De groeimindset: de overtuiging dat we progressie kunnen ......57 4 De groeimindset: de overtuiging...
Transcript of De groeimindset: de overtuiging dat we progressie kunnen ......57 4 De groeimindset: de overtuiging...
-
57
4 De groeimindset: de overtuiging dat we
progressie kunnen boeken
oe we naar onszelf en naar de wereld kijken, heeft een
sterke invloed op onze emotionele reacties en keuzes en
daarmee ook op hoe ons leven zich ontwikkelt. In de
Engelstalige literatuur worden manieren van denken over en
kijken naar de wereld ‘belief systems’ genoemd. Het begrip belief
system is wat lastig te vertalen naar het Nederlands. Een belief
kun je zien als een denkbeeld, overtuiging, persoonlijke theorie of
geloofsopvatting. Laat ik het begrip belief hier maar vertalen als
overtuiging. Een belief system is dus een systeem van
overtuigingen. Overtuigingen van mensen zijn belangrijk omdat
ze bepalen hoe we situaties begrijpen, omdat ze onze emoties
beïnvloeden en richting geven aan ons gedrag (Nilsson, 2014).
Boudry (2015) schrijft: “Overtuigingen zijn handelingen in
potentia, hefbomen die klaarzitten om in actie te komen wanneer
de omstandigheden daarom vragen of dat toelaten.” Door de
invloed van overtuigingen op hoe we gebeurtenissen
interpreteren, op hoe we ons voelen en op hoe we handelen,
bepalen overtuigingen in hoge mate hoe we ons ontwikkelen.
Hoe kijken we naar onszelf en de wereld?
Overtuigingen kunnen betrekking hebben op allerlei
onderwerpen. Gerard Saucier (2013) kwam er via factoranalyses
achter dat er grofweg vijf soorten belief systems zijn: (1)
traditionele gelovigheid: de mate waarin iemand gelooft in
theologische systemen zoals het christendom en de islam, (2)
subjectieve spiritualiteit: de mate waarin iemand gelooft in niet-
materiële verschijnselen als geesten, astrologie en het
H
-
58 KIEZEN VOOR PROGRESSIE
paranormale, (3) ongebreideld eigenbelang: geloven dat
hedonisme een bron is van waarde en goedheid in het leven, (4)
gemeenschappelijk rationalisme: geloven in het belang van
gemeenschappelijke instituties en de werking van rede en (5)
afkeer van ongelijkheid: de mate waarin iemand
maatschappelijke ongelijkheid afwijst.
Onze overtuigingen komen niet uit de lucht vallen. Eén manier
waarop we tot onze overtuigingen komen, is door informatie over
de wereld te verkrijgen via onze zintuigen. Dit kan zowel gaan om
ervaringsgegevens (waarnemen wat ons eigen gedrag voor
consequenties heeft) als om het kennis nemen van denkbeelden
via boeken, films en dergelijke. Op basis van deze waarnemingen
produceren we, grotendeels onbewust, verklaringen voor wat er
gebeurt in ons leven. Hierbij spelen uiteraard onze evolutionaire
ingesleten intuïties en beoordelingsfouten (zie hoofdstuk 1) ook
een niet te onderschatten rol. Deze verklaringen hebben invloed
op hoe we onze overtuigingen verder ontwikkelen. De
denkbeelden die wij in onze opvoeding en opleiding meekrijgen,
zijn uiteraard ook van grote invloed op de ontwikkeling van onze
eigen denkbeelden. Omdat overtuigingen zoveel invloed hebben
in ons leven is het zinvol om onze overtuigingen goed te
evalueren en blijven ontwikkelen. Overtuigingen zijn
veranderbaar. We kunnen erachter komen dat een denkbeeld dat
we vroeger hadden onjuist is en/of belemmerend werkt in ons
leven. Maar het veranderen van onze overtuigingen is niet altijd
gemakkelijk. Dat komt doordat we als mensen met een paar
soorten obstakels te maken hebben die het ontwikkelen van onze
overtuigingen kunnen bemoeilijken. Ik wil er vier invloedrijke
noemen.
De eerste is confirmation bias. Confirmation bias (Nickerson,
1998) vindt onbewust plaats en bevat drie aspecten. Het eerste
aspect is dat we sterk geneigd zijn om op zoek te gaan naar
informatie die onze al bestaande denkbeelden bevestigt en niet of
nauwelijks naar informatie die onze overtuigingen ontkracht. Het
tweede aspect is dat we geneigd zijn informatie die op ons afkomt
vertekend te interpreteren, namelijk als een bevestiging van onze
-
De groeimindset: de overtuiging dat we progressie kunnen boeken 59
denkbeelden. Het derde aspect is dat we informatie die onze
denkbeelden bevestigt, gemakkelijker kunnen onthouden.
Een tweede reden waarom het vaak lastig is om onze
overtuigingen te veranderen, is dat bepaalde overtuigingen de
breedte van onze toekomstige ervaring kunnen inperken. Als we
bijvoorbeeld geloven dat een bepaald soort mensen niet te
vertrouwen is, stellen we ons misschien terughoudend of zelfs
vijandig jegens hen op. Dit gedrag van ons kan, zonder dat wij dat
zelf in de gaten hebben, bij hen een defensieve of vijandige
reactie oproepen. Vervolgens kunnen wij verontwaardigd
concluderen dat we het bij het rechte eind hadden: “Ze deugen
niet!” Op deze manier was onze overtuiging een zelfvervullende
voorspelling zonder dat we ons dit realiseerden. We komen er
niet achter dat er iets anders had kunnen gebeuren als we ons
anders hadden opgesteld.
Een derde factor die ons kan belemmeren om onze
overtuigingen realistischer en effectiever te maken, heeft te
maken met het feit dat we ons soms sterk identificeren met onze
overtuigingen. Als we onszelf labelen naar onze overtuigingen
(“Ik ben nou eenmaal een rasconservatief”) wordt het moeilijker
om deze overtuigingen te veranderen. Het wordt min of meer een
erekwestie wanneer je overtuigingen in jouw ogen gaan
samenvallen met de kern van wie jij bent. Als je overtuiging
namelijk niet blijkt te deugen, deug jij dan zelf nog wel?
In het verlengde hiervan ligt de vierde belemmerende factor:
sociale druk. Wanneer groepen stellen dat een bepaalde
overtuiging onlosmakelijk verbonden is aan de groep, is daarmee
een groot obstakel gecreëerd voor individuen die tot die groep
behoren om de overtuiging te veranderen of los te laten. Als jij de
betreffende overtuiging afwijst, loop je het risico niet langer als
lid van de groep te worden gezien. Op deze manier kunnen
groepen individuen gevangen houden in hun oude denkbeelden
ook al zijn die achterhaald.
Deze vier soorten obstakels kunnen samen een gevangenis
vormen waaruit we lastig kunnen ontsnappen. Maar ontsnappen
uit deze gevangenis is gelukkig niet onmogelijk. Ondanks de
-
60 KIEZEN VOOR PROGRESSIE
obstakels kunnen we onze overtuigingen veranderen. En het
veranderen van deze overtuigingen kan ons leven wellicht beter
maken doordat het ons bevrijdt van belemmeringen. Dit
hoofdstuk gaat in op één type overtuiging dat sterk belemmerend
kan werken en dat veranderd kan worden: de overtuiging dat we
onze capaciteiten niet kunnen ontwikkelen. Aan de hand van dit
voorbeeld kunnen we zien hoe overtuigingen ons gedrag en onze
toekomst kunnen beïnvloeden. Ook illustreert dit voorbeeld hoe
we ons door kennis te nemen van systematisch onderzoek
kunnen bevrijden van de confirmation bias en zelfvervullende
voorspellingen. Aan de hand van deze gevalideerde kennis
kunnen we onze overtuigingen veranderen en ons functioneren
verbeteren.
Carol Dweck en de ontdekking van mindset
Carol Dweck is één van de bekendste psychologen van deze tijd.
Ze schreef de internationale bestseller Mindset, The New
Psychology of Success (2006) die in vele talen, waaronder het
Nederlands, werd vertaald. Het is een toegankelijk boek dat door
talloze ouders, docenten en andere geïnteresseerden is gelezen.
Daarnaast is Dweck, vooral in Amerika, bekend van tv-optredens,
artikelen in de populaire pers en presentaties. Zij staat
wetenschappelijk in hoog aanzien. Ze is hoogleraar aan de
prestigieuze Stanford University vlak bij San Francisco en was
daarvoor hoogleraar aan de even vooraanstaande Columbia
University in New York. Ze is lid van de National Academy of
Sciences en in 2013 won ze de Distinguished Scientific
Contribution Award van de A.P.A., de American Psychological
Association. Deze prijs heeft ze gewonnen voor haar onderzoek
naar mindsets.
Het woord mindset is lastig in het Nederlands te vertalen. Wat
het in dit verband ongeveer betekent, is een manier van denken,
een persoonlijke overtuiging, over de ontwikkelbaarheid van
menselijke eigenschappen en capaciteiten. Mensen kunnen zich
bewust zijn van hun persoonlijke manier van denken hierover
maar vaak zijn deze denkbeelden deels onbewust. Dweck kwam
-
De groeimindset: de overtuiging dat we progressie kunnen boeken 61
erachter dat mensen soms een zogenaamde statische mindset
hebben. Vanuit een statische mindset zien we capaciteiten
grotendeels als vastliggend en dus niet of nauwelijks
ontwikkelbaar. Het hebben van een statische mindset heeft
gevolgen. In een statische mindset zijn we bezorgder over onze
capaciteiten. We proberen geen fouten te maken en gaan
moeilijke uitdagingen liever uit de weg uit angst dat andere
mensen ons misschien als dom zouden kunnen gaan zien. Een
statische mindset belemmert hierdoor ons leren. Soms hebben
we een groeimindset. In een groeimindset zien we capaciteiten
als ontwikkelbaar. We gaan graag uitdagingen aan en zien fouten
als iets waar we van kunnen leren. Zoals verderop zal blijken,
heeft een groeimindset in de meeste gevallen veel voordelen.
Als je denkt dat Carol Dweck zelf altijd een groeimindset heeft
gehad, heb je het mis. Ze groeide op in een uitgesproken statische
mindset cultuur (Krakovsky, 2007). Ze zat als kind in een
zogeheten IQ-klas. In haar klas werden kinderen door haar
lerares, mevrouw Wilson, fysiek gerangschikt naar hun IQ score.
De kinderen met de hoogste score zaten voor in de klas (Dweck
zat op stoel 1 in rij 1), de kinderen met de laagste scores achterin.
Had je een hoge score dan mocht je bovendien speciale taken
uitvoeren zoals het bord uitvegen voor de juf en de vlag
ophangen. Had je een lage score dan mocht je dat niet. IQ werd
belangrijk gevonden en niet alleen gezien als een indicatie van je
potentieel maar impliciet, zo denk je als je deze dingen hoort, ook
van je waarde als persoon. Dweck ontdekte de groeimindset toen
ze, als net afgestudeerd psycholoog, onderzoek ging doen naar
hoe mensen met tegenslag en fouten omgingen. Haar aanleiding
om dit onderzoek te gaan doen, was dat in die tijd aangeleerde
hulpeloosheid (learned helplessness) bij dieren een populair
onderzoeksonderwerp was.
Voor we verder gaan met de groeimindset zal ik eerst kort
uitleggen wat aangeleerde hulpeloosheid inhoudt. Martin
Seligman (1972) deed experimenten waarbij hij twee dieren in
aparte hokken herhaaldelijk elektrische schokken toediende. Het
ene dier stelde hij in staat om de duur van de schok te bekorten
-
62 KIEZEN VOOR PROGRESSIE
door op een knop te drukken. Als dat dier dat deed, stopte niet
alleen zijn eigen schok maar ook de schok van het andere dier in
het andere hok. Dat andere dier had geen invloed op de duur van
de schok. Dat andere dier had na verloop van tijd een slechtere
gezondheid en verloor ook zijn vermogen om te leren. Het kreeg
een aangeleerde hulpeloosheid. In een volgend experiment
kregen beide dieren de mogelijkheid om een schok te beëindigen
door over een afscheidinkje te springen. Het dier dat in het eerste
experiment de duur van schokken had kunnen beïnvloeden,
leerde snel hoe dat moest. Het andere dier was echter passief en
probeerde niet eens aan de schok te ontkomen. Dweck wilde
graag onderzoeken hoe mensen reageren in situaties waarin zij
zich hulpeloos voelen. Hoe zouden zij hun fouten en falen
interpreteren en hoe gemotiveerd zouden zij zijn om vol te
houden?
Ze begon haar onderzoek in 1972 en deed haar eerste publicatie
in 1975, in een toonaangevend wetenschappelijk tijdschrift. Het
werd een veelgeciteerd artikel. In dit artikel beschreef zij
onderzoek dat zij had gedaan met jonge kinderen die door hun
scholen waren aangemerkt als kinderen die extreem reageerden
op falen (Dweck, 1975). Zij gaf deze kinderen een training die hun
attributie beïnvloedde. Ik zal kort uitleggen wat attributie
inhoudt. In de psychologie is ontdekt dat mensen voortdurend
zoeken naar verklaringen en oorzaken voor gebeurtenissen in
hun leven. Dit proces, dat attributie heet (Jones & Nisbett, 1971),
vindt grotendeels onbewust plaats. Hoe mensen gebeurtenissen
attribueren, heeft niet alleen invloed op hoe ze zichzelf zien maar
ook op de keuzes die ze maken en daarmee op hoe zij zich
ontwikkelen. Carol Dweck leerde de kinderen in haar onderzoek
verantwoordelijkheid te nemen voor falen en om falen te
attribueren als een gebrek aan inspanning. Een andere groep
kinderen werd in een programma geplaatst waarin zij veel
succeservaringen konden hebben om zo hun zelfachting (self-
esteem) te vergroten. Velen in die tijd dachten namelijk dat het
vergroten van de zelfachting van kinderen zou leiden tot betere
resultaten. Dit onderzoek liet echter zien dat de procedure met de
-
De groeimindset: de overtuiging dat we progressie kunnen boeken 63
succeservaringen niet goed werkte. Deze leidde zelfs tot verdere
verslechtering na faalsituaties. De eerstgenoemde procedure,
waarbij kinderen leerden om falen te interpreteren als een gebrek
aan inspanning, werkte echter wel. De mindsettheorie was
geboren.
In de jaren die volgden, ontdekte Dweck samen met haar
collega’s andere aspecten van de mindsettheorie. Zo begon zij te
ontdekken dat hoe kinderen reageren op situaties van falen mede
bepaald wordt door de feedback die zij krijgen van hun
omgeving. Ze ontdekte dat soms subtiele feedback al een sterke
invloed kan hebben op hoe kinderen situaties van falen
interpreteren (Dweck, 1976). Ook begon ze te ontdekken dat er
een verschil bestond tussen de soorten feedback die jongens en
meisjes kregen. Meisjes bleken bij falen vaker dan jongens
feedback te krijgen die suggereerde dat het falen te maken had
met een gebrek aan capaciteiten (Dweck, 1978). Verder ontdekte
ze dat verschillende mensen verschillende soorten doelen stellen.
Mensen die geloven in de ontwikkelbaarheid van capaciteiten
stellen vooral leerdoelen, mensen die niet geloven in de
ontwikkelbaarheid van capaciteiten stellen vooral prestatiedoelen
(hierover leg ik straks iets meer uit). Wat voor soort doelen
mensen stelden, bleek invloed te hebben op de mate waarin zij
uitdagingen aangingen en volhielden bij tegenslag (Elliott &
Dweck, 1988). In het begin van de jaren negentig begon Dweck
onderzoek te doen naar impliciete persoonlijkheidstheorieën
(Erdly & Dweck, 1993). Ze noemde kinderen die geloofden dat
persoonlijkheid een vastliggende kwaliteit is entiteitstheoretici
(entity theorists). Dit is wat ze later een statische mindset is gaan
noemen. Kinderen die geloofden dat persoonlijkheid
ontwikkelbaar is, noemde ze incrementele theoretici
(incremental theorists). Dit is wat ze later de groeimindset is
gaan noemen. In 1998 deed zij een onderzoek dat zeer bekend is
geworden en dat ik hieronder wat uitgebreider beschrijf.
Dat het type IQ-klas als waar Dweck zelf in zat een statische
mindset opwekt, is niet verbazend. Als je kinderen behandelt
alsof ze allemaal vastliggende capaciteiten hebben en hen continu
-
64 KIEZEN VOOR PROGRESSIE
de boodschap geeft dat die capaciteiten heel belangrijk zijn, kan
het bijna niet anders of je wekt een statische mindset op. Maar
door onderzoek van Mueller & Dweck (1998) werd duidelijk dat
ook veel subtielere boodschappen een statische mindset op
kunnen wekken. Mueller en Dweck legden jonge kinderen een
aantal eenvoudige puzzels voor om op te lossen. Nadat de
kinderen dit succesvol hadden gedaan, kregen zij een
compliment. De ene helft van de kinderen kreeg het compliment:
“Wow, goed gedaan. Jij moet hier wel heel slim in zijn.” De
andere helft kreeg het compliment: “Wow, goed gedaan. Jij moet
hier wel heel goed je best voor hebben gedaan.” Het eerste type
compliment kun je een eigenschapscompliment of een
persoonscompliment noemen. Het is gericht op de
veronderstelde eigenschap (slimheid). Het tweede type
compliment kun je een inspanninsgscompliment of een
procescompliment noemen. Het is gericht op het je best doen.
Nadat de kinderen hun complimentje hadden ontvangen,
kregen zij een tweede serie puzzels voorgelegd die veel moeilijker
waren. Toen de kinderen hiermee klaar waren en zij hadden
gemerkt dat de tweede puzzel veel moeizamer ging, werd hen
gevraagd door de onderzoekers wat hun verklaring daarvoor was.
Kinderen die een persoonscompliment hadden gekregen, waren
meer geneigd om te antwoorden dat ze blijkbaar niet zo goed
waren in dit soort puzzels. Kinderen die een procescompliment
hadden gekregen, waren meer geneigd om te antwoorden dat
deze puzzels moeilijker waren en dat ze meer hun best moesten
doen. Ook werd aan de kinderen gevraagd wat voor volgende
puzzel ze wilden doen, de eenvoudigere zoals aan het begin of de
moeilijkere zoals in de tweede ronde. De meerderheid van de
kinderen die geprezen waren voor hun intelligentie koos ervoor
om een gemakkelijkere puzzel te doen. De meerderheid van de
kinderen die geprezen waren voor hun inspanning koos voor de
moeilijke puzzel. Na het persoonscompliment gingen deze
kinderen dus uitdagingen uit de weg. Bovendien presteerden ze
gemiddeld slechter op een volgende puzzel terwijl kinderen die
het procescompliment hadden gekregen juist beter presteerden.
-
De groeimindset: de overtuiging dat we progressie kunnen boeken 65
En, om het nog erger te maken, ook logen de kinderen die een
persoonscompliment hadden gekregen vaker over hun prestaties
dan kinderen die het procescompliment hadden gekregen.
Dit onderzoek laat zien dat erg kleine en goed bedoelde dingen,
zoals een complimentje over een eigenschap, een statische
mindset kunnen opwekken1. Het lijkt zo fijn en goed om kinderen
te vertellen hoe slim ze zijn en hoe goed ze ergens in zijn. En hoe
vaak hebben we dat wel niet gedaan? Terwijl we dachten dat we
iets goeds deden omdat dit hun zelfachting en motivatie zou
versterken, gebeurde het omgekeerde. Hun zelfvertrouwen werd
erdoor bedreigd doordat we onbewust een statische mindset in
hen opriepen. Dit inzicht kunnen we benutten om na te denken
over hoe we willen opvoeden, lesgeven en leidinggeven. Willen
we mensen proberen op te peppen via persoonscomplimenten en
daarbij het risico lopen een statische mindset in hen op te
roepen? Of gunnen we hen een groeimindset?
Wat is een groeimindset niet?
Tot zover klinkt een groeimindset misschien aantrekkelijk. Maar
misschien klinkt hij ook wel te mooi om waar te zijn. Laten we
daarom, voordat we verder gaan, even goed kijken naar wat een
groeimindset nu wel is en wat hij niet is. Kort gezegd betekent
een groeimindset dat je je capaciteiten kunt verbeteren en je
eigenschappen kunt veranderen door je effectief in te spannen.
Het is niet zo dat mensen simpelweg of een groeimindset of een
statische mindset hebben. Mindset is niet als een schakelaar met
slechts twee standen: statisch of groei. In plaats daarvan zijn er
allerlei gradaties. Je kunt dus beter denken aan een continuüm
dan aan een schakelaar. Bovendien kan je mindset steeds
onderhevig zijn aan fluctuaties. Invloeden vanuit onze omgeving
werken namelijk steeds in op hoe we denken over de
ontwikkelbaarheid van onze eigenschappen en capaciteiten.
Daarnaast is het nog eens zo dat we vaak verschillende mindsets
1 Vergelijkbare bevindingen werden gevonden in Henderlong Corpus & Lepper (2007)
-
66 KIEZEN VOOR PROGRESSIE
hebben ten aanzien van verschillende onderwerpen. Het kan zijn
dat we geloven dat we de ene capaciteit goed kunnen ontwikkelen
maar dat we de andere capaciteit niet veel kunnen verbeteren.
De verbeteringen en ontwikkelingen die je kunt bereiken met
een groeimindset zijn niet onbegrensd. De groeimindset is niet
het geloof dat iedereen alles kan bereiken als hij maar zijn best
doet. Als mensen zijn we allen beperkt in allerlei opzichten. We
kunnen niet zonder hulpmiddelen vliegen en ook met een
groeimindset kunnen we dat niet leren. Ook betekent een
groeimindset niet dat we veroudering kunnen voorkomen. We
worden allemaal ouder en sterven uiteindelijk, ook al hebben we
nog zo’n prachtige groeimindset. Een groeimindset kan ons wel
helpen om langer vitaal te blijven maar niet om veroudering
uiteindelijk te voorkomen. Ook worden onze groeimogelijkheden
met het ouder worden langzaam maar zeker beperkter. Een
vijftigjarige kan wel beter worden in voetballen maar het
Nederlands elftal halen, zit er niet meer in, hoe effectief en
volhardend hij ook oefent. Ook als individuen zijn we beperkt in
bepaalde unieke opzichten. De groeimindset betekent
bijvoorbeeld niet dat je als kleurenblinde goed kunt worden in
het onderscheiden van kleuren als je maar goed je best doet om
ze te leren onderscheiden.
Wat een groeimindset ook niet is, is een plichtmatig of
obsessief bezig zijn met leren en verbeteren. Een groeimindset
zegt dat je beter kunt worden als je je inspant, niet dat je beter
moet worden. Een groeimindset zegt dus niet dat iedereen de top
moet halen of dat iedereen overal goed in moet proberen te
worden. Ook al heb je een groeimindset, dan kies je er tegelijk
onvermijdelijk ook voor om in zeer veel dingen niet beter te
worden. Niemand kan bijvoorbeeld alle sporten beoefenen en alle
muziekinstrumenten bespelen. Een groeimindset gaat prima
samen met het maken van keuzes en vereist dit zelfs. Maar er is
een essentieel verschil tussen niet gaan tennissen omdat je tot je
spijt gelooft dat je daar toch nooit goed (of in ieder geval beter) in
kunt worden of niet gaan tennissen omdat je andere dingen
interessanter of belangrijker vindt om je in te bekwamen.
-
De groeimindset: de overtuiging dat we progressie kunnen boeken 67
Leerdoelen versus prestatiedoelen
Nu duidelijk is wat een groeimindset wel en niet inhoudt, kunnen
we iets dieper ingaan op de oorzaken en effecten ervan. Om te
beginnen is gebleken, zoals ik eerder al noemde, dat mensen met
een groeimindset en mensen met een statische mindset geneigd
zijn verschillende soorten doelen te stellen. Mensen met een
groeimindset zijn meer geneigd leerdoelen te stellen terwijl
mensen met een statische mindset meer geneigd zijn om
prestatiedoelen te stellen. Grant & Dweck (2003) deden
onderzoek naar wat voor verschillende doelen mensen stellen en
wat de verschillende effecten van die doelen zijn. In hun
onderzoek ontdekten zij vier soorten doelen: (1) leerdoelen:
doelen gericht op het verkrijgen van nieuwe kennis en
vaardigheden, (2) resultaatsdoelen: doelen gericht op het halen
van hoge cijfers, (3) prestatiedoelen: doelen gericht op het tonen
van de eigen capaciteiten en bekwaamheden en (4) normatieve
doelen: doelen die gericht zijn op goed presteren in vergelijking
met anderen. In een eerste studie namen de onderzoekers bij 92
deelnemers vragenlijsten af om te bepalen in welke mate zij
welke typen doelen hadden. Vervolgens lieten ze hen
hypothetische faalscenario’s lezen en vroegen zij hen zich voor te
stellen dat dit scenario over hen ging. Daarna moesten zij in
vragenlijsten aangeven hoe zij zouden reageren. Deelnemers met
verschillende soorten doelen antwoordden verschillend op deze
vragen. In een tweede studie onderzochten de onderzoekers de
effecten van verschillende soorten doelen in een echte
praktijksetting. Studenten werden tijdens een semester gevolgd
bij een moeilijk vak. Hierdoor was het mogelijk om de effecten
van tegenslag en falen bij verschillende doelen in kaart te
brengen. De resultaten van deze twee studies wezen dezelfde kant
op: leerdoelen hadden veel positieve effecten, prestatiedoelen
hadden overwegend negatieve effecten en resultaatsdoelen en
normatieve doelen hadden enkele licht negatieve effecten. Hoe
zien de verschillende effecten van leerdoelen en prestatiedoelen
er precies uit? Laten we beginnen met de effecten van
-
68 KIEZEN VOOR PROGRESSIE
prestatiedoelen. Prestatiedoelen kunnen veel motivatie opleveren
in normale omstandigheden, als de betreffende leerling de stof
goed snapt en goede resultaten behaalt. Maar ze blijken grote
nadelen te hebben in uitdagende omstandigheden en bij falen en
tegenslag. In die situaties is er vaak een verlaagde intrinsieke
motivatie en een verlies aan zelfwaardering. Het begrip
intrinsieke motivatie komt verderop in dit boek uitgebreid aan de
orde. Wat er kort gezegd mee bedoeld wordt, is dat we de
activiteit die we doen, doen omdat we hem leuk en interessant
vinden. Tevens denken leerlingen met prestatiedoelen in
uitdagende omstandigheden negatiever over de eigen
capaciteiten en houden zij minder goed vol. Leerlingen met
leerdoelen vinden de lesstof over het algemeen interessanter en
leren op een dieper niveau. Bij uitdaging en tegenslag blijven ze
de stof interessant vinden en houden ze beter vol. Ze
interpreteren tegenslag op een constructieve manier en zoeken
naar groei. Ze plannen beter en halen na verloop van tijd hogere
cijfers.
Positieve effecten van mindsetinterventies
Een vak dat bij uitstek moeilijk wordt gevonden door veel
leerlingen die naar de middelbare school gaan, is wiskunde. Veel
mensen denken over wiskunde vanuit een statische mindset.
Leerlingen zouden wel of niet beschikken over een
wiskundeknobbel. Als je die niet hebt, heb je pech. Omdat
wiskunde een moeilijk vak is, worstelen veel leerlingen ermee.
Hoe docenten met dit worstelen omgaan, is van groot belang.
Sommige docenten proberen met de beste bedoelingen deze
leerlingen te troosten door opmerkingen te maken als: “Tja, niet
iedereen kan natuurlijk goed zijn in wiskunde. Jij hebt vast
andere dingen waar je weer goed in bent...” Onderzoek van
Rattan et al. (2012) heeft laten zien dat deze troost, hoewel vast
en zeker goedbedoeld, een statische mindset opwekt bij deze
leerlingen. Leerlingen die dit soort ‘troost’ ontvangen, zetten
vervolgens minder door en blijken vaak te denken dat de docent
lage verwachtingen van hen heeft. Een andere manier van
-
De groeimindset: de overtuiging dat we progressie kunnen boeken 69
omgaan met leerlingen in de wiskundeles, die hieronder aan bod
komt, werkt beter.
Blackwell et al. (2007) deden een onderzoek dat verder inzicht
gaf in wat de consequenties van mindsets kunnen zijn. De
onderzoekers volgden 373 leerlingen twee jaar lang in de
wiskundeles. Eerst namen zij vragenlijsten af om erachter te
komen wat de mindset van de leerlingen was met betrekking tot
wiskunde. Vervolgens monitorden zij hun wiskundecijfers
gedurende de volgende twee schooljaren. Een belangrijk gegeven
in het onderzoek was dat in die twee jaren de wiskundestof veel
moeilijker werd. Voor het onderzoek was dit belangrijk want het
effect van mindsets wordt vaak pas goed duidelijk als de lesstof of
de taken die iemand moet doen, moeilijk worden. Aan het begin
van de tweejaarsperiode waren de prestaties van de leerlingen
gelijk. Tegen het einde van de herfst begonnen de prestaties van
de twee groepen echter uiteen te lopen en dat proces ging
gedurende de twee jaar door zoals in de onderstaande figuur te
zien is.
Uit dit onderzoek en uit andere onderzoeken die werden
gedaan in deze tijd kwamen nog andere interessante dingen naar
boven. Leerlingen met een groeimindset bleken meer te geloven
in de kracht van inspanning dan leerlingen met een statische
mindset. Bovendien reageerden zij effectiever op tegenslag (door
-
70 KIEZEN VOOR PROGRESSIE
meer inspanning en andere leerstrategieën) dan leerlingen met
statische mindsets (die meer negatieve strategieën gingen
gebruiken bij tegenslag, zoals spieken, smoesjes en afhaken). In
een ander onderzoek (Nussbaum & Dweck, 2008) kwam naar
voren dat kinderen met een statische mindset, nadat zij in een
taak hadden gefaald, zichzelf gingen vergelijken met iemand die
het (nog) slechter had gedaan. Dit hadden zij nodig zodat zij zich
nog een beetje goed konden voelen over zichzelf. Verbaast dit je?
Misschien ben je dan nog verbaasder als je hoort over het begrip
zelfhandicappen (Ommundsen, 2001). Dit is het jezelf
belemmeren bij het leveren van een prestatie, bijvoorbeeld door
je niet voor te bereiden, te laat beginnen of niet echt je best doen
op een taak. Mensen met een statische mindset blijken dit soms
te doen. De reden is dat ze dan een eventueel falen kunnen wijten
aan deze belemmeringen al hebben ze die zelf gecreëerd. Ze
hoeven hun falen dan tenminste niet toe te schrijven aan een
gebrek aan capaciteiten. In een tweede studie gaven Blackwell et
al. (2007) een workshop aan leerlingen met een statische
mindset waarin zij hen leerden over hoe het brein werkt op een
manier die een beetje lijkt op een spier die sterker wordt door
hem te oefenen. Ze leerden hen dat, wanneer mensen zichzelf
uitdagen, in het brein nieuwe verbindingen ontstaan. Ook
leerden zij leerlingen hoe zij deze informatie konden vertalen
naar de wiskundeles. Een controlegroep kreeg niet deze
informatie maar wel informatie over effectieve
studievaardigheden. De prestaties van de controlegroep (waarvan
de mindset niet veranderde) bleven dalen terwijl de prestaties
van de leerlingen die een groeimindset hadden aangeleerd,
stegen (zie de figuur op de volgende pagina).
Dweck en haar collega’s zijn niet bepaald stil blijven zitten toen
zij al deze ontdekkingen deden. Eén van de dingen die zij deden,
was het geven van workshops in scholen om kinderen een
groeimindset aan te leren. Het bleek al snel dat deze workshops
werkten. Binnen relatief korte tijd slaagden de workshopleiders
erin om groeimindsets op te wekken bij de meerderheid van de
leerlingen.
-
De groeimindset: de overtuiging dat we progressie kunnen boeken 71
Een spannende vraag was wat het effect zou zijn van dit soort
workshops op scholen in achterstandswijken.Dit is een
belangrijke vraag want in Amerika zijn er, net als in veel andere
landen, bepaalde groepen leerlingen die al lange tijd structureel
onderpresteren. Men spreekt in dit verband over een
achievement gap (prestatiekloof). Deze achterstanden zijn
bijvoorbeeld te vinden op scholen in bepaalde wijken in de grote
steden en bij scholen in reservaten van Native Americans. De
genoemde achterstanden zijn zo groot en ze bestaan al zo lang
dat velen de hoop hebben verloren dat er iets aan te doen valt.
Maar verschillende groeimindsetworkshops blijken redenen voor
hoop te geven. In een recente TED presentatie gaf Dweck
daarvan enkele voorbeelden2. Een bepaalde kleuterschool in
Harlem was een voorbeeld van zo’n achterstandsschool. Bij
aankomst op die school konden veel kinderen, in de woorden van
Dweck, nog geen potlood vasthouden. Een groeimindset-
workshop veranderde de houding van de kinderen in die mate
dat zij later in het 95e percentiel scoorden op een nationale
prestatietest. Op een andere school, in de Bronx, slaagden groep
4 leerlingen erin om, via een groeimindsetworkshop, een fikse
2 Dweck, C. S. (2014). The power of believing that you can change. TED: https://www.ted.com/talks/carol_dweck_the_power_of_believing_that_you_can_improve.
-
72 KIEZEN VOOR PROGRESSIE
achterstand in wiskunde om te buigen naar een nummer 1 positie
op de wiskundetoets van de staat New York. Een laatste
voorbeeld is een klas van leerlingen uit een Native-American
reservaat in Seattle. Aan het begin van de periode bevond deze
klas zit helemaal onderaan wat betreft hun scores op
prestatietoetsen van hun district. Aan het einde van de periode,
na anderhalf jaar, bevonden zij zich aan de top en scoorden zij
hoger dan leerlingen uit de rijke buurten. Niet dat het daar per se
om te doen was –leren is geen wedstrijd– maar het laat wel het
potentieel van de groeimindset zien. Alle leerlingen kunnen baat
hebben bij het aanleren van een groeimindset. Maar dit geldt
bovenal voor kinderen die te maken hebben met achterstanden of
die tegen vooroordelen aanlopen.
Naast deze voorbeelden uit de praktijk zijn er ook vele
wetenschappelijke studies uitgevoerd. Hier zijn enkele
voorbeelden. Een eerste voorbeeld is een onderzoek dat
uitgevoerd werd door Yeager et al. (2013) . In dit onderzoek
waaraan 1594 middelbare scholieren meededen, verhoogde een
30 minuten durende online mindsetinterventie bestaande uit een
eenvoudige presentatie, de mate waarin onderpresterende
leerlingen (de 33% laagst scorende) goede cijfers behaalden in
verschillende vakken. Over een heel semester haalden leerlingen
die meededen aan de online mindset interventie 14% hogere
scores dan leerlingen in de controlegroep.
Een ander voorbeeld van de effectiviteit van mindset-
interventies voor het verbeteren van leerprestaties is een
onderzoek van Paunesku (2013) bij de Khan Academy. Voor wie
nog niet bekend is met Khan Academy zal ik kort uitleggen wat
het is en hoe het werkt. In 2006 richtte Sal Khan, een Amerikaan
van Bengaalse afkomst, die gestudeerd had aan MIT en Harvard,
Khan Academy op, een gratis en non-profit online
onderwijsplatform. Voorheen was hij werkzaam geweest als
hedge-fund analist. Maar nadat hij voor zijn nichtje
instructievideo’s had gemaakt om haar te helpen bij haar
wiskundelessen, ging hij zich volledig richten op het maken van
dit soort video’s. Anderen ontdekten zijn video’s al snel, Khan
-
De groeimindset: de overtuiging dat we progressie kunnen boeken 73
kreeg de smaak te pakken en ontwikkelde niet alleen steeds meer
video’s maar ook een vernuftig onderwijsysteem op zijn website.
Inmiddels is Khan Academy een indrukwekkende en
omvangrijke website met duizenden video’s over een toenemend
aantal vakken. Tot zover mijn uitleg over Khan Academy. Terug
naar het onderzoek van Paunesku. Hij wilde de effecten van korte
aanmoedigingen op leren onderzoeken en zette een experiment
op met 265.082 studenten die wiskunde leerden op de Khan
Academy website. Hij plaatste korte aanmoedigende
boodschappen die een groeimindset opwekten boven de
wiskundeopgaven. Voorbeelden van zulke aanmoedigingen
waren: “Onthoud goed, hoe meer je oefent, hoe slimmer je
wordt!” en “Als je een fout maakt, dan is dat een kans om
slimmer te worden!” Het onderzoek had ook drie
controlecondities. In één controleconditie werden standaard
aanmoedigingsboodschappen gepresenteerd zoals “Sommige van
deze problemen zijn moeilijk. Doe je best!”. In een andere
controleconditie werden wetenschappelijke stellingen
gepresenteerd die niets met de groeimindset te maken hadden
zoals: “Wist je dit? Het brein van een olifant is 7/2 keer zo zwaar
als een menselijk brein.” Ten slotte was er ook nog een
controleconditie waarin geen boodschap boven de opgaven werd
gepresenteerd. De groeimindset-aanmoedigingsgroep bereikte
bekwaamheden op een niveau dat 2,9% hoger lag dan in de geen-
boodschap-conditie. Geen van de andere twee controlecondities
(standaard-aanmoedigingen en wetenschappelijke stellingen)
had een significant effect op het leren van de studenten.
Paunesku zegt over deze resultaten: “Dat deze korte interventie
effectief was zelfs in een enorme, heterogene steekproef
suggereert dat haar effect extreem robuust is en praktische
implicaties heeft. Hoewel de absolute omvang van de toename
klein lijkt (3%), is deze praktisch relevant gegeven dat de
interventie gemakkelijk kan worden geïmplementeerd in
uiteenlopende leercontexten.” Khan Academy gaat door met het
onderzoeken en ontwikkelen van mindsets.
-
74 KIEZEN VOOR PROGRESSIE
Een volgend voorbeeld onderstreept hoe belangrijk het
aanleren van een groeimindset is voor kinderen die te maken
hebben met stereotypering. Onderzoekers Cvencek et al. (2015)
van de universiteit van Washington kwamen er in een onderzoek
bij 299 basisschoolleerlingen uit Singapore achter dat deze jonge
kinderen vaak al onbewuste gedachten hebben over of zij wel of
niet een ‘wiskundepersoon’ zijn. Om de zelfovertuigingen van de
leerlingen zichtbaar te maken, namen zij een test af om
seksestereotypen over wiskunde te meten en een impliciete
associatietest (IAT) om verborgen zelfovertuigingen zichtbaar te
maken over verschillende onderwerpen. Ook maten zij bewuste
(expliciete) zelfovertuigingen door leerlingen naar tekeningen
met daarop jongens en meisjes te laten kijken en te vragen hoe
leuk deze getekende figuren wiskunde zouden vinden. Uit het
onderzoek kwam naar voren dat impliciete, onbewuste,
zelfovertuigingen correleerden met wiskundeprestaties.
Impliciete zelfovertuigingen kunnen mede bepaald zijn door
stereotypen die leven in een bepaalde cultuur en kinderen
kunnen ze al op jonge leeftijd hebben. Ze zijn moeilijk te
herkennen omdat het kind zich er zelf niet van bewust is. En ze
zijn belangrijk omdat ze het presteren van kinderen beïnvloeden.
Dit onderzoek gaat over wiskunde maar de bevindingen ervan
beperken zich niet tot wiskunde. Impliciete zelfovertuigingen
kunnen betrekking hebben op allerlei onderwerpen. Zo kunnen
kinderen ook al op jonge leeftijd de impliciete zelfovertuiging
hebben dat ze ‘niet slim’ zijn. Een dergelijke overtuiging kan
natuurlijk gevoed zijn door in de cultuur levende stereotypen
over mannen en vrouwen of over mensen van verschillende
huidskleur. Het lijkt me verstandig om kinderen al op jonge
leeftijd bloot te stellen aan het idee van de groeimindset dat zegt
dat iedereen zich kan ontwikkelen. Ook het confronteren van
leerlingen in gestereotypeerde groepen met positieve rolmodellen
kan helpen.
De effectiviteit van een groeimindset werd ook bevestigd in een
meta-analyse waarbij 113 steekproeven werden samengevoegd
waardoor een steekproefgrootte van 28.217 deelnemers ontstond
-
De groeimindset: de overtuiging dat we progressie kunnen boeken 75
(Burnette et al., 2013). Deze meta-analyse liet zien dat mindsets
er toe doen. Kortgezegd was het resultaat: een groeimindset
voorspelt een goede zelfregulatie wat goede prestaties voorspelt.
Iets uitgebreider beschreven: een groeimindset (in tegenstelling
tot een statische mindset) voorspelt: (1) wat voor doelen je stelt
(leerdoelen in plaats van prestatiedoelen), (2) doelgericht
handelen en (3) het monitoren van doelen.
Hoe stimuleer je een groeimindset?
Er zijn verschillende manieren om bij andere mensen een
groeimindset op te wekken. Ik zal er enkele beschrijven3.
Wanneer mensen de voordelen van een groeimindset beginnen te
begrijpen en ervaren, raken ze vaak ook geïnteresseerd in hoe ze
een groeimindset bij anderen kunnen opwekken. Dit geldt in het
bijzonder voor mensen in begeleidende rollen zoals ouders,
docenten en leidinggevenden. Er zijn veel manieren waarop je de
mindset van andere mensen kunt beïnvloeden. Sommige van die
manieren zijn direct, andere zijn meer indirect. Met directe
beïnvloedingswijzen bedoel ik gedrag waarbij je iets beweert of
uitlegt. Met indirecte beïnvloedingswijzen bedoel ik gedrag
waarbij je niet iets beweert of uitlegt maar toch een beïnvloedend
effect hebt. Ik zal enkele voorbeelden geven.
Bij directe beïnvloeding kun je onder andere denken aan
informeren, normaliseren en het geven van procescomplimenten.
Met informeren bedoel ik in de meest brede zin het geven van
informatie over alles wat relevant is voor een groeimindset. Zo
kun je vertellen wat de groeimindset inhoudt en wat de voordelen
ervan zijn. Ook kun je filmpjes over de groeimindset laten zien
(op Youtube staan er vele). Nog een manier om te informeren is
resultaten van onderzoek delen (bijvoorbeeld over de
ontdekkingen op het gebied van de neuroplasticiteit, de
ontwikkelbaarheid van het brein waarover ik in het volgende
3 Er zijn diverse andere recente publicaties beschikbaar waarin je ook kunt lezen over dit onderwerp zoals Ontwikkel je mindset (Schlundt Bodien, 2014), Hersenvitaminen (Schlundt Bodien, 2015) en Progressiegericht werken (Visser, 2013).
-
76 KIEZEN VOOR PROGRESSIE
hoofdstuk iets meer schrijf). Normaliseren is vooral relevant
wanneer mensen vertellen dat ze iets moeilijk vinden en twijfelen
of ze wel progressie kunnen boeken. Normaliseren betekent in dit
verband dat je erkent dat het moeilijk is en dat het dus normaal is
wat de andere persoon beleeft. Als een leerling bijvoorbeeld zegt:
“Ik snap niets van die sommen! Dit gaat me nooit lukken”, kan de
docent normaliseren door te zeggen: “Het is normaal dat je dit
moeilijk vindt. Dit is inderdaad één van de moeilijke onderdelen
van dit vak.” Door dit te doen zal de leerling minder snel denken:
“Ik ben er blijkbaar te dom voor” en in plaats daarvan denken:
“Het is blijkbaar normaal dat ik dit moeilijk vind.” Vervolgens
kan de docent een positieve verwachting scheppen door te
zeggen: “Als je hier wat extra tijd in stopt, kom je vast verder.”
Procescomplimenten zijn complimenten die niet over de persoon
of de eigenschappen van de persoon gaan maar over wat die
persoon heeft gedaan. Een typerend procescompliment is: “Ik
vind het goed hoe hard je hieraan gewerkt hebt.”
Indirecte beïnvloedingswijzen werken subtieler maar niet
minder goed. Misschien wel de meest krachtige vorm van
indirecte beïnvloeding is het voorbeeld dat je zelf geeft. Als jij als
ouder zelf een groeimindset ‘voorleeft’, bijvoorbeeld door een
studie te gaan volgen of een muziekinstrument te gaan bespelen,
maak je de kans groter dat je kind ook een groeimindset
ontwikkelt. Een manager die een groeimindset laat zien,
inspireert medewerkers om hetzelfde te doen. Hiermee zeg ik
natuurlijk niet dat je alleen een groeimindset moet ontwikkelen
om anderen te beïnvloeden; je doet dit zeker ook, en in de eerste
plaats, voor jezelf. Een tweede categorie van indirecte
beïnvloedingswijzen is vragen stellen. Ik licht er drie voorbeelden
uit. Een eerste voorbeeld van vragen die een groeimindset
kunnen opwekken, zijn vragen over het proces waar de andere
persoon mee bezig is, laten we ze procesvragen noemen. Als een
kind bijvoorbeeld een tekening aan het maken is dan hoef je je
reactie niet te beperken tot: “Wat een mooie tekening zeg!” Door
vragen te stellen over wat het kind aan het tekenen is, verleg je de
aandacht van het kind van de prestatie (is de tekening mooi of
-
De groeimindset: de overtuiging dat we progressie kunnen boeken 77
niet?) naar het proces (wat ben ik aan uitproberen?). Je kunt
natuurlijk allerlei vragen stellen, zoals: Vind je het leuk om te
tekenen? Kun je iets vertellen over je tekening? Is de tekening al
af of ga je er nog iets bij tekenen? Wat ga je straks tekenen? Ga je
iets nieuws proberen te tekenen? Etcetera. Een tweede soort
vragen dat een groeimindset kan opwekken, zijn vragen naar
eerdere successen. Als iemand vastloopt in een leerproces en het
gevoel heeft niet verder te kunnen, kun je vragen stellen zoals:
Wanneer is het je al eens eerder gelukt om iets vergelijkbaars
voor elkaar te krijgen? of: Wanneer is het je al eens eerder gelukt
om iets moeilijks te leren? Hoe pakte je dat toen aan? Wat werkte
er goed? Een derde voorbeeld van vragen, zijn vragen naar
gewenste progressie. Een voorbeeld van zo’n vraag kan zijn:
Waaraan zul je merken dat je er over een tijdje al iets beter in
bent geworden? Wanneer mensen over dit soort vragen beginnen
na te denken, neemt hun vertrouwen in het algemeen toe dat
verbetering mogelijk is. Het schema op de volgende pagina vat
oorzaken en effecten van mindsets samen.
De relevantie van mindset voor werk
Het is niet zo dat het onderwerp mindset alleen relevant is voor
onderwijs of voor jeugd. Eerder hebben Peter Heslin en zijn
collega’s al onderzoeken uitgevoerd waaruit bleek dat mindset
ook relevant is voor leidinggevenden. Via een korte workshop
bleken zij in staat bij managers een groeiminset op te wekken die
ook lang na de workshop nog intact bleef. Deze managers werden
hierdoor betere managers. Ze stonden meer open voor feedback,
ze kregen meer oog voor de ontwikkeling van medewerkers en
werden ook meer bereid om medewerkers te begeleiden in hun
ontwikkeling (Heslin et al., 2005; Heslin & VandeWalle, 2009).
Het zal je niet verbazen dat niet alleen leidinggevenden baat
kunnen hebben bij een groeimindset maar ook medewerkers.
Ook hier is al enig onderzoek naar gedaan. In een artikel dat ik
samen met Annabel van der Linden en Roelien van der Woude
schreef (Visser et al., 2014), wordt een onderzoek beschreven dat
wij uitvoerden in een grote organisatie in de financiële sector.
-
78 KIEZEN VOOR PROGRESSIE
-
De groeimindset: de overtuiging dat we progressie kunnen boeken 79
Wij wilden in dit onderzoek verkennen wat de relatie was
tussen een groeimindset en de bevlogenheid van medewerkers.
Wij vermoedden dat medewerkers met een groeimindset meer
bevlogen hun werk doen. Bevlogenheid (in de Engelstalige
literatuur – mooier - aangeduid als work engagement) is in de
laatste jaren een populair onderwerp in de psychologie
geworden. Bevlogenheid is een gemoedstoestand van voldoening
in het werk, die gekenmerkt wordt door vitaliteit, toewijding en
absorptie (Schaufeli & Bakker, 2004). Bij vitaliteit kun je denken
aan een hoge mate van energie, inspanning, volharding en
veerkracht; bij toewijding aan betrokkenheid, een gevoel van
betekenis, enthousiasme, inspiratie, trots en uitdaging; en bij
absorptie aan een hoge mate van concentratie, een diepe
belangstelling voor het werk, het gevoel dat de tijd snel gaat en
het moeilijk vinden om je los te maken van het werk.
Bevlogenheid in je werk heeft veel voordelen zowel voor
individuen als voor organisaties. Bevlogen medewerkers zijn
gemiddeld creatiever, behulpzamer, aangepaster, gezonder en
tevredener in hun werk. De onderzoeksliteratuur heeft al vrij veel
inzicht gegeven in factoren die bevlogenheid vergroten. Je kunt
dan denken aan contextuele factoren, zoals sociale steun,
autonomie-ondersteuning, leermogelijkheden, feedback en
begeleiding. Daarnaast spelen persoonlijke factoren een rol zoals
hoe uitgerust medewerkers naar het werk gaan, hoe goed zij
kunnen herstellen van stress en dergelijke. Mindset als
persoonlijke factor was nog niet onderzocht.
En zo komen we terug bij ons onderzoek. Wij
namen vragenlijsten af bij 497 medewerkers en 50
leidinggevenden waarin wij de volgende begrippen maten: (1)
mindset: de mate waarin de respondenten geloven dat
persoonlijke eigenschappen en kwaliteiten ontwikkelbaar zijn,
(2) bevlogenheid: de mate waarin de respondenten bevlogenheid
in hun werk ervaren, (3) taakuitdaging: de mate waarin de
respondenten hun dagelijks werk als uitdagend ervaren en (4)
beleefde ondersteuning in ontwikkeling: de mate waarin
-
80 KIEZEN VOOR PROGRESSIE
respondenten de beleving hebben dat zij in hun ontwikkeling
ondersteund worden door hun leidinggevende. Daarnaast namen
wij in het onderzoek gegevens over het functioneren van de
respondenten mee, gebaseerd op het laatste beoordelingsgesprek
met de direct-leidinggevende. Wij vonden een samenhang tussen
mindset en bevlogenheid, zoals wij verwachtten. Hoe meer
respondenten een groeimindset hadden, des te groter was hun
bevlogenheid (waarbij tevens rekening is gehouden met leeftijd,
jaren in dienst bij de organisatie en jaren in de huidige functie).
De steun die medewerkers van de leidinggevende ervoeren in de
ontwikkeling en de ervaren taakuitdaging droegen tevens bij aan
de bevlogenheid van medewerkers. Verder vonden wij, zoals ook
in ander onderzoek vaak is gevonden, dat bevlogenheid positief
samenhing met functioneren. Wat wij verwachtten werd dus
bevestigd: mindset correleert met bevlogenheid en bevlogenheid
correleert met functioneren. Dit was een correlationeel
onderzoek dus we kunnen niet zeggen dat hiermee bewezen is dat
een groeimindset bevlogenheid opwekt. Ik durf wel een gokje te
wagen dat later onderzoek dit overigens wel zal uitwijzen.
Misschien kun je je wel voorstellen dat de groeimindset ook
relevant is voor het oplossen van conflicten. Er is onderzoek
gedaan dat dat inderdaad uitwijst. Mensen in een groeimindset
vinden het bijvoorbeeld gemakkelijker om hun ontevredenheid
onder woorden te brengen in een conflictsituatie omdat ze meer
geloven in de oplosbaarheid van conflicten (Kammrath & Dweck,
2009). Ander onderzoek heeft laten zien dat adolescenten die een
groeimindset aangeleerd krijgen daardoor minder agressief
worden (Yeager et al., 2013). Uit weer ander onderzoek blijkt dat
kinderen met een groeimindset hun fouten eerder toegeven
(Schumann & Dweck, 2014). Nog ander onderzoek laat zien dat
een training waarbij kinderen aangeleerd kregen om mensen niet
te zien als leden van een categorie maar als individuen die ergens
op een continuüm vallen, ertoe leidt dat ze andere mensen
minder snel stereotyperen (Master et al., 2012). In aanvulling
hierop is er ook onderzoek dat Dweck en haar collega’s hebben
uitgevoerd bij Israëliërs en Palestijnen. Zij leerden hen een
-
De groeimindset: de overtuiging dat we progressie kunnen boeken 81
groeimindset aan en ontdekten dat dit ertoe leidde dat zij hun
mening veranderden over leden van de andere groep en een
grotere bereidheid kregen om compromissen te sluiten (Halperin
et al., 2011; 2012).
Zoals blijkt uit wat we hierboven hebben behandeld, is het
werk van Carol Dweck en haar inmiddels grote kring van
collega’s, krachtig en bruikbaar zowel voor kinderen als
volwassenen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het behoorlijk
bekend en populair aan het worden is. En als dingen bekend en
populair worden, komt er natuurlijk ook kritiek. Alfie Kohn
(2015), schrijver van enkele boeken over opvoeden, onderwijs en
management suggereert dat het stimuleren van een groeimindset
individuen impliciet de boodschap geeft dat we de condities waar
we mee geconfronteerd worden gewoon maar moeten leren
accepteren en ons eraan moeten aanpassen. We zouden ze
moeten zien als uitdagingen die we moeten overwinnen, in plaats
van ze te veranderen. Dit klopt volgens mij niet. Het verschil
tussen een statische mindset en een groeimindset is het
belangrijkst en best zichtbaar wanneer individuen in situaties
zitten waarin ze geconfronteerd worden met dingen die ze
moeilijk vinden. Wanneer leerlingen in een klas dingen doen
waarin ze al bekwaam zijn, zullen kinderen met een statische
mindset en een groeimindset zich niet of nauwelijks verschillend
voelen en ze zullen ook nauwelijks verschillend presteren.
Wanneer er echter moeilijke nieuwe stof wordt behandeld, ga je
het verschil zien. Dan wordt mindset vooral belangrijk. Bij
kinderen met een meer statische mindset wekt deze situatie meer
angst en vermijdingsgedrag op. Kinderen met een groeimindset
worden actiever en realiseren zich dat ze goed hun best moeten
doen om deze moeilijke stof te gaan beheersen. Waar Kohn gelijk
in heeft, is dat de mindsetliteratuur een sleutel ziet in de manier
van denken en doen van de individuele leerling in het
overwinnen van moeilijkheden. Maar het lijkt er helaas op alsof
hij de klok heeft horen luiden zonder te weten waar de klepel
hangt. De groeimindset stelt beslist niet dat we iedere
-
82 KIEZEN VOOR PROGRESSIE
moeilijkheid die op ons afkomt kritiekloos moeten accepteren.
Het bevorderen van een groeimindset belemmert je op geen
enkele manier om tegelijk te werken aan onderwijsverbetering.
In tegendeel, stel ik, onderwijsverbetering tot stand brengen,
vergt op zich al een groeimindset. Maar belangrijker nog, hoe
goed je onderwijs ook wordt, het principe van de groeimindset
blijft essentieel. Ook in een onderwijssetting die bijna perfect is
(probeer het je maar even voor te stellen) is het zo dat effectief
leren erom vraagt dat je effectief omgaat met stof die je moeilijk
vindt. Ook in die geweldige onderwijssetting blijft een statische
mindset een nadeel en een groeimindset een voordeel. Kohn
presenteert een onjuiste tegenstelling: kies of voor een goed
onderwijsaanbod of voor het bevorderen van een groeimindset.
We moeten natuurlijk voor beide kiezen.
Interessanter vind ik een recent stuk van Dweck (2015) zelf
waarin ze kritisch reflecteert op haar werk over de groeimindset.
Ten eerste schrijft ze dat soms gedacht wordt dat de groeimindset
alleen maar om het leveren van inspanning gaat, wat een
misverstand is. Inspanning is belangrijk maar dat geldt ook voor
het vragen om input en hulp en ook om het uitproberen van
verschillende leerstrategieën. Bovendien is inspanning niet het
doel maar een middel tot het doel van leren. Ten tweede deelt zij
haar zorg dat de self-esteem benadering (waarvoor, zoals we
eerder in dit hoofdstuk hebben gezien, de groeimindset juist een
beter alternatief biedt) misschien langzaam maar zeker weer naar
binnensluipt in de groeimindsetaanpak. Dit zou kunnen
gebeuren wanneer docenten en ouders vermijden om eerlijk te
praten over prestatieproblemen en kinderen prijzen voor
inspanning ongeacht of zij leren of niet. Ten derde noemt zij haar
zorg dat de groeimindset een sociaal wenselijk label aan het
worden is, iets waarvan mensen gemakkelijk kunnen beweren dat
zij hem hebben terwijl ze ondertussen gedrag laten zien dat niet
past bij de groeimindset. Dweck schrijft dat we de statische
mindset niet moeten proberen in de ban te doen of bij onszelf
ontkennen en dat we op zijn best op weg kunnen zijn naar een
groeimindset. Wanneer we elementen van een statische mindset
-
De groeimindset: de overtuiging dat we progressie kunnen boeken 83
in onszelf herkennen – en zij denkt dat dat waarschijnlijk altijd
tot op zekere hoogte het geval zal blijven – dan kunnen we ze
onderkennen en er mee werken en er eventueel iets aan doen.
⩥⩥⩥
Onze overtuigingen beïnvloeden onze emoties en geven
richting aan ons gedrag.
Onjuiste overtuigingen, bewust of onbewust, kunnen ons
belemmeren.
Hoewel het veranderen van onze overtuigingen soms moeilijk
is, is het wel mogelijk en kan het veel opleveren. Kennis nemen
van wetenschappelijk onderzoek kan hierin een belangrijke rol
spelen.
Een statische mindset is de overtuiging dat capaciteiten en
eigenschappen nauwelijks ontwikkelbaar zijn. Een
groeimindset is de overtuiging dat ze via inspanning
ontwikkelbaar zijn.
Een groeimindset leidt tot meer inspanning en volharding en
tot prettiger en beter functioneren dan een statische mindset,
vooral bij tegenslag en moeilijkheden.
Mindsets van mensen fluctueren steeds en zijn via kleine
interventies, zoals procescomplimenten, te beïnvloeden.