CSW 19 N Versie 5
Transcript of CSW 19 N Versie 5
Gasunie Technische Standaard
Constructie Specificatie Werktuigbouw CSW-19-N Dichtheidsbeproeving en sterktebeproeving van leidingen en systemen Extern Versie 5 28-10-2010
N.V. Nederlandse Gasunie
Gasunie Technische Standaard
Constructie Specificatie Werktuigbouw CSW-19-N
Dichtheidsbeproeving en sterktebeproeving van leidingen en systemen
Deze specificatie is opgesteld door de Gasunie-afdeling "Veiligheid; Specialisten VGM".
De specificatie kan worden verstrekt aan leveranciers en aannemers.
Uitgifte Gasunie-afdeling "Handboekbeheer".
© Copyright N.V. Nederlandse Gasunie Postbus 19, 9700 MA Groningen Telefoon (050) 521 91 11 Fax (050) 521 19 99
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 3 van 64
VOORWOORD Deze specificatie is een herziene versie van de vierde versie van CSW-19-N. De wijzigingen ten opzichte van de vorige versie zijn aangegeven met een verticale streep in de linkerkantlijn. De in deze specificatie staande berekeningsmethode is gebaseerd op documentatie 1 en 2. Documentatie 3 geeft hierop een nadere toelichting. De persproefprocedure is vrijwel identiek aan die van documentatie 4.
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 4 van 64
INHOUD
1. ONDERWERP EN TOEPASSINGSGEBIED 5 1.1 Onderwerp 5 1.2 Toepassingsgebied 5
2. VERWIJZINGEN 6 2.1 Gasunie-documenten 6 2.2 Normen 6 2.3 Computerprogramma 7
3. DEFINITIES, AFKORTINGEN EN SYMBOLEN 8 3.1 Definities 8 3.2 Afkortingen 8 3.3 Symbolen 9
4. BOVENGRONDSE LEIDINGEN EN SYSTEMEN 13 4.1 Water als beproevingsmedium 13 4.2 Niet-brandbaar gas als beproevingsmedium 18
5. BEGRAVEN LEIDINGEN EN SYSTEMEN 23 5.1 Procedure 23 5.2 Eisen 24
6. EISEN HULPMIDDELEN, TESTAPPARATUUR EN -MEDIA 44 6.1 Hulpmiddelen en testapparatuur 44 6.2 Testmedia 49
7. DOCUMENTATIE 50
BIJLAGEN A VERLOOP VAN BEPROEVINGEN 51 B GLOBALE LEIDINGINHOUD EN VEILIGHEIDSAFSTAND 54 C VOORSCHRIFT BEVESTIGING EN PLAATSING THERMOMETERS 56 D NIVELLEERTIJD BIJ VERSCHILLENDE GRONDSOORTEN 58 E TABELLEN CORRECTIEWAARDEN A EN B 59 F DIVERSE CONSTRUCTIEGEGEVENS BEPROEVINGSKOP 61 G MAXIMUM TOELAATBARE WERKDRUKKEN VOLGENS ANSI B 16.5 64
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 5 van 64
1. ONDERWERP EN TOEPASSINGSGEBIED
1.1 Onderwerp
Deze specificatie beschrijft de eisen die worden gesteld aan het beproeven van de sterkte en van de dichtheid van stalen gastransportleidingen en het beproeven van systemen op inwendige druk. Er wordt onderscheid gemaakt tussen leidingen en systemen die gedurende de beproeving: bovengronds zijn opgesteld en waarvan derhalve de dichtheid visueel
kan worden vastgesteld. Hier wordt water of, in uitzonderingsgevallen, een niet-brandbaar gas als beproevingsmedium gebruikt.
(geheel of bijna geheel) begraven zijn en hydrostatisch worden beproefd. De dichtheid moet in dit geval worden aangetoond door middel van een berekening van de volumeverandering als functie van druk- en temperatuurverloop. Deze volumeverandering moet voldoen aan de Gasunie-toetsingswaarden.
1.2 Toepassingsgebied
Het toepassingsgebied omvat alle drukhoudende stalen leidingen en systemen ten behoeve van het transport of de behandeling van aardgas. Deze specificatie kan ook van toepassing worden verklaard voor een ander te transporteren medium, zij het dat de toetsingswaarden dan veranderd kunnen worden. Korte passtukken zonder rondgaande lasnaden die gebruikt moeten worden bij tie-ins hoeven, na overleg met de Gasunie-directie, niet voor inbouw te worden beproefd. Voordat deze worden ingebouwd moet visuele inspectie plaatsvinden op mogelijke beschadigingen. Door middel van kopiecertificaten moet tevens worden aangetoond dat de fabriekstestdruk hoger is geweest dan de aan te wenden sterktedruk. De testdrukken die in deze specificatie zijn vermeld hebben betrekking op onderdelen die volgens Gasunie-specificaties zijn ontworpen of in open verbinding staan met het Gasunie-transportsysteem. Installaties of installatieonderdelen die niet volgens de NEN 3650 worden afgenomen, moeten volgens de geldende norm worden getest, tenzij vooraf is overeengekomen dat deze specificatie van toepassing is. In deze specificatie worden materialen genoemd die zijn gestandaardiseerd voor gebruik binnen Gasunie. Het toepassen van alternatieven is niet toegestaan1.
1 Alternatieven moeten de Gasunie-productevaluatieprocedure doorlopen om vast te
stellen of deze functioneel en economisch equivalent zijn.
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 6 van 64
2. VERWIJZINGEN
In deze specificatie wordt normatief verwezen naar de in dit hoofdstuk vermelde documenten. Steeds geldt de van kracht zijnde editie op het moment van de contractafsluitingsdatum.
2.1 Gasunie-documenten
In deze specificatie wordt verwezen naar de volgende Gasunie-documenten: CSW-01-N Het lassen van pijpen, hulpstukken en constructie-
elementen.
GTS_W-002 Rapport en dichtheidsverklaring bovengrondse hydrostatische beproeving volgens CSW-19-N.
GTS_W-003 Rapport en dichtheidsverklaring bovengrondse pneumatische beproeving volgens CSW-19-N.
GTS_W-004 Beproevingsplan leidingen volgens CSW-19-N
GTS_W-005 Meetrapport ondergrondse hydrostatische beproeving volgens CSW-19-N.
GTS_W-006 Dichtheidsberekening ondergrondse hydrostatische beproeving inclusief toetsing volgens CSW-19-N.
GTS_W-007 Grafische toetsing dichtheidstest volgens CSW-19-N.
2.2 Normen
In deze specificatie wordt verwezen naar de in deze paragraaf vermelde normen. Eventuele aanvullingen en correctiebladen die van kracht zijn op het moment van de contractafsluitingsdatum, zijn mede van toepassing. ANSI B 16.5 Pipe flanges and flanged fittings - NPS ½ through NPS 24.
NEN 3650 Eisen voor buisleidingsystemen. Deel 1: Algemeen; Deel 2: Staal.
NEN 3651 Aanvullende eisen voor leidingen in kruisingen met belangrijke waterstaatswerken.
NEN 927 Manometers - Keuring en ijking.
NEN-EN 837-1 Pressure gauges - Part 1: Bourdon tube pressure gauges - Dimensions, metrology, requirements and testing.
NEN-EN-IEC 60751 Industrial platinium resistance thermometer and platinum temperature sensors.
NEN-EN-ISO 9001 Kwaliteitsmanagementsystemen - Eisen.
RTOD Regels voor Toestellen Onder Druk. Sdu Uitgever, Den Haag.
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 7 van 64
2.3 Computerprogramma
In deze specificatie wordt verwezen naar het volgende computerprogramma: HYDROTEST
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 8 van 64
3. DEFINITIES, AFKORTINGEN EN SYMBOLEN
3.1 Definities
In deze specificatie zijn de volgende definities van toepassing: Dichtheidsbeproeving Het handhaven van een bepaalde druk gedurende
langere tijd, teneinde aan de hand van het verloop van druk en temperatuur of visueel te kunnen vaststellen dat de leiding of het systeem dicht is.
Leiding Een gesloten holle verbinding tussen twee punten met als doel het transporteren van een medium tussen die punten.
Minimumbedrag Toegestane drukdaling als de hoeveelheid afgetapt water te groot is (functie van minimumaflees-nauwkeurigheid).
Nivelleren Het laten vereffenen van de verschillen in temperatuur tussen het vulwater in de begraven leiding en de direct omliggende grond.
Normbedrag Gewenste drukdaling tijdens het aftappen (functie van minimumafleesnauwkeurigheid).
Stabiliseren Het onder druk op natuurlijke wijze laten oplossen van de ingesloten lucht in het vulwater.
Sterktebeproeving Het beproeven op een zodanige druk dat de zekerheid wordt verkregen dat de leiding of het systeem onder bedrijfsdruk voldoende sterkte zal hebben.
Systeem Een verzameling van leidingen, hulpstukken en apparatuur.
3.2 Afkortingen
In deze specificatie zijn de volgende afkortingen van toepassing: DVGW Deutscher Verein des Gas- und Wasserfaches eV
LMB lasmethodebeschrijving
LMK lasmethodekwalificatie
NDO niet-destructief onderzoek
SAE Society of Automotive Engineers
US ultrasoon
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 9 van 64
3.3 Symbolen
In de specificatie zijn de volgende symbolen van toepassing:
Symbool Omschrijving Eenheid
Verhouding totale volume Vtot tot Vmax 1
Lineaire uitzettingscoëfficiënt staal mm/mm/°C
A Correctiewaarde voor de druk in de volumeveranderingsberekening
bar-1
Aaft Correctiewaarde A als functie van Pgem en Tgem; toe te passen bij luchtcontrole-berekening tijdens het aftappen.
bar-1
B Correctiewaarde voor de temperatuur in de volumeveranderingsberekening
°C-1
d Nominale wanddikte mm
Di Inwendige diameter mm
Di,x, Di,y Inwendige diameter voor wanddiktesectie x, y enz.
mm
Dj Afwijkende diameter (in verband met de berekening)
mm
dn,x, dn,y Nominale wanddiktesectie x, y mm
Dsysteem Maatgevende diameter in de berekening mm
dTniv Temperatuurverschil tussen vulwater en direct aan de pijp grenzende grond
°C
Du Uitwendige diameter mm
dV Berekende volumeverandering bij de dichtheidstest
dm3
dVaft Gemeten volume bij het aftappen dm3
dVber Berekende volumeverandering bij het aftappen
dm3
dVopv Gemeten volume bij het opvullen vanaf nivelleerniveau tot stabilisatiedruk Psta
dm3
dVP Berekende volumeverandering door de drukverandering
dm3
dVsta Berekende volumeverandering bij het op stabilisatiedruk brengen
dm3
dVT Berekende volumeverandering door de temperatuurverandering
dm3
E(mod) Elasticiteitsmodulus N/mm2
f Toegestaan onnauwkeurigheidsvolume (functie van "minimumafleeswaarden" van type drukbalans en type thermometers)
dm2
H Gronddekking boven bovenkant leiding mm
L Lengte verlenging van de beproevingskop mm
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 10 van 64
Symbool Omschrijving Eenheid
Lb Lengte niet-begraven begindeel, toebehorend aan TWb-meting
m
Le Lengte niet-begraven einddeel, toebehorend aan TWe-meting
m
Lfict Fictieve lengte in geval van diameterverschillen
m
Lj Lengte behorende bij Dj m
Ln Lengtesectie voorafgaand aan TWe m
Lnb Totale lengte niet-begraven deel m
Ltot Totale lengte testsectie inclusief testkoppen
m
Lv,g Veiligheidsafstand tijdens beproeving met niet-brandbaar gasvormig medium (functie van Pt en Vtot)
m
Lv,w Veiligheidsafstand tijdens hydrostatische beproeving (functie van Pt)
m
Lx,y Getotaliseerde lengte per wanddiktesectie x, y
mm
Nniv Benodigde nivelleertijd dagen
Nspec Specifieke nivelleertijd per diameter-afmeting (is een tussenberekenings-grootheid)
dagen
ong Onnauwkeurigheidsgetal, te gebruiken om het onnauwkeurigheidsvolume te berekenen met indices: kw kwikgrondthermometer el elektronische wandthermometer p05 drukmeting in 0,05 bar p025 drukmeting in 0,025 bar p01 drukmeting in 0,01 bar pp nog niet benoemde drukmeting
m3/dm3
Paft Druk na het aftappen bar (e)
PB Begindruk van een test- of berekeningsperiode
bar (e)
Pd Ontwerpdruk van de leiding of het systeem
bar (e)
Pd,bk Ontwerpdruk van de beproevingskop bar (e)
PE Einddruk van een test- of berekeningsperiode
bar (e)
Pgem,aft Gemiddelde druk tijdens het aftappen bar (e)
Pgem,nst Gemiddelde druk bij het op stabilisatie-druk brengen vanaf de druk bij het nivelleren
bar (e)
Pniv Druk waarbij het nivelleren plaatsvindt bar (e)
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 11 van 64
Symbool Omschrijving Eenheid
Pr Druk waarbij de dichtheidstest wordt uitgevoerd
bar (e)
Psta Druk voorgeschreven bij het stabiliseren bar (e)
Pt Druk waarbij de sterktetest wordt uitgevoerd
bar (e)
Pvoor Druk voor het aftappen bar (e)
Re,ontw Rekgrens bij ontwerptemperatuur N/mm2
T In te voeren temperatuur bij het bepalen van A en B
°C
T1, T2 Temperatuurmeting ter plaatse van 1, 2 °C
TBL Gewogen begintemperatuur van de totale testsectie
°C
TBL,cor Gewogen begintemperatuur van de totale testsectie, gecorrigeerd op ongeïsoleerde beproevingskop
°C
TEL Gewogen eindtemperatuur van de totale testsectie
°C
TEL,cor Gewogen eindtemperatuur van de totale testsectie, gecorrigeerd op ongeïsoleerde beproevingskop
°C
Tgem,aft Gemiddelde temperatuur van de testsectie tijdens het aftappen
°C
Tgem,nst Gemiddelde temperatuur van de totale testsectie tijdens het op stabilisatiedruk brengen
°C
TGL Gewogen temperatuur op enig tijdstip gedurende de proef of berekeningsperiode
°C
TGL,cor Idem, gecorrigeerd op ongeïsoleerde beproevingskop
°C
TGL,j Gewogen gemiddelde temperatuur op beoordelingsmoment j
°C
Tn Temperatuursectie voorafgaand aan TWe 1
turen Testduur dichtheidsbeproeving begraven leiding
uur
tv,g Tijdstap of wachttijd voordat het toestel mag worden benaderd en tevens bepalend voor de duur van bepaalde handelingen (bij testen met een niet brandbaar gasvormig medium)
s
TWb Thermowell-temperatuur behorende bij deel Lb
°C
TWe Thermowell-temperatuur behorende bij deel Le
°C
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 12 van 64
Symbool Omschrijving Eenheid
TWbB Thermowell-temperatuur behorende bij deel Lb aan het begin van de test- of berekeningsperiode
°C
TWbE Thermowell-temperatuur behorende bij deel Lb maar aan het einde van de test- of berekeningsperiode
°C
TWbG Thermowell-temperatuur behorende bij deel Lb gedurende de test- of berekeningsperiode
°C
TWeB Thermowell-temperatuur behorende bij deel Le aan het begin van de test- of berekeningsperiode
°C
TWeE Thermowell-temperatuur behorende bij deel Le aan het einde van de test- of berekeningsperiode
°C
TWeG Thermowell-temperatuur behorende bij deel Le, gedurende de test- of berekeningsperiode
°C
V1, V2 enz. Volume behorende bij L1, L2 enz. en derhalve bij temperatuurmeetpunt T1, T2 enz.
m3
Vb (Testkop)volume behorend bij Lb m3
Ve (Testkop)volume behorend bij Le m3
Vmax Maximum toegestane volume bij een hydrostatische beproeving van een begraven leiding
m3
Vtot Totale volume testsectie (= Vb + Ve + V1 + V2 enz.)
m3
Vx, Vy Getotaliseerde volumes op basis van Di per wanddiktesectie x,y
m3
wdnom Nominale wanddikte mm
Z Gewogen diameter/wanddikteverhouding 1
Dwarscontractiecoëfficiënt 1
L1,2 Lengte van de tussendelen, toebehorend aan T1, T2 enz.
m
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 13 van 64
4. BOVENGRONDSE LEIDINGEN EN SYSTEMEN
4.1 Water als beproevingsmedium
Het verloop van een bovengrondse hydrostatische beproeving met water als beproevingsmedium is weergegeven in figuur 1 (zie bijlage A).
Water is het gebruikelijke beproevingsmedium voor systemen met een
volume groter dan 0,1 m3.
4.1.1 Procedure
1) Het beproevingsplan: Bij de constructie van een leiding of systeem moet in een vroeg
stadium (uiterlijk twee weken vóór aanvang van de eerste beproeving) een beproevingsplan worden opgesteld en bij de Gasunie-directie zijn ingediend.
Per leiding, systeem(deel) moet worden aangegeven: het leiding- en/of het stationsnummer; de lengten, diameters en wanddikten; het volume; de herkomst en samenstelling van het water; de ontwerpdruk(ken); de beproevingsdrukken en -duren; de geplande beproevingsdata; de gegevens van de te gebruiken testkoppen; de gegevens van de overige te gebruiken hulpmiddelen; een sterkteberekening die aantoont dat de materiaalspanning in
de leiding ten gevolge van het watergewicht toelaatbaar is.
2) De voormelding: Elke beproeving moet vier werkdagen vóór aanvang van de sterkte-
beproeving schriftelijk worden gemeld bij de Gasunie-directie. De volgende informatie moet minimaal worden verstrekt: het leiding- en/of het stationsnummer en de locatie; het soort leiding; de locatie van de testkeet; het soort beproeving (bovengrondse opstelling); de uitwendige diameters (mm), de wanddikten (mm), de lengten
(m) en de inhoud (m3) per diameter-/wanddiktegroep; het totale volume in m3; het beproevingsmedium; de datum en het tijdstip van aanvang van de sterktebeproeving; de datum en het tijdstip van aanvang van de dichtheids-
beproeving; de ontwerpdruk; de beproevingsdrukken van de sterkte- en de dichtheids-
beproeving; duur van de sterkte- en dichtheidsbeproeving.
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 14 van 64
3) Registratie: De gegevens van de beproeving moeten zo snel mogelijk, in ieder
geval voordat de volgende fase ingaat, worden geregistreerd op GTS_W-002 en na afloop aan de Gasunie-directie worden overgedragen.
Eventuele relevante bijzonderheden moeten tussentijds worden gemeld aan de Gasunie-directie.
4) Goedkeuring dan wel akkoordverklaring:
Voordat een beproeving wordt aangevangen moet het bijbehorende beproevingsplan zijn goedgekeurd door de Gasunie-directie.
Een beproevingsfase (voorbereiding-vullen-sterktebeproeving, dichtheidsbeproeving, beëindiging van de beproeving) mag pas worden gestart nadat toestemming is verkregen van de Gasunie-directie.
4.1.2 Eisen
4.1.2.1 Veiligheid
Bij de in deze specificatie voorgestelde sterktedrukken is de veiligheidsafstand Lv,w minimaal 5 m. Voor persdrukken groter dan de in tabel 1 genoemde waarden geldt: 110 Pt < 200 (bar (e)): Lv,w is minimaal 10 m; 200 Pt < 300 (bar (e)): Lv,w is minimaal 15 m. Additionele veiligheidseisen: De keetwagen voor de testapparatuur moet ten minste op een afstand
Lv,w terzijde van de leiding worden opgesteld. De slanguiteinden moeten zodanig zijn bevestigd dat bij breuk van de
koppeling of van de slang nabij de koppeling, geen zwiepende delen ontstaan.
4.1.2.2 Testdrukken en beproevingsdruk en tijdsduur
Systemen moeten worden onderworpen aan een sterkte- en dichtheids-beproeving. Het niveau en de tijdsduur voor systemen vallend onder NEN 3650 zijn gegeven in tabel 1. De genoemde tijden zijn voor testen met water als beproevingsmedium. Er wordt onderscheid gemaakt naar twee situaties: Testen volgens NEN 3650, geen corrosie- of erosietoeslag,
ontwerptemperatuur maximaal 50 °C. Generiek: Pt = Pd x 1,3 + 2 Pr= Pd x 1,1
Testen van systemen die vallen onder NEN 3651, PED of andere ontwerpnormen moeten volgens deze normen worden getest.
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 15 van 64
Tabel 1: Beproevingsdruk en tijdsduur Ontwerpdruk
Pd (bar (e))
Druk bij sterktebeproeving
Pt
(bar (e))
Tijdsduur
(minuten)
Druk bij dichtheids-beproeving
Pr (bar (e))
Minimale tijdsduur*
(uur) ** ***
19 26,7 15 20,9 2 6 40 54,0 15 44,0 2 6
66,2 88,1 15 72,8 2 6 80,0 106,0 15 88,0 2 6 Pd Pd·1,3 + 2 15 Pd·1,1 2 6
Toelichting: * Exclusief benodigde tijdsduur voor inspectie. ** Voor lasverbindingen geldt een minimale tijdsduur van 2 uur. *** Met blijvende flensverbindingen en ingebouwde appendages.
Opmerkingen: De beproevingsdruk kan ook zijn vermeld op de constructietekening.
Als er een verschil is met tabel 1, zijn de gegevens van de tekening bindend.
De voorgeschreven druk voor de sterktebeproeving mag ten hoogste met 0,5 bar worden overschreden en mag niet worden onderschreden.
De voorgeschreven druk voor de dichtheidsbeproeving mag met ten hoogste 2,5 bar worden overschreden.
Bij hoogteverschillen gelden de waarden van tabel 1 voor het hoogstliggende deel. Hoogteverschillen kleiner dan 10 m hoeven niet te worden omgerekend bij het meten in het laagste punt.
4.1.2.3 Te beproeven leiding/systeem
De hydrostatische beproeving mag niet worden uitgevoerd als de omgevingstemperatuur lager is dan of gelijk is aan 0 °C.
Het te beproeven systeem moet zodanig zijn ondersteund dat spanningen ten gevolge van het watergewicht toelaatbaar zijn volgens de geldende norm.
De leiding moet geheel vrij van de grond of de sleuf zijn opgesteld (met uitzondering van de oplegpunten) om visuele inspectie mogelijk te maken. Voor en tijdens de beproeving moeten in verband met de visuele inspectie alle rondlassen en andere gemaakte drukhoudende lassen, alsmede aansluitingen voor drukmeting en geplugde openingen goed bereikbaar en onbekleed zijn. Dat wil zeggen dat afdekkende en beschermende lagen als verf, bitumen, plastic band en dergelijke nog niet aangebracht mogen zijn.
Apparaten en/of onderdelen die niet aan de beproevingsdrukken mogen worden onderworpen of niet met water mogen worden beproefd moeten worden ontkoppeld, of van het te beproeven systeem worden gescheiden.
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 16 van 64
Afsluiters in het te beproeven systeem moeten na het vullen in de half open stand worden gezet (tenzij door de fabrikant anders is voorgeschreven) en mogen gedurende de verdere testperiode niet meer van stand worden veranderd. Er mag niet worden beproefd "tegen een gesloten afsluiter" tenzij de ontwerpdruk van de afsluiter hoger is dan de sterktetestdruk van het systeem.
Op het te beproeven systeem moet altijd een manometer zijn aangebracht, die afleesbaar is vanaf de plaats van de hogedrukpomp. Deze manometer moet rechtstreeks op het systeem/de testkop worden geschroefd zonder tussenkomst van slangen, (snel-)koppelingen of afsluiters.
4.1.2.4 Uitvoering
Voorbereiding vullen: Aan het systeem moeten beproevingskoppen worden aangebracht.
Systemen die niet zijn voorzien van ontluchtingsmogelijkheden moeten bij voorkeur met een "bi-directional pig" worden gevuld. Er moet een monster van het vulwater worden genomen om de
toelaatbaarheid van het vulwater te bepalen (zie hoofdstuk 6). De beproevingskoppen moeten voldoen aan de eisen zoals gesteld in
hoofdstuk 6). Aan de zijde van de landleiding waar het vulwater wordt ingebracht bevat de beproevingskop een "pig".
Aan de beproevingskop moet met een eigen aansluiting een verdeel-leiding (manifold) worden aangesloten waarop een drukbalans, een controle- of een precisiemanometer en een schrijvende precisie-manometer moeten worden aangesloten. De verdeelleiding en de aansluitleiding van de meetinstrumenten moeten zorgvuldig worden gevuld met voor dit doel bestemde olie. De hogedrukpomp moet met een eigen aansluiting aan de beproevingskop worden verbonden.
Het gehele te testen systeem moet worden gecontroleerd op losse koppelingen en pluggen. Lekkende pluggen mogen bij hoge druk niet worden aangedraaid.
Met vullen mag worden begonnen als alle gemaakte lassen zijn onderzocht en goedgekeurd door de Gasunie-directie en de laswerkadministratie compleet is.
Functionele eis drukmeting: Tijdens de beproeving moet een combinatie van twee gekalibreerde mano-meters (of een drukbalans) worden toegepast om het goed functioneren te controleren. Maatregelen in verband met regen: Bij regen moet het systeem zo zijn afgedekt dat lekkages kunnen
worden waargenomen. Bij onverwachte buien moeten, bij een niet-afgedekt systeem, de lassen
stuk voor stuk tegen de regen kunnen worden afgeschermd en kunnen worden gedroogd.
Als de desbetreffende maatregelen niet toereikend blijken te zijn, moet de dichtheidsproef worden uitgesteld.
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 17 van 64
Vullen met water: Het vullen met water mag pas aanvangen als er zekerheid is verkregen
dat de leiding voldoende tijdelijke ondersteuningen heeft om het watergewicht op te vangen.
In verband met de veiligheid moet de gevulde leiding of installatie luchtvrij zijn tijdens de beproeving. Als na het vullen vastgesteld wordt dat zich nog lucht in de leiding bevindt, moet deze worden ontlucht of worden hervuld totdat de lucht is verdreven. Tevens moeten de drains en de vents worden ontlucht. Als er een vermoeden bestaat dat er niet luchtvrij is gevuld, moeten de veiligheidseisen en de procedure van paragraaf 4.2 worden aangehouden.
Sterktebeproeving: Vóór aanvang van de sterktebeproeving moet:
de Gasunie-directie hiervoor toestemming hebben verleend; de instelling van de afstelbare veiligheid van de hogedrukpomp op de
vereiste druk zijn afgesteld. Tijdens de sterktebeproeving mogen zich geen mensen binnen de
veiligheidsafstand Lv,w bevinden, behalve voor de uitvoering van de in deze specificatie omschreven werkzaamheden.
De beproeving bestaat uit het ononderbroken opvoeren van de druk tot de waarde Pt en het handhaven van deze druk gedurende 15 minuten. Een tijdsoverschrijding van 10 minuten is toegestaan.
Nadat de bovengenoemde handelingen zijn uitgevoerd, wordt de druk verlaagd tot de waarde Pr.
Eventuele bijzonderheden moeten zo spoedig mogelijk mondeling, en nadien schriftelijk, aan de Gasunie-directie worden gemeld.
De dichtheidsbeproeving: De dichtheidsbeproeving mag pas worden uitgevoerd als de sterktetest
heeft plaatsgevonden. Gedurende de dichtheidsbeproeving op een druk Pr moet ten minste
ieder half uur de leidingdruk op 0,5 bar nauwkeurig worden geregistreerd.
Aan het begin van de dichtheidsbeproeving, tijdens en na afloop van de minimale tijdsduur (2 uur of 6 uur) moet een nauwgezette visuele controle op lekkage worden uitgevoerd.
Gedurende de dichtheidsbeproeving mag geen water worden bijgepompt.
Lekkages aan enig onderdeel zijn niet toegestaan. Alvorens te repareren moet het systeem drukloos worden gemaakt.
Na acceptatie door de Gasunie-directie mag de druk worden afgelaten. Direct na het drukloos maken moeten alle afsluiters in de geheel open
stand worden gezet. Registratie van de testresultaten: Alle basisgegevens van de te beproeven leiding of het te beproeven
systeem, moeten reeds vóór aanvang van de beproeving worden vastgesteld en ingevuld worden op het formulier GTS_W-002.
Tijdens de beproeving moeten alle relevante meetgegevens zo snel mogelijk, in ieder geval vóór aanvang van de volgende beproevingsstap, op bovengenoemd formulier worden vastgelegd en, indien nodig, worden gemeld aan de Gasunie-directie.
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 18 van 64
4.2 Niet-brandbaar gas als beproevingsmedium
Bij persproeven met gasvulling is de in het toestel bij de persdruk opgehoopte arbeid, ook bij een betrekkelijk lage persdruk, aanzienlijk; aan het vrijkomen ervan zijn bijzondere risico's verbonden. Vandaar dat deze beproevingsmethodiek alleen in bijzondere situaties wordt toegestaan. Per geval moet minimaal vier weken vóór aanvang van de eerste beproeving een schriftelijk aanvraag worden ingediend bij de Gasunie-directie met vermelding van de technische noodzaak. Het verloop van een bovengrondse pneumatische beproeving is weergegeven in figuur 2 (zie bijlage A.)
4.2.1 Procedure
4.2.1.1 Het beproevingsplan
In deze aanvraag moet worden vermeld waarom een pneumatische beproeving moet worden uitgevoerd in plaats van een hydrostatische beproeving (bijvoorbeeld door het ontstaan van schade aan een procestoestel of hinder voor het toekomstige proces). Nadat de toepassing van het testmedium is geaccepteerd door de Gasunie-directie, moet minimaal twee weken vóór aanvang van de eerste beproeving een beproevingsplan worden opgesteld. Per systeem of systeemdeel moet zijn aangegeven: het leiding- en/of stationsnummer; de lengten, de diameters en de wanddikten; het volume; het soort gas; de ontwerpdruk; de veiligheidsafstand Lv,g; de tijdstap tv,g; de beproevingsdrukken en -duren; de geplande beproevingsdata; gegevens van de te gebruiken testkoppen; gegevens van de overige te gebruiken hulpmiddelen.
4.2.1.2 De voormelding
Elke beproeving moet minimaal vier werkdagen vóór aanvang van de sterkte-beproeving schriftelijk worden gemeld bij de Gasunie-directie. De volgende informatie moet minimaal worden verstrekt: het leiding- en/of stationsnummer en de locatie; het soort leiding; de ontwerpdruk(ken); de locatie van de testkeet; het soort beproeving (bovengrondse opstelling); de uitwendige diameters (mm), de wanddikten (mm), de lengten (m) en
de inhoud (m3) per groep; het totale volume in m3; het type niet-brandbaar gas; de veiligheidsafstand Lv,g; de tijdstap tv,g; de datum en het tijdstip van aanvang van de sterktebeproeving;
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 19 van 64
de datum en het tijdstip van aanvang van de dichtheidsbeproeving; de beproevingsdrukken van de sterkte- en de dichtheidsbeproeving; de duur van de sterkte- en de dichtheidsbeproeving en de totale duur in
verband met opbouwen van de druk.
4.2.1.3 Registratie
De gegevens moeten zo spoedig mogelijk worden geregistreerd, in ieder geval voordat de volgende fase ingaat. Dit moet op GTS_W-003 gebeuren en na afloop aan de Gasunie-directie worden overgedragen. Eventuele relevante bijzonderheden moeten tussentijds worden gemeld aan de Gasunie-directie.
4.2.1.4 Goedkeuring dan wel akkoordverklaring
Voordat met een beproeving wordt aangevangen moet het bijbehorende beproevingsplan zijn goedgekeurd door de Gasunie-directie. Een beproevingsfase (voorbereiding-vullen-sterktebeproeving, dichtheids-beproeving, beëindiging van de proef) mag pas worden gestart nadat toestemming is verkregen van de Gasunie-directie.
4.2.2 Eisen
4.2.2.1 Veiligheid
De druk moet volgens bijlage A worden opgebouwd. De veiligheidsafstand Lv,g volgens formule 1 zal bij de beproeving in acht moeten worden genomen.
)P - P( V1,51 = L t0,714
ttotgv , (formule 1)
Pt is de sterktedruk in bar (e) (Pt > 1 bar (e)). Vtot is het totale volume van de testsectie in m3. De tijdstap tv,g is de wachttijd die in acht moet worden genomen voordat het eerstvolgende drukniveau mag worden bereikt.
L10 = t gvgv ,, (met een minimum van 300 seconden) (formule 2)
Voor een berekende Lv,g groter dan 60 m moet gebruik worden gemaakt van het nomogram zoals in bijlage B is gegeven. Voor algemeen geldende lengten Lv,g wordt verwezen naar bijlage B. Er moeten door Gasunie voorgeschreven pakkingen worden gebruikt. Anders moet de pakkingleverancier het type van pakking en aanhaalmoment/kracht voorschrijven.
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 20 van 64
4.2.2.2 Beproevingsdruk en tijdsduur
De beproevingsdruk en tijdsduur zijn gegeven in tabel 2 en zijn gebaseerd op situaties zonder corrosie- of erosietoeslag en ontwerptemperaturen lager dan of gelijk aan 50 °C. Tabel 2: Beproevingsdruk en tijdsduur
Ontwerpdruk
Pd (bar (e))
Druk bij sterktebeproeving
Pt
(bar (e))
Tijdsduur
(minuten)
Druk bij dichtheids-beproeving
Pr (bar (e))
Minimale tijdsduur*
(minuten)
19 26,7 15 20,9 15 40 54,0 15 44,0 15
66,2 88,1 15 72,8 15 80,0 106,0 15 88,0 15 Pd Pd·1,3 + 2 15 Pd·1,1 15
* Exclusief benodigde tijdsduur voor inspectie.
Opmerkingen: De beproevingsdruk kan zijn vermeld op de constructietekening. Als
er een verschil is met tabel 2, zijn de gegevens van de constructie-tekening bindend.
De voorgeschreven sterktedruk voor de sterktebeproeving mag ten hoogste met 0,5 bar worden overschreden en mag niet worden onderschreden.
De voorgeschreven insteldruk voor de dichtheidsbeproeving mag ten hoogste met 2,5 bar worden overschreden.
4.2.2.3 Te beproeven leiding/systeem
De leiding moet geheel vrij van de grond of de sleuf zijn opgesteld (met uitzondering van de oplegpunten) om visuele inspectie mogelijk te maken. Voor en tijdens de beproeving moeten in verband met de visuele inspectie alle rondlassen en andere gemaakte lassen goed bereikbaar en onbekleed zijn. Dat wil zeggen dat afdekkende en beschermende lagen als verf, bitumen, plastic band en dergelijke niet mogen zijn aangebracht. Apparaten en/of onderdelen die niet aan de beproevingsdrukken mogen worden onderworpen moeten worden ontkoppeld of van het te beproeven systeem worden gescheiden. Afsluiters in het te beproeven systeem moeten na het vullen in de half open stand worden gezet (tenzij door de fabrikant anders is voorgeschreven) en mogen gedurende de verdere testperiode niet meer van stand worden veranderd. Er mag niet worden beproefd "tegen een gesloten afsluiter" tenzij de ontwerpdruk van de afsluiter hoger is dan de sterktetestdruk van het systeem.
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 21 van 64
4.2.2.4 Uitvoering
Voorbereiding: Aan het systeem moeten beproevingskoppen worden gelast. De beproevingskoppen moeten voldoen aan de eisen zoals gesteld in
hoofdstuk 6. Aan de beproevingskop moet met een eigen aansluiting een verdeel-
leiding (manifold) worden aangesloten waarop de drukbalans, de controle- of de precisiemanometers en een schrijvende precisie-manometer moeten worden aangesloten. De verdeelleiding en de aansluitleiding van de meetinstrumenten moeten zorgvuldig worden gevuld met voor dit doel bestemde olie. De toevoer van het testmedium moet met een eigen aansluiting aan de beproevingskop of het systeem zijn verbonden.
Additionele veiligheidseisen:
De keetwagen voor de testapparatuur moet ten minste op een afstand van Lv,g terzijde van de leiding of het systeem worden opgesteld.
De slanguiteinden moeten zodanig zijn bevestigd dat bij breuk van de koppeling, of van de slang nabij de koppeling, geen zwiepende delen ontstaan.
Functionele eis drukmeting:
Tijdens de proef moet er een combinatie van twee gekalibreerde mano-meters (of een drukbalans) worden toegepast om het goed functioneren te controleren.
Maatregelen in verband met het weer:
Bij regen moet het systeem zo zijn afgedekt dat lekkages kunnen worden waargenomen.
Bij onverwachte buien bij een niet-afgedekt systeem, moeten de lassen stuk voor stuk tegen de regen kunnen worden afgeschermd en kunnen worden gedroogd.
Als de desbetreffende maatregelen niet toereikend blijken te zijn, moet de dichtheidsproef worden uitgesteld.
Een bovengrondse visuele pneumatische beproeving mag niet worden uitgevoerd als de omgevingstemperatuur lager is dan of gelijk is aan 0 °C.
Als de temperatuur beneden de 15 °C is, moet met materiaal-certificaten worden aangetoond dat de toegepaste testkoppen en toebehoren geschikt zijn. Als dit niet het geval is moeten er in overleg met Gasunie adequate maatregelen worden getroffen.
Opvullen met een niet-brandbaar gas en sterktebeproeving:
Vóór aanvang van deze fase moet de Gasunie-directie hiervoor toestemming hebben verleend.
Gedurende deze fase mogen zich geen mensen binnen de veiligheids-afstand Lv,g bevinden, behalve voor de uitvoering van de in deze specificatie omschreven werkzaamheden.
Tijdens de tijdstap tv,g, nadat de druk op enig hoger niveau is gekomen, mag niemand zich in de veiligheidszone (Lv,g) bevinden.
De beproeving begint met het ononderbroken opvoeren van de druk tot de waarde 0,5 bar (e). Deze druk wordt gedurende de tijdstap tv,g constant gehouden. Daarna worden de lassen, flenzen en appendages met een schuimvormende vloeistof op lekkages onderzocht.
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 22 van 64
Daarna moet de druk, in tenminste 10 minuten, geleidelijk worden opgevoerd tot 0,5·Pt. Vanaf 0,5·Pt wordt de druk in stappen van 0,1·Pt opgevoerd tot Pt echter zonder de inspectie op lekkage. Na iedere drukstap een wachttijd tv,g aanhouden.
Bij gebruik van stikstof als testmedium moet een risico-inventarisatie worden gehouden die gericht is op het nemen van maatregelen ter vermindering van de risico's die samenhangen met het gevaar van stikstof voor de gezondheid.
De druk Pt wordt 15 minuten gehandhaafd, met een toegestane verlenging van 10 minuten. Daarna wordt de druk tot een waarde Pr verlaagd.
Eventuele bijzonderheden moeten zo spoedig mogelijk mondeling, en nadien schriftelijk, aan de Gasunie-directie worden gemeld.
De dichtheidsbeproeving:
Gedurende de dichtheidsbeproeving op een druk Pr moet ten minste ieder half uur de leidingdruk op 0,5 bar nauwkeurig worden geregistreerd.
Aan het begin van de dichtheidsbeproeving, tijdens en na afloop van de minimale tijdsduur (zie tabel 2) moet een nauwgezette controle op lekkage met een ultrasoon lekdetectiemeter of een ander daartoe geëigend middel worden uitgevoerd.
Gedurende de dichtheidsbeproeving mag geen gas worden ingebracht.
Lekkages aan enig onderdeel zijn niet toegestaan. Voor reparatie moet het systeem drukloos worden gemaakt.
Na toestemming van de Gasunie-directie mag de druk worden afgelaten.
Direct na het drukloos maken moeten alle afsluiters in de geheel open stand worden gezet.
Bij gebruik van stikstof als testmedium moet het systeem na de test grondig worden gespoeld met lucht. Bij het openen en werken aan aftakkingen moeten vóór aanvang van de werkzaamheden O2-metingen worden verricht om vast te stellen of er nog N2 in dat deel van het systeem is achtergebleven.
Registratie van de gegevens:
Alle basisgegevens van de te beproeven leiding of het systeem moeten reeds vóór aanvang van de beproeving worden vastgesteld en ingevuld op het formulier GTS_W-003.
Tijdens de beproeving moeten alle relevante meetgegevens zo snel mogelijk, in ieder geval vóór aanvang van de volgende beproevings-stap, op het formulier GTS_W-003 worden vastgelegd en indien nodig worden gemeld aan de Gasunie-directie.
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 23 van 64
5. BEGRAVEN LEIDINGEN EN SYSTEMEN
Het verloop van een ondergrondse hydrostatische beproeving is weergegeven in figuur 3 (zie bijlage A).
5.1 Procedure
5.1.1 Het beproevingsplan
Bij de constructie van enig leidingsysteem moet in een vroeg stadium, zo spoedig mogelijk na aanvang van de constructiewerkzaamheden, maar uiterlijk twee weken vóór aanvang van de eerste beproeving een beproevingsplan worden opgesteld. Voor leidingen bestaat dit plan uit schema's, zie GTS_W-004. Per sectie moet zijn aangegeven: het leidingnummer en de locatie van het begin en het eind van de
leiding; de diameters (mm), de wanddikten (mm) en de lengte per wanddikte
(m); de totale leidinglengte (m) en het leidingvolume (m3); berekening van de hoeveelheid water die per bar moet worden
bijgepompt (formule 7); de lengte en volume van het niet begraven gedeelte; de ontwerpdruk; de beproevingsdrukken en -duren; de voorlopige beproevingsdata voor de diverse secties; gegevens van de te gebruiken beproevingskoppen; gegevens van de overige te gebruiken hulpmiddelen, zoals
thermometers en drukbalansen; gegevens van het te gebruiken vulwater (herkomst, zuurgraad en
chloridegehalte); het zogenaamde temperatuurmeetplan, dat wil zeggen de locatie van de
temperatuurmeters of -opnemers die de leiding segmenteren in voor de meting representatieve temperatuurgebieden (zie GTS_W-004).
5.1.2 De voormelding
Elke beproeving moet minimaal vier werkdagen vóór aanvang van het vullen schriftelijk worden gemeld bij de Gasunie-directie. De volgende informatie moet minimaal worden verstrekt: het leidingnummer en de locatie van het begin en het eindpunt; het soort leiding; de locatie van de testkeet; het soort beproeving (begraven leiding); de uitwendige diameters (mm), de wanddikten (mm), de lengten (m) en
de inhoud (m3) per groep; de totale lengte in m en het totaal volume in m3; de lengte van het niet-begraven gedeelte in m; de datum en het tijdstip van aanvang van de sterktebeproeving;
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 24 van 64
de datum en het tijdstip van aanvang van de dichtheidsbeproeving; de ontwerpdruk(ken); de beproevingsdrukken van de sterkte- en de dichtheidsbeproeving; de duur van de sterkte- en de dichtheidsbeproeving.
5.1.3 Registratie
Van elke beproeving moet een rapportage worden opgesteld middels de formulieren GTS_W-004 t/m GTS_W-006 (of GTS_W-007). De gegevens moeten zo spoedig mogelijk, in ieder geval voordat de volgende fase ingaat, worden geregistreerd op de aangegeven formulieren en na afloop aan de Gasunie-directie worden overgedragen. Al deze formulieren moeten in de kwaliteitsadministratie van het betreffende project worden opgenomen. Eventuele relevante bijzonderheden moeten tussentijds worden gemeld aan de Gasunie-directie.
5.1.4 Goedkeuring dan wel akkoordverklaring
Voordat een beproeving wordt aangevangen moet het bijbehorende beproevingsplan zijn goedgekeurd door de Gasunie-directie. Een beproevingsfase (voorbereiding, vullen, nivelleren, stabiliseren, sterkte-beproeving, aftappen, dichtheidsbeproeving, beëindiging na berekening en beoordeling) mag pas worden gestart nadat toestemming is verkregen van de Gasunie-directie. Een beproeving mag pas worden beëindigd nadat de dichtheidsberekening is gecontroleerd en goedgekeurd door de Gasunie-directie.
5.2 Eisen
Begraven leidingen of systemen moeten worden beproefd met water als beproevingsmedium (zogenaamde hydrostatische beproeving).
5.2.1 Veiligheid
Bij de in deze specificatie voorgestelde sterktedrukken is de veiligheids-afstand Lv,w minimaal 5 m. Voor persdrukken groter dan de in tabel 3 genoemde waarden geldt: 110 Pt < 200 (bar (e)): Lv,w is minimaal 10 m; 200 Pt < 300 (bar (e)): Lv,w is minimaal 15 m. Tijdens de stabilisatieperiode, de sterktebeproeving en de dichtheids-beproeving moeten omstanders door middel van borden erop worden geattendeerd dat een hogedrukbeproeving wordt uitgevoerd.
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 25 van 64
5.2.2 Beproevingsdruk en tijdsduur
De beproevingsdruk en tijdsduur zijn gegeven in tabel 3 en zijn gebaseerd op situaties zonder corrosie- of erosietoeslag en ontwerptemperaturen lager dan of gelijk aan 50 °C. Tabel 3: Beproevingsdruk en tijdsduur begraven leidingen en systemen
Ontwerpdruk
Pd (bar (e))
Druk bij sterkte-
beproeving Pt
(bar (e))
Tijdsduur
(minuten)
Druk bij stabilisatie en dichtheidsbeproeving
Pr
(bar (e))
Minimale tijdsduur
(uur)
19 26,7 15 20,9 24 40 54,0 15 44,0 24 66,2 88,1 15 72,8 24 80,0 106,0 15 88,0 24 Pd Pd·1,3 + 2 15 Pd·1,1 24
Opmerkingen: De duur van de dichtheidsbeproeving betreft een minimumtijdsduur
die zodanig kan worden verlengd dat een beoordeling op dichtheid mogelijk is. In de fase van het testplan kan reeds besloten zijn om minimaal 48 uur te testen.
De beproevingsdruk kan zijn vermeld op de constructietekening. Als er een verschil is met tabel 3 zijn de gegevens van de constructie-tekening bindend.
De bovengenoemde druk voor de sterktebeproeving mag met ten hoogste 0,5 bar worden overschreden en mag niet worden onderschreden.
De instelling van de voorgeschreven druk voor de stabilisatie of dichtheidsbeproeving met water mag met ten hoogste 2,5 bar worden overschreden.
Bij hoogteverschillen gelden de waarden van tabel 3 voor het hoogst-liggende deel. Hoogteverschillen kleiner dan 10 m hoeven niet worden omgerekend bij het meten in het laagste punt.
5.2.3 Eisen aan te beproeven leiding/systeem
5.2.3.1 Maximumhoogteverschil
In principe behoort tijdens de sterktetest ieder deel van de testsectie ten minste de voorgeschreven testdruk te ondergaan. Bij hoogteverschillen en water als testmedium moet aan de volgende eisen worden voldaan: het hoogst gelegen deel behoort de voorgeschreven testdruk te zien; in het laagst gelegen deel mag bij die druk de ringspanning niet groter
zijn dan de minimum gespecificeerde rekgrens Re Wordt de ringspanning groter dan moet de testsectie worden opgedeeld in afzonderlijke testsecties.
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 26 van 64
5.2.3.2 Maximumlengte
De maximumlengte wordt bepaald door het maximum gekozen volume (dat weer gebaseerd is op de testduur en de testonnauwkeurigheid), tabel 5 en het feit dat alle leidingtemperaturen binnen een half uur opgenomen moeten worden.
5.2.3.3 Maximum leidinginhoud
De maximaal toegestane leidinginhoud is afhankelijk van de onnauwkeurig-heid van de gebruikte meetinstrumenten voor temperatuur, druk en testduur, zoals aangegeven in tabel 4. Tabel 4: Onnauwkeurigheid of reproduceerbaarheid van de gebruikte
meetinstrumenten
Onnauwkeurig-
heidsgetal (m3/dm3)
Maximumvolume
Vmax (m3) 24-uurs-
test 48-uurs-
test
Gewenste situatie 1. Mechanische drukbalans
Elektronische pijpwand-thermometer
2. Mechanische drukbalans Elektronische pijpwand-thermometer
0,05 bar 0,025 bar
ongel.p05
129
ongel.p025
192
6 200
9 200
12 400
18 400
Zeer nauwkeurige situatie 3. Elektronische drukbalans
Elektronische pijpwand-thermometer
0,01 bar
ongel.p01
270
13 200
26 000
Opmerkingen: Het onnauwkeurigheidsgetal wordt gebruikt bij de beoordeling van de
testresultaten. Bij toepassing van kleine gewichten (overeenkomend met 0,05 bar of
0,025 bar) moeten deze vrij van vuil en vet worden gehouden om foutieve aanwijzingen te voorkomen.
5.2.3.4 Maximum- en minimumtemperatuur
De temperaturen van water en grond mogen niet lager zijn dan 4 °C en niet hoger zijn dan 20 °C.
5.2.3.5 Afsluiterstand
Er mag niet worden beproefd "tegen een gesloten afsluiter" tenzij de ontwerpdruk van de afsluiter minimaal gelijk is aan de sterktetestdruk. dichte afsluiter Pt Pd van de afsluiter; open afsluiter Pt 1,5·Pd van de afsluiter.
5.2.3.6 Restrictie combinatie ondergrondse en bovengrondse beproeving
Beproevingen van ondergrondse leidingen of systemen moeten gescheiden worden uitgevoerd van beproevingen van bovengrondse leidingen of systemen, uitgezonderd afsluitergroepen in het traject.
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 27 van 64
5.2.3.7 Conditie "begraven"
Leidingen moeten op hun plaats liggen, zijn ingegraven en aangevuld tot maaiveldhoogte, uitgezonderd de testkopgedeelten, de eventuele afsluiters en mechanische verbindingen. Deze moeten voor visueel onderzoek worden vrijgehouden.
5.2.3.8 Maximumlengte niet-begraven deel
De lengte van het niet-begraven gedeelte (testkoppen en aansluitende delen) moet zo kort mogelijk worden gehouden, en worden voorzien van (extra) temperatuuropnemers die beschermd moeten worden tegen de directe invloed van zon en wind. In voorkomende gevallen kan de Gasunie-directie beslissen dat het niet-ingegraven deel op de volgende wijze wordt geïsoleerd: 50 mm glaswol, of aluminiumgecoat plasticfolie. Bij gestuurde boringen moeten de uiteinden altijd op deze wijze worden geïsoleerd.
5.2.3.9 Niet mee te beproeven apparatuur
In de leiding mogen geen apparaten en/of onderdelen zijn opgenomen die niet aan de beproevingsdrukken mogen worden onderworpen, of met water mogen worden beproefd. Deze moeten worden ontkoppeld of van de leiding worden gescheiden.
5.2.3.10 Secties die vooraf worden beproefd
Leidingsecties die vooraf worden beproefd zoals gestuurde boringen en grote zinkers, worden met onbeklede veldlassen visueel op dichtheid beproefd.
5.2.4 Uitvoering
5.2.4.1 Voorbereiding plaatselijk benodigde visuele inspectie
De afsluitergroepen moeten visueel te inspecteren zijn. De aannemer moet voorzieningen aanbrengen die dit mogelijk maken.
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 28 van 64
5.2.4.2 Voorbereiding temperatuurmeting en -berekening
Berekening leidinggegevens: Van de te beproeven leiding moeten onderstaande gegevens nauwkeurig worden vastgesteld, geregistreerd en/of berekend: Symbool Omschrijving Eenheid Lx,y getotaliseerde lengte per wanddikte-
sectie x,y m
Ltot totale leidinglengte inclusief beproevingskoppen
m
Du uitwendige diameter mm dn,x enz. nominale wanddikte per wanddikte-
sectie mm
Di,x enz. inwendige diameter (Du - 2·dn) per wanddiktesectie dn,x enz.
mm
Vx enz. volume op basis van Di per wand-diktesectie
m3
Vtot totale volume m3 Z gewogen diameter/wanddikte-
verhouding 1
enz. + L
L
d 2
D +
L
L d 2
D = Z
tot
y
yn
yi
tot
x
xn
xi
,
,
,
, (formule 3)
waarin x, y enz. de verschillende wanddiktesecties voorstellen.
Opmerking: De gewogen diameter/wanddikteverhouding Z mag ook als volgt worden bepaald:
enz. + V
V
d 2
D +
V
V
d 2
D = Z
tot
y
yn
yi
tot
x
xn
xi
,
,
,
, (formule 4)
Meetpunten voor het bepalen van de temperatuur van het medium en de
pijp: Wandthermometers moeten minimaal 5 dagen vóór de aanvang van
de beproeving zijn aangebracht volgens bijlage C. In uitzonderingssituaties mogen na goedkeuring door de Gasunie-
directie grondthermometers worden geplaatst volgens bijlage C. Een afstand van voelerelement tot pijpwand die groter is dan 50 mm, maakt de meting voor de temperatuur van de pijpwand ongeldig.
De bovengenoemde uitzonderingssituaties zijn van kracht als een elektronische meting niet meer functioneert en bij gestuurde boringen.
Bij het toepassen van grondthermometers moeten deze zes uur van tevoren zijn geplaatst.
Voor het aflezen van de grondthermometer moet deze eerst worden aangetikt, om de wrijving van de meter op te heffen.
De temperatuurmeetpunten moeten worden verdeeld over de lengte van de leiding, te beginnen op ten minste 100 m vanaf het begin van de aangevulde sleuf. Bij leidinglengten korter dan 2000 m is 50 m toegestaan. De keuze van de plaats van de meetpunten moet worden toegelicht in het temperatuurmeetplan (zie GTS_W-004). De plaats van het meetpunt moet zodanig gekozen zijn dat de meting representatief is voor het te beschouwen temperatuurdeel. Plaatselijke, verstorende invloeden kunnen aanleiding zijn om
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 29 van 64
meerdere meetpunten te installeren of om het meetpunt te verplaatsen. Verstorende invloeden kunnen worden veroorzaakt door bijvoorbeeld ligging naast elektrische kabels, overgang naar een andere grondsoort, kwelwaterbronnen en bronbemalingsgebieden.
Het minimumaantal meetpunten is afhankelijk van de lengte van de leiding volgens tabel 5.
Tabel 5: Minimumaantal meetpunten in relatie tot de lengte van de
leiding
Leidinglengte (m)
Van Tot en met
Minimumaantal meetpunten
- 100 3 101 1 000 4
1 001 2 000 5 2 001 5 000 6 5 001 11 000 7 11 001 17 000 8 17 001 23 000 9 23 001 29 000 10 29 001 35 000 11
In de leiding moet aan de zijde waar wordt gevuld, in de beproe-
vingskop een thermometerzakbuis (thermowell) gevuld met olie of water tot in het hart van de beproevingskop worden geplaatst. De thermometer in de thermowell moet zorgvuldig worden afgeschermd tegen invloeden die de temperatuurmeting van het water in de leiding kunnen beïnvloeden. Als dit niet mogelijk is moeten de temperaturen worden bepaald door een drietal elektronische meetsensoren, gelijkmatig verdeeld aangebracht over de omtrek van de beproevingskop.
Bij gestuurde boringen moet een grondthermometer met een lengte van 1 650 mm met het meetpunt op hart leidingniveau worden aangebracht. Tevens moet een langere thermometer op de bovenkant van de leiding worden aangebracht (de verkrijgbare lengten zijn 1650 + n·100 (mm)). Deze plaatsing moet aan beide zijden van de boring gebeuren.
De buitenluchtthermometer moet 1,5 m boven het maaiveld in de schaduw en uit de wind worden opgesteld.
Het is niet toegestaan om ander type apparatuur te gebruiken dan is aangegeven in het beproevingsplan.
5.2.4.3 Voorbereiding voor het vullen, de drukmeting en het opvullen
Er moet een monster van het vulwater worden genomen om de toelaatbaarheid te bepalen (zie hoofdstuk 6).
Aan beide uiteinden moeten beproevingskoppen worden gelast die voldoen aan de eisen (zie hoofdstuk 6). Aan de zijde van de leiding waar het vulwater wordt ingebracht, bevat de beproevingskop bij voorkeur een "bi-directional-pig".
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 30 van 64
Aan de beproevingskop moet met een eigen aansluiting een verdeel-leiding (manifold) worden aangesloten, waarop drukbalans, controle- of precisiemanometers en een schrijvende precisiemanometer moeten worden aangesloten. De verdeelleiding en de aansluitleiding van de meetinstrumenten moeten zorgvuldig worden gevuld met een voor dit doel bestemde olie. De hogedrukpomp moet met een eigen aansluiting aan de beproevingskop worden verbonden.
Op het te beproeven systeem moet altijd een manometer zijn aangebracht, die afleesbaar is vanaf de plaats van de hogedrukpomp. Deze manometer moet rechtstreeks op het systeem/de testkop worden geschroefd zonder tussenkomst van slangen, (snel-)koppelingen of afsluiters.
5.2.4.4 Additionele veiligheidseisen
De keetwagen voor de testapparatuur moet ten minste op een afstand Lv,w terzijde van de leiding worden opgesteld. In de regel is dit minimaal 5 m.
De slanguiteinden moeten zodanig zijn bevestigd dat bij breuk van de koppeling, of van de slang nabij de koppeling, geen zwiepende delen ontstaan.
5.2.4.5 Vullen met water
Ten behoeve van het bepalen van de nivelleertijd moeten de temperaturen van de pijpwand enkele dagen, en ook enkele uren, voorafgaand aan het vullen worden opgenomen. Als referentiemeting moet een grondthermometer op ten minste 5 meter afstand van de leiding worden geplaatst. De temperatuur van het vulwater moet worden gemeten. Zodoende is het mogelijk om een globale indicatie van de benodigde nivelleertijd te verkrijgen.
Bij het vullen moeten maatregelen worden getroffen om luchtvrij te kunnen vullen.
De totale hoeveelheid water in kubieke meters en de temperatuur van het vulwater in graden Celsius moeten tijdens het vullen met regel-matige tussenpozen worden geregistreerd. Als de leiding voor ¼, ½ en ¾ en geheel is gevuld moet, als de leidinglengte groter is dan 400 m, in ieder geval worden geregistreerd.
Als na het vullen wordt vastgesteld dat zich nog lucht in de leiding bevindt, moet deze worden ontlucht of worden hervuld tot de lucht is verdreven.
Na het vullen moeten de in de te beproeven leiding opgenomen afsluiters in de half open stand worden gezet, tenzij door de fabrikant anders is voorgeschreven. Gedurende de resterende testperiode mag deze stand niet meer worden veranderd.
5.2.4.6 Nivelleren
Bij aanvang van de nivelleerperiode wordt de leiding op een druk Pniv gebracht van: 19 Pd 40 bar (e); Pniv minimaal 1/4·Pd en maximaal 1/2·Pd; Pd 66 bar (e); Pniv minimaal 1/6·Pd en maximaal 1/3·Pd.
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 31 van 64
De minimaal in acht te nemen nivelleertijd Nniv is afhankelijk van: de grondsoort (zand, klei of veen); het grootste gemeten temperatuurverschil tussen het vulwater bij het
vullen van de leiding en de grond eromheen zoals gemeten vóór het vullen.
Deze minimaal in acht te nemen nivelleertijd is af te lezen uit de grafiek in bijlage D.
Deze grafiek is alleen geldig als de grondwaterstromingen stabiel zijn. Met andere woorden de bronbemaling moet zeker drie à vier dagen voor het nivelleren zijn stopgezet.
Tijdens het nivelleren mag de druk niet oplopen tot de voor de dicht-heidsbeproeving benodigde druk, inclusief de toegestane marge. Zo nodig moet water worden afgetapt om de druk te verminderen.
Het nivelleren mag pas worden gestopt na goedkeuring door de Gasunie-directie.
Aan het einde van de nivelleerperiode moeten de water- en wand-temperaturen worden gemeten en geregistreerd.
5.2.4.7 Stabiliseren
Voor stabiliseren moet de leiding op de dichtheidsbeproevingsdruk Pr worden gebracht.
De hoeveelheid water (dVopv) die nodig is om de leiding van nivellerings-druk op stabilisatiedruk te brengen moet nauwkeurig worden gemeten. Deze hoeveelheid water (dVopv), in relatie tot de gerealiseerde druk-verhoging (Psta - Pniv) geeft aan of de hoeveelheid ingesloten lucht toelaatbaar is.
Als voorlopige controle moet de theoretische hoeveelheid bij te pompen water als volgt worden bepaald volgens berekeningsmethode A.
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 32 van 64
BEREKENINGSMETHODE A Symbool Omschrijving Eenheid nivelleringsdruk = Pniv bar (e) stabilisatiedruk = Psta bar (e) Totale volume testsectie = Vtot m3 gewogen diameter/wandikteverhouding = Z 1 1. Gemiddelde druk tijdens het op stabilisatiedruk brengen
2P + P = P
stanivnstgem,
bar (e)
(formule 5)
2. Gemiddelde temperatuur van de leiding
rsthermomete aantal
rsthermomete waardenafgelezen som = T nstgem,
°C (formule 6)
3. A = correctiewaarde voor de drukverandering (bar-1)
(functie van Pgem,nst en Tgem,nst zie bijlage E.) 4. Berekende volumeverandering
)P - P( 1000V A) + Z(0,89 = dV nivsta
totsta
(dm3)
(formule 7)
Opmerking: De in formule 7 gebruikte factor 0,89 is als volgt afgeleid:
)E(
) - (1
0,98110 2
= 0,8925
mod
(formule 8)
Voor de meeste staalsoorten geldt: = 0,3 E(mod) = 2,08·105 (N/mm2) Is het absolute verschil tussen gemeten hoeveelheid dVopv en berekende
hoeveelheid dVsta groter dan 6 % van de berekende hoeveelheid, dan: is er sprake van omvangrijke luchtinsluitingen als de gemeten
hoeveelheid groter is dan de berekende hoeveelheid. Bij een grote afwijking moet de stabilisatieduur worden benaderd door op een tweetal opeenvolgende dagen af te tappen volgens paragraaf 5.2.4.9 en de afwijking tegen de tijd uit te zetten. Deze controle is overigens indicatief omdat voor de hoeveelheidsmeting van het opvullen geen grote nauwkeurigheid is vereist.
is er sprake van meetfouten of foutieve basisgegevens als de gemeten hoeveelheid kleiner is dan de berekende hoeveelheid.
Gedurende het stabiliseren mag de druk nooit groter worden dan 2,5 bar boven de voorgeschreven stabilisatiedruk. Zo nodig moet water worden afgetapt om de druk weer terug te brengen tot de voorgeschreven druk.
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 33 van 64
De minimumstabilisatieduur bedraagt twaalf uur. Eventuele lekkages moeten aan de Gasunie-directie worden gemeld en
zo spoedig mogelijk worden hersteld. In kritische situaties (lange leidingen met veel aftakkingen) is aan te
bevelen om meteen na het begin van de stabilisatieperiode af te tappen en een controle op ongewenste luchtinsluiting uit te voeren volgens paragraaf 5.2.4.9.
De minimale drukdaling per aftapmeting bedraagt het "normbedrag" volgens tabel 6. Als de af te tappen hoeveelheid te groot is om nauwkeurig te kunnen meten mag na toestemming van de Gasunie-directie worden overgegaan naar het "minimumbedrag".
Tabel 6: Minimale drukdaling per aftapmeting
Aftappen Drukdaling
Minimumaflees-nauwkeurigheid
(bar)
"Normbedrag"
(bar)
"Minimumbedrag"
(bar)
Globale aftap-hoeveelheid
(dm3) (Vtot in m3)
0,05 4 1,25 0,1·Vtot (formule 9) 0,025 2 0,62 0,05·Vtot (formule 10) 0,01 0,8 0,25 0,02·Vtot (formule 11)
De waterhoeveelheidsmeting moet nauwkeurig worden uitgevoerd.
5.2.4.8 Sterktebeproeving
Vóór aanvang van de sterktebeproeving moet de Gasunie-directie toestemming hebben verleend deze beproeving aan te vangen.
De instelling van de afstelbare veiligheid van de hogedrukpomp moet op de vereiste sterktedruk zijn afgesteld.
Tijdens de sterktebeproeving mogen zich geen mensen in de onmiddellijke omgeving van de leiding bevinden, behalve voor de uitvoering van de in deze specificatie omschreven werkzaamheden.
Voordat met de sterktebeproeving wordt begonnen moeten de wandtemperaturen en de druk worden gemeten en geregistreerd. De druk moet worden gemeten met een drukbalans met de nauwkeurig-heid overeenkomend met de opgave in het beproevingsplan.
Er mogen geen werkzaamheden binnen de veiligheidsafstanden Lv,w (zie paragraaf 5.2.1) van de leiding worden uitgevoerd gedurende de sterktetest.
De beproeving begint direct na bovengenoemde metingen met het ononderbroken opvoeren van de druk tot de voorgeschreven druk Pt. De bijgepompte hoeveelheid water en de druk, gemeten met de druk-balans, moeten worden geregistreerd. Er mag geen water meer worden bijgepompt. De duur van de sterktetest bedraagt 15 minuten en mag met 10 minuten worden overschreden.
Eventuele bijzonderheden moeten zo spoedig mogelijk mondeling aan de Gasunie-directie worden gerapporteerd. Nadien volgt de schriftelijke rapportage conform formulier GTS_W-003
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 34 van 64
5.2.4.9 Aftappen
Vervolgens wordt de druk door middel van aftappen verlaagd tot de dichtheidsdruk. De bijbehorende meetprocedure kan achterwege blijven als er aan het einde van de stabilisatieperiode al bewezen is dat er geen luchtinsluiting is, of dat er geen foutieve basisgegevens zijn. Gegevens algemeen:
De gegevens, zoals te registreren bij het aftappen, worden gebruikt om te beoordelen of de berekeningsmethodiek mag worden toegepast. Deze handeling kan ook voor de sterktebeproeving plaatsvinden als dit noodzakelijk is.
Gecontroleerd druk verlagen: Aansluitend op de sterktebeproeving wordt de druk met 4 bar verlaagd of minder volgens tabel 6. De tijdens deze drukdaling afgetapte hoeveelheid water, alsmede de exacte drukdaling, moeten zorgvuldig worden gemeten en geregistreerd.
Berekening te verwachten aftaphoeveelheid: De berekende hoeveelheid af te tappen water bij een gemeten druk-verschil wordt bepaald door berekeningsmethode B.
BEREKENINGSMETHODE B Symbool Omschrijving Eenheid Pvoor druk voor het aftappen bar (e) Paft druk na het aftappen bar (e) Vtot Totale volume testsectie m3 Z gewogen diameter/wanddikteverhouding
(zie paragraaf 5.2.4.2) 1
dVaft afgetapte hoeveelheid m3 1 Gemiddelde druk tijdens het aftappen
2P + P = P
aftvooraftgem, (bar (e)) (formule 12)
2 Gemiddelde temperatuur van de leiding
rsthermomete aantal
rsthermomete waardenafgelezen som = T aftgem, (°C) (formule 13)
3 Correctiewaarde voor drukveranderingsaandeel
(functie van Pgem,aft en Tgem,aft)
Aaft zie bijlage E. (bar-1) 4 Berekende hoeveelheid bij het aftappen
)P - P( 1000V )A + Z(0,89 = dV aftvoor
totaftber (dm3) (formule 14)
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 35 van 64
Controletoets geldigheid dichtheidsberekening: Is het absolute verschil tussen gemeten dVaft en berekende hoeveelheid dVber groter dan 6 % van de berekende hoeveelheid dVber, dan: is er sprake van omvangrijke luchtinsluitingen als de gemeten
hoeveelheid groter is dan de berekende hoeveelheid. Bij een grote afwijking moet de verlenging van de stabilisatieduur worden benaderd door na een dag opnieuw af te tappen en de afwijking versus de tijd uit te zetten;
is er sprake van meetfouten of foutieve basisgegevens als de gemeten hoeveelheid kleiner is dan de berekende hoeveelheid.
5.2.4.10 De dichtheidsbeproeving
Gedurende de dichtheidstest mogen er geen werkzaamheden met zwaar materieel binnen de veiligheidsafstand Lv,w (zie paragraaf 5.2.1) van de leiding worden uitgevoerd.
Nadat door middel van aftappen is gecontroleerd dat er geen sprake is van ontoelaatbare luchtinsluitingen of foutieve basisgegevens, kan de dichtheidstest beginnen.
De eerste metingen bij de dichtheidsbeproeving moeten worden verricht op een tijdstip tussen 10.00 uur en 16.00 uur.
Gedurende de dichtheidsbeproeving moeten de volgende gegevens worden gemeten en geregistreerd: Ten minste ieder uur: de leidingdruk met de drukbalans met een nauwkeurigheid zoals in
het beproevingsplan is afgesproken; de temperatuur van de testkop aan de keetwagenzijde; de op de dichtstbijzijnde wandthermometer aangegeven
temperatuur; de buitenluchttemperatuur; Ten minste iedere vier uur: alle temperaturen:
Bij een leidinglengte korter dan 1 km of bij snel veranderende temperaturen en/of drukken, moeten deze gegevens ieder uur worden gemeten en geregistreerd.
De leiding, voor zover niet bedekt, moet ten minste iedere vier uur visueel op lekkages worden onderzocht.
Als gedurende de beproeving een lekkage wordt gevonden, ook aan een niet direct tot de leiding behorend onderdeel (bijvoorbeeld een afsluiter of plug) moet de dichtheidsbeproeving opnieuw aanvangen na het afdichten van deze lekkage (voor reparatie moet het geheel drukloos worden gemaakt).
Gedurende de dichtheidsbeproeving mag geen water worden bijgepompt en moeten alle pompverbindingen zijn ontkoppeld.
Als tijdens de dichtheidsbeproeving de druk de voorgeschreven dichtheidsdruk met 2,5 bar overschrijdt, moet water worden afgetapt waarbij de voorgeschreven drukmarge van de dichtheidsbeproeving niet mag worden onderschreden. De hoeveelheid water, tezamen met de bereikte drukdaling moet zorgvuldig worden gemeten en geregistreerd.
Na beëindiging en goedkeuring van de dichtheidsbeproeving zal de Gasunie-directie toestemming geven om de leiding drukloos te maken.
Direct na het drukloos maken moeten alle afsluiters in de geheel open stand worden gezet.
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 36 van 64
5.2.4.11 Registratie van de gegevens
Alle basisgegevens van de te beproeven leiding moeten reeds voor aanvang van de beproeving worden vastgesteld en ingevuld op het formulier GTS_W-005.
Tijdens de beproeving moeten alle relevante meetgegevens zo snel mogelijk, in ieder geval vóór aanvang van de volgende beproevingsstap, op het formulier GTS_W-005 worden vastgelegd.
Op alle bij de gegevensregistratie behorende bescheiden zoals druk- en temperatuurkaarten moet duidelijk worden vermeld op welke leiding of welke leidinggedeelten deze bescheiden betrekking hebben.
5.2.4.12 Berekening beproevingsresultaat dichtheidsbeproeving
a) Berekening algemeen: Na afloop van de dichtheidsbeproeving moet uit de gemeten pijpwandtemperatuur- en drukverschillen de theoretische volumeverandering worden berekend volgens de berekening van GTS_W-007. Het strekt tot aanbeveling de berekening meerdere malen tijdens de beproeving te maken. Conclusies mogen slechts worden getrokken na V/Vmax·24 uur.
b) Voorwaarden geldigheid berekening: De in deze specificatie beschreven berekeningsmethodiek is alleen geldig als: de dekking minimaal drie weken voor de beproeving is aangebracht; de leiding een dekking heeft van meer dan 90 cm; de niet-begraven gedeelten voldoen aan de daarvoor gestelde eisen
(zie conditie maximumlengte niet-begraven deel, paragraaf 5.2.3.8); het beproevingsmedium water is; de leidingtemperatuur hoger is dan 4 °C en lager is dan 20 °C; de nivelleringstijd in acht is genomen; de stabilisatiecontrole is uitgevoerd.
c) Bepaling temperatuursegmenten: Voor de berekening wordt de leiding verdeeld in temperatuursegmenten. Een gebied tussen twee meetpunten wordt gelijkelijk aan beide meet-punten toegewezen, tenzij grondsoort of waterstanden anders doen besluiten (zie GTS_W-004). Deze segmentering moet reeds in het beproevingsplan zijn vastgesteld (zie paragraaf 5.2.4.2).
d) Berekeningsmethodiek: Voor leidingen die een klein temperatuurverschil hebben tussen de pijpwand- of grondthermometers (maximaal 5 °C verschil ten opzichte van elkaar) mag de berekeningsmethode C worden toegepast:
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 37 van 64
BEREKENINGSMETHODE C Voor gegevens Lb, L1, Le en Ltot wordt verwezen naar GTS_W-004. (m) Voor gegevens TWb, T1, TWe enz. wordt verwezen naar GTS_W-005. (°C) Als TWe niet is gemeten, moet TWb worden gebruikt. TBL = gewogen begintemperatuur van de leiding in °C ten behoeve van
het bepalen van de correctiewaarden A en B.
TW L
D 0,01 + L + T L
D 0,01 - L +
+ enz. + T L
L +
+ T L
D 0,01 - L + TW L
D 0,01 + L = T
etot
uen
tot
un
B
2tot
2
1tot
u1b
tot
ubBL
(°C) (formule 15)
TBL,cor en TEL,cor zijn de gecorrigeerde gewogen begin- en eindtemperatuur die in de berekening voor de volumeverandering worden ingezet voor niet-geïsoleerde testkoppen.
TW L 4
D 0,01 + L + T L
D 0,01 - L +
+ T L
L + ..... + T
L
L +
+ T L
D 0,01 - L + TW L 4
D 0,01 + L = T
etot
uen
tot
un
B
-1)(ntot
-1)(n2
tot
2
1tot
u1b
tot
ubcorBL,
(°C) (formule 16)
Index B is het begin van de beproeving.
TW L 4
D 0,01 + L + T L
D 0,01 - L +
+ T L
L + ..... + T
L
L +
+ T L
D 0,01 - L + TW L 4
D 0,01 + L = T
etot
uen
tot
un
E
1)-(ntot
1)-(n2
tot
2
1tot
u1b
tot
ubcor EL,
(°C) (formule 17)
Index E is het eind van de beproeving. Symbool Omschrijving Eenheid PB Begindruk van de testperiode bar (e) PE Einddruk van de testperiode bar (e) Vtot Totale volume van de testsectie m3 A Correctiewaarde voor de drukfunctie van PB en
TBL (zie bijlage E) bar-1
B Correctiewaarde voor de temperatuurfunctie van PB en TBL (zie bijlage E)
°C-1
Z Gewogen diameter/wanddikteverhouding, zie formule 3 of formule 4 (paragraaf 5.2.4.2).
1
DV Berekende volumeverandering bij de dicht-heidsbeproeving.
dm3
0,001V)]T-T(B-)P-P(A)+ Z[(0,89=dV totcorEL,corBL,EB (formule 18)
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 38 van 64
Opmerking 1: Het berekeningsvoorschrift wordt ook geldig geacht voor ongelijke diameters in het systeem. In de invoer kan een fictieve lengte worden ingevoerd, omgerekend naar het volume:
L )D
D( = L jsysteem
j2
fict (formule 19)
Vtot mag niet veranderen. De plaats van de thermometers moet aan het probleem zijn aangepast. Een en ander moet in de testplanfase zijn uitgewerkt.
Opmerking 2: In de praktijk zal blijken dat voor veel systemen formule 16 en formule 17, na toestemming van de Gasunie-directie, door formule 20 en formule 21 kunnen worden vervangen. Dit geldt met name voor handberekeningen. Voor computerberekeningen moeten formule 16 en formule 17 worden gebruikt.
TW L
L + T L
L +
+ T L
L + .... + T L
L +
+ T L
L + TW L
L = T
etot
en
tot
n
B
1)-(ntot
1)-(n2
tot
2
1tot
1b
tot
bcorBL,
(°C) (formule 20)
Index B is het begin van de beproeving. Analoog is:
TW L
L + T L
L +
+ T L
L + .... + T L
L +
+ T L
L + TW L
L = T
etot
en
tot
n
E
1)-(ntot
1)-(n2
tot
2
1tot
1b
tot
bcorEL,
(°C) (formule 21)
Index E is het eind van de beproeving. De correctie heeft zijn oorsprong in het feit dat er verschil is in de warmteverdeling van de ongeïsoleerde testkop ten gevolge van zonne-instraling en er warmte afgevoerd zal worden naar het begraven gedeelte. Bij geringe opwarming van de testkoppen is de correctie klein en het verwaarlozen kan daarom in bepaalde gevallen toegestaan worden. Opmerking 3: De berekeningswaarden A en B moeten op de gewogen gemiddelde temperatuur TBL en niet op de TBL,cor worden gebaseerd.
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 39 van 64
Opmerking 4: Voor systemen met temperatuurverschillen groter dan 5 °C tussen de diverse wandthermometers, is het noodzakelijk om per temperatuur-gebied voor ieder deelsegment een volumeveranderingsberekening te maken, met een eventuele onderverdeling naar diameter en wanddikte. Voor verdere behandeling moet de Gasunie-directie worden geraadpleegd.
5.2.4.13 Beoordeling berekening (zie GTS_W-006)
Bepaling berekeningsonnauwkeurigheid: De toegestane berekeningsonnauwkeurigheid bij het bepalen van de volumeverandering is afhankelijk van de onnauwkeurigheid van de meetinstrumenten. In tabel 4 van paragraaf 5.2.3.3 is voor verschillende combinaties van druk- en temperatuurmeetapparatuur een onnauwkeurigheidgetal weergegeven. Met dit onnauwkeurigheidgetal kan de toegestane berekenings-onnauwkeurigheid bepaald worden voor de diverse combinaties van toegepaste type drukbalansen en thermometers. De bepaling wordt in berekeningsmethode D weergegeven.
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 40 van 64
BEREKENINGSMETHODE D
Vxx is de som van volumedelen waarbij elektronische meters zijn
toegepast:
ongel·p05 = 129 bij P = 0,05 bar;
ongel·p025 = 192 bij P = 0,025 bar;
ongel·p01 = 270 bij P = 0,01 bar. Vyy is de som van volumedelen waarbij kwikgrondthermometers zijn toegepast: ongkw·p05 = 100 bij P = 0,05 bar; ongkw·p025 = 132 bij P = 0,025 bar; ongkw·p01 = 166 bij P = 0,01 bar. als Vyy < 0,1·Vxx, is Vyy = 0 en Vxx = Vtot.
ongV
+ ong
V = fkw.pp
yy
el.pp
xx (dm3) (formule 22)
pp kan dus zijn: p05, p025 of p01 (in uitzonderlijke situaties). f-getallen kleiner dan 1,2 dm3 moeten worden gelijkgesteld aan 1,2 dm3
Criteria voor goedkeuring of afkeuring van de dichtheidsbeproeving:
De volgende gegevens zijn benodigd: berekend lekverlies dV in dm3; testduur turen in uren; maximumfout volume f in dm3 (als +f < 1,2 dan is +f = 1,2).
Het berekeningsresultaat moet aan voorwaarde a) en voorwaarde b) voldoen: a) Toegestane volumeveranderingstoets ten gevolge van de
onnauwkeurigheid -f < dV < +f (dm3)
b) Tijdsduurafhankelijke toets over de totale testduur.
/h]dm[ 2,0+ < t
dV 3
uren
(formule 23)
waarbij turen 24 uur.
Opmerking: Als
0,7 V
V = tot max
(formule 24)
kan in normale gevallen (bij een zeer stabiel temperatuurbeeld en een geringe invloed van de niet-begraven uiteinden) al een indicatie van het beproevingsresultaat verkregen worden na ·24 uur. De proef mag echter niet worden afgebroken.
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 41 van 64
Bij zandgronden zal bij zware langdurige regenval de temperatuur-huishouding om de pijp ongelijkmatig veranderen. De bovenkant van de pijp zal een andere temperatuur hebben dan de onderkant van de pijp. De grondslag voor het toepassen van de berekening vervalt. De proef zal verlengd moeten worden of er moeten andere gegevens ter beschikking staan om de beoordeling te maken. Ook kan rekening worden gehouden met de faseverschuiving van enkele uren tussen de temperatuur en de druk. De druk loopt achter op de temperatuur.
Conclusies uit het trendverloop:
Na een aantal uren mag, afgezien van meettolerantie-effecten, het volgende worden verondersteld: een constante, positieve, dV per uur duidt op een lek of een meetfout
met niet-stabiele effecten (luchtoplossing of temperatuurnivellering); een afnemende, positieve, dV per uur duidt op niet-stabiele effecten
in combinatie met een meetfout; een toenemende, positieve, dV per uur duidt op een lek en
niet-stabiele effecten; een constante, negatieve, dV per uur duidt op meetfouten; een toenemende, negatieve, dV per uur duidt op meetfouten met een
lek of niet-stabiele effecten; een afnemende, negatieve, dV per uur duidt op niet-stabiele effecten
en een meetfout.
Toelichting: Een lekdichtheidsbeoordeling op basis van een berekening als de op de pijpwandthermometers aangegeven temperaturen meevariëren met de buitenluchttemperatuur is zeer onwaarschijnlijk; bij gronddekkingen van meer dan 1 m wordt een temperatuuramplitude van 10 °C afgedempt tot 0,025 °C en treedt een tijdvertraging van 23 uur op. Meevariëren van de temperatuur betekent daarom onder andere onjuist geplaatste thermometers of beïnvloeding door het open gedeelte, of water-stromingen (grond- en/of regenwater).
Mogelijke proefverlenging:
Als besloten wordt een beproeving te verlengen wordt de testduur (turen), zoals vermeld in formule 23, opgeteld bij de verlenging (in uren). Als besloten wordt de beproeving met 24 uur te verlengen geldt de laatste 24 uur of 48 uur als beoordelingsperiode. Wanneer blijkt dat de eerste N uur van de dichtheidstest nog een onrustig temperatuurverloop vertonen, dan mag de test met N uur worden verlengd en vindt validering van de test plaats over de laatste aangesloten periode van 24 uur.
5.2.4.14 Combinatie ondergrondse en bovengrondse beproeving (of te geringe dekking en dergelijke)
Definitie: Als in een te beproeven systeem minder begraven is dan alleen de beproevingskoppen, afsluiterschema's, mechanische verbindingen en aan punt 5.2.4.12 ad b niet wordt voldaan, spreekt men van een combinatiesysteem.
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 42 van 64
Als dit systeem niet op technisch/economisch verantwoorde wijze is te scheiden moet het gecombineerde systeem als volgt worden beproefd (dit ter beoordeling van de Gasunie-directie): De druk, de omgevingstemperatuur, de thermowell-temperatuur en de gewogen gemiddelde temperatuur moeten minimaal 48 uur lang grafisch uitgezet worden tegen de tijd (zie GTS_W-007). Onder de gewogen gemiddelde temperatuur TGL,j op beoordelings-moment j wordt verstaan (zie berekeningsmethode E):
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 43 van 64
BEREKENINGSMETHODE E
TW L 4
D 0,01 + L + T L
D 0,01 - L +
+ ..... + T L
L +
+ T L
D 0,01 - L + TW L 4
D 0,01 + L = T
etot
uen
tot
un
Gj
2tot
2
1tot
u1b
tot
ubjcor,GL,
(formule 25)
Symbool Omschrijving Eenheid L1 lengtesectie L1 m L2 lengtesectie L2 m Ln lengtesectie voorafgaand aan TWe m Ltot som van alle sectielengten m T1 temperatuur sectie 1 °C T2 temperatuur sectie 2 °C Tn temperatuur sectie voorafgaand aan TWe °C TWb temperatuur begin testkop1) °C TWe temperatuur eind testkop1) °C Du uitwendige diameter leiding mm Er wordt aangenomen dat alle secties, behalve de testkopgedeelten begraven zijn. Als TWe niet gemeten is, dan de waarde van TWb toepassen. De beoordeling valt positief uit als de algemeen veranderende druklijn in
overeenstemming is met de algemeen veranderende temperatuurlijn, zij het met een zekere faseverschuiving. De overige temperatuurverlopen moeten verklaarbaar zijn. (Onder algemeen veranderend wordt de waarde verstaan die na een cyclus wordt afgelezen.)
Als aan de criteria van de volumeverandering wordt voldaan zal de
Gasunie-directie toestemming geven om de beproeving te beëindigen. In andere gevallen zal worden besloten om de beproeving te verlengen of af te breken.
5.2.4.15 Berekeningsvoorschrift
Berekeningen van volumeveranderingen en beoordelingscriteria worden gemaakt met behulp van het Gasunie-berekeningsprogramma en worden gepresenteerd zoals in GTS_W-006. De gegevens van de grafische weergave worden weergegeven in GTS_W-007 (de grafiek moet in het rekendeel worden opgevraagd).
1) Meten met een thermometer in een thermowell of door middel van drie temperatuur-
opnemers, waarna het rekenkundig gemiddelde van die drie temperaturen moet worden bepaald.
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 44 van 64
6. EISEN HULPMIDDELEN, TESTAPPARATUUR EN -MEDIA
In dit hoofdstuk worden eisen gesteld voor hulpmiddelen, testapparatuur en het te gebruiken testmedium.
6.1 Hulpmiddelen en testapparatuur
6.1.1 Beproevingskoppen
Voor figuren wordt verwezen naar bijlage F, figuur 8 tot en met figuur 10. De volgende toepassingseisen worden aan beproevingskoppen gesteld: a) Voor leidingbouw moet gebruik worden gemaakt van een beproevings-
kop volgens figuur 8 of figuur 9 (lange en korte beproevingskop, zie bijlage F).
b) Voor installatie- en stationsbouw kan worden volstaan met bolle bodems en/of flenzen met blindflenzen als er voldoende aansluitingen aanwezig zijn om te meten, te vullen en te ledigen.
6.1.1.1 Ontwerpeisen
De volgende ontwerpeisen zullen gelden voor type a) en type b) (zie paragraaf 6.1.1) die meermalig zullen worden gebruikt: Er moet ontworpen en gefabriceerd worden volgens RTOD. De ontwerpdruk Pd,bk moet groter zijn dan de beproevingsdruk Pt van de
sterktetest van de te beproeven sectie, installatie of station. De berekening moet zijn gebaseerd op minimum gegarandeerde
materiaalwaarden en wanddikten. Alle materialen die zijn vermeld in de RTOD en NEN 3650-2 zijn
toegestaan. De lasmethodebeschrijving (LMB) moet door Gasunie goedgekeurd zijn
op basis van een reeds door Gasunie aanvaarde lasmethodekwalificatie (LMK).
Flenzen volgens ANSI B 16.5 hoeven niet worden doorgerekend bij gebruik op drukken kleiner dan of gelijk aan die zijn vermeld in bijlage G.
De aansluitwanddikte van de beproevingskop, -bodem of -flens moet ten minste gelijk zijn aan die van de te beproeven leiding of onderdeel.
Aansluitingen op bolle bodems zijn niet toegestaan. Afstandhouders mogen alleen met toestemming van de Gasunie-directie
in een beproevingskop worden gelast. Alle lassen moeten niet-destructief worden onderzocht (NDO). Voor
lassen die niet radiografisch kunnen worden onderzocht, is een ultrasoon onderzoek toegestaan.
De beproevingskop moet op een druk van (1,3·Pd,bk + 2 (bar)) hydro-statisch zijn onderzocht. Pd,bk is de ontwerpdruk van de beproevingskop (bar (e)).
6.1.1.2 Kwaliteitsdocumentatie
Op het werk moeten de volgende door Gasunie goedgekeurde (kopie-) documenten aanwezig zijn: de berekeningen en de tekeningen; een lasmethodebeschrijving (LMB); materiaalcertificaten;
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 45 van 64
het hydrostatisch beproevingsresultaat van de beproevingskop; NDO-rapporten; een register waarin door de aannemer gedurende de levensloop van de
beproevingskoppen is bijgehouden of vermeld: alle gegevens van de stempelplaat; de datum waarop de kop voor een beproeving werd gebruikt en de
maximumdruk van de beproeving; de lengte L bij het aanlassen.
6.1.1.3 Stempelplaat
Op iedere beproevingskop moet op een brugstuk een roestvaststalen stempelplaat worden gelast met een daartoe geëigende elektrode (plaatdikte 3 mm, materiaaltype AISI 316). Op de stempelplaat moet de volgende tekst zijn ingeslagen met 5 mm hoge letters en cijfers:
6.1.1.4 Het aanlassen en afsnijden van de beproevingskop
Het aanlassen en het afsnijden van de beproevingskop wordt uitgevoerd door de aannemer. Op het aanlassen is specificatie CSW-01-N van toepassing. De afstand tussen de nieuw aan te brengen rondlas en de eerste aftakking mag niet kleiner zijn dan de R-maat volgens figuur 8 of figuur 9 van bijlage F. De afstand tussen twee rondlassen mag niet kleiner zijn dan zeven maal de wanddikte (in verband met US-onderzoek) met een minimum van: 150 mm voor Du DN 400; 300 mm voor Du > DN 400. De kop moet autogeen van de leiding worden gesneden met een mechanisch geleide snijbrander. De snede mag een van de vlakken van de nieuwe laskant zijn en moet ten minste 20 mm van de oude laskant zijn verwijderd. De aannemer moet direct voor het lassen de laskant afwerken en onderzoeken volgens CSW-01-N. Het onderzoek moet worden gerapporteerd zoals vermeld in CSW-01-N. In uitzonderingsgevallen kan Gasunie toestaan dat beproevingskoppen éénmalig gebruikt mogen worden en niet aan alle eisen van paragraaf 6.1.1.1 behoeven te voldoen. Reeds in de ontwerpfase zal dit moeten worden bepaald. Gasunie zal het materiaal in deze gevallen aanleveren.
6.1.2 Manometers en schrijvende precisiemanometers
Controlemanometers moeten voldoen aan klasse 1 volgens NEN 927 (nauwkeurigheid 0,5 % van de eindwaarde en 0,25 % hysteresis).
Precisiemanometers moeten voldoen aan NEN-EN 837-1 nauwkeurigheidsklasse 0,6 (nauwkeurigheid 0,6 % van de eindwaarde en 0,25 % hysteresis).
Aannemersregistratienummer: ............... Hoogst toelaatbare werkdruk: ............... bar (e) Materiaal van de laskant: ............... Fabricagedatum: ...............
Kleinst toelaatbare lengte ............... mm
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 46 van 64
Een schrijvende precisie- of controlemanometer moet: een meetbereik hebben van ongeveer anderhalf maal de druk voor de
sterktebeproeving; zonder onderbreking registreren; zijn voorzien van registratiepapier waarvan de schaalverdeling
overeenstemt met het meetbereik van de drukschrijver. Elke manometer moet zijn voorzien van een kalibratierapport dat niet
ouder is dan zes maanden. Electronische drukopnemers zijn toegestaan na toestemming van
Gasunie. Nauwkeurigheid en reproduceerbaarheid moeten beter zijn dan de in deze specificatie genoemde drukbalansen (zie paragraaf 6.1.3).
6.1.3 Drukbalansen
Mechanische drukbalansen ("dead-weight-testers"): moeten naar gelang de proefomstandigheden dit vereisen, een aflees-
nauwkeurigheid hebben van 0,05 bar of van 0,025 bar; mogen een maximale meetonnauwkeurigheid hebben van 0,1 % van de
gemeten waarde; moeten geschikt zijn voor de druk tijdens de sterktebeproeving; moeten voorzien zijn van een kalibratierapport dat niet ouder is dan zes
maanden en waaruit blijkt dat de gewichten zijn gekalibreerd op de gewenste afleesnauwkeurigheid;
moeten vóór aanvang van de beproeving op goede werking worden gecontroleerd. Een meetprocedure moet op het werk aanwezig zijn.
6.1.4 Wand- of mediumthermometers
Elektronische wand- of mediumthermometers met een PT-100-4L-sensor moeten voldoen aan de volgende voorwaarden: Het meetbereik ligt van -5 °C tot +30 °C. De temperatuur moet afleesbaar zijn met een nauwkeurigheid van
0,01 °C. De reproduceerbaarheid is maximaal 0,04 °C. De nauwkeurigheid is volgens NEN-EN-IEC 60751 klasse B. De meetunit moet bestand zijn tegen temperaturen tussen -20 °C en
+60 °C. Er moet een mogelijkheid zijn van separate temperatuurwaarneming
door Gasunie-waarnemer(s). Gasunie levert deze thermometers aan. De elektronische temperatuuropnemers mogen uitsluitend worden uitgelezen met een uitleesunit van het type Testo 950, verkrijgbaar bij de firma Testo te Almere. De aannemer moet in het bezit zijn van zo'n uitleesunit. Bij de uitleesunit moet een kalibratierapport aanwezig zijn, dat niet ouder is dan één jaar. Iedere meting bestaat uit de gemiddelde temperatuur over een periode van 60 seconden (door het apparaat Testo 950 uitgerekend).
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 47 van 64
6.1.5 Grondthermometers
Grondthermometers moeten: van het fabrikaat IFG S-896243 zijn; compensatie van kasttemperatuur en spelingsvrije tandwieloverbrenging
hebben en schokbestendig zijn; voorzien zijn van een kalibratierapport dat niet ouder is dan 6 maanden; zijn uitgevoerd met een wijzerplaat met 0,05 °C aanduiding, een schaal-
grootte van minimaal 20 mm/°C en een meetbereik van -5 °C tot +30 °C;
bestand zijn tegen temperaturen tussen -25 °C en +30 °C; een zodanige lengte hebben dat kan worden voldaan aan het plaatsings-
voorschrift van bijlage C.
Opmerking: De standaardlengte is 1650 mm. Andere lengten zijn in toenemende stappen van 100 mm verkrijgbaar.
6.1.6 Insteekthermometers
Thermometers voor de plaatsing in thermowells (zakbuizen) moeten: een meetbereik van ten minste 0 °C tot +25 °C hebben; een schaalverdeling van maximaal 0,1 °C hebben; voldoende insteeklengte hebben om zonder optrekken te kunnen worden
afgelezen; voorzien zijn van een kalibratierapport. Deze mag niet ouder zijn dan
één jaar.
6.1.7 Buitenluchtthermometers
Thermometers om de buitenluchttemperatuur te meten moeten een schaal-verdeling hebben in 0,5 °C of kleiner.
6.1.8 Meetleidingen, vulleidingen en toebehoren (afsluiters en dergelijke)
Meetleidingen, meetmanifolds met toebehoren, vulleidingen en appendages moeten: geschikt zijn voor de beproevingsdrukken; voorzien zijn van een certificaat waarin de maximaal toelaatbare druk
wordt vermeld. Meetleidingen en toebehoren moeten, op aanwijzing van Gasunie-toezicht, hydrostatisch worden beproefd op 1,3 x de druk bij de te verrichten sterktebeproeving van de leiding/het systeem + 2 bar (gedurende vijftien minuten).
6.1.9 Vulpompen
Vulpompen moeten: aan de zuigzijde zijn voorzien van een aanzuigfilter met openingen met
een diameter kleiner dan of gelijk aan 0,3 mm; aan de perszijde zijn voorzien van een thermowell ten behoeve van het
bepalen van de vulwatertemperatuur; zijn voorzien van een manometer; zijn voorzien van een watermeter.
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 48 van 64
6.1.10 Hogedrukpompen
Hogedrukpompen moeten: zijn voorzien van een watermeter; zijn voorzien van een instelbaar veiligheidsmechanisme (voor hand-
pompen niet vereist).
6.1.11 Watermeters
Watermeters voor het meten van de hoeveelheid vulwater moeten: een nauwkeurigheid hebben van 2,5 %; afleesbaar zijn in m3; voorzien zijn van een kalibratierapport dat niet ouder is dan één jaar. Watermeters voor het meten van de hoeveelheid water voor het op druk brengen moeten: een nauwkeurigheid hebben van 0,5 %; afleesbaar zijn in dm3; voorzien zijn van een kalibratierapport dat niet ouder is dan
zes maanden.
6.1.12 Maatbekers
Ten behoeve van het meten van de hoeveelheid afgetapt water moeten laboratoriummaatbekers worden gebruikt van verschillende inhouden.
6.1.13 Weegbalansen
De weegbalansen die worden gebruikt voor het wegen van de afgetapte waterhoeveelheden moeten: een nauwkeurigheid hebben van 0,5 % (aanbevolen wordt het
AVR-principe (variabel oplossend vermogen) met een nauwkeurigheid van 100 g op 300 kg);
voorzien zijn van een kalibratierapport dat niet ouder is dan zes maanden.
6.1.14 Keetwagens
Keetwagens voor het opstellen van meetinstrumenten en het verrichten van schrijfwerk moeten: verplaatsbaar zijn; voorzien zijn van het nodige meubilair; verwarmd kunnen worden. Als een elektronische drukbalans wordt toegepast, moet de omgevings-temperatuur en de relatieve luchtvochtigheid voldoen aan de voorwaarden van de fabrikanten van de opgestelde elektronische instrumenten.
6.1.15 Hogedrukslang(en)
De hogedrukslang moet zijn voorzien van metalen inlagen. De maximale werkdruk van een slang mag niet hoger zijn dan 25 % van
zijn barstdruk. De slang mag visueel geen gebreken vertonen zoals onrondheid,
beschadigingen of gecorrodeerde inlagen.
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 49 van 64
De periode tussen de datum van laatste herbeproeving van de slang en de uit te voeren beproeving mag niet groter zijn dan één jaar (herbeproeving op minstens 1,5 maal de hoogst te verwachten testdruk). Dit moet kunnen worden aangetoond door middel van een beproevingscertificaat.
De slang moet voldoen aan de geldende DIN- of SAE-normen en de gegevens van de slang moeten herkenbaar zijn.
6.1.16 Kalibratierapporten
Kalibratie van toegepaste meetapparatuur moet plaatsvinden tegen een standaard waarvan de nauwkeurigheid herleidbaar is door middel van een NKO-certificaat, en onder een kwaliteitsregime dat voldoet aan NEN-EN-ISO 9001. Dit moet tot uiting komen op het kalibratierapport. Het kalibratierapport moet altijd beschikbaar zijn bij het meetapparaat.
6.1.17 Computerprogramma
Het Gasunie-berekeningsprogramma HYDROTEST moet worden toegepast. De output van dit programma wordt gevormd door de in paragraaf 5.1.3 genoemde formulieren GTS_W-006 en GTS_W-007.
6.2 Testmedia
Het voor hydrostatische beproevingen te gebruiken water moet: schoon zijn; een pH-waarde hebben groter dan 6,5 en kleiner dan 10; een chloridegehalte hebben kleiner dan 0,5 kg/m3, voor het beproeven
van systemen van roestvaststaal kleiner dan 0,05 kg/m3; als het geen leidingwater is, worden onderzocht op bovengenoemde
eigenschappen. Het onderzoeksrapport moet tegelijk met het beproevingsplan ter goedkeuring aan de Gasunie-directie worden aangeboden.
Op aanwijzing van de Gasunie-directie kunnen bepaalde beschermings-middelen (inhibitoren) aan het water moeten worden toegevoegd.
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 50 van 64
7. DOCUMENTATIE
In deze specificatie wordt verwezen naar de volgende documentatie: 1 Druckprüfverfahren für Leitungen und Anlagen der Gasversorgung.
DK: 621.643 : 620.173; ISSN 0176-3490, DVGV Regelwerk, Arbeitsblatt G 469, Juli 1987, DVGW, Mergenthalerallee 27-29, 6236 Eschborn 1.
2 Druckprüfverfahren für Leitungen und Anlagen der Gasversorgung. DK: 621.643 : 620.173, DVGV Regelwerk, Arbeitsblatt G 469, Oktober 1977, DVGW, Mergenthalerallee 27-29, 6236 Eschborn 1.
3 Sonderdruck aus der Zeitschrift Technische Überwachung Bd 8 (1967). Nr. 2, S 51/55, Wasserdruckprüfungen an Fernleitungen, Karl Dechant, München.
4 Regels voor Toestellen Onder Druk, Blad T 0240: Persproef; Procedure, Sdu Uitgever, Den Haag.
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 51 van 64
BIJLAGEN
A VERLOOP VAN BEPROEVINGEN
Figuur 1: Verloop van een hydrostatische beproeving (water) van bovengronds
opgestelde leidingen of stations die geheel visueel te inspecteren zijn
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 52 van 64
Figuur 2: Verloop van een pneumatische beproeving (lucht of stikstof) van
bovengronds opgestelde leidingen die geheel visueel te inspecteren zijn
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 53 van 64
Figuur 3: Verloop van een hydrostatische beproeving (water) voor begraven leidingen
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 54 van 64
B GLOBALE LEIDINGINHOUD EN VEILIGHEIDSAFSTAND
B.1 Globaal overzicht leidinginhoud als functie van de diameter en de lengte
Tabel 7: Globale leidinginhoud (in m3) als functie van de diameter en de lengte ten behoeve van het bepalen van de maximum toelaatbare lengte.
Nominale diameter
in DN
Uitwendige diameter in mm
Lengte in km
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
100 114,3 8,6 17 26 34 43 52 60 69 77 86 150 168,3 19,8 40 59 79 99 119 139 158 178 198 200 219,1 33,5 67 101 134 168 201 235 268 302 335 250 273,1 53,3 104 156 208 261 313 365 417 470 520 300 323,9 73 146 219 290 365 438 511 584 657 730 400 406,4 114 228 342 456 570 684 800 912 1026 1140 450 457,0 155 310 465 620 775 930 1085 1240 1395 1550 500 508,0 192 384 576 768 960 1152 1344 1536 1728 1920 600 610,0 278 556 834 1112 1390 1678 1946 2224 2500 2780 750 762,0 433 866 1300 1732 2165 2600 3031 3464 3897 4330 900 914,0 623 1246 1870 2492 3115 3740 4361 4984 5607 6230 1050 1067,0 850 1700 2550 3400 4250 5100 5950 6800 7650 8500 1200 1219,0 1109 2218 3327 4436 5545 6654 7763 8872 9980 11090
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 55 van 64
B.2 Veiligheidsafstand en veiligheidstijdstap bij het beproeven met een niet-brandbaar gas
Figuur 4: Veiligheidsafstand en veiligheidstijdstap bij het beproeven met een niet-brandbaar gas
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 56 van 64
C VOORSCHRIFT BEVESTIGING EN PLAATSING THERMOMETERS
C.1 Voorschrift bevestiging elektronische kwartswand-thermometer
Figuur 5: Voorschrift bevestiging elektronische kwartswandthermometer
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 57 van 64
C.2 Voorschrift plaatsing grondthermometer
Figuur 6: Voorschrift plaatsing grondthermometer
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 58 van 64
D NIVELLEERTIJD BIJ VERSCHILLENDE GRONDSOORTEN Figuur 7 is alleen geldig bij stabiele grondwaterstromingen, dat wil zeggen dat de bronbemaling 3 à 4 dagen voor het nivelleren moet zijn stilgezet.
Figuur 7: Nivelleertijd bij verschillende grondsoorten met: Symbool Omschrijving Eenheid Nspec specifieke nivelleertijd dag Nniv nivelleertijd dag dTniv temperatuurverschil tussen vulwater en grond °C Du uitwendige pijpdiameter mm De nivelleertijd Tniv wordt berekend met formule 26.
1000D N = N
uspecniv
(formule 26)
Voorbeeld: Pijpdiameter DN 900 = 914,4 mm; Grondsoort zand; temperatuurverschil dTniv dTniv = 5 °C; Uit grafiek 1 blijkt Nspec = 3,1 dagen; Dan is Nniv = 3,1 · 914,4/1000 = 2,83 dagen; zeg 3 dagen.
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 59 van 64
E TABELLEN CORRECTIEWAARDEN A EN B
E.1 Tabel correctiewaarde A
Tabel 8: Correctiewaarde A
A is de fysische waarde van water voor de verandering van het specifieke volume als functie van de drukverandering bij constante temperatuur. P
(bar) T
(°C)
4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
10 48,23 48,01 47,80 47,59 47,38 47,16 46,95 46,74 46,53 46,31 46,10 45,89 45,68 45,46 45,25 45,04 44,83
20 48,10 47,98 47,68 47,46 47,25 47,04 46,83 46,61 46,40 46,19 45,98 45,76 45,55 45,34 45,13 44,91 44,70
30 47,98 47,76 47,55 47,34 47,13 46,91 46,70 46,49 46,28 46,06 45,85 45,64 45,43 45,21 45,00 44,79 44,58
40 47,85 47,64 47,43 47,21 47,00 46,79 46,58 46,36 46,15 45,94 45,73 45,51 45,30 45,09 44,88 44,66 44,45
50 47,73 47,51 47,30 47,09 46,88 46,66 46,45 46,24 46,03 45,81 45,60 45,39 45,18 44,96 44,75 44,54 44,33
60 47,60 47,39 47,18 46,96 46,75 46,54 46,33 46,11 45,90 45,69 45,48 45,26 45,05 44,84 44,63 44,41 44,20
70 47,48 47,26 47,05 46,84 46,63 46,41 46,20 45,99 45,78 45,56 45,35 45,14 44,93 44,71 44,50 44,29 44,08
80 47,35 47,14 46,93 46,71 46,50 46,29 46,08 45,86 45,65 45,44 45,23 45,01 44,80 44,59 44,38 44,16 43,95
90 47,23 46,01 46,80 46,59 46,38 46,16 45,95 45,74 45,53 45,31 45,10 44,89 44,68 44,46 44,25 44,04 43,83
100 47,10 46,89 46,68 46,46 46,25 46,04 45,83 45,61 45,40 45,19 44,98 44,76 44,55 44,34 44,13 43,91 43,70
110 46,98 46,76 46,55 46,34 46,13 45,91 45,70 45,49 45,28 45,06 44,85 44,64 44,43 44,21 44,00 43,79 43,58
120 46,85 46,64 46,43 46,21 46,00 45,79 45,58 45,36 45,15 44,94 44,73 44,51 44,30 44,09 43,88 43,66 43,45
130 46,73 46,51 46,30 46,09 45,88 45,66 45,45 45,24 45,03 44,81 44,60 44,39 44,18 43,96 43,75 43,54 43,33
140 46,60 46,39 46,18 45,96 45,75 45,54 45,33 45,11 44,90 44,69 44,48 44,26 44,05 43,84 43,63 43,41 43,20
150 46,48 46,26 46,05 45,84 45,63 45,41 45,20 44,99 44,78 44,56 44,35 44,14 43,39 43,71 43,50 43,29 43,08
A wordt berekend volgens formule 27
80
P) + T (17 - 49,2 = A
(formule 27)
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 60 van 64
E.2 Tabel correctiewaarde B B is de aangepaste fysische waarde van water voor de verandering van het specifieke volume als functie van de temperatuur bij constante druk. B is gebaseerd op formule 28:
10 ) + (1 2 - B = B 61 (formule 28)
Tabel 9: Correctiewaarde B
B1 is de natuurkundige constante van water; ß is de lineaire uitzettingscoëfficiënt van staal; is de constante van Poisson voor staal. P
(bar) T
(°C)
4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
10 -42,1 -24,9 -8,2 8,1 23,9 39,2 54,1 68,4 82,3 95,6 108,5 120,9 132,8 144,2 155,1 165,4 175,4
20 -39,1 -22,1 -5,5 10,6 26,2 41,4 56,1 70,4 84,1 97,4 110,2 122,5 134,4 145,7 156,5 166,8 176,7
30 -36,0 -19,3 -2,9 13,1 28,6 43,6 58,2 72,4 86,0 99,2 111,9 124,2 135,9 147,2 158,0 168,2 178,1
40 -33,0 -16,4 -0,2 15,5 30,9 45,8 60,3 74,3 87,9 101,0 113,6 125,8 137,5 148,7 159,4 169,6 179,4
50 -29,9 -13,6 2,4 18,0 33,2 48,0 62,4 76,3 89,8 102,8 115,3 127,4 139,0 150,2 160,9 171,0 180,8
60 -26,9 -10,8 5,0 20,5 35,5 50,2 64,4 78,3 91,6 104,6 117,0 129,1 140,6 151,7 162,3 172,4 182,1
70 -23,8 -7,9 7,7 22,9 37,9 52,4 66,5 80,2 93,5 106,4 118,8 130,7 142,2 153,2 163,8 173,8 183,5
80 -20,7 -5,1 10,3 25,4 40,2 54,6 68,6 82,2 95,4 108,1 120,5 132,3 143,8 154,7 165,2 175,2 184,8
90 -17,7 -2,3 13,0 27,9 42,5 56,8 70,7 84,2 97,3 109,9 122,2 134,0 145,3 156,2 166,7 176,6 186,2
100 -14,6 0,6 15,6 30,4 44,8 59,0 72,7 86,1 99,1 111,7 123,9 135,6 146,9 157,7 168,1 178,0 187,5
110 -11,6 3,4 18,2 32,8 47,2 61,2 74,8 88,1 101,0 113,5 125,6 137,2 148,5 159,2 169,6 179,4 188,9
120 -8,5 6,2 20,9 35,3 49,5 63,4 76,9 90,1 102,9 115,3 127,3 138,9 150,0 160,8 171,0 180,8 190,2
130 -5,5 9,1 23,5 37,8 51,8 65,5 49,0 92,0 104,8 117,1 129,0 140,5 151,6 162,3 172,5 182,2 191,6
140 -2,4 11,9 56,2 40,2 54,1 67,7 81,0 94,0 106,6 118,9 130,7 142,2 153,2 163,8 173,9 183,6 192,9
150 0,6 14,7 28,8 42,7 56,4 69,9 83,1 96,0 108,5 120,7 132,4 143,8 154,7 163,5 175,4 185,0 194,3
B wordt berekend volgens formule 29:
)73,115(
7,625,07,19120 2
T
PTTB
(formule 29)
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 61 van 64
F DIVERSE CONSTRUCTIEGEGEVENS BEPROEVINGSKOP
F.1 Constructiegegevens lange beproevingskop
Figuur 8: Constructiegegevens lange beproevingskop
R-maat * N1 = DN 25 of DN 50 weldolet of thredolet N2 = DN 100-stomp; maat-C = 200 mm N3 = DN 150-stomp; maat-C = 300 mm
R1 = 150 mm ** R2 = 500 mm (minimummaat) R3 = 700 mm (minimummaat)
S = brugstuk met stempelplaat
Opmerkingen: * Binnen de opgegeven afstand (R-maat) mogen zich geen rondlassen bevinden; ** Conform CSW-01-N.
Een verlenging van de testkop is toegestaan. De afstand tussen de rondlassen mag niet kleiner zijn dan zeven maal de wanddikte met een minimum van: 150 mm bij Du DN 400; 300 mm bij Du > DN 400.
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 62 van 64
F.2 Constructiegegevens korte beproevingskop
Figuur 9: Constructiegegevens korte beproevingskop
R-maat * N1 = DN 25 of DN 50 weldolet of thredolet R1 = 150 mm ** S = brugstuk met stempelplaat Opmerkingen: * Binnen de opgegeven afstand (R-maat) mogen zich geen rondlassen bevinden; ** Conform CSW-01-N.
Een verlenging van de testkop is toegestaan. De afstand tussen de rondlassen mag niet kleiner zijn dan zeven maal de wanddikte met een minimum van: 150 mm bij Du DN 400; 300 mm bij Du > DN 400.
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 63 van 64
F.3 Constructiedetail stomp met versterkingsplaat
Figuur 10: Constructiedetail stomp met versterkingsplaat
CSW-19-N, versie 5, 28-10-2010
Blad 64 van 64
G MAXIMUM TOELAATBARE WERKDRUKKEN VOLGENS ANSI B 16.5 (Bij temperaturen tussen -29 °C en +38 °C) toe te passen bij hydrostatische beproevingen Tabel 10: Maximum toelaatbare werkdrukken van flenzen en geflenste
fittingen volgens ANSI B 16.5 (in bar (e)).
Materiaalgroep ANSI-klasse
150 300 400 600 900 1500 2500
1.1 19,6 51,1 68,1 102,1 153,2 255,3 425,5 1.2 20,0 51,7 69,0 103,4 155,2 258,6 431,0
Opmerking: De maximumtestdrukken van de te beproeven objecten moeten lager zijn dan of gelijk zijn aan de maximum toelaatbare werkdrukken van het test-equipment. Het wordt toegestaan om ANSI 300 op 54 bar (e) en ANSI 600 op 106 bar (e) te bedrijven gedurende de kortdurende sterktebeproeving van 15 minuten.