De grenzen in en om Landgraaf monumentendag...Den sesden pael oock van witten steen, waer van aen...
Transcript of De grenzen in en om Landgraaf monumentendag...Den sesden pael oock van witten steen, waer van aen...
1
De grenzen in en om Landgraaf
De huidige buitengrenzen van de gemeente Landgraaf
zijn grotendeels ontstaan tussen 1796 en 1817.
Een belangrijke grenscorrectie vond in 1958 plaats
toen Palemig afgesplitst werd van Schaesberg en over-
ging naar de gemeente Heerlen in ruil voor een gedeel-
te van het huidige Eikske en Terwinselen.
Tot 1782 was er nog sprake van een lappendeken van
staatjes.
In 1618 ontstond de Heerlijkheid Schaesberg. En werd
het gebied afgesplitst van Heerlen. Tot 1782 bleef de
heerlijkheid tot Oostenrijk behoren.
Nieuwenhagen ontstond in de Franse tijd als zelfstandi-
ge gemeente. Daarvoor behoorde het tot Heerlen en
was dus Staatsgebied.
De naam Ubach over Worms ontstond pas in de Fran-
se tijd. Het gebied Waubach, ook wel Overworms
Kwartier genoemd, behoorde tot het grondgebied van
de Abdis van Thorn.
Waubach viel wel onder de bank Ubach en behoorde
tot het Land van Hertogenrade.
Al in de 19e eeuw ontstonden discussies over grens-
correcties en herindeling. De gemeente Rimburg werd
eind 1886 samengevoegd met de gemeente Ubach
over Worms.
Sindsdien is het nooit meer stil geweest en blijft de ge-
schiedenis zich tot op de dag van vandaag herhalen.
4
De grenzen in en om Landgraaf
De afpaling van de heerlijkheid Schaesberg in 1619
Alsoo bij den recesse genomen bij den heeren Raedt ende Reeckenm.
r Clockman mijn Raedt
ende procureur generael van Brabant ende Adriaen de Groote Rentmeester van hunne Hoocheden Domeijnen van Valcken= =borgh ende Daelem commissarissen gedepu= =teerdt bij den heere presidendt en ?? van Cameren van Reeckening van Brabant volgende d'acte daer aff sijnde in date den 23.
en julij 1619 totter bepaelinge van
d'heerlicheijt van Schaesbergh mits diverse swaericheden hun alsdaen op de selve affpaelinge reputerende, soo van wegen die van herlle, als anderssints provisio= =nelijck op den 28.
en septembris daer naest
volgende, is dijen aengaende geordonneert gestatueert, ende vuijt gesproecken geweest, t'gene d'acte van de selve alsdoen gecommitteerde vuijtwijst, ende dat daer naer van alles soo den heeren van hunder hoocheden Finantien, als die van die voorss. cameren van Reeckeninge rapport gedaen sijnde oock d'heere van Schaesbergh voorss. hebbende sijne voordere pretensien naerder, der selver heeren van die Enkele pagina’s met transcriptie van de afpaling van de heerlijkheid Schaes-berg. Voor de afpaling werd de hele grens afgelopen om deze tot op perceels-niveau te kunnen beschrijven.
5
De grenzen in en om Landgraaf
Finantien overgegeven bij Requeste, die daer op naer voorgawnde advijs sijn ge[] =dient geweest van alles hennen doorluch= =tichsten hoocheden te doen rapport, die voor alledesselfs heere van Schaesbergh pretensien, desen aengaende sijn gedient geweest bij hunder acte van den 23.
en
april lestleden te verclaeren, dat sij aen den selve heere van Schaesbergh accor= =deren tot sijnder voorss. heerlicheijt ingepaelt te worden die partijen van goede gelegen onder den Lichten= =bergh, mits bij hen betaelende bomen ende behalvens die 1200: gulden daer bij hij onder anderen bij voorgaende concessie = [=was] belast is als noch die somme van 400. guldens eens, mits welcke ick Raedt ende procureur generael van Brabant alleen bij d'acte der selver leste resolutie worden geauthoriseert, ende mij belast mij te transporteren ter plaetse, om aldaer te doen de De heerlijkheid werd al in 1618 verheven. Op verzoek van de heer Van Schaes-berg vond een aanpassing plaats waardoor ook de Lichtenberg tot de heerlijk-heid ging behoren. Zoals uit de tekst blijkt kreeg de heer de Lichtenberg niet voor niks. Hij moest er gewoon een fors bedrag voor betalen. Dat had hij ook in 1618 al gedaan voor de rest van de heerlijkheid. I
6
De grenzen in en om Landgraaf
debuoiren (?) gedraegen op den voet der instructie, die ick daer aff hadde soo ist ingevolge van dijen hebbende mij gevonden tot Schaesbergh voorss. den 19.
en 20.
en ende andere naervolgende
daegen der maendt junij met fran= =sois de Grati geswooren Landtmeeter van Maestricht, om van alles oock te maecken een pertinente plandt ofte caerte, hebbe in de selve be= =paelinge der voorss. heerlicheijt, ofte in het stellen van de paelen der selver gebesoigneert ende gedaen soo ende gelijck hier naer volght, als te weten soo hebbe ick in den eersten den eersten pael van dijen doen stellen in de groote weijde ofte Bendt des huijs van Schaes= =bergh voor omtrent den scherpen wijer oock totten selven huijse behoo= =rende, recht aen ofte tegen den Vloet graeff aldaer wesende, den selven pael van Blauwen steen daer op gehouwen staet dese inscriptie h.v. Schaesbergh met sijn merckteken,
François de Grati uit Maastricht was de beëdigde landmeter die moest zorgen voor
de goede beschrijving en inmeting. Op een aantal punten werden hard stenen palen
geplaatst. De eerste stond dus in de buurt van kasteel.
7
De grenzen in en om Landgraaf
wijsende nae sekeren anderen, den tweed[] pael van witten steen, daer aff gestelt sonder eenige inscriptie op het eijnde van den selven Bendt ofte weijde op den hoeck van den selven vloet graeff tegens die benden van het goet genaempt Meijsenbroeck, ende van daer k(?)eerende naer het wijs= =teecken oock op den selven steen gehouwen, soo vindt men aldaer op den hoeck van Andries Sleijpen Eru(?)[] voorsijden Meijsenbroecks voorss. [=] Den derden pael oock al van witten Arduijn, sonder eenige inscriptie van waer keerende langhs(?) die goederen ende bemden van Meijsen= =broeck voorss. eenen thuijn ofte haege, die de selve affscheijt, ende van oudts heeft affgescheijt van de paelenbroecksche goederen aldaer, [==] Soo is den Vierden pael daer aff ge= =stelt, ende sal te vinden sijn op het Eijnde De volgende stenen palen volgens de grens met Meezenbroek en Palemig dat toen nog Palenbroek werd genoemd. Ook de naam Palenberg werd gebruikt en dat dus niet hetzelfde is als het huidige Duitse Palenberg.
8
De grenzen in en om Landgraaf
Eijnde van de weijden Sleuers (?) tot Paelenbroeck voorss. achter ofte ter tijden eenen Struijck houdts aldaer was= =sende , den welcken vierden pael met sijne weijsteeckens daer op gehouwen, weijst naer die meulenbeeck alwaer op den hoeck van eenen struickxken weijde toebehoorende den voorn.
den jan Slevers (?),
Den vijfden pael is gestelt daernaer soo volght men in plaetse van voorderen m(?)ijn ofte pael alle derselve Meulenbeeck heden henen tot op den hoeck, daer die beecke van den arcken poel haer compt ontlasten, in de selve meulenbeecke, alwaer op den hoeck van den inval der selver arckel= =poelsche Beecke in de selve voorss. meulen= =beecke geplant is, Den sesden pael oock van witten steen, waer van aen opwaerts treckt (?) al lancx der selver Beecke van den voorss. arckenpoel tot op den selven arckenpoel, alwaer op den hoeck ofte cant der herelsche heijde geplant, ofte gestelt is, eenen anderen sevensten Zoals de tekst laat zien werden ook witte stenen gebruikt.
9
De grenzen in en om Landgraaf
pael, wesende eenen meesterpael van Blauwen steen met gelijcke insculpsie als boven, ende van desen pael, soo gaet men lancx die graeven en haegen van voorss. gehuchten van Paelenbroeck soo voorts al opwaerts naer den Bosch genaempt die Streep, en soo al voorts lancx henen die graefven haegen ende Erven der Lichtenbersche goederen tot op t'eijnde van den selven Lichtenbergh aen het huijs van Wijntgen Beckers. Alwaer recht tegen over aen eenen drenck sijnde tusschen een desselfs wijntgen Beckers koije stalleken, ende eene levendige haege, daer Daer beneffens loopende is gestelt eenen gelijcken meesterpael van Blauwen steen wesende den achtsten en dat al sonder preiudicie (?) van de voordere concessie ofte pretensie, die de selve seght te hebben in drije oft min groote roeden landts jurisdictie alleen op de heijde van herllen voorss., welcke aengaende sal gevolght worden die resolutie bij hem te hove in de financien vuijtgevoordeert, Tot zo ver een gedeelte van de afpaling van de heerlijkheid Schaesberg. De paal van blauwe steen was een zogenaamde “meestersteen”. De witte palen kunnen gezien worden als hulppalen.
10
De grenzen in en om Landgraaf
Grenssmokkel
Van smokkel langs de grens is altijd sprake geweest, maar tijdens
de Eerste Wereldoorlog nam dit enorme proporties aan. In het be-
gin waren het vooral de Belgen en de Belgische vluchtelingen die
zich met smokkelen bezighielden. Maar ook groeiden de smokkel-
activiteiten, ondernomen door Nederlanders gestaag. Vanaf de
tweede helft van 1915 begon de smokkelarij vanuit Nederland echt
uit de hand te lopen. De grootste drijfveer voor smokkelaars is altijd
het winstbejag geweest, smokkelen bleek zo aanlokkelijk dat fabri-
kanten en boeren hun personeel zagen verdwijnen naar deze lu-
cratieve handel. Om de smokkelproblematiek te bestrijden zijn er
gedurende de oorlog veel maatregelen opgesteld en was er een
grote mankracht ter bestrijding beschikbaar. Het is echter nooit ge-
lukt de smokkelarij een halt toe te roepen, met vele slachtoffers van
dien.
Wie waren deze smokkelaars? Smokkelaars waren vaak werkelo-
zen. Smokkelen was immers een tijdrovende bezigheid. Daarnaast
was smokkelen erg aanlokkelijk voor fabrieks- en landarbeiders die
hier veel meer mee konden verdienen. Niet alleen mannen, maar
met name ook vrouwen en kinderen smokkelden goederen de
grens over. Juist die vrouwen en kinderen waren het moeilijkst te-
gen te houden volgens J. Erkens, reserve eerste luitenant, die tij-
dens de oorlog gelegerd was bij Clinge(Zeeland) en zijn belevenis-
sen heeft gepubliceerd. Vrouwen en kinderen werden namelijk
vaak als onschuldig gezien en men schrok ervoor terug geweld te-
gen ze te gebruiken.
11
De grenzen in en om Landgraaf
Hiervan waren de vrouwen en kinderen zich goed bewust en zij maakten er
dankbaar gebruik van. Als algemene aanwijzingen ter herkenning van smok-
kelaars noemt hij: zeilenpantoffeltjes (gebruikt om geruisloos te sluipen) een
loerende blik (die wees op sluwheid) en een scheefstaande pet (toonde durf
en onverschilligheid) Bruikbaarder is zijn informatie over de organisatie van
een smokkelbende. Bovenaan de organisatie stond de geldschieter, omdat
de meeste waren vooraf moesten worden betaald. Onder hem stond de
chef, hij was meestal een beroepssmokkelaar.
De chef coördineerde het geheel, stelde plannen op, onderzocht inlichtingen
en kocht zo nodig mensen om. Aan het eigenlijke smokkelen nam hij geen
deel. Hierdoor bleef hij onschendbaar voor justitie. Het echte werk werd ge-
daan door dragers, voorlopers en spionnen. De spionnen zochten uit waar
de commiezen zich ophielden en hadden een groot sociaal netwerk. Ze
deelden sigaren en bier uit en probeerden op die manier patrouilletijden en -
rondes te achterhalen. Daarnaast werden vrouwen en meisjes ingezet om
vriendschappen te sluiten. De vervoersmiddelen gebruikt door de smokke-
laars waren erg divers. Zo werd met hondenkarren, vrachtwagens, mestkar-
ren, trams, auto’s en aan den lijve gesmokkeld. De fiets was veruit het
meest gebruikte vervoersmiddel door smokkelaars. Smokkelaars waren bij-
zonder inventief en droegen de goederen op vele manieren de grens over.
Beproefde manieren waren het omkopen van commiezen, waren verstop-
pen in (wijde, grote) kleding en schoenen tot buizen en banden van fietsen
volstoppen met specerijen en brandstoffen. Op deze manieren kwam er een
enorm aantal goederen de grens over. Volgens de NOT (Nederlandsche
Overzee Trustmaatschappij,) was de tegengehouden hoeveelheid goederen
naar schatting maar 10% van de gesmokkelde goederen.
12
De grenzen in en om Landgraaf
In vredestijd lag de grensbewaking bij het ambt van dienst invoerrechten
en accijnzen, zij werden ‘grens’ commiezen genoemd. Ze waren onder-
deel van de belastingdienst, die weer onderdeel van het ministerie van
Financiën was. Vanaf augustus 1914 kregen ze hulp van de marechaus-
see en vanaf september 1914 werd het leger in grote schaal ingezet
voor de smokkelbestrijding. In april 1916 werd de verantwoordelijkheid
weer teruggegeven aan het ministerie van Financiën, enkele duizenden
militairen bleven de grensbewaking ondersteunen. Omdat vele militai-
ren tot corruptie geneigd bleken en zelfs (actief of passief) aan de smok-
kelarij gingen deelnemen. Reden hiervan kon zijn dat vele militairen in
eigen gebied gelegerd waren. Hierdoor was het leger sneller gemobili-
seerd, maar de militairen hadden dus vele vriendschappen in het ge-
bied. Indien vrienden of familie zouden smokkelen werd dit vaak niet be-
streden. Volgens Snijders zou de oorzaak liggen bij een te lange inkwar-
tiering bij de smokkelende bevolking. Na 1916 werd de bestrijding verbe-
terd, het was duidelijk wie de leiding had, de belastingdienst. De corrup-
tie verminderde: betrouwbare soldaten en onderofficieren werden door
de belastingdienst gedetacheerd, ze werden militaire, buitengewone
commiezen. Tevens kregen ze een toelage bovenop hun soldij. In 1916
waren er 2000 buitengewone commiezen en in 1918 was dit aantal tot
6000 gestegen.
De regering heeft in de loop van de oorlogsjaren een aantal wetten en
maatregelen ter bestrijding van de smokkelarij uitgevaardigd. Al op 3 au-
gustus 1914 kwam er een uitvoerverbod op een beperkt aantal artikelen:
munitie, paarden, paardenvoer, steenkolen, cokes, technische oliën en
voertuigen. Later werden ook vele levensmiddelen aan de lijst toege-
voegd toen deze schaars begonnen te worden.
13
De grenzen in en om Landgraaf
Om de paardensmokkel tegen te gaan werd op 22 oktober 1914
bepaald dat alle paarden in Zuid-Limburg moesten worden inge-
schreven en zich bovendien niet binnen 200 meter van de grens
mochten bevinden. In januari 1915 werd bepaald dat petroleum
enkel tussen 9 en 12 uur ’s ochtends verkocht mocht worden en
alleen in de daarvoor bestemde bussen. In 1916 begonnen pro-
ducten schaars te worden, hierdoor was de regering genood-
zaakt de distributiewet aan te nemen. De regering ging de pro-
ductie en bestemming van goederen sterk reguleren, stelde
maximum prijzen in en kon voorraden vorderen. Op overtreding
kwamen hogere boetes te staan. Mensen die goederen mochten
uitvoeren, konden dit alleen doen als zij in bezit waren van een
geleidebiljet. Alleen aan winkeliers werden grote hoeveelheden
goederen geleverd, daarom werden er veel gelegenheidswinkels
begonnen om ‘legaal’ grote partijen te kunnen ontvangen. Dit
toont aan dat de maatregelen niet voldoende waren.
Het militaire gezag beschikte over een aantal middelen om de
handel te bestrijden. In augustus kwam de zuidelijke grensstrook
en in september de oostelijke grensstrook in staat van oorlog en
vervolgens in staat van beleg te staan. De staat van beleg gaf het
militaire gezag jurisdictie zonder overleg met de burgerlijke auto-
riteiten te handelen. De grensstroken waren 5 tot 6 kilometer
landinwaarts breed en onder het militaire gezag gesteld.
De vervolging van gesnapte smokkelaars door de krijgsraden
was vaak onsuccesvol door het gebrek aan juridische kennis bij
de militairen, waardoor velen vrij gesproken werden.
Daarnaast was het niet navolgen van een militaire verordening slechts
een overtreding en kwamen vele smokkelaars er met een geldboete van-
af. Door het gecentraliseerde beleid gebeurde het dat een persoon die
was uitgezet (uitzetting was een maatregel die kon volgen op herhaalde-
lijk smokkelen) in een gebied, een ander gebied gewoon kon betreden.
In oktober 1916 volgde de instelling van verboden stroken langs de
grens, niemand mocht zich ophouden in de strook 200 meter landin-
waarts van de grens.
14
De grenzen in en om Landgraaf
Enkele landbouwers konden hier vrijstelling van krijgen. Al sinds
1915 kon de rechtelijke macht het aantal processen-verbaal die op-
gemaakt moesten worden niet meer bijhouden. Er was sprake van
37.000 gevallen per jaar, maar dat waren alleen de smokkelaars die
gesnapt werden. De strafinrichtingen zaten zo vol dat er barakken
naast de huizen van bewaring moesten worden gebouwd. Er wer-
den zelfs smokkelaars in Veenhuizen gevangen gezet. De maatre-
gel die het beste werkte en het grootste afschrikkingseffect had, was
het feit dat de grensbewakers na een waarschuwing met scherp op
smokkelaars mochten schieten. Toch deinsde lang niet elke smok-
kelaar hiervoor terug, daarom zijn er op dit gebied ook zoveel slacht-
offers gevallen
De elektrische grensafsluiting. De dodendraad
Een andere vaak voorkomende doodsoorzaak van smokkelaars,
maar ook burgers, was aanraking met de elektrische grensdraad die
op de grens tussen Nederland en België stond. De Duitse bezetters
hebben vanaf juni tot en met augustus 1915 de grensafsluiting ge-
bouwd. De grensafsluiting was ongeveer 300 kilometer lang en liep
van de Zeeuwse kust tot aan Limburg. Reden voor de plaatsing van
de draad was dat de Duitsers wilden voorkomen dat er nog een gro-
ter aantal mannen via Nederland Engeland probeerde te bereiken
om zich aan te sluiten bij de geallieerde troepen. Daarnaast moest
de afsluiting bewerkstelligen dat er geen informatie België uit ge-
smokkeld werd en kranten en tijdschriften België binnenkwamen. De
grensdraad was niet de eerste in zijn soort; de Duitsers hadden eer-
der een soortgelijk draad in Zwitserland aangelegd.
15
De grenzen in en om Landgraaf
Alvorens de draad daadwerkelijk gebouwd kon worden in België hebben de
Duitsers alles goed voorbereid. Naar het schijnt hebben de Duitse bezetters
zelfs het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken op de hoogte ge-
bracht van de aanstaande bouw. De Nederlandse staat werd daarentegen
niet op de hoogte gesteld van het beoogde traject van de draadafsluiting.
Nederlandse militairen hebben hierop de opdracht gekregen het traject in
kaart te brengen. Het is meermaals voorgekomen dat Duitse militairen per
ongeluk een paal op Nederlands grondgebied neergezet hebben. Hierop
werden ze aangesproken door Nederlandse militairen, waarna de palen wer-
den verplaatst.
Aangezien de draad er op verschillende plaatsen anders heeft uitgezien, lo-
pen beschrijvingen over de draad uiteen. Vooral het aantal draden dat boven
elkaar was aangebracht, varieert in overgeleverde beschrijvingen. De ideale
uitvoering van de draad was waarschijnlijk ongeveer twee meter hoog en be-
stond uit vijf tot tien draden die 20 tot 30 cm boven elkaar lagen. De onderste
draad werd ongeveer 15 tot 20 cm vanaf de grond gespannen. De draden
waren bevestigd aan houten palen en hierop waren porseleinen isoleerpotjes
bevestigd. Om de 50 meter was er een hogere paal die de aanvoerleiding
droeg. De stroomvoorziening kwam van centrales, generatoren van fabrie-
ken in de nabijheid en hoogspanningslijnen in de buurt. Aan weerszijden
van de draden, die enige maanden na de bouw onder spanning gezet zou-
den worden, werd op 1 tot 2 meter nog een draad van prikkeldraad gespan-
nen. De prikkeldraden werkten als een beveiliging van de draad; er werd ge-
hoopt hierdoor ongelukken te kunnen voorkomen. In de bronnen is ook veel
verwarring over de hoogte van de spanning die op de draden stond, de aan-
tallen lopen uiteen van 500 tot 50.000 volt. Vanneste meent dat 500 volt te
weinig zou zijn en er vanaf 2000 volt het gewenste effect door de Duitsers
behaald kon worden. Hij gaat er vanuit dat de spanning tussen de 2.000 en
6.000 volt schommelde, afhankelijk van de bron.
16
De grenzen in en om Landgraaf
Om de draad te beveiligen hadden de Duitsers om de 500 tot
2.000 meter een wacht- of seinhuisje neergezet. In het huisje wa-
ren ongeveer tien soldaten gelegerd en vanuit hier was het moge-
lijk de stroom te onderbreken en na te gaan of er ergens een
draadbreuk was. Om de draad nog beter te beveiligen hadden de
Duitsers een niet elektrische draad op 100 meter afstand ge-
bouwd, de tussenliggende strook was uitsluitend toegankelijk
voor Duitse grenswachten. Op sommige plaatsen liep er alleen
een enkele draad, dit was vaak het geval als de draad dwars door
een dorp heenging.
De draad maakte een grote indruk op de inwoners van de grens-
streek. Nadat enkele slachtoffers door onwetendheid na aanra-
king met de draad stierven, begon men een grote angst voor de
draad te ontwikkelen. Deze angst voor de draad heeft de stroom
vluchtelingen met grote aantallen doen afnemen. Echter, de
draad hield sommige smokkelaars en vluchtelingen niet tegen. Er
werden een tal van mogelijkheden bedacht om de draad toch te
passeren. Vele van deze pogingen waren succesvol. Naar schat-
ting vonden enkele honderden de dood terwijl naar schatting
20.000 mensen een succesvolle doortocht maakten. Een eenvou-
dige manier om de grens te passeren was uitvinden wanneer de
draad niet onder spanning stond, dit werd echter geheimgehou-
den. Een andere manier was een breuk in de draad maken of de
stroom af te snijden. Een vaak beproefde methode was het plaat-
sen van wollendekens op de draden, echter verdween het isole-
rende effect van de dekens bij het nat worden. Meermaals is ge-
probeerd een gat te graven onder de draden.
17
De grenzen in en om Landgraaf
De meest succesvolle manier van passeren was het gebruik van een vouw-
raam. Een vouwraam was een simpele houten geïsoleerde constructie die
uitgevouwen kon worden zodat men een opening van 76 cm breed en 29 cm
hoog tussen de draden kon creëren.
De overgang van groepen vluchtelingen werd meestal begeleid door een
‘passeur’. Passeurs waren specialisten in het overbrengen van mensen en
vaak gelinieerd aan spionnen en smokkelbendes.
Slachtoffers ten gevolge van de draad
Het staat boven kijf dat de elektrische grensdraad een aanzienlijke hoeveel-
heid slachtoffers heeft gemaakt. Vele mensen (en dieren) stierven na aanra-
king met de draad. In de eerste perioden na de plaatsing vielen er voorna-
melijk slachtoffers door onwetendheid. Velen hadden nog geen weet van de
gevaren van elektriciteit omreden dat elektriciteit nog erg schaars was in
België. Dit was ook in Nederland het geval, in die tijd beschikte ongeveer
10% van de Nederlandse huishoudens over elektriciteit. Een exact aantal
slachtoffers is waarschijnlijk niet meer te achterhalen, de Duitse bronnen zijn
niet overgeleverd. Het is goed mogelijk dat deze bronnen zijn vernietigd.
Hierdoor kan het aantal slachtoffers uitsluitend geschat worden, Vanneste
denkt dat het om een aantal honderd slachtoffers gaat. Dit zou om een totaal
aantal slachtoffers gaan. Aangenomen mag worden dat er meer Belgische
dan Nederlandse slachtoffers zijn gevallen, aangezien de Belgen graag de
grens over wilden, de Nederlanders alleen als ze smokkelaars waren. Daar-
naast zal er nog een klein deel van de slachtoffers van Duitse nationaliteit
zijn geweest, omdat Duitse deserteurs België dikwijls probeerden te ont-
vluchten. In de Nederlandse dagbladen werd vrij veel over ‘de draad’ ge-
schreven.
18
De grenzen in en om Landgraaf
Door het vele schrijven is de draad ook vele benamingen rijker
geworden: ‘doodelijke draad’, ‘draad des doods’, ‘elektrische
draad’ en ‘elektrische versperring’ zijn enkele voorbeelden hier-
van. In de krantenberichten werd meestal vermeld of het slachtof-
fer de Belgische of Duitse nationaliteit bezat. Hieruit kan worden
afgeleid dat de enkele gevallen waarbij niks vermeld werd, het
slachtoffer waarschijnlijk Nederlands was. Vaak werd de woon-
plaats, leeftijd en geslacht van het slachtoffer vermeld. De Neder-
landse dagbladen hebben het overlijden van 30 Nederlanders
langs de draad vermeld. Van het totale aantal vermelde slachtof-
fers ging het om acht militairen, die per ongeluk of door onwe-
tendheid de draad raakten. Opvallend vaak vielen er slachtoffers
door ongelukjes met een noodlottige afloop. In de zomer van
1917 reikte een Nederlandse man in de buurt van Maastricht een
kennis een glas bier aan over de draad. Hij raakte hierbij met zijn
ellenboog de elektrische draad en was op slag dood. Toch hoefde
een aanraking met de draad niet altijd dodelijk te zijn. In de Ne-
derlandse dagbladen sprak men ook van een schatting van het
totaal aantal gevallen slachtoffers. Tot midden 1917 waren er al
meer dan 150 slachtoffers in de Brabantse heide gevallen. Het
bericht werd door verschillende andere kranten overgenomen.
Waarschijnlijk ging dit om een totaal aantal slachtoffers van ver-
schillende nationaliteiten. Aangezien de Duitsers over het wegha-
len van de lijken gingen, zal het aantal slachtoffers logischerwijze
een stuk hoger liggen dan bekend werd in de dagbladen. Een
schatting van enige honderden slachtoffers in totaliteit kan juist
zijn. Een goede inschatting van het aantal Nederlandse slachtof-
fers zal rond de 50 – 100 liggen.
De foto’s van het monument zijn gemaakt in Epen in het Bovenste Bos .
20
De grenzen in en om Landgraaf
Grenzen onder de grond
Al eeuwenlang werd voor de opkomst van de echte
mijnindustrie in onze streken al steenkool gedolven. Tij-
dens de Franse bezetting werd het mijnbedrijf van
Kloosterrade (Rolduc) een staatsbedrijf.
Toen in 1813 het gebied tussen Maas en Roer tot Duits-
land ging behoren, was in Den Haag het kwartje nog
niet gevallen. Pas bij nieuwe onderhandelingen in 1815
werd de Duitse grens teruggelegd naar de huidige
grens en kwam het mijnbedrijf weer op Nederlands ge-
bied te liggen. Men zag blijkbaar wel het economisch
belang in, maar wist nog niet hoe daar mee om te gaan.
Oorspronkelijk was de eigenaar van de bovengrond ook
de eigenaar van de ondergrond en de daar eventueel
aanwezige delfstoffen. Dat veranderde natuurlijk en het
was alleen de staat die een concessie voor het winnen
van delfstoffen kon verlenen.
Voor Landgraaf zijn de concessie van belang die aangevraagd werden tussen 1872 en 1878. Binnen Schaesberg kwam de concessie Carl te
liggen uit 1879. Ook de concessie Ernst uit 1876 lag voor een belangrijk deel binnen Schaesberg. De concessie Laura uit 1876 liep door tot
onder Nieuwenhagen. Het duurde echter nog heel wat jaren voordat de concessies tot ontginning kwamen. Dat ging uiteindelijk onder de
naam ON II en Staatsmijn Wilhelmina. De concessies moesten natuurlijk nauwkeurig op kaart worden vastgelegd. Ook diep onder de grond
moest men nauwkeurig te werk gaan. Alles werd nauwkeurig in kaart gebracht. Je moest niet alleen binnen de eigen concessie werken, maar
je moest ook onder de grond rekening houden met je buren. Veiligheid dus. Tussen de ON II en de Wilhelmina werd zelfs een verbindingen tot
stand gebracht.
21
De grenzen in en om Landgraaf
Boven de grond werden de
concessies aangegeven met
stenen. Op de foto staat de C
voor Carl en de Wa voor Wil-
helmina.
Deze concessiepalen kom je
ook tegen in de gebieden
waar gas wordt gewonnen.
Dichter bij huis zijn ze ook
nog steeds te vinden in de
Meinweg waar nog de con-
cessiepalen staan van de
nooit in exploitatie genomen
Staatsmijn Beatrix. Veel palen
zijn verdwenen.
Concessiepalen van de ON II
en de Wilhelmina hebben
lang voor een gemeentelijk
depot in Abdissenbosch ge-
staan.
22
De grenzen in en om Landgraaf
Concessiestenen die in
Schaesberg gestaan heb-
ben.
Links:
Concessie Carl (werd
Oranje Nassau)
Rechts:
Concessie Oranje Nas-
sau
23
De grenzen in en om Landgraaf
Cartografie
Het begrip cartografie is in het begin van de 19e
eeuw ontstaan en is een samentrekking van de woorden ‘khartes’ = papyrus (papier) en ‘graphein’ = schrijven.
Het is de techniek om geografische ruimtegebon-den informatie met analoge en digitale middelen in kaarten en verdere media inzichtelijk en aan-schouwelijk te maken. Iemand die dergelijke kaarten en aanverwante media samenstelt wordt een cartograaf genoemd. De cartografie stelt zich ten doel methoden te bestuderen om aard-rijkskundige verschijnselen weer te geven op een kaart. Daarnaast het toegankelijk en hanteerbaar maken en overdragen van ruimtelijke informatie. De nadruk ligt op visualisatie op interactie afge-stemd op het oplossen van ruimtelijke proble-men.
De oudste kaart die over het algemeen als zoda-nig erkend wordt staat op een Babylonisch kleita-blet van 7,6 cm x 6,8 cm. Deze is in 1930 gevon-den bij Ga-Sur in Nuzi Yorghan Tepe, in de buurt van het tegenwoordige Harran en Kirkoek (Irak), 322 kilometer noordelijk van Babylon. Een bege-leidende tekst in spijkerschrift beschrijft een stuk land van 354 iku (ongeveer 12 hectare) van de eigenaar Azala. De tablet wordt gedateerd op 2500-2300 BC tijdens de periode van Sargon of Akkad.
Onder de Griekse astronoom en geograaf Claudius Ptolemaeus bereikte de cartografie van de Oudheid een hoogtepunt bij zijn Cosmographia of Geographia (87 - 150 n. Chr.) , een werk bestaande uit acht boeken waarin theoretische kwesties kritisch be-handeld worden, lange coordiantenlijsten van plaatsen gegeven worden en het geo-grafisch vakgebied wordt gedefinieert. Aan de hand van dit werk kon men een serie kaarten tekenen van de gehele aan de auteur bekende wereld.
24
De grenzen in en om Landgraaf
Ptolemaeus’ wereldkaart, hertekend in de 15e eeuw
Uit de Romeinse tijd hebben we de Tabula Peutingeriana. Oor-spronkelijk was dat een rol perkament samengesteld uit 12 bladen van ongeveer 38 cm hoog en elk 59 tot 65 cm lang met een totale lengte van 6,82 meter. Het eerste blad met het Iberisch Schierei-land en de Britse eilanden is verloren gegaan waardoor er nog maar 11 bladen resteren. Het is een schematische voorstelling van het wegennet en de etappeplaatsen in het Romeinse Rijk.
Detail van de Tabula Peutingerian met plaatsen in Belgie, Nederland, Frankrijk en Duitsland uit de 3
e of 4
e eeuw.
Tot in de 15e eeuw waren landkaarten gebaseerd op het klassieke werk
van Ptolemaeus en atlassen willekeurige verzamelingen van samenge-bonden kaarten. Het begin van de grote ontdekkingsreizen luidde een nieuwe ontwikkeling van de cartografie in. De eerste die het woord ‘Atlas’ gebruikte als aanduiding voor een verzameling kaarten in boek-vorm was de Vlaming Gerardus Mercator. De atlas is genoemd naar de titaan Atlas (de drager). In 1570 werd in Antwerpen de eerste moderne atlas uitgegeven.
De meest algemene cartografische techniek is de landkaart. Dit is een gemodelleerde weergave van het aardoppervlak; meestal geografisch soms schematisch.
25
De grenzen in en om Landgraaf
Kaart van het hertogdom Lim-burg onder de hertog van Bra-bant, dat bestond uit het oude hertogdom Limburg inclusief het Land van Rode, het Land van Valkenburg en het graaf-schap Dalhem. Uit: Willem en Johannes Blaeu, 1645.
26
De grenzen in en om Landgraaf
Ondergronds karteren
Het ondergrondse gangenstelsel van de mijnen in Limburg is vele tientallen kilometers groot. Het hele gangenstelsel is ook nog eens in verschillende hoogtes boven elkaar gelegen waarbij elke verdieping als het ware met een apart ‘stratenplan’ vastgelegd is op mijnkaarten. Grotendeels is het hele gan-genstelsel nog aanwezig en staat nu vol met water.
Van een mijnbedrijf is de belangrijkste economische doelstelling het maken van winst door het delven en verkopen van steenkool. Over het algemeen bevinden die lagen zich diep in de ondergrond. Eigenaar van die ondergrond is de Staat en deze moet een vergunning of concessie verlenen voor het ex-ploiteren van een mijn. Die concessie moet in kaart worden gebracht om de afbouwgrenzen aan te geven. Daarnaast is kartering ook noodzakelijk om een economische en mijnbouwtechnisch verantwoorde afbouw mogelijk te maken.
Men noemt dit ‘karteren’, het overbrengen van een werkelijke situatie op kaart. In de Limburgse mijnen heeft men dit gedaan door ondergrondse me-tingen waarvan de gegevens zijn omgewerkt tot karteergegevens. Op basis daarvan werd een mijnkaart samengesteld zoals die van de Staatsmijn Wil-helmina. De kaarten van de ondergrondse gangenstelsels zijn bovendien ge-coördineerd. Het mijnreglement schreef voor dat alle ondergrondse metingen aan het rijksdriehoeksnet moesten worden aangesloten. Daartoe is aanslui-ting gezocht bij het systeem ‘der Nederlandse Rijks driehoeksmeting’, met als nulpunt de O.L.Vrouwekerk te Amersfoort en het systeem van het ‘Nederlands mijngebied’ met als nulpunt het rijksdriehoekspunt te Ubachsberg op Vrouwenheide. Voor het hele Limburgse mijngebied is dus het triangulatiepunt Ubachsberg het nulpunt.
27
De grenzen in en om Landgraaf
Triangulatie of driehoeksmeting
De triangulatie is een meetmethode die gebruik maakt van het feit dat een driehoek volledig bepaald is als één zijde (de basis) en de aanlig-gende hoeken bekend zijn. De Nederlandse wiskundige Gemma Frisius (1508-1555) beschreef deze methode voor het eerst. Als cartograaf zette Jacob van Deventer deze methode voor het eerst in de praktijk in.
De term triangulatie wordt in de landmeetkunde vooral gebruikt voor het meten van een netwerk van vele driehoeken waarbij zoveel mogelijk hoeken gemeten worden en slechts één of enkele lengte(n) van een driehoekszijde. Willebrord Snel (Snellius) van Royen (1580-1626) be-schreef deze techniek voor het eerst en bracht deze ook in de praktijk.
Basisvergrotingsnet van Snellius. De rode lijn c-t wordt handmatig gemeten. Daarvan wordt met driehoeken de lengte van de loodrechte hulp-lijn a-e bepaald. Die wordt vervolgens weer als basislijn gebruikt voor het berekenen van driehoeken tot aan Leiden en Zoeterwoude. Op die manier kan de totale afstand berekend worden, terwijl daarvoor maar een fractie gemeten is.
28
De grenzen in en om Landgraaf
Landmeters meten dus één stuk handmatig en zo nauwkeurig mogelijk op (A-B) waarna een afgelegen punt C gekozen wordt dat van beide uit-einden van deze lijn waargenomen kan worden. Met een instrument waarmee hoeken gemeten kunnen worden, de theodoliet, meet men dan de hoeken die de basislijn A-B maakt met de zichtlijnen van A naar C en B naar C. Daarna kan de lengte van deze zichtlijnen berekend worden. Nu de lengte van deze zichtlijnen bekend is kunnen deze zelf weer als basislijn dienen voor een aan de eerste driehoek te koppelen 2
e en 3
e
driehoek. Door herhalen van deze methode kan op basis van slechts één daadwerkelijk gemeten lijn een keten of netwerk van driehoeken over grote afstanden berekend worden. Ter controle van de uitkomsten kunnen op gezette plaatsen berekende lijnstukken handmatig nagemeten worden.
Triangulatienetwerk
29
De grenzen in en om Landgraaf
Met behulp van driehoeksmeting zijn de coördinaten van de originele punten van het Nederlandse rijksdriehoeksmeting (RD) stelsel bepaald. Op deze wijze zijn veel landen voor het eerst opgemeten. In Nederland werden vanwege hun zichtbaarheid vooral kerktorens gebruikt als refe-rentiepunten bij de driehoeksmetingen. De eerste landsdekkende driehoeksmeting in Nederland maakte gebruik van een basis in de buurt van Bonn, de meting Ubachsberg-Klifsberg (gemeente Herkenbosch) vormde de aansluiting met de rest van Nederland.
De Duitse triangulatie waarop de eerste Nederlandse driehoeksmeting was gebaseerd.
30
De grenzen in en om Landgraaf
De Theodoliet
In essentie is een theodoliet niet meer dan een kijker die om twee assen draait: een verticale as en een horizontale as. Op beide assen zit een systeem dat het toelaat de waarde van de betreffende hoek af te lezen. Bij de oudere optisch-mechanische toestellen gebeurt dat met een ringvormige glasplaat waarin een verdeling is aangebracht. De waarde wordt gelezen met behulp van een index en afleesinrichting en soms met microscopen. Een buisniveau zoals in een wa-terpas laat het toe om het toestel waterpas te zetten. Deze oudere theodolieten zijn kolossale instrumenten, die soms wel 90 kg wegen.
Omdat met een theodoliet alleen hoeken maar geen afstanden gemeten kunnen worden moeten daarvoor andere instru-menten gebruikt worden. Met de op-komst van de digitale afstandsmeter en de digitale theodoliet zijn deze toestellen met elkaar versmolten. Tegenwoordig gebruikt de landmeter meestal een to-taalstation, een combinatie van theodo-liet, afstandsmeter en digitale registratie.
Theodoliet uit ca. 1961
31
De grenzen in en om Landgraaf
Geschiedenis van de taalontwikkeling in Limburg
‘Instandhouding van onze Limburgse dialecten betekent mede instand-houding van het diepste wezen onzer Limburgse cultuur.’
Winand Roukens, taalwetenschapper
De oudste fase van het Neder Frankisch wordt Oudnederfrankisch of Oudnederlands genoemd, hoewel dat laatste misleidend is. Daarna volgt Middelnederlands, soms ook met Diets aangeduid. Uit deze zelf-de dialectgroep hebben zich het Nieuw Nederlands (16
e en 17
e eeuw)
en het Afrikaans en nog later het Standaardnederlands ontwikkeld. De Neder Frankische dialecten staan onder druk van de talen die in het-zelfde spraakgebied als officiële taal dienstdoen en tegelijkertijd nauw verwante talen zijn, de zogeheten daktaal, in Nederland het Stan-daardnederlands.
Rond de 8e eeuw ontstond in het Oudnederlandse taalgebied een
scheiding. In het zuidoosten van het huidige Nederlandse taalgebied kwam het Oudnederlands onder invloed van het Merovingische en vooral ook het Karolingische hof. Het zwaartepunt lag hiervan rondom Aken, Luik en Keulen. Hier werden geen Oudnederlandse, maar Oud-hoogduitse dialecten gesproken. Destijds bevonden zich in het Oudne-derlandse taalgebied, zeker na de ondergang van Dorestad in de 9
e
eeuw, geen steden die het politiek-economische belang en het bijbe-horende prestige van deze nederzettingen konden evenaren. Die situ-atie zou zich handhaven tot de opkomst van de Vlaamse steden in de late 10
e en vroege 11
e eeuw. Daardoor konden bepaalde Hoogduitse
kenmerken zich verspreiden onder de Oudnederlandse dialecten. De resulterende vorm is het Oud-Oost-Nederlands. Het wordt ook wel de Keulse expansie genoemd.
32
De grenzen in en om Landgraaf
De Oudnederlandse dialecten waarin deze ontwikkelingen niet plaatsvonden worden West-Oudnederlands of Oud-Westnederfrankisch genoemd. Het Oud-Oost-Nederlands of Oud-Oostnederfrankisch is de directe voorloper van de huidige Zuid-Limburgse en Midden-Limburgse dialecten.
In de 12e eeuw was de Hoogduitse invloed gestopt. In de voorgaande twee eeuwen had-
den de typisch Middelnederlandse klankontwikkelingen zoals eindklankverscherping zich langs de afnemende Hoogduitse invloeden doorgezet. Ondanks het feit dat de plaatselijke woordenschat vrijwel geheel Nederfrankisch van aard bleef, is het Limburgs uit deze perio-de over het algemeen eenvoudig te onderscheiden van de overige tot het Middelneder-lands gerekende hoofdgroepen: Hollands, Vlaams, Brabants en Oost-Middelnederlands. De vroege Middeleeuwen eindigden met nieuwe ontginningen, bevolkingsgroei een verbe-terde infrastructuur. Interactie over langere afstanden werd gemakkelijker. De Limburgse regio heroriënteerde zich en het zwaartepunt van de economische en culturele betrekkin-gen verschoof van de nabijgelegen Duitse steden naar het westen. Daar lagen de bloeien-de steden Gent, Brugge en Ieper.
Na de Slag bij Woeringen in 1288 viel het Hertogdom Limburg onder bestuur van de Bra-bantse hertogen en streefde in de daaropvolgende eeuw de Brabantse stad Antwerpen en de Vlaamse steden voorbij. In Limburg begon de Brabantse expansie, de overname van Brabantse kenmerken door omliggende dialecten. In geval van het Limburgs waren in het begin vooral de dialecten in het huidige Belgisch-Limburg betrokken, maar op den duur kregen vrijwel alle Limburgse varianten daarmee te maken.
In het begin van de 16e eeuw werden de eerste verregaande pogingen ondernomen om
het Nederlands te standaardiseren. De basis was vooral het Brabants. Na de val van Ant-werpen tijdens de Tachtigjarige Oorlog verschoof het culturele, politieke en economische zwaartepunt naar de Noordelijke Nederlanden, in het bijzonder het gewest Holland. Het gevolg was dat het Hollands een grote invloed kreeg op de vorming van de Nederlandse standaardtaal, in het bijzonder op de uitspraak.
33
De grenzen in en om Landgraaf
Door de opkomst van radio en televisie in de 20e
eeuw was mede daardoor een groot verschil ont-staan tussen het dialect in België, Nederland en Duitsland. In België verloor het Zuid-Nederfrankisch dialect terrein aan het Verkavelingsvlaams (gesproken Nederlands in België tussen dialect en standaardtaal), in Duitsland werd steeds meer het Rijnlands dialect gesproken. Alleen in Nederlands Limburg blijft voorlopig het aantal dialectsprekers constant, mede door gebruik ervan op radio en tele-visie.
34
De grenzen in en om Landgraaf
(Neutraal) Moresnet
Bij de herverdeling van Europa door het Wener Congres in 1815
had Rimburg nog veel geluk. Over het regelen van die grens deed
men maar een kleine 2 jaar. Over een klein stukje op de grens met
Vaals deed men echter veel langer.
Eldorado dicht bij huis.
Wie vandaag de dag een bezoekje brengt aan het drielandenpunt in Vaals en goed oplet, zal iets opmerkelijks ontdekken. Want wie naar het cirkelvormige bestratingspatroon rond de grenssteen kijkt, zal zien dat er geen drie, maar vier grenzen samenkomen. Het vierde stuk, bestraat in dezelfde rode kleur steen die het Belgisch grondge-bied markeert, is niet meer dan een minuscuul puntje uit een grote taart. Het is één van de weinige herinneringen aan een land dat meer dan een eeuw lang lag ingeklemd tussen Nederland, België en Duitsland: Neutraal-Moresnet. Neutraal is een misverstand want er lag geen 4e staat.
Het is inmiddels 200 jaar geleden dat Neutraal-Moresnet plotseling op de kaart verscheen. Het landje, met een oppervlakte van nog geen 3,5 km², 56 huizen en 256 inwoners, groeide al snel uit tot een land van ‘grote mogelijkheden’. Zo ontbrak de dienstplicht, was gok-ken niet aan regels gebonden, waren de lonen hoog en de belastin-gen laag. Hier kwam de naam ‘Eldorado’ vandaan.
Het ging hier niet om een zoektocht door de conquistadores naar het goud van Eldorado, maar om een hevige discussie dichter bij huis over zink. In de achttiende eeuw stond de zinkmijn Vieille Mon-tagne in Moresnet bekend als rijkste zinkmijn van Europa en het was daardoor een belangrijk twistpunt na de Napoleontische tijd, die duurde van 1799 tot 1815. Europa moest herverdeeld worden en dat gebeurde op het Congres van Wenen in 1815.
Over het congres werd wel gezegd: “Op dit congres wordt meer reke-ning gehouden met de belangen der vorsten dan met die van de vol-keren. Zonder te letten op nationaliteit, godsdienst of taal van de be-woners, heeft het congres deze dikwijls tegen hun wil, van elkaar ge-scheiden of met anderen verenigd.” Pruisen en Nederland streefden ernaar zo veel mogelijk gebied te verkrijgen en de onderhandelingen over gebiedsverdeling liepen dan ook stroef. Het ging in dit geval om de op Frankrijk heroverde gebieden tussen de twee Koninkrijken in: het gebied tussen Rijn en Maas wat nu in de provincie Luik ligt.
De grensafspraken die in Wenen gemaakt waren, werden door beide landen zo verschillend geïnterpreteerd dat er een gemengde commis-sie werd ingesteld die de grensbepalingen precies moest vastleggen. Inzet van de strijd was het zinkrijke gebied rond Kelmis. Het economi-sche belang van de aanwezige zinkmijnen was groot: Nederland, Prui-sen maar ook Zweden en Engeland haalden er hun zink vandaan.
35
De grenzen in en om Landgraaf
Een ingestelde commissie moest nieuwe conflicten voorkomen, zeker na de lange tijd van oorlog. In juni 1815 was er nog zoveel onduidelijkheid dat de burgemeester van het plaatsje Moresnet zich per brief afvroeg aan welk staatshoofd hij de belastingen moest afdragen. Pas een jaar later, in 1816, bracht het grensver-drag van Aken de oplossing van het probleem.
Grensverdrag van Aken
Waar over enkele andere gebieden tijdens de commissievergade-
ringen vrij snel een uitkomst kwam, moest er over de kwestie Mo-
resnet maar liefst vijftig keer vergaderd worden. Door het weder-
zijdse wantrouwen tussen Pruisen en Nederland leek het lange
tijd niet tot een oplossing te komen. De spanningen konden soms
hoog oplopen, zoals blijkt wel uit de rapportage van de Neder-
landse commissieleden aan de minister van Buitenlandse Zaken
Anne van Nagell van Ampsen: ‘De eisen en bedoelingen van de
Pruisische commissieleden zijn absoluut onwerkelijk’ Het Pruisische kamp was bovendien zo verdeeld dat enkele commissiele-den achter de rug van hun eigen collega’s om overlegden met de Pruisi-sche regering over een oplossing. Pas toen de starre commissaris Sack uit zijn ambt werd ontheven kwam er weer schot in de onderhandelingen. Een half jaar later, op 26 juni, werd eindelijk het Grensverdrag van Aken getekend. De oude ‘Mairie’ Moresnet, dat bestond uit de twee dorpen Moresnet en Kelmis, werd na ondertekening van het verdrag opgedeeld in drieën. Het westelijk deel ging naar Nederland en het oostelijk deel naar Pruisen. Het overgebleven gebied met de mijnen werd onder geza-menlijk bestuur geplaatst.
Zo ontstond Neutraal Moresnet, slechts bedoeld als tijdelijke oplossing om de vrije export van zink te garanderen. Dit gebied kreeg de aparte status van een condominium. Dit hield in dat beide landen gelijke macht uitoefenden zonder dat er binnen het gebied aparte zones bestonden. In het verdrag werd bovendien besloten dat het gebied nooit militair bezet mocht worden.
36
De grenzen in en om Landgraaf
Het bestuur kwam in handen van twee commissarissen die door Nederland en Pruisen benoemd werden. Daarnaast werd er besloten dat Duits de voertaal zou worden. Na 1830, toen België zich losmaakte van Nederland, werd de Nederlandse commissaris vervangen door een Belg. De commissarissen waren verantwoordelijk voor de belasting-heffing en stelden de begroting vast. Ook de benoeming van een dagelijks bestuur behoorde tot hun taken. Dit dagelijkse bestuur bestond uit gemeenteambtenaren en een burge-meester. De laatste koos op zijn beurt weer een gemeente-raad, bestaande uit tien personen. Dat bestuur en mijnen nauw verbonden waren, blijkt wel uit het feit dat enkele bur-gemeesters ook functies binnen de mijndirectie bekleedden.
De mijn bepaalde niet alleen het bestuurlijke leven, maar was tevens van groot belang voor de gehele bevolking van het staatje. De productie kwam tot een hoogtepunt in de ja-ren 1853-1857. I
In die bloeiperiode was het mijnbedrijf dan ook de grootste werkgever: bijna vijf-tig procent van de bevolking was toen werkzaam in de mijnen van de Vieille Montagne.
Het kleine Eldorado
Neutraal Moresnet bestond in 1816 uit een bevolking van 256 personen, die woonde op een oppervlakte van nog geen 3,5 km². Maar na het verkrijgen van de neutrale status veranderde dat. Halverwege de negentiende eeuw was dit aantal al uitgegroeid tot ruim 2500 inwoners. Een vertienvoudiging in nauwelijks veertig jaar tijd maakt duidelijk dat Moresnet een grote aantrekkingskracht had. Grotendeels kwam dit door de werkgelegenheid in de mijnen, maar die groei had ook andere oorzaken.
37
De grenzen in en om Landgraaf
Economisch gezien was het voordelig wonen in Moresnet. Belastingen en prijzen waren lager dan in de omringende landen, terwijl de lonen relatief hoog waren. In de eerste jaren bleek Moresnet dan ook een pa-radijs voor smokkelaars. Moeilijk was dat ook niet, aangezien zelfs douaniers in het begin de precieze grenzen niet wisten te liggen. Elke inwoner mocht tolvrij goederen importeren en bij de export mocht ge-kozen worden voor zowel de Duitse- als de Belgische belastingwetge-ving.
Een ander voordeel voor inwoners van Moresnet was het ontbreken van de dienstplicht. Aanvankelijk gold dit alleen voor de mensen die uit het neutrale gedeelte van Moresnet kwamen. Maar al gauw bleek, ze-ker met het verstrijken van de jaren, dat het niet altijd aantoonbaar was of een inwoner nu oorspronkelijk uit neutraal gebied kwam. Aangezien het uitzoeken van dit soort zaken meer moeite kostte dan dat het voor-deel opleverde, werd hier uiteindelijk maar in berust. Dit was ook be-kend in de omliggende landen zodat dienstplichtigen zich graag in Mo-resnet vestigden om onder hun verplichtingen uit te komen. Er werd nog wel gepoogd om dit tegen te gaan, maar zonder veel succes.
Pas in 1847 kon de Belgische regering in het buitenland verblijvende Belgen verplichten dienst te nemen. Dit gold dus ook voor de Belgi-sche inwoners van Moresnet. In 1875 trof Pruisen een vergelijkbare maatregel, waardoor vanaf dat moment alleen de neutrale inwoners
Postzegels
Zeker aan het einde van de negentiende eeuw, toen het nationalis-me overal in Europa oprukte, werd het verlangen naar een eigen identiteit ook in Moresnet veel groter. Maar een eigen geschiedenis ontbrak, net als een eenheidsgevoel onder de bevolking. Initiatieven waren er wel om ook van Moresnet een volwassen nationale staat te maken. De zwart-wit-blauwe vlag is hier een goed voorbeeld van. Maar als we kijken naar de gehele periode moet worden geconclu-deerd dat het vormen van die eigen identiteit niet gelukt is. Blijkbaar was het toch moeilijker om eenheid te creëren dan aanvankelijk werd gedacht.
Wat ook niet meehielp was de grote afhankelijkheid van de buurlan-den, met name in de binnenlandse besluitvorming. Pogingen om een eigen munt of postzegel in te voeren, werden niet gewaardeerd en uiteindelijk verboden nadat ze aan het bestuur waren voorge-legd. Een voorbeeld daarvan is de ‘Kelmiser Verkehr Ansalt’, die door de invloedrijke inwoner en dokter Wilhelm Molly werd opge-richt. Deze vereniging was verantwoordelijk voor de uitgave van een serie poszegels van 1,2,3,4,5, 10, 20 en 50 penning. De postzegels hadden de opdruk ‘Kelmiser Verkehrs Ansalt Neutrales gebiet von Moresnet’. Deze tekst stond er ook in het Frans op geschreven. Maar na slechts twee weken werden de postzegels al verboden. Pruisen en België verklaarden gezamenlijk dat in Moresnet nog steeds de Franse wet uit de Napoleontische tijd van kracht was. Hierin was vastgesteld dat de post een staatsmonopolie was en dat plaatselijke postzegelverzamelaars, zoals Molly, geen initiatieven mochten ontplooien.
38
De grenzen in en om Landgraaf
Esperanto De opmerkelijkste poging om toch die eigen identiteit te willen aan-nemen, kwam er in 1906. Op initiatief van Molly en de Fransman Gustave Roy werd geprobeerd de bevolking over te halen om Es-peranto als nieuwe taal aan te nemen. Het Esperanto was een kunsttaal die in 1887 door de Poolse arts Ludovik Lazarus Zamen-hof was ontworpen. Er werd een bijeenkomst georganiseerd met muziek, toespraken en misschien wel belangrijker: gratis bier. “De zaal was versierd met guirlandes en festoenen van veelkleurig crêpepapier en met kartonnen borden waarop de plaatselijke huis-schilder in zijn beste gotische schrift opwekkende leuzen had ge-penseeld. De bijna voltallige bevolking moest een welgevuld en bo-vendien goedbedoeld programma over zich heen laten gaan’, schrijft Wim Meulenkamp in zijn boek ‘Verloren land’. Het waren voldoende redenen om de bevolking over te halen om het Esperan-to tot nieuwe taal te maken.
Molly en Roy besloten echter nog een stap verder te gaan. In 1908 werd Moresnet officieel uitgeroepen tot de Esperantostaat Amikejo, wat plaats van grote vriendschap betekend. In juni werd ook nog eens door de internationale Esperantobeweging besloten om Ami-kejo tot Esperanto-Wereldcentrale uit te roepen. Uiteindelijk bleek ook het Esperanto echter niet de sleutel tot succes te zijn en stierf de beweging een stille dood.
Uitputting van de zinkmijn
De genoemde initiatieven van de Esperantostaat, de eigen vlag en zelfs een eigen volkslied, konden niet rekenen op breed gedragen steun van de bevolking. Het enthousiasme van een enkeling kon dan ook niet worden overgebracht op de rest van de bevolking. Het land draaide om de zinkmijn die de binnenlandse economie droeg. In 1884 was de zinkmijn echter totaal uitgeput. Het einde van de mijn bete-kende ook het einde van het land, dat nu ieder bestaansrecht had verloren.
Moresnet bleef een kunstmatig landje, een gevolg van de internatio-nale politiek. Alhoewel een briefschrijver in de plaatselijke krant nog zijn best deed Moresnet als ‘een haast paradijselijk gebied zonder schulden, leger, politieke strijd en sociale misstanden’ neer te zetten, werd in maart 1897 verzocht om aansluiting bij België. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd het ingelijfd bij Duitsland en na het verdrag van Versailles van 1919 werd het gebied officieel bij België ingelijfd.
39
De grenzen in en om Landgraaf
Verdrag van Versailles
Twee artikelen in het verdrag van Versailles werden gewijd aan de kwestie Moresnet. Daarin werd be-paald dat Duitsland de Belgische soevereiniteit over Moresnet moest erkennen. Dit gebeurde overigens zonder dat Moresnet ook maar enigszins bij de be-palingen betrokken werd. Net zoals het in 1816 door grensverschuivingen was ontstaan, verdween het in 1919 door de nieuwe bepalingen weer van de kaart. Na iets meer dan een eeuw was Moresnet zijn neu-trale status kwijt. Nadat het bij België was gevoegd, ging het verder als gemeente.
Neutraal Moresnet leek een ideaal land, zeker door
de voordelen die het in de beginjaren kende. In de
jaren die volgden, zorgden nieuwe regels er voor
dat ook binnen Moresnet de mogelijkheden niet ein-
deloos meer waren. Het vrije gokken verdween, ont-
duiking van dienstplicht werd moeilijker en met de
uitputting van de mijn verdween ook het econo-
misch voordeel. Ondanks verwoede pogingen om
een eigen taal, munt en postzegel te ontwikkelen
bleef een eigen identiteit achterwege, mede door de
druk die de buurlanden het land oplegden. Tegen-
woordig is er nog maar weinig te zien aan het ge-
bied dat ooit een eigen staat was. Naast een klein
streekmuseum herinneren alleen nog wat oude
grenspalen aan dit vergeten hoofdstuk van de Euro-
pese geschiedenis.
40
De grenzen in en om Landgraaf
De slag om Schaesberg
Het wordt al lang niet meer gedaan. Maar tot pakweg in de jaren zestig trokken
jongens van Schaesberg gewapend met een katapult richting Kissel om een
veldslag te beginnen tegen de jongens van de Molenberg. Het ging er stevig
aan toe. Een blauw oog of bult op je hoofd viel nog wel mee. Maar wanneer die
steen uit die katapult echt je hoofd raakte, dan was er toch echt wel pleister no-
dig.
Op zondag een veldslag leveren was ook niet altijd zo makkelijk want je moest
ook nog naar het lof dat om drie uur begon. En je had iets te verklaren wanneer
je kleren kapot waren.
Een groter probleem had je als Schaesbergse jongen wanneer je ook nog bij
de broeders op de Molenberg op school zat. Je ging niet met een lekker gevoel
naar school. Stel dat ze je herkenden. Er waren dan geen kameraden om te
helpen.
Waar de oude vete vandaan komt, is niet bekend. Maar de Kissel was zeker
niet de enige plek waar de dorpsjeugd van tijd tot tijd slaags raakte met elkaar.
Er doen ook verhalen de ronde over gevechten tussen de jeugd van de
Schaesbergse wijk de Kakert en de Nieuwenhaagse wijk De Voort.
In die tijd werd het vertier nog buiten gezocht. Computers, tablets, handy etc.
bestonden nog niet.
Het lokale gevecht haalde op 18 mei 1928 zelfs het Staatkundig Dagblad.
43
De grenzen in en om Landgraaf
Waar is deze grenspaal gebleven?
Hij stond komend vanaf Nieuwenhagen net voor de Heikop tussen de provin-
ciale weg en de zogenaamde Toeristenweg. Op de oude grens van Nieuwen-
hagen en Brunssum. Door de aanleg van de buitenring werd hij uit de grond
gehaald om tijdelijk in depot te worden bewaard. Toen men de steen wilde op-
halen was hij verdwenen!. Die leg je toch niet zo maar op je fiets.
De zogenaamde “Spaanse poal”
46
De grenzen in en om Landgraaf
Ook de Landgraaf vormde voor een deel een grens. Aanvankelijk lag hij bin-
nen de grenzen van het Hertogdom Brabant. Gangelt was in die tijd nog een
Brabantse stad. Op de eerste kadasterkaarten wordt de Landgraaf een weg/
pad genoemd van Amstenrade naar Nieuwenhagen. Langs de Duitse grens
(toen nog hertogdom Gulick) liep ook een Landweer. Deze had echter een
dubbele greppel. Beide hertogdommen hadden met enige regelmaat ruzie
met elkaar een beide landweren waren dus een grensbescherming uit de vol-
le middeleeuwen.