De hand van God en andere verhalen

21
Ruard Ganzevoort De hand van God en andere verhalen Over veelkleurige vroomheid en botsende beelden Meinema

description

Een fragment

Transcript of De hand van God en andere verhalen

Ruard GanzevoortDe hand van God en andere verhalenOver veelkleurigevroomheid en botsende beeldenMeinema

Religie is actueel. Mensen richten hun leven op God en erva-ren af en toe Gods leiding in hun leven. Daarover vertellen zeverhalen, en als die verhalen elkaar raken kan het er heftigaan toe gaan. Het politiek-religieuze geweld in onze wereldheeft met zo’n botsing tussen geloofsverhalen te maken.

In dit boek verkent Ruard Ganzevoort dergelijke botsingen ende religieuze betekenis ervan. Hij begint bij een omstredenreclamespot over de hand van God en gaat dan in op het ge-geven dat religie zich steeds meer onttrekt aan een kerkelijkharnas. Ook laat hij zien dat de hand van God niet altijd vrede-lievend is. Vervolgens zoekt hij concrete verhalen over de handvan God op het niveau van het persoonlijke levensverhaal,het gezamenlijk ritueel en de populaire cultuur van de film.Ten slotte gaat het boek in op de vraag wat al deze verhalenbijdragen aan de (praktische) theologie en of er dan ook nor-matief iets te zeggen valt: zijn alle verhalen even goed?

In een tijd waarin religie gevaarlijk lijkt en de dialoog moeilijk,laat dit boek zien hoe belangrijk verhalen over God zijn. Hetdraagt zo bij aan een beter verstaan van de complexe wereldvan de geleefde religie.

Prof. dr. R. Ruard Ganzevoort (1965) is hoogleraar praktischetheologie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam en hoofddocentaan de Theologische Universiteit te Kampen. Hij publiceerdeeerder onder meer over crisisverwerking, seksueel misbruik ennarrativiteit. www.ruardganzevoort.nl

www.uitgeverijmeinema.nl

Ruard

GanzevoortD

eh

andvan

Go

den

and

ereverh

alen

De hand van God Omslag plano 24-05-2006 13:29 Pagina 1

Ruard Ganzevoort

De hand van God en andere verhalen

Over veelkleurige vroomheid en botsende beelden

Uitgeverij Meinema, Zoetermeer

www.uitgeverijmeinema.nl

Ontwerp omslag: Mulder van Meurs, AmsterdamIllustratie omslag: © Paul Klee, Der Schöpfer, 1934, 213 The Creatoroil on canvas, original frame42 × 53,5 cm; Zentrum Paul Klee, Bernc/o Beeldrecht Amsterdam

ISBN-10: 90 211 4105 1ISBN 13: 978 90 211 4105 3NUR 700

© 2006 Uitgeverij Meinema, Zoetermeer

Deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt door de Van Coeverden Adriani Stichting.

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveel-voudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of open-baar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mecha-nisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

5

Inhoud

Woord vooraf 7

De hand van God… 11Anatomie van een geschil

… en andere verhalen 32Deïnstitutionalisering van religie

De vuile hand van God? 57De ambiguïteit van het heilige

Gods hand in mijn leven 79De religieuze dimensie van het levensverhaal

Spelen met Gods hand 102Rituelen en het verlangen naar Gods handelen

De hand van God op het witte doek 120Religie in populaire films

Praktische theologie 145Hermeneutiek van de geleefde religie

Literatuur 163

De auteur en het boek 171

7

Woord vooraf

Mensen spreken over de hand van God die op de een of andere wijze in ons leven en in de wereld te herkennen valt. Soms leggen ze gelovig getuigenis af van wat ze hebben ervaren. Soms vertel-len ze over hun verlangen. Soms is het alleen maar een manier van spreken, een metafoor waarvan niet eens altijd duidelijk is waarnaar die verwijst. De verhalen die ze vertellen over de hand van God zijn ook nog op een andere manier meerduidig. In som-mige gevallen zijn ze expliciet gekleurd door een religieuze traditie binnen bijvoorbeeld het christendom of de islam. In andere geval-len is er veel meer afstand tot de traditie en scheppen of bouwen mensen hun eigen religieuze verhalen. Ze plukken religieus mate-riaal uit de vele bronnen die ze tegenkomen en maken daar hun eigen collage van. Soms sluiten ze zich aan bij een kleinere of grotere, open of gesloten groep; soms willen ze als ‘solo-religieu-zen’ door het leven gaan.

Dit boek gaat over al dit soort verhalen. Ik ben geïnteresseerd in de manier waarop die verhalen tot stand komen, wat het voor de vertellers betekent om ze te vertellen, en hoe de ontmoeting tussen verschillende verhalen over God vruchtbaar of onvruchtbaar ver-loopt. Soms mondt die ontmoeting zelfs uit in religieus geweld tussen groepen en stromingen. Mijn fascinatie ligt bij deze veel-kleurige en weerbarstige religieuze wereld. Ik heb niet bij voorbaat behoefte daarin scheidsrechter te zijn, en zelfs ben ik terughou-dend om hier direct zelf het spel van het geloof te spelen. Ik ben in dit boek vooral de commentator, die beschouwt en beschrijft, probeert patronen te ontdekken en af en toe voorstellen heeft voor verbetering. Ik kan namelijk niet neutraal zijn. Mijn eigen voor-keuren zijn door het hele boek heen aanwezig, maar ik probeer mijn theologie niet één op één aan mijn persoonlijk geloof te kop-pelen. Theologie is ook de wetenschappelijke bestudering van het spreken over God, en daar houd ik me in dit boek mee bezig.

In het eerste hoofdstuk verken ik aan de hand van een concrete casus (de weerstand tegen een reclamespot van Versatel) wat er

8

gebeurt in een conflict tussen verhalen over God en welke posi-ties daarin worden ingenomen. Daarbij komt de vraag naar de absoluutheid van de waarheidsclaims en de (on)mogelijkheid van dialoog. Het tweede hoofdstuk onderzoekt de status van verhalen en hun sociologische verankering. Ik doe dat met het begrip deïn-stitutionalisering dat aangeeft dat de verhalen niet langer bepaald worden door de instituten met hun tradities, maar door de indivi-duen met hun wisselende behoeften. Het derde hoofdstuk vraagt verder, namelijk of er niet in God zelf ook een pluraliteit te vinden is, een ambiguïteit zelfs waar goed en kwaad beide te vinden zijn. Dat zou dan een deel van de verklaring zijn voor het feit dat de verhalen over de hand van God zo tegenstrijdig kunnen zijn.

Na deze inleidende hoofdstukken volgt een drietal casestudies. Ik zoek naar verhalen over de hand van God op het microniveau van de levensverhalen, op het mesoniveau van de gemeenschap en de rituelen die daarbij horen, en op het macroniveau van de publieke cultuur, met name in de wereld van de film. In het laatste hoofdstuk trek ik de rode draden bij elkaar en weef ik daarmee een praktisch-theologisch perspectief. Het is me er namelijk om te doen dat geleefde religie in haar veelkleurigheid en in haar conflic-ten een essentieel onderdeel uitmaakt van de levens van mensen en van de samenleving. Ik zie het als de taak van de praktische theologie om die geleefde religie te analyseren en te evalueren en zo mogelijk bij te dragen aan een heilzaam functioneren van die religie. Deze opvatting van praktische theologie en de mogelijkhe-den die dat oplevert, worden in het laatste hoofdstuk uiteengezet. Als het goed is, is de lezer al in eerdere hoofdstukken overtuigd geraakt van het nut ervan, maar ook van het plezier dat men erbij kan beleven. Dat kwam in elk geval op in de gesprekken over dit materiaal met collega’s, vooral ook in de capaciteitsgroep Prak-tische Theologie en Sociale Wetenschappen. Voor kritisch com-mentaar op deelteksten dank ik met name Marcel Barnard, André Droogers, Ineke de Feijter, Mechteld Jansen en Ton Zondervan, zonder hen medeverantwoordelijk te maken voor het resultaat.

Het schilderij op het omslag, ‘De schepper’, is van Paul Klee (1934) en werd gesuggereerd door Wessel Stoker. De handen van God zijn op dit schilderij niet zwaar en dreigend en ze grijpen niet in in ons bestaan zoals de Schepper van Michelangelo. Deze schepper danst en zweeft met onbeholpen armbewegingen over de wateren, en is in zijn lichtheid een beeld van de transcendentie.

9

Voor Klee is de Schepper ook beeld van de kunstenaar zelf, of – in het kader van dit boek – van de verteller van de verhalen over God. Wij zweven ook zelf met onze verhalen door het leven en zoeken daarmee houvast in het bestaan. Enige lichtheid van beweging zou ons kunnen helpen ook met onze Schepper goed om te gaan.

11

De hand van God…Anatomie van een geschil

Als het zo is dat de theologie zich bezighoudt met het spreken over God, dan zijn het gouden tijden. Neem nu de reclame die tele-communicatiebedrijf Versatel in het voorjaar van 2005 uitzond. Feyenoorder Romeo Castelen schiet de bal over, maar de bal wordt in de vlucht door een vinger aangeraakt zodat hij alsnog in het doel gaat. De commentatoren spreken van de hand van God en concluderen dat Feyenoord hulp van boven heeft gehad bij deze goal. De pay-off luidt dat de ‘Hand van God’ weliswaar nog niet beschikbaar is in het nieuwe voetbalaanbod van Versatel, maar dat er wel allerlei andere bijzondere extra’s zijn.

De commercial leidde direct tot klachten bij de Reclame Code Com-missie, omdat hij nodeloos kwetsend zou zijn. Uiteindelijk werden er 213 klachten ingediend. Daarnaast organiseerde de Christen-unie via haar website een petitie, waarmee ruim duizend hand-tekeningen werden verzameld. Hangende de uitspraak werd de commercial van de buis gehaald, maar uiteindelijk werd de klacht ongegrond verklaard. De Commissie maakte dat als volgt bekend: ‘Commercials ‘Hand of God’ en ‘ligstand’ van Versatel niet in strijd met de goede smaak of nodeloos kwetsend. De Reclame Code Com-missie heeft de klachten tegen de televisiereclames van Versatel voor live eredivisie voetbalwedstrijden via ADSL afgewezen. Daar-bij heeft zij van belang geacht dat zowel de beelden, waarbij een hand de bal in het doel tikt, als het commentaar daarbij dat het de ‘hand van God’ is, humoristisch zijn bedoeld. Dat in beide spotjes in het scrollmenu wordt vermeld dat de ‘hand van God’ of ‘hand of God’ ‘nog niet beschikbaar’ is, is een verwijzing naar het bovenge-noemde commentaar van de verslaggever. Voorts heeft de Commis-sie overwogen dat, hoezeer er ook verschillend kan worden gedacht over het beoogde grappige effect ervan, zij de uiting niet van dien aard acht dat de grens van het toelaatbare wordt overschreden.’1

1 Kenmerk: Dossier 05.0186 d.d. 7 juni 2005. Bron: www.reclamecode.nl; downloaddatum 02-08-2005.

12

Nu gaat het me hier niet om die klacht of uitspraak op zichzelf, maar om het gegeven dat kennelijk het spreken over God gevoelig ligt, maar ook een eigen aantrekkingskracht heeft. Het is niet voor niets dat de religieuze taal gebruikt wordt, en het is ook niet voor niets dat mensen daar over vallen. Daar ligt een overeenkomst met het ‘ezelsproces’ dat van 1966 tot 1968 gevoerd werd tegen Gerard Kornelis van het Reve. Van het Reve, die toch al veel religieuze elementen in zijn werk verwerkte, had geschreven over zijn relatie tot de godheid en hoe hij zich voorstelde dat hij seks zou hebben met God in de gestalte van een ezel. De vrijspraak en rehabilitatie die uiteindelijk volgden zijn niet slechts een overwinning van de vrijheid van meningsuiting of van de vrijheid van de kunsten. Ze zijn ook niet werkelijk een overwinning op de burgerlijke religie. Het proces zelf is deel van de Nederlandse godsdienstgeschiede-nis, waarbij aan beide zijden van de discussie met opzet religi-euze taal werd gebruikt (Bos 2006). Zowel Van het Reve als zijn tegenstanders beriepen zich immers op de authenticiteit van hun geloofsbeleving. In 2005 ontstond een conflict over de tekst die zanger-componist Spinvis schreef voor een Nederlands-Marok-kaans festival onder de titel ‘Mes van God’ en dat werd afgekeurd omdat het een politieke associatie zou wekken, namelijk met de moord op Theo van Gogh. Het lijkt echter opnieuw niet alleen om politieke motieven te gaan; de gevoeligheid wordt versterkt doordat daar juist religieuze thema’s mee verweven zijn, zoals dat ook het geval was bij de moord op Van Gogh. Nog recenter is de wereld-wijde spanning die begin 2006 ontstond over een aantal Deense spotprenten waarin Mohammed figureerde.

Religie is dus een geladen taalveld. Mensen spreken over (de hand van) God en ze doen dat niet zomaar. Het roept allerlei extra betekenissen en gevoeligheden op en de reacties zijn dan ook vaak minstens zo geladen. Wat is het toch dat het spreken over God zo bijzonder maakt? Daar ben ik naar op zoek in dit boek. Dat is overigens geen neutrale objectiverende zoektocht. De geladenheid van religieuze taal vraagt om een benadering die begrip zoekt voor die lading en die de betrokkenheid van mensen daarbij serieus neemt. Bovendien staat er veel op het spel, om te beginnen de mogelijkheden om samen te leven in een land, een cultuur, maar ook in een kerk. Daarbinnen spelen zich namelijk dezelfde pro-cessen af en vinden we dezelfde botsingen tussen verhalen over God, die elkaar niet zo goed verdragen. Dat zien we bijvoorbeeld

13

in de discussies tussen meer liberale en meer evangelicale gelovi-gen, of rondom de Accra-verklaring die in geloofstermen een zeer kritisch geluid deed horen over de westerse vrijemarkteconomie. Het is niet eenvoudig om elkaar te verstaan en samen een weg te vinden, en dat lijkt alleen maar moeilijker te worden wanneer het over religie gaat.

In dit hoofdstuk verken ik de casus van de petitie tegen de Ver-satelreclame. Ik ben op zoek naar een antwoord op de vraag wat er op het spel staat in de ontmoeting tussen de twee verhalen over de hand van God, die hier op elkaar botsen. Daarvoor kijk ik eerst naar de opmerkingen die ondertekenaars van de petitie gemaakt hebben.2 De website meldt dat er 1385 geverifieerde handtekenin-gen zijn verzameld. Op de site zijn er daarvan 1177 weergegeven. De overige ondertekenaars hebben zich schriftelijk gemeld of wilden niet worden opgenomen in de publieke lijst. Van deze 1177 ondertekenaars hebben er 271 een toelichting gegeven. Daarnaast zijn er drie ‘toelichtingen’ die bedoeld zijn om kritiek te leveren op de petitie zelf. De inhoudelijke analyse die hier volgt, is gebaseerd op de 271 genoemde toelichtingen. Bij de inhoudsanalyse werden 360 inductief ontwikkelde coderingen aangebracht. Hieronder is steeds sprake van het aantal toelichtingen dat op een bepaalde code werd gescoord. De opmerkingen bij de petitie tegen Versatel kunnen in een drietal categorieën worden verdeeld.

Allereerst is er de categorie Verzet, een groep van 130 opmer-kingen waarin meestal weinig meer wordt geuit dan dat men tegen is. De toonzetting daarvan is regelmatig niet erg communicatief: ‘absurd’; ‘echt zielig’; ‘dit gaat te ver’. Sommigen zeggen erbij dat het goed is dat christenen eindelijk in actie komen, of dat men zoiets niet tegen de islam zou durven richten (‘Heb eens lef: pak eens een Allah, Buddha, of een andere god’; alsof het evident is dat de hand van God alleen op de christelijke God doelt). Soms wordt hier nog aan toegevoegd dat de reclamemakers onvoldoende creatief zijn geweest, of dat het tijd wordt dat de overheid ingrijpt. De samenleving en de media verwilderen, en de oproep van Balken-ende om meer aandacht te geven aan normen en waarden wordt dan ook snel aangegrepen. Ten slotte wordt in een vijfde van de opmerkingen van deze categorie Versatel gewaarschuwd dat dit

2 http://www.reclamefatsoen.christenunie.nl; downloaddatum 01-08-2005.

14

commercieel niet verstandig is omdat de weerstand die deze com-mercial oproept zal leiden tot minder abonnees: ‘Ik zal hierdoor nooit meer gebruik maken van diensten van uw bedrijf en dit ook anderen afraden te doen.’ Deze eerste categorie blijft dus vooral in algemeenheden steken. Een specifiek argument in maatschap-pelijke of religieuze zin ontbreekt.

Een tweede categorie, van 103 opmerkingen, sluit aan bij het begrip Kwetsend, soms met rechtstreekse verwijzing naar de recla-mecode, waar dit een van de belangrijkste criteria is bij een klacht. Voor een kwart daarvan gaat het om fatsoen, normen en waarden en vooral respect voor gelovigen (‘Er zijn grenzen. Ook al heeft half Nederland geen respect meer voor God. Heb dan op zijn minst res-pect voor de mensen die nog wel respect hebben voor God.’). Soms is dat respect kennelijk eenzijdig bedoeld: ‘Uit fatsoen naar chris-tenen moet u daar niet en nooit meer mee spotten. Als u dat niet vindt dan is Versatel een zeer ordinaire internet provider die maar beter kan verdwijnen.’ Twee derde van deze categorie gebruikt het woord ‘kwetsend’ of een equivalent daarvan, en de helft daarvan noemt daar expliciet de gelovigen bij. Ten slotte vinden we in deze categorie opmerkingen over het geschokt-zijn zelf: ‘Ik kromp ineen toen ik deze reclame zag, alsof iemand me opeens een mep ver-kocht.’ Soms worden daar onschuldige getuigen voor aangevoerd: ‘Ook onze zoon van 6 zat rechtop in de bank met een groot vraag-tekenhoofd en een oh roep toen hij dit hoorde!!’ Bij deze tweede categorie van opmerkingen is de gevoeligheid van de gelovige het centrale argument. Alleen al omdat er mensen gekwetst worden, zou er ingegrepen moeten worden tegen deze reclame.

De derde categorie (127 opmerkingen) is expliciet Religieus en daarmee bij uitstek interessant voor onze reflecties. Hier gaat het over godslastering, misbruik van Gods naam, spot en de eer van God. Vaak zijn het geijkte formuleringen als ‘Gebruik Gods naam op gepaste wijze, misbruik Zijn naam niet!’ In andere gevallen wordt meer toelichting gegeven: ‘God wordt hierin belachelijk gemaakt en dat is in mijn optiek ontoelaatbaar.’ Een enkeling zet de redenering verder uiteen, al valt er op het betoog wel wat af te dingen: ‘Totale onkunde over de “input” van God, dus misbruik van de persoon van God, dus blasfemie!’ Ook wordt de situatie aan-gegrepen om te getuigen van het eigen geloof. Sommigen leggen daarbij de nadruk op de persoonlijke beleving (‘De Hand van God te ervaren in je leven is zo geweldig en puur zuiver’), anderen

15

zetten meer in op de geloofswaarheden (‘Hij is de God Die ons geschapen heeft en ons nu nog laat leven zodat we ons kunnen bekeren tot Hem. Wie zijn zonden echter belijdt en laat, mag wan-delen aan deze uitgestoken hand’). Benadrukt wordt dat de hand van God op een andere wijze werkt in onze wereld en niet voor de commercie mag worden gebruikt. Opvallend in deze categorie zijn ook de inhoudelijke opmerkingen die wijzen op theologische verschillen van inzicht. Dat betreft het al dan niet mogen afbeelden van God, de vraag naar zijn almacht, maar vooral de vraag of God iets te maken kan hebben met een spel als voetbal. Een onderteke-naar die dat niet ontkent, schrijft wel: ‘God houdt vast niet van vals spelen, want hij is een rechtvaardig God!’ Bij deze theologische benaderingen is het bestaan van God het uitgangspunt dat soms ook nadrukkelijk wordt benoemd: ‘Geen twijfel mogelijk dat de Hand van God realiteit is.’ Ten slotte is er een twaalftal religieuze waarschuwingen, maar ter geruststelling kan ik daarbij melden dat de ondertekenaars niet zelf van plan zijn die waarschuwing ook uit te voeren. Het gaat er steeds om dat God zal ingrijpen: ‘Versatel zal het slecht vergaan als Gods hand zich tegen hen keert’, en ‘Als wij spotten met deze God, zal Zijn hand ons niet in liefde aan kunnen nemen, maar zal Zijn hand het oordeel over ons uitvoeren. Dat kunt u toch niet willen?!’ Bij deze derde categorie wordt expliciet gekozen voor het religieuze taalveld als zijnde het punt dat ter discussie staat, ook al is het natuurlijk twijfelachtig of het voor de makers van de reclame ook een religieuze zaak is.

De petitie is geen losstaand verschijnsel. Deze kwestie speelt zich af op het grensvlak tussen twee van de culturen die ons land rijk is. De ondertekenaars van de petitie komen met name uit de ‘bible belt’ en kunnen zonder twijfel grotendeels gerekend worden tot de protestantse en evangelische orthodoxie. De reclamemakers bevinden zich – los van hun persoonlijke achtergrond – in het hart van de door moderne media en commercie gedomineerde cultuur. In die twee werelden speelt religie een totaal verschillende rol. In reactie op een brief van de Bond tegen het vloeken antwoordde Ver-satel onder meer dat ‘de reclame niet religie-gerelateerd was’. Daar is natuurlijk wat voor te zeggen. Het product en de doelstelling van Versatel zijn zeker niet gerelateerd aan religie en ook de motieven voor deze reclamecampagne zijn ongetwijfeld puur commercieel. Met die motieven is er echter wel bewust gewerkt met de religieuze

16

beeldtaal, wat blijkt uit de combinatie van de uitdrukking ‘hand van God’, de visualisering daarvan en de kerkmuziek die te horen is als de hand in beeld komt. Wat voor de een geldt als heilige taal, het taalveld dat betreden wordt als men het over het heilige in het leven heeft, is voor de ander een taal naast vele andere en een die even geschikt is voor reclame en humor. Wat voor de een vooral objectieve realiteit is, is voor de ander een spel.

Het is slechts een van de conflicten over religie, die zich in de afgelopen periode hebben voorgedaan, en ongetwijfeld een van de minst ingrijpende (Juergensmeyer 2003). Veel meer aandacht (terecht) kreeg de kennelijke opkomst van moslimfundamenta-lisme en de beperkte mate van integratie van veel immigranten. Vaak worden die twee thema’s op één hoop geveegd, alsof alle nieuwkomers de islam aanhangen en alsof islam en fundamen-talisme per definitie samenhangen. Het leidt zelfs tot het herle-ven van de discussie over de positie van bijzondere scholen en de gevoelige reacties zodra dat genoemd wordt. Namen en begrip-pen als 11 september, de Hofstadgroep en Theo van Gogh zijn de markeringspunten in het gesprek daarover, die suggereren dat de ontegenzeglijk ernstige problematiek van radicaal en geweldda-dig moslimfundamentalisme het centrale (enige?) probleem is in de samenleving. De sociaal-maatschappelijke achtergronden van de problematiek en andere aspecten van conflicten over religie raken daarmee gemakkelijk uit beeld. Ook al is het dus de vraag of het integratie- en fundamentalismedebat zomaar kan worden gereduceerd tot een religieus conflict, het lijkt me onweerlegbaar dat religie een belangrijk aspect van de problematiek is, en dat er daarom veel aandacht moet worden besteed aan de analyse van de religieuze aspecten (Manenschijn 2005). Mijn stelling in dit boek is echter dat hetzelfde type conflict ook te vinden is in vele andere ontmoetingen (botsingen) van verhalen over God. De niet al te zware casus van Versatel geeft ons daarbij inzicht in een aantal van de fundamentele dynamieken die optreden bij een conflict over religie.

De drie motieven die we bij de ondertekenaars van de petitie tegen Versatel tegenkwamen, verdienen nadere aandacht. Ze betreden elk een eigen veld van argumenten met de bedoeling de gespreks-partner te overtuigen. Dat betekent ook dat ze elk een andere stijl van omgaan met religieuze verschillen vertegenwoordigen. Aan-

17

sluitend bij een basale lichamelijke metafoor zou men met de nodige nuancering kunnen zeggen dat het respectievelijk buik-, hoofd- en hartmotieven zijn.

De eerste categorie, Verzet, is gedragen door een buik-motief. Dat wil zeggen dat intuïtie, instinct en handelen vooropstaan en dat emotie en ratio secundair zijn. Het basisgevoel dat bij dit motief hoort, is de woede. Dat maakt het verstaanbaar dat veel van de opmerkingen van deze categorie ook felle formuleringen bevatten, die soms dicht tegen het schelden aan liggen: ‘belachelijk’, ‘walge-lijk’, ‘ik vind het nergens op slaan, het wordt steeds gekker’. Met dergelijke termen wordt niet alleen uitdrukking gegeven aan de emoties die de ondertekenaar wil uiten, het zijn vooral ook retori-sche instrumenten waarmee de eigen positie kracht wordt bijgezet. Daarom hoort er ook bij dat in deze categorie met regelmaat geëist wordt dat deze reclame niet langer wordt uitgezonden. De stijl van omgaan met verschillen is dus die van het conflict. Het gaat om ‘de christenen’ tegen Versatel, de overheid, de verwildering, of wat dan ook, en het doel is niet elkaar te gaan begrijpen en het mogelijk te maken met elkaar samen te leven met inachtneming van de fundamentele verschillen. Het doel is het overwinnen van de ander en het met machtsvertoon beslechten van het conflict doordat de ander zich gewonnen moet geven.

De tweede categorie, Kwetsend, wordt gekenmerkt door een hoofd-motief. Dat wil zeggen dat emotie en handelen secundair zijn en dat het denken vooropstaat. Dit lijkt niet helemaal te sporen met het gegeven dat opmerkingen van deze categorie ook gaan over de eigen emotie van de ondertekenaar, zijn of haar geschokt- of gekwetst-zijn. De reden dat ik het toch als een hoofdmotief karakteriseer, is dat de schrijvers proberen vooral de redelijkheid van hun verzoek te laten zien. Ze gebruiken de terminologie van het gekwetst-zijn om aan te sluiten bij de criteria van de Reclame Code Commissie, en doen daarmee een beroep op de redelijkheid van de ander. Ten diepste baseren ze zich daarmee op het liberale ethische beginsel dat alles mag zolang men elkaar geen schade berokkent. Het vermelden van de ‘schade’ die men ervaart door deze reclame dient dan ook om een beroep te kunnen doen op dit beginsel. Het streven dat bij dit motief hoort, is dat van de harmo-nie en het basisgevoel is de angst. De redelijkheid van het motief dient ertoe deze angst in te dammen en te komen tot een har-monieuze samenleving waarin mensen elkaar leefruimte gunnen.

18

‘Respect is het begin van een samenleving waarin iedereen in zijn of haar waarde wordt gelaten. Waarom kan dat niet???’ De stijl van het omgaan met verschillen is bij deze tweede categorie die van de consensus. Dat wil niet zeggen dat men tot religieuze consensus probeert te komen, maar wel dat men de liberale consensus aan-grijpt als argument om voor het eigen religieuze verhaal ruimte te claimen. Men zoekt niet het conflict, zoals bij de eerste catego-rie, waarbij uiteindelijk maar één winnaar mogelijk is, maar de consensus over samenlevingsprincipes en compromissen in de uitwerking daarvan. Zo ontstaat er een rationele oplossing van de botsende verhalen, die ruimte laat voor de verschillende ver-halen.

De derde categorie, Religieus, wordt gekenmerkt door een hart-motief. Denken en handelen zijn secundair aan de basale emotie. Die basale emotie heeft in dit geval vooral te maken met de per-soonlijke religieuze houding en de relatie tot God. Daarbij komen wel rationele aspecten mee, bijvoorbeeld wanneer de onderteke-naars de weg van een uiteenzetting van hun godsbeeld op gaan: ‘De hand van God is wel degelijk beschikbaar. Hij zond Zijn Zoon in onze wereldgeschiedenis. Als Reddingsboei voor wie verloren liggen. Als wij echter spotten met deze God, zal Zijn hand ons niet in liefde aan kunnen nemen, maar zal Zijn hand het oordeel over ons uitvoeren. Dat kunt u toch niet willen?!’ Opvallend bij deze categorie is de grote ruimte voor het getuigenis. De onderte-kenaars doen voor deze categorie argumenten geen beroep op een consensus over omgangsnormen of maatschappelijke beginselen, maar nemen hun uitgangspunt in de particulariteit van hun eigen geloofstraditie. Dat betekent ook dat ze zich niet bekommeren om de pluraliteit maar frank en vrij de waarheid van hun geloof claimen. Dat kan door een beroep op de openbaring van Gods-wege en een deductieve normativiteit: ‘God wil niet dat we hem afbeelden.’ De stijl van het omgaan met verschillen is dus niet het conflict en evenmin de consensus, maar de confessie. Dat kan in de vorm van een persoonlijk getuigenis of in de vorm van een meer objectief geformuleerde waarheid, maar in beide gevallen staat het oordeel over de waarheidsclaim niet ter discussie. Andersgelo-vige of niet-gelovige gesprekspartners worden daarmee buiten het gesprek geplaatst. Zij zijn de mensen die het nog niet weten (‘Als u wist wie God was, had u het wel gelaten’) en daarmee worden ze gediskwalificeerd. Daarom ook kan deze categorie opmerkingen

19

uitmonden in een religieuze waarschuwing: de hand van God zal hen treffen die zich tegen God verzetten: ‘Mocht de hand van God eens daadwerkelijk in Nederland te werk gaan. Dat zouden velen niet willen of wensen. Ik wens het in elk geval velen niet toe op dit moment.’

In het geschil komen we dus drie geheel verschillende vormen van omgang met het verschil tegen: het buik-motief van verzet hoort bij het conflictmodel, het hoofd-motief van kwetsend bij een consensusmodel, en het hart-motief van religieus bij een confes-siemodel. In de ontmoeting met een geheel andersoortig religi-eus verhaal (of tenminste een verhaal waarin religieuze vormen worden gebruikt) nemen de gelovigen specifieke houdingen aan met de bedoeling hun verhaal over God te laten zegevieren of in elk geval daar ruimte voor te claimen. Op verschillende manie-ren wordt daarmee gesteld dat de ander niet zomaar het recht heeft op deze humoristische dan wel spottende manier over God te spreken. Men kan dus zelfs zeggen dat hier geclaimd wordt dat alleen de gelovige mag spreken over God. De legitimiteitskwestie die daarmee aan de orde gesteld wordt, blijkt in de opmerkingen over incompatibiliteit van commercie en spreken over God: ‘De hand van God kan niet door ons misbruikt worden voor reclame-doeleinden, waarbij menselijk gewin op de voorgrond staat. Gods Hand is alleen te merken in het leven van zijn kinderen.’ Als de petitionisten dat schrijven, ontzeggen ze een commerciële instel-ling het recht om uitspraken te doen in het religieuze domein. Dat de religieuze taal in de reclamespot humoristisch bedoeld is, doet daar niets aan af. Integendeel, het wordt er alleen maar erger van. Over God mag immers – volgens deze argumentatie – alleen in ontologische zin en met eerbied gesproken worden. Elk ander spreken over God is heiligschennis.

In al deze opmerkingen klinkt ook een epistemologisch debat door, een vraag naar het kennen van God. De gelovigen claimen dat er specifieke toegangswegen zijn om tot kennis van God te komen. Die specifieke wegen zijn – heel klassiek – openbaring en geloof. Bij openbaringsclaims wordt de kennis vooral geobjectiveerd als iets wat van buitenaf op de mens toekomt, bij geloofsclaims gaat het juist om de subjectieve toegang tot de kennis door middel van geloof en ervaring. In het materiaal van deze casus blijkt weer eens hoezeer die twee verweven zijn: ‘Als God echt bestaat zoals

20

beschreven in de Bijbel en wat zichtbaar is in de schepping en zichtbaar is voor Geestvervulde christenen en zichtbaar is in won-deren en tekenen die vandaag de dag plaatsvinden…’ Als geloofs-kennis mag zeker in de protestantse orthodoxie alleen gelden wat ook als openbaring kan worden gevalideerd. Hiertegenover staan de (post-)moderne religieuze ‘knutselaars’, die hun eigen geloof samenstellen vanuit het veelkleurige religieuze aanbod. Ze spelen hun eigen religieuze spel en geven zo vorm aan hun verlangen en ervaring. Godskennis is hier gesubjectiveerd en veelal is de waarheidsclaim geheel bepaald door pragmatische motieven: het is waar op grond van de consequenties.

Om de botsing van verhalen te kunnen begrijpen en mogelijk ook een weg naar een oplossing te vinden is het van belang de motieven van de verschillende partijen op tafel te krijgen. Alleen dan kan er gezocht worden naar een ontmoeting waarin mensen het perspectief van hun gesprekspartner gaan verstaan en in staat zijn zichzelf door de ogen van de ander te zien. Dat betekent dat we niet alleen de motieven van de ondertekenaars proberen te verhelderen, maar ook die van de reclamemakers. Voor de laatsten zijn de motieven primair commercieel. Met de opleving van de aandacht voor spiritualiteit en de deïnstitutionalisering daarvan, is er alle ruimte voor religieus materiaal in de reclame. Naast de hand van God vinden we bijvoorbeeld engelen, duiveltjes, nonnen en predikers, en recent vooral ook gospelkoren en evangelisten. Ont-daan van hun religieuze lading en gewicht zijn ze geschikt gewor-den voor het speelse taalveld van de reclame. Waarschijnlijk is er echter zelfs nog iets meer dan dat. Op de een of andere manier raakt het veld van spiritualiteit aan fundamentele lagen van de menselijke identiteit en existentie. De associatie die gewekt wordt, is op zijn minst die van een verbinding met identiteit, zingeving en – zeker als het gaat om producten uit de wereld van informatie en communicatie – zoiets als ‘het universum’ (om het maar geen god te noemen). Het inschakelen van dat taalveld kan aan het product een symbolische meerwaarde geven omdat het een verbinding legt met zingeving, existentiële geborgenheid, en dergelijke. Een dergelijk vermoeden verdient nader onderzocht te worden, ook als het om een onbewust proces gaat. Bij de kijkers kan dit nog heel anders functioneren dan bij de reclamemakers. Zo blijkt uit audience research dat jongeren hun zingeving juist vinden in media-materiaal in het algemeen en dat ze daar zelf sacrale duidingen aan

21

verlenen (Clark 2003).3 Het onderscheid tussen religieus en niet-religieus valt niet meer zo makkelijk te maken en de religieuze sprokkelaars creëren hun eigen symbolische wereld.

De motieven van de reclamemakers verdienen dus nader onderzoek, maar ze zijn uit het materiaal van de reclamespot niet rechtstreeks af te leiden. Voor onze reflecties hier zijn ze ook iets minder spannend dan de motieven van de protesterende gelovigen. De reclamemakers hebben er immers geen enkel bezwaar tegen dat er mensen zijn die geloven in de werkelijkheid van wat zij als spel hanteren, terwijl het omgekeerd veel moeilijker is. Daarom moeten we nog wat dieper ingaan op de motieven en belangen van de gelovigen, met name van de orthodoxe gelovigen die schijn-baar zoveel minder tolerant zijn dan de religieuze sprokkelaars. Er staat voor de gelovigen nu eenmaal veel meer op het spel. Het spreken over de hand van God is essentieel voor de religieuze dui-ding van hun levensverhaal. Recent werd me dat weer eens mooi geïllustreerd. Onder de koffie na een kerkdienst sprak ik direct na elkaar twee mensen, die allebei iets vertelden over hun medische levensloop. Bij de een zag de toekomst er positiever uit dan bij de ander, maar in beide gevallen werd op een bepaald moment in het gesprek een religieuze duiding gegeven. De eerste vertelde dat de medische onzekerheid te verdragen was door een religieuze over-gave: weten dat God alles in de hand heeft, betekent dat zij met de onzekerheid verder kon. De tweede onderstreepte dat God zelf ons de medische mogelijkheden had gegeven waardoor hij meer toekomstperspectief had gekregen. Dergelijke religieuze duidin-gen zijn geen vrije of belangeloze interpretatie. Ze dienen een heel specifiek doel, of eigenlijk zelfs twee.

Het eerste doel van deze religieuze interpretaties is het in stand houden of versterken van de eigen narratieve religieuze identiteit (Friedrichs 1999, Ganzevoort 1998 red, 2004, Luther 1992). Wan-neer concrete levensgebeurtenissen kunnen worden verbonden met Gods hand, dan betekent dat een versterking van een bepaalde rode draad door het levensverhaal. Dat verhaal, waarin Gods han-delen en ons bestaan direct op elkaar betrokken zijn, dient vervol-gens als lens om toekomstige gebeurtenissen te interpreteren. Vol-gens de godsdienstpsycholoog Sundén (1975) hebben we modellen

3 Het proces van sacralisering wordt in een ander kader onderzocht door de godsdienstpsycholoog Pargament (Pargament en Mahoney 2005).