de hemel is van zout · lijke kolos van een toren en het hoge dak van de kerk als een waterhoofd...

15
de hemel is van zout

Transcript of de hemel is van zout · lijke kolos van een toren en het hoge dak van de kerk als een waterhoofd...

Page 1: de hemel is van zout · lijke kolos van een toren en het hoge dak van de kerk als een waterhoofd van voorbij geloof boven alle huisjes uit. Vlak beneden je Armenhuizen, Aamhoezen,

de hemel is van zout

Page 2: de hemel is van zout · lijke kolos van een toren en het hoge dak van de kerk als een waterhoofd van voorbij geloof boven alle huisjes uit. Vlak beneden je Armenhuizen, Aamhoezen,
Page 3: de hemel is van zout · lijke kolos van een toren en het hoge dak van de kerk als een waterhoofd van voorbij geloof boven alle huisjes uit. Vlak beneden je Armenhuizen, Aamhoezen,

Mance ter Andere De hemel is van zout

Roman

uitgeverij mozaïek – zoetermeer

Page 4: de hemel is van zout · lijke kolos van een toren en het hoge dak van de kerk als een waterhoofd van voorbij geloof boven alle huisjes uit. Vlak beneden je Armenhuizen, Aamhoezen,

isbn 978 90 239 9418 3nur 301

Vormgeving omslag en binnenwerk: Geert de KoningIllustratie omslag: Rutger Hiemstra, ‘Groninger Luchten’, 2010,

80 x 80 cm, olieverf op paneel (www.rutgerhiemstra.com)Foto achterplat: Mirjam Heuker of Hoek

© 2012 Uitgeverij Mozaïek, Zoetermeer

Alle rechten voorbehouden

www.uitgeverijmozaïek.nl

Van Mance ter Andere verscheen eerder bij Uitgeverij Mozaïek:

Jij, roman (2010)

Page 5: de hemel is van zout · lijke kolos van een toren en het hoge dak van de kerk als een waterhoofd van voorbij geloof boven alle huisjes uit. Vlak beneden je Armenhuizen, Aamhoezen,

‘Spreken over God is in wezen onmogelijk en bovendien onbeleefd’

Jean Jacques Suurmond in dagblad Trouw (n.a.v. de pkn-brochure Spreken over God)

Page 6: de hemel is van zout · lijke kolos van een toren en het hoge dak van de kerk als een waterhoofd van voorbij geloof boven alle huisjes uit. Vlak beneden je Armenhuizen, Aamhoezen,
Page 7: de hemel is van zout · lijke kolos van een toren en het hoge dak van de kerk als een waterhoofd van voorbij geloof boven alle huisjes uit. Vlak beneden je Armenhuizen, Aamhoezen,

7

1

Jij

Je staat op de zeedijk bij Lutjewier, ongeveer de kleinste nederzetting op de Groninger klei. Een onwaarschijn-lijke kolos van een toren en het hoge dak van de kerk als een waterhoofd van voorbij geloof boven alle huisjes uit. Vlak beneden je Armenhuizen, Aamhoezen, of wat daar-van over is. Geboortegrond van Vader, de plek waar hij kind was, de kleine wereld waarin hij opgroeide. Een ge-vaarlijke laagte, uitgeschept achtergebleven na weer eens een versterking van de zeewering, lang geleden alweer, met aan het eind de kolk, overblijfsel van een onheuglijke dijkdoorbraak. Daar schemeren achter het riet nu twee inwitte knobbelzwanen, zie je, een echtpaar, levenslange huwelijkstrouw. Rondom je een vrijwel grenzeloze leegte met akkers, sloten en weggetjes – bochtige sloten en bui-gende weggetjes – en hier en daar een pluk opgroei rond een boerenhoeve. De afdruk van het onbedijkte kwelder-land, ooit, zit er nog altijd in. Van de wereld is weinig te merken.

De dijk is na de ramp van drieënvijftig verhoogd en verbreed. Bulldozers op rupsbanden ronkten over opa’s land en ze veegden bijna en passant zijn huisje weg, ze schoffelden daarmee ook vaders jeugdjaren onder de klei, onder het zand. Gras erover. Alleen de oude es – Vader wees je erop: let altijd op die ene es – die staat er nog, na

Page 8: de hemel is van zout · lijke kolos van een toren en het hoge dak van de kerk als een waterhoofd van voorbij geloof boven alle huisjes uit. Vlak beneden je Armenhuizen, Aamhoezen,

8

de eerste nachtvorst zal ze de rok in één keer laten zakken. Dat het een ‘ze’ is zie je aan de lege zaaddozen. Dan zal ze daar mooi naakt staan, de uiteinden van de takken elegant gebogen tot kandelaren met inktzwarte eindknoppen.

Je leunt over het stuur van je geleende fiets en pro-beert een verleden te reconstrueren. In de laagte de wo-ninkjes van Lamain, opa’s buurman, en van Groothoes, daar weer naast. Hoe vaak heb je die namen niet gehoord. Een absurde plek trouwens om mensen, zelfs menselijk uitschot, te laten leven, een doodskuil bij een dijkdoor-braak – die dreiging was al die jaren uiterst reëel. Je kunt je er alsnog over opwinden. Verderop stonden de huizen wat hoger en op wat meer afstand van de dijk, daarvan hebben ze wat muurbrokken laten staan, ter herinnering, keurig ingepast in een soort plantsoen met bosschage, laantjes, bruggetjes. Een stukje quasi-natuur, een roman-tische demonstratie van moderne arrogantie. Een ramp? Daar denken we niet eens meer aan! Eén aardschok, denk je, eentje maar!

Die huisjes zijn intussen door stuifzand, mos en strui-ken overwoekerde bouwvallen, maar ze tonen in indeling en afmeting nog de poverheid van een mensenbestaan. Je ziet een ruigte van vlier en braam en lijsterbes. Daar miegelen vogels in om, het is herfst, de vruchten zijn rijp. Dát is natuur. Daarachter en daar bovenuit zijn wilgen en populieren hun soevereine gang gegaan. Gebarsten stam-men, gelend blad. Je hoort het miauwen van een buizerd en je grijpt je kijker. Het zijn er twee, een paartje, zie je: kleinere man, wat grotere vrouw. Ze accentueren in over-grote achten de ruimte die ze hier hebben. Ze dalen daar-uit af, landen bijna tegelijkertijd in een van de kale pep-pels met alleen nog een petje van blad. Achter je krijsen meeuwen boven de slikbanken in de Eems. Bonte pieten

Page 9: de hemel is van zout · lijke kolos van een toren en het hoge dak van de kerk als een waterhoofd van voorbij geloof boven alle huisjes uit. Vlak beneden je Armenhuizen, Aamhoezen,

9

daar schel bovenuit, en, waarachtig, het jodelen van een wulp. Dat zijn de geluiden waarmee Vader is opgegroeid.

Je moest hem eigenlijk even laten weten dat je hier bent, jij bent hier zo dikwijls met hem samen geweest, in feite kijk je met zijn ogen. Je toetst zijn nummer in en terwijl je naar het belsignaal luistert, kijk je rond in zijn kamer: de roodlederen bank, de verdonkerende blank ei-ken salontafel, de fauteuils op hun onveranderlijke plaats, Moeder heeft het ooit zo beschikt. Op het dressoir de ver-blekende foto. Haar lach raakt diffuus achter het glas, het licht van het zijraam speelt daarmee. Een bleek gelaat dat vlak onder een wateroppervlak drijft en daar langzaam in oplost.

Is Vader thuis? Het is krap na zijn middagdutje. Ja, hij is er, hij grist de hoorn van de haak van het inmiddels klas-sieke toestel, brengt die naar zijn oor – grote oren heeft Vader. De stereotiepe manier waarop hij zich meldt: ‘U spreekt met Ter Eenre?’ De eerste drie woorden in een trage lage aanloop naar de laatste, daar gaat de stem traps-gewijs omhoog en eindigt als een nadrukkelijk aanmoedi-gende vraag – zeg het maar, ik luister, ik ben er voor je! Ter Eenre – hoe kom je aan zo’n naam? Een verdwaalde Vlaming in het voorgeslacht? Of kwam hij uit Eenrum, die voorvader? Je drukt een kus op zijn oor. ‘Maak ik je wakker, Pa?’

Heel andere stem opeens: ‘Annemarije, lief kind van me!’ Vaderlijke verrassing en schoolmeesterlijke plecht-statigheid. Nee, hij heeft niet gedut. Jij bent alleen de eerste vandaag tegen wie hij praat. Da’s dan even je keel schrapen, even je stem hervinden. Dan vertel jij, hij kijkt en luistert gretig met je mee. Die wulp op het Wad. Hij ziet daarachter het grijs van de zee, naar groen verkleu-rend bij de ondiepten, wit schuim tegen de zandruggen.

Page 10: de hemel is van zout · lijke kolos van een toren en het hoge dak van de kerk als een waterhoofd van voorbij geloof boven alle huisjes uit. Vlak beneden je Armenhuizen, Aamhoezen,

10

Hij kijkt mee over de lengte van de dijk en ziet daar pal naar het noorden de daken van Bierum en Spijk. Daar kom jij vandaan. Naar het zuiden de flats en, verder, de hijskranen van het havenstadje. Hij kent alle windstreken exact tot op de graad. Hij ziet tegen de benedenrand van de hemel wat wazig de toren van Kloosterwier en vlakbij die van Lutjewier dus.

Aan de voet van kerk en toren ligt het kerkhof en rond het kerkhof is een dichte haag. Met de kijker in je ene hand zoek je het plaatje af. Buiten de haag slingert zich, weet je, het kerkpad dat alle erven op de terp als een krans bijeenhoudt. De huisjes blijven met hun voorkant in de pas en in de plooi met het verleden, maar van achteren barsten ze van hedendaags leven en van binnen zijn ze van ongeveer alle hokkende muren en wanden ontdaan. Het zijn alleen maar façades van oude waarden en oud geloof. Hoe vooringenomen ben jij eigenlijk?

‘Ga je nog kijken bij het graf, mijn kind?’Tuurlijk ga je kijken! Bij hét graf. Je weet wat hem nu bezighoudt, het is wat er bij jezelf

omwoelt.Boven het dorp probeert een matte zon wat fleur te

geven aan het Groningse land, het lukt net niet echt. Het zwerk is als korrelig matglas dat iemand probeerde schoon te vegen – lange dwarse halen, zoals Vader ’s win-ters met een ouderwetse stalbezem het tuinpad veegt en daarbij zigzaggende sneeuwsporen achterlaat. Zoals zíjn vader dat deed. Je ziet hem bezig, maar zo’n hemel veeg je niet zomaar even schoon. De zon geeft het op, de lucht kleurt naar de zee, de hemel is hier van zout. Lieve Vader. Hij is je vader niet!

‘Let ook eens op de boerderij, voor jou rechts van het dorp.’

Page 11: de hemel is van zout · lijke kolos van een toren en het hoge dak van de kerk als een waterhoofd van voorbij geloof boven alle huisjes uit. Vlak beneden je Armenhuizen, Aamhoezen,

11

‘Het zijn er zelfs twee, Vader.’‘De grootste, de achterste. De hoogste. Dat is de Hee-

remaborg.’De hoeve ligt inderdaad bijna even hoog als het dorp,

de oppervlakte van het erf is ook bijna even groot. Het woonhuis lijkt een sterkte, de schuren bergen de rijkdom-men, de bomen zijn giganten in hun soort, de grachten – zie je door je kijker – zijn recht en breed.

‘Die bedoelde ik.’Die bedoelde hij. Je stapt weer op. Iets verderop kun je diagonaal langs

de dijk naar beneden. Voor je uit heb je een vrij uitzicht op de naderende nieuwbouw van de havenstad. Die dringt straat na straat het lege land in. De stad belegt de winst van de zee in de klei.

Al remmend daal je af, je gaat de klonters schapenmest en de plakken koeienstront uit de weg – het dijktalud is pachtgebied – en je kiest het pad naar Lutjewier. Je fietst door de donkerte van de tunnel onder de provinciale weg, je laat je niet afschrikken door de wanstaltige spooksels van de graffiti langs de betonnen wanden. En dan ligt het dorp daar vlak voor je, als je wilt kun je zo langs het gra-velpad naar boven, maar dat doe je niet. Wat weerhoudt je? Je gaat rechtsaf, je kiest de weg rond de noordkant van het dorp, de oude weg naar Kloosterwier, de moeder van alle wierden in deze hoek. Daar vestigden zich de mon-niken – zij hebben het geloof hier geïmporteerd en ge-implanteerd in het landschap, kerken, dammen en dijken gebouwd, wierden opgeworpen, sloten gegraven, wegen aangelegd, land ontgonnen. De Kerk heeft daarna dat ge-loof geëxploiteerd, de genademiddelen verzonnen en zich verzadigd aan de haar toegevallen rijkdommen. Toen de Reformatie kwam, rook de Stad haar kans en eigende zij

Page 12: de hemel is van zout · lijke kolos van een toren en het hoge dak van de kerk als een waterhoofd van voorbij geloof boven alle huisjes uit. Vlak beneden je Armenhuizen, Aamhoezen,

12

zich de Ommelanden toe. Vanaf die tijd heersten hier de boeren. De weg naar Kloosterwier, jazeker, maar dan wel met een onderdanige omweg langs de Heeremaborg.

Kijk je uit? Er draait een trekker met een okergele bietenbak het erf af, een gigantische combinatie en het gaat met roekeloos geweld. Het oude asfalt ligt vol met uitgesmeerde klei en met kluiten en de weg is maar smal. De bestuurder steekt de hand op, misschien als dank voor jouw behoedzaamheid – je bent pardoes de berm in ge-reden en afgestapt. Hij zit majesteitelijk hoog en laat zijn machine brullen, in een ommezien is hij bij de inrit van de akker waar met evenveel voortvarendheid en lawaai gerooid wordt. Een rooimachine in dezelfde kleuren, een tweede tractor met laadbak ernaast. De bieten worden uit de grond gescheurd en regenen de bak in. Het is zware klei. In Vaders tijd, in Opa’s tijd gebeurde zoiets met een greep, één voor één, zoals ook de plantjes in het voorjaar door voortkruipende vrouwen in eindeloze rijen op enen waren gezet. Oogsttijd, eerder al het graan, dat daarna op-getast in de schuren lag, totdat Opa’s dorsmachine kwam.

Dan is daar de oprijlaan, geflankeerd door papierber-ken, vroeger de bakens in winteravonden. De toegangs-brug is redelijk smal, net breed genoeg voor een koets. De hekhelften klimmen in een symmetrische puntenrij naar een hoogtepunt in het midden, zij vormen de buitenste verdedigingslinie, daarachter waakt, volgens het bord, de hofhond. Geen hond te zien, maar, hoe dan ook, zoals het hek het erf beschermt, beschermt het jou.

Gazon en borders in Engelse stijl, een vijver met een bukkende naakte vrouw, haar kleed verbergt slechts een van haar borsten, een opgetrokken dij haar schaamdeel. Gemarmerd gips? Gebeiteld marmer? Wat bracht haar ertoe zich buitenshuis zo verleidelijk bloot te geven? Alle

Page 13: de hemel is van zout · lijke kolos van een toren en het hoge dak van de kerk als een waterhoofd van voorbij geloof boven alle huisjes uit. Vlak beneden je Armenhuizen, Aamhoezen,

13

ramen kijken streng en zedig toe, alle luiken nemen ge-paste afstand, alleen de kleine timpaan boven de deur bij de hoge stoep laat mogelijk wat antieke vrijmoedigheid toe. Hoe dubbel is hier de moraal?

‘Stel,’ denk je, ‘dat zich daar achter een bovenraam een jonge vrouw liet zien.’ Hoe oud zou ze inmiddels werke-lijk zijn? Ze zou je onmiddellijk in de gaten hebben, je staat daar publiekelijk naast je fiets. Schrikt ze? Raakt ze ontroerd, omdat ze iets in jou herkent? Misschien bukt ze zich, boven de Venus in haar tuin, naar het venster om beter te kunnen zien. Of is de bleke glans de weerkaatsing van het zwerk en is alle beweging jouw beweging? Laat ze toch het raam openen en vanuit haar spiegelende schim-migheid tevoorschijn komen, laat ze eindelijk eens luid en duidelijk jouw naam roepen. Weet ze die wel?

‘’t Is niet veel meer dan een vermoeden,’ waarschuwde neef Jelte in Spijk. ‘Een sterk vermoeden, dat wel.’

Je veegt een traan weg, je wendt je af. Ga je verder, richting Kloosterwier? Ga je terug?

Op een wondere manier heeft de zon toch kans gezien even door het grijs te glimpen. Ze werpt als een zaaier handenvol licht over het land. Het zet het grauwe riet in de slootwallen in een bijna okeren gloed, het reikt tot aan het dorp en maakt daar een subliem plaatje van. Het staat, compleet met toren en kerk en alle huisjes rondom, als een saamhorig geheel scherp op je netvlies en het beklijft daar als het gordijn meteen daarna weer dichtgaat.

Je fietst van deze kant de bult op, je zet stevig aan. De fiets plaats je tegen het open toegangshek bij de kerk. Op slot, want je weet maar nooit.

Aan de torenkant bevinden zich de graven van moe-der Mariekes ouders. Ze is je moeder niet. Je leest de na-men: ‘onze lieve ouders en grootouders Reitze Bouius en

Page 14: de hemel is van zout · lijke kolos van een toren en het hoge dak van de kerk als een waterhoofd van voorbij geloof boven alle huisjes uit. Vlak beneden je Armenhuizen, Aamhoezen,

14

Gepke Douma’. Het meestersechtpaar uit Friesland, hier met een missie en daarin verankerd. Ze hebben een ere-plaats onder de doden.

Eigenlijk wilde je hier helemaal niet langs, het is de omweg van de schroom, je zoekt bedenktijd en uitstel – wat is dat in een mens? Aan de zijkant van de kerk, weet je, ligt de sobere ovale steen van het echtpaar Derk ter Eenre en Aaltje van Dijken, Vaders ouders. Alleen de na-men en jaartallen, zwart op grijs en daar een rankende krans omheen, pas nog keurig bijgelakt. Jeltes werk. Je stelt je eerbiedig op, handen in de schoot gevouwen, exact zoals Vader dat doet, besef je. Pa, lieve pa, al ben je mijn vader niet. Pas dan heb je de moed naar het andere eind te gaan.

Daar aan de oostkant is los van het kerkhof, als een crucifix aan het snoer van de ommegang, een kruisvor-mige ruimte afgescheiden. Goed bijgehouden haakse beukenhagen. De boerenhemel, zeggen de dorpelingen. Daar rusten de Heerema’s en zelfs nog de Heeroma’s, daar druppelen de eerste Bossen binnen. Geert Bos is de man die Hilda Heerema huwde en zo het geslacht toe-komst gaf. Jij waagt je in die afzondering, niet om je te laten imponeren door de status van deze doden, je zoekt slechts die ene die daar in familiale solidariteit geduld werd. Je voelt bewust hoe je keel zich vernauwt en je adem vertraagt, hoe die stokt als je de steen in het oog krijgt, als je de minimale tekst tot je neemt: ‘Hier rust Geesje Bos’, en bijna verdwijnend in kleinere letters daaronder: ‘Gea’. Het lijkt een schuilnaam, een naam die het wezen-lijke verbergt en die er toch zomaar in alle hardheid is, hard als de zerk waarop hij staat gebeiteld en die je wel heel vaak zult moeten herhalen om hem eigen te krijgen. Zij heeft je afgestaan en hier, met die haast bijkomstige

Page 15: de hemel is van zout · lijke kolos van een toren en het hoge dak van de kerk als een waterhoofd van voorbij geloof boven alle huisjes uit. Vlak beneden je Armenhuizen, Aamhoezen,

15

naam, definitief afstand van je genomen, áls het allemaal klopt. Geesje Bos, haar data: 2 Februari 1950 en 20 Oc-tober 1971. Die omsluiten net haar kinderjaren en haar pubertijd.

Je moet doorademen, want wie niet meer ademt, sterft. Je snuft en snuift door een nat geworden neus. Eenentwintig jaar en acht maanden, da’s ongeveer de helft van jouw jaren en het is maar even meer dan de leef-tijd van jouw Gert. Jij voelt je de moeder. Maar in haar sterfjaar werd jij geboren, jij, Anna Maria, Annemarije, je nieuwe identiteit bezegeld in de samensmelting van de doopnamen van je nieuwe ouders. Gea – je proeft haar roepnaam en die heeft een zilte smaak. Gea stierf in jouw geboortejaar, jij was vijf maanden oud toen ze overleed. Die gruwelijke twintigste oktober, het was herfst, net als nu. Hier rust ze, hier wacht ze – zonder dat jij het wist – al veertig jaar.

Hoe lang sta je daar? Hoeveel tijd vergt het om veertig jaar te overbruggen? Hoog boven de haag uit glimmen steriel de leien van het kerkdak, zij hebben helemaal niets met droefenis en dood, ze houden alleen een oud geloof droog.

‘Het is voorlopig niet meer dan een vermoeden,’ zei neef Jelte vanmorgen. Wel een sterk vermoeden dus. Hij heeft Vader erover gebeld, Vader heeft jou bij zich gevraagd. In kiese, welgekozen woorden heeft hij je de boodschap doorgegeven, zijn hand op je schouder. Een sterk vermoeden. Jij hebt een afspraak gemaakt voor in de herfstvakantie, meteen de eerste dag maar.

Neef Jelte is al een zestiger, oudste zoon van de oudste oom die al vroeg vader werd. Hij was altijd al een meneer tegen wie je jij mocht zeggen. Wel een aardige meneer.

‘De verwikkelingen zijn soms heel simpel,’ zei hij toen