DE ‘VERBODEN’ AARD VAN ERFOVEREENKOMSTEN EN DE … · 2019-09-26 · flashbacks schieten je te...
Transcript of DE ‘VERBODEN’ AARD VAN ERFOVEREENKOMSTEN EN DE … · 2019-09-26 · flashbacks schieten je te...
DE ‘VERBODEN’ AARD VAN ERFOVEREENKOMSTEN
EN DE PLAATS VAN HET SLEUTELCRITERIUM
‘LOUTER EVENTUELE RECHTEN’ IN HET NIEUWE
ERFRECHT
Gilles Van Eyken
Studentennummer: 01809769
Promotor: Prof. dr. Jan Bael
Commissaris: Elise Maes
Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in het notariaat.
Academiejaar: 2018 - 2019
DANKWOORD
Deze masterproef bekijk ik als het sluitstuk van een zes jaar lange opleiding in de rechten en thans
het notariaat. Hoewel ik mijn basisopleiding, die eerste vijf leervolle jaren heb doorgebracht aan de
KU Leuven, ben ik blij dat ik het kroonstuk van mijn opleiding als civiele jurist, nl. de doorgedreven
specialisatie in het privaatrecht die de Manama-opleiding in het notariaat aan de student weet te
bieden, aan de UGent heb kunnen voltooien.
Aan beide universiteiten zal ik mooie herinneringen overhouden. Reden waarom ik ook niet zal
vervallen in de soms humoristische rivaliteit die tussen alumni van beide universiteiten ontstaat, maar
mijn hart wil uitdragen naar dé rechtenstudent sensu lato. Waar de opleiding ook werd gevolgd, je
kijkt niet alleen heuglijk terug op de vele mooie herinneringen aan de rechtsfaculteit, maar ook de
flashbacks schieten je te binnen van momenten waar bloed, zweet en tranen zijn gelaten. Het is deze
idee, samen met de mooie toekomst die velen van ons tegemoet gaan in de juridische sector, die ons
verenigt, los van onze alma mater.
Met betrekking tot de totstandkoming van deze masterproef in het bijzonder, zou ik graag enkele
personen willen bedanken.
Vooreerst gaat mijn oprechte appreciatie uit naar mijn promotor, prof. Bael omwille van het boeiende
onderwerp dat mij is toegewezen. Prof. Bael heeft hét naslagwerk inzake het verbod op bedingen
betreffende toekomstige nalatenschappen naar Belgisch recht op zijn naam staan. Vandaar dat ik na
de lessen Opstellen van akten hem vaak om raad heb kunnen vragen. Dit liet mij toe om met
hernieuwde kracht en nieuwe inzichten steeds terug aan het werk te gaan. Ook commissaris Elise
Maes wil ik danken voor haar snelle reacties op mijn vragen.
Vervolgens wil ik mijn vrienden bedanken voor de gedeelde vreugde en de gedeelde smarten en de
vele ideeën die we met elkaar hebben kunnen uitwisselen doorheen het afgelopen jaar.
Ten slotte draag ik deze masterproef op aan mijn ouders, die mij met hun ontembare steun werkelijk
doorheen mijn opleiding hebben geloodst. Ik heb het in mijn vorig dankwoord ook geschreven, maar
hier wil ik het nog even in de verf zetten: deze masterproef is net zo veel van jullie als van mij.
INHOUDSOPGAVE
INLEIDING ........................................................................................................................................ 7
1 WAT ZIJN ERFOVEREENKOMSTEN? .............................................................................. 11
1.1 De demarcatie zoals zij bestond onder het oude erfrecht ............................................................... 11
1.1.1 Rechtspraak van het Hof van Cassatie .......................................................................................... 11
1.1.2 Kwalificatie van verboden erfovereenkomst ................................................................................. 12
1.1.2.1 Beding .................................................................................................................................... 12
1.1.2.2 Afwijking van de wettelijke regeling ..................................................................................... 14
1.1.2.3 Nog niet opengevallen nalatenschap ...................................................................................... 14
1.1.2.4 Waarbij louter eventuele rechten worden toegekend ............................................................. 15
1.2 ‘Louter eventuele rechten’, quo vadis? ............................................................................................. 20
1.2.1 De vraag naar de verhouding tussen het oude sleutelcriterium en het nieuwe erfrecht ................. 20
1.2.2 Doctrinaire tegenstelling ............................................................................................................... 22
1.2.3 Relevantie: geldigheid van schenkingen mortis causa .................................................................. 23
1.2.4 Op een kruispunt met het gemeen schenkingsrecht… ................................................................... 27
1.2.5 Revisie van het oude sleutelcriterium en de daarbij horende rechtspraak in het licht van de
bepalingen van het nieuwe erfrecht ............................................................................................................. 32
2 WELKE ERFOVEREENKOMSTEN ZIJN PRINCIPIEEL VERBODEN? ...................... 37
2.1 Het nieuwe basisartikel 1100/1 Burgerlijk Wetboek ....................................................................... 37
2.2 Categorieën van verboden erfovereenkomsten ................................................................................ 38
2.2.1 Erfovereenkomsten met betrekking tot de toekomstige nalatenschap van een derde.................... 38
2.2.2 Erfovereenkomsten omtrent de attributen van de hoedanigheid van erfgenaam of legataris ........ 38
2.2.3 Erfovereenkomsten die ten kosteloze titel worden aangegaan ...................................................... 39
2.2.4 Erfovereenkomsten die algemene rechten of rechten onder algemene titel toekennen ................. 40
2.3 Overzicht ............................................................................................................................................. 41
2.4 Wettelijke uitzonderingen .................................................................................................................. 42
2.5 Vorm van de erfovereenkomst .......................................................................................................... 44
2.6 Sancties ................................................................................................................................................ 45
3 WELKE ERFOVEREENKOMSTEN ZIJN PRINCIPIEEL TOEGELATEN? ................ 47
3.1 Situering .............................................................................................................................................. 47
3.2 Erfovereenkomsten “OBT-OBT” ...................................................................................................... 51
3.2.1 Toepassingsvoorwaarden .............................................................................................................. 51
3.2.1.1 Onder bijzondere titel ............................................................................................................. 51
3.2.1.2 Onder bezwarende titel .......................................................................................................... 51
3.2.1.3 Niet-opengevallen nalatenschap van één van de partijen ....................................................... 53
3.2.2 Praktijkvoorbeelden ....................................................................................................................... 53
3.3 De gewone overeenkomsten post mortem .......................................................................................... 55
BESLUIT .......................................................................................................................................... 56
BIBLIOGRAFIE .............................................................................................................................. 59
Wetgeving ....................................................................................................................................................... 59
Rechtspraak ................................................................................................................................................... 59
Rechtsleer ....................................................................................................................................................... 60
7
INLEIDING
1. HET GEWIJZIGDE ERFRECHT – De wetten van 31 juli 20171 en 22 juli 20182 hebben een ingrijpende
hervorming doorgevoerd van het Belgische erf- en huwelijksvermogensrecht. Eén van de
verdiensten van deze moderniseringsbeweging is de herziening van de oude opvattingen omtrent
de mogelijkheden tot het maken van afspraken omtrent nog niet opengevallen nalatenschappen.
Toch mag dit ook niet overroepen worden, aangezien het fundamentele uitgangspunt van het oude
art. 1130, tweede lid BW, deze revolutie in feite gewoon heeft overleefd. De wetgever heeft
ervoor gekozen om het verbod op erfovereenkomsten (oftewel overeenkomsten betreffende nog
niet opengevallen nalatenschappen) te handhaven.3 De innovatie kan eigenlijk voornamelijk
gesitueerd worden op het vlak van de vele nieuwe uitzonderingen die thans op dit algemeen
verbod zijn geformuleerd (en die verspreid liggen over een aantal artikelen van het Burgerlijk
Wetboek (hierna: BW)) en het leggen van een redelijk duidelijke grenslijn tussen deze welke
principieel geoorloofd zijn en deze welke dat niet zijn.4
2. MODERNISERING – De vele uitzonderingen die nu wettelijk in de wet ingeschreven zijn, vormen
in feite een antwoord op de roep van de praktijk om een versoepeling van een verbod dat
ondertussen archaïsch overkomt en in de weg staat van veel innovatieve en spitsvondige
planningstechnieken, die zich niet langer in het vaarwater begeven van de immorele
overwegingen die aan de grondslag lagen van het gedateerde5 verbod op overeenkomsten met
betrekking tot niet opengevallen nalatenschappen.6 Inzonderheid de inkortings-, inbreng- en
waardebepalingsregels die men thans verspreid doorheen de wet terugvindt, zijn bruikbare
technieken voor de praktijk van de successieplanning. Het enige geldige alternatief, zijnde de
ouderlijke boedelverdeling (of testamentaire ascendentenverdeling), liet veel aan de wensen over
1 Wet van 31 juli 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de giften betreft en tot wijziging
van diverse andere bepalingen ter zake, BS 01 september 2017, 81578. 2 Wet van 22 juli 2018 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en diverse andere bepalingen wat het
huwelijksvermogensrecht betreft en tot wijziging van de wet van 31 juli 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek
wat de erfenissen en de giften betreft en tot wijziging van diverse bepalingen ter zake, BS 27 juli 2018, 59435. 3 F. LALIÉRE, “Le visage 2018 des pactes sur succession future: évolution ou révolution?” in Le notaire: de conseiller
à confident, de 7 à 77 ans, Brussel, Larcier, 2017, (319) 331, nr. 16; A.-L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW
2017-18, afl. 28, (1082) 1097. 4 Zie ook bij R. BARBAIX, Het nieuwe erfrecht 2017, Antwerpen, Intersentia, 2017, 255-256, nr. 453-454; C. DE WULF,
De erfwet van 31 juli 2017 – een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk, Brugge, Die Keure, 2018, 109. 5 Het wantrouwen van de wetgever ten aanzien van deze overeenkomsten dateert al zeker sinds het Romeins recht: R.
BARBAIX, Handboek Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2018, 633, nr. 1096. 6 J. VERSTRAETE, “Levende fossielen in ons familiaal vermogensrecht” in E. ALOFS, K. BYTTEBIER, A.
MICHIELSENS en A.-L. VERBEKE (eds.), Liber amicorum Hélène Casman, Antwerpen, Intersentia, 2013, (515) 523;
J. BAEL, Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in Reeks Notariële Praktijkstudies,
Mechelen, Kluwer, 2006, 890-893; M. PUELINCKX-COENE, I. VERHAERT, N. GEELHAND en J. VERSTRAETE,
“Overzicht van rechtspraak. Erfenissen 1996-2004”, TPR 2005, afl. 2, (449) 471, nr. 29.
8
gelet op de noodzaak om de verdeelde goederen na het overlijden gebeurlijk opnieuw aan de
inkortingsvordering te onderwerpen en de oneffenheden alsnog glad te strijken.7 Thans vertoont
de globale erfovereenkomst (art. 1100/7 BW) zich wel als een uitstekend instrument om de vele
frustraties vanuit het verleden het hoofd te bieden en de betrokken erfgenamen preventief te
begeleiden naar een billijke, rechtszekere en (subjectief) evenwichtige successieplanning.8
3. ONDERZOEKSOPZET – De opzet van deze verhandeling bestaat er niet in om deze vele nieuwe
wettelijke uitzonderingen minutieus te beschrijven9, maar om de algemene categorieën van
verboden en toegelaten erfovereenkomsten te duiden en een criterium voor te stellen teneinde de
verboden erfovereenkomsten naar behoren af te bakenen onder het nieuwe erfrecht. Daarvoor
dient alvast een duidelijk onderscheid te worden gemaakt tussen wat de wet omschrijft als een
principieel ‘toegelaten’ erfovereenkomst en een principieel ‘verboden’ erfovereenkomst. In de
veelheid van uitzonderingen op beide uitgangspunten, kan het onduidelijk zijn wat vandaag
eigenlijk nog gezien kan worden als een ‘verboden beding betreffende een toekomstige
nalatenschap’. Anderzijds moeten we ook telkens deze tweespalt onderscheiden van de
overeenkomsten die geen toekomstige nalatenschap betreffen. Slechts wanneer een overeenkomst
beantwoordt aan de definitie van ‘erfovereenkomst’ kan immers de vraag gesteld worden naar het
al dan niet verboden karakter ervan.
Onder het oude recht van art. 1130, tweede lid BW fungeerde de illustere uitdrukking ‘louter
eventuele rechten’ als uitgangspunt om de categorie van de ‘erfovereenkomsten’ te duiden. Dit
sleutelcriterium werd inderdaad door het Hof van Cassatie gehanteerd om na te gaan of er een
erfovereenkomst (onder het toenmalig recht steeds verboden, tenzij één van de wettelijke
uitzonderingen toepasselijk bleek) voorlag, dan wel of het slechts een beding betrof waarvan de
uitwerking werd uitgesteld tot aan het overlijden (post mortem).10 Het Hof heeft invulling gegeven
aan de term ‘beding betreffende toekomstige nalatenschappen’ door hierin de bedingen te lezen
7 H. CASMAN, “Nieuwe Erfwet. Een geactualiseerde kennismaking”, NJW 2018, afl. 391, (810) 820, nr. 66. Voor een
overzicht van de risico’s van betwisting van de boedelverdeling: J. BAEL, Het verbod van bedingen betreffende
toekomstige nalatenschappen in Reeks Notariële Praktijkstudies, Mechelen, Kluwer, 2006, 585 e.v. 8 H. CASMAN en A.-L. VERBEKE, “Formaliteiten van een (globale) erfovereenkomst: een teleologische interpretatie”
in A.-L. VERBEKE en F. BUYSSENS (eds.), Notariële actualiteit 2017-2018, Antwepen, Intersentia, 2019, (209) 209. 9 Daarvoor kan verwezen worden naar C. AUGHET, “Les pactes successoraux à l’aune des lois du 31 juillet 2017 et du
22 juillet 2018” in Le notaire face aux réformes des régimes matrimoniaux et des successions, Brussel, Larcier, 2018,
(321) 351 e.v. (voor de globale erfovereenkomst) en 375 e.v. (voor de verschillende punctuele erfovereenkomsten). 10 H. CASMAN, “Nieuwe Erfwet. Een geactualiseerde kennismaking”, NJW 2018, afl. 391, (810) 820, nr. 65; J. BAEL,
“Artikel 1100/1 van het Burgerlijk Wetboek na de aanpassing door de wet van 22 juli 2018: wat is de definitieve inhoud
van het nieuwe basisartikel inzake het verbod van erfovereenkomsten?” in W. PINTENS en C. DECLERCK (eds.),
Patrimonium 2018, Brugge, Die Keure, 2018, (363) 365.
9
waardoor “louter eventuele rechten op een niet-opengevallen nalatenschap of een bestanddeel
ervan worden toegekend, gewijzigd of afgestaan”.11
Met ‘louter eventuele rechten’ worden aanspraken bedoeld die men verkrijgt uit een
overeenkomst of eenzijdige rechtshandeling, waarbij de bedinger zich het recht voorbehoudt om
over het voorwerp van de verbintenis te blijven beschikken tot aan het moment van zijn overlijden
en in die zin dus slechts een aanspraak verlenen op de vermelde goederen, in zoverre zij bij het
overlijden nog in de nalatenschap aanwezig zullen zijn (tenzij dit laatste enkel afhangt van een
externe gebeurtenis).12 In tegenstelling tot wat het geval is bij een verkoop of een schenking onder
opschortende voorwaarde (van vooroverlijden) of opschortende termijn (van overlijden) (de
gewone overeenkomsten post mortem), zal de toekenning van louter eventuele rechten dus
inherent een verboden potestatief gehalte hebben.13 Dit wil zeggen dat op het moment van
contractsluiting of wanneer de eenzijdige rechtshandeling wordt gesteld, niet met zekerheid kan
worden vastsgesteld waaruit die nalatenschap, zijnde het voorwerp van de overeenkomst, zal
bestaan.14 Daarom wordt het een belangrijke opgave om duidelijk te bepalen vanaf welk ogenblik
de graad van potestativiteit van een overeenkomst te ver gaat.
Art. 1100/1 BW is nu het nieuwe basisartikel geworden en bevat ook een aantal
princiepswijzigingen, maar de vraag blijft bestaan of het nieuwe erfrecht wel volledig komaf heeft
kunnen maken met het voormelde en vaak gecontesteerde criterium.15 Het is ons doel om in het
licht van het nieuwe erfrecht deze afbakening (de wettelijke uitzondering op het verbod buiten
beschouwing gelaten) opnieuw aan de kaak te stellen.
4. ONDERZOEKSOBJECT – Zoals de titel van de masterproef doet vermoeden, is het onderzoeksobject
toegespitst op ‘erfovereenkomsten’. Aangezien dit de door de wet gehanteerde benaming is,
zullen wij in dit werk ook telkens dezelfde terminologie gebruiken, hoewel de uitdrukking ‘beding
11 Cass. 11 april 1980, Arr.Cass. 1979-80, 996, Bull. 1980, 991, Pas. 1980, I, 991 en Rec.gén.enr.not. 1982, 442; Cass.
10 november 1960, Pas. 1961, I, 259, RCJB 1961, 8, noot J. RENAULD, Rec.gén.enr.not. 1962, 337, Rev.prat.soc.
1961, 89, noot en Arr.Verbr. 1961, 222; M. PUELINCKX-COENE, J. VERSTRAETE en N. GEELHAND, “Overzicht
van rechtspraak. Erfenissen 1988-1995”, TPR 1997, (133) 150, nr. 24; R. DILLEMANS en J. VERSTRAETE,
“Overzicht van rechtspraak. Erfenissen 1961-1967”, TPR 1968, (371) 374, nr. 5. 12 A. AYDOGAN, “De principieel toegelaten erfovereenkomst OBT-OBT: wat doen we ermee vanaf 1/9/2018?”, T.Not.
2018, afl. 2, (117) 117. 13 J. BAEL, Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in Reeks Notariële Praktijkstudies,
Mechelen, Kluwer, 2006, 909, nr. 1462. 14 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, VI in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 1996, 261, nr.
213. 15 Vindt alvast van wel: A.-L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW 2017-18, afl. 28, (1082) 1097.
10
betreffende toekomstige nalatenschappen’ de juridische realiteit inhoudelijk beter weergeeft.16
Niet elk beding zal immers een wilsovereenstemming impliceren, aangezien louter eventuele
rechten ook kunnen verleend worden op basis van eenzijdige rechtshandelingen.17 In wat volgt
kan de lezer dus zowel ‘erfbeding’ als ‘erfovereenkomst’ verstaan wanneer wordt gesproken over
de verboden of toegelaten ‘erfovereenkomsten’. Beiden zijn hoe dan ook onderworpen aan
dezelfde regels.18
Het komt ons voor dat de principieel verboden of toegelaten erfovereenkomsten slechts
‘erfovereenkomsten’ zullen zijn indien zij, zoals hoger reeds aangekondigd, werkelijk louter
eventuele rechten toekennen. Gelet op het feit dat de erfovereenkomst OBT-OBT (art. 1100/1, §
3 BW; zie infra) nog steeds aan de aloude definitie beantwoordt, blijft ze de kwalificatie als
erfovereenkomst dragen. Niettemin is deze categorie thans als eerste principieel toegelaten
deelverzameling te boek komen te staan in het domein van de erfovereenkomsten. Onder het oude
erfrecht was de demarcatie eigenlijk in bepaalde opzichten19 eenvoudiger, omdat vanuit
theoretisch oogpunt enkel verboden erfovereenkomsten bestonden. Zoals hoger aangegeven, was
er immers, ofwel sprake van een erfovereenkomst door het voorhanden zijn van een potestatieve
voorwaarde (en dus louter eventuele rechten), ofwel niet. In dat laatste geval wordt gesproken
over de toekenning van actuele rechten post mortem, wat helemaal geen erfovereenkomst
constitueert.
Anderzijds betaamt het niet om de wettelijke uitzonderingen op het principieel verbod als
‘toegelaten’ erfovereenkomsten te bekijken, daar het opportuniteitskeuzes van de wetgever zijn
geweest.20 Het gaat hier om erfovereenkomsten die in principe verboden zijn, ofwel omdat ze
meer dan welbepaalde goederen van de nalatenschap viseren, ofwel omdat ze ten kosteloze titel
zijn aangegaan, ofwel omdat ze andermans nalatenschap betreffen, maar desalniettemin toch door
de wetgever oogluikend worden toegelaten (zie bv. art. 858, § 5 BW). In het kader van dit
onderzoek zullen bijgevolg slechts als ‘toegelaten erfovereenkomsten sensu stricto’ worden
16 J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in het nieuwe erfrecht” in J. BAEL, R.
BARBAIX en H. CASMAN (eds.), Rechtskroniek voor het notariaat – Deel 31, Brugge, Die Keure, 2017, (145) 155,
voetnoot 5. 17 C. CASTELEIN, “Het verbod op erfovereenkomsten” in B. TILLEMAN en A.-L. VERBEKE (eds.), Recht en
onderneming, XV, Actualia vermogensrecht: liber alumnorum KULAK als hulde aan Prof. dr. Georges Macours,
Brugge, Die Keure, 2005, (195) 202, nr. 19. 18 H. CASMAN, “Nieuwe Erfwet. Een geactualiseerde kennismaking”, NJW 2018, afl. 391, (810) 821, nr. 67. 19 De vaststelling dat het vooral de erfbedingen OBT-OBT waren die het water wisten te vertroebelen, buiten beschouwing
gelaten. 20 V. WYART, “Les pactes sur succession future” in P. MOREAU (ed.), La réforme du droit des successions, Actes du
XVe colloque de l’Association “Famille & Droit”, Brussel, Larcier, 2018, (278) 279.
11
beschouwd, de bedingen of overeenkomsten die welbepaalde goederen viseren en bovendien ten
bezwarende titel worden aangegaan.
Aldus dient voor een bespreking van wat een ‘toegelaten erfovereenkomst sensu stricto’ is, het
onderzoek geënt te worden op de concrete draagwijdte van het nieuwe artikel art. 1100/1 BW,
hetwelk recent nog wijzigingen heeft ondergaan ten gevolge van de reparatiewetgeving.
1 WAT ZIJN ERFOVEREENKOMSTEN?
1.1 De demarcatie zoals zij bestond onder het oude erfrecht
1.1.1 Rechtspraak van het Hof van Cassatie
5. WETTELIJKE GRONDSLAG – Van een wettelijke definitie van ‘erfovereenkomsten’ is onder het
oude recht nooit sprake geweest. Wel waren er een aantal wettelijke bepalingen verspreid over de
Belgische wetgeving, waaruit het verbod en het wantrouwen van de wetgever bleek. De wetgever
achtte het destijds, gelet op de zwaarwichtige bestaansredenen voor het verbod, opportuun om het
op maar liefst vijf plaatsen in de verf te zetten.21 Art. 791, (oud) art. 1130, lid 2, art. 1388, lid 1,
art. 1478, lid 4 en art. 1600 BW geven allen, in algemene bewoordingen of met betrekking tot een
welbepaalde materie, het principe van het verbod op bedingen betreffende nog niet opengevallen
nalatenschappen weer.22
6. ABSTRACTE DEFINTIE – Pas met de arresten van 16 oktober 1959 en 10 november 1960 kon het
Hof van Cassatie de doctrine en de rechtspraak een abstracte definitie aanreiken van wat het
verbod op bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen werkelijk inhield.23 Voordien
beperkte men zich veeleer tot het aanwijzen van allerhande concrete toepassingsgevallen van het
verbod, wat tot rechtsonzekerheid leidde, vermits er geen duidelijke afbakening voorhanden
was.24 Het Hof koos ervoor om het verbod als volgt te omschrijven: “Een verboden
erfovereenkomst vormt elk beding dat tot voorwerp heeft louter eventuele rechten in een nog niet
21 H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, IX, Brussel, Bruylant, 1974, 408-410, nr. 550-551. 22 R. BARBAIX, Handboek Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2018, 639, nr. 1110-1111 23 Cass. 10 november 1960, Pas. 1961, I, 259, RCJB 1961, 8, noot J. RENAULD, Rec.gén.enr.not. 1962, 337,
Rev.prat.soc. 1961, 89, noot en Arr.Verbr. 1961, 222; Cass. 16 oktober 1959, RW 159-60, 1493. 24 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, VI in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 1996, 255, nr.
206.
12
opengevallen nalatenschap, of een bestanddeel ervan, toe te kennen, te wijzigen of af te staan.”25
Deze rechtspraak is later herhaaldelijk bevestigd.26
7. ‘LOUTER EVENTUELE RECHTEN’ – Aldus was de notoire term ‘louter eventuele rechten’ geboren
en dit om duiding te geven aan het al dan niet verboden karakter van de vele randgevallen, zoals
bepaalde aanwasbedingen, bedingen tot indexatie van in te brengen giften en bedingen van
voorafname van verschuldigde sommen op toekomstige nalatenschappen.27 Met betrekking tot dit
sleutelcriterium bestond echter veel onduidelijkheid, zeker in den beginne. De verklaring
daarvoor kan worden teruggevonden in de casuïstiek, die prevaleerde en dit omdat het louter
eventueel karakter van het toegekende recht telkens individueel moest worden nagegaan. Het
betreft immers een nogal vaag omlijnd criterium. Zo werden deze omschreven als ‘loutere
verwachtingen’ “in tegenstelling tot rechten, die daadwerkelijk en meteen worden verkregen, ook
al is de uitvoering ervan uitgesteld of van een voorwaarde afhankelijk”.28
Terecht werd om die reden overgeschakeld naar een beoordeling van het recht dat de beschikker
zich na zijn begunstiging heeft voorbehouden en niet de aard van het toegekende recht zelf.29
Bijgevolg werden ‘louter eventuele rechten’ tegengesteld aan ‘actuele rechten’, waarbij niet
alleen de toekomstige erfgenamen, maar ook de beschikker zelf werden verbonden.30
1.1.2 Kwalificatie van verboden erfovereenkomst
1.1.2.1 Beding
8. ERFOVEREENKOMSTEN OF -BEDINGEN – Zoals in de inleiding reeds aangehaald, moet onder het
verbod steeds zowel de bedingen, als de overeenkomst begrepen worden. Niet enkel
wilsovereenstemmingen ter zake, komen immers in aanmerking, maar ook eenzijdige
wilsuitingen.31
25 In het Frans wordt er gewag gemaakt van ‘un droit purement éventuel’. 26 Cass. 21 oktober 2016, RW 2017-18, 979, noot D. MICHIELS, TBBR 2018, 316, noot A. DE BOECK, TEP 2017, 220
en T.Not. 2017, 43, noot V. SAGAERT; Cass. 9 maart 1989, Arr.Cass. 1988-89, 783; Bull. 1989, 701, RW 1989-90,
118, Rev.not.b. 1989, 425, noot J.E.M., JLMB 1989, 1215 (samenvatting), Pas. 1989, I, 701 en Rec.gén.enr.not. 1991,
nr. 24039, 394; Cass. 11 april 1980, Arr.Cass. 1978-80, 996 en Pas. 1980, I, 991; R. DILLEMAN en J. VERSTRAETE,
“Overzicht van rechtspraak. Erfenissen 1962-67”, TPR 1968, (371) 375. 27 J. VERSTRAETE en N. GEELHAND, “Overzicht van rechtspraak. Erfenissen 1988-1995”, TPR 1997, (133) 155-158. 28 R. DEKKERS, H. CASMAN, E. ALOFS en A.-L. VERBEKE, Erfrecht & giften. De nieuwe Erfwetten 2017 en 2018,
Antwerpen, Intersentia, 2018, 97. 29 M. PUELINCKX-COENE, J. VERSTRAETE en N. GEELHAND, “Overzicht van rechtspraak. Erfenissen 1988-
1995”, TPR 1997, (133) 158, nr. 35. 30 R. DEKKERS, H. CASMAN, E. ALOFS en A.-L. VERBEKE, Erfrecht & giften. De nieuwe Erfwetten 2017 en 2018,
Antwerpen, Intersentia, 2018, 97. 31 K. VANWINCKELEN, “Ontwikkelingen inzake familiale schikkingen: verboden erfovereenkomsten en
onherroepelijke schenkingen, twee belemmeringen voor een vermogensplanning” in C. DECLERCK, J. DU MONGH,
13
9. VERBINTENIS – Uit deze rechtshandelingen of -verhoudingen moet blijken dat de partijen zich
verbonden hebben ten aanzien van een toekomstige nalatenschap.32 Bij gebrek daaraan kan het
niet om een erfovereenkomst gaan.
10. BELOFTE? – Het voorgaande veronderstelt ook meteen dat de partijen zich daadwerkelijk tot iets
hebben verbonden. Een loutere belofte tot het geven, doen of laten van iets zal niet volstaan voor
de verwezenlijking van het verbod.33 Zo zal een legaat in een testament rechtsgeldig aan een
begunstigde toekomen, zelfs indien het tot ‘tegenprestatie’ dient van een ‘belofte’ om de testator
te verzorgen.34 Bij gebrek aan een wederkerige overeenkomst om deze twee beloftes sterk te
maken, zijn er geen wederzijdse verbintenissen tot stand gekomen en ziet men zich niet
geconfronteerd met een verbod, zelfs indien deze beloftes nadien uit goede wil blijken uitgevoerd
te zijn.35 Maar is er wel een werkelijke wederkerige overeenkomst tot stand gekomen, dan kan
men deze niet laten afdwingen, daar de rechter desnoods ambtshalve de nietigheid ervan zal
opwerpen.36
11. BESCHIKKING TEN KOSTELOZE TITEL EN ONDER LAST OF VOORWAARDE VAN VERWERPING OF
AANVAARDING VAN NALATENSCHAP – Ook de legaten of schenkingen onder voorwaarde van
verwerping of aanvaarding van een nog niet opengevallen nalatenschap beantwoorden niet aan
de vereiste van een verbintenis. 37 De begunstigde partij behoudt immers de vrijheid om zijn
keuzerecht na de noodlottige dag van het overlijden van de erflater in de andere zin uit te oefenen,
waardoor de begunstigde vervolgens zijn gift al dan niet kan behouden. Anders is het voor de
schenkingen onder last van aanvaarding of verwerping van de nalatenschap, waar de begunstigde
zich onmiddellijk verbindt tot de uitvoering van de last, i.e. de erfovereenkomst.38
N. LABEEUW en K. VANWINCKELEN (eds.), Themis 22 – Familiaal vermogensrecht, Brugge, Die Keure, 2004,
(31) 31, nr. 6. 32 J. VERSTRAETE, Pactes sur succession future in Répertoire notarial, III, Successions, donations et testaments, II,
Brussel, Larcier, losbl., 25, nr. 5. 33 A.-C. VAN GYSEL, “Quel avenir pour les pactes sur succession future? Quelques réflexions” in W. PINTENS en C.
DECLERCK (eds.), Patrimonium 2016, Brugge, Die Keure, 2016, (225) 225, nr. 1; M. PUELINCKX-COENE,
Erfrecht, VI in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 1996, 256, nr. 208. 34 Cass. 9 maart 1989, Arr.Cass. 1988-89, 783, Bull. 1989, 701, RW 1989-90, 118, Rev.not.b. 1989, 425, noot J.E.M.,
JLMB 1989, 1215 (samenvatting), Pas. 1989, I, 701 en Rec.gén.enr.not. 1991, nr. 24039, 394. 35 Luik 7 oktober 1969, Jur. Liège 1971-72, 153; Rb. Hasselt 5 mei 1993, T.Not. 1999, 92; Rb. Luik, 21 juli 1971,
Rev.not.b. 1971, 490; Rb. Nijvel 7 januari 1969, Rec.Niv. 1970, 169. 36 Cass. 28 september 1956, Rev.prat.not. 1957, 272, Pas. 1957, I, 64 en Rec.gén.enr.not. 1960, 240; Brussel 3 december
1962, Rec.gén.enr.not. 1964, 211. 37 J. VERSTRAETE, Pactes sur succession future in Répertoire notarial, III, Successions, donations et testaments, II,
Brussel, Larcier, losbl., 25, nr. 5. 38 C. CASTELEIN, “Het verbod op erfovereenkomsten” in B. TILLEMAN en A.-L. VERBEKE (eds.), Recht en
onderneming, XV, Actualia vermogensrecht: liber alumnorum KULAK als hulde aan Prof. dr. Georges Macours,
Brugge, Die Keure, 2005, (195) 204, nr. 22.
14
1.1.2.2 Afwijking van de wettelijke regeling
12. GEEN LOUTERE BEVESTIGING VAN HET WETTELIJK ERFRECHT – De erfovereenkomst moet
natuurlijk een regeling bevatten die een afwijking inhoudt van de principes die door het wettelijk
erfrecht voorgeschreven worden.39
1.1.2.3 Nog niet opengevallen nalatenschap
13. NALATENSCHAP – De toepassing van het verbod veronderstelt natuurlijk ook dat het beding of de
overeenkomst een (deel van de) nalatenschap betreft en niet een gemeenschappelijk
(huwelijks)vermogen of een vennootschapsvermogen. In beginsel maakt het bovendien niet uit of
het gaat om een nalatenschap van één der partijen bij het beding of de overeenkomst, dan wel
deze van een derde40, hoewel dit in het licht van het nieuwe erfrecht enigszins moet worden
gerelativeerd. Sindsdien is een belangrijk deel van erfovereenkomsten met betrekking tot de eigen
nalatenschap immers principieel toegelaten (OBT-OBT; art. 1100/1, § 4 BW; zie hoger).
14. ERFLATER IS NOG IN LEVEN – Zoals de voorwaarde van een ‘toekomstige’ nalatenschap al doet
vermoeden, veronderstelt het verbod een nalatenschap die nog niet is opengevallen, waardoor de
erflater met andere woorden nog niet overleden mag zijn.41
15. WAARUIT IS DE TOEKOMSTIGE NALATENSCHAP SAMENGESTELD? – Een wezenlijk onderdeel van
het verbod berust in grote mate op de onzekerheid die bestaat omtrent wat zich in het vermogen
van de toekomstige erflater zal bevinden. Enerzijds is het onmogelijk om te bepalen of men tot
de nalatenschap van de derde geroepen zal worden en anderzijds, wanneer de toekomstige erflater
partij is bij de overeenkomst, is het onbekend of het voorwerp van de beschikking die wordt
uitgesteld tot op het ogenblik van het overlijden, nog wel aanwezig zal zijn in de nalatenschap.
Hier komt het reeds aangehaalde potestatief element al duidelijk naar boven. De beschikker ten
titel van erfovereenkomst kan zich eenzijdig aan zijn verbintenis ten aanzien van de tegenpartij
onttrekken door het voorwerp te vervreemden of (indien hij algemene rechten of rechten ten
algemene titel heeft toegekend) ervoor te zorgen dat het netto-actief van de nalatenschap volledig
wordt uitgehold.42
39 Zie bv. Brussel 31 oktober 1967, Pas. 1968, II, 88 en Rev.prat.not. 1968, 34. R. BARBAIX, Handboek Familiaal
vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2018, 636, nr. 1103. 40 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, VI in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 1996, 259, nr.
210. 41 J. VERSTRAETE, Pactes sur succession future in Répertoire notarial, III, Successions, donations et testaments, II,
Brussel, Larcier, losbl., 26, nr. 7. 42 J. BAEL, “Wat kan wel en wat kan niet bij bedingen betreffende een toekomstige nalatenschap? Naar een andere
opvatting inzake het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen?” in J. BAEL, C. CASTELEIN,
A.-L. VERBEKE en L. WEYTS (eds.), Notariële actualiteit 2010-2011, Gent, Larcier, 2011, (177) 178, nr. 5.
15
1.1.2.4 Waarbij louter eventuele rechten worden toegekend
16. ONZEKERHEID BETREFFENDE DE AANSPRAKEN OP DE NALATENSCHAP – In het verlengde van het
voorgaande wordt dus duidelijk dat met louter eventuele rechten in eerste instantie wordt gedoeld
op rechten die onzekerheid met zich meebrengen omtrent hun inhoud of aanwezigheid van hun
voorwerp, zijnde (een abstract aandeel van) de nalatenschap of een specifiek bestanddeel ervan
op het moment van het overlijden.43 Zoals BARETTE het verwoordde, “[p]our le pacte universel,
l’éventualité consiste dans l’existence et l’attribution de toute la succession ou d’une quotité de
celle-ci. Pour le pacte particulier, l’éventualité réside dans l’existence de tel bien déterminé dans
la succession.”44
17. HET ‘LOUTER’ EVENTUEEL KARAKTER? – De term louter eventuele rechten kan verwarring
stichten, omdat hier eerder van ‘loutere verwachtingen’ wordt gesproken, veeleer dan een
verworven en beschermenswaardig subjectief recht.45 Pas bij het overlijden kan per slot van
rekening worden bepaald in welke mate de bij het beding toegekende rechten kunnen worden
ingeroepen door de begunstigden.46 Om de vermelde redenen zijn rechten toegekend op een niet
opengevallen nalatenschap van een derde altijd louter eventueel, net zoals algemene rechten of
rechten ten algemene titel op een eigen toekomstige nalatenschap.47 Het is vooral met betrekking
tot de bedingen inzake welbepaalde goederen dat het moeilijk kan zijn om de toegekende rechten
als louter eventuele rechten in een toekomstige nalatenschap te beschouwen.48 In dit geval kan er
per slot van rekening eveneens sprake zijn van een geldig beding onder voorwaarde of termijn,
wat buiten het bestek van het verbod valt.49
43 C. CASTELEIN, “Het verbod op erfovereenkomsten” in B. TILLEMAN en A.-L. VERBEKE (eds.), Recht en
onderneming, XV, Actualia vermogensrecht: liber alumnorum KULAK als hulde aan Prof. dr. Georges Macours,
Brugge, Die Keure, 2005, (195) 206, nr. 26. 44 L. BARETTE, “Les pactes sur succession future”, Rec.gén.enr.not. 1962, nr. 20518, (297) 307, nr. 11. 45 J.-E. BEERNAERT, C. AUGHET en F. LALIÈRE, “De l’éventualité d’un usufruit ‘éventuel’” in W. PINTENS en C.
DECLERCK (eds.), Patrimonium 2010, Brugge, Die Keure, 2010, (227) 244, nr. 13; C. CASTELEIN, “Het verbod op
erfovereenkomsten” in B. TILLEMAN en A.-L. VERBEKE (eds.), Recht en onderneming, XV, Actualia
vermogensrecht: liber alumnorum KULAK als hulde aan Prof. dr. Georges Macours, Brugge, Die Keure, 2005, (195)
196, nr. 4; R. DILLEMANS en J. VERSTRAETE, “Overzicht van rechtspraak. Erfenissen 1961-1967”, TPR 1968,
(371) 375, nr. 8 J. VERSTRAETE, Pactes sur succession future in Répertoire notarial, III, Successions, donations et
testaments, II, Brussel, Larcier, losbl., 29, nr. 8; L. BARETTE, “Les pactes sur succession future”, Rec.gén.enr.not.
1962, nr. 20518, 307, nr. 12. 46 L. BARETTE, “Les pactes sur succession future”, Rec.gén.enr.not. 1962, nr. 20518, (297) 311, nr. 14. 47 R. BARBAIX, Handboek Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2018, 639, nr. 1110-1111; A.-C. VAN
GYSEL, “Quel avenir pour les pactes sur succession future? Quelques réflexions” in W. PINTENS en C. DECLERCK
(eds.), Patrimonium 2016, Brugge, Die Keure, 2016, (225) 225, nr. 1. 48 L. BARETTE, “Les pactes sur succession future”, Rec.gén.enr.not. 1962, nr. 20518, (297) 307, nr. 11. 49 J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in het nieuwe erfrecht” in J. BAEL, R.
BARBAIX en H. CASMAN (eds.), Rechtskroniek voor het notariaat – Deel 31, Brugge, Die Keure, 2017, (145) 175,
nr. 42; L. BARETTE, “Les pactes sur succession future”, Rec.gén.enr.not. 1962, nr. 20518, (297) 308, nr. 13.
16
18. WAT ZIJN TOEGELATEN ‘EVENTUELE RECHTEN’ DAN? – Anders dan louter eventuele rechten is de
toekenning van ‘eventuele rechten’ wel van wetswege toegelaten.50 Dit is een van het
vorderingsrecht te onderscheiden en op zichzelf bestaand recht, dat eerder tot stand is kunnen
komen en dus ter voorbereiding en in afwachting daarvan het pad heeft geëffend.51 Het wijst dus
op “een juridische situatie in wording” en gaat dus verder dan ‘loutere verwachtingen’.52 De wet
zelf kent vele voorbeelden: zo kennen erfgerechtigden een eventueel recht om geroepen te worden
tot de toekomstige nalatenschap en ten opzichte daarvan hun optierecht uit te oefenen. Ook geniet
de langstlevende echtgenoot een eventueel recht op vruchtgebruik ten aanzien van een goed,
waarvan slechts de blote eigendom in de nalatenschap van de overleden partner valt.53 In het kader
van het vennootschapsrecht is het recht op een deelname in de winst van de aandeelhouder een
pertinent voorbeeld: de aandeelhouder kan op straffe van absolute nietigheid van de vennootschap
niet uitgesloten worden van de winst (verbod op leeuwenbedingen), waardoor hij gedurende het
leven van de vennootschap een eventueel recht heeft om in voorkomend geval
dividenduitkeringen te ontvangen. Dit eventueel recht geldt evenwel slechts in de hypothese dat
de vennootschap besluit om over te gaan tot een bestemming van de winst in de zin van een
winstuitkering, hetwelk zij ook kan weigeren door systematisch winsten te reserveren, waardoor
het eventueel recht nooit zal overgaan in een concreet vorderingsrecht t.o.v. de vennootschap.54
19. ONDERSCHEID MET GEWONE OVEREENKOMSTEN POST MORTEM – De rechten die uit een
erfovereenkomst voortspruiten, hebben dus een inherent onzekere aard gelet op het feit dat het
voorwerp slechts erdoor kan worden weggedragen in de mate dat het nog aanwezig is op het
moment van overlijden.55 De gewone overeenkomsten port mortem, waarbij enkel de
uitvoerbaarheid wordt uitgesteld (onder termijnbepaling of voorwaarde), die dus rechten bevatten
die op onherroepelijke wijze zijn toegekend, mogen geenszins worden verward met
erfovereenkomsten en zijn toegelaten.56 De opschortende termijn omvat een zekere, doch
50 J. VERSTRAETE, Pactes sur succession future in Répertoire notarial, III, Successions, donations et testaments, II,
Brussel, Larcier, losbl., 29, nr. 8. 51 Conclusie van W. GANSHOF VAN DER MEERSCH bij Cass. 28 maart. 1957, Pas. 1957, I, 914. 52 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, VI in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 1996, 262, nr.
214. 53 J.-E. BEERNAERT, C. AUGHET en F. LALIÈRE, “De l’éventualité d’un usufruit ‘éventuel’” in W. PINTENS en C.
DECLERCK (eds.), Patrimonium 2010, (227) 244-245, nr. 13. 54 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, VI in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 1996, 262-263,
nr. 214. 55 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, VI in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 1996, 261, nr.
213. 56 R. DEKKERS, H. CASMAN, E. ALOFS en A.-L. VERBEKE, Erfrecht & giften. De nieuwe Erfwetten 2017 en 2018,
Antwerpen, Intersentia, 2018, 97; C. CASTELEIN, “Het verbod op erfovereenkomsten” in B. TILLEMAN en A.-L.
VERBEKE (eds.), Recht en onderneming, XV, Actualia vermogensrecht: liber alumnorum KULAK als hulde aan Prof.
17
toekomstige gebeurtenis, welke bij het ingaan het eventueel recht sowieso opeisbaar zal maken.
Vandaar dat er nooit louter eventuele rechten aan kunnen zijn gekoppeld.57 Indien daarentegen
wordt gewerkt met een opschortende voorwaarde, wat een onzekere toekomstige voorwaarde
veronderstelt en in hoofde van de beschikker de mogelijkheid blijft bestaan om zich in die
tussenhangende periode (tussen datum van beschikking en datum van overlijden) eenzijdig aan
zijn verbintenis te onttrekken, dan hebben we te maken met louter eventuele rechten en bijgevolg
erfovereenkomsten.58 Dus naast de onzekerheid omtrent de inhoud van de nalatenschap en de
aanwezigheid van het voorwerp van de beschikking op het ogenblik van overlijden, veronderstelt
een erfovereenkomst ook dat de beschikker aangaande de beschikbaarheid van het goed helemaal
geen verplichtingen heeft.59 Bij overeenkomsten post mortem doet zich anderdeels een recht voor
dat afhangt van een externe onzekere gebeurtenis waarop de wil van de bedinger geen vat heeft
en waarvan de toekomstige uitvoerbaarheid (d.i. het voormelde vorderingsrecht) geheel
afhankelijk is.60 Hoewel zij beiden een vorm van eventuele rechten in zich dragen, kan het verschil
in behandeling dus niet groter zijn.
Voor de duidelijkheid zijn deze opschortende modaliteiten te onderscheiden van een ontbindende
voorwaarde, waardoor de rechtshandeling kan uitdoven (art. 1168 BW). In tegenstelling tot de
opschortende voorwaarde is de verbintenis dus onmiddellijk uitvoerbaar, maar zal de realisatie
van de voorwaarde leiden tot een retroactieve ontbinding (art. 1183 BW).
20. POTESTATIEVE VOORWAARDE – Behoudt de beschikker zich aldus gedurende zijn leven, d.i.
pendente conditione, het recht voor om te blijven beschikken over de goederen of is men te
voortvarend met allerhande opzeggingsmogelijkheden, dan zit in zijn beschikking een potestatief
element vervat.61 Er zijn verschillende gradaties van potestiviteit, die verder nog uitvoeriger aan
bod zullen komen, bv. de voorwaarde waarbij de beschikker zich geheel eenzijdig kan bevrijden
(zuiver potestatief), of de voorwaarde die eveneens afhankelijk is van andere externe factoren
dr. Georges Macours, Brugge, Die Keure, 2005, (195) 207, nr. 29. Voor een toepassing zie Cass. 28 september 1956,
Rev.prat.not. 1957, 272, Pas. 1957, I, 64 en Rec.gén.enr.not. 1960, 240. 57 J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in het nieuwe erfrecht” in J. BAEL, R.
BARBAIX en H. CASMAN (eds.), Rechtskroniek voor het notariaat – Deel 31, Brugge, Die Keure, 2017, (145) 180,
nr. 47. 58 R. BARBAIX, “Actuele ontwikkelingen familiaal vermogensrecht 2016” in N. CARETTE en R. BARBAIX (eds.),
Tendensen Vermogensrecht 2017, Antwerpen, Intersentia, 2017, (3) 27-28, nr. 28. 59 L. BARETTE, “Les pactes sur succession future”, Rec.gén.enr.not. 1962, nr. 20518, (297) 308, nr. 12. 60 J. BAEL, “Wat kan wel en wat kan niet bij bedingen betreffende een toekomstige nalatenschap? Naar een andere
opvatting inzake het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen?” in J. BAEL, C. CASTELEIN,
A.-L. VERBEKE en L. WEYTS (eds.), Notariële actualiteit 2010-2011, Gent, Larcier, 2011, (177) 184, nr. 19. 61 D. MICHIELS, “Beding van aanwas tot einde relatie is rechtsgeldig” (noot onder Cass. 21 oktober 2016), RW 2017-
18, afl. 25, (980) 981, nr. 3.
18
(gemengd of gewoon potestatief, naargelang de voorwaarde al dan niet mede afhangt van de wil
van een derde).62 Volgens een traditionele visie volstond een enkel potestatief element, gebeurlijk
naast andere externe factoren, evenwel al om te gewagen van louter eventuele rechten.63 Vereist
was dus niet dat de voorwaarde geheel afhankelijk was van de wil van de beschikker.64 Het verbod
op bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen straft in dit opzicht een verregaander
onevenwicht af dan het gemeen recht (art. 1174 BW – waar enkel de zuiver potestatieve
voorwaarde wordt bedoeld). Later is men meer belang gaan hechten aan de wilsautonomie,
waardoor enige opzegmogelijkheid niet langer absoluut onverenigbaar met het verbod werd
geacht.65 Deze versoepelde stelling is voor het eerst door het Hof van Cassatie onderschreven in
zijn arrest van 21 oktober 2016.66
21. VERDERE VERFIJNING VAN DE DEFINIËRING – Omdat de rechtsleer dit beschouwde als een te vage
invulling van de grens tussen wat verboden en toegelaten is, verscheen de zakenrechtelijke term,
‘beschikkingsbevoegdheid’ hier ook ten tonele.67 Daarmee verschoof het persoonlijk voorwerp
van de toetsing van het louter eventueel karakter naar de beschikker i.p.v. de begunstigde.68 Indien
de persoon wiens nalatenschap de overeenkomst betrof, zich de vrijheid had voorbehouden om
de goederen van de toekomstige nalatenschap al dan niet te vervreemden, waardoor het onzeker
is of de partijen überhaupt hun aanspraken kunnen realiseren, is er geen sprake van actuele
rechten.69 Hetzelfde geldt voor een overeenkomst met betrekking tot de nalatenschap van een
derde. Indien iemand zich verbindt tot de verkoop van het huis dat hij zal verkrijgen uit de nog
niet opengevallen nalatenschap van zijn vader, kan hij zich eenvoudigweg eenzijdig van die
62 A. DE BOECK, "Zuiver potestatieve voorwaarden in het licht van de artikelen 1174 en 1178 BW: een blik op huidig
en komend recht" (noot onder Cass. 21 oktober 2016), TBBR 2018, afl. 6, (318) 319, nr. 11; M. DE MAN, De
verbintenisrechtelijke tijdsbepaling, Brugge, Die Keure, 2013, 27, nr. 43; S. STIJNS, “De opschortende voorwaarde in
de onroerende koop: de notariële praktijk tegen het licht gehouden van de recente rechtspraak en rechtsleer”, Not.Fisc.M.
2008, afl. 3, (77) 98, nr. 31. 63 D. MICHIELS, “Beding van aanwas tot einde relatie is rechtsgeldig” (noot onder Cass. 21 oktober 2016), RW 2017-
18, afl. 25, (980) 980, nr. 2. 64 Zie J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in het nieuwe erfrecht” in J. BAEL,
R. BARBAIX en H. CASMAN (eds.), Rechtskroniek voor het notariaat – Deel 31, Brugge, Die Keure, 2017, (145)
180-182, nr. 50-54. 65 D. MICHIELS, “Beding van aanwas tot einde relatie is rechtsgeldig” (noot onder Cass. 21 oktober 2016), RW 2017-
18, afl. 25, (980) 980, nr. 2. 66 Cass. 21 oktober 2016, RW 2017-18, 979, noot D. MICHIELS, TBBR 2018, 316, noot A. DE BOECK, TEP 2017, 220
en T.Not. 2017, 43, noot V. SAGAERT. 67 H. CASMAN, “Nieuwe Erfwet. Een geactualiseerde kennismaking”, NJW 2018, afl. 391, (810) 820, nr. 65. 68 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, VI in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 1996, 265, nr.
216.1. 69 H. CASMAN, “Nieuwe Erfwet. Een geactualiseerde kennismaking”, NJW 2018, afl. 391, (810) 820, nr. 65.
19
verbintenis ontdoen door de nalatenschap te verwerpen of ervoor te zorgen dat het onroerend goed
niet aan hem wordt toebedeeld in het kader van een vereffening-verdeling.70
22. ACTUELE RECHTEN – Het gevolg hiervan is dat ingeval iemand zich met betrekking tot
welbepaalde goederen van zijn eigen toekomstige nalatenschap verbindt en hij tezelfdertijd de
verbintenis aangaat om het behoud van de onderhavige goederen te vrijwaren aan de hand van
een ‘bewaarplicht’, worden ook thans eventuele, doch op termijn of onder voorwaarde actuele
rechten toegekend.71 Ten behoeve van de rechtszekerheid van de tegenpartij kan men zichzelf
altijd de beschikkingsbevoegdheid met betrekking tot het voorwerp van de overeenkomst
contractueel ontnemen, wat geldig is.72 Actuele rechten zijn derhalve rechten die niet enkel de
erfgenamen, maar ook de beschikker zelf zullen verbinden!73
23. ONDUIDELIJKHEID BLIJFT TOCH AANWEZIG – Interessant is niettemin dat sommige
erfovereenkomsten (deze met betrekking tot de attributen van de hoedanigheid van erfgenaam of
legataris) uit hun aard toch aanleiding geven tot het toekennen van actuele rechten. De
erfovereenkomsten waarbij bv. definitief afstand wordt gedaan van het recht van inkorting of op
voorhand de nalatenschap wordt verworpen, gaat veel verder dan het toekennen van louter
eventuele rechten ten opzichte van de andere erfgenamen.74 Zelfs indien er onzekerheid blijft
bestaan omtrent de mogelijkheid van de betrokken partij om tot de nalatenschap te komen (gezien
de wettelijke of testamentaire devolutie), zal hij hoe dan ook, ofwel niet tot de nalatenschap
komen, ofwel respectievelijk de vordering tot inkorting niet kunnen inroepen of gehouden zijn tot
het verwerpen van de nalatenschap.75 Het resultaat zal voor de tegenpartij hetzelfde zijn, waardoor
er wel sprake is van actuele rechten en dergelijke overeenkomsten desalniettemin steeds als
verboden erfovereenkomsten worden beschouwd. Volledig sluitend kan het criterium dus niet
worden genoemd, althans onder het oude erfrecht.
70 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, VI in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 1996, 264, nr.
216. 71 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, VI in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 1996, 265, nr.
216. 72 Amendementen bij wetsvoorstel 23 mei 2018 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat het
huwelijksvermogensrecht betreft en tot wijziging van diverse andere bepalingen ter zake, Parl.St. Kamer 2017-18, 54-
2848/004, 29. 73 R. DEKKERS en H. CASMAN, Handboek Burgerlijk recht, IV, Antwerpen, Intersentia, 2010, 340, nr. 490, II. 74 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, VI in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 1996, 265-266,
nr. 216.1. 75 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, VI in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 1996, 265-266,
voetnoot 41.
20
1.2 ‘Louter eventuele rechten’, quo vadis?
1.2.1 De vraag naar de verhouding tussen het oude sleutelcriterium en het nieuwe erfrecht
24. IMPACT VAN HET NIEUWE ERFRECHT OP DE DEMARCATIE – Zoals hoger aangegeven, is er met de
hervorming van het erfrecht enige onduidelijkheid ontstaan met betrekking tot de precieze
scheidingslijn tussen wat verboden en toegelaten is en rond de vraag naar het behoud van het
criterium van louter eventuele rechten om de principieel ‘verboden’ erfovereenkomsten te
duiden.76 Met betrekking tot die eerste onduidelijkheid, heeft de reparatiewetgeving van 2018 het
licht doen opgaan; de verboden en toegelaten erfovereenkomsten en de (formele) voorwaarden
waaronder deze rechtsgeldig kunnen worden gesloten, zijn intussen duidelijk weergegeven in art.
1100/1 e.v. BW. Deze reparatiewetgeving komt in het vervolg van deze verhandeling nog
sporadisch terug. Minder duidelijk is het vooralsnog over de tweede vraag nopens de plaats van
het vroegere sleutelcriterium van louter eventuele rechten in het nieuwe erfrecht. Daar waar
immers geen (zelfs nieuwe) wettelijke uitzonderingen voorhanden zijn, kan het zich voordoen dat
een beding of overeenkomst, waarbij geldige actuele rechten worden toegekend, toch als absoluut
nietig moet worden aanzien, ofschoon dit onder het oude erfrecht niet het geval was.77
Deze positie is moeilijk verdedigbaar wanneer de wetgever heeft nagelaten om een duidelijk
alternatief voor te stellen om ons te helpen bij de definiëring van de erfovereenkomst. Een nieuw
basisartikel zonder uitdrukkelijke vermelding van het onderhavige sleutelcriterium wil niet
zeggen dat het criterium theoretisch gezien ‘afgeschaft’ is en dat de genetische opbouw van de
erfovereenkomst niet langer aan de hand van een abstract criterium kan en moet worden bepaald.
De wetgever had er in principe goed aan gedaan om een duidelijke definiëring van
erfovereenkomsten in abstracto voor te stellen, zodat eventuele randgevallen die geen vrijkaart
in de wettelijke uitzonderingen hebben verkregen, toch kunnen worden opgevangen.78 Ik zie geen
graten in de toepassing van de vroegere rechtspraak inzake de uitlegging van bedingen met
voorwaarden of termijnbepalingen gekoppeld aan een overlijden, wanneer een gegeven
overeenkomst geen verboden potestatieve voorwaarde in zich draagt, hoewel deze ten kosteloze
titel is afgesloten (i.e. een schenking) (vgl. art. 1100/1, § 2 BW). Het is precies in die laatste
76 P. MOREAU (ed.), Libéralités et successions, Limal, Anthemis, 2019, 306. 77 V. WYART, “Les pactes sur succession future” in P. MOREAU (ed.), La réforme du droit des successions, Actes du
XVe colloque de l’Association “Famille & Droit”, Brussel, Larcier, 2018, (278) 284; H. DE PAGE, Traité élémentaire
de droit civil belge, IX, Brussel, Bruylant, 1974, 420-422, nr. 558. 78 P. DE PAGE en I. DE STEFANI, La réforme du droit des successions et des libéralités. Commentaire pratique de la
loi du 31 juillet 2017, Limal, Anthemis, 2017, 207, nr. 157.
21
categorie erfovereenkomsten waar de schoen wringt.79 De gevestigde praktijk van schenkingen
van welbepaalde goederen onder opschortende termijn van overlijden of voorwaarde van
vooroverlijden zou anders aanzienlijk in het gedrang komen, terwijl daar vroeger geen
moeilijkheden rond bestonden.80 Er werd bovendien in tegenstelling tot de bedingen OBT-OBT
(art. 1100, § 4 BW), geen gelijkaardige algemene toelating beschreven in art. 1100/1 BW. En dat
is maar goed ook, zo stelt LALIÉRE, want in het tegenovergestelde geval zou men immers de
traditioneel daarvoor gehanteerde uiterste wilsbeschikking, nl. het testament, grovelijk
miskennen, gelet op het contractueel en bindend karakter van de erfovereenkomst.81 De wetgever
is eigenlijk vrij duidelijk wanneer hij in art. 893 BW poneert dat men op geen enkele andere
manier kan beschikken om niet dan bij schenking of testament, met inachtneming van bepaalde
vormvereisten. De drie testamentvormen, hun eenzijdig en herroepbaar karakter (art. 895 BW),
strekken immers tot de bescherming van de beschikker wat betreft het vermogen dat hij bij zijn
overlijden zal bezitten (i.e. zijn testeervrijheid).82 Slechts wanneer de wetgever in een afwijkende
bepaling zou stellen dat een welbepaalde erfovereenkomst om niet kan worden gesloten, is een
conventionele devolutie aldus een mogelijkheid. Dat is bv. het geval voor de toegelaten
contractuele erfstellingen (art. 1082-1084 en 1093 BW).
Deze doelstelling heeft wel het spijtige gevolg dat de vraag naar de toepassing van het
desbetreffende sleutelcriterium niet op soortgelijke manier kan worden gemarginaliseerd tot een
louter academische vraag. In tegendeel, gelet op het praktisch belang, komt het me voor dat dit
criterium hier zeer pertinent blijft. Voor de reparatiewetgeving van 2018 was dit ook nog een
praktisch relevant nopens welke overeenkomsten OBT-OBT moesten worden onderworpen aan
het formalisme van art. 1100/5 BW.83 Als dusdanig lijkt de meest logische toetsingswijze om
eerst na te gaan of actuele of louter eventuele rechten worden toegekend. Slechts in het tweede
geval moet men overschakelen naar de categorieën van art. 1100/1 BW om te bepalen of een
79 Zie J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in het nieuwe erfrecht” in J. BAEL,
R. BARBAIX en H. CASMAN (eds.), Rechtskroniek voor het notariaat – Deel 31, Brugge, Die Keure, 2017, (145)
208, nr. 110-111. 80 J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in het nieuwe erfrecht” in J. BAEL, R.
BARBAIX en H. CASMAN (eds.), Rechtskroniek voor het notariaat – Deel 31, Brugge, Die Keure, 2017, (145) 208,
nr. 110-111. 81 F. LALIÉRE, “Le visage 2018 des pactes sur succession future: évolution ou révolution?” in Le notaire: de conseiller
à confident, de 7 à 77 ans, Brussel, Larcier, 2017, (319) 332. 82 J. BAEL, “Wat kan wel en wat kan niet bij bedingen betreffende een toekomstige nalatenschap? Naar een andere
opvatting inzake het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen?” in J. BAEL, C. CASTELEIN,
A.-L. VERBEKE en L. WEYTS (eds.), Notariële actualiteit 2010-2011, Gent, Larcier, 2011, (177) 195, nr. 50-51. 83 V. WYART, “Les pactes sur succession future” in P. MOREAU (ed.), La réforme du droit des successions, Actes du
XVe colloque de l’Association “Famille & Droit”, Brussel, Larcier, 2018, (278) 280.
22
principieel verboden, dan wel toegelaten erfovereenkomst voorhanden is, desgevallend aangevuld
met een wettelijke uitzondering op het vermelde principe.84
1.2.2 Doctrinaire tegenstelling
25. TWEE STELLINGEN – De discussie die zich hierrond aftekent, heeft het doctrinaal landschap in twee
kampen onderverdeeld. Enerzijds is er de stelling die zegt dat het onderhavige sleutelcriterium
niet aan belang hoeft in te boeten, vermits de wet noch de parlementaire voorbereidingen het
criterium de deur hebben uitgewezen en het nog steeds perfect compatibel is met de huidige stand
van zaken.85 Anderzijds is er een stroming die uit de hervorming van het verbod meent te kunnen
afleiden dat het nieuwe basisartikel komaf gemaakt heeft met het door het Hof van Cassatie
voorgestelde criterium, daar “de nieuwe contouren van een erfovereenkomst bepaald zijn door
art. 1100/1 BW”.86
Evenwel moet er op gewezen worden dat VERBEKE, die de laatstgenoemde stelling aanhangt,
enerzijds het onderhavig sleutelcriterium afwijst, maar in eenzelfde beweging de strekking van
schenkingen onder opschortende voorwaarde van vooroverlijden of op termijn van overlijden
tracht buiten de deelverzameling van erfovereenkomsten te houden, op basis van een redenering
die erg dicht aanleunt bij het klassieke begrip van ‘louter eventuele rechten’. Zo stelt hij immers
dat dergelijke schenkingen “niet de eigen toekomstige nalatenschap, maar wel degelijk actuele
bestaande goederen in het hier en nu [betreffen]”, waardoor ze “binnen de onder het huidige recht
geldende perken, zonder twijfel geldig” zijn.87 Met andere woorden hanteert VERBEKE hier een
verklaring dat min of meer neerkomt op een toepassing van de definiëring van het Hof van
Cassatie, om de schenkingen onder voorwaarde veilig te stellen.
De ontbindende of opschortende voorwaarden en termijnen van (voor)overlijden kennen op zich
geen louter eventuele rechten toe wanneer deze wordt gekoppeld aan een beschikking nopens
welbepaalde goederen. Samen met DE PAGE en DE STEFANI moet ik derhalve besluiten dat
“la défintion du pacte successoral, consacrée par notre Cour de cassation, et spécialement le
84 Zie ook F. LALIÉRE, “Le visage 2018 des pactes sur succession future: évolution ou révolution?” in Le notaire: de
conseiller à confident, de 7 à 77 ans, Brussel, Larcier, 2017, (319) 333-334. 85 Zie P. MOREAU (ed.), Libéralités et successions, Limal, Anthemis, 2019, 307 en J. BAEL, “Het nieuwe basisartikel
inzake het verbod van erfovereenkomsten: artikel 1100/1 van het Burgerlijk Wetboek na aanpassing door de wet van
22 juli 2018”, T.Not. 2018, (962) 995-996, nr. 58. 86 A.-L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW 2017-18, afl. 28, (1082) 1097, voetnoot 86. 87 A.-L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW 2017-18, afl. 28, (1082) 1098.
23
caractère purement éventuel des droits en faisant l’objet, demeure actuelle”.88 Ook LALIÈRE89
en ROSENAU90 zijn er duidelijk in dat zij trouw blijven aan de distinctie tussen
erfovereenkomsten en de gewone overeenkomsten post mortem.
Ook BAEL voegde zich aanvankelijk bij de idee dat dit criterium geen toekomst meer had in het
kader van het leerstuk van de erfovereenkomsten.91 Later heeft deze auteur evenwel ervoor
gekozen om ook uit te gaan van het blijvend relevante karakter van het criterium van louter
eventuele rechten wat betreft de categorie van erfovereenkomsten bedoeld in art. 1100/1, § 2
BW.92 Daarmee doel ik op de erfovereenkomsten ten kosteloze titel, die anders aanzienlijk in
gevaar worden gebracht.
1.2.3 Relevantie: geldigheid van schenkingen mortis causa
26. SCHENKINGSOVEREENKOMSTEN MET BEDING POST MORTEM – Wat ik onder deze afdeling betracht,
is het signaleren van enkele veel aangewende planningstechnieken die in het vaarwater gekomen
zijn van het verbod op erfovereenkomsten ten gevolge van de wetswijziging, gezien de
aanwezigheid van bedingen met een post mortem-gehalte (d.i. met een oog op een overlijden of
vooroverlijden).93
27. CONVENTIONEEL RECHT VAN TERUGKEER – De praktische relevantie is inderdaad niet te overzien.
Zo kan vooreerst verwezen worden naar het conventioneel beding van terugkeer, oftewel de
ontbindende voorwaarde van vooroverlijden van de begiftigde, waardoor het goed in natura
terugkeert naar het vermogen van de schenker en de schenking t.g.v. de werking van de
ontbindende voorwaarde nooit heeft bestaan (art. 1183 BW).94 Hiervan wordt in de dagelijkse
notariële praktijk courant gebruik gemaakt.95 Het voordeel is gelegen op het terrein van de
88 P. DE PAGE en I. DE STEFANI, La réforme des régimes matrimoniaux et de diverses dispositions successorales.
Commentaire pratique de la loi du 22 juillet 2018, Limal, Anthemis, 2018, 222. 89 F. LALIÉRE, “Le visage 2018 des pactes sur succession future: évolution ou révolution?” in Le notaire: de conseiller
à confident, de 7 à 77 ans, Brussel, Larcier, 2017, (319) 325, nr. 5. 90 V. ROSENAU, “Les pactes successoraux à l’aune de la réforme du droix successoral”, RTDF 2018, afl. 1, (71) 76, nr.
12. 91 J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in het nieuwe erfrecht” in J. BAEL, R.
BARBAIX en H. CASMAN (eds.), Rechtskroniek voor het notariaat – Deel 31, Brugge, Die Keure, 2017, (145) 208,
nr. 112. 92 J. BAEL, “Het nieuwe basisartikel inzake het verbod van erfovereenkomsten: artikel 1100/1 van het Burgerlijk Wetboek
na aanpassing door de wet van 22 juli 2018”, T.Not. 2018, (962) 995-996, nr. 56-59. 93 Zie J. VERSTRAETE, Pactes sur succession future in Répertoire notarial, III, Successions, donations et testaments,
II, Brussel, Larcier, losbl., nr. 9 e.v. 94 C. DE WULF, J. BAEL en S. DEVOS, Notarieel familierecht en familiaal vermogensrecht in Het opstellen van
notariële akten, Mechelen, Kluwer, 2011, nr. 574 e.v. 95 P. DE PAGE en I. DE STEFANI, La réforme des régimes matrimoniaux et de diverses dispositions successorales.
Commentaire pratique de la loi du 22 juillet 2018, Limal, Anthemis, 2018, 211.
24
successierechten, die met name moeten worden vermeden ingeval de begiftigde voor de schenker
zou komen te overlijden zonder afstammelingen.96 Dit is van oudsher een toegelaten beding,
omdat geen louter eventuele rechten worden toegekend op een toekomstige nalatenschap.97 De
ontbindende voorwaarde van vooroverlijden verhindert niet dat onmiddellijk actuele rechten op
welbepaalde goederen worden toegestaan.
28. SCHENKINGEN MET UITWERKING BIJ OF NA OVERLIJDEN – Een schenking onder opschortende
voorwaarde van vooroverlijden of termijn van overlijden (de schenking mortis causa) van de
beschikker kent meer dan een louter eventueel recht toe.98 De voorwaarde zelf is een onzekere en
toekomstige gebeurtenis waarvan het bestaan van de overeenkomst zelf afhangt (art. 1168 BW;
bij niet-realisatie van de voorwaarde gaat de overeenkomst teniet ingevolge verval).99 De
eigendomsoverdracht is uitgesteld tot aan het voormelde vooroverlijden.100 Op dat moment komt
het recht op retroactieve en zekere wijze tot stand, ten blijke waarvan men ondertussen enkel
bewarende maatregelen kan stellen (art. 1180 BW).101 Het Hof van Cassatie heeft evenwel al
meermaals bevestigd dat enkel de opeisbaarheid van de verbintenis wordt geviseerd door de
voorwaarde en niet de totstandkoming van het recht zelf.102 Er ontstaat bij deze overeenkomsten
post mortem dus een onmiddellijke aanspraak op het actuele vermogen van de beschikker.103 Voor
de schenkingen onder opschortende termijn van overlijden geldt dit zeker, vermits de
overeenkomst hier wel onherroepelijk en onmiddellijk is tot stand gekomen, waardoor de
eigendom onmiddellijk overgaat, maar de partijen voor de opeisbaarheid ervan moeten wachten
tot aan de vervulling van de zekere, toekomstige gebeurtenis.104 Over louter eventuele rechten
96 L. WEYTS (ed.), De schenkingsakten, Recyclagedagen 1981 van de Federatie der Belgische Notarissen, Antwerpen,
Kluwer, 1982, 86-87. 97 Met dien verstande dat daarbij geen afbreuk wordt gedaan aan het recht op de wettelijke terugkeer van ascendenten
ingevolge art. 747 BW: L. BARETTE, “Les pactes sur succession future”, Rec.gén.enr.not. 1962, nr. 20518, (297) 316,
nr. 19, 1°. 98 J. VERSTRAETE, Pactes sur succession future in Répertoire notarial, III, Successions, donations et testaments, II,
Brussel, Larcier, losbl., nr. 10-11. 99 S. STIJNS, Leerboek verbintenissenrecht – Boek 2, Brugge, Die Keure, 2009, 18, nr. 22. 100 A.-L. VERBEKE en R. BARBAIX, “Art. 894 BW” in Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze
commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl., (1) 17, nr. 23. 101 B. VERDICKT, “Is er nog een toekomst voor de schenking van deelbewijzen van een burgerlijke maatschap”, VIP
2017, afl. 2, (4) 6-7; S. STIJNS, “De opschortende voorwaarde in de onroerende koop: de notariële praktijk tegen het
licht gehouden van de recente rechtspraak en rechtsleer”, Not.Fisc.M. 2008, afl. 3, (77) 83, nr. 12. 102 Cass. 8 december 2003, Arr.Cass. 2003 (samenvatting), afl. 12, 2266, Pas. 2003 (samenvatting), afl. 12, 1984 en TBBR
2004, afl. 9, 515; Cass. 5 juni 1981, AC 1980-81, 1157, concl. LENAERTS, Pas. 1981, 1149, RW 1981-82, 245, APT
1984, 145, noot. X. DIEUX, T.Aann. 1981, 297, RGEN 1986, 387 en RCJB 1983, 199, noot J. HERBOTS. 103 V. ROSENAU, “Les pactes successoraux à l’aune de la réforme du droix successoral”, RTDF 2018, afl. 1, (71) 76, nr.
12; A. VAN DEN BROECK en H. DECOUTERE, “Het beding van aanwas: VLABEL schiet met scherp”,
Successierechten 2018, afl. 4, (1) 3. 104 R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia, 2008, 492, nr. 575.
25
kan men dus moeilijk gewagen, met dien verstande dat het gaat over overeenkomsten met
betrekking tot welbepaalde goederen.105
Schenkingen waarvan de opeisbaarheid is uitgesteld tot aan een overlijden zijn ook schering en
inslag in successieplanningen en net omdat ze al die jaren als perfect rechtsgeldig werden
aanschouwd. Zo werd in het verleden de schenking van een onroerend goed onder opschortende
voorwaarde van vooroverlijden van de schenker, reeds geldig beschouwd.106 Wel opgelet voor
de driejarige termijn van het progressievoorbehoud wat desgevallend wordt beoordeeld naar het
moment van realisatie van de voorwaarde en niet de schenking zelf (cf. art. 2.8.3.0.3. Vlaamse
Codex Fiscaliteit).107 Ook schenkingen onder voorbehoud van een terugvallend vruchtgebruik
zijn nog altijd in zwang.108 Zeker omdat art. 2.7.1.0.3., 3°, tweede lid Vlaamse Codex Fiscaliteit
thans een uitsluiting voor een dergelijke termijnbepaling voorziet en dus niet langer binnen het
bereik komt van de fictiebepaling inzake successierechten.109 Hierbij schenkt men een goed onder
voorbehoud van het vruchtgebruik, waarbij een bijkomende termijn van overlijden van de
schenker wordt ingelast nopens de schenking van het recht van vruchtgebruik aan een derde (bv.
de langstlevende echtgenoot; die dan het nieuwe hoofd wordt van het recht van vruchtgebruik).110
Dit komt neer op een last in hoofde van de initieel begiftigde blote eigenaar.111
29. AANWASBEDINGEN – Ten slotte kan ook nog worden gedacht aan het beding van aanwas, waarvan
gebeurlijk het bezwarend karakter niet wordt weerhouden. In principe is een aanwasbeding
(waarbij elk van de deelgenoten zichzelf onder opschortende voorwaarde van het vooroverlijden
van de andere, volle eigenaar wanen over het gehele goed) een kanscontract en dus ten
bezwarende titel, maar standpunten van de fiscale administratie en de rechtspraak hebben
inmiddels uitgewezen dat kansen soms als niet-evenwichtig op te merken zijn, waardoor er een
gradatie van animus donandi in terug te vinden valt.112 Of zelfs dat er een vermoeden van
schenking geldt, zoals in het geval van een aanwasbeding tussen echtgenoten.113 In deze
105 J. BAEL, “Het nieuwe basisartikel inzake het verbod van erfovereenkomsten: artikel 1100/1 van het Burgerlijk
Wetboek na aanpassing door de wet van 22 juli 2018”, T.Not. 2018, (962) 999, nr. 64. 106 L. BARETTE, “Les pactes sur succession future”, Rec.gén.enr.not. 1962, nr. 20518, (297) 316, nr. 19, 4°. 107 T. WUSTENBERGHS en A. PEETERS, Handboek registratierechten, 2de ed., Antwerpen, Intersentia, 2016, 273. 108 P. DE PAGE en I. DE STEFANI, La réforme du droit des successions et des libéralités. Commentaire pratique de la
loi du 31 juillet 2017, Limal, Anthemis, 2017, 211, nr. 161, litt. C. 109 M. DELANOTE, “Kroniek Vlaamse Erfbelasting 2018”, T.Not. 2019, afl. 3, (193) 197, nr. 8. 110 R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia, 2008, 496-497, nr. 580. 111 P. DE PAGE en I. DE STEFANI, La réforme du droit des successions et des libéralités. Commentaire pratique de la
loi du 31 juillet 2017, Limal, Anthemis, 2017, 211, nr. 161, litt. C. 112 Op het concrete onderscheid tussen beide categorieën komen we bij de bespreking van de erfovereenkomsten OBT-
OBT nog terug. 113 E. D’HAUWE, “2018: het jaar van het aanwasbeding: Aandachtspunten voor de praktijk”, Successierechten 2019, afl.
2, (6) 7, nr. 2.1.
26
hypothese wordt het beding dus zoveel gezien als een schenking onder opschortende voorwaarde,
ten getuige waarvan art. 2.7.1.0.3., 3° VCF toepassing zal vinden.114 Net zoals de verder nog te
bespreken en inmiddels afgeschafte115 voorwaarde van notariële akte voor erfovereenkomsten
OBT-OBT de vraag naar het onderscheid tussen erfovereenkomsten en gewone overeenkomsten
post mortem niet overbodig maakte, geldt dit des te meer voor de hier besproken en principieel
verboden categorie. Het zou volstrekt onwerkbaar zijn om deze aanwasbedingen hoe dan ook aan
het verbod van art. 1100/1, § 2 BW bloot te stellen, waartoe het risico zeker zou bestaan indien
we de spelregels van de fiscale administratie indachtig zijn, zonder het tegenbewijs van de louter
eventuele rechten toe te laten.116 De praktijk classificeert deze bedingen al geruime tijd als een
gewone overeenkomst post mortem.117
30. METHODE – Wanneer aan de schenking een aan het (voor)overlijden gekoppelde voorwaarde of
termijn verbonden is, bij verwezenlijking waarvan de schenking jegens de beschikker (of diens
nalatenschap) opeisbaar wordt, begeeft men zich mogelijkerwijs op het terrein van de
erfovereenkomsten. De schenking kent immers pas uitwerking bij of na het overlijden (post
mortem-beding), waardoor het een toekomstige nalatenschap tot voorwerp kent. Tot dusver zijn
aan de traditioneel gestelde voorwaarden voldaan. Vervolgens rijst natuurlijk de vraag of er bij
wijze van die schenking wel louter eventuele rechten werden toegekend aan de begunstigde. In
de hoger verdedigde stelling is het immers duidelijk dat het sleutelcriterium van weleer zijn
gading kan blijven vinden om te bepalen of er ofwel een verboden ‘erfovereenkomst’, ofwel een
toegelaten gewone overeenkomst post mortem voorligt. Pas wanneer louter eventuele rechten
aanwezig worden geacht, behoeft onderhavige overeenkomst de vuurproef van het nieuwe
basisartikel 1100/1 (§ 2) BW te doorstaan en zal dit leiden tot de absolute nietigheid,
onverminderd eventuele wettelijke uitzonderingen waar de wet blijk van zou geven.118 In principe
kent een schenking onder dergelijke voorwaarde geen zuiver potestatief element, althans voor
zover de schenker hangende de voorwaarde op geen enkele manier kan terugkomen op de
114 A. VAN DEN BROECK en H. DECOUTERE, “Het beding van aanwas: VLABEL schiet met scherp”,
Successierechten 2018, afl. 4, (1) 5, nr. 4.2. 115 Bij art. 70, 1° van de wet van 22 juli 2018 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en diverse andere bepalingen wat
het huwelijksvermogensrecht betreft en tot wijziging van de wet van 31 juli 2017 tot wijziging van het Burgerlijk
Wetboek wat de erfenissen en de giften betreft en tot wijziging van diverse bepalingen ter zake, BS 27 juli 2018, 59.435. 116 A. VAN DEN BROECK, “Het beding van aanwas: de drie voorwaarden van VLABEL”, Registratierechten 2018, afl.
1, (5) 9, nr. 4.2. 117 P. DE PAGE en I. DE STEFANI, La réforme du droit des successions et des libéralités. Commentaire pratique de la
loi du 31 juillet 2017, Limal, Anthemis, 2017, 208, nr. 157. 118 F. LALIÉRE, “Le visage 2018 des pactes sur succession future: évolution ou révolution?” in Le notaire: de conseiller
à confident, de 7 à 77 ans, Brussel, Larcier, 2017, (319) 333-334.
27
schenking, buiten een onderling akkoord tussen betrokken partijen.119 Onder het nieuwe erfrecht,
net zoals onder het oude, komen de schenkingen met uitwerking of ontbinding bij het overlijden
dus slechts in het gedrang voor zover er bijkomende modaliteiten aan worden gekoppeld die het
hele beding daarmee blootstellen aan een verboden graad van potestativiteit.120
1.2.4 Op een kruispunt met het gemeen schenkingsrecht…
31. STATUS QUO – In feite verwijst de tekst van de huidige wet zelf nog steeds expliciet naar de
verklaring die de doctrine al die jaren heeft gekoppeld aan de term ‘louter eventuele rechten’. In
art. 1100/1, § 4 BW wordt immers, ter verduidelijking van de erfovereenkomsten OBT-OBT,
gewezen op de principiële geldigheid van deze categorie niettegenstaande het feit dat een “partij
zich het recht voorbehoudt om tijdens zijn leven over het voorwerp van die overeenkomst of dat
beding te beschikken”. Met deze zinsnede, die teruggaat op de definiëring van louter eventuele
rechten aan de hand van een graad van potestativiteit, lijkt de wetgever net de definiëring van het
Hof te willen handhaven.121 Bovendien maakt de wetgever ook duidelijk in de Memorie van
Toelichting dat rechtshandelingen om niet “principieel onderworpen [blijven] aan de huidige
regels inzake schenkingen en testamenten (art. 893 van het Burgerlijk Wetboek)”.122
32. GEMEEN SCHENKINGSRECHT – Indien we het schenkingsrecht nader bekijken, wordt het duidelijk
dat wat deze categorie erfovereenkomsten betreft, ook nog andere criteria de discussie beheersen.
Zo zegt art. 894 BW over de schenking: “Een schenking onder de levenden is een akte waarbij
de schenker zich dadelijk en onherroepelijk van de geschonken zaak ontdoet, ten voordele van de
begiftigde, die ze aanneemt.”123 De twee onderlijnde begrippen verwijzen naar de voorwaarden
van dadelijkheid en onherroepelijkheid en vormen samen “het koningspaar van de schenking”.124
Naast de bekommernis omtrent de aanwezigheid van louter eventuele rechten, moet men dus
119 J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in het nieuwe erfrecht” in J. BAEL, R.
BARBAIX en H. CASMAN (eds.), Rechtskroniek voor het notariaat – Deel 31, Brugge, Die Keure, 2017, (145) 207,
nr. 108. 120 A. VAN DEN BROECK en H. DECOUTERE, “Het beding van aanwas: VLABEL schiet met scherp”,
Successierechten 2018, afl. 4, (1) 4, nr. 2.3 in fine. 121 Zie ook P. DE PAGE en I. DE STEFANI, La réforme des régimes matrimoniaux et de diverses dispositions
successorales. Commentaire pratique de la loi du 22 juillet 2018, Limal, Anthemis, 2018, 221. 122 Memorie van toelichting bij wetsvoorstel 25 januari 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen
en de giften betreft en tot wijziging van diverse andere bepalingen ter zake, Parl.St. Kamer 2016-17, 54-2282/001, 124. 123 Mijn onderlijning. 124 R. BARBAIX, Handboek Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2018, 950, nr. 1609.
28
zeker blijvend rekening houden met de leer van de versterkte onherroepelijkheid.125 Een
schending ervan leidt immers ook hier tot de absolute nietigheid van de schenking.126
33. DADELIJKHEID VAN DE SCHENKING – De eerste voorwaarde in voormeld artikel refereert aan de
dadelijkheid van de schenking, waarmee evenwel niet wordt gedoeld op enig zakelijk karakter
van de rechtshandeling.127 Art. 938 BW maakt inmiddels duidelijk dat met de dadelijkheid van
overgang eerder de overgang van het eigendomsrecht wordt bedoeld, veeleer dan het feitelijk
bezit (“donner et retenir ne vaut” is behoudens bij handgiften geen heersend principe, waardoor
een traditio niet kan worden vereist). In die optiek is het voldoende om de begiftigde een werkelijk
en actueel recht op het geschonken goed over te dragen, hoewel de beschikker vooralsnog de
detentie van de goederen behoudt.128 Deze vereiste kan dus alvast niet in de weg staan van de
behandelde overeenkomsten post mortem.129
Het is daarom voldoende om actuele rechten toe te kennen, dewelke ook bij een verbintenis onder
opschortende voorwaarde kunnen worden toegekend aangezien enkel de uitvoerbaarheid ervan
wordt uitgesteld, zelfs indien de eigendomsoverdracht daarmee wordt verlegd naar het ogenblik
van realisatie van de voorwaarde (in casu het vooroverlijden).130 De realisatie van de voorwaarde
brengt immers met zich mee dat de begiftigde retroactief eigenaar wordt van de geschonken
goederen.131 Deze bepaling wil dus niet zeggen dat de schenker niet in het bezit zou kunnen
blijven van het voorwerp van de schenking (in afwachting van een overlijden).132 Deze theorie
loopt op dit vlak in feite parallel met het verbod op erfovereenkomsten, nu ook louter eventuele
rechten en dus potestatieve voorwaarden daarmee worden bestreden.133
125 J. BAEL, “Het nieuwe basisartikel inzake het verbod van erfovereenkomsten: artikel 1100/1 van het Burgerlijk
Wetboek na aanpassing door de wet van 22 juli 2018”, T.Not. 2018, (962) 998, nr. 63. 126 A.-L. VERBEKE en R. BARBAIX, “Art. 894 BW” in Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze
commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl., (1) 5, nr. 10. 127 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen,
Intersentia, 2010, 555, nr. 1036; L. RAUCENT, Les libéralités, Leuven, Bruylant, 1991, 132, nr. 171. 128 R. BARBAIX, Handboek Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2018, 951, nr. 1611. 129 Zie ook J. VERSTRAETE, Pactes sur succession future in Répertoire notarial, III, Successions, donations et
testaments, II, Brussel, Larcier, losbl., nr. 9-13. 130 R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia, 2008, 495-496, nr. 579; H. DE
PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, VIII/1, Brussel, Bruylant, 1962, 429, nr. 353 en 659, nr. 549 (voor wat
betreft de termijn van overlijden), (368, nr. 273: DE PAGE achtte een opschortende voorwaarde wel strijdig met het
onderhavig beginsel). 131 A.-L. VERBEKE en R. BARBAIX, “Art. 894 BW” in Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze
commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl., (1) 18-19. 132 H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, VIII/1, Brussel, Bruylant, 1962, 659, nr. 549. 133 J. BAEL, “Het nieuwe basisartikel inzake het verbod van erfovereenkomsten: artikel 1100/1 van het Burgerlijk
Wetboek na aanpassing door de wet van 22 juli 2018”, T.Not. 2018, (962) 998, nr. 63; R. BARBAIX, Het contractuele
statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia, 2008, 497, nr. 581.
29
34. ‘VERSTERKTE’ ONHERROEPELIJKHEID VAN DE SCHENKING – De onherroepelijkheid van een
schenking refereert vandaag aan het verbod voor de beschikker om zich het recht voor te
behouden om de overeenkomst te niet te doen aan de hand van een eenzijdige rechtshandeling.134
Dit wil dus zoveel zeggen als de opname van een potestatief element in de overeenkomst.
Concrete verschijningsvormen zijn verder ook terug te vinden in art. 943 (verbod van schenkingen
van toekomstige goederen; in afwijking van art. 1130, eerste lid BW), art. 944 BW (potestatieve
voorwaarde sensu stricto), art. 945 BW (schenking onder last van betaling van toekomstige
schulden) en art. 946 BW (schenking onder voorbehoud van een beschikkingsrecht).135
35. ONHERROEPELIJKHEID EN POTESTATIVITEIT – Ook dit principe van onherroepelijkheid van de
schenking verhindert de schenking mortis causa op zich niet. Wel moeten partijen bedacht zijn
op mogelijks te verregaande opzeggingsbedingen, waardoor het de partijen zou zijn toegestaan
om zich naar eigen goedvinden terug te trekken uit de aangegane verbintenis.136 Dat mag conform
het gemeen recht (art. 1134, lid 2 BW) evenmin, maar hier gaat het om een versterkte
onherroepelijkheid, vermits de partijen zich ook moeten onthouden van het opnemen van
bedingen waardoor op enerlei wijze aan het contract eenzijdig een einde kan worden gesteld (art.
944 BW).137 Een verboden potestatieve voorwaarde is in feite een modaliteit van de verbintenis
waarvan de vervulling afhangt van het plaatsvinden van een gebeuren dat in de macht is van de
schuldenaar van die verbintenis.138 Er zijn echter verschillende gradaties van potestativiteit.139
Waar het principe zich dus vnl. op ent is de onmogelijkheid om een (zelfs gewoon) potestatieve
voorwaarde in de schenkingsovereenkomst in te lassen. Een gewoon potestatieve
voorwaarwaarde onderscheidt zich van de zuiver (of louter) potestatieve voorwaarde, waarbij
beiden in se wel afhankelijk zijn van de eenzijdige wil van de schuldenaar van de verbintenis.
Eerstgenoemde voorwaarde omvat een wil die niet rechtstreeks op de verbintenis zelf inwerkt
(“ingeval ik het zou willen”), maar wel op een bijkomend objectief bestanddeel of externe factor,
zoals “indien ik naar Parijs zou verhuizen”.140 Een gewoon potestatieve voorwaarde kan evenwel
134 A.-L. VERBEKE en R. BARBAIX, “Art. 894 BW” in Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze
commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl., (1) 5, nr. 1. 135 Zie A.-L. VERBEKE en R. BARBAIX, “Art. 894 BW” in Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze
commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl., (1) 37, nr. 47 e.v. 136 H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, VIII/1, Brussel, Bruylant, 1962, 659, nr. 549. 137 R. DEKKERS, H. CASMAN, E. ALOFS en A.-L. VERBEKE, Erfrecht & giften. De nieuwe Erfwetten 2017 en 2018,
Antwerpen, Intersentia, 2018, 202, nr. 245. 138 A. DE BOECK, "Zuiver potestatieve voorwaarden in het licht van de artikelen 1174 en 1178 BW: een blik op huidig
en komend recht" (noot onder Cass. 21 oktober 2016), TBBR 2018, afl. 6, (318) 319, nr. 9. 139 Voor een overzicht zie: M. COENE, “Art. 944 BW” in Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze
commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl., (1) 2-3, nr. 3. 140 R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia, 2008, 392, nr. 453.
30
ook gaan om een verbintenis die tevens afhankelijk is van de wil van een onbepaalde derde.141
Ten slotte is de gemengd potestatieve voorwaarde een potestatieve voorwaarde die tegelijk
afhangt van de wil van een bepaalde derde (art. 1171 BW) (bv. “voor zover de voorgenomen
arbeidsbetrekking in Brussel wordt aanvaard door werkgever X”142; “onder voorwaarde van het
bekomen van een financiering bij kredietinstelling X”143; “op voorwaarde dat de begiftigde op de
dag van mijn overlijden nog bij mij in dienst is”144; “in zoverre de aanhangig zijnde procedure
tot echtscheiding bij onderlinge toestemming met succes wordt beëindigd).145
36. ALLEENBESLISSINGSRECHT – In elk van de voorgaande gevallen bestaat langs de kant van de
schuldenaar (in casu de schenker) sowieso een alleenbeslissingsrecht omtrent de niet-
verwezenlijking van de opschortende voorwaarde, d.i. het potestatief element.146 De mate waarin
dit alleenbeslissingsrecht zich opdringt aan de contractspartijen zal echter afhangen van elk van
de beschreven soorten potestatieve voorwaarden. Op welke manier kan de graad van
potestativiteit dan naar behoren worden onderscheiden? De scheidingslijn tussen beiden is niet
altijd even duidelijk en zal grotendeels van de appreciatie van de rechter afhangen, die rekening
zal houden met de voorliggende feiten en de intentie van de schuldenaar die zich tot de verbintenis
onder voorwaarde heeft verbonden.147 Vandaar dat een strekking in de rechtsleer meer de nadruk
is beginnen leggen op het criterium van ‘uitsluitende beslissingsmacht’ van de belover.148 Bij de
zuivere vorm, anders dan de gewone of gemengde vorm, is er geen enkele interveniërende factor
die een rem zet op de eenzijdige realisatie van de voorwaarde. Indien de voorwaarde echter mede
afhangt van de beslissingsmacht van een welbepaalde derde, kan ze gemengd worden genoemd,
terwijl een tussenkomende externe factor of een onbepaalde derde zou leiden tot een kwalificatie
als gewoon potestatief.149 Ook dit criterium laat echter veel te wensen over…
Traditioneel, net zoals de rechtspraak inzake louter eventuele rechten, capteert de vereiste van
versterkte onherroepelijkheid ook de gemengde voorwaarden.150 Hoe dan ook is het onderscheid
141 R. BARBAIX, Handboek Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2018, 970. 142 Bv. Arbrb. Brussel 16 juli 1999, JLMB 2000, 207. 143 Bv. Luik 17 december 1991, JT 1992, 369 en RGEN 1994, nr. 14.335, 124 en Rb. Charleroi 8 januari 1991, RRD 1991,
272. 144 Cass. 26 januari 1984, Arr.Cass. 1983-84, 620, Bull. 1984, 578, Pas. 1984, I, 578 en RW 1984-85, 2325. 145 Voor een overzicht zie: S. STIJNS, Leerboek verbintenissenrecht – Boek 2, Brugge, Die Keure, 2009, 19, nr. 23. 146 R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia, 2008, 475, nr. 556. 147 Zie Cass. 25 november 1988, Arr.Cass. 1988-89, 373, noot, Pas. 1989, I, 339, noot en RW 1989-90, 1290; Antwerpen
20 mei 1996, RW 1999-2000, 1058. 148 T. DELAMEILLEURE, “Gemengde gevoelens over de gemengde voorwaarde”, TEP 2015, afl. 1, (19) 22, nr. 10. 149 R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia, 2008, 399, nr. 461. 150 P. MOREAU (ed.), Libéralités et successions, Limal, Anthemis, 2019, 119; A.-C. VAN GYSEL, Précis du droit des
successions et des libéralités, Brussel, Bruylant, 2008, 233.
31
tussen de eerste twee vormen van potestativiteit (zuivere en gewone) slechts relevant in het kader
van het gemeen verbintenissenrecht ex. art. 1174 BW, waar geen versterkte onherroepelijkheid
speelt, maar enkel wordt opgetreden jegens zuiver potestatieve voorwaarden.151 Voor het
schenkingsrecht is dit onderscheid van veel minder belang, vermits zowel de zuiver als de gewoon
potestatieve voorwaarde (zowel opschortend als ontbindend) leidt tot een nietige schenking.152
De rechtsleer van het gemeen verbintenissenrecht aanvaardt de zuiver potestatieve ontbindende
voorwaarde wel i.t.t. de opschortende equivalent.153 Dat is helemaal niet het geval in het kader
van schenkingen (noch in het kader van de rechtspraak omtrent verboden erfovereenkomsten).154
37. GEMENGDE VOORWAARDE TOEGELATEN? – Een modernere opvatting wat schenkingen betreft,
aanvaardt vandaag echter wel de geldigheid van een gemengd potestatieve voorwaarde.155 Art.
944 BW verwijst immers naar een voorwaarde “waarvan de uitvoering van de enkele wil van de
schenker afhangt.” Hierbij wordt in navolging van BARBAIX (die haar mosterd in Frankrijk is
gaan halen) verwezen naar de noodzaak om de voorwaarde in concreto te toetsen op haar ‘risico
op willekeur’.156 Ook VERBEKE is een fervente voorstander van deze theorie gebleken.157 Enkel
de modaliteiten die de onherroepelijkheid van de schenking werkelijk in het gedrang brengen, zijn
derhalve aan de orde. Anders dan zich aldus te focussen op een ‘uitsluitende beslissingsmacht’,
toetst men hier geval per geval of er een risico op willekeur bestaat.158 Deze toets kan in
voorkomend geval uitwijzen dat het risico op willekeur in hoofde van de beschikker de facto te
laag is in het licht van onderhavig verbod, omdat de kostprijs van de begeleidende
151 S. STIJNS, Leerboek verbintenissenrecht – Boek 2, Brugge, Die Keure, 2009, 19, nr. 23. 152 P. MOREAU (ed.), Libéralités et successions, Limal, Anthemis, 2019, 119, nr. 14; R. BARBAIX, Handboek Familiaal
vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2018, 965-966, nr. 1635. 153 Cass. 24 februari 2014, Arr.Cass. 2014, afl. 2, 509, Pas. 2014, afl. 2, 484, RW 2015-16 (samenvatting), afl. 36, 1416,
TBBR 2016, afl. 4, 198, noot M. HIGNY en TBO 2014, afl. 4, 203; F. VERMANDER, De opzegging van
overeenkomsten, Antwerpen, Intersentia, 2014, 352, nr. 450; M. PUELINCKX-COENE, “Wordt een beding van aanwas
tussen samenwonenden een verboden erfovereenkomst zo het buitenspel gezet wordt bij feitelijke scheiding?” (noot
onder Antwerpen 3 juni 2009), T.Not. 2011, afl. 10, (520) 521-522; S. STIJNS, Leerboek verbintenissenrecht – Boek 2,
Brugge, Die Keure, 2009, 20, nr. 24. 154 D. MICHIELS, “Beding van aanwas tot einde relatie is rechtsgeldig” (noot onder Cass. 21 oktober 2016), RW 2017-
18, afl. 25, (980) 981, nr. 3. 155 P. MOREAU (ed.), Libéralités et successions, Limal, Anthemis, 2019, 119; R. DEKKERS, H. CASMAN, E. ALOFS
en A.-L. VERBEKE, Erfrecht & giften. De nieuwe Erfwetten 2017 en 2018, Antwerpen, Intersentia, 2018, 188, nr. 223;
J. BAEL, “Het nieuwe basisartikel inzake het verbod van erfovereenkomsten: artikel 1100/1 van het Burgerlijk Wetboek
na aanpassing door de wet van 22 juli 2018”, T.Not. 2018, (962) 995-996, nr. 56-59; C. DE WULF, Rechtsherstel voor
verschuivingen van vermogen bij het einde van een huwelijk en bij het einde van een samenwoning, Brugge, Die Keure,
2017, 223-224, nr. 421; M. COENE, “Art. 944 BW” in Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze
commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl., (1) 4, nr. 5; A. KLUYSKENS,
Beginselen van burgerlijk recht, III, De schenkingen en testamenten, Antwerpen, Standaard, 1947, 226, nr. 158. 156 R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia, 2008, 476-477, nr. 557. 157 A.-L. VERBEKE en R. BARBAIX, “Art. 894 BW” in Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze
commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl., (1) 35, nr. 46. 158 T. DELAMEILLEURE, “Gemengde gevoelens over de gemengde voorwaarde”, TEP 2015, afl. 1, (19) 26, nr. 15.
32
omstandigheden van een dergelijke eenzijdige herroeping te hoog zou zijn.159 In dat geval is het
ondenkbaar dat de beschikker zich intentioneel uit de schenking zou willen terugtrekken,
waardoor er geen verboden graad van potestativiteit voorhanden is.160 En dit niettegenstaande het
feit dat in de keten van gebeurtenissen die aan de realisatie van de voorwaarde voorafgaan ook
een potestatief element (een zekere mate van alleenbeslissingsrecht) aanwezig is.
1.2.5 Revisie van het oude sleutelcriterium en de daarbij horende rechtspraak in het licht
van de bepalingen van het nieuwe erfrecht
38. REVISIE VAN DE INHOUD VAN ‘LOUTER EVENTUELE RECHTEN’ – Omdat dit criterium zich vandaag
eerder toespitst op de categorie van de kosteloze erfovereenkomsten, is het van belang om
rekening te houden met de vereiste van de versterkte onherroepelijkheid. Er zijn een hele reeks
voorwaarden en termijnen die niet in te passen zijn in het raamwerk van de onherroepelijkheid
van een schenking. Om de bedingen die niet beantwoorden aan de vermelde vereisten te
onderscheiden van de geldige bedingen, wordt doorgaans beroep gedaan op een inhoudelijke toets
die veel weg heeft van deze die wordt weerspiegeld door het onderhavige criterium van ‘louter
eventuele rechten’. Ook hier maakt men immers courant gewag van het ‘potestatief element’, wat
de schenking in zekere mate moet kunnen ontberen om als geldig aanzien te worden. De vraag is
echter of dezelfde invulling kan worden gegeven aan de onherroepelijkheid van de schenking, nl.
enkel de zuiver of gewoon potestatieve voorwaarden, met uitsluiting van de gemengd potestatieve
voorwaarden.
Met deze laatste tegenstelling wijs ik op de moderne opvatting binnen de doctrine omtrent de
versterkte onherroepelijkheid van de schenking die wij hoger behandeld hebben. BARBAIX heeft
in navolging van de Franse rechtspraak een criterium voor de gradatie van potestativiteit naar
voor geschoven dat rekening houdt met het risico op willekeur ten aanzien van de verbintenis in
hoofde van de schuldenaar in kwestie.161 De vraag is nu of deze theorie kan worden
getransponeerd naar de invulling die we geven aan het begrip ‘louter eventuele rechten’. Als we
weten dat in het nieuwe erfrecht een juiste afbakening van bedingen betreffende toekomstige
nalatenschappen vooral van belang is voor post mortem-overeenkomsten ten kosteloze titel, dan
moet de versterkte onherroepelijkheid van de schenking mee in de toets worden betrokken, gelet
op de prevalentie van deze soort overeenkomsten binnen de vermelde categorie. Het is
genoegzaam bekend dat voornoemd begrip en de versterkte onherroepelijkheid lange tijd parallel
159 P. MOREAU (ed.), Libéralités et successions, Limal, Anthemis, 2019, 120. 160 J. BAEL, “Het nieuwe basisartikel inzake het verbod van erfovereenkomsten: artikel 1100/1 van het Burgerlijk
Wetboek na aanpassing door de wet van 22 juli 2018”, T.Not. 2018, (962) 1002, nr. 72 161 R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia, 2008, 476-477, nr. 557.
33
zijn gegroeid en geëvolueerd. Nu een deel van de doctrine een versoepeling aanvaardt op het vlak
van het gemeen schenkingsrecht, kan een te rigide invulling van het sleutelcriterium inzake
verboden erfovereenkomsten een rem zetten op het gebruik van de nieuw gewonnen modaliteiten
in schenkingsovereenkomsten.
39. EVOLUTIE – Een aantal auteurs hebben om deze reden reeds een gelijkmatige evolutie aanvaard
nopens de invulling van het criterium van ‘louter eventuele rechten’ als wat ondertussen de regel
is geworden m.b.t. de ‘versterkte onherroepelijkheid van de schenking’.162 Een concreet
toepassingsgeval, maar dan met betrekking tot een aanwasbeding, kan teruggevonden worden in
het arrest van het hof van beroep van Antwerpen van 3 juni 2009, waarin het hof een
uitstapmogelijkheid naar aanleiding van een feitelijke scheiding van de wettelijke samenwoners
geldig acht op basis van de volgende redenering: “De beëindiging kan weliswaar tot stand komen
door een eenzijdige beslissing van een van de partners, maar heeft zodanige gevolgen op diverse
vlakken dat zij niet kan worden beschouwd als een louter potestatieve voorwaarde met het oog
op het opzegbaar maken van het beding van aanwas.”163 In een arrest van 10 juni 2015 heeft het
hof deze zienswijze herhaald.164 Ook het Hof van Cassatie heeft later in een arrest van 21 oktober
2016 deze moderne opvatting (althans inzake aanwasbedingen) bijgetreden.165 Hierin geeft het
Hof zijn zegen voor de geldige opname van opzeggingsmodaliteiten die gekoppeld zijn aan de
duurtijd van een affectieve relatie of het persisteren van de samenwoning van partijen.166 Recent
162 J. BAEL, “Het nieuwe basisartikel inzake het verbod van erfovereenkomsten: artikel 1100/1 van het Burgerlijk
Wetboek na aanpassing door de wet van 22 juli 2018”, T.Not. 2018, (962) 1003, nr. 73 e.v.; N. CARETTE, “Actuele
ontwikkelingen zakenrecht 2016” in N. CARETTE en R. BARBAIX (eds.), Tendensen vermogensrecht 2017,
Antwerpen, Intersentia, 2017, (37-, 53-54, nr. 12; R. BARBAIX, Het nieuwe erfrecht 2017, Antwerpen, Intersentia,
2017, 252-253, nr. 449; Y.-H. LELEU (ed.), Droit patrimonial des couples, Anthemis, Limal, 2011, 212-213, nr. 127;
M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van Belgisch
privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 457-458, nr. 447; M. PUELINCKX-COENE, “Wordt een beding van aanwas
tussen samenwonenden een verboden erfovereenkomst zo het buitenspel gezet wordt bij feitelijke scheiding?” (noot
onder Antwerpen 3 juni 2009), T.Not. 2011, afl. 10, (520) 528, nr. 11. Ook de voorbereidende werken, met name
amendement nr. 19 verwijst naar deze nieuwe evolutie inzake vervalclausules en ontbindende voorwaarden:
Amendementen bij wetsvoorstel 23 mei 2018 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat het
huwelijksvermogensrecht betreft en tot wijziging van diverse andere bepalingen ter zake, Parl.St. Kamer 2017-18, 54-
2848/004, 31. 163 Antwerpen 3 juni 2009, Rev.trim.dr.fam. 2011 (samenvatting), afl. 1, 241, RW 2010-11, afl. 15, 627 en T.Not. 2011,
afl. 10, 517, noot M. PUELINCKX-COENE. 164 “Ten overvloede moet naar redelijkheid worden aangenomen dat de beëindiging van de relatie, ook als ze tot stand
kan komen door een eenzijdige beslissing van een van de partners, zodanige gevolgen op diverse vlakken heeft dat zij
niet kan worden beschouwd als een louter potestatieve voorwaarde met het oog op het opzegbaar maken van het beding
van aanwas.”; Antwerpen 10 juni 2015, T.Not. 2016, 364. 165 Cass. 21 oktober 2016, RW 2017-18, 979, noot D. MICHIELS, TBBR 2018, 316, noot A. DE BOECK, TEP 2017, 220
en T.Not. 2017, 43, noot V. SAGAERT. 166 A. DE BOECK, "Zuiver potestatieve voorwaarden in het licht van de artikelen 1174 en 1178 BW: een blik op huidig
en komend recht" (noot onder Cass. 21 oktober 2016), TBBR 2018, afl. 6, (318) 318, nr. 3.
34
heeft het hof van beroep van Gent in navolging van deze cassatierechtspraak ook in dezelfde zin
geoordeeld.167
40. WAAR LIGT DE HUIDIGE GRENS? – Gelet op de aangehaalde rechtspraak begon het criterium van
het verbod van ‘willekeur’, om invulling te geven aan louter eventuele rechten, voor de
hervorming van het erfrecht aldus reeds in te burgeren. Alle vermelde rechtspraak betrof evenwel
overeenkomsten van aanwas. Mijns inziens kan het criterium van louter eventuele rechten dus
blijven spelen wat betreft de overeenkomsten ten kosteloze titel. Bovendien is het logisch dat het
sleutelcriterium vervolgens gelijke tred houdt met de voorwaarde van de versterkte
onherroepelijkheid. Indien de rechtspraak op het vlak van post mortem-overeenkomst OBT-OBT
geen graten zag in opzeggingsmogelijkheden n.a.v. een complex geheel aan feiten, waarvan de
kosten te hoog zijn om ze doelbewust uit te lokken, enkel en alleen om op de schenking terug te
komen, kan het niet anders dan dat zulks ook geldt voor schenkingsovereenkomsten. Het
afwijkend contractueel statuut van de schenking (t.o.v. het gemeen recht) wordt immers
opgevangen door de vereiste van de versterkte onherroepelijkheid (en de concrete wettelijke
verschijningsvormen daarvan; cf. art. 943 BW e.v.). Het sleutelcriterium van louter eventuele
rechten heeft echter altijd dienst gedaan als poortwachter betreffende de kwalificatie als
erfovereenkomst in de zin van het oud art. 1130, tweede lid BW. Dit artikel had een algemene
draagwijdte. Omdat het huidig artikel 1100/1 BW geen alternatieve definiëring voorstelt van het
begrip van ‘erfovereenkomsten’ lijkt het me logisch om vast te houden aan het besproken
sleutelcriterium. Wat betreft schenkingen zal de sterkste standaard de contractuele vrijheid aldus
beheersen. Maar omwille van de uniformiteit komt het me voor om inzake beide vereisten de
potestativiteit verboden te stellen in dezelfde graad.
41. NIEUWE DEMARCATIE A.D.H.V. EEN OBJECTIEVE EN SUBJECTIEVE COMPONENT – In navolging van
wat BARBAIX ons wist te vertellen over de nieuwe demarcatie tussen verboden en toegelaten
potestatieve voorwaarden in het schenkingsrecht, acht ik het een goede oefening om deze
systematiek ook te introduceren binnen het begrip louter eventuele rechten (waar zulks nog
relevant is), vermits dit criterium ook berust op de theorie der potestatieve voorwaarden.
167 “Het gegeven dat het aanwasbeding is gekoppeld aan een periodiciteit en in casu meer precies is aangegaan voor
(behoudens opzegging) stilzwijgend verlengde perioden van twee jaar, vermaakt de overeenkomst niet tot een verboden
erfovereenkomst (in de zin van art. 1130, tweede lid BW) waarin louter eventuele rechten worden toegekend, gewijzigd
of afgestaan. (…) De bedoelde periodiciteit staat geenszins gelijk met het verval van het aanwasbeding in geval van
een relatiebreuk of een feitelijke scheiding. Zij staat evenmin gelijk met een louter eenzijdige opzegmogelijkheid, laat
staan een ad nutum herroepbaarheid.”; Gent 22 februari 2018, TEP 2018, afl. 2, 281.
35
Enerzijds moet men daarbij gewagen van een objectieve component, waarbij men de clausule in
abstracto dient te beoordelen.168 Of een voorwaarde objectief potestatief is, hangt af van de
formulering ervan, die verschilt naargelang het gaat om een ontbindende of opschortende
modaliteit.169 Voor opschortende voorwaarden moet de clausule omschreven zijn in de zin van
een eenzijdig beslissingsrecht betreffende de niet-vervulling van de gebeurtenis uit hoofde
waarvan de voorwaarde zich realiseert. Wat ontbindende voorwaarden aangaat, ent de macht om
zelfstandig te beslissen zich op de vervulling van de gebeurtenis die leidt tot de intrede van de
ontbinding. Ondertussen is de schenker wel door de voorwaarde gebonden, waardoor de graad
van potestativiteit bij ontbindende voorwaarden over het algemeen lager zal liggen.170
Deze objectieve potestativiteit is in feite het steeds wederkerend ‘potestatief element’, nl. eender
welke gradatie van alleenbeslissingsrecht, waar voorwaarden vaak mee behept zijn, maar die op
zich de voorwaarde nog niet ongeldig maken. Waar de klassieke doctrine hier de debatten al zou
sluiten, althans na controle van de aanwezigheid van interveniërende externe factoren (die
eventueel van een ogenschijnlijk louter potestatieve voorwaarde een gewone of gemengde
potestatieve voorwaarde maken), stelt BARBAIX dus voor om deze voorwaarden vervolgens te
toetsen aan een subjectieve component.171 Hier steekt het hoger beschreven ‘risico op willekeur’
dus opnieuw de kop op.172 Indien de ‘te betalen prijs’ voor de herroeping van de schenking
disproportioneel hoog is ten aanzien van het voordeel dat dit voor de beschikker zou meebrengen,
is de vrees voor willekeur ongegrond.173
Anders dan te werken met een demarcatie die uitsluitend draait rond enkele abstract inhoudelijke
begrippen, zoals zuivere, gewone en gemengde potestatieve voorwaarden is het beter om, van
zodra de objectieve potestativiteit is vastgesteld, over te gaan naar een toetsing van de voorwaarde
in concreto op een potentieel beslissingsrecht dat geheel aan de willekeur van een partij is
onderworpen.174 Binnen de categorie van gemengde voorwaarden valt er immers ook een
differentiatie te maken tussen welke modaliteiten oprecht de onherroepelijkheid van de schenking
in het gedrang brengen en welke niet. Aan de definiëring van de gemengde voorwaarde als een
voorwaarde die tegelijk afhangt van de wil van de beschikker en de wil van een welbepaalde
168 R. BARBAIX, Handboek Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2018, 969. 169 A.-L. VERBEKE en R. BARBAIX, “Art. 894 BW” in Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze
commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl., (1) 35-36, nr. 46. 170 R. BARBAIX, Handboek Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2018, 970. 171 R. BARBAIX, Handboek Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2018, 970. 172 T. DELAMEILLEURE, “Gemengde gevoelens over de gemengde voorwaarde”, TEP 2015, afl. 1, (19) 52, nr. 57. 173 P. MOREAU (ed.), Libéralités et successions, Limal, Anthemis, 2019, 120. 174 A.-L. VERBEKE en R. BARBAIX, “Art. 894 BW” in Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze
commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl., (1) 36, nr. 46.
36
derde, beantwoorden immers een hele reeks verschillende voorwaarden. Zo kan men bijvoorbeeld
denken aan “op voorwaarde dat ik met mijn vriend in het huwelijk treedt” enerzijds en “op
voorwaarde dat mijn vriendin en ik kooklessen gaan volgen” anderzijds. Beiden zijn gemengd
potestatieve voorwaarden volgens de traditionele opvatting van art. 944 BW, maar er is een
duidelijk verschil in de mate waarin de beschikker vat heeft op de realisatie van de voorwaarde.175
Zelfs al ligt aan de grondslag van beide voorwaarden een eenzijdig beslissingsrecht langs de kant
van de beschikker.176 Rekening houdend met het samenspel van omliggende concrete
omstandigheden, niettegenstaande de objectieve formulering van het beding, kan het willekeurig
karakter geheel eroderen.177 In het eerste geval zal de beschikker immers haar relatie op het spel
moeten zetten, waardoor haar wens om niet te trouwen niet redelijkerwijs ingegeven kan zijn
louter en alleen om de schenking te ontlopen.178 Hetzelfde kan gezegd worden over een schenking
onder ontbindende voorwaarde van een feitelijke scheiding.179
42. UITVOERING VAN DE OVEREENKOMST TE GOEDER TROUW – Wel dient gesignaleerd te worden dat
ook deze moderne opvatting omtrent de beoordeling van potestatieve voorwaarden ondertussen
al in vraag gesteld wordt. Zo verwijst DE BOECK naar art. 1178 BW (“De voorwaarde wordt
geacht vervuld te zijn, wanneer de schuldenaar die zich onder die voorwaarde verbonden heeft,
zelf de vervulling ervan verhinderd heeft.”) om een ‘reële-willekeur-toets’ voor te stellen in plaats
van de inherent subjectieve willekeursbeoordeling die ik hierboven heb besproken.180 Bij deze
‘positieve loyauteitsplicht’ verplaatst het beoordelingsterrein zich van de totstandkomingsfase
naar de uitvoeringsfase van de overeenkomst, vermits dat artikel een specifieke toepassing is van
de vereiste van de objectieve goede trouw in het verbintenissenrecht (art. 1134, derde lid BW).181
Een schuldenaar van een verbintenis onder voorwaarde mag dus niets ondernemen waardoor de
vervulling ervan wordt verhinderd.182 Dit wil dus zeggen dat de schuldenaar ervoor moet zorgen
dat hij de realisatie van de voorwaarde nastreeft zoals een redelijk en voorzichtig handelend
175 Zie bv. bespreking in M. COENE, “Art. 944 BW” in Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze
commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl., (1) 6, nr. 11 176 T. DELAMEILLEURE, “Gemengde gevoelens over de gemengde voorwaarde”, TEP 2015, afl. 1, (19) 52, nr. 59. 177 V. SAGAERT, “Groen licht voor aanwasbedingen die gekoppeld zijn aan de duurtijd van de relatie” (noot onder Cass.
21 oktober 2016), T.Not. 2017, afl. 1, (49) 59, nr. 7. 178 T. DELAMEILLEURE, “Gemengde gevoelens over de gemengde voorwaarde”, TEP 2015, afl. 1, (19) 53, nr. 60. 179 J. BAEL, “Het nieuwe basisartikel inzake het verbod van erfovereenkomsten: artikel 1100/1 van het Burgerlijk
Wetboek na aanpassing door de wet van 22 juli 2018”, T.Not. 2018, (962) 1005, nr. 77. 180 A. DE BOECK, "Zuiver potestatieve voorwaarden in het licht van de artikelen 1174 en 1178 BW: een blik op huidig
en komend recht" (noot onder Cass. 21 oktober 2016), TBBR 2018, afl. 6, (318) 321, nr. 18. Zie ook: A.-L. VERBEKE
en R. BARBAIX, “Art. 894 BW” in Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht
van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl., (1) 36-37, nr. 46. 181 R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia, 2008, 390, nr. 447. 182 Zie bv. C. LEBON, “Positieve loyauteitsplicht van de voorwaardelijke verbonden schuldenaar (art. 1178 BW)” (noot
onder Gent 17 oktober 2014), NJW 2016, afl. 340, 303.
37
persoon geplaatst in dezelfde concrete omstandigheden. BARBAIX haalt aan dat deze
verplichting geldt voor zowel opschortende als ontbindende voorwaarden.183 Deze
paradigmaverschuiving kan een aanzienlijke weerslag hebben op de beoordeling van bepaalde
potestatieve voorwaarden. Indien een schenker de schenkingsovereenkomst aangaat onder de
opschortende voorwaarde van het huwelijk met diens wettelijk samenwonende partner, kan de
latere vaststelling van overspel of het toedienen van slagen en verwondingen, de realisatie van de
vermelde voorwaarden verhinderd hebben, omdat de beschikker geen redelijke inspanning heeft
gedaan om de affectieve relatie in stand te houden.184 Aldus heeft de schuldenaar desgevallend
niet gehandeld overeenkomstig de norm van de objectieve goede trouw.
DE BOECK stelt om deze redenen voor om afstand te doen van een bepaling als art. 1174 BW.
Zo kunnen de soms moeilijke kwesties van afbakening van zuiver potestatieve voorwaarden
worden vervangen door een beoordeling van de geldige totstandkoming van de overeenkomst
(art. 1108 BW; geldig geuite wil om zich te verbinden?). Eventuele voorwaarden toetsen de
partijen dan op hun geldigheid a.d.h.v. art. 1172 BW en dit gepaard met een wakend oog op de
uitvoering van geldig geachte voorwaarden krachtens art. 1178 BW.185
2 WELKE ERFOVEREENKOMSTEN ZIJN PRINCIPIEEL
VERBODEN?
2.1 Het nieuwe basisartikel 1100/1 Burgerlijk Wetboek
43. BASISARTIKEL INZAKE HET VERBOD VAN ERFOVEREENKOMSTEN – Sinds de hervorming is art.
1100/1 BW het uitgangspunt geworden om te bepalen of we al dan niet te maken hebben met een
verboden erfovereenkomst. Onder het oude erfrecht nam (het afgeschafte en hoger besproken)
art. 1130, tweede lid BW deze rol in.186 Het nieuwe artikel 1100/1 BW bevat een zekere logica
aan de hand van de verschillende categorieën van erfovereenkomsten. Thans wordt het verbod op
erfovereenkomsten, in zoverre er al sprake zou zijn van een erfovereenkomst (zie bespreking
183 R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia, 2008, 411-412. 184 Zie bv. met betrekking tot een voorwaarde van vooroverlijden en de doodslag door de beschikker op zijn echtgenote:
Antwerpen 12 november 2007, NJW 2008, afl. 188, nr. 688. 185 A. DE BOECK, "Zuiver potestatieve voorwaarden in het licht van de artikelen 1174 en 1178 BW: een blik op huidig
en komend recht" (noot onder Cass. 21 oktober 2016), TBBR 2018, afl. 6, (318) 322-323, nr. 27. 186 Daarnaast werd ook art. 791, 1388, eerste lid, 1478, lid 4 en 1600 BW vaak aangehaald om de grondslag te duiden.
Zie W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen,
Intersentia, 2010, 963-964, nr. 1877.
38
hierboven), dus invulling gegeven aan de hand van het desbetreffende artikel en de daarin vervatte
systematisering.187 In wat volgt wordt het artikel middels diezelfde logica besproken.
2.2 Categorieën van verboden erfovereenkomsten
2.2.1 Erfovereenkomsten met betrekking tot de toekomstige nalatenschap van een derde
44. NALATENSCHAP VAN EEN DERDE – Overeenkomsten die de toekomstige erfgenamen zouden
sluiten met betrekking tot de nalatenschap van een derde zijn onderhevig aan de absolute
nietigheid, behoudens in de gevallen door de wet bepaald. Deze regel is neergeschreven in art.
1100/1, § 1 BW. Wat in principe niet kan, is dat de erfgenamen, partijen bij een overeenkomst,
onderling op voorhand gaan afspreken wat aan wie toe zal komen bij het overlijden van een derde.
Evenmin zouden de erfgenamen en legatarissen onderling kunnen afspreken om een testament
niet te zullen uitvoeren.188 Op deze categorie van erfovereenkomsten heeft de wet wat nieuwe
uitzonderingen gecreëerd. Zo kan de langstlevende echtgenoot of de langstlevende wettelijke
samenwonende partner eenzijdig afstand doen van zijn of haar voortgezet vruchtgebruik (art.
858bis, § 6 BW). Een gelijkaardige eenzijdige wilsverklaring vindt men terug in art 918, § 1 BW
met betrekking tot de inkorting van schenkingen. En dit alles niettegenstaande het feit dat deze
overeenkomsten gesloten worden nopens de nalatenschap van een derde. In het uitzonderlijke
geval dat deze overeenkomsten geen louter eventuele rechten zouden toekennen, zijn ze evenwel
nog steeds behept met ongeldigheid, omdat men dan rechten aan het toekennen is op andermans
zaak (bv. art. 1599 BW).189
2.2.2 Erfovereenkomsten omtrent de attributen van de hoedanigheid van erfgenaam of
legataris
45. ERFKEUZE, SAISINE, INBRENG EN INKORTING – Erfovereenkomsten met betrekking tot attributen
van de erfrechtelijke roeping vallen eveneens nog steeds niet in goede aarde, maar onder hetzelfde
voorbehoud zoals vermeld hierboven (art. 1100/1, § 1 BW). Waar het verbod op slaat in dezen, is
het feit dat het vooralsnog ongeoorloofd is om een voorafgaande erfkeuze vast te leggen in een
overeenkomst of beding of om afspraken te maken omtrent de saisine van de erfgenamen of
inbezitstelling van legatarissen. Het kan niet zijn dat de partijen onderling overeenkomen dat zij
bijvoorbeeld onder voorrecht van boedelbeschrijving zullen aanvaarden, of nog, dat één onder
187 Zie J. BAEL, “Het nieuwe basisartikel inzake het verbod van erfovereenkomsten: artikel 1100/1 van het Burgerlijk
Wetboek na aanpassing door de wet van 22 juli 2018”, T.Not. 2018, (962) 995-996, nr. 58-59. 188 R. DEKKERS en H. CASMAN, Handboek Burgerlijk recht, IV, Antwerpen, Intersentia, 2010, 341, nr. 491. 189 J. BAEL, “Een pleidooi voor een fundamenteel andere interpretatie van het verbod van erfovereenkomsten” in R.
BARBAIX, H. CASMAN, N. GEELHAND, W. PINTENS en F. SWENNEN (eds.), Over Erven. Liber amicorum
Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, (17) 23.
39
hen zich verbindt om in de toekomst de nalatenschap te verwerpen.190 Of nog, kan een
toekomstige erfgenaam niet overeenkomen met een proactieve schuldeiser om zijn erfrechten af
te staan in het voordeel van laatstgenoemde.191 Verder kan het ook gaan om een algemene afstand
van erfrechten, de afstand van het recht om de omzetting van vruchtgebruik te vorderen, de
afstand van het recht op wettelijke terugkeer, enz.192 De afstand van de rechten op inbreng of
inkorting (en dus de afstand van de reservebescherming) is in die optiek ook niet rechtsgeldig,
tenzij de wet anders bepaalt. Het is op laatstgenoemd domein dat de wet er met rasse schreden is
op vooruitgegaan.
2.2.3 Erfovereenkomsten die ten kosteloze titel worden aangegaan
46. TEN KOSTELOZE TITEL – Ten slotte kunnen ook geen erfovereenkomsten ten kosteloze titel worden
gesloten (art. 1100/1, § 2 BW), met uitzondering van de daarvoor door de wetgever voorbehouden
vormen, zoals de schenking en het testament (art. 893 en 894 BW).193 De schenking onder
termijnbepaling van het overlijden van de schenker wordt op die manier zonder enig probleem
aanvaard. Wat anderdeels niet kan, is een schenking van toekomstige goederen (met uitzondering
van het bepaalde in art. 1082 BW) of waarvan de uitvoering van de enkele wil van de schenker
afhangt (gelet op de vereiste van onherroepelijkheid van de schenking).194
47. ‘EEN ONHERROEPELIJK TESTAMENT’? – Volgens een aantal auteurs is het behoud van het
principieel verbod op erfovereenkomsten ten kosteloze titel een goede zaak.195 Immers, deze
overeenkomsten zouden neerkomen op het fnuiken van de vrije en herroepelijke testeervrijheid,
daar deze in overeenkomsten toegekende giften met uitwerking bij overlijden de partijen tot wet
zouden strekken (art. 1134, lid 1 BW).196 Om die eenvoudige reden is het uit den boze om een
190 C. AUGHET, “Les pactes successoraux à l’aune des lois du 31 juillet 2017 et du 22 juillet 2018” in Le notaire face
aux réformes des régimes matrimoniaux et des successions, Brussel, Larcier, 2018, (321) 328, nr. 5. 191 R. DEKKERS en H. CASMAN, Handboek Burgerlijk recht, IV, Antwerpen, Intersentia, 2010, 342, nr. 491, litt. A. 192 E. DE WILDE D’ESTMAEL en B. DELAHAYE, “Les pactes successoraux sous la loupe du practicien”, Rev.not.b.
2018/2, afl. 3126, (154) 156, nr. 5, litt b). 193 J. BAEL, “Het nieuwe basisartikel inzake het verbod van erfovereenkomsten: artikel 1100/1 van het Burgerlijk
Wetboek na aanpassing door de wet van 22 juli 2018”, T.Not. 2018, (962) 995, nr. 56. 194 R. DEKKERS, H. CASMAN, E. ALOFS en A.-L. VERBEKE, Erfrecht & giften. De nieuwe Erfwetten 2017 en 2018,
Antwerpen, Intersentia, 2018, 93, nr. 114. 195 R. DEKKERS, H. CASMAN, E. ALOFS en A.-L. VERBEKE, Erfrecht & giften. De nieuwe Erfwetten 2017 en 2018,
Antwerpen, Intersentia, 2018, 93, nr. 114; F. LALIÉRE, “Le visage 2018 des pactes sur succession future: évolution ou
révolution?” in Le notaire: de conseiller à confident, de 7 à 77 ans, Brussel, Larcier, 2017, (319) 332. 196 F. LALIÉRE, “Le visage 2018 des pactes sur succession future: évolution ou révolution?” in Le notaire: de conseiller
à confident, de 7 à 77 ans, Brussel, Larcier, 2017, (319) 332.
40
schenking aan te gaan van alle goederen of een evenredig deel van de (roerende of onroerende)
goederen die deel zullen uitmaken van de nalatenschap van de schenker.197
48. TEGENPRESTATIE? – De scheidingslijn met de overeenkomsten die eveneens onder bijzondere titel
aangegaan zijn, moet dus getrokken worden aan de hand van de aan- of afwezigheid van een
actuele tegenprestatie in hoofde van de begunstigde partij.198
2.2.4 Erfovereenkomsten die algemene rechten of rechten onder algemene titel toekennen
49. ALGEMEENHEID VAN GOEDEREN – Voor zover de onderlinge afspraken betrekking hebben op een
algemeenheid van goederen in een toekomstige nalatenschap, kan er in principe geen
rechtsgeldige erfovereenkomst tot stand komen.199 Het gaat daarbij niet enkel om overeenkomsten
die een mogelijke roeping impliceren tot de gehele toekomstige nalatenschap van de erflater, maar
ook een evenredig deel, alle onroerende goederen, alle roerende goederen of een evenredig deel
van laatstgenoemde deelverzamelingen van die toekomstige nalatenschap (art. 1100/1, § 3 BW).
In die optiek komt er een gelijke invulling aan toe als aan de algemene legaten en de legaten ten
algemene titel, wat gelet op de Memorie van Toelichting geen toeval is.200
50. REPARATIEWETGEVING – Na een turbulente totstandkoming van het basisartikel 1100/1 BW,
betekende amendement nr. 19 bij het wetsvoorstel van 13 december 2017 eindelijk de draad van
Ariadne en werden de categorieën van erfovereenkomsten helder weergegeven. Evenwel zorgde
amendement nr. 58 bij datzelfde wetsvoorstel opnieuw voor discordantie in de wettekst. Om
immers de Nederlandstalige tekst met de Franstalige tekst in overeenstemming te brengen,
amendeerde men in het net verhelderde art. 1100/1, § 3 BW de woorden ‘evenredig deel’ en
verplaatste men het door ‘gedeelte’, naar de Franstalige evenknie ‘quote-part’. BAEL maakt
evenwel duidelijk dat deze ongelukkige wijziging, de eerder neergeschreven idee niet in
diskrediet mag brengen, waardoor een roeping onder algemene titel nog steeds in
overeenstemming met de leer inzake testamenten moet worden uitgelegd. Het leest dus als een
197 E. DE WILDE D’ESTMAEL en B. DELAHAYE, “Les pactes successoraux sous la loupe du practicien”, Rev.not.b.
2018/2, afl. 3126, (154) 157, nr. 5, litt. e). 198 C. AUGHET, “Les pactes successoraux à l’aune des lois du 31 juillet 2017 et du 22 juillet 2018” in Le notaire face
aux réformes des régimes matrimoniaux et des successions, Brussel, Larcier, 2018, (321) 335. 199 H. CASMAN, “Nieuwe Erfwet. Een geactualiseerde kennismaking”, NJW 2018, afl. 391, 821, nr. 68, voetnoot 21. 200 Memorie van toelichting bij wetsvoorstel 25 januari 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen
en de giften betreft en tot wijziging van diverse andere bepalingen ter zake, Parl.St. Kamer 2016-17, 54-2282/001, 124-
125.
41
‘evenredig deel’ van de algemeenheid van goederen, van alle roerende of van alle onroerende
goederen en gaat niet zomaar om eender welk ‘gedeelte’.201
2.3 Overzicht
51. SAMENVATTING VAN WAT PRINCIPIEEL VERBODEN IS – Wat onder het nieuwe recht als principieel
ongeoorloofd geacht wordt, kan worden samengevat als volgt; zijn verboden, alle
overeenkomsten betreffende een nog niet opengevallen nalatenschap:
• van een derde (i.t.t. de ‘eigen toekomstige nalatenschap’), ofwel;
• die afspraken omvatten nopens de attributen van de hoedanigheid van erfgenaam of legataris,
ofwel;
• die ten kosteloze titel worden aangegaan, ofwel;
• die aanspraken pogen te verlenen op de gehele toekomstige nalatenschap of een abstract
breukdeel ervan, dan wel alle (on)roerende goederen of een abstract breukdeel ervan.202
Het vervolg van deze toets luidt dan of deze principieel verboden erfovereenkomsten, bij gebrek
aan wettelijke uitzonderingen, toch nog gered kunnen worden, voor zover bepleit wordt dat ze in
casu geen ‘louter eventuele rechten’ toekennen. Zoals reeds besproken is deze vraag nog slechts
relevant voor de overeenkomsten post mortem die ten kosteloze titel werden aangegaan m.b.t.
welbepaalde goederen. De overige categorieën zullen de test van de louter eventuele rechten niet
kunnen doorstaan.
52. ERFOVEREENKOMSTEN ‘OBT-OBT’203 – Uit deze opsomming wordt duidelijk dat, in tegenstelling
tot vroeger een overblijvende categorie bedingen door de mazen van het net glipt.204 Het gaat
meer bepaald om de overeenkomsten die cumulatief onder bezwarende én bijzondere titel worden
aangegaan (art. 1100/1, § 4 BW).205 Ze moeten desalniettemin telkens betrekking hebben op de
eigen toekomstige nalatenschap, waarmee wordt bedoeld dat de erfovereenkomst over andermans
201 J. BAEL, “Het nieuwe basisartikel inzake het verbod van erfovereenkomsten: artikel 1100/1 van het Burgerlijk
Wetboek na aanpassing door de wet van 22 juli 2018”, T.Not. 2018, (962) 980-982, nr. 31. 202 C. DE WULF, De erfwet van 31 juli 2017 – een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk, Brugge, Die Keure,
2018, 109. (248 p.) 203 Erfovereenkomsten ‘onder bezwarende titel en onder bijzondere titel’. Ook wel “Dubbele OBT” genoemd: A.-L.
VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW 2017-18, afl. 28, (1082) 1097. 204 Dit werd de laatste jaren evenwel meer en meer gecontesteerd. Zie de bespreking i.v.m. het beding van aanwas in M.
PUELINCKX-COENE, J. VERSTRAETE en N. GEELHAND, “Overzicht van rechtspraak. Erfenissen 1988-1995”,
TPR 1997, (133) 155-157, nr. 31. 205 H. CASMAN, “Nieuwe Erfwet. Een geactualiseerde kennismaking”, NJW 2018, afl. 391, 821, nr. 68.
42
nalatenschap altijd principieel verboden is.206 De onttrekking van dit type erfovereenkomsten aan
het verbod gaat terug op het proefschrift van BAEL.207 Omdat we ons hier begeven op het terrein
van de principieel toegelaten erfovereenkomsten, bespreken we deze categorie in het volgende
hoofdstuk. Deze bedingen zijn onderworpen aan een andere filosofie.
2.4 Wettelijke uitzonderingen
53. OVERZICHT – In wat volgt geven we een kort overzicht van de thans bestaande wettelijke
uitzonderingen op het onderhavige principiële verbod. Zoals hoger aangegeven, beschouwen wij
deze bedingen niet als ‘toegelaten erfovereenkomsten sensu stricto’, maar veeleer als ‘verboden’
erfovereenkomsten die omwille van opportuniteitsoverwegingen toch door de vingers gezien
worden.208 Dit is ook de reden waarom zij limitatief moeten worden geïnterpreteerd.209 Eerst
komen de oude, maar nog steeds relevante uitzonderingen aan bod:
• art. 229 BW: de overeenkomst waarbij ex-echtgenoten bepalen dat de overlevingsrechten
hun uitwerking zullen behouden;
• art. 745bis, § 2 BW: beding teneinde het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot
uit te sluiten op de goederen die onderworpen zijn aan de anomale terugkeer ex art. 747
BW;
• art. 1048 BW: de erfstelling over de hand ten voordele van de kleinkinderen van de
begiftigde;
• art. 1082-1084 en 1093 BW: de toegelaten contractuele erfstellingen;
• art. 1388, tweede lid BW: het Valkeniersbeding (sinds de nieuwe erfwetten in gewijzigde
hoedanigheid) teneinde de erfaanspraken tussen echtgenoten met niet-
gemeenschappelijke kinderen uit te sluiten210 (met uitzondering van een recht op gebruik
en bewoning voor een termijn van ten minste 6 maanden vanaf het openvallen van het
overlijden;
206 R. DEKKERS, H. CASMAN, E. ALOFS en A.-L. VERBEKE, Erfrecht & giften. De nieuwe Erfwetten 2017 en 2018,
Antwerpen, Intersentia, 2018, 93, nr. 113, litt. a). 207 J. BAEL, Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in Reeks Notariële Praktijkstudies,
Mechelen, Kluwer, 2006, 932, nr. 1495. Zie ook R. DEKKERS en H. CASMAN, Handboek Burgerlijk recht, IV,
Antwerpen, Intersentia, 2010, 340-341, nr. 490. 208 V. WYART, “Les pactes sur succession future” in P. MOREAU (ed.), La réforme du droit des successions, Actes du
XVe colloque de l’Association “Famille & Droit”, Brussel, Larcier, 2018, (278) 279. 209 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, VI in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 1996, 274, nr.
224. 210 Al dan niet met wederkerigheid.
43
• art. 1452, eerste lid BW: een beding in het huwelijkscontract waarbij inbreng wordt
gedaan in het gemeenschappelijk vermogen van alle toekomstige goederen, met inbegrip
van deze die bij gift of erfenis zullen worden verkregen;
• art 4:18 van het nieuwe Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (oud art. 42
Wetboek van Vennootschappen): verblijvings- of voortzettingsbedingen in de statuten van
een maatschap, V.O.F. of Comm.V., om de ontbinding te vermijden naar aanleiding van
het overlijden van één van de vennoten;
• art. 1287, derde lid van het Gerechtelijk Wetboek (hierna: Ger.W.): de regeling van de
wederzijdse erfaanspraken van echtgenoten die verwikkeld zijn in een EOT-procedure;
De nieuwe punctuele en globale erfovereenkomsten liggen eveneens verspreid over de wetgeving:
• art. 843/1 BW: de erfovereenkomst om de kwalificatie van een gedane schenking te
wijzigen;
• art. 845, § 2 BW: de erfovereenkomst met het oog op het overslaan van een generatie (de
‘generatiesprong’), doordat de schenking gedaan aan een kleinkind ingebracht moet
worden door diens ouder (zijnde het kind van de schenker) en deze schenking bijgevolg
niet aangerekend moet worden op het beschikbaar deel;
• art. 858, § 5, lid 1 BW: de aanvaarding door de mede-erfgenamen van de waarde van het
geschonken goed zoals weergegeven op de dag van de schenking of in de schenkingsakte.
Dat doen ze bij eenzijdige verklaring in die akte zelf of in een latere overeenkomst
daaromtrent, in afwijking van de principes van §§ 2-4 van hetzelfde artikel;
• art. 858, § 5, lid 2 BW: de overeenkomst tussen schenker en begiftigde en de aanvaarding
door de mede-erfgenamen bij eenzijdige verklaring in de schenkingsakte of een latere
overeenkomst daaromtrent, bestaande uit een afwijking van de waardebepaling ex art. 858,
§ 3, lid 2 BW bij gebrek aan onmiddellijke beschikkingsbevoegdheid, om toch te opteren
voor de intrinsieke waarde op het ogenblik van de schenking, geïndexeerd tot aan het
overlijden;
• art. 858bis, § 6 BW: de verzaking door de echtgenoot of wettelijke samenwonende partner
van zijn of haar recht op voortgezet vruchtgebruik (ook wel de ‘wettelijke terugval’
genoemd) krachtens art. 858bis, §§ 3-5 BW;
• art. 918 BW: de verzaking aan de vordering tot inkorting door de reservataire erfgenamen
bij eenzijdige verklaring in de schenkingsakte of door een latere overeenkomst
daaromtrent;
44
• Art. 920, § 2 BW: de verzaking aan de vordering tot inkorting tegen de derde-verkrijger
om niet (in het geval van onvermogen van de begunstigde, waardoor deze de inkorting in
waarde niet kan dragen);
• Art. 1100/7 BW: de globale erfovereenkomst (het familiepact)211.
2.5 Vorm van de erfovereenkomst
54. BESTAANSREDEN VAN HET VERBOD – Gelet op het historisch wantrouwen van de wetgever ten
aanzien van de erfovereenkomst, komt het ons logisch voor om aan de hand van stringente
vormvereisten het raamwerk vast te leggen waarbinnen we deze uitzonderingen kunnen
gadeslaan. De oorzaak van dit wantrouwen is vooral terug te brengen op de vrees voor immorele
speculaties op iemands overlijden (votum mortis captandae)212, de angst voor het herstel van de
feodale orde (dat als een rode draad doorheen de Code Napoléon loopt), het behoeden voor
ondoordachte afstanden van erfrechten en het kanaliseren van het herroepelijke en vrije
testeerrecht.213 Bij toepassing van het nieuwe formalisme wordt voornamelijk het motief van de
onberedeneerde afstand, het eventueel misbruik van zwakheden van de erfgenamen of de
ongeoorloofde dwang het hoofd geboden.214 Net omdat deze erfovereenkomsten principieel
verboden zijn, maar uitzonderlijk wenselijk geacht worden, stelt de wetgever deze eisen.
55. STRIKT FORMALISME – Vanuit die optiek heeft de wetgever het opportuun geacht om, naar
aanleiding van het nieuw wettelijk kader voor de uitzonderlijk toegelaten erfovereenkomsten, de
formaliteiten waarbinnen deze overeenkomsten tot stand kunnen komen, duidelijk af te lijnen (art.
1100/5 BW). Enige afwijking in onderling akkoord tussen de partijen bij de overeenkomst is niet
mogelijk (art. 1100/5, § 2, lid 4 BW).
211 Zie hiervoor: R. DEKKERS, H. CASMAN, E. ALOFS en A.-L. VERBEKE, Erfrecht & giften. De nieuwe Erfwetten
2017 en 2018, Antwerpen, Intersentia, 2018, 287 e.v. 212 C. AUGHET, “Les pactes successoraux à l’aune des lois du 31 juillet 2017 et du 22 juillet 2018” in Le notaire face
aux réformes des régimes matrimoniaux et des successions, Brussel, Larcier, 2018, (321) 325, nr. 1. 213 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen,
Intersentia, 2010, 964, nr. 1878. Zie in extenso over de verschillende motieven nopens dit verbod: J. BAEL, Het verbod
van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in Reeks Notariële Praktijkstudies, Mechelen, Kluwer, 2006,
861 e.v. 214 “De verzaking op voorhand aan rechten in een nog niet opengevallen nalatenschap veronderstelt immers dat een
beslissing bewust en in alle vrijheid wordt genomen, waarbij de partijen bij de overeenkomst over het geheel van
gevolgen van de overeenkomst moeten worden ingelicht (…) en hierin vrij en zonder enige indruk van welke aard ook
hebben toegestemd”: Memorie van toelichting bij wetsvoorstel 25 januari 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek
wat de erfenissen en de giften betreft en tot wijziging van diverse andere bepalingen ter zake, Parl.St. Kamer 2016-17,
54-2282/001, 128. J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in het nieuwe
erfrecht” in J. BAEL, R. BARBAIX en H. CASMAN (eds.), Rechtskroniek voor het notariaat – Deel 31, Brugge, Die
Keure, 2017, (145) 156; R. BARBAIX, Het nieuwe erfrecht 2017, Antwerpen, Intersentia, 2017, 257, nr. 457.
45
56. NOTARIËLE AKTE – Vooreerst moet men weten dat een erfovereenkomst in principe slechts bij een
notariële akte rechtsgeldig kan tot stand komen (art. 1100/5, § 1 BW). Hier zijn wel een aantal
uitzonderingen op, met name art. 1287, derde lid Ger.W. met betrekking tot de voorafgaande
regeling van de erfaanspraken in het kader van een EOT-procedure en de kwalificatiewijziging
van een gedane schenking (art. 843/1 BW).
57. FORMALITEITEN VOORAFGAAND AAN VERLIJDING AKTE – Overigens speelt het formalisme zich
vnl. af op het vlak van de voorbereidingsfase van voormelde akte (art. 1100/5, § 2 BW). Na een
informele vergadering bij de notaris, waarbij de procedure wordt uitgelegd, organiseert de notaris
een eerste formele vergadering, waar hij de partijen informeert over hun rechten op een
persoonlijk onderhoud met hem en de aanstelling van een aparte raadsman. Na een wachttijd van
15 dagen vanaf de datum van verzending van het ontwerp van erfovereenkomst, kan de tweede
formele vergadering plaatsvinden, waar op voormelde rechten nogmaals wordt gewezen en voorts
toelichting wordt verschaft. Ten vroegste één maand na deze tweede vergadering kan een laatste
vergadering bijeengeroepen worden met het oog op de eigenlijke ondertekening van de notariële
akte. In de akte dient op straffe van nietigheid een verklaringen opgenomen te worden met
betrekking tot de datum van verzending van het ontwerp van erfovereenkomst en de datum van
de vergadering tot ondertekening.
Ook hierop bestaan evenwel uitzonderingen, nl. als het gaat over de reeds vermelde artikelen
843/1 BW en 1287, derde lid Ger.W. en de contractuele erfstellingen ex art. 1081-1100 BW.
2.6 Sancties
58. ABSOLUTE NIETIGHEID – Men stelt traditioneel dat de essentiële belangen van de gemeenschap en
de juridische grondslagen waarop de economische of morele orde van de samenleving berust, net
omwille van de vele dwingende motieven van het verbod, worden geraakt.215 Het belangt aldus
de openbare orde en goede zeden aan. Daarom wordt elke schending beteugeld met de absolute
nietigheid.216 Iedere belanghebbende kan de nietigheid van de overeenkomst bijgevolg inroepen,
in elke stand van het geding en bij een gebrek aan een vordering tot nietigverklaring ter zake,
moet de rechter de nietigheid ambtshalve opwerpen.217 De zekerheid waarmee deze stelling kan
worden geuit neemt steeds meer af, gelet op het toenemend aantal uitzonderingen die op het
215 Definitie afgeleid uit vaststaande Cassatierechtspraak: Cass. 19 maart 2007, RW 2007-08, 533; Cass. 10 maart 1994,
Arr.Cass. 1994, 236. 216 R. BARBAIX, Handboek Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2018, 217 Gent 16 december 2004, T.Not. 2006, 126, noot F. BOUCKAERT; Bergen 15 september 1992, Rev.not.b. 1995, 22.
46
verbod zijn geformuleerd218, zeker na de nieuwe erfwetten. Niet toevallig had het Hof van
Cassatie in een mijlpaalarrest van 31 oktober 2008 reeds aan de hand van de sinds 2002 bestaande
mogelijkheid tot het bedingen van een Valkeniersclausule (thans opgenomen in art. 1388 BW) in
het huwelijkscontract, het openbare ordekarakter van het verbod (impliciet) afgezwakt.219 Toch
is de absolute nietigheidsregeling ook na de hervorming de algemene wettelijke regel gebleven
(art. 1100/3, lid 1 BW).220
Niet enkel de overtreding van het verbod leidt thans in principe tot de absolute nietigheid, maar
ook de loutere miskenning van de hierboven omschreven formaliteiten van totstandkoming van
de erfovereenkomst (art. 1100/3, lid 2 BW). Bovendien is deze nietigheidsregel daarmee tekstueel
vastgelegd, waardoor voorgaande rechtspraak haar relevantie verliest.
59. CONVERSIE NAAR RELATIEVE NIETIGHEID – Aangezien de voormelde nietigheidsregeling soms té
ingrijpende gevolgen zal hebben, kan het zijn dat de partijen dit helemaal niet verlangen, waardoor
de wetgever ervoor heeft geopteerd om aan de hand van reparatiewetgeving in een
conversiemechanisme te voorzien (art. 1100/3, lid 3 BW).221 Bij het overlijden van de partij wiens
nalatenschap de overeenkomst betreft, kunnen de overlevende partijen het wenselijk achten om
de verboden erfovereenkomst te bevestigen, ofwel door ze expliciet te bekrachtigen, ofwel door
er vrijwillig uitvoering aan te verlenen (vgl. art. 1340 BW).222
De erfovereenkomst die met miskenning van de vereiste van een notariële akte onderhands werd
gesloten, blijft echter absoluut nietig. Hetzelfde geldt voor een erfovereenkomst met betrekking
tot de nalatenschap van een derde.
218 M. PUELINCKX-COENE, J. VERSTRAETE en N. GEELHAND, “Overzicht van rechtspraak. Erfenissen 1988-
1995”, TPR 1997, (133) 159, nr. 36. 219 H. CASIER, N. GEELHAND DE MERXEM, I. SCHUERMANS en B. VERDICKT, “De erfovereenkomst is niet
langer strijdig met de openbare orde. Een nieuw mijlpaalarrest inzake successieplanning”, (noot onder Cass. 31 oktober
2008), TEP 2010, afl. 3, (126) 126 e.v. 220 “Nu de draagwijdte van het verbod wettelijk is omschreven en de toegelaten erfovereenkomsten aan een wettelijk
regime worden onderworpen, moet de absolute nietigheidsanctie worden gehandhaafd als beschermingsmaatregel.”
Memorie van toelichting bij wetsvoorstel 25 januari 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen
en de giften betreft en tot wijziging van diverse andere bepalingen ter zake, Parl.St. Kamer 2016-17, 54-2282/001, 126. 221 P. DE PAGE en I. DE STEFANI, La réforme des régimes matrimoniaux et de diverses dispositions successorales.
Commentaire pratique de la loi du 22 juillet 2018, Limal, Anthemis, 2018, 222-223, nr. 172. 222 R. DEKKERS, H. CASMAN, E. ALOFS en A.-L. VERBEKE, Erfrecht & giften. De nieuwe Erfwetten 2017 en 2018,
Antwerpen, Intersentia, 2018, 100.
47
3 WELKE ERFOVEREENKOMSTEN ZIJN PRINCIPIEEL
TOEGELATEN?
60. LOGISCHE EVOLUTIE – In navolging van de stelling DEKKERS223 en wat BAEL in zijn
proefschrift224 al had verdedigd, heeft de wetgever er eindelijk voor gekozen om de
overeenkomsten onder bezwarende én bijzondere titel, toe te laten, zelfs indien de partij wiens
nalatenschap de overeenkomst betreft, over het voorwerp ervan kan blijven beschikken en dus
niets meer dan louter eventuele rechten zou toekennen.225 Anders dan onder het vroegere recht is
het dus niet langer vereist dat de bedinger er zich uitdrukkelijk toe verbindt om het desbetreffend
goed niet te vervreemden of om wantrouwig met bijkomende opzegmogelijkheden om te
springen.
3.1 Situering
61. OUD ERFRECHT – Het doorgedreven wantrouwen ten aanzien van erfovereenkomsten bracht onder
het oude erfrecht een eigenaardig effect met zich mee, zoals aangetoond in het proefschrift van
BAEL.226 Erfovereenkomsten OBT-OBT m.b.t. de eigen nalatenschap zijn volgens het oude
erfrecht verboden, omdat daarin een potestatieve voorwaarde is vervat en dit dus een
herroepelijk227 karakter vertoont. Een verkoopovereenkomst onder opschortende voorwaarde van
vooroverlijden van de verkoper (de gewone overeenkomst post mortem), waarbij men zich
onherroepelijk verbindt voor de periode na het overlijden, is evenwel perfect toegelaten. Het is
inderdaad zo dat deze bedingen mortis causa slechts in moeilijk vaarwater terechtkomen wanneer
er modaliteiten aan worden verbonden die het herroepelijk karakter laten doorschijnen.
Anderzijds is een testament, waarbij de testator eveneens aanspraken toekent op zijn toekomstige
nalatenschap en dit op herroepelijke wijze, toegelaten mits de vormvereisten ex. art. 895 BW
worden nageleefd.228 Daarmee doelt men vnl. op de mogelijkheid van de beschikker om in volle
vrijheid en zonder dwang (waarop de notaris eventueel kan toekijken) welbepaalde goederen te
223 R. DEKKERS en H. CASMAN, Handboek Burgerlijk recht, IV, Antwerpen, Intersentia, 2010, 341, nr. 490. 224 J. BAEL, Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in Reeks Notariële Praktijkstudies,
Mechelen, Kluwer, 2006, 932, nr. 1495. 225 R. BARBAIX, Handboek Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2018, 642, nr. 1118; H. CASMAN,
“Nieuwe Erfwet. Een geactualiseerde kennismaking”, NJW 2018, afl. 391, (810) 822, nr. 74. 226 Zie in extenso J. BAEL, Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in Reeks Notariële
Praktijkstudies, Mechelen, Kluwer, 2006, 861-957, nr. 1394-1532. 227 De overeenkomst op zich is natuurlijk wel onherroepelijk, vermits elke overeenkomst de partij tot wet strekt (art. 1134,
lid 1 BW). 228 J. BAEL, “Wat kan wel en wat kan niet bij bedingen betreffende een toekomstige nalatenschap? Naar een andere
opvatting inzake het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen?” in J. BAEL, C. CASTELEIN,
A.-L. VERBEKE en L. WEYTS (eds.), Notariële actualiteit 2010-2011, Gent, Larcier, 2011, (177) 195, nr. 51.
48
legateren. Daarnaast zijn er de notariële en internationale testamentvormen die proberen te
voorzien in een zo groot mogelijke zekerheid omtrent de indentiteit van de persoon die de
wilsuiting aflegt. Deze vereisten worden verklaard vanuit de bescherming die wordt geboden door
deze testamentvormen, met name inzake het herroepelijk, eenzijdig en vrijblijvend karakter. Van
de andere kant is een onherroepelijk beding post mortem veel verstrekkender en toch bestaat daar
geen gelijkaardig formalisme, nu een vormvrije (zelfs mondelinge229) overeenkomst volstaat.230
Als de hogervermelde verkoopovereenkomst onder opschortende voorwaarde van vooroverlijden
van de verkoper wel perfect in een wederkerige overeenkomst kan worden vastgelegd,
niettegenstaande de uitwerking ervan bij het overlijden, komt het derhalve onlogisch voor om te
stellen dat dit niet zou gelden voor een herroepelijke erfovereenkomst OBT-OBT, terwijl deze
laatste net minder verstrekkende gevolgen heeft.231
Indien dat reeds in rekening wordt gebracht, kan art. 1130, eerste lid BW deze categorie van
erfovereenkomsten enkel vrijpleiten, vermits daaruit duidelijk blijkt dat overeenkomsten met
betrekking tot toekomstige zaken geheel rechtsgeldig zijn.232
62. VERENIGBAARHEID BIJKOMENDE OPZEGGINGSMODALITEITEN – In het oude erfrecht bestonden de
meeste twistpunten niet rond de bedingen causa mortis zelve, maar veeleer rond bepaalde
toegevoegde modaliteiten, die ook al sporadisch hierboven bij de bespreking van de schenkingen
aan bod zijn gekomen.233 Het terrein van de aanwasbedingen nopens dergelijke modaliteiten is in
de rechtsleer en rechtspraak stevig uitgediept. Het aanwasbeding op zich is een definitieve en
onherroepelijke afstand van het eigen aandeel in de onverdeeldheid aan de deelgenoot onder
opschortende voorwaarde van het vooroverlijden.234 De deelgenoten kunnen dientengevolge niet
meer beschikken over dit aandeel nu dit het voorwerp is geworden van de overeenkomst van
aanwas.235 Een nieuwe daad van beschikking kan niet-tegenwerpelijk worden geacht ten aanzien
229 Afgezien van de bewijsnood die daaruit kan ontstaan, is het geschrift immers geen vereiste voor de rechtsgeldige
totstandkoming van een overeenkomst tussen partijen. 230 J. BAEL, Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in Reeks Notariële Praktijkstudies,
Mechelen, Kluwer, 2006, 917-918, nr. 1475-1476. 231 Zie voor dit argument: J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in het nieuwe
erfrecht” in J. BAEL, R. BARBAIX en H. CASMAN (eds.), Rechtskroniek voor het notariaat – Deel 31, Brugge, Die
Keure, 2017, (145) 186, nr. 62; J. BAEL, Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in Reeks
Notariële Praktijkstudies, Mechelen, Kluwer, 2006, 932, nr. 1495. 232 R. DEKKERS, H. CASMAN, E. ALOFS en A.-L. VERBEKE, Erfrecht & giften. De nieuwe Erfwetten 2017 en 2018,
Antwerpen, Intersentia, 2018, 98, nr. 118. 233 C. DE WULF, J. BAEL en S. DEVOS, Notarieel familierecht en familiaal vermogensrecht in Het opstellen van
notariële akten, Mechelen, Kluwer, 2011, nr. 919. 234 C. DE WULF, J. BAEL en S. DEVOS, Notarieel familierecht en familiaal vermogensrecht in Het opstellen van
notariële akten, Mechelen, Kluwer, 2011, nr. 917. 235 V. SAGAERT, “Groen licht voor aanwasbedingen die gekoppeld zijn aan de duurtijd van de relatie” (noot onder Cass.
21 oktober 2016), T.Not. 2017, afl. 1, (49) 58, nr. 7.
49
van de deelgenoot ten gevolge van de initiële beschikking.236 Anders is het evenwel indien aan
de overeenkomst opzeggingsmodaliteiten worden verboden.237 De traditionele visie inzake
aanwasbedingen is van mening dat deze moeilijk te rijmen zijn met het verbod op bedingen
betreffende toekomstige nalatenschappen. Daaruit blijkt dat aanwasbedingen met optie en het
verval van het aanwasbeding i.g.v. huwelijk, feitelijke scheiding, echtscheiding, enz. vaak op het
meeste verzet stootten. Hiermee begaf men zich effectief in woelig water, gelet op het inherent
potestatief karakter van dergelijke bedingen. Ook bij het inlassen van een automatisch
verlengingsbeding met periodieke opzeggingsmogelijkheden, begaf men zich op glad ijs.238
Niettemin blijven zij van aanzienlijk belang voor de notariële praktijk. Volgens BAEL werden
deze herroepelijke beschikkingen onder het oude erfrecht echter ook al gevrijwaard doordat zij
niet onder het toepassingsgebied van enige verbodsbepaling inzake erfovereenkomsten konden
vallen (zoals art. 1130, twee lid BW). De redenering was daarbij dat zij onder art. 895 en 968 BW
vielen en vermits art. 895 BW het slechts heeft over een “geheel of een deel van zijn goederen”
kan een beding ten bijzondere titel betreffende de eigen toekomstige nalatenschap met die
zinsnede niet rijmen.
63. NIEUW ERFRECHT – De wetgever heeft nu eindelijk met die logische inconsistentie komaf
gemaakt. Art. 1100/1, § 3 BW biedt thans een uitdrukkelijke rechtsgrond om discussies te
vermijden. Immers, veel van de onduidelijkheden die ontstonden rond de rechtspraak i.v.m. de
louter eventuele rechten, situeerden zich op het gebied van deze categorie.239 Hier hebben we te
maken met een echte principieel toegelaten erfovereenkomst, d.w.z. een overeenkomst die
desgevallend louter eventuele rechten toekent, maar waarop de wetgever géén verbod stelt en dus
ook geen uitzondering behoeft om rechtsgeldig gesloten te worden.
Bovendien gelden de vormvereisten ex art. 1100/5 (zoals hoger kort besproken) ondertussen niet
meer voor de erfovereenkomsten OBT-OBT. Voor de reparatiewet van 22 juli 2018 was het echter
anders, met name de vereiste van een notariële akte bestond ook voor de erfovereenkomsten OBT-
OBT, hoewel zij principieel toegelaten werden geacht.240 Dit maakte de hoger besproken
noodzaak aan een bepalend demarcatiecriterium tussen erfovereenkomsten en gewone
236 R. JANSENS, Beschikkingsonbevoegdheid, Antwerpen, Intersentia, 2009, 397-398, nr. 464. 237 Zie infra voor een bespreking van deze modaliteiten in het kader van het aanwasbeding. 238 C. DE WULF, J. BAEL en S. DEVOS, Notarieel familierecht en familiaal vermogensrecht in Het opstellen van
notariële akten, Mechelen, Kluwer, 2011, nr. 925. 239 J. BAEL, Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in Reeks Notariële Praktijkstudies,
Mechelen, Kluwer, 2006, 932, nr. 1496. 240 Voor een verklaring zie de amendementen bij wetsvoorstel 23 mei 2018 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat
het huwelijksvermogensrecht betreft en tot wijziging van diverse andere bepalingen ter zake, Parl.St. Kamer 2017-18,
54-2848/004, 28-29,
50
overeenkomsten post mortem des te meer prangend.241 Men wilde ervoor zorgen dat de zeer
courante erfovereenkomsten OBT-OBT niet zouden gevangen worden door de voorwaarde van
een notariële akte. Bovendien zou een dergelijke voorwaarde de hele opzet van het inlassen van
deze toegelaten categorie miskennen, daar de discussie rond een exacte scheidingslijn tussen
gewone overeenkomsten post mortem en erfovereenkomst zou blijven woelen. Had het tegendeel
waar geweest, dan zou een verblijvingsbeding in de statuten van een maatschap opeens in een
notariële akte moeten worden opgenomen, op straffe van absolute nietigheid.242
De met artikel 70 van de wet van 22 juli 2018 doorgevoerde reparatie is consistent met de idee
dat we hier niet te maken hebben met een uitzondering op het verbod van bedingen betreffende
toekomstige nalatenschappen, aangezien het risico op ondoordachte handelingen (de ratio van het
vermelde formalisme) hier niet groter kan zijn dan de gewone bedingen post mortem, welke
volledig vormvrij zijn.243 In laatstgenoemd geval is het risico, vooral gelet op de gevolgen van de
gestelde rechtshandeling, immers groter, daar de bedinger wordt geconfronteerd met de
onherroepelijkheid van zijn beschikking, in tegenstelling tot wat het geval is bij de met
potestatieve voorwaarde behepte erfbedingen.244 Zelfs voor deze wetswijziging ging BAEL daar
eigenlijk van uit, vermits het hier principieel toegelaten erfovereenkomsten aangaat, waarvan men
niet kan zeggen dat ze onderworpen zijn aan het formalisme in tegenstelling tot de principieel
verboden erfovereenkomsten.245 Net om die reden behoeven deze contracten onderhevig te zijn
aan het gemeen verbintenissenrecht.246 Dit is consistent met het fundamenteel onderscheid dat
aan de grondslag van deze verhandeling ligt.
241 V. WYART, “Les pactes sur succession future” in P. MOREAU (ed.), La réforme du droit des successions, Actes du
XVe colloque de l’Association “Famille & Droit”, Brussel, Larcier, 2018, (278) 280. 242 A. AYDOGAN, “De principieel toegelaten erfovereenkomst OBT-OBT: wat doen we ermee vanaf 1/9/2018?”, T.Not.
2018, (117) 120-121. 243 J. BAEL, Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in Reeks Notariële Praktijkstudies,
Mechelen, Kluwer, 2006, 909, nr. 1462. 244 J. BAEL, Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in Reeks Notariële Praktijkstudies,
Mechelen, Kluwer, 2006, 909-910, nr. 1462. 245 J. BAEL, “Het nieuwe basisartikel inzake het verbod van erfovereenkomsten: artikel 1100/1 van het Burgerlijk
Wetboek na aanpassing door de wet van 22 juli 2018”, T.Not. 2018, (962) 985, nr. 37. 246 R. DEKKERS, H. CASMAN, E. ALOFS en A.-L. VERBEKE, Erfrecht & giften. De nieuwe Erfwetten 2017 en 2018,
Antwerpen, Intersentia, 2018, 98-99.
51
3.2 Erfovereenkomsten “OBT-OBT”
3.2.1 Toepassingsvoorwaarden
3.2.1.1 Onder bijzondere titel
64. WELBEPAALDE GOEDEREN – In overeenstemming met de regels inzake de gewoonlijke
kwalificatie van legaten in een testament moet een onderscheid worden gemaakt tussen drie
soorten erfovereenkomsten: de algemene erfovereenkomst, de erfovereenkomst onder algemene
titel en de erfovereenkomst onder bijzondere titel.247 Deze principieel toegelaten categorie gaat
enkel die laatste soort erfovereenkomst aan. Met andere woorden is een beding onder bezwarende
titel met betrekking tot de gehele toekomstige nalatenschap of een evenredig deel ervan, dan wel
(een abstract breukdeel van) alle roerende of onroerende goederen van de toekomstige
nalatenschap, vooralsnog absoluut verboden.
65. ALGEMEENHEDEN – De bedingen die een algemeenheid van goederen uit het vermogen van de
toekomstige erflater betreffen zoals hierboven omschreven, blijven onder het nieuwe erfrecht
absoluut nietig (art. 1100/1, § 3 BW).
66. ZAAKVERVANGING – Zaakvervanging behoort ook tot de mogelijkheden. VLABEL houdt er hier
wel een restrictieve visie op na. Volgens de administratie is een conventionele zaakvervanging in
een aanwasbeding mogelijk in het licht van de evenredige rechten, op voorwaarde dat de akte
daar al in voorziet en dat dit op het ogenblik van eigenlijke zaakvervanging nogmaals schriftelijk
bevestigd wordt. Zo bestaat er geen enkele twijfel omtrent de vervanging van het ene specifieke
goed door het andere.248
3.2.1.2 Onder bezwarende titel
67. ACTUEEL EN ONMIDDELLIJK – De tegenprestatie verschuldigd door de begunstigde van het louter
eventueel recht, zoals hierboven omschreven, moet volgens LALIÈRE actueel en onmiddellijk
worden verleend aan de beschikker, in tegenstelling tot het toegekende recht zelf.249 Dit is een
essentiële karaktereigenschap van dit principieel toegelaten erfbeding. Aldus dient enerzijds een
louter eventueel recht te worden toegekend met het oog op een toekomstige nalatenschap en
247 Memorie van toelichting bij wetsvoorstel 25 januari 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen
en de giften betreft en tot wijziging van diverse andere bepalingen ter zake, Parl.St. Kamer 2016-17, 54-2282/001, 124-
125. 248 A. VAN DEN BROECK en H. DECOUTERE, “Het beding van aanwas: VLABEL schiet met scherp”,
Successierechten 2018, afl. 4, (1) 6, nr. 3.2. 249 F. LALIÉRE, “Le visage 2018 des pactes sur succession future: évolution ou révolution?” in Le notaire: de conseiller
à confident, de 7 à 77 ans, Brussel, Larcier, 2017, (319) 333.
52
anderzijds moet daar een actuele en onmiddellijke tegenprestatie tegenover staan, die
verschuldigd is door de begunstigde bij het erfbeding.250
68. GELIJKWAARDIGHEID VAN KANSEN – Een nuance is evenwel op zijn plaats wat betreft het
aanwasbeding. Dit beding neemt een eerder prominente plaats in binnen deze categorie
erfovereenkomsten. De kansen van elk van de partijen op het verwerven van het aandeel van de
tegenpartij in de tot stand gekomen onverdeeldheid moet gelijk zijn. Het is per slot van rekening
nog steeds een kanscontract.251 Dit wil concreet zeggen dat de kansen op winst of verlies (in casu
de levensverwachtingen) van partijen in beginsel evenwichtig moeten zijn. Gelet op het feit het
gaat om opschortende voorwaarden, bedongen op basis van elkanders vooroverlijden, moeten de
elementen van leeftijd, gezondheidstoestand, geslacht, werkomstandigheden, enz. in hoofde van
elk van de partijen in evenwicht zijn. Alle elementen waarvan men kennis heeft of redelijkerwijs
kennis van kan hebben, moeten in rekening gebracht worden.252
69. GELIJKWAARDIGHEID VAN PRESTATIES – De inleg van de betrokken partijen moet gelijkwaardig
zijn.253 Natuurlijk heeft de voorwaarde van gelijkheid van kansen een onmiddellijke weerslag op
de te leveren prestaties door elk van de partijen, voor zover deze kansen bij de aanvang niet
gelijkwaardig zijn. Burgerrechtelijk wordt reeds lange tijd geopperd dat partijen de mogelijkheid
hebben om een eventueel onevenwicht op het vlak van de kansen te herstellen met een ongelijke
inleg.254 Op fiscaalrechtelijk vlak doet VLABEL evenwel moeilijk sinds een standpunt van 29
januari 2018255. De dienst wijst een ongelijke inleg af als correctie met het oog op het bezwarend
karakter van de beschikking. Dit zou zo zijn omdat de hogere inleg de achtergestelde kans op het
overleven van de bevoordeelde tegenpartij niet werkelijk kan corrigeren. Het gevolg daarvan is
dat de OBT-OBT-overeenkomst ten behoeve van de heffing van de erfbelasting als een schenking
wordt geherkwalificeerd. Dit heeft een tweeledige potentiële uitkomst: oftewel valt de geldige
begunstiging onder art. 2.7.1.0.3. VCF (schenking onder opschortende voorwaarde van
250 F. LALIÉRE, “Le visage 2018 des pactes sur succession future: évolution ou révolution?” in Le notaire: de conseiller
à confident, de 7 à 77 ans, Brussel, Larcier, 2017, (319) 334. 251 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen,
Intersentia, 2010, 1252, nr. 2470. 252 D. MICHIELS, “Actualia inzake bedingen van tontine en aanwas” in N. CARETTE en R. BARBAIX, Tendensen
vermogensrecht 2013, Antwerpen, Intersentia, (109) 118. 253 A. HAELTERMAN, “De VLABEL-standpunten. Impact op visie en krijtlijnen inzake de vermogensorganisatie in
Vlaanderen” in A.-L. VERBEKE en F. BUYSSENS (eds.), Notariële actualiteit 2017-2018, Antwerpen, Intersentia,
2019, (77) 81, nr. 5. 254 V. SAGAERT, B. TILLEMAN en A.-L. VERBEKE, Vermogensrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2016,
232, nr. 619; D. MICHIELS, “Actualia inzake bedingen van tontine en aanwas” in N. CARETTE en R. BARBAIX,
Tendensen vermogensrecht 2013, Antwerpen, Intersentia, (109) 119. 255 VLABEL, “Standpunt nr. 17.044: Bedingen van aanwas”, https://belastingen.vlaanderen.be.
53
vooroverlijden) en leidt dit tot een belasting als fictief legaat256, oftewel is de geherkwalificeerde
begunstiging een kort leven beschoren omdat het, gelet op de aanwezige modaliteiten, als een
ongeldige erfovereenkomst ten kosteloze titel wordt bekeken (art. 1100/1, § 2 en 1100/5 BW).257
Op burgerrechtelijk staan we evenwel slechts tegenover een ‘vermomde schenking’ en een
mogelijke toepassing van de inkortingsvordering indien de disbalans in de kansen niet wordt
gecompenseerd door een ongelijk aandeel in de prijs.258
3.2.1.3 Niet-opengevallen nalatenschap van één van de partijen
70. BEDING BETREFFENDE DE EIGEN TOEKOMSTIGE NALATENSCHAP – Zoals hoger reeds aangegeven,
kan een dergelijke beding slechts door de vingers worden gezien, indien het een goed van één van
de partijen aangaat. De overeenkomsten met betrekking tot de toekomstige nalatenschap van een
derde partij blijven vooralsnog absoluut nietig (art. 1100/1, § 1, eerste lid BW).
3.2.2 Praktijkvoorbeelden
71. AANWASBEDINGEN – Een aanwasbeding is een techniek waarbij partijen een goed in
onverdeeldheid aankopen en onderling overeenkomen dat het (vruchtgebruik op het) aandeel van
de eerststervende zal aanwassen bij het aandeel van de deelgenoot die hem heeft overleefd. Dit
beding wordt veel in planningen aangewend omwille van de besparing die op het vlak van de
registratierechten kan worden bereikt.259 De potentiële fiscale besparing kenschetst zich hier het
best door te verwijzen naar de behandeling van onroerende goederen in het verkooprecht (10%)
t.o.v. het schenkingsrecht (progressieve tariefschijven tot 27% (rechte lijn en tussen partners) of
40% (tussen alle andere personen)).260
Een recent voorbeeld uit de rechtspraak, betrof een aanwasbeding overeengekomen tussen
wettelijke samenwoners, onder de ontbindende voorwaarde van de beëindiging van de
samenwoning. Dit werd behandeld in het reeds besproken cassatiearrest van 21 oktober 2016.261
256 A. HAELTERMAN, “De VLABEL-standpunten. Impact op visie en krijtlijnen inzake de vermogensorganisatie in
Vlaanderen” in A.-L. VERBEKE en F. BUYSSENS (eds.), Notariële actualiteit 2017-2018, Antwerpen, Intersentia,
2019, (77) 81, nr. 5. 257 A. VAN DEN BROECK, “Het beding van aanwas: de drie voorwaarden van VLABEL”, Registratierechten 2018, afl.
1, (5) 9, nr. 4.2. 258 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen,
Intersentia, 2010, 1253. 259 P. HINNEKENS en L. WELLENS, “Aanwasbeding: Vlabel vergaloppeert zich in burgerrechtelijke analyse”,
Fiscoloog 2018, afl. 1558, 2. 260 J. BAEL, Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in Reeks Notariële Praktijkstudies,
Mechelen, Kluwer, 2006, 619 e.v. 261 Cass. 21 oktober 2016, RW 2017-18, 979, noot D. MICHIELS, TBBR 2018, 316, noot A. DE BOECK, TEP 2017, 220
en T.Not. 2017, 43, noot V. SAGAERT.
54
Het Hof besloot dat hierbij geen ‘louter eventuele rechten’ zouden worden toegekend, gelet op de
afwezigheid van enige zuiver potestatieve voorwaarde in hoofde van de partijen. Het gegeven dat
een postetatief element in de overigens vast aangegane verbintenissen uitwerking zou vinden (nl.
de ontbinding op voorwaarde van beëindiging van de samenwoning), kan niet worden
gelijkgesteld met de enkele willekeur die een verboden beding betreffende toekomstige
nalatenschappen in hoofde van de beschikker veronderstelt.262 Er moet rekening worden
gehouden met het feit dat de realisatie van de ontbindende voorwaarde geen direct gevolg is van
de zuiver potestatieve keuze om de relatie te beëindigen, maar veeleer van de beëindiging van de
samenwoning, die in het verlengde daarvan ligt.263 De retroactieve ontbinding van het
aanwasbeding is derhalve een gevolg en niet de oorzaak van de relatiebreuk, waardoor eerder
sprake is van een geldige gemengde voorwaarde.264
Het eerste voorbeeld toont onmiddellijk aan in welke mate de praktijk en inzonderheid de
rechtspraak worstelde met dergelijke bedingen. Het criterium van louter eventuele rechten is in
theorie een vrij eenvoudig te conceptualiseren idee, maar op concrete casussen toegepast, komen
er heel wat afbakeningsproblemen naar boven. Net om die reden heeft de wetgever met de
hierboven omschreven hervorming een goede legislatieve zet gedaan.
72. VERZAKING AAN INKORTINGSVORDERING ONDER BEZWARENDE TITEL – Tegenwoordig is er een
toegelaten punctuele erfovereenkomst in art. 918 BW met betrekking tot de verzaking aan de
inkortingsvordering om niet wat een welbepaalde erfovereenkomst betreft. Er staat immers niets
tegenover de verzaking die door de andere erfgenamen in deze erfovereenkomst wordt aanvaard.
Het kan evenwel ook zo zijn dat de begunstigde van de afstand een actuele tegenprestatie toekent
aan de afstand doende erfgenamen. Eerstgenoemde kan bv. een effectenportefeuille overdragen
op het moment van de erfovereenkomst zelf aan die erfgenamen als quid pro quo om afstand te
doen van de inkortingsvordering met betrekking tot een schenking van een welbepaald goed.265
262 D. MICHIELS, “Beding van aanwas tot einde relatie is rechtsgeldig” (noot onder Cass. 21 oktober 2016), RW 2017-
18, afl. 25, (980) 980, nr. 2. 263 V. SAGAERT, “Groen licht voor aanwasbedingen die gekoppeld zijn aan de duurtijd van de relatie”, (noot onder Cass.
21 oktober 2016), T.Not. 2017, afl. 1, (49) 58. 264 D. MICHIELS, “Beding van aanwas tot einde relatie is rechtsgeldig” (noot onder Cass. 21 oktober 2016), RW 2017-
18, afl. 25, (980) 981, nr. 3. 265 F. LALIÉRE, “Le visage 2018 des pactes sur succession future: évolution ou révolution?” in Le notaire: de conseiller
à confident, de 7 à 77 ans, Brussel, Larcier, 2017, (319) 334-335.
55
3.3 De gewone overeenkomsten post mortem
73. GELDIGE ERFOVEREENKOMST OF GÉÉN ERFOVEREENKOMST? – Hoewel het vandaag een eerder
academisch vraagstuk is, kan men twijfelen aan de exacte kwalificatie van een gewone
overeenkomst post mortem. Hebben we hier te maken met een geldig geachte erfovereenkomst of
veeleer een overeenkomst die niet in het vaarwater komt van het verbod op bedingen betreffende
toekomstige nalatenschappen?266 Onder verwijzing naar wat we hoger reeds over de concrete
definitie van de erfovereenkomst hebben gesteld, moet er duidelijk worden besloten in de zin van
een kwalificatie als géén erfovereenkomst. Indien uit deze bedingen geen verboden potestatieve
voorwaarde voortvloeit, verschaffen ze immers geen louter eventuele rechten. Overigens was het
al lang duidelijk dat het werken met opschortende voorwaarden een rechtsgeldige
handelingswijze is, temeer omdat art. 1130, eerste lid BW contracten met betrekking tot
toekomstige zaken expliciet toelaat.267
74. LOUTER EVENTUELE RECHTEN VS. RECHTEN OP TERMIJN OF ONDER VOORWAARDE – De
erfovereenkomsten of -bedingen worden van oudsher onderscheiden van de overeenkomsten of
bedingen onder termijnbepaling of voorwaarde.268 Waar het ontstaan van het recht (of de
opeisbaarheid ervan) bij termijnbepalingen of voorwaarden afhankelijk is van het zich voordoen
van een (on)zekere, toekomstige gebeurtenis, hetwelk ook op eventualiteit wijst, voegt men er bij
erfovereenkomsten nog een laagje onzekerheid eraan toe.269 Het voorwerp van de verbintenissen
uit erfovereenkomsten kunnen mogelijkerwijs een totaal andere omvang hebben op het moment
van het zich voordoen van de voorwaarde van vooroverlijden of de termijnbepaling van het
overlijden, dan op het moment van het stellen van de rechtshandeling kon worden voorzien.270
Dit vloeit voort uit de vaststelling dat deze verbintenis slechts verschuldigd kan zijn in de mate
dat het voorwerp ervan nog in de nalatenschap aanwezig zal zijn, in tegenstelling tot de
onherroepelijke verbintenissen op termijn of onder voorwaarde.271
266 A. AYDOGAN, “De principieel toegelaten erfovereenkomst OBT-OBT: wat doen we ermee vanaf 1/9/2018?”, T.Not.
2018, afl. 2, (117) 118, nr. 7. 267 R. DEKKERS en H. CASMAN, Handboek Burgerlijk recht, IV, Antwerpen, Intersentia, 2010, 341, nr. 490. 268 E. DE WILDE D’ESTMAEL en B. DELAHAYE, “Les pactes successoraux sous la loupe du practicien”, Rev.not.b.
2018/2, afl. 3126, (154) 158, nr. 5, litt. e). 269 P. DE PAGE en I. DE STEFANI, La réforme du droit des successions et des libéralités. Commentaire pratique de la
loi du 31 juillet 2017, Limal, Anthemis, 2017, 212-123, nr. 161. 270 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, VI in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 1996, 263-264,
nr. 215. 271M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, VI in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 1996, 265, nr.
216.
56
75. ONDERSCHEID TEN AANZIEN VAN ERFOVEREENKOMSTEN OBT-OBT? – Men meent evenwel dat
aangezien erfbedingen OBT-OBT niet langer kunnen worden beschouwd als principieel verboden
erfovereenkomsten, het sleutelcriterium van louter eventuele rechten hier geen plaats meer
heeft.272 Eén van de praktische overwegingen bij de hervorming van deze categorie principieel
toegelaten erfovereenkomsten was inderdaad net de overweging om het soms moeilijk toe te
passen criterium van louter eventuele rechten buiten werking te stellen. Daar is de wetgever goed
in geslaagd want beide categorieën zijn nu principieel toegelaten.273 Het criterium inzake
erfovereenkomsten hoeft dus geen enkele rol meer te spelen bij de beoordeling van de geldigheid,
van zodra een overeenkomst m.b.t. een vermogensbestanddeel zowel onder bezwarende als onder
bijzondere titel aangegaan is.274
BESLUIT
76. Aan de basis van deze verhandeling ligt de vraag hoe het huidige verbod op bedingen betreffende
toekomstige nalatenschappen begrepen moet worden. Met de hervorming van het erfrecht heeft
de notariële praktijk belangrijke nieuwe instrumenten verkregen om de successieplanning en de
organisatie van het huwelijksvermogen naar Belgisch recht verder te verfijnen. Van een echte
Copernicaance omwenteling kan evenwel niet worden gesproken, omdat de essentie van het
verbod gewoonweg blijft bestaan. Waar deze instrumenten dan het meest tot uiting komen, is in
de vele nieuwe uitzonderingen die werden geformuleerd op het principieel verbod op
erfovereenkomsten. Ook de duidelijkheid die de wetgever heeft willen bieden met de nieuwe
principieel toegelaten erfovereenkomsten OBT-OBT, kan als een kleine revolutie in de juiste
richting worden beschouwd.
77. Om meer inzicht te verwerven in de huidige systematiek van het beschreven verbod en het nieuwe
basisartikel 1100/1 BW heb ik het bovendien nuttig geacht om aandacht te besteden aan de plaats
van het oude sleutelcriterium van ‘louter eventuele rechten’ in het nieuwe erfrecht. Uit het
onderzoek is gebleken dat, hoewel art. 1100/1 BW duidelijk de nieuwe contouren van het verbod
bepaalt, het criterium voor sommige categorieën erfovereenkomsten nog relevant kan blijven.
Voor de reparatiewetgeving gold dit alvast sowieso voor de erfovereenkomst OBT-OBT, waar de
272 A. AYDOGAN, “De principieel toegelaten erfovereenkomst OBT-OBT: wat doen we ermee vanaf 1/9/2018?”, T.Not.
2018, afl. 2, (117) 117, nr. 4; H. CASMEN en A.-L. VERBEKE, “Erfwet”, TEP 2017, afl. 3, (196) 199 . 273 J. BAEL, “Het nieuwe basisartikel inzake het verbod van erfovereenkomsten: artikel 1100/1 van het Burgerlijk
Wetboek na aanpassing door de wet van 22 juli 2018”, T.Not. 2018, (962) 984, nr. 34, 5°; R. BARBAIX, Het nieuwe
erfrecht 2017, Antwerpen, Intersentia, 2017, 256, nr. 454. 274 P. DE PAGE en I. DE STEFANI, La réforme des régimes matrimoniaux et de diverses dispositions successorales.
Commentaire pratique de la loi du 22 juillet 2018, Limal, Anthemis, 2018, 220, nr. 171, litt. B; A.-L. VERBEKE,
“Nieuw Belgisch erfrecht”, RW 2017-18, afl. 28, (1082) 1097.
57
vereiste van een notariële akte onterecht om de hoek loerde en een gevaar betekende voor de
praktijk. Deze vereiste was onterecht omdat ze ogenschijnlijk de duidelijkheid die de wetgever
zelf heeft willen scheppen in deze categorie erfovereenkomsten met de voeten trad. Doch, wat de
overeenkomsten ten kosteloze titel met betrekking tot een welbepaald goed van de eigen
nalatenschap betreft (thans art. 1100/1, § 2 BW), moet het besproken sleutelcriterium zeker niet
aan belang inboeten. Mijns inziens kan de rechtspraak van het Hof van Cassatie en de doctrine
nopens het oude erfrecht op dat vlak volledig worden getransponeerd.
Het oude art. 1130, tweede lid BW vervulde een poortwachtersfunctie voor de geldigheid van
overeenkomsten post mortem. Vermits het nieuwe basisartikel 1100/1 BW geen alternatief
criterium voorstelt en uit de bewoordingen ervan zelfs kan worden afgeleid dat de geldigheid nog
steeds staat of valt met de mate van potestativiteit die de overeenkomst vertoont, zie ik geen graten
in de bestendiging van het criterium, althans waar dit nog nodig is.
78. Gelet op de prevalentie van de schenkingsovereenkomsten binnen de deelgemeenschap van
overeenkomsten post mortem die ten kosteloze titel worden aangegaan, is het van cruciaal belang
om het gemeen schenkingsrecht bij de beoordeling van de geldigheid van een beding mortis causa
te betrekken. Met name moet rekening worden gehouden met de vereiste van de dadelijkheid en
de onherroepelijkheid van de schenking (art. 894 BW). De dadelijkheid van de schenking speelt
vooral op het vlak van de (uitgestelde) overdracht van het eigendomsrecht van geschonken
goederen. Hier zijn dus vooral de opschortende termijnen en voorwaarden aan de orde. Zo blijkt
dat deze modaliteiten courant worden aanvaard, waardoor m.b.t. schenkingen onder voorwaarde
van een vooroverlijden of op termijn van overlijden an sich geen bezwaren kunnen rijzen. De
versterkte onherroepelijkheid raakt echter een ander soort modaliteiten die soms in de
schenkingsovereenkomst aanwezig zijn. Uit de bespreking van deze voorwaarde is gebleken dat
deze begrippen een gelijkaardige invulling krijgen als het criterium van ‘louter eventuele rechten’.
In beide gevallen kan een beding waarvan de uitwerking is uitgesteld tot aan een overlijden op
zich niet leiden tot nietigheid. Maar als daar bijkomende modaliteiten aan zijn verbonden, zoals
een ontbindende voorwaarde van feitelijke scheiding of huwelijk of enige andere eenzijdige
opzeggingsmogelijkheid, betreedt de beschikker het wankele terrein van potestativiteit.
79. Het bestuderen van beide vereisten heeft uitgewezen dat om die reden zorgvuldig moet worden
bepaald welke mate van potestativiteit de geldigheid van voorwaarden in de weg staat. Het
element van ‘potestativiteit’ stelt immers een graduele schaal van alleenbeslissingsrecht voor.
Naargelang bijkomende externe factoren inwerken op het alleenbeslissingsrecht van de
beschikker neemt de mate van potestativiteit af. Vandaar dat de praktijk op die gradatie een
58
abstracte noemer plakt, zoals de zuiver, gewoon of gemengd potestatieve voorwaarde. De
versterkte onherroepelijkheid en het verbod op erfovereenkomsten verhouden zich traditioneel
bijzonder slecht tot eender welke mate van potestativiteit. Op beide vlakken tekent zich niettemin
recent een ontwikkeling af die zich verzoent met gemengd potestatieve voorwaarden. Wanneer
de wil van een welbepaalde derde eveneens inwerkt op de vervulling van de voorwaarde, is deze
soort voorhanden. De redenering is dat de praktijk moet bewegen naar een case-by-case
beoordeling van potestatieve voorwaarden om te bepalen of er een werkelijk risico bestaat in
hoofde van de schuldenaar om de verbintenis eenzijdig te verbreken. Daar draait het uiteindelijk
ook gewoon om. Het verbod op potestativiteit is in het leven geroepen omwille van de
bescherming van de partijen en het vermijden van ondoordachte schenkingen, i.t.t. wanneer er
een mogelijkheid zou zijn om op de schenking terug te komen.275 Indien externe omstandigheden
echter een dermate prohibitief karakter hebben dat zij de vrije opzeggingsmogelijkheid van de
beschikker uithollen, dan is er geen gevaar op een ondoordachte schenking of een schending van
de belangen van de partijen op dat vlak. De kost van het uitlokken van de voorwaarde waaronder
de schenkingsovereenkomst kan worden verbroken is dan te hoog. Het sop is de kool met andere
woorden niet meer waard. Daardoor is men gestaag bepaalde gemengde voorwaarden (bv. van
feitelijke scheiding) ook komen te aanvaarden.
Evenwel past het om niet te casuïstisch om te springen met de beoordeling van deze bedingen.
Vandaar dat ik in navolging van een moderne strekking in de rechtsleer een test voorstel die
binnen de categorie van gemengde voorwaarden een onderscheid maakt tussen de bedingen die
een werkelijk ‘risico op willekeur’ in zich dragen en deze waarvoor dat niet geldt. Deze test
bestaat uit een objectieve en subjectieve component en het is deze laatste die de potestatieve
voorwaarde weet goed te keuren of niet omwille van een beoordeling in concreto van het
willekeurgehalte.
Tot zolang de vereisten van versterkte onherroepelijkheid en de louter eventuele rechten met
gelijke tred in deze zin evolueren, kan geen van beide een rem zetten op de aanwending van
allerhande zeer nuttige opzeggingsmodaliteiten. Het is immers de sterkste standaard onder beiden
die zich het meest opdringt aan de geldigheid van de te beoordelen post mortem-overeenkomst
ten kosteloze titel. Beide vereisten worden bij schending immers gesanctioneerd met de
nietigheid.
275 R. DEKKERS en H. CASMAN, Handboek Burgerlijk recht, IV, Antwerpen, Intersentia, 2010, 586-587.
59
BIBLIOGRAFIE
Wetgeving
Wet van 31 juli 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de giften betreft en tot
wijziging van diverse andere bepalingen ter zake, BS 01 september 2017, 81578.
Wet van 22 juli 2018 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en diverse andere bepalingen wat het
huwelijksvermogensrecht betreft en tot wijziging van de wet van 31 juli 2017 tot wijziging van het
Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de giften betreft en tot wijziging van diverse bepalingen ter
zake, BS 27 juli 2018, 59435.
Amendementen bij wetsvoorstel 23 mei 2018 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat het
huwelijksvermogensrecht betreft en tot wijziging van diverse andere bepalingen ter zake, Parl.St.
Kamer 2017-18, 54-2848/004.
Memorie van toelichting bij wetsvoorstel 25 januari 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de
erfenissen en de giften betreft en tot wijziging van diverse andere bepalingen ter zake, Parl.St. Kamer
2016-17, 54-2282/001.
Rechtspraak
Cass. 21 oktober 2016, RW 2017-18, 979, noot D. MICHIELS, TBBR 2018, 316, noot A. DE BOECK, TEP
2017, 220 en T.Not. 2017, 43, noot V. SAGAERT.
Cass. 24 februari 2014, Arr.Cass. 2014, afl. 2, 509, Pas. 2014, afl. 2, 484, RW 2015-16 (samenvatting), afl. 36,
1416, TBBR 2016, afl. 4, 198, noot M. HIGNY en TBO 2014, afl. 4, 203.
Cass. 19 maart 2007, RW 2007-08, 533.
Cass. 10 maart 1994, Arr.Cass. 1994, 236.
Cass. 9 maart 1989, Arr.Cass. 1988-89, 783, Bull. 1989, 701, RW 1989-90, 118, Rev.not.b. 1989, 425, noot
J.E.M., JLMB 1989, 1215 (samenvatting), Pas. 1989, I, 701 en Rec.gén.enr.not. 1991, nr. 24039, 394.
Cass. 25 november 1988, Arr.Cass. 1988-89, 373, noot, Pas. 1989, I, 339, noot en RW 1989-90, 1290.
Cass. 5 juni 1981, AC 1980-81, 1157, concl. LENAERTS, Pas. 1981, 1149, RW 1981-82, 245, APT 1984, 145,
noot. X. DIEUX, T.Aann. 1981, 297, RGEN 1986, 387 en RCJB 1983, 199, noot J. HERBOTS.
Cass. 11 april 1980, Arr.Cass. 1979-80, 996, Bull. 1980, 991, Pas. 1980, I, 991 en Rec.gén.enr.not. 1982, 442.
Cass. 10 november 1960, Pas. 1961, I, 259, RCJB 1961, 8, noot J. RENAULD, Rec.gén.enr.not. 1962, 337,
Rev.prat.soc. 1961, 89, noot en Arr.Verbr. 1961, 222.
Cass. 16 oktober 1959, RW 159-60, 1493.
Cass. 28 september 1956, Rev.prat.not. 1957, 272, Pas. 1957, I, 64 en Rec.gén.enr.not. 1960, 240.
Gent 22 februari 2018, TEP 2018, afl. 2, 281.
Antwerpen 10 juni 2015, T.Not. 2016, 364.
Antwerpen 3 juni 2009, Rev.trim.dr.fam. 2011 (samenvatting), afl. 1, 241, RW 2010-11, afl. 15, 627 en T.Not.
2011, afl. 10, 517, noot M. PUELINCKX-COENE.
60
Antwerpen 12 november 2007, NJW 2008, afl. 188, nr. 688.
Antwerpen 20 mei 1996, RW 1999-2000, 1058.
Luik 17 december 1991, JT 1992, 369 en RGEN 1994, nr. 14.335, 124.
Luik 7 oktober 1969, Jur. Liège 1971-72, 153.
Brussel 31 oktober 1967, Pas. 1968, II, 88 en Rev.prat.not. 1968, 34.
Brussel 3 december 1962, Rec.gén.enr.not. 1964, 211.
Rb. Hasselt 5 mei 1993, T.Not. 1999, 92.
Rb. Charleroi 8 januari 1991, RRD 1991, 272.
Rb. Luik, 21 juli 1971, Rev.not.b. 1971, 490.
Rb. Nijvel 7 januari 1969, Rec.Niv. 1970, 169.
Arbrb. Brussel 16 juli 1999, JLMB 2000, 207.
Rechtsleer
AUGHET, C., “Les pactes successoraux à l’aune des lois du 31 juillet 2017 et du 22 juillet 2018” in Le notaire
face aux réformes des régimes matrimoniaux et des successions, Brussel, Larcier, 2018, 321-394.
AYDOGAN, A., “De principieel toegelaten erfovereenkomst OBT-OBT: wat doen we ermee vanaf
1/9/2018?”, T.Not. 2018, afl. 2, 117-121.
BAEL, J., “Het nieuwe basisartikel inzake het verbod van erfovereenkomsten: artikel 1100/1 van het Burgerlijk
Wetboek na aanpassing door de wet van 22 juli 2018”, T.Not. 2018, 962-1006.
BAEL, J., “Artikel 1100/1 van het Burgerlijk Wetboek na de aanpassing door de wet van 22 juli 2018: wat is
de definitieve inhoud van het nieuwe basisartikel inzake het verbod van erfovereenkomsten?” in
PINTENS, W. en DECLERCK, C. (eds.), Patrimonium 2018, Brugge, Die Keure, 2018, 363-396.
BAEL, J., “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in het nieuwe erfrecht” in
BAEL, J., BARBAIX, R. en CASMAN, H. (eds.), Rechtskroniek voor het notariaat – Deel 31, Brugge,
Die Keure, 2017, 143-299.
BAEL, J., “Grenzen aan de familiale vermogensplanning: het principe van de versterkte onherroepelijkheid
van de schenking herbekeken” in ALOFS, E., BYTTEBIER, K, MICHIELSENS, A. en VERBEKE,
A.-L. (eds.), Liber amicorum Hélène Casman, Antwerpen, Intersentia, 2013, 49-74.
BAEL, J., “Naar een afschaffing van het verbod van erfovereenkomsten? Enkele bedenkingen de lege ferenda
betreffende het verbod van erfovereenkomsten” in BUYSSENS, F., GEENS, K., LAGA, H.,
TILLEMAN, B. en VERBEKE, A.-L. (eds.), Over naar familie: Liber amicorum Luc Weyts, Brugge,
Die Keure, 2011, 43-89.
BAEL, J., “Wat kan wel en wat kan niet bij bedingen betreffende een toekomstige nalatenschap? Naar een
andere opvatting inzake het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen?” in
BAEL, J., CASTELEIN, C., VERBEKE, A.-L. en WEYTS, L. (eds.), Notariële actualiteit 2010-2011,
Gent, Larcier, 2011, 177-274.
BAEL, J., Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in Reeks Notariële
Praktijkstudies, Mechelen, Kluwer, 2006, 1040 p.
61
BAEL, J., “Een pleidooi voor een fundamenteel andere interpretatie van het verbod van erfovereenkomsten”
in BARBAIX, R., CASMAN, H., GEELHAND, N., PINTENS, W. en SWENNEN, F. (eds.), Over
Erven. Liber amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, 17-51.
BARBAIX, R., Handboek Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2018, 1026 p.
BARBAIX, R., “Actuele ontwikkelingen familiaal vermogensrecht 2017” in BARBAIX, R. en CARETTE, N.
(eds.), Tendensen Vermogensrecht 2018, Antwerpen, Intersentia, 2018, 1-66.
BARBAIX, R., “Actuele ontwikkelingen familiaal vermogensrecht 2016” in BARBAIX, R. en CARETTE, N.
(eds.), Tendensen Vermogensrecht 2017, Antwerpen, Intersentia, 2017, 3-35.
BARBAIX, R., Het nieuwe erfrecht 2017, Antwerpen, Intersentia, 2017, 373 p.
BARETTE, L. “Les pactes sur succession future”, Rec.gén.enr.not. 1962, nr. 20518.
BEERNAERT, J.-E., AUGHET, C. en LALIÈRE, F., “De l’éventualité d’un usufruit ‘éventuel’” in PINTENS,
W. en DECLERCK, C. (eds.), Patrimonium 2010, 227-246.
BOSSARD, P., “L’assouplissement de l’interdiction des pactes sur succession future”, Le Pli Juridique 2018,
afl. 44, 37-40.
CASIER, H., GEELHAND DE MERXEM, N., SCHUERMANS I. en VERDICKT, B., “De erfovereenkomst
is niet langer strijdig met de openbare orde. Een nieuw mijlpaalarrest inzake successieplanning”, (noot
onder Cass. 31 oktober 2008), TEP 2010, afl. 3, 126-146.
CASMAN, H., “Nieuwe Erfwet. Een geactualiseerde kennismaking”, NJW 2018, afl. 391, 810-823.
CASMAN, H. en VERBEKE, A.-L., “Formaliteiten van een (globale) erfovereenkomst: een teleologische
interpretatie” in VERBEKE, A.-L. en F. BUYSSENS, F. (eds.), Notariële actualiteit 2017-2018,
Antwepen, Intersentia, 2019, 209-217.
CASTELEIN, C., “Het verbod op erfovereenkomsten” in TILLEMAN, B. en VERBEKE, A.-L. (eds.), Recht
en onderneming, XV, Actualia vermogensrecht: liber alumnorum KULAK als hulde aan Prof. dr.
Georges Macours, Brugge, Die Keure, 2005, 195-218.
COENE, M., “Art. 944 BW” in Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met
overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl., 1-8.
D’HAUWE, E., “2018: het jaar van het aanwasbeding: Aandachtspunten voor de praktijk”, Successierechten
2019, afl. 2, 6-14.
DE BOECK, A., "Zuiver potestatieve voorwaarden in het licht van de artikelen 1174 en 1178 BW: een blik op
huidig en komend recht" (noot onder Cass. 21 oktober 2016), TBBR 2018, afl. 6, 318-323.
DE MAN, M., De verbintenisrechtelijke tijdsbepaling, Brugge, Die Keure, 2013, 745 p.
DE PAGE, H., Traité élémentaire de droit civil belge, VIII/1, Brussel, Bruylant, 1962, 897 p.
DE PAGE, H., Traité élémentaire de droit civil belge, IX, Brussel, Bruylant, 1974, 1128 p.
DE PAGE, P. en DE STEFANI, I., La réforme des régimes matrimoniaux et de diverses dispositions
successorales. Commentaire pratique de la loi du 22 juillet 2018, Limal, Anthemis, 2018, 456 p.
DE PAGE, P. en DE STEFANI, I., La réforme du droit des successions et des libéralités. Commentaire
pratique de la loi du 31 juillet 2017,, Limal, Anthemis, 2017, 458 p.
62
DE WILDE D’ESTMAEL, E. en DELAHAYE, B., “Les pactes successoraux sous la loupe du practicien”,
Rev.not.b. 2018/2, afl. 3126, 154-195.
DE WULF, C., Rechtsherstel voor verschuivingen van vermogen bij het einde van een huwelijk en bij het einde
van een samenwoning, Brugge, Die Keure, 2017, 312 p.
DE WULF, C., BAEL, J. en DEVOS, S., Notarieel familierecht en familiaal vermogensrecht in Het opstellen
van notariële akten, Mechelen, Kluwer, 2011, 1374 p.
DEKKERS, R., CASMAN, H., ALOFS, E. en VERBEKE, A.-L., Erfrecht & giften. De nieuwe Erfwetten 2017
en 2018, Antwerpen, Intersentia, 2018, 364 p.
DEKKERS R. en CASMAN, H., Handboek Burgerlijk recht, IV, Antwerpen, Intersentia, 2010, 917 p.
DELAMEILLEURE, T., “Gemengde gevoelens over de gemengde voorwaarde”, TEP 2015, afl. 1, 19-53.
DELANOTE, M., “Kroniek Vlaamse Erfbelasting 2018”, T.Not. 2019, afl. 3, 193-218.
DILLEMANS, R. en VERSTRAETE, J., “Overzicht van rechtspraak. Erfenissen 1961-1967”, TPR 1968, 371-
400.
GORET, H., “Ne vous risquez pas à des pactes successoraux interdits : pensez à des alternatives”, M.Not.Fisc.
2012, 97-101.
HAELTERMAN, A., “De VLABEL-standpunten. Impact op visie en krijtlijnen inzake de
vermogensorganisatie in Vlaanderen” in VERBEKE, A.-L. en BUYSSENS, F. (eds.), Notariële
actualiteit 2017-2018, Antwerpen, Intersentia, 2019, (77).
HINNEKENS, P. en WELLENS, L., “Aanwasbeding: Vlabel vergaloppeert zich in burgerrechtelijke analyse”,
Fiscoloog 2018, afl. 1558.
JANSENS, R., Beschikkingsonbevoegdheid, Antwerpen, Intersentia, 2009, 931 p.
KLUYSKENS, A., Beginselen van burgerlijk recht, III, De schenkingen en testamenten, Antwerpen,
Standaard, 1947, 479 p.
LALIÉRE, F., “Le visage 2018 des pactes sur succession future: évolution ou révolution?” in Le notaire: de
conseiller à confident, de 7 à 77 ans, Brussel, Larcier, 2017, 319-347.
LEBON, C., “Positieve loyauteitsplicht van de voorwaardelijke verbonden schuldenaar (art. 1178 BW)” (noot
onder Gent 17 oktober 2014), NJW 2016, afl. 340, 303.
LELEU, Y.-H. (ed.), Droit patrimonial des couples, Anthemis, Limal, 2011, 296.
MICHIELS, D., “Beding van aanwas tot einde relatie is rechtsgeldig”, (noot onder Cass. 21 oktober 2016),
RW 2017-18, afl. 25, 980-983.
MOREAU, P. (ed.), Libéralités et successions, Limal, Anthemis, 2019, 542 p.
PINTENS, W., DECLERCK, C., DU MONGH, J. en VANWINCKELEN, K., Familiaal vermogensrecht,
Antwerpen, Intersentia, 2010, 1345 p.
PUELINCKX-COENE, M., “Wordt een beding van aanwas tussen samenwonenden een verboden
erfovereenkomst zo het buitenspel gezet wordt bij feitelijke scheiding?” (noot onder Antwerpen 3 juni
2009), T.Not. 2011, afl. 10, 520-530.
PUELINCKX-COENE, M., VERHAERT, I., GEELHAND, N. en VERSTRAETE, J., “Overzicht van
rechtspraak. Erfenissen 1996-2004”, TPR 2005, afl. 2, 449-744.
63
PUELINCKX-COENE, M., Erfrecht, VI in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 1996,
474 p.
RAUCENT, L., Les libéralités, Leuven, Bruylant, 1991, 320 p.
ROSENAU, V., “Les pactes successoraux à l’aune de la réforme du droix successoral”, RTDF 2018, afl. 1,
71-104.
SAGAERT, V., “Groen licht voor aanwasbedingen die gekoppeld zijn aan de duurtijd van de relatie”, (noot
onder Cass. 21 oktober 2016), T.Not. 2017, afl. 1, 49-62.
STIJNS, S., Leerboek verbintenissenrecht – Boek 2, Brugge, Die Keure, 2009, 186 p.
STIJNS, S., “De opschortende voorwaarde in de onroerende koop: de notariële praktijk tegen het licht
gehouden van de recente rechtspraak en rechtsleer”, Not.Fisc.M. 2008, afl. 3,77-102.
VAN DEN BROECK, A. en DECOUTERE, H., “Het beding van aanwas: VLABEL schiet met scherp”,
Successierechten 2018, afl. 4, 1-8.
VAN DEN BROECK, A., “Het beding van aanwas: de drie voorwaarden van VLABEL”, Registratierechten
2018, afl. 1, 5-9.
VAN GYSEL, A.-C., “Quel avenir pour les pactes sur succession future? Quelques réflexions” in PINTENS,
W. en DECLERCK, C. (eds.), Patrimonium 2016, Brugge, Die Keure, 2016, 225-236.
VAN GYSEL, A.-C., Précis du droit des successions et des libéralités, Brussel, Bruylant, 2008, 956 p.
VAN HIMME, N., “L'interdiction des pactes successoraux - Quo vadimus ? - Etude de droit comparé sur le
devenir de l'interdiction et les solutions possibles pour le droit successoral belge”, M.Not.Fisc. 2011,
254-281.
VANWINCKELEN, K., “Ontwikkelingen inzake familiale schikkingen: verboden erfovereenkomsten en
onherroepelijke schenkingen, twee belemmeringen voor een vermogensplanning” in DECLERCK, C.,
DU MONGH, J., LABEEUW, N. en VANWINCKELEN, K. (eds.), Themis 22 – Familiaal
vermogensrecht, Brugge, Die Keure, 2004, 31-57.
VERBEKE, A.-L. en BARBAIX, R., “Art. 894 BW” in Erfenissen, schenkingen en testamenten.
Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl.,
1-51.
VERBEKE, A.-L., “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW 2017-18, afl. 28, 1082-1103.
VERDICKT, B., “Is er nog een toekomst voor de schenking van deelbewijzen van een burgerlijke maatschap”,
VIP 2017, afl. 2, 4-9.
VERMANDER, F., De opzegging van overeenkomsten, Antwerpen, Intersentia, 2014, 1060 p.
VERSTRAETE, J., “Levende fossielen in ons familiaal vermogensrecht” in ALOFS, E., BYTTEBIER, K,
MICHIELSENS, A. en VERBEKE, A.-L. (eds.), Liber amicorum Hélène Casman, Antwerpen,
Intersentia, 2013, 515-526.
VERSTRAETE, J., Pactes sur succession future in Répertoire notarial, III, Successions, donations et
testaments, II, Brussel, Larcier, losbl., 94 p.
WEYTS, L. (ed.), De schenkingsakten, Recyclagedagen 1981 van de Federatie der Belgische Notarissen,
Antwerpen, Kluwer, 1982, 154 p.
64
WUSTENBERGHS, T. en PEETERS, A., Handboek registratierechten, 2de ed., Antwerpen, Intersentia, 2016,
338 p.
WYART, V., “Les pactes sur succession future” in MOREAU, P. (ed.), La réforme du droit des successions,
Actes du XVe colloque de l’Association “Famille & Droit”, Brussel, Larcier, 2018, 278-323.