DE FARIZEEËR EN DE TOLLENAAR

6
DE FARIZEEËR EN DE TOLLENAAR 1 DE FARIZEEËR EN DE TOLLENAAR Icoon van de Farizeeër en de tollenaar Guido Biebaut 09 / 04 / 2012 Alle rechten voorbehouden

description

Het zal u wellicht wel al opgevallen zijn dat het merendeel van de parabels van Christus slechts om twee soorten personen draait: de goeden en de slechten. Met daaraan dan direct verbonden de consequenties: leven en dood. Of zoals de synoptische evangeliën het uitdrukken: het eeuwig leven of de eeuwige straf. Eeuwig leven mét God in de nieuwe hemel en nieuwe aarde. Of eeuwig met Satan en zijn bende in Gehenna.

Transcript of DE FARIZEEËR EN DE TOLLENAAR

DE FARIZEEËR EN DE TOLLENAAR 1

DE FARIZEEËR EN DE TOLLENAAR

Icoon van de Farizeeër en de tollenaar

Guido Biebaut 09 / 04 / 2012 Alle rechten voorbehouden

DE FARIZEEËR EN DE TOLLENAAR 2

De Farizeeër en de Tollenaar Jesaja 55:6-11. Lucas 18:9-14.

Het zal u wellicht wel al opgevallen zijn dat het merendeel van de parabels van Christus slechts om twee soorten personen draait: de goeden en de slechten. Met daaraan dan direct verbonden de consequenties: leven en dood. Of zoals de synoptische evangeliën het uitdrukken: het eeuwig leven of de eeuwige straf. Eeuwig leven mét God in de nieuwe hemel en nieuwe aarde. Of eeuwig met Satan en zijn bende in Gehenna. Ook vandaag gaat het hierover: de gelijkenis van den Farizeeër en den tollenaar. Deze gelijkenis heeft in de loop der tijden méér dan één uitleg meegekregen. Om er maar enkele te noemen... Petrus Venerabilis één van de kerkvaders zei dat de Farizeeër het beeld was van het Jodendom, de tollenaar zou het heidendom voorstellen. Volgens een andere waren beiden de voorstelling van de twee naturenleer van de mens gebaseerd op het principe dat elke christen tezelfdertijd een gelovige en ongelovige kant heeft. Een andere interpretatie is deze die deze Farizeeër als de latere apostel Paulus interpreteert. Hoe verleidelijk al deze soorten van uitleg allemaal mogen lijken me dunkt dat de meesten ervan aan het belangrijkste voorbijgaan. Want de parabel wil ons niet méér leren dan dat er in het praktische leven slechts twee soorten mensen zijn: de hoogmoedigen en de nederigen, de rechtvaardigen en de huichelaars. Nu moet wel vooraf worden opgemerkt dat deze geschiedenis vreemd moet geklonken hebben in de oren van Jezus’ luisteraars. Een Farizeeër is namelijk dé vrome mens bij uitstek. Hij is het die alle wetten van God kent en uiterlijk ook doet. Het waren erkende geestelijke leiders van het volk. De tollenaars echter dat is het uitschot, de dieven, dezen die meehuilen met de Romeinse wolven. Het zijn uitgestotenen uit de Joodse maatschappij, opportunisten. En niet alleen staan ze in dienst van het Romeinse rijk om de mensen de laatste cent af te persen, ze werken ook waar het mogelijk is voor hun eigen zak. Corruptie dus tot en met. Mensen die de laatste druppel uit de citroen willen.

Jezus stelt de Farizeeër voor als het toonbeeld van de hoogmoed. Achter hun deftige façade schuilen er veel leugens. In hun kringen – zoals ook bij deze Sadduceeën - is corruptie aan de orde van de dag. Er is veel politiek gefoefel, ze willen ook nog iets mee profiteren van de Roomse overheersing. Er waren natuurlijk uitzonderingen, denk maar aan Nicodemus die Jezus opzoekt en hem zelfs verdedigd wanneer er klachten binnenkomen bij het Sanhedrin over deze predikant van Nazareth.

Maar in algemene regel zijn de Farizeeën verwaande mensen. De plaats die zij innemen in de maatschappij heeft bij hen een arrogante en hautaine houding aangewakkerd. Zoals overal in de

DE FARIZEEËR EN DE TOLLENAAR 3

wereld waar mensen macht hebben, is men vlug geneigd om er alles te doen om dat ook te behouden. Wie in de loop van zijn leven voorrechten heeft gekregen zal ze met alle middelen verdedigen. De Farizeeën hadden ook de wet van Mozes herschreven en er een wettekst van rabbijnen van gemaakt. De liefde was uit de wet verdwenen en de normen waren op bepaalde aspecten gewetenloos. De meeste Farizeeën gingen daar blijkbaar zo ver in dat Jezus uit de weg geruimd moest worden. Met Jezus erbij was hun functie in gevaar. Omdat Jezus het hen te lastig maakt was hij ook hun vijand nummer één.

De Farizeeër kijkt neer op de tollenaar. Een tollenaar is voor hem een collaborateur die werkt voor Romeins staat. Hij werkt samen met afgodendienaars en is dienaar van de Mammon. Maar dat is nogal dubbelzinnig, wij weten namelijk dat veel Farizeeërs ook rijk waren en Mammonachtige trekjes hadden. Dit zijn de hoofdpersonages - de Farizeeër en de tollenaar – in al zijn brede aspecten. Een tollenaar die we zouden willen noemen als: een goede man. Want in dit verhaal zijn de rollen omgekeerd. Uiterlijkheden zijn hier niet van tel. Deze parabel geeft de aanklacht van Christus weer over een gans systeem: van een denkwijze, een levenswijze. Gaan we onze maatschappij goed analyseren dan zij we niet veel verschillend van wat er zich afspeelde in de dagen van Jezus. Uitdrukkelijk begint deze parabel met een woord vooraf en dat is op zichzelf al bijzonder. Inleidend staat er dan: ”Hij sprak ook met het oog op sommigen die van zichzelf vertrouwden dat zij rechtvaardig waren en al de anderen verachten, deze gelijkenis.” Of het hier gaat om een inleiding door de schrijver dokter Lucas of om een inleidende opmerking van Jezus is minder duidelijk uit de tekst. Dat blijft voer voor theologen en hoeft ons niet bezig te houden. In elk geval gaat het eigenlijk om één welbepaalde zonde. Een zonde die zo oud is als de mensheid zelf. Toen Adam en Eva zondigden was hun eerste reactie tegenover God een reactie van zelfrechtvaardiging. Adam zei: ”Ik ben onschuldig het is de vrouw die mij van de vrucht te eten heeft gegeven”. En Eva van haar kant sprak: ”Ik ben onschuldig, het is de slang die mij verleidt heeft”. Ondanks deze uitvluchten zijn toch beiden gestraft. Het is voorzeker ook vanuit die hoek dat we het moeten zoeken. Wij hebben allemaal dat familietrekje overgehouden. Eén van de spreukendichters schrijft: ”Vele mensen roemen hun eigen welwillendheid” (Spr.20:6). Wat ons wel eens ontbreekt, is een nuchtere kijk op onszelf, een kritisch onderzoek van het eigen ”ik”. We zouden met zijn allen eens kunnen doen wat aan de melaatsen in Israël was opgelegd: de hand op de mond leggen en uitroepen ”Onrein, Onrein” (Lev.13:45). Maar dat was de Farizeeër vergeten. En wij meestal ook. Samen met de tollenaar is hij op weg naar de tempel om er te bidden. Letterlijk staat er in de Griekse tekst dat zij ”opgaan” naar de tempel, gezien het heiligdom in Jeruzalem op een

DE FARIZEEËR EN DE TOLLENAAR 4

hoogvlakte lag. En van welke kant je ook kwam, je moest naar boven klimmen. Daar staan ze dan in de tempel met zijn tweeën maar vér van elkaar. De Farizeeër staat, zoals uit gewoonte, zo dicht mogelijk bij het altaar, de tollenaar uit bedeesdheid ergens waar hij niet opgemerkt zal worden. Waarom zou, een in eigen ogen rechtvaardige, samen met een openlijke zondaar bidden? Wanneer het echter op het bidden zelf aankomt dan wordt de ware aard zichtbaar van beiden. Lucas schrijft: ”De Farizeeër stond en bad bij zichzelf: O God, ik dank U dat ik niet zó ben als de andere mensen, rovers, onrechtvaardigen, echtbrekers of ook als deze tollenaar”. Stel je voor: een dergelijke hoogmoed en zelfoverschatting. Nederigheid is een deugd waar deze man voorzeker nog niet van geproefd heeft. Men zou de indruk krijgen dat Jezus deze wetgeleerde dingen in de mond legt die overdreven lijken maar dat is niet het geval. Volgens een Joodse Rabbi Juda uit de 2de eeuw moest een man elke dag op zijn minst éénmaal bidden: ”Gezegend zijt gij dat gij mij niet als een heiden gemaakt hebt. Gezegend zijt gij dat gij mij niet als een ongeletterde gemaakt hebt. Gezegend zijt gij dat gij mij niet als een vrouw gemaakt hebt.” Normaal werd dit driemaal per dag gebeden. In eenzelfde zelfvoldaanheid én zelfbedrog spreekt de wetgeleerde: ”Ik dank u dat ik niet zó ben als de andere mensen.” Maar hoe durft hij eigenlijk? Laat God zijn zon ook niet schijnen voor bozen en slechten? En dan laat hij in duidelijke termen zijn superioriteit blijken: hij is géén rover, onrechtvaardige, echtbreker en zeker niet als die tollenaar die een beetje achterop staat. Hij doet trouwens niet alleen wat de wet voorschrijft, hij doet zelfs méér. Hij vast twéémaal in de week ... namelijk op maandag en donderdag. Dat stond niet in de wet van God aan Mozes aangegeven. Dat was zuivere rabbijnse traditie. De man schijnt ook te behoren tot de strengste groep van Farizeeërs. Tot deze die niet alleen tienden geven van hun inkomsten maar op de koop toe nog de tienden van de uitgaven. Hij was zeer vrijgevig maar moest hij daarom persé zo staan pochen, in gebed en tegenover God. Een dergelijke egoïstische houding is een zeer geniepige ondeugd. Daar is géén onkruid-verdelger of rattenvergif tegen opgewassen. Met zulke mensen kan je alleen medelijden hebben en hopen dat hun gemoed ééns van die kanker genezen mag worden. In het kort is het probleem van de Farizeeër dan eigenlijk dit: hij is ondankbaar. Hij vraagt God niets want hij doet alsof hij zonder zonde is en niets aan noden heeft om aan God te vragen. Hij is perfect in zichzelf en in eigen ogen dat hij Gods barmhartigheid en vergeving niet nodig heeft. En hoe kan zo iemand die slechts aan zichzelf denkt, aan God denken en van Zijn genade alleen leven. Deze wetgeleerde is zoals in de brief aan de gemeente aan Laodicea waarin de Heer het volgende zei: ”Omdat gij zegt: Ik ben rijk en heb mij verrijkt en heb aan niets gebrek, en gij

DE FARIZEEËR EN DE TOLLENAAR 5

weet niet dat gij zijt de ellendige en jammerlijke en arme en blinde en naakte, raad Ik u aan van Mij te kopen goud, dat in het vuur gelouterd is, opdat gij rijk moogt worden, en witte klederen, opdat gij die aandoet en de schande uwer naaktheid niet zichtbaar worde.” Hoe geheel anders gaat het met onze belastingontvanger. Hij staat er maar bedroefd en beteuterd bij, geslagen door het besef van schulden en zonden. De man weet niet goed hoé te bidden of wát hij moet bidden. Maar in zijn oprechtheid komt de volgende nederige belijdenis: ”O God, wees mij, zondaar, genadig”. Géén grootspraak hier of zelfrechtvaardiging. Wel een zelfvernedering. Hier staat een man met een vermorzeld en vernederd hart. Hier staat een verloren zoon te snikken: ”Vader ik heb gezondigd tegenover U en tegenover de hemel”. Hier staat bovenal een berouwvolle. En het zou eigenlijk overbodig zijn de vraag te stellen wie van de twee het sympathiekst overkomt? De potsierlijke hoogmoedige wetgeleerde of de van kleinheid doordrongen tollenaar? De les van de Heer hierover is deze: ”Ik zeg u: Deze keerde in tegenstelling met den ander gerechtvaardigd naar huis terug. Want een ieder die zichzelf verhoogd zal vernederd worden, doch wie zichzelf vernedert zal verhoogd worden.” M.a.w. de Farizeeër was zo zelfingenomen met zichzelf dat zijn manier van bidden in Gods ogen zonde was (Ps.109:7). Een dergelijk gebed is voor God niet áán te horen want er zit geen berouw aan vast. De man dacht bij zichzelf dat hij zijn eigen klederen wit kon wassen door de anderen maar te besmeuren. Dat is natuurlijk zelfrechtvaardiging en daarvoor heb je Gods hulp niet nodig. De tollenaar echter is verslagen. Hij geeft het op zelf te strijden voor eigen recht. Dan beseft hij wat ook wijzelf moeten beseffen. Hij verklaart zichzelf onrein en kan daardoor alleen nog maar zeggen: ”O God, wees mij, zondaar, genadig”. Dit verhaal en de les eraan verbonden doen bij nader onderzoek ook zeer Paulinisch aan en daarmee bedoelen wij de rechtvaardiging door het geloof. En rechtvaardiging zoals hier beschreven vindt haar oorsprong in de hemel en niet in de gedachten van een mens. Maar het vraagt wel een hartenkreet, een geest van nederigheid. Dat maakt van de kerk juist de kerk. De mannen vanouds, de aartsvaders, Mozes, David, Daniël en zoveel anderen, ook zij, waren zondaars. Ze liepen niet altijd in het rechte spoor. Maar

DE FARIZEEËR EN DE TOLLENAAR 6

nederigheid hadden ze wél en besef van soevereiniteit Gods, van genade en vergeving. Dat verhalen als deze van den Farizeeër en den tollenaar ook vandaag nog op een geljkaardige wijze geschieden las ik in een boek over evangelisatie in de Verenigde Staten van Amerika. Een Indiaan en een blanke waren samen op dezelfde evangelisatie-samenkomst tot geloof gekomen. Beiden waren tot bekering gekomen maar er was toch nog verschil tussen hen beiden. De Indiaan ging er onmiddellijk toe over om God te prijzen voor wat er met hem geschied was. De blanke man was wel aangeraakt door de woorden van de prediking en besefte dat zijn zonden vergeven waren. Zo uitbundig als de Indiaan kon hij niet zijn en hij begreep eigenlijk zelf niet waarom. Enkele maanden later kwamen de twee elkaar nog eens tegen op een samenkomst. De Indiaan altijd vol lof en prijs van wat er aan hem geschied was op die avond. De blanke man kon die dankbaarheid nog steeds niet over zijn lippen krijgen in het openbaar. De Indiaan vertelde hem dan het volgende: ”Beste broeder, laat ik je wat vertellen. Stel je voor dat een rijke prins in je leven komt en je voorstelt om zondermeer je jas om te ruilen met deze die hij draagt. Een wonderbaar kunstwerk bezet met goud zoals koningen die dragen. Maar je wilt dat niet: met de opmerking dat je eigen jas hoewel enkele jaren oud, toch nog goed genoeg is. Je bent te trots om zoiets aan te nemen. Wanneer die rijke prins zoiets aan mij voorstelt dan zou ik dat onmiddellijk aannemen. Mijn jas is versleten en die prins mag met wat hij heeft toch anderen gelukkig maken? Wél merkte, de Indiaan verder op; dat is ongeveer wat er met jou aan de hand is. Geestelijk wil je nog altijd iets van je eigen gerechtigheid overhouden en wil je door Jezus niet ten volle bedekt worden. Tot wanneer je dat niet volledig aanneemt zal je niet kunnen zingen over je vergeving. Maar ik als arme Indiaan was toen ik hoorde dat Jezus al mijn zonden zomaar op zich had genomen zeker dat ik Zijn kleed van gerechtigheid op mij moest nemen om mijn zondigheid te bedekken. Ik moet dan toch voor altijd blij zijn met wat Hij voor mij gedaan heeft.” Dit verhaal heeft veel gelijkenis met wat in de parabel van den Farizeeër en den tollenaar staat. En wij dan kun je vragen? Wél, maak even als je de tijd hebt, of neem die ervoor, je levensbalans op. Je kunt dan twee kanten uit. Ofwel ben je als de Farizeeër: foutloos met een in eigen-ogen-gerechtvaardigd gevoel. Maar dan ben je niet aanvaardbaar voor God. Ofwel ben je als de tollenaar met je ogen neergeslagen beseffende de ellendigheid van je toestand. Verlicht door genade of opgeslorpt door zelfvoldaanheid. Op weg naar het eeuwige licht of op weg naar de verwerping. Amen.