De bestraffing van oorlogsmisdrijven in...

12
De bestraffing van oorlogsmisdrijven in Nederland Erwin van der Borght 113 08 De bestraffing van oorlogsmisdrijven in Nederland Erwin van der Borght De afgelopen jaren heeft het Openbaar Ministerie in Nederland een aantal mensen vervolgd die onder andere beschuldigd wer- den van oorlogsmisdrijven in Afghanistan, Liberia en Irak. In al deze gevallen ging het om misdrijven die buiten het grondgebied van Nederland werden begaan, maar vervolgd werden in Neder- land, ofwel omdat de beschuldigde de Nederlandse nationaliteit had (actief personaliteitsprincipe) ofwel onder het principe van universele jurisdictie, met dien verstande dat de verdachten zich in Nederland bevonden. Dit is opmerkelijk omdat tot een aantal jaar geleden werd aangenomen dat Nederland huiverig stond ten aan- zien van het uitoefenen van extraterritoriale strafrechtelijke rechts- bevoegdheid vanwege de bezorgdheid voor de rechtszekerheid van de verdachten, mogelijke bevoegdheidsconflicten tussen ju- risdicties, de goede rechtsbedeling en niet inmenging. 1 Er is ontegensprekelijk vooruitgang geboekt, op het internationale vlak, in het tot verantwoording roepen van individuen die verantwoordelijk zijn voor misdrijven tegen het internationaal strafrecht, vooral via de werking van internationale tribunalen en de oprichting van het permanente Inter- nationaal Strafhof. Het is echter van essentieel belang dat ook individuele staten hun verantwoordelijkheid nemen en een actieve benadering hebben ten aanzien van het strafrechtelijk vervolgen van diegenen die misdrijven, inclusief oorlogsmisdrijven, hebben begaan tegen het internationaal straf- recht. Internationale strafrechtelijke mechanismen zullen altijd maar een beperkt aantal verdachten kunnen vervolgen en bovendien is de werking van het Internationaal Strafhof gebaseerd op het principe van complemen- tariteit met nationale jurisdicties. Na een korte beschrijving van het wettelijke kader en de speciale eenheid die opgezet is binnen het Openbaar Ministerie in Nederland, volgt een overzicht van de recente strafzaken in Nederland van diegenen die ver- volgd werden voor oorlogsmisdrijven. 1 Luc REYDAMS, De Genocidewet in Rechtsvergelijkend Perspectief, in 40 Jura Falconis 133, 2003-2004, http://www.law.kuleuven.ac.be/jura/40n1/reydams.html.

Transcript of De bestraffing van oorlogsmisdrijven in...

De bestraffing van oorlogsmisdrijven in Nederland Erwin van der Borght

113

08

De bestraffing van oorlogsmisdrijven in Nederland

Erwin van der Borght

De afgelopen jaren heeft het Openbaar Ministerie in Nederland een aantal mensen vervolgd die onder andere beschuldigd wer-den van oorlogsmisdrijven in Afghanistan, Liberia en Irak. In al deze gevallen ging het om misdrijven die buiten het grondgebied van Nederland werden begaan, maar vervolgd werden in Neder-land, ofwel omdat de beschuldigde de Nederlandse nationaliteit had (actief personaliteitsprincipe) ofwel onder het principe van universele jurisdictie, met dien verstande dat de verdachten zich in Nederland bevonden. Dit is opmerkelijk omdat tot een aantal jaar geleden werd aangenomen dat Nederland huiverig stond ten aan-zien van het uitoefenen van extraterritoriale strafrechtelijke rechts-bevoegdheid vanwege de bezorgdheid voor de rechtszekerheid van de verdachten, mogelijke bevoegdheidsconflicten tussen ju-risdicties, de goede rechtsbedeling en niet inmenging.1

Er is ontegensprekelijk vooruitgang geboekt, op het internationale vlak, in het tot verantwoording roepen van individuen die verantwoordelijk zijn voor misdrijven tegen het internationaal strafrecht, vooral via de werking van internationale tribunalen en de oprichting van het permanente Inter-nationaal Strafhof. Het is echter van essentieel belang dat ook individuele staten hun verantwoordelijkheid nemen en een actieve benadering hebben ten aanzien van het strafrechtelijk vervolgen van diegenen die misdrijven, inclusief oorlogsmisdrijven, hebben begaan tegen het internationaal straf-recht. Internationale strafrechtelijke mechanismen zullen altijd maar een beperkt aantal verdachten kunnen vervolgen en bovendien is de werking van het Internationaal Strafhof gebaseerd op het principe van complemen-tariteit met nationale jurisdicties.

Na een korte beschrijving van het wettelijke kader en de speciale eenheid die opgezet is binnen het Openbaar Ministerie in Nederland, volgt een overzicht van de recente strafzaken in Nederland van diegenen die ver-volgd werden voor oorlogsmisdrijven.

1 Luc REYDAMS, De Genocidewet in Rechtsvergelijkend Perspectief, in 40 Jura Falconis 133, 2003-2004, http://www.law.kuleuven.ac.be/jura/40n1/reydams.html.

Jaarboek IHR 2007 z kaft cor.indd 113 7/12/2007 11:48:43

114

Internationaal Humanitair Recht in de kijker 2007

Het wettelijke kader

Op 1 oktober 2003 werd de Wet Internationale Misdrijven van kracht in Nederland, voornamelijk bedoeld om de misdrijven zoals vermeld in het Statuut van het Internationaal Strafhof in het Nederlandse strafrecht te codificeren.2 De Nederlandse wetgever volgde de benadering ten aanzien van het opnemen van oorlogsmisdrijven in het Nederlandse strafrecht zoals in het Statuut van het Internationaal Strafhof, niet volledig.3 Nederland had een jaar eerder ook al specifieke wetgeving aangenomen ten aanzien van de samenwerking met het Internationaal Strafhof.4 Het heeft ook de ‘Overeenkomst inzake Privileges en Immuniteiten van het Strafhof’ getekend.

Als gevolg van de invoering van de Wet Internationale Misdrijven wer-den een aantal wetten gewijzigd of ingetrokken. Maar aangezien de Wet Internationale Misdrijven in principe geen terugwerkende kracht heeft en de misdrijven die besproken worden in dit artikel plaatsvonden voor de invoering van de Wet Internationale Misdrijven, is het belangrijk om de voorafgaande wetgeving kort te bespreken.

De strafrechtelijke vervolging voor oorlogsmisdrijven was vastgelegd in de Wet Oorlogsstrafrecht uit 1952.5 Deze wet bevatte niet enkel de ver-plichtingen van Nederland als gevolg van de bekrachtiging van de Verdra-gen van Genève van 1949. Artikel 8 van de Wet Oorlogsstrafrecht stelde Nederland ook in staat om schendingen van de wetten en gebruiken van de oorlog te vervolgen. Nederland beperkte zich qua strafrechtelijke vervol-ging dus niet enkel tot de ernstige inbreuken op de Verdragen van Genève. Welke misdrijven precies onder schendingen van de wetten en gebrui-ken van de oorlog vielen, bleef open voor interpretatie, hoewel vooral het

2 Wet van 19 juni 2003, houdende regels met betrekking tot ernstige schendingen van het

internationaal humanitair recht (Wet Internationale Misdrijven), Staatsblad 2003, 270. Nederland ratificeerde het Statuut van het Internationaal Strafhof op 17 juli 2001.

3 Göran SLUITER, Implementation of the ICC Statute in the Dutch Legal Order, in Journal of Inter-national Criminal Justice, Volume 2, 2004, p. 158 en Machteld BOOT-MATTHIJSSEN & Richard VAN ELST, Key Provisions in the International Crimes Act 2003, in Netherlands Yearbook of Inter-national Law, Volume XXXV, 2004, p. 251 (voor een gedetailleerde analyse).

4 Rijkswet van 20 juni 2002 tot uitvoering van het Statuut van het Internationaal Strafhof met be-trekking tot de samenwerking met en bijstand aan het Internationaal Strafhof en de tenuitvoerleg-ging van zijn vonnissen (Uitvoeringswet Internationaal Strafhof), Staatsblad 2002, 314.

5 Wet Oorlogsstrafrecht, Staatsblad 1952, 408.

Jaarboek IHR 2007 z kaft cor.indd 114 7/12/2007 11:48:43

De bestraffing van oorlogsmisdrijven in Nederland Erwin van der Borght

115

Joegoslavië Tribunaal hierover wel enige duidelijkheid heeft verschaft via de jurisprudentie.6 Artikel 9 van de Wet Oorlogsstrafrecht bepaalde verder dat eenzelfde straf werd opgelegd aan diegene die aan een ondergeschikte opzettelijk toeliet om de wetten en gebruiken van de oorlog te schenden. Bovendien konden artikel 42 (uitvoering van een wettelijk voorschrift) en artikel 43 (uitvoering van het bevel van een meerdere) van het Wetboek van Strafrecht niet aangevoerd worden als uitsluiting van strafbaarheid in verband met tenlastelegging van artikel 8 en artikel 9 van de Wet Oorlogs-strafrecht.

Speciaal opsporingsteam

In 1994 werd al een speciaal onderzoeksteam opgericht om mogelijke oor-logsmisdadigers, die eventueel gevlucht waren naar Nederland vanuit het voormalige Joegoslavië, op te sporen. Het zou echter tot in 1997 duren voor de Hoge Raad, in de Knesevic zaak, bevestigde dat Nederland het principe van universele jurisdictie kon toepassen voor die misdrijven die vielen on-der de Wet Oorlogsstrafrecht.7 Knesevic verbleef op een bepaald moment in Nederland en was lid geweest van een Bosnisch-Servische militaire een-heid, en werd verdacht van oorlogsmisdrijven gedurende het gewapende conflict in het voormalige Joegoslavië.

Het onderzoeksteam werd in 1998 omgevormd tot het Nationaal Opspo-ringsteam voor Oorlogsmisdrijven (NOVO). De referentie naar oorlogsmis-drijven is enigszins misleidend omdat het NOVO-team ook de bevoegdheid heeft ten aanzien van andere misdrijven onder het internationaal straf-recht, zoals genocide en foltering. Sinds de invoering van de Wet Inter-nationale Misdrijven in 2003 is het spectrum van misdrijven die door het NOVO-team onderzocht kunnen worden, verder uitgebreid en bevat het nu ook misdrijven tegen de menselijkheid.

6 Prosecutor v. Tadic, Case No. IT-94-1AR72, Decision on Defence Motion for Interlocutory Appeal on Jurisdiction, para. 87-89, (2 oktober 1995).

7 Knesevic, Hoge Raad der Nederlanden, Strafkamer, No 3717 (11 november 1997). Het passieve en actieve personaliteitsprincipe als ook het belangen/beschermingsprincipe was al expliciet vermeld in artikel 3 van de Wet Oorlogsstrafrecht.

Jaarboek IHR 2007 z kaft cor.indd 115 7/12/2007 11:48:43

116

Internationaal Humanitair Recht in de kijker 2007

De meeste strafrechtelijke onderzoeken worden opgestart door het NOVO-team nadat een verzoek tot asielaanvraag is geweigerd door de immigratie-diensten, als gevolg van de toepassing van artikel 1 F van het Vluchtelingen-verdrag.8 Dat artikel stelt dat de bepalingen van het Vluchtelingenverdrag niet van toepassing zijn als er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat iemand oorlogsmisdrijven heeft begaan. Het is echter verontrustend dat er in Nederland een groot verschil is tussen het aantal asielaanvragers die het statuut van vluchteling niet verkrijgen als gevolg van de toepassing van de uitsluitingclausule van artikel 1 F, en het beperkt aantal verdachten die daadwerkelijk strafrechtelijk vervolgd worden. Het verschil kan gedeeltelijk verklaard worden door het feit dat de bewijslast voor een strafrechtelijke veroordeling beduidend hoger ligt dan noodzakelijk is voor het weigeren van het vluchtelingenstatus op grond van artikel 1 F. Er is echter ook al gesuggereerd dat de procedures bij de beoordeling van een asielaanvraag niet voldoende zorgvuldig gevolgd worden en dat daardoor te gemakkelijk een asielaanvraag wordt geweigerd op grond van artikel 1 F.9

De strafrechtelijke vervolging van oorlogsmisdrijven in Nederland

Afghanistan: marteling als oorlogsmisdrijf

Op 14 oktober 2005 werden twee voormalige hooggeplaatste leden van de Afghaanse militaire inlichtingendiensten veroordeeld voor oorlogsmisdrij-ven en foltering door de rechtbank in Den Haag.10

Heshamuddin Hesam

Heshamuddin Hesam stond aan het hoofd van de militaire inlichtingen-dienst (KhAD-e Nezami) en was onderminister van het ministerie van

8 Internationaal Verdrag betreffende de Status van Vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag), 28 juli 1951, 189 U.N.T.S. 150.

9 Jeff HANDMAKER, Seeking Justice, Guaranteeing Protection and Ensuring Due Process: Ad-dressing the Tensions Between Exclusion from Refugee Protection and the Principle of Universal Jurisdiction, in Netherlands Quarterly of Human Rights, Volume 21, 2003, p. 677-695.

10 Heshamuddin Hesam (2005) Rechtbank ‘s-Gravenhage LJN No AU4347 en Habibulla Jalal-zoy (2005) Rechtbank ‘s-Gravenhage LJN No AU4373 http://zoeken.rechtspraak.nl/. Ter refe-rentie: Afghanistan ratificeerde de Verdragen van Genève van 1949 op 26 september 1956 en het Folterverdrag op 1 april 1987.

Jaarboek IHR 2007 z kaft cor.indd 116 7/12/2007 11:48:43

De bestraffing van oorlogsmisdrijven in Nederland Erwin van der Borght

117

Staatsveiligheid in de jaren 80 in Afghanistan. Op 24 september 1992 dien-de hij in Nederland een aanvraag in om erkend te worden als vluchteling. Die aanvraag werd echter geweigerd op 1 februari 1994 op grond van het feit dat er ernstige redenen waren om te veronderstellen dat hij zich schul-dig had gemaakt aan oorlogsmisdrijven en/of misdrijven tegen de mense-lijkheid (toepassing van artikel 1 F van het Vluchtelingenverdrag). Op 4 september 2000 overhandigde de Immigratie en Naturalisatie Dienst zijn dossier aan de officier van justitie om te bepalen of een strafrechtelijke vervolging aangewezen was. Hesam werd aangeklaagd voor schendingen van de wetten en gebruiken van de oorlog (artikel 8 van de Wet Oorlogs-strafrecht) en foltering (artikel 1 en/of 2 Uitvoeringswet Folterverdrag).11

In de strafmotivering verwoordde de rechtbank in Den Haag heel duidelijk waarom er een belangrijke rol is weggelegd voor het uitoefenen van extra-territoriale strafrechtelijke rechtsbevoegdheid:

“Het oorlogsmisdrijf marteling wekt op ruime schaal internationale ver-ontwaardiging en verontrusting. Het raakt in dit geval ook direct de Neder-landse samenleving. Het oorlogsmisdrijf marteling begaan in Afghanistan raakt de Nederlandse rechtsorde niet alleen omdat het een internationaal misdrijf is, maar ook omdat verdachte naar Nederland is gevlucht en door zijn asielaanvraag te kennen heeft gegeven deel te willen gaan uitmaken van de Nederlandse samenleving. Van die samenleving maken thans ook veel personen deel uit die afkomstig zijn uit Afghanistan en die daar gecon-fronteerd zijn met de gruwelen van het gewapend conflict. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het plegen van deze misdrijven niet onbestraft dient te blijven....”

Hesam werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar voor oorlogs-misdrijven en foltering. In hoger beroep in januari 2007 werd de veroorde-ling en de straf bevestigd.12

Habibulla Jalalzoy

Habibulla Jalalzoy stond aan het hoofd van de afdeling verhoor van de mi-litaire inlichtingendienst (KhAD-e Nezami) en was dus de ondergeschikte van Heshamuddin Hesam. Op 31 mei 1996 diende ook Jalalzoy een aan-

11 Uitvoeringswet Folteringverdrag, Staatsblad 1988, 478.

12 Heshamuddin Hesam (2007) Gerechtshof ‘s-Gravenhage LJN No AZ 7143.

Jaarboek IHR 2007 z kaft cor.indd 117 7/12/2007 11:48:43

118

Internationaal Humanitair Recht in de kijker 2007

vraag in om als vluchteling erkend te worden in Nederland. Dit werd toe-gekend op 26 augustus 1996 maar na nader onderzoek door de Immigratie en Naturalisatie Dienst en het ministerie van Buitenlandse Zaken werd dit weer ingetrokken op 31 juli 2000 op basis van de uitsluitingclausule van artikel 1 F van het Vluchtelingenverdrag. Op 11 maart 2003 werd een strafrechtelijk onderzoek opgestart tegen Jalalzoy en hij werd aangeklaagd voor schendingen van de wetten en gebruiken van de oorlog (artikel 8 Wet Oorlogsstrafrecht). Jalalzoy kon niet worden aangeklaagd voor misdaden vastgelegd in de Uitvoeringswet Folterverdrag aangezien die pas op 20 januari 1989 van kracht werd in Nederland en de feiten voor die datum hadden plaats gevonden.

Jalalzoy werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaar voor oor-logsmisdrijven. Deze straf werd ook bevestigd in hoger beroep in januari 2007.13

Tijdens het proces werden de getuigenissen gehoord van ongeveer 15 ver-schillende personen. Een aantal van de getuigen gaven gedetailleerde en aangrijpende getuigenissen van de folterpraktijken door de militaire in-lichtingendiensten tijdens hun detentie, vaak meer dan 15 jaar geleden. Onderzoek werd ook verricht in Afghanistan zelf.

De rechtbank concludeerde dat er een intern gewapend conflict heerste in de periode dat de misdrijven plaatsvonden, namelijk in de jaren 80. De aanwezigheid van troepen uit de voormalige Sovjet-Unie werd dus door de rechtbank niet gezien als een bezettingsmacht omdat de toenmalige Af-ghaanse regering nog een ruime mate van autonomie had in haar handelen. De rechtbank redeneerde dat de troepen uit de Sovjet-Unie de Afghaanse regering bijstonden in een intern conflict tegen gewapende oppositiegroe-pen. Alhoewel men de conclusie dat het een intern gewapend conflict be-trof en geen internationaal gewapend conflict, in vraag zou kunnen stellen, verandert dit niets aan de grond van de zaak. Beide beschuldigden werden namelijk vervolgd voor schendingen van de wetten en gebruiken van de oorlog en de misdrijven waren strafbaar in zowel een intern als een inter-nationaal gewapend conflict.

13 Habibulla Jalalzoy (2007) Gerechtshof ‘s-Gravenhage LJN No AZ 7147.

Jaarboek IHR 2007 z kaft cor.indd 118 7/12/2007 11:48:43

De bestraffing van oorlogsmisdrijven in Nederland Erwin van der Borght

119

De tenlastelegging ten aanzien van de oorlogsmisdrijven betrof in beide gevallen de aanklacht dat de beschuldigden:

“(meermalen) een aanslag op het leven heeft/hebben gepleegd en/of licha-melijke geweldpleging, althans verminking en/of wrede (onmenselijke) be-handeling en/of marteling heeft/hebben gepleegd ten aanzien van een (of meer) perso(o)n(en) die (toen en aldaar) niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnam(en) (te weten burger(s) en/of personeel van strijd-krachten dat de wapens had neergelegd en/of zij die buiten gevecht waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak).”

Het belang van Nederland om tijd en middelen te investeren in het straf-rechtelijke onderzoek naar oorlogsmisdrijven en in het proces werd nog maar eens onderstreept toen het huidige parlement in Afghanistan, op 31 januari 2007, in eerste instantie voor een wetsontwerp stemde dat een al-gemene amnestie inhield voor al de oorlogsmisdrijven die begaan werden tijdens de verschillende conflicten in Afghanistan gedurende de laatste de-cennia. De amnestiewet die uiteindelijk tot stand kwam in maart 2007, garandeert nog steeds een zekere mate van immuniteit voor diegenen die verantwoordelijk zijn voor oorlogsmisdrijven. Het illustreert hoe landen, waar de oorlogsmisdrijven plaatsvonden, vaak afkerig staan tegenover strafrechtelijke onderzoeken, zeker waar dit een fragiele politieke situatie zou kunnen destabiliseren. In landen waar jarenlang een conflict heeft ge-woed, is het bovendien vaak moeilijk om verdachten op een correcte ma-nier strafrechtelijk te vervolgen vanwege een gebrek aan middelen en/of mensen.

Irak: gebruik van chemische wapens

De Nederlander Frans van Anraat werd op 23 december 2005 veroordeeld voor medeplichtigheid aan oorlogsmisdrijven, maar vrijgesproken voor medeplichtigheid aan genocide, vanwege zijn rol in het chemische wapen-programma van Irak gedurende de jaren 80.14 Van Anraat leverde chemi-sche producten aan Irak en vervalste documenten over de eindbestemming en het gebruik van de chemische producten.

14 Frans van Anraat (2005) Rechtbank ‘s-Gravenhage LJN No AV6353.

Jaarboek IHR 2007 z kaft cor.indd 119 7/12/2007 11:48:44

120

Internationaal Humanitair Recht in de kijker 2007

De tenlastelegging beschuldigde Van Anraat van medeplichtigheid tot ge-nocide tegen de Koerdische bevolking in Noord-Irak (artikel 1 van de Uit-voeringswet Genocideverdrag) en medeplichtigheid in schendingen van de wetten en gebruiken van de oorlog (artikel 8 Wet Oorlogsstrafrecht).15 De oorlogsmisdrijven betroffen zowel misdaden begaan in het kader van een internationaal gewapend conflict met Iran, inclusief referenties ten aan-zien van ernstige inbreuken vermeld in artikel 147 van het Verdrag van Genève (IV) van 1949, en een intern gewapend conflict tegen Koerdische gewapende oppositiebewegingen, met referenties naar het gemeenschap-pelijke artikel 3 van de Verdragen van Genève van 1949. Van Anraat werd niet vervolgd onder het Verdrag Chemische Wapens aangezien de feiten zich hadden afgespeeld voordat dit verdrag bestond en in werking was ge-treden.16

De rechtbank oordeelde dat er wel degelijk een genocide had plaatsgevon-den tegen de Koerdische bevolking in Noord-Irak gedurende de jaren 80, al was de motivering van de rechtbank voor die conclusie vrij beperkt. Dit was ook de mening van het gerechtshof in hoger beroep. Van Anraat werd vrijgesproken voor medeplichtigheid aan genocide omdat onvoldoende be-wezen was dat hij op de hoogte was van een genocidaal oogmerk van het regime van Saddam Hussein tegen de Koerdische bevolking.

In het algemeen moet aan drie voorwaarden worden voldaan voordat iemand veroordeeld kan worden voor medeplichtigheid aan oorlogsmis-drijven: een oorlogsmisdrijf moet begaan zijn, de medeplichtige moet een essentiële bijdrage hebben geleverd aan het misdrijf, en de medeplichtige moet de intentie gehad hebben dat het misdrijf begaan werd of moet de gevolgen van zijn handelen volstrekt hebben genegeerd.17 De rechtbank was van oordeel dat Van Anraat wist dat de chemische producten zouden wor-den gebruikt voor chemische wapens in Irak en dat er chemische wapens waren gebruikt in de oorlog met Iran. De bijdrage van Van Anraat werd ook als substantieel beschouwd.

15 Uitvoeringswet Genocideverdrag, Staatsblad 1964, 243.

16 Convention on the Prohibition of the Development, Production, Stockpiling and Use of Che-mical Weapons and on their Destruction (Verdrag Chemische Wapens), 30 november 1992, U.N.G.A. Res. A/Res/54/54E art. VII (1). Uitvoeringswet Verdrag Chemische Wapens, Staats-blad 1995, 338. Het verdrag is pas in werking getreden op 29 april 1997.

17 William A. SCHABAS, Enforcing International Humanitarian Law: Catching the Accomplices, in International Review of the Red Cross Vol 83, nr 842, p. 446 (2001).

Jaarboek IHR 2007 z kaft cor.indd 120 7/12/2007 11:48:44

De bestraffing van oorlogsmisdrijven in Nederland Erwin van der Borght

121

Van Anraat werd in eerste instantie veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar, zoals geëist door de officier van justitie, ondanks het feit dat hij vrijgesproken werd van medeplichtigheid tot genocide. De rechtbank vond echter dat er geen hiërarchie bestond, ten aanzien van de misdaden, tussen genocide en oorlogsmisdrijven. In hoger beroep, in mei 2007, werd de strafmaat verhoogd tot 17 jaar.18

Liberia: oorlogsmisdrijven en wapenleveringen

Een andere Nederlandse zakenman, Guus Kouwenhoven, werd in maart 2005 in Nederland gearresteerd en beschuldigd van oorlogsmisdrijven en schendingen van het wapenembargo van de Verenigde Naties in Liberia.19

Kouwenhoven had zakelijke belangen in Liberia, onder andere via zijn be-trokkenheid bij houtkapbedrijven. Beveiligingsmedewerkers van die hout-kapbedrijven namen actief deel in het gewapende conflict in Liberia aan de zijde van de strijdkrachten van de toenmalige president Charles Taylor. De tenlastelegging refereerde naar schendingen van de wetten en gebrui-ken van de oorlog (artikel 8 en artikel 9 van de Wet Oorlogsstrafrecht) ge-durende het interne gewapende conflict in Liberia tussen 1999 en 2003.20 Artikel 9 van de Wet Oorlogsstrafrecht heeft betrekking op de verantwoor-delijkheid van een meerdere. Kouwenhoven werd ook verdacht van betrok-kenheid bij wapenleveringen aan Liberia gedurende de periode dat er een wapenembargo afgekondigd was tegen Liberia door de Verenigde Naties. Kouwenhoven werd zodoende beschuldigd van inbreuken van de Wet op Economische Delicten (artikel 1), in samenhang met de Sanctieregeling Liberia 2001 (artikel 2) en de Sanctieregeling Liberia 2002 (artikel 2).21

Het wapenembargo dat de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties afkon-digde tegen Liberia in resoluties 1343 (in 2001) en 1408 (in 2002) was er op gericht om te voorkomen dat de Liberiaanse regering van Charles Taylor militaire steun zou verlenen aan de gewapende oppositie van de Revolutio-nary United Front (RUF) in het naburige Sierra Leone. De tenlastelegging tegen Kouwenhoven refereert echter naar wapenleveringen “aan Charles Taylor en/of diens strijdkrachten, althans aan in Liberia actieve strijd-

18 Frans van Anraat (2007) Gerechtshof ‘s-Gravenhage LJN No BA4676.

19 Resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties: S.C. Res. 1343, U.N. Doc. S/RES/1343 (7 maart 2001) en S.C. Res. 1408, U.N. Doc. S/RES/1408 (6 mei 2002).

20 Guus Kouwenhoven (2006) Rechtbank ‘s-Gravenhage LJN No AY5160.

21 Wet op de Economische Delicten (1950).

Jaarboek IHR 2007 z kaft cor.indd 121 7/12/2007 11:48:44

122

Internationaal Humanitair Recht in de kijker 2007

krachten en/of aan het personeel van de Oriental Timber Company (OTC) en/of de Royal Timber Company (RTC), althans aan (een) natuurlijk(e) perso(o)nen en/of (een) rechtsperso(o)n(en) in Liberia.”

Vanaf 1999 had de regering van Charles Taylor te kampen met een ge-wapende oppositie in Liberia van de Liberians United for Reconciliation and Democracy (LURD). De wapenleveringen, waar Kouwenhoven voor veroordeeld is, waren dus vooral bestemd voor het gewapende conflict in Liberia en niet noodzakelijkerwijs om steun te verlenen aan de RUF in Sierra Leone, hetgeen de initiële motivatie was voor de resoluties van de Veiligheidsraad.

De verdediging van Kouwenhoven refereerde ook naar artikel 51 van het Handvest van de Verenigde Naties dat het recht op zelfverdediging van een staat bepaalt, indien de staat aangevallen wordt. De rechtbank verwierp deze benadering door te concluderen dat de Veiligheidsraad al maatrege-len had genomen om de internationale vrede en veiligheid te waarborgen door middel van de resoluties 1343 (in 2001) en 1408 (in 2002), inclusief het afkondigen van een wapenembargo tegen Liberia. Beide resoluties van de Veiligheidsraad hadden echter betrekking op de situatie in Sierra Leone en niet zozeer op het interne gewapende conflict in Liberia. Zodoende kan moeilijk volgehouden worden dat beide resoluties een oplossing vormden voor de vrede en veiligheidskwesties die veroorzaakt waren door de gewa-pende oppositie van LURD in Liberia.

De rechtbank in Den Haag concludeerde dat er inderdaad gedurende 2001 en 2002 in Noord-Liberia (in de provincie Lofa) en in Guinee (Gueckedou) misdrijven waren gepleegd door de strijdende partijen tegen het interna-tionaal gewoonterecht, met name het uitvoeren van aanvallen die geen onderscheid maken tussen militairen en burgers, marteling, onmenselijke behandeling, verkrachting, plundering en geweldpleging ten aanzien van burgers, alsmede inbreuken tegen het gemeenschappelijke artikel 3 van de Verdragen van Genève van 1949. De rechtbank vermeldde expliciet dat het ging om misdrijven begaan in het kader van een intern gewapend conflict in Liberia, ondanks het feit dat een deel van de oorlogsmisdrijven plaats-vonden in het naburige Guinee.

Jaarboek IHR 2007 z kaft cor.indd 122 7/12/2007 11:48:44

De bestraffing van oorlogsmisdrijven in Nederland Erwin van der Borght

123

Maar de rechtbank was van oordeel dat de bewijsmiddelen, met betrekking tot de oorlogsmisdrijven, onvoldoende aantoonden dat Kouwenhoven “deze handelingen heeft gepleegd, medegepleegd, uitgelokt of daaraan medeplich-tig is geweest dan wel heeft toegestaan dat (een) hem ondergeschikte(n) die feiten heeft of hebben begaan.” Als zodanig werd Kouwenhoven, in eerste aanleg, vrijgesproken voor de beschuldigingen van oorlogsmisdrijven.

De officier van justitie was echter in staat om te bewijzen dat een schip van een bedrijf, waarvan Kouwenhoven directeur was en waar hij een aan-zienlijk belang in had, wapens leverde gedurende 2002 en 2003, aan de toenmalige president van Liberia, Charles Taylor. Kouwenhoven werd in juni 2006 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar vanwege deze economische delicten. In een tussenvonnis in maart 2007 besliste het ge-rechtshof in Den Haag om de voorlopige voorhechtenis van Kouwenhoven op te schorten in afwachting van het hoger beroep.

Rwanda: oorlogsmisdrijven tijdens de genocide

Recent heeft Nederland zich ook bereid getoond om mee te werken aan de afrondingsstrategie van het Internationaal Rwanda Tribunaal door verdachten in Nederland te berechten. De eerste strafzaak werd in april 2007 door het Rwanda Tribunaal aan Nederland overhandigd. Het betrof Michel Bagaragaza, die zich in 2005 vrijwillig bij het Rwanda Tribunaal aanmeldde, en die door de aanklager van het Rwanda Tribunaal beschul-digd wordt van (medeplichtigheid tot) volkerenmoord (genocide) en oor-logsmisdrijven.

Op 24 juli 2007 bevestigde de rechtbank in Den Haag echter dat de Wet In-ternationale Misdrijven niet met terugwerkende kracht van toepassing kan zijn in een andere strafzaak met betrekking tot een Rwandees (J.M.), be-schuldigd door het Openbaar Ministerie van genocide, oorlogsmisdrijven en foltering in Rwanda in 1994.22 De Uitvoeringswet Genocideverdrag, de relevante wetgeving voordat de Wet Internationale Misdrijven van kracht werd, bevatte geen provisie voor universele jurisdictie ten aanzien van ge-nocide en de rechtbank kon, in deze strafzaak geen ander criteria identifi-ceren die de rechtbank strafrechtelijk rechtsmacht zou geven ten aanzien van genocide. De verdachte J.M. zal echter wel in Nederland vervolgd kun-nen worden voor oorlogsmisdrijven en foltering.

22 J.M. (2007) Rechtbank ‘s-Gravenhage LJN No BB0494.

Jaarboek IHR 2007 z kaft cor.indd 123 7/12/2007 11:48:44

124

Internationaal Humanitair Recht in de kijker 2007

Ook Bagaragaza kan dus niet voor volkerenmoord terechtstaan in Neder-land. Als gevolg hiervan heeft het Rwanda Tribunaal op 8 augustus een verzoek ingediend aan Nederland om Bagaragaza weer uit te leveren aan het Rwanda Tribunaal.

Conclusie

In Nederland is de politieke wil aanwezig om een bijdrage te leveren aan het strafrechtelijk vervolgen van mensen die verdacht zijn van betrokken-heid bij oorlogsmisdrijven en andere misdrijven in het kader van het inter-nationale strafrecht. Dit uit zich niet alleen door het feit dat het Interna-tionaal Strafhof en het Joegoslavië Tribunaal gevestigd zijn in Nederland maar de logica wordt ook doorgetrokken door het actief uitoefenen van de strafrechtelijke rechtsbevoegdheid, door het Openbaar Ministerie, in een toenemend aantal gevallen.

Deze politieke wil heeft zich ook vertaald in adequate wetgeving en extra middelen binnen het Openbaar Ministerie om de nodige strafrechtelijke onderzoeken te kunnen voeren.

Er hebben ongetwijfeld andere strafrechtelijke onderzoeken plaats gevon-den in Nederland naar mensen die verdacht werden van oorlogsmisdrij-ven zonder dat dit geleid heeft tot strafrechtelijke vervolgingen. Het aantal asielaanvragers die uitgesloten worden door de Immigratiediensten, als gevolg van de toepassing van artikel 1 F van het Vluchtelingenverdrag, ligt namelijk veel hoger dan het aantal mensen dat strafrechtelijk vervolgd worden.

Het is wenselijk dat ook andere landen eenzelfde actieve benadering volgen als Nederland ten aanzien van het strafrechtelijk vervolgen van diegenen die verantwoordelijk zijn voor oorlogsmisdrijven.

Jaarboek IHR 2007 z kaft cor.indd 124 7/12/2007 11:48:44