De groeimindset: de overtuiging dat we progressie kunnen ......57 4 De groeimindset: de overtuiging...

27
57 4 De groeimindset: de overtuiging dat we progressie kunnen boeken oe we naar onszelf en naar de wereld kijken, heeft een sterke invloed op onze emotionele reacties en keuzes en daarmee ook op hoe ons leven zich ontwikkelt. In de Engelstalige literatuur worden manieren van denken over en kijken naar de wereld ‘belief systems’ genoemd. Het begrip belief system is wat lastig te vertalen naar het Nederlands. Een belief kun je zien als een denkbeeld, overtuiging, persoonlijke theorie of geloofsopvatting. Laat ik het begrip belief hier maar vertalen als overtuiging. Een belief system is dus een systeem van overtuigingen. Overtuigingen van mensen zijn belangrijk omdat ze bepalen hoe we situaties begrijpen, omdat ze onze emoties beïnvloeden en richting geven aan ons gedrag (Nilsson, 2014). Boudry (2015) schrijft: “Overtuigingen zijn handelingen in potentia, hefbomen die klaarzitten om in actie te komen wanneer de omstandigheden daarom vragen of dat toelaten.” Door de invloed van overtuigingen op hoe we gebeurtenissen interpreteren, op hoe we ons voelen en op hoe we handelen, bepalen overtuigingen in hoge mate hoe we ons ontwikkelen. Hoe kijken we naar onszelf en de wereld? Overtuigingen kunnen betrekking hebben op allerlei onderwerpen. Gerard Saucier (2013) kwam er via factoranalyses achter dat er grofweg vijf soorten belief systems zijn: (1) traditionele gelovigheid: de mate waarin iemand gelooft in theologische systemen zoals het christendom en de islam, (2) subjectieve spiritualiteit: de mate waarin iemand gelooft in niet- materiële verschijnselen als geesten, astrologie en het H

Transcript of De groeimindset: de overtuiging dat we progressie kunnen ......57 4 De groeimindset: de overtuiging...

  • 57

    4 De groeimindset: de overtuiging dat we

    progressie kunnen boeken

    oe we naar onszelf en naar de wereld kijken, heeft een

    sterke invloed op onze emotionele reacties en keuzes en

    daarmee ook op hoe ons leven zich ontwikkelt. In de

    Engelstalige literatuur worden manieren van denken over en

    kijken naar de wereld ‘belief systems’ genoemd. Het begrip belief

    system is wat lastig te vertalen naar het Nederlands. Een belief

    kun je zien als een denkbeeld, overtuiging, persoonlijke theorie of

    geloofsopvatting. Laat ik het begrip belief hier maar vertalen als

    overtuiging. Een belief system is dus een systeem van

    overtuigingen. Overtuigingen van mensen zijn belangrijk omdat

    ze bepalen hoe we situaties begrijpen, omdat ze onze emoties

    beïnvloeden en richting geven aan ons gedrag (Nilsson, 2014).

    Boudry (2015) schrijft: “Overtuigingen zijn handelingen in

    potentia, hefbomen die klaarzitten om in actie te komen wanneer

    de omstandigheden daarom vragen of dat toelaten.” Door de

    invloed van overtuigingen op hoe we gebeurtenissen

    interpreteren, op hoe we ons voelen en op hoe we handelen,

    bepalen overtuigingen in hoge mate hoe we ons ontwikkelen.

    Hoe kijken we naar onszelf en de wereld?

    Overtuigingen kunnen betrekking hebben op allerlei

    onderwerpen. Gerard Saucier (2013) kwam er via factoranalyses

    achter dat er grofweg vijf soorten belief systems zijn: (1)

    traditionele gelovigheid: de mate waarin iemand gelooft in

    theologische systemen zoals het christendom en de islam, (2)

    subjectieve spiritualiteit: de mate waarin iemand gelooft in niet-

    materiële verschijnselen als geesten, astrologie en het

    H

  • 58 KIEZEN VOOR PROGRESSIE

    paranormale, (3) ongebreideld eigenbelang: geloven dat

    hedonisme een bron is van waarde en goedheid in het leven, (4)

    gemeenschappelijk rationalisme: geloven in het belang van

    gemeenschappelijke instituties en de werking van rede en (5)

    afkeer van ongelijkheid: de mate waarin iemand

    maatschappelijke ongelijkheid afwijst.

    Onze overtuigingen komen niet uit de lucht vallen. Eén manier

    waarop we tot onze overtuigingen komen, is door informatie over

    de wereld te verkrijgen via onze zintuigen. Dit kan zowel gaan om

    ervaringsgegevens (waarnemen wat ons eigen gedrag voor

    consequenties heeft) als om het kennis nemen van denkbeelden

    via boeken, films en dergelijke. Op basis van deze waarnemingen

    produceren we, grotendeels onbewust, verklaringen voor wat er

    gebeurt in ons leven. Hierbij spelen uiteraard onze evolutionaire

    ingesleten intuïties en beoordelingsfouten (zie hoofdstuk 1) ook

    een niet te onderschatten rol. Deze verklaringen hebben invloed

    op hoe we onze overtuigingen verder ontwikkelen. De

    denkbeelden die wij in onze opvoeding en opleiding meekrijgen,

    zijn uiteraard ook van grote invloed op de ontwikkeling van onze

    eigen denkbeelden. Omdat overtuigingen zoveel invloed hebben

    in ons leven is het zinvol om onze overtuigingen goed te

    evalueren en blijven ontwikkelen. Overtuigingen zijn

    veranderbaar. We kunnen erachter komen dat een denkbeeld dat

    we vroeger hadden onjuist is en/of belemmerend werkt in ons

    leven. Maar het veranderen van onze overtuigingen is niet altijd

    gemakkelijk. Dat komt doordat we als mensen met een paar

    soorten obstakels te maken hebben die het ontwikkelen van onze

    overtuigingen kunnen bemoeilijken. Ik wil er vier invloedrijke

    noemen.

    De eerste is confirmation bias. Confirmation bias (Nickerson,

    1998) vindt onbewust plaats en bevat drie aspecten. Het eerste

    aspect is dat we sterk geneigd zijn om op zoek te gaan naar

    informatie die onze al bestaande denkbeelden bevestigt en niet of

    nauwelijks naar informatie die onze overtuigingen ontkracht. Het

    tweede aspect is dat we geneigd zijn informatie die op ons afkomt

    vertekend te interpreteren, namelijk als een bevestiging van onze

  • De groeimindset: de overtuiging dat we progressie kunnen boeken 59

    denkbeelden. Het derde aspect is dat we informatie die onze

    denkbeelden bevestigt, gemakkelijker kunnen onthouden.

    Een tweede reden waarom het vaak lastig is om onze

    overtuigingen te veranderen, is dat bepaalde overtuigingen de

    breedte van onze toekomstige ervaring kunnen inperken. Als we

    bijvoorbeeld geloven dat een bepaald soort mensen niet te

    vertrouwen is, stellen we ons misschien terughoudend of zelfs

    vijandig jegens hen op. Dit gedrag van ons kan, zonder dat wij dat

    zelf in de gaten hebben, bij hen een defensieve of vijandige

    reactie oproepen. Vervolgens kunnen wij verontwaardigd

    concluderen dat we het bij het rechte eind hadden: “Ze deugen

    niet!” Op deze manier was onze overtuiging een zelfvervullende

    voorspelling zonder dat we ons dit realiseerden. We komen er

    niet achter dat er iets anders had kunnen gebeuren als we ons

    anders hadden opgesteld.

    Een derde factor die ons kan belemmeren om onze

    overtuigingen realistischer en effectiever te maken, heeft te

    maken met het feit dat we ons soms sterk identificeren met onze

    overtuigingen. Als we onszelf labelen naar onze overtuigingen

    (“Ik ben nou eenmaal een rasconservatief”) wordt het moeilijker

    om deze overtuigingen te veranderen. Het wordt min of meer een

    erekwestie wanneer je overtuigingen in jouw ogen gaan

    samenvallen met de kern van wie jij bent. Als je overtuiging

    namelijk niet blijkt te deugen, deug jij dan zelf nog wel?

    In het verlengde hiervan ligt de vierde belemmerende factor:

    sociale druk. Wanneer groepen stellen dat een bepaalde

    overtuiging onlosmakelijk verbonden is aan de groep, is daarmee

    een groot obstakel gecreëerd voor individuen die tot die groep

    behoren om de overtuiging te veranderen of los te laten. Als jij de

    betreffende overtuiging afwijst, loop je het risico niet langer als

    lid van de groep te worden gezien. Op deze manier kunnen

    groepen individuen gevangen houden in hun oude denkbeelden

    ook al zijn die achterhaald.

    Deze vier soorten obstakels kunnen samen een gevangenis

    vormen waaruit we lastig kunnen ontsnappen. Maar ontsnappen

    uit deze gevangenis is gelukkig niet onmogelijk. Ondanks de

  • 60 KIEZEN VOOR PROGRESSIE

    obstakels kunnen we onze overtuigingen veranderen. En het

    veranderen van deze overtuigingen kan ons leven wellicht beter

    maken doordat het ons bevrijdt van belemmeringen. Dit

    hoofdstuk gaat in op één type overtuiging dat sterk belemmerend

    kan werken en dat veranderd kan worden: de overtuiging dat we

    onze capaciteiten niet kunnen ontwikkelen. Aan de hand van dit

    voorbeeld kunnen we zien hoe overtuigingen ons gedrag en onze

    toekomst kunnen beïnvloeden. Ook illustreert dit voorbeeld hoe

    we ons door kennis te nemen van systematisch onderzoek

    kunnen bevrijden van de confirmation bias en zelfvervullende

    voorspellingen. Aan de hand van deze gevalideerde kennis

    kunnen we onze overtuigingen veranderen en ons functioneren

    verbeteren.

    Carol Dweck en de ontdekking van mindset

    Carol Dweck is één van de bekendste psychologen van deze tijd.

    Ze schreef de internationale bestseller Mindset, The New

    Psychology of Success (2006) die in vele talen, waaronder het

    Nederlands, werd vertaald. Het is een toegankelijk boek dat door

    talloze ouders, docenten en andere geïnteresseerden is gelezen.

    Daarnaast is Dweck, vooral in Amerika, bekend van tv-optredens,

    artikelen in de populaire pers en presentaties. Zij staat

    wetenschappelijk in hoog aanzien. Ze is hoogleraar aan de

    prestigieuze Stanford University vlak bij San Francisco en was

    daarvoor hoogleraar aan de even vooraanstaande Columbia

    University in New York. Ze is lid van de National Academy of

    Sciences en in 2013 won ze de Distinguished Scientific

    Contribution Award van de A.P.A., de American Psychological

    Association. Deze prijs heeft ze gewonnen voor haar onderzoek

    naar mindsets.

    Het woord mindset is lastig in het Nederlands te vertalen. Wat

    het in dit verband ongeveer betekent, is een manier van denken,

    een persoonlijke overtuiging, over de ontwikkelbaarheid van

    menselijke eigenschappen en capaciteiten. Mensen kunnen zich

    bewust zijn van hun persoonlijke manier van denken hierover

    maar vaak zijn deze denkbeelden deels onbewust. Dweck kwam

  • De groeimindset: de overtuiging dat we progressie kunnen boeken 61

    erachter dat mensen soms een zogenaamde statische mindset

    hebben. Vanuit een statische mindset zien we capaciteiten

    grotendeels als vastliggend en dus niet of nauwelijks

    ontwikkelbaar. Het hebben van een statische mindset heeft

    gevolgen. In een statische mindset zijn we bezorgder over onze

    capaciteiten. We proberen geen fouten te maken en gaan

    moeilijke uitdagingen liever uit de weg uit angst dat andere

    mensen ons misschien als dom zouden kunnen gaan zien. Een

    statische mindset belemmert hierdoor ons leren. Soms hebben

    we een groeimindset. In een groeimindset zien we capaciteiten

    als ontwikkelbaar. We gaan graag uitdagingen aan en zien fouten

    als iets waar we van kunnen leren. Zoals verderop zal blijken,

    heeft een groeimindset in de meeste gevallen veel voordelen.

    Als je denkt dat Carol Dweck zelf altijd een groeimindset heeft

    gehad, heb je het mis. Ze groeide op in een uitgesproken statische

    mindset cultuur (Krakovsky, 2007). Ze zat als kind in een

    zogeheten IQ-klas. In haar klas werden kinderen door haar

    lerares, mevrouw Wilson, fysiek gerangschikt naar hun IQ score.

    De kinderen met de hoogste score zaten voor in de klas (Dweck

    zat op stoel 1 in rij 1), de kinderen met de laagste scores achterin.

    Had je een hoge score dan mocht je bovendien speciale taken

    uitvoeren zoals het bord uitvegen voor de juf en de vlag

    ophangen. Had je een lage score dan mocht je dat niet. IQ werd

    belangrijk gevonden en niet alleen gezien als een indicatie van je

    potentieel maar impliciet, zo denk je als je deze dingen hoort, ook

    van je waarde als persoon. Dweck ontdekte de groeimindset toen

    ze, als net afgestudeerd psycholoog, onderzoek ging doen naar

    hoe mensen met tegenslag en fouten omgingen. Haar aanleiding

    om dit onderzoek te gaan doen, was dat in die tijd aangeleerde

    hulpeloosheid (learned helplessness) bij dieren een populair

    onderzoeksonderwerp was.

    Voor we verder gaan met de groeimindset zal ik eerst kort

    uitleggen wat aangeleerde hulpeloosheid inhoudt. Martin

    Seligman (1972) deed experimenten waarbij hij twee dieren in

    aparte hokken herhaaldelijk elektrische schokken toediende. Het

    ene dier stelde hij in staat om de duur van de schok te bekorten

  • 62 KIEZEN VOOR PROGRESSIE

    door op een knop te drukken. Als dat dier dat deed, stopte niet

    alleen zijn eigen schok maar ook de schok van het andere dier in

    het andere hok. Dat andere dier had geen invloed op de duur van

    de schok. Dat andere dier had na verloop van tijd een slechtere

    gezondheid en verloor ook zijn vermogen om te leren. Het kreeg

    een aangeleerde hulpeloosheid. In een volgend experiment

    kregen beide dieren de mogelijkheid om een schok te beëindigen

    door over een afscheidinkje te springen. Het dier dat in het eerste

    experiment de duur van schokken had kunnen beïnvloeden,

    leerde snel hoe dat moest. Het andere dier was echter passief en

    probeerde niet eens aan de schok te ontkomen. Dweck wilde

    graag onderzoeken hoe mensen reageren in situaties waarin zij

    zich hulpeloos voelen. Hoe zouden zij hun fouten en falen

    interpreteren en hoe gemotiveerd zouden zij zijn om vol te

    houden?

    Ze begon haar onderzoek in 1972 en deed haar eerste publicatie

    in 1975, in een toonaangevend wetenschappelijk tijdschrift. Het

    werd een veelgeciteerd artikel. In dit artikel beschreef zij

    onderzoek dat zij had gedaan met jonge kinderen die door hun

    scholen waren aangemerkt als kinderen die extreem reageerden

    op falen (Dweck, 1975). Zij gaf deze kinderen een training die hun

    attributie beïnvloedde. Ik zal kort uitleggen wat attributie

    inhoudt. In de psychologie is ontdekt dat mensen voortdurend

    zoeken naar verklaringen en oorzaken voor gebeurtenissen in

    hun leven. Dit proces, dat attributie heet (Jones & Nisbett, 1971),

    vindt grotendeels onbewust plaats. Hoe mensen gebeurtenissen

    attribueren, heeft niet alleen invloed op hoe ze zichzelf zien maar

    ook op de keuzes die ze maken en daarmee op hoe zij zich

    ontwikkelen. Carol Dweck leerde de kinderen in haar onderzoek

    verantwoordelijkheid te nemen voor falen en om falen te

    attribueren als een gebrek aan inspanning. Een andere groep

    kinderen werd in een programma geplaatst waarin zij veel

    succeservaringen konden hebben om zo hun zelfachting (self-

    esteem) te vergroten. Velen in die tijd dachten namelijk dat het

    vergroten van de zelfachting van kinderen zou leiden tot betere

    resultaten. Dit onderzoek liet echter zien dat de procedure met de

  • De groeimindset: de overtuiging dat we progressie kunnen boeken 63

    succeservaringen niet goed werkte. Deze leidde zelfs tot verdere

    verslechtering na faalsituaties. De eerstgenoemde procedure,

    waarbij kinderen leerden om falen te interpreteren als een gebrek

    aan inspanning, werkte echter wel. De mindsettheorie was

    geboren.

    In de jaren die volgden, ontdekte Dweck samen met haar

    collega’s andere aspecten van de mindsettheorie. Zo begon zij te

    ontdekken dat hoe kinderen reageren op situaties van falen mede

    bepaald wordt door de feedback die zij krijgen van hun

    omgeving. Ze ontdekte dat soms subtiele feedback al een sterke

    invloed kan hebben op hoe kinderen situaties van falen

    interpreteren (Dweck, 1976). Ook begon ze te ontdekken dat er

    een verschil bestond tussen de soorten feedback die jongens en

    meisjes kregen. Meisjes bleken bij falen vaker dan jongens

    feedback te krijgen die suggereerde dat het falen te maken had

    met een gebrek aan capaciteiten (Dweck, 1978). Verder ontdekte

    ze dat verschillende mensen verschillende soorten doelen stellen.

    Mensen die geloven in de ontwikkelbaarheid van capaciteiten

    stellen vooral leerdoelen, mensen die niet geloven in de

    ontwikkelbaarheid van capaciteiten stellen vooral prestatiedoelen

    (hierover leg ik straks iets meer uit). Wat voor soort doelen

    mensen stelden, bleek invloed te hebben op de mate waarin zij

    uitdagingen aangingen en volhielden bij tegenslag (Elliott &

    Dweck, 1988). In het begin van de jaren negentig begon Dweck

    onderzoek te doen naar impliciete persoonlijkheidstheorieën

    (Erdly & Dweck, 1993). Ze noemde kinderen die geloofden dat

    persoonlijkheid een vastliggende kwaliteit is entiteitstheoretici

    (entity theorists). Dit is wat ze later een statische mindset is gaan

    noemen. Kinderen die geloofden dat persoonlijkheid

    ontwikkelbaar is, noemde ze incrementele theoretici

    (incremental theorists). Dit is wat ze later de groeimindset is

    gaan noemen. In 1998 deed zij een onderzoek dat zeer bekend is

    geworden en dat ik hieronder wat uitgebreider beschrijf.

    Dat het type IQ-klas als waar Dweck zelf in zat een statische

    mindset opwekt, is niet verbazend. Als je kinderen behandelt

    alsof ze allemaal vastliggende capaciteiten hebben en hen continu

  • 64 KIEZEN VOOR PROGRESSIE

    de boodschap geeft dat die capaciteiten heel belangrijk zijn, kan

    het bijna niet anders of je wekt een statische mindset op. Maar

    door onderzoek van Mueller & Dweck (1998) werd duidelijk dat

    ook veel subtielere boodschappen een statische mindset op

    kunnen wekken. Mueller en Dweck legden jonge kinderen een

    aantal eenvoudige puzzels voor om op te lossen. Nadat de

    kinderen dit succesvol hadden gedaan, kregen zij een

    compliment. De ene helft van de kinderen kreeg het compliment:

    “Wow, goed gedaan. Jij moet hier wel heel slim in zijn.” De

    andere helft kreeg het compliment: “Wow, goed gedaan. Jij moet

    hier wel heel goed je best voor hebben gedaan.” Het eerste type

    compliment kun je een eigenschapscompliment of een

    persoonscompliment noemen. Het is gericht op de

    veronderstelde eigenschap (slimheid). Het tweede type

    compliment kun je een inspanninsgscompliment of een

    procescompliment noemen. Het is gericht op het je best doen.

    Nadat de kinderen hun complimentje hadden ontvangen,

    kregen zij een tweede serie puzzels voorgelegd die veel moeilijker

    waren. Toen de kinderen hiermee klaar waren en zij hadden

    gemerkt dat de tweede puzzel veel moeizamer ging, werd hen

    gevraagd door de onderzoekers wat hun verklaring daarvoor was.

    Kinderen die een persoonscompliment hadden gekregen, waren

    meer geneigd om te antwoorden dat ze blijkbaar niet zo goed

    waren in dit soort puzzels. Kinderen die een procescompliment

    hadden gekregen, waren meer geneigd om te antwoorden dat

    deze puzzels moeilijker waren en dat ze meer hun best moesten

    doen. Ook werd aan de kinderen gevraagd wat voor volgende

    puzzel ze wilden doen, de eenvoudigere zoals aan het begin of de

    moeilijkere zoals in de tweede ronde. De meerderheid van de

    kinderen die geprezen waren voor hun intelligentie koos ervoor

    om een gemakkelijkere puzzel te doen. De meerderheid van de

    kinderen die geprezen waren voor hun inspanning koos voor de

    moeilijke puzzel. Na het persoonscompliment gingen deze

    kinderen dus uitdagingen uit de weg. Bovendien presteerden ze

    gemiddeld slechter op een volgende puzzel terwijl kinderen die

    het procescompliment hadden gekregen juist beter presteerden.

  • De groeimindset: de overtuiging dat we progressie kunnen boeken 65

    En, om het nog erger te maken, ook logen de kinderen die een

    persoonscompliment hadden gekregen vaker over hun prestaties

    dan kinderen die het procescompliment hadden gekregen.

    Dit onderzoek laat zien dat erg kleine en goed bedoelde dingen,

    zoals een complimentje over een eigenschap, een statische

    mindset kunnen opwekken1. Het lijkt zo fijn en goed om kinderen

    te vertellen hoe slim ze zijn en hoe goed ze ergens in zijn. En hoe

    vaak hebben we dat wel niet gedaan? Terwijl we dachten dat we

    iets goeds deden omdat dit hun zelfachting en motivatie zou

    versterken, gebeurde het omgekeerde. Hun zelfvertrouwen werd

    erdoor bedreigd doordat we onbewust een statische mindset in

    hen opriepen. Dit inzicht kunnen we benutten om na te denken

    over hoe we willen opvoeden, lesgeven en leidinggeven. Willen

    we mensen proberen op te peppen via persoonscomplimenten en

    daarbij het risico lopen een statische mindset in hen op te

    roepen? Of gunnen we hen een groeimindset?

    Wat is een groeimindset niet?

    Tot zover klinkt een groeimindset misschien aantrekkelijk. Maar

    misschien klinkt hij ook wel te mooi om waar te zijn. Laten we

    daarom, voordat we verder gaan, even goed kijken naar wat een

    groeimindset nu wel is en wat hij niet is. Kort gezegd betekent

    een groeimindset dat je je capaciteiten kunt verbeteren en je

    eigenschappen kunt veranderen door je effectief in te spannen.

    Het is niet zo dat mensen simpelweg of een groeimindset of een

    statische mindset hebben. Mindset is niet als een schakelaar met

    slechts twee standen: statisch of groei. In plaats daarvan zijn er

    allerlei gradaties. Je kunt dus beter denken aan een continuüm

    dan aan een schakelaar. Bovendien kan je mindset steeds

    onderhevig zijn aan fluctuaties. Invloeden vanuit onze omgeving

    werken namelijk steeds in op hoe we denken over de

    ontwikkelbaarheid van onze eigenschappen en capaciteiten.

    Daarnaast is het nog eens zo dat we vaak verschillende mindsets

    1 Vergelijkbare bevindingen werden gevonden in Henderlong Corpus & Lepper (2007)

  • 66 KIEZEN VOOR PROGRESSIE

    hebben ten aanzien van verschillende onderwerpen. Het kan zijn

    dat we geloven dat we de ene capaciteit goed kunnen ontwikkelen

    maar dat we de andere capaciteit niet veel kunnen verbeteren.

    De verbeteringen en ontwikkelingen die je kunt bereiken met

    een groeimindset zijn niet onbegrensd. De groeimindset is niet

    het geloof dat iedereen alles kan bereiken als hij maar zijn best

    doet. Als mensen zijn we allen beperkt in allerlei opzichten. We

    kunnen niet zonder hulpmiddelen vliegen en ook met een

    groeimindset kunnen we dat niet leren. Ook betekent een

    groeimindset niet dat we veroudering kunnen voorkomen. We

    worden allemaal ouder en sterven uiteindelijk, ook al hebben we

    nog zo’n prachtige groeimindset. Een groeimindset kan ons wel

    helpen om langer vitaal te blijven maar niet om veroudering

    uiteindelijk te voorkomen. Ook worden onze groeimogelijkheden

    met het ouder worden langzaam maar zeker beperkter. Een

    vijftigjarige kan wel beter worden in voetballen maar het

    Nederlands elftal halen, zit er niet meer in, hoe effectief en

    volhardend hij ook oefent. Ook als individuen zijn we beperkt in

    bepaalde unieke opzichten. De groeimindset betekent

    bijvoorbeeld niet dat je als kleurenblinde goed kunt worden in

    het onderscheiden van kleuren als je maar goed je best doet om

    ze te leren onderscheiden.

    Wat een groeimindset ook niet is, is een plichtmatig of

    obsessief bezig zijn met leren en verbeteren. Een groeimindset

    zegt dat je beter kunt worden als je je inspant, niet dat je beter

    moet worden. Een groeimindset zegt dus niet dat iedereen de top

    moet halen of dat iedereen overal goed in moet proberen te

    worden. Ook al heb je een groeimindset, dan kies je er tegelijk

    onvermijdelijk ook voor om in zeer veel dingen niet beter te

    worden. Niemand kan bijvoorbeeld alle sporten beoefenen en alle

    muziekinstrumenten bespelen. Een groeimindset gaat prima

    samen met het maken van keuzes en vereist dit zelfs. Maar er is

    een essentieel verschil tussen niet gaan tennissen omdat je tot je

    spijt gelooft dat je daar toch nooit goed (of in ieder geval beter) in

    kunt worden of niet gaan tennissen omdat je andere dingen

    interessanter of belangrijker vindt om je in te bekwamen.

  • De groeimindset: de overtuiging dat we progressie kunnen boeken 67

    Leerdoelen versus prestatiedoelen

    Nu duidelijk is wat een groeimindset wel en niet inhoudt, kunnen

    we iets dieper ingaan op de oorzaken en effecten ervan. Om te

    beginnen is gebleken, zoals ik eerder al noemde, dat mensen met

    een groeimindset en mensen met een statische mindset geneigd

    zijn verschillende soorten doelen te stellen. Mensen met een

    groeimindset zijn meer geneigd leerdoelen te stellen terwijl

    mensen met een statische mindset meer geneigd zijn om

    prestatiedoelen te stellen. Grant & Dweck (2003) deden

    onderzoek naar wat voor verschillende doelen mensen stellen en

    wat de verschillende effecten van die doelen zijn. In hun

    onderzoek ontdekten zij vier soorten doelen: (1) leerdoelen:

    doelen gericht op het verkrijgen van nieuwe kennis en

    vaardigheden, (2) resultaatsdoelen: doelen gericht op het halen

    van hoge cijfers, (3) prestatiedoelen: doelen gericht op het tonen

    van de eigen capaciteiten en bekwaamheden en (4) normatieve

    doelen: doelen die gericht zijn op goed presteren in vergelijking

    met anderen. In een eerste studie namen de onderzoekers bij 92

    deelnemers vragenlijsten af om te bepalen in welke mate zij

    welke typen doelen hadden. Vervolgens lieten ze hen

    hypothetische faalscenario’s lezen en vroegen zij hen zich voor te

    stellen dat dit scenario over hen ging. Daarna moesten zij in

    vragenlijsten aangeven hoe zij zouden reageren. Deelnemers met

    verschillende soorten doelen antwoordden verschillend op deze

    vragen. In een tweede studie onderzochten de onderzoekers de

    effecten van verschillende soorten doelen in een echte

    praktijksetting. Studenten werden tijdens een semester gevolgd

    bij een moeilijk vak. Hierdoor was het mogelijk om de effecten

    van tegenslag en falen bij verschillende doelen in kaart te

    brengen. De resultaten van deze twee studies wezen dezelfde kant

    op: leerdoelen hadden veel positieve effecten, prestatiedoelen

    hadden overwegend negatieve effecten en resultaatsdoelen en

    normatieve doelen hadden enkele licht negatieve effecten. Hoe

    zien de verschillende effecten van leerdoelen en prestatiedoelen

    er precies uit? Laten we beginnen met de effecten van

  • 68 KIEZEN VOOR PROGRESSIE

    prestatiedoelen. Prestatiedoelen kunnen veel motivatie opleveren

    in normale omstandigheden, als de betreffende leerling de stof

    goed snapt en goede resultaten behaalt. Maar ze blijken grote

    nadelen te hebben in uitdagende omstandigheden en bij falen en

    tegenslag. In die situaties is er vaak een verlaagde intrinsieke

    motivatie en een verlies aan zelfwaardering. Het begrip

    intrinsieke motivatie komt verderop in dit boek uitgebreid aan de

    orde. Wat er kort gezegd mee bedoeld wordt, is dat we de

    activiteit die we doen, doen omdat we hem leuk en interessant

    vinden. Tevens denken leerlingen met prestatiedoelen in

    uitdagende omstandigheden negatiever over de eigen

    capaciteiten en houden zij minder goed vol. Leerlingen met

    leerdoelen vinden de lesstof over het algemeen interessanter en

    leren op een dieper niveau. Bij uitdaging en tegenslag blijven ze

    de stof interessant vinden en houden ze beter vol. Ze

    interpreteren tegenslag op een constructieve manier en zoeken

    naar groei. Ze plannen beter en halen na verloop van tijd hogere

    cijfers.

    Positieve effecten van mindsetinterventies

    Een vak dat bij uitstek moeilijk wordt gevonden door veel

    leerlingen die naar de middelbare school gaan, is wiskunde. Veel

    mensen denken over wiskunde vanuit een statische mindset.

    Leerlingen zouden wel of niet beschikken over een

    wiskundeknobbel. Als je die niet hebt, heb je pech. Omdat

    wiskunde een moeilijk vak is, worstelen veel leerlingen ermee.

    Hoe docenten met dit worstelen omgaan, is van groot belang.

    Sommige docenten proberen met de beste bedoelingen deze

    leerlingen te troosten door opmerkingen te maken als: “Tja, niet

    iedereen kan natuurlijk goed zijn in wiskunde. Jij hebt vast

    andere dingen waar je weer goed in bent...” Onderzoek van

    Rattan et al. (2012) heeft laten zien dat deze troost, hoewel vast

    en zeker goedbedoeld, een statische mindset opwekt bij deze

    leerlingen. Leerlingen die dit soort ‘troost’ ontvangen, zetten

    vervolgens minder door en blijken vaak te denken dat de docent

    lage verwachtingen van hen heeft. Een andere manier van

  • De groeimindset: de overtuiging dat we progressie kunnen boeken 69

    omgaan met leerlingen in de wiskundeles, die hieronder aan bod

    komt, werkt beter.

    Blackwell et al. (2007) deden een onderzoek dat verder inzicht

    gaf in wat de consequenties van mindsets kunnen zijn. De

    onderzoekers volgden 373 leerlingen twee jaar lang in de

    wiskundeles. Eerst namen zij vragenlijsten af om erachter te

    komen wat de mindset van de leerlingen was met betrekking tot

    wiskunde. Vervolgens monitorden zij hun wiskundecijfers

    gedurende de volgende twee schooljaren. Een belangrijk gegeven

    in het onderzoek was dat in die twee jaren de wiskundestof veel

    moeilijker werd. Voor het onderzoek was dit belangrijk want het

    effect van mindsets wordt vaak pas goed duidelijk als de lesstof of

    de taken die iemand moet doen, moeilijk worden. Aan het begin

    van de tweejaarsperiode waren de prestaties van de leerlingen

    gelijk. Tegen het einde van de herfst begonnen de prestaties van

    de twee groepen echter uiteen te lopen en dat proces ging

    gedurende de twee jaar door zoals in de onderstaande figuur te

    zien is.

    Uit dit onderzoek en uit andere onderzoeken die werden

    gedaan in deze tijd kwamen nog andere interessante dingen naar

    boven. Leerlingen met een groeimindset bleken meer te geloven

    in de kracht van inspanning dan leerlingen met een statische

    mindset. Bovendien reageerden zij effectiever op tegenslag (door

  • 70 KIEZEN VOOR PROGRESSIE

    meer inspanning en andere leerstrategieën) dan leerlingen met

    statische mindsets (die meer negatieve strategieën gingen

    gebruiken bij tegenslag, zoals spieken, smoesjes en afhaken). In

    een ander onderzoek (Nussbaum & Dweck, 2008) kwam naar

    voren dat kinderen met een statische mindset, nadat zij in een

    taak hadden gefaald, zichzelf gingen vergelijken met iemand die

    het (nog) slechter had gedaan. Dit hadden zij nodig zodat zij zich

    nog een beetje goed konden voelen over zichzelf. Verbaast dit je?

    Misschien ben je dan nog verbaasder als je hoort over het begrip

    zelfhandicappen (Ommundsen, 2001). Dit is het jezelf

    belemmeren bij het leveren van een prestatie, bijvoorbeeld door

    je niet voor te bereiden, te laat beginnen of niet echt je best doen

    op een taak. Mensen met een statische mindset blijken dit soms

    te doen. De reden is dat ze dan een eventueel falen kunnen wijten

    aan deze belemmeringen al hebben ze die zelf gecreëerd. Ze

    hoeven hun falen dan tenminste niet toe te schrijven aan een

    gebrek aan capaciteiten. In een tweede studie gaven Blackwell et

    al. (2007) een workshop aan leerlingen met een statische

    mindset waarin zij hen leerden over hoe het brein werkt op een

    manier die een beetje lijkt op een spier die sterker wordt door

    hem te oefenen. Ze leerden hen dat, wanneer mensen zichzelf

    uitdagen, in het brein nieuwe verbindingen ontstaan. Ook

    leerden zij leerlingen hoe zij deze informatie konden vertalen

    naar de wiskundeles. Een controlegroep kreeg niet deze

    informatie maar wel informatie over effectieve

    studievaardigheden. De prestaties van de controlegroep (waarvan

    de mindset niet veranderde) bleven dalen terwijl de prestaties

    van de leerlingen die een groeimindset hadden aangeleerd,

    stegen (zie de figuur op de volgende pagina).

    Dweck en haar collega’s zijn niet bepaald stil blijven zitten toen

    zij al deze ontdekkingen deden. Eén van de dingen die zij deden,

    was het geven van workshops in scholen om kinderen een

    groeimindset aan te leren. Het bleek al snel dat deze workshops

    werkten. Binnen relatief korte tijd slaagden de workshopleiders

    erin om groeimindsets op te wekken bij de meerderheid van de

    leerlingen.

  • De groeimindset: de overtuiging dat we progressie kunnen boeken 71

    Een spannende vraag was wat het effect zou zijn van dit soort

    workshops op scholen in achterstandswijken.Dit is een

    belangrijke vraag want in Amerika zijn er, net als in veel andere

    landen, bepaalde groepen leerlingen die al lange tijd structureel

    onderpresteren. Men spreekt in dit verband over een

    achievement gap (prestatiekloof). Deze achterstanden zijn

    bijvoorbeeld te vinden op scholen in bepaalde wijken in de grote

    steden en bij scholen in reservaten van Native Americans. De

    genoemde achterstanden zijn zo groot en ze bestaan al zo lang

    dat velen de hoop hebben verloren dat er iets aan te doen valt.

    Maar verschillende groeimindsetworkshops blijken redenen voor

    hoop te geven. In een recente TED presentatie gaf Dweck

    daarvan enkele voorbeelden2. Een bepaalde kleuterschool in

    Harlem was een voorbeeld van zo’n achterstandsschool. Bij

    aankomst op die school konden veel kinderen, in de woorden van

    Dweck, nog geen potlood vasthouden. Een groeimindset-

    workshop veranderde de houding van de kinderen in die mate

    dat zij later in het 95e percentiel scoorden op een nationale

    prestatietest. Op een andere school, in de Bronx, slaagden groep

    4 leerlingen erin om, via een groeimindsetworkshop, een fikse

    2 Dweck, C. S. (2014). The power of believing that you can change. TED: https://www.ted.com/talks/carol_dweck_the_power_of_believing_that_you_can_improve.

  • 72 KIEZEN VOOR PROGRESSIE

    achterstand in wiskunde om te buigen naar een nummer 1 positie

    op de wiskundetoets van de staat New York. Een laatste

    voorbeeld is een klas van leerlingen uit een Native-American

    reservaat in Seattle. Aan het begin van de periode bevond deze

    klas zit helemaal onderaan wat betreft hun scores op

    prestatietoetsen van hun district. Aan het einde van de periode,

    na anderhalf jaar, bevonden zij zich aan de top en scoorden zij

    hoger dan leerlingen uit de rijke buurten. Niet dat het daar per se

    om te doen was –leren is geen wedstrijd– maar het laat wel het

    potentieel van de groeimindset zien. Alle leerlingen kunnen baat

    hebben bij het aanleren van een groeimindset. Maar dit geldt

    bovenal voor kinderen die te maken hebben met achterstanden of

    die tegen vooroordelen aanlopen.

    Naast deze voorbeelden uit de praktijk zijn er ook vele

    wetenschappelijke studies uitgevoerd. Hier zijn enkele

    voorbeelden. Een eerste voorbeeld is een onderzoek dat

    uitgevoerd werd door Yeager et al. (2013) . In dit onderzoek

    waaraan 1594 middelbare scholieren meededen, verhoogde een

    30 minuten durende online mindsetinterventie bestaande uit een

    eenvoudige presentatie, de mate waarin onderpresterende

    leerlingen (de 33% laagst scorende) goede cijfers behaalden in

    verschillende vakken. Over een heel semester haalden leerlingen

    die meededen aan de online mindset interventie 14% hogere

    scores dan leerlingen in de controlegroep.

    Een ander voorbeeld van de effectiviteit van mindset-

    interventies voor het verbeteren van leerprestaties is een

    onderzoek van Paunesku (2013) bij de Khan Academy. Voor wie

    nog niet bekend is met Khan Academy zal ik kort uitleggen wat

    het is en hoe het werkt. In 2006 richtte Sal Khan, een Amerikaan

    van Bengaalse afkomst, die gestudeerd had aan MIT en Harvard,

    Khan Academy op, een gratis en non-profit online

    onderwijsplatform. Voorheen was hij werkzaam geweest als

    hedge-fund analist. Maar nadat hij voor zijn nichtje

    instructievideo’s had gemaakt om haar te helpen bij haar

    wiskundelessen, ging hij zich volledig richten op het maken van

    dit soort video’s. Anderen ontdekten zijn video’s al snel, Khan

  • De groeimindset: de overtuiging dat we progressie kunnen boeken 73

    kreeg de smaak te pakken en ontwikkelde niet alleen steeds meer

    video’s maar ook een vernuftig onderwijsysteem op zijn website.

    Inmiddels is Khan Academy een indrukwekkende en

    omvangrijke website met duizenden video’s over een toenemend

    aantal vakken. Tot zover mijn uitleg over Khan Academy. Terug

    naar het onderzoek van Paunesku. Hij wilde de effecten van korte

    aanmoedigingen op leren onderzoeken en zette een experiment

    op met 265.082 studenten die wiskunde leerden op de Khan

    Academy website. Hij plaatste korte aanmoedigende

    boodschappen die een groeimindset opwekten boven de

    wiskundeopgaven. Voorbeelden van zulke aanmoedigingen

    waren: “Onthoud goed, hoe meer je oefent, hoe slimmer je

    wordt!” en “Als je een fout maakt, dan is dat een kans om

    slimmer te worden!” Het onderzoek had ook drie

    controlecondities. In één controleconditie werden standaard

    aanmoedigingsboodschappen gepresenteerd zoals “Sommige van

    deze problemen zijn moeilijk. Doe je best!”. In een andere

    controleconditie werden wetenschappelijke stellingen

    gepresenteerd die niets met de groeimindset te maken hadden

    zoals: “Wist je dit? Het brein van een olifant is 7/2 keer zo zwaar

    als een menselijk brein.” Ten slotte was er ook nog een

    controleconditie waarin geen boodschap boven de opgaven werd

    gepresenteerd. De groeimindset-aanmoedigingsgroep bereikte

    bekwaamheden op een niveau dat 2,9% hoger lag dan in de geen-

    boodschap-conditie. Geen van de andere twee controlecondities

    (standaard-aanmoedigingen en wetenschappelijke stellingen)

    had een significant effect op het leren van de studenten.

    Paunesku zegt over deze resultaten: “Dat deze korte interventie

    effectief was zelfs in een enorme, heterogene steekproef

    suggereert dat haar effect extreem robuust is en praktische

    implicaties heeft. Hoewel de absolute omvang van de toename

    klein lijkt (3%), is deze praktisch relevant gegeven dat de

    interventie gemakkelijk kan worden geïmplementeerd in

    uiteenlopende leercontexten.” Khan Academy gaat door met het

    onderzoeken en ontwikkelen van mindsets.

  • 74 KIEZEN VOOR PROGRESSIE

    Een volgend voorbeeld onderstreept hoe belangrijk het

    aanleren van een groeimindset is voor kinderen die te maken

    hebben met stereotypering. Onderzoekers Cvencek et al. (2015)

    van de universiteit van Washington kwamen er in een onderzoek

    bij 299 basisschoolleerlingen uit Singapore achter dat deze jonge

    kinderen vaak al onbewuste gedachten hebben over of zij wel of

    niet een ‘wiskundepersoon’ zijn. Om de zelfovertuigingen van de

    leerlingen zichtbaar te maken, namen zij een test af om

    seksestereotypen over wiskunde te meten en een impliciete

    associatietest (IAT) om verborgen zelfovertuigingen zichtbaar te

    maken over verschillende onderwerpen. Ook maten zij bewuste

    (expliciete) zelfovertuigingen door leerlingen naar tekeningen

    met daarop jongens en meisjes te laten kijken en te vragen hoe

    leuk deze getekende figuren wiskunde zouden vinden. Uit het

    onderzoek kwam naar voren dat impliciete, onbewuste,

    zelfovertuigingen correleerden met wiskundeprestaties.

    Impliciete zelfovertuigingen kunnen mede bepaald zijn door

    stereotypen die leven in een bepaalde cultuur en kinderen

    kunnen ze al op jonge leeftijd hebben. Ze zijn moeilijk te

    herkennen omdat het kind zich er zelf niet van bewust is. En ze

    zijn belangrijk omdat ze het presteren van kinderen beïnvloeden.

    Dit onderzoek gaat over wiskunde maar de bevindingen ervan

    beperken zich niet tot wiskunde. Impliciete zelfovertuigingen

    kunnen betrekking hebben op allerlei onderwerpen. Zo kunnen

    kinderen ook al op jonge leeftijd de impliciete zelfovertuiging

    hebben dat ze ‘niet slim’ zijn. Een dergelijke overtuiging kan

    natuurlijk gevoed zijn door in de cultuur levende stereotypen

    over mannen en vrouwen of over mensen van verschillende

    huidskleur. Het lijkt me verstandig om kinderen al op jonge

    leeftijd bloot te stellen aan het idee van de groeimindset dat zegt

    dat iedereen zich kan ontwikkelen. Ook het confronteren van

    leerlingen in gestereotypeerde groepen met positieve rolmodellen

    kan helpen.

    De effectiviteit van een groeimindset werd ook bevestigd in een

    meta-analyse waarbij 113 steekproeven werden samengevoegd

    waardoor een steekproefgrootte van 28.217 deelnemers ontstond

  • De groeimindset: de overtuiging dat we progressie kunnen boeken 75

    (Burnette et al., 2013). Deze meta-analyse liet zien dat mindsets

    er toe doen. Kortgezegd was het resultaat: een groeimindset

    voorspelt een goede zelfregulatie wat goede prestaties voorspelt.

    Iets uitgebreider beschreven: een groeimindset (in tegenstelling

    tot een statische mindset) voorspelt: (1) wat voor doelen je stelt

    (leerdoelen in plaats van prestatiedoelen), (2) doelgericht

    handelen en (3) het monitoren van doelen.

    Hoe stimuleer je een groeimindset?

    Er zijn verschillende manieren om bij andere mensen een

    groeimindset op te wekken. Ik zal er enkele beschrijven3.

    Wanneer mensen de voordelen van een groeimindset beginnen te

    begrijpen en ervaren, raken ze vaak ook geïnteresseerd in hoe ze

    een groeimindset bij anderen kunnen opwekken. Dit geldt in het

    bijzonder voor mensen in begeleidende rollen zoals ouders,

    docenten en leidinggevenden. Er zijn veel manieren waarop je de

    mindset van andere mensen kunt beïnvloeden. Sommige van die

    manieren zijn direct, andere zijn meer indirect. Met directe

    beïnvloedingswijzen bedoel ik gedrag waarbij je iets beweert of

    uitlegt. Met indirecte beïnvloedingswijzen bedoel ik gedrag

    waarbij je niet iets beweert of uitlegt maar toch een beïnvloedend

    effect hebt. Ik zal enkele voorbeelden geven.

    Bij directe beïnvloeding kun je onder andere denken aan

    informeren, normaliseren en het geven van procescomplimenten.

    Met informeren bedoel ik in de meest brede zin het geven van

    informatie over alles wat relevant is voor een groeimindset. Zo

    kun je vertellen wat de groeimindset inhoudt en wat de voordelen

    ervan zijn. Ook kun je filmpjes over de groeimindset laten zien

    (op Youtube staan er vele). Nog een manier om te informeren is

    resultaten van onderzoek delen (bijvoorbeeld over de

    ontdekkingen op het gebied van de neuroplasticiteit, de

    ontwikkelbaarheid van het brein waarover ik in het volgende

    3 Er zijn diverse andere recente publicaties beschikbaar waarin je ook kunt lezen over dit onderwerp zoals Ontwikkel je mindset (Schlundt Bodien, 2014), Hersenvitaminen (Schlundt Bodien, 2015) en Progressiegericht werken (Visser, 2013).

  • 76 KIEZEN VOOR PROGRESSIE

    hoofdstuk iets meer schrijf). Normaliseren is vooral relevant

    wanneer mensen vertellen dat ze iets moeilijk vinden en twijfelen

    of ze wel progressie kunnen boeken. Normaliseren betekent in dit

    verband dat je erkent dat het moeilijk is en dat het dus normaal is

    wat de andere persoon beleeft. Als een leerling bijvoorbeeld zegt:

    “Ik snap niets van die sommen! Dit gaat me nooit lukken”, kan de

    docent normaliseren door te zeggen: “Het is normaal dat je dit

    moeilijk vindt. Dit is inderdaad één van de moeilijke onderdelen

    van dit vak.” Door dit te doen zal de leerling minder snel denken:

    “Ik ben er blijkbaar te dom voor” en in plaats daarvan denken:

    “Het is blijkbaar normaal dat ik dit moeilijk vind.” Vervolgens

    kan de docent een positieve verwachting scheppen door te

    zeggen: “Als je hier wat extra tijd in stopt, kom je vast verder.”

    Procescomplimenten zijn complimenten die niet over de persoon

    of de eigenschappen van de persoon gaan maar over wat die

    persoon heeft gedaan. Een typerend procescompliment is: “Ik

    vind het goed hoe hard je hieraan gewerkt hebt.”

    Indirecte beïnvloedingswijzen werken subtieler maar niet

    minder goed. Misschien wel de meest krachtige vorm van

    indirecte beïnvloeding is het voorbeeld dat je zelf geeft. Als jij als

    ouder zelf een groeimindset ‘voorleeft’, bijvoorbeeld door een

    studie te gaan volgen of een muziekinstrument te gaan bespelen,

    maak je de kans groter dat je kind ook een groeimindset

    ontwikkelt. Een manager die een groeimindset laat zien,

    inspireert medewerkers om hetzelfde te doen. Hiermee zeg ik

    natuurlijk niet dat je alleen een groeimindset moet ontwikkelen

    om anderen te beïnvloeden; je doet dit zeker ook, en in de eerste

    plaats, voor jezelf. Een tweede categorie van indirecte

    beïnvloedingswijzen is vragen stellen. Ik licht er drie voorbeelden

    uit. Een eerste voorbeeld van vragen die een groeimindset

    kunnen opwekken, zijn vragen over het proces waar de andere

    persoon mee bezig is, laten we ze procesvragen noemen. Als een

    kind bijvoorbeeld een tekening aan het maken is dan hoef je je

    reactie niet te beperken tot: “Wat een mooie tekening zeg!” Door

    vragen te stellen over wat het kind aan het tekenen is, verleg je de

    aandacht van het kind van de prestatie (is de tekening mooi of

  • De groeimindset: de overtuiging dat we progressie kunnen boeken 77

    niet?) naar het proces (wat ben ik aan uitproberen?). Je kunt

    natuurlijk allerlei vragen stellen, zoals: Vind je het leuk om te

    tekenen? Kun je iets vertellen over je tekening? Is de tekening al

    af of ga je er nog iets bij tekenen? Wat ga je straks tekenen? Ga je

    iets nieuws proberen te tekenen? Etcetera. Een tweede soort

    vragen dat een groeimindset kan opwekken, zijn vragen naar

    eerdere successen. Als iemand vastloopt in een leerproces en het

    gevoel heeft niet verder te kunnen, kun je vragen stellen zoals:

    Wanneer is het je al eens eerder gelukt om iets vergelijkbaars

    voor elkaar te krijgen? of: Wanneer is het je al eens eerder gelukt

    om iets moeilijks te leren? Hoe pakte je dat toen aan? Wat werkte

    er goed? Een derde voorbeeld van vragen, zijn vragen naar

    gewenste progressie. Een voorbeeld van zo’n vraag kan zijn:

    Waaraan zul je merken dat je er over een tijdje al iets beter in

    bent geworden? Wanneer mensen over dit soort vragen beginnen

    na te denken, neemt hun vertrouwen in het algemeen toe dat

    verbetering mogelijk is. Het schema op de volgende pagina vat

    oorzaken en effecten van mindsets samen.

    De relevantie van mindset voor werk

    Het is niet zo dat het onderwerp mindset alleen relevant is voor

    onderwijs of voor jeugd. Eerder hebben Peter Heslin en zijn

    collega’s al onderzoeken uitgevoerd waaruit bleek dat mindset

    ook relevant is voor leidinggevenden. Via een korte workshop

    bleken zij in staat bij managers een groeiminset op te wekken die

    ook lang na de workshop nog intact bleef. Deze managers werden

    hierdoor betere managers. Ze stonden meer open voor feedback,

    ze kregen meer oog voor de ontwikkeling van medewerkers en

    werden ook meer bereid om medewerkers te begeleiden in hun

    ontwikkeling (Heslin et al., 2005; Heslin & VandeWalle, 2009).

    Het zal je niet verbazen dat niet alleen leidinggevenden baat

    kunnen hebben bij een groeimindset maar ook medewerkers.

    Ook hier is al enig onderzoek naar gedaan. In een artikel dat ik

    samen met Annabel van der Linden en Roelien van der Woude

    schreef (Visser et al., 2014), wordt een onderzoek beschreven dat

    wij uitvoerden in een grote organisatie in de financiële sector.

  • 78 KIEZEN VOOR PROGRESSIE

  • De groeimindset: de overtuiging dat we progressie kunnen boeken 79

    Wij wilden in dit onderzoek verkennen wat de relatie was

    tussen een groeimindset en de bevlogenheid van medewerkers.

    Wij vermoedden dat medewerkers met een groeimindset meer

    bevlogen hun werk doen. Bevlogenheid (in de Engelstalige

    literatuur – mooier - aangeduid als work engagement) is in de

    laatste jaren een populair onderwerp in de psychologie

    geworden. Bevlogenheid is een gemoedstoestand van voldoening

    in het werk, die gekenmerkt wordt door vitaliteit, toewijding en

    absorptie (Schaufeli & Bakker, 2004). Bij vitaliteit kun je denken

    aan een hoge mate van energie, inspanning, volharding en

    veerkracht; bij toewijding aan betrokkenheid, een gevoel van

    betekenis, enthousiasme, inspiratie, trots en uitdaging; en bij

    absorptie aan een hoge mate van concentratie, een diepe

    belangstelling voor het werk, het gevoel dat de tijd snel gaat en

    het moeilijk vinden om je los te maken van het werk.

    Bevlogenheid in je werk heeft veel voordelen zowel voor

    individuen als voor organisaties. Bevlogen medewerkers zijn

    gemiddeld creatiever, behulpzamer, aangepaster, gezonder en

    tevredener in hun werk. De onderzoeksliteratuur heeft al vrij veel

    inzicht gegeven in factoren die bevlogenheid vergroten. Je kunt

    dan denken aan contextuele factoren, zoals sociale steun,

    autonomie-ondersteuning, leermogelijkheden, feedback en

    begeleiding. Daarnaast spelen persoonlijke factoren een rol zoals

    hoe uitgerust medewerkers naar het werk gaan, hoe goed zij

    kunnen herstellen van stress en dergelijke. Mindset als

    persoonlijke factor was nog niet onderzocht.

    En zo komen we terug bij ons onderzoek. Wij

    namen vragenlijsten af bij 497 medewerkers en 50

    leidinggevenden waarin wij de volgende begrippen maten: (1)

    mindset: de mate waarin de respondenten geloven dat

    persoonlijke eigenschappen en kwaliteiten ontwikkelbaar zijn,

    (2) bevlogenheid: de mate waarin de respondenten bevlogenheid

    in hun werk ervaren, (3) taakuitdaging: de mate waarin de

    respondenten hun dagelijks werk als uitdagend ervaren en (4)

    beleefde ondersteuning in ontwikkeling: de mate waarin

  • 80 KIEZEN VOOR PROGRESSIE

    respondenten de beleving hebben dat zij in hun ontwikkeling

    ondersteund worden door hun leidinggevende. Daarnaast namen

    wij in het onderzoek gegevens over het functioneren van de

    respondenten mee, gebaseerd op het laatste beoordelingsgesprek

    met de direct-leidinggevende. Wij vonden een samenhang tussen

    mindset en bevlogenheid, zoals wij verwachtten. Hoe meer

    respondenten een groeimindset hadden, des te groter was hun

    bevlogenheid (waarbij tevens rekening is gehouden met leeftijd,

    jaren in dienst bij de organisatie en jaren in de huidige functie).

    De steun die medewerkers van de leidinggevende ervoeren in de

    ontwikkeling en de ervaren taakuitdaging droegen tevens bij aan

    de bevlogenheid van medewerkers. Verder vonden wij, zoals ook

    in ander onderzoek vaak is gevonden, dat bevlogenheid positief

    samenhing met functioneren. Wat wij verwachtten werd dus

    bevestigd: mindset correleert met bevlogenheid en bevlogenheid

    correleert met functioneren. Dit was een correlationeel

    onderzoek dus we kunnen niet zeggen dat hiermee bewezen is dat

    een groeimindset bevlogenheid opwekt. Ik durf wel een gokje te

    wagen dat later onderzoek dit overigens wel zal uitwijzen.

    Misschien kun je je wel voorstellen dat de groeimindset ook

    relevant is voor het oplossen van conflicten. Er is onderzoek

    gedaan dat dat inderdaad uitwijst. Mensen in een groeimindset

    vinden het bijvoorbeeld gemakkelijker om hun ontevredenheid

    onder woorden te brengen in een conflictsituatie omdat ze meer

    geloven in de oplosbaarheid van conflicten (Kammrath & Dweck,

    2009). Ander onderzoek heeft laten zien dat adolescenten die een

    groeimindset aangeleerd krijgen daardoor minder agressief

    worden (Yeager et al., 2013). Uit weer ander onderzoek blijkt dat

    kinderen met een groeimindset hun fouten eerder toegeven

    (Schumann & Dweck, 2014). Nog ander onderzoek laat zien dat

    een training waarbij kinderen aangeleerd kregen om mensen niet

    te zien als leden van een categorie maar als individuen die ergens

    op een continuüm vallen, ertoe leidt dat ze andere mensen

    minder snel stereotyperen (Master et al., 2012). In aanvulling

    hierop is er ook onderzoek dat Dweck en haar collega’s hebben

    uitgevoerd bij Israëliërs en Palestijnen. Zij leerden hen een

  • De groeimindset: de overtuiging dat we progressie kunnen boeken 81

    groeimindset aan en ontdekten dat dit ertoe leidde dat zij hun

    mening veranderden over leden van de andere groep en een

    grotere bereidheid kregen om compromissen te sluiten (Halperin

    et al., 2011; 2012).

    Zoals blijkt uit wat we hierboven hebben behandeld, is het

    werk van Carol Dweck en haar inmiddels grote kring van

    collega’s, krachtig en bruikbaar zowel voor kinderen als

    volwassenen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het behoorlijk

    bekend en populair aan het worden is. En als dingen bekend en

    populair worden, komt er natuurlijk ook kritiek. Alfie Kohn

    (2015), schrijver van enkele boeken over opvoeden, onderwijs en

    management suggereert dat het stimuleren van een groeimindset

    individuen impliciet de boodschap geeft dat we de condities waar

    we mee geconfronteerd worden gewoon maar moeten leren

    accepteren en ons eraan moeten aanpassen. We zouden ze

    moeten zien als uitdagingen die we moeten overwinnen, in plaats

    van ze te veranderen. Dit klopt volgens mij niet. Het verschil

    tussen een statische mindset en een groeimindset is het

    belangrijkst en best zichtbaar wanneer individuen in situaties

    zitten waarin ze geconfronteerd worden met dingen die ze

    moeilijk vinden. Wanneer leerlingen in een klas dingen doen

    waarin ze al bekwaam zijn, zullen kinderen met een statische

    mindset en een groeimindset zich niet of nauwelijks verschillend

    voelen en ze zullen ook nauwelijks verschillend presteren.

    Wanneer er echter moeilijke nieuwe stof wordt behandeld, ga je

    het verschil zien. Dan wordt mindset vooral belangrijk. Bij

    kinderen met een meer statische mindset wekt deze situatie meer

    angst en vermijdingsgedrag op. Kinderen met een groeimindset

    worden actiever en realiseren zich dat ze goed hun best moeten

    doen om deze moeilijke stof te gaan beheersen. Waar Kohn gelijk

    in heeft, is dat de mindsetliteratuur een sleutel ziet in de manier

    van denken en doen van de individuele leerling in het

    overwinnen van moeilijkheden. Maar het lijkt er helaas op alsof

    hij de klok heeft horen luiden zonder te weten waar de klepel

    hangt. De groeimindset stelt beslist niet dat we iedere

  • 82 KIEZEN VOOR PROGRESSIE

    moeilijkheid die op ons afkomt kritiekloos moeten accepteren.

    Het bevorderen van een groeimindset belemmert je op geen

    enkele manier om tegelijk te werken aan onderwijsverbetering.

    In tegendeel, stel ik, onderwijsverbetering tot stand brengen,

    vergt op zich al een groeimindset. Maar belangrijker nog, hoe

    goed je onderwijs ook wordt, het principe van de groeimindset

    blijft essentieel. Ook in een onderwijssetting die bijna perfect is

    (probeer het je maar even voor te stellen) is het zo dat effectief

    leren erom vraagt dat je effectief omgaat met stof die je moeilijk

    vindt. Ook in die geweldige onderwijssetting blijft een statische

    mindset een nadeel en een groeimindset een voordeel. Kohn

    presenteert een onjuiste tegenstelling: kies of voor een goed

    onderwijsaanbod of voor het bevorderen van een groeimindset.

    We moeten natuurlijk voor beide kiezen.

    Interessanter vind ik een recent stuk van Dweck (2015) zelf

    waarin ze kritisch reflecteert op haar werk over de groeimindset.

    Ten eerste schrijft ze dat soms gedacht wordt dat de groeimindset

    alleen maar om het leveren van inspanning gaat, wat een

    misverstand is. Inspanning is belangrijk maar dat geldt ook voor

    het vragen om input en hulp en ook om het uitproberen van

    verschillende leerstrategieën. Bovendien is inspanning niet het

    doel maar een middel tot het doel van leren. Ten tweede deelt zij

    haar zorg dat de self-esteem benadering (waarvoor, zoals we

    eerder in dit hoofdstuk hebben gezien, de groeimindset juist een

    beter alternatief biedt) misschien langzaam maar zeker weer naar

    binnensluipt in de groeimindsetaanpak. Dit zou kunnen

    gebeuren wanneer docenten en ouders vermijden om eerlijk te

    praten over prestatieproblemen en kinderen prijzen voor

    inspanning ongeacht of zij leren of niet. Ten derde noemt zij haar

    zorg dat de groeimindset een sociaal wenselijk label aan het

    worden is, iets waarvan mensen gemakkelijk kunnen beweren dat

    zij hem hebben terwijl ze ondertussen gedrag laten zien dat niet

    past bij de groeimindset. Dweck schrijft dat we de statische

    mindset niet moeten proberen in de ban te doen of bij onszelf

    ontkennen en dat we op zijn best op weg kunnen zijn naar een

    groeimindset. Wanneer we elementen van een statische mindset

  • De groeimindset: de overtuiging dat we progressie kunnen boeken 83

    in onszelf herkennen – en zij denkt dat dat waarschijnlijk altijd

    tot op zekere hoogte het geval zal blijven – dan kunnen we ze

    onderkennen en er mee werken en er eventueel iets aan doen.

    ⩥⩥⩥

    Onze overtuigingen beïnvloeden onze emoties en geven

    richting aan ons gedrag.

    Onjuiste overtuigingen, bewust of onbewust, kunnen ons

    belemmeren.

    Hoewel het veranderen van onze overtuigingen soms moeilijk

    is, is het wel mogelijk en kan het veel opleveren. Kennis nemen

    van wetenschappelijk onderzoek kan hierin een belangrijke rol

    spelen.

    Een statische mindset is de overtuiging dat capaciteiten en

    eigenschappen nauwelijks ontwikkelbaar zijn. Een

    groeimindset is de overtuiging dat ze via inspanning

    ontwikkelbaar zijn.

    Een groeimindset leidt tot meer inspanning en volharding en

    tot prettiger en beter functioneren dan een statische mindset,

    vooral bij tegenslag en moeilijkheden.

    Mindsets van mensen fluctueren steeds en zijn via kleine

    interventies, zoals procescomplimenten, te beïnvloeden.