenking die niet bij notariële akte is gebeurd, bijvoorbeeld een onrechtstreekse schenking,

handgift of vermomde schenking.187

Het is niet verplicht dat alle erfgenamen zich akkoord verklaren met de waarde. Iedere

erfgenaam heeft de mogelijkheid om voor zichzelf te beslissen om akkoord te gaan of niet.

Enkel de erfgenamen die zich akkoord hebben verklaard, zijn achteraf door de overeengekomen

waarde van de geschonken goederen op de dag van de schenking gebonden. De andere

erfgenamen kunnen mogelijks de vermelde waarde wel nog betwisten.188 Toch genieten de

erfgenamen die zich akkoord hebben verklaard met de waarde, in mijn ogen, nog steeds de

mogelijkheid om de waarde te betwisten wanneer deze manifest onredelijk is. Dit kan

verantwoord worden naar analogie met de mogelijkheid van de begiftigde om de waarde die in

de schenkingsakte is beschreven of ten tijde van de schenking werd vermeld, toch nog te

betwisten in geval van een manifeste onredelijkheid, ook al is de begiftigde in principe

gebonden door de vermelde intrinsieke waarde.

72. Verder wens ik te wijzen op de mogelijkheid die door het nieuwe erfrecht wordt

gecreëerd voor een ouder/de ouders om een globale erfovereenkomst te sluiten met alle

vermoedelijke erfgenamen in rechte nederdalende lijn op het ogenblik van het sluiten van de

overeenkomst. In het kader van dergelijke overeenkomst wordt een subjectief evenwicht

vastgesteld tussen de ouder(s) en alle erfgenamen in rechte nederdalende lijn, rekening houdend

met de schenkingen die zijn gedaan voor het sluiten van de overeenkomst, schenkingen

toegekend in de overeenkomst zelf en de situatie van elk van de vermoedelijke erfgenamen.189

In het kader van een globale erfovereenkomst kunnen de partijen bovendien ook overeenkomen

om rekening te houden met andere voordelen die in principe niet als gift worden beschouwd en

186 J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in het nieuwe erfreht” in J.

BAEL, R. BARBAIX, H. CASMAN (eds.), Rechtskroniek voor het Notariaat (deel 31), Brugge, die Keure, 2017,

271, nr. 259. 187 J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in het nieuwe erfreht” in J.

BAEL, R. BARBAIX, H. CASMAN (eds.), Rechtskroniek voor het Notariaat (deel 31), Brugge, die Keure, 2017,

271, nr. 260. 188 R. BARBAIX, Het nieuwe erfrecht, Antwerpen, Intersentia, 2017, 237, nr. 414. 189 Art. 1100/7 BW.

Page 52: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

47

niet vatbaar zijn voor inbreng (supra nr. 9).190 Het gevolg van het ondertekenen van een globale

erfovereenkomst is dat de partijen verzaken aan de vordering tot inbreng en inkorting van giften

waarop de overeenkomst betrekking heeft.191 Gelet op de grote impact van zo’n overeenkomst

is het te verantwoorden dat de strenge vereisten van art. 1100/2 tot 1100/6 Burgerlijk Wetboek

van toepassing zijn.

5.2.3. De inbreng van legaten

73. Op grond van art. 858, §2 Burgerlijk Wetboek geschiedt de inbreng van legaten volgens

de intrinsieke waarde van het gelegateerde goed op de dag van het openvallen van de

nalatenschap, i.e. dag waarop de erflater is overleden. Dit is logisch, aangezien het testament

waarin het legaat is vervat voor dat moment steeds herroepelijk is. Pas vanaf het ogenblik van

overlijden wordt het testament definitief en onherroepelijk en verkrijgen de legaten

uitwerking.192 Het valt te verantwoorden dat de wet een onderscheid maakt tussen de inbreng

van schenkingen en de inbreng van legaten. Een begiftigde van een schenking heeft deze reeds

gekregen als de nalatenschap openvalt, terwijl dit niet het geval is voor een legaat. Het kiezen

voor de waarde ten tijde van het openvallen van de nalatenschap is dus in overeenstemming

met het principe dat de inbreng van giften geschiedt op de dag van de gift. Er is in het kader

van de inbreng van legaten geen noodzaak voor een indexatie.193

74. Doorgaans wordt voor een legaat geen melding gemaakt van de waarde van de

gelegateerde goederen in het testament. Wanneer dit toch het geval is, is de melding geldig

indien ze strookt met de intrinsieke waarde op de datum van het openvallen van de

nalatenschap. Als de waarde in het testament niet strookt met de waarde ten tijde van het

openvallen van de nalatenschap, dan is het beding niet geldig.194

190 M. GIJBELS en A. VAN GEEL, “Familiale vermogensplanning in het nieuwe erfrecht: nieuwe

mogelijheden?”, Notariaat 2018, afl. 1-2, 9. 191 Art. 1100/7, §6 BW. 192 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.L. VERBEKE en E. ALOFS, Erfrecht & giften, Antwerpen, Intersentia, 2017,

126, nr. 153; MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 61. 193 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 61. 194 C. DE WULF, De Erfwet van 31 juli 2017: een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk, Brugge, die

Keure, 2018, 30, nr. 54.

Page 53: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

48

5.3. Tussenconclusie

75. Het nieuwe erfrecht heeft een grote impact op het bepalen van de waarde van de inbreng.

Zo zal men zich voor het bepalen van de waarde van de inbreng voortaan fixeren op de

intrinsieke waarde van de geschonken goederen op het ogenblik van de schenking. Deze waarde

zal men dan indexeren a.d.h.v. de index der consumptieprijzen tot op het ogenblik van het

overlijden van de schenker. De achterliggende idee hiervan is dat de wetgever heeft gekozen

om zich te richten op de waarde die aan het vermogen van de schenker is onttrokken. Vanaf dat

ogenblik is de begiftigde verantwoordelijk voor waardevermeerderingen- of verminderingen

die het geschonken goed ondergaat.

De begiftigde kan die verantwoordelijkheid niet dragen wanneer hij/zij niet ten volle over de

geschonken goederen kan beschikken. Om die reden werd een uitzondering voorzien wanneer

de begiftigde op het ogenblik van de schenking niet het volledige meesterschap over de

goederen heeft verkregen. In dat geval stelt men de waardering van de geschonken goederen

uit tot het ogenblik waarop de beschikkingsbeperkingen wegvallen. Wanneer dit moment voor

het overlijden plaatsvindt, zal men de waarde indexeren vanaf dat ogenblik tot aan het

overlijden. Valt dit moment samen met het overlijden, bijvoorbeeld ten gevolge van een

levenslang voorbehouden vruchtgebruik ten voordele van de schenker, dan is geen indexatie

vereist. Wanneer de begiftigde pas na het overlijden de volledige beschikkingsbevoegdheid

verkrijgt over de geschonken goederen, dan gaat men de waarde van de beschikkingsbeperking

in mindering brengen van de waarde van de geschonken goederen ten tijde van het openvallen

van de nalatenschap. Toch beschikken de partijen over de mogelijkheid om in onderlinge

overeenstemming d.m.v. een punctuele erfovereenkomst in te brengen aan de geïndexeerde

intrinsieke waarde van de geschonken goederen ten tijde van de schenking, ook al heeft de

begiftigde niet onmiddellijk het volledige meesterschap over de geschonken zaak.

Wat de legaten betreft, is de relevante inbrengwaarde de intrinsieke waarde van de gelegateerde

goederen op het ogenblik van het overlijden van de erflater.

Page 54: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

49

6. Overgangsrecht

76. In dit onderdeel zal worden ingegaan op de toepassing van het nieuwe erfrecht in de

tijd. De wet van 31 juli 2017 treedt in werking op 1 september 2018.195 In deze wet wordt

uitdrukkelijk bepaald dat deze nieuwe regels van toepassing zijn op de nalatenschappen die zijn

opengevallen vanaf de inwerkingtreding van de wet, dus vanaf 1 september 2018. Wanneer de

nalatenschap is opengevallen voor deze datum hoeft men met het nieuwe erfrecht geen rekening

te houden. Wanneer de nalatenschap is openvallen na 1 september 2018 zijn de nieuwe regels

in principe van toepassing, maar wat doet men dan met de giften die door de erflater werden

gedaan vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet? Gaan we ook hierop de regel van art. 66

Wet 31 juli 2017 zonder meer toepassen?

77. In principe zijn de nieuwe regels wel degelijk van toepassing op schenkingen gedaan

voor de inwerkingtreding van de wet wanneer de nalatenschap is opengevallen na 1 september

2018, maar hierop heeft de wetgever wel twee uitzonderingen ingevoerd.196 Een eerste

uitzondering betreft de materiële en formele geldigheid van giften, erfovereenkomsten en

verklaringen. Wanneer dergelijke rechtshandelingen werden gesteld voor 1 september 2018

hebben de nieuwe regels geen impact op de materiële of formele geldigheid.197 Het zou immers

ondenkbaar zijn dat geldige schenkingen door de inwerkingtreding van een nieuwe wet

plotseling niet meer rechtsgeldig zouden zijn. Een tweede uitzondering heeft betrekking op de

kwalificatie van de schenking. De nieuwe regels laten bijgevolg de kwalificatie van de

schenking als een schenking binnen erfdeel of buiten erfdeel onverlet. Ook dit is een

noodzakelijke uitzondering die is ingegeven door het respect voor de wil van de erflater.

Wanneer de kwalificatie van de gedane schenking zou kunnen wijzigen door omstandigheden

en dus buiten toedoen van de beschikker, kan men afbreuk doen aan de wil van de schenker.198

Dit brengt met zich mee dat voor een nalatenschap die is opengevallen na 1 september 2018 en

waarbij er bij leven schenkingen zijn gebeurd aan de langstlevende echtgenoot zonder

vrijstelling van inbreng, dat die schenking vatbaar blijft voor inbreng en dat deze onderworpen

blijft aan het huidige art 858bis Burgerlijk Wetboek. Verder leidt een schenking ten aanzien

van de langstlevende echtgenoot die is vrijgesteld van inbreng van voor 1 september 2018 niet

195 Art. 73 Wet 31 juli 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de giften betreft en tot

wijziging van diverse andere bepalingen ter zake, BS 1 september 2017. 196 Art. 66, §2 Wet 31 juli 2017; N. LABEEUW en R. ELSERMANS, “De hervorming van het erfrecht”, Notariaat

2017, afl. 9, 6, nr. 18. 197 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 154. 198 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 155.

Page 55: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

50

tot een voortgezet vruchtgebruik bij een schenking in blote eigendom. We zien dus dat het

openvallen van de nalatenschap het ijkpunt is voor het bepalen van de toepasselijke regels.

Hetzelfde geldt voor de eerder opgemaakte testamenten.

78. Wat andere punten betreft dan de materiële geldigheid, formele geldigheid of de

kwalificatie van de schenking is de nieuwe wet onverkort van toepassing indien de nalatenschap

na 1 september 2018 is opengevallen. Hierdoor kunnen de nieuwe regels de op vandaag

gemaakte planning omtrent de overgang van het vermogen bij overlijden in de war sturen. Met

behulp van enkele voorbeelden zal ik de problematiek aantonen.

Voorbeeld 1: Een vader heeft vier kinderen, respectievelijk 18, 20, 22 en 24 jaar, die hij telkens

bij hun achttiende verjaardag een schenking heeft vermaakt van 50 000 EUR. Wanneer we deze

situatie analyseren aan de hand van de huidige inbrengregels zien we dat elk kind 50 000 EUR

zal moeten inbrengen, want de waardering gebeurt op grond van de waarde ten tijde van de

schenking. Elk kind zal dus een gelijke waarde moeten inbrengen bij overlijden. Onder het

nieuwe erfrecht baseert men zich ook op de waarde ten tijde van de schenking, maar wordt deze

o.g.v. art 858, §3, eerste lid Burgerlijk Wetboek geïndexeerd tot op de dag van het overlijden.

Hierdoor zal elk kind een verschillende waarde moeten inbrengen, aangezien de schenkingen

op verschillende tijdstippen zijn gebeurd. Wanneer de vader echter de bedoeling had om de

kinderen gelijk te behandelen en ze elk een gelijk bedrag moeten inbrengen, dient deze voor 1

september 2018 een verklaring van behoud af te leggen.

Voorbeeld 2: Een familiale onderneming wordt met voorbehoud van vruchtgebruik geschonken

aan kind 1. Onder het huidige recht is voor de inbreng van de schenking van een familiale

onderneming een speciale regeling voorzien. Deze regeling houdt in dat men de waarde op het

ogenblik van de schenking moet inbrengen, zonder dat er sprake is van enige indexatie (oud

art. 922, lid 2 Burgerlijk Wetboek). Dit is logisch aangezien een waardestijging van de aandelen

van de familiale onderneming sinds de schenking het gevolg kunnen zijn van het toedoen van

kind 1. De waardestijging moet niet worden gedeeld met kind 2. Wanneer we dezelfde

schenking onder het nieuwe erfrecht analyseren, zal kind 1 moeten inbrengen aan de waarde

ten tijde van het overlijden van de schenker of de waarde ten tijde van afstand van het

vruchtgebruik, geïndexeerd tot de datum van het overlijden (art. 858, §3, tweede lid Burgerlijk

Wetboek). Hierdoor moet de waardestijging die de aandelen eventueel hebben ondergaan door

Page 56: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

51

de inspanningen van kind 1 wel worden gedeeld met kind 2, hoewel dit mogelijks niet de

bedoeling was van de schenker.

79. Om dit te vermijden, werd in een overgangsregeling voorzien en is het mogelijk om tot

en met 31 augustus 2018 éénmalig een verklaring van behoud bij de notaris af te leggen (opt-

out). Hierin kan men opteren om de schenkingen die voor 1 september 2018 werden gedaan te

onderwerpen aan de huidige regels van inbreng en inkorting. Het is dus sterk aan te raden om

geval per geval een evaluatie te maken en om te kijken of het meer in overeenstemming is met

de wil van de beschikker om de gedane schenkingen door de huidige regels of de nieuwe regels

te laten beheersen. Dergelijke verklaring moet gebeuren voor de notaris in een authentieke akte

die zal worden geregistreerd in een centraal register.

Belangrijke nuance hier is dat men deze beslissing moet maken voor alle schenkingen. Het is

met andere woorden niet mogelijk om de ene schenking te laten vallen onder de huidige regels

en de andere schenking onder het nieuwe erfrecht. Het is dus een kwestie van alles of niets. Het

is wel mogelijk om voor de inbreng en de inkorting apart te beslissen.

Page 57: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

52

7. Conclusie

80. Deze conclusie is, in tegenstelling tot de tussenconclusies na ieder apart besproken deel,

er niet op gericht om samenvattend de inhoudelijke wijzigingen die de nieuwe erfwet van 31

juli 2017 invoert ten aanzien van de huidige regelen met betrekking tot de inbreng nogmaals

weer te geven. Hier zal er eerder een evaluatie worden gemaakt van het ingrijpen van de

wetgever en een beoordeling van de doelstellingen die de wetgever met het invoeren van het

nieuwe erfrecht al dan niet heeft bereikt.

Wanneer we de huidige regels met betrekking tot de inbreng bekijken, zien we dat deze aan

vernieuwing toe zijn. De wetgever heeft oog voor deze problemen in de praktijk en probeert

een oplossing te bieden. Een eerste bekommernis die uit het wetgevend optreden blijkt, betreft

de verwachtingen van de burgers en de rechtszekerheid. In het huidige recht stellen we vast dat

onder meer de inbreng in natura van geschonken onroerende goederen tot gevolgen kan leiden

die niet stroken met de bedoeling van de schenker. Er is namelijk geen enkele zekerheid dat het

onroerend goed bij de verdeling effectief in de kavel van de begiftigde zal vallen, hoewel dit

door de schenker wel vaak wordt beoogd door het vermaken van de gift. De wetgever heeft dan

ook de wijze van de inbreng veranderd en het principe van een inbreng in waarde vooropgesteld,

die meer zou moeten beantwoorden aan de verwachtingen en de wil van de schenker. Verder

wordt bijvoorbeeld ook ingegrepen op vlak van de vermoedens die, in het huidige erfrecht, vaak

niet stroken met de bedoeling van de schenker. Zo worden enkel de schenkingen aan

erfgenamen-afstammelingen vermoedt te zijn gedaan binnen erfdeel, terwijl voor de

schenkingen aan andere erfgenamen dan de erfgenamen-afstammelingen het vermoeden wordt

omgekeerd. Deze worden voortaan geacht te zijn gedaan met vrijstelling van inbreng. Ook hier

stel ik vast dat de wetgever het bij het rechte einde heeft en deze wetswijziging wel degelijk

beantwoordt aan het doel om meer in overeenstemming te zijn met de verwachtingen van de

burgers.

Een ander probleem die door de huidige inbrengregels wordt veroorzaakt, zijn de

scheeftrekkingen die het gevolg zijn van een gebrek aan eenvormigheid van de inbrengregels.

Die scheeftrekkingen komen duidelijk tot uiting wanneer er bijvoorbeeld meerdere schenkingen

werden gedaan over een ruimere tijdspanne van zowel roerende als onroerende goederen,

waarbij de schenker niet de bedoeling had om een ongelijkheid tussen de erfgenamen te creëren.

Dit heeft de wetgever prompt opgelost door de inbrengregels inzake roerende goederen en

Page 58: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

53

onroerende goederen eenvormig te maken. Daarnaast werd ook gestreefd naar het eenvormig

maken van de regels inzake inbreng en inkorting van de giften om op die manier de

scheeftrekkingen inzake de waarde te corrigeren.

Ook het streven naar meer autonomie en vrijheid voor de beschikker is duidelijk merkbaar. Zo

wordt het mogelijk om de kwalificatie van een schenking zowel in beide richtingen te wijzigen,

waar dit in het huidige erfrecht enkel met zekerheid mogelijk is voor het omzetten van een

schenking binnen erfdeel in een schenking met vrijstelling van inbreng. Daarnaast worden ook

een aantal punctuele erfovereenkomsten inzake de inbreng van schenkingen mogelijk gemaakt.

Een eerste mogelijke erfovereenkomst heeft betrekking op de waarde van een geschonken goed

op de dag van de schenking. Verder kan ook een erfovereenkomst worden gesloten tot latere

inbreng van het geschonken goed aan de geïndexeerde waarde op de dag van de schenking,

terwijl de begiftigde toch nog niet ten volle beschikkingsbevoegd is op de dag van de schenking.

Tot slot kan men ook een erfovereenkomst omtrent de latere inbreng ten behoeve van een derde

sluiten.

Mijns inziens heeft de wetgever uitstekend werk verricht en zijn de doelstellingen die ze met

deze wetswijziging heeft beoogd, grotendeels bereikt. De wet van 31 juli 2017 is een

noodzakelijke wijziging om tegemoet te komen aan de gebreken van de huidige regeling. Deze

wet treedt in werking op 1 september 2018 en zal van toepassing zijn op nalatenschappen die

na deze datum openvallen. Dit houdt in dat het nieuwe erfrecht een impact kan hebben op reeds

gedane giften, waardoor het aangeraden is om zich voor 1 september 2018 tot de notaris te

wenden om de reeds gedane vermogensplanning te herbekijken en indien nodig aan te passen

aan het nieuwe erfrecht, eventueel door middel van een verklaring tot behoud.

Page 59: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

54

8. Bibliografie

8.1. Wetgeving

➢ Art. 745bis Burgerlijk Wetboek.

➢ Art. 843 - 869 Burgerlijk Wetboek.

➢ Art. 948 Burgerlijk Wetboek.

➢ Art. 1003 Burgerlijk Wetboek.

➢ Art. 1010 Burgerlijk Wetboek.

➢ Art. 1100/1 – 1100/7 Burgerlijk Wetboek.

➢ Art. 1302 Burgerlijk Wetboek.

➢ Wet van 14 mei 1981 tot wijziging van het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, BS

27 mei 1981.

➢ Wet van 31 juli 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de

giften betreft en tot wijziging van diverse andere bepalingen ter zake, BS 1 september

2017.

➢ Wetsvoorstel tot wijziging van het burgerlijk wetboek wat de erfenissen en dde giften

betreft en tot wijziging van de diverse andere bepalingen ter zake, Parl.St. Kamer 2016-

17, nr. 54-2282/001.

8.2. Rechtspraak

➢ Cass. 15 november 1990, AR 8602, Arr.Cass. 1990-91, 316.

➢ Cass. 29 april 2010, AR C.09.0169.N, Arr.Cass. 2010, afl. 4, 1227, concl. VAN

INGELGEM.

➢ Cass. 5 juni 2014, RW 2015-16, 370, noot VAN DEN BROECK, A.

➢ Cass. 5 januari 2017, F.15.0164.F, FJF 2017 (samenvatting), afl. 4, 139.

➢ Cass. 24 maart 2017, F.15.0189.N, T.Not. 2017, afl. 6, 503, noot WEYTS, L.

➢ Bergen 28 oktober 1997, Rev.trim.dr.fam. 1999, 159.

➢ Brussel 27 mei 1986, TBBR 1987-88, 396, 408.

➢ Bergen 15 september 1992, Rev.not.b. 1995, 25.

Page 60: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

55

8.3. Rechtsleer

➢ AUGHUET, C., CERULUS, U. en GIJBELS, M., “Nieuwe wetgeving en

wetsvoorstellen” in PINTENS, W. en DECLERCK, C. (eds.), Patrimonium 2017,

Brugge, die Keure, 2017, 113-210.

➢ BAEL, J., Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen, Mechelen,

Kluwer, 2006, 1040 p.

➢ BAEL, J., “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in het

nieuwe erfrecht” in BAEL, J., BARBAIX, R. en CASMAN, H. (eds.), Rechtskroniek voor

het Notariaat (deel 31), Brugge, die Keure, 2017, 143-299.

➢ BARBAIX, R. en VERBEKE, A.L., Beginselen erfrecht, Brugge, die Keure, 2013, 312

p.

➢ BARBAIX, R., “De inbreng en de inkorting in het nieuwe erfrecht” in BAEL, J.,

BARBAIX, R. en CASMAN, H. (eds.), Rechtskroniek voor het Notariaat (deel 31),

Brugge, die Keure, 2017, 37-118.

➢ BARBAIX, R., “De inbrengverplichting en de langstlevende echtgenote: inbreng aan en

door de langstlevende echtgenote”, TEP 2006, 248-284.

➢ BARBAIX, R., Familiaal vermogensrecht in essentie, Antwerpen, Intersentia, 2015, 422

p.

➢ BARBAIX, R. en VERBEKE, A.L., “Hervorming van het erfrecht. Een eerste

commentaar bij de wet van 10 december 2012 inzake de onwaardigheid, de

plaatsvervulling, de huwelijksvoordelen en de giften”, RW 2012-13, afl. 30, 1162-1179.

➢ BARBAIX, R., Het nieuwe erfrecht, Antwerpen, Intersentia, 2017, 374 p.

➢ BARBAIX, R. en VERBEKE, A.L., Kernbegrippen erfrecht en giften, Brugge, die

Keure, 2012, 201 p.

➢ CASMAN, H., “Inleiding tot de nieuwe Erfwet 2017. Een overzicht van de krachtlijnen

van deze wet” in BAEL, J., BARBAIX, R. en CASMAN, H. (eds.), Rechtskroniek voor

het Notariaat (deel 31), Brugge, die Keure, 2017, 1-36.

➢ CASMAN, H., “Nieuwe Erfwet. Een kennismaking”, NJW 2018, afl. 377, 134-146.

➢ COENE, M., “Art. 858bis BW” in COENE, M., DU MONGH, J. en BARBAIX, R.

(eds.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar

met overzicht van rechtspraak en rechtsleer”, Antwerpen, Kluwer, 2010, 30 p.

➢ DEKKERS, R., CASMAN, H., VERBEKE, A.L. en ALOFS, E., Erfrecht & giften,

Antwerpen, Intersentia, 2017, 339 p.

Page 61: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

56

➢ DE WULF, C., De Erfwet van 31 juli 2017: een algemeen overzicht met modellen voor

de praktijk, Brugge, die Keure, 2018, 248 p.

➢ DE WULF, C., “De vereffening en verdeling van het huwelijksvermogen en de

nalatenschap: enige actuele problemen”, TPR 1985, 413-470.

➢ DE WULF, C. m.m.v. BAEL, J. en DEVOS, S., Notarieel familierecht en familaal

vermogensrecht: het opstellen van notariële akten, Mechelen, Kluwer, 2011, 1341 p.

➢ DU MONGH, J., “Inbreng en inkorting” in PINTENS, W. (eds.), De vereffening van de

nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 261 p.

➢ DU MONGH, J., “Inbreng en inkorting van aandelen” in BAEL, J., DEBLAUWE, R.

en DE WULF, C. (eds.), Familiale vermogensplanning 2003-2004, Mechelen, Kluwer,

2004, 1-74.

➢ GIJBELS, M. en VAN GEEL, A., “Familiale vermogensplanning in het nieuwe erfrecht:

nieuwe mogelijkheden?”, Notariaat 2018, afl. 1-2, 1-11.

➢ LABEEUW, N. en ELSERMANS, R., “De hervorming van het erfrecht”, Notariaat 2017,

afl. 9, 1-6.

➢ LABEEUW, N. en JANSSENS, E., “De impact van het nieuwe erfrecht op de positie van

de langstlevende echtgenoot” in CASMAN, H. en VAN LOOCK, M. (eds.),

Huwelijksvermogensrecht, 2017, 77-103.

➢ MASSCHELEIN, M.A., Schenking bij notariële akte, Gent, Larcier, 2007, 309 p.

➢ PINTENS, W., DECLERCK, C., DU MONGH, J. en VANWINCKELEN, K., Familiaal

vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 1345 p.

➢ PUELINCKX-COENE, M., BARBAIX, R. en GEELHAND, N., “Giften – het

voorbehouden deel (Partim II)”, TPR 2013, afl. 1, 893-924.

➢ PUELINCKX-COENE, M., “Inbreng/Vrijstelling van inbreng” in VERBEKE, A.L.,

BUYSSENS, F. en DERYCKE, H. (eds.), Handboek estate planning algemeen:

Vermogensplanning met effect bij leven, schenking, Brussel, Larcier, 2009, 269-276.

➢ SLUYTS, C., “Art. 843 BW.” in COENE, M., DU MONGH, J. en BARBAIX, R. (eds.).,

Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van

rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 1995, 15 p.

➢ SLUYTS, C., “Art. 859 BW.” in COENE, M., DU MONGH, J. en BARBAIX, R.

(eds.)., Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met

overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 1995, 6 p.

Page 62: DE INBRENG VAN GIFTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT

57

➢ SLUYTS, C., “Art. 868 BW.” in COENE, M., DU MONGH, J. en BARBAIX, R.

(eds.)., Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met

overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 1995, 16 p.

➢ SLUYTS, C. en VANDEBEEK, N., “Enkele tips voor de organisatie van de

nalatenschap (Partim 2-10)” in SLUYTS, C. en VANDEBEEK, N. (eds.), Het

onroerend goed in de nalatenschap, Antwerpen, Kluwer, 2016, 540-604.

➢ VANDEBEEK, N., Schenkingen en legaten van onroerende goederen, Mechelen,

Kluwer, 2009, 290 p.

➢ VAN DEN BOSSCHE, A., “Het testament en de erfwet van 2017”, Notariaat 2017, afl.

16, 6-9.

➢ VERBEKE, A.L., “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW 2017-2018, afl. 28, 1082-1103.

➢ VERSTRAETE, J., “Inbreng van giften/ Algemene principes” in VERBEKE, A.L.,

BUYSSENS, F. en DERYCKE, H. (eds.), Handboek estate planning algemeen:

Vermogensplanning met effect bij leven, schenking, Brussel, Larcier, 2009, 253-258.

➢ VERSTRAETE, J., “Inbreng van giften/ Bijzondere Gevallen” in VERBEKE, A.L.,

BUYSSENS, F. en DERYCKE, H. (eds.), Handboek estate planning algemeen:

Vermogensplanning met effect bij leven, schenking, Brussel, Larcier, 2009, 259-264.

➢ X., “Interessante planningstechniek met schenking tussen echtgenoten niet meer

mogelijk na 1 september 2018”, http://www.cazimir.be/juridisch-

nieuws/item/interessante-planningstechniek-met-schenking-tussen-echtgenoten-niet-

meer-mogelijk-na-1-september-2018, 19 februari 2018.