DE BALTISCHE STATEN RAKETVERDEDIGING IRAN EN DE … 2008 nr. 7.pdfde elektriciteit soms acht uur per...
Transcript of DE BALTISCHE STATEN RAKETVERDEDIGING IRAN EN DE … 2008 nr. 7.pdfde elektriciteit soms acht uur per...
7 - 2008
Ap: DE BALTISCHE STATEN EN DE GEORGIËCRISIS RAKETVERDEDIGING IN EUROPA
IRAN EN DE TRANS-ATLANTISCHE BETREKKINGEN
DE EU-MISSIE IN CENTRAAL-AFRIKA
INHOUDSOPGAVE
COLOFONAtlantisch Perspectief is een
uitgave van de Stichting
Atlantische Commissie
ingeschreven bij de Kamer van
Koophandel Haaglanden onder
nummer 41149134. Atlantisch
Perspectief verschijnt 8x per jaar
Bureau & Redactie
Bezuidenhoutseweg 237A-239A
2594 AM Den Haag
telefoon: 070 363 94 95
fax: 070 364 63 09
e-mail: [email protected]
internet: www.atlcom.nl
Eindredacteur
David den Dunnen
Adviesraad
dr. Bram Boxhoorn
voorzitter
Niklaas Hoekstra
senior redacteur
prof. dr. Ronald Havenaar
genmaj marns b.d. Kees Homan
Joris Janssen Lok
prof. dr. Ruud Janssens
Hans van Leeuwe
dr. Marianne van Leeuwen
Rik van der Linden
Anselm van der Peet
dr. Sebastian Reyn
Auke Venema
Internationale Adviesraad
dr. Hans Binnendijk
dr. Ivo Daalder
dr. Ann-Sofie Dahl
Marten van Heuven
prof. dr. Jan Willem Honig
prof. dr. Margarita Mathiopoulos
prof. dr. Alexander Moens
dr. Henning Riecke
Stanley Sloan
Julianne Smith
Abonnementen
Een abonnement kost ? 23,50
per jaar. Studenten en scholen
betalen ? 18,50. Opgave schrif-
telijk, telefonisch of elektronisch
bij het bureau van de Atlantische
Commissie.
Vormgeving
Arthur Meyer; M/vG ontwerpers
Druk & Lithografie
Thieme Nijmegen
ISSN-nr.: 0167-1847
Artikelen uit Atlantisch Perspectief
mogen alleen worden overgenomen
na schriftelijke toestemming van de
redactie.
De redactie van Atlantisch
Perspectief is het niet noodzakelij-
kerwijs eens met de strekking van
de artikelen in het tijdschrift.
Losse en voorgaande nummers
van Atlantisch Perspectief zijn
te verkrijgen bij de Atlantische
Commissie.
Advertentietarieven zijn te bevra-
gen bij de redactie.
Abonnementen worden automa-
tisch met een kalenderjaar verlengd
tenzij voor 1 december schriftelijk is
opgezegd.
Wilt u reageren op een artikel?
Mail de redactie: [email protected]
Atlantisch perspectief: Nummer: 7 / 2008 Jaargang 32tijdschrift voor internationale betrekkingen en veiligheidspolitiek
De lancering van een Standard Missile-2 (SM-2) in Hawaï tijdens een test voor het Amerikaanse raket-schild in juni 2008 (foto: U.S. Navy/Missile Defense Agency)
3 Redactioneel
4 Angst in Europa’s periferie Estland en de Georgiëcrisis Jeroen Bult
11 Raketverdediging in Europa Op weg naar een geïntegreerd Amerikaans-NAVO-project? Kees Homan
17 Trans-Atlantische betrekkingen en de casus Iran Een pleidooi voor een andere Iranpolitiek Said Rezaiyan
20 De EU in Tsjaad en de Centraal-Afrikaanse Republiek Europees militair optreden in grensoverschrijdende crises Jan Tijmen Ninck Blok
26 Atlantisch Nieuwsoverzicht
30 Achteraf
31 Boekbespreking
Ap: 2008nr7/3
Redactioneel
Toen na de zomer de oplopende schulden van de twee groot-ste Amerikaanse hypotheekverstrekkers steeds grotere druk gingen uitoefenen op de financiële markten, greep de Amerikaanse overheid in door beide in hun geheel over te nemen. Het werd al gauw duidelijk dat de uitdijende crisis niet beperkt zou blijven tot de Amerikaanse hypotheek-branche. Een groeiend aantal banken en verzekeraars in de VS en Europa moest kort daarop geheel of gedeeltelijk wor-den genationaliseerd om te voorkómen dat zij niet meer aan hun verplichtingen zouden kunnen voldoen. Huizenprijzen daalden, beurzen kelderden wereldwijd. De grote industrie-landen kwamen overeen dat zij garant zouden staan voor het interbancaire geldverkeer. Niettemin raakte de financiële crisis ook de economie. Wereldwijd verwachten analisten nu een recessie, ondanks dat verschillende grote centrale ban-ken hun rentes gezamenlijk verlaagd hebben. De crisis raakt de financiële en economische fundamenten van de staat, en treft daarmee het nationaal belang.
Een vraag die nader onderzoek behoeft, is in hoeverre de financiële crisis gevolgen heeft voor de wereldwijde veilig-heid. Om te beginnen houden de westerse overheden er rekening mee dat hun uitgavenmogelijkheden beperkter worden. De Amerikaanse defensieminister Gates wees er tijdens een toespraak in september al op dat het Pentagon rekening zou moeten houden met compromissen bij de aan-schaf van nieuw materieel. Het komt juist in een tijd dat de krijgsmachten die actief zijn in verre, veeleisende oorlogs-gebieden als Irak en Afghanistan, geconfronteerd worden met (aanzienlijk) snellere slijtage van hun materieel en een enorme druk op hun personeelsbestand. Militairen kregen soms aantrekkelijke financiële regelingen aangeboden om niet in de verleiding te komen voortijdig de overstap naar de burgermaatschappij te maken. Tegelijkertijd was vooral de U.S. Army en het Marine Corps de nodige middelen beloofd om te kunnen herstellen van de slepende oorlogen, waarin zij de grootste lasten dragen.
Een van de oorlogsgebieden die vanwege de kredietcrisis om speciale aandacht vraagt, is de Afghaans-Pakistaanse grensstreek. De Amerikanen hebben de Pakistanen al eerder aangegeven ontevreden te zijn over de resultaten van hun antiterreuroperaties in de regio. Hoewel de VS Pakistan eerder met miljarden dollars steunden om de gewapende strijd tegen de opstandelingen vol te kunnen houden, nam de Amerikaanse gulheid recentelijk af. Ondertussen krijgt Pakistan ook klappen van de mondiale financiële crisis, ter-wijl zijn economische vooruitzichten al verslechterd waren vanwege het sterk afgenomen vertrouwen van investeer-ders in het land, precies vanwege de veiligheidssituatie. De wereldwijde stijging van de voedselprijzen, eerder dit
jaar, had de Pakistaanse bevolking ook al getroffen, terwijl de elektriciteit soms acht uur per dag uitvalt – zelfs in de grote steden. Op haar weblog voor Le Figaro citeert Marie-France Calle een Pakistaanse oud-generaal, Talat Masood, die constateert dat de bevolking door de stijgende armoede gevoeliger wordt voor extremistische propaganda (‘With Friends like That’, 21 oktober ‘08). De Pakistaanse regering heeft bij haar bondgenoten (o.a. de VS) aangeklopt voor een krediet van vier miljard dollar op korte termijn. Ze kreeg nul op het rekest. Islamabad ging vervolgens in onderhandeling met het Internationaal Monetair Fonds.
Het is begrijpelijk dat het met krimpende budgetten gecon-fronteerde Washington niet opnieuw met miljarden over de brug komt als het overtuigd is dat Pakistan beter werk zou kunnen leveren in de strijd tegen het terrorisme in de grensstreek met Afghanistan. Het is inderdaad nodig dat de VS de druk op Islamabad opvoeren om nieuwe (bij voorkeur diplomatieke) initiatieven te ontplooien in deze regio. De Amerikaanse regering dient hier echter een delicaat even-wicht te vinden. Het moet namelijk tegelijkertijd voorkómen dat Pakistan op zoek gaat naar andere bondgenoten. Pa-kistans alternatief voor Amerika is China: hetzelfde land dat al enkele jaren geleden de positie van Japan overnam als Amerika’s grootste schuldeiser, en dezelfde supermacht-in-wording die bij verdere Amerikaanse inmenging in de kwestie Taiwan (met recent weer een wapendeal, ditmaal van 6,4 miljard dollar) op een gegeven moment een lijn zal trekken vis-à-vis Washington.
Andrea Böhm laat in Die Zeit een optimistischer geluid horen (in het verder wat utopische ‘Üben für die Weltregie-rung’, 23 oktober). De kredietcrisis beschouwt ze als een kans om een nieuw begin te maken met de gezamenlijk aanpak van de wereldwijde bedreigingen en uitdagingen. Het Westen is steeds minder in staat om een leiderschaps-rol te vervullen, constateert zij, zodat het noodzakelijk is om de rest van de wereld ‘aan boord te halen’. Ze stelt dat zij gezamenlijk dan niet alleen het internationale financiële systeem zouden moeten herzien, zoals inmiddels wordt voorgesteld, maar ook bredere, politieke organen zoals de Verenigde Naties.
Opiniemakers signaleren hiermee dat de kredietcrisis ge-volgen kan hebben voor de wereldwijde veiligheid en stabili-teit. Het is nu zaak de problematiek nader te onderzoeken en hoog op de internationale agenda te plaatsen.
David den Dunnen
De kredietcrisis en internationale veiligheid
Ap: 2008nr7/4
Angst in Europa’s periferie
De internationale financiële crisis heeft het onderwerp elders in Europa reeds lang uit de krantenkolommen verdreven, maar in Estland duikt 8-8-08 nog bijna dagelijks op in het nieuws. De Russische inval in Georgië heeft namelijk een enorme schok teweeggebracht in de kleine Oostzeerepubliek, evenals in zijn zuiderburen Letland en Litouwen.
Estland en de Georgiëcrisis
Jeroen Bult
De drie landen hebben, zoals bekend, met elkaar gemeen dat zijn van
1940-’41 en van 1944-’91 bezet zijn geweest door de Sovjetunie. Deze
traumatische periode vormt tot op de dag van vandaag de psychologi-
sche kern van hun perceptie en interpretatie van de buitenlandse en
economische politiek van Rusland, de zelfbenoemde rechtsopvolger
van de USSR. Estland, Letland en Litouwen houden Rusland verant-
woordelijk voor de in politiek, economisch, ecologisch, cultureel en
demografisch opzicht desastreuze incorporatie in Stalins Arbeiderspa-
radijs. De onder Vladimir Poetin weer opgekrabbelde grootmacht,
op haar beurt, weigert categorisch rekenschap af te leggen voor de
vijf decennia van Sovjetrepressie en spreekt liever van “een geheel
vrijwillige toetreding tot de USSR”, “de bevrijding van het fascisme”
en “een verbetering van de levensstandaard”, hetgeen de Estse, Letse
en Litouwse Ruslandobsessie en -aversie extra voedt.
Meer in het algemeen gelden Ruslands ‘tsaristisch’-autoritaire traditie
en zijn eeuwenoude expansiedrift c.q. imperialistische tendensen
als verklaringsmodellen voor zijn grillige, assertieve buitenlandse
politiek. Samuel P. Huntingtons boek The Clash of Civilizations, waarin
de Amerikaanse politicoloog een scheidslijn tussen de westerse en de
oosterse/Russisch-Orthodoxe beschavingen ontwaart – op een kaart
in het boek valt die lijn samen met de oostgrenzen van Estland en Let-
land – mag zich in politieke en intellectuele kringen in Tallinn, Riga
en Vilnius nog steeds in grote belangstelling en warme sympathie ver-
heugen. Elk politiek, militair en economisch initiatief van het Kremlin
wordt als een bevestiging van deze constanten gezien. In die zin
kwam de Russische operatie in Georgië, paradoxaal genoeg, juist niet
als een verrassing. Dat neemt niet weg dat het gevoel aan een acute
militaire dreiging onderhevig te zijn – “Zijn wij de volgende?” – sedert
die 8e augustus sterk is toegenomen aan Europa’s noordoostflank.
Dit artikel zal zich beperken tot de impact die de Georgiëcrisis heeft
gehad op de gemoedstoestand van Estland. Het zal een schets geven
van het bredere politiek-psychologische raamwerk, zal nader ingaan
op de genegenheid tussen Estland en Georgië, en zal de belangrijkste
reacties in politieke, militaire en intellectuele kringen weergeven.
De Vene karu bromt
De betrekkingen tussen Estland en Rusland zijn van meet af aan ge-
karakteriseerd geweest door spanningen die wortelen in twee totaal
verschillende Weltanschauungen. Weliswaar hielp Boris Jeltsin, de
leider van het verzet tegen de post-stalinistische Putsch van Gennadi
Janajev en kameraden, de Esten in de turbulente zomermaanden van
1991 bij het herstellen van hun onafhankelijkheid, maar na het defi-
nitieve uiteenvallen van het Sovjetrijk ging het al snel bergafwaarts
met de bilaterale relatie. Een en ander hield bovenal verband met
de ‘juiste’ duiding van de geschiedenis van de 20e eeuw. Het betreft
hier natuurlijk de al genoemde, schier eindeloze discussies over het
Sovjettijdvak. Deze hebben echter betrekking op meer dan de stalinis-
“Ik ben een Georgiër!” sprak Toomas Hendrik Ilves, Estlands president, tijdens een rede in het Georgische parlement (foto: UN Photo/M. Castro)
tische terreur, harde aanpak van dissidenten en de ruïnering van het
leefmilieu alleen; Estland meent namelijk dat gezien het feit dat de
bezetting van 1940 geheel illegaal en in strijd met het internationaal
recht was, het document dat ten grondslag ligt aan de nationale on-
afhankelijkheid, het Verdrag van Tartu (Tartu rahu) van februari 1920,
nooit – dus ook niet na 1940 – aan rechtsgeldigheid heeft verloren.
Rusland huldigt de opvatting dat er geen sprake was van een bezet-
ting, maar dat er aan Estlands ‘vrijwillige opname’ in de Sovjetge-
lederen ‘eerlijke’ verkiezingen voorafgingen – met andere woorden:
het Verdrag van Tartu verloor in 1940 zijn betekenis.1 Estland is niet
meer dan een van de 15 ex-Sovjetrepublieken die in 1991 toeval-
lig onafhankelijk zijn geworden. Een gevolg van deze fundamenteel
botsende visies was dat de onderhandelingen over een grensverdrag
tussen beide landen zich jarenlang zouden voortslepen. De Doema en
president Poetin waren ziedend toen de Riigikogu, het Estse parle-
ment, in juni 2005 op eigen gelegenheid een ‘inleidende verklaring’
met een indirecte verwijzing naar ‘Tartu’ aan het na veel moeite door
de ministers Paet en Ivanov getekende verdrag toevoegde. Rusland
trok zich onmiddellijk terug en eiste nieuwe onderhandelingen, die
Estland afwees – en nog steeds afwijst.2
Op een meer ‘alledaags’ niveau verzandden Estland en Rusland in
geschillen over de terugtrekking van de restanten van het Rode Leger
(voltooid in augustus 1994); de positie van de Russische minder-
heid in Estland – willen de etnische Russen die in de Sovjettijd naar
Estland zijn gekomen (hetgeen volgens de Esten ‘illegaal’ was) in aan-
merking komen voor een Ests paspoort, dan dienen zij een taal- en
rechtsexamen af te leggen; en Ruslands handels- en energiepolitiek
(het opleggen van importheffingen, het ontzeggen van de most
favoured nation-status, het onderbreken van gasleveringen en het
omzeilen van Estse havens).
Een ander heikel thema dat de wederzijdse betrekkingen zou belasten,
was – en is – de uitbreiding van de NAVO. Estland koesterde van meet
af aan de wens om zo snel mogelijk te worden opgenomen in de gele-
deren van het Atlantisch bondgenootschap. Het land wilde nooit meer
tussen wal en schip in een grijze zone tussen West en Oost geraken,
welk lot de Eerste Republiek (1918-’40) was beschoren – niet alleen
omdat het van nature in de ‘westerse familie’ thuishoorde (ook hier
klinkt een duidelijke Huntington-echo door) en zijn westerse/niet-oos-
terse identiteit wilde benadrukken, maar bovenal omdat het hunkerde
naar een onvoorwaardelijke veiligheidsgarantie tegen de Vene karu
(Russische Beer). Die beer was in de jaren ‘90, toen het casinokapita-
lisme en de politieke chaos in Rusland welig tierden, verzwakt, maar
zou onder president Poetin (2001-2008) op de golven van zijn ener-
giebonanza weer opkrabbelen en weldra aan zelfvertrouwen winnen.
Poetin opereerde aanvankelijk tamelijk pragmatisch. Hij onderkende
dat Rusland westerse investeringen nodig had en hoopte dat de
NAVO zichzelf na de terroristische aanvallen van 9/11 een bredere,
Welk scenario ligt er in het Kremlin voor Estland, Letland en Litouwen klaar? De ministers van Buitenlandse Zaken van de drie landen, v.l.n.r. Urmas
Paet (Estland), Petras Vaitiekunas (Litouwen) en Maris Riekstins (Letland) bij de NAVO in augustus 2008 (foto: NAVO)
politieke rol zou aanmeten en meer prioriteit zou geven aan missies in
verre oorden dan aan haar klassieke defensietaken. Zo’n verwaterde,
OVSE-achtige NAVO zou Rusland mogelijk kansen bieden. Moskou heeft
nadien keer op keer herhaald, ook dit jaar bij monde van president
Medvedev, dat de NAVO “zichzelf heeft overleefd” en dat een conferen-
tie een pan-Europees, Euraziatisch veiligheidspact moet uitwerken.3
Poetin veronderstelde tevens het bestaan van een officieus ‘herenac-
coord’ met de Amerikaanse president Bush: Rusland zou de Verenigde
Staten steunen in de War on Terror, maar dan zouden de VS afzien van
verdere NAVO-verbreding richting Ruslands voormalige imperium.
De Russische leider legde zich om voornoemde redenen neer bij de
toetreding van Estland, Letland, Litouwen en vier andere voormalige
communistische landen tot de NAVO, waartoe de Alliantie tijdens haar
top te Praag (2002) besloot, zij het bepaald niet van harte. Rusland
heeft de uitbreiding van de NAVO met welke voormalige Warschau-
pact-vazal of ex-Sovjetrepubliek altijd, ook reeds in de Jeltsinjaren,
met grote scepsis en argwaan bezien. Overschrijding van de rode lijn
door opname van vroegere delen van de Sovjetunie in de NAVO-familie,
in de belevingswereld van de militaire gevestigde orde nog immer de
vijand die containment van Rusland nastreefde, werd al bij voorbaat als
een nationale calamiteit en een onacceptabele vernedering ervaren.
Een dergelijke opname zou impliceren dat de band tussen ‘moeder-
land’ Rusland en zijn ‘natuurlijke invloedssferen’ voorgoed zou worden
verbroken, een voor Moskou onverkropbaar idee. Deze notie sloot aan
op de eeuwenoude, diepgewortelde Russische angst voor een omsinge-
ling door een coalitie van vijandige mogendheden die de afgelopen
vier eeuwen achtmaal Ruslands moeilijk verdedigbare grenzen zijn
overgetrokken. De trauma’s van de Eerste Wereldoorlog, de Russische
Burgeroorlog tussen Roden (Bolsjewieken) en Witten van 1917-‘23
(veel westerse landen mengden zich in dit bloedige conflict) en vooral
de Tweede Wereldoorlog hebben extra bijgedragen aan de genese
van de rotsvaste overtuiging dat Rusland een ring van bufferstaten be-
hoeft en desnoods moet terugvallen op een voorwaartse verdediging.4
De steun van de VS voor de Rozenrevolutie in Georgië (2003) en de
Oranjerevolutie (2004) in Oekraïne en hun onderschrijving van de
intentie van de nieuwbakken, pro-westerse presidenten Saakasjvili
en Joesjtsjenko om de landen op termijn de NAVO binnen te loodsen,
vielen dan ook helemaal verkeerd in het Kremlin. De oeroude angst
voor Einkreisung, de frustratie over de vernederende teloorgang van de
Sovjetunie (“De grootste tragedie van de twintigste eeuw”, aldus Poe-
tin in 2005) en de ergernis over de ‘schending’ van de ‘afspraak’ met
Bush grepen in elkaar en zouden leiden tot een obstinatere, minder
welwillend-coöperatieve houding van Rusland, die volgens sommige
waarnemers onderwijl is uitgemond in een heuse nieuwe Koude Oorlog.
Estland en Georgië: vrienden voor het leven
Eén land zou de regering-Bush direct bijvallen in haar adhesiebetui-
Ap: 2008nr7/7
De versterking van het politieke systeem, de (vrije markt-)econo-
mie, de rechtsstaat en de civil society in de NIS gold en geldt als
een conditio sine qua non voor een succesvolle implementatie van
deze politiek. De dogmatische retoriek gaat daarom gepaard met het
bieden van praktische hulp. Estland concentreert zich zoals gezegd
op Georgië. De Estse Ministeries van Buitenlandse Zaken, Defensie,
Justitie en Onderwijs hebben diverse projecten opgestart ten bate van
Georgië. Zij ondersteunen het land met het trainen van grenswachters
en politieagenten, en staan het terzijde bij de verbetering van het
defensieapparaat, het gevangeniswezen en het sociaal werk. Voorma-
lig Õiguskantsler (de hoogste juridische ambtenaar van Estland) Allar
Jõks toog in april 2008 naar Tbilisi om de regering met raad en daad
bij te staan bij de vervolmaking van het rechtsapparaat. Georgische
diplomaten en andere ambtenaren kunnen een opleiding volgen bij
de Estonian School of Diplomacy in Tallinn, studenten kunnen op
kosten van het Ministerie van Onderwijs gedurende een semester aan
de Universiteit van Tartu studeren. Datzelfde ministerie bekostigt
programma’s ter verbetering van het beroepsonderwijs in Georgië. In
december 2006 opende de Estse ambassade in Tbilisi zijn deuren om
een en ander kracht bij te zetten. Aan de ambassadestaf is inmiddels
ook een defensieattaché toegevoegd. Georgië stuurde vier maanden
later een chargé d’affaires naar Tallinn.
De Vene karu bijt
Wat vooraf ging…
Estlands door verlicht eigenbelang ingegeven altruïsme jegens Georgië
gedijde in een tijd dat de zorgen over ’s lands eigen veiligheid gestaag
toenamen. In het kielzog van de felle diplomatieke aanvaring met
Moskou over de verplaatsing van de Bronzen Soldaat, een beeld uit
de Sovjetperiode, vonden er tot medio mei 2007 mysterieuze cyber at-
tacks op de websites van Estse ministeries, banken en andere instellin-
gen plaats. De beschuldigende vinger wees al spoedig richting Rusland
(hoewel Russische betrokkenheid nimmer zwart op wit is bewezen).
Voorts kondigde voormalig president Poetin eind april 2007 aan
dat Rusland een eenzijdig moratorium op het Conventional Forces in
Europe (CFE)-verdrag zou instellen, omdat de NAVO had “gefaald bij
het nakomen van haar verplichtingen” en “militaire bases aan Rus-
lands grenzen bouwde”.7 Op 14 juli ging Poetin nog een stap verder
en deelde hij de NAVO-landen mee dat Rusland het verdrag wegens
“buitengewone, bedreigende omstandigheden” binnen 150 dagen zou
opschorten.8
Het uit 1990 stammende CFE-verdrag beoogt de conventionele
strijdkrachten en hun materieel in Europa aan numerieke plafonds
te binden. Estland, Letland en Litouwen hebben het nooit getekend,
aangezien zij toentertijd nog werden bezet door de Sovjetunie, en het
document geen clausule voor de toetreding van nieuwe landen bevat.
De aangepaste versie van het verdrag (Adapted CFE (ACFE)-verdrag,
ging aan de jonge post-Sovjetdemocratieën Georgië en Oekraïne: Est-
land. “Ik ben een Georgiër!” sprak Toomas Hendrik Ilves, Estlands net
aangetreden president, op 23 november 2006 tijdens een rede in het
Georgische parlement, variërend op de legendarische uitspraak van
John F. Kennedy. Georgië was op dat moment in een bitter politiek
en economisch dispuut met Rusland verwikkeld, dat was gerezen naar
aanleiding van de arrestatie van vier van spionage betichte Russen op
Georgische bodem. De werkelijke reden was evenwel het door Rusland
aanwakkeren van het separatisme in de deelrepubliekjes Abchazië en
Zuid-Ossetië.
Estland zag in de bikkelharde Russische opstelling het zoveelste bewijs
dat Rusland zijn imperialistische nukken nog niet heeft afgeleerd.
Vanuit Tallinn hebben president Ilves, premier Ansip, minister van Bui-
tenlandse Zaken Paet en oud-premier Laar, de bijzonder economisch
adviseur van de Georgische president Saakasjvili die bovendien innige
banden met de Republikeinen in de VS onderhoudt, sinds de ontdooi-
ing van het Kaukasische conflict geprobeerd de NAVO en de EU aan te
sporen zich actiever op te stellen in deze en een grotere bereidheid tot
bemiddeling te tonen. De ironie wil dat Estland in wezen precies dat-
gene nastreeft waarvoor het Kremlin zo bevreesd is: indamming van
Rusland en een Westbindung van de prille, kwetsbare aangrenzende
democratieën ginds in het Oosten, opdat zal worden voorkómen dat
de zogenaamde Newly Independent States (NIS) in een schemerzone
tussen West en Oost (lees: Rusland) zullen belanden. Een dergelijke
situatie zal enkel in het
voordeel van datzelfde
Rusland werken.
Diezelfde leidende politici
hebben herhaaldelijk de
hoop uitgesproken dat
Georgië en Oekraïne snel
zullen worden geselecteerd
voor een Membership Action
Plan (MAP), de ‘wachtka-
mer’ voor het uiteindelijke
NAVO-lidmaatschap, ook omdat zulks een aanmoediging voor het
door Saakasjvili en Joesjtsjenko in gang gezette politiek-economische
hervormingsproces zal betekenen. Mart Laar wees op de “strategische
ligging” van Georgië – middels pijpleidingen over Georgisch grondge-
bied kan Europa Rusland passeren bij de aanvoer van gas en olie uit
Centraal-Azië – en zijn bijdragen aan de militaire operaties in Irak, Af-
ghanistan en Kosovo.5 Volgens de invloedrijke oud-regeringsleider kan
het niet zo zijn dat “een niet-NAVO-land” zal bepalen wie er tot het
bondgenootschap toetreedt en wie niet.6 Letland, Litouwen en Polen
huldigen grosso modo dezelfde opvattingen. Er lijkt zowaar sprake te
zijn van een ‘taakverdeling’ tussen de vier landen: Estland heeft zich
over Georgië en in mindere mate over Moldavië ‘ontfermd’, Letland,
Litouwen en Polen richten zich meer op Oekraïne (en Wit-Rusland).
Rusland heeft een
diepgewortelde angst
voor omsingeling
door vijandige
mogendheden
Ap: 2008nr7/8
1999) kent zo’n clausule wel, maar is nimmer door de NAVO-landen
geratificeerd. Die eisten dat Rusland eerst zijn militairen uit Georgië
en Moldavië zou terugtrekken. Estland, Letland en Litouwen hebben
het verdrag niet ondertekend, omdat zij destijds nog geen NAVO-lid
waren. Wel hebben zij te kennen gegeven deze stap graag te wil-
len maar niet te kunnen zetten, omdat het verdrag nog altijd niet
rechtsgeldig is. Tot die tijd zal het oorspronkelijke verdrag uit 1990
van kracht blijven, en dat is dus niet toegankelijk voor nieuwe landen.
Rusland ziet het verdrag en de terugtrekking van de troepen uit Ge-
orgië en Moldavië als twee separate, door de NAVO ten onrechte aan
elkaar gekoppelde zaken. Kort voor en na de NAVO-top te Praag eiste
de Russische minister van Defensie Ivanov dat Estland, Letland en
Litouwen alsnog tot ondertekening zouden overgaan,9 een eis waarin
Rusland nadien is blijven volharden.
Het merendeel van de reacties in Estland was behoorlijk vurig van
aard. Wie zegt dat Rusland niet meer wapens naar zijn westgrenzen
zal verplaatsen, nu het voortaan het CFE-verdrag negeert? zo vroeg de
krant Päevaleht zich in een commentaar af.10 Mart Helme, oud-ambas-
sadeur in Moskou en nooit verlegen om een pittig standpunt, meende
dat Estland snel een goede defensie moet opbouwen, omdat Rusland
steeds meer druk op zijn buren probeert uit te oefenen.11 Het Ministe-
rie van Buitenlandse Zaken liet weten dat Estland zal toetreden zodra
alle partijen, inclusief de NAVO, het verdrag hebben geratificeerd,
maar dat de kans op bekrachtiging er door Ruslands opstelling niet
groter op is geworden.12 De voor de Esten zo zwaarwegende thema’s
– de verdere, oostwaartse uitbreiding van de NAVO met het ‘geestver-
wante’ Georgië en Oekraïne, en het militaire gevaar dat van Rusland
zou uitgaan – zouden echter onverwacht snel in elkaar overvloeien.
… aan de Russisch-Georgische oorlog
Het zal nog lang duren voordat duidelijk zal zijn wat er die 7e
augustus 2008 nu precies is voorgevallen in de afvallige Georgische
regio Zuid-Ossetië, maar die dag meende de Georgische president
Saakasjvili orde op zaken te moeten stellen in het gebied dat zich al
in 1992 aan het centrale gezag van Tbilisi had onttrokken. Een buiten-
kans voor aartsvijand Rusland, dat de Zuid-Ossetiërs – onder hen veel
houders van het Russische paspoort – met een nobel excuus (“het
voorkomen van genocide”) te hulp schoot. Men hoeft geen russofoob
te zijn om te onderkennen dat Moskou’s ware intenties van een geheel
andere orde waren. Het pro-Amerikaanse Georgië werd op weinig
zachtzinnige wijze te verstaan gegeven dat zijn geflirt met de verma-
ledijde NAVO en een verdere omsingeling van het heilige Rusland niet
zouden worden getolereerd.
De Estse reactie
Verbijstering en paniek alom in Estland, evenals in Letland en Li-
touwen. Het gevoel dat het – net als Georgië ook een klein, lastig te
verdedigen, Atlantisch georiënteerd land dat zich aan Ruslands greep
had weten te onttrekken – een volgende prooi zouden kunnen zijn,
greep onmiddellijk om zich heen. In het geval van Estland komt daar
nog bij dat het ook duizenden Russische paspoorthouders herbergt en
niet over een rechtsgeldig grensverdrag met Rusland beschikt.
Voor stafchef generaal-majoor Laaneots stond onomwonden vast dat
Moskou de hele operatie lang van tevoren had gepland – waarom had
het anders een spoorweg in Abchazië, die naar de grens met Georgië
loopt, laten repareren en de Zuid-Ossetische separatisten van zware
wapens voorzien? Het zocht alleen naar een dankbaar te benutten
voorzet, “net als Stalins Sovjetunie [in 1939] naar een provocatie
zocht om Finland aan te vallen”.13 Over de verdedigbaarheid van het
nietige Estland merkte de Laaneots op: “Waar hebben we het over?
Het ene land heeft 142 miljoen inwoners, het andere 1,4 miljoen. (…)
Het zou logisch zijn om te zeggen dat het onmogelijk is. Maar we heb-
ben een tijdelijke zelfverdedigingscapaciteit nodig. We vertrouwen op
de collectieve NAVO-defensie, maar de NAVO zal tijd nodig hebben om
zichzelf op te starten.”14 Luitenant-kolonel b.d. Leo Kunnas voegde
hier aan toe dat Estland zichzelf zeker 30 tot 60 dagen zal moeten
verdedigen alvorens er, vanuit Polen, voldoende NAVO-troepen zul-
len zijn gearriveerd. Het land heeft daarom dringend behoefte aan
tanks, anti-tank- en luchtafweersystemen en nieuwe geweren. Kunnas
vervolgde dat Rusland mogelijk een etnisch conflict in Estland zal
uitlokken en dan zijn zelfopgelegde verplichtingen ten aanzien van de
Sootechestveniki (de ‘landgenoten’ buiten het moederland) zal nako-
men. Het kan, bij gebrek aan een grensverdrag, ook een territoriaal
geschil ensceneren en dat als casus belli ‘verkopen.’15
De twee militair analisten konden rekenen op bijval van het overgrote
deel van Estlands politieke establishment. President Ilves, die op 12
augustus naar Tbilisi vloog om, samen met de presidenten Adamkus
(Litouwen), Kaczynski (Polen) en Joesjtsjenko (Oekraïne) en premier
Godmanis (Letland), de benarde Georgische president Saakasjvili een
hart onder de riem te steken, zei in interviews dat de West-Europese
landen voor een deel schuld droegen voor het uitbreken van het Kau-
kasusconflict. Duitsland, Frankrijk en Nederland meenden tijdens de
NAVO-top van Boekarest (2-4 april 2008) de Georgische en Oekraïense
MAP-nominatie te moeten blokkeren en hadden “Rusland het groene
licht gegeven”.16 Moskou had dit signaal geïnterpreteerd als zouden
Georgië en Oekraïne tot zijn invloedssfeer veroordeeld blijven.17 Het
Estse staatshoofd waarschuwde dat zich de meest ingrijpende wijzi-
ging van de Europese veiligheidsarchitectuur sinds ‘91 had voltrokken
en dat de tijd daar is om onze perceptie van Europa’s veiligheid gron-
dig bij te stellen.18 De inval in Georgië was ook volgens Ilves reeds
lang van tevoren door Rusland voorbereid, want 12.000 soldaten en
1.000 pantservoertuigen kunnen onmogelijk in enkele uren in stelling
worden gebracht: “Iedereen die over enig militair inzicht beschikt,
begrijpt dat een operatie van deze omvang en precisie alleen kan
plaatsvinden na maanden van opbouw, training en planning. Iedereen
die denkt dat de Russen slechts op acties van de Georgiërs reageer-
den, weet niets.”19 Woorden die tevens zouden kunnen worden uitge-
VN-personeel in Abchazië, Georgië, voor het uitbreken van de Russisch-Georgische oorlog (foto: UN Photo/J. Melnikiewicz)
legd als: welk scenario ligt er in het Kremlin voor Estland, Letland en
Litouwen klaar? Zijn opmerking “that’s why we wanted to be in NATO;
that’s why Georgia wanted to be in NATO” spreekt boekdelen.20
Ruslands onofficiële oorlog tegen Georgië bracht in Estland ook onder
het grote publiek een schok teweeg, maar paradoxaal genoeg viel er
eveneens een zeker gevoel van opluchting te bespeuren: opluchting
over het feit dat Rusland eindelijk ‘zijn ware gezicht’ had laten zien.
De solidariteit met het Georgische volk was groot, ook in Letland
en Litouwen. Honderden mensen woonden in Tallinn een tweetal
demonstraties bij, er werden spontane inzamelingsacties gehouden en
50 Estse vrijwilligers vertrokken naar Georgië om het leger aldaar te
assisteren bij het bieden van humanitaire hulp.
Politici en intellectuelen schroomden niet historische voorbeelden van
het ‘Russische imperialisme’ aan te halen. Ilves zei in een vraaggesprek
met een Duits weekblad: “Wij weten, wat Russische troepen een land
kunnen aandoen. Wij weten, wie in 1939/’40 door de wereld in de steek
werden gelaten, hoe Hongarije in 1956 en Tsjechoslowakije in 1968
in de steek werden gelaten.”21 Een niet minder pompeuze vergelijking
werd gemaakt in een verklaring van de Riigikogu (12 augustus): “Als de
Russische Federatie zijn militaire agressie rechtvaardigt met de nood-
zaak tot bescherming van Russische burgers, dan bedient zij zich van
argumenten die identiek zijn aan die van nazi-Duitsland, toen dat Tsje-
choslowakije en Polen aanviel en hun onafhankelijkheid vernietigde.”22
De gezaghebbende oud-dissident Enn Soosaar schreef dat het
hedendaagse Rusland handelt in de lijn van het 19e-eeuwse en het
stalinistische Rusland: hunkerend naar respect en tegelijkertijd angst
inboezemend. De beproefde methodieken waren – en zijn – dreigen,
manipuleren en het forceren van conflicten. Dit recept past Rusland
nu weer toe, en wel op de Kaukasus – en zal dit werkelijk het laatste
gebied zijn waar het zijn ‘belangen’ zal verdedigen?23 Criminoloog en
essayist Jüri Saar meende dat de politiek in Europa’s voorkamer nog
altijd wordt bedreven in de stijl van de Mongolen en Ivan de Ver-
schrikkelijke. Volgens hem is achter de Kremlin-schermen een ‘junta’
tot wasdom gekomen die de macht naar zich heeft toegetrokken.
Indien 70 procent van Russische beleidsmakers lijnen naar het leger
en de geheime dienst heeft lopen, is het niet vreemd dat Rusland zich
in dit soort avonturen stort. Ten tijde van de Sovjetunie stonden de
KGB en het leger tenminste nog onder strikt toezicht van de Commu-
nistische Partij, aldus Saar.24 De nadruk die in het discours in Rusland
telkens weer wordt gelegd op de overwinning op nazi-Duitsland be-
wijst dat oorlogsvoering daar een ‘natuurlijke vanzelfsprekendheid’ is
en dat de geschiedenis er als een keten van oorlogen wordt uitgelegd.
Rusland waant zich in een soort permanente staat van oorlog met
vijandige, westersgezinde krachten die eind jaren ‘80/begin jaren ‘90
ook al de sacrale Sovjetzaak verraadden en die Rusland nu wensen in
te sluiten. Daarom wil het de instabiliteit in de desbetreffende landen
aanwakkeren en hun economieën in een wurggreep houden, zodat het
deze te zijner tijd het Russisch imperium weer kan binnenleiden.25
Ap: 2008nr7/10
Vooroordelen bevestigd
Recapitulerend: het gevoel aan een militaire bedreiging uit het Oos-
ten onderhevig te zijn, is gradueel (2007, 1e helft 2008) en vervol-
gens explosief (2e helft 2008) toegenomen. Naast de surrealistische
nasleep van de Bronzen Soldaat-saga – waren de cyber attacks niet
gewoon een militaire aanval nieuwe stijl? – en de ongewenste wen-
ding die de CFE-kwestie heeft genomen, is de impact van de Russische
inval in Georgië op de nationale psyche van niet te onderschatten
belang. Karakteriseerde generaal-majoor Laaneots Ruslands gedrag
medio 2007 reeds als “alarmerend”, een jaar later riep hij op tot
een grondige herziening van de nationale defensiestrategie en het
stopzetten van eventuele bezuinigingen op de defensiebegroting.26
Mocht Rusland het dreigement dat het bij wijze van antwoord op het
Amerikaans-Poolse raketschildakkoord (20 augustus) zijn Oostzee-
vloot met kernkoppen zal uitrusten, inderdaad kracht bijzetten, dan
zal dat sentiment mogelijk nog meer aan kracht winnen.
Estland heeft geopteerd voor een tweesporenbeleid. Enerzijds heeft
het ingezet op een breedgedragen diplomatieke oplossing van het
Kaukasusconflict. Het steunde de bemiddelingspogingen van de
Franse president Sarkozy, zei bereid te zijn experts beschikbaar te
stellen ten behoeve van internationale missies (EU, OVSE) en be-
pleitte in EU-verband het opvoeren van de humanitaire en financiële
hulp aan het geruïneerde Georgië. Anderzijds wijzen de Esten er, nog
meer dan zij al deden, op dat de NAVO de gemeenschappelijke de-
fensie, zoals vastgelegd in Artikel 5 van het oprichtingsverdrag, niet
mag veronachtzamen en eendracht dient uit te stralen. De EU kreeg
een soortgelijke boodschap mee: zullen ‘postmoderne’ lidstaten als
Duitsland de verleiding kunnen weerstaan om weer spoedig (energie-)
zaken met Rusland te doen?
Het zal niet de laatste keer zijn dat de Vene karu heeft gebeten en de
vooroordelen die in Estland leven ten aanzien van zijn persoon heeft
bevestigd. Een verzoening met de beer is verder weg dan ooit.
Drs. J. Bult is historicus. Hij is verbonden aan het Insti-
tute of International and Social Studies van de Universiteit
van Tallinn en publiceert regelmatig over Estland, Letland
en Litouwen, in het bijzonder over hun relatie met Rus-
land, hun EU-beleid en hun onderlinge betrekkingen.
1. Het verdrag bezegelde het einde van de Onafhankelijksheidsoorlog
tegen Sovjet-Rusland (1918-‘20). Een uitstekend en beknopt over-
zicht biedt: Edgar Mattisen, Searching for a Dignified Compromise.
The Estonian-Russian Border, 1,000 Years, Kirjastus ILO, Tallinn, 1996.
2. Zie: Jeroen Bult, ‘Baltische landen en Rusland. Oud zeer en diep
wantrouwen’, in: Internationale Spectator, jrg. 59 nr. 12, december
2005, pp. 646-649.
3. Frankfurter Allgemeine Zeitung, 6 juni 2008. Medvedev herhaalde zijn
suggestie tijdens de EU-Rusland-top van 27 juni in het Siberische
Khanty-Mansijsk en in de marge van de G8-top in het Japanse
Toyako op 7 juli.
4. Andreas Wenger, Jeronim Perović, ‘Rußlands Sicherheitspolitik vor
der Neubestimmung? Die Herausforderung der NATO-Osterweite-
rung’, Osteuropa, jrg. 48 nr. 5, mei 1998, pp. 455-461.
5. Le Monde, 26 februari 2008.
6. Mart Laar, toespraak gehouden tijdens de presentatie van Edward
Lucas, Uus külm sõja. Kremli sünge vari Venemaa ja Lääne kohal (de
Estse vertaling van The New Cold War), Patarei vangla, Tallinn, 27
maart 2008.
7. The Guardian, 27 april 2007.
8. Frankfurter Allgemeine Zeitung, 16 juli 2007. Rusland schortte het
verdrag op 12 december 2007 daadwerkelijk op.
9. Interfax, 25 september 2002 (www.interfax.ru); Interfax, 25 december
2002.
10. Eesti Päevaleht, 16 juli 2007.
11. Eesti Päevaleht-online, www.epl.ee, 16 juli 2007.
12. Correspondentie met het Välisministeerium, 20 november 2007.
13. Eesti Postimees, 13 augustus 2008.
14. Ibidem.
15. Ibidem. Kurt Volker, de kersverse Amerikaanse NAVO-ambassadeur,
zei begin september dat het bondgenootschap wat betreft zijn mili-
taire planning duidelijke ‘signalen’ moet afgeven in de richting van
Estland, Letland en Litouwen (Financial Times, 3 september 2008).
Het Estse leger telt circa 4.000 manschappen.
16. Wall Street Journal Europe, 12 augustus 2008.
17. Frankfurter Allgemeine Zeitung, 13 augustus 2008.
18. Le Monde, 29 augustus 2008.
19. Correspondentie met president Ilves, 11 augustus 2008.
20. Wall Street Journal Europe, 12 augustus 2008.
21. ‘Wir wissen, was es heißt, alleingelassen zu werden’ , Die Zeit, jrg.
63 nr. 36, 28 augustus 2008, p. 6.
22. Eesti Riigikogu, ‘Statement of the Riigikogu on Military Aggression
of the Russian Federation against Georgia’, www.riigikogu.ee, 12
augustus 2008. De linkspopulistische Keskerakond-partij, die veel
aanhang geniet onder de Russische minderheid, weigerde de ver-
klaring te tekenen. Partijleider Savisaar, tevens burgemeester van
Tallinn, zei de Georgische president Saakasjvili verantwoordelijk te
houden voor het uitbreken van de crisis.
23. Eesti Päevaleht, 14 augustus 2008.
24. Jüri Saar, ‘Kas rühmata andele või anduda rühmale?’, in: Sirp, nr. 31
(3216), 22 augustus 2008, p. 2.
25. Ibidem.
26. Eesti Päevaleht, 21 juni 2007; Eesti Postimees, 13 augustus 2008. Eerder
al noemde Laaneots, die voor zijn aantreden in 2006 werkzaam
was als militair attaché op de Estse ambassade in Moskou, “onze
onvriendelijke buur Rusland het grootste probleem voor Estlands
veiligheid” (Eesti Päevaleht, 6 december 2006).
Ap: 2008nr7/11
NAVO-top in Boekarest
Tot de afgelopen NAVO-top in Boekarest veroorzaakte de discussie
over raketverdediging de nodige politieke onenigheid in Europa. Er
was namelijk geen gemeenschappelijk gedeelde analyse van de drei-
ging die ballistische raketten voor het Europese deel van de NAVO zou
kunnen opleveren. Tot veler verrassing stond echter in de slotverkla-
ring van de top de volgende passage over raketverdediging:
“Ballistische raketproliferatie vormt een toenemende dreiging
voor de strijdkrachten, het grondgebied en de bevolkingen
van de bondgenoten. We erkennen daarom de substantiële
bijdrage aan de bescherming van de bondgenoten tegen
lange afstandsraketten die verschaft zal worden door de
geplande ontplooiing van in Europa geplaatste, Amerikaanse
verdedigingsmiddelen tegen raketten. We onderzoeken
de mogelijkheden om dit vermogen met de huidige NAVO-
inspanningen op het gebied van raketverdediging te verbin-
den, als een manier om te verzekeren dat het een integraal
deel van een toekomstige NAVO-brede raketverdedigingsarchi-
tectuur zal zijn.”1
Hiermee lijkt een VS-EU-benadering van de ballistische raketproble-
matiek van de baan. Voorstanders hiervan benadrukten vooral de po-
litieke dimensie van raketverdediging en betoogden dat de politieke
twistpunten – inclusief de relaties met Rusland – het meest effectief
aangepakt konden worden onder het vaandel van de EU.
Er bestaat een groeiende zorg over het toenemend aantal landen
dat over ballistische raketten beschikt. Terwijl in 1972 slechts negen
landen over deze raketten beschikten, zijn dat er nu minstens 27,
waaronder vijandige regimes die banden onderhouden met terroris-
ten. Ondanks alle initiatieven op het gebied van de non-proliferatie
van ballistische raketten, werden er in 2006 wereldwijd meer dan 60
raketten gelanceerd.
Geschiedenis
De wens om te komen tot raketverdediging is niet nieuw. Deze gaat
terug tot de late jaren ‘50, na de komst van nucleaire wapens. Een
vroeg voorbeeld van raketverdediging is het Amerikaanse Safeguard-
systeem (1969-1976), dat gebouwd werd om de Minuteman-silo’s
tegen vanuit de Sovjetunie gelanceerde intercontinentale raketten
(ICBM’s) te beschermen. In dezelfde tijd ontplooide de Sovjetunie zijn
eigen Galosh-systeem om Moskou en omgeving te beschermen tegen
eenzelfde dreiging. Een gemodificeerd, uit twee verdedigingslagen be-
staand systeem, bekendstaand als de A-135, is hier nog steeds actief.
De geschiedenis van een raketschild gaat terug tot 23 maart 1983,
toen president Ronald Reagan het Strategic Defense Initiative (SDI)
Raket-verdediging in Europa
De plannen voor een Amerikaanse raketverdediging in Europa zijn vooral bekend vanwege de politieke discussie die zij binnen de Europese lidstaten van de NAVO genereren en vanwege de Russische afwijzing van het raket-schild. De Verenigde Staten en de Europese bondgenoten denken vaak verschillend over het gewicht dat moet worden toegekend aan de respectievelijke capaciteiten en intenties van zogenoemde ‘risicolanden’ op het gebied van ballistische raketten. De VS richten zich vooral op de capaciteiten van de verschillende ‘staten van zorg’, terwijl de Europeanen meer geneigd zijn de intenties van deze staten in hun afweging mee te nemen. Toch leek er op de afgelopen NAVO-top in Boekarest in april overeenstemming te zijn bereikt over de dreiging die van ballisti-sche raketten kan uitgaan. Tijd dus om eens dieper in te gaan op deze problematiek.
Op weg naar een geïntegreerd Amerikaans-NAVO-project?
Kees Homan
Ap: 2008nr7/12
aankondigde. Het ook wel als ‘Star Wars’ bekendstaande project
behelsde de bouw van een schild dat een raketaanval van duizenden
Sovjetraketten moest tegenhouden.2 Het onderzoek naar onder meer
röntgenlasers, onderscheppingsraketten in de ruimte en deeltjeskanon-
nen ging onmiddellijk van start. De diverse projecten verslonden tien-
tallen miljarden dollars, maar al snel bleek de ambitie om een massale
Sovjetaanval te keren, te hoog gegrepen. Een andere grote barrière was
het ‘battle management’, het aansturen van het schild. De rekenkracht
van de computers was in de jaren ‘80 volstrekt ontoereikend.
Toen de Berlijnse Muur in 1989 viel en de Sovjetunie uiteenviel in
1991, leek de rationale voor een nationale raketverdediging verdwe-
nen te zijn. Maar argumenten dat een raketschild noodzakelijk zou
zijn als verzekering tegen een herrijzend en imperialistisch Rusland,
verdediging tegen een ongeautoriseerde lancering of één per ongeluk,
de onvermijdelijke ’schurkenstaat’, de onwaarschijnlijke aanval van
terroristen met ballistische raketten op de VS, en meer serieus: de
toekomstige uitdager China, werden achtereenvolgens of tegelijkertijd
gebruikt als rechtvaardigingen voor het aanhoudend streven naar een
Amerikaanse verdediging tegen ballistische raketten.
Het project doorliep verscheidene veranderingen. In de regering van
de vader van de huidige president waren onder meer Dick Cheney
en Paul Wolfowitz voorstanders van wat toen bekend stond als het
‘brilliant pebbles’-project. Hoewel de Clinton-regering het project
wilde terugbrengen
tot onderzoeksniveau,
drong het toenemend
conservatieve Congres
na de verkiezingen in
1994 op verdere ontwik-
keling aan.
President Clinton
besloot in 1999 tot de
ontwikkeling en plaat-
sing van een National
Missile Defense (MD)-
systeem. Dit systeem moest het Amerikaanse vasteland beschermen
tegen strategische ballistische raketten die door ‘een staat van zorg’
(Noord-Korea) zouden worden afgevuurd. Om de ontwikkeling van MD
mogelijk te maken, trokken de Verenigde Staten zich onder de nieuwe
Bush-regering eind 2001 terug uit het in 1972 met de toenmalige Sov-
jetunie gesloten Anti Ballistic Missile (ABM)-verdrag.3 Dit verdrag was
bedoeld voor een Sovjetdreiging die niet langer bestond in 2002, maar
het legde wel beperkingen op aan de inspanningen om een raketver-
dediging te ontwikkelen en te ontplooien. Nu wordt het bijvoorbeeld
mogelijk in de nabije toekomst mobiele sensoren in de ruimte te statio-
neren, die ‘birth-to-death tracking’ kunnen verschaffen van ballistische
raketten en hun ladingen.4 Nieuw van het MD-systeem is dat het niet
alleen moet dienen ter bescherming van het grondgebied van de VS en
in het buitenland gestationeerde Amerikaanse troepen, maar ook van
‘vrienden en bondgenoten’ tegen een aanval met ballistische raketten.
Principes van raketverdediging
Het onderscheppen van ballistische raketten is gebaseerd op vier
principes. Allereerst dient de raket of lading te worden waargenomen
door radars en/of andere sensoren (‘detection’). Vervolgens dient
deze te worden onderscheiden van andere objecten in de omgeving
(‘discrimination’). Daarna moeten computerprogramma’s nauwkeurig
berekenen waar de raket op welk moment zal zijn, zodat deze op
het juiste moment onschadelijk gemaakt kan worden (‘fire control’).
Tenslotte moeten raket en/of lading worden vernietigd (‘killing’) door
middel van onderscheppingsraketten of lasers.
Raketverdediging kan worden toegepast tijdens de drie fasen van een
inkomende langeafstandsraket: de boost-fase, de mid-course-fase
en de terminal-fase. Tijdens de boost-fase branden na lancering de
raketmotoren witheet en wordt binnen 250 seconden een snelheid
van ongeveer zeven kilometer per seconde bereikt. De tijd om de raket
gedurende deze fase uit te schakelen, bedraagt daarom slechts vijf
minuten, en plaatst een premie op detectiesystemen zoals sensoren
van een satelliet.
Als de rakettrappen zijn afgestoten en de raketkop buiten de damp-
kring vliegt, begint de mid-course-fase. Die duurt 20 tot 25 minuten.
Verschillende sensoren kunnen gebruikt worden om de op de grond
gestationeerde interceptors op de raket te richten. De belangrijkste
uitdaging voor de raketverdediging tijdens deze fase is de mogelijke
aanwezigheid van ‘nepmiddelen’ (‘decoys’). Afstoting van deze nep-
middelen kan de interceptor desoriënteren.
De terminal-fase begint wanneer de raket de atmosfeer weer binnen-
komt. Gezien de hoge snelheid kan deze fase minder dan een minuut
duren. Een succesvolle verdediging vereist dan dat het systeem is
ontplooid in het gebied waar de raket zal neerkomen. De Patriot
Advanced Capability 3 (PAC-3)-, of de op zee gestationeerde Standard
Missile-3 (SM-3)-interceptors zullen waarschijnlijk tijdens deze fase
gebruikt worden. Het grote voordeel in deze fase is de afwezigheid
van nepmiddelen die desintegreren wanneer de raket de atmosfeer
weer binnenkomt.
Amerikaanse motieven…
De Amerikanen voeren tegenwoordig drie redenen aan voor een af-
weersysteem tegen raketten.5 Allereerst moet zo’n systeem bescher-
ming bieden tegen een mogelijke raketaanval van een ‘schurkenstaat’
zoals Noord-Korea, maar vooral Iran. Volgens ongeclassificeerde
Amerikaanse inlichtingenrapporten is Iran in staat om in 2015 een in-
tercontinentale ballistische raket te testen. Het land heeft reeds mili-
taire oefeningen gehouden waarin het ballistische raketten lanceerde
Er zijn eenvoudigere
middelen dan
ballistische raketten
om Amerika te treffen
Een SM-3-interceptor wordt afgevuurd van een Aegis-kruiser tijdens een test in de Grote Oceaan in 2006 (foto: U.S. Navy/Missile Defense Agency)
die in staat waren Israël en Turkije te treffen, evenals Amerikaanse
troepen die in de Perzische Golf gestationeerd zijn. Hoewel volgens de
Amerikanen traditionele, rationeel denkende en handelende landen
afgeschrikt zullen worden door het vooruitzicht van vergelding, ver-
wachten ze dit niet van rogue states. Aangezien volgens de Verenigde
Staten de afschrikking bij deze landen niet werkt, is een fysieke vorm
van bescherming, zoals een raketverdediging, vereist. Toch twijfelen
deskundigen eraan of Iran – met het vooruitzicht een massale vergel-
ding te ondergaan – het risico zal nemen als eerste een massavernie-
tigingswapen in te zetten tegen de VS.
In de tweede plaats vrezen de Verenigde Staten dat een niet-statelijke
actor toegang krijgt tot een kernkop. Zo zou zonder een goede
raketverdediging een groep terroristen de Verenigde Staten en hun
bondgenoten kunnen bedreigen. Ten slotte houden de Amerikanen er
rekening mee dat een raketlancering per ongeluk, bijvoorbeeld door
een technisch falen, kan geschieden.
… en plannen
De Verenigde Staten streven naar een nationaal, geïntegreerd raket-
verdedigingssysteem dat inkomende raketten van iedere dracht en in
alle fasen van de vlucht kan uitschakelen. Daartoe worden intercep-
tors en sensoren geplaatst op het land, ter zee en op termijn ook in
de ruimte. De Amerikanen maken, anders dan de NAVO-partners, geen
onderscheid meer tussen Theatre Missile Defense (TMD) en andere
vormen van raketverdediging.
De Verenigde Staten zijn ver gevorderd met een nationaal afweer-
schild tegen intercontinentale raketten. De basis van het systeem
wordt gevormd door drie interceptorlocaties, die gelijktijdig bedrei-
gingen vanuit verschillende regio’s (zoals Noord-Korea en het Midden-
Oosten) kunnen pareren. In Californië en Alaska bevinden zich twee
locaties voor interceptors die intercontinentale ballistische raketten
buiten de atmosfeer moeten onderscheppen. Er staan al 40 intercep-
tors in Alaska en verscheidene in Californië.6 De VS beschikken voorts
over vaste radarsensoren, die geplaatst zijn in Alaska, in Groenland
en in het Verenigd Koninkrijk. Ook hebben ze een mobiel, drijvend
radarstation ter ondersteuning van de vaste radarsensoren.
Een interceptor is gekoppeld aan een waarschuwingsradar en aan drie
‘Defense Support Program’ (DSP)-satellieten. De drie DSP-kunstmanen
houden vanuit een geostationaire baan op ongeveer 36.000 kilometer
hoogte met een warmtegevoelig oog hele continenten in de gaten. De
vuurwerkramp in Enschede is hen niet ontgaan.
Raketschildlocaties in Europa
De Verenigde Staten lieten begin 2007 weten dat onderzoek was
verricht naar opties voor MD die de verdediging van zowel de VS als
Na langdurige onderhandelingen werd er een akkoord bereikt over de plaatsing van een radarinstallatie voor het Amerikaanse raketschild op
Tsjechisch grondgebied. Rechts de Tsjechische minister van Defensie, Vlasta Parkanova, met haar Amerikaanse collega Robert Gates
(foto: Pentagon/J. Morrison)
de bondgenoten zou kunnen vergroten, door in Europa interceptors
en radars op de grond te stationeren. De Iraanse raketten zouden
namelijk op weg naar de VS over Polen en Tsjechië vliegen. Het voor-
gestelde systeem omvat tien in silo’s geplaatste interceptors in Polen,
op de voormalige Warschaupactbasis Redzikowo, 1.360 kilometer
van Moskou en 300 kilometer van de Russische enclave Kaliningrad
aan de Oostzeekust. In tegenstelling tot de raketten die nu al staan
opgesteld in Alaska en Californië, zullen de raketten op deze derde
interceptorlocatie geen drie maar twee trappen omvatten.
Daarnaast voorziet het plan in een vast opgestelde radarinstallatie in
de Tsjechische Republiek en een transporteerbare radar in een land
dichter bij het Midden-Oosten. Het Europese deel van het systeem
moet in staat zijn een antwoord te geven op twee soorten raketten,
namelijk intercontinentale die richting de Verenigde Staten gaan en
middellange afstandsraketten die op Europa gericht zijn. Beide typen
raketten kennen verschillende banen en snelheden.
In het achterliggende scenario ziet een DSP-satelliet de hete raketmo-
tor van een Iraanse raket. De ‘battle management’-apparatuur extra-
poleert vervolgens waar de raketkop ongeveer heengaat. De gegevens
worden doorgeseind naar de zogeheten ‘X-band radar’ in Tsjechië, die
op zijn beurt een interceptor globaal in de richting van de raketkop
dirigeert. Buiten de dampkring maakt zich van de interceptor een
‘kill vehicle’ (een wasmachinegroot voertuig) los. Deze manoeuvreert
zich met behulp van stuwraketjes en een hittegevoelige sensor, die de
hete raketkop tegen de achtergrond van het koude heelal waarneemt,
in de baan van de naderende raket. De botsing verwoest zowel ‘kill
vehicle’ als vijandelijke raketlading.
Een van de problemen die zelden genoemd wordt, staat in vakkrin-
gen bekend als ‘consequence management’.7 Het onderscheppen van
ICBM’s vereist een afweerraket met meerdere trappen. De op aarde
terugvallende trappen kunnen gevaar opleveren in dichtbevolkte
gebieden zoals West-Europa. Maar erger nog zijn de gevolgen van een
succesvolle onderschepping van een vijandelijke raket met chemische,
biologische of nucleaire lading. Hiermee
staat men dus voor het dilemma dat ernstige
gevolgen voor mensen en infrastructuur in
het ene land moeten worden geaccepteerd
om een ander land te kunnen verdedigen.
Critici van de raketverdediging menen
daarnaast dat andere, meer toegankelijke
manieren om de Verenigde Staten met
massavernietigingswapens te treffen, meer
voor de hand liggen. Andere middelen, zo
zeggen zij, zijn net zo effectief (of effectie-
ver), gemakkelijker te fabriceren, en vele
malen goedkoper. Zo zijn bijvoorbeeld lager
vliegende kruisvluchtwapens moeilijker of
niet detecteerbaar voor een raketverdedigingssysteem. Dat geldt nog
sterker voor onbemande vliegtuigjes en zeecontainers.
Amerikaanse overeenstemming met Tsjechië en Polen
Na langdurige onderhandelingen hebben inmiddels zowel de Tsjechi-
sche Republiek als Polen overeenkomsten met de Verenigde Staten
gesloten over de stationering van MD-faciliteiten op hun grondgebied.8
De VS kwamen op 3 april jl. tot een akkoord met Tsjechië. Vooral de
Poolse regering eiste een forse prijs van de Amerikanen. De moeizaam
verlopende onderhandelingen tussen de Verenigde Staten en Polen
kwamen (waarschijnlijk) in een stroomversnelling door de Russische
invasie in Georgië op 8 augustus. Niet lang hierna, op 20 augustus,
sloot Polen de overeenkomst met de VS voor het stationeren van tien
Amerikaanse interceptors op zijn grondgebied. Amerikaanse autoritei-
ten zeiden dat, gezien de oorlog in Georgië, verder uitstel op ‘overgave’
zou hebben geleken.9 De Amerikanen leveren in ruil voor de plaatsing
van de onderscheppingsraketten bijna 100 PAC-3-raketten aan Polen,
die ballistische raketten voor de korte afstand kunnen uitschakelen, en
geven verdere hulp bij de modernisering van de Poolse strijdkrachten.10
De Polen willen met de Patriots een schild boven de hoofdstad optrek-
ken. Rusland heeft daarop overigens gedreigd met de plaatsing van
SS-26 Iskander-raketten in de Russische enclave Kaliningrad.
Hoewel de te stationeren raketverdediging uiteraard het reusachtige
Russische kernwapenarsenaal niet kan afweren, worden landen die
faciliteiten verlenen in feite deel van de verdediging van het Ameri-
kaanse grondgebied. Het Missile Defense Agency (MDA) verwacht de
eerste testvlucht van de interceptor in 2009 uit te voeren, en vervol-
gens twee onderscheppingspogingen van een doel in 2010.
NAVO en raketverdediging
Intussen zijn de afgelopen jaren ook in NAVO-verband de mogelijkhe-
den van raketverdediging onderzocht. Het gaat hier om drie verschil-
lende initiatieven.11
Ap: 2008nr7/15
1. Active Layered Theatre Ballistic Missile Defense (ALTBMD)
Dit raketverdedigingssysteem richt zich op de bescherming van
uitgezonden troepen tegen aanvallen met tactische ballistische
raketten (afstand tot 3.000 km.) en is een voorbeeld van een
terminal-verdedigingssysteem. De behoefte aan zo’n systeem werd
duidelijk aangetoond door de aanvallen met Scud-raketten tegen
de coalitiestrijdkrachten in beide Golfoorlogen. TMD-systemen
kunnen zowel op land als op zee worden gestationeerd.
Nederland is een van de weinige NAVO-lidstaten die over een
Patriot-capaciteit beschikt. Deze capaciteit wordt gemoderniseerd
en uitgerust met de Patriot Advanced Capability-raketten voor de
verdediging in lagere luchtlagen tegen ballistische raketten met
een korte dracht. Defensie bestudeert nu de mogelijkheid het
Luchtverdedigings- en Commandofregat (LCF) geschikt te maken
voor de verdediging tegen ballistische raketten in bondgenoot-
schappelijk verband. Het LCF-fregat Hr. Ms. Tromp lukte het als
eerste niet-Amerikaans schip in de Stille Oceaan op 7 december
2006 een ballistische middellangeafstandsraket gedurende het
grootste deel van haar vlucht te volgen en doelinformatie te
berekenen.
Voor het ALTBMD is op uitnodiging van de Nederlandse over-
heid een Integrated Testbed (ITB) in Den Haag gevestigd. Deze
testopstelling bestaat uit computerapparatuur, waarbij proeven
zeker moeten stellen dat het uiteindelijke systeem de afweerra-
ketten met sensoren en commandolagen kan integreren. De initial
operational capability staat gepland voor 2011.
2. Missile Defense for the Alliance Territory, Forces, and Population
Centres
Tijdens de NAVO-top van Praag in 2002 werd besloten een haal-
baarheidsstudie uit te laten voeren naar de mogelijkheden om de
Europese NAVO-landen te beschermen tegen ballistische raketten
van alle dracht. De studie concludeerde dat een NAVO-MD-systeem
– met beperkingen – technisch haalbaar was. De NAVO-top van
Riga gaf opdracht tot een vervolgstudie, over onder meer de drei-
gingsanalyse, command, control and consultations, architectuur,
financiële consequenties en ‘debris’ (brokstukken van onder-
scheppende en neergehaalde raketten). Nadat de Verenigde Sta-
ten hun voornemen voor een Europese interceptorlocatie bekend
hadden gemaakt, besloten de NAVO-ministers van Defensie op 15
juni 2007 dat de mogelijke politieke en militaire implicaties van
een NAVO-raketverdedigingssysteem onderzocht moesten worden.
3. Theatre Missile Defense Cooperation with Russia
Dit samenwerkingsprogramma met de Russische Federatie is
gericht op het vermogen om gezamenlijk Theatre Missile Defense
Crisis Response-operaties uit te kunnen voeren. Russische militaire
deskundigen hebben meermaals met hun NAVO-collega’s overlegd,
en in dit kader zijn zelfs oefeningen met computercommando-
posten gehouden.12 In studies is vastgesteld dat het uitwisselen
van early warning-informatie voordeel kan opleveren: het aantal
onderscheppingsmogelijkheden neemt dan aanzienlijk toe.
Inmiddels is door de gebeurtenissen in Georgië alle samenwerking
tussen de NAVO en Rusland opgeschort.
Russische bezwaren
Rusland heeft zich vanaf het begin op niet mis te verstane wijze te-
genstander verklaard van het Amerikaanse raketverdedigingssysteem
in Europa.13 Een verklaring van het Russische Ministerie van Buiten-
landse Zaken stelde dat de geplande Amerikaanse raketverdediging
nu en in de voorzienbare toekomst de Russische ballistische raketten
als doel heeft.14 De Russen beweren dat het defensieve systeem een
“wapenwedloop” zal veroorzaken en Europa in een “kruitvat” zal doen
veranderen. Het Kremlin heeft ook beweerd dat het raketverdedi-
gingssysteem de Russische afschrikking zou ondermijnen, ondanks
het feit dat een Russische, vanaf land gelanceerde nucleaire aanval op
de Verenigde Staten niet over Polen maar over de Noordpool, IJsland
of Griekenland zou gaan. Volgens de Russen zou de radar bovendien
gebruikt kunnen worden voor spionagedoeleinden in hun land.
Een deel van de Russische onvrede over de Europese sector van het
raketverdedigings-
systeem komt voort
uit de Amerikaanse
terugtrekking uit het
ABM-verdrag. De Rus-
sische zorg is waar dit
toe zal leiden. Premier
Poetin en andere hoge
Russische autoriteiten
hebben aangegeven dat
Rusland de uitvoering
van sommige van zijn
raketprogramma’s zou
versnellen indien de raketverdedigingsplannen in Europa door-
gang zouden vinden. Zo zullen de Russen raketten gaan richten op
Europese steden. De Russische generaal Nikolai Solovtsov, hoofd van
de strategische raketstrijdkrachten, verklaarde onlangs nog dat de
Amerikaanse raketverdedigingslokaties “aangewezen doelen” kunnen
worden.15
Poetin bood vorig jaar het gebruik aan van een Azerbeidjaanse radar-
installatie als daarmee zou worden afgezien van de andere Europese
raketverdedigingslokaties. De VS verwierpen dit voorstel echter, met
als argument dat deze uitruil om technische redenen niet haalbaar
was.
Landen die faciliteiten
verlenen worden deel
van de verdediging
van Amerikaans
grondgebied
Ap: 2008nr7/16
Moskou heeft medio juni bij overleg met de VS voor het eerst een
positieve grondhouding ingenomen ten aanzien van de Amerikaanse
voorstellen.16 Tot deze voorstellen behoort de detachering, al dan niet
permanent, van Russische waarnemers bij de raketinstallaties. Polen
en Tsjechië reageerden hier echter afwijzend op. En sinds de gebeur-
tenissen in Georgië zijn de relaties alleen maar verslechterd.
Tot slot
Het Amerikaanse MDA ontwikkelt momenteel in totaal zo’n 16 elkaar
overlappende systemen, die bedoeld zijn om de raketten in verschil-
lende fasen van de vlucht te treffen, op basis van de filosofie “schiet
vroeg, schiet vaak”. Vooralsnog gaat het bij een NAVO-raketverdedi-
gingssysteem in Europa voornamelijk om studies en besprekingen.
Nieuw is nu wel dat ook de mogelijke implicaties van de Amerikaanse
plannen in Europa als onderwerp van studie zijn toegevoegd. Het
Europese systeem moet immers in staat zijn een antwoord te geven
op twee typen raketten: intercontinentale die richting de Verenigde
Staten gaan, en middellangeafstandsraketten die richting Europa
gaan, met verschillende banen en snelheden.
Critici hameren erop dat Amerika een fortuin aan het verkwisten is
aan een onmogelijke technologische fix. Het systeem is niet volledig
beproefd, de interceptors die in Europa geplaatst worden moeten nog
worden gebouwd, en de geometrie van het gebruik van op de grond
gestationeerde raketten tegen een toekomstige Iraanse dreiging moet
nog getest worden. Het land heeft meer dan 110 miljard dollar aan
raketverdediging besteed sinds Ronald Reagan zijn Strategic Defense
Initiative lanceerde.
Een probleem is dat de Europese elementen van het Amerikaanse sys-
teem het zuidoosten van Europa, waaronder Bulgarije, Griekenland,
Roemenië en Turkije, onvoldoende beschermen. Dit hoeft volgens
sommigen geen onoverkomelijk bezwaar te vormen, aangezien Iran te
dicht bij Zuidoost-Europa ligt om deze regio met langeafstandsraket-
ten te kunnen bedreigen. Deze landen zouden terminal level-bescher-
ming nodig hebben, waarin NAVO’s ALTBMD kan voorzien. Bovendien
is het de vraag of een alomvattend systeem van intercontinentale
raketverdediging haalbaar en betaalbaar is.
Het terechte uitgangspunt voor de Nederlandse regering is in ieder
geval dat de ondeelbaarheid van de veiligheid van het bondgenoot-
schap voorop moet staan. De mate waarin het gehele NAVO-gebied
wordt afgedekt en kan worden verdedigd tegen ballistische raketten is
volgens de Nederlandse regering dan ook essentieel in de besluitvor-
ming over raketverdediging.17
Generaal-majoor der mariniers b.d. mr. drs. C. Homan is
als onderzoeker verbonden aan het Clingendael Security
and Conflict Programme. Hij was eerder directeur van het
Instituut Defensie Leergangen (IDL) in Den Haag.
1. Bucharest Summit Declaration, Issued by the Heads of State and Go-
vernment Participating in the Meeting of the North Atlantic Council in
Bucharest on 3 April 2008. Zie tevens Sally McNamara, ‘NATO Backs
Washington’s Missile Defense Plans: A Victory for U.S. Diplomacy’,
WebMemo, The Heritage Foundation, nr. 1884, 4 april 2008.
2. Gé Berkhof, Duel om de ruimte, Staatsuitgeverij Den Haag, 1985, pp.
92-93.
3. Jeremy Stocker en David Wiencek (red.), Missile Defence in a New
Strategic Environment; Policy, Architecture and International Co-
operation after the ABM Treaty, The Royal United Services Institute
for Defence and Security Studies, Londen, 2003.
4. Daniel Gouré, ‘Dealing with the Russian Threat; What Georgia Re-
veals about Missile Defenses for Europe’, DefenseNews, 8 septem-
ber 2008, p. 21.
5. Gustav Lindstrom, ‘Missile Defence in Europe – The Political and
Security Dimensions’, ISS Policy Brief 1, EU Institute for Security
Studies, Parijs, februari 2008, p. 1.
6. Steven A. Hildreth en Carl Ek, Long-Range Ballistic Missile Defense
in Europe, CRS Report for Congress, 13 juni 2008, p. 3.
7. Frans Kleyheeg, ‘Onderschepte raket valt wél op Europa’, NRC
Handelsblad, 1 mei 2007.
8. Wade Boese, U.S. Signs European Anti-missile Deals, Arms Control
Association, www.armcontrol.org/node/3309/print.
9. ‘Behind America’s Shield’, The Economist, 21 augustus 2008.
10. Denise Jammick en Grzegorz Holdanowicz, ‘Poland Defies Russia
and Signs US BMD Site Deal’, Jane’s Defence Weekly, 27 augustus
2008, p. 4.
11. Kamerbrief inzake NAVO-top te Boekarest over raketverdediging, Ne-
derlands Ministerie van Buitenlandse Zaken, 25 maart 2008, pp. 3-5.
12. Zie voor een Russische voorstander van een Europees raketschild,
waarbij Rusland, de VS en de NAVO samenwerken: Nikita Petrov,
‘Amerikaans raketschild beschermt Europa niet’, NRC Handelsblad,
9 juli 2008.
13. Peter Brookes, ‘Missile Mistrust; Washington’s European Missile-
defense Plan Rekindles Old Suspicions’, Armed Forces Journal,
december 2007, pp. 8-11; George N. Lewis en Theodore A. Postol,
‘European Missile Defense: The Technological Basis of Russian
Concerns, Arms Control Today, oktober 2007.
14. ‘US-Russia in War of Words over Missile Shield Deal’, EurActiv, 8
september 2008.
15. Judy Dempsey, ‘U.S. Shield in Poland a Threat, Russia Says’, Inter-
national Herald Tribune, 12 september 2008.
16. Arnout Brouwers, ‘Rusland tevreden na overleg’, de Volkskrant, 19
juni 2008.
17. Ibid noot 11.
Ap: 2008nr7/17
Tot voor kort was de dominante opvatting in Washington en Brussel
dat wanneer Rusland ‘aan boord zouden worden gehaald’, het mogelijk
zou worden om het Iraanse regime onder druk te zetten om te stoppen
met zijn uraniumverrijkingsprogramma. Die hoop is na de oplopende
spanningen tussen het Westen en Rusland veranderd in een illusie.
Twee conclusies kunnen uit de recente gebeurtenissen getrokken
worden. Ten eerste is Rusland geen trouwe partner van het Westen
gebleken. Niets nieuws eigenlijk: het Kremlin probeert al een tijd lang
door machtsvertoon de trauma’s van begin jaren ‘90 te verwerken, en
daarbij kan het rekenen op de steun van de meerderheid van de Rus-
sische bevolking. Het woord “niyet” zullen de westerse diplomaten in
de toekomst nog vaak te horen krijgen. De relatie van de EU en de VS
met Rusland (want deze machten moeten ondanks alle meningsver-
schillen toch met elkaar samenwerken) kan het beste als een ‘mariage
de convenance’ gezien worden. Ten tweede moet de EU in samenwer-
king met de VS een nieuwe strategie ontwikkelen ten aanzien van
Iran.
De huidige impasse
Europa
Hoewel de Europeanen na 1945 ‘internationale problemen’ geluk-
kig eerder proberen te ‘managen’ dan op te lossen (in tegenstelling
tot de Amerikanen, die internationale veiligheidsvraagstukken liever
oplossen)2, is het langzamerhand duidelijk geworden dat er iets mis
is met het gemeenschappelijke buitenlands en veiligheidsbeleid van
de EU.3 Een dergelijk beleid is er namelijk niet bij het beslechten van
belangrijke vraagstukken. Het bureau van buitenlandcoördinator
Javier Solana moet namens de Unie spreken. Maar wanneer we naar
het nieuws kijken of de krant lezen, zien we dat de Franse president
zich als ‘Mister Europe’ gedraagt. Zo ook met betrekking tot Iran.
Frankrijk, de huidige voorzitter van de EU, stelt Iran en de wereld
voor een keuze: óf een Iraanse atoombom óf een (Amerikaans dan wel
Israëlisch) bombardement op Iran.4 (Hij zei dit blijkbaar met de goed-
keuring van bondskanselier Merkel, premier Brown en Solana, want
zij spreken geen kwaad woord over Sarkozy’s uitlating.) Alsof er geen
andere opties zijn. Natuurlijk: zou het zover komen, dan zou het niet
Sarkozy of een andere Europese leider zijn die hiertoe zou beslissen,
maar de regering in Washington.
Verenigde Staten
Met welke factoren moet Washington rekening houden? De regering-
Bush is ingesloten tussen twee oorlogen (Irak en Afghanistan),
heeft met een wankelende economie te maken en staan onder druk
van binnenlandse lobby’s en pressiegroepen om Iran aan te vallen.
De harde taal die Bush eerder ten aanzien van Iran gebruikte, moet
hij waar kunnen maken wil zijn trots niet gekrenkt worden. Hij had
Trans-Atlantische betrekkingen en de casus Iran
Frits Bolkestein merkte recentelijk terecht op dat na de Russische inval in Georgië – als reactie op het riskante besluit van de Georgische president Saakasjvili om Zuid-Ossetië binnen te vallen – en de harde Europese en Amerikaanse veroordelingen van Moskou, de samenwerking tussen het Westen en Rusland met betrekking tot verschillende dossiers stroever zal gaan verlopen.1 Eén van deze dossiers betreft het nucleaire programma van Iran.
Een pleidooi voor een andere Iranpolitiek
Said Rezaiyan
Column
De Iraanse ambassadeur bij het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA) legt een verklaring af over het nucleaire programma van zijn land,
november 2007 (foto: IAEA/D. Calma)
immers gezegd dat hij “het Iraanse probleem” zou gaan ”oplossen”.
Als het aan Bush zou liggen, zou een aanval gelegitimeerd zijn. In
een recente toespraak tot de Israëlische Knesset, en als reactie op het
voornemen van presidentskandidaat Barack Obama om met de Iraanse
leiders aan één onderhandelingstafel te gaan zitten, concludeerde
Bush dat een dergelijk voorstel het beste vergeleken kan worden met
het Britse plan uit de jaren ‘30 om met de nazi’s te gaan praten. Hij
concludeerde: ”We have an obligation to call this what it is: the false
comfort of appeasement.”5 Maar gaat de president zijn woorden ook
werkelijk in daden omzetten?
Wenselijkheid en uitvoerbaarheid van een oorlog
Bronnen dicht bij het Witte Huis en het Pentagon weten echter dat
de Amerikaanse dreigementen vooral als retoriek bedoeld zijn. Ten
eerste vanwege de moeilijke politieke en militaire situatie waarin de
VS zich op dit moment bevinden. Een oorlog beginnen op een derde
front tegen een regionale macht komt de VS (en de wereld) simpelweg
niet goed uit op dit moment. Ten tweede is er binnen de regering-
Bush geen sprake van één coherent beleid ten aanzien van Iran.
Aan de ene kant staan Bush en vicepresident Cheney, voorstanders
van een aanval op Iran; aan de andere kant staat Robert Gates, de
minister van Defensie, en tot voor kort ook admiraal William Fallon,
de commandant van het Central Command, beiden tegen een oorlog
met Iran. De laatste nam vanwege zijn meningsverschillen met het
Witte Huis ontslag. Gates en Fallon beriepen zich naast de praktische
problemen om een oorlog te voeren tegen Iran ook op het gebrek aan
juridische en morele legitimatie voor een aanval. Immers nota bene
de Amerikaanse Director of National Intelligence publiceerde in 2007
een National Intelligence Estimate waarin de gezamenlijke Ameri-
kaanse inlichtingendiensten tot de conclusie kwamen dat Iran in 2003
gestopt was met zijn nucleaire wapenprogramma.6
De Amerikaanse perceptie…
Desalniettemin blijft Bush, maar ook de toekomstige bewoner van het
Witte Huis (McCain dan wel Obama) bij het dreigement dat “alle opties
op tafel liggen”. Met “alle opties” wordt natuurlijk in de eerste plaats
een militaire aanval bedoeld en wordt zo met een preventieve aanval
gedreigd. In een dergelijke situatie zouden de Iraanse machtheb-
bers gek zijn om niet door te gaan met het nucleaire programma – ze
worden immers elke dag bedreigd. En andersom is de Amerikaanse en
in mindere mate Europese perceptie te begrijpen. ‘Het Iraanse gevaar’
is in de Amerikaanse optiek een gegeven. Het kernidee is dat Iran niet
te vertrouwen is, aangezien het land door fanatieke islamisten wordt
geregeerd die de Holocaust ontkennen en die gek genoeg zouden zijn
om Israël met een kernbom aan te vallen.
… en de Iraanse
Elke regering in Teheran kijkt naar zijn buurlanden en vraagt zich af
hoe ze kan voorkómen aan eenzelfde lot te worden onderworpen. Het
antwoord hoeft niet ver gezocht te worden. De meerwaarde van een
nucleaire bom is dat het land dat deze bezit anders wordt behandeld.
En dit is wat ook Iran wil. Volgens de gezaghebbende Amerikaanse
schrijver Thomas Power wil het land een bom zodat het niet meer door
Israël en de VS kan worden bedreigd met een aanval dan wel regime
change. Hij schrijft in dit verband:
“What U.S. officials say (…) is that Tehran wants a bomb in
order to dominate the Persian Gulf region and to threaten its
neighbors, especially Israel. This is a misreading of how other
nuclear powers have made use of their weapons. As tools of
coercive diplomacy nuclear weapons are almost entirely use-
less, but they are extremely effective in blocking large-scale
or regime-threatening attack. There is no evidence that Iran
has a different motive and plenty of reason for Iran to fear
that attack is a real possibility.”7
Een uitweg
De feiten
Het wordt tijd dat de regering-Bush erkent dat ze het diplomatieke
spel aan het verliezen is. Daar ze in het begin tegen iedere vorm van
Iraanse nucleaire activiteit was, moet ze nu toekijken hoe dit land
intussen op eigen kracht een zwaarwaterreactor bouwt in Arak. En
ook al zou deze worden gebombardeerd, er zullen nieuwe worden ge-
bouwd, maar dan kan de wereld er zeker van zijn dat deze niet onder
toezicht van het IAEA zullen staan, want na een bombardement zal
Teheran zeker besluiten uit het Non-proliferatieverdrag te stappen.
Zover is het echter gelukkig nog niet.
De VS willen als grote mogendheid natuurlijk geen gezichtsverlies
lijden. Een face saver hebben de VS echter wel: de 2007 National Intel-
ligence Estimate. Hierin wordt immers geconcludeerd dat het huidige
programma van de islamitische republiek vreedzaam van aard is.
Inhoudloze retoriek in de vorm van dreigingen met militaire aanvallen
zorgen er alleen voor dat de machthebbers in Teheran het wapenpro-
gramma wellicht weer opstarten.
De geschiedenis laat bovendien zien dat nucleaire machten hun
atoomwapens (in principe) niet gebruiken en dat deze wapens vooral
bedoeld zijn als afschrikkingsmiddel. India, Pakistan, Rusland, Frank-
Ap: 2008nr7/19
rijk, Engeland, China, Noord-Korea en Zuid-Afrika hebben allen tegen
de wil van de ‘internationale gemeenschap’ nucleaire wapens gepro-
duceerd, maar die niet tegen een ander land gebruikt. Het Iraanse
regime zal zich, mocht het ooit een atoombom verwerven, naar alle
waarschijnlijkheid houden aan deze logica.
Grond voor trans-Atlantische samenwerking
Het westerse beleid jegens Iran gebaseerd op antagonisme heeft
tot nu toe geen effect gehad. Het Westen heeft ‘the chicken game’
gespeeld met Iran, maar de Iraniërs zijn geen ‘chickens’ gebleken.
Maar juist Iran geeft de EU en de VS de mogelijkheid tot betere en
efficiëntere trans-Atlantische samenwerking. Een van de redenen
waarom deze samenwerking inzake Iran succes kan hebben, is dat
beide machtsblokken eenzelfde doel nastreven, namelijk het land te
weerhouden om nucleaire wapens te produceren. Een doelstelling
die bovendien ook door de Verenigde Naties en dus ook door het
Internationaal Atoomenergie Agentschap wordt nagestreefd. Een
idealistische politiek zonder realiteitszin zal in het geval van Iran op
korte termijn geen succes hebben.
Iraanse wensen
Een efficiënte Iranpolitiek moet rekening houden met de wensen van
de Iraanse elite. De vraag is dan wat de machthebbers in Teheran
willen in ruil voor samenwerking met de VS en de EU en voor inzage in
het nucleaire programma.
In de eerste plaats willen ze, zoals elk lid van het Non-proliferatiever-
drag, toegang tot vreedzame nucleaire energie. Ten tweede willen ze
economische groei en vooruitgang, toetreding tot de Wereldhandels-
organisatie (WTO) en opheffing van de door het Westen opgelegde
sancties tegen het land. Ten derde wensen zij dat Iran als een regio-
nale macht erkend wordt en bij gesprekken over het beslechten van de
conflicten in het Midden-Oosten betrokken wordt. Iraniërs willen niet
als internationale paria’s gezien worden. Het feit dat het regime veel
moeite heeft met zijn geïsoleerde positie wordt duidelijk bij buiten-
landse bezoeken. Zelfs wanneer westerse academici Iran binnenkomen,
wordt hun bezoek op de staatstelevisie in het nieuws vermeld, om nog
niet te spreken van een bezoek van een Ivo Morales of een Aleksandr
Loekasjenko. Last but not least: de Iraanse leiders willen veiligheid.
Als startpunt voor nieuwe initiatieven kunnen de overeenkomst van
Teheran (de Sa’dabad-overeenkomst) en die van Parijs uit 2004 als
uitgangspunt dienen. De VS moeten om te beginnen zelf aan de
onderhandelingen deelnemen. Zonder de directe betrokkenheid van
de Amerikanen betekenen de zogenaamde carrots inhoudloze beloftes
die door de Europeanen alleen niet kunnen worden waargemaakt.
Immers: veiligheidsgaranties kunnen alleen door de VS worden
gegeven (zoals ook het geval was in de kwestie Noord-Korea), maar
ook Iraanse toetreding tot de Wereldhandelsorganisatie is zonder het
groene licht van de VS slechts een illusie. Het zou zeker voor vertrou-
wen bij de Iraanse leiders zorgen wanneer nieuwe landen die door
beide zijden als betrouwbaar beschouwd worden, bij deze gesprekken
worden betrokken. Zuid-Afrika is in dit verband een goede kandidaat.
Dit land heeft ook de nodige ervaring wat betreft het beslechten van
een conflict over een nucleair programma. Het zou als bemiddelaar
tussen de partijen kunnen optreden.
De Europeanen moeten laten zien dat ze serieus zijn over hun ge-
meenschappelijke buitenlandse en veiligheidspolitiek. In dit verband
dient Javier Solana niet door andere Europese leiders (zoals Sarkozy)
te worden tegengesproken. De EU en de VS moeten van de Iraanse
zijde eisen dat de gesprekken alleen plaatsvinden met de hoogste
autoriteiten van het land. De Europese kritiek is namelijk dat zij
niet weten met wie ze in Iran moeten praten. Eisen als stoppen met
uraniumverrijking, of verrijking uit te voeren op Russische dan wel
Zwitserse bodem zullen door Iran resoluut worden afgewezen. Wat
van de Iraniërs wel gevraagd kan worden is dat ze het Additioneel
Protocol van het NPV ondertekenen.
Serieuze diplomatie houdt in dat beide kanten hun beloftes binnen
een bepaalde tijd nakomen. Daarom zou men een tijdschema moeten
maken waarbinnen de geschillen beslecht en de beloftes nagekomen
zouden moeten worden. Iran heeft vaak laten weten dat wanneer zijn
nucleaire rechten erkend worden, het land een constructieve rol zal
gaan vervullen in het Midden-Oosten. Dit zou inhouden dat het zijn
rol in Libanon en zijn relatie met Hamas en Hezbollah zou herzien en
het vredesproces in het Midden-Oosten niet zou tegenwerken.
De geschiedenis kent genoeg voorbeelden waarin veranderingen
eerder door samenwerking werden gerealiseerd dan door vijandschap.
Het is hoog tijd voor een nieuwe Iranpolitiek. Als voorbeeld kan de
Ostpolitik van Willy Brandt ten aanzien van Sovjetunie dienen: een
‘Wandel durch Annäherung Politik’.
Drs. S. Rezaiyan ([email protected]) is politicoloog en
als promovendus verbonden aan het Duitsland Instituut
Amsterdam.
1. NRC Handelsblad, 30 augustus 2008.
2. We kunnen het ook anders bekijken en betogen dat het juist de
‘internationale gemeenschap’ is die van de Amerikanen verwacht
dat zij zich met alle problemen bemoeien als enige overgebleven
supermacht.
3. Zie o.a. het goede boek van Simon Hix, What’s Wrong with the Euro-
pean Union and How to Fix It, Polity Press, 2008.
4. www.bbc.co.uk/persian/iran/story/2008/09/080903_si-sarkozy-assad
iran.shtml , 5 september 2008.
5. Thomas Powers, ‘Iran the Threat’, The New York Review of Books, jrg.
55, 17 juli 2008, p. 5.
6. www.dni.gov/press_releases/20071203_release.pdf
7. Ibid noot 5, p. 3.
Ap: 2008nr7/20
De EU in Tsjaad en de Centraal-Afrikaanse RepubliekDe uitgestrekte en afgelegen grensregio in het oosten van Tsjaad en het noordoosten van de Centraal-Afrikaan-se Republiek (CAR) wordt sinds geruime tijd geteisterd door geweld. Tsjaad, een land dat sinds december 2005 in een staat van burgeroorlog verkeert, heeft geen controle over deze regio met een omvang van 200.000 vierkan-te kilometer. Hierdoor hebben milities en rebellen, alsmede bandieten en criminele groeperingen er vrij spel. Met de toename van geweld jegens de bijna 500.000 vluchtelingen en ontheemden die zich in deze regio ophouden,1 is een daadkrachtige civiel-militaire humanitaire interventie door de internationale gemeenschap noodzakelijk.
In dit artikel wordt de complexe rol uitgelicht die voor de Europese
interventiemissie EUFOR Tsjaad/CAR is weggelegd. Eerst wordt er
gekeken naar de totstandkoming van de missie, en met name naar
de multidimensionale context waarbinnen zij moet opereren. Tevens
wordt er een blik geworpen op de operationele inzet en capaciteiten
van de Europese missie. Aansluitend volgt er een kort overzicht van
de verschillende conflicten en de daaruit voortvloeiende crises in
het desbetreffende grensgebied. Tot slot wordt uiteengezet waarom
de Europese missie van bijzonder belang is, waarbij niet alleen gelet
wordt op de regionale impact die zij teweeg moet brengen, maar ook
op de politieke significantie van deze missie in de context van de
Europese veiligheidspolitiek.
Besluit tot interventie en samenwerking
Ruim een jaar geleden, op 25 september 2007, werd Resolutie 1778
door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties aangenomen. Hier-
door ging de Veiligheidsraad akkoord met de inzet van een multidi-
mensionale humanitaire en militaire missie in het oosten van Tsjaad
en het noordoosten van de CAR. De missie omvat een VN-contingent
dat opereert onder het acroniem MINURCAT (mission des Nations Unies
en République centrafricaine et au Tchad), met als doel de veiligheid
en bescherming van de burgers te faciliteren, en mensenrechten en
de onafhankelijke rechtspraak in het missiegebied te bevorderen.
Hierbij is noodzakelijk gebruik van geweld toegestaan op grond van
hoofdstuk VII van het Handvest van de VN. MINURCAT richt zich op
de humanitaire kant van de vredesmissie door het verbeteren van de
judiciële en politiële infrastructuur in beide landen. De VN-missie is
operationeel sinds september 2007, maar komt met 724 manschappen
civiel en militair personeel 2 met moeite aan de noodzakelijke capaci-
teit voor een gebied van deze omvang. De kans van slagen van deze
missie is überhaupt moeilijk te meten, aangezien een duidelijk vooraf
vastgesteld politiek doel in de resolutie ontbreekt.
Resolutie 1778 voorziet daarnaast in een verzoek aan de Europese
Unie om bij te dragen aan de MINURCAT-missie in de vorm van een
separate operatie ten behoeve van de bescherming van burgers,
vluchtelingen en humanitaire hulpverleners. Het mandaat van deze
EU-operatie, die de militaire ruggengraat moet vormen van de vredes-
missie, is drievoudig:3
• Het bijdragen aan de bescherming van burgers, en met name aan
die van vluchtelingen en ontheemden in het gebied;
• Het faciliteren van humanitaire hulp en de bewegingsvrijheid van
humanitaire hulpverleners door de veiligheid in het missiegebied te
verbeteren;
• Het bijdragen aan de bescherming van het personeel, de facilitei-
ten, installaties en het materieel van de Verenigde Naties, alsmede
het garanderen van de bewegingsvrijheid van VN- en geassocieerd
personeel.
Europees militair optreden in grensoverschrijdende crises
Jan Tijmen Ninck Blok
Ap: 2008nr7/21
Een jeep van EUFOR steekt een rivier over (foto: EUFOR Tsjaad/CAR; Raad van de EU)
Het mandaat geeft duidelijk aan dat het primaire doel is om de
bevolking, ontheemden en vluchtelingen te beschermen en humani-
taire hulpoperaties te beveiligen. Met andere woorden: er wordt in
de context van deze operatie niet van de EU verwacht humanitaire of
ontwikkelingshulp te leveren, noch zich actief met crisismanagement
en conflictoplossing bezig te houden.
Met het besluit van 28 januari 2008 heeft de Raad van de Europese
Unie formeel gehoor gegeven aan het verzoek bij te dragen aan deze
missie.4 De EU-interventiemissie, EUFOR Tsjaad/CAR, die binnen het
juridische kader van het Europese Veiligheids- en Defensiebeleid
(EVDB) opereert, wordt beschouwd als een tijdelijk overbruggende
militaire operatie van één jaar om de VN voldoende tijd te geven een
troepenmacht te genereren die de EU-operatie dan kan gaan over-
nemen. De EUFOR-troepenmacht zal bij voltallige sterkte bestaan uit
3.700 militairen uit 14 verschillende EU-lidstaten, waarvan Frankrijk
met 2.000 soldaten het merendeel levert. Tevens is de Franse briga-
degeneraal Jean-Philippe Ganascia benoemd tot EU Force Commander,
die ter plaatse operationeel verantwoordelijk is. Daarnaast leveren
Ierland (450), Polen (400), Oostenrijk (210), Zweden (200), Roemenië
en België (beiden 120) de grotere aantallen troepen.5 Momenteel zijn
er rond de 3.300 militairen operationeel.
De grote rol van Ierland, dat traditioneel bekend staat als sceptisch
tegenover Europees defensiebeleid, is zeer noemenswaardig. Naast
het grote aantal soldaten dat het levert – namelijk de helft van de
totale Ierse expeditionaire capaciteit – levert Ierland ook de hoogste
militair, de EU Operation Commander luitenant-generaal Patrick Nash,6
die gestationeerd is op het operationele hoofdkwartier in Mont Valé-
rien ten zuiden van Parijs. De afwezigheid van het Verenigd Konink-
rijk en Duitsland is ook opvallend, maar wordt door deze lidstaten
verklaard door respectievelijk het grote aantal troepen overzee in Irak
en Afghanistan en door het door Duitsland overgenomen commando
over de EUFOR-missie in de Democratische Republiek Congo in 2006,
waarmee Duitsland zijn steentje aan Afrikaanse vredesmissies volgens
eigen zeggen voorlopig heeft bijgedragen.7 Binnen het kader van
het EVDB is dit zeker interessant, daar EUFOR Tsjaad/CAR hierdoor
opereert zonder de volledige inzet van ‘de grote drie’ in Europa.
Nederland draagt daarentegen wel bij met 60 militairen van het Korps
Mariniers, die sinds half mei 2008 in Tsjaad aanwezig zijn.8 Al met al
is EUFOR Tsjaad/CAR hiermee de grootste EVDB-operatie tot nog toe.
De missie past bij de intentie van de Europese Unie om bij te dragen
aan een oplossing voor de schrijnende situatie in Darfoer en is daarmee
tevens een stap in de juiste richting voor het EVDB. Daarbij is de missie
echter ook een consequentie van het uitblijven van een daadkrachtige
respons van de internationale gemeenschap in 2003. De EU heeft nu
voor de regio een veelomvattend pakket toegezegd met diverse poli-
tieke, diplomatieke en financiële instrumenten, waarmee ondermeer
gestreefd wordt naar een substantiële ondersteuning van de hybride
Ap: 2008nr7/22
vredesmissie van de Afrikaanse Unie en de VN in Darfoer, UNAMID.9
Feit blijft echter dat Soedan de EU niet – en afzonderlijke lidstaten
mondjesmaat – toestaat bij te dragen aan UNAMID en dat de EU weinig
invloed kan uitoefenen op Khartoum. EUFOR is daarom gedoemd tot de
periferie van dit conflict en dan ook letterlijk alleen aan de Tsjadische
kant van de grens. Desondanks kan de EU met EUFOR indirect voldoen
aan haar wens bij te dragen aan de verbetering van de veiligheids-
situatie in Darfoer, maar richt zij zich vooral op het tegengaan van de
effecten van destabilisatie die dit conflict heeft in buurland Tsjaad.
Onlangs heeft de VN-secretaris-generaal in zijn kwartaalrapport
van de missie zijn zorg uitgesproken over de stand van zaken in het
gebied.10 Ondanks dat MINURCAT voortgang maakt met de totstand-
koming en uitvoering van de missiewerkzaamheden, is de veiligheids-
situatie verbeterd noch gestabiliseerd. Tal van incidenten tonen aan
dat MINURCAT en EUFOR onvoldoende op sterkte zijn om grip op
de situatie te krijgen. Desondanks heeft de Veiligheidsraad op 24
september naar aanleiding van het rapport van de SG haar vertrou-
wen uitgesproken in de missie en dit bevestigd door de aanname van
Resolutie 1834 om MINURCAT te verlengen tot 15 maart 2009.11 Deze
datum ligt in het verlengde van de toezegging van de Europese Unie
om gedurende één jaar de verantwoordelijkheid te dragen voor een
overbruggingsmissie. Op 15 maart jongstleden had EUFOR namelijk
haar initiële operationele capaciteit bereikt.
Achtergrond van de crises
De regionale dimensie van de crises in het grensgebied, die ge-
paard gaan met de grote vluchtelingenstroom vanuit het Soedanese
Darfoer, vormt de primaire drijfveer voor de Europese Unie om te
interveniëren. Het is echter een misvatting om het geweld in Tsjaad
en de CAR alleen als een uitvloeisel vanuit het aangrenzende Darfoer
te beschouwen, ondanks dat dit uiteraard heeft bijgedragen aan
de destabilisatie van de gehele grensregio. Net als Soedan kampen
beide landen met interne problemen. De realiteit is dat EUFOR moet
opereren in een drielandengebied waarin verschillende conflicten en
de daaruit voortkomende crises in elkaar overlopen. In deze omgeving
heeft de missie de zware taak om als onafhankelijke en onpartijdige
tussenpersoon op te treden.
Om een goed beeld te krijgen van de complexiteit van de situatie in
de grensregio is het van belang eerst de intrastatelijke conflicten in
een afzonderlijke context van elkaar te bekijken.
Tsjaad
Tsjaad kent een lange geschiedenis van gewelddadige machtswisse-
lingen sinds de onafhankelijkheid van het Franse koloniale bestuur in
augustus 1960. De huidige politieke crisis is gebaseerd op een breed
gedragen ontevredenheid over het autoritaire bewind van president
Idriss Déby. Het bewind kent een elite die exclusief profiteert van de
opbrengsten van de natuurlijke rijkdommen van Tsjaad. Deze elite
bestaat demografisch grotendeels uit leden van de Zaghawa-stam, zo
ook Déby zelf. Verschillende onderdrukte etnische en religieuze facties
in het land brengen rebellenbewegingen op de been, die als doel heb-
ben het bewind omver te werpen en zichzelf te etaleren als de nieuwe
elite. Vaak worden deze bewegingen aangestuurd door vroegere
vertrouwelingen van de president en leden van zijn stam, die buiten
de elite zijn komen te staan en een herintrede voor ogen hebben.12
Het afgelegen oosten van Tsjaad fungeert als een ideale thuisbasis
waar deze rebellenbewegingen al sinds de jaren ’60 ongestoord
kunnen opereren. Vanwege het ontbreken van voldoende politiek
draagvlak is het oosten van Tsjaad een gebied waar de regering weinig
controle heeft.13 Bovendien beschuldigt de regering in Khartoum
Tsjaad ervan de rebellen in Darfoer te steunen, die het grensgebied
gebruiken als uitvalsbasis voor de aanval op militaire installaties in
Darfoer. Deze beschuldiging is wederzijds: volgens Déby worden de
Tsjadische rebellen niet alleen gesteund maar zelfs aangestuurd door
Soedan, waardoor hij het interne conflict alleen als interstatelijk wil
erkennen. Daarnaast meent de regering in N’Djamena dat de Janja-
weed, de door de Soedanese regering gesteunde Arabische militie
in Darfoer, de soevereiniteit van Tsjaad schendt en dorpen in het
oosten van Tsjaad plundert. Dit laatste heeft tot gevolg dat de diverse
etnische groeperingen in het grensgebied ter verdediging eigen mili-
tiebewegingen oprichten, waarbij het karakter van hun optreden vaak
ontwikkelt van defensief naar offensief.
Centraal-Afrikaanse Republiek
Het conflict in de Centraal-Afrikaanse Republiek is op veel vlakken te
vergelijken met dat in Tsjaad. Ook dit land is etnisch zeer gefragmen-
teerd en politiek verdeeld, en kent tevens een rumoerig verleden. De
legitimiteit van de president, generaal François Bozizé, die in 2003
door een militaire staatsgreep aan de macht kwam, wordt door velen
betwist. Ondanks dat hij herkozen werd in 2005, is het geweld toe-
genomen en vormen het noordoosten en noordwesten van het land
van tijd tot tijd het strijdtoneel tussen regeringstroepen en rebel-
lenbewegingen. Een saillant detail is dat de laatstgenoemden vaak
huurlingen zijn die in 2003 nog vóór de president hebben gevochten,
en ontevreden zijn over de erkenning en betaling die zij hebben ont-
vangen voor de geleverde diensten.14 Net als in het oosten van Tsjaad
vallen de noordelijke regio’s van de CAR buiten de invloedssfeer van
de regering, omdat deze niet voldoende macht heeft om ook in dit
gebied effectief invloed uit te oefenen.
De verschillende crises zijn grensoverschrijdend en geven vaak aanlei-
ding voor bilaterale disputen. Zoals al eerder genoemd beschuldigen
de regeringen van Soedan en Tsjaad elkaar ervan rebellengroepe-
ringen te ondersteunen door middel van het leveren van wapens en
ander materieel, en het bieden van een schuilplaats binnen het eigen
gebied. Zo wordt bijvoorbeeld de steun die de rebellen kregen voor
Ap: 2008nr7/23
EUFOR bevindt zich in een omgeving waar rebellenbewegingen de missie als vijandig beschouwen. Een EUFOR-militair ontmoet een plaatselijke
bewoner tijdens een patrouille, april 2008 (foto: EUFOR Tsjaad/CAR; Raad van de EU)
de uitvoering van de aanvallen op N’Djamena in april 2006 en januari
2008, alsmede de rebellenaanval op Khartoum in mei 2008 door beide
landen toegeschreven aan het buurland. Als resultaat heerst er een
sluimerende ‘proxy war’ in het grensgebied waarbij milities en rebel-
len aanvallen op doelen in het buurland uitvoeren. De destabilisatie
van het bewind in het buurland zal immers de machtsbalans in het
eigen voordeel doen kantelen.
Ook in de CAR wordt de uitbarsting van geweld in de noordoostelijke
regio eind 2006 toegewezen aan de steun die de Centraal-Afrikaanse
rebellen zouden hebben gekregen vanuit Soedan. Daarnaast houden
ook Tsjadische rebellen zich op in het noorden van de CAR, waardoor
het Tsjadische leger er sinds 2003 patrouilleert.15 Het feit dat de rege-
ringen van alle drie de landen weinig tot geen controle hebben over de
eigen grensregio, bevordert de vrijstaat in het gebied voor rebellen,
milities en bandieten. Het is relatief veilig voor rebellen om het grens-
gebied als uitvalsbasis te gebruiken; korte aanvallen over de grens
door zowel rebellen als milities zijn eenvoudig uit te voeren. Daarbij
komt dat de gehele regio kampt met grote aantallen vluchtelingen en
ontheemden die het geweld in eigen gebied zijn ontvlucht. Honderd-
duizenden vluchtelingen vanuit Darfoer houden zich op in Tsjaad en de
CAR, naast de al in het gebied aanwezige honderdduizenden ontheem-
den. Grote aantallen vluchtelingen uit het zuiden van Soedan zijn ook
in de CAR en eenzelfde aantal vluchtelingen uit de CAR bevindt zich in
Tsjaad. Deze kwetsbare groepen zijn echter vaak opnieuw het slachtof-
fer van geweld door de wetteloosheid die er heerst in de regio.
Europese interventie
Eenduidig, eensgezind en onpartijdig?
Na een moeizame opstartperiode met veel uitstel is de EUFOR-missie
uiteindelijk op 12 februari 2008 gestart en bereikte zij haar initiële
operationele capaciteit in maart. Volgens planning had de missie
echter al operationeel moeten zijn eind 2007, maar vanwege het
chronische tekort aan manschappen en materieel moest de start-
datum meerdere malen worden uitgesteld. De EU is net als de NAVO
afhankelijk van de vrijwillige bijdrage van de lidstaten, en door de
brede participatie van de Europese landen in militaire missies wereld-
wijd blijkt het logistiek (en politiek) een bijzonder moeilijke opgave
om te voldoen aan het genereren van de benodigde troepen. De VN
had de ideale troepenmacht geschat op 5.000 à 12.500,16 maar moest
zich dus tevreden stellen met de magere toezegging van 3.700 man.
Wie bedenkt dat de oppervlakte van het missiegebied 200.000 km2
is, bestaande uit voornamelijk onherbergzaam terrein, en het aantal
vluchtelingen en ontheemden rond de 500.000 ligt (met daarnaast
een gelijk aantal burgers), ziet al gauw in dat de toegezegde troepen
niet voldoende zijn. Hier moet echter wel bij worden opgemerkt dat
de doelgroep die bescherming nodig heeft zich concentreert in een
aantal overzichtelijke kernlocaties.
De zogenoemde ‘force multipliers’ ontbreken ook, en dan met name
voldoende luchttransportcapaciteit. Berekeningen laten zien dat voor
Ap: 2008nr7/24
een troepenmacht van 6.000 soldaten (waar EUFOR bij lange na nog
niet aan komt) opererend in dit theater, alleen al minimaal 20 tot 40
helikopters noodzakelijk zullen zijn.17 Onder Frans voorzitterschap is
de EU naarstig op zoek naar donorlanden voor deze missie en heeft
in mei 2008 een aanbod van vier Russische transporthelikopters aan-
vaard. De vraag rijst of Rusland het aanbod niet zal intrekken, nu de
betrekkingen tussen Rusland en de EU vanwege het conflict in Georgië
behoorlijk zijn verslechterd, met name sinds de EU in september een
observatiemissie is begonnen om het staakt-het-vuren in Georgië te
monitoren. Uniek zal de Russische bijdrage zeker zijn: Rusland heeft
niet eerder deel uitgemaakt van een EU-operatie in Afrika.
Frankrijk daarentegen, met president Sarkozy aan het roer, ziet
vérgaande mogelijkheden voor defensiesamenwerking tussen de EU-
lidstaten en het bondgenootschap, en overweegt zelfs een militaire
herintrede bij de NAVO. Het succes van EUFOR Tsjaad/CAR is dan
ook van groot belang voor Frankrijk, omdat het laat zien dat Europa
zelfstandig in staat is een missie van de grond af op te bouwen, uit te
voeren en met succes af te ronden of over te dragen, en dat Frankrijk
binnen dit proces een serieuze partner is. Frankrijk levert immers
de grootste bijdrage aan EUFOR en was de stuwende kracht achter
de totstandkoming van de missie. Echter, er zijn twee zaken die dit
ideaalbeeld vertroebelen: Tsjaad (en overigens ook de CAR) is een
voormalige Franse kolonie, waardoor militair optreden politiek uiterst
gevoelig is – zowel voor deze landen als op internationaal niveau,
dus ook voor de EU.
Daarnaast onderhoudt
Frankrijk sinds 1986 een
militaire aanwezigheid
van 1.500 troepen die
het Tsjadische regime
de nodige ruggensteun
biedt (‘Opération
Epervier’) en daarmee
de Franse belangen in
de regio zeker stelt.
Volgens Frankrijk zijn
dit twee strikt geschei-
den zaken, maar er mag niet ontkend worden dat dit vragen oproept.18
De door EUFOR geanticipeerde stabiliteit in de regio komt immers niet
alleen de vluchtelingen en ontheemden ten goede, maar ook Frankrijk.
Daarbij komt dat president Déby zich ten onrechte gesteund voelt in
zijn strijd tegen de rebellen door de aanwezigheid van de EUFOR-troe-
penmacht, terwijl die zich juist als onpartijdig probeert te profileren.
De dubbele rol van Frankrijk ondermijnt de neutraliteit van EUFOR.
Daarnaast worden opbouw- en herstelprojecten door individuele EU-
leden geïnitieerd via de kanalen van de nationale contingenten binnen
EUFOR, die de objectiviteit aantasten. Daarbij is EUFOR gedwongen
om op een diplomatiek niveau samen te werken met de regeringen van
Tsjaad en de CAR. Hierdoor bevindt EUFOR zich in een omgeving waar
rebellenbewegingen de Europese missie als vijandig beschouwen en
EUFOR onderdeel wordt van het conflict. MINURCAT, opererend onder
dezelfde resolutie, werkt nauw samen met de regeringen van Tsjaad en
de CAR, met name met vertegenwoordigers van de nationale politie
en justitie, en riskeert hierdoor eenzelfde gevaar. In beide landen
ontbreken echter alle tekenen van democratiseringsprocessen, en
plannen hieromtrent zitten evenmin in de pijplijn van deze regeringen
noch van de rebellenbewegingen. De afwezigheid van een daadkrachtig
politiek doel binnen het mandaat dat dit aan de kaak kan stellen, doet
wederom afbreuk aan de onpartijdigheid, en dat maakt het voor de EU
vrijwel onmogelijk om in de nabije toekomst op te treden als bemid-
delaar in zowel de intrastatelijke conflicten als ook het conflict tussen
Tsjaad en Soedan.
Ondanks de tekortkomingen in manschappen en materieel en het
ontbreken van een politiek doel, is de berichtgeving uit het veld
positief over de bijdrage van EUFOR. In een recent rapport van Oxfam
International wordt vermeld dat burgers in de directe omgeving zich
veiliger voelen sinds de aanwezigheid van de EU-troepenmacht.19 De
activiteiten van de missie – het patrouilleren op gevaarlijke routes, het
leggen van contacten met lokale leiders en het positioneren van eigen
troepen tussen de burgers en vechtende regeringstroepen en rebellen
– dragen bij aan het beeld dat EUFOR er voor deze kwetsbare doelgroep
is. EUFOR mist als militaire vredesmacht echter de bevoegdheid om po-
litietaken uit te voeren. Ondanks dat de aanwezigheid een afschrikwek-
kend effect heeft op criminele groeperingen en EUFOR wel kan reage-
ren op ongeregeldheden, zo nodig met de toepassing van geweld, mag
de missie geen politiële of juridische processen initiëren en is hierdoor
beperkt in haar daadkracht. Een andere zorg is dat de relatieve veilig-
heid in de ‘safe zones’ waarover EUFOR waakt, meer vluchtelingen zal
aantrekken, iets waarop de troepenmacht niet berekend is.
EUFOR is nu in de tweede helft van de eenjarige overbruggingspe-
riode, en het einde van de missie is inmiddels in zicht. De positieve
geluiden zijn vooral toe te schrijven aan de inzet van de militairen ter
plaatse. Met minimale beschikbare middelen en mankracht en binnen
het gelimiteerde mandaat werkt EUFOR hard aan de zware taak die
zij moet volbrengen: het beschermen van burgers, vluchtelingen en
ontheemden in het gebied. Over deze voorbeeldige Europese samen-
werking onder moeilijke omstandigheden niets dan lof. Inmiddels
heeft de VN-Veiligheidsraad de secretaris-generaal en de EU verzocht
voorbereidingen te treffen voor de overdracht van de militaire missie
aan een VN-contingent per 15 maart 2009, en heeft zij de internatio-
nale gemeenschap opgeroepen om hieraan bij te dragen.20
Toekomstig optreden
Tegelijkertijd wordt er in Europa gesproken over een eventuele verlen-
ging van de EU-missie. Ondanks dat de meningen hierover verdeeld
zijn, behoort dit nog tot de mogelijkheden. De politieke verwachtin-
gen en gevolgen van zo’n missie veranderen dan echter: de exitstra-
Het oosten van
Tsjaad is de ideale
thuisbasis voor
rebellenbewegingen
Ap: 2008nr7/25
tegie die berust op het overbruggende karakter van de missie, bestaat
dan niet meer, waardoor de verantwoordelijkheid om zich te buigen
over een langetermijnstategie toeneemt. Er moet dan goed nagedacht
worden over de diversiteit van het geweld in deze regio. De grens-
overschrijdende consequenties van het Darfoerconflict vormen immers
maar één aspect in het web van conflicten en de daaruit voortkomen-
de crises. Wordt er alleen gekeken naar de vluchtelingenproblematiek,
dan zal de missie louter een pleister op de wonde zijn. De politieke
dynamiek die schuil gaat achter de intra- en interstatelijke conflicten
en daaruit voortvloeiende crises, mag door de internationale gemeen-
schap niet genegeerd worden en moet onderdeel uitmaken van het
plan van aanpak, en zo leiden tot concrete politieke doelstellingen.
De vraag is dus of de EU onder dezelfde voorwaarden zou moeten
bijtekenen, mits er natuurlijk voldoende animo en bereidheid is
onder de lidstaten. De huidige EUFOR-missie heeft immers laten zien
dat er in Europa tussen politieke wil en daadkracht een wereld van
verschil bestaat. De EU dient zich dan niet alleen te ontfermen over
de beheersing van de crises zoals zij nu tracht te doen, maar ook over
het management van de oplossing daarvan. Kortom: wil de militaire
component slagen in het bestrijden van de symptomen, dan moet zij
bijgestaan worden door een duidelijke politieke missie die zich richt
op het aanpakken van de oorzaak van de verschillende crises.
J.T. Ninck Blok MSc (Econ) is werkzaam bij een internati-
onale organisatie in Soedan en ondersteunt humanitaire
hulpverleningsoperaties in onder andere de grensregio
van Darfoer. Dit artikel is geschreven op persoonlijke titel.
1. Tsjaad telde begin 2008 meer dan 180.000 ontheemden en 240.000
vluchtelingen uit Darfoer en de CAR. Deze statistieken laten echter
alleen de door de UNHCR geregistreerde ontheemden en vluchtelin-
gen zien. Voor overige statistieken en landenprofielen, zie ochaonline.
un.org en www.unhcr.org.
2. Deze aantallen zijn gebaseerd op de stand van zaken op 25 augus-
tus 2008. VN-Veiligheidsraad, Report of the Secretary-General on the
United Nations Mission in the Central African Republic and Chad,
S/2008/601, 12 september 2008, p. 5.
3. Veiligheidsraadresolutie 1778 (2007), S/RES/1778, 25 september 2007,
p. 4.
4. EU Council Decision 2008/101/CFSP of 28 January 2008 on the Laun-
ching of the European Union Military Operation in the Republic of Chad
and in the Central African Republic (Operation EUFOR Tchad/RCA).
5. ‘EUFOR in Chad and CAR, The EU’s Most Taxing Mission Yet’, IISS
Strategic Comments jrg. 14 nr. 4, mei 2008, p. 1.
6. Judah Grunstein, ‘EUFOR Chad: A Step Forward for European
Defense’, World Politics Review, www.worldpoliticsreview.com/arti-
clePrint.aspx?ID=1847, 27 maart 2008, p. 3.
7. Ibid noot 5.
8. De Nederlandse regering heeft aangegeven deze missie niet te zullen
verlengen.
9. Press Office, European Union Council Secretariat, Background, EU
Military Operation in Eastern Chad and North Eastern Central African
Republic (EUFOR Tchad/RCA), januari 2008, p. 2.
10. Ibid bron noot 2.
11. Veiligheidsraadresolutie 1834 (2008), S/RES/1834, 24 september 2008,
p. 2.
12. Dennis M. Tull, ‘The Chad Crisis and Operation EUFOR Chad/CAR’,
SWP Comments, Stiftung Wissenschaft und Politik, februari 2008, p. 2.
13. Patrick Berg, ‘The Dynamics of Conflict in the Tri-border Region of
Sudan, Chad and the Central African Republic’, Kurzberichte aus der
internationalen Entwicklungszusammenarbeit Afrika, Friedrich Ebert
Stiftung, maart 2008, pp. 1-2.
14. Ibid noot 13, p. 2.
15. Bjoern H. Seibert, ‘African Adventure; Assessing the European
Union’s Military Operation in Chad and the Central African Republic’,
MIT Security Studies Program Working Paper, november 2007, p. 10.
16. Ibid noot 5.
17. Ibid noot 15, pp. 33-34.
18. Emmy Hermans en Sico van der Meer, ‘EUFOR in Tsjaad; lakmoes-
proef voor Europees defensiebeleid?’, Militaire Spectator, jrg. 177 nr.
7/8, 2008, pp. 406-407.
19. Oxfam International, ‘Mission Incomplete: Why Civilians Remain at
Risk in Eastern Chad’, Oxfam Briefing Paper, september 2008, pp. 12-
13.
20. Ibid noot 11, p. 3.
Op maandag 29 september 2008 overleed voormalig minister van Defensie en oud-
bestuurslid van de Atlantische Commissie Relus ter Beek. Hij vervulde het bestuurs-
lidmaatschap gedurende de periode 1995-2001. De Atlantische Commissie herinnert hem
als een krachtige bestuurder met grote kennis van zaken, die met veel toewijding heeft
bijgedragen aan het jaarprogramma van de Commissie.
Ap: 2008nr7/26Atlantisch Nieuwsoverzicht
Atlantisch Nieuwsoverzicht
• OORLOG GRENSSTREEK AFGHANISTAN – PAKISTAN
• OORLOG GRENSSTREEK AFGHANISTAN – PAKISTAN
Afghanistan – Pakistan
Oorlog in grensstreek
• In september 2008 werden meer-
dere malen schotenwisselingen in de
Afghaans-Pakistaanse grensregio
gemeld tussen het Pakistaanse leger en
Amerikaanse helikopters, die volgens
het Pakistaanse leger de grens oversta-
ken. De Pakistaanse en de Amerikaanse
autoriteiten ontkennen dat de op 15 en
22 september gemelde schermutselin-
gen plaatvonden; volgens de Paki-
staanse president Asif Zardari schoot
het Pakistaanse leger bij een incident
op de 25e met lichtkogels om de Ameri-
kanen te waarschuwen dat ze de grens
waren overgestoken. Het Amerikaanse
Central Command gaf echter aan dat
een Pakistaanse legerpost het vuur had
geopend op twee Amerikaanse helikop-
ters. De Verenigde Staten beschuldigen
de Pakistaanse regering ervan te weinig
actie te ondernemen tegen de Taliban en
Al-Qaeda in de grensregio met Afgha-
nistan.
• Tevens zijn er verscheidene raketaanval-
len op Pakistaans grondgebied uitge-
voerd door Amerikaanse onbemande
vliegtuigen (Unmanned Aerial Vehicles,
UAVs). Hierbij zijn ook verschillende
burgerslachtoffers gevallen. De Pa-
kistaanse regering geeft aan dat deze
aanvallen een inbreuk op de soevereini-
teit van haar land zijn.
Nieuwsoverzicht op het gebied van de trans-Atlantische betrekkingen, Europese veiligheid en het Nederlandse buitenlands beleid
Periode19 september – 21 oktober 2008
SamenstellingDavid den Dunnen
Met bijdragen van Jan-Jouke Mulder en Wietske Stans
BronnenVoor Atlantisch Nieuwsoverzicht wordt gebruik gemaakt van de volgende bronnen:
NRC Handelsblad, de Volkskrant, International Herald Tribune, Financial Times, Jane’s Defence Weekly, e-nieuwsbrieven van Eastweek,
RFE/RL Balkan Report, ISN Security Watch en EIN News, en websites van onder meer CNN en BBC, Washington Post, Le Monde, de
NAVO en het Pentagon
• Het Pakistaanse leger heeft opnieuw
militaire acties uitgevoerd tegen de Tali-
ban in de regio Bajaur. Op 29 september
claimde het leger dat het een militaire
basis van de Taliban had ingenomen.
Bij deze acties zouden ongeveer 1.000
militanten zijn opgekomen, aldus een
woordvoerder. Dit militaire succes is
positief ontvangen door het Westen.
• Tijdens de Algemene Vergadering van
de Verenigde Naties, in de tweede helft
van september, hebben de Amerikaanse
president Bush en zijn Pakistaanse
collega Zardari in de wandelgangen ge-
sproken over de omstreden grensover-
schrijdingen. Zardari zou zijn waarde-
ring geuit hebben voor de militaire steun
die zijn land ontvangt van de VS. Sinds
het begin van de oorlog in Afghanistan
heeft Pakistan ongeveer 10 miljard dol-
lar aan steun ontvangen. Condoleezza
Rice, minister van Buitenlandse Zaken
van de VS, gaf aan dat Washington Paki-
stan zal blijven steunen.
• Afghanistan en Pakistan onderhan-
delen momenteel over een mogelijke
gezamenlijke grensbewaking. Tot nu toe
kunnen Taliban gemakkelijk de grens
tussen Afghanistan en Pakistan over-
steken. Dit is een doorn in het oog van
de NAVO-geleide ISAF-troepenmacht
en de Afghaanse regering. Critici zijn
echter zeer sceptisch over de vraag of
een dergelijke overeenkomst zou func-
tioneren, aangezien er veel vijandigheid
heerst tussen de beide regeringen.
ISAF: uitbreiding troepental én mandaat
• Duitsland heeft aangegeven 1.000 extra
manschappen te sturen naar Afghani-
stan. Deze troepen zullen gestationeerd
worden in de relatief rustige noordelijke
provinciën. Op dit moment zijn er al
ongeveer 3.500 Duitse troepen actief
binnen de International Security As-
sistance Force (ISAF). Hun mandaat is
tegelijkertijd verlengd.
• De Fransen sturen 100 extra troepen en
extra materieel, waaronder helikopters.
Zij hebben ongeveer 2.600 troepen in
Afghanistan gestationeerd.
• De coalitiecommandant in Afghanistan,
de Amerikaanse generaal McKiernan,
heeft om drie extra brigades gevraagd
aan de Amerikaanse regering. Volgens
minister van Defensie Robert Gates
zullen deze eenheden pas in de lente
van 2009 beschikbaar komen. Op dit mo-
ment hebben de VS circa 33.000 troepen
in Afghanistan gestationeerd, waarvan
13.000 deel uitmaken van de NAVO-
geleide missie.
• De Amerikanen hebben de NAVO-
partners om meer financiële steun
gevraagd om het Afghaanse leger uit te
breiden. Zij stellen dat er ongeveer 20
miljard dollar extra nodig zal zijn om het
leger te verdubbelen in omvang over de
komende vijf jaar.
• Op 10 oktober kwamen de ministers van
Defensie van de NAVO-lidstaten op
verzoek van de Afghaanse autoriteiten
Ap: 2008nr7/27Atlantisch Nieuwsoverzicht
Atlantisch Nieuwsoverzicht
• EU-MISSIE GEORGIË VAN START
• EU-MISSIE GEORGIË VAN START
overeen dat de ISAF-troepen ook lokale
drugsbaronnen, die de Taliban steunen,
en hun infrastructuur mogen bestrijden.
De handel in opium levert de Taliban
jaarlijks naar schatting 100 miljoen dol-
lar op. Het aanpakken van de opiumpro-
ductie is lang een punt van discussie
geweest, aangezien ongeveer een derde
van de Afghaanse economie steunt op
opiumteelt.
• Op 1 oktober maakte de NAVO bekend
dat haar Strategic Airlift Capability
(SAC) wordt uitgebreid met 3 C-17-
vliegtuigen. Deze zeer grote transport-
vliegtuigen zijn van groot belang voor
de aanvoer van materieel naar Afghani-
stan. De aanschaf wordt gefinancieerd
door 10 NAVO-lidstaten en 2 leden van
het Partnership for Peace (PfP). Ook
Nederland neemt deel.
Vredes onder handelingen?
• President Karzai van Afghanistan
heeft de leider van de Taliban, Moellah
Omar, gevraagd om te stoppen met het
doden van “zijn broeders”. Hij nodigde
hem uit om, onder voorzitterschap van
de koning van Saoedi-Arabië, rond de
onderhandelingstafel te komen zitten.
Moellah Omar sloeg de uitnodiging
echter af.
• Een poging tot verzoening met de
Taliban is “noodzakelijk”, aangezien de
militaire strijd tegen hen “niet te win-
nen” is, aldus de Britse brigadegeneraal
Marc Carleton-Smith. Deze opmerking
werd door de Amerikaanse minister van
Defensie Gates verworpen als “defai-
tisme”. Gates ondersteunt echter wel
pogingen tot verzoening met de Taliban.
Admiraal Mike Mullen, voorzitter van
de Amerikaanse Verenigde Chefs van
Staven, gaf aan te verwachten dat de
situatie in Afghanistan het komende
jaar verder zal verslechteren.
Georgië – Rusland
EU-missie van start
• Op 1 oktober 2008 begon de waarne-
mingsmissie van de Europese Unie (Euro-
pean Union Monitoring Mission, EUMM)
in de bufferzones rond Zuid-Ossetië en
Abchazië in Georgië. De aanwezigheid
van de ruim 300 waarnemers (onder wie
negen Nederlanders) was een voorwaar-
de voor de Russen om terug te trekken uit
de bufferzones vóór 10 oktober. Georgië
bevestigde dat Rusland zich hield aan
deze deadline.
• De toegang van de EU-waarnemers tot
het grondgebied van Abchazië en Zuid-
Ossetië zelf komt in de overeenkomst
echter niet voor. Moskou gaf eerder aan
dat het in totaal 7.600 troepen gelegerd
houdt in de beide separatistische regio’s.
Georgië en Rusland: nog geen diplomatiek overleg
• Een ander onderdeel van het zesstap-
penplan voor vrede was een eerste
gesprek tussen Georgische en Russi-
sche vertegenwoordigers in Genève op
15 oktober. De geplande ontmoeting, die
door bemiddeling van de VN, de EU en
de OVSE werd voorbereid, werd echter
afgelast nog voordat beide delegaties
elkaar daadwerkelijk hadden ontmoet. De
Russische delegatie gaf aan pas deel
te zullen nemen als de regeringen van
Zuid-Ossetië en Abchazië ook aan de
overlegtafel welkom zouden zijn.
Aanslag op Russische troepen
• In de Zuid-Osseetse hoofdstad Tschin-
vali vielen nabij het Russische militaire
hoofdkwartier op 3 oktober zeven doden
en zeven gewonden onder de Russische
troepen, na de ontploffing van een bom
in een vrachtwagen. Rusland zei dit als
een geplande terroristische aanslag te
beschouwen, die uitgevoerd zou zijn
ter verstoring van de internationale
pogingen om de rust in het crisisgebied
te herstellen. Volgens de Zuid-Osseetse
president Kokoity zat de Georgische
geheime dienst achter de aanslag. De
Georgische regering sprak van een
“complot” om door middel van een
“provocatie” de Russische troepen in
Georgië te houden.
Rusland tekent bijstandsverdragen met Georgische regio’s
• Op 17 september ondertekenden de pre-
sidenten van Zuid-Ossetië en Abchazië,
Eduard Kokoity en Sergej Bagapsh, met
de Russische president Dmitri Medve-
dev een vriendschapsverdrag met be-
loftes tot samenwerking en wederzijdse
Jaap de Hoop Scheffer, de NAVO-secretaris-generaal, ontmoet vluchtelingen in een kamp bij
Gori, Georgië (foto: NAVO)
Ap: 2008nr7/28Atlantisch Nieuwsoverzicht
Atlantisch Nieuwsoverzicht
• DEBATTEN AMERIKAANSE PRESIDENTS-
• DEBATTEN AMERIKAANSE PRESIDENTS-
bijstand. Al op 26 augustus had Rusland
de onafhankelijkheid erkend van beide
Georgische provincies. De overeenkomst
heeft betrekking op buitenlands en vei-
ligheidsbeleid, economische integratie
en het aanbod van een tweede nationa-
liteit voor hun burgers. Met de roebel als
officiële valuta en de Russische over-
name van de diplomatieke en consulaire
vertegenwoordiging van Zuid-Ossetië
en Abchazië in het buitenland, lijkt het
verdrag een duidelijke stap richting de
incorporatie van de twee provincies in
Rusland.
NAVO-kopstukken bezoeken Georgië
• Twee dagen eerder, op 15 september,
brachten alle 26 NAVO-ambassadeurs in
het gezelschap van secretaris-generaal
Jaap de Hoop Scheffer een bezoek aan
Georgië. Deze reis was bedoeld als
steunbetuiging aan het land, al was de
Georgische president Michail Saakasjvili
teleurgesteld dat er geen concrete toe-
zeggingen werden gedaan omtrent een
eventueel versneld Georgisch NAVO-
lidmaatschap. Volgens het bondgenoot-
schap moet er in Georgië eerst nog
gewerkt worden aan verdere democra-
tisering, voordat NAVO-lidmaatschap
concreet ter sprake kan komen.
• Tijdens het bezoek werd ook de NAVO-
Georgië-Commissie officieel opgericht.
Dit orgaan is verantwoordelijk voor de
politieke dialoog tussen Georgië en
de NAVO en voor de begeleiding van
het proces voorafgaand aan Georgisch
NAVO-lidmaatschap. Tevens is de com-
missie belast met de coördinatie van de
wederopbouw van Georgië na het gewa-
pende treffen met Rusland in augustus.
Aanloop naar presidentsverkiezingen Verenigde Staten
Debatten tussen de presidentskandidaten…
• Op 26 september 2008 stond het eerste
debat tussen de Republikeinse presi-
dentskandidaat John McCain en zijn
Democratische opponent Barack Obama
op het programma.
• Het was even de vraag of het debat
werkelijk doorgang zou vinden, aange-
zien McCain zijn verkiezingscampagne
tijdelijk had ‘stopgezet’ vanwege de
grootschalige financiële crisis in de
Verenigde Staten, en vanwege topberaad
in Washington over een noodplan om de
financiële sector op de been te houden.
McCain stelde dat het landsbelang en
zijn taken als senator voorrang had-
den op het debat. Uiteindelijk zwichtte
McCain voor de druk uit zijn partij en
verscheen alsnog. Het onderwerp van
dit eerste rechtstreekse treffen was
het buitenlands beleid. McCain kwam
verrassenderwijs met een belangrijke
verandering in een van zijn standpunten.
De Republikein wil toch een dialoog
met Iran, maar niet op het allerhoogste
niveau. Obama was hier al langere tijd
voorstander van. McCain stelde dat hij
deze positie “altijd al had ingenomen”.
• Op 7 oktober vond het tweede debat
plaats. Het onderwerp was de financiële
crisis, die intussen tot grootschalige
overheidsinterventie had geleid.
• Het laatste presidentiële debat werd
gevoerd op 15 oktober. De onderwerpen
van het debat waren de economie en
de gezondheidszorg. In tegenstelling
tot eerdere debatten ging McCain over
tot een persoonlijke aanval op Obama,
waarin hij Obama’s vroegere banden met
de radicaal William Ayers aan de kaak
stelde. Dit bood de Democraat de kans
om de beschuldigingen te weerleggen.
• De persoonlijke aanvallen op Obama le-
ken de Republikeinse kandidaat zelf meer
te treffen dan zijn Democratische oppo-
nent. De trend in de peilingen gedurende
oktober toonde een verdere uitbreiding
van Obama’s voorsprong. The Wall Street
Journal wees er op 17 oktober echter
op dat Obama’s voorsprong op McCain
aanzienlijk verschilde per opiniepeiling,
te weten van vier tot 14 procentpunt.
… en de running mates
• Het debat tussen de kandidaten voor het
vicepresidentschap, de Democraat Joe
Biden en de Republikein Sarah Palin,
werd op 2 oktober gevoerd. Ondanks
dat oud-gouverneur Palin in de peri-
ode voorafgaand aan het debat enkele
verbale uitglijders had gemaakt tijdens
openbare optredens, was het resultaat
van de ontmoeting tussen de beide kan-
didaten allerminst teleurstellend voor
de Republikeinen. Palin kwam volgens
potentiële kiezers “sterk en inspirerend”
over.
• De Republikeinse campagne buiten de
debatten om werd naar mate de tijd
verstreek steeds feller. Vooral de Repu-
blikeinse vicepresidentskandidaat Palin
nam verschillende persoonlijke aanval-
len op Obama voor haar rekening.
• Op 10 oktober constateerde een on-
derzoekscommissie dat Palin zich in
haar functie van gouverneur van Alaska
schuldig had gemaakt aan machtsmis-
bruik: het ontslag van een politiecom-
missaris in juni 2008 zou gebaseerd zijn
op ‘persoonlijke motieven’.
Noord-Korea
VS schrappen Pyongyang van lijst terreursponsors
• Op 11 oktober 2008 maakte een woord-
voerder van het Amerikaanse Ministerie
van Buitenlandse Zaken bekend dat
de Verenigde Staten Noord-Korea van
de lijst met ‘staatssponsors van ter-
rorisme’ schrappen. In reactie hierop
gaf Noord-Korea aan verder te gaan
met de ontmanteling van de Yongbyon-
kerncentrale.
• Na eerdere onderhandelingen zou
Noord-Korea deze kerncentrale reeds
ontmantelen. Toen de VS Noord-Korea
echter niet, zoals toegezegd, van hun
lijst met terreursponsors verwijderden,
staakte Noord-Korea in augustus de
ontmanteling van de centrale. Surveil-
Ap: 2008nr7/29Atlantisch Nieuwsoverzicht
Atlantisch Nieuwsoverzicht
KANDIDATEN • NOORD-KOREA • IRAK •
KANDIDATEN • NOORD-KOREA • IRAK •
lanceapparatuur werd verwijderd en
inspecteurs van het Internationaal
Atoomenergie Agentschap (IAEA)
werd de toegang geweigerd. Ook stelde
Noord-Korea niet langer van de Ameri-
kaanse terreurlijst afgehaald te willen
worden.
• Na de Amerikaanse stap staat Noord-
Korea weer inspecteurs van het IAEA
toe in de centrale, aldus een persver-
klaring van het atoomagentschap. Deze
inspecteurs zullen ook weer surveil-
lanceapparatuur installeren, zodat de
voortgang van de ontmanteling gevolgd
kan worden.
Irak
Overeenkomst met de Amerikanen?
• Hoewel een nieuwe Iraaks-Amerikaanse
Status of Forces Agreement (SOFA) al
in de zomer van dit jaar werd verwacht,
werd er op 15 oktober 2008 overeenstem-
ming bereikt over een conceptakkoord,
aldus een woordvoerder van de Iraakse
regering. De Amerikanen gaven echter
aan dat er nog geen akkoord was onder-
tekend. De Status of Forces Agreement
bepaalt onder meer de juridische status
van de Amerikaanse militairen op Iraaks
grondgebied, en moet op 1 januari aan-
staande ingaan.
• Generaal Ray Odierno, de bevelhebber
van de coalitietroepen in Irak, zei op 12
oktober dat rapporten van de Ameri-
kaanse inlichtingendiensten suggereren
dat Iran Iraakse beleidsmakers “om-
kocht” om de onderhandelingen over
een nieuwe overeenkomst te blokkeren.
• In de conceptovereenkomst zijn beide
partijen overeengekomen dat de Ame-
rikaanse troepen in juni 2009 de Iraakse
steden zullen hebben verlaten. Uiterlijk
eind 2011 zullen zij het land geheel moe-
ten hebben verlaten. Alleen op verzoek
van Bagdad kunnen de troepen langer
blijven.
• Een groot struikelblok in de onderhan-
delingen was de door de Amerikanen
gewenste strafrechtelijke immuni-
teit van hun soldaten. Met de nieuwe
overeenkomst kunnen soldaten voor
ernstige misdrijven die gepleegd worden
buiten de basis, door Iraakse rechtban-
ken worden berecht. Een ander punt van
discussie was het recht van de Ameri-
kanen om Iraakse burgers te arresteren.
Er worden nu ongeveer 18.000 burgers
vastgehouden zonder officieel in staat
van beschuldiging te zijn gesteld. In het
conceptplan staat dat de burgergevan-
genen aan de Iraakse autoriteiten zullen
worden overgedragen.
Nieuwe verantwoordelijkheden Irakezen
• Op 1 oktober nam de Iraakse overheid de
controle over 54.000 troepen van de bur-
gerpatrouilles ‘de Ontwaking’ over van
de Amerikanen, zo meldden Iraakse en
Amerikaanse bronnen. Deze patrouilles,
gedomineerd door soennieten, opereren
voornamelijk in en rond Bagdad. Het is
de bedoeling dat deze manschappen
opgaan in het Iraakse leger en de politie,
of een andere baan aangeboden krijgen.
• Het gezag over de grootste Iraakse
provincie Anbar werd op al 1 september
officieel overgedragen aan het Iraakse
gezag. Dit is de 11e provincie waarvan
het gezag terugkeert in Iraakse handen.
Anbar was eens de bron van de soen-
nitische opstand. Er blijven wel ongeveer
25.000 Amerikaanse soldaten achter ter
assistentie van de Iraakse troepen.
Wijzigingen bij coalitietroepen
• Polen trekt zijn troepen eind oktober vol-
ledig terug uit Irak, aldus een woordvoer-
der van het Poolse leger. Het land heeft
ongeveer 900 soldaten in Irak gestatio-
neerd. Het grootste deel is gelegerd in
de zuidelijke provincie Qadisija.
• De Amerikaanse president Bush heeft
aangegeven dat begin volgend jaar
ongeveer 8.000 Amerikaanse troepen Irak
zullen verlaten vanwege de verbeterde
veiligheid in het land. Een deel van deze
troepen zal worden ingezet in Afgha-
nistan, omdat daar de situatie verder
verslechtert.
• Op 16 september had generaal Da-
vid Petraeus het commando over de
internationale troepenmacht in Irak
reeds overgedragen aan zijn secondant,
luitenant-generaal Raymond Odierno.
Petraeus wordt commandant van Cen-
tral Command, waar behalve de Ameri-
kaanse troepen in Irak ook onder meer
de Amerikaanse Enduring Freedom-
troepen in Afghanistan onder vallen.
Oplaaiend geweld Noord-Irak
• Het geweld tussen de Koerdische PKK-
beweging en Turkije is opnieuw opge-
laaid. Het Turkse leger heeft in reactie
op eerdere schotenwisselingen lucht-
aanvallen uitgevoerd op doelen van de
PKK in het noorden van buurland Irak.
Bij grondgevechten met de beweging
in de grensstreek tussen Irak en Turkije
op 4 oktober kwamen 15 Turkse soldaten
om het leven. Zowel de Iraakse als de
Turkse overheden beschouwen de PKK
als een terroristische organisatie. Beide
overheden zijn met elkaar in gesprek
over de situatie.
• In de afgelopen weken is het geweld
tegen christenen in Noord-Irak opge-
laaid. Zeker 14 mensen zijn hierbij om
het leven gekomen. Ongeveer 1.300
gezinnen zijn hun huizen ontvlucht. Veel
christenen gingen in Mosoel de straat
op om te demonstreren voor eerlijke
vertegenwoordiging bij de aankomende
provinciale verkiezingen van januari
volgend jaar.
• Op 15 oktober maakte het Amerikaanse
leger bekend dat recentelijk de leider
van Al-Qaeda in Mosoel, Abu Qaswa-
rah, is omgekomen bij een Amerikaanse
aanval. Abu Qaswarah, van oorsprong
Marokkaan, was de tweede man van Al-
Qaeda in Irak.
Kijk voor de uitgebreide versie van
Atlantisch Nieuwsoverzicht op onze
website:
www.atlcom.nl/site/atlnieuws/
Ap: 2008nr7/30
Achteraf
Achteraf
Bijeenkomst: ‘Iran: Confrontation or Cooperation?’
Op 16 oktober was dr. Mehrdad Khonsari te gast als spreker voor een lezing van de Atlantische Commissie in Den Haag. Centraal stond de kwestie hoe het Westen het beste met Iran kan omgaan in de toekomst. De heer Khonsari is een voormalig Iraans diplomaat; heden ten dage is hij als mensenrechtenactivist woonachtig in Londen en lobbyt voor een seculaire democratie in zijn land. Daarnaast is hij schrijver en commentator, gespe-cialiseerd in het Midden-Oosten. De bijeenkomst werd voorgezeten door journalist Leonard Ornstein (VPRO, Buitenhof).
Voor de te varen koers in de relatie tus-
sen het Westen en Iran schetste de spre-
ker verschillende scenario’s. De eerste
mogelijkheid is westerse confrontatiepo-
litiek. Khonsari was van mening dat deze
strategie “gefaald heeft”. Daarnaast is
hij een fervent tegenstander van regime
change. Een eventuele beperkte militaire
actie met het doel om het gedrag van Iran
in de internationale arena te veranderen,
wees Khonsari ook af, aangezien een
dergelijke daad de relatie met het Westen
allerminst zal verbeteren.
De tweede mogelijke optie is samenwer-
king. Volgens Khonsari is er slechts be-
perkt uitzicht op zinvolle samenwerking
tussen Iran en het Westen. De Verenigde
Staten en de Europese Unie zijn immers
al vijf jaar zonder veel resultaat aan het
onderhandelen. De spreker waarschuwde
echter dat teveel zoeken naar compro-
missen averechts kan werken. Daarbij
refereerde hij aan het falen van de
appeasement-politiek in de jaren ‘30.
Vanwege zijn Iraanse achtergrond kon
Khonsari een heldere schets geven van
de huidige situatie in zijn vaderland. Hij
stelde dat Iran een kwetsbare ‘papieren
tijger’ is, die lijdt onder de exodus van de
hoogopgeleide elite en de zakenmensen.
De consequenties van de economische
sancties beginnen zich nu pas te mani-
festeren in de Iraanse economie. Daarbo-
venop komen nog de gevolgen van 30 jaar
mismanagement van een bevolking van 70
miljoen inwoners, waarvan er driekwart
onder de armoedegrens leeft. Het land
snakt naar buitenlandse investeringen.
De op een na grootste gasreserves ter
wereld worden tot dusverre niet (vol-
doende) benut.
De achilleshiel van het theocratische
bewind in Iran is volgens de spreker het
gebrekkige draagvlak onder de Iraanse
bevolking. Na 30 jaar regeren heeft de
islamitische regering slechts 10 à 15
procent steun van de bevolking over,
waardoor zij op de ‘overlevingsmodus’ is
overgeschakeld. Anti-Amerikanisme en
de Iraanse invloed in het Midden-Oosten
zijn de laatste troefkaarten in handen van
enigszins “wanhopige” leiders. Als voor-
beeld noemde Khonsari de Iraanse steun
aan terroristische groeperingen, die,
in combinatie met de Iraanse nucleaire
ambities, het land flinke internationale
kritiek heeft opgeleverd.
De Iraanse weerstand tegen het Westen
is gebaseerd op achterdocht ontstaan
tijdens het Europese kolonialisme. In de
21e eeuw zijn de Verenigde Staten het
voornaamste doelwit. Na de islamitische
revolutie van 1979 had het regime een
groot zelfvertrouwen. Dat viel weg toen
zijn legitimiteit begon af te brokkelen.
Daarnaast noemde Khonsari ook een
variant van de ‘clash of civilisations’
als een oorzaak voor de moeizame
Iraans-westerse relatie. De ideologieën,
levenswijzen en -visies die de VS en Iran
aanhangen, zijn volgens hem dermate te-
genstrijdig dat interactie wel problemen
op moet leveren.
In bemiddeling van buitenaf zag de
spreker weinig heil. De enige manier om
een aanhanger van een conflicterende
ideologie tegemoet te treden, was vol-
gens hem containment. Khonsari gaf aan
dat de moeite die de Amerikanen hebben
zich in een eventuele tegenpartij in te
leven, een echte handicap is. Khonsari
stelde dat Iran zich wel kan inleven in
de Amerikaanse manier van denken, en
de grootmacht om die reden altijd twee
stappen voor is.
Alles bij elkaar opgeteld was Mehrdad
Khonsari gematigd negatief over de voor-
uitzichten van de relatie tussen Iran en
het Westen. Naar zijn mening is militaire
confrontatie onvermijdelijk indien er
geen effectieve diplomatie wordt bedre-
ven. Maar de spreker bleek zeker geen
onheilsprofeet. Hij gaf de Verenigde Sta-
ten en de Europese Unie een overzichte-
lijk lijstje van do’s and don’ts mee om het
tij te kunnen keren. Om het vertrouwen
bij de Iraniërs te wekken, kunnen de
westerse regeringen consequente public
diplomacy bedrijven. Maatregelen die
volgens Khonsari effectief zijn en door-
tastendheid weerspiegelen, zijn gerichte
sancties zoals die tegen Wit-Rusland.
Ondanks het feit dat Khonsari het nut
van containment inzag in de context
van de Koude Oorlog, hamerde hij in
het geval van de interactie tussen het
Westen en Iran anno 2008 op een politiek
van engagement: direct contact en het
betrekken van de andere partij bij het
zoeken naar een oplossing. Het Westen
moet een goed uitgedacht stappenplan
ontwikkelen waarbij ook daadwerkelijk de
consequenties onder ogen worden gezien
wanneer de gestelde doelen niet worden
bereikt.
Wietske Stans
Ap: 2008nr7/31Boekbespreking
Boekbespreking
Financing of Peacekeeping Operations
A Benchmark StudyMarcel de Haas en Martijn BeerthuizenCSCP Occasional Paper, juni 2008Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen Clingendael, Den HaagISBN-13: 978 90 5031 128 138 pp.; te downloaden via: www.clingendael.nl/cscp/publications/papers/
Teleurstellend. Anders laat de recente
Clingendaelstudie, gewijd aan de finan-
ciering van vredesoperaties, zich niet om-
schrijven. Dat is jammer, omdat de studie
is geschreven als achtergrondinformatie
voor de interdepartementale projector-
ganisatie die belast is met de vervaardi-
ging van de Strategische Verkenningen
Defensie. In deze verkenningen staat de
noodzakelijke en gewenste hoogte van de
Defensiebegroting na de huidige regeer-
periode centraal. Crisisbeheersingsope-
raties hebben een forse impact op de
Defensiebegroting en op de voorziening
voor deze operaties in dat deel van de
interdepartementale Homogene Groep
Internationale Samenwerking (HGIS) dat
geen ‘Official Development Assistance’-
uitgaven (non-ODA) betreft. Gelet hierop
zou de studie een belangrijke bouwsteen
kunnen en moeten zijn geweest voor de
toekomstverkenningen. Dat is echter niet
het geval, omdat de benchmark-studie
naar de financiering van vredesoperaties
in Canada, Denemarken, Duitsland en het
Verenigd Koninkrijk zich beperkt tot het
vergelijken van de gehanteerde begro-
tingssystematiek en daaruit aanbevelin-
gen heeft gedestilleerd. De wetenschap
dat desbetreffende landen hun uitgaven
voor operaties binnen hun defensiebe-
groting onderbrengen, en dat alleen het
Verenigd Koninkrijk een soort HGIS kent,
levert geen fundamentele nieuwe inzich-
ten op. Ook bewindslieden en ambtenaren
in Ottawa, Kopenhagen, Berlijn en Londen
worstelen met de torenhoge uitgaven
voor crisisbeheersingsoperaties. Met een
afzonderlijk begrotingsartikel ‘operaties’
hebben zij dezelfde zorgen als hun col-
lega’s in Den Haag.
De belangrijkste aanbeveling van de
Clingendaelstudie, het overbrengen van
de HGIS-voorziening naar een begro-
tingsartikel ‘operaties’ in de Defensie-
begroting ter financiering van met name
vervangingsinvesteringen en van versneld
afgeschreven materieel, overtuigt dan
ook niet. Daarmee wordt het financiële
probleem slechts verplaatst, niet opgelost.
Er moet gewoon geld bij. Bovendien gaan
de auteurs te gemakkelijk voorbij aan het
grote voordeel van de HGIS-constructie,
namelijk dat de additionele uitgaven voor
crisisbeheersingsoperaties buiten de
Defensiebegroting worden gehouden. De
afgelopen jaren is de voorziening voor
crisisbeheersingsoperaties van de HGIS
herhaaldelijk verhoogd. Buitenlandse
Zaken en Financiën zijn ook incidenteel
bijgesprongen. De Clingendaelstudie
verzuimt hiervan gewag te maken, hetgeen
ook de aanbeveling verklaart om de voor
Defensie beschikbare HGIS-middelen in
lijn te brengen met het politieke ambitie-
niveau van Nederland. Dat is de afgelopen
jaren namelijk stelselmatig gebeurd. De
auteurs doelen waarschijnlijk op verho-
ging van de Defensiebegroting, die wordt
belast met aan operaties gerelateerde,
maar niet gedekte uitgaven. Inzetten
op verruiming van de HGIS-criteria om
de negatieve effecten op de reguliere
Defensiebegroting te neutraliseren, lijkt
hier de beste optie. Voor een ophoging
van de Defensiebegroting valt overigens,
op principiële gronden, veel te zeggen. De
Nederlandse krijgsmacht is expedi-
tionair en de (mogelijk) kortere levensduur
van materieel zou in dat kader moeten
worden meegenomen in het defensie-
planningproces. Met de toekenning van
100 miljoen euro voor de vervanging van
versleten materieel tijdens de Algemene
Politieke beschouwingen van 2007 is daar-
voor inmiddels een precedent geschapen.
De auteurs staan slechts terloops stil bij
het feit dat de HGIS-voorziening vrijwel
geheel ten laste wordt gebracht van het
non-ODA-deel van de HGIS. Dit is in het
licht van de onderzoeksvraag begrijpelij-
kerwijs niet uitgewerkt, maar van bijzon-
der belang voor de toekomstverkenningen.
Met het slechten van de ’Berlijnse Muur’
tussen de uitgaven voor ontwikkelingssa-
menwerking (ODA) en de overige uitgaven
voor internationaal beleid (non-ODA) zou
de verdere verhoging van de HGIS-voor-
ziening voor crisisbeheersingsoperaties,
mede ter verruiming van de HGIS-criteria,
binnen handbereik komen. Tot dusver is de
logica van de ‘3 D’-benadering (defence,
development en diplomacy) in dezen echter
niet dwingend gebleken.
Wat de auteurs wel mag worden aange-
rekend is een aantal storende onzorgvul-
digheden. Zo suggereren zij onder meer
dat de NAVO en de EU, in tegenstelling
tot de Verenigde Naties, geen collectieve
financiering van vredesoperaties kennen.
De NAVO en de EU zijn weliswaar niet
zo genereus als de VN, maar de lidsta-
ten dragen wel degelijk bij via de zoge-
naamde ‘common costs’-constructie. Zo
bespaart Nederland jaarlijks miljoenen
dollars in Afghanistan omdat Kandahar
Airfield wordt gefinancierd uit de NAVO-
begroting. Ook bij operationele materiële
verliezen slaat het duo de plank mis.
Het is inderdaad zo dat de HGIS hierin
niet voorziet, maar het verlies van twee
Chinookhelikopters in Afghanistan is
gecompenseerd uit de Rijksbegroting,
en de Defensiebegroting is structureel
verhoogd met 25 miljoen euro per jaar om
dergelijke verliezen te compenseren. De
afspraken die Defensie heeft gemaakt met
andere departementen ter verrekening
van door Defensie gemaakte kosten bij de
ondersteuning van civiele autoriteiten, zijn
de auteurs ontgaan, net als de in datzelfde
kader aan Defensie ter beschikking ge-
stelde investeringsgelden. Het is dus niet
alleen kommer en kwel bij Defensie. Dat
mag ook wel eens gezegd worden.
Auke Venema
Atl
anti
sch
pers
pect
ief
72008 • Jaargang 32
Prijs e 4,-