db-vl-1003
-
Upload
don-bosco-vlaanderen -
Category
Documents
-
view
219 -
download
3
description
Transcript of db-vl-1003
114de jaargang | mei - juni 2010 | tweemaandelijks tijdschrift voor de beweging rond Don Bosco | Kantoor van afgifte: 3000 Leuven mail | P209042
zo is er maar één
3
inhoud Een salesiaanse op de wereld Een kijk op de salesiaanse wereld
Don Boscogewijs
7 Don Bosco achterna
10 Don Bosco Youth-Net
22 Ontwikkelingsbureaus
in hartje Afrika
Over opvoeden
4 Elk nummer heeft een naam
8 Geweld en veerkracht
in gezinnen
11 De verloren
zoon
Kruispunt
Frans Vandecandelaere 6
Veerle Seré 12
Bart Vanhyfte 16
Pennenstreken
Verrijzenis hier en nu en morgen 14
Roddelen: de duistere kant 15
Kiezen voor de zwakste 19
Zo is er maar één 24
Hoofdredacteur Annemie Vandaele
Adviesraad R. Burggraeve A. De Cocker A. De Cooman M. Den Haerynck E. De Ridder E. Haelvoet P. Stienaers F. Vanspauwen
Eindredactie en redactieadres Mark Den Haerynck Lenniksesteenweg 2 1500 Halle [email protected]
Adreswijziging Don Bosco Vlaanderen Fr. Gaystraat 129 1150 Brussel [email protected]
Verantwoordelijke uitgever Jos Claes, provinciaal Fr. Gaystraat 129 1150 Brussel [email protected]
Lay-out en druk Drukkerij Van der Poorten nv Kessel-Lo
De bijdragen verschijnen onder de verant-woordelijkheid van de auteur.
Uw persoonlijke gegevens zijn voor u ter inzage. Ze worden nooit doorgespeeld en dienen enkel voor de verzending van Don Bosco Vlaanderen.
In Vlaanderen: www.donbosco.be www.zustersvandonbosco.be
In Europa: www.donbosco.net
In de wereld: www.sdb.org www.cgfmanet.org
Don Bosco Vlaanderen is een gratis blad. Giften zijn daarom steeds welkom op het onderstaande adres en rekeningnummer, met vermelding van ‘Don Bosco Vlaanderen’:Don Bosco Centrale vzwFr. Gaystraat 1291150 BrusselTel. 02 771 21 00IBAN: BE96 0000 1112 6405BIC: BPOTBEB1
Foto voorpagina: Sxc
3
Annemie Vandaele Hoofdredacteur | ingeblikt
“Wat zou de wereld zonder moeders
zijn?” Zonder er erg in te hebben, had de
kersverse juf de vraag gesteld. Daarna een
moment van twijfel. Een klasgesprek had
ze niet bepaald voorbereid.
Ze moest dus kiezen:
doorgaan of afremmen.
Pieter, haantje-de-voor-
ste van de klas en altijd
bij de pinken, besliste in
haar plaats: “Zonder moe-
ders zou er geen wereld
zijn, want dan kwamen
er geen baby’s bij.”
En zo kwam het ge-
sprek op gang. Over
wat mama’s kunnen
zijn: duivels-doet-al,
koorddansers, tranen-
vegers, bruggenbou-
wers, brokkenlijmers.
Ook al konden
ze het met hun
elf lentes nog niet
verwoorden, toch
klonk het er in door:
moeders staan, naast
hun partners, vaak in
een soort transitzone, in
de weer tussen het ene en
het andere, zoekend, op een
hartelijke manier, naar een
redelijk midden, tussen job
en gezin, partner en kin-
deren, de generatie boven
en onder, vrijheid en verant-
woordelijkheid, tussen zor-
gen en zot doen, troosten
en temperen, bijsturen en
bemoedigen, ... Ze doen het
elk, op hun manier, vaak met
veel voldoening en overgave,
Zo is er maar één
binnen de grenzen van
hun kunnen, en soms daarbuiten.
Iedereen had wel iets in te brengen, dus
ging het gesprek gretig door. Over het
woord ‘moeder’ dat je aan geen enkel
kind hoeft uit te leggen, dat voor ieder-
een ook zo gelijk is en zo verschillend.
Over hoe elke taal zo’n woord heeft. En
over hoe vreemd het is dat niemand die
rol van onze eigen moeder (en vader) kan
overnemen. De juf haalde er Gezelle bij:
Er is “geen tekening, geen lichtdrukmaal,
geen beitelwerk van steen, tenzij dat
beeld in mij dat jij gelaten hebt, alleen.”
En daarom, omdat ze de behoeders van
zovelen zijn, willen we die moeders bij
het begin van dit meinummer en deze
meimaand even in de kijker zetten. Want
elk klasgesprek ten spijt, de vraag bleef
en blijft: Wat zou of moet het zijn … zon-
der?
4
door de ogen van de opvoeder | Tekst: Kurt Smeets, namens Don Bosco Vorming & Animatie Foto’s: Eindredactie, sxc
Het opvoedingsproject licht toe hoe Don
Bosco naar jongeren keek en hoe we zijn
visie kunnen vertalen naar deze tijd. Dit
mondt uit in een mensbeeld dat jonge
mensen beschouwt als totaalwezens,
die op unieke wijze alle aspecten van het
bestaan combineren. De verwoording
van dat mensbeeld kan een toetssteen
zijn voor de stilzwijgende overtuigingen
waarmee we als leerkracht voor de klas
staan of als opvoeder in de leefgroep.
Daarom willen we in een reeks van zes ar-
tikelen toelichten wat het mensbeeld
typeert. Deze bijdrage richt zich op
de unieke persoonlijkheid die elk
kind heeft. Opvoeden in Don Bos-
co’s geest betekent immers jonge
mensen erkennen in die eigen-
heid.
SpoorHet mensbeeld dat leerkrachten en op-
voeders hanteren, wordt bepaald door de
overtuigingen waarmee zij in het leven
staan. Die overtuigingen blijven vaak on-
uitgesproken en maken dat bepaalde jon-
geren bij hen meer opvallen dan andere.
Stilzwijgende waarden sturen de spon-
tane sympathie of terughoudendheid die
leerkrachten voelen bij bepaalde leerlin-
gen. Zonder stil te staan bij deze vooron-
derstellingen, dreigen ze vooroordelen
te worden. Maar als we stilstaan bij het
mensbeeld dat naar voren treedt uit het
opvoedingsproject, kan ons dat
helpen onze eigen over-
tuigingen op het spoor te komen. Als we
ons beter bewust zijn van de waarden die
ons maken tot wie we zijn, kunnen we
ook bewust ruimte bieden aan jongeren
die op het eerste gezicht anders denken
en handelen. De waarden waaraan wij
onze identiteit ontlenen,
worden dan geen
Elk nummer heeft een naam
›
etiketten waarmee
we anderen beoorde-
len. Integendeel, deze
denkoefening maakt
het mogelijk onze
waarden naast die
van de leerlingen te
plaatsen en met hen
hierover in dialoog te
treden. De mate waar-
in het ons lukt kinderen
in hun uniciteit te blijven
zien, hangt dus ook af van
hoe we naar onszelf kijken.
Het is de kunst je
eigen waarden en
overtuigingen in
vraag te stellen.
Een kind
met ADHD
is nog geen
ADHD’er.
5
EtiketVanuit het mensbeeld dat
uit het opvoedingspro-
ject naar voor treedt,
wordt elk kind benaderd
als een unieke persoon.
Dat betekent dat we
de spontane neiging op-
schorten om mensen te
beoordelen op grond van een
eerste indruk. Anders riskeren we alleen
maar die aspecten van het kind te zien
die wij belangrijk vinden en blijven we
blind voor mogelijkheden die we zelf niet
bezitten. Maar het kind heeft misschien
andere mogelijkheden dan wat wij op het
eerste gezicht waardevol vinden. Het is
een uitdaging voor de leerkracht en een
zorg voor de opvoeder om bewust naar
die mogelijkheden op zoek te gaan. Het
kind dat al een hele tijd stoort en alles
doet met veel meer kabaal dan andere
leerlingen, mag dan misschien de di-
agnose ADHD krijgen, het zal nooit een
‘ADHD’er’ zijn. Een diagnose kan de leer-
kracht meer inzicht verschaffen in de be-
weegredenen voor het onrustige gedrag,
maar het kind blijft nog steeds hetzelfde
kind, dezelfde unieke interactie tussen
aanleg en milieu.
Als een diagnose een etiket zou worden,
als met een diagnose alles verteld is over
hoe dit kind zich voelt, denkt en zich ge-
draagt, dan worden bepaalde aspecten
van zijn persoon verabsoluteerd en an-
dere afgewezen. In een tijd waarin zulke
diagnoses nog niet beston-
den, stelde Don Bosco al dat
leerkrachten en opvoeders
er zich van bewust moeten
blijven dat het eigen is aan
kinderen dat ze wispelturig zijn
en zichzelf nog niet kunnen be-
heersen. Hij geloofde dat leerkrach-
ten en opvoeders dankzij die houding
milder gestemd zijn en meer speel- en
ademruimte kunnen bieden. Dat maakt
het gemakkelijker om de krachten van
het kind op het spoor te komen en ze te
benutten om zijn groei en ontwikke-
ling te stimuleren.
Persoonlijke aanpakWie zich geen nummer
voelt, voelt zich verant-
woordelijk om iets van zijn
leven te maken. Een jon-
gere die wordt aangespro-
ken met zijn voornaam,
zinkt niet weg in de anonimiteit, maar
wordt aangesproken op wie hij is en op de
mogelijkheden die hij in zich draagt. Door
interesse te tonen voor de activiteiten
van jongeren na de schooluren, worden
zij niet alleen in hun eigenheid erkend,
ook de leerkrachten worden in de ogen
van jongeren mensen die meer zijn dan
hun functie. Die wisselwerking brengt
een familieklimaat tot stand op school
of in de leefgroep. Don Bosco vatte het
samen in zijn bekende formule: “Wie zich
bemind weet, bemint op zijn beurt.” Wie
de achtergronden kent van de leerlingen,
wie op hen betrokken is, kan ook normen
en objectieven soepel hanteren zonder in
willekeur te vervallen. Elk kind heeft im-
mers een verhaal te vertellen en elk ver-
haal rechtvaardigt een andere aanpak.
Wat er verwacht wordt, hoeft niet voor
iedereen hetzelfde te zijn, maar mag wor-
den afgestemd op de individuele leerling.
Wanneer die persoonlijke aanpak zou
uitgaan van de stilzwijgende waarden
en onuitgesproken overtuigingen die de
sympathie van de leerkracht sturen, zou
zo’n aanpak onrechtvaardig zijn. Maar
wanneer opvoeders en leerkrachten hun
eigen waarden en overtuigingen in vraag
stellen, kunnen ze vlotter buiten het
kader van hun eigen mensbeeld treden.
Dan wordt het mogelijk zich in te leven in
verhalen die ver afstaan van het eigen le-
vensverhaal en begrip op te bren-
gen voor moeilijkheden waar-
in men zichzelf nauwelijks
herkent. Zo’n assisterende
stijl rechtvaardigt een per-
soonlijk leerproces.
Opvoeden in
Don Bosco’s geest
betekent jonge
mensen erkennen
in hun eigenheid.
Wie de achtergrond
van een leerling kent,
kan ook normen en
objectieven soepel
hanteren.
6
een woord waard | Tekst: Adriaan De Cooman Foto’s: Mark Den Haerynck, sxc
Frans Vandecandelaere
Stevig gebouwde West-Vlaming … en
welbespraakt … van het bouwjaar 1946
en de vierde in de rij van zeven kinderen.
In 1960 kwam hij bij Don Bosco terecht,
in Kortrijk, voor zijn middelbare studies.
Hij bleef bij Don Bosco. En na de eerste
vorming: noviciaat, filosofie en pedagogi-
sche studies aan de K.U.Leuven, is hij in
1970 voor de eerste keer naar Afrika ver-
trokken, naar het Collège Notre Dame in
Ngozi (Burundi).
Missionaris en salesiaan“Was ik geen salesiaan geworden, dan
zeker scheutist”, zo verzekert hij ons.
“Maar voorop stond duidelijk dat ik naar
de missies wilde. Dat was een fundamen-
tele optie. Ik kom uit een periode waarin
er nog ruime aandacht ging naar missio-
narisroepingen en dat werd van thuis uit
zeer gesteund. Ook in Kortrijk zagen we
geregeld missionarissen voorbijkomen,
elk met hun eigen verhaal. Hoe ze met
de vele jongeren op hun missieposten
omgingen, dat boeide me. De interesse
voor sport en spel zouden mijn troeven
worden. Verder niet onbelangrijk was
en is: Christus gaan brengen in een land
waar men Christus nog niet voldoende
kent en in het bijzonder bij de jeugd, de
toekomst.”
Salesiaan-missionaris in AfrikaWaarom Afrika? “In die tijd was Congo
het meest voor de hand liggend. Wie als
jonge salesiaan naar de missies wenste te
gaan, kreeg haast vanzelfsprekend Congo
als zending.” Na zijn priesterwijding in
1976 mocht hij onmiddellijk naar Ngozi
terug. En van dan af volgt een lange ge-
schiedenis van taken opnemen en weer-
om loslaten, en dat zowel in Rwanda als
in Zaïre, te veel om op te noemen. Bijna
alle taken heeft hij opgenomen als ver-
antwoordelijke in scholen (studieprefect,
directeur) en in de religieuze gemeen-
schappen als overste. In 2000 werd hij
door de toenmalige algemeen overste,
don Vecchi, naar Rome geroepen om
vanuit Kimihurura (Rwanda) als delegaat
te functioneren voor Rwanda, Burundi,
Goma en Uvira en de quasiprovincie te-
gen 2006 voor te bereiden. “Ik mocht er
in 2004 een hoogtepunt beleven toen de
huidige algemeen overste, don Chávez,
gekomen is voor vijftig jaar aanwezigheid
van de salesianen in Rwanda.”
Don Bosco GatengaSedert 2007 is Frans terug in Gatenga
(Rwanda) in het Centre des jeunes. En
de jongeren: ze zijn er in massa. “De
jongens voor wie we werken – 700 – zijn
voor 4/5 straatjeugd uit zeer moeilijke si-
tuaties. Meer dan 110 internen bevolken
onze foyer. Dagelijks worden meer dan
250 warme maaltijden uitgedeeld. Het
centrum bestaat uit beroepsonderwijs
en we beschikken over de afdelingen:
secretariaat, bouw, elektriciteit, keuken,
landbouw, schrijnwerkerij, loodgieterij,
een afdeling lassen en metselen en een
afdeling haartooi. Daarnaast is er nog het
oratorio met dagelijks om en bij de 2000
jongeren van 4 tot 25 jaar die er komen
sporten en spelen na de lesuren.” Zijn
taak bestaat er in, zo reageert hij kort
en krachtig, om “allereerst Don Bosco
te zijn. Ik ben geen manager van om het
even welk bedrijf, maar ik doe wel aan het
management van de ziel. Vele jongeren
komen over de vloer met hun persoonlij-
ke problemen. We proberen te luisteren
en te begeleiden. Het voornaamste van
onze taak als salesiaan bestaat erin als
gemeenschap te getuigen. Ten minste
driekwart van onze tijd moeten we onder
de jongeren zijn. Het moet een bewuste
keuze zijn om tussen hen te gaan staan.
Want in onze omgang met hen zien zij
heel duidelijk wie we zijn en willen zijn
voor hen: Don Bosco in salesiaans Afrika.”
Veertig jaar salesiaans Afrika
Ten minste driekwart van onze tijd moeten
we onder de jongeren zijn.
Tekst: Wim Collin Foto’s: Eindredactie | afgestoft
7
Don Bosco achternaValdocco, achter het standbeeld van Don
Bosco liggen de kamers van Don Bosco,
gedeeltelijk aan het oog onttrokken
door de groene bladeren van een drui-
velaar. Heerlijk zoete druiven zijn het,
fragola noemen ze, wat zoveel betekent
als ‘aardbei’. Aan de balustrade van het
balkon hangen fleurige bloemen. De ka-
mers van Don Bosco werden een museum
waarin je kunt rondlopen en allerlei ge-
bruiksvoorwerpen, maar ook de meubels
van zijn kamer, kunt bewonderen. Als je
je ogen sluit en luistert naar de spelende
kinderen op de speelplaats, dan kun je je-
zelf zo inbeelden dat hij daar nog ergens
rondloopt. Het is in deze kamer dat ze sa-
men waren op 18 december.
Valdocco, de kamer van Don Bosco. Buiten
is het aardedonker en muisstil. Iedereen
ligt in zijn bed. Langs het balkon haasten
zeventien jonge mannen zich naar de ka-
mer van Don Bosco, een beetje onwennig,
nieuwsgierig ook. Er hangt een spanning
in de lucht, iedereen voelt het. De kamer
is slechts een weinig verlicht, iedereen
vindt een plaatsje, staande of leunend
tegen een muur. Iedereen kijkt naar Don
Bosco, wiens gelaat door een olielamp
verlicht wordt. ‘Monnik of geen monnik,
ik blijf bij Don Bosco’, gonst het door de
hoofden van enkelen van de jonge man-
nen. Na verschillende voorlopige pogin-
gen was het die avond dan zo ver. In het
verslag lezen we: “In de kamer van pries-
ter Giovanni Bosco kwamen om negen uur
‘s avonds bijeen ... De aanwezigen beslo-
ten over te gaan tot de oprichting van een
congregatie” om de authentieke geest van
het oratorio van Don Bosco te bewaren en
te verspreiden voor verlaten jongeren. Het
was 18 december 1859.
Na de dood van Don Bosco schrijft don
Rua aan de salesianen en de zusters:
“We mogen ons gelukkig prijzen kinderen
te zijn van zo’n vader. Daarom moeten
we ons er op toeleggen de werken door
hem begonnen te ondersteunen en ten
gepaste tijde te ontwikkelen. We moe-
ten trouw zijn methodes en praktijken
volgen, en in onze manier van doen en
handelen, van praten en werken moeten
we proberen om het model te volgen dat
de Heer in zijn goedheid aan ons gegeven
heeft. Dat, mijn geliefde zonen, zal het
programma zijn dat ik zal volgen, dat is
wat ik beoog, en dat moet ieder van jul-
lie proberen.” Maar hij schrijft dat niet al-
leen aan de salesianen en de zusters. Ook
in het Bollettino Salesiano, het tijdschrift
van de salesianen, van maart 1888,
schrijft hij: “Laten we de werken die hij
(Don Bosco) begonnen is, samen voort-
zetten, speciaal voor de arme en verlaten
jeugd.” Hij roept iedereen die dat leest op
om Don Bosco levend te houden.
Don Rua heeft dadelijk door dat hij er niet
alleen voor staat: hij rekent op de salesi-
anen en de zusters, maar ook op de me-
dewerkers en op vele gewone mensen.
Don Bosco zijn werken geraken over de
hele wereld verspreid. In de 22 jaar dat
don Rua aan het hoofd van de congrega-
tie stond, groeide het aantal leden tot
3996, verspreid over alle continenten van
de wereld. Bij de dood van Don Bosco wa-
ren ze nog maar met 700. Maar de vraag
naar salesianen is op dat moment groot,
heel groot. Ze betekenen een echte meer-
waarde voor de plaatsen waar ze wonen
en werken. Don Rua krijgt veel smeekbe-
des om toch maar enkele salesianen naar
hier of daar te sturen. Hij moet meer wei-
geren dan hij er kan toezeggen. Een paar
keren zegt hij zelfs dat er geen nieuwe
huizen geopend mogen worden. De sale-
sianen moeten eerst wortel schieten,
dan pas kunnen ze groeien.
In Europa richten de volgelingen van
Don Bosco colleges en vakscholen op,
internaten en weeshuizen. Ze werken
in parochies en geven catechese. In de
missielanden doen ze werkelijk alles.
Soms zijn ze de eersten om ergens aan
te komen. Steden moeten worden opge-
richt, huizen gebouwd, kerken, scholen
gesticht, straten aangelegd, watervoor-
ziening, landbouw, ziekenhuizen, ... de
salesianen doen het allemaal. En telkens
opnieuw zegt don Rua dat zijn salesianen
niet mogen vergeten om trouw te blijven
aan Don Bosco: ze moeten iedereen God
leren kennen. Al de rest is bijzaak.
Vanuit de kamer naast die waar Don Bosco
leefde, zette don Rua het werk van de stich-
ter van de salesianen voort. Trouw was hij
aan zijn principes, en hij deed er alles voor
om de geest van Don Bosco te bewaren.
Creatief was hij om Don Bosco’s werk ver-
der uit te bouwen. En wie hem zag, zou
gezegd hebben: ‘Het is Don Bosco!’
Don Rua
Wie hem zag,
zou gezegd hebben:
‘Het is Don Bosco!’
goed-gezin-d | Tekst: Katie Velghe Foto’s: Eindredactie, sxc
8
Geweld en veerkracht in gezinnenGeweld in gezinnenBijna de helft van de
Vlaamse kinderen er-
vaart geweld voor hun
achttiende, grotendeels
binnen het gezin. In 2007 stel-
de de politie 16254 processen-verbaal
op voor partnergeweld, dat betekent 45
per dag1. Deze cijfers liegen er niet om.
Geweld is niet alleen een zaak van door-
gewinterde criminelen in donkere achter-
buurten. De wieg van geweld staat vaak
in heel gewone gezinnen, met een
keurig huis, versgewassen (maar ge-
sloten) gordijnen en de beste be-
doelingen. Bij geweld denken we
spontaan aan fysiek of seksueel
geweld, maar er bestaan veel
manieren waarop iemand ge-
weld kan worden aangedaan.
Sommigen ervaren dat ze
niet gewaardeerd worden. Ze
worden vergeleken met broer
of zus of moeten geregeld cy-
nische, vernederende opmerkin-
gen van een gezinslid ondergaan.
Anderen worden juist aangezet tot
prestaties die hoger reiken dan hun
mogelijkheden. Als we eerlijk zijn, moe-
ten we erkennen dat ‘geweld’ op die ma-
nier in elk gezin opduikt. Waar mensen
samenleven, botsen behoeftes en verlan-
gens soms met elkaar. Die conflicten kun-
nen uitmonden in een strijd waarbij de
‘sterkste’ het haalt en de ander geweld
aandoet. Vaak wordt dit nadien uitge-
praat, en komt er een compromis en ver-
zoening. Maar niet altijd. Het ‘geweld’
wordt soms een vast patroon, waaraan
iedereen gewend raakt. Kinderen raken
ervan overtuigd dat het zo hoort, en wel-
licht overal zo is. De
natuurlijke loyaliteit
van gezinsleden aan
elkaar wordt mis-
bruikt om het onrecht
in stand te houden. In naam
van de ‘liefde’ en de ‘eenheid’ in het
gezin worden de grenzen van rechtvaar-
digheid steeds verder opgeschoven. On-
recht wordt bedekt ‘onder de mantel der
Tot in het derde en vierde nageslacht“Het was heel wat beter als jij nooit gebo-
ren was”, laat de dichteres Ida Gerhardt
een moeder tot haar jonge kind zeggen.
Het kind staat weerloos. Het loopt niet
weg voor zoveel verbaal geweld, naar wie
anders dan zijn moeder zou het gaan?
Maar zijn gang wordt traag en slepend.
Als een vonnis klinken de laatste regels
van het gedicht “Ja, het kind was zwan-
ger, zwanger van dat woord. Dat was, in
duisternis ontkiemd, op weg tot in het
derde en het vierde nageslacht.” Ida
Gerhardt verwoordt een droeve waar-
heid. Je kunt geweld beslist niet
‘vruchtbaar’ noemen, maar het
is wel erg productief. Het verme-
nigvuldigt zich voortdurend.
Het slachtoffer draagt zijn of
haar verwondingen immers
verder met zich mee, in hoofd
en hart. Sommige slachtoffers
lijden aan een minderwaardig-
heidsgevoel, en zijn onzeker in
groepen. Diep vanbinnen
wantrouwen ze anderen, en
ze durven zichzelf niet
meer te binden of te
geven in een rela-
tie. Anderen voelen
zich verantwoordelijk
voor alles wat fout gaat
en putten zich voortdurend
uit om dingen recht te zetten, ook als
de fout niet bij hen ligt. Sommigen van
deze mensen vragen zich dan verbijsterd
af waarom ze na hun ervaringen met een
gewelddadige vader op een partner bot-
sen die alcoholist is. En ze beseffen niet
dat dit nog een gevolg kan zijn van hun
verwondingen uit het verleden: zichzelf
›
Het DistelzaadIk hoorde een vrouw; zij zeide tot haar kind,zómaar op straat: “’’t Was heel wat beter
als jij nooit geboren was.” Het zei niets terug,het was nog klein, maar het begon ineenssleepvoetig traag te lopen; als een die inballingschap een juk met manden torst
en radeloos merkt dat zij zwanger is.In Babylon misschien of Nineveh.
Ja, het wás zwanger, zwanger van dat woord.Dat was, in duisternis ontkiemd, op weg:
tot in het derde en vierde geslacht.(Ida Gerhardt, Verzamelde Gedichten)
De wieg van geweld
staat vaak in heel gewone
gezinnen.
Geweld
vermenigvuldigt zich
voortdurend.
liefde’. Maar
onder die mantel kan
het na verloop van tijd
bepaald onfris ruiken. “When love
becomes a god, it becomes a demon”2,
schreef C.S. Lewis. En hij had gelijk. Als
liefde losgekoppeld wordt van recht, blijft
vaak een ziekelijk samenhorigheidsge-
voel over, dat mensen die elkaar langdu-
rig kwetsen aan elkaar bindt. En de spi-
raal van geweld voert hen steeds dieper.
9
wegcijferend gedrag kan immers geweld-
dadige mensen aantrekken. Nog anderen
willen kost wat kost de gevoelens van
schaamte, waaraan elk slachtoffer lijdt,
van zich afschudden. Zij identificeren zich
met hun belager en gaan op hun beurt
respectloos met anderen om. In het erg-
ste geval worden zij de nieuwe gewelde-
naars. Welk overlevingsmechanisme het
slachtoffer ook heeft aangeleerd, geen
van deze strategieën draagt bij tot een
gelukkig, levengevend gezinsleven. Inte-
gendeel, ze zuigen de leden van het nieu-
we gezin mee in een spiraal van geweld:
hetzij als slachtoffer, hetzij als dader.
Een uitweg uit de spiraalIs er dan geen uitweg? Is iedereen die
‘zwanger’ is van een woord (of daad) van
geweld gedoemd om dit verder mee te
dragen en door te geven? Gelukkig niet.
Er bestaat een kracht die sterker is dan
die van het geweld en die de spiraal kan
openbuigen. Overal om ons heen zien we
voorbeelden van mensen die opstaan uit
een verleden van verdrukking. Mannen en
vrouwen die na een scheiding in staat zijn
hun kinderen geen woorden van geweld
over de ex-partner op te dringen. Kinderen
die misbruikt werden en toch zelf fijne va-
ders en moeders worden. Sommige voor-
malige slachtoffers geven zelfs blijk van
een unieke kracht, die door het geweld
uit hun jeugd niet aangetast werd, wel
integendeel. Om maar een heel bekend
voorbeeld te geven: Don Bosco zelf was
jarenlang slachtoffer van de jaloezie van
zijn oudere broer. Uiteindelijk werd hij
als hoeveknechtje naar een naburig dorp
gestuurd om verlost te zijn van Antonio’s
geweld. Maar op de één of andere manier
bleek alles ten goede te werken, en groei-
de hij uit tot een man met een groot hart
voor kinderen, boefjes én slachtoffers, die
vaak dezelfde kinderen bleken te zijn.
ResilienceWat is die geheimzinnige kracht die
mensen kan doen opveren uit de vrese-
lijkste omstandigheden? Psychologen
en pedagogen spreken van
‘resilience’ (Latijn ‘salire’:
opspringen), wat vertaald
wordt als veerkracht. Ste-
fan Vanistendael, adjunct-
directeur van het Interna-
tionaal Katholiek Bureau
voor het Kind, omschrijft
resilience als ‘het vermo-
gen van een mens of sociaal
systeem om zich te ontwik-
kelen en door grote moeilijk-
heden heen te groeien.’3 Resi-
lience heeft zeker iets te maken
met de persoonlijkheid van iemand.
Mensen met een groot doorzettings-
vermogen maken bijvoorbeeld meer
kans iets als ‘resilience’ te ervaren.
Toch is resilience geen individuele
kwaliteit. Het is eerder het gevolg
van een interactie tussen individu-
en of gezinnen en hun bredere omge-
ving4. Deze omgeving kan voor ‘bescher-
mende factoren’ zorgen, zoals voldoende
materiële bescherming, ontmoetingen
met mensen die steun bieden, enz. Dank-
zij die beschermende factoren kunnen
bepaalde risicofactoren, zoals geboren
worden in een gezin met een geweldda-
dige ouder, toch niet allesbepalend zijn.
Het spreekt voor zich dat hier een groot
appèl ligt aan de hele samenleving. Elke
ondersteuning aan iemand in moeilijke
gezinsomstandigheden kan mee het ver-
schil maken: tijd maken voor een babbel,
opvang voor kinderen, iemand wegwijs
maken in de mogelijkheden van sociale
hulpverlening, mensen over de drempel
van therapeutische hulp heen helpen ...
Die hulp zal ten volle vruchtbaar zijn als
we doordrongen zijn van twee zaken. Ten
eerste: geweld komt voor in elk gezin. We
zijn allen zondige5 mensen, die zo vaak
het doel missen waarvoor we geschapen
werden: groeien in liefde. Ten tweede: ook
de gezinnen waarin dit geweld angstaan-
jagende proporties heeft aangenomen,
hebben de kracht om hieruit op te staan.
Er zijn geen perfecte gezinnen, en er zijn
geen hopeloze gezinnen.
Verrijzenis We kunnen het effect van ‘resilience’
beschrijven. We kunnen onderzoeken via
welke kanalen die ‘resilience’ bij mensen
doorbreekt. Maar waar komt die bijzon-
dere kracht vandaan? ‘Resilience’ is veel
ouder dan haar moderne benaming. Als
we Bijbelse verhalen lezen, vinden we
weinig ideale gezinnen. Maar we zien
wel hoe het onbeminde pleegkind Is-
maël, weggestuurd in de woestijn, toch
niet ten ondergaat. Hoe Jozef, slachtof-
fer van zijn jaloerse broers, zegeviert als
onderkoning van Egypte. Hoe de profeet
Hosea niet kapot gaat aan de kwetsende
ontrouw van zijn vrouw. Die verhalen la-
ten er voor christenen geen twijfel over
bestaan waar ‘resilience’ vandaan komt.
Ze komt uit dezelfde Bron die Jezus, na
een gewelddadig einde, liet opstaan uit
de dood. Een marteltuig werd een sym-
bool van hoop. Als we met de juiste ogen
kijken, kunnen ook wij al verrijzenis zien
in gekwetste mensen en gezinnen. Niet
doordat zij zelf hun persoonlijke krach-
ten aanspreken, al is dit natuurlijk wel
nodig. Ook niet doordat hun omgeving
zorgt voor beschermende factoren, al is
dit ook nodig. Maar doordat zij gedragen
zijn, en mogen vertrouwen op een God
van liefde, die sterker is dan geweld. Een
God die geweld in gezinnen afkeurt, en
mensen aanzet een einde te maken aan
deze vormen van onrecht.
1 www.gezondheid.be, actie ‘Geweld thuis, dat klopt nooit.’2 C.S. Lewis, The four loves, Harcourt, Inc., New York, 1960.3 S. Vanistendael, Toch in het leven geloven. Het realisme van de spiritualiteit, Mechelen, 2003, p. 10.4 A. Dillen, Tussen verheerlijking en afwijzing. Realistische hoop voor gezinnen, in Rondom Gezin, 25
(2004), Jubileumnummer, p. 58-70.5 ‘Zondig’ wordt hier gebruikt in de oorspronkelijke betekenis van het woord: wat zijn doel gemist heeft.
Het Hebreeuwse woord ‘chatat’, dat wij vertalen als ‘zonde’, is afkomstig van de techniek van het boogschieten en betekent ‘gemist doel’.
Er bestaat een kracht
die sterker is dan die
van het geweld.
plezierig engagement | Tekst en foto’s: Jeugddienst Don Bosco, sxc
10
Don Bosco Youth-NetJeugddienst Don Bosco
Bijna 10 jaar geleden werd Don Bosco
Youth-Net ivzw boven de doopvont ge-
houden. Begin 2001 besloten 61 gedre-
ven Don Bosco-jongerenorganisaties en
jeugdpastorale werkingen van salesiaan-
se provincies uit evenveel Europese lid-
staten om een netwerk te vormen. Wat
relatief klein begon, is nu uitgegroeid
tot een internationaal netwerk dat meer
dan 1000 werknemers en 17000 vrijwil-
ligers omvat, die werken met meer dan
150000 kinderen en jongeren. Don Bosco
Youth-Net ivzw richt zich op jeugdwerk,
en dan met name op vrijwilligerswerk,
non-formeel leren, participatie en sociale
inclusie. Binnen die ruime thema’s ont-
wikkelen ze verschillende soorten acties.
Dit zijn voornamelijk internationale pro-
jecten voor en door jongeren, zoals jon-
gerenuitwisselingen. Elke zomer wisse-
len onze lidorganisaties animatoren uit,
die dan actief zijn in de lokale activiteiten
van het gastland: zomerkampen, speel-
pleinen, oratorio’s, … Typisch aan salesi-
aanse organisaties is dat deze activiteiten
open staan voor alle jongeren. Jongeren
van alle sociale klasses, jongeren met
een mentale of fysieke handicap, jonge-
ren uit de bijzondere jeugdzorg, iedereen
kan deelnemen om samen te spelen. Als
ze in contact komen met één
van onze internationale vrij-
willigers, is het voor hen vaak
hun eerste interculturele ont-
moeting. Zeker voor hen die
niet de kansen hebben om zelf
te reizen, is deze ontmoeting
indrukwekkend. Natuurlijk is
dat niet alleen een geweldige er-
varing voor de jongeren die deelna-
men aan die lokale activiteiten, maar
zeker ook voor de internationale vrijwil-
ligers. Ze hebben er veel door kunnen le-
ren: werken in een intercultureel team,
nieuwe spelletjes en liedjes, nieuwe sma-
ken, … Het is een leer- en levenservaring
die ze niet snel zullen vergeten.
Daarnaast zijn er projecten die focussen
op het uitwisselen van informatie, erva-
ringen en ideeën onder onze organisa-
ties. Een goed voorbeeld van zo’n project
zijn de seminaries die we zesmaandelijks
organiseren rond thema’s gerelateerd
aan het Europese jeugdwerklandschap.
Zo organiseerden we in 2009 samen met
Jeugddienst Don Bosco vzw een Europees
jongerencongres rond mensenrechten-
educatie, een vormingsthema dat binnen
het jeugdwerk steeds meer aan belang-
rijkheid aan het winnen is.
We zijn ook actief in het vertegenwoordi-
gen van de stem van salesiaanse jongeren,
zowel in Europese instellingen als in de rui-
mere salesiaanse congregatie. Don Bosco
Youth-Net ivzw is een lid van het European
Youth Forum, het grootste platform bin-
nen Europa, om jongeren te vertegen-
woordigen. Deze organisatie heeft een ad-
viserende stem binnen de Europese Unie,
de Raad van Europa en de Verenigde Na-
ties. We onderhouden onze contacten met
de salesiaanse congregatie door deel te
nemen aan internationale congressen en
door een nauwe samenwerking te onder-
houden met de algemeen verantwoorde-
lijke voor jeugdpastoraal, don Fabio Attard.
Het internationale secretariaat van Don
Bosco Youth-Net ivzw wordt financieel
ondersteund door de Europese Commis-
sie en dat door het ‘Youth in Action’-
programma. Ook het merendeel van onze
projecten wordt via ‘Youth in Action’ gefi-
nancierd. Dit partnerschap met de Euro-
pese Commissie is noodzakelijk voor het
bestaan van ons netwerk.
Raadpleeg de website voor meer informatie: www.donboscoyouth.net.
We voorzien internationale projecten, wisselen informatie en ervaringen uit en vertegenwoordigen de stem
van de salesiaanse jongeren.
Tekst: Annemie Vandaele Foto’s: Sxc, godsdienstonderwijs.be | de bril
11
De parabel van de verloren zoon
heeft mensen door de eeu-
wen heen aangesproken.
Omdat het herkenbaar
en troostend is, wellicht,
maar omdat het verhaal
ergens ook wat tegen-
wringt. Even recapitule-
ren … Een vader heeft twee
zonen. Op een dag eist de
jongste zijn erfdeel op, vertrekt
van huis en verbrast zijn hele vermogen.
Maar na enige tijd kent hij berouw, slaat
een mea culpa en keert naar zijn vader
terug, waar hij met open armen en een
groots feest ontvangen wordt. De oudste
zoon echter, die altijd trouw aan de zijde
van zijn vader is gebleven, protesteert,
want hij heeft nooit een feest gekregen.
Zijn vader antwoordt: “Maar we konden
toch niet anders dan vieren en blij zijn,
want je broer was dood en is weer tot le-
ven gekomen? Hij was verloren en is te-
ruggevonden.” De vraag zal zijn wie in dit
relaas uiteindelijk het meest ‘verloren’ is:
de oudste of de jongste of elk van beide?
Het perfecte kindHet verhaal plaatst de per-
sonages mooi naast el-
kaar. Aan het hoofd van
het bedrijf: de vader,
naast hem: de oud-
ste zoon, het perfecte
kind, zoals Nagy en de
contextuele denkers
het noemen. Het is de zoon
die al jarenlang trouw en
onzichtbaar het beste
van zichzelf geeft,
zonder in zijn moeite
gezien te worden. Je
kunt het op vandaag
vergelijken met het
kind dat geslaagd is op
alle domeinen. Het is de
jongere met perfecte school-
resultaten, diegene die niet pubert,
die niet ‘feest’, die geëngageerd is, die er
goed voor komt, die kiest voor de hoog-
ste opleiding, die muzikaal is, sportief,
creatief, enz. Zo blijft hij of zij erg loyaal
aan de verwachtingen van de voor de
buitenwereld ook geslaagde ouders. Het
zijn vaak de kinderen van wie niet gezien
wordt hoeveel moeite dit alles hun kost,
die steeds verder gaan in hun streven
naar erkenning, die op een oudercontact
veel te snel weer buiten staan.
De zondebokNaast dat perfecte kind in de parabel, net
als in veel huisgezinnen: de zondebok, de
jongste zoon, die het hele ‘moeten’ zo
grondig moe is dat hij niet anders kan dan
vertrekken. Het is de typische dwarslig-
ger in het gezin, degene die zijn draai niet
vindt, die zoon of dochter die slechte resul-
taten haalt, op internaat moet, niet met
het gezin mee op reis mag in de zomer.
Het is de jongere die het gangbare pad ver-
laat, de jongere in de bijzondere jeugdzorg
soms, de bliksemafleider voor de onuitge-
sproken spanningen in een gezin
of de dwarsligger in de klas die
niet in zijn context gezien wordt.
Een zondebok probeert vaak om
een bestaand systeem in even-
wicht te brengen of te houden, ook
al raakt hij of zij op die manier vastgespij-
kerd in een rol die weinig perspectief biedt.
De vaderHet mooie aan dit bekeringsverhaal is dus
dat de zondebok het hele systeem ten goe-
de keert. Want het gemis van zijn jongste
zoon doet de vader ‘zien’. Hij begrijpt in-
eens wat in het leven echt van tel is: niet
het rendement, niet de meetbare resulta-
ten, niet de cijfers, maar menselijke rela-
ties en nabijheid, dat is wat hij mist. Hij
slacht zelfs één van zijn vetgemeste kalve-
ren om er een groots feest mee te geven.
Slechts één iemand kan niet mee in de ver-
andering binnen het systeem: de oudste
zoon, die niet ‘ziet’, die vasthoudt aan de
oude, vertrouwde wetmatigheden. Is dat
misschien wat de parabel wil zeggen? Dat
de ‘verlorenen’ diegenen zijn die zich niet
weten te ‘bekeren’?
Tot slotIn iedereen zit natuurlijk iets van een oudste
en een jongste zoon, maar het contextuele
denken wil de aandacht vestigen op die si-
tuaties waarbij kinderen lange tijd in die
extreme rol moeten kruipen om het gezin
of de relatie van de ouders of wat dan ook
overeind te houden. Als een kind zo de rol
van een ouder overneemt en hierin niet ‘ge-
zien’ wordt, geraakt het ondergesneeuwd.
Dus is het misschien niet slecht te weten
dat er in elke klas ten minste één zit die
wacht op bevestiging, die door zijn gedrag
het hele thuissysteem ten goede wil keren
of aan wie dat ‘bekeren’ al lang niet meer is
besteed. Het is Nagy die ons, in het kielzog
van tal van Bijbelverhalen, oproept oog te
hebben voor die verloren ‘zonen’.
Een artikel gemist? Surf dan naar http://dbv-de-bril.blogspot.com/.
De verloren zoonEen contextuele kijk op opvoeding en onderwijs
Je kunt je afvragen wie van de
twee het meest ‘verloren’ is:
de oudste of de jongste?
de spreekstoel | Tekst: Annemie Vandaele Foto's: Don Bosco Sint-Pieters-Leeuw, sxc
12
Met open deuren
Een stoel voor wie spreekt vanuit een salesiaanse verantwoordelijkheid
Veerle Seré, directeur basisschool Don Bosco Sint-Pieters-Leeuw
›
Het centrum van Sint-Pieters-Leeuw ligt
er rustig bij wanneer we er neerstrijken
voor een interview. De school is afge-
lopen, het gespeel verstomd. Naast de
voetweg en achter de contouren van de
twee naburige rusthuizen, ligt een lege
speelplaats. Maar in een lokaal, ver weg
van de winterkou, zie je bedrijvigheid
alom: de naschoolse opvang heeft er
onderdak gevonden. Ook na de schoolu-
ren waait in deze school de vlag van Don
Bosco, letterlijk en figuurlijk, zeker ook
in het bureel van directeur Veerle Seré,
nog druk in de weer met paperassen,
leerkrachten die vervangen moeten wor-
den, laptops die een veilige plek moeten
krijgen, een leerling die wil inschrijven,
ouders die bellen, een kopiemachine die
het niet doet, de inrichtende macht aan
de lijn én een redacteur van Don Bosco
Vlaanderen over de vloer.
VeranderenDe basisschool van Sint-Pieters-Leeuw
was in de loop van de jaren een school
van verandering. Aanvankelijk was
het een meisjesschool van de zus-
ters van Sint-Antonius, maar in 1984
werd het schoolbestuur overge-
dragen aan de inrichtende macht
van de salesianen. Veerle Seré,
gehuwd met een oud-leerling en
leerkracht van Don Bosco Halle,
en intussen ook mama van twee
grote zonen, werd als eerste
leerkracht door de salesianen
aangenomen. Toen een jaar
later een nieuwe directie aan-
gesteld werd, startte een volledig veran-
deringsproces: het personeel volgde de
vormingsdagen voor nieuwe leerkrach-
ten, er kwam een leraarskamer, er werd
werk gemaakt van teambuilding, er werd
aangestuurd op een salesiaanse manier
van omgaan met kinderen en ouders. Het
team werd hechter, hecht genoeg om in
1994 een nieuwe omschakeling te dra-
gen: die van een meisjesschool naar een
gemengde school. Opnieuw paste het
personeel zich aan, en opnieuw kwam
er een uitbreiding, in 2001, toen ook de
parochiale kleuterschool een deel werd
van die grotere Don Boscoschool. Mid-
den in dat veranderingsproces stond
en staat Veerle Seré: aangeworven
als leerkracht in 1984, aangesteld tot
directeur in 1995 en op vandaag ook
coördinerend directeur van de scho-
lengemeenschap.
TijdVeerle Seré: “Elke verandering is
voor een school en voor een direc-
teur een enorme investering. Ze-
ker de fusie met de kleuterschool
vroeg tijd, niet zozeer van de leerkrach-
ten, maar vooral van de ouders, die graag
vasthielden aan de kleinschaligheid. Ook
voor een directie maakt het opnemen
van een kleuterschool een groot verschil,
omdat je rekening moet houden met de
grote bezorgdheid van ouders wanneer
hun kleine spruit zijn eerste stappen in
de school zet. Vaak komen ze op dat mo-
ment ook voor het eerst in contact met
een onderwijssysteem dat anders is dan
in hun tijd. Bovendien is het ook inten-
siever wat inschrijvingen betreft, want je
moet verschillende instapdata voorzien
en rondleidingen, het hele jaar door.”
PleistersMaar hoeveel er uiterlijk ook verandert,
niets verandert iets aan Veerles geloof
in het salesiaanse opvoedingsproject:
“Je liefde voelbaar maken, dat zie ik nog
steeds als mijn opdracht in onze school.
Elke verandering is een investering.
Een school leiden is meer dan een beleid alleen.
13
Ik probeer de school te leiden uit liefde
voor en geloof in het salesiaans onder-
wijs. Een school leiden is immers meer
dan een beleid alleen, het is je geloof
voorleven, met de verhalen van Don
Bosco als leidraad, het is elk kind graag
zien en op een gedifferentieerde manier
zoeken naar ieders talent. Het is opvoe-
den tot goede burgers en waarden als
zorgzaamheid, respect en erkentelijk-
heid hoog in het vaandel houden. Het
is blijvend attent zijn voor de noden van
anderen, het is begrip en geduld opbren-
gen, creatieve oplossingen zoeken voor
problemen van school en gezin. Het is
luisteren, je inleven, bemoedigen, beves-
tigen, sturen, sterken, troosten, sussen
én pleisters plakken, meestal letterlijk,
maar vaak ook op gekwetste zielen.” En
dus staan hartelijkheid en teambuilding
bovenaan Veerles agenda, net als open-
heid, op verschillende niveaus: naar ou-
ders, kinderen, collega’s, stagiairs, on-
derhoudspersoneel, ... De voorbeelden
die ze kan geven, zijn legio.
Vraag“Maar leiding geven, is ook jezelf in vraag
durven stellen”, voegt Veerle eraan toe.
“Ik kan rekenen op een zeer enthousiast
en constructief team, met wie ik er tel-
kens in slaag het onderste uit de kan te
halen en prachtige zaken te reali-
seren. Maar je moet je personeel
blijven motiveren, ze moeten
mee kunnen, anders kom je er
niet, dus is het belangrijk waak-
zaam te blijven voor de signa-
len die ze uitzenden.” Daarom
staat Veerles deur altijd open,
letterlijk en figuurlijk, op
school, maar ook thuis: “Als
een leerling niet wordt opgehaald
op school, dan neem ik die mee en geef
hem of haar iets te eten in afwachting tot
we de ouders kunnen bereiken.” Ook van
die openheid zijn tal van voorbeelden te
geven en het klinkt in Veerles enthousias-
me allemaal zeer vanzelfsprekend, maar
ze geeft toe: “Een school leiden is vaak
ook piekeren, wakker liggen, opstaan en
er toch weer met volle moed tegenaan
gaan, het is zeker geen lichte taak, want
ze vergt een haast onbeperkte beschik-
baarheid.”
ZorgDirecteur zijn is dus geen gemakkelijke
opdracht. Veerle: “De druk vanuit de
ministeries is ook groot, je moet niet
alleen hard werken, maar ook nog eens
op papier kunnen bewijzen dat je hard
werkt. Bovendien kent het basisonder-
wijs de faciliteiten niet van het secundair
onderwijs. We hebben maar voor 24 uur
administratieve ondersteuning, wanneer
een leerkracht ziek valt, hebben we geen
studieleiders ter beschikking, veel zaken
worden verplicht door het ministerie
zonder dat er ambten voor worden ge-
creëerd, enz. Door de schaalvergroting
van onze school en de uitbreiding van
mijn functie, kwam er ook steeds werk
bij.” Maar haar grootste zorg is de in-
frastructuur. Sinds jaar en dag zijn
er bouwplannen, er komen steeds
leerlingen bij, maar een aantal externe
factoren zorgen ervoor dat de plannen
niet geconcretiseerd kunnen worden,
en dat is frustrerend. “Totnogtoe heb ik,
met uitzondering van één schooljaar, nog
geen inschrijvingsstop ingevoerd,” ver-
telt Veerle, “het zijn uiteindelijk allemaal
kinderen van God en bij Don Bosco kon er
ook altijd nog één bij. Zolang mijn team
het kan dragen, is iedereen welkom. Dus
werd de parochiezaal nu ook klaslokaal
en eten de leerlingen in shiften zodat
de helft van de refter eveneens leslokaal
kon worden. Veerle: “Ik hoop tijdens mijn
loopbaan als directeur toch nog die infra-
structurele ruimte aan mijn mensen te
kunnen geven, want dat geeft uiteinde-
lijk toch ook vleugels.”
Graag zienMaar ondanks de drukte en de frustratie
die wel eens om de hoek loert, benadrukt
ze: “Ach, waar komt het uiteindelijk op
aan? Dat we elkaar graag blijven zien,
want dat is fundamenteel, dat geeft ons
de kracht om op een constructieve ma-
nier door te gaan.”
En dan gaat de telefoon alweer …
“Ja, mijnheer, ik luister naar u.”
Leiding geven, is ook jezelf in vraag durven stellen.
uitgelezen | Tekst: Piet Stienaers Foto’s: Eindredactie, sxc
14
Verrijzenis hier en nu en morgen
Een kerkhof is een stille getuige van veel
sereniteit, maar ook van veel verdriet. Je
leert er ook hoe mensen met hun
verdriet om een overledene
omgaan. Dat verschilt erg van
mens tot mens. Je ziet graven
waar steeds verse bloemen
staan. Je ziet er ook waar het on-
kruid welig tiert, want er komt
nooit bezoek. Je ziet nabestaan-
den dagelijks, wekelijks naar
het graf van hun dierbare
overledene gaan. Anderen
hebben daar helemaal geen
behoefte aan. Kan je van die verschillende
houdingen de betrokkenheid op de overle-
dene aflezen? Zegt het al of niet iets over
een goede of minder goede relatie tijdens
het leven? Waarom gaan mensen naar het
graf van hun overledene, waarom doen
anderen dat niet? En waarom trekken de
vrouwen uit dit evangelie naar het graf
van Jezus? Missen ze hem? Voelen ze zich
verplicht hem de nodige eerbied te betui-
gen? Beleven ze zijn overlijden als een diep
persoonlijk verdriet? Kunnen ze hem niet
missen? Koesteren ze zich in hun verdriet?
Waarom gaan mensen naar het graf? Hoe
komt het dat het bezoek aan het graf van
Jezus voor de vrouwen zo overrompelend
is? Het zet hun leven ondersteboven.
Het graf is leegHoe vaak iemand ook naar het graf van
een geliefde gaat, het graf is leeg van
leven. Ze vonden er het lichaam van de
Heer Jezus niet. Het graf herbergt immers
de dood. Het symboliseert het gemis, de
pijn en de verwijdering. Het roept on-
macht op, opstandigheid
en veel eenzaamheid.
Het is besmet met een
verscheurend niet-
aanvaarden. Iedere ne-
gatieve ervaring in het
leven roept die tragische
werkelijkheid opnieuw op.
Iedere mislukking brengt die
ervaring weer dichtbij. Telkens
opnieuw loopt een mens
het risico om bij een leeg
graf te moeten vertoe-
ven. Telkens opnieuw
wordt de mens uitge-
daagd niet bij het lege graf in zijn
leven te blijven staan. Is dat mogelijk?
De herinnering wekt levenHet verdriet van de vrouwen en ook hun
ontsteltenis ebben weg op het ogenblik
dat ze zich Jezus’ woorden herinneren.
Toen herinnerden ze zich zijn woorden.
De herinnering aan het leven samen
krijgt gestalte in beelden, woorden en
ervaringen. Waar die beleefd worden,
komt er weer perspectief. Pijn en on-
macht vervagen of verstillen. Er wordt
nieuw leven gewekt. Een troostvolle er-
varing. De herinnering aan woorden - van
de overledene, van een ervaren levens-
gids, van vrienden - bezit het vermogen
leven en toekomst aanwezig te brengen.
Aan woorden en herinneringen kan een
mens zich optrekken. Ze stimuleren om
de draad weer op te nemen en om niet in
de onmacht te blijven steken. Zij keerden
van het graf terug naar huis.
Een gedeelde droom doet levenHerinneringen en woorden wekken leven,
op voorwaarde dat het woorden van zegen
zijn. Woorden kunnen immers ook doden-
de herinneringen oproepen. Ze kunnen
verval en verwoesting teweegbrengen. Ze
kunnen een mens in een afgrond werpen.
Maar er zijn ook woorden en herinnerin-
gen die kracht meebrengen en dynamiek
genereren. Woorden die de hemel ope-
nen. Herinneringen die het vuur aanwak-
keren. Ervaringen die weer doen opstaan.
Die woorden vindt men terug in gedeelde
dromen. De wereld die men samen had
willen scheppen, de zaak waarvoor men
samen geijverd heeft, het gezin dat men
samen gesticht heeft, het goede initiatief
dat men samen genomen heeft, de dingen
die een zindering teweegbrachten, die de
wereld ten goede komen en mensen een
glimlach op de lippen toveren. Ze schep-
pen verbondenheid en delen het leven. Ze
vertelden dat alles aan de elf en de ande-
ren. Van het lege graf naar de gevulde her-
innering gaan om te leven van gezamen-
lijke dromen, dat is een uitdaging van ons
geloof. Dat is ook een geschenk van God.
En in Hem een geschenk van mensen aan
elkaar. Dat is opstaan uit de dood. Verrijze-
nis hier en nu. En morgen.
De eerste dag van de week gingen de vrouwen ‘s morgens vroeg naar het graf, met de kruiden die ze hadden klaargemaakt. Ze vonden de steen weggerold en gingen er binnen, maar vonden er het lichaam van de Heer Je-zus niet. Ze wisten niet wat ze ervan moesten denken. Opeens stonden er twee mannen voor hen in stralend witte kleren. Daar schrokken ze van en sloegen hun ogen neer, maar zij zeiden: “Waarom zoekt ge de Leven-de bij de doden? Hij is niet hier. Hij is tot leven gewekt. Vergeet niet wat hij u destijds in Galilea heeft gezegd: de Mensenzoon moet overgeleverd worden in handen van zondaars, ge-kruisigd worden en op de derde dag weer opstaan.” Toen herinnerden zij zich zijn woorden. Ze keerden van het graf terug naar huis en vertelden dat alles aan de elf en aan alle anderen.
(Lucas 24, 1-9)
Tekst: Dirk Nelissen Foto’s: Eindredactie, sxc | broodje cursief
15
Roddelen: de duistere kantRoddels hebben ons altijd al aangespro-
ken. Dat geldt zeker wanneer het over
populaire mensen gaat of over mensen
die ergens in uitblinken. Kennissen,
vrienden, of zelfs oppervlakkig gekende
mensen vormen altijd het mikpunt van
roddel.
Het verhaal van Bram is zo een prachtig
voorbeeld. Bram heeft gekust met Sarah,
een meisje dat onlangs een relatie had
met een jongen uit Charleroi. Bram heeft
Sarah leren kennen tijdens zijn vakantie
met vrienden in Blankenberge en natuur-
lijk stelt hij een thuisgebleven vriend,
Jos, meteen op de hoogte per sms. Bram
is in zijn lokale café al jaren een begeerd
vrijgezel, bijgevolg verspreidt dit ‘nieuw-
tje’ zich als een lopend vuurtje bij zijn
thuisgebleven vriendengroep. Eens te-
rug thuis, besluit Bram zijn vrienden nog
eens op te zoeken in de lokale kroeg. De
eerste vragen die op hem worden afge-
vuurd zijn niet ‘Hoe was de vakantie?’,
‘Leuk weer gehad?’ of zelfs niet gewoon
‘Hallo, hoe is het ermee?’ Nee, de eer-
ste vraag die een vriend, laten we hem
Felix noemen, aan Bram stelt, is: “Heb je
gekust met een lesbisch meisje uit Char-
lerloi of wat heb ik gehoord?” Wanneer
Felix zijn vraag stelt aan Bram, kan deze
laatste uiteraard niets anders doen dan
hard lachen. Hoe zou u zelf zijn? Dat is
één van de leuke kanten aan roddelen.
Aan roddelen zit ook een negatieve kant,
aangeduid met de term ‘achterklap’. Eén
van onze oudste zegswijzen doet ons
daaraan herinneren: ‘Hoge bomen van-
gen veel wind.’ Wie kent dit spreekwoord
niet? Vanwaar komt die uitdrukking nu
precies? Waarom vangen die hoge bomen
veel wind? Laten we een voorbeeld ne-
men. Een onbeduidend iemand, meestal
een buur, of jeugdvriend, een ex-lief of
een misnoegde sponsor zegt in ‘de
boekskes’ dat een sportheld aller-
lei ‘verkeerde dingen’ doet in zijn
vrije tijd. Die ‘verkeerde dingen’
zijn meestal dezelfde: overspel,
druggebruik, belastingen niet
betalen, alcoholmisbruik, etc …
U kent de geëikte scenario’s.
De dag nadien staan de kran-
ten er vol van, de journaals
spenderen zeeën van tijd aan
dit onderwerp. Overal praten de
mensen erover in termen van:
‘Waar rook is, is vuur’. Er moeten
niet eens bewijzen zijn. Het feit dat
men iets beweert, is al voldoende.
Want hoge bomen vangen nu eenmaal
veel wind. Dat die onbeduidende iemand
wel eens veel meer dingen op zijn kerfstok
kan hebben dan die nationale sportheld,
daar kraait geen haan naar.
Ik beweer helemaal niets nieuws, integen-
deel. Geef toe, wie hoort er niet graag een
sappige roddel? Laten we eens kijken met
een loep op microniveau, het klasgebeu-
ren. ‘Wat gebeurt daar? De beste leerling
van de klas haalt plots een zware buis op
chemie. Ongelooflijk! Kijk daar, de spor-
tiefste leerling kan de oefening met de bok
niet. Jongens toch, dat rekenwonder van
een leerkracht wiskunde maakt zomaar
een rekenfout. Nee toch, die leerkracht
Nederlands maakt een ‘dt-fout’ in zijn uit-
gedeelde papieren!’ U mag er zeker van
zijn, diezelfde dag weet de halve leraren-
kamer ervan, om maar te zwijgen over de
leerlingen. Wees maar zeker, daar wordt
over gepraat! Roddels spreken nu een-
maal aan en gaan sneller de wereld rond.
Waarom is dat nu allemaal zo? Omdat die
slimste leerling, die goede leerkracht, dat
sportwonder door die zwakke momenten
tonen dat ze ook maar mensen zijn. Dat
ze ook fouten kunnen maken. Dat perfec-
tie niet bestaat. De duistere kant in ons
zegt ‘oef’ wanneer zo een hoge boom
een moment van zwakte toont en een tak
laat buigen. ‘Oef’, omdat we weer even
weten dat er geen supermensen bestaan.
Al moeten we er wel over waken dat de
geviseerde persoon niet levenslang als
een zwart schaap wordt bekeken … Maar
dat zal wel niet, net zozeer als roddelen
eigen is aan de mens, is vergeten dat ook.
Misschien moeten we dingen niet zwart/
wit bekijken en hoort roddelen gewoon
bij het menszijn. Roddelen is op zich ook
informeren, op de hoogte blijven van de
dingen. Zolang we maar weten of besef-
fen dat we roddelen, of roddels aanhoren
en dit kunnen relativeren, kan het weinig
kwaad. In mijn kleinste momenten heb ik
wellicht ook zo een (kleine) duistere kant.
Dat wil zeggen dat de persoon in mij ook
wel eens kan genieten van een sappige
roddel of er zelfs één (of meerdere) kan
doorgeven. En u?
te gast | Tekst: Eric Haelvoet Foto's: Eric Haelvoet, sxc, De Waai
16
Bart VanhyfteHoofdbegeleider OBC De Waai
Bart Vanhyfte (°1967) ontvangt ons in
ons werk van Bijzondere Jeugdzorg in
de Waaistraat in Eeklo. Een blik in het
Vademecum van de salesianen leert dat
OBC staat voor Observatie- en Behande-
lingscentrum. Jongens van 12 tot 18 jaar
verblijven er gemiddeld één jaar en maxi-
mum drie jaar.
Als twee handenHij groeide op in Lovendegem - halfweg
tussen Gent en Eeklo. Na drie jaar in het
Sint-Vincentiuscollege van Zomergem
rondde hij de humane wetenschappen
af aan het Sint-Pauluscollege in Gent. De
stages tijdens het tweede en derde jaar
van zijn opleiding Maatschappelijk Werk
aan de Sociale Hogeschool van Gent liep
hij in het OBC van Eeklo. Tijdens die stage
popelde zijn hart om zoveel mogelijk in
de leefgroepen te zijn. Zijn diepe aspira-
ties rond op-
voedingswerk
en de concrete
werking in het OBC
pasten als twee han-
den in elkaar.
Hij solliciteerde en kon er aan de
slag als leefgroepbegeleider. Jos Stevens
zette hem op de salesiaanse sporen. Hij
zal het enthousiasme en de steun van die
salesiaan nooit vergeten. We schrijven
1988. De directeur van het werk was een
salesiaan, de groepschef ook en er leef-
de nog een salesiaanse gemeenschap.
Bart leerde veel van de voeling van de
salesianen met de jongeren en werd ver-
rast door die religieuzen die niet wereld-
vreemd bleken. Ze verdroegen veel van
jongeren en waren dag en nacht paraat.
Het was de tijd waarin alle jongens als
vanzelfsprekend op zondag naar de eu-
charistie in de gemeen-
schap gingen.
De vier vormingsdagen die
hij tijdens zijn eerste werkja-
ren volgde, zijn na 22 jaar in de
mist van het verleden vervaagd, maar
de studiedagen voor gangmakers en de
vormingsprogramma’s van Don Bosco
Vorming & Animatie, zitten nog vooraan
in het geheugen.
Wat is abnormaal?En er verschoof heel wat tijdens die 22
jaar. Geloofsmomenten en zelfs zinge-
vingimpulsen zijn niet meer vanzelfspre-
kend. Eerst waren er twee leefgroepen
(12-15 en 15-18 jaar), nu zijn er drie (12-
14, 14-16 en 16-18 jaar). In het begin ging
hij helemaal op in het bruisende le-
ven met de jongens, nu heeft hij
meer innerlijke afstand, waardoor
hij beter kan relativeren, verder
kan gaan, meer veerkracht
heeft. Aanvankelijk werkte hij
met de jongsten en dacht dat het leef-
groepwerk met die oudste kerels niet aan
hem besteed was. Maar nu geniet hij van
de babbels met die bonken. De uitdaging
om met hen op een andere manier gezag
op te bouwen, resulteerde in een suc-
cesverhaal. Het werk als opvoeder had
een invloed op de opvoeding van zijn drie
dochters (15 tot 19 jaar) en het vader-zijn
groeide binnen zijn opvoederstaak. Door
›
Kwalitatieve tijd primeert op
methoden en technieken.
Het vader-zijn groeide
binnen zijn opvoederstaak.
17
zijn werk bij de gasten van het OBC waar-
deert hij zijn eigen kinderen des te meer.
Omgekeerd is hij gaan beseffen dat wat in
hun setting als ‘gedrags- en emotioneel
gestoord’ wordt omschreven, soms niet
veel verschilt van wat ‘normale’ jongeren
van die leeftijd aan gedrag etaleren.
De grootste verandering is wellicht dat
hij nu hoofdbegeleider is geworden. Die
taakinvulling laat het gemakkelijker toe
om al eens wat meer afstand te nemen
van het dagelijkse leefgroepgebeuren en
van conflictsituaties waarin je als bege-
leider verstrikt kan geraken.
Met een zucht vertelt hij over een crisis-
periode die hij een aantal jaren terug als
begeleider heeft doorgemaakt: een peri-
ode met veel fysieke agressie in de leef-
groep, veel zware problematieken samen
en een team dat in zijn geheel gebukt
ging onder die moeilijke omstandighe-
den. Het was een grenservaring. Maar
door een goede ondersteuning van het
beleid groeiden ze er samen doorheen en
herwon hij de nodige veerkracht.
Een opvoederskist volstaat nietIk vraag Bart wat het moeilijkste is. In zijn
antwoord gebruikt hij het woord ‘moei-
lijk’ niet, maar hij heeft het vooreerst
over het werken met collega’s. Hij vindt
het opmerkelijk hoe je in het werken met
jongeren jezelf tegenkomt: “Als begelei-
der beantwoorden we vaak zelf niet aan
de verwachtingen die we van onze gasten
hebben.” Hij geeft spontaan een aantal
voorbeelden: je echte gevoelens tegen-
over collega’s verwoorden, eigenbelang
ondergeschikt maken aan het groeps- of
teambelang, empathie voor elkaar op-
brengen, …
Als ‘échte’ moeilijkheid noemt hij het
managen van de overweldigende hoe-
veelheid taken die op een hoofdbege-
leider afkomt. Die taak spreekt andere
capaciteiten aan. Hij heeft moeten leren
om doorheen de bomen het bos te blijven
zien en leert het nog steeds.
Het leukste vindt hij de rol die hij als hoofd-
begeleider in de leefgroep heeft. Hij kan op
een andere manier
veel voor de jon-
gens betekenen.
Hij heeft een eigen
kantoor, waar jon-
gens binnenlopen
en zich op de poef
laten wegzakken om
hun hart te luchten. In
dit kantoor worden die-
zelfde jongens al eens ont-
boden om op meer gewichtige
wijze bijgestuurd te worden.
Waar Bart echt in wil groeien, is
een goede coach zijn voor andere
opvoeders, dus niet alleen het bes-
te naar boven halen bij de jongens, maar
ook bij de collega’s.
Het hartHelpt het opvoedingssysteem van Don
Bosco deze jongens vooruit? Nu twijfelt
hij niet: “Absoluut.” Hij geeft vier sleutel-
functies. De meeste kleuren vindt hij om
het belang van het hart te schilderen.
Een opvoeder moet een hart hebben voor
de jongens en juist daardoor zelf naar
hen toe gaan, binnentreden in hun leef-
wereld. Ze zijn vaak (diep) ontgoocheld
in volwassenen: ouders, leraars, … De
salesiaanse opvoeder kan een positief
volwassenenmodel zijn, o.a. door assis-
tentie, erbij zijn, ertussen leven, mét hen
leven, heel actief en uiterst alert zijn.
Kwalitatieve tijd primeert op methoden
en technieken, hoe belangrijk die laatste
ook zijn. Je moet er als persoon staan,
echt en authentiek: dáár hebben deze
jongens nood aan. Ze zeggen dat ook wel
eens, vooral als ze al in één of meer an-
dere instellingen geweest zijn: “Hier kan
ik precies makkelijker met de opvoeders
praten: er wordt naar mij geluisterd.” De
tweede sleutel is het altijd weer kansen
geven. Die extra mijl doet soms wonde-
ren. En juist daardoor krijg je veel van jon-
geren terug. Ook het preventieve helpt in
sterke mate: zo met hen meeleven, indi-
vidueel en in groep, dat je de spanningen
snel voorvoelt en erop anticipeert. Ten-
slotte kan je ook vanuit het geloof heel
getuigend zijn. Ook een evangelische pet
past in het Don Boscohuis.
De wijnstokBart spreekt vlot over geloof. Het is voor
hem de drijfveer, de hulp om het vol te
houden. Soms kan hij jongens zo vooruit
helpen als ze fundamentele levensvragen
stellen. Al is dat nu minder dan vroeger.
De huidige tijdsgeest verplicht je ook om
het christelijke geloof niet op te dringen,
al mag je ook op dat punt gerust authen-
tiek zijn. De sterke momenten van het
kerkelijke jaar bieden mooie kansen: ad-
vent, vasten, paastijd, …
Ik meen te voelen dat ik deze bezielde
man mag uitnodigen een boodschap te
formuleren voor nieuwe opvoeders in
dit soort werk. Hij vindt er vlotweg vier.
Hij komt graag terug op een uitermate
belangrijk cliché: “Zie de gasten graag”,
zoals Don Bosco deed. Professionaliteit is
belangrijk, maar de liefde geeft de door-
slag. Verder: de evenwichten bewaken en
dus én-én-denken: afstand én nabijheid,
op een persoonlijke manier bij de gasten
staan én toch gereserveerd zijn, liefde én
discipline,… Als derde beklemtoont hij
dat de jongens en de collega’s belangrij-
ker zijn dan het ik van de opvoeder. En
men moet zichzelf in vraag blijven stel-
len: Wat is mijn motivatie om jongeren
te straffen of te belonen? Gaat het over
mezelf? Of over de groei van de jonge
mens: wat helpt hem vooruit, wat zijn
zijn noden?
Nu hij toch op dreef is: “Heb je ook een
boodschap voor de salesianen?” Zijn
boodschap is helder: “Blijf in Mij”, zegt
Jezus. “Blijf heel dicht bij de bron. En sluit
op dat vlak geen compromissen. Houd
van daaruit het oorspronkelijke vuur van
de stichters (Jezus en Don Bosco) bran-
dend. Blijf trouw aan jullie roeping en
wortels. En geef dat door: zonder spiri-
tualiteit blijven technieken, methodes,
vaardigheden en competenties ontoerei-
kend, want zonder ziel.”
Een opvoeder moet een hart
hebben voor jongeren.
Die extra mijl doet
soms wonderen.
in het spoor van Don Bosco
18
Maarten Meeus
WieIk ben Maarten Meeus, een oud-leerling
van het Don Boscocollege in Hechtel, ge-
trouwd met een lieve Vlaams-Brabantse
en daardoor in Kessel-Lo komen wonen.
Met een eerste spruit op komst zal die ge-
zinssituatie binnenkort trouwens een hele
andere dimensie krijgen. Ontspannen doe
ik vooral op de fiets, tijdens de wekelijkse
mountainbiketochten en soms onderweg
naar het werk. Vanuit mijn opleiding als
opvoeder/begeleider ben ik enkele jaren
werkzaam geweest in de Kinder- en Jeugd-
psychiatrie, maar toen ik ruim 3 jaar gele-
den de kans kreeg om te komen werken
bij Don Bosco Vorming & Animatie in Oud-
Heverlee, heb ik geen seconde getwijfeld.
De band metAls leerling, als monitor op de speelplaats
en het speelplein, via Oaseweekends en
bezinningsmomenten, bergkampen en
Turijnreizen en later als Medewerker van
Don Bosco, groeide mijn band met Don
Bosco. Werken binnen de salesiaanse
context en mogen meewerken aan het
uitdragen, vertalen en levend houden
van het erfgoed van Don Bosco, is voor
mij dan ook een unieke kans.
GeboeidPersoonlijk ben ik altijd gebeten geweest
door het charisma van Don Bosco en door
het feit dat het bij hem niet gaat om de
grootse dingen. Het opvoedingsproject is
geen zware, complexe pedagogiek, maar
een wijze van ‘zijn’ die het dagelijkse om-
gaan met de jongeren mee vorm geeft.
Het geeft hen en ons energie en kracht
door het evenwicht tussen hartelijkheid
en redelijkheid en de persoonlijke, nabije
aanwezigheid. Door te zeggen ‘je mag
zijn wie je bent en ik ben er voor jou’, geef
je anderen kansen en doe je hen boven
zichzelf uitstijgen.
ToekomstDoor anderen hierin te vormen en te
bezielen en zelf volgens deze principes
te handelen, probeer ik mee te werken
aan de realisatie van dit opvoedingspro-
ject. Op die manier hoop ik ertoe bij te
dragen dat een grote groep mensen mee
de verantwoordelijkheid opneemt om
het salesiaanse erfgoed vandaag en in
de toekomst levend te houden, ook daar
waar de salesianen minder of niet meer
actief aanwezig zijn. Het is een kracht om
in verbondenheid te werken vanuit deze
gedeelde, diepere inspiratie.
De vraagEr zijn tal van vragen die ik heb rond/over
Don Bosco en het zou me geweldig boeien
om eens met hem ‘een pint te gaan pak-
ken’ of om als een vlieg op zijn schouders
te zitten. Ik heb geen vragen naar wat nu
misschien historisch correct is, wat hij
echt gedaan heeft en wat men er later
van gemaakt heeft, maar ik heb vragen
naar zijn beleving, zijn binnenkant. Hoe
was het voor hem om die dingen mee te
maken? Hoe voelde hij zich bij de beslis-
singen die hij nam, de ontwikkeling van
zijn werk,…? Wat ging er in zijn binnen-
ste om? Vragen naar datgene waarvan hij
zeer weinig (om niet te zeggen niets) op
papier gezet heeft.
Moeder Nummer 0
in het spoor van
Fejzo is geadopteerd en weet niets van zijn
biologische moeder, of 'moeder nummer
nul', zoals hij haar liever noemt. Hij heeft
ook weinig belangstelling voor haar. Maar
dat verandert als hij een meisje ontmoet
dat alles van hem wil weten. Van wie heeft
hij dat tekentalent? En waarom heeft zijn
moeder hem eigenlijk afgestaan? De zoek-
tocht naar Fejzo’s echte moeder begint
… In dit boek zet schrijfster Marjolijn Hof
opnieuw een schitterend kinderportret
neer, gebaseerd op haar eigen ervaring als
adoptiekind. Een uitgave van Querido en
een aanrader voor elke schoolbibliotheek.
Tekst: Caroline Standaert Foto’s: Etienne Leconte | Don Bosco inspireert
19
Kiezen voor de zwakste
Reflecties bij de dagelijkse praktijk van een salesiaanse godsdienstleerkracht
Na een barkoude en donkere winter heeft
de eerste lentezon ons intussen veel
kracht gegeven, energie die we nodig
hebben om er een fijn en vruchtbaar der-
de trimester van te maken. In de maand
mei kennen we onze pappenheimers en
zij ons. We hebben ruim de kans gekre-
gen om ‘echt’ te luisteren en om te kij-
ken met ons hart. En we weten ook waar
er nog werk aan de winkel is voor einde
juni, al weten we ook dat er zoiets is als
het wenselijke en het haalbare.1
Levenslang appèl Naast een pracht aan metaforen, is het
evangelie ook een loodzware opdracht,
gave en opgave. De gave ontdekken we
vaak maar als de opgave geconcretiseerd
wordt. Als je kiest voor de zwakke bij-
voorbeeld, ervaar je pas de voldoening,
de erkenning, de dankbaarheid. Het is
waar dat het fijner is om te geven dan
om te krijgen, maar toch wringt het te-
gen: enerzijds roept het evangelie op om
radicaal de kaart van de zwakke te kiezen
(‘wat je voor de minsten onder de mijnen
doet, dat deed je voor Mij’, Mt.25,45),
maar een paar hoofdstukken ervoor zegt
datzelfde evangelie dat we niet mogen
oordelen (Mt.7).
DilemmaWat is de definitie van de zwakste dan?
Is dat de leerling met de zwakste resul-
taten? Of diegene die in alle stilte zwijgt
over zijn/haar verborgen verdriet? Of is de
kwetsbare mens diegene die het luidste
roept om hulp? Ga er maar aan
staan. Zo eenvoudig is het al-
lemaal niet. In al zijn radicali-
teit vraagt het evangelie ons
om te oordelen en te kiezen,
maar welke criteria hanteren
we bij het bepalen wie nu de
zwakste is? Het is een moeilijke
evenwichtsoefening. Blindelings
de kant van de zwakke kiezen, is voor
de ene naïef, voor de andere een must.
Wat is het verschil tussen nederigheid en
onderdanigheid? Wat is het verschil tus-
sen barmhartigheid en liefdadigheid? Of is
het enkel een verschil in perceptie? Notker
Wolf, abtprimaat van de benedictijnen,
stelt: kiezen voor de zwakste houdt in dat
je diegene die als de zwakke gedefinieerd
kan worden, op een positiefkritische wijze
durft te wijzen op de zin voor eigen verant-
woordelijkheid en initiatief.
Leren vissenGezien onze voorbeeldfunctie is het be-
grijpelijk dat ons spreken en handelen
als godsdienstleerkracht getoetst wordt
aan het evangelie. Dit vraagt weliswaar
een enorme inzet en er zijn wel eens da-
gen waarop we ook maar ‘mens’ zijn:
kwetsbaar, zonder vrijkaart naar de hemel
en in staat tot fouten. Maar vanuit die
evangelische bewogenheid willen we wel
openstaan voor de zwakste als hij/zij zich
bewust wil worden van de eigen verant-
woordelijkheid. Onze rol ligt daar waar we
samen met de zwakke op zoek gaan naar
zijn/haar beperkingen en de oorzaken er-
van. Dit is een deel van de bewustwording,
maar hierbij stopt het niet. Want zonder
de wil tot het nemen van
de eigen verantwoorde-
lijkheden en de volle zin
tot het verder ontplooien
van de geboden kansen, is de
zwakke binnen de kortste keren
weer de pineut. Dat kan nooit de bedoe-
ling zijn. Het adagium ‘geef de hongerige
geen vis, maar leer hem vissen’, is meer
dan ooit actueel. Hier ligt onze opdracht.
Kiezen voor de zwakste, is kiezen voor
zorgleerlingen, is de leerlingen vanuit ons
pedagogisch project opvoeden tot volwas-
senen met een gezond gevoel voor eigen-
waarde en zin voor verantwoordelijkheid,
binnen een christelijke context.
DelibererenWie einde schooljaar zegt, zegt ook exa-
men- en deliberatietijd. Naast het cor-
rect naleven van de procedurele regels,
roepen directies op om trouw te blijven
aan het pedagogisch project en steeds
de leerling en zijn toekomst voor ogen te
houden. Hoewel het er in de praktijk vaak
verhit aan toe kan gaan, is het essentieel
dat we er met een open geest aan begin-
nen. Dit wil zeggen dat we de leerling in
zijn totaliteit zien en hem alle kansen ge-
ven. Daarnaast willen we de leerling wij-
zen op zijn verantwoordelijkheid om de
geboden kansen te grijpen en te ontwik-
kelen. Soms is de waarheid een bittere pil
om te slikken, maar eenmaal het juiste
medicijn, kan een zieke genezen.
Geef de hongerige geen vis, maar leer hem vissen.
1 BURGGRAEVE, R., sdb, Zich durven begeven in het spanningsveld tussen wenselijkheid en haalbaarheid. Een educatieve groei-ethiek voor kwetsbare en gekwetste jongeren, in Samen identiteit ontwillen, een salesiaans perspectief, Don Bosco Vorming en Animatie, 2009, Heverlee, p. 253 ev.
20
Haïti LaviOp 12 januari beefde de aarde, niet alleen
in Haïti. Toen de schrijnende beelden van
de Haïtiaanse ravage zich op menig net-
vlies brandden, kwam de hulpverlening
wereldwijd op gang. Ook de salesiaanse
wereld bleek zwaar getroffen, en kon re-
kenen op een wereldwijde solidariteit.
BeginIn 1935 zetten de salesianen en de zus-
ters van Don Bosco voet aan wal in Haïti,
eerst met een beroepsschool voor kans-
arme jongens en een weeshuis voor meis-
jes. In de jaren ‘50 kwamen er nieuwe
initiatieven bij en bouwden de projecten
van de Salesiaanse Familie een zeer goe-
de reputatie en grote waardering op. De
salesiaanse werken in Haïti willen vooral
een toekomst geven aan kansarme kin-
deren door niet alleen beroepsonderwijs
aan te bieden,
maar ook door
reëel betrokken
te zijn bij de
straatkinderen
en voor hen een
nieuwe thuis te
creëren.
SchadeDe schade aan de salesiaanse werken
was groot na de ramp. De beroepsschool ENAM, het eerste werk van de salesia-
nen in Haïti, werd volledig verwoest. De
school telde vijf ateliers waar kansarme
jongeren een opleiding houtbewerking,
informatica, snit&naad, metaalbewerking
of automechanica konden volgen. Zo’n
250 tot 500 jongeren tussen vijf en acht-
tien jaar raakten bedolven onder het puin.
De gebouwen van het opvangcentrum
voor straatkinderen LAKAY, eveneens ge-
vestigd op de site van de beroepsschool,
zijn ingestort en er zijn 19 leerlingen te
betreuren. Lakay is de thuisbasis voor
het salesiaanse rehabilitatieprogramma
voor straatkinderen. De Oeuvres des Pe-tites Ecoles du Père Bohnen, bestaand
uit tientallen kleine schooltjes in de slop-
penwijken en opgericht door een Vlaamse
salesiaan, zijn zwaar getroffen. De gebou-
wen, waar werd onderwezen, maar waar
ook dagelijks 25000 warme maaltijden
werden geserveerd, zijn volledig ingestort
en geplunderd. Timkatec in Pétionville,
een buitenwijk van Port-au-Prince, stond
in voor een basisopleiding, medische bij-
stand en eten aan 413 straatkinderen.
Het internaat raakte zwaar beschadigd,
maar de 43 internen zijn veilig.
Van de 370 externen is geen
nieuws. Hoewel de gebouwen
ernstig beschadigd raakten, zijn
de werkplaatsen (voorlopig) nog
bruikbaar. Deze gebouwen wer-
den in ijltempo omgebouwd tot
slaapzalen voor 3500 dakloze
jongeren.
Algemeen OversteMeteen na de aardbeving werd de salesi-
aanse hulpverlening in goede banen ge-
leid door een crisiscomité. Een maand na
de ramp bracht don Chávez een bezoek
aan de regio. Hij was duidelijk aangesla-
gen door de ravage, maar benadrukte
het belang van de Salesiaanse Familie als
een brenger van hoop, het belang van on-
derwijs ter preventie van criminaliteit en
de nood aan een nieuwe mentaliteit te
midden de vernieling. Zijn oproep aan de
salesianen ter plaatse was duidelijk: “Jul-
lie moeten meewerken aan die verande-
ring. Het is tijd om onze hemdsmouwen
op te rollen.”
DMOS-COMIDEDe opdracht is dus groot, ook voor de
salesiaanse wereld, zeker nu het aantal
straat- en weeskinderen spectaculair is
toegenomen. DMOS-COMIDE, de sale-
siaanse ngo in ons land, wil daarom
meewerken aan de heropbouw van het
land, ook wanneer de media-aandacht
wegebt. Alle financiële steun is welkom
op rekeningnummer 435-8034101-59
van DMOS-COMIDE, Leopold II laan 195,
1080 Brussel, met vermelding van ‘5045
STEUN HAITI’. Voor een gift vanaf 30 euro
bezorgt DMOS-COMIDE u begin 2011 een
fiscaal attest.
Online zijn heel wat impulsen te vinden rond Haïti. Wij bundelden ze voor u op onze website: http://www.donbosco.be/index.php?id=actualiteit-haiti.
sprokkel | Tekst: Annemie Vandaele Foto’s: ANS, DMOS-COMIDE, Haro
André Mathys, sdb° 15.09.1924
+ 03.03.2010
'Mijnheer André' werd gebo-ren in Nazareth op 15 sep-tember 1924. De aanspreking
'mijnheer' is geen eretitel, maar getuigt van de manier
waarop André Mathys werd geres-pecteerd. Hij groeide op in een groot gezin en leerde er wat solidariteit en werkzaamheid betekende. Maar vooral kreeg hij in Nazareth zijn geloof in de dienstbaarheid voor anderen als ‘een weg die naar de Liefde leidt’. Zo ken-nen we André als de man van toewijding en luisterbereidheid, hulpvaardigheid en grote werkkracht. Een beetje humor was hem niet vreemd, en de handigheid waarmee hij klusjes kon opknappen, is legendarisch. In 1944 sprak hij in Groot-Bijgaarden zijn eerste religieuze ge-loften uit en een paar dagen later sprong hij in de bres om te helpen bij de stichting van het nieuwe huis en de latere technische school in Hoboken. Voor André was dat het begin van 65 jaar salesiaanse trouw, toewijding en zelfgave. Van dan af was hij de salesiaan-in-hemdsmou-wen: negen jaar in Hoboken, veertien jaar in Halle, zeven jaar in Heverlee en zesendertig jaar in de gemeenschap van Groot-Bijgaarden. Telkens vond je hem terug in en rond de keu-ken. Vaak was hij niet alleen kok, maar ook foe-rier, hersteller, verver, een beschikbare man die van alle markten thuis was. Zelfs tot op de dagen waarin hij getekend werd door pijn of onmacht, kon je op hem rekenen. Mijnheer An-dré was een mijnheer met een groot hart, een minzame lach en een diep geloof.
Guy Broeckx, sdb° 24.12.1952+ 26.01.2010
Guy werd als kerstekind in Turnhout geboren op 24 december 1952. Thuis kreeg hij van vader en moeder de nodige levenswarmte en een gelovige opvoeding mee. Na de lagere school liep Guy school bij de paters jezuïeten, zowel in Turnhout als in Antwerpen. Als jonge man werd hij een gedreven scoutsleider. Jon-geren animeren, met hen op weg gaan en begeleiden, dat maakte hem gelukkig. Na zijn humaniora behaalde hij een diploma als re-gent Frans, geschiedenis en godsdienst. Zo kon hij op 1 september 1977 aan de slag als leraar in het Onze-Lieve-Vrouwcollege in Boom. Hij stond dicht bij de jongeren en was bekommerd om de schoolpastoraal. Aan het CPRL heeft hij enkele jaren de priesteropleiding gevolgd. Maar toch kwam hij bij Don Bosco terecht. Na een jaar noviciaat en de verdere salesiaans-religieuze vorming sprak hij zijn definitieve ge-loften uit op 30 september 1989. Hij werd op 25 april 1992 door Mgr. Paul Van den Berghe in Oud-Heverlee tot priester gewijd. De volgende jaren vonden we Guy terug in de salesiaanse scholen van Hechtel en Halle. Vanaf het jaar 2000 tot 2009 stond hij als leraar, later als aal-moezenier en pastor in dienst van het bisdom Antwerpen. Diep in zijn hart leefde een bewo-genheid die hem gedragen heeft, in goede en kwade dagen, in gezondheid en ziekte, als een pelgrim met vreugde en verdriet. Het was zijn geloof in God bij wie vergeving en barmhar-tigheid is. Bij Hem moge hij rust vinden voor altijd.
Marie-Thérèse Verhoyen, zdb° 21-11-1930 + 18-01-2010
Marie-Thérèse werd in Aalbeke geboren, als oudste dochter van een gezin met drie kinde-ren. Moeder stierf toen zij pas 10 jaar was. Ge-holpen door haar tantes, nam zij de zorg voor broer en zus op zich. Als jong meisje ging zij uit werken in een textielfabriek in Moeskroen. Toen haar broer naar het Don Boscocollege ging, leerde zij de congregatie van de zusters van Don Bosco kennen. Zij trad in en na haar noviciaat sprak ze haar eerste geloften uit, op 5 augustus 1955 in Groot-Bijgaarden. Zij keerde te-rug naar Kortrijk waar ze, met uitzondering van een paar jaar in Jette en Groot-Bijgaarden, heel haar religieuze leven doorbracht. Van Z. Marie-Thérèse mag gezegd worden dat zij een zuster was vol zorg: zorgen voor een ander was haar diepste geluk. De bezorgdheid dat een ander het goed zou hebben, was haar zorg en die zorg uitte zij in een grote dienstbaarheid, in kleine en grotere dingen. Zelden moest men haar vragen dit of dat te doen, meestal had ze de nood al gezien voor het gevraagd werd. Dit typeerde haar: ze zag met het hart. Dank-baarheid was haar tweede natuur. Zo eindig-de elke ontmoeting met een warme ‘dank u’, vergezeld van haar ontwapenende glimlach. Hoe stil ze ook was, ze ging niet onopgemerkt voorbij: bedrijvig of biddend, eenvoudig in haar gelovig-zijn, gelukkig om haar roeping.Zij overleed in Kortrijk op 18 januari 2010.
in memoriam
21
“Gedenken is het verleden
in het heden
brengen
met het oog op morgen.”
J. Brink
verbonden | Tekst: Gery Janssens Foto’s: DMOS-COMIDE, sxc
22
Ontwikkelingsbureaus in hartje Afrika
In 2009 doorkruisten de programmabe-
heerders van DMOS-COMIDE vele lan-
den om alle partners in het zuiden te
bezoeken, goed voor een tussentijdse
evaluatie. Meteen stonden ook de voor-
bereidingen van de programma’s voor
2011-2013 op de agenda. Bij de uitbouw
van een strategisch plan voor elke salesi-
aanse provincie spelen de ontwikkelings-
bureaus een essentiële rol. Als kleine
spillen in een goed draaiend geheel stu-
ren en coördineren zij de werking van de
verschillende projecten. Maar wie zijn die
ontwikkelingsbureaus, waarvoor staan ze
en hoe werken wij met hen samen? Dit
wil onze regioverantwoor-
delijke van Centraal-Afrika
u graag vertellen aan
de hand van zijn laatste
dienstreis naar Kigali,
Kampala, Lubumbashi en
Nairobi.
DoelAl tien jaar lang kiest DMOS-COMIDE
resoluut om te werken via ontwikkelings-
bureaus. Onze ngo heeft geen recht-
streekse coöperanten in het Zuiden: de
salesianen en zusters van Don Bosco zijn
onze directe aanspreekpunten. Vroeger
werden de projecten vaak individueel be-
sproken met de lokale centra
of technische scholen. Door
een programmatische aan-
pak wordt er nu enkel op het
niveau van de salesiaanse
provincies samengewerkt.
Onder impuls van DMOS-COMIDE wer-
den in vele regio’s ontwikkelingsbureaus
opgericht. Een ontwikkelingsbureau is
een kleine organisatie die de provincie
concreet bijstaat om de programma’s en
projecten uit te schrijven, om donoren
te zoeken en de uitvoering op te volgen.
Deze kleine cel staat meestal onder
leiding van de directeur-econoom
en telt naast salesianen ook en-
kele leken. Samen zijn zij het
best geplaatst om de lokale
noden te omschrijven
en de problemen te eva-
lueren. Zij spelen dus een
cruciale rol als verlengarm van het beleid
van DMOS-COMIDE in het Zuiden. Van-
daag gaat ongeveer vijf procent van de
geldelijke middelen naar hun werking en
structurele ontplooiing. Ook kennis, vor-
ming en advies zijn essentiële elementen
geworden in de ontwikkelingssteun. Zo
reiken wij hun methodes en instrumen-
ten aan om de programma’s te definiëren
en op te volgen. Wij zien bijvoorbeeld
dat die ontwikkelingsbureaus in India
gegroeid zijn en vaak als ngo erkend
worden. Zij zijn in staat om zelfstandig
fondsen te vinden. In Latijns- en Centraal-
Amerika zijn er eveneens sterke ontwikke-
lingsbureaus en goede partnerschappen.
In Afrika zijn er goede voorbeelden, al
kunnen zij nog verder groeien. Dit is een
grote uitdaging voor DMOS-COMIDE.
Afrika van de Grote MerenJe voelt je steeds welkom als je in Kigali
landt. De salesianen hebben grote ver-
wachtingen en willen het beste voor
hun jonge provincie. Sinds 2006 staan
zij in voor alle salesiaanse werken en
gemeenschappen van Rwanda, Burundi
en Oeganda. De provinciale raad heeft
gekozen om er een ontwikkelingsbu-
reau te installeren. Aan het hoofd staat
Het doel blijft: meer jongeren
bereiken met
het vooropgezette budget.
Kennis, vorming en advies
zijn essentiële elementen
geworden in de
ontwikkelingssteun.
Het zijn geëngageerde
mensen die jongeren de kansen
geven die ze verdienen. Kleine cellen van goed beheer
›
23
de directeur-econoom van de provincie,
Père Danco Litric. Ik mocht hen sinds de
oprichting bijstaan. Intussen kwamen
twee jonge Rwandese universitairen het
bureau versterken. En dan is er Thérèse,
een Belgische vrijwilligster die de salesia-
nen al meer dan zeven jaar bijstaat in het
zoeken naar fondsen voor projecten. Om
deze financiën transparant te kunnen
beheren, werd overgeschakeld naar
een uniforme boekhouding. In het
beheer van hun centra was ‘vivre
de la providence de Dieu’ vaak hun
motto. Dat is niet verkeerd, maar
je kan je er moeilijk iets duurzaams
mee opbouwen. Na een vorming
in goed projectbeheer en in het
gebruik van onze instrumenten,
hebben wij hen dan ook begeleid in
het nemen van strategische keuzes en
in de formulering van hun programma.
Het is een hele uitdaging met alle verant-
woordelijken van de centra samen te wer-
ken. Wij hebben geluisterd naar hun wer-
king met kansarme jongeren en werden
stil van het fantastische werk dat ze leve-
ren: een beroep aanleren aan 1400 jonge-
ren in Kigali en 300 in de stad Butare en
dit zonder staatssteun. Op een eerlijke en
open manier durven ze ook spreken over
wat vandaag niet lukt, maar je voelt hoe
ze geloven in hun kunnen. De vraag naar
meer opleidingscapaciteit is groot. Toch
moeten we naast de noodzakelijke finan-
ciële middelen ook kijken naar hun (men-
selijke) draagkracht om nieuwe projecten
te kunnen ontwikkelen. Al twee maal
heb ik het geluk om deze werksessie te
mogen animeren met René, die zich als
gepensioneerde bedrijfsleider vrijwillig
inzet. Het is een intens gebeuren rond de
tafel, met salesianen en leken van zeven
nationaliteiten, stuk voor stuk geënga-
geerde mensen die jongeren met hart en
ziel de kansen geven die ze verdienen.
Centraal Afrika – LubumbashiIn oktober reisde ik naar Lubumbashi.
Na het eerste vijfjarenprogramma is het
goed om terug te blikken op wat de laat-
ste jaren in tien centra werd gerealiseerd.
Ze hebben het knap lastig. De Congolese
staat schrijft wel dat ze van onderwijs een
prioriteit wil maken binnen de ‘5 chantiers
du président de la république’. Maar als er
slechts één à twee procent van het staats-
budget naar de sector van de educatie
gaat, kan je niet veel verwachten. De
werksessie brengt alle verantwoorde-
lijken van de centra samen: salesia-
nen en zusters van Don Bosco. Onder
impuls van Eric Meert, sdb, hoofd
van het ontwikkelingsbureau voor
deze Centraal-Afrikaanse provincie,
tekenen zij voor een goede samen-
werking en zorgen voor de nodige
vormingsinitiatieven, o.a. in
de versterking van hun organi-
satie en boekhouding en in het
goed beheer van de projecten.
Verder krijgen de leerkrachten
naast pedagogische vorming
ook nieuwe technieken aange-
leerd. Ik denk dan aan het bouwen met
geperste aarden blokken, omdat bak-
steenovens verboden worden door een te-
kort aan brandhout. Zij kennen gelukkig
al onze methodes en instrumenten. Voor
hen is het ook een uniek moment om uit
te wisselen met hun collega’s, even weg
van hun dagelijkse zorgen… en toch. Père
Jean-Claude klampt mij aan omdat het hui-
dige programma geen lonen voorziet voor
leerkrachten van het Don Boscocentrum
Mwetu in Mbuji-Mayi. Zij werken in bijzon-
der moeilijke omstandigheden: geen elek-
triciteit en ook water is een probleem. Hij
vraagt een voorschot, want het personeel
is al drie maanden niet betaald en wil sta-
ken. Alleen kan ik niet beslissen, dit moet
met de directieraad overlegd worden. Die
zorg neem ik mee naar Brussel.
Oost Afrika – NairobiMidden november reis ik door naar Nai-
robi voor een volgende workshop. Het
ontwikkelingsbureau staat daar al vele
jaren in voor alle projecten en de pro-
grammawerking voor Kenia en Tanzania.
De twee projectmedewerkers, Rose-Mary
en Chris, maken deel uit van een dyna-
mische ploeg. Het bureau heeft ook een
verantwoordelijke voor ‘job placement’.
Hij bemiddelt actief bij bedrijven voor
de tewerkstelling van de jonge afgestu-
deerden. Samen analyseren zij de noden
van alle centra, formuleren projecten
en helpen bij de implementatie van hun
projecten. De meeste verantwoordelijken
zijn vertrouwd met projectwerking. Sa-
men met het ontwikkelingsbureau maakt
DMOS-COMIDE de beste strategische keu-
zes voor alle beroepscentra. Groot is de
verleiding om te investeren in nieuwe,
moderne uitrustingen en grotere infra-
structuurwerken. Toch volgen ze een
andere strategie waarbij het einddoel
blijft steeds meer jongeren te bereiken
met het vooropgezette budget. Tussen
de deelnemers is er Father Simon van Ka-
kuma, waar tienduizenden vluchtelingen
leven, uit Soedan en Somalië. De salesi-
anen hebben er een kleine basisorgani-
satie die, afhankelijk van de nood en op
vraag van de Verenigde Naties, beroeps-
vormingen verstrekt aan die vluchtelin-
gen en de lokale bevolking. Het is een
bewuste keuze van de hele salesiaanse
gemeenschap om daar aanwezig te zijn.
Puik werk, in moeilijke omstandigheden!
OegandaVanuit Nairobi vlieg ik door naar Kam-
pala. Op 30 km daarvandaan, in Bombo,
komen we samen met de drie salesiaanse
gemeenschappen. Samen met Théone-
ste, de jonge secretaris en boekhouder
uit Kigali, worden de specifieke noden en
mogelijkheden van de Oegandese centra
onder de loep genomen. Onze werkses-
sie maakt duidelijk dat er een grote be-
hoefte leeft om onderlinge ervaringen uit
te wisselen en om samen initiatieven te
nemen. Netwerken en synergieën zoeken
met andere actoren, wordt een belang-
rijk thema van ons volgend programma.
De laatste dag breng ik een bezoek aan
het straatkinderenproject van Namug-
ongo, dat Father Richard animeert en be-
zielt, samen met drie ‘uncles’ Joseph en
één ‘aunty’. Daar worden intussen meer
dan 150 kinderen opgevangen. Ik kan mij
geen mooiere afsluiting van mijn dienst-
reis voorstellen. Tenslotte draait het om
kansarme jongeren …
Met ‘vivre de la providence
de Dieu’ kun je moeilijk iets
duurzaams opbouwen.
24
ruggespraak | Tekst: Firmin Vanspauwen Foto’s: Eindredactie
Geschrei.Na een periode van intense geborgenheid
neemt nieuw hulpeloos leven afscheid van de warme moederschoot.
Die band van negen maanden intiem samenzijn, zal een levenlang voortduren.
In de herfst van zijn leven zit een man naast het ziekbed
van zijn moeder, warmt voor een laatste keer
zijn handen aan de hare.
Hij denkt terug aan de kinderjaren, toen zijn moeder
in koude winterdagen zijn verkleumde handjes warmde.
Hij voelt in haar zwakke pols haar warm kloppend hart.
Hij beseft dat dit grote moederhart meer voor hem
dan voor haarzelf geklopt heeft. Tranen rollen over zijn wangen.
Nu pas, bij dit afscheid, dringt tot hem door hoezeer hij haar liefheeft.
Tussen geboorte en afscheid ligt een leven van
in eenvoud, onbaatzuchtig geven,van er altijd zijn, van aandacht hebben,
van zorgen, sussen, bemoedigen, troosten, begrijpen, meeleven, zichzelf wegcijferen, liefhebben, …
Geen hart klopt feller dan een moederhart. Geen liefde is sterker
dan moederliefde. Niemand is meer onmisbaar
dan een moeder.
Zo is er maar één