DE BRUSSEL I BIS‑ VERORDENING: WAT IS NIEUW VANAF 2015? · Pb. L 30 december 2006, afl. 399, 1....

11
Cah. Jur., 2015/1 - 5 (1) Verord. Europees Parlement en Raad nr. 1215/2012, 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuit‑ voerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, Pb. L 20 de‑ cember 2012, afl. 351, 1. (2) Verord. Raad nr. 44/2001, 22 december 2000 betreffende de rechter‑ lijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, Pb. L 16 januari 2001, afl. 12, 1. (3) Verdrag van Brussel betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken van 27 september 1968, Pb. L 31 december 1972, afl. 299, 32. (4) Verdrag van Lugano betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken van 16 september 1988, Pb. L 25 november 1988, afl. 319, 9. (5) Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoer‑ legging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken van 19 oktober 2005, Pb. L 16 november 2005, afl. 299, 62. Zie tevens: Besluit Raad nr. 2006/325/EG, 27 april 2006 betreffende de sluiting van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken betref‑ fende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, Pb. L 5 mei 2006, afl. 120, 22. (6) Verdrag van Lugano betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de er‑ kenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en han‑ delszaken van 30 oktober 2007, Pb. L 10 juni 2009, afl. 147, 1. (7) Verord. Raad nr. 1347/2000, 29 mei 2000 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen, Pb. L 30 juni 2000, afl. 160, 19. (8) Verord. Raad nr. 2201/2003, 27 november 2003 betreffende de be‑ voegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwe‑ lijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000, Pb. L 23 december 2003, afl. 338, 1. (9) Verord. Europees Parlement en Raad nr. 805/2004, 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet‑betwiste schuld‑ vorderingen, Pb. L 30 april 2004, afl. 143, 15. (10) Verord. Europees Parlement en Raad nr. 1896/2006, 12 decem‑ ber 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, Pb. L 30 december 2006, afl. 399, 1. (11) Verord. Europees Parlement en Raad nr. 861/2007, 11 juli 2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen, Pb. L 31 juli 2007, afl. 199, 1. (12) P. TAELMAN en S. VOET, “Exit Exequatur”, in M. PIERS, H. STORME en J. VERHELLEN (eds), Liber Amicorum Johan Erauw, Antwerpen, Intersentia, 2014, 196‑197. (13) Verord. Raad nr. 4/2009, 18 december 2008 betreffende de bevoegd‑ heid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsver‑ plichtingen, Pb. L 10 januari 2009, afl. 8, 1; P. TAELMAN en S. VOET, “Exit Exequatur”, o.c., 197. I Inleiding Op 10 januari 2015 wordt de Europese verordening 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslis‑ singen in burgerlijke en handelszaken (hierna ook: “Brussel I bis‑Vo”) van toe‑ passing in de Europese Unie (1). De Brussel I bis‑Vo zal op dat ogenblik de bestaande gelijknamige verordening 44/2000 (hierna ook: “Brussel I‑Vo”) vervangen en tevens ingrijpend wijzigen (2). De veralgemeende afschaffing van het exequatur is ongetwijfeld een belang‑ rijke stap in de ontwikkeling van het Europees gerechtelijk recht, doch bene‑ vens deze mijlpaal bevat Brussel I bisVo belangrijke aanpassingen ter verbetering van de doeltreffendheid van forumkeuzeclausules, de bescher‑ ming van de economisch zwakkere partijen (consumenten, werknemers, verzekeringsnemers), de prioriteiten bij aanhangigheid en samenhang en de nieuwe restrictieve bevoegdheidsre‑ geling voor voorlopige en bewarende maatregelen. Deze bijdrage beoogt een overzicht te bieden van de krachtlijnen van de veranderingen die de Brussel I bis‑Vo teweeg zal brengen, met bijzondere aandacht voor de praktische implicaties ervan. Een allesomvattend overzicht van de systematiek van de oude en nieuwe verordening valt echter buiten het bestek van deze bijdrage. II Historiek en doelstellingen A. OVERZICHT VAN EUROPEESRECHTELIJKE INSTRUMENTEN Het verdrag van Brussel van 27 sep‑ tember 1968 werd gesloten tussen de toenmalige lidstaten van de Europese Economische Gemeenschap en be‑ trof de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, en was vergezeld van het protocol en van de gemeenschappelijke verklaring (3). Tussen de Europese Economische Gemeenschap en de leden van de Europese Vrijhandelsassociatie, IJsland, Noorwegen en Zwitserland, werd het verdrag van Lugano van 1988 geslo‑ ten, waardoor het verdrag van Brussel de facto werd uitgebreid tot staten die deel uitmaken van de Europese Vrijhandelsassociatie (4). Verordening 44/2001 van 22 decem‑ ber 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de ten‑ uitvoerlegging van beslissingen in bur‑ gerlijke en handelszaken (Brussel I‑Vo) was de opvolger van het verdrag van Brussel. Verordening 44/2001 was niet toepasse‑ lijk in Denemarken, doch in 2005 werd een overeenkomst met Denemarken gesloten die de toepassing van ver‑ ordening 44/2001 in Denemarken verzekert (5). Het verdrag van Lugano van 1988 werd herzien en in 2007 ondertekend te Lugano door de Gemeenschap, Denemarken, IJsland, Noorwegen en Zwitserland (6). Verordening 1347/2000 van 29 mei 2000 betreft de bevoegdheid en de er‑ kenning en tenuitvoerlegging van be‑ slissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen – Brussel II‑Vo (7). De Brussel II‑Vo werd opgevolgd door Brussel II bis‑Vo van 27 november 2003 (8). Verordening 805/2004 van 21 april 2004 voerde de Europese executoriale titel voor niet‑betwiste schuldvorderingen in. Vonnissen die genieten van de EET behoeven geen exequatur (9). Verordening 1896/2006 van 13 decem‑ ber 2006 voerde de Europese betalings‑ bevelprocedure in (10). Verordening 861/2007 van 11 juli 2007 betreft de procedure die sinds 1 januari 2009 toepasselijk is op vorderingen in burgerlijke en handelszaken waarvan de waarde de grens van € 2000 niet overschrijdt (11). De Europese titels verkregen op basis van de verordeningen 1896/2006 en 861/2007 zijn rechtstreeks uitvoerbaar en behoeven geen waarmerking of exequaturprocedure (12). De Alimentatie‑Vo van 18 december 2008 schaft het exequatur – voor wel‑ bepaalde onderhoudsbeslissingen – volledig af (13). Zij trad in werking op 18 juni 2011. I I II II DE BRUSSEL I BIS‑VERORDENING: WAT IS NIEUW VANAF 2015?

Transcript of DE BRUSSEL I BIS‑ VERORDENING: WAT IS NIEUW VANAF 2015? · Pb. L 30 december 2006, afl. 399, 1....

Page 1: DE BRUSSEL I BIS‑ VERORDENING: WAT IS NIEUW VANAF 2015? · Pb. L 30 december 2006, afl. 399, 1. (11) Verord. Europees Parlement en Raad nr. 861/2007, 11 juli 2007 tot vaststelling

Cah. Jur., 2015/1 - 5

(1) Verord. Europees Parlement en Raad nr. 1215/2012, 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuit‑voerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, Pb. L 20 de‑cember 2012, afl. 351, 1.(2) Verord. Raad nr. 44/2001, 22 december 2000 betreffende de rechter‑lijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, Pb. L 16 januari 2001, afl. 12, 1.(3) Verdrag van Brussel betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken van 27 september 1968, Pb. L 31 december 1972, afl. 299, 32.(4) Verdrag van Lugano betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken van 16 september 1988, Pb. L 25 november 1988, afl. 319, 9.(5) Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoer‑legging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken van 19 oktober 2005, Pb. L 16 november 2005, afl. 299, 62. Zie tevens: Besluit Raad nr. 2006/325/EG, 27 april 2006 betreffende de sluiting van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken betref‑fende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, Pb. L 5 mei 2006, afl. 120, 22.(6) Verdrag van Lugano betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de er‑kenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en han‑delszaken van 30 oktober 2007, Pb. L 10 juni 2009, afl. 147, 1.

(7) Verord. Raad nr. 1347/2000, 29 mei 2000 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen, Pb. L 30 juni 2000, afl. 160, 19.(8) Verord. Raad nr. 2201/2003, 27 november 2003 betreffende de be‑voegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwe‑lijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000, Pb. L 23 december 2003, afl. 338, 1.(9) Verord. Europees Parlement en Raad nr. 805/2004, 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet‑ betwiste schuld‑vorderingen, Pb. L 30 april 2004, afl. 143, 15.(10) Verord. Europees Parlement en Raad nr. 1896/2006, 12 decem‑ber 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, Pb. L 30 december 2006, afl. 399, 1.(11) Verord. Europees Parlement en Raad nr. 861/2007, 11 juli 2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen, Pb. L 31 juli 2007, afl. 199, 1.(12) P. Taelman en S. Voet, “Exit Exequatur”, in M. Piers, H. Storme en J. Verhellen (eds), Liber Amicorum Johan Erauw, Antwerpen, Intersentia, 2014, 196‑197.(13) Verord. Raad nr. 4/2009, 18 december 2008 betreffende de bevoegd‑heid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsver‑plichtingen, Pb. L 10 januari 2009, afl. 8, 1; P. Taelman en S. Voet, “Exit Exequatur”, o.c., 197.

I Inleiding

Op 10 januari 2015 wordt de Europese verordening 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslis‑singen in burgerlijke en handelszaken (hierna ook: “Brussel I bis‑ Vo”) van toe‑passing in de Europese Unie (1).

De Brussel I bis‑ Vo zal op dat ogenblik de bestaande gelijknamige verordening 44/2000 (hierna ook: “Brussel  I‑Vo”) vervangen en tevens ingrijpend wijzigen (2).

De veralgemeende afschaffing van het exequatur is ongetwijfeld een belang‑rijke stap in de ontwikkeling van het Europees gerechtelijk recht, doch bene‑vens deze mijlpaal bevat Brussel I bis‑ Vo belangrijke aanpassingen ter verbetering van de doeltreffendheid van forumkeuzeclausules, de bescher‑ming van de economisch zwakkere partijen (consumenten, werknemers, verzekeringsnemers), de prioriteiten bij aanhangigheid en samenhang en de nieuwe restrictieve bevoegdheidsre‑geling voor voorlopige en bewarende maatregelen.

Deze bijdrage beoogt een overzicht te bieden van de krachtlijnen van de veranderingen die de Brussel I bis‑ Vo teweeg zal brengen, met bijzondere aandacht voor de praktische implicaties ervan. Een allesomvattend overzicht van de systematiek van de oude en nieuwe verordening valt echter buiten het bestek van deze bijdrage.

II Historiek en doelstellingen

a. overziCht van euroPeesreChtelijke instrumenten

Het verdrag van Brussel van 27 sep‑tember 1968 werd gesloten tussen de toenmalige lidstaten van de Europese Economische Gemeenschap en be‑trof de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, en was vergezeld van het protocol en van de gemeenschappelijke verklaring (3).

Tussen de Europese Economische Gemeenschap en de leden van de Europese Vrijhandelsassociatie, IJsland, Noorwegen en Zwitserland, werd het verdrag van Lugano van 1988 geslo‑ten, waardoor het verdrag van Brussel de facto werd uitgebreid tot staten die deel uitmaken van de Europese Vrijhandelsassociatie (4).

Verordening 44/2001 van 22 decem‑ber 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de ten‑uitvoerlegging van beslissingen in bur‑gerlijke en handelszaken (Brussel I‑ Vo) was de opvolger van het verdrag van Brussel.

Verordening 44/2001 was niet toepasse‑lijk in Denemarken, doch in 2005 werd een overeenkomst met Denemarken gesloten die de toepassing van ver‑ordening 44/2001 in Denemarken verzekert (5).

Het verdrag van Lugano van 1988 werd herzien en in 2007 ondertekend

te Lugano door de Gemeenschap, Denemarken, IJsland, Noorwegen en Zwitserland (6).

Verordening 1347/2000 van 29 mei 2000 betreft de bevoegdheid en de er‑kenning en tenuitvoerlegging van be‑slissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen – Brussel II‑ Vo (7).

De Brussel II‑ Vo werd opgevolgd door Brussel  II  bis‑ Vo van 27 november 2003 (8).

Verordening 805/2004 van 21 april 2004 voerde de Europese executoriale titel voor niet‑ betwiste schuldvorderingen in. Vonnissen die genieten van de EET behoeven geen exequatur (9).

Verordening 1896/2006 van 13 decem‑ber 2006 voerde de Europese betalings‑bevelprocedure in (10).

Verordening 861/2007 van 11 juli 2007 betreft de procedure die sinds 1 januari 2009 toepasselijk is op vorderingen in burgerlijke en handelszaken waarvan de waarde de grens van €  2000 niet overschrijdt (11).

De Europese titels verkregen op basis van de verordeningen 1896/2006 en 861/2007 zijn rechtstreeks uitvoerbaar en behoeven geen waarmerking of exequaturprocedure (12).

De Alimentatie‑ Vo van 18 december 2008 schaft het exequatur – voor wel‑bepaalde onderhoudsbeslissingen  – volledig af (13). Zij trad in werking op 18 juni 2011.

I I II II

DE BRUSSEL I BIS‑ VERORDENING: WAT IS NIEUW VANAF 2015?

233601LMV_CJ2015_CS5_pc.indd 5 26/02/2015 16:57:15

Page 2: DE BRUSSEL I BIS‑ VERORDENING: WAT IS NIEUW VANAF 2015? · Pb. L 30 december 2006, afl. 399, 1. (11) Verord. Europees Parlement en Raad nr. 861/2007, 11 juli 2007 tot vaststelling

Cah. Jur., 2015/1 - 6

(14) Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité over de toepassing van verordening (EG) nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, COM(2009) 174 def. (hierna: het “Verslag van de Commissie”).(15) Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuit‑voerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, COM(2010) 748 def., 6‑8 (hierna: het “Herschikkingsvoorstel”).(16) Herschikkingsvoorstel, 3‑4.(17) Verslag van de Commissie, 5.(18) CSES (Centre for Strategy & Evaluation Services), Data Collection and Impact Analysis – Certain Aspects of a Possible Revision of Council Regulation No. 44/2001 on Jurisdiction and the Recognition and Enforcement of Judgments in Civil and Commercial Matters (“Brussels I”), 17 december 2010, http://ec.europa.eu/justice/civil/files/study_cses_

brussels_i_final_17_12_10_en.pdf (consultatie 11 november 2014), 51 (hierna: het “Verslag van de CSES”).(19) Verslag van de Commissie, 5.(20) Verslag van de CSES, 58.(21) A. Nuyts, “La refonte du règlement Bruxelles I”, Rev. crit. dr. intern. privé 2013, 1.(22) Zie voetnoten 1 en 2.(23) Wanneer naar een artikel wordt verwezen zonder aanwijzing van een specifieke wet, wordt verwezen naar de Brussel I bis‑ Vo.(24) K. VandekerCkhove, “Artikel 66 Herschikte Brussel I‑ Verordening”, in I. CouwenBerg, A. HanseBout en L. VanfraeChem (eds), Wet en Duiding Internationaal Privaatrecht, Brussel, Larcier, 2014, 23‑26.(25) Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, Pb. L 21 maart 2013, afl. 76, 4; H. BoularBah, S. FranCq e.a., “De Bruxelles I à Bruxelles Ibis”, JT, 31 januari 2015, 134(5), 90.

Brussel  I  bis‑ Vo is bijgevolg niet het eerste Europese instrument waarin het vereiste tot exequatur wordt geschrapt.

B. de hersChikking van verordening 44/2001

Verordening 44/2001 trad in werking op 1 maart 2002. De Europese Commissie bracht in 2009 een evaluatieverslag uit over de werking ervan (14), en een jaar later leidde zulks tot een voorstel van de Commissie tot herschikking van de bestaande verordening (15).

Bij een herschikking van een ver‑ordening worden enkel de door de Commissie aangewezen artike‑len  aangepast, en blijven de andere artikelen ongewijzigd.

De Europese Commissie identificeerde als de vier grootste tekortkomingen van verordening 44/2001 (16):

– de procedure voor erkenning en tenuitvoerlegging veroorzaakt onno‑dige kosten en vertraging en belem‑mert het vrij verkeer van beslissingen;

– de toegang tot de rechter in de Europese Unie is over het algemeen onvoldoende gewaarborgd bij ge‑schillen waarbij verweerders van bui‑ten de Europese Unie betrokken zijn;

– de doeltreffendheid van forum‑keuzeovereenkomsten moet worden verbeterd;

– de wisselwerking tussen arbitrage en gerechtelijke geschillenbeslechting moet worden versterkt.

De Europese Commissie stelde vast dat de termijn tot het bekomen van een exequatur schommelde tussen gemid‑deld zeven dagen tot vier maanden, ge‑beurlijk meerdere jaren ingeval van een beroepsprocedure (17). Een onafhan‑kelijk rapport van het CSES schatte de kosten van een exequaturprocedure in de Europese Unie op bijna € 48.000.000 per jaar (18).

Wanneer men beschouwt dat gemid‑deld 90‑100 % van de verzoeken tot uitvoerbaarheid succesvol zijn, kunnen de kosten en soms zeer lange duur‑tijd van een exequaturprocedure niet anders dan een verspilling worden genoemd (19).

Deze procedure vormt een belemme‑ring voor grensoverschrijdende activi‑teiten van kmo’s.

Van de 20 miljoen kmo’s in de Europese Unie is slechts 25 % betrokken in grens‑overschrijdende handel (20).

Het voorstel van de Europese Commissie hield zeer vergaande be‑palingen in, die door de Raad en het Parlement slechts gedeeltelijk gevolgd werden, zodat de uiteindelijke tekst veel minder ver reikt dan het voor‑stel van de Europese Commissie van 2010 (21).

Verordening 1215/2012 van 12 decem‑ber 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de ten‑uitvoerlegging van beslissingen in bur‑gerlijke handelszaken is de opvolger van verordening 44/2001 en de gang‑bare aanduiding is Brussel I bis‑ Vo (22).

III Werking in de tijd

De Brussel I bis‑ Vo is in werking getre‑den op 10 januari 2013, en is van toe‑passing met ingang van 10 januari 2015 (artikel 81) (23).

Brussel I bis‑ Vo is slechts van toepas‑sing op rechtsvorderingen die zijn ingesteld, authentieke akten die zijn verleden of geregistreerd, en gerechte‑lijke schikkingen die zijn goedgekeurd of getroffen op of na 10 januari 2015 (artikel 66.1) (24).

Concreet betekent dit dat de bevoegd‑heidsregels onder Brussel  I  bis‑ Vo in werking zullen treden vanaf 10 ja‑nuari 2015, doch dat het nog een tijd kan duren alvorens de nieuwe

regeling inzake erkenning en tenuit‑voerlegging aanleiding zal geven tot toepassingsgevallen.

Brussel I‑ Vo blijft van toepassing op be‑slissingen gegeven inzake rechtsvorde‑ringen die zijn ingesteld, op authentieke akten die zijn verleden of geregistreerd, en op gerechtelijke schikkingen die zijn goedgekeurd of getroffen voor 10 janu‑ari 2015 en die onder die verordening vallen (artikel 66.2).

Brussel  I‑ Vo bevatte een overgangs‑bepaling die de hypothese viseerde dat de vordering in een lidstaat van herkomst werd ingesteld vóór de inwerkingtreding van Brussel  I‑ Vo, doch dat de beslissing na datum van inwerkingtreding werd gegeven (artikel  66.2). Een dergelijke over‑gangsmaatregel is niet opgenomen in Brussel I bis‑ Vo.

IV Territoriale werkingssfeer

Brussel I bis‑ Vo geldt voor alle lidsta‑ten van de Europese Unie, met inbegrip van Denemarken, die de verordening op haar grondgebied toepasselijk heeft gemaakt (25).

V Burgerlijke en handelszaken:

uitsluitingen en definities

a. voorafgaande oPmerking

De Brussel  I  bis‑ Vo is van toepas‑sing op burgerlijke en handelszaken, ongeacht de aard van het gerecht. Fiscale, douane‑ , sociaal‑ en adminis‑tratiefrechtelijke zaken alsook zaken die met de staat, huwelijk en be‑voegdheid van natuurlijke personen te maken hebben, zijn uitgesloten (artikel 1).

III III

IV IV

V V

233601LMV_CJ2015_CS5_pc.indd 6 26/02/2015 16:57:15

Page 3: DE BRUSSEL I BIS‑ VERORDENING: WAT IS NIEUW VANAF 2015? · Pb. L 30 december 2006, afl. 399, 1. (11) Verord. Europees Parlement en Raad nr. 861/2007, 11 juli 2007 tot vaststelling

Cah. Jur., 2015/1 - 7

(26) Wet 24 juni 2013 tot wijziging van het zesde deel van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de arbitrage, BS 28 juni 2013, 41.263; L. Demeyere en H. Verbist, “De nieuwe Belgische Arbitragewet van 24 juni 2013”, RW 2014‑15, 83 e.v.(27) S. Voet, “De Nieuwe Brussel I bis‑ verordening”, NJW 2013, 680.(28) B. Hess, “Improving the Interface between Arbitration and European Procedural Law: The Heidelberg Report and the EU Commission’s Green Paper on the Reforms of the Regulation Brussels  I”, The Paris Journal of International Arbitration 2010, 17; P. Pinsolle, “Les problèmes cachés de la proposition de suppression de l’exception d’arbitrage du Règlement 44/2001”, The Paris Journal of International Arbitration 2010, 45; G. CarduCCi, “Arbitration, Anti‑

suit Injunctions and Lis Pendens under the European Jurisdiction Regulation and the New York Convention – Notes on West Tankers, the Revision of the Regulation and Perhaps of the Convention”, Arbitration International 2011, 171.(29) M.I. Hazelhorst en X.E. Kramer, “Afschaffing van het exequatur in Brussel I: daadwerkelijke verbetering of politiek gebaar?”, Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging 2013, afl. 2, 43.(30) Wet 28 maart 2014 tot invoeging van titel 2 “Rechtsvordering tot collectief herstel” in boek XVII “Bijzondere rechtsprocedures” van het Wetboek van economisch recht en houdende invoeging van de definities eigen aan boek XVII in boek I van het Wetboek van economisch recht, BS 29 april 2014, 35.201.

Het materieel toepassingsgebied van de Brussel  I bis‑ Vo komt zo grotendeels overeen met dat van haar voorganger, dat aanleiding heeft gegeven tot een uitvoerige rechtspraak die gedeeltelijk verder haar relevantie behoudt.

Hieronder zullen enkel de wijzigingen opgenomen in Brussel I bis‑ Vo onder‑zocht worden.

B. arBitrage valt niet onder het toePassingsgeBied van Brussel i bis- vo (artikel 1.2. d)

Wat was het knelpunt?

Arbitrage is een techniek tot private ge‑schillenbeslechting, en wordt in België geregeld door de arbitragewet van 24 juni 2013, in werking getreden op 1 september 2013 (26).

Zowel bij het opstarten van de arbi‑trageprocedure als bij het verloop en, hoofdzakelijk, bij de tenuitvoerleg‑ging kan beroep gedaan worden op de rechtbanken. Een belangrijk aantal van de betwistingen betreft de rechtsgeldig‑heid van de arbitrageclausule of de vor‑dering tot vernietiging van de arbitrale uitspraak.

Zulks vormt aanleiding tot mogelijke conflicten tussen vonnissen gewezen door de rechtbanken en arbitrale sen‑tenties gewezen door de arbiters.

Er bestaat bijgevolg een risico van parallelle procedures/tegenstrijdige uitspraken.

Brussel  I‑ Vo sloot arbitrage van haar toepassingsgebied uit en het Hof van Justitie wees een aantal arresten in deze materie.

In het voorstel van de Europese Commissie van 2010 werd arbitrage onder het toepassingsgebied van de voorgestelde herschikte verordening gebracht (27).

Dit lokte een gigantische polemiek uit vanwege een aantal arbitragecentra, met name in Parijs en Londen (28).

Het resultaat van deze polemiek is dat de uitsluiting van arbitrage uit het toepassingsgebied behouden blijft, doch in de aanhef tot Brussel I bis‑ Vo,

randnummer 12, wordt uitvoerig in‑gegaan op deze uitsluiting. Het is wel opmerkelijk dat een inhoudelijk sub‑stantiële toelichting bij deze uitsluiting in de preambule wordt opgenomen.

Randnummer 12 laat zich in grote lijnen als volgt samenvatten:

Het eerste lid betreft de beoordelings‑vrijheid inzake een arbitrageclausule.

Het tweede lid sluit het vonnis dat zich beperkt tot het vaststellen van een on‑werkzame arbitrageclausule uit het toepassingsgebied van Brussel  I  bis‑ Vo uit.

Het derde lid brengt het vonnis geveld over de grond van het geschil onder het toepassingsgebied van Brussel I bis‑ Vo, doch kent voorrang toe aan het verdrag van New York van 1958.

Het vierde lid sluit de rechterlijke uit‑spraken inzake arbitrage‑ gerelateerde aangelegenheden uit het toepassings‑gebied van Brussel I bis‑ Vo uit.

Ingeval de arbitrageclausule rechtsgel‑dig is, heeft het gerecht geen rechts‑macht om over de grond van de zaak te oordelen. Dit betekent dat de rechter die moet oordelen over de rechtsgeldig‑heid van een arbitrageclausule zowel de geldigheid van de clausule op basis van zijn nationale arbitragerecht moet be‑oordelen, als op basis van Brussel I bis‑ Vo wetende dat, gelet op de voorrang van het verdrag van New York, geen enkele rechtsmacht bevoegd is om over de grond van de zaak te oordelen op basis van de verordening.

Een concreet gevolg is dat het exe‑quatur van een arbitrale uitspraak be‑perkt is tot de lidstaat in dewelke het wordt verleend, en de arbitrale uit‑spraak in iedere relevante jurisdictie afzonderlijk het exequatur zal moeten bekomen.

Aangezien er bij een arbitrageclausule per definitie geen over de grond be‑voegd gerecht is, zullen voorlopige en bewarende maatregelen per juris‑dictie moeten aangevraagd worden en enkel in die jurisdictie uitwerking hebben.

Het risico op gerechtelijke imbroglio’s blijft dus onverminderd bestaan, en het feit dat het Verdrag van New York voorrang krijgt op Brussel I bis‑ Vo ver‑schuift de uitkomst van tegenstrijdige uitspraken naar het ultieme tijdstip van tenuitvoerlegging.

C. Bijkomende uitsluitingen uit het toePassingsgeBied

Zijn eveneens uitgesloten (toevoegin‑gen in vergelijking met Brussel I‑ Vo):

– aansprakelijkheid van de staat we‑gens een handeling of nalaten in de uitoefening van het openbaar gezag (acta jure imperii) (artikel 1.1);

– onderhoudsverplichtingen die voort‑vloeien uit familiebetrekkingen, bloedverwantschap, huwelijk of aanverwantschap (artikel 1.2, e), die uitdrukkelijk worden geregeld in de hierboven geciteerde Alimentatie‑ Vo;

– testamenten en erfenissen, met inbe‑grip van onderhoudsverplichtingen die ontstaan als gevolg van overlijden (artikel 1.2, f).

Opgemerkt weze dat vorderingen in‑zake massaschade niet zijn opgenomen in Brussels I bis‑ Vo (29). Dergelijke vor‑deringen werden recent in de Belgische rechtsorde geïntroduceerd door op‑name in het Wetboek Economisch Recht, onder boek XVII (30).

d. definitie van voorloPige en Bewarende maatregelen (artikel 2, a) tweede lid)

1. Wat was het knelpunt?

De Brussel  I‑ Vo bepaalde dat in de wetgeving van een lidstaat vastgestelde voorlopige en bewarende maatregelen konden worden aangevraagd bij de ge‑rechten van die staat, zelfs indien een gerecht van een andere lidstaat krach‑tens deze verordening bevoegd was om van het bodemgeschil kennis te nemen (artikel  31 Brussel  I‑ Vo). Artikel  35 Brussel I bis‑ Vo herneemt deze bepa‑ling ongewijzigd.

Problematisch was echter dat derge‑lijke maatregelen onder Brussel  I‑ Vo

233601LMV_CJ2015_CS5_pc.indd 7 26/02/2015 16:57:15

Page 4: DE BRUSSEL I BIS‑ VERORDENING: WAT IS NIEUW VANAF 2015? · Pb. L 30 december 2006, afl. 399, 1. (11) Verord. Europees Parlement en Raad nr. 861/2007, 11 juli 2007 tot vaststelling

Cah. Jur., 2015/1 - 8

(31) HvJ C‑125/79, Denilauler v. SNC Couchet Frères, Jur. 1980, 1555.

(32) HvJ C‑ 391/95, Van Uden v. Deco Line, Jur. 1998, I, 7091 en

HvJ C‑99/96, Mietz v. Intership Yachting, Jur. 1999, I, 2277; M.I. Hazelhorst

en X.E. Kramer, “Afschaffing van het exequatur in Brussel I: daadwerke‑

lijke verbetering of politiek gebaar?”, o.c., afl. 2, 42.

(33) S. Voet, “De Nieuwe Brussel I bis‑ verordening”, o.c., 680.

(34) G. Van Calster, European Private International Law, 2012, Oxford,

Hart, 28.

(35) OECD Economics Department Policy Notes (2013), “What makes civil justice effective?”, 3, http://www.oecd.org/eco/growth/Civil%20Justice%20Policy%20Note.pdf.(36) Zie bijvoorbeeld: S. Cattoor, “De ‘Belgian torpedo’ op sterven na dood”, IRDI 2001, 175‑181.(37) Voor een toepassing hiervan, zie: HvJ C‑ 116/02, Gasser v. MISAT, Jur. 2003, I, 14693.(38) S. Voet, “De Nieuwe Brussel  I  bis‑ verordening”, o.c, 681; H. BoularBah, S. Franq e.a., “De Bruxelles I à Bruxelles Ibis”, o.c., 95.

niet uitdrukkelijk werden vermeld als “beslissingen” in de zin van artikel 32 Brussel  I‑ Vo, waardoor de toepas‑sing van de regeling met betrekking tot erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen (artikelen  32‑56 Brussel  I‑ Vo) op deze maatregelen onduidelijk was en tot rechtspraak heeft geleid.

Onder meer stelde zich de vraag naar de toelaatbaarheid van erkenning en tenuitvoerlegging van maatregelen bekomen op eenzijdig verzoekschrift. In het arrest Denilauler werd de er‑kenning en tenuitvoerlegging daarvan afgewezen (31).

Ook stelde zich onder meer in de ar‑resten Van Uden en Mietz de vraag naar de erkenning en tenuitvoerlegging van voorlopige en bewarende maatregelen bevolen in een lidstaat die een andere lidstaat was dan degene bevoegd om zich over de grond van de zaak uit te spreken (32).

De uitdrukkelijke opneming van voor‑lopige en bewarende maatregelen in de definitie van “beslissing” onder Brussel  I  bis‑ Vo (zie hieronder) (33), neemt de twijfel dienaangaande nu weg.

2. Welke definitie is opgenomen?

Artikel  2, a) tweede lid van de Brussel I bis‑ Vo bepaalt dat “[…] Voor de toepassing van hoofdstuk III [er‑kenning en tenuitvoerlegging] omvat het begrip ‘beslissing’ voorlopige en bewarende maatregelen die zijn gelast door een gerecht dat overeenkomstig deze verordening bevoegd is om van het bodemgeschil kennis te nemen. Het omvat niet een voorlopige of een bewarende maatregel die door een dergelijk gerecht wordt bevolen zon‑der dat de verweerder is opgeroepen te verschijnen, tenzij de beslissing die de maatregel bevat vóór de ten‑uitvoerlegging aan de verweerder is betekend […]”.

Randnummer 25 van de preambule verschaft nadere toelichting bij deze definitie.

3. Bedenkingen

Deze definitie zal besproken worden bij de behandeling van de bepalingen

inzake erkenning en tenuitvoerlegging. Hier kan reeds vastgesteld worden dat, om aanzien te worden als beslis‑sing inzake voorlopige en bewarende maatregelen die voor erkenning en tenuitvoerlegging onder de verorde‑ning in aanmerking komt, de beslis‑sing dient te worden gelast door het gerecht dat bevoegd is om van het bo‑demgeschil kennis te nemen (1), en de verweerder ofwel is opgeroepen om te verschijnen, ofwel de beslissing voor de tenuitvoerlegging aan hem bete‑kend werd (2).

VI Bevoegdheid van de rechtbanken

a. Pro memorie: de systematiek van Brussel i- vo

In vogelvlucht voorziet Brussel  I‑ Vo volgende bevoegdheidsgronden, in dalende orde van belangrijkheid, waarbij de meest specifieke en exclu‑sieve bevoegdheidsgrond voorrang heeft (34):

– een reeks exclusieve bevoegdheden (artikel 22);

– bevoegdheid n.a.v. verschijning door een partij (artikel 24);

– bepalingen ter bescherming van de economische zwakke partij gelden inzake verzekeringsovereenkoms‑ten, consumentenovereenkoms‑ten en arbeidsovereenkomsten (artikel 8‑21);

– forumkeuzeclausules (artikel 23);

– algemene bevoegdheid voor de rechter van de woonplaats van de verweerder (artikel 2);

– bijzondere bevoegdheden onder meer voor verbintenissen uit ove‑reenkomst of uit onrechtmatige daad (artikel 5‑7) en wanneer de verwe‑rende partijen geen woonplaats heb‑ben in een lidstaat (artikel 4);

– verlies van bevoegdheid in bepaalde gevallen, zoals bij litispendentie (artikelen 27‑30);

– uitzonderingen toepasselijk op voor‑lopige en bewarende maatregelen (artikel 31).

B. forumkeuzeClausules

1. Wat was het knelpunt?

De problematiek wordt omschreven als de “Italian torpedo”: niettegenstaande een forumkeuzeclausule start de be‑langhebbende partij een procedure op voor een rechtbank waar de be‑handeling notoir lang aansleept, doch die een andere rechtbank is dan deze van de forumkeuzeclausule. De pro‑cesduur van procedures in Italië be‑loopt in eerste aanleg gemiddeld 600 dagen, met een algemeen gemiddelde van bijna 3000 dagen voor de volledige procedure (35).

Ook de gerechtelijke achterstand van het Belgische gerecht had tot gevolg dat bepaalde rechtsleer het had over de “Belgische torpedo’s”, zonder dat deze evenwel Italiaanse proporties aannamen (36).

Brussel  I‑ Vo, artikel  27.1 bepaalt dat ingeval van aanhangigheid het gerecht waarbij de zaak het laatst is aange‑bracht zijn uitspraak ambtshalve aan‑houdt totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aan‑gebracht, vaststaat (de zogenaamde “lis pendens‑ regel” (37).

Teneinde de werking van forumkeu‑zeclausules effectiever te maken wer‑den een aantal nieuwe bepalingen opgenomen.

2. Nieuwe bepalingen met betrekking tot forumkeuzeclausules in Brussel I bis- Vo

Artikel  31.1 behoudt als algemene regel dat wanneer meer dan een ge‑recht bij uitsluiting bevoegd is voor de vordering en, de partijen verwezen wor‑den naar het gerecht waarbij de zaak het eerst aanhangig is gemaakt – de zo‑genaamde “anterioriteitsregel” (38).

In afwijking van dit beginsel voorziet artikel 31.2 dat, wanneer een zaak aan‑hangig wordt gemaakt bij een gerecht van een lidstaat dat op grond van een forumkeuzeclausule (“een in artikel 25 bedoelde overeenkomst”) bij uitsluiting bevoegd is, elk gerecht van de andere lidstaten, onverminderd artikel 26, de uitspraak aanhoudt totdat het krachtens de overeenkomst aangezochte gerecht verklaard heeft geen bevoegdheid aan de overeenkomst te ontlenen. Het is

VI VI

233601LMV_CJ2015_CS5_pc.indd 8 26/02/2015 16:57:16

Page 5: DE BRUSSEL I BIS‑ VERORDENING: WAT IS NIEUW VANAF 2015? · Pb. L 30 december 2006, afl. 399, 1. (11) Verord. Europees Parlement en Raad nr. 861/2007, 11 juli 2007 tot vaststelling

Cah. Jur., 2015/1 - 9

(39) Verord. Europees Parlement en Raad nr. 593/2008, 17 juni 2008 in‑zake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (“Rome I”), Pb. L 4 juli 2008, afl. 177, 6; Verord. Europees Parlement en Raad nr. 864/2007, 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet‑ contractuele verbintenissen (“Rome II”), Pb. L 31 juli 2007, afl. 199, 40.

(40) A. RouChaud- Joët, “Le nouveau règlement ‘Bruxelles I’: refonte des règles sur la compétence judiciaire, la reconnaissance et l’exécution des décisions en matière civile et commerciale”, JDE 2014, 4.

hierbij niet vereist dat de partijen tot de forumkeuzeclausule hun woonplaats in een lidstaat hebben (artikel 25.1).

Anders geformuleerd: indien er een forumkeuzeclausule bestaat is het de rechtbank aangewezen in deze clau‑sule die zich over haar bevoegdheid moet uitspreken, ook al werd de zaak niet eerst bij dit gerecht aangebracht. De anterioriteitsregel wordt bij een forumkeuzeclausule opzijgeschoven. De verweerder die zich op de forum‑keuzeclausule wenst te beroepen, kan ook nog een latere dagvaarding uitbrengen voor de rechtbank aan‑gewezen in de forumkeuzeclausule, en deze rechtbank zal zich als eerste over haar bevoegdheid dienen uit te spreken.

De verwijzing naar artikel 26 viseert de verschijning die ten doel heeft de be‑voegdheid te betwisten of de gevallen van exclusieve bevoegdheid.

Deze voorrang voor het gerecht van de forumkeuzeclausule wordt verder uit‑gewerkt in artikel  31.3. waarin wordt gesteld dat, indien het in de overeen‑komst aangewezen gerecht zijn be‑voegdheid in overeenstemming met de overeenkomst heeft vastgesteld, elk ge‑recht van de overige lidstaten zich on‑bevoegd verklaart ten gunste van dat gerecht.

Ten slotte houdt artikel 31.4 in dat de leden 2. en 3. niet van toepassing zijn met betrekking tot forumkeuzeclau‑sules waarbij een polishouder, een verzekerde, een begunstigde van de verzekeringsovereenkomst, een bena‑deelde partij, een consument of een werknemer eiser is.

Krachtens de afdelingen van Brus‑sel I bis‑ Vo die betrekking hebben op de bevoegdheid in verzekeringszaken, door consumenten gesloten overeen‑komsten en arbeidsovereenkomsten, zijn er voor deze drie categorieën spe‑cifieke beschermende bepalingen.

3. Bedenkingen

1. Randnummer 22 van de preambule preciseert dat deze uitzondering (op de anterioriteitsregel ten voordele van het eerst aangezochte gerecht in geval van aanhangigheid) niet dient te gel‑den voor situaties waarin partijen te‑genstrijdige forumkeuzebedingen zijn overeengekomen, of waarin een in een

forumkeuzebeding aangewezen rechter het eerst is benaderd.

2. Artikel 25.1 stelt dat het gerecht van de lidstaat van de forumkeuzeclausule bevoegd is “tenzij de overeenkomst krachtens het recht van die lidstaat nie‑tig is wat haar materiële geldigheid be‑treft”. Deze bepaling houdt in dat de beoordeling van de materiële geldig‑heid van de forumkeuzeclausule onder‑worpen is aan het recht van de lidstaat van het in de forumkeuzeclausule aan‑gewezen gerecht.

Randnummer 20 van de preambule be‑paalt: “Of een forumkeuzebeding ten gunste van het gerecht of de gerechten van een bepaalde lidstaat nietig is wat haar materiële geldigheid betreft, dient te worden bepaald door het recht van die lidstaat, met inbegrip van het con‑flictenrecht van die lidstaat”.

Opmerkelijk is dat aldus de rechtbank aangewezen in de forumkeuzeclausule de rechtsgeldigheid van deze clau‑sule zal dienen te beoordelen op basis van het op deze clausule toepasselijk recht met inbegrip van de verwijzings‑bepalingen van dit recht. Aldus voert Brussel I bis‑ Vo een mogelijk “renvoi” in. Deze aanpak wijkt volkomen af van de Europese verordeningen inzake toe‑passelijk recht die “renvoi” precies uit‑sluiten (Rome I en Rome II) (39).

Deze bepaling dringt zich zowel op aan de rechter die op basis van de forum‑keuzeclausule bevoegd is, als aan de rechter van een andere lidstaat die zich, met schending van deze forumkeuze‑clausule, over deze vraag dient uit te spreken (40).

Opgemerkt weze dat de Europese ver‑ordening 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) overeenkom‑sten tot aanwijzing van een bevoegde rechter uit haar toepassingsgebied sluit (artikel  1.2). De rechtsgeldigheid van de overeenkomst zelf is onderworpen aan Rome I.

3. Artikel 25.5 bepaalt dat een forum‑keuzeclausule die deel uitmaakt van een overeenkomst los staat van de ove‑rige bepalingen van de overeenkomst, en dat de geldigheid van de clausule niet kan worden bestreden op grond van het enkele feit dat de overeen‑komst niet geldig is (invoering van de zogenaamde “separabiliteit” van de

forumkeuzeclausule ten opzichte van de rest van de overeenkomst).

4. Besluit

Het beklemtonen van de autono‑mie van de forumkeuzeclausule en het toekennen van voorrang aan de rechtbank aangewezen in de forum‑keuzeclausule, ook al werd de recht‑bank in een andere lidstaat als eerste gevat, houdt ongetwijfeld een verbete‑ring in ten opzichte van Brussel I‑Vo. Pogingen tot het ontkrachten van ma‑nifest rechtsgeldige forumkeuzeclausu‑les zullen beslist minder aantrekkelijk worden.

Nochtans zullen niet alle discussies opgeruimd zijn. Bijvoorbeeld, betwis‑tingen inzake de rechtsgeldigheid van de forumkeuzeclausules opgenomen in algemene voorwaarden kunnen nog steeds opduiken.

Ook het feit dat het op de clausule toe‑passelijke recht moet bepaald worden op basis van het eigen recht van de rechter van de lidstaat, met inbegrip van de regels inzake internationaal privaatrecht, waaronder de verwij‑zingsregels, wijkt af van de eerdere bepalingen in dewelke precies de verwijzingsregels buitenspel werden gezet.

C. aanhangigheid voor gereChten van versChillende lidstaten

Brussel I bis‑ Vo innoveert op het vlak van contacten tussen gerechten.

In vergelijking met Brussel I‑ Vo bepaalt Brussel I bis‑ Vo in artikel 29.2 dat in de gevallen van aanhangigheid op verzoek van een gerecht waarbij de zaak is aan‑gebracht door een ander aangezocht gerecht onverwijld aan het eerst be‑doelde gerecht meegedeeld wordt op welke datum het in overeenstemming met artikel 32 is aangezocht.

De organisatie van deze rechtstreekse contactname van een gerecht van een lidstaat met het gerecht van een andere lidstaat is niet nader bepaald, zodat dit op informele wijze zou kunnen ge‑schieden, zij het dat de partijen van een dergelijke vraag en van het bekomen antwoord op de hoogte zullen moeten gebracht worden teneinde het tegen‑sprekelijk debat te vrijwaren.

233601LMV_CJ2015_CS5_pc.indd 9 26/02/2015 16:57:16

Page 6: DE BRUSSEL I BIS‑ VERORDENING: WAT IS NIEUW VANAF 2015? · Pb. L 30 december 2006, afl. 399, 1. (11) Verord. Europees Parlement en Raad nr. 861/2007, 11 juli 2007 tot vaststelling

Cah. Jur., 2015/1 - 10

(41) S. Voet, “De Nieuwe Brussel I bis‑ verordening”, o.c., 682.(42) HvJ C‑ 281/02, Owusu v. Jackson, Jur. 2005, I, 1383.

(43) G. Van Calster, European Private International Law, o.c., 103.(44) A. Nuyts, “La refonte du règlement Bruxelles I”, o.c., 4.

d. het tijdstiP van aanhangigheid

Teneinde het tijdstip van de aanhangig‑heid te kunnen vaststellen, en dus de anterioriteit te kunnen bepalen, dient de datum waarop een zaak moet ge‑acht worden te zijn aangebracht bij een gerecht nauwkeurig te kunnen worden vastgesteld.

Artikel 32.1 voorziet thans dat de be‑doelde autoriteit die verantwoordelijk is voor de betekening of de kennisgeving de eerste autoriteit is die de te beteke‑nen of mee te delen stukken ontvangt.

De vraag is hoe dit moet worden ge‑interpreteerd. In België kan men ver‑dedigen dat dit de datum is waarop de gerechtsdeurwaarder instructie krijgt om tot betekening over te gaan.

Artikel 32.2 bepaalt: “Het gerecht dat, of de autoriteit die belast is met de be‑tekening als bedoeld in lid 1, noteert, respectievelijk, de datum van indiening van het gedinginleidend stuk of het gelijkwaardige stuk, of de datum van ontvangst van de te betekenen of mee te delen stukken”.

Er wordt aldus een bijkomende zorg‑vuldigheidsplicht aan de gerechtsdeur‑waarders opgelegd.

Dit artikel  32 Brussel  I  bis‑ Vo maakt deel uit van afdeling 9 (aanhangigheid en samenhang), zodat het in principe ook toepasselijk is op de aanhangig‑heid en samenhang tussen procedures in een lidstaat en in een derde land, behandeld in artikel 33 en 34.

e. aanhangigheid Bij een gereCht van een lidstaat en een gereCht van een derde land

1. Wat was het knelpunt?

Brussel  I‑ Vo bevatte geen bepaling voor de hypothese waarin aanhangig‑heid bestond tussen het gerecht van een lidstaat en van een derde land.

Het oorspronkelijke verslag van de Europese Commissie van 2010 hield vergaande bepalingen met betrekking tot universele aanhangigheid in. Deze bepalingen werden niet gevolgd (41).

Brussel I bis‑ Vo neemt wel een bepa‑ling inzake aanhangigheid op.

2. De regeling van artikel 33

Opdat artikel  33 toepassing zou vin‑den is vereist dat het gerecht in het derde land gevat werd van de vorde‑ring tussen dezelfde partijen gebaseerd op dezelfde oorzaak en met hetzelfde

onderwerp voorafgaandelijk aan het aanhangig maken van de vordering bij het gerecht van een lidstaat. De anteri‑oriteit betreft dus de in de derde staat aangebrachte vordering.

Artikel 33 voert geen dwingende rege‑ling met betrekking tot de behandeling van deze aanhangigheid in, zoals dit wel het geval is voor aanhangigheid tussen gerechten van lidstaten. De re‑geling van artikel 33 is facultatief en laat aan het gerecht van de lidstaat de mo‑gelijkheid de uitspraak aan te houden, dan wel de procedure op elk moment verder te zetten.

Het gerecht van de lidstaat kan de uit‑spraak aanhouden op voorwaarde dat het niet‑ EU gerecht eerst is gevat, er moet worden verwacht dat het gerecht van het derde land een beslissing zal geven die kan worden erkend en ten uitvoer kan worden gelegd in die lid‑staat en het ervan overtuigd is dat de aanhouding nodig is voor een goede rechtsbedeling (artikel 33.1).

Opgemerkt weze dat de erkenning van een beslissing uit een derde land onder‑worpen blijft aan de wetgeving van de lidstaat bij dewelke de vordering, met betrekking tot dewelke aanhangigheid wordt aangevoerd, werd aanhangig ge‑maakt. Tussen de Europese lidstaten geldt de erkenning zonder enige vorm van proces (artikel 36).

Randnummer 24 van de preambule be‑paalt dat het gerecht van de betrokken lidstaat dat beoordeelt of er sprake is van goede rechtsbeding alle “omstan‑digheden” moet in overweging nemen. Deze “omstandigheden” worden nader toegelicht in dit randnummer 24.

Het gerecht van de lidstaat heeft even‑wel de mogelijkheid de procedure op elk moment voort te zetten indien:

a) de procedure voor het gerecht van het derde land zelf wordt aange‑houden of is beëindigd;

b) het volgens het gerecht van de lids‑taat niet waarschijnlijk is dat de pro‑cedure bij het gerecht van het derde land binnen een redelijke termijn zal worden afgerond; of

c) de voortzetting van de procedure vereist is voor een goede rechtsbe‑deling (artikel 33.2).

Artikel 33.3 vervolgt dat het gerecht van de lidstaat het geding beëindigt indien de procedure bij het gerecht van het derde land is afgerond en heeft ge‑leid tot een beslissing die kan worden

erkend en, in voorkomend geval, ten uitvoer gelegd in die lidstaat.

Tenslotte bepaalt artikel 33.4 dat het ge‑recht van de lidstaat dit artikel toepast op verzoek van een der partijen, of, indien het nationale recht dit toestaat, ambtshalve.

3. Bedenkingen

Artikel 33 viseert enkel de hypothese waarin de vordering aanhangig ge‑maakt werd voor het gerecht van een derde land, en op een later tijdstip voor het gerecht van een lidstaat.

Hiermee is geen regeling uitgewerkt voor de hypothese waarin de vorde‑ring eerst werd aangebracht voor het gerecht van een lidstaat, en daaropvol‑gend voor het gerecht van een derde land.

Dit lijkt erop te wijzen dat, in deze laat‑ste hypothese, het gerecht van de lid‑staat zich niets of niet al teveel hoeft gelegen te laten aan de vordering die op een later tijdstip wordt aanhan‑gig gemaakt voor het gerecht van een derde land.

Alleszins houdt de regel van de anteri‑oriteit van de aanhangigheid voor het gerecht van een derde staat een uitno‑diging voor een sprint naar het gerecht in deze derde staat in.

Verder kan nog vastgesteld worden dat geen specifieke bepaling is opgenomen voor het geval een forumkeuzeclausule bevoegdheid toekent aan het gerecht van een derde land.

Het Hof van Justitie heeft zich in een aantal uitspraken gekant tegen de Angelsaksische “forum non conve-niens” doctrine (42). Volgens deze doctrine kan een rechter zich onbe‑voegd verklaren wanneer hij meent dat een andere rechter, die ook bevoegd is, objectief gezien beter geschikt is om van de zaak kennis te nemen (43). Dit artikel 33 biedt aan de rechter van een lidstaat evenwel de mogelijkheid te oordelen over de opportuniteit voor het verderzetten van een procedure die tevens voor een gerecht van een derde land werd aanhangig gemaakt (44).

f. samenhang tussen een vordering aanhangig voor het gereCht van een derde land en het gereCht van een lidstaat

De regeling uitgewerkt ingeval van samenhang is analoog aan deze uit‑gewerkt bij aanhangigheid, met enkel

233601LMV_CJ2015_CS5_pc.indd 10 26/02/2015 16:57:16

Page 7: DE BRUSSEL I BIS‑ VERORDENING: WAT IS NIEUW VANAF 2015? · Pb. L 30 december 2006, afl. 399, 1. (11) Verord. Europees Parlement en Raad nr. 861/2007, 11 juli 2007 tot vaststelling

Cah. Jur., 2015/1 - 11

(45) Idem, 2.(46) S. FranCq, “La refonte du règlement Bruxelles I: champ d’application et compétence”, TBH 2013, afl. 5, 316.(47) Voor een opmerkelijke toepassing van artikel 24 Brussel I‑ Vo, waar‑bij een verzekeringnemer die voor een gerecht verscheen en geen excep‑tie van onbevoegdheid opwierp, daarom geacht werd de bevoegdheid van de rechtbank te aanvaarden: HvJ C‑ 111/09, CPP Vienna Insurance Group v. Michal Bilas, Jur. 2010, I, 4545.

(48) Richtl. Raad nr. 93/7/EEG, 15 maart 1993 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht, Pb. L 27 maart 1993, afl. 74, 74‑79.(49) F. IBili, “Goederenrecht”, in Praktijkreeks IPR (10), Antwerpen, Maklu, 2014.

deze toevoeging dat het gerecht van de lidstaat het geding op elk moment kan voortzetten indien blijkt dat het risico op onverenigbare beslissingen zich niet langer voordoet (artikel 34.2 a).

Deze toevoeging spreekt voor zich, aangezien er in een dergelijk geval geen samenhang meer bestaat.

g. Bijkomende BesCherming ten Behoeve van Consumenten, werknemers, en in verzekeringzaken

1. Ruimere bevoegdheid van de gerech-ten van de lidstaten ten voordele van consumenten en werknemers

Wanneer een consument een rechts‑vordering uitbrengt kan die worden ingesteld hetzij voor het gerecht van de lidstaat op het grondgebied waar‑van de wederpartij woonplaats heeft, hetzij, ongeacht de woonplaats van de wederpartij, voor het gerecht van de plaats waar de consument woonplaats heeft (artikel 18.1). In vergelijking met Brussel I‑ Vo werd “ongeacht de woon‑plaats van de wederpartij” toegevoegd, met als gevolg dat het onder de nieuwe regeling niet langer vereist is dat de handelaar in de Europese Unie geves‑tigd is (45).

Aldus komt aan het gerecht van de woonplaats van de consument een uni‑versele bevoegdheid toe, waardoor ren‑voi wordt uitgesloten.

Artikel 21.2 voorziet in eenzelfde uni‑versele bevoegdheid voor de woon‑plaats van de werknemer ten aanzien van de werkgever.

De Brussel I bis‑ Vo heeft hierbij als doel om de bescherming van de consument en de werknemer in de Europese Unie te verruimen (46).

Met betrekking tot de bevoegdheid van verzekeringsondernemingen mag vast‑gesteld worden dat de beschermende bepalingen van de verordening onder‑worpen blijven aan de voorwaarde dat de verzekeraar woonplaats heeft in de Europese Unie.

2. Bijkomende bescherming ten voordele van beschermde categorieën bij vrijwillige verschijning

Onder Brussel  I‑ Vo gold reeds dat, buiten de gevallen waarin zijn

bevoegdheid voortvloeit uit andere bepalingen van die verordening, het gerecht van een lidstaat waarvoor de verweerder verschijnt bevoegd is, be‑houdens indien de verschijning ten doel heeft de bevoegdheid te betwis‑ten, of indien er een ander gerecht bestaat dat bij uitsluiting bevoegd is (artikel 24 Brussel I‑ Vo) (47).

In het arrest CPP Vienna Insurance Group oordeelde het Hof van Justitie dat artikel 24 Brussel I‑ Vo aldus moet worden uitgelegd dat het gerecht dat is aangezocht zonder dat de bevoegd‑heidsregels inzake verzekeringszaken in acht zijn genomen, zich bevoegd moet verklaren wanneer de verweerder verschijnt en geen exceptie van onbe‑voegdheid opwerpt, aangezien een dergelijke verschijning geldt als een stil‑zwijgende aanwijzing van het bevoegd gerecht.

Ook al ligt dit arrest in de lijn van voormeld artikel 24 van Brussel  I‑ Vo, is het de verzekeringnemer als econo‑misch zwakke partij die geen gebruik heeft gemaakt van een wettelijke mo‑gelijkheid. Brussel  I bis‑ Vo is de eco‑nomische zwakke partij ter hulp willen komen.

Economisch zwakkere partijen zijn immers vaak niet op de hoogte van de wettelijke mogelijkheid om voor een gerecht te verschijnen en een exceptie van onbevoegdheid op te werpen.

Om deze ter hulp te komen, bepaalt artikel 26.2 Brussel I bis‑ Vo dat in ver‑zekeringszaken, consumentenovereen‑komsten, en individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomsten waarin de polishouder, de verzekerde, een be‑gunstigde van een verzekeringsover‑eenkomst, de benadeelde partij, de consument of de werknemer verweer‑der is, het gerecht zich ervan dient te vergewissen, alvorens bevoegdheid op grond van lid 1 te aanvaarden, dat de verweerder op de hoogte is gebracht van zijn recht de bevoegdheid van het gerecht te betwisten en van de gevol‑gen van verschijnen of niet‑ verschijnen.

Deze bepaling, die een verplichting op‑legt aan het gerecht dat van de rechts‑vordering kennisneemt, is evenwel niet gesanctioneerd. Het is ook onduidelijk welke deze sanctie zou kunnen zijn,

aangezien de beslissing gewezen door het gerecht van de lidstaat zonder vorm van proces wordt erkend in de overige lidstaten.

h. nieuwe Bijzondere Bevoegdheid met Betrekking tot Cultuurgoederen

Artikel  7.4 bepaalt dat een persoon die woonplaats heeft op het grond‑gebied van een lidstaat in een andere lidstaat kan worden opgeroepen, ten aanzien van een op eigendom geba‑seerde vordering tot teruggave van een cultuurgoed in de zin van artikel  1.1 van Richtlijn 93/7/EEG (48), ingesteld door degene die een eigendomsrecht op een zodanig goed stelt te hebben, voor het gerecht van de plaats waar het goed zich bevindt op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.

Opgemerkt weze dat deze bevoegd‑heidsgrond werd ingevoerd ten behoeve van de eigenaar van een cul‑tuurgoed teneinde zijn op eigendom gebaseerde vordering tot teruggave van dit goed aanhangig te maken voor het gerecht van de plaats waar het goed zich bevindt op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.

Deze nieuwe bijzondere bevoegdheid laat de mogelijkheid van diegene die zich op dit eigendomsrecht beroept om de zaak te brengen voor de rechter van de lidstaat waar de verweerder zijn woonplaats heeft, onverlet (artikel 4).

Dit artikel  biedt derhalve slechts een bijkomende keuzemogelijkheid aan de eiser in dit specifieke type zaken (49). Bovendien doet een dergelijke vorde‑ring geen afbreuk aan de mogelijkheid om een procedure in te stellen die door de Richtlijn zelf zou worden voorzien (randnummer 17).

VII Erkenning en tenuitvoerlegging

Hierbij is de belangrijkste vernieuwing het afschaffen van het exequatur als voorwaarde tot tenuitvoerlegging, met als tegengewicht de mogelijke weige‑ring van tenuitvoerlegging.

VII VII

233601LMV_CJ2015_CS5_pc.indd 11 26/02/2015 16:57:16

Page 8: DE BRUSSEL I BIS‑ VERORDENING: WAT IS NIEUW VANAF 2015? · Pb. L 30 december 2006, afl. 399, 1. (11) Verord. Europees Parlement en Raad nr. 861/2007, 11 juli 2007 tot vaststelling

Cah. Jur., 2015/1 - 12

(50) M.I. Hazelhorst en X.E. Kramer, “Afschaffing van het exequatur in Brussel I: daadwerkelijke verbetering of politiek gebaar?”, o.c., afl. 2, 38.(51) M. Selie, “De nieuwe Brussel I bis‑ Vo op het vlak van de exequa‑turprocedure en de openbare orde‑ exceptie: meer praktische problemen dan praktische relevantie”, TBH 2013, afl. 5, 335.

(52) Idem, 335.(53) P. Taelman en S. Voet, “Exit Exequatur”, o.c., 2014, 200.

a. erkenning

Zoals onder Brussel  I‑ Vo geldt onder Brussel I bis‑ Vo dat een in een lidstaat gegeven beslissing in de overige lid‑staten wordt erkend zonder vorm van proces (artikel 36.1).

Artikel 36.2 Brussel  I bis‑ Vo biedt ie‑dere belanghebbende partij de moge‑lijkheid overeenkomstig de procedure die van toepassing is in geval van een vordering tot weigering van tenuitvoer‑legging, om een beslissing te verzoeken dat er geen gronden voor weigering van de erkenning, zoals gepreciseerd in deze verordening, zijn. Het doel van deze bepaling is de partij die om ten‑uitvoerlegging verzoekt de zekerheid te bieden dat deze niet achteraf door een verzoek tot weigering van erkenning zal komen te vervallen.

Nieuw is dat een bepaling wordt op‑genomen die aangeeft welke stukken moeten worden overgelegd wanneer een partij een in een lidstaat gegeven beslissing wenst in te roepen in een andere lidstaat (artikel 37), en ook een bepaling die het gerecht of de autoriteit waarvoor een in een andere lidstaat ge‑geven beslissing wordt ingeroepen het recht geeft om in welbepaalde gevallen de erkenningsprocedure geheel of ge‑deeltelijk te schorsen (artikel 38).

B. tenuitvoerlegging

1. De afschaffing van het exequatur

De controle onder Brussel I‑ Vo ten be‑hoeve van het exequatur was een zuiver formele controle op basis van docu‑menten, die eenzijdig aan de rechter werden voorgelegd. Dit vereiste komt niet langer voor in Brussel I bis‑ Vo.

Blijkens statistieken werd in ruim 90 % van de gevallen de uitvoerbaarverkla‑ring zonder meer verleend, en slechts in 1 tot 5 % van de gevallen werd tegen de uitvoerbaarverklaring een rechtsmid‑del ingesteld (50). Deze en andere em‑pirische bevindingen bevestigen aldus de economische nutteloosheid van de exequaturprocedure (51).

Bovendien is de afschaffing het gevolg van een evolutie binnen Europa waarbij sedert meer dan een decennium steeds meer wordt aangenomen dat de exe‑quaturprocedure moeilijk te verzoenen is met het principe van “wederzijds

vertrouwen” tussen de gerechten van de lidstaten (52).

Artikel 39 bepaalt dat een in een lid‑staat gegeven beslissing die in die lid‑staat uitvoerbaar is, in andere lidstaten uitvoerbaar is zonder dat een verklaring van uitvoerbaarheid is vereist.

Aldus worden beslissingen gegeven in een andere lidstaat in de lidstaat van tenuitvoerlegging gelijkgesteld met eigen beslissingen gewezen in de lid‑staat van tenuitvoerlegging. Dit geldt eveneens voor authentieke akten en gerechtelijke schikkingen in de zin van artikelen 58 en 59.

Randnummer 27 van de preambule bepaalt dat voor erkenning en tenuit‑voerlegging van een in een andere lid‑staat gegeven beslissing uitdrukkelijk niet noodzakelijk is dat de beslissing is gewezen tegen een verweerder die woonplaats heeft in een lidstaat. Dit is een toepassing van het principe dat het aangezochte gerecht de bevoegd‑heid van het gerecht van herkomst niet controleert.

De toepasselijkheid van de erkennings‑ en tenuitvoerleggingsregels van de verordening is gegeven door het lou‑tere feit dat de beslissing – binnen het materiële toepassingsgebied van de verordening  – uit een andere lidstaat afkomstig is.

Daar waar de erkenning van een beslis‑sing kan ingeroepen worden door een “belanghebbende partij” (artikel 45.1), kan de weigering tot tenuitvoerlegging uitsluitend gevorderd worden door de partij jegens wie de tenuitvoerlegging wordt gevorderd (artikel 46).

2.  Wat kan de verzoeker doen voo-rafgaand aan de tenuitvoerlegging?

Op grond van artikel  40 houdt een uitvoerbare beslissing van rechtswege de bevoegdheid in om de bewarende maatregelen te treffen die zijn voorzien in het recht van de aangezochte lidstaat.

3. Wat moet de verzoeker doen om ten uitvoer te leggen?

Om tot tenuitvoerlegging te kunnen overgaan, dient de verzoeker aan de bevoegde autoriteit de volgende docu‑menten te verstrekken (artikel 42.1):

a) een afschrift van de beslissing die aan de voorwaarden voldoet om de echtheid ervan te kunnen vaststel‑len; en

b) het in overeenstemming met arti‑kel  53 afgegeven certificaat (type‑document opgenomen in bijlage I bij de verordening), waaruit blijkt dat de beslissing uitvoerbaar is en dat een uittreksel van de beslissing bevat, alsook, in voorkomend geval, relevante informatie over de invor‑derbare kosten van de procedure en de berekening van de rente.

Op grond van artikel 43.1, kan de be‑tekening van de beslissing reeds eerder hebben plaatsgevonden, doch moet die uiterlijk tezamen met het certificaat voorafgaand aan de eerste uitvoerings‑maatregel worden betekend.

Om tot een tenuitvoerlegging te kunnen overgaan waarbij voorlopige en bewa‑rende maatregelen zijn gelast, dient de verzoeker een aantal bijkomende do‑cumenten te verstrekken (artikel 42.2).

Het typedocument in bijlage bij Brussel  I bis‑ Vo gevoegd voorziet dat het onderaan de handtekening en/of de stempel van het gerecht van herkomst behoeft.

Wat de vertaling betreft wordt een on‑derscheid gemaakt tussen de inhoud van het certificaat en de beslissing zelf.

Indien nodig kan de voor de tenuit‑voerlegging bevoegde autoriteit, over‑eenkomstig artikel 57, van de verzoeker een vertaling of transliteratie van de inhoud van het certificaat verlangen (artikel 42.3).

De voor de tenuitvoerlegging bevoegde autoriteit kan van de verzoeker alleen een vertaling van de beslissing verlan‑gen indien deze autoriteit de procedure niet kan voortzetten zonder een derge‑lijke vertaling (artikel 42.4).

In België zou de bevoegde autoriteit de gerechtsdeurwaarder zijn (53).

4.  Wanneer kan tot effectieve tenui-tvoerlegging worden overgegaan?

Vooraleer tot effectieve tenuitvoerleg‑ging te kunnen overgaan, dient het krachtens artikel 53 afgegeven certifi‑caat – vergezeld van de beslissing, in‑dien de betekening aan die persoon nog niet had plaatsgevonden – voor‑afgaand aan de eerste uitvoeringsmaat‑regelen te worden betekend aan de persoon jegens wie om de tenuitvoer‑legging wordt verzocht (artikel 43.1).

Onder bepaalde voorwaarden kan de persoon jegens wie om tenuitvoerlegging

233601LMV_CJ2015_CS5_pc.indd 12 26/02/2015 16:57:16

Page 9: DE BRUSSEL I BIS‑ VERORDENING: WAT IS NIEUW VANAF 2015? · Pb. L 30 december 2006, afl. 399, 1. (11) Verord. Europees Parlement en Raad nr. 861/2007, 11 juli 2007 tot vaststelling

Cah. Jur., 2015/1 - 13

(54) Idem, 201.(55) Idem, 202.

wordt verzocht, verzoeken een vertaling van de beslissing te bezorgen. Een der‑gelijk verzoek heeft tot gevolg dat geen andere tenuitvoerleggingsmaatregelen dan bewarende maatregelen kunnen worden genomen totdat de vertaling beschikbaar is (artikel 43.2). De verta‑lingsvereisten onder Brussel I bis‑ Vo zijn soepeler dan onder Brussel I‑ Vo (54).

Het is uitermate belangrijk vast te stel‑len dat het tijdsverloop in acht te nemen tussen de betekening van het certificaat en de eerste uitvoeringsmaatregel in Brussel I bis‑ Vo niet wordt vastgelegd.

Het randnummer 32 van de pream‑bule preciseert met betrekking tot het tijdsverloop tussen de betekening door de erkende autoriteit en de effectieve tenuitvoerlegging dat een “redelijke termijn vóór de eerste tenuitvoerleg‑gingsmaatregel” dient in acht genomen te worden, met deze precisering dat de eerste tenuitvoerlegging betekent de eerste tenuitvoerleggingsmaatregel na de betekening.

Artikel 1499 Gerechtelijk Wetboek be‑paalt dat aan elk uitvoerend beslag op roerend goed een bevel aan de schul‑denaar voorafgaat, dat tenminste een dag voor het beslag wordt gedaan en dat, indien de titel bestaat uit een rech‑terlijke beslissing, de betekening daar‑van bevat indien dit nog niet gebeurd is.

Artikel 1566 Gerechtelijk Wetboek be‑paalt dat uitvoerend beslag op onroe‑rend goed niet kan worden gedaan dan vijftien dagen na het bevel.

Het is zeer de vraag of deze termijnen van respectievelijk een dag, vijftien dagen wel “redelijk” zijn vermits de partij tegen dewelke de tenuitvoerleg‑ging wordt gevorderd de gelegenheid dient te krijgen na te gaan of zij vrijwil‑lig wenst uit te voeren, dan wel een weigering van de erkenning wenst te benaarstigen. Een termijn van een dag is duidelijk niet redelijk, doch een ter‑mijn van vijftien dagen zou redelijk kunnen geacht worden, naargelang de omstandigheden. De afwezigheid van een in de verordening vastgestelde termijn is niet bevorderlijk voor de rechtszekerheid.

C. wat kan de Partij doen die het voorwerP uitmaakt van de erkenning en tenuitvoerlegging?

Deze partij kan vorderen dat de erken‑ning en/of tenuitvoerlegging zou wor‑den geweigerd.

De vordering tot weigering moet wor‑den ingediend voor het gerecht aan‑gewezen door de betreffende lidstaat. De procedure inzake de weigering van tenuitvoerlegging wordt, voor zover deze niet onder Brussel  I bis‑ Vo valt, beheerst door het recht van de aange‑zochte lidstaat (artikel 47.2).

Het behoort aan de lidstaten te bepa‑len welk gerecht zal kunnen oorde‑len over een vordering tot weigering van erkenning en tenuitvoerlegging. Aangezien de beslagrechter op basis van artikel 1395 Gerechtelijk Wetboek dient te oordelen over alle vorderin‑gen betreffende bewarende beslagen en middelen tot tenuitvoerlegging, is het aangewezen dat dergelijke vorde‑ringen zouden gebracht worden voor de beslagrechter. Het is immers ook de beslagrechter die er zorg voor draagt dat de bepalingen inzake bewarende beslagen en middelen tot tenuitvoerleg‑ging worden nagekomen (artikel 1396 Ger.W.).

1. Weigering van erkenning

De gronden tot weigering van de er‑kenning, opgenomen in artikel  45.1 zijn, wat de eerste vier gronden be‑treft, dezelfde als in Brussel  I‑ Vo, en de vijfde grond werd gewijzigd in het voordeel van de economisch zwakke partijen, met name indien de bevoegd‑heidsbepalingen, in het geval dat de verweerder in de zaak de polishou‑der, de verzekerde, een begunstigde van de verzekeringsovereenkomst, de benadeelde partij, de consument of de werknemer is, niet werden nageleefd, of bij schending van de exclusieve bevoegdheidsgronden.

Bij toetsing van deze vijfde grond is het aangezochte gerecht gebonden aan de feitelijke overwegingen op grond waarvan het gerecht van herkomst zijn bevoegdheid heeft aangenomen (ar‑tikel 45.2). Onverminderd deze vijfde grond mag de bevoegdheid van het gerecht van herkomst niet worden ge‑toetst; de bevoegdheidsregels betreffen niet de openbare orde als bedoeld in artikel 45.1 a) (artikel 45.3).

2. Weigering van tenuitvoerlegging

De gronden tot weigering van tenuit‑voerlegging zijn dezelfde als de gronden tot weigering van erkenning (artikel 46 met verwijzing naar artikel 45).

Verder voegt artikel 41 met betrekking tot de gronden voor weigering of voor schorsing van de tenuitvoerlegging er nog aan toe dat de in de aangezochte

lidstaat wettelijk vastgestelde gronden voor weigering of voor schorsing van de tenuitvoerlegging van toepassing zijn voor zover zij niet onverenigbaar zijn met de in artikel  45 genoemde gronden.

De verzoeker die de weigering vordert legt aan het gerecht een afschrift voor van de beslissing en, indien nodig, een vertaling of transliteratie ervan (arti‑kel 47.3, eerste lid), doch het gerecht kan afzien van het doen overleggen van deze documenten door de verzoe‑ker, en het gerecht kan de andere partij gelasten de documenten over te leggen (artikel 47.3, tweede lid).

Het gerecht neemt onverwijld een be‑sluit over het verzoek tot weigering van de tenuitvoerlegging (artikel  48). “Onverwijld” is een rekbaar begrip.

Elke partij kan een rechtsmiddel instel‑len tegen de beslissing op het verzoek tot weigering van tenuitvoerlegging (artikel 49) (55).

Tegen de op het rechtsmiddel genomen beslissing kan slechts een rechtsmid‑del worden ingesteld als de betrokken lidstaat de Commissie in kennis heeft gesteld van het ter zake bevoegde gerecht.

3. Onder welke omstandigheden kan de tenuitvoerlegging in de lidstaat waarin om de tenuitvoerlegging wordt verzocht, worden vertraagd?

De persoon jegens wie om tenuitvoer‑legging wordt verzocht vraagt om een vertaling van de beslissing (artikel 43.2).

Artikel 44.1: Het gerecht in de aange‑zochte lidstaat kan, op verzoek van de persoon jegens wie om tenuitvoerleg‑ging wordt verzocht:

– de tenuitvoerleggingsprocedure tot bewarende maatregelen beperken;

– de tenuitvoerlegging afhankelijk maken van een door dat gerecht te bepalen zekerheid; of

– de tenuitvoerleggingprocedure geheel of gedeeltelijk schorsen.

Artikel 44.2: De voor de tenuitvoerleg‑ging bevoegde autoriteit in de aange‑zochte lidstaat schorst op verzoek van de persoon tegen wie om tenuitvoerlegging wordt verzocht, de tenuitvoerlegging in‑dien de uitvoerbaarheid van de beslissing in de lidstaat van herkomst is geschorst.

Tevens kan het gerecht waar een ver‑zoek tot weigering van tenuitvoerleg‑ging is ingediend of een gerecht waarbij een rechtsmiddel is ingesteld, de uit‑spraak aanhouden indien in de lidstaat

233601LMV_CJ2015_CS5_pc.indd 13 26/02/2015 16:57:16

Page 10: DE BRUSSEL I BIS‑ VERORDENING: WAT IS NIEUW VANAF 2015? · Pb. L 30 december 2006, afl. 399, 1. (11) Verord. Europees Parlement en Raad nr. 861/2007, 11 juli 2007 tot vaststelling

Cah. Jur., 2015/1 - 14

(56) A. Nuyts, “Les mesures provisoires dans le Règlement Bruxelles I bis”, TBH 2013, 348.

van herkomst een gewoon rechtsmid‑del tegen de beslissing is ingesteld of indien de termijn daarvoor nog niet is verstreken. In het laatste geval kan het gerecht een termijn stellen waarbinnen het rechtsmiddel moet worden inge‑steld (artikel 51.1) – een aparte regeling geldt indien de beslissing in Cyprus, Ierland of het Verenigd Koninkrijk is gegeven (artikel 52.2).

d. Bedenkingen

Ook al werd de tussenstap van het exequatur afgeschaft, behoudt de par‑tij tegen dewelke de tenuitvoerlegging wordt gevorderd nog mogelijkheden om voor de gerechten van de aange‑zochte lidstaat rechtsmiddelen in te stellen. De gronden ter verantwoording van een weigering zijn evenwel erg beperkt.

VIII Voorlopige en bewarende maatregelen

a. uitvoerige regeling oPgenomen

Brussel  I‑ Vo beperkte zich tot arti‑kel 31 dat luidt: “In de wetgeving van een lidstaat vastgestelde voorlopige op bewarende maatregelen kunnen bij de gerechten van die staat worden aan‑gevraagd, zelfs indien een gerecht van een andere lidstaat krachtens deze ver‑ordening bevoegd is van het bodemge‑schil kennis te nemen”.

Het Hof van Justitie heeft zich in een aantal arresten dienen uit te spreken over deze notie van voorlopige en be‑warende maatregelen (56).

Brussel I bis‑ Vo heeft:

– het begrip “beslissing” gepreciseerd wat voorlopige en bewarende maatregelen betreft (artikel 2, a);

– artikel  35 opgenomen dat licht afwijkt van de tekst van artikel  31 Brussel I‑ Vo;

– de tenuitvoerlegging van voorlopige en bewarende maatregelen verre‑gaand gereglementeerd.

1.1.

De precisering van “beslissing” werd hoger reeds toegelicht.

1.2.

Artikel  35 Brussel  I  bis‑ Vo luidt als volgt: “in de wetgeving van een lidstaat vastgestelde voorlopige of bewarende maatregelen kunnen bij de gerechten

van die staat worden aangevraagd, zelfs indien een gerecht van een andere lid‑staat bevoegd is om van het bodemge‑schil kennis te nemen”.

Vastgesteld moet worden dat, in ver‑gelijking met het oude artikel  31 de woorden “krachtens deze verordening bevoegd is” niet meer voorkomen in het nieuwe artikel 35.

1.3.

Met betrekking tot de tenuitvoerlegging van voorlopige en bewarende maatre‑gelen vereist artikel 42.2:

“Met het oog op de tenuitvoerleg‑ging in een lidstaat van een in een andere lidstaat gegeven beslissing waarbij voorlopige en bewarende maatregelen zijn gelast, verstrekt de verzoeker aan de voor de tenui‑tvoerlegging bevoegde autoriteit:

a) een afschrift van de beslissing dat aan de voorwaarden voldoet om de echtheid ervan te kunnen vaststellen;

b) het overeenkomstig artikel  53 afgegeven certificaat, dat een beschrijving van de maatregel bevat en waaruit blijkt dat:

i) het gerecht bevoegd is om van het bodemgeschil kennis te nemen;

ii) de beslissing in de lidstaat van herkomst uitvoerbaar is; en

c) indien de maatregel werd gelast zonder dat de verweerder was opgeroepen, het bewijs dat de beslissing hem is betekend”.

Artikel 43, dat aan de persoon jegens wie om tenuitvoerlegging wordt verzocht de mogelijkheid biedt een vertaling te vra‑gen, vraag die tot de opschorting van de tenuitvoerlegging aanleiding geeft, bepaalt onder artikel 43.3: dit artikel is niet van toepassing op de tenuitvoer‑legging van een in een beslissing ver‑vatte bewarende maatregel of indien degene die om de tenuitvoerlegging verzoekt, een bewarende maatregel in overeenstemming met artikel 40 vordert. Tenuitvoerlegging van een bewarende maatregel kan aldus zonder vertaling.

In het certificaat dat overeenkomstig artikel  53 moet worden afgegeven is onder 4.6.2.2. voorzien: Is de maatre‑gel gelast door een gerecht dat ook bevoegd is om van het bodemgeschil kennis te nemen, en deze vraag wordt gevolgd door 4.6.2.2.1. met de moge‑lijkheid om “Ja” aan te kruisen.

Het vereiste van artikel 42.2 (c) dat in‑dien de maatregel wordt gelast zonder dat de verweerder was opgeroepen, de verzoeker moet bewijzen dat de beslis‑sing aan de verweerder is betekend, is niet opgenomen in het certificaat onder de rubriek 4.6.2. betreffende voorlopige maatregelen. Wel bevat rubriek 4.5.1. een algemene vraag die betrekking heeft op de betekening.

1.4.

Randnummer 33 van de preambule biedt nog belangrijke preciseringen:

Wanneer voorlopige en bewarende maatregelen zijn gelast door een ge‑recht dat bevoegd is om van het bo‑demgeschil kennis te nemen, moet het vrije verkeer ervan worden gewaar‑borgd krachtens deze verordening.

Voorlopige en bewarende maatregelen die door een gerecht als hierboven be‑doeld zijn gelast zonder dat verweerder is gedaagd te verschijnen, mogen even‑wel niet worden erkend en ten uitvoer gelegd, tenzij de beslissing waarin de maatregel is vervat, voor de tenuitvoer‑legging aan de verweerder is betekend.

Dit laat de erkenning en tenuitvoerleg‑ging van dergelijke maatregelen krach‑tens nationaal recht onverlet.

Wanneer voorlopige en bewarende maatregelen zijn gelast door een gerecht van een lidstaat dat niet bevoegd is om van het bodemgeschil kennis te nemen, moeten de gevolgen van de maatregelen krachtens deze verordening worden be‑perkt tot het grondgebied van die lidstaat.

B. Bedenkingen

De rechtspraak die onder Brussel I‑ Vo was tot stand gekomen hield niet als voorwaarde voor de tenuitvoerlegging van voorlopige en bewarende maatre‑gelen in dat deze zouden zijn uitgevaar‑digd door een gerecht van een lidstaat dat bevoegd was om zich over het bo‑demgeschil uit te spreken.

De introductie van dit vereiste in Brussel  I  bis‑ Vo houdt dus een be‑perking in van de mogelijkheden die onder de Brussel  I‑ Vo door de recht‑spraak werden erkend.

De Commissie verantwoordt deze beper‑king met verwijzing naar het feit dat er grote verschillen op dit vlak bestaan tus‑sen de nationale rechtsstelsels. Teneinde forum‑ shopping te ontmoedigen moeten de gevolgen van deze maatregelen wor‑den beperkt tot het grondgebied van de lidstaten waar zij zijn toegekend.

VIII VIII bewarende maatregelen

233601LMV_CJ2015_CS5_pc.indd 14 26/02/2015 16:57:16

Page 11: DE BRUSSEL I BIS‑ VERORDENING: WAT IS NIEUW VANAF 2015? · Pb. L 30 december 2006, afl. 399, 1. (11) Verord. Europees Parlement en Raad nr. 861/2007, 11 juli 2007 tot vaststelling

Cah. Jur., 2015/1 - 15

(57) HvJ C‑ 104/03, St. Paul Dairy Industries v. Unibel Exser, Jur. 2005, I, 3481.(58) B. AllemeersCh en S. SoBrie, “De vooruitgang van de arbitrage: de anti‑suit injunction als middel om de jurisdictie van de arbitrale rechtbank de

doorslag te laten geven”, in Eerbetoon aan Guy Keutgen voor zijn inspan-ningen om arbitrage te promoten, Brussel, Bruylant, 2013, 249.(59) I. CouwenBerg, “Brussel I‑ Vo: quo vadis exequatur?”, in CBR Jaarboek 2012-2013, Antwerpen, Intersentia, 2013, 174.

De grensoverschrijdende tenuitvoerleg‑ging van een door een lidstaat gegeven maatregel – lidstaat A – zal niet mogelijk zijn indien een bodemprocedure in een andere lidstaat – lidstaat B – aanhangig is, ondanks dat er juridisch geen sprake kan zijn van litispendentie tussen een procedure ter verkrijging van voorlopige maatregelen en een bodemprocedure.

De draagwijdte van het nieuwe arti‑kel 35 lijkt zich dan ook te beperken tot de hypothese waarin aan een ge‑recht, dat niet bevoegd is om van het bodemgeschil kennis te nemen, voor‑lopige en bewarende maatregelen wor‑den gevraagd, doch het effect van deze voorlopige en bewarende maatregelen zal dan beperkt blijven tot het grondge‑bied van de lidstaat van het gerecht dat deze maatregelen beveelt.

Wat de toelichting in het randnummer 25 van de preambule betreft, meer be‑paald dat niet als een voorlopige en be‑warende maatregel kan worden aanzien het verhoor van een getuige, moet wor‑den vastgesteld dat dit een impliciete verwijzing inhoudt naar het arrest St Paul’s Dairy (C‑ 104/03) (57). In dit dos‑sier wenste de verzoeker het verhoor van een getuige te horen bevelen met de uitsluitende bedoeling uit te maken of het al dan niet opportuun was een procedure in te leiden. Het is aange‑wezen de draagwijdte van dit arrest te beperken tot deze enkele hypothese.

Daarentegen bevat dit randnum‑mer een expliciete verwijzing naar de Bewijsverordening, die inhoudt dat wan‑neer het doel is om tijdens een hangende procedure een feitelijke of juridische situatie vast te leggen, of wanneer het erop aankomt bewijsmiddelen te behou‑den of de mededeling van stukken te be‑komen die zouden kunnen verdwijnen, en zulks in een hangende procedure, de maatregel nog steeds als een voorlopige en bewarende maatregel kan aanzien worden, en de Bewijsverordening in werking kan komen.

IX Aanpassing van maatregelen of bevelen

in de aangezochte lidstaat

a. wat was het knelPunt?

De hypothese die hier geviseerd wordt is deze waarbij in een bepaalde lidstaat

maatregelen of bevelen kunnen ver‑leend worden die ongekend zijn in de lidstaat in dewelke om tenuitvoerleg‑ging wordt verzocht.

Een voorbeeld hiervan is de sanctie onder Engels recht van “contempt of court”. De vraag is dus of een derge‑lijke maatregel of bevel kan “geëxpor‑teerd” worden naar een andere lidstaat.

Een ander voorbeeld is de “anti- suit injunction”, een instrument ontwikkeld in de Engelse rechtspraak, dat evenwel geen genade vindt in de ogen van het Hof van Justitie (58).

B. de regeling oPgenomen in artikel 54

Artikel 54 bepaalt:

“1.  Indien een beslissing maatre‑gelen of bevelen bevat die in het recht van de aangezochte lidstaat onbekend zijn, wordt de maatregel of het bevel zoveel als mogelijk in overeenstemming gebracht met een maatregel die of een bevel dat in het rechtsstelsel van die lidstaat bestaat, gelijkwaardige gevolgen heeft en dezelfde doelstellingen en belangen beoogt.

Een dergelijke aanpassing heeft geen rechtsgevolgen die verder gaan dan die waarin het recht van de lids‑taat van oorsprong voorziet.

2. Elke partij kan de aanpassing van de maatregel op bevel voor het ge‑recht aanvechten.

3.  Indien nodig, kan van de partij die de beslissing inroept of om de tenuitvoerlegging ervan verzoekt een vertaling of een transliteratie van de beslissing worden verlangd”.

C. Bedenkingen

Het behoort de lidstaten te bepalen wie tot aanpassing van de maatregelen of bevelen kan overgaan. Indien dit de bevoegde autoriteit voor de tenuit‑voerlegging is, betekent dit dat de ge‑rechtsdeurwaarder tot deze aanpassing zou kunnen overgaan, tenzij de stelling wordt verdedigd dat het aan de beslag‑rechter toekomt om zich hierover uit te spreken.

Het is aangewezen dat de Belgische wetgever een bijzondere wet zou stemmen waarin de implementa‑tie van Brussel  I bis‑ Vo zou geregeld worden, en hopelijk wordt dit geen

herhaling van het Belgische geklungel bij de implementatie van de Europese Executoriale Titel (59).

X Besluit

De Brussels I bis‑ Vo voert wijzigingen in die allerminst verwaarloosbaar zijn.

De toepassing van de verordening met ingang op 10 januari 2015 zal onmiddellijk relevant zijn voor de vaststelling van de bevoegdheid van de rechtsmachten, ook al zal het nog enige tijd duren alvorens de tenuit‑voerlegging van vorderingen ingesteld op of na 10 januari 2015 zal worden benaarstigd.

Met betrekking tot authentieke akten is vereist dat deze verleden zijn op of na 10 januari 2015, en gerechte‑lijke schikkingen dienen op of na die datum zijn goedgekeurd of getroffen. Wat de gerechtelijke schikkingen be‑treft kan het dus een schikking zijn met betrekking tot een procedure die reeds voor die datum was aanhangig gemaakt.

Het feit dat de grensoverschrijdende tenuitvoerlegging van voorlopige en bewarende maatregelen beperkt blijft tot deze maatregelen gewezen door het gerecht dat ook bevoegd is om van het bodemgeschil kennis te nemen, beperkt in vergaande mate forum‑ shopping met betrekking tot voorlopige en bewarende maatregelen.

De afschaffing van het exequatur heeft komaf gemaakt met deze tussenstap, doch via de mogelijke weigering van de erkenning en/of tenuitvoerlegging kan de betrokken partij nog steeds trachten de gevolgen van een voor haar nadelige beslissing ongedaan te maken, waarbij het gerecht van de aangezochte staat toch nog steeds belangrijke bevoegd‑heden behoudt.

De Belgische wetgever zal er goed aan doen een aantal aspecten van de erken‑ning en tenuitvoerlegging bij wet te re‑gelen, en zulks teneinde te anticiperen op voorzienbare problemen bij de er‑kenning en tenuitvoerlegging.

Nicolas DeBruyne Advocaat

& Luc DeMeyere

Advocaat

IX IX

X X

233601LMV_CJ2015_CS5_pc.indd 15 26/02/2015 16:57:16