De beleving van uitgaansgeweld bij jongeren, …...mogelijkheid te geven voor het promoten van mijn...

90
De beleving van uitgaansgeweld bij jongeren, portiers en uitbaters van uitgaansgelegenheden Een verkennende kwalitatieve studie Promotor: Prof. S. PLEYSIER Begeleidster: E. VERDONCK Verhandeling, ingediend door CAROLIEN ROBERTI, bij het eindexamen voor de graad van MASTER IN DE CRIMINOLOGISCHE WETENSCHAPPEN FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID DECANAAT TIENSESTRAAT 41 3000 LEUVEN Academiejaar 2012 - 2013

Transcript of De beleving van uitgaansgeweld bij jongeren, …...mogelijkheid te geven voor het promoten van mijn...

De beleving van uitgaansgeweld bij jongeren,

portiers en uitbaters van uitgaansgelegenheden

Een verkennende kwalitatieve studie

Promotor: Prof. S. PLEYSIER

Begeleidster: E. VERDONCK

Verhandeling, ingediend door CAROLIEN ROBERTI, bij het

eindexamen voor de graad van MASTER IN DE

CRIMINOLOGISCHE WETENSCHAPPEN

FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID

DECANAAT

TIENSESTRAAT 41

3000 LEUVEN

Academiejaar 2012 - 2013

De beleving van uitgaansgeweld bij jongeren,

portiers en uitbaters van uitgaansgelegenheden

Een verkennende kwalitatieve studie

Promotor: Prof. S. PLEYSIER

Begeleidster: E. VERDONCK

Verhandeling, ingediend door CAROLIEN ROBERTI, bij het

eindexamen voor de graad van MASTER IN DE

CRIMINOLOGISCHE WETENSCHAPPEN

FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID

DECANAAT

TIENSESTRAAT 41

3000 LEUVEN

Academiejaar 2012 - 2013

SAMENVATTING

Dit kwalitatief onderzoek is een verkennende studie die de beleving van uitgaansgeweld bij

jongeren en personeel tewerkgesteld in uitgaansgelegenheden wil achterhalen. Deze laatste

groep zal in dit onderzoek bestaan uit portiers en uitbaters. De beleving slaat terug op hoe de

respondenten uitgaansgeweld definiëren, hun houding hieromtrent, hun ervaringen, welke

factoren uitgaansgeweld bevat en wat er mogelijks tegen gedaan kan worden. De factoren

worden opgedeeld in extrinsieke en intrinsieke factoren, waardoor dus zowel verklarende

factoren als factoren eigen aan het geweld zullen worden bevraagd.

Uit de resultaten blijkt dat de jongeren, portiers en de bevraagde uitbater een definitie

hanteren die gelijkenissen vertoont met deze uit de wetenschappelijke literatuur. Ze hebben

een negatieve houding ten aanzien van uitgaansgeweld, maar toch zouden ze (en dan

voornamelijk de jongens) participeren indien nodig. Bovendien gaven enkele jongeren aan dat

ze zouden blijven kijken naar het geweld om te kunnen lachen of uit een zekere fascinatie

voor het niet-alledaagse. Er zouden ook jongeren zijn die uitgaan om te kunnen vechten, dit

verwijst naar het intrinsieke aspect van uitgaansgeweld. De daders van uitgaansgeweld zijn

volgens de respondenten voornamelijk mannen, gebrand om hun mannelijkheid te tonen en al

dan niet van allochtone afkomst. Alcohol, en in mindere mate drugs, werd door elke

respondent aangehaald als belangrijke trigger voor potentieel uitgaansgeweld. Bovendien

zouden jongeren in groep sneller overgaan tot uitgaansgeweld en worden er dan ook wel eens

wapens gebruikt.

De respondenten waren het erover eens dat er weinig kon worden gedaan tegen het

uitgaansgeweld aangezien het er altijd zal zijn en bij het uitgaan lijkt te horen. Het inzetten

van portiers en het optreden van politie zagen ze wel als een mogelijke manier om gevechten

te voorkomen of in de kiem te smoren.

De resultaten schetsen een beeld van hoe uitgaansgeweld wordt beleefd door de actoren

aanwezig in het uitgaansleven. Hoewel hun beleving grotendeels overeen kwam met de

besproken literatuur, valt op dat de respondenten soms andere accenten leggen betreffende dit

fenomeen. Voor het begrijpen van (uitgaans-)geweld is het dus niet alleen leerrijk, maar

bovendien noodzakelijk om ook de actoren van het uitgaansleven zelf aan het woord te laten.

i

Dankwoord

Het schrijven van deze masterproef heeft voor de spreekwoordelijke laatste loodjes van mijn

opleiding gezorgd. En het was zeker niet tot stand gekomen zonder de hulp van een aantal

mensen, daarom dit dankwoord om al deze mensen de nodige aandacht te geven die ze

verdienen.

Eerst en vooral wil ik mijn promotor Stefaan Pleysier bedanken voor de goede ideeën, de

kritische feedback en het grondig doornemen en corrigeren van de tekst. Zonder zijn hulp zou

het eindresultaat er nooit geweest zijn. Vervolgens wil ik ook mijn begeleidster Evi Verdonck

bedanken voor de hulp die ik van haar gekregen heb bij het tot stand komen van mijn

onderzoek. Haar ideeën en kritische feedback hebben ervoor gezorgd dat ik een goede basis

had voor mijn masterproef.

Vervolgens wil ik de jeugdbewegingen en de directies van de scholen bedanken om mij de

mogelijkheid te geven voor het promoten van mijn onderzoek bij de jongeren. Bovendien wil

ik de deelnemende jongeren bedanken voor hun medewerking in de groepsgesprekken. Mijn

dank gaat ook uit naar de portiers en uitbater die ik voor dit onderzoek heb kunnen

interviewen. Zonder deze respondenten had ik dit onderzoek niet kunnen uitvoeren.

De personen in mijn directe omgeving verdienen ook een vermelding in dit dankwoord. Ik wil

graag mijn ouders bedanken om mij de mogelijkheid te geven voor het volgen van deze studie

en om altijd in mij te blijven geloven, net als de rest van mijn familie. Bovendien wil ik al

mijn vrienden en ook mijn vriend bedanken voor hun onvoorwaardelijke steun en de nodige

afleiding indien dit nodig was. In het bijzonder wil ik Talia bedanken voor alle antwoorden op

mijn vragen en om een uitlaatklep te zijn voor al mijn bijhorende frustraties en Cedric voor

het grondig nalezen en corrigeren van de tekst.

Stuk voor stuk hebben ze er allemaal voor gezorgd dat ik deze masterproef heb kunnen

afwerken. Bedankt!

ii

Inhoudstafel

SAMENVATTING .....................................................................................................................

Dankwoord ................................................................................................................................. i

Inhoudstafel .............................................................................................................................. ii

Lijst van bijlagen ..................................................................................................................... iv

Inleiding ..................................................................................................................................... 1

Deel I: Literatuurstudie ........................................................................................................... 3

Hoofdstuk 1: Geweld, een algemene schets ........................................................................... 3

1.1. Publiek geweld ............................................................................................................ 3

1.2. Uitgaansgeweld ........................................................................................................... 4

1.3. Zinloos geweld ............................................................................................................ 5

1.4. Besluit .......................................................................................................................... 5

Hoofdstuk 2: Extrinsieke en intrinsieke factoren van uitgaansgeweld .................................. 7

2.1. Extrinsieke factoren van uitgaansgeweld .................................................................... 7

2.2. Intrinsieke factoren: autotelisch geweld .................................................................... 12

2.3. Besluit ........................................................................................................................ 13

Hoofdstuk 3: Houding ten aanzien van (uitgaans-)geweld .................................................. 14

3.1. Houding ten aanzien van geweld .............................................................................. 14

3.2. Houding en gedrag: (in)congruentie.......................................................................... 15

Hoofdstuk 4: Remedies tegen uitgaansgeweld ..................................................................... 17

4.1. Mogelijke maatregelen tegen uitgaansgeweld .......................................................... 17

4.2. Besluit: Wat is de meest succesvolle aanpak? .......................................................... 19

Hoofdstuk 5: Algemene conclusie ....................................................................................... 21

iii

Deel II: Empirisch luik .......................................................................................................... 23

Hoofdstuk 1. Onderzoeksopzet ............................................................................................ 23

1.1. Probleemstelling en onderzoeksvragen ..................................................................... 23

1.2. Een kwalitatieve onderzoeksmethode ....................................................................... 25

1.3. Selectie onderzoekseenheden, contactname en respons ............................................ 25

1.4. Dataverzamelingsmethode ........................................................................................ 28

1.5. Analysemethode ........................................................................................................ 32

1.6. Kwaliteit van het onderzoek ...................................................................................... 33

Hoofdstuk 2. Resultaten ....................................................................................................... 35

2.1. Focusgroepen met jongeren ...................................................................................... 35

2.2. Interviews met portiers en uitbater ............................................................................ 47

2.3. Besluit ........................................................................................................................ 55

Deel III: Discussie, beperkingen en aanbevelingen ............................................................. 58

Hoofdstuk 1: Discussie ......................................................................................................... 58

1.1. Perceptie van uitgaansgeweld ................................................................................... 58

1.2. Factoren van uitgaansgeweld .................................................................................... 60

1.3. Remedies tegen uitgaansgeweld ................................................................................ 62

Hoofdstuk 2: Beperkingen van het onderzoek ..................................................................... 64

Hoofdstuk 3: Aanbevelingen ................................................................................................ 65

ALGEMEEN BESLUIT ........................................................................................................ 67

Bibliografie .............................................................................................................................. 70

Bijlagen .................................................................................................................................... 75

Bijlage 1: Toegangsbrief scholenmedewerking ................................................................... 75

Bijlage 2: Contactbrief jongeren met concrete informatie over medewerking .................... 77

Bijlage 3: Topiclijsten focusgroepen en interviews ............................................................. 78

Bijlage 4: Codeboom focusgroepen en interviews ............................................................... 82

iv

Lijst van bijlagen

Bijlage 1: Toegangsbrief scholenmedewerking

Bijlage 2: Contactbrief jongeren met concrete informatie over medewerking

Bijlage 3: Topicslijsten focusgroepen en interviews

Bijlage 4: Codeboom focusgroepen en interviews

1

Inleiding

Het fenomeen geweld wordt in de criminologie uitvoerig onderzocht, omschreven en

bediscussieerd. De subjectieve beleving van geweld wordt echter weinig bestudeerd. Deze

masterproef tracht de lezer meer inzicht te geven in het opzet van een onderzoek rond de

beleving van uitgaansgeweld. Er zal worden gefocust op de beleving van uitgaansgeweld bij

zowel jongeren als bij het personeel tewerkgesteld in uitgaansgelegenheden. Op deze manier

kan meer inzicht worden verworven in het fenomeen geweld en uitgaansgeweld in het

bijzonder.

In de wetenschappelijke literatuur blijkt uitgaansgeweld in meerdere beschikbare

criminologische onderzoeken onder de noemer geweld te worden geplaatst (Hughes,

Anderson, Morleo & Bellis, 2007; Kuppens, Klöne & Ferwerda, 2012; Schnitzer, Bellis,

Anderson, Hughes, Calafat, Juan & Kokkevi, 2010; Spapens, Hoogeveen, Pardoel & Fijnaut,

2002). In de meeste onderzoeken worden de actoren in het uitgaansleven (bijvoorbeeld

jongeren, portiers…) echter weinig aan het woord gelaten. Dit onderzoek tracht hier iets aan

te doen en zal proberen een klaardere kijk te geven op het uitgaansgeweld. Op die manier

kunnen ook eventuele aanbevelingen naar het beleid toe worden gedaan in de hoop beter met

uitgaansgeweld om te kunnen gaan. Vervolgens kunnen eventuele preventieve of repressieve

maatregelen ondernomen worden, wat de veiligheid en leefbaarheid in de samenleving ten

goede kan komen.

Deze masterproef bestaat uit drie grote delen: een literatuurstudie (deel 1), een empirisch luik

(deel 2) en een discussiegedeelte (deel 3). Door middel van de literatuurstudie zal worden

getracht de meest relevante literatuur betreffende geweld en meer specifiek uitgaansgeweld te

bundelen. Eerst zal er geprobeerd worden een algemene schets van geweld te vormen,

relevant voor het onderzoek. Vervolgens zullen in het tweede hoofdstuk de extrinsieke en

intrinsieke factoren van uitgaansgeweld worden behandeld. Aangezien dit zal worden

bevraagd in het onderzoek zal in het derde hoofdstuk kort gesproken worden over de houding

van de Vlaamse bevolking en ook meer specifiek de houding van de Vlaamse jongeren

tegenover (uitgaans-)geweld. In het vierde hoofdstuk worden de remedies tegen

uitgaansgeweld verder uitgewerkt. De literatuurstudie zal ten slotte eindigen met een

algemene conclusie over wat de literatuur ons nu heeft geleerd.

2

Het empirisch luik zal opgedeeld worden in het onderzoeksopzet enerzijds en een weergave

van de onderzoeksresultaten anderzijds. Het onderzoeksopzet bestaat uit de probleemstelling,

onderzoeksvragen, de selectie van eenheden, de dataverzamelingsmethode, de

analysemethode en ten slotte een beoordeling van de kwaliteit van het onderzoek. De

onderzoeksresultaten zullen in het derde deel van deze masterproef worden bediscussieerd,

waarbij een link zal gelegd worden met de literatuurstudie en de beperkingen van het

onderzoek transparant worden gemaakt. Dit deel zal vervolgens eindigen met een aantal

aanbevelingen. De belangrijkste conclusies van dit onderzoek zullen opgenomen worden in

een algemeen besluit.

3

Deel I: Literatuurstudie

Hoofdstuk 1: Geweld, een algemene schets

Geweld kan in verschillende vormen omschreven worden. In het kader van dit onderzoek zal

dieper ingegaan worden op het publiek geweld, uitgaansgeweld en zinloos geweld. Op die

manier kan de link tussen deze drie geweldsvormen verduidelijkt worden in een besluit op het

einde van dit eerste hoofdstuk.

1.1. Publiek geweld

Publiek geweld kan op verschillende manieren gedefinieerd worden. Zo stellen sommige

onderzoekers publiek geweld gelijk met geweld door de openbare macht waarbij het gaat over

semi-gezagdragers die een publieke functie uitoefenen (Brolet, 2009, p. 107). In een ander

werk spreekt men echter over publiek geweld als geweld dat gepleegd wordt in de openbare

en (semi-)publieke ruimte (Schuyt & Van den Brink, 2003, p. 7). Publiek geweld is dan

“agressie dat zich voordoet op pleinen of straten en andere uitgaansgelegenheden, maar ook

in scholen, op de tram of in het ziekenhuis” (Schuyt & Van den Brink, 2003, p. 7). Bovendien

dient te worden opgemerkt dat ‘uitgaansgelegenheden’ op twee manieren geïnterpreteerd

kunnen worden. Enerzijds kan het gaan om alle plaatsen waar men naar toe gaat indien men

uit huis gaat. Anderzijds kan het specifiek verwijzen naar cafés, discotheken enzovoort waar

men naartoe gaat om te dansen, iets te drinken en plezier te beleven. Dit wordt in de

Engelstalige literatuur omschreven als ‘night-time activity’ binnen een ‘night-time economy’

(Brayford & Deering, 2008, p.3; Finney, 2004, p.1; Hobbs, 2003, p. 64; Lovatt & O’Connor,

1995, p. 130). Deze tweede omschrijving zal in dit onderzoek van toepassing zijn indien over

uitgaansgelegenheden gesproken wordt.

Ook Brolet (2009) spreekt van geweld op het openbaar domein waarbij zij het onderscheid

maakt tussen (1) geweld op straat, (2) geweld in en rond het openbaar vervoer en (3)

uitgaansgeweld. Indien men dit samenbrengt met voorgaande definitie van publiek geweld

kan men stellen dat deze drie geweldsvormen samen publiek geweld vormen. In dit onderzoek

zal het uitgaansgeweld centraal staan en dit wordt in volgende paragraaf verder uitgediept.

4

1.2. Uitgaansgeweld

Zoals werd aangegeven is geweld dat zich voordoet in een uitgaansgelegenheid publiek

geweld. Om geweldsvormen te onderscheiden kan gekeken worden naar de aanleiding van het

geweld (bijvoorbeeld geweld omwille van provocatie), de locatie (bijvoorbeeld huiselijk

geweld) en de tijd (bijvoorbeeld uitgaansuren) (Kuppens e.a., 2012, p. 49; Spapens e.a., 2002,

p. 30; Derks, Koeleman, Rombouts, Schouten, Sneek & Unk, 2012, p. 7).

De locatie en de tijd blijken ook in de definitie van uitgaansgeweld relevante factoren te zijn.

Feiten die zich afspelen in en rond cafés, dancings en fuiven kunnen gezien worden als

geweld tijdens het uitgaan (Brolet, 2009, p. 113). De meeste gemeentes en politieagenten die

bevraagd werden in het kader van een Nederlands onderzoek gaven bovendien aan dat

uitgaansgeweld zich ook meestal op straat in de buurt van een horecagelegenheid afspeelt

(Van Hest, 2009a, p. 24).

Naast een afbakening van de locatie is er vaak ook een afbakening in tijd, waaruit blijkt dat

geweld in het uitgaansleven voornamelijk gepleegd wordt tussen 22 uur ’s avonds en 8 uur ‘s

morgens van donderdag tot en met zondag (Derks e.a., 2012, p. 7; Spapens e.a., 2002, p. 18).

Bovendien gaven Nederlandse onderzoekers in hun onderzoek aan dat er een piek van

uitgaansgeweld was in de nacht van zaterdag op zondag (Van Hest, 2009a, p. 24; Spapens

e.a., 2002, p. 18).

Vervolgens zal in deze literatuurstudie de volgende definitie van uitgaansgeweld aangenomen

worden: “Uitgaansgeweld zijn geweldsdelicten in relatie tot horeca of uitgaan (in en rond

cafés, dancings, fuiven) gepleegd op uitgaanstijdstippen (’s nachts en in het weekend),

waarbij fysiek geweld, belediging of bedreiging aan de orde is.” (Brolet, 2009, p. 113;

Kuppens e.a., 2012, p. 49; Spapens e.a., 2002, p. 32, Van Hest, 2009a, p. 24). Aangezien in

het kader van publiek geweld en uitgaansgeweld ook vaak gesproken wordt over zinloos

geweld zal hier verder op worden ingegaan in de volgende paragraaf.

5

1.3. Zinloos geweld

Zinloos geweld wordt door Nederlandstalige onderzoekers gedefinieerd als ‘een spontane

vorm van fysiek geweld die zich kenmerkt door zijn incidentele aard en de situationeel-

bepaalde willekeur waarmee het slachtoffer wordt gekozen.’ (Brolet, 2009, p. 106; Schinkel,

2008, p. 735). Van den Brink (2001) onderscheidt acht kenmerken om van zinloos geweld te

kunnen spreken. Zo moet het gaan om (1) een gewone minderjarige of jongvolwassene die (2)

ten aanzien van een onbekend, blijkbaar willekeurig uitgekozen, slachtoffer (3) een vrij

ernstig tot ernstig geweldsdelict plegen. Hierbij is (4) een specifieke rol van het groepsproces

belangrijk alsook (5) kan er invloed zijn van alcohol of drugs. Er is sprake van (6) een

schijnbaar gebrek aan motieven bij de dader en (6) een gebrek aan reactie vanwege sociale

omgeving op het ogenblik van het feit. De zaak wordt (7) erg gemediatiseerd en (8) de

publieke opinie reageert geschokt. Brolet (2009) geeft hier wel kritiek op, namelijk dat de lijst

uitgebreid maar toch niet volledig is aangezien een individuele dader of een volwassene ook

zinloos geweld kan plegen. Bovendien wijst zij ook op het morele oordeel dat vaak gegeven

wordt indien men over zinloos geweld spreekt.

1.4. Besluit

Er kunnen een aantal linken gevonden worden met het publiek geweld, uitgaansgeweld en

zinloos geweld. Publiek geweld en ‘zinloos’ geweld kunnen gekoppeld worden aan elkaar, het

verwijst dan naar het incidenteel karakter, namelijk dat de dader en het slachtoffer vaak

onbekenden zijn van elkaar (Schuyt & Van den Brink, 2003, p. 7). Indien gekeken wordt naar

de acht kenmerken van zinloos geweld van Van den Brink (2001) zal het bij uitgaansgeweld

vaak ook gaan over minderjarigen en jongvolwassenen. Bovendien speelt in deze

gelegenheden ook vaker de invloed van alcohol of drugs en zijn ook de motieven van de

dader niet altijd even duidelijk. In de media wordt zinloos geweld ook in verband gebracht

met het uitgaansleven, maar dit geweld komt ook voor bij automobilisten, op stations of in

andere openbare ruimtes (Schuyt & Van den Brink, 2003, p. 22).

6

Er moet echter wel rekening gehouden worden met het morele oordeel betreffende zinloos

geweld (Brolet, 2009, p. 106). De Haan (2011, p. 1) geeft bovendien nog aan dat het debat

over zinloos geweld hypocriet is. De meeste onderzoekers die zinloos geweld aanhalen waren

moreel verontwaardigd betreffende de zinloosheid van het geweld. De Haan (2011) uit hierbij

echter de kritiek dat er niet aan gedacht wordt dat zulke gedragingen door de ‘night time

economy’ in stand gehouden wordt. Het is namelijk zo dat zulk geweld voor entertainment

zorgt in de cafés en vervolgens wordt getolereerd en zelfs gestimuleerd (De Haan, 2011, p. 1).

Dus de vraag die men hierbij dient te stellen is of dat zinloos en uitgaansgeweld niet in stand

gehouden worden door de ‘night time economy’ zelf, waarbij uitgaansgeweld entertainment is

voor het uitgaansleven?

Vermits dit onderzoek focust op uitgaansgeweld zal in de volgende hoofdstukken verder op

dit fenomeen worden ingegaan. Zo zullen de factoren van uitgaansgeweld, de houding ten

aanzien van (uitgaans-)geweld en de remedies hiertegen nog aan bod komen.

7

Hoofdstuk 2: Extrinsieke en intrinsieke factoren van uitgaansgeweld

Binnen dit hoofdstuk zullen de extrinsieke en intrinsieke factoren van uitgaansgeweld

besproken worden. Extrinsieke factoren zijn deterministische factoren die uitgaansgeweld

kunnen verklaren. Intrinsieke factoren zijn factoren eigen aan het geweld zelf. Het verschil zal

in dit hoofdstuk verder worden verduidelijkt om vervolgens dit tweede hoofdstuk te kunnen

eindigen met een kort besluit.

2.1. Extrinsieke factoren van uitgaansgeweld

Binnen de extrinsieke factoren van uitgaansgeweld wordt een opdeling gemaakt tussen

kenmerken van daders en de kenmerken van slachtoffers van uitgaansgeweld. Bovendien zal

ook worden ingegaan op de invloed van alcohol en drugs, de omgeving en de ruimtelijke

factoren en het wapengebruik.

2.1.1. Kenmerken daders van uitgaansgeweld

Een eerste kenmerk van de daders van geweld is dat ze van het mannelijk geslacht zijn

(Brayford & Deering, 2008, p.7; Derks e.a., 2012, p. 9; Schnitzer et al., 2010, p. 1105,

Spapens e.a., 2002, p. 108). Als jongen geboren worden, wordt aanzien als een individuele

risicofactor voor geweld, waardoor jongens vaker gewelddelicten plegen dan meisjes

(Verdonck e.a., 2011, p. 44). Maar om geweld te kunnen verklaren dient, volgens anderen,

ook rekening gehouden te worden met de interactie tussen het als jongen geboren zijn en

omgevings- en opvoedingsinvloeden (Verdonck e.a., 2011, p. 44). Bovendien bleek uit het

onderzoek van Schnitzer et al. (2010) dat homo- of biseksuele mannen een lager risico hebben

op het plegen van geweld. Dit zou erop kunnen wijzen dat niet enkel biologische

mannelijkheid een rol speelt, maar ook de genderidentiteit waarmee men in interactie treedt

met anderen. Dit laatste komt aan bod in de ‘doing gender’- hypothese van West en

Zimmerman (1987). Volgens De Haan (2003) moet mannelijkheid niet als een

persoonskenmerk gezien worden maar als iets fenomenologisch in termen van

handelingspraktijken. Mannelijkheid uit zich dus in de gedragingen die worden gesteld. Voor

mannen is de omgang met fysiek geweld een manier van doen en laten die gerelateerd is aan

het vertoon van mannelijkheid (Van Stokkom, 2000). Het expressieve masculinisme (zoals

het tonen van heldengedrag, boosheid en protest) is op straat en in uitgaansgelegenheden goed

8

waarneembaar (Van Stokkom, 2000, p. 57). Het provoceren en opzichtig negeren van de

regels roept irritaties op en lokt vlugger confrontaties uit waardoor geweld hier een logisch

gevolg van is (Van Stokkom, 2000, p. 57).

Ten tweede zouden het voornamelijk jonge adolescenten zijn die geweld plegen (Brayford &

Deering, 2008, p.7; Derks e.a., 2012, p. 9; Schnitzer et al., 2010, p. 1105). Spapens e.a. (2002)

zijn het hier echter niet helemaal mee eens aangezien uit hun onderzoek naar uitgaansgeweld

bleek dat 77 % van de verdachten 20 jaar of ouder is. Ze wijzen er dus op dat dat daders van

uitgaansgeweld gemiddeld ouder zijn dan daders van geweldscriminaliteit in het algemeen.

Voorts zouden gewelddadige jongens en meisjes impulsiever zijn, blijk geven van minder

zelfbeheersing en een lagere frustratietolerantiedrempel hebben (Verdonck e.a., 2011, p. 44).

Indien jongeren bevraagd werden naar (hun perceptie van de) kenmerken van plegers van

geweld, kwamen de volgende kenmerken naar voren: jongen zijn, een jonge leeftijd hebben,

allochtoon zijn, uiterlijk, persoonlijkheid, stoornissen, frustratie, een lage intelligentie en een

gebrek aan discipline (Verdonck e.a., 2011, p. 189). Dit komt dus grotendeels overeen met de

bevindingen uit de wetenschappelijke literatuur.

2.1.2. Kenmerken slachtoffers van uitgaansgeweld

Met betrekking tot uitgaansgeweld kan de vraag gesteld worden of daders en slachtoffers

duidelijk te onderscheiden zijn van elkaar. Van den Brink (2001) beweert in zijn werk dat de

kenmerken van daders en slachtoffers in elkaar overlopen. Hij spreekt over ‘een diffuse

categorie jongeren die aangetrokken worden door de cultuur van amusement en geweld die

rond uitgaansgelegenheden hangt’ (Van den Brink 2001 p 282). Het is dus niet evident om te

spreken over een verschil in de kenmerken van daders en slachtoffers van uitgaansgeweld,

aangezien ze uit dezelfde categorie van jongeren komen. Hieruit kan men besluiten dat de

kenmerken van de slachtoffers van uitgaansgeweld gelijkaardig zijn als deze van de eerder

besproken daders.

9

2.1.3. Invloed van alcohol en drugs

In de literatuur wordt als oorzaak van uitgaansgeweld vaak gewezen naar het alcohol – en

drugsgebruik (Hughes et al., 2007, p. 62; Kuppens e.a., 2012, p. 26; Schnitzer et al., 2010, p.

1096; Spapens e.a., 2002, p. 127; Verdonck e.a., 2011, p. 45). Alcohol zorgt ervoor dat men

zijn eigen bewegingen minder onder controle heeft waardoor men sneller tegen elkaar op

loopt in een drukke setting. Dit kan vervolgens een agressieve reactie uitlokken (Spapens e.a.,

2002, p.127). De jongeren wijten hun agressief gedrag echter niet direct aan het

alcoholgebruik (Beke, De Haan & Terlouw, 2001, p. 105; Spapens e.a., 2002, p.127). Het

alcoholgebruik kan onderschat worden, aangezien het ‘normaal’ bevonden wordt in de

uitgaanscontext (Beke e.a., 2001, p. 108).

Soms kan het ook zo zijn dat de dronken persoon voor de aanleiding (een verbale reactie na

het tegen elkaar op lopen) zorgt waardoor zijn meer nuchtere vrienden hem gaan bijstaan.

Vervolgens kan de ruzie escaleren en gaat men over tot het plegen van geweld (Spapens e.a.,

2002, p.117). Dit wijst ook op het effect van alcohol op de impulsbeheersing van personen.

Het is namelijk zo dat alcohol de natuurlijke impulsbeheersing, die er normaal voor zorgt dat

men agressief gedrag gaat vermijden, gaat afzwakken (Derks e.a., 2012, p. 9). Men kan dus

stellen dat, in samenhang met andere factoren, de door het middelengebruik veroorzaakte

opwinding, oververmoeidheid, morele onverschilligheid of ontremming de doorslag kunnen

geven om tot geweld over te gaan (Verdonck e.a., 2011, p. 45). Er wordt in dit onderzoek ook

nog verwezen naar geweld in het kader van een verslaving, waarbij geweld gepleegd wordt

om drugs of geld voor het kopen van drugs te verwerven. Bovendien zou het dealen van drugs

ook kunnen leiden tot het plegen van geweld (Schnitzer et al., 2010, p. 1106).

Wat dient te worden opgemerkt, is dat het niet evident is om een directe relatie tussen

alcoholgebruik en het agressieve gedrag tijdens het uitgaan duidelijk te stellen (Spapens e.a.,

2002, p.127). Er spelen namelijk andere mediërende risicofactoren een rol. Bovendien is er,

zoals eerder werd aangehaald, een normalisering van het alcoholgebruik binnen deze context

waardoor het effect van alcohol mogelijk wordt onderschat door de bevraagde personen.

10

Het onderzoek van Schnitzer et al. (2010, p. 1103) geeft ook aan dat het geslacht een rol

speelt in het middelengebruik. Voor mannen was de hoogste frequentie van dronkenschap

significant gelinkt aan een verhoogd risico op uitgaansgeweld. Voor vrouwen bleek dat er bij

een lagere hoeveelheid alcohol al een verhoogd risico op het plegen van uitgaansgeweld was

(Schnitzer et al., 2010, p. 1105).

2.1.4. Invloed van omgevingsfactoren en ruimtelijke factoren

Onderzoek naar de omgevings- en ruimtelijke factoren werd al gedaan in de klassieke sociaal-

ecologische criminologie, denk maar aan de Chicago School met de sociale desorganisatie

theorie. De basis van de theorie is dat sociale controle en cohesie, als functies van onderling

vertrouwen en solidariteit, de bereidheid verhogen van bewoners om gedragsnormen te

handhaven (Verdonck e.a., 2011, p. 37). Als die bereidheid er niet is, kan er crimineel gedrag

volgen. Een meer recente en geïntegreerde theorie die hierbij aansluit is de Situationele Actie

Theorie (SAT) van Wikström. De SAT veronderstelt een situationeel mechanisme, een

perceptie-keuze proces, dat een persoon en zijn omgeving linkt aan zijn actie (Wikström,

2009, p. 77). Er wordt dus een keuze gemaakt op basis van individuele en omgevingsfactoren

waaruit later een bepaalde actie ondernomen wordt, zoals het plegen van geweld. Zo kan het

dat een individu geneigd is om geweld te plegen maar dat de omgeving dit gedrag afkeurt,

waarbij het vervolgens aan de zelfcontrole van de persoon ligt of hij zijn eigen motivatie gaat

volgen of toch beïnvloed wordt door de omgeving (Wikström, 2010, p. 234).

a) Omgevingsfactoren

De ouderlijke opvoeding of eventueel ook omgevingsfactoren zoals buurtarmoede en

culturele verschillen kunnen een rol spelen bij het plegen van geweld (Herrenkohl, Lee &

Hawkins, 2012, p. 51; Verdonck e.a., 2011, p. 189). Jongeren geven aan dat een gebrek aan

ouderlijke controle, verwennerij, problemen bij ouders en mishandeling door ouders voor een

grotere kans op geweldpleging zorgen (Verdonck e.a., 2011, p. 189). Zo bleek uit het

onderzoek van Spapens e.a. (2002, p. 117) dat 41% van de nog thuiswonende jongeren,

verdacht van uitgaansgeweld, problemen binnen het gezin melden. Bovendien blijkt dat

jongeren vaker geweld zullen plegen in de adolescentieperiode indien ze blootgesteld worden

aan drugs en buurten waar ze in contact komen met allerhande problemen (Herrenkohl et al.,

2012, p. 51).

11

De peergroep kan ook een bepaalde invloed uitoefenen op het gedrag van jongeren, zeker in

de adolescentieperiode (Verdonck e.a., 2011, p. 189). Zo kan het plegen van geweld een

manier zijn om bij de groep te kunnen of willen horen. Naast de reactie van de directe sociale

groep, blijkt ook de maatschappelijke reactie een rol te spelen. De bevraagde jongeren in het

onderzoek van Verdonck e.a. (2011, p. 189) geven aan dat de media een rol speelt, alsook het

gevoel van straffeloosheid, dat heerst in de maatschappij. Hoewel men niet spreekt van een

rechtstreekse invloed, zou het toenemende geweld in de populaire cultuur en de prominente

aandacht voor geweld in de (nieuws)media volgens jongeren een invloed hebben op het

gebruik van geweld. Maar individuele en contextfactoren spelen dus wel een intermediërende

rol (Verdonck e.a., 2011, p. 189).

b) Ruimtelijke factoren

Ruimtelijke factoren hebben betrekking op de inrichting van de (semi-)publieke ruimte, de

horecagelegenheden en omliggende gebieden (Derks e.a., 2012, p. 10). Zo blijkt uit het

onderzoek dat een comfortabele inrichting, met voldoende bewegings- en zitruimte, de kans

op uitgaansgeweld verkleint (Derks e.a., 2012, p. 10). Bovendien moet ook de drukte binnen

de horecagelegenheden zo laag mogelijk gehouden worden om irritatie van de bezoekers te

vermijden, omdat dit ook tot geweldsituaties zou kunnen leiden (Derks e.a., 2012, p. 10;

Finney, 2004, p.1). Indien men buiten de horecagelegenheden gaat kijken, blijkt dat

voldoende verlichting ook een matigend effect op het uitgaansgeweld kan hebben (Derks e.a.,

2012, p. 11).

2.1.5. Het gebruik van wapens

Volgens Beke e.a. (2001, p. 105) gaat uitgaansgeweld regelmatig gepaard met de dreiging of

het gebruik van wapens. Ze analyseerden 22 incidenten van uitgaansgeweld en in meer dan de

helft van de incidenten werd effectief een wapen gebruikt. Dit varieert van steekwapens,

vuurwapens tot slagwapens of verdovende wapens. Maar ook voorwerpen zoals glazen,

planken, flessen enzovoort kunnen als wapen worden gebruikt (Beke e.a., 2001, p. 105). Uit

het onderzoek van Van Hest (2009a) blijkt dat de veiligheidscoördinatoren en de politie goed

op de hoogte zijn van eventuele betrokkenheid van wapens bij uitgaansgeweld, al speelt

volgens hen het gebruik van wapens slechts een kleine rol.

12

2.2. Intrinsieke factoren: autotelisch geweld

Zoals in de inleiding vermeld kan er ook gekeken worden naar factoren die eigen zijn aan het

geweld zelf. Schinkel (2004) maakt duidelijk dat binnen de criminologie en de sociale

wetenschappen voornamelijk gefocust wordt op factoren die geweld zouden kunnen

verklaren. Zo worden er antwoorden gezocht op de vraag: ‘Wat zijn de oorzaken van het

geweld?’ Hierdoor worden vragen zoals: ‘Waarom startte het geweld?’, ‘Waarom volgen

gewelddaden elkaar op in die tijdsperiode?’, ‘Waarom ontstaat geweld in plaats van iets

anders dan geweld?’ of ‘Wat zijn de redenen of motieven voor diegene die geweld plegen?’,

eerder genegeerd in wetenschappelijk onderzoek (Schinkel, 2004, p. 8).

Volgens Schinkel (2004) zijn er echter een aantal problemen betreffende de causaliteit in het

klassieke onderzoek. Causaliteit is een te sterk criterium dat de sociale wetenschap niet

volledig kan onderbouwen (Schinkel, 2004, p. 13). Bovendien zijn in het sociale leven niet

alle dingen constant gelijk aan elkaar of is de oorzaak er wel maar blijft het gevolg uit

(Schinkel, 2004, p. 13). Volgens Schinkel (2004) kan men in klassiek onderzoek hoogstens

spreken over predisponerende oorzaken of condities in plaats van over echte oorzaken. Het is

op basis van voorgaande kritiek dat hij aandacht heeft besteed aan de intrinsieke aspecten van

geweld.

Schinkel (2004) beweert dat geweld op zichzelf een sterke aantrekkingskracht heeft aangezien

het plezier met zich meebrengt. Hij spreekt over autotelisch geweld, een geweld dat zijn eigen

doel is en waarin de middelen en doelen samengesmolten zijn (“the will to violence only wills

violence itself”, p. 19) (Schinkel, 2004, p. 19). Deze intrinsieke aspecten zullen altijd

meespelen, zelfs indien er een middel en doel omschreven kan worden (Schinkel, 2004, p.

19). Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat een individu onverwachts een adrenalinerush voelt als

hij op iemand schiet. Deze plezierige ervaring ten gevolge van het geweld is een voorbeeld

van het intrinsieke aspect van geweld en kan er eventueel voor zorgen dat men dit opnieuw

zou doen, net omwille van het plezier ervan.

13

In het kader van uitgaansgeweld kan bijgevolg ook rekening worden gehouden worden met

autotelisch geweld. Het is mogelijk dat men uitgaansgeweld pleegt “om het geweld zelf”, dus

om het plezier dat eraan beleefd wordt. In het onderzoek van Beke e.a. (2001), waarin 22

incidenten van uitgaansgeweld werden geanalyseerd, beleefde een deel van de plegers plezier

aan het geweld. Bovendien wijst dit onderzoek er ook nog op dat uitgaansgeweld vaker

doelbewust geweld is, aangezien men bij de aanloop veel vaker duidelijk maakt dat het in een

handgemeen zal eindigen (Beke e.a., 2001, p. 94).

2.3. Besluit

Uit dit hoofdstuk blijkt dat een dader van uitgaansgeweld vaak een jongeman is, al zijn ze wel

wat ouder dan bij geweldscriminaliteit in het algemeen wordt aangenomen. Het is echter zo

dat binnen het uitgaansgeweld het onderscheid tussen dader en slachtoffer moeilijk te maken

is. Vaak beschikken ze namelijk over dezelfde kenmerken. Een belangrijke factor van

uitgaansgeweld is het effect van alcohol en drugs. Alcohol en drugs lijken een soort van

trigger te zijn voor het betreffende geweld. Ook de omgeving en de manier waarop de

uitgaansgelegenheden opgebouwd zijn spelen een rol.

Na het lezen van dit tweede hoofdstuk, en de kritiek van Schinkel (2004), wordt echter

duidelijk dat verklarende factoren van geweld niet evident te onderbouwen zijn en moeten dus

met de nodige voorzichtigheid benaderd worden. Het is ook omwille van deze reden dat de

opdeling tussen extrinsieke en intrinsieke factoren werd gemaakt: er mag namelijk niet enkel

gekeken worden naar verklarende factoren zoals geslacht, leeftijd, opvoeding en dergelijke.

Het is even belangrijk om naar de aspecten van het geweld zelf te kijken, geweld om het

geweld zelf. Op die manier kan een breder beeld van het geweld worden gevormd.

In de volgende hoofdstukken zal verder ingegaan worden op de houding ten aanzien van

(uitgaans-)geweld en ten slotte zullen ook enkele remedies tegen het uitgaansgeweld

aangehaald worden.

14

Hoofdstuk 3: Houding ten aanzien van (uitgaans-)geweld

3.1. Houding ten aanzien van geweld

Het concept ‘houding’ verwijst naar psychologische of mentale toestanden die niet

rechtstreeks waarneembaar zijn. Het kan als volgt worden gedefinieerd: een geheel van

neigingen, gevoelens, vooroordelen, vooropgezette noties, ideeën, bekommernissen,

bedreigingen en overtuigingen aangaande een specifiek onderwerp (Billiet & Waege, 2003,

p. 251). Bovendien kunnen bij houdingen een cognitieve, een emotionele en een

gedragscomponent onderscheiden worden (Billiet & Waege, 2003, p. 251).

De meerderheid van de Vlaamse bevolking keurt het gebruik van geweld af of ziet geweld

niet als een middel om vrede af te dwingen (Verhulst, Van Laer, Van Aelst & Walgraeve,

2007, p. 56). Bovendien beschouwen ze geweld als verwerpelijk of onproductief. Doch geven

ze aan dat geweld eigen aan onze wereld is (Verhulst e.a., 2007, p. 56). Hoewel de Vlaming

dus afkeurend staat tegenover geweld, blijkt toch dat slechts een kleine minderheid (6%) van

de Vlamingen zichzelf onder geen enkele voorwaarde geweld ziet gebruiken (Verhulst e.a.,

2007, p. 56). Bescherming van partner of kinderen of zelfverdediging blijken voor de

meerderheid redenen te zijn om wel geweld te gebruiken. De mening van de Vlaming lijkt

ook niet afgestemd op onze wetgeving betreffende wettige zelfverdediging aangezien vier op

tien geweld niet uitsluit ter bescherming van zijn of haar bezittingen (Verhulst e.a., 2007, p.

56). Dit zijn slechts aannames en ze wijzen dus niet noodzakelijk op een verhoogde kans om

effectief over te gaan tot geweld.

Uit een onderzoek naar de beleving van geweld bij jongeren blijkt dat jongeren eerder

‘klassieke’ waarden en normen hanteren (Verdonck e.a., 2011, p. 187). Zo vindt men dat er

niet met geweld gedreigd mag worden of geen geweld gepleegd mag worden tegen ouderen,

kinderen en vrouwen. Bovendien wordt geweld over het algemeen afgekeurd, voornamelijk

seksueel en huiselijk geweld. Vandalisme wordt het minst afkeurend beoordeeld (Verdonck

e.a., 2011, p. 187).

15

Uit het onderzoek van Junger-Tas, Steketee & Moll (2008) blijkt dat meisjes een significant

negatievere houding ten opzichte van geweld hebben dan jongens. Geweld wordt door

jongens vaker als aanvaardbaar gepercipieerd en ze zouden eerder een houding pro geweld

aannemen (Funk, Elliott, Urman, Flores & Mock, 1999, p. 1130; Verdonck e.a., 2011, p. 131).

Jongens zien geweld als een manier om zichzelf te bewijzen en worden in verschillende

culturen ook als stoerder omschreven dan meisjes. Bij het omschrijven van geweld blijkt

fysiek geweld zowel in de perceptie van jongens als meisjes de belangrijkste vorm van

geweld te zijn (Verdonck e.a., 2011, p. 131). Toch vullen meisjes het begrip ‘geweld’ breder

in dan jongens aangezien ze ook vaker verwijzen naar verbaal geweld. Uit het onderzoek

blijkt bovendien dat jongens sneller zullen overgaan tot het plegen van fysiek geweld na

provocatie en beledigingen en meisjes dan weer meer geneigd zijn fysiek geweld te plegen na

verbaal geweld, roddelen en liegen (Verdonck e.a., 2011, p. 188).

Uit het onderzoek van Verhulst e.a. (2007, p. 60) blijkt echter dat geslacht geen significante

verschillen oplevert aangezien vrouwen zichzelf even vaak geweld zien gebruiken als

mannen. Het lijkt dus niet dat mannen gewelddadiger zijn dan vrouwen, wat echter te wijten

kan zijn aan de eerder aangehaalde invulling van het begrip ‘geweld’ dat verschillend lijkt te

zijn bij mannen en vrouwen (Verhulst e.a., 2007, p. 61). Eerder in deze literatuurstudie is

bovendien gebleken dat mannen toch wel oververtegenwoordigd zijn in het plegen van

geweld (Brayford & Deering, 2008, p.7; Derks e.a., 2012, p. 9; Schnitzer et al., 2010, p. 1105,

Spapens e.a., 2002, p. 108; Verdonck e.a., 2011, p. 44). Het onderzoek van Verhulst e.a.

(2007) leert ons echter rekening houden met een verschillende invulling van het begrip

geweld door mannen en vrouwen, wat de resultaten kan beïnvloeden.

3.2. Houding en gedrag: (in)congruentie

Geweld tijdens de adolescentieperiode lijkt een ‘normaal’ verschijnsel te zijn, zowel als

slachtoffer en als dader (Verdonck e.a., 2011, p. 129). Uit het onderzoek van Funk et al.

(1999) blijkt dat houdingen een invloed uitoefenen op het gedrag van adolescenten. Zo kan

het dat indien de jongere overtuigd is dat gewelddadig gedrag leidt tot positieve uitkomsten,

hij aangezet wordt om dit gedrag te gaan stellen (Verdonck e.a., 2011, p. 129). Op die manier

kan het legitimeren van gewelddadig gedrag als een risicofactor of als een motivatie voor

geweld aanzien worden (Verdonck e.a., 2011, p. 129). Omgekeerd kan men echter ook stellen

16

dat jongeren die zowel ernstige als lichte delicten gepleegd hebben positief staan tegenover

geweldsgebruik (Junger-Tas e.a., 2008, p. 124).

Uit bovenstaande lijkt de houding ten opzichte van geweld en het daarna stellen van geweld

overeen te komen en dus een congruentie uit te drukken. In de realiteit kan deze relatie echter

niet zo sterk voorgesteld worden, zeker niet voor jongeren die zich in een veranderingsfase

bevinden (Verdonck e.a., 2011, p. 129). Een houding kan opgevat worden als een geneigdheid

of bereidheid om op een bepaalde wijze te reageren, maar dit betekent niet dat er een perfecte

samenhang bestaat tussen houdingen en gedragingen (Billiet & Waege, 2003, p. 251).

Verdonck e.a. (2011) wijzen hierbij op de incongruentie tussen houding en gedrag. Zo

beweert Shapiro (2000) dat wanneer een jongere zich positief opstelt ten opzichte van geweld,

dit niet noodzakelijk betekent dat hij/zij dergelijk gedrag pleegt of zal plegen. Er wordt

aangegeven dat omgevingsfactoren en uitlokkende factoren hierbij een belangrijke rol spelen.

Er zijn dus enerzijds een aantal factoren die ervoor kunnen zorgen dat adolescenten overgaan

tot het plegen van geweld congruent aan hun eigen houding. Anderzijds zijn er ook factoren

die de eigen houding kunnen ’overrulen’ waardoor men toch niet overgaat tot het plegen van

geweld.

17

Hoofdstuk 4: Remedies tegen uitgaansgeweld

In dit hoofdstuk wordt verder ingegaan op de remedies tegen uitgaansgeweld, namelijk welke

mogelijke maatregelen hiertegen genomen kunnen worden. Dit laatste zal ook bevraagd

worden aan de respondenten van dit onderzoek. Op het einde van dit hoofdstuk zal, indien

mogelijk, de meest succesvolle aanpak worden weergegeven.

4.1. Mogelijke maatregelen tegen uitgaansgeweld

Het Centrum Criminaliteitspreventie Veiligheid (CCV) heeft de aanpak van uitgaansgeweld

bestudeerd en maakt hierbij een opdeling tussen de risicofactoren (alcohol, drugs en

wapenbezit), de omgeving (horeca, uitgaansgebied en de weg naar huis) en de persoon

(gemiddelde stapper of knokker) (Van Hest, 2009b, p. 4). Deze opdeling zal hier

overgenomen worden.

a) De risicofactoren

Hoewel in onderzoek naar uitgaansgeweld vaak gesproken wordt over alcoholgebruik lijken

er niet veel maatregelen betreffende alcohol te worden genomen (Van Hest, 2009a, p. 26). Het

alcoholbeleid wordt opgesteld vanuit een gezondheidsbenadering, een veiligheidsbenadering

zou echter kunnen bijdragen tot een integraal alcoholbeleid (Van Hest, 2009a, p. 26).

Bovendien zijn preventieve maatregelen vaak gericht op de locatie van het uitgaansgeweld of

op de uitgaanders zelf (Spapens e.a., 2002, p. 161). Er zouden echter wel

sensibiliseringscampagnes betreffende alcohol – en drugsgebruik opgezet kunnen worden

(Hughes & Bellis, 2003, p. 6). Zo zou men ook cursussen kunnen organiseren voor

horecapersoneel, waarin men aandacht heeft voor drugs, alcohol en veilig uitgaan. Het

Centrum Criminaliteitspreventie Veiligheid heeft een dergelijke cursus opgesteld waarbij men

ingaat op de wetgeving, bedrijfsbeleid en de rol van het horecapersoneel (Centrum

Criminaliteitspreventie Veiligheid, 2010). Niet enkel het horecapersoneel maar ook de ouders

van de jongeren zouden volgens het onderzoek van Hadfield, Lister en Traynor (2009)

gesensibiliseerd moeten worden. De respondenten van dit onderzoek waren zich ervan bewust

dat ouders zelf drinken en alcohol in huis hebben waardoor ze dit als voorbeeld stellen aan

hun kinderen (Hadfield et al., 2009, p. 478).

18

Bovendien zouden maatregelen betreffende alcoholgebruik leiden tot een verplaatsing van het

probleem, bijvoorbeeld naar het binge drinking thuis (Hughes et al., 2007, p. 63). Hier dient

men rekening mee te houden bij het opstellen van wetgeving rond drank en drugs.

Wat het wapenbezit betreft zou men preventief kunnen controleren op wapens in de

uitgaansgelegenheden (Van Hest, 2009b, p. 6). Er kan ook repressief opgetreden worden via

de wapenwet.

b) De omgeving

Wat de horeca betreft verwijst Van Hest (2009b) naar huisregels die door de

uitgaansgelegenheden opgelegd kunnen worden. Bovendien speelt het personeel ook een rol

aangezien zij, door het snel detecteren van onenigheid, escalatie kunnen voorkomen (Derks

e.a., 2012, p. 11). Er kan echter ook repressief opgetreden worden aan de hand van wetgeving.

Zo vallen de Belgische portiers sinds 1999 onder de Wet betreffende de interne

bewakingsdiensten, beveiligings- en bewakingsondernemingen en dit om misbruik te

voorkomen. De portiers dienen een vergunning aan te vragen bij Binnenlandse Zaken,

hiervoor moeten ze een opleiding volgen, wordt hun gerechtelijk verleden nagekeken

enzovoort. (Guidea, 2009). Los van de vergunning verstrekt door Binnenlandse Zaken leggen

sommigen gemeenten nog een extra vergunning op, bijvoorbeeld in Leuven (Lokale politie

Leuven, 2008). Op het niet naleven van deze wet staan administratieve boetes (Guidea, 2009).

Bestuurlijke maatregelen komen dus ook voor in de aanpak van uitgaansgeweld.

Preventief kan men ook denken aan ‘horeca preventieteams’, wat het CCV omschrijft als

‘jongerenwerk dat toezicht houdt in het uitgaansgebied en hierbij de politie ondersteunt’

(Centrum Criminaliteitspreventie Veiligheid, 2010). Ze spreken jongeren aan op hun gedrag,

signaleren incidenten en treden sussend op. Dit is te vergelijken met de fakbar-stewards die

men in de Leuvense faculteitencafés aangesteld heeft (Lokale politie Leuven, 2012). Hier

werd de link met politie nog groter gemaakt via de studenteninspecteur (Lokale politie

Leuven, 2012).

19

In het kader van het Club Health– project werd een studie gedaan bij 15 lidstaten van de

Europese Unie en werd, naast een aantal handboeken en richtlijnen, de NightScope

ontwikkeld. Dit is een online bron die steden of gemeenten gratis kunnen raadplegen

(ClubHealth – project, 2012). De NightScope helpt de lokale partners om hun beleid te

verbeteren en legt de basis voor een effectieve praktijk betreffende een veilige en gezonde

uitgaansomgeving (ClubHealth – project, 2012).

c) De persoon

Vlaamse jongeren gaven aan dat er rekening dient gehouden te worden met het welzijn van de

jongeren als remedie tegen geweld (Verdonck e.a., 2011, p. 190). Hierbij wijzen ze op de

nood aan een vroegtijdige ondersteuning van slachtoffers van huiselijk geweld,

mediaopvoeding binnen de onderwijscontext en het aanbieden van alternatieve activiteiten

(Verdonck e.a., 2011, p. 190). Deze remedies werden bovendien als effectiever beschouwd

dan de probleemgerichte remedies, omdat deze laatste volgens de jongeren het probleem

enkel zouden verplaatsen. Zo zou er ook voorlichting kunnen gegeven worden aan de

jongeren betreffende het uitgaansgeweld (Van Hest, 2009b, p. 25). Hier kunnen

sensibiliseringscampagnes aan bijdragen (Lokale politie Leuven, 2012).

4.2. Besluit: Wat is de meest succesvolle aanpak?

Op de vraag wat nu de meest succesvolle aanpak blijkt te zijn, kan moeilijk een eenduidig

antwoord geformuleerd worden. Dit blijkt ook uit het onderzoek van Van Hest (2009a)

waarbij de veiligheidscoördinatoren en de politieagenten een meer repressievere aanpak

prefereerden, maar deze niet wetenschappelijk konden onderbouwen als een effectieve

methode om uitgaansgeweld aan te pakken. Ze maakten deze keuze op basis van hun eigen

gezond verstand, informatie uit het netwerk en het internet (Van Hest, 2009a, p. 26).

Bovendien blijkt er ook een gebrek aan evaluatie te zijn van de aanpak die men gehanteerd

heeft (Van Hest, 2009a, p. 26). Dit kan ook opgemerkt worden bij de andere maatregelen die

besproken werden: vaak ontbreekt een grondige evaluatie.

20

Toch kan uit voorgaande informatie getracht worden een succesvolle aanpak naar voren te

schuiven als mogelijke optie. Een integraal beleid dat inspeelt op verschillende factoren, zoals

het horecapersoneel, de inrichting van de horecagelegenheden, het alcohol – en druggebruik

enzovoort lijkt het meest aangewezen te zijn (Derks e.a., 2012, p. 11). Volgens de

veiligheidscoördinatoren en de politie in het onderzoek van Van Hest (2009a) zijn

samenwerkingsakkoorden nodig en vanzelfsprekend om het uitgaansgeweld aan te pakken.

De meest voorkomende samenwerking blijkt te ontstaan tussen politie en horecaondernemers.

Er kunnen echter ook samenwerkingsinitiatieven zijn met het parket of andere justitiële

instellingen of portierbedrijven (Van Hest, 2009a, p. 26). Vaak zijn deze initiatieven wel niet

enkel gebaseerd op het uitgaansgeweld en dienen ze ook om het welzijns- en

gezondheidsbeleid te operationaliseren (Van Hest, 2009a, p. 26).

Door samen te werken kunnen meerdere instanties samen inspelen op het fenomeen.

Samenwerkingsakkoorden lijken dus belangrijk te zijn om een goede overstemming tussen de

verschillende instanties te kunnen bewerkstelligen.

21

Hoofdstuk 5: Algemene conclusie

Na het lezen van de literatuurstudie worden een aantal zaken duidelijk rond uitgaansgeweld.

Zo blijkt uitgaansgeweld deel uit te maken van het publiek geweld en kan het soms ook als

zinloos geweld beschouwd worden. Al dient dit laatste genuanceerd te worden aangezien de

acht kenmerken van zinloos geweld die Van den Brink (2001) vooropstelde niet allemaal en

niet ten allen tijde van toepassing zijn op uitgaansgeweld. Wat bovendien opgemerkt dient te

worden is dat vaak een moreel oordeel gegeven wordt met de beschrijving van zinloos geweld

maar dat het, zeker in de ‘night time economy’, ook als entertainment in stand gehouden

wordt.

In het tweede hoofdstuk werden een aantal factoren aangehaald die meer duidelijkheid

kunnen bieden over de verschillende aspecten van het uitgaansgeweld. Dit waren zowel

verklarende factoren maar ook intrinsieke factoren van geweld werden besproken. Het is

duidelijk dat al deze factoren in acht genomen moeten worden, wil men (uitgaans-)geweld

beter begrijpen.

Vervolgens werd ingegaan op de houding ten aanzien van geweld, aangezien deze bevraagd

zou worden in het onderzoek. Een houding wordt gevormd door verschillende ervaringen van

het individu, maar deze dient niet te allen tijde overeen te komen met het gedrag van dit

individu. Het is perfect mogelijk dat er een incongruentie bestaat tussen het hebben van een

bepaalde houding en het gedrag dat effectief wordt gesteld. Hiermee dient ook rekening

gehouden te worden bij het analyseren van de bekomen resultaten.

In het vierde hoofdstuk werd een aantal remedies aangehaald die het uitgaansgeweld

tegengaan. Er kan verondersteld worden dat een geïntegreerde aanpak, het meest effectief is.

Hoewel dit laatste niet bewezen werd. De aanpak kan bijvoorbeeld zowel bestaan uit

maatregelen betreffende het alcohol – en drugsgebruik als een repressief optreden door politie

en beveiliging. Bovendien zouden samenwerkingsakkoorden kunnen gesloten worden. Op die

manier kan een zo structureel mogelijke aanpak van uitgaansgeweld nagestreefd worden.

22

Wat volgt in deze masterproef is het empirisch luik en het discussiegedeelte. Al de

voorgaande elementen houdt de onderzoeker doorheen het onderzoek in het achterhoofd om

dan bij de discussie van de resultaten een terugkoppeling te kunnen maken met de vergaarde

literatuur.

23

Deel II: Empirisch luik

Hoofdstuk 1. Onderzoeksopzet

Binnen dit deel worden eerst de probleemstelling en de onderzoeksvragen toegelicht, gevolgd

door de gebruikte onderzoeksmethode. Vervolgens wordt er respectievelijk gefocust op de

selectie van eenheden, de contactname en respons, de dataverzameling, de analysemethode en

de kwaliteit van het onderzoek.

1.1. Probleemstelling en onderzoeksvragen

1.1.1. Onderzoeksonderwerp en doelstellingen

De hoofddoelstelling van dit onderzoek is om meer te weten te komen over de subjectieve

beleving van uitgaansgeweld. Voornamelijk zal er getracht worden de beleving van de

jongeren en het personeel tewerkgesteld in uitgaansgelegenheden te beschrijven om op die

manier meer inzicht te kunnen verwerven in het fenomeen geweld en het uitgaansgeweld in

het bijzonder.

Na het bekijken van de wetenschappelijke literatuur blijkt dat uitgaansgeweld in meerdere

beschikbare criminologische onderzoeken onder de noemer geweld wordt ondergebracht en in

deze hoedanigheid ook wordt onderzocht (Hughes et al., 2007; Kuppens e.a., 2012; Schnitzer

et al., 2010; Spapens e.a., 2002). In deze onderzoeken worden de actoren in het uitgaansleven

(bijvoorbeeld jongeren, portiers…) weinig aan het woord gelaten. Dit onderzoek tracht hier

iets aan te doen en zal proberen meer inzicht te geven in het uitgaansgeweld. Zo kunnen ook

eventuele aanbevelingen naar het beleid toe worden gedaan over hoe men het beste met

uitgaansgeweld kan omgaan. Op die manier kan het beleid beter geïnformeerd worden en kan

men aanbevelingen doen voor eventuele preventieve of repressieve maatregelen, teneinde de

veiligheid en leefbaarheid in de samenleving in het algemeen, en bij het uitgaan in het

bijzonder, te verbeteren.

24

1.1.2. Omschrijving onderzoeksvragen

De onderzoeksvragen die dit onderzoek zal trachten te beantwoorden zijn:

1. Hoe beleven jongeren het uitgaansgeweld?

I. Hoe definiëren jongeren uitgaansgeweld?

II. Wat zien jongeren als mogelijke extrinsieke factoren van uitgaansgeweld?

III. Wat zien jongeren als mogelijke intrinsieke factoren van uitgaansgeweld?

IV. Wat zien jongeren als mogelijke remedies tegen uitgaansgeweld?

2. Hoe beleeft het personeel tewerkgesteld in uitgaansgelegenheden uitgaansgeweld?

I. Hoe definieert het personeel tewerkgesteld in uitgaansgelegenheden

uitgaansgeweld?

II. Wat ziet het personeel tewerkgesteld in uitgaansgelegenheden als mogelijke

extrinsieke factoren van uitgaansgeweld?

III. Wat ziet het personeel tewerkgesteld in uitgaansgelegenheden als mogelijke

intrinsieke factoren van uitgaansgeweld?

IV. Wat ziet het personeel tewerkgesteld in uitgaansgelegenheden als mogelijke

remedies tegen uitgaansgeweld?

De eerste hoofdonderzoeksvraag wil nagaan hoe jongeren uitgaansgeweld beleven. Op die

manier kan worden onderzocht hoe de jongeren uitgaansgeweld definiëren, hoe ze

uitgaansgeweld ervaren enzovoort. Bovendien zal worden nagegaan hoe de jongeren over

oorzaken van en remedies tegen uitgaansgeweld denken. Zo kunnen mogelijke oorzaken

beschreven en vervolgens mogelijke remedies vooropgesteld worden.

De tweede hoofdonderzoeksvraag wil achterhalen hoe het personeel tewerkgesteld in

uitgaansgelegenheden (in dit onderzoek portiers en uitbaters) het uitgaansgeweld beleeft. Ook

hier zal de definitie bevraagd worden, samen met de mogelijke oorzaken en remedies.

De twee onderzoeksvragen trachten samen een beeld te schetsen van de beleving van

uitgaansgeweld. Door zowel jongeren als personeel tewerkgesteld in uitgaansgelegenheden te

bevragen kan ook een vergelijking tussen beide groepen gemaakt worden.

25

1.2. Een kwalitatieve onderzoeksmethode

Voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen werd er gekozen voor een kwalitatieve

onderzoeksmethode. Deze methode lijkt het meest aangewezen om de beleving van jongeren

en personeel tewerkgesteld in uitgaansgelegenheden weer te geven. De beleving van een

persoon is namelijk subjectief van aard en kan via kwalitatieve onderzoeksmethodes beter en

diepgaander worden onderzocht (Decorte en Zaitch, 2010, p. 29). Om deze reden lijkt een

kwantitatieve onderzoeksmethode dan ook minder aangewezen aangezien hierbij de beleving

minder diepgaand weergegeven kan worden.

Bovendien zijn de hoofdonderzoeksvragen ‘hoe’-vragen, vragen die proberen te achterhalen

hoe uitgaansgeweld beleefd wordt (Mortelmans, 2010, p.77). Het is dus niet de bedoeling om

bijvoorbeeld het aantal geweldplegingen binnen het uitgaansmilieu weer te geven. De

achtergrond van het aantal gepleegde feiten is binnen dit onderzoek belangrijker.

1.3. Selectie onderzoekseenheden, contactname en respons

De onderzoekspopulatie van dit onderzoek bestaat enerzijds uit Vlaamse jongeren en

anderzijds uit portiers tewerkgesteld in en uitbaters van Vlaamse uitgaansgelegenheden.

Vandaar dat de bespreking van de selectie van de onderzoekseenheden, de contactname en

respons van beide groepen hieronder opgedeeld zal worden.

1.3.1. De jongeren

In dit onderzoek richten we ons op jongeren tussen 15 en 19 jaar, dit voornamelijk om

pragmatische redenen aangezien schoolgaande jongeren makkelijker te bereiken zijn.

Bovendien beweren Op de Beeck en Cops (2010) dat er een piek is in het geweld bij een

leeftijd tussen 14 en 21 jaar.

Het oorspronkelijke doel was om via scholen met jongeren in contact te komen en ze warm te

maken om deel te nemen aan de focusgroepen. De scholen zijn gecontacteerd per brief (zie

bijlage 1) of indien nodig telefonisch of per mail. Er werd voor gekozen om enkel scholen te

contacteren in de omgeving van Genk (Limburg) en dit omwille van praktische redenen.

26

Indien de scholen wensten deel te nemen aan het onderzoek werden de jongeren ingelicht via

een brief (zie bijlage 2) waarin alle nodige informatie over het onderzoek in opgenomen werd.

Van de 12 scholen die gecontacteerd werden waren er echter maar drie scholen die mee

wilden werken. Op een van deze scholen konden de jongeren persoonlijk aangesproken

worden, maar bij de andere scholen werd enkel de mogelijkheid geboden om de brief op een

gemeenschappelijk digitale leeromgeving te plaatsen. Aangezien veel scholen niet bereid

waren mee te werken, vaak wegens tijdsgebrek of een overaanbod van onderzoeken, werden

ook jeugdwerkingen gecontacteerd. Een leider of een jongere werd gevraagd of hun

jeugdwerkingsgroep zou willen deelnemen aan het onderzoek. Op die manier had de

onderzoeker een contactpersoon binnen de jeugdwerking, om dan ter plaatse jongeren te

kunnen ronselen die geïnteresseerd zouden zijn om mee te doen.

Uiteindelijk werd er één focusgroep georganiseerd door het aanschrijven van scholen en vier

groepen konden samengesteld worden door een oproep via de jeugdbeweging. De jongeren

die deelnamen aan de focusgroepen werden bedankt met een kleine attentie.

Bij het organiseren van de focusgroepen werden jongens en meisjes in aparte groepen

onderverdeeld (verdere uitleg zie 1.4. Dataverzamelingsmethode). Om de groepen zo

homogeen mogelijk samen te stellen werd er ook, indien mogelijk, rekening gehouden met de

studierichtingen (aso, tso of bso). De reden hiervoor was de aanname dat men makkelijker

praat met jongeren van hetzelfde geslacht en dezelfde onderwijsvorm. Het doel van dit

onderzoek is echter niet om jongeren uit verschillende onderwijsvormen met elkaar te

vergelijken. Eventueel kunnen opvallende verschillen betreffende het geslacht wel duidelijk

gemaakt worden. Uit tabel 1 blijkt dus dat er in totaal vijf focusgroepen georganiseerd

werden, namelijk twee groepen met jongens en drie groepen met meisjes.

27

Tabel 1. Overzicht focusgroepen jongeren 15 – 19 jaar

Geslacht Aantal

deelnemers Leeftijd Onderwijsvorm

Groep 1 ♀ 8 deelnemers 18 – 19 jaar ASO

Groep 2 ♀ 8 deelnemers 15 – 16 jaar ASO/TSO

Groep 3 ♀ 6 deelnemers 17 – 18 jaar ASO

Groep 4 ♂ 7 deelnemers 15 – 17 jaar ASO/TSO

Groep 5 ♂ 7 deelnemers 18 – 19 jaar TSO

1.3.2. De portiers en uitbater

Het personeel tewerkgesteld in uitgaansgelegenheden bestaat uit uitbaters en portiers. Dit

dienen uitgaansgelegenheden te zijn gelegen in de regio Genk, waarbij gedacht kan worden

aan Genk, Hasselt, Bilzen enzovoort. De keuze voor dit criterium steunt voornamelijk op

pragmatische redenen, aangezien de onderzoeker in deze regio woont. Een bijkomend

argument is dat de jongeren en het personeel uit dezelfde regio komen. Zo zullen de jongeren

uitgaan in uitgaansgelegenheden gevestigd in hun woon- of schoolomgeving en op die manier

kan ook over deze regio informatie verzamelend worden bij de portiers en uitbaters. Er

worden verder geen specifieke criteria opgelegd.

Voor het contacteren van het personeel tewerkgesteld in uitgaansgelegenheden werd gebruik

gemaakt van netwerking waarbij vervolgens via de sneeuwbalmethode nieuwe respondenten

werden aangesproken. Via deze methode wordt op zoek gegaan naar één of enkele individuen

die meer kunnen vertellen over het onderwerp en vervolgens wordt hen de vraag gesteld wie

er nog zou kunnen bijdragen aan het onderzoek (Mortelmans, 2011, p. 104). Op die manier

heeft de onderzoeker drie personen kunnen interviewen. Een overzicht van respondenten is

terug te vinden in tabel 2.

28

Tabel 2. Overzicht interviews

1.4. Dataverzamelingsmethode

1.4.1. De jongeren

a) Onderzoeksmethode

Zoals eerder al werd aangegeven werd gepeild naar de beleving van het uitgaansgeweld bij

jongeren via de focusgroepmethode. Deze methode is het meest aangewezen aangezien er op

die manier een levendig en actueel beeld van uitgaansgeweld kan verkregen worden (Vander

Laenen, 2010, p.237). Vervolgens wordt duidelijk hoe een individu over een bepaald

fenomeen denkt, maar ook of zijn/haar mening gedeeld wordt in de groep. Bovendien is een

focusgroep een methode die vaak wordt toegepast om jongeren te bevragen (Vander Laenen,

2010, p.239).

b) Verloop focusgroepen

Om het verloop van de focusgroepen enigszins te kunnen structureren werd een topiclijst

opgesteld (zie bijlage 3). De topiclijst werd ingedeeld in drie delen, namelijk: een inleiding,

een midden en een slot.

In de inleiding wordt de moderator, in dit geval de onderzoeker, en het onderzoek kort

voorgesteld. Vervolgens is er een kennismakingsronde waarbij de onderzoeker de jongeren

kort leert kennen, de jongeren waren onderling al vertrouwd met elkaar. Verder wordt het

verloop van de focusgroep kort overlopen, hierdoor zal duidelijk worden hoe een focusgroep

in zijn werk gaat. Bovendien wordt er toestemming gevraagd om het gesprek te mogen

opnemen en zal de anonimiteit en vertrouwelijkheid binnen de groep benadrukt worden. Ten

Geslacht Leeftijd Functie Uitgaansgelegenheid

Respondent 1 Man 35 jaar Portier Danscafé

Respondent 2 Man 29 jaar Portier Danscafé / Dancing

Respondent 3 Man 28 jaar Uitbater Danscafé

29

slotte krijgen de jongeren ook nog de kans om eventuele vragen te stellen vooraleer het

eigenlijke groepsgesprek van start kan gaan.

In het middengedeelte wordt de beleving van uitgaansgeweld uitgediept. Dit aan de hand van

filmpjes, foto’s en vignetten (actieve werkvormen), telkens met bijkomende vragen om dieper

op het onderwerp in te kunnen gaan. De actieve werkvormen zullen in het volgende punt

verder uitgewerkt worden. Iedere opmerking van de jongeren zal zo goed mogelijk benut

worden om er verder op in te kunnen spelen. Het is de bedoeling om de dynamiek in het

gesprek levendig te houden.

Indien alle nodige elementen bevraagd zijn, kan overgegaan worden naar het slotgedeelte.

Hier krijgen de jongeren de kans om eventuele opmerkingen die ze nog willen maken

betreffende uitgaansgeweld duidelijk te maken. Als dit gebeurd is, kan overgaan worden tot

het bedanken van de jongeren voor hun deelname en dient de anonimiteit nog eens benadrukt

te worden.

De gemiddelde duur van de focusgroepen was 45 minuten. Het aantal deelnemers van de

focusgroepen lag tussen de zes à acht personen, wat in de literatuur ook het meest geschikt

lijkt voor kinderen en jongeren (Vander Laenen, 2010, p. 247). Er werden vijf focusgroepen

georganiseerd met een totaal van 36 jongeren, drie focusgroepen met meisjes en twee

focusgroepen met jongens. Uit de literatuur blijkt dat het verzadigingspunt rond de vier à vijf

focusgroepen ligt, dit bleek ook te gelden voor dit onderzoek (Vander Laenen, 2010, p. 247).

c) Actieve werkvormen

Tijdens de focusgroepen werd er gebruik gemaakt van actieve werkvormen namelijk

filmmateriaal, fotomateriaal en vignetten betreffende uitgaansgeweld (zie bijlage 3).

Het filmmateriaal bestond uit twee Youtube - filmpjes. Het eerste filmpje is een fragment uit

de Amerikaanse reality-serie ‘Bad Girls Club’. Hierin is te zien hoe een groep meisjes vecht

binnen en buiten een discotheek. Het tweede filmpje is een fragment uit het Nederlandse

programma ‘Overtreders’ waarbij het optreden van de politie tegen plegers van

uitgaansgeweld naar voren gebracht wordt. Er werden foto en cartoons opgenomen in het

fotomateriaal die volgende elementen probeerden te achterhalen: (foto 1) begin en verloop

30

van uitgaansgeweld, (cartoon 1) verbale uitdaging en (cartoon 2) meer geweld tijdens Happy

Hour. Ten slotte werden er ook twee vignetten opgesteld, namelijk een eerste situatie waarbij

er een tussenkomst is in een gevecht en een tweede situatie waarbij vijf jongeren veroordeeld

werden voor uitgaansgeweld.

Zulke werkvormen in focusgroepen bij jongeren zorgen er voor dat de jongeren meer geneigd

zijn om te participeren aan het groepsgesprek aangezien ze situaties herkennen waar ze

misschien eerder niet aan hadden gedacht (Punch, 2002, p. 325). Bovendien kunnen de actieve

werkvormen reacties uitlokken bij de jongeren waarover dan gediscussieerd kan worden.

d) Nadelen

Iedere onderzoeksmethode heeft nadelen waarmee rekening dient gehouden te worden, zo ook

de focusgroepmethode. Ten eerste kan de groepsdynamiek een nadeel zijn indien bepaalde

leden binnen de focusgroep te dominant worden. Op die manier komt enkel dit lid aan het

woord waardoor andere leden weinig kans hebben om bij te dragen aan het gesprek. Ook in

dit onderzoek konden dominante leden aangeduid worden, er werd echter zo goed mogelijk

hierop ingespeeld door de moderator, die een niet te onderschatten rol heeft (Vander Laenen,

2010, p.242). Zo werden de andere leden aangesproken door de moderator met de vraag of ze

het eens waren met de dominante persoon.

Ten tweede wordt er beweerd dat de onderzoeksresultaten slechts beperkt veralgemeenbaar

zijn aangezien het om een selectie van deelnemers gaat (Vander Laenen, 2010, p.241). Dit

kan echter moeilijk vermeden worden maar dient wel in acht te worden gehouden bij de

discussie van de resultaten en het eindbesluit.

Bovenstaande hangt samen met het derde nadeel, namelijk de kwaliteit van het onderzoek in

termen van betrouwbaarheid en validiteit (zie verder 1.6. Kwaliteit van het onderzoek). Zo

kunnen sociaal wenselijke antwoorden ervoor zorgen dat de resultaten van het onderzoek

minder valide zijn, aangezien op die manier systematisch ‘fout’ (of sociaal geaccepteerd)

geantwoord zal worden (Korzilius, 2000, p.21). Sociaal wenselijke antwoorden werden

vermeden door de jongeren gerust te stellen en de anonimiteit en vertrouwelijkheid binnen de

groep te benadrukken. Bovendien waren er geen leerkrachten, ouders of begeleiders aanwezig

31

bij het gesprek, zodat de druk op de jongeren tot het geven van sociaal wenselijke antwoorden

zoveel mogelijk werd geminimaliseerd.

Ten slotte kunnen de actieve werkvormen die gebruikt werden tijdens de groepsinterviews

ook een nadeel vormen. Zoals in de literatuurstudie werd aangehaald, is er een incongruentie

tussen houding en gedrag (Verdonck e.a., 2011, p. 129). Dit kan ook doorgetrokken worden

naar de actieve werkvormen, waarbij de jongeren zich inleven in een bepaalde situatie. Dat

men op een bepaalde manier reageert op een foto, filmpje of vignet betekent niet dat men zich

ook zo zal gedragen indien men zelf in die situatie terechtkomt.

1.4.2. De portiers en uitbater

a) Onderzoeksmethode

Om de beleving van uitgaansgeweld bij personeel tewerkgesteld in uitgaansgelegenheden te

achterhalen is het afnemen van (semi-gestructureerde) interviews de beste methode. Op die

manier kunnen de personen diepgaand en grondig bevraagd worden om de beleving zo goed

mogelijk te kunnen weergeven. De haalbaarheid van het onderzoek in acht genomen, leek het

niet aangewezen om focusgroepen te organiseren met het personeel. Er werden in totaal drie

interviews afgenomen, namelijk met twee portiers en één uitbater.

b) Verloop interview

De interviews werden afgenomen aan de hand van een topiclijst (zie bijlage 3). De opbouw is

gelijkend aan deze van de focusgroepen, namelijk met een inleiding, een midden en een slot.

In de inleiding wordt het onderzoek kort voorgesteld. Bovendien wordt toestemming

gevraagd voor het opnemen van het interview met een voice recorder, waarbij de anonimiteit

en vertrouwelijkheid van het interview nog eens uitdrukkelijk benadrukt worden. De

geïnterviewde persoon krijgt bovendien ook nog de kans om vragen te stellen.

32

De vragen die gesteld zullen worden zijn opgedeeld in drie grote delen, namelijk: (1) de

definiëring van, houding tegenover en ervaring met uitgaansgeweld, (2) de factoren van

uitgaansgeweld en (3) de remedies tegen uitgaansgeweld. Er werd rekening gehouden met het

open karakter van de vragen, waardoor genoeg ruimte was voor eigen inbreng. Op het einde

van het interview kon de geïnterviewde nog bijkomende opmerkingen maken indien hij dit

wenste. Op die manier kon het interview afgesloten worden met een dankwoord en tevens nog

een benadrukking van de vertrouwelijkheid van het gesprek.

c) Nadelen

Ook aan deze interviewmethode zijn enkele nadelen gekoppeld, zo kunnen suggestieve

vragen ervoor zorgen dat de geïnterviewde personen niet naar eigen waarheid antwoorden,

maar gewoon voort gaat op wat aangebracht wordt door de onderzoeker. In dit onderzoek

werd door de onderzoeker extra aandacht besteed om niet suggestief te zijn. De vragen

werden beknopt en open gesteld waardoor suggestieve elementen in de vragen geweerd

konden worden.

Zoals eerder al werd aangegeven bij de nadelen van de focusgroepmethode, dient bij de

interviews ook rekening gehouden te worden met sociaal wenselijke antwoorden. De

onderzoeker zal de anonimiteit en vertrouwelijkheid van het interview benadrukken wat

sociaal wenselijke antwoorden dient tegen te gaan.

1.5. Analysemethode

Het analyseren van de data begint bij een kwalitatief databeheer en het leren kennen van de

gegevens (Decorte, 2010, p. 453 – 456). Een kwalitatief databeheer verwijst naar een goede

ordening van de gegevens, zo werd in dit onderzoek de data van de focusgroepen en de

interviews van elkaar gescheiden en duidelijk benoemd. Vervolgens werden de gesprekken

opgenomen met een voice recorder om dan later getranscribeerd te worden in Word. Op die

manier werd een eerste keer kennis gemaakt met de gegevens, om het dan later nog een aantal

keren te doorlezen.

33

Vervolgens konden de data gecodeerd worden. Dit gebeurde in drie fasen, namelijk het open

coderen, axiaal coderen en selectief coderen. Tijdens het open coderen gebeurt er een forse

datareductie (Decorte, 2010, p. 457), zo zullen de teksten opgedeeld worden door er

verschillende codes aan te hechten. Op die manier kunnen de relevante en niet-relevante data

van elkaar worden onderscheiden. Vervolgens zal overgaan worden naar het axiaal coderen

waar de codes worden gegroepeerd in verschillende categorieën, op die manier krijgen de

eerder toegewezen codes meer betekenis. Ten slotte zullen er ook verbanden worden gezocht

tussen verschillende categorieën, dit wordt selectief coderen genoemd. De codeboom die werd

opgesteld tijdens de data-analyse is terug te vinden in bijlage 4.

1.6. Kwaliteit van het onderzoek

Voor de kwaliteit van het onderzoek is er aandacht besteed aan de twee klassieke

kwaliteitscriteria uit het neo-positivistisch paradigma, namelijk de validiteit en de

betrouwbaarheid van het onderzoek (Maesschalck, 2010, p. 126).

1.6.1. Validiteit

De validiteit kan opgedeeld worden in interne en externe validiteit. Enerzijds verwijst de

interne validiteit naar de geloofwaardigheid van causale proposities, in welke mate worden

dergelijke proposities ondersteund door de empirische data (Maesschalck, 2010, p.127)?

Anderzijds verwijst de externe validiteit naar het veralgemenen van de bevindingen naar de

totale populatie, iets wat voor kwalitatief onderzoek moeilijk is (Maesschalck, 2010, p. 130).

De twee strategieën die gehanteerd werden om de interne en externe validiteit van het

onderzoek te waarborgen zijn het weerlegbaarheidsprincipe en een uitgebreide

gegevensverwerking. Het weerlegbaarheidsprincipe wijst erop dat men niet te snel mag

uitgaan van een bepaalde relatie die kan blijken uit de data (Silverman, 2010, p. 279). Men

mag dus niet te snel tevreden zijn met de resultaten van het onderzoek en dient na te gaan of

het resultaat eventueel kan worden weerlegd. Indien in het onderzoek naar uitgaansgeweld

jongeren een bepaalde oorzaak aangeven voor het uitgaansgeweld, mag dit niet zomaar

overgenomen worden. Er kan bijgevolg in de wetenschappelijke literatuur en in de data zelf

gezocht worden naar elementen die de relatie met de mogelijke oorzaken kunnen weerleggen.

34

Ten tweede wordt met de uitgebreide gegevensbewerking er op toegezien dat er geen

algemene conclusies getrokken worden die slechts voor een deel van de data gelden

(Silverman, 2010, p. 281). Zo kunnen er bijvoorbeeld geen conclusies genomen worden over

de beleving van uitgaansgeweld bij jongeren op basis van de data van één focusgroep. Indien

er toch een veralgemening gemaakt wordt op basis van één focusgroep of één interview, dient

dit duidelijk aangegeven te worden.

1.6.2. Betrouwbaarheid

De betrouwbaarheid van een onderzoek verwijst naar ‘de stabiliteit of consistentie van

metingen over de tijd of over verschillende onderzoekers heen’ (Maesschalck, 2010, p. 126).

Ook hier kan de opdeling gemaakt worden naar interne en externe betrouwbaarheid. De

interne betrouwbaarheid gaat over de vraag of andere onderzoekers tot dezelfde conclusies

zouden komen op basis van dezelfde data, terwijl de externe betrouwbaarheid gaat om de

vraag of men tot dezelfde conclusies zou komen op basis van nieuwe data, verzameld in een

nieuw onderzoek over hetzelfde fenomeen (Maesschalck, 2010, p. 133).

Om de betrouwbaarheid van dit onderzoek te waarborgen werd er een weinig concluderende

beschrijving gehanteerd. Hierbij is het de bedoeling om de data zo oorspronkelijk mogelijk

weer te geven zonder dat de onderzoeker teveel conclusies gaat trekken (Silverman, 2010, p.

287). Zo werd bij het weergeven van de onderzoeksresultaten zo veel mogelijk gebruik

gemaakt van extracties uit de focusgroepen en interviews, dit om een zo goed mogelijk beeld

te geven van wat er gezegd werd. Vervolgens werd ook bij het transcriberen van de

gesprekken geluisterd naar de opnames van de groepsgesprekken en interviews, dit om zo

veel mogelijk details te kunnen weergegeven. Zo wordt niet enkel letterlijk neergeschreven

wat er gezegd is geweest, maar ook hoe men reageert, wat de interacties zijn tussen de

deelnemers van de focusgroepen enzovoort. Op die manier kan meer informatie onderzocht

worden, wat de betrouwbaarheid van het onderzoek ten goede komt (Silverman, 2010, p.

288).

35

Hoofdstuk 2. Resultaten

Dit hoofdstuk zal de resultaten van dit onderzoek omvatten. Er wordt een opdeling gemaakt

tussen enerzijds de focusgroepen met de 36 jongeren en anderzijds de interviews met portiers

en uitbater. Beide delen zijn op een gelijke manier ingedeeld, dit om later de vergelijking in

het discussiegedeelte te vereenvoudigen.

2.1. Focusgroepen met jongeren

2.1.1. Perceptie uitgaansgeweld

a) Het begrip

De volgende citaten zijn het gevolg van de vraag ‘Als jullie uitgaansgeweld horen, waar

denken jullie dan aan?’

G1: Zatte kerels die vechten [♀]

G1: Agressie tijdens uitgaansleven [♀]

G3: Jongeren die teveel gedronken hebben en niet weten wat ze doen... Die zorgen

voor ruzies enzo. Of gewoon aanstellers die denken dat ze grappig zijn maar die

eigenlijk overdrijven. [♀]

G4: Als er te veel gedronken wordt, dat er dan ruzie komt en dat ze dan buiten of

binnen gaan vechten. [♂]

G4: Als ge van een fuif terug komt en een paar mensen u staan op te wachten. [♂]

G5: Feest, muziek, drank en ruzie [♂]

Het werd duidelijk dat uitgaansgeweld beschouwd wordt als geweld op fuiven of in

discotheken. Bovendien gaat het zowel om geweld binnen als buiten deze

uitgaansgelegenheden. Bij het definiëren van uitgaansgeweld werd in het merendeel van de

uitspraken alcoholgebruik vermeld. De invloed van drank en drugs zal echter later nog aan

bod komen bij de extrinsieke factoren.

36

b) De aanleiding

Als aanleiding van het uitgaansgeweld wordt vaak verwezen naar onbenulligheden zoals het

per ongeluk aanraken van iemand tijdens het voorbijkomen. De jongens in de focusgroepen

haalden ook aan dat jaloezie een reden zou kunnen zijn voor het starten van een gevecht in het

uitgaansleven. Bovendien gaf een jongere aan dat rivaliteit tussen verschillende groepen,

(zoals chirogroepen, jongeren met andere nationaliteiten…) kan leiden tot discussies of

uiteindelijk tot uitgaansgeweld.

Na het tonen van cartoon 1 (zie bijlage 3) werden de volgende reacties gegeven:

G2: Als ge soms al te lang naar iemand kijkt, dan hebt ge al mensen die zeggen ‘Wat

zit ge te kijken?’ Ja sorry hé! [♀]

G2: Als ge naar een Turk of Marokkaan kijkt dan zeggen die toch ook vaker ‘ wat kijkt

ge?’ [♀]

Uit deze reacties blijkt dat het kijken naar iemand al een aanleiding kan zijn om een discussie

aan te gaan. Indien iemand te lang kijkt naar een andere persoon zal deze volgens de jongeren

vaak reageren. Een jongen gaf echter aan dat dit niet noodzakelijk leidt tot uitgaansgeweld en

dat het eerder door het alcoholgebruik is dat men dit als een bedreiging zou kunnen zien. Een

jongere gaf bovendien aan dat personen met een vreemde nationaliteit sneller zullen reageren

wanneer iemand blijft staren.

c) De houding tegenover uitgaansgeweld

De jongeren in de focusgroepen stonden over het algemeen negatief tegenover het

uitgaansgeweld, hoewel niemand een uitgaansgelegenheid om deze reden zou vermijden.

Voornamelijk de meisjes lieten een negatieve houding blijken, wat blijkt uit de volgende

citaten die hoofdzakelijk afkomstig zijn van de meisjesgroepen:

G2: Dat is kei negatief! [♀]

G2: Na het organiseren van een chirofuif heb ik soms wel zoiets van ‘Oh er is niet

gevochten, dat is wel fijn.’ [♀]

G1: Uitgaansgeweld kan echt de sfeer verbreken. [♀]

37

G5: Herkenbaar, maar is gewoon dom. [♂]

Er was echter een meisje dat duidelijk liet blijken dat ze de houding van de anderen

overdreven vond. Zij was van mening dat veel mensen een te negatief beeld hebben van het

uitgaansleven (zie volgend citaat).

G3: Ik vind dat veel mensen een negatief beeld hebben over het uitgaan. Soms wordt

dat fel overdreven, want eigenlijk ziet ge daar ook gewoon mensen die willen dansen

en zich amuseren. Ge hebt altijd van die onnozelaars die zich aanstellen, maar als ge

hun geen aandacht geeft, hebt ge geen last. Ik heb eigenlijk nog nooit last gehad van

zo mensen, oké er zijn er die alles proberen te versieren wat rechtstaat, ma da is echt

het ergste wat ik ooit heb meegemaakt. [♀]

De meisjes beweerden ook zich zo snel mogelijk uit de voeten te maken indien er een gevecht

start. Hoewel een meisje aangaf dat ze het grappig vond indien anderen ‘voor de minste prul

al in elkaar hangen.’ Een ander meisje vond het dan weer fascinerend aangezien ze zulke

dingen niet elke dag zag gebeuren. Jongens zouden eerder geneigd zijn mee te vechten indien

hun vrienden betrokken zijn in het gevecht. Een jongen gaf echter aan slechts mee te vechten

indien zijn vrienden aan de winnende hand zijn. De volgende citaten illustreren dit:

G4: Als ge diegene die ge kent aan het verliezen is dan kom ik niet tussen, dan is het

eerder achteraf dat we die terugpakken. [♂]

G5: Hangt ervan af wie er in het gevecht zit als er een vriend wordt in elkaar geslagen

blijf ik er niet naar toe kijken maar vecht ik mee. [♂]

G1: Ik zou toch niet meevechten, eerder weglopen. [♀]

G2: Ik vermijd geen fuiven maar wel als ik gevechten zie aankomen op fuiven ga ik

wel weg van die plaats. [♀]

G3: Ik ga gewoon lopen als die beginnen te vechten. [♀]

38

De jongens in de focusgroepen leken het vechten tijdens het uitgaan minder uit te weg te gaan

dan de meisjes. Ze hadden er duidelijk minder problemen mee. Uit volgend citaat blijkt ook

dat als een jongen zich tijdens het gesprek meer negatief tegenover vechten opstelde, dit als

minder ‘mannelijk’ werd beschouwd.

G4: Eigenlijk zouden ze in de eerste plaats al niet moeten vechten. [♂]

Reactie: ‘Soms zijt gij echt zo gay he!’ [♂]

De jongens van een focusgroep gaven naar aanleiding van foto 1 (zie bijlage 3) aan dat er

meestal omstaanders zijn bij een gevecht. Het werd als typerend ervaren dat er in een cirkel

om het gevecht heen werd gestaan en dat dit vervolgens ook werd gefilmd. Ze verwezen naar

het sensatie-aspect van het uitgaansgeweld.

2.1.2. Extrinsieke factoren uitgaansgeweld

a) Kenmerken van daders en slachtoffers

Het merendeel van de jongeren liet blijken dat de plegers van uitgaansgeweld voornamelijk

mannen waren, vaak onder invloed van drank. Bovendien gaf een focusgroep (♀) aan dat men

vaak op voorhand al kan zeggen wat voor jongens dit zijn. Het zouden eerder mannen zijn die

hun mannelijkheid willen laten zien. Dit illustreren de volgende citaten:

G1: Ge kunt op voorhand meestal wel al voorspellen wat voor mannen dat zijn, het

zijn geen seuten met een bril op. [♀]

G1: Mannelijkheid is ook wel een oorzaak, als iedereen komt kijken willen ze zich nog

harder bewijzen. [♀]

Hoewel ze eerder vonden dat mannen betrokken waren bij uitgaansgeweld, maakten ze wel

duidelijk dat geweld gepleegd door jongens verschillend is van geweld gepleegd door meisjes.

Volgende citaten zijn illustratief:

G5: Meisjes trekken aan haren en geven meer lappen dan echte peren, jongens

kloppen erop los. [♂]

39

G1: Meisjes beginnen te schreeuwen en krabben, met platte hand kloppen. Echt om

pijn te doen. Terwijl bij jongens is dat ene goeie zet en gedaan. [♀]

G1: Meisjes beginnen met stoten te geven, zo van “Ha daar is ze weer,” en “Ha

lelijke.” [♀]

G2: Als meisjes vechten op fuiven, dan is dat vaker al iets van wat daarvoor speelt.

[♀]

G3: Jongens hebben eerder de neiging om te kloppen dan te praten. [♂]

De jongeren geven dus aan dat meisjes vaker krabben, aan de haren trekken en slagen met de

vlakke hand uitdelen, terwijl jongens eerder direct op de vuist gaan. Bovendien gaven zij ook

aan dat het geweld bij meisjes eerder verbaal begint (of blijft). Ook na het geweld zouden

jongens en meisjes verschillend reageren. Meisjes zouden ruzie blijven hebben met elkaar,

terwijl dat jongens veel vergevensgezinder zijn. Zie bijvoorbeeld volgend citaat:

G1: Jongens kunnen vandaag op elkaars gezicht kloppen en morgen terug beste vrienden

zijn. Zo ken ik een jongen die achteraf tegen zijn vriend zei: “Moet u toch complimenten

geven, was een goed slagske.” [♀]

Na het tonen van foto 1 (zie bijlage 3) reageerde een jongere als volgt: “Dit is geen typisch

beeld want ik zie geen enkele allochtoon.” Uitspraken over de betrokkenheid van personen

met een vreemde afkomst bleken doorheen de focusgroepen regelmatig terug te komen. Zo

verwees een groep ook naar de rivaliteit tussen de verschillende nationaliteiten die tot

uitgaansgeweld kan leiden. Hieronder volgen nog enkele citaten ter illustratie:

G1: Als 2 Belgen elkaar duwen dan gaan ze nog niet vechten maar als een allochtoon

dat doet wel. Dat gaat sneller dan. [♀]

G4: Meestal zijn het wel vreemdelingen ja. [♂]

G4: Ge hebt ook wel van die Marokkanen die op stap gaan om te vechten. [♂]

40

b) Invloed van alcohol en drugs

De invloed van drank en drugs op het plegen van uitgaansgeweld werd vaak aangehaald

tijdens de groepsgesprekken. Wat de invloed juist is, omschrijven de jongeren als volgt:

G1: Ze verdragen minder als ze gedronken hebben, zijn prikkelbaar. [♀]

G3: Door drank en drugs denken ze niet meer na, ze hebben geen remmen meer. [♀]

G4: Door de drank reageren ze feller op alles. [♂]

G2: Worden daar agressiever van. [♀]

G3: Kunnen zich meer voelen dan iemand anders door de drank. [♀]

De jongeren spreken over een verhoogde prikkelbaarheid, het verliezen van bepaalde grenzen,

impulsief gedrag, agressiviteit en hoogmoedigheid. Toch werd ook beweerd dat niet iedereen

agressief op alcoholische drank reageert. Indien men van zichzelf weet dat men agressief

wordt van alcohol moet men hier rekening mee houden beweerde een meisje. Ze kreeg echter

reactie op deze uitspraak aangezien de anderen terug verwezen naar het verliezen van

grenzen. Indien men alcohol genuttigd heeft en zich in een uitgelaten sfeer bevindt, denkt men

niet altijd meer aan de eigen grenzen.

Meestal spraken de jongeren samen over alcohol en drugs in die zin dat ze dezelfde invloed

zouden uitoefenen. Er was echter een jongen die opmerkte dat alcohol een grotere invloed op

uitgaansgeweld zou hebben dan drugs. Hij maakte een onderscheid tussen verschillende

vormen van drugs waarbij de opwekkende drugs, die wel een invloed zouden hebben op

uitgaansgeweld, minder genomen worden. Dit blijkt uit volgend citaat:

G4: Drugs? Daar wordt ge toch niet agressief van? Wordt ge eerder lui van, maar hangt

er vanaf welke drugs. Speed of extacy misschien wel ja maar dat pakken ze hier niet

zoveel denk ik. [♂]

41

c) Invloed omgeving

De peergroep kan ook een rol spelen in het uitgaansgeweld. Zo gaven de jongeren het

volgende aan:

G2: Ja elkaar uitdagen, zo van “Gij durft die niet binnen te doen,” en dat is dan het

liefke van iemand anders. Of: “Gij durft die pint niet over die zijn kop leeg te gieten.”

Dat is niet uitdagen om te vechten maar uitdagen voor zo van die dingen te doen. [♀]

G4: Die zoeken iemand uit, dagen die uit om een reden te hebben voor te vechten

zodat ze dan kunnen slaan. [♂]

Uit bovenstaande citaten blijkt dat een aanleiding kan ontstaan door het uitdagen van een

andere persoon. Een jongere gaf echter wel aan dat men slechts uitdaagt om zulke acties te

ondernemen als grap, maar niet om een gevecht te doen starten. Maar een andere jongere

vermeldde personen te kennen die anderen uitdagen met als doel een gevecht te doen

ontstaan. Dit laatste kan ook verwijzen naar het autotelisch geweld dat later nog aan bod

komt.

De jongeren in de focusgroepen spraken ook over groepen die vechten, zoals groepen met een

verschillende afkomst of verschillende chirogroepen tegen elkaar. Het uitgaan in groep kan er

bovendien voor zorgen dat ze elkaar gaan helpen indien er discussies of gevechten ontstaan.

Zo beweerde een meisje het volgende tijdens het groepsgesprek:

G2: Als ene begint dan springen ze er allemaal op. [♀]

42

d) Wapengebruik

Dat er wel eens wapens gebruikt worden tijdens geweld in het uitgaansleven blijkt uit de

volgende citaten:

G3: En van het een komt het ander, gevechten en misschien zelfs een steekpartij. [♀]

G5: Als ze een mes uithalen dan is het ook wel snel gedaan. Maar het moet eerlijk

gespeeld worden vind ik, vuist tegen vuist.[♂]

De jongeren spreken voornamelijk over steekwapens die gebruikt worden tijdens de

gevechten. Een jongen gaf bovendien aan dat hij het gebruiken van wapens oneerlijk vond in

een gevecht. Op die manier krijgt de andere persoon geen eerlijke kans om zich te verdedigen.

2.1.3. Autotelisch geweld

Uit de groepsgesprekken bleek dat sommigen personen uitgaan om te kunnen vechten. Dit

blijkt uit volgende citaten:

G1: Jongens kunnen er soms van genieten, zoals bijvoorbeeld een paar jongens van

mijn school die zeggen van: “Vandaag gaan we nog eens weg, we moeten er nog eens

een paar tussen pakken.” [♀]

G2: Ge hebt ook altijd van die ruziezoekers precies hé. Die op van die fuiven

rondlopen met het gedacht van “Kom we zullen hier is ene uitzoeken.” [♀]

G3: Hebt ook wel van die Marokkanen die op stap gaan om te vechten. [♂]

G2: Ja ge hebt er ook die zeggen op het einde van een fuif: ‘Oh nu heb ik goesting om

te vechten.’ [♀]

Toch was niet iedereen het hiermee eens. Zo beweerde een meisje het volgende:

G3: Meestal is er wel een oorzaak waarom er een gevecht ontstaat. Een meningsverschil

samen met wat alcohol gemengd, nja dan gaat het al wat sneller allemaal. Maar niet van

kom we gaan eens vechten, dat denk ik niet.[♀]

43

2.1.4. Remedies uitgaansgeweld

a) Aanpak van uitgaansgeweld

Portiers bij fuiven en discotheken worden volgens de respondenten wel als nuttig beschouwd.

Bovendien schrikken ze de geweldplegers ook wel af. De jongeren vonden dat de portiers op

tijd moeten tussenkomen, nog voor er een gevecht kan ontstaan. Ze gaven bovendien ook nog

aan dat het best geen kleine en magere mannen kunnen zijn, maar liefst iemand die breed

gebouwd is en mannelijkheid uitstraalt. Dit blijkt uit de volgende citaten:

G1: Meer security op fuiven, zo beren van venten dat helpt wel echt. [♀]

G3: Mogen wel geen klein, mager mannekes zijn. Dat heeft echt geen effect. [♂]

G4: Maar bij die fuif is altijd zo een vrouw, van die heb ik schrik. Ik zei toen eens

“Mag ik even door meneer?”, die draait zich om en ik zie gewoon mevrouw op haar

naamkaartje staan. Voor die ga ik wel aan de kant (lacht).[♂]

De jongeren gaven aan dat de politie meer effect heeft dan de portiers. Ze verwijzen ook naar

de gevolgen die serieuzer zijn dan als een portier tussen zou komen. De volgende citaten

illustreren dit:

G2: De politie is erger dan security omdat als ge met politie iets aan de hand krijgt

kan dat op uw strafblad komen. [♀]

G1: Ik heb meer schrik van politie dan van security mannen. [♀]

G5: Dan weet ge dat het gedaan is, dat het over is. Dan is het pas serieus. Dan is het

ook heel plots gedaan en gaan ze lopen. [♂]

G4: De politie heeft meer effect dan portiers omdat de gevolgen serieuzer zijn, dat zou

niet goed staan op mijn CV he. [♂]

Een van de nuttige gevolgen van een tussenkomst van de politie was volgens de jongeren een

arrestatie. Zie bijvoorbeeld volgende uitspraken:

G2: Arresteren wanneer die iets zeer ergs gedaan hebbe, zoals een mes trekken. [♀]

Reactie: ‘Zelfs dat niet, echt in elkaar staan is ook al genoeg.’ [♀]

44

G3: Meenemen en in de bak steken en ontnuchteren heeft misschien meer nut. [♀]

G1: De leider oppakken. [♀]

Bovendien gaf een meisje ook nog aan dat indien politie aanwezig is bij fuiven, dit kan leiden

tot een gevoel van onveiligheid. Ze beweerde het volgende:

G2: En als daar politie staat dan krijgt ge al het gevoel van “Oei, hier gaat gevochten

worden”. Er moet toch een reden zijn dat ze zoveel politie daar zetten he. [♀]

De uitgaansgelegenheden kunnen volgens de jongeren niet zo veel doen tegen het

uitgaansgeweld. Sommigen gaven aan dat er geen drank meer aan dronken mensen gegeven

mag worden. Maar hier was niet iedereen het mee eens aangezien dan iedereen gestraft wordt

en dit oneerlijk is. Een jongen haalde tijdens een groepsgesprek zelf een remedie aan, hij legt

het als volgt uit:

G4: Misschien zo een systeem van paar keer waarschuwen als er iets gebeurt en dan als

het te veel is dat ze niet meer binnen mogen. [♂]

Indien gevraagd werd of de stad iets aan het uitgaansgeweld kon doen, verwezen enkele

jongeren naar het nut van camerabewaking. Dat de feiten hiermee gefilmd kunnen worden,

waardoor uitgemaakt kan worden wat er juist gebeurd is, vonden ze een pluspunt. Hieronder

zijn enkele citaten betreffende de camerabewaking:

G4: Camerabewaking kan wel helpen, daar ziet ge alles op. Ge ziet dan wie eerste

geslagen heeft. [♂]

G3: Camerabewaking kan helpen zoals bij die jongens in Eindhoven toen. [♀]

Al de focusgroepen waren het erover eens dat een combinatie van portiers en politie het meest

effectief zou zijn. Dit bleek uit de volgende citaten:

G2: Samenwerking tussen politie en security is het meest efficiënt. Eerst komt de

security en dan de politie raadplegen indien nodig. [♀]

G5: De combinatie van al die dingen is het beste. [♂]

45

G3: De portiers van de disco's zijn belangrijker in de omgeving van de disco zelf, erin

eigenlijk. De politie moet dan meer in de stad navolgen. Dus samenwerking is wel

belangrijk. [♀]

b) Houding tegenover de aanpak van uitgaansgeweld

Al de jongeren waren het erover eens dat er niets tegen het uitgaansgeweld gedaan kon

worden. Er kunnen slechts ergere dingen voorkomen worden, maar het geweld volledig

voorkomen is volgens de jongeren niet mogelijk. Een aantal jongeren gaf bovendien aan dat

het geweld bij het uitgaansleven hoort. Hier volgen enkele citaten:

G2: Vechten zelf kunt ge niet voorkomen, maar kunt wel mits fatsoenlijke security

voorkomen dat er iets ergs gebeurt. [♀]

G1: Ze vechten altijd, kunt ge niet voorkomen. [♂]

G4: Er zal altijd geweld blijven maar in mindere mate misschien. Maar helemaal weg

denk ik niet. [♂]

G3: Ik denk niet dat er iets tegen gedaan kan worden. Jongens en ook sommige

meisjes, stellen hun graag aan of zetten te snel een grote mond op waardoor ze in de

problemen geraken. Da is heel snel gebeurd, vooral in een discotheek want ge kunt

niet fatsoenlijk communiceren met zo harde muziek. [♀]

G3: Eerlijk gezegd denk ik niet dat er iets tegen gedaan kan worden, maar het is ook

iets wat erbij hoort. Niet dat het positief is, totaal niet, maar het was vroeger zo, het is

nu zo en in de toekomst is het ook zo. [♀]

Dat de aanpak van uitgaansgeweld niet altijd even effectief is werd door enkele jongeren ook

aangegeven. Zo beweerden sommigen dat bij het buiten zetten, het probleem zich gewoon zal

verplaatsen naar buiten. Bovendien haalden enkele jongeren ook het verkeerde gedrag van

portiers aan, zoals in volgende citaten:

G1: Portiers reageren soms wel te fel. [♀]

G2: Ze moeten tegoei handelen, niet er op slaan maar op een menselijke manier, meer

praten dan slaan. [♀]

46

Toch was niet iedereen het eens met bovenstaande citaten, een meisje gaf het volgende aan:

G1: Ze mogen erop kloppen als ze bedreigd worden en de politie verdedigt hen normaal

ook wel. [♀]

Ook niet iedereen was positief over de aanpak van de politie. Durven ingrijpen en controleren

van wapens waren enkele punten die aangehaald werden:

G2: Soms rijdt de politie gewoon toerkes tot dat het gevecht gedaan is, precies alsof ze

niet durven tussenkomen [♀]

G4: De politie moet strenger controleren op wapens vind ik. Hier is bijna geen

controle op fuiven en dat is toch wel belangrijk. [♂]

Na het tonen van het tweede vignet (het nieuwsbericht, zie bijlage 3), waarin de daders een

geldboete en werkstraf kregen, bleek dat de jongeren een combinatie van een werkstraf samen

met een geldboete het meest effectief vonden. Het volgend citaat vat de meningen van de

jongeren hierover samen:

G2: Die combinatie is goed. De geldboete voor het vergoeden van de schade en een

werkstraf voor de persoon zelf iets te leren, laten inzien wat ze gedaan hebben. [♀]

Bovendien werd ook nog aangegeven dat het opleggen van een geldboete niet altijd eerlijk is

aangezien dit een grotere straf is voor iemand die weinig geld heeft. Een werkstraf zou geen

onderscheid maken tussen arme of rijke mensen. Bovendien is het eenvoudiger om eenmalig

een geldboete te betalen dan voor een langere periode te moeten werken. Liefst zagen de

jongeren dat de werkstraf werd afgestemd op de daden, zoals vrijwilligerswerk in een

revalidatiecentrum of het opkuisen van de veroorzaakte schade.

47

2.2. Interviews met portiers en uitbater

2.2.1. Perceptie uitgaansgeweld

a) Het begrip

De portiers en uitbater halen de volgende definities betreffende uitgaansgeweld aan:

Euh, ruzies, vechtpartijen in het uitgaans…het nachtleven. Discotheek, danscafés. Zo

dingen… [♂, 35jaar, portier]

Elke vorm van agressie, zowel mondeling als fysiek, vechten, vechtpartijen, … .Binnen

vechtpartijen, tot gevechten op straat. Van kleine gevechten tot grote. En van persoon

tot persoon tot in grote groep. [♂, 29jaar, portier]

Zatte mensen die ambras beginnen te maken. De ene die begint te roepen of te tieren.

Of te duwen of te trekken. [♂, 28jaar, uitbater]

Een portier gaf een brede definitie waarbij hij verwees naar zowel verbaal als fysiek geweld,

zowel binnen als buiten, zowel kleine als grote gevechten en zowel tussen twee personen als

in grote groep. De andere portier gaf echter aan dat het verbale aspect voor hem geen

uitgaansgeweld was.

Bovendien verwijst de uitbater in zijn definitie expliciet naar ‘zatte mensen’, hieruit wordt de

rol van alcohol in het uitgaansgeweld duidelijk gemaakt. Er zal hier echter later nog op terug

gekomen worden.

48

b) De aanleiding

De aanleiding van het uitgaansgeweld wordt, zowel door de portiers als de uitbater op

eenzelfde manier omschreven. Het zijn vaak ‘kleine dingskes’ die dan escaleren, met geweld

tot gevolg. Deze ‘kleine dingskes’ kunnen verwijzen naar discussies omwille van vrouwen,

het per ongeluk omstoten van een drankje, het aanraken van een persoon bij het voorbijgaan

enzovoort. Bovendien wordt ook hier weer het effect van alcohol op een persoon aangehaald.

Hieronder volgen enkele citaten die dit weergeven:

Tegenwoordig als het druk is, ja weet ge, ge krijgt een duwke hier. Sommigen kunnen

daar niet tegen en dan begint het hé. [♂, 35jaar, portier]

Meestal komen de gebeurtenissen heel spontaan, hangt even een spanning en dan is

het prijs. [♂, 29jaar, portier]

Als er ene ambras begint te maken dat is geen probleem, maar als er anderen zich

beginnen te moeien ja… En als ze zat zijn, en ze beginnen te duwen. Als ze beginnen te

duwen en er valt ene op de grond, dat kan al genoeg zijn om ambras te beginnen

maken. Of als ze drinken om stoten en ze willen geen nieuwe betalen, dan is er ook

altijd ambras. Het zijn altijd van die stomme, ja kleine dingskes hé. [♂, 28jaar,

uitbater]

c) De houding tegenover uitgaansgeweld

De portiers en uitbaters staan eerder negatief tegenover het uitgaansgeweld. De portiers

haalden nog eens extra aan dat het een deel van hun job is om dit tegen te gaan, waardoor hun

negatieve houding bepaald wordt door het doel van hun beroep. Dit blijkt ook uit volgend

citaat, waarbij een avond zonder uitgaansgeweld als een geslaagde avond gezien wordt.

Als er in mijn zaak een avond geen ruzie of niet geknokt is geweest, dan is het een

goede avond geweest [♂, 35jaar, portier]

49

Uit de interviews werd echter wel duidelijk dat men zich er bij neerlegt dat uitgaansgeweld er

altijd zal zijn en dat men dit eigenlijk als een deel van het uitgaansleven is gaan beschouwen.

Dit komt ook nog eens naar voren indien de aanpak van uitgaansgeweld werd bevraagd.

Bovendien halen de portiers en uitbater nog aan dat het uitgaansgeweld de laatste jaren, naar

hun mening, gestegen is. Ze zien steeds vaker discussies, ruzies en gevechten ontstaan. Dit

viel op te merken in volgend citaat van een portier:

Tegenwoordig? (stem verheffend) Iedereen begint direct met glazen te gooien als die

binnen is. Buiten is het meestal, ja, klappen, er wordt wel eens een mes getrokken.

Ja…tegenwoordig is het erger als een paar jaar geleden.[♂, 35jaar, portier]

2.2.2. Extrinsieke factoren uitgaansgeweld

a) Kenmerken van daders en slachtoffers

Indien gevraagd werd aan de portiers en uitbater wie volgens hen meestal betrokken is

haalden alle drie de respondenten twee kenmerken aan, namelijk het man zijn en een vreemde

afkomst hebben. Ze beweren dat mannen vaker betrokken zijn in gevechten dan vrouwen,

vaak omwille van vrouwen. De reden voor dit laatste is vaak jaloezie of het aanraken van de

vriendin van een ander. Vrouwen zijn ook wel bij ruzies en gevechten betrokken, maar dit in

mindere mate. Wat een portier nog extra aangaf is dat vrouwen volgens hem nu meer ook

geweld durven te vertonen dan een aantal jaar geleden. Deze trend, meer geweld in de

uitgaanscontext, werd door de portiers en de uitbaters ook over het algemeen opgemerkt.

Een tweede kenmerk voor plegers van uitgaansgeweld is het hebben van een vreemde

afkomst, althans volgens de portiers en uitbater in dit onderzoek. Indien gevraagd werd wie

zij zagen als de typische dader werd dit kenmerk als eerste aangehaald. Meestal waren het

gevechten met autochtone jongeren, aangezien de portiers aangaven dat allochtonen

samenspannen bij een incident. Dit zijn enkele uitspraken die onmiddellijk volgden na het

stellen van deze vraag:

Ze zeggen van vooroordelen, maar meestal zijn het toch wel de buitenlanders. De

meeste vechtpartijen zijn met Turken of Marokkanen enz. [♂, 35jaar, portier]

50

De ‘nieuwe Belgen’, heel vaak, in 90 % van de gevallen. Jammer genoeg. [♂, 29jaar,

portier]

Opvallend is dat de respondenten telkens aangaven niet racistisch te willen zijn bij deze

uitspraak, ze haalden het aan met enige voorzichtigheid. Een portier gaf zelfs aan meer

vrienden te hebben met een vreemde afkomst, waarmee hij wou suggereren zeker niet

racistisch te zijn. Dat de typische dader in de meeste gevallen een vreemde afkomst heeft, is

volgens hen slechts een vaststelling die ze maken gebaseerd op hun eigen ervaringen tijdens

het werk in de uitgaansgelegenheden.

Verder werd ook nog aangehaald door de drie respondenten dat deze personen met een

vreemde nationaliteit voornamelijk in groep meer uitgaansgeweld vertonen. De reden

hiervoor zou kunnen zijn dat ze zich in groep sterker voelen. Dit werd ook aangehaald door de

respondenten in de volgende citaten:

Maar zij zijn altijd in groep. Ze bellen en er staat binnen het kwartier volk en spannen

ze samen en helpen elkaar. [♂, 29jaar, portier]

Ja, toch vreemdelingen in groep. Als die met één of twee of drie man zijn, dan hebt ge

daar geen problemen bij. Het is pas als die met een man of vijf, zes zijn dan voelen die

zich groter hé.[♂, 28jaar, uitbater]

Wat de kenmerken van slachtoffers betreft, konden de portiers en uitbaters geen expliciet

antwoord geven aangezien het niet altijd duidelijk is wie het slachtoffer van het betreffende

geweld is. Zo gaf een portier aan dat diegene die geslagen heeft eruit gaat, indien iemand

terugslaat zal deze er dus ook uitgegooid worden. Ze baseren zich voornamelijk op wat ze te

zien krijgen. Bovendien behoren de daders en slachtoffers tot dezelfde categorie van

personen: beide partijen zijn meestal mannen. Soms is het wel mogelijk dat twee personen of

groepen van een andere nationaliteit tegenover elkaar staan.

51

b) Invloed van alcohol en drugs

Het gebruik van drank en drugs werd door de portiers en uitbaters als een van de belangrijkste

oorzaken van uitgaansgeweld gezien. De middelen blijken voornamelijk agressie op te

wekken bij sommigen personen, wat vervolgens kan leiden tot uitgaansgeweld. De grenzen,

die men in nuchtere toestand wel naleeft, vervagen omwille van de alcohol en drugs. Dit blijkt

uit de volgende citaten:

Ja, drank, drugs. Ene die te veel op heeft begint te lachen, de ander wordt agressief. Bij

drugs is dat net hetzelfde: dikwijls als ze coke hebben gesnoven, hebben ze ook geen besef

meer van iets [♂, 35jaar, portier]

Ja, de ene maakt plezier als die drinkt en de ander wordt agressief. Dat is nu eenmaal zo

hé. Meestal is het probleem als ze niks meer krijgen voor te drinken hé, dan is het miserie.

[♂, 28jaar, uitbater]

Indien een persoon gedronken heeft of onder invloed is, kan deze dus agressief of impulsief

reageren. Bovendien gaf de uitbater ook aan dat personen onder invloed van alcohol vaak de

baas willen spelen over de zaak en vervolgens de uitbater gaan uitdagen door bijvoorbeeld

discussies aan te gaan.

c) Invloed omgeving

De invloed van de peergroep wordt vaak ook aangehaald als een uitlokkende factor voor

uitgaansgeweld. Een reden hiervoor kan zijn dat men zich groter en sterker voelt binnen een

grote groep. Vervolgens worden grote groepen door het personeel in het uitgaansleven als een

bedreigende factor aanzien. Opvallend is dat voornamelijk personen met een vreemde

afkomst volgens de uitbater en portiers, grote groepen vormen en samenspannen indien er

zich een incident voordoet. Dit blijkt uit volgende citaten:

En ook al kennen Turken en Marokkanen elkaar niet, ze zullen altijd samenspannen.[♂,

35jaar, portier]

52

In grote groep zijn er meestal problemen, ja. Zeker als ge dan veel verschillende soorten

hebt hé. Turken, Marokkanen en ja alles bijeen. [♂, 28jaar, uitbater]

d) Wapengebruik

Het wapengebruik binnen het kader van uitgaansgeweld werd in de interviews voornamelijk

door de portiers aangehaald. De wapens die gebruikt worden blijken zowel vuurwapens en

steekwapens als voorwerpen zoals glazen te zijn. Zie volgende citaten:

Uitgaansgeweld is bij mij: vechtpartijen, mes trekken, pistool trekken, van die zever

allemaal. [♂, 35jaar, portier]

We zijn al blij als het tegenwoordig gewoon duwen en trekken is. Want tegenwoordig is

het met glazen gooien en steken. Ja dat is toch wel meer dan vroeger. Glazen, wapens.

Messen en vuurwapens. Het zijn vooral vrouwen dan die met glazen slaan. [♂, 29jaar,

portier]

Een pistool één keer en een mes vier keer op bijna vijf jaar tijd, denk ik. En ja glazen is

wel het eerste waar ze mee gooien als het echt tot een vechtpartij komt, dat is een paar

keer per jaar. [♂, 35jaar, portier]

Bovendien merken de portiers dat er tegenwoordig meer en sneller gebruik gemaakt wordt

van wapens. Uit het laatste citaat blijkt dat het niet wekelijks of maandelijks gebeurt.

2.2.3. Autotelisch geweld

Zowel de bevraagde portiers als de uitbater gaven aan dat sommige personen op stap lijken te

gaan om ruzie te maken en te kunnen vechten. Geweld om het geweld zelf blijkt volgens hen

toch wel voor te komen in het uitgaansleven. Dit blijkt uit de volgende citaten:

Ik denk dat sommigen echt op stap gaan, echt om ruzie te maken. Waarom hebt ge anders

een mes op zak? Of een schroevendraaier op zak waar dat ge iemand wilt mee

neersteken? [♂, 35jaar, portier]

53

Als dat erin zit dan zit dat erin hé. Ja, ik ken dat nog van vroeger, daar waren er twee die

gingen op stap voor ambras te maken. Als die ergens binnen kwamen, een kwartier en het

was vechten. [♂, 28jaar, uitbater]

2.2.4. Remedies uitgaansgeweld

a) Aanpak van uitgaansgeweld

De bevraagde uitbater gaf aan liever niet zonder portier te werken, zeker niet indien het druk

is. Bovendien zag hij de portiers ook als een van de enige manieren om het uitgaansgeweld

aan te pakken. Een portier heeft volgens hem meer inzicht en kan sneller inspelen op

incidenten. Hoe de portiers het uitgaansgeweld vervolgens aanpakken, blijkt uit de volgende

citaten:

Mensen die echt strontzat zijn die weiger ik sowieso al. En als ik zie dat ze onder

invloed zijn dan weiger ik ze ook. [♂, 35jaar, portier]

Maar grote mannengroepen mogen sowieso niet binnen, afhankelijk wat ze gedronken

hebben maar meestal vanaf vier laat ik ze al niet meer binnen. Maar dat heeft niks met

nationaliteit te maken. [♂, 29jaar, portier]

Ik ben iemand, ik krijg ze er vrij gemakkelijk pratend er uit. Maar als er echt iets

gebeurt dan verdedig ik mij ook. Praten helpt ook het beste, als ge gewoon rustig

uitlegt wat er gebeurt appreciëren ze dat ook. Actie lokt reactie ook uit hé.[♂, 35jaar,

portier]

De portiers ontzeggen personen die ze zelf als een bedreiging beschouwen de toegang tot de

uitgaansgelegenheid. Hierbij wordt weer verwezen naar de factoren die eerder aangehaald

werden, namelijk het onder invloed zijn van alcohol en/of drugs en grote groepen. Indien er

zich incidenten voordoen proberen ze eerst verbaal op te treden aangezien actie een reactie

uitlokt. Toch gaven de portiers aan geweld te gebruiken indien dit nodig was.

54

De uitbater gaf nog aan dat hij verder geen expliciete maatregelen neemt tegen het

uitgaansgeweld. Volgens de portiers en uitbater neemt ook de stad zo goed als geen

maatregelen tegen dit geweld. Enkel het plaatsen van camera’s waar portiers staan om

misbruik te vermijden zou hier een voorbeeld van kunnen zijn. Al gaf een portier aan dat deze

maatregel eenvoudig omzeild kan worden, zoals iemand terugslaan buiten beeld.

De respondenten gaven aan dat bij de aanpak van uitgaansgeweld een samenwerking tussen

de verschillende actoren belangrijk is. De portiers gaven aan te moeten samenwerken met de

politie aangezien ze zelf geen bevoegdheden hebben. Bovendien is een goede samenwerking

tussen de portiers en de zaak waarin ze staan belangrijk. Beide partijen dienen op dezelfde lijn

te zitten betreffende de aanpak van uitgaansgeweld om het geweld zo goed en efficiënt

mogelijk te kunnen aanpakken.

b) Houding tegenover de aanpak van uitgaansgeweld

De portiers gaven aan bereid te zijn om samen te werken met de politie, maar merkten toch

wel verschillen op tussen de verschillende politiekorpsen. Er zijn namelijk politiekorpsen die

niet altijd even goed willen meewerken, dit is sterk afhankelijk van stad tot stad. De volgende

citaten illustreren dit:

Maar ja als ge belt en ge moet een uur wachten ja.. Maar als er iets gevaarlijk is,

zoals bij een mes en ze zijn er een uur later nog niet ja… Maar er hangen

beveiligingscamera’s dus ze moeten normaal wel alles zien. Maar of ze er zijn, dat is

iets anders. Of ze komen eens kijken en vragen wat er aan de hand is en dan rijden ze

gewoon door. [♂, 35jaar, portier]

In Hasselt is die samenwerking er wel, in Bilzen had ik dat niet. In Hasselt is er niet

per se meer geweld dan in Bilzen, maar de politie heeft daar een andere mentaliteit.

[♂, 29jaar, portier]

55

Een portier haalde bovendien sterk uit naar de wetgeving betreffende de bevoegdheden van

portiers. Uit volgend citaat blijkt dat de portier zich beperkt voelt in het uitoefenen van zijn

job en bovendien de logica van de opgelegde wet niet altijd begrijpt. Er kan echter wel

opgemerkt worden dat de portier niet noodzakelijk goed op de hoogte is van de wet.

Ja ik vind, op de trein mogen de bewakingsagenten wapens hebben maar wij als

portier mogen niks. Wij mogen zelfs nog minder dan een normale Belg die op stap is.

Want een vestiaire madam mag wel een pas vragen, maar wij als portier mogen dat

niet, maar we moeten er wel voor zorgen dat niemand onder de 16jaar de zaak binnen

mag. Dus dat is echt zo dubbel, als portier zijt ge stront voor de staat. Ge zijt zo

beperkt dat ge nog niet kunt doen wat ge als portier zou moeten doen. En als ge het

niet doet dan wordt uw vergunning ingetrokken hé. [♂, 29jaar, portier]

2.3. Besluit

In dit besluit zullen de voorgaande resultaten kort samengevat worden. Uit het eerste deel van

dit hoofdstuk blijkt dat jongeren uitgaansgeweld beschouwen als geweld op fuiven of in

discotheken, zowel binnen als buiten. Als aanleiding voor dit geweld wordt vaak verwezen

naar onbenulligheden, jaloezie of rivaliteit tussen groepen. Wat de houding tegenover het

uitgaansgeweld betreft waren de jongeren, voornamelijk de meisjes, over het algemeen

negatief. Toch zou niemand een uitgaansgelegenheid om deze reden vermijden. Sommige

jongeren zouden de plaats van het gevecht wel uit de weg aan, anderen zouden echter er naar

blijven kijken. De jongens gaven bovendien aan dat ze, indien nodig, wel mee zouden vechten

met hun vrienden.

Wat de plegers van uitgaansgeweld betreft waren het volgens het merendeel van de jongeren

voornamelijk mannen, vaak onder invloed van drank. Indien vrouwen geweld plegen is dit

echter wel anders dan mannen: ze slaan minder hard en ook het verbale aspect neemt bij

geweld door vrouwen meer de bovenhand. Bovendien gaven sommige jongeren ook aan dat

de plegers van uitgaansgeweld vaak een vreemde afkomst hebben.

56

Alcohol en drugs hebben volgens de jongeren een invloed op het uitgaansgeweld. Een

verhoogde prikkelbaarheid, het verliezen van bepaalde grenzen, impulsief gedrag,

agressiviteit en hoogmoedigheid zouden effecten zijn die vervolgens tot uitgaansgeweld

kunnen leiden. Er werd echter wel beweerd dat niet iedereen agressief reageert op alcohol.

Bovendien zou het soort drugs ook de invloed mee bepalen. Volgens de jongeren zou de

peergroep ook een rol kunnen spelen in het uitgaansgeweld, zoals bij het uitdagen van

anderen. Ook het gebruik van wapens is een factor van uitgaansgeweld, waarbij de jongeren

voornamelijk verwijzen naar het gebruik van steekwapens.

Het autotelisch geweld werd ook aangehaald: zo werd beweerd dat sommigen uitgaan om te

kunnen vechten. Wat de aanpak van uitgaansgeweld betreft waren de jongeren het eens dat er

niet veel tegen gedaan kon worden: het zou bij het uitgaan horen. Eventueel zou erger

voorkomen kunnen worden door het optreden van de portiers en politie. Het politieoptreden

werd hierbij als het meest afdoend beschouwd. De meest effectieve aanpak volgens de

jongeren is een samenwerking tussen de verschillende actoren.

Uit het tweede deel van dit hoofdstuk blijkt dat een portier en de uitbater uitgaansgeweld zien

als zowel verbaal als fysiek geweld, zowel binnen als buiten, zowel kleine als grote gevechten

en zowel tussen twee personen als in grote groep. De andere portier gaf echter aan dat het

verbale aspect voor hem geen uitgaansgeweld was. De aanleiding voor dit geweld zijn vaak

discussies, het per ongeluk omstoten van drank enzovoort die tot escalatie kunnen leiden.

De portiers en uitbaters staan eerder negatief tegenover het uitgaansgeweld, het is dan ook een

deel van hun job om dit tegen te gaan. Men legt zich er echter bij neer dat het uitgaansgeweld

er altijd zal zijn en dat het een deel is van het uitgaansleven. Ze merken bovendien een

stijging op van het aantal incidenten en de ernst ervan.

De plegers van uitgaansgeweld zijn volgens de portiers en uitbater meestal mannen en

personen van vreemde afkomst. De allochtonen zouden voornamelijk in groep meer

uitgaansgeweld vertonen. De respondenten waren naar eigen zeggen niet racistisch maar gaan

enkel af op hun eigen ervaringen. Een onderscheid tussen een dader of slachtoffer van

uitgaansgeweld was volgens de portiers niet eenvoudig te maken aangezien niet altijd

duidelijk is wie begint.

57

Het gebruik van drank en drugs werd door de portiers en uitbaters als één van de belangrijkste

oorzaken van uitgaansgeweld gezien. Deze middelen zouden een zekere agressiviteit

opwekken bij sommige personen en bovendien grenzen doen vervagen. De peergroep zou ook

een invloed kunnen uitoefenen en zou men zich sterker voelen in groep.

Het wapengebruik tijdens het uitgaansgeweld werd voornamelijk door de portiers aangehaald.

De wapens die gebruikt worden blijken zowel vuurwapens en steekwapens als voorwerpen

zoals glazen te zijn.

Zowel de bevraagde portiers als de uitbater gaven aan dat sommige personen op stap lijken te

gaan om ruzie te maken en te kunnen vechten. Geweld om het geweld zelf blijkt volgens hen

toch wel voor te komen in het uitgaansleven.

De uitbater gaf aan niet zonder portier te kunnen en zag deze als een van de enige manieren

om het uitgaansgeweld aan te pakken. Portiers zullen personen die, volgens hen, een

bedreiging vormen de toegang ontzeggen en indien nodig zal men deze personen eventueel

zelfs hardhandig buitenzetten. Verplichte camera’s ter controle van de portiers kunnen echter

eenvoudig omzeild worden door de portiers. De portiers en uitbater gaven aan dat een goede

samenwerking belangrijk is, hoewel toch niet iedereen hiertoe bereid zou zijn, waarbij werd

gedacht aan politiekorpsen die niet altijd willen optreden.

In het volgend deel zullen de resultaten verder bediscussieerd worden en zal een vergelijking

gemaakt worden tussen de bevindingen van de jongeren en die van de portiers en uitbater.

58

Deel III: Discussie, beperkingen en aanbevelingen

Dit derde en laatste deel laat toe de resultaten te bediscussiëren op basis van de

onderzoeksvragen en wetenschappelijke literatuur. In het tweede hoofdstuk zullen de

beperkingen van het onderzoek aangehaald worden om vervolgens dit deel af te sluiten met

enkele aanbevelingen in het laatste hoofdstuk.

Hoofdstuk 1: Discussie

In dit hoofdstuk zullen de resultaten geïnterpreteerd worden met een terugkoppeling naar de

vooropgestelde onderzoeksvragen en zal verwezen worden naar de vergaarde literatuur uit de

literatuurstudie. Bovendien zal getracht worden om een vergelijking te maken tussen de

beleving van uitgaansgeweld van de jongeren en deze van de portiers en uitbater.

1.1. Perceptie van uitgaansgeweld

De jongeren in dit onderzoek zagen uitgaansgeweld als geweld op fuiven of in discotheken,

zowel binnen als buiten deze gelegenheden. Hetzelfde geldt voor de portiers en uitbater,

waarbij een portier er ook nog aan toevoegde dat het zowel gaat om verbaal als fysiek geweld

en ook om geweld tussen personen of geweld tussen groepen. De definitie die in de

literatuurstudie werd aangenomen komt hier grotendeels mee overeen. Zo sprak men over

uitgaansgeweld als geweldsdelicten in relatie tot het horeca- of uitgaansgebeuren (in en rond

café, dancing, fuiven) gepleegd op uitgaanstijdstippen (’s nachts en in het weekend), waarbij

fysiek geweld, belediging of bedreiging aan de orde is (Brolet, 2009, p. 113; Kuppens e.a.,

2012, p. 49; Spapens e.a., 2002, p. 32, Van Hest, 2009a, p. 24). De respondenten maakten

echter geen afbakening in tijd betreffende uitgaansgeweld, dit werd in verschillende

onderzoeken wel gedaan (Derks e.a., 2012, p. 7; Spapens e.a., 2002, p. 18). Bovendien leken

de jongens en meisjes grotendeels overeen te komen in hun beschrijving van uitgaansgeweld:

beide spraken zowel over fysiek als verbaal geweld. Uit de literatuur bleek echter dat vrouwen

geweld breder zouden interpreteren dan mannen (Verhulst e.a., 2007, p. 60), al viel dat in dit

onderzoek niet zo duidelijk op te merken.

59

Het uitgaansgeweld start volgens de respondenten vaak door onbenulligheden of kleine

misverstanden, zoals het per ongeluk aanstoten van een persoon of het omstoten van een

drankje. Dit werd in de literatuur ook aangehaald, vaak in combinatie met drankgebruik

(Spapens e.a., 2002, p.127). Ook jaloezie of rivaliteit tussen groepen zou volgens hen een

aanleiding kunnen zijn.

Zowel de jongeren als de portiers en uitbater stonden negatief tegenover uitgaansgeweld. Dit

komt overeen met de mening van de Vlaamse bevolking betreffende geweld in het onderzoek

van Verhulst e.a. (2007). In dit onderzoek wordt uitgaansgeweld, net als in de literatuur,

beschouwd als iets wat bij het uitgaan hoort, iets wat eigen is aan onze wereld (Verhulst e.a.,

2007, p. 56). Bovendien maakten Verdonck e.a. (2011) in hun onderzoek duidelijk dat

jongens geweld zien als een manier om zichzelf te bewijzen en dat ze in verschillende

culturen ook als stoerder worden omschreven dan meisjes. Dit werd ook duidelijk uit de

focusgroepen aangezien de jongens geweld niet uit de weg zouden gaan en meer geneigd

waren mee te vechten met vrienden. Bovendien bleek uit de literatuur dat mannen eerder een

houding pro geweld zouden aannemen (Funk et al., 1999, p. 1130). Sommige respondenten

wezen ook op het sensationele aspect van het geweld: ze zouden wel blijven kijken voor het

plezier of uit fascinatie voor het niet-alledaagse. In zijn werk haalde De Haan (2011) aan dat

de ‘night economy’ het zinloos geweld en uitgaansgeweld zelf zou in standhouden aangezien

het voor extra entertainment zorgt. Hoewel geweld voor de meesten de sfeer verpest, blijkt

toch uit de reacties van de jongeren dat er een bepaalde sensatie van het geweld uitgaat.

Hier wijzen we echter opnieuw op de mogelijke incongruentie die er bestaat tussen het gedrag

en de houding van respondenten zoals in een onderzoek wordt bevraagd: het is dus niet zo dat

ze zich altijd naar hun houding zullen gedragen (Billiet & Waege, 2003, p. 251; Verdonck

e.a., 2011, p. 129).

60

1.2. Factoren van uitgaansgeweld

1.2.1. Extrinsieke factoren

Net als in de literatuurstudie worden voornamelijk jonge mannen als plegers van geweld

gezien door de respondenten (Brayford & Deering, 2008, p.7; Derks e.a., 2012, p. 9; Schnitzer

et al., 2010, p. 1105, Spapens e.a., 2002, p. 108; Verdonck e.a., 2011, p. 189). Bovendien

wordt het allochtoon zijn als een potentiële oorzaak aangehaald door zowel de jongeren, als

de portiers en de uitbater. Dit laatste werd door jongeren ook in het onderzoek van Verdonck

e.a. (2011) aangehaald in het kader van geweld.

Vechten werd bovendien door de jongeren als een uiting van mannelijkheid gezien. Dit werd

in de literatuur ook aangehaald door Van Stokkom (2000), die beweerde dat fysiek geweld

voor mannen een manier van doen is die gerelateerd wordt aan het vertoon van mannelijkheid.

De meeste jongens gaven aan mee te vechten indien nodig. De reactie dat een jongen ‘gay’

zou zijn na een afkeurende houding tegenover vechten, kan gelinkt worden aan de ‘doing

gender’-hypothese van West en Zimmerman (1987). Het zou dus kunnen dat mannen met een

grotere vrouwelijke genderidentiteit minder geneigd zullen zijn om tot vechten over te gaan.

Er dient echter rekening gehouden te worden met sociaal wenselijke antwoorden tegenover de

vrouwelijke onderzoeker. Zo zouden mannelijke respondenten zich stoerder kunnen voordoen

dan dat ze in werkelijkheid zijn.

Van den Brink (2001) maakte duidelijk dat de kenmerken van daders en slachtoffers in elkaar

overlopen, wat in dit onderzoek net zo leek te zijn. De portiers en enkele jongeren gaven

bovendien aan dat op het moment van het incident niet altijd duidelijk is wie de dader of het

slachtoffer is.

De invloed van alcohol en drugs werd zowel door de jongeren als de portiers en uitbater

aangehaald als oorzaak voor het uitgaansgeweld. Het zou leiden tot agressie, impulsiviteit,

hoogmoedigheid en het verliezen van bepaalde grenzen. Dit komt overeen met wat in de

literatuurstudie door verschillende onderzoekers werd aangehaald (Hughes et al., 2007, p. 62;

Kuppens e.a., 2012, p. 26; Schnitzer et al., 2010, p. 1096; Spapens e.a., 2002, p. 127). Uit de

literatuurstudie bleek bovendien dat het niet evident was om de relatie tussen alcoholgebruik

61

en uitgaansgeweld duidelijk vast te stellen door andere mediërende risicofactoren en een

normalisering van het alcoholgebruik in deze context (Spapens e.a., 2002, p.127).

Dat de peergroep een rol lijkt te spelen wordt in dit onderzoek, net als in het onderzoek van

Verdonck e.a. (2011), ook aangehaald. Zo zouden ze elkaar bijvoorbeeld uitdagen, iets wat

zou kunnen leiden tot uitgaansgeweld. Bovendien zouden de plegers van uitgaansgeweld zich

volgens de portiers sterker voelen in groep en hierdoor sneller over gaan tot het plegen van

geweld. De portiers en uitbater gaven bovendien aan dat het vaak allochtonen zijn die zich in

grote groepen begeven, wat ze zagen als een bedreiging van de rust in de zaak. De eerder

besproken Situationele Actie Theorie van Wikström kan gelinkt worden aan de invloed van de

omgeving, al ligt het volgens deze theorie ook aan de motivatie en zelfcontrole van de

persoon of er effectief wordt overgegaan tot het plegen van geweld (Wikström, 2010, p. 234).

Ten gevolge van het alcoholgebruik kan deze zelfcontrole echter verminderen, waardoor ze

sneller zouden overgaan tot geweld.

De respondenten spreken in de groepsgesprekken niet over de invloed van de

opvoedingssituatie, de buurt, de media of de maatschappij op het uitgaansgeweld, wat in de

literatuurstudie wel werd gedaan. Bovendien haalden de respondenten geen ruimtelijke

factoren, zoals de inrichting van de zaak, aan als mogelijke oorzaak.

Dat het wapengebruik voorkomt bij geweld in het uitgaansleven werd zowel door de jongeren

als door de portiers en uitbater aangegeven. Jongeren spraken eerder over messen, terwijl de

portiers ook vuurwapens en glazen als mogelijke wapens opsomden. De portiers gaven

bovendien aan dat het gebruik van wapens leek te stijgen vergeleken met een aantal jaar

geleden, al kan men nog niet spreken van een prevalentie op wekelijkse basis. Er dient echter

wel opgemerkt te worden dat dit slechts de mening is van twee portiers betreffende de regio

Genk; in andere regio’s kan dit dus verschillen.

62

1.2.2. Autotelisch geweld

Autotelisch geweld werd in de literatuurstudie door Schinkel (2004) omschreven als geweld

dat zichzelf tot doel heeft en waarin middel en doel met elkaar versmelten. Hiermee verwijst

hij naar de sterke aantrekkingskracht van het geweld zelf aangezien het plezier met zich

meebrengt. Dit is iets wat de jongeren, de portiers en uitbater ook aanhaalden in dit

onderzoek. Er werden voorbeelden aangehaald van personen die zin hadden om uit te gaan

zodat ze konden vechten. Er dient dus rekening gehouden te worden met het intrinsieke aspect

van geweld.

1.3. Remedies tegen uitgaansgeweld

De jongeren, portiers en uitbater waren het eens dat er in essentie niets tegen uitgaansgeweld

gedaan kon worden. Ze waren van mening dat het iets is dat altijd zal blijven bestaan en zelfs

bij het uitgaan lijkt te horen. Volgend citaat van een meisje in het groepsgesprek illustreert

dit: ‘Eerlijk gezegd denk ik niet dat er iets tegen gedaan kan worden, maar het is ook iets wat

erbij hoort. Niet dat het positief is, totaal niet, maar het was vroeger zo, het is nu zo, en in de

toekomst is het ook zo.’ De Vlaamse bevolking deelde deze mening aangezien ze in de studie

van Verhulst e.a. (2007) aangaven dat geweld eigen aan onze wereld is.

Uitgaansgeweld kan volgens de respondenten moeilijk voorkomen worden, al proberen de

portiers wel mogelijke daders preventief te weigeren. Een geïntegreerde aanpak leek voor de

respondenten, net zoals in de literatuur werd gesuggereerd, de beste aanpak van dit probleem.

Al dacht men hierbij voornamelijk aan samenwerkingsakkoorden terwijl de studie van Derks

e.a. (2012) sprak over een integraal beleid dat inspeelt op verschillende factoren zoals

alcoholgebruik, de rol van het horecapersoneel enzovoort. Volgens de respondenten moeten

de portiers en de politie samenwerken. Enkele jongeren gaven hierbij aan dat de portiers

verantwoordelijk waren binnen de uitgaansgelegenheden en de politie hierbuiten. De portiers

waren het hier echter niet mee eens aangezien de politie niet altijd bereid is om in te grijpen.

Of de politie ingrijpt, hangt volgens de portiers af van de mentaliteit van het politiekorps.

Bovendien kent de Belgische wetgeving geen machtsmonopolie toe aan de portiers binnenin

63

de uitgaansgelegenheden waardoor die scherpe opdeling van enkele jongeren wettelijk gezien

niet mogelijk is1.

Voor de uitbater lijken de portiers echter wel een niet te missen rol te spelen in de aanpak van

uitgaansgeweld. De jongeren gaven bovendien aan dat camerabewaking eventueel meer

duidelijkheid zou kunnen brengen over de aanleiding van een gevecht. De portiers waren

echter van mening dat deze camera’s eenvoudig omzeild kunnen worden aangezien

buitensporig gedrag nog altijd buiten beeld kan voorkomen. Hetzelfde geldt voor maatregelen

zoals het verbieden van alcoholconsumptie onder de 16 jaar: oudere vrienden kunnen alcohol

bestellen voor de min zestienjarigen. Hoewel alcohol als een belangrijke factor voor

uitgaansgeweld werd aangehaald, wordt dit in het kader van de aanpak van uitgaansgeweld

niet vaak vernoemd. Sommige jongeren vonden zelfs dat het weigeren van alcohol aan te

dronken mensen, oneerlijk was voor de rest. Dat er weinig maatregelen genomen worden

betreffende het alcoholgebruik werd ook in de literatuurstudie vermeld (Van Hest, 2009a, p.

26).

De aanpak van uitgaansgeweld wordt dus niet altijd even positief omschreven. Zo zouden

volgens de jongeren de portiers buitensporig geweld gebruiken om gevechten te doen stoppen.

De portiers gaven ook aan geweld te gebruiken indien dit nodig was, wat bijgevolg de

opmerking van de jongeren zou kunnen bevestigen.

1 Art. 8, §8, wet 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, BS 29 mei 1990, 10963.

64

Hoofdstuk 2: Beperkingen van het onderzoek

Zoals ieder onderzoek heeft ook dit onderzoek een aantal beperkingen. Om voldoende

transparant te zijn over het onderzoek zullen deze in dit hoofdstuk worden verduidelijkt.

Ten eerste werd dit onderzoek uitsluitend uitgevoerd met onderzoekseenheden uit de regio

Genk. Dit gebeurde voornamelijk omwille van praktische redenen, maar ook om de

vergelijking tussen jongeren, portiers en uitbaters uit dezelfde regio mogelijk te maken. Dit

kan dus een vertekend beeld geven, aangezien sommige situaties zich enkel of misschien

helemaal niet voor doen binnen deze regio.

Een tweede beperking is dat er enkel jongeren tussen de 15 en 19 jaar bevraagd zijn. Omwille

van pragmatische redenen (namelijk het tijdsbestek en de bereikbaarheid) werd er gekozen

voor deze leeftijdsgroep. Oudere adolescenten en jongvolwassenen kunnen misschien een

andere kijk hebben op uitgaansgeweld. Het bevragen van andere leeftijdsgroepen zou hier dus

aan tegemoet kunnen komen. Bovendien werden er ook maar twee portiers en één uitbater

geïnterviewd, wat voldoende informatie opleverde voor dit onderzoek maar te beperkt is om

goed onderbouwde conclusies uit te trekken.

Dit laatste brengt ons bij een derde beperking, namelijk deze van de onderzoeksmethode. Er

werd een kwalitatieve onderzoeksmethode gekozen om vervolgens verkennend onderzoek te

kunnen doen. Dit onderzoek kan met de resultaten geen causale uitspraken onderbouwen en

dient dus ook slechts verkennend te worden geïnterpreteerd.

Ten vierde kan worden opgemerkt dat, zoals eerder vermeld in het tweede deel van deze

masterproef (zie 1.4. Dataverzamelingsmethode), de gebruikte focusgroepmethode enkele

nadelen inhoudt. Zo kan de groepsdynamiek worden verstoord door dominante leden en

moeten de resultaten met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Bovendien moet

er rekening gehouden worden met sociaal wenselijke antwoorden, iets wat ook bij de

interviews kan voorkomen. In het empirisch luik werd de kwaliteit van het onderzoek reeds

aangehaald (zie 1.6. Kwaliteit van het onderzoek). Hier werd gesproken over de bedreiging

van validiteit en betrouwbaarheid van dit onderzoek. Dit laatste kan als een vijfde beperking

van dit onderzoek worden beschouwd.

65

Hoofdstuk 3: Aanbevelingen

Binnen dit onderzoek zal worden getracht enkele aanbevelingen voor verder onderzoek naar

voren te schuiven, voortgaand op de beperkingen van dit onderzoek die in vorig hoofdstuk

besproken werden. Bovendien zullen er ook enkele aanbevelingen aan het beleid en relevante

actoren in het domein van het uitgaansleven worden gegeven.

Ten eerste kunnen focusgroepen georganiseerd worden met meerdere leeftijdsgroepen,

denkende aan de jongeren die zich in het hoger onderwijs bevinden of zich op de

arbeidsmarkt begeven. Bovendien zouden er meer portiers en uitbaters kunnen geïnterviewd

worden. Het lijkt interessant om ook ander personeel van uitgaansgelegenheden, zoals de

bediening, wc-dames enzovoort bij het onderzoek te betrekken.

Bovendien kan als tweede aanbeveling gesteld worden dat dergelijk onderzoek ook in andere

regio’s uitgevoerd kan worden. Op die manier kunnen verschillende uitgaansbuurten met

elkaar worden vergeleken. Het beleid betreffende uitgaan en uitgaansgeweld dat de

verschillende steden hanteren kan dan ook beter met elkaar vergeleken worden. Vervolgens

kan er geleerd worden van het beleid van anderen.

Ten derde werd er aangegeven dat dit onderzoek een verkennend kwalitatief onderzoek is met

betrekking tot de beleving van uitgaansgeweld. Het kan nuttig zijn om dit onderwerp ook te

onderzoeken aan de hand van een kwantitatieve onderzoeksmethode. Op die manier kan een

groot aantal respondenten bevraagd worden waardoor er veralgemeend kan worden naar een

grotere populatie. Het lijkt het meest aangewezen om zowel de resultaten van het kwantitatief

als deze van het kwalitatief onderzoek te bundelen zodat ze elkaar vervolgens kunnen

aanvullen.

Een vierde aanbeveling betreft de kritiek van Schinkel (2004) ten aanzien van de verklarende

theorieën betreffende geweld. Criminologische studies proberen dikwijls de oorzaken van het

geweld te omschrijven, maar volgens hem kan een causale relatie maar moeilijk onderbouwd

worden (Schinkel, 2004, p. 13). Om deze reden werd in dit onderzoek naast de verklarende

factoren ook het autotelisch geweld bevraagd. Het lijkt interessant om dit ‘geweld omwille

van de kenmerken van het geweld zelf’ verder te onderzoeken. Op die manier blijven

66

onderzoekers ook kritisch ten opzichte van de eigen verklarende theorieën die ze poneren na

een onderzoek.

Ten vijfde kan het beleid bij het nemen van maatregelen de jongeren en het personeel van de

uitgaansgelegenheden ook aan het woord laten. Hierdoor krijgen ze, naast de door de politie

gerapporteerde feiten, een ruimer beeld van hoe uitgaansgeweld wordt beleefd. Dit kan meer

duidelijkheid brengen over het fenomeen en kan eventueel de focus van een maatregel

verleggen. Indien camerabewaking bijvoorbeeld eenvoudig kan worden omzeild, kan deze

maatregel eventueel aangepast worden. Bovendien kunnen de geopteerde maatregelen van

deze jongeren en het personeel in acht genomen worden.

Aansluitend bij voorgaande aanbeveling dient opgemerkt te worden dat maatregelen vaak niet

geëvalueerd werden, waardoor kan getwijfeld worden aan de effectiviteit ervan. Het zou dus

positief kunnen zijn om meer evaluatief onderzoek te doen.

Ten slotte kunnen uitbaters van uitgaansgelegenheden of organisatoren van fuiven

geïnformeerd worden over uitgaansgeweld. Op die manier besteden ze meer aandacht aan dit

fenomeen en de aanpak ervan. Eventueel kunnen ook samenwerkingsakkoorden gesloten

worden met de andere betrokken partijen (bewaking, politie enzovoort).

67

ALGEMEEN BESLUIT

Zoals in de inleiding vermeld werd, heeft deze masterproef als doel om de lezer meer inzicht

te laten verwerven in de beleving van uitgaansgeweld en dit vanuit het perspectief van zowel

jongeren, portiers en uitbaters.

De eerder besproken, doch beperkte, wetenschappelijke literatuur plaatste uitgaansgeweld

vaak onder de noemer van geweld, waarbij het belevingsaspect op de achtergrond raakt

(Hughes et al., 2007; Kuppens e.a., 2012; Schnitzer et al., 2010; Spapens e.a., 2002).

Bovendien betreft het in hoofdzaak kwantitatieve studies die de actoren van het uitgaansleven

weinig aan het woord laten.

Er stonden twee onderzoeksvragen centraal in dit kwalitatief onderzoek. Een eerste vraag

peilde naar de beleving van uitgaansgeweld van de jongeren, waarbij uiteindelijk 36 jongeren

in vijf focusgroepen konden bevraagd worden. De tweede onderzoeksvraag peilde naar de

beleving van het personeel tewerkgesteld in uitgaansgelegenheden. In dit onderzoek slaat het

personeel op twee portiers en één uitbater, aangezien enkel deze bereikt konden worden. Het

antwoord op deze tweede onderzoeksvraag is dus gebaseerd op de mening van deze drie

personen.

I. Voor de beleving van het uitgaansgeweld door jongeren werd als eerste deelvraag

bevraagd hoe jongeren uitgaansgeweld definiëren. Ze beschouwen het als geweld op

fuiven of in discotheken, zowel binnen als buiten. Onbenulligheden, zoals het per ongeluk

aanraken van de ander, vormen vaak de aanleiding. Ook jaloezie en rivaliteit kunnen een

aanleiding zijn. De jongeren staan negatief tegenover uitgaansgeweld, al zouden de

jongens sneller geneigd zijn mee te vechten dan de meisjes. Geen van beiden zou echter

een uitgaansgelegenheid vermijden omwille van het geweld.

Een tweede deelvraag peilt naar de extrinsieke factoren van het uitgaansgeweld. Hierbij

gaven de jongeren aan dat de plegers van uitgaansgeweld voornamelijk mannen zijn, onder

invloed van alcohol. Ook een allochtone afkomst zou de plegers vaak typeren. Alcohol en

drugs hebben volgens de jongeren zeker een invloed op het uitgaansgeweld. Zo zouden ze

68

kunnen leiden tot onder andere een verhoogde prikkelbaarheid, agressiviteit en impulsief

gedrag wat dan op zijn beurt uitgaansgeweld tot gevolg kan hebben. Ook de invloed van de

peergroep zou kunnen leiden tot uitgaansgeweld. Ten slotte haalden de jongeren ook aan

dat het gebruik van messen voorkomt in het uitgaansmilieu.

De derde deelvraag peilt naar het intrinsieke aspect van geweld, namelijk het autotelisch

geweld. Volgens de jongeren wordt er in het uitgaansleven ook gevochten om het gevecht

zelf en het plezier dat ze daarbij ervaren.

Ten slotte is er de vierde deelvraag die wil nagaan wat de jongeren als mogelijke remedies

zien tegen uitgaansgeweld. Ze waren het allemaal met elkaar eens dat er niets tegen gedaan

kon worden en dat het bij het uitgaansleven zou horen. De portiers en politie kunnen

eventueel wel samenwerken om erger te voorkomen. Zulke samenwerking lijkt dan ook het

meest effectief.

II. Voor de beleving van het uitgaansgeweld door portiers en uitbaters werden dezelfde

deelvragen gesteld. Ten eerste zien de portiers en uitbater uitgaansgeweld als zowel

verbaal als fysiek geweld, zowel binnen als buiten, zowel kleine als grote gevechten en

zowel tussen twee personen als in grote groep. Ook zij gaven aan dat het vaak

onbenulligheden zijn die leiden tot dit geweld. Het personeel gaf bovendien aan dat ze

negatief tegenover dit geweld stonden, aangezien het ook een deel van hun job is om dit

tegen te gaan.

Als tweede deelvraag werd de vraag gesteld wat mogelijke extrinsieke factoren van

uitgaansgeweld konden zijn. Ze kenmerken de plegers van uitgaansgeweld als mannen,

vaak met een allochtone afkomst. Bovendien speelt alcohol en drugs ook een belangrijke

rol bij het plegen van uitgaansgeweld: het zou namelijk leiden tot agressiviteit en het

vervagen van grenzen. Het zich bevinden in groep zou ook vaker leiden tot

uitgaansgeweld. Wapengebruik werd ook aangehaald, waarbij zowel steek- als

vuurwapens gebruikt worden.

69

Ten derde werd het intrinsieke aspect van uitgaansgeweld bevraagd, waarbij de portiers en

uitbater aangaven dat sommige personen op stap lijken te gaan om ruzie te maken en te

kunnen vechten.

Wat vervolgens de remedies tegen uitgaansgeweld betreft, de vierde deelvraag, bleek dat

de uitbater niet zonder portier kan bij de aanpak van het geweld. De portiers ontzeggen

preventief mensen de toegang en zetten vechtersbazen buiten. Ze waren voorstander van

een samenwerking met de politie, al werkte deze niet altijd even goed mee.

Indien beide groepen met elkaar worden vergeleken, blijken er toch grote overeenkomsten te

zijn in de beleving van uitgaansgeweld. Ze geven over het algemeen dezelfde definitie,

factoren en remedies van uitgaansgeweld. De portiers en uitbater kijken echter wel vanuit het

perspectief van hun job naar dit fenomeen, terwijl de jongeren het uitgaansgeweld zien als iets

dat gebeurt terwijl ze plezier hebben. Het kan bovendien soms zelfs bijdragen aan het plezier

wanneer het voor extra sensatie zorgt tijdens het uitgaan.

De resultaten hebben voor meer inzicht in de beleving van uitgaansgeweld gezorgd, hoewel

opgemerkt dient te worden dat het slechts om een beperkte groep respondenten gaat. Zoals bij

de aanbevelingen werd aangegeven, kan het nuttig zijn om bij het opstellen van een beleid de

actoren van het uitgaansleven aan het woord te laten. Niet enkel om te weten waarop men

moet inspelen, maar ook om te achterhalen wat niet werkt. Het lezen van wetenschappelijke

literatuur leerde ons dat er tal van maatregelen genomen worden maar dat het evaluatieve

onderzoek vaak achterwege blijft. Onderzoek naar de beleving van uitgaansgeweld kan dus

ook bijdragen tot een kritische kijk op deze maatregelen. Indien goed onderbouwde

maatregelen kunnen genomen worden, komt dit ook de veiligheid en de leefbaarheid in de

samenleving ten goede.

70

Bibliografie

Beke, B. M. W. A., De Haan, W. J. M. & Terlouw, G. J. (2001). Geweld verteld. Daders,

slachtoffers en getuigen over ‘geweld op straat’. Den Haag: WODC.

Billiet, J & Waege, H. (2003). Een samenleving onderzocht: Methoden van sociaal-

wetenschappelijk onderzoek. Berchem: De Boeck.

Brayford, J. & Deering, J. (2008). Night-Time Economy’ An Evaluation of a Pilot Project that

Aims to Reduce Alcohol-Related Violence in the City of Newport – the ‘Night-Time Economy

Project’ Final Report to Newport City. Newport: University of Wales School of Health &

Social Sciences.

Brolet, C. (2009). Jong geweld. Een onderzoek naar de omstandigheden en drijfveren van

geweldsfeiten bij minderjarigen [Doctoraatsthesis]. Brussel: Vrije Universiteit Brussel.

Centrum Criminaliteitspreventie Veiligheid (2010). Barcode [18/05/2013, Centrum

Criminaliteitspreventie Veiligheid: http://www.hetccv.nl/dossiers/Uitgaansgeweld/

Landelijk+-+BP+horecapreventieteam]

Centrum Criminaliteitspreventie Veiligheid (2010). Horecapreventieteam [18/05/2013,

Centrum Criminaliteitspreventie Veiligheid: http://www.hetccv.nl/dossiers/

Uitgaansgeweld/Landelijk+-+BP+horecapreventieteam]

ClubHealth - project (2012). Guidelines and recommendations for healthy and safer nightlife

of youth [18/05/2013, European Commission ClubHealth – project: http://club-health.eu/club-

health-guidelines-and-recommendations-for-healthy-and-safer-nightlife-of-youth/]

Cops, D. & Pleysier, S. (2011). Doing gender in fear of crime. The impact of gender identity

on reported levels of fear of crime in adolescents and young adults, British Journal of

Criminology, 51, (1), pp. 58-74.

71

Decorte, T. (2010). Kwalitatieve data-analyse in het criminologisch onderzoek. In Decorte, T.

& Zaitch, D. (Red.), Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie (pp. 443 – 471).

Leuven: Acco.

Decorte, T. & Zaitch, D. (2010). Inleiding. In Decorte, T. & Zaitch, D. (Red.), Kwalitatieve

methoden en technieken in de criminologie (pp. 25 – 32). Leuven: Acco.

Derks, S., Koeleman, M., Rombouts, N., Schouten, D., Sneek, J. & Unk, E. (2012).

Uitgaansgeweld in Leiden. Leiden: Instituut voor Strafrecht en Criminologie, p. 44.

De Haan, W. (2003). Motieven bij plegers van geweld op straat. In Schuyt, K. & Van den

Brink, G. (Red.), Publiek geweld (pp. 35 – 52). Amsterdam: University Press.

De Haan, W. (2011). Making sense of ‘senseless violence’. In: Karstedt, S., I. Loader & H.

Strang (Eds.). Emotions, crime and justice. pp. 37-54. Oxford: Hart Publishing.

Finney, A. (2004). Violence in the night-time economy: key findings from the research.

Londen: Home Office, Research, Development and Statistics Directorate.

Funk, J.B., Elliott, R., Urman, M.L., Flores, G.T. & Mock, R.M. (1999). The Attitudes

Towards Violence Scale: A Measure for Adolescents. Journal of Interpersonal Violence,

14(11), pp. 1123 – 1136.

Guidea (2009). Portier – veiligheidsagent [23/05/2013, Guidea Kenniscentrum voor toerisme

en horeca: http://www.guidea.be/attest/portier-veiligheidsagent]

Hadfield, P., Lister, S. & Traynor, P. (2009). ‘This town’s a different town today’: Policing

and regulating the night-time economy. Criminology & Criminal Justice, 9(4), pp. 465–485.

Herrenkohl, T.I., Lee, J. & Hawkins, J.D. (2012). Risk Versus Direct Protective Factors and

Youth Violence. Seattle Social Development Project. American Journal of Preventive

Medicin, 3(2), pp. 41 – 56.

72

Hobbs, D. (2003). Bouncers: violence and governance in the night-time economy. Oxford:

Oxford University Press.

Hughes, K & Bellis, A. M. (2003). Safer Nightlife in the North West of England. A report by

the North West Safer Nightlife Group. Liverpool: John Moores University.

Hughes, K., Anderson, Z., Morleo, M. & Bellis, M.A. (2007). Alcohol, nightlife and violence:

the relative contributions of drinking before and during nights out to negative health and

criminal justice outcomes. Addiction, 103, pp. 60 – 65.

Junger – Tas, J., Steketee, M. & Moll, M. (2008). Achtergronden van jeugddelinquentie en

middelengebruik. Utrecht: Verwey-Jonker.

Korzilius, H. (2000). De kern van survey-onderzoek. Asse: Uitgeverij van Gorcum.

Kuppens, J., Klöne, E. & Ferwerda, H. (2012). Onderzoeksrapportage: Een nuchtere

Rotterdamse aanpak. Een onderzoek naar doelgroepen en uitgaansgeweld in drie

uitgaansgebieden [Onderzoeksrapport]. Arnhem: Bureau Beke.

Lokale politie Leuven (2008). Portiersactiviteiten in Leuven [23/05/2013, Lokale politie

Leuven: http://www.lokalepolitie.be/5388/horeca/229-hoe-zit-dat-met-portiers/370-

portiersactiviteiten-in-leuven.html]

Lokale politie Leuven (2012). Projectmatige aanpak uitgaansoverlast. [23/05/2013, Lokale

politie Leuven: http://www.lokalepolitie.be/5388/uitgaan/125-project-aanpak-

uitgaansoverlast/320-projectmatige-aanpak-geluidsoverlast.html]

Lovatt, A. & O’Connor, J. (1995). Cities and the Night-time Economy. Planning Practice and

Research, 10(2), pp. 127 – 133.

Maesschalck, J. (2010). Methodologische kwaliteit in het kwalitatief criminologisch

onderzoek. In Decorte, T. & Zaitch, D. (Red.), Kwalitatieve methoden en technieken in de

criminologie (pp. 120 – 145). Leuven: Acco.

73

Mortelmans, D. (2010). Het kwalitatieve onderzoeksdesign. In Decorte, T. & Zaitch, D.

(Red.), Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie (pp. 76 – 118). Leuven:

Acco.

Op de Beeck, H. & Cops, D. (2010). Jongeren en Delinquentie. In N. Vettenburg, J. Deklerck,

& J. Siongers (Reds.), Jongeren in cijfers en letters. Bevindingen uit de JOP-monitor 2 (pp.

283-310). Leuven: Acco.

Punch, S. (2002). Research with children: the same or different from research with adults?

Childhood, 9(3), pp. 321-341.

Schinkel, W. (2004). The will to violence. Theoretical Criminology, 8(1), pp. 5-31.

Schinkel, W. (2008). Contexts of Anxiety. The Moral Panic over ‘Senseless Violence’ in the

Netherlands. Current Sociology, 56, pp. 735-756.

Schnitzer, S., Bellis, M.A., Anderson, Z., Hughes, K., Calafat, A., Juan, M. & Kokkevi, A.

(2010). Nightlife Violence: A Gender-Specific View on Risk Factors for Violence in Nightlife

Settings: A Cross-Sectional Study in Nine European Countries. Journal of Interpersonal

Violence, 25(6), pp. 1094 – 1112.

Schuyt, C. J. M. & Van den Brink, G. J. (2003). Publiek geweld. Amsterdam: Amsterdam

University Press.

Shapiro, J. (2000). Attitudes towards guns and violence questionnaire manual. Los Angeles:

Western Psychological Services.

Silverman, D. (2010). Doing qualitative research: A practical handbook. Los Angeles: Sage.

Spapens, A.C., Hoogeveen. C.E, Pardoel C.A.M & Fijnaut C.J.C.F. (2002). Uitgegaan en

ingesloten. Oorzaken van uitgaansgeweld in de politieregio Brabant Zuid-Oost

[Onderzoeksrapport]. Tilburg: IVA.

Vander Laenen, F. (2010). Focusgroepen. In Decorte, T. & Zaitch, D. (Red.), Kwalitatieve

methoden en technieken in de criminologie (p. 234 – 260). Leuven: Acco.

74

Van den Brink, G. (2001). Geweld als uitdaging. De betekenis van agressief gedrag bij

jongeren. Utrecht: NIZW.

Van Hest, M. (2009a). Uitgaansgeweld: Lokaal beeld en aanpak. Resultaten. Utrecht, p. 61.

Van Hest, M. (2009b). Aanpak uitgaansgeweld. Hoe vangen we de klappen op?.

Gepresenteerd op bijeenkomst CCV van 31 maart 2009 in Utrecht, Nederland.

Van Stokkom, B. (2000). Het mannelijk ego. Over onzekerheid, hoge eigendunk en agressie.

Justitiële Verkenningen, 26, pp. 48-60.

Verdonck, E., Cops, D., Pleysier, S., & Put, J. (2011). Jongeren en geweld. Dader- en

slachtofferschap gemeten en beleefd. Leuven: Acco.

Verhulst, J., Van Laer, J., Van Aelst, P. & Walgraeve, S. (2007). Vrede in Vlaanderen.

Opinies en engagementen van Vlamingen inzake vrede en geweld. Brussel: Vlaams

Vredesinstituut.

West, C. & Zimmerman, D. (1987). ‘Doing Gender’, Gender & Society, 1, pp. 125 – 151.

Wikström, P.-O. H. (2009). Violence as Situational Action. International Journal of Conflict

and Violence, 3, 1, pp. 75-96.

Wikström, P.-O.H. (2010). Explaining Crime as Moral Actions.In S. Hitlin, S. Vaisey (Reds.),

Handbook of the Sociology of Morality (pp. 211-239).New York: Springer.

75

Bijlagen

Bijlage 1: Toegangsbrief scholenmedewerking

Opgesteld te Genk, op 10 december 2012

Geachte Mevrouw/Mijnheer,

Mijn naam is Carolien Roberti en ik ben studente in de Master Criminologische

wetenschappen van de KU Leuven. In het kader van deze opleiding, onder het promotorschap

van prof. Stefaan Pleysier, ben ik bezig met een masterproef over de beleving van

uitgaansgeweld bij jongeren. Het doel van het onderzoek is om na te gaan hoe de Vlaamse

jongeren uitgaansgeweld percipiëren en ervaren. Dit wordt onderzocht door de jongeren aan

het woord te laten.

Mijn masterproef kadert binnen de onderzoekstraditie aan de onderzoekslijn

‘Jeugdcriminologie’ van het Leuvens Instituut voor Criminologie (LINC) en wordt bijgevolg

voorzien van de nodige ondersteuning en begeleiding door de medewerkers van deze

onderzoekslijn. Bovendien wordt binnen deze onderzoekslijn een inspanning gedaan om de

bevraging van actoren in het kader van masterproeven te spreiden. Voor alle lopende

masterproeven wordt in kaart gebracht welke actoren worden aangesproken en vervolgens

wordt daarop op voorhand een selectie en spreiding toegepast. Idealiter zorgt dit ervoor dat

vanuit de onderzoekslijn ‘Jeugdcriminologie’ ten hoogste één vraag per jaar gesteld wordt, al

zijn uitzonderingen mogelijk.

Met het oog op het bereiken van de doelstelling van mijn eigen masterproef, heb ik een

specifiek onderzoeksopzet uitgetekend. Om dit onderzoek te kunnen realiseren, heb ik de hulp

nodig van de ‘doorsnee’ Vlaamse jongeren. Er zullen focusgroepen georganiseerd worden van

telkens vijf à zeven jongeren, verspreid over de verschillende onderwijsvormen (ASO, TSO,

BSO). In de focusgroep zullen er stellingen en afbeeldingen over uitgaansgeweld besproken

worden. Dit gebeurt dus vanuit de perceptie en ervaring van de jongeren.

76

Voor het bereiken van deze jongeren zou ik u willen vragen om mee te werken aan mijn

masterproef. Graag zou ik, voor het samenstellen van de focusgroep, mijn onderzoek

voorstellen in de verschillende klassen in de verschillende onderwijsvormen. Deze

voorstelling zou tien minuten in beslag nemen. Zo kan ik de jongeren motiveren om deel te

nemen aan het onderzoek en eventueel vragen beantwoorden. Om pragmatische redenen zal ik

jongeren bevragen van 15-19 jaar. De focusgroepen zijn gepland voor februari – maart 2013.

Graag zou ik willen benadrukken dat de informatie die wordt verkregen binnen de

focusgroepen anoniem en vertrouwelijk is. Dit zal ook gerespecteerd worden in de verwerking

van de resultaten.

Ik zou het bijzonder waarderen indien u bereid zou zijn om mee te werken aan mijn

masterproef. Om u te bedanken zal ik graag mijn uiteindelijke masterproef, met inbegrip van

de onderzoeksresultaten, aan u bezorgen.

Indien u verdere vragen of informatie wenst bij het onderzoek, ben ik steeds bereid hierover

met u een gesprek te voeren. Mijn contactgegevens kan u onderaan vinden. Bovendien zal ik

in de maand januari persoonlijk contact opnemen met u, om te polsen naar uw reactie rond het

onderzoek.

Hoogachtend,

Carolien Roberti

Contactgegevens:

Carolien Roberti

Kamillestraat 23

3600 Genk

0477/51.92.63

[email protected]

77

Bijlage 2: Contactbrief jongeren met concrete informatie over medewerking

Beste jongere(n),

Mijn naam is Carolien Roberti en ik ben studente in de Master Criminologische

wetenschappen van de K.U.Leuven. In het kader van deze opleiding ben ik bezig met een

masterproef over de beleving van uitgaansgeweld. Het doel van het onderzoek is om na te

gaan hoe de Vlaamse jongeren uitgaansgeweld beschrijven en ervaren. Dit wordt onderzocht

door jullie zelf aan het woord te brengen.

Wil jij graag deelnemen aan dit onderzoek? Lees dan rustig verder.

Wat houdt zo een onderzoek in? Er zullen verschillende groepsinterviews georganiseerd

worden met verschillende jongeren in jouw school. We komen dan samen met zes, zeven of

acht andere deelnemers. Tijdens deze groepsinterviews worden vragen gesteld en foto’s en

filmpjes getoond. Het is de bedoeling dat je gewoon je mening geeft. Er zijn geen goede of

foute antwoorden, ik wil gewoon graag jullie mening horen! Alles wat jullie vertellen blijft

vertrouwelijk binnen de groep en wordt later anoniem verwerkt in een verslag. Tijdens dit

groepsgesprek zal er ook iets voorzien zijn om te eten en te drinken!

Wanneer vinden deze groepsinterviews plaats? Dit mogen jullie volledig zelf kiezen. Na

school, door de week of in het weekend, samen zal een moment afgesproken worden.

Wil je deelnemen of heb je nog vragen? Dan kan je mij contacteren op het volgend

e-mailadres: [email protected]

Alvast bedankt!

Met vriendelijke groeten,

Carolien Roberti

78

Bijlage 3: Topiclijsten focusgroepen en interviews

Topicslijst focusgroepen

1. Inleiding

Voorstellen moderator en het onderzoek

Voorstellen jongeren (naambordjes)

Verloop focusgroep

Opname met voicerecorder

Anonimiteit en vertrouwelijkheid benadrukken

Observator voorstellen + neemt notities

Vragen?

2. Midden

Vrije associatie (waarop ingespeeld kan worden tijdens de videofragmenten, foto’s

en vignetten)

i. Wat is uitgaansgeweld voor je persoonlijk?

Kunnen jullie voorbeelden geven?

ii. Waar gaan jullie veel uit en wordt hier veel gevochten?

Vermijden jullie soms plaatsen?

iii. Hoe sta je tegenover uitgaansgeweld?

Is het iets negatiefs of positiefs?

Hebben jullie ooit al eens gezien dat jongeren genieten van

uitgaansgeweld?

Hebben jullie ooit al zelf eens plezier in uitgaansgeweld ervaren?

iv. Wat zouden oorzaken kunnen zijn van uitgaansgeweld?

Drugs? alcohol? invloed van vrienden?

Zijn er die vechten om het gevecht zelf?

v. Wat zouden remedies kunnen zijn tegen uitgaansgeweld?

79

Videofragmenten, foto’s en vignetten

vi. Videofragmenten

Bad Girls club http://www.youtube.com/watch?v=irqoTieRPhc

Overtreders “Ruziezoekers”

http://www.youtube.com/watch?v=jL9sCvNxdI

vii. Foto en cartoons

(foto 1): Start van gevecht

(cartoon 1): Verbaal uitdagend

(cartoon 3): Happy Hour

80

vii. Vignetten

Niels wil tussenkomen in een gevecht in een nachtclub. Het gevecht

loopt echter uit de hand en Niels en zijn vrienden geraken erbij

betrokken.

Vragen die gesteld kunnen worden:

o Wanneer zouden jullie tussen komen in een gevecht?

o Wanneer niet?

Nieuwsbericht ‘Uitgaansgeweld in Breda’:

“De politierechter heeft 5 jongemannen veroordeeld voor

uitgaansgeweld in Breda. De mannen gingen dronken aan

het rellen na een wedstrijd van het Nederlandse elftal. Ze

gooiden tafels en kaarsenstandaards omver en één van hen

urineerde tegen een menubord. Vier van de verdachten

kregen een werkstraf van 40 uur en een boete van 400 euro.

Minder drinken zagen ze, samen met de rechter, als de enige

oplossing om dit soort escalaties in de toekomst te

voorkomen.”

Vragen die gesteld kunnen worden:

o Waarom doen de daders dit?

o Hoe voelen de daders zich?

o Zou je meedoen?

o Zou jij de feiten anders bestraffen?

3. Einde

Nog iets vertellen dat niet aan bod is gekomen?

Bedanken voor deelname

Anonimiteit benadrukken

81

Topicslijst interviews

1. Inleiding

Voorstellen onderzoek

Opname met voicerecorder

Anonimiteit en vertrouwelijkheid benadrukken

Vragen?

2. Midden

Definitie, houding en ervaring

o Wat is uitgaansgeweld voor u?

Kunt u hier voorbeelden van geven?

o Hoe staat u tegenover uitgaansgeweld? (positief/negatief?)

o Wie zijn volgens u meestal de daders?

o Wie zijn volgens u meestal de slachtoffers?

o Ervaring

Bent u veel in aanraking geweest met uitgaansgeweld?

Wat doet u als er zich een geweldsincident voor doet?

Kan je een voorval vertellen?

Factoren

o Wat zouden mogelijke oorzaken kunnen zijn van uitgaansgeweld?

Indien zelf op niets komen: alcohol/drugs/peers

o Worden er ook wapens gebruikt?

o Zijn er die vechten om het gevecht zelf?

Remedies

o Wat zouden mogelijke remedies kunnen zijn tegen uitgaansgeweld?

Indien zelf op niets komen: Wie denkt u dat moet optreden hier

tegen? (portier/politie/stad/…?)

o Hoe vindt u de aanpak die er nu is?

3. Slot

Nog iets vertellen dat niet aan bod is gekomen?

Bedanken voor deelname

Anonimiteit benadrukken

82

Bijlage 4: Codeboom focusgroepen en interviews

Perceptie van uitgaansgeweld

Begrip

Aanleiding

Houding tegenover uitgaansgeweld

Factoren van uitgaansgeweld

Extrinsieke factoren

o Kenmerken dader

o Kenmerken slachtoffer

o Alcohol en drugs

o Invloed omgeving

o Wapengebruik

Intrinsieke factoren: autotelisch geweld

Remedies tegen uitgaansgeweld

Aanpak

o Portiers

o Uitbaters

o Stad

Samenwerking

Houding tegenover aanpak