(Concept)Handreiking veilige leefomgeving...Ook de instrumenten die kunnen worden ingezet om het...
Transcript of (Concept)Handreiking veilige leefomgeving...Ook de instrumenten die kunnen worden ingezet om het...
1
(Concept)Handreiking veilige leefomgeving
Een leidraad voor het omgevingsplan
Kernwaarde 3, 5 en 7 d.d. 27 september 2019
versie 1.4
2
Colofon en contactinformatie
Dit is een product van Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost, Veiligheidsregio Brabant-Noord en
Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant. Deze uitgave is mede tot stand gekomen door de
betrokkenheid van vele collega’s uit de drie veiligheidsregio’s en Tonnaer Adviseurs in
Omgevingsrecht.
Voor meer informatie over de toepassing van deze handreiking kunt u contact opnemen met uw
veiligheidsregio via onderstaande contactgegevens.
Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost
040-2203 203
Veiligheidsregio Brabant-Noord
088-0208103
Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant
088-2250100 (Tilburg)
088-2250200 (Breda)
Vastgesteld Datum
Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost
Veiligheidsregio Brabant-Noord
Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant
3
Inhoud 1. Inleiding ........................................................................................................................................... 5
De Omgevingswet komt eraan ................................................................................................ 5 1.1.
Doel en doelgroep ................................................................................................................... 5 1.2.
Status en totstandkomingsproces ........................................................................................... 6 1.3.
Leeswijzer ................................................................................................................................ 6 1.4.
2. Veiligheid en de veiligheidsregio ..................................................................................................... 8
Wat doet een veiligheidsregio? ............................................................................................... 8 2.1.
Veiligheid en rol van de veiligheidsregio in de Omgevingswet ............................................... 9 2.2.
3. De omgevingsvisie, het omgevingsplan en het programma ......................................................... 11
De verbeterdoelen van de Omgevingswet ............................................................................ 11 3.1.
De 6 kerninstrumenten van de omgevingswet ..................................................................... 12 3.2.
De gereedschapskist voor het omgevingsplan ...................................................................... 15 3.3.
Nu al anticiperen op de Omgevingswet: bestemmingsplan met verbrede reikwijdte ......... 22 3.4.
4. Enkele algemene overwegingen bij het opstellen van regels voor het aspect veiligheid ............. 23
Het proces ............................................................................................................................. 23 4.1.
De inhoud .............................................................................................................................. 23 4.2.
5. Kernwaarde 1 | Voorkomen of beperking van risico’s vergroot de veiligheid ............................. 25
6. Kernwaarde 2 | Afstand tot de risico’s vergroot de veiligheid ..................................................... 25
7. Kernwaarde 3 | Bouwwerken en omgeving bieden bescherming ................................................ 26
Wat houdt de kernwaarde in? .............................................................................................. 26 7.1.
Wat betekent dat concreet? ................................................................................................. 26 7.2.
De kaders ............................................................................................................................... 27 7.3.
De bouwstenen ..................................................................................................................... 30 7.4.
8. Kernwaarde 4 | Bouwwerken en gebieden zijn snel en veilig te verlaten .................................... 33
9. Kernwaarde 5 | De omgeving maakt snel en effectief optreden van hulpdiensten mogelijk ...... 34
Wat houdt de kernwaarde in? .............................................................................................. 34 9.1.
Wat betekent dat concreet? ................................................................................................. 34 9.2.
De kaders ............................................................................................................................... 35 9.3.
De bouwstenen ..................................................................................................................... 37 9.4.
10. Kernwaarde 6 | Mensen krijgen bij crisis passende medische zorg ......................................... 48
11. Kernwaarde 7 | Mensen zijn bekend met de risico’s en weten hoe te handelen .................... 49
Wat houdt de kernwaarde in? .............................................................................................. 49 11.1.
Wat betekent dat concreet? ................................................................................................. 49 11.2.
De kaders ............................................................................................................................... 50 11.3.
De bouwstenen ..................................................................................................................... 52 11.4.
12. Tot slot: samenvatting ............................................................................................................... 56
Doel en aanleiding ................................................................................................................. 56 12.1.
Kernwaarde 1 | Voorkomen of beperking van risico’s vergroot de risico’s .......................... 56 12.2.
Kernwaarde 2 | Afstand tot de risico’s vergroot de veiligheid ............................................. 56 12.3.
Kernwaarde 3 | Bouwwerken en omgeving bieden bescherming ........................................ 56 12.4.
Kernwaarde 4 | Bouwwerken en gebieden zijn snel en veilig te verlaten ............................ 56 12.5.
Kernwaarde 5 | De omgeving maakt snel en effectief optreden van de .................................. 12.6.
hulpdiensten mogelijk ........................................................................................................... 56
4
Kernwaarde 6 | Mensen krijgen bij crisis passende medische zorg ..................................... 57 12.7.
Kernwaarde 6 | Iedereen is bekend met de risico’s en weet hoe te handelen als het mis ...... 12.8.
gaat ........................................................................................................................................ 57
13. Bijlage 1 ..................................................................................................................................... 58
14. Bijlage 2 Bruidsschat – relevante artikelen veiligheid ............................................................. 589
5
1. Inleiding
De Omgevingswet komt eraan 1.1.
De Omgevingswet komt eraan. Een nieuwe wet met een nieuw instrumentarium. Van structuurvisie,
bestemmingsplan en omgevingsvergunning nu, naar omgevingsvisie, omgevingsplan,
omgevingsprogramma en omgevingsvergunning straks. Het perspectief wordt daarbij ook breder:
van goede ruimtelijke ordening naar een veilige en gezonde fysieke leefomgeving met een goede
omgevingskwaliteit. Veiligheid wordt daarbij dus ook expliciet genoemd en dat krijgt in de nieuwe
wet- en regelgeving rondom de Omgevingswet ook verder vorm.
In het kort beoogt de Omgevingswet: meer regie, meer ruimte voor ontwikkeling, aandacht voor
innovatie en duurzaamheid, herkenbare kwaliteit door samenhang en duidelijke (bestuurlijke)
afwegingsruimte en flexibiliteit. Daarbij krijgen initiatiefnemers meer vrijheid, maar daarmee ook
meer verantwoordelijkheid. Dat betekent dat rollen en verantwoordelijkheden in de zorg voor de
fysieke leefomgeving gaan verschuiven voor zowel overheidsorganen, als ontwikkelaars, bedrijven en
burgers.
Ook de instrumenten die kunnen worden ingezet om het gebruik van en de zorg voor de fysieke
leefomgeving te reguleren zullen veranderen. Aangezien veiligheid daarin nadrukkelijk een rol speelt,
heeft de komst van de Omgevingswet ook gevolgen voor de rol van de veiligheidsregio’s. Veiligheid
zal per gemeente een plek gaan krijgen in de omgevingsvisie en het omgevingsplan.
Op initiatief van de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost (VRBZO) hebben de drie Brabantse
veiligheidsregio’s1 deze Handreiking veilige leefomgeving opgesteld. Dit document dient als
handreiking voor en als uitnodiging aan gemeenten om samen met de veiligheidsregio te komen tot
een goede borging van het aspect veiligheid in de nieuwe kerninstrumenten omgevingsvisie en
omgevingsplan. Het document is gebaseerd op de landelijk geformuleerde kernwaarden als
beschreven in de “Kernwaarden Veiligheidsregio’s”, als opgesteld in het kader van de Impuls
Omgevingsveiligheid (IOV)2. Op basis daarvan zijn de volgende kernwaarden geformuleerd:
1. Voorkomen of beperking van risico’s vergroot de veiligheid
2. Afstand tot de risico’s vergroot de veiligheid
3. Bouwwerken en omgeving bieden bescherming
4. Bouwwerken en gebieden zijn snel en veilig te verlaten
5. De omgeving maakt snel en effectief optreden van de hulpdiensten mogelijk
6. Mensen krijgen bij crisis passende medische zorg
7. Mensen zijn bekend met de risico’s en weten hoe te handelen
Ten aanzien van veiligheid beperken we ons in dit document tot die onderdelen van het
beleidsterrein van de fysieke veiligheid waarbij de veiligheidsregio een rol speelt.
Doel en doelgroep 1.2.
Dit document is bedoeld als handreiking voor gemeenten die aan de slag gaan met het opstellen van
hun Omgevingsplan en daarin het aspect veiligheid een plek willen geven. Er zijn concrete
1 Naast Veiligheidsregio Brabant Zuidoost: Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant en Veiligheidsregio
Brabant-Noord 2 Kernwaarden Veiligheidsregio’s, IOV werkgroep Planfiguren, versie april 2018
6
bouwstenen opgenomen die kunnen worden gebruikt om te implementeren in het Omgevingsplan
en waarmee daaraan invulling kan worden gegeven. Daarnaast kan het document ook worden
gebruikt bij het opstellen van een Omgevingsvisie, omdat het meer inzicht geeft in de relevante
aspecten rondom het begrip veiligheid.
Status en totstandkomingsproces 1.3.
Het voorliggende document is een groeidocument. Enerzijds omdat het gefaseerd wordt opgesteld
en per kernwaarde wordt aangevuld, anderzijds omdat in de totstandkomingsperiode van dit
document (2018/2020) nog niet het gehele ‘plaatje’ compleet is. Het wetgevingsproces is namelijk
nog niet geheel afgerond. Hoewel er al kan worden ‘voorgesorteerd’ op de Omgevingswet en er in
dat proces al praktijkervaring kan worden opgedaan, kan pas vanaf 2021 volledig gebruik worden
gemaakt van alle (wettelijke) mogelijkheden die de Omgevingswet biedt. Gezien het voorgaande is
en blijft dit document een dynamisch document. Tussentijdse revisies worden in een tabel in de
bijlage bijgehouden.
Naarmate het document verder wordt (aan)gevuld zal ook de kring van betrokkenen worden
uitgebreid. In aanvang wordt een concept opgesteld door de veiligheidsregio’s zelf. Het doel is
gemeenten en andere stakeholders gedurende het proces steeds meer deelgenoot te maken van de
opgave en praktijkervaringen en belangen over en weer in te brengen. Op basis daarvan kan dit
document dan ook weer kan worden aangevuld en worden verbeterd.
Leeswijzer 1.4.
Na deze algemene inleiding wordt in hoofdstuk 2 kort beschreven wat in het kader van de
Omgevingswet wordt verstaan onder veiligheid, wat de rol van de veiligheidsregio is op grond van de
Wet veiligheidsregio’s en waar daarin verandert door de Omgevingswet. Vervolgens wordt in
hoofdstuk 3 kort ingegaan op de verbeterdoelen van de Omgevingswet en worden de voornaamste
kerninstrumenten voor de gemeente (omgevingsvisie, omgevingsplan en programma)
geïntroduceerd. In hetzelfde hoofdstuk wordt beknopt en in algemene zin beschreven welke vormen
van regels en regulering kan worden toegepast in een omgevingsplan. Daarbij wordt ook ingegaan op
de mogelijkheden die de Crisis- en herstelwet nu al biedt voor gemeenten die willen experimenteren
met het opstellen van een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. In hoofdstuk 4 worden enkele
algemene overwegingen meegegeven voor toepassing bij de afweging op welke wijze een bepaald
veiligheidsaspect in een omgevingsplan een plek kan krijgen. Vervolgens worden in de hoofdstukken
5 t/m 11 per kernwaarde bouwstenen gegeven om de betreffende veiligheidsaspecten te borgen in
het omgevingsplan. Hoofdstuk 12 voorziet in een beknopte samenvatting.
In dit document wordt verwezen naar artikelnummers en passages uit bijvoorbeeld nota’s van
toelichting behorende bij de AMvB’s of de Memorie van Toelichting behorende bij de Omgevingswet
of de Invoeringswet. Aangezien die documenten gedurende het proces nog wijzigen, wordt hierna
volledigheidshalve vermeld van welke versies is uitgegaan in deze versie van dit document. De laatste
versies van de betreffende document zijn eenvoudig te vinden via de website
https://www.omgevingswetportaal.nl/wet-en-regelgeving.
Betreft Versie
Omgevingswet – wettekst Geconsolideerde versie, d.d. 26 september 2019
Omgevingswet – Memorie van toelichting Als Ingediend bij Tweede Kamer, d.d. 17 juni 2014
Invoeringswet Omgevingswet Als ingediend bij de Tweede Kamer, d.d. 3 juli 2018
Omgevingsbesluit Ontwerp als gepubliceerd in het Staatsblad (Stb
7
2018, 290) d.d. 31 augustus 2018
Besluit kwaliteit leefomgeving Ontwerp als gepubliceerd in het Staatsblad (Stb
2018, 292) d.d. 31 augustus 2018
Besluit bouwwerken leefomgeving Ontwerp als gepubliceerd in het Staatsblad (Stb
2018, 291) d.d. 31 augustus 2018
Besluit activiteiten leefomgeving Ontwerp als gepubliceerd in het Staatsblad (Stb
2018, 293) d.d. 31 augustus 2018
8
2. Veiligheid en de veiligheidsregio
Wat doet een veiligheidsregio? 2.1.
Op grond van de Wet op de veiligheidsregio’s (verder: Wvr) is de brandweerzorg, het bestrijden van
rampen en crisisbeheersing een taak van gemeenten3. Daarbij wordt onder brandweerzorg
verstaan4:
het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het
voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt;
het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij
brand.
De feitelijke uitvoering van deze taken ligt grotendeels bij de veiligheidsregio’s. Veiligheidsrisico’s
houden zich immers niet aan gemeentegrenzen en veiligheid is een complexe zaak die vraagt om de
nodige expertise waarin met name kleinere gemeenten niet (betaalbaar) kunnen voorzien.
Gemeenten zijn verplicht samen met de overige gemeenten binnen de regio (als vastgelegd in de
bijlage bij de Wvr) een gemeenschappelijke regeling te treffen tot het instellen van een openbaar
lichaam in de vorm van een veiligheidsregio5. Met die regeling worden een aantal taken en
bevoegdheden overgedragen van de gemeente naar de veiligheidsregio6, waaronder:
het inventariseren van risico’s van branden, rampen en crises;
het adviseren van het bevoegd gezag over risico’s van branden, rampen en crisis;
het adviseren van de burgemeester over de brandweerzorg;
het treffen van voorbereidingen op het bestrijden van branden en het organiseren van de
rampenbestrijding en de crisisbeheersing;
het instellen en in stand houden van een brandweer, een GHOR7 en (vooralsnog) een
gemeenschappelijke meldkamer.
Het beleid ten aanzien van deze taken wordt door het bestuur van de veiligheidsregio tenminste
eenmaal in de vier jaar vastgelegd in een beleidsplan8. Dit bestuur bestaat uit de burgemeesters van
de deelnemende gemeenten. Hoewel ze formeel geen onderdeel uitmaken van het bestuur, worden
in het kader van een goede afstemming ook vertegenwoordigers van de provincie(s),
waterschap(pen), het Openbaar Ministerie en eventuele andere instanties uitgenodigd voor de
bestuursvergaderingen9.
Onderdeel van dat takenpakket is ook het vroegtijdig adviseren over fysieke veiligheidsaspecten bij
bijvoorbeeld ruimtelijke plannen, concrete bouwplannen en inrichtingen. Een belangrijke
informatiebron voor de invulling daarvan is de vereiste inventarisatie van risico’s, wat resulteert in
een zogenoemd regionaal risicoprofiel10. Dit profiel wordt opgesteld volgens een uniforme
3 Artikel 2 Wvr
4 Artikel 3 Wvr
5 Artikel 8 en 9 Wvr
6 Artikel 10 Wvr
7 de Geneeskundige HulpverleningsOrganisatie in de Regio, die is belast met de coördinatie, aansturing en regie
van de geneeskundige hulpverlening in het kader van de rampenbestrijding en crisisbeheersing 8 Artikel 14 Wvr
9 Artikel 11 Wvr en verder
10 Artikel 15 Wvr
9
methodiek11 en wordt besproken met de deelnemende gemeenten. Vervolgens dient het
risicoprofiel ook als basis voor het beleidsplan.
Veiligheid en rol van de veiligheidsregio in de Omgevingswet 2.2.
2.2.1. Algemeen
Een van de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet is het bereiken en in stand houden van
een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. Het omgevingsrecht – en het omgevingsplan als
onderdeel daarvan – is in belangrijke mate bepalend voor het voorkomen van zogenoemde
‘ongewone voorvallen’ en rampen en de gevolgen daarvan. Denk daarbij aan externe veiligheid,
bescherming tegen overstromingen, brandveiligheid, maar ook verkeersveiligheid en constructieve
veiligheid van bouwwerken.
Ook het wettelijk stelsel rondom de Omgevingswet gaat uit van de taak- en bevoegdheidsverdeling
tussen gemeente en veiligheidsregio als in de vorige paragraaf is beschreven. Een concrete vertaling
van de rol van de veiligheidsregio is bijvoorbeeld het adviseren over risicovolle milieubelastende
activiteiten12. Er is géén expliciet adviesrecht opgenomen met de strekking dat de veiligheidsregio
om advies moet worden gevraagd bij de voorbereiding c.q. vaststelling van een omgevingsplan of bij
het verlenen van omgevingsvergunning in afwijking van een omgevingsplan. Dat wil echter niet
zeggen dat de veiligheidsregio in dat kader geen rol meer heeft. Er is gekozen voor een andere
manier van regelen, namelijk in de vorm van instructieregels. Kortgezegd moeten gemeenten op
grond van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) in een omgevingsplan rekening houden met
risico’s van branden, rampen en crises als bedoeld in de Wvr13. De adviserende rol van de
veiligheidsregio in dat kader volgt al uit de Wvr, zo is de stelling. Deze systematiek komt in de plaats
van de huidige adviesmomenten en -verplichtingen als opgenomen in onder andere de Wet
ruimtelijke ordening (goede ruimtelijke ordening), Besluit externe veiligheid inrichtingen14
(verantwoording groepsrisico) en het Bouwbesluit 2012 (bereikbaarheid voor hulpdiensten)15.
Er wordt onderkend dat het veiligheidsbelang het beste wordt gediend wanneer dit vroegtijdig wordt
betrokken in de plan- en besluitvorming. Goede bestuurlijke afspraken over de wijze en het tijdstip
waarop de betrokkenheid van de veiligheidsregio’s vorm moet krijgen zijn daarbij een bepalende
factor16. Daarom wordt via de Invoeringswet Omgevingswet de Wet op de veiligheidsregio’s op dit
punt wel aangescherpt. De voornaamste wijziging betreft de verplichting om in het beleidsplan dat
veiligheidsregio’s tenminste éénmaal per vier jaar moeten opstellen17 ook te beschrijven hoe de
adviesfunctie wordt ingevuld. Daarbij kunnen criteria worden gesteld voor het wel of niet betrekken
van de veiligheidsregio bij het wijzigen van een omgevingsplan. Ook dient het beleidsplan een
beschrijving te bevatten van de wijze waarop gemeenten de veiligheidsregio in de gelegenheid
stellen haar adviesfunctie uit te oefenen, in elk geval met betrekking tot omgevingsplannen18.
11
Handreiking Regionaal Risicoprofiel, NVBR e.a., november 2009 12
Zie artikel 4.33 Omgevingsbesluit (Ob) 13
Artikel 5.2 Bkl 14
Dit geldt ook voor het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen 15
Zie NvT Bkl, p. 328 16
Nota naar aanleiding van het Verslag mbt wetsvoorstel Omgevingswet, Kamerstukken II, 2014/15, 33 962, nr 12, p. 77-78 17
Zie artikel 14 Wvr 18
Zie artikel 2.49, onderdeel B Invoeringswet Omgevingswet, MvT Invoeringswet Omgevingswet, p. 431 en NvT Bkl, p. 245
10
Bij de voorbereiding en vaststelling van een omgevingsplan moet het voorkomen, beperken en
bestrijden van een brand, ramp of crisis worden meegenomen in de belangenafweging19. Dit volgt uit
de eerder genoemde instructieregel. Dat houdt in dat bij de toedeling van functies aan locaties en de
inrichting van een gebied in elk geval ook rekening wordt gehouden met20:
het vermogen van mensen om zichzelf in veiligheid te brengen in een gebied waar een ramp of
zwaar ongeval optreedt (zelfredzaamheid);
de hulp die mensen dan nodig hebben, waaronder begrepen de bereikbaarheid van het gebied
voor hulpdiensten en de mogelijkheden voor het bestrijden van de ramp c.q. het zware ongeval
(bestrijdbaarheid en bluswatervoorzieningen);
de aanwezigheid van voldoende schuilgelegenheden;
de effecten van een ramp of een zwaar ongeval op de infrastructuur (incl beschikbaarheid
drinkwater, elektriciteit en communicatie).
Verder is de gemeente bij het opstellen van het omgevingsplan in elk geval gebonden aan de regels
die in het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn opgenomen21 over:
de veiligheid rond opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en windmolens;
zogenoemde belemmeringengebieden rond buisleidingen voor gevaarlijke stoffen;
de veiligheid rond het opslaan, herverpakken en bewerken van vuurwerk en pyrotechnische
artikelen voor theatergebruik;
de veiligheid rond het bewerken en opslaan van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik en op
militaire objecten;
de veiligheid rond luchthavens;
de veiligheid van infrastructuur rond zogenoemde Seveso-inrichtingen22.
2.2.2. Bereikbaarheid en bluswatervoorziening
Uit het voorgaande blijkt dat bij het opstellen van een omgevingsplan ook rekening moet worden
gehouden met een goede toegankelijkheid voor hulpdiensten bij (primaire) hulpverlening en de
aanwezigheid van bluswatervoorzieningen23. Daarbij wordt in de Nota van Toelichting op het Bkl
gewezen op de Handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid (Brandweer Nederland, 2012).
Door de drie Brabantse veiligheidsregio’s zijn (onder andere) op basis van dat document de
Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening opgesteld en vervolgens gepubliceerd door de
afzonderlijke gemeenten binnen die regio’s. Dit document wordt vervolgens voor deze handreiking
als basis gebruikt.
19
Zie NvT Bkl, p. 663, 20
Zie NvT Bkl, p. 328 21
Zie paragraaf 5.1.2.2 en verder Bkl 22
Inrichtingen waarop de Seveso-richtlijn (Richtlijn 82/501/EG) van toepassing is, die is bedoeld om de veiligheid van locaties met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen te verbeteren. 23
Zie NvT Bkl, p. 663
11
3. De omgevingsvisie, het omgevingsplan en het programma
De verbeterdoelen van de Omgevingswet 3.1.
Het doel van de Omgevingswet is het bereiken en in stand houden van een veilige, gezonde en goede
fysieke leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit. Met de Omgevingswet wordt beoogd een
doelmatiger beheer en gebruik van die fysieke leefomgeving te realiseren en te behouden ter
vervulling van maatschappelijke functies. Die dubbele doelstelling komt tot uitdrukking in het motto
van de wet “Ruimte voor ontwikkeling, waarborgen voor kwaliteit”.
De nieuwe wet kan worden gezien als een bundeling van huidige wet- en regelgeving in het brede
fysieke domein. Die nieuwe wet is “van de grond af opgebouwd”. Er is dus geen sprake van een
nietje door huidige wet- en regelgeving.
De Omgevingswet kent vier verbeterdoelen:
Meer gebruiksgemak: inzichtelijk en voorspelbaar
Het nieuwe stelsel wordt transparanter. Het is de bedoeling dat inwoners, initiatiefnemers en
overheden over dezelfde informatie beschikken, zodat vanuit een samenwerkingsrelatie naar
oplossingen kan worden gezocht bij bijvoorbeeld vraagstukken met betrekking tot de inrichting van
gebieden. Hiervoor wordt het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) ingericht. Alle overheden en
uitvoeringsorganisaties moeten hierop gaan aansluiten.
Een meer integrale benadering: de fysieke leefomgeving centraal
Een integrale benadering stelt ons beter in staat om de fysieke leefomgeving in de gemeente als één
geheel te beschouwen. Gezondheid en veiligheid krijgen met de Omgevingswet ook een plek in het
ruimtelijke domein: hoe kunnen we onze leefomgeving zodanig inrichten dat deze veilig is en
bijdraagt aan het welzijn van onze inwoners? Dit betekent dat onder andere gemeenten in het
ruimtelijke domein ook meer (moeten) gaan samenwerken met partners als de GGD en de
Veiligheidsregio.
Ruimte voor maatwerk
Lokale vraagstukken moeten lokaal kunnen worden opgelost. Dat betekent dat gemeenten meer in
staat worden gesteld om, samen met inwoners en andere belanghebbenden, in te kunnen spelen op
lokale behoeften. Dat kunnen (andere) milieunormen of duurzaamheidsvraagstukken zijn, maar ook
bijvoorbeeld gezondheidsproblematiek, overlast of ontwerpprincipes gericht op het realiseren en
behouden van een veilige leefomgeving.
Een snellere en betere besluitvorming
De doorlooptijden bij de meeste procedures in het omgevingsrecht gaan terug van maximaal 26
weken naar maximaal 8 weken. Het werken met de Omgevingswet gaat verder dan deze vier
verbeterdoelen. Uitgangspunt is de “ja, mits” houding in plaats van “nee, tenzij”. Er wordt gewerkt
vanuit een basishouding van vertrouwen, maar dat betekent ook dat initiatiefnemers meer vrijheid
én meer verantwoordelijkheden krijgen.
12
De samenleving komt meer zelf aan zet om te bepalen wat ze belangrijk vindt voor haar
leefomgeving. De nieuw op te stellen Omgevingsvisie vervult hierin een belangrijke rol. Ook hier zit
een extra prikkel om integraal en interactief te gaan werken.
De Omgevingswet stelt de gemeenten straks in staat om sneller in te spelen op ontwikkelingen en
vragen. Dat betekent dat de gemeenten dynamischer (dienen te) gaan werken. Werken vanuit een
andere basishouding dan vroeger: van ‘zorgen voor’ naar ‘zorgen dat’. Met andere woorden: de
gemeente is dus niet meer vanzelfsprekend de aangewezen partij om zaken op te pakken, maar
faciliteert. Overigens zijn de actiepunten en transformatiedoelen niet helemaal nieuw: de meeste
gemeenten zijn al jaren stappen aan het zetten om hier invulling aan te geven. Met de
Omgevingswet wordt nu het formele kader daarvoor ook aangepast.
De 6 kerninstrumenten van de omgevingswet 3.2.
3.2.1. Algemeen
De Omgevingswet kent een zestal kerninstrumenten:
1. Omgevingsvisie
2. Programma
3. Decentrale regels (o.a. omgevingsplan)
4. Algemene rijksregels
5. Omgevingsvergunning
6. Projectbesluit.
Voor gemeenten en veiligheidsregio’s zijn met name de omgevingsvisie, het omgevingsplan, de
omgevingsvergunning en het programma van belang. Gezien het doel van deze handreiking wordt
hierna voor de beeldvorming enkel kort ingegaan op de instrumenten omgevingsvisie,
omgevingsplan en het programma.
13
3.2.2. Omgevingsvisie
De omgevingsvisie onder de Omgevingswet laat zich in de basis goed vergelijken met de
structuurvisie in het huidige stelsel. Net als in de huidige situatie wordt de visie vastgesteld door de
gemeenteraad en biedt het een langetermijnvisie op de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente.
Het gaat om strategische hoofdkeuzes van het beleid voor de fysieke leefomgeving voor de lange
termijn. Welke termijn dat is, is niet vastgelegd in een concreet aantal jaren, maar daarbij wordt
gedacht aan ten minste één raadsperiode. In elk geval dient een Omgevingsvisie te voorzien in:
een beschrijving van de hoofdlijnen van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving;
de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming en
het behoud van de fysieke leefomgeving;
de hoofdzaken van het voor de fysieke leefomgeving te voeren integrale beleid.
De Omgevingsvisie is daarmee een belangrijke beleidsmatige basis voor keuzes die in het
omgevingsplan (vervolgens) worden gemaakt. Op basis van de omgevingsvisie kunnen ook
programma’s worden opgesteld, waarin de aanpak wordt beschreven hoe de gemeente bepaalde
doelstellingen in de omgevingsvisie denkt te gaan realiseren.
Ook op Rijks- en provinciaal niveau wordt een omgevingsvisie vastgesteld. Op nationaal niveau is de
Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in voorbereiding, op provinciaal niveau de Brabantse
Omgevingsvisie. Vastelling van een omgevingsvisie is verplicht voor zowel het Rijk, de provincie als
gemeenten.
14
De omgevingsvisie kan ook beleidsmatige keuzes bevatten ten aanzien van het aspect veiligheid. Dat
past ook goed in de nagestreefde integrale benadering. Ten aanzien van de inhoud daarvan kan
gebruik worden gemaakt van de eerder genoemde kernwaarden. Ook is een handreiking beschikbaar
die gemeenten helpt bij het integreren van het aspect veiligheid in de omgevingsvisie24.
3.2.3. Omgevingsplan
Het omgevingsplan is voor gemeenten het centrale instrument onder de Omgevingswet. Hoewel het
omgevingsplan in de basis kan worden gezien als de opvolger van het bestemmingsplan, is het breder
dan een bestemmingsplan 2.0. In het omgevingsplan moet in ieder geval voor het gehele
grondgebied van de gemeente een evenwichtige toedeling van functies aan locaties plaatsvinden25.
In het omgevingsplan komen de regels uit de huidige bestemmingsplannen en uit de huidige
verordeningen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving samen. Daarmee wordt het
omgevingsplan meer omvattender dan een traditioneel bestemmingsplan. Verder is van belang dat
de Omgevingswet het principe ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’ als uitgangspunt neemt. Met
name het Rijk laat meer ‘los’. Het is aan de gemeente om die gaten al dan niet op te vullen en kan
daarbij lokaal maatwerk bieden.
In tegenstelling tot de huidige bestemmingsplannenpraktijk heeft elke gemeente straks nog maar
één gebiedsdekkend omgevingsplan, dat permanent moet worden ‘onderhouden’, in tegenstelling
tot een periodieke actualisatie zoals dat bij het bestemmingsplan het geval is. Iedere wijziging of
aanpassing wordt direct onderdeel van dat ene, geconsolideerde omgevingsplan. Het omgevingsplan
wordt vastgesteld door de gemeenteraad, maar de gemeenteraad kan de vaststelling van delen van
het omgevingsplan delegeren aan burgemeester en wethouders26. In tegenstelling tot de
omgevingsvisie bevat een omgevingsplan regels die rechtstreeks bindend zijn voor burgers en
bedrijven. Een omgevingsplan bestaat uit een set regels, een (digitale) verbeelding en een
bijbehorende toelichting.
24
Aanpak bouwsteen omgevingsveiligheid, Ministerie van IenM e.a., januari 2017 25
Artikel 4.2 Ow 26
Artikel 2.8 Ow
15
3.2.4. Programma
Programma’s vervullen volgens de Memorie van Toelichting bij de Omgevingswet een belangrijke rol
bij de operationalisering van beleidsdoelen uit de omgevingsvisie.27 Ingevolge artikel 3.4 van de
Omgevingswet kan het college van burgemeester en wethouders programma’s vaststellen. Een
programma bevat een uitwerking van het te voeren beleid voor de ontwikkeling, het gebruik, het
beheer, de bescherming of het behoud van een of meer onderdelen van de fysieke leefomgeving.
Programma’s bevatten maatregelen om te voldoen aan omgevingswaarden of om een of meer
andere doelstellingen voor de fysieke leefomgeving te bereiken. (art. 3.5 Ow). Als niet aan
omgevingswaarden wordt voldaan of die dreigen te worden overschreden dan is een programma
verplicht. De wet kent ook nog andere verplichte programma’s maar die verplichting gelden niet voor
het programma voor omstandigheden zoals hier aan de orde.
Een programma is vormvrij en is vooral uitvoeringsgericht: het gaat erom binnen een beheersbare
termijn een bepaald doel te bereiken. Programma’s binden net als de omgevingsvisie alleen het
vaststellend bestuursorgaan zelf. Er staat geen bezwaar of beroep tegen open. Wel moet inspraak
worden geboden en is op de voorbereiding afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing
(eerst ontwerp ter inzage, met mogelijkheid indienen zienswijzen).
De gereedschapskist voor het omgevingsplan 3.3.
3.3.1. Algemeen
Met de introductie van het omgevingsplan komen ook een aantal nieuwe mogelijkheden en
bevoegdheden beschikbaar om in het omgevingsplan te kunnen komen tot een goede toedeling van
functies aan locaties en om de maatschappelijke doelen van de omgevingswet te kunnen bereiken.
Flexibiliteit is daarbij een belangrijk begrip. Door flexibiliteit te bieden wordt invulling gegeven aan
een tweetal verbeterdoelen van de Omgevingswet, namelijk het vergroten van de (lokale)
afwegingsruimte en betere besluitvorming over projecten28. Het bieden van flexibiliteit is niet
hetzelfde als loslaten. Daar tegenover staat namelijk ook een behoefte aan rechtszekerheid. Regels
bieden immers ook houvast, een gelijk speelveld en voorspelbaarheid.
3.3.2. Korte schets: typen regels
In een omgevingsplan kan worden gewerkt met verschillen typen van regels. Om daarvan beknopt
een beeld te schetsen worden hierna een aantal regels, c.q. kenmerken daarvan tegenover elkaar
gezet in een tabel en vervolgens kort toegelicht.
Locatiegebonden regels Functiegebonden regels
Doelvoorschriften Middelvoorschriften
Directe werking Indirecte werking
Uniforme regels Maatwerk voor specifieke gevallen
Verboden Geboden
27
Zie MvT Omgevingswet, p. 114. 28
Zie MvT Omgevingswet, p. 264
16
Locatiegebonden regels hebben betrekking op een specifiek gebied, functiegebonden regels alleen
op een bepaalde functie, zoals een bepaalde vorm van grondgebruik of een bepaalde activiteit. De
benaming spreekt wat dat betreft voor zich. Een voorbeeld van een locatiegebonden regel kan
bijvoorbeeld een regel zijn voor een afgebakend evenemententerrein of voor wateren of
natuurgebieden. Een functiegebonden regel kan bijvoorbeeld betrekking hebben op alle risicovolle
inrichtingen binnen de gemeente. Ook een combinatie van beide vormen is mogelijk.
Bij doelvoorschriften staat het wat centraal, waarbij een initiatiefnemer veelal de ruimte heeft om te
bepalen hoe dat doel te bereiken. Bij een middelvoorschrift staat het hoe centraal. Er wordt
bijvoorbeeld een concrete maatregel voorschreven, waarmee dan aan het doel wordt geacht te zijn
voldaan. Een doelvoorschrift zou kunnen zijn ‘het voorkomen van onevenredige geurhinder’, terwijl
voor dat doel een middelvoorschrift zou kunnen zijn, de verplichting geurreducerende maatregel X
met een minimale capaciteit Y te installeren. Andere voorbeelden van doelvoorschriften uit de
huidige praktijk zijn bijvoorbeeld de regels in het Besluit bouwwerken leefomgeving over de
weerstand van brandcompartimenten tegen branddoorslag of brandoverslag, die zijn uitgedrukt in
minuten of een bepaalde vuurbelasting in MJ/m229.
Regels met directe werking zijn zogenoemde algemeen verbindende voorschriften, die rechtstreeks
gelden voor alle burgers, bedrijven (en overheden). Ze hebben een zogenoemde externe werking.
Regels met indirecte werking richten zich niet rechtstreeks tot burgers en bedrijven. Denk daarbij
bijvoorbeeld aan de toedeling van bevoegdheden om maatwerkvoorschriften te stellen of om met
een omgevingsvergunning van het plan af te wijken, of beoordelingsregels voor het verlenen van de
hiervoor bedoelde omgevingsvergunning.
Ook is een onderscheid te maken in uniforme regels ten opzichte van maatwerk in specifieke
gevallen. In de Memorie van Toelichting op de Omgevingswet wordt dit, inclusief de voor- en
nadelen die aan die keuzes verbonden zijn, schematisch weergegeven30, zoals te zien op navolgende
pagina.
Bestemmingsplannen gaan uit van het principe van toelatingsplanologie. Dat houdt in dat de regels
zijn gericht op wat juist wel en wat juist niet mag. Denk aan de maximum afmetingen voor
bouwwerken of een verbod op risicovolle inrichtingen. Gebodsbepalingen mogen niet worden
opgenomen, tenzij ze worden geformuleerd als een voorwaardelijke verplichting. Denk bij een
voorwaardelijke verplichting bijvoorbeeld aan het slechts mogen bouwen indien een vooraf met de
initiatiefnemer overeengekomen landschappelijke inpassing of een geluidsscherm wordt gerealiseerd
en in stand wordt gehouden. In een omgevingsplan kan, zoals dat nu ook het geval is voor
verordeningen, ook worden voorzien in gebodsbepalingen waarmee een bepaalde handeling wordt
verplicht31.
Nog een ander onderscheid is te maken in verschillende toestemmingsconstructies. Staat een regel
bijvoorbeeld een bepaald gebruik rechtstreeks toe of is het gewenst een toetsmoment in te bouwen
en moet een initiatiefnemer eerst een omgevingsvergunning vragen en verkrijgen? Is het wel van
belang ergens actief over te worden geïnformeerd, maar is een vergunningplicht een te zwaar
middel, dan kan worden gekozen voor een meldingsplicht32. Daarnaast kan er in voorkomend geval
29
Zie bv artikel 2.84 Bouwbesluit 2012 30
Zie MvT Omgevingswet, p. 269 31
Zie NvT Ob, p. 90 32
Artikel 4.4 Ow
17
natuurlijk ook voor worden gekozen om bepaalde functies enkel toe te staan door middel van een
wijziging van het omgevingsplan (op onderdelen).
In navolgende paragrafen wordt nader ingegaan op enkele bijzondere vormen van regels, die kunnen
worden toegepast bij de borging van veiligheidsaspecten in een omgevingsplan.
3.3.3. Zorgplichten
In de Omgevingswet zelf is een algemene zorgplicht opgenomen waarmee tot uitdrukking wordt
gebracht dat ‘een ieder’ voldoende zorgt dient te dragen voor de fysieke leefomgeving33. Een ieder
die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat een bepaalde activiteit nadelige gevolgen kan hebben
voor de fysieke leefomgeving dient de gevolgen daarvan zoveel mogelijk te voorkomen, te beperken,
ongedaan te maken, dan wel zelfs geheel achterwege te laten34. Daarnaast komen bijvoorbeeld in
het Besluit activiteiten leefomgeving specifieke zorgplichten voor. Zorgplichten kunnen ook worden
opgenomen in een omgevingsplan35. Het nadeel van dergelijke plichten is dat ze onvoldoende
concreet zijn en dat handhaving weliswaar mogelijk is, maar dat het meer ruimte geeft voor een
discussie over het feit of sprake is van een overtreding. Zorgvuldige motivering is dus geboden. Een
voordeel is juist dat een zorgplicht zorgt voor een vangnet voor eventuele gaten in regelgeving.
3.3.4. Open normen
Net zoals nu in verordeningen al het geval is, kunnen in het omgevingsplan zogenoemde open
normen worden toegepast. Deze regels hebben een globaler karakter en een hoger abstractieniveau
33
Artikel 1.6 Ow 34
Artikel 1.7 Ow 35
Zie NvT Ob, p. 96
18
dan traditionele bestemmingsplanregels. Dat geeft ruimte om de regels meer vanuit het doel te
formuleren, in plaats van in de vorm van een middelvoorschrift. Deze open norm kan vervolgens
nader worden ingevuld met bijvoorbeeld een beleidsregel. Zo kan een dergelijke regel inhouden dat
moet voorzien in ‘voldoende parkeergelegenheid’ of dat een gebouw voor wat betreft afmetingen ‘in
het straatbeeld dient te passen’. Dit als alternatief voor een concreet aantal parkeerplaatsen of een
concrete goot- en bouwhoogte. In een beleidsregel kan dan worden beschreven wanneer daaraan
wordt voldaan. Daarbij kan bijvoorbeeld met doelcriteria worden gewerkt of een bepaalde
bandbreedte worden gehanteerd, wat ruimte maar tegelijkertijd ook een kader voor maatwerk
geeft. Dat maatwerk kan vervolgens desgewenst worden geconcretiseerd in een zogenoemd
maatwerkvoorschrift (zie paragraaf 3.3.6).
Open normen bieden een zekere flexibiliteit en zijn uitermate geschikt om als doelvoorschrift te
formuleren. Hoe dat doel dan wordt bereikt is aan de initiatiefnemer en het biedt de gemeente
beoordelingsruimte. Daar staat als nadeel tegenover dat het minder inzichtelijk en voorspelbaar is of
bijvoorbeeld een bepaalde functie wel of niet is dan wel wordt toegestaan en onder welke
voorwaarden. Dat geldt zowel voor potentiële initiatiefnemers als bijvoorbeeld hun buren.
3.3.5. Verdeling van gebruiksruimte
Een andere methode die kan worden toegepast in een omgevingsplan is het vastleggen en verdelen
van gebruiksruimte. Bepaalde activiteiten hebben nu eenmaal nadelige gevolgen voor de fysieke
leefomgeving. Dat maakt ze echter niet per definitie ongewenst of onaanvaardbaar vanuit het
oogpunt van de bescherming van de fysieke leefomgeving. Die fysieke leefomgeving heeft immers
een bepaald draagvermogen om nadelige gevolgen op te kunnen vangen. De ruimte die er is voor
activiteiten in de fysieke leefomgeving, zonder dat de doelen of eventuele omgevingswaarden (zie
daarover paragraaf 3.3.7) in het gedrang komen, wordt aangeduid met de term gebruiksruimte36.
Een omgevingsplan kan regels bevatten die betrekking hebben op de verdeling van die schaarse
ruimte over een bepaald gebied. Een voordeel daarvan is dat zo kan worden voorkomen dat
bijvoorbeeld één bedrijf alle beschikbare geluidruimte opsoupeert en daarmee vestiging van andere
bedrijven op omliggende kavels niet meer mogelijk is. Een tweede voordeel is dat bedrijven zo
worden kunnen gestimuleerd om bijvoorbeeld – om bij het voorbeeld van geluidruimte te blijven –
(meer) emissiereducerende maatregelen te treffen om toch groeiruimte voor zichzelf te creëren.
3.3.6. Maatwerkvoorschriften en -regels
Maatwerk en lokale afwegingsruimte zijn belangrijke begrippen in het kader van de Omgevingswet.
In een omgevingsplan kunnen regels worden opgenomen die inhouden dat voor bepaalde
onderwerpen maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld of voor die onderwerpen voorschriften
kunnen worden verbonden aan een omgevingsvergunning37. Die ruimte kan ook worden geboden in
rijksregels die zijn opgenomen in één van de AMvB’s, zoals bijvoorbeeld het Besluit activiteiten
leefomgeving. Zo kan individueel maatwerk worden geboden op het moment dat bijvoorbeeld een
initiatief zich aandient en daartoe aanleiding wordt gezien. Deze systematiek is nu bijvoorbeeld ook
opgenomen in het Activiteitenbesluit. Wanneer je de vaststelling van het omgevingsplan als
peildatum neemt, is dus in feite sprake van maatwerk achteraf. Uniform maatwerk bieden vooraf in
een omgevingsplan kan ook wanneer algemene regels van bijvoorbeeld het Rijk of de provincie
daarvoor ruimte laten. Dergelijke regels worden aangeduid als maatwerkregels38. Dergelijke regels
voorzien in uniform maatwerk. Ze gelden dus niet voor slechts één specifiek geval, maar voor een
36
Zie MvT Ow, p. 285 37
Artikel 4.5 Ow 38
Artikel 4.6 Ow
19
bepaalde activiteit of een bepaalde locatie. Het kan daarbij gaan om invulling van of aanvulling op
algemene rijksregels. Welke ruimte daarvoor bestaat volgt uit de AMvB’s, zoals bijvoorbeeld het
Besluit activiteiten leefomgeving39.
3.3.7. Omgevingswaarden
Een omgevingswaarde is een bijzondere vorm van een doelstelling voor de fysieke leefomgeving. Ze
kunnen worden vastgesteld door zowel gemeenten, provincies en het Rijk en ze kunnen voortvloeien
uit bepaalde Europese of andere internationale verplichtingen, maar ook uit het beleid van de
gemeente, de provincie of het Rijk zelf40. Het betreft een meetbare, berekenbare of anderszins
objectief af te bakenen waarde die betrekking heeft op de gewenste staat of kwaliteit voor (een
onderdeel van) de fysieke leefomgeving, de toelaatbare belasting door activiteiten of een
toelaatbare concentratie of depositie van stoffen41. Enkele voorbeelden zijn bijvoorbeeld een
maximale concentratie van een bepaalde stof in de lucht of in het oppervlaktewater of een
emissieplafond voor een bepaalde stof. Belangrijk is dus wel dat het objectief toetsbaar moet zijn.
Het betreft een juridisch bindend beleidsdoel voor de gemeente zelf dat ook alleen de gemeente zelf
direct bindt. De gemeente kan daarbij haar bevoegdheden, maar ook andere taken of handelingen
inzetten om te kunnen voldoen aan een omgevingswaarde, waaronder voorlichtingscampagnes,
subsidies, verkeersmaatregelen, etc42. Anderen kunnen natuurlijk ook een bijdrage leveren, maar
enkel de gemeente zelf kan worden aangesproken op het wel of niet bereiken van een
omgevingswaarde43. Is het wel gewenst om bepaalde geboden of verboden op te nemen in het
omgevingsplan om zo ook anderen een bijdrage te laten leveren aan het bereiken van een
omgevingswaarde, dan zijn dus aanvullende regels nodig.
Bij de vaststelling van de omgevingswaarde moet ook worden bepaald wat het (juridische) karakter
daarvan is. Het kan een resultaatsverplichting zijn, maar ook een inspanningsverplichting of een
andere, daarbij te omschrijven vorm van een verplichting44. De locatie waarvoor de
omgevingswaarde geldt wordt ook bij de vaststelling afgebakend45. Dat hoeft dus niet de hele
gemeente te zijn. Bij de vaststelling kan verder een termijn worden bepaald waarbinnen de waarde
moet zijn verwezenlijkt. Ook dient bij de vaststelling in de toelichting te worden onderbouwd welke
taken en bevoegdheden worden ingezet om de waarde inderdaad te verwezenlijken46.
Aan het vaststellen van een omgevingswaarde in een omgevingsplan zijn twee belangrijke gevolgen
verbonden. Er dient te worden gemonitord of aan de omgevingswaarde wordt voldaan47. Indien
(naar verwachting) niet aan de omgevingswaarde wordt voldaan, dan moet een programma worden
vastgesteld, dat voorziet in een pakket van beleids- of beheersmaatregelen om alsnog te kunnen
voldoen aan die waarde48.
39
Artikel 4.6 Ow 40
MvT Ow, p. 95. 41
Artikel 2.9 42
MvT Ow, p. 96 43
MvT Os, p.96 44
Artikel 2.10 Ow 45
Artikel 2.10 Ow 46
Artikel 2.10 Ow 47
Artikel 20.1 Ow 48
Artikel 3.10 Ow
20
Of het zinvol is om een omgevingswaarde vast te stellen is – ook gezien het voorgaande – afhankelijk
van een aantal praktische factoren:
Heb je als gemeente wel invloed op het bereiken van de omgevingswaarde? Liggen de relevante
bronnen buiten de gemeente , zijn de gevolgen niet beïnvloedbaar door de gemeente en/of
hebben de gevolgen een veel groter schaalniveau dan de eigen gemeente? Dan heeft het geen
zin voor het betreffende aspect een omgevingswaarde vast te stellen.
Het bereiken van een omgevingswaarde moet voldoende objectief bepaalbaar en te monitoren
zijn.
Is het aantal relevante bronnen beperkt? Dan is het wellicht praktischer brongericht maatregelen
te treffen.
Een groot voordeel van een omgevingswaarde is dat een gemeente daarmee duidelijk laat zien wat
ze belangrijk vindt en dat de ambitie toont om de betreffende waarde te bereiken. Nadelen zijn het
feit dat ze niet rechtstreeks bindend zijn voor anderen dan de gemeente zelf, waardoor aanvullende
regels nodig zijn en de verplichte monitor- en programmaplicht, wat een extra belasting kan
betekenen.
Voor wat betreft het aspect veiligheid is van belang dat omgevingswaarden objectgericht kunnen
zijn, zoals bijvoorbeeld een veiligheidsnorm voor een waterkering, zoals nu ook is opgenomen in de
Waterwet. Ook kunnen het in objectieve kwalitatieve termen uitgedrukte waarden zijn, wanneer het
niet zo eenvoudig is meetbare eenheden te gebruiken. De Memorie van toelichting op de
Omgevingswet noemt daarbij als (enige) voorbeeld een geobjectiveerde beschrijving van de
kwaliteiten die een natuurgebied moet hebben om geschikt te zijn als biotoop voor een specifieke
beschermde diersoort49.
3.3.8. Meldingplicht
In traditionele bestemmingsplannen wordt veelal onderscheid gemaakt tussen gebruiksvormen die
‘rechtstreeks’ zijn toegestaan en gebruiksvormen die pas mogelijk zijn nadat door middel van een
omgevingsvergunning van het bestemmingsplan wordt afgeweken. De gemeenteraad neemt
daarvoor voor het college van burgemeester en wethouders afwijkingsbevoegdheden op in het
bestemmingplan. Zo kan een afweging worden gemaakt of een specifieke gebruiksvorm om een
bepaalde locatie inpasbaar is. Met de Omgevingswet wordt een tussenvorm geïntroduceerd : de
meldingsplicht50. Er is dan geen voorafgaande toestemming nodig in de vorm van een vergunning,
maar moet het aanvangen van een bepaalde activiteit wel vooraf worden gemeld. Daarmee wordt
ruimte gecreëerd voor51:
het uitvoeren van een initiële controle voordat de activiteit van start gaat, zodat het
bestuursorgaan kan nagaan of de regels worden nageleefd en geen onaanvaardbare risico’s voor
de fysieke leefomgeving optreden;
het beoordelen of gelet op de kwetsbaarheid van de fysieke leefomgeving of cumulatie met
andere activiteiten het wellicht noodzakelijk is om aanvullende eisen te stellen in de vorm van
maatwerkvoorschriften;
zelf in het kader van het beheer van de fysieke leefomgeving maatregelen te treffen, die een
betere bescherming van de leefomgeving waarborgen;
49
MvT Ow, p. 96 50
Artikel 4.4 Ow 51
MvT Ow, p. 468
21
het via een publieke kennisgeving informeren van de directe omgeving over de voorgenomen
activiteit.
Ook kan onderbouwing van de melding met bijvoorbeeld onderzoeksrapporten worden verlangd. Let
op: er is geen acceptatie aan de orde. Ook is er geen ruimte meer om een activiteit op basis van een
melding alsnog te weigeren. Voor het overige mag het betreffende bevoegd gezag zelf bepalen op
welke wijze met een melding wordt omgegaan. Er kan worden volstaan met een
ontvangstbevestiging, maar er kan ook schriftelijk een ‘mening’ kenbaar worden gemaakt over de
juistheid van de melding52. Uiteraard moet de melder wel aan de gestelde voorwaarden voldoen. Op
dat punt is handhaving mogelijk, maar een weigering is dus niet aan de orde.
3.3.9. Doorschuiven onderzoekslasten
Een voor de praktijk belangrijke vernieuwing is de mogelijkheid tot meer globaal te bestemmen bij de
toedeling van functies aan een locatie. Dat houdt ook in dat onderzoekslasten bij de vaststelling van
het omgevingsplan zoveel mogelijk wordt doorgeschoven naar het moment dat een concrete
aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangevraagd53. Dat geeft flexibiliteit aan de voorkant
en ruimte om maatwerk te bieden bij vergunningverlening. Nu is het traditionele
bestemmingsplannen vaak zo dat aan de voorkant wel flexibiliteit wordt nagestreefd, maar daaruit
juist méér beperkingen volgen, omdat van een worst case-scenario moet worden uitgegaan, dat in
de praktijk wellicht niet eens wordt gerealiseerd. Bij de vaststelling van het omgevingsplan wordt
daarom de uitvoerbaarheidstoets beperkt tot de vraag: is het plan niet evident onuitvoerbaar54?
3.3.10. Gelijkwaardigheid
Eerder kwam al het onderscheid tussen doel- en middelvoorschriften aan de orde. In bepaalde
situaties zijn maatwerkvoorschriften in de basis een goede keuze. Zie daarvoor ook de voor- en
nadelen als opgenomen in de afbeelding in paragraaf 3.3.2. Wanneer een initiatiefnemer de
voorgeschreven maatregel toepast, mag hij ervan uitgaan dat hij voldoet aan de betreffende
bepaling. Wellicht zijn er echter (innovatieve) maatregelen beschikbaar waarmee ten minste
hetzelfde resultaat wordt bereikt. Het uitgangspunt onder de Omgevingswet is dat toepassing van
gelijkwaardige maatregelen mogelijk is, tenzij dat is uitgesloten in de betreffende regel55. Het staat
een initiatiefnemer niet vrij zelf zomaar voor een andere maatregel te kiezen. Hij dient de
gelijkwaardigheid van de maatregel van zijn keuze vooraf aan te tonen, waarna het bevoegd gezag
daarover een besluit moet nemen. Overigens kan in het omgevingsplan ook worden bepaald dat
géén voorafgaande toestemming nodig is, of dat kan worden volstaan met een melding56.
3.3.11. Procesregels
Naast inhoudelijke regels kan een omgevingsplan ook regels bevatten die betrekking hebben op het
proces en de voorbereiding van besluiten, zoals het verlenen van een omgevingsvergunning
omgevingsplanactiviteit. Een dergelijke procesregel kan bijvoorbeeld inhouden dat advies moet
worden gevraagd aan een instantie als de veiligheidsregio.
52
MvT Ow, p. 469 53
MvT Ow, p. 277 54
MvT Ow, p. 154 55
Artikel 4.7 Ow en MvT Ow, p. 144 56
Artikel 4.7 Ow
22
Nu al anticiperen op de Omgevingswet: bestemmingsplan met verbrede 3.4.reikwijdte
De Omgevingswet treedt in werking op 1 januari 2021. Voor die tijd kan nog geen gebruik worden
gemaakt van een groot deel van de hiervoor beschreven ‘gereedschapskist’. Toch zijn er ook voor
2021 al mogelijkheden om voor te sorteren op de omgevingswet op basis van de Crisis- en
herstelwet. Een voorbeeld daarvan is het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. Op basis van
het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (BuCHW) kan een deel van het instrumentarium dat het
Omgevingsplan introduceert al worden gebruikt. In onderstaande tabel worden deze mogelijkheden
beknopt weergegeven in relatie tot de mogelijkheden die de Omgevingswet biedt. Daarbij wordt het
overzicht beperkt tot de mogelijkheden die artikel 7c BuCHW biedt. Bovendien is het overzicht
beperkt tot de voor dit document relevante mogelijkheden. Zo blijven bijvoorbeeld planschade en
kostenverhaal buiten beschouwing.
Aspect Toepasbaar in BP mvr? Toelichting
Bredere reikwijdte (gehele fysieke
leefomgeving i.p.v. goede RO)
Ja Integrale benadering
incl. veiligheid en
gezondheid mogelijk
Integratie van verordeningen Ja
Zorgplichten Nee
Toepassing open normen Ja
Omgevingswaarden Nee
Verdeling van gebruiksruimte Nee
Gelijkwaardigheidsbepalingen Nee
Meldingstelsel Ja
Maatwerkvoorschriften Nee Wel eventueel als
alternatief nadere eisen
te stellen
Maatwerkregels Beperkt Alleen voor bepaalde
geluidwaarden
Doorschuiven onderzoekslasten Ja
Delegatie uitwerking delen plan aan B&W Ja
Omgevingsplanactiviteit etc Ja, als bestemmingsplanactiviteit
Ruimere Indieningsvereisten Ja
23
4. Enkele algemene overwegingen bij het opstellen van regels voor het aspect veiligheid
Het proces 4.1.
Bestemmingsplannen zijn bekend terrein voor zowel gemeenten als de veiligheidsregio. Het
omgevingsplan is een nieuw instrument voor zowel gemeenten als de veiligheidsregio. Ook ontstaan
door het loslaten van regels op Rijksniveau wellicht ‘lacunes’ in de regelgeving rondom veiligheid.
Daarvan moet worden overwogen of die moeten worden ingevuld met lokaal maatwerk in het
omgevingsplan. Het proces om gezamenlijk tot een goed omgevingsplan te komen is minstens zo
belangrijk als het eindresultaat. In navolgende paragraaf worden ten aanzien van de inhoud enkele
algemene aandachtspunten meegegeven. Ten aanzien van het proces wordt benadrukt dat in het
kader van de door de Omgevingswet vereiste integrale benadering de veiligheidsregio graag en
vroegtijdig haar kennis en ervaring inbrengt om te komen tot een goede borging van het aspect
veiligheid in het omgevingsplan.
De inhoud 4.2.
In navolgende hoofdstukken worden concrete bouwstenen gegeven om toe te passen in een
omgevingsplan. Vooraf worden in algemene zin de navolgende aandachtspunten en overwegingen
meegegeven.
Er is geen vergaande standaardisering van de vormgeving en inrichting van het omgevingsplan,
zoals dat nu op basis van IMRO2012 en met name SVBP2012 voor bestemmingsplannen aan de
orde is. De opbouw van de omgevingsplannen die gemeenten gaan maken zullen dus sterk
verschillen. In dit document gaan van uit van twee ‘hoofdtypen’: 1) gebiedsgerichte opbouw en
2) thematische opbouw. Bij elke actualisatie van dit document wordt bezien hoe de planpraktijk
zich ontwikkelt en of bijstelling van deze keuze noodzakelijk dan wel gewenst is.
Hoort een bepaald aspect wel thuis in het omgevingsplan of kan het beter op een andere wijze
worden geregeld? Bij die keuze kunnen de volgende afwegingen helpen:
Hebben burgers en bedrijven invloed op het betreffende aspect of betreft het bijvoorbeeld
een aspect waar alleen de overheid zelf invloed op heeft? Mogelijk kunnen in het laatste
geval wel voorwaarden worden gesteld die borgen dat het aspect volwaardig wordt
meegewogen bij afwijkingen van het omgevingsplan, maar is primair voor de realisatie van
een bepaald beleid een programma een betere optie. Een voorbeeld is bijvoorbeeld de
aanpak van de gladheidsbestrijding of verkeerscirculatieaspecten in relatie tot
bereikbaarheidsvraagstukken.
Kan een gemeente überhaupt invloed uitoefenen op een bepaald aspect, is het
gemeentegrens overstijgend, of ligt de oorzaak/bron buiten de gemeentegrenzen?
Wat is het ambitieniveau van een gemeente met betrekking tot het aspect veiligheid? Is die
hoog, dan kan de toepassing van omgevingswaarde een goed instrument zijn om die ambitie
ook goed te verankeren en uit te stralen. Daar staat tegenover dat er extra verplichtingen
aan zijn verbonden (monitoring en eventueel programmaplicht). Het is daarom goed vooraf
ambtelijk en bestuurlijk af te stemmen over het draagvlak voor de toepassing van
24
omgevingswaarden. Dat geldt in feite ook voor alle andere vormen van regels die hogere
normen inhouden dan de wettelijke minimumnorm.
Bieden de rijksregels en eventuele instructieregels in de provinciale verordening wel de
gewenste ruimte om lokaal maatwerk te leveren? In de Omgevingswet is bepaald voor welke
onderwerpen het Rijk aan de lat staat om algemene regels te stellen57. Dat geldt ook voor het
waarborgen van de veiligheid, hetgeen in ieder geval betrekking moet hebben op een
brandveilig gebruik van bouwwerken en de veiligheid en gezondheid in de directe omgeving
van bouw- en slooplocaties58. Die regels krijgen een plek in het Besluit bouwwerken
leefomgeving. Voor zover een onderwerp is geregeld in dat Besluit en daarbij niet expliciet is
opgenomen dat maatwerkregels mogelijk worden gesteld, is dat onderwerp uitputtend
geregeld op rijksniveau. Er is dan dus geen ruimte om voor dat onderwerp regels op te
nemen in het omgevingsplan59. Dat is bijvoorbeeld aan de orde voor het aspect
brandveiligheid60.
Hoe blijft een omgevingsplan goed raadpleegbaar? Naarmate er meer in wordt geregeld wordt
een plan integraler, maar ook een stuk omvangrijker. Daardoor wordt het voor de burger of een
bedrijf een stuk lastiger om door de bomen het bos nog te kunnen zien en een antwoord te
vinden op de vraag die hij / het op dat moment heeft. Zo’n vraag kan bijvoorbeeld zijn of er
vergunning nodig is voor het realiseren van een fietsenstalling. Een groot deel van de regels in
het omgevingsplan zullen niet relevant zijn voor het beantwoorden van die vraag. Dit is een
belangrijk aandachtspunt bij de vormgeving en opbouw van een omgevingsplan.
Biedt de geformuleerde regel de ruimte om het gewenste niveau van regie te kunnen voeren?
Met andere woorden : wordt voldoende flexibiliteit geboden om nieuwe initiatieven mogelijk te
maken, maar kunnen ongewenste initiatieven worden geweerd? Dit raakt ook aan de
handhaafbaarheid van de regel. Hoe opener een regel is geformuleerd of des te vager een
doelvoorschrift is geformuleerd, des te lastiger wordt het die regel te handhaven.
Is het gewenst regionaal af te stemmen en tot een regionale uniforme regeling te komen?
Hoewel de Omgevingswet lokaal maatwerk als uitgangspunt neemt, vraagt de stelselvernieuwing
op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving onder de Wabo juist om het
creëren van een level playing field. Dit staat op gespannen voet met elkaar.
Bepaalde bevoegdheden op het gebied van veiligheid berusten bij de burgemeester, onder
andere op basis van de Wet op de veiligheidsregio’s. Er kunnen in het omgevingsplan geen regels
worden opgenomen die betrekking hebben op een bevoegdheid van de burgemeester.
57
Artikel 4.3 Ow 58
Artikel 4.21 Ow 59
MvT Bbl, p. 172 60
MvT Bbl, p. 173
25
5. Kernwaarde 1 | Voorkomen of beperking van risico’s vergroot de veiligheid
Gereserveerd
6. Kernwaarde 2 | Afstand tot de risico’s vergroot de veiligheid Gereserveerd
26
7. Kernwaarde 3 | Bouwwerken en omgeving bieden bescherming
Wat houdt de kernwaarde in? 7.1.
Hoeveel voorzieningen er ook worden getroffen, er blijft altijd een kans bestaan dat zich incidenten
voordoen die nadelige gevolgen hebben voor de leefomgeving en haar bewoners en bezoekers. Het
is daarom zaak ook oog te hebben voor het beperken en vertragen van deze nadelige gevolgen. Dat
kan bijvoorbeeld door het bieden van schuilmogelijkheden, maar ook door de bouwwijze en indeling
van gebouwen waarin mensen verblijven. Dit vraagt om bewustwording van veiligheidsaspecten zo
vroeg mogelijk in het proces rondom de inrichting van de fysieke leefomgeving. Vervolgens kunnen
bewuste keuzes rondom de inrichting van de fysieke leefomgeving worden gemaakt.
Die hiervóór beschreven kernwaarde 2 [NB, nog in te vullen] heeft kortgezegd betrekking op de
locatiekeuze voor ontwikkelingen. Door het vergroten van de afstand tussen risicobronnen enerzijds
en gebieden waarin (zeer) kwetsbare groepen verblijven en/of vitale infrastructuur aanwezig is
anderzijds, wordt de veiligheid verhoogd. Kernwaarde 3 heeft betrekking op voorzieningen die er
voor zorgen dat wanneer het vergroten van die afstand niet (verder) mogelijk is, in elk geval de
nadelige effecten zoveel mogelijk worden beperkt dan wel vertraagd.
Wat betekent dat concreet? 7.2.
Wanneer het vergroten van de afstand tot de risicobron niet mogelijk is, kunnen wellicht wel nog
voorzieningen worden gerealiseerd en geborgd of ontwerpprincipes worden gehanteerd die voorzien
in de hiervóór bedoelde beperking en vertraging van nadelige gevolgen van incidenten.
27
Daarbij kan het (niet limitatief) gaan om:
het realiseren van nieuwe fysieke maatregelen, bijvoorbeeld in de vorm van aarden wallen,
schermen of greppels, dan wel het borgen van de instandhouding van bestaande wallen,
schermen, greppels of andere fysieke maatregelen;
voorzieningen in of aan gebouwen die mensen beschermen tegen effecten van een incident,
zoals gevelconstructies die druk kunnen opvangen of centraal c.q. eenvoudig uit te schakelen
ventilatie;
een risicobewuste situering en indeling van gebouwen, door bijvoorbeeld een parkeergarage of
andere ruimten met relatief lage personendichtheden aan de zijde van de risicobron te situeren
en de ruimten met hogere personendichtheden juist zover mogelijk van de risicobron vandaan;
voorzieningen gericht op scenario’s als hoogwater en verstoring van de vitale infrastructuur;
benoemen van opvanggebieden ten behoeve van evacuaties.
Naast het toepassen en borgen van deze (technische) voorzieningen is het minstens zo belangrijk
veiligheid vroeg in het proces van planvorming bij een initiatief mee te nemen als ontwerpprincipe
en niet pas nadat de inrichtingstekeningen voor een gebied of een ontwerp voor een nieuw gebouw
al (goeddeels) gereed zijn. Denk aan de fase waarin de uitgangspunten voor een stedenbouwkundig
plan of inrichtingsplan worden bepaald, of in het kader van vooroverleg over een conceptaanvraag,
principeverzoek of soortgelijke informele voorfase.
De kaders 7.3.
7.3.1. Besluit kwaliteit leefomgeving en Besluit bouwwerken leefomgeving
Vooraf toegelicht: Instructieregels
Bij de stelselherziening rondom de Omgevingswet wordt de formulering van de instructieregels
zoveel mogelijk geharmoniseerd. Daarbij wordt uitgegaan van drie basistypen, voor wat betreft de
wijze waarop de bevoegdheid wordt ingezet. Deze basistypen zijn ook toegepast in paragraaf 5.1.2
van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Om die reden worden deze basistypen hierna in volgorde van
toenemende ‘juridische hardheid’ kort toegelicht, gebaseerd op de Nota van Toelichting bij het
Besluit kwaliteit leefomgeving61:
Basistype Redactie Toelichting
Basistype 1 Betrekken bij Aandacht schenken aan veiligheid. Het heeft daarmee wel
een plaats in afwegingen, maar de instructieregel stuurt
niet op inhoud.
Basistype 2 Rekening houden met Stuurt inhoudelijk de belangenafweging, maar als het
bestuursorgaan daar goede redenen voor heeft, is afwijken
gemotiveerd mogelijk.
Basistype 3 In acht nemen Harde, dwingende doorwerking. Bij de uitoefening van de
bevoegdheid moet het bestuursorgaan zich aan de
betreffende norm houden. Alleen bij zeer zwaarwegende
redenen is afwijking mogelijk.
61
Zie paragraaf 2.3.2.3 NvT Bkl
28
De kaders zelf
In het Besluit kwaliteit leefomgeving is in paragraaf 5.1.2 (Waarborgen van de veiligheid) als
instructieregel opgenomen62 dat in een omgevingsplan voor risico’s voor branden, rampen en crises
rekening wordt gehouden met het belang van:
1. het voorkomen, beperken en bestrijden ervan;
2. de mogelijkheden voor personen om zich daarbij in veiligheid te brengen, en;
3. de geneeskundige hulpverlening aan personen daarbij.
Dat raakt ook aan deze kernwaarde, namelijk het beperken van branden, rampen en crisis. (verder:
incidenten). Met deze aspecten dient bij het opstellen en wijzigen van omgevingsplannen rekening te
worden gehouden bij de toedeling van functies aan locaties. Bij het toelaten van functies op een
bepaalde plek dient daarom bijvoorbeeld rekening worden gehouden met het voorkomen van
incidenten door risicobronnen en kwetsbare functies te scheiden. Ook de aspecten zelfredzaamheid
van personen en de bestrijdbaarheid van het incident door hulpdiensten is er onderdeel van.
In het Besluit kwaliteit leefomgeving is dit verder uitgewerkt in paragraaf 5.1.2. Daarin worden onder
andere beperkingen gesteld aan de situering van beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare
gebouwen en kwetsbare en beperkt kwetsbare locaties en activiteiten met externe veiligheidsrisico’s
ten opzichte van elkaar. Daarbij dienen plaatsgebonden risicocontouren (10-6) in acht te worden
genomen63.
Voor wat betreft het groepsrisico wordt onder de Omgevingswet (vanaf de risicobron) onderscheid
gemaakt in een brandaandachtsgebied, een explosieaandachtsgebied en een
gifwolkaandachtsgebied. Als instructieregel is verder opgenomen dat binnen de genoemde gebieden
rekening moet worden gehouden met de kans op overlijden van een groep van tien of meer
personen per jaar als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval64 door een activiteit.65 Daaraan
wordt in ieder geval voldaan indien:
1. het omgevingsplan geen beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt
kwetsbare en kwetsbare locaties worden toegelaten, of;
2. waar het omgevingsplan wél beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en
beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties toelaat, wordt gewaarborgd dat:
a. maatregelen zijn getroffen ter bescherming van personen in die gebouwen en op die locaties.
of;
b. het doorgaans aanwezige aantal personen of de tijd dat die aanwezig zijn in die gebouwen en
op die locaties beperkt is.
Verder is in het Besluit kwaliteit leefomgeving opgenomen dat binnen een brandaandachtsgebied
een brandvoorschriftengebied wordt aangewezen en dat binnen een explosieaandachtsgebied een
explosievoorschriftengebied wordt aangewezen. Deze voorschriftengebieden worden in het
omgevingsplan geometrisch begrensd, of te wel op de (digitale) kaart aangegeven. In beginsel heeft
een dergelijk voorschriftengebied dezelfde omvang als het aandachtsgebied waaraan het is
gerelateerd, maar het is ook mogelijk een kleiner gebied als voorschriftengebied aan te wijzen.
Daarbij geldt dan wel als voorwaarde dat binnen het deel van het aandachtsgebied dat niet als
voorschriftengebied wordt aangewezen, géén zeer kwetsbare gebouwen worden toegelaten in het
omgevingsplan.66
62
Art. 5.2 Bkl 63
Art. 5.7 Bkl 64
In deze handreiking wordt de term incident gebruikt, in lijn met de eerder gedefinieerde kernwaarden. Daaronder wordt ook het begrip ‘ongewoon voorval door een activiteit’ verstaan. 65
Art. 5.15 Bkl 66
Art. 5.14 Bkl
29
Door het aanwijzen van een voorschriftengebied gaan op grond van het Besluit bouwwerken
leefomgeving in dat gebied enkele extra (technische) eisen gelden voor bouwwerken, met het oog op
het beperken van de gevolgen van een brand of explosie.67 Die eisen hebben betrekking op:
de brandwerendheid van scheidingsconstructies van een brandcompartiment;
de brandklasse van het buitenoppervlak en het dak van een bouwwerk;
de situering van vluchtroutes;
de constructieve veiligheid in relatie tot brand;
het toepassen van scherfwerende beglazing.
Het aanwijzen van deze voorschriftengebieden dient plaats te vinden in het omgevingsplan, ze
ontstaan niet van rechtswege bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Dit geldt overigens niet
voor Basisnetroutes waarvoor bij ministeriële regeling een brandvoorschriftengebied is aangewezen.
Die gebieden gelden direct op basis van deze ministeriële regeling, de Omgevingsregeling.
Gemeenten hoeven c.q. kunnen deze gebieden niet aanwijzen in het omgevingsplan.68 Dit betreft de
gebieden die ook wel worden aangeduid als plasbrandaandachtsgebied. Het betreft alleen
(spoor)wegen die grote chemieclusters in Nederlands met elkaar verbinden en waarover substantiële
hoeveelheden brandbare vloeistoffen worden vervoerd.69
7.3.2. Afbakening
Die hierna afgebeelde infographic vat de systematiek van de aandachtsgebieden en
voorschriftengebieden nogmaals kort samen. Dit hoofdstuk van de Handreiking heeft betrekking op
de omgevingsmaatregelen die kunnen worden getroffen om de effecten zoveel mogelijk te
beperken, dan wel te vertragen.
Bron: www.aandeslagdeslagmetdeomgevingswet.nl
67
Zie paragraaf 4.2.14 Bbl 68
Zie artikel 5.14, lid 5 Bkl 69
Zie NvT Bkl, p. 678
30
De bouwstenen 7.4.
In deze paragraaf vindt een analyse van de relevante instructieregels in het Besluit kwaliteit
leefomgeving plaats en wordt kort ingegaan op de mogelijkheden om in het omgevingsplan in
aanvulling op het Besluit bouwwerken leefomgeving regels te stellen over de maatregelen waarop
deze kernwaarde betrekking heeft. Vervolgens wordt een concreet afwegingskader geïntroduceerd
dat in omgevingsplannen kan worden gebruikt bij het toedelen van een functie aan een locatie,
indien daarbij op grond van het Besluit kwaliteit leefomgeving rekening moet worden gehouden met
risico’s en eventueel het treffen en borgen van maatregelen.
Analyse in relatie tot omgevingsplan
Samenvatting systematiek
Uit paragraaf 7.3 (NB: en straks na uitwerking, uit hoofdstuk 6) blijkt dat uit het Bkl de in navolgende
tabel schematisch weergegeven instructieregels zijn te destilleren voor wat betreft het toelaten van
beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare
locaties in de genoemde gebieden. Daarbij geldt dat wanneer de cel rood is gekleurd, er in principe
geen ruimte is voor afwijking. De instructieregel moet in acht worden genomen. Voor de gele cellen
geldt dat rekening moet worden gehouden met de betreffende externe veiligheidsrisico’s en daar is
dus (beperkte) afwegingsruimte.
Binnen gebied Gebouwen Locaties
Zeer kwetsbaar Kwetsbaar Beperkt kwetsbaar Kwetsbaar Beperkt kwetsbaar
Plaatsgebonden
risicocontour 10-6
Uitsluiten
(art. 5.7 Bkl)
Uitsluiten
(art. 5.7 Bkl)
Rekening houden
met
(art. 5.11 Bkl)
Uitsluiten
(art. 5.7 Bkl)
Rekening houden
met
(art. 5.11 Bkl)
Aandachtsgebied
(groepsrisico)
Rekening houden met de kans op overlijden van tien of meer personen per jaar:
1. uitsluiten, of;
2. maatregelen treffen en borgen.
(Art 5.15 Bkl)
Voor wat betreft deze kernwaarde zijn met name de ‘gele’ instructieregels met afwegingsruimte van
belang. Vanuit de inhoud, aangezien bij de besluitvorming maatregelen kunnen worden overwogen
om de veiligheid te vergroten, maar ook procesmatig, omdat de veiligheidsregio op dat punt graag
adviseert.
Deze overwegingen zijn al relevant bij de evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het
omgevingsplan. Daarbij moet in verband met risico’s voor branden, rampen en crises rekening
worden gehouden met het voorkomen, beperken en bestrijden daarvan en de mogelijkheden voor
personen om zich daarbij in veiligheid te brengen.70 Voor de motivering die daarbij aan de orde is kan
ook gebruik worden gemaakt van het afwegingskader voor omgevingsplanactiviteiten dat hierna
wordt geïntroduceerd. Dat geldt zowel voor het opstellen van het eerste omgevingsplan na
inwerkingtreding van de Omgevingswet als iedere herziening c.q. wijziging die daarna plaatsvindt.
70
Art. 5.2 Bkl
31
Overigens kan het afwegingskader ook worden gehanteerd bij het toestaan van nieuwe
risicobronnen (zogenoemde omgekeerde werking).
Van belang is dat voorgaande tabel slechts het ‘wettelijk minimum’ aangeeft. Een gemeente is vrij om een
hoger niveau van veiligheid na te streven. In dat kader wordt geadviseerd voor beperkt kwetsbare
gebouwen en locaties minimaal de plaatsgebonden risico 10-5
(1 op 100.000) in acht te nemen.
Aanvullende regeling Besluit bouwwerken leefomgeving?
De Omgevingswet gaat bij de toedeling van bevoegdheden uit van het uitgangspunt ‘de gemeente is
bevoegd, tenzij’. Bepaalde onderwerpen lenen zich echter niet (goed) voor een decentrale wijze van
regelen c.q. toedeling van bevoegdheden en daarom kiest het Rijk ervoor om voor die onderwerpen
algemene regels te stellen. Dat geldt ook voor de algemene regels die zijn opgenomen in het Besluit
bouwwerken leefomgeving, die vanuit het oogpunt van rechtszekerheid, rechtsgelijkheid en een
beperking van administratieve en bestuurlijke lasten voor alle gemeenten gelden. Voor het Bbl geldt
net als voor het Bouwbesluit 2012 kortgezegd dat, wanneer voor een voor bepaald onderwerp regels
zijn opgenomen in het Bbl, die onderwerpen daarmee uitputtend zijn geregeld. Er bestaat dan geen
ruimte om met hetzelfde oogmerk aanvullend lokaal maatwerk te treffen in de vorm van strengere
eisen, tenzij expliciet de mogelijkheid wordt geboden om maatwerkregels te stellen.
Hoewel jurisprudentie dat op termijn zal moeten uitwijzen gaan wij er vooralsnog van uit dat het
binnen brandvoorschriftengebieden en explosievoorschriftengebieden niet mogelijk is om strengere
eisen te stellen dan de eisen die zijn gesteld in paragraaf 4.2.14 Bbl (zie paragraaf 7.3.1). Hetzelfde
geldt voor het stellen van de betreffende eisen buiten dergelijke voorschriftengebieden. Daarmee
zou immers een uitputtend bedoelde regeling worden aangevuld c.q. doorkruist.
Omgevingsplanactiviteit
Zoals hiervoor reeds aangegeven is zijn met name de ‘gele’ instructieregels van belang, aangezien die
afwegingsruimte bieden. Met navolgende conceptregeling kan voor die gevallen een afwegingskader
worden opgenomen in het omgevingsplan.
Het uitgangspunt van de regeling is dat nieuwe beperkt kwetsbare gebouwen en locaties niet zonder
nadere afweging mogelijk worden gemaakt in het omgevingsplan binnen plaatsgebonden
risicocontouren. Hetzelfde geldt voor nieuwe beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare
gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties binnen aandachtsgebieden. Die nadere
afweging kan plaatsvinden door het bouwen van die gebouwen en het mogelijk maken van die
locaties binnen de genoemde risicogebieden te koppelen aan een omgevingsvergunning voor een
omgevingsplanactiviteit. Daaraan kan het volgende beoordelingskader worden verbonden, dat
aanvragers dwingt expliciet af te wegen welke maatregelen kunnen worden getroffen en vervolgens
ook aan te geven welke maatregelen ook daadwerkelijk worden getroffen om de effecten van een
incident te beperken en/of te vertragen.
Afwegingskader omgevingsplanactiviteit binnen aandachtsgebieden en plaatsgebonden
risicocontouren
De omgevingsvergunning als bedoeld in [artikel omgevingsplan] kan slechts verleend, indien:
a. een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico van ten minste 1 op de 100.000 (10-5) in acht
wordt genomen, en;
b. in de aanvraag afdoende is gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet buiten [de
plaatsgebonden risicocontour/het brand-, explosie-, gifwolkaandachtsgebied] wordt
gerealiseerd;
32
c. wordt onderbouwd op welke wijze de effecten van een eventueel incident voor de relevante
scenario’s worden beperkt en/of vertraagd tot een aanvaardbaar niveau, waarbij
achtereenvolgens in ieder geval de volgende mogelijkheden worden afgewogen:
Wordt een zo groot mogelijke afstand gecreëerd tussen de risicobron en het gebouw c.q.
de locatie?
Kunnen nieuwe fysieke maatregelen worden getroffen tussen de risicobron en het
gebouw c.q. de locatie die de effecten van een incident beperken dan wel vertragen?
Zijn er bestaande fysieke voorzieningen tussen risicobron en het gebouw c.q. de locatie
die de effecten van een incident beperken dan wel vertragen en waarvan de
instandhouding kan worden gewaarborgd?
Wordt bij de situering en indeling van gebouwen rekening gehouden met het beperken
dan wel vertragen van de gevolgen van een incident?
Is het mogelijk de aanwezigheid van personen in aantal of in tijd te beperken?
Worden door de aanvrager technische voorzieningen aan het gebouw c.q. voor de locatie
getroffen die een hoger beschermingsniveau bieden dan – voor zover aan de orde – het
wettelijk minimum?
Worden er organisatorische maatregelen getroffen op het gebied van bewustwording van
risico’s bij gebruikers van het gebouwen in de vorm van handelingsperspectieven bij
incidenten (aanvullende risicocommunicatie).
d. de realisatie en duurzame instandhouding van de uit het bepaalde onder b voortvloeiende
maatregelen worden geborgd;
e. ten aanzien van het bepaalde onder sub b en c advies is ingewonnen bij de veiligheidsregio
alvorens de vergunning wordt verleend.
De wijze waarop de effecten van een incident kunnen worden beperkt dan wel vertraagd worden
met het voorgaande niet limitatief beschreven, wel wordt met de regeling geborgd dat in de
motivering bij de aanvraag in elk geval de genoemde aspecten worden beschouwd. Andere
voorzieningen c.q. maatregelen zijn ook mogelijk, indien ze tot een beperking of vertraging van de
effecten van een incident leiden. Dat blijkt uit de zinsnede ‘in ieder geval’. Daarbij kan gebruik
worden gemaakt van in de praktijk gehanteerde handleidingen, zoals bijvoorbeeld het Handboek
Omgevingsveiligheid van het RIVM (in ontwikkeling). De initiatiefnemer is daarbij aan zet. Gemeente
en veiligheidsregio kunnen meedenken, maar het is primair de initiatiefnemer die aan zet is om
invulling te geven aan het afwegingskader en met (creatieve) oplossingen te komen. Er worden
vooraf geen ‘standaardmaatregelen’ aangereikt.
Het verlenen van de vergunning is een zogenoemde discretionaire bevoegdheid. Dat blijkt uit de
redactie van het afwegingskader (de omgevingsvergunning kan worden verleend). Dat houdt in dat
burgemeester en wethouders altijd nog de ruimte hebben om de vergunning niet te verlenen
wanneer uit de aanvraag blijkt dat onvoldoende maatregelen worden getroffen om effecten tot een
aanvaardbaar niveau te beperken.
Verder is van belang dat veel functies ook buitenruimten kennen waar mensen verblijven. Ook het
verblijf van personen in die buitenruimten wordt daarom in de afweging en in de advisering vanuit
de veiligheidsregio betrokken.
33
8. Kernwaarde 4 | Bouwwerken en gebieden zijn snel en veilig te verlaten
Gereserveerd
34
9. Kernwaarde 5 | De omgeving maakt snel en effectief optreden van hulpdiensten mogelijk
Wat houdt de kernwaarde in? 9.1.
Bij deze kernwaarde gaat het om 3 dingen:
Hulpverleners kunnen het snelst optreden als ze goed bij een incident kunnen komen. Een goed
doordachte bereikbaarheid en aanrijdroutes van gebieden, gebouwen, bedrijven en
evenemententerreinen zijn daarom belangrijk.
Voor een effectief optreden van hulpverleners is het van belang om te weten wat ze aan kunnen
treffen. Wonen of verblijven er minder-zelfredzame mensen? En welke risico’s zijn er (in de
omgeving)? Actuele informatie over deze zaken moet toegankelijk zijn voor hulpdiensten.
Wanneer voldoende bluswater voorhanden is, kan de brandweer snel en efficiënt optreden. Dit
beperkt de gevolgen voor de omgeving en haar bewoners. Er is dan een snellere terugkeer naar
de ‘normale’ situatie mogelijk. Ook de opvang van (vervuild) bluswater is belangrijk om het
milieu zo min mogelijk te schaden.
Wat betekent dat concreet? 9.2.
Bereikbaarheid/opkomsttijd
Aanrijdroutes en toegangswegen zijn geschikt voor een snelle opkomst van het materieel van de
hulpverleners en voor het afvoeren van gewonden. Opstelplaatsen voor het materieel zijn
beschikbaar. Gebieden zijn voor hulpverleners van meerdere kanten en bij verschillende
windrichtingen goed te bereiken.
35
Bluswatervoorziening
In het gebied is bluswater beschikbaar. De hoeveelheid en de wijze waarop bluswater beschikbaar is,
is afgestemd met de hulpdiensten. Een bluswatervoorziening als onderdeel van een doorlopend
watersysteem, kan ook een andere functie hebben zoals visvijver of recreatieplas.
Milieueffecten
Vooral bij brand door bedrijfsmatige activiteiten kunnen grote hoeveelheden vervuild bluswater
ontstaan. Om milieueffecten te beperken kunnen maatregelen worden voorbereid om bijvoorbeeld
verspreiding van bluswater voorkomen.
Informatievoorziening
Initiatiefnemers dragen bij aan de ontsluiting en het beheer van informatie voor de hulpdiensten,
waardoor deze kunnen beschikken over actuele informatie over de risico's en de effecten op de
leefomgeving.
De kaders 9.3.
9.3.1. Besluit bouwwerken leefomgeving
Zoals reeds is aangegeven in hoofdstuk 4 dient bij het stellen van regels in het omgevingsplan altijd
te worden nagegaan of voor een bepaald aspect wel ruimte bestaat om lokaal regels te stellen. In het
Besluit bouwwerken leefomgeving zijn geen regels opgenomen voor wat betreft voorzieningen voor
brandweerinzet, waaronder opstelplaatsen en bluswater. Dat wordt bewust overgelaten aan de
gemeenten71. De eisen aan terreinvoorzieningen en de bereikbaarheid van gebouwen voor
71
NvT Bbl, p. 189
36
hulpdiensten worden dus niet overgenomen uit het Bouwbesluit 201272. Let op: de bereikbaarheid
van gebouwen is iets anders dan de toegankelijkheid van gebouwen voor hulpdiensten. Voor wat
betreft de toegankelijkheid van gebouwen zijn wél regels opgenomen in het Besluit bouwwerken
leefomgeving73, zoals bijvoorbeeld over het realiseren van een brandweeringang bij een bouwwerk
waarvoor een brandmeldinstallatie met inspectiecertificaat verplicht is.
Voor wegtunnels langer dan 250 meter is de beschikbaarheid van bluswater ook geregeld in het
Besluit bouwwerken leefomgeving. Een dergelijke tunnel heeft een bluswatervoorziening die bij
brand gedurende ten minste 60 minuten een capaciteit van ten minste 120 m3/h kan leveren74.
Daarbij kan gebruik worden gemaakt van het leidingnet, een watervoorraad of oppervlaktewater75.
Dit geldt alleen voor tunnels met een lengte van meer dan 250 meter, voor kortere tunnels kan de
gemeente weer regels opnemen in het omgevingsplan.
9.3.2. Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening
De inhoudelijke basis voor navolgende bouwstenen wordt gevormd door de Beleidsregels
Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening die zijn vastgesteld door de drie Brabantse
veiligheidsregio’s76. De inhoud van dit document wordt als actueel beleid gehanteerd voor
navolgende regels en daarmee beleidsneutraal overgenomen. Daarbij wordt wel opgemerkt dat
actualisatie in de toekomst mogelijk en denkbaar is. Op dat moment is dus een wijziging van het
omgevingsplan noodzakelijk. Een alternatief is het werken met een dynamische verwijzing. Een
dergelijke verwijzing houdt kortgezegd in dat na een wijziging of vervanging van een beleidsregel,
vanaf dat moment moet worden getoetst aan die nieuwe beleidsregel. Een dergelijke verwijzing is
echter niet gewenst, omdat daardoor onduidelijkheid kan ontstaan over aan welke beleidsregels
moet worden getoetst.
In het document wordt voor wat betreft de bereikbaarheid voor hulpdiensten als lange termijndoel
(2040) gesteld dat hulpverleningsvoertuigen voor de uitoefening van hun wettelijke taak minimaal
even snel (ten opzichte van situatie 2016, red), maar mogelijk nog sneller, bij een incident kunnen
komen middels een goede en veilige verkeersdoorstroming. Voor de bluswatervoorziening is als
doelstelling geformuleerd: veilig drinkwater en voldoende bluswater tegen de laagste
maatschappelijke kosten.
Voor beide delen van het document geldt dat eerst doelvoorschriften worden geformuleerd, waarna
richtlijnen worden gegeven om die doelstelling nader in te vullen en te realiseren.
72
Voorheen: artikel 6.38 en 6.39 Bouwbesluit 2012 73
Zie artikel 3.128 Bbl en verder 74
Artikel 3.126 Bbl 75
NvT Bbl, p. 300 76
VRBZO d.d. 7 april 2016, VRMWB d.d. 7 juli 2016 en VRBN d.d. 10 november 2016
37
De bouwstenen 9.4.
9.4.1. Bereikbaarheid voor hulpdiensten
De kern van de beleidsregels wordt voor het aspect bereikbaarheid gevormd door een drietal
doelvoorschriften:
1. Stroomwegen en gebiedsontsluitingswegen bieden te allen tijde een onbelemmerde doorgang
aan hulpdiensten77.
2. Ieder object is voor de hulpdiensten vanaf een gebiedsontsluitingsweg te allen tijde binnen 2
minuten te bereiken. 3. Kazernes en posten moeten altijd ontsloten blijven door een gebiedsontsluitingsweg.
Analyse in relatie tot omgevingsplan
In een bestaand, reeds ingericht gebied en bij voorzetting van de bestaande functies hebben
burgers en bedrijven eigenlijk geen invloed op deze doelen. Wegbeheerders zoals het Rijk, de
provincie en de gemeente hebben dat wel. Het ligt daarom meer voor de hand te kiezen voor het
instrument programma om de hiervoor benoemde doelen te bereiken.
Bij functiewisselingen waarvoor een omgevingsvergunning nodig is (omgevingsplanactiviteit)
kunnen beoordelingsregels een bijdrage leveren aan het borgen c.q. bereiken van doelen 1 en 2,
door voorwaarden te stellen. Ze zijn zo van invloed op de locatiekeuze voor een bepaalde functie
en er kunnen voorwaarden worden gesteld aan een ontwikkeling, waaronder ook de
bereikbaarheid voor hulpdiensten.
Ook bij de inrichting van een nieuw gebied, bijvoorbeeld door transformatie/herstructurering
kunnen beoordelingsregels een bijdrage leveren door ze als voorwaarde voor het ontwerp c.q. de
inrichting mee te geven. In dat geval gaat het om de locatiekeuze voor functies, maar ook het
ontwerp van de openbare ruimte.
Zorgplicht
Aangezien de bereikbaarheid van percelen via de openbare weg primair binnen de invloedssfeer van
de wegbeheerder ligt en dat veelal het college van burgemeester en wethouders is, is het gebruik
van een zorgplicht een goede basis voor de verdere regeling en borging van de bereikbaarheid voor
hulpdiensten. Die zorgplicht kan dan dienen als vangnet78. Verder dient de zorgplicht dan als
signaalfunctie voor de taak van de gemeente op dit gebied en als basis voor bijvoorbeeld de
beoordelingsregels als hiervoor bedoeld, onder het kopje ‘analyse in relatie tot het omgevingsplan’.
De zorgplicht kan op basis van de doelvoorschriften uit de beleidsregels worden geformuleerd als
hierna wordt voorgesteld. Indien gewenst kan hieraan ook een programmaplicht worden gekoppeld
waarin wordt opgenomen hoe aan deze bestuurlijke zorgplicht invulling wordt gegeven. Onderstaand
voorstel gaat uit van een zelfstandig programma, maar het kan ook worden geïntegreerd in het
Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP).
77
De Beleidsregels gaan voor de definitie van de begrippen stroomweg en gebiedsontsluitingsweg uit van de definities binnen het programma Duurzaam Veilig 78
Zie paragraaf 3.3.3 van deze handreiking
38
Zorgplicht
Het college van burgemeester en wethouders draagt zorg voor een goede en veilige
verkeersdoorstroming, ten behoeve van een goede bereikbaarheid van incidenten voor
hulpdiensten, waaronder in elk geval wordt begrepen:
a. het te allen tijde bieden van een onbelemmerde doorgang aan hulpdiensten op stroomwegen
en gebiedsontsluitingswegen;
b. het te allen tijde binnen 2 minuten kunnen bereiken van ieder object vanaf een
gebiedsontsluitingsweg;
c. het te allen tijde handhaven van de ontsluiting van kazernes en posten van
hulpverleningsdiensten door een gebiedsontsluitingsweg
Uitvoeringsprogramma
Het college van burgemeester en wethouders stelt elke x jaar een uitvoeringsprogramma vast,
waarin de maatregelen worden beschreven om invulling te geven aan deze zorgplicht bij de
inrichting en het beheer van de openbare ruimte.
9.4.1.1. Afmetingen van wegen
Concreet voor de afmetingen van wegen zijn de volgende bouwstenen te geven. Deze gelden als
aanvulling op de hiervoor opgenomen zorgplicht.
Open norm met koppeling naar beleidsregels - beoordelingsregels
In de beleidsregels zelf zijn voor het aspect bereikbaarheid al duidelijke doelvoorschriften
opgenomen. Deze lenen zich dan ook goed voor een vertaling naar doelvoorschriften in het
omgevingsplan. Wanneer het gaat om het (op)nieuw inrichten van een gebied is het zaak vroeg in
het proces aandacht te hebben voor de inrichting van de openbare ruimte. Ook bij een wijziging van
de functie van een gebouw waarvoor een omgevingsvergunning (omgevingsplanactiviteit) nodig is, is
het zaak aandacht te hebben voor de bereikbaarheid. Dat kan door navolgende voorwaarde c.q.
beoordelingsregel toe te voegen aan het betreffende afwegingskader.
Bij een transformatie van een gebied of de wijziging van de functie van een gebouw wordt voldaan
aan de volgende voorwaarden:
[of]
De vergunning als bedoeld in [artikel omgevingsplan] wordt slechts verleend, indien:
a. de te realiseren dan wel in gebruik te nemen bouwwerken vanaf een gebiedsontsluitingsweg te
allen tijde binnen 2 minuten bereikbaar zijn voor hulpdiensten;
b. nieuwe wegen worden ontworpen en ingericht overeenkomstig de Beleidsregels
Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening, als vastgesteld door het Algemeen Bestuur van de
Veiligheidsregio [NN] d.d. xxx, zodat ze te allen tijde een onbelemmerde doorgang aan
hulpdiensten bieden. Een herinrichting van een bestaande weg wordt aangemerkt als de
aanleg van een nieuwe weg.
c. Ten aanzien van het bepaalde onder a en b wordt advies ingewonnen bij de veiligheidsregio
voordat de vergunning wordt verleend.
d. (…)
39
Gezien de aard van deze regels zijn ze te integreren in zowel thematisch opgebouwde als
gebiedsgerichte omgevingsplannen. De beleidsregels maken geen onderscheid in verschillende
gebieden, waardoor ook geen aanleiding bestaat dat in het omgevingsplan te doen. Indien voor
specifieke gevallen toch aanleiding bestaat om tot een werkbare maatwerkregeling te komen, wordt
ook een expliciete adviesfunctie voor de veiligheidsregio voorgesteld. De veiligheidsregio brengt op
dat punt haar expertise graag en vroegtijdig in.
Open norm met koppeling naar beleidsregels – rechtstreeks werkend
Hoewel over het algemeen zowel het eigendom als het beheer van een weg in handen is van de
overheid, zijn situaties mogelijk, waarbij dat niet het geval is. In dergelijke gevallen is het toch
raadzaam in rechtsreeks werkende planregels de afmetingen van wegen wel vast te leggen. Dat kan
ook door in de vorm van een open norm, waarbij wordt aangesloten bij de beleidsregels. Ook het
borgen van de instandhouding is raadzaam, maar het ligt minder voor de hand daarbij te kiezen voor
een verwijzing naar beleidsregels, aangezien daar dan uit zou voortvloeien dat bij een wijziging van
de beleidsregels ook bestaande wegen zouden moeten worden aangepast. Om die reden wordt
voorgesteld te kiezen voor een regeling die minimaal het aanhouden van de oorspronkelijke
afmetingen (bij de aanleg ervan) borgt. Verbreding is dan mogelijk, versmalling niet.
Afmetingen van (nieuwe) wegen
a. Nieuwe wegen worden ingericht overeenkomstig de Beleidsregels Bereikbaarheid en
Bluswatervoorziening, als vastgesteld door het Algemeen Bestuur van de Veiligheidsregio [NN]
d.d. xxx, zodat ze te allen tijde een onbelemmerde doorgang aan hulpdiensten bieden.
b. Bestaande wegen en overeenkomstig het bepaalde onder a aangelegde wegen worden in
stand gehouden met minimaal de oorspronkelijke afmetingen.
c. Een herinrichting van een bestaande weg wordt aangemerkt als de aanleg van een nieuwe
weg.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de beleidsregels uitgaan van bereikbaarheid voor
hulpdiensten van meerdere kanten en uit verschillende windrichtingen. Doodlopende wegen
voldoen daar niet aan en zijn daarom niet wenselijk wanneer het gaat om de bereikbaarheid van
bouwwerken die zijn bestemd voor het verblijf van personen. Hoewel het niet de voorkeur heeft, is
een uitvoering als doodlopende weg mogelijk, indien het een uitvoering betreft die in de
Beleidsregels als acceptabel is aangeduid of waarvan de bereikbaarheid in dat document als
voldoende is betiteld.
Ook hier geldt dat de voorgestelde regeling integreerbaar is in zowel thematisch opgebouwde als
gebiedsgerichte omgevingsplannen. Maatwerk per gebied is mogelijk, maar ligt niet voor de hand,
omdat de beleidsregels dat onderscheid ook niet maken.
9.4.1.2. Bereikbaarheid van gebieden die niet via de openbare weg worden ontsloten
Open norm met koppeling naar beleidsregels
In tegenstelling tot het Bouwbesluit 2012 bevat het Besluit bouwwerken leefomgeving geen regels
op het gebied van de bereikbaarheid van gebouwen over eigen terrein en het realiseren en in stand
houden van opstelplaatsen79. Die regels zullen daarom een plek moeten krijgen in het
omgevingsplan. Dat kan op basis van de Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening. Deze
79
Zie paragraaf 9.3.1 van deze handreiking
40
beleidsregels gaan vooralsnog uit van het Bouwbesluit 2012. Om die reden wordt het in navolgende
bouwstenen het onder het Bouwbesluit gehanteerde onderscheid tussen bouwwerken met een
toegang op meer dan 10 meter van de openbare weg en bouwwerken met een toegang op minder
dan 10 meter tot de openbare weg, gehandhaafd. Dat houdt in dat navolgende regels alleen van
toepassing zijn voor bouwwerken waarvan de toegang op meer dan 10 meter van de openbare weg
is gesitueerd. Deze afstand heeft dus geen wettelijke basis. Dat houdt in dat aanpassing van die
afstand mogelijk is. Overleg daarbij wel altijd vroegtijdig met de veiligheidsregio.
Net als onder het Bouwbesluit 2012 is een beoordeling gewenst bij een aanvraag om een
omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit, waardoor het uitgangspunt een bouwregel is,
waaraan zo’n aanvraag kan worden getoetst. Eventuele vergunningvrije bouwwerken zullen ook
moeten voldoen aan zo’n bouwregel.
Ook voor wat betreft de bereikbaarheid van bouwwerken ligt een open norm met koppeling naar de
beleidsregels voor de hand. Per bouwwerk kan de benodigde inzet van brandweervoertuigen
namelijk verschillen en die voertuigen hebben niet allemaal hetzelfde gewicht. De verbindingsweg zal
daarom afgestemd moeten zijn op het gewicht van het betreffende voertuig.
Die regeling kan er als volgt uitzien:
Bereikbaarheid bouwwerken en terreinen voor hulpdiensten
a. Tussen de openbare weg en de toegang tot een bouwwerk voor het verblijf van personen wordt
een verbindingsweg aangelegd die geschikt is voor hulpverleningsdiensten, indien die afstand
meer bedraagt dan 10 meter.
b. Er is sprake van een verbindingsweg die geschikt is voor hulpverleningsdiensten wanneer wordt
voldaan aan de Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening als vastgesteld door het
Algemeen Bestuur van de Veiligheidsregio [NN] d.d. xxx.
c. Bestaande verbindingswegen en overeenkomstig het bepaalde onder a aangelegde wegen
worden in stand gehouden met minimaal de oorspronkelijke afmetingen.
d. Ten aanzien van het bepaalde onder a wordt advies ingewonnen bij de veiligheidsregio
alvorens de vergunning wordt verleend, tenzij de veiligheidsregio categorieën gevallen heeft
aangewezen waarin geen advies noodzakelijk is en sprake is van een dergelijk geval.
Het verdient aanbeveling de hiervoor beschreven regel op te nemen bij eventuele andere
gebiedsonafhankelijke algemene bouwregels. De regeling laat zich daarom in zowel thematisch
opgebouwde als gebiedsgerichte omgevingsplannen integreren.
Om tot een goede afweging op basis van de binnen de veiligheidsregio aanwezige expertise te
komen, wordt een expliciete adviesfunctie voor de veiligheidsregio voorgesteld. De veiligheidsregio
brengt op dat punt haar expertise graag en vroegtijdig in. Daarbij bestaat de optie dat de
veiligheidsregio categorieën van gevallen definieert waarin geen advies hoeft te worden gevraagd.
Overigens kan de veiligheidsregio zo’n lijst altijd maken en daarom is ook geen grondslag nodig (of
überhaupt mogelijk) in een omgevingsplan. Wel is het zaak de planregel dan zo te formuleren dat in
dergelijke gevallen inderdaad geen advies hoeft te worden ingewonnen.
Ook voor opstelplaatsen kan worden gewerkt met een open norm, waaraan vervolgens de
beleidsregels worden gekoppeld. Een dergelijke regeling heeft ook hier de voorkeur, aangezien de
benodigde inzet van brandweervoertuigen per bouwwerk kan verschillen en een tankautospuit
41
minder plaats in beslag neemt dan eventuele andere voertuigen die nodig kunnen zijn voor een
adequate blussing, zoals een hoogwerker of een haakarmbak. De benodigde inzet van die voertuigen
bepaalt ook de omvang van de opstelplaats.
Opstelplaats voor brandweervoertuigen
a. Bij een bouwwerk voor het verblijven van personen zijn zodanige opstelplaatsen voor
brandweervoertuigen aanwezig dat een doeltreffende verbinding tussen die voertuigen en de
bluswatervoorziening kan worden gelegd.
b. Er is sprake van een doeltreffende verbinding als bedoeld onder a, wanneer wordt voldaan aan
de Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening als vastgesteld door het Algemeen
Bestuur van de Veiligheidsregio [NN] d.d. xxx.
c. Bestaande en overeenkomstig het bepaalde onder a aangelegde opstelplaatsen worden in
stand gehouden met minimaal de oorspronkelijke afmetingen.
d. Ten aanzien van het bepaalde onder a wordt advies ingewonnen bij de veiligheidsregio
alvorens de vergunning wordt verleend, tenzij de veiligheidsregio categorieën gevallen heeft
aangewezen waarin geen advies noodzakelijk is en sprake is van een dergelijk geval.
Het verdient aanbeveling de hiervoor beschreven regel op te nemen bij eventuele andere
gebiedsonafhankelijke algemene bouwregels, zoals bijvoorbeeld de regeling over de verbindingsweg
op eigen terrein. De regeling laat zich daarom in zowel thematisch opgebouwde als gebiedsgerichte
omgevingsplannen integreren.
Om tot een goede afweging op basis van de binnen de veiligheidsregio aanwezige expertise te
komen, wordt een expliciete adviesfunctie voor de veiligheidsregio voorgesteld. De veiligheidsregio
brengt op dat punt haar expertise graag en vroegtijdig in. Daarbij bestaat de optie dat de
veiligheidsregio categorieën van gevallen definieert waarin geen advies hoeft te worden gevraagd.
Overigens kan de veiligheidsregio zo’n lijst altijd maken en daarom is ook geen grondslag nodig (of
überhaupt mogelijk) in een omgevingsplan. Wel is het zaak de planregel dan zo te formuleren dat in
dergelijke gevallen inderdaad geen advies hoeft te worden ingewonnen.
Doelvoorschriften – evenementen
In een omgevingsplan zal ook moeten worden voorzien in een passende regeling voor evenementen.
Dat kan bijvoorbeeld in de vorm van een set regels die gelden voor evenementen die zonder
vergunning of melding zijn toegestaan, maar ook als regels die gelden voor meldingsplichtige of
omgevingsvergunningplichtige evenementen. Het is van groot belang in die regelingen ook de
bereikbaarheid van de evenementenlocatie te borgen en daarvoor een adviesrol voor de
veiligheidsregio te creëren, wanneer de omvang of de locatie van een evenement daartoe aanleiding
geeft. Mogelijk zijn daarover al afspraken gemaakt tussen een bepaalde gemeente en de
veiligheidsregio. Dit aspect is daarom altijd maatwerk. De veiligheidsregio brengt op dat punt haar
expertise graag en vroegtijdig in. Aandachtspunten zijn in elk geval:
Het ook tijdens evenementen kunnen bereiken van objecten binnen 2 minuten vanaf een
gebiedsontsluitingsweg.
Het tijdig inwinnen van advies bij de veiligheidsregio bij het (tijdelijk) afsluiten van stroomwegen
en gebiedsontsluitingswegen, tenzij eerder zogenoemde rijlopers zijn vastgesteld.
De bereikbaarheid voor hulpdiensten op het evenemententerrein, zo nodig in de vorm van
verbindingswegen.
42
Zie in verband hiermee ook paragraaf 2.6.8 van de beleidsregels.
Gebodsbepaling – trailerhelling
In aanvulling op de hiervoor beschreven bouwstenen kan specifiek voor gebieden die een vaarweg,
recreatieplas of ander water omvatten, waarvan de functie daartoe aanleiding geeft, een
gebodsbepaling worden opgenomen die de toegankelijkheid van dat water voor een
hulpverleningsvaartuig garandeert. Of de functie van het water daartoe aanleiding is afhankelijk van
het gebruik van het water : is het in gebruik voor recreatieve doeleinden als zwemmen, varen, zeilen,
etc?
Die regel kan als volgt worden vormgegeven.
Bereikbaarheid wateren voor hulpdiensten
a. Een vaarweg, recreatieplas of ander oppervlaktewater is, indien de functie van dat water
daartoe aanleiding geeft, bereikbaar en toegankelijk voor hulpdiensten voor het te water laten
van een hulpverleningsvaartuig.
b. Een vaarweg, recreatieplas of ander oppervlaktewater is bereikbaar voor hulpdiensten indien
wordt voldaan aan de Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening als vastgesteld
door het Algemeen Bestuur van de Veiligheidsregio [NN] d.d. xxx.
Deze regeling is te integreren in zowel een thematisch opgebouwd als een gebiedsgericht
omgevingsplan. Daarbij kan ook een link worden gelegd naar een specifieke locatie van (bestaande)
hellingen op de verbeelding bij het omgevingsplan.
9.4.2. Bluswatervoorziening
Samen met Brabant Water is de doelstelling voor de beschikbaarheid van bluswater als volgt
geformuleerd: “Veilig drinkwater en voldoende bluswater tegen de laagste maatschappelijke kosten”.
Er wordt gestreefd naar een professioneel minimum, met een toereikende bluswatervoorziening
voor maatgevende incidenten. In de beleidsregel is vervolgens als doelvoorschrift opgenomen: “Ten
behoeve van de brandbestrijding is tijdig voldoende bluswater voorhanden” .
Bluswater levert een bijdrage in het kunnen uitvoeren van een veilige redding indien zelfstandig
ontvluchten niet meer mogelijk is. De brandweer beschikt in de regel direct over voldoende eigen
middelen (bijvoorbeeld het water in de tank) om een dergelijke redding mogelijk te maken.
Daarnaast is een bluswatervoorziening nodig om de uitbreiding van een brand te voorkomen, dan
wel te beperken. Welke hoeveelheid water nodig is in een bepaalde situatie, is afhankelijk van een
aantal factoren, waaronder brandfysica, bouwtechniek, architectuur en omgevingsfactoren. Deze
factoren bepalen, samen met een aantal andere factoren, de mate van brandveiligheid in een
bepaalde situatie. Zie op dat punt ook navolgend kenmerkenschema.
43
Kenmerkenschema mate van brandveiligheid
Voor de benodigde bluswatervoorziening is dus geen ‘gouden standaard’. Het hangt onder meer af
van de aard en omvang van een gebouw, maar ook de omgeving waarin het gebouw staat. Daarnaast
is de benodigde hoeveelheid water afhankelijk van de ontwikkeling van de brand en fase waarin de
brand zich bevindt op het moment dat de brandweer een interventie pleegt. De benodigde
bluswatervoorziening is kort en schematisch samen te vatten in het navolgende, zogenoemde
cascademodel. Voor meer informatie over de achtergronden wordt hier volstaan met een verwijzing
naar de beleidsregels.
44
Weergave benodigde bluswatervoorzieningen in relatie tot brandweerinzet
Verder is voor toepassing van deze handreiking van belang dat bluswatervoorzieningen niet altijd uit
een brandkraan hoeven te bestaan. Ook andere vormen van bluswatervoorzieningen zijn denkbaar
en werkbaar. Daarbij kan het gaan om geboorde putten, open water, (bluswater)bassins of een
bluswaterriool met brandput.
Analyse in relatie tot omgevingsplan
De beschikbaarheid van een openbare bluswatervoorziening is primair een verantwoordelijkheid
van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente. In een bestaand, reeds
ingericht gebied en bij voorzetting van de bestaande functies hebben burgers en bedrijven geen
invloed op de beschikbaarheid van bluswater in de openbare ruimte. Wel kan behoefte zijn aan
een aanvullende, niet openbare bluswatervoorziening.
Welke hoeveelheid en vorm van bluswater in een bepaald geval nodig is, is maatwerk. De
veiligheidsregio heeft de expertise in huis om het benodigde maatwerk te kunnen leveren. Om
goed en tijdig gebruik te (kunnen) maken van die expertise is het expliciet opnemen van een
adviesrol voor de veiligheidsregio wenselijk.
Zorgplicht
Aangezien de beschikbaarheid van voldoende openbaar bluswater in beginsel binnen de
invloedssfeer en verantwoordelijkheid van de gemeente zelf ligt, is het gebruik van een zorgplicht
een goede basis voor de verdere regeling en borging van de beschikbaarheid van voldoende
bluswater. Die zorgplicht kan dan dienen als vangnet80. Verder dient de zorgplicht dan als
signaalfunctie voor de taak van de gemeente op dit punt.
80
Zie paragraaf 3.3.3 van deze handreiking
45
De zorgplicht kan als navolgende voorstel worden geformuleerd. Indien gewenst kan hieraan ook een
programmaplicht worden gekoppeld, waarin wordt opgenomen hoe aan deze bestuurlijke zorgplicht
invulling wordt gegeven.
Zorgplicht
Het college van burgemeester en wethouders draagt zorg voor een tijdige beschikbaarheid van
voldoende openbaar bluswater ten behoeve van brandbestrijding.
Uitvoeringsprogramma
Het college van burgemeester en wethouders stelt elke x jaar een uitvoeringsprogramma vast,
waarin de maatregelen worden beschreven om invulling te geven aan deze zorgplicht.
9.4.2.1. Beschikbaarheid en capaciteit bluswatervoorzieningen
Concreet voor de beschikbaarheid van bluswatervoorzieningen zijn de volgende bouwstenen te
geven. Deze gelden als aanvulling op de hiervoor opgenomen zorgplicht.
Open norm met koppeling naar beleidsregels
In tegenstelling tot het Bouwbesluit 2012 bevat het Besluit bouwwerken leefomgeving geen regels
op het gebied van de beschikbaarheid van bluswatervoorzieningen81. Die regels zullen daarom een
plek moeten krijgen in het omgevingsplan. Dat kan op basis van de beleidsregels. Uit die
beleidsregels en uit de praktijkervaringen van adviseurs van de veiligheidsregio blijkt dat expertise en
maatwerk nodig is om invulling te geven aan het doelvoorschrift als opgenomen in de beleidsregels,
namelijk tijdige beschikbaarheid van voldoende bluswater. Om die reden wordt voorgesteld dit
aspect in het omgevingsplan te regelen door het opnemen van een open norm, die vervolgens nader
wordt ingevuld door de bestaande, dan wel eventuele nieuwe beleidsregels.
Net als onder het Bouwbesluit 2012 is een beoordeling gewenst bij een aanvraag om een
omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit, waardoor het uitgangspunt een bouwregel is,
waaraan zo’n aanvraag kan worden getoetst. Eventuele vergunningvrije bouwwerken zullen ook
moeten voldoen aan zo’n bouwregel.
De regeling kan er als volgt uitzien.
Bluswatervoorziening
a. Een bouwwerk heeft een adequate bluswatervoorziening.
b. Er is sprake van een adequate bluswatervoorziening als bedoeld onder a, wanneer wordt
voldaan aan de Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening als vastgesteld door het
Algemeen Bestuur van de Veiligheidsregio [NN] d.d. xxx..
c. Ten aanzien van het bepaalde onder a wordt advies ingewonnen bij de veiligheidsregio
alvorens de vergunning wordt verleend, tenzij de veiligheidsregio categorieën gevallen heeft
aangewezen waarin geen advies noodzakelijk is en sprake is van een dergelijk geval.
81
Zie paragraaf 9.3.1 van deze handreiking
46
Uit de Nota van toelichting op het Besluit bouwwerken leefomgeving blijkt niet dat wordt beoogd de
verdeling van verantwoordelijkheden voor wat betreft de aanleg en het beheer van
bluswatervoorzieningen te wijzigen. De verantwoordelijkheid voor het realiseren van openbare
bluswatervoorzieningen rust primair bij het college van burgemeester en wethouders. Wanneer de
afstand tussen de perceelsgrens en (de brandweertoegang van) het betreffende bouwwerk meer
bedraagt dan 40 meter, dan is de openbare bluswatervoorziening niet meer toereikend en dient een
niet-openbare bluswatervoorziening te worden getroffen. Zie daarover paragraaf 3.9 van de
Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening.
Gezien de aard van deze regels zijn ze te integreren in zowel thematisch opgebouwde als
gebiedsgerichte omgevingsplannen. De beleidsregels maken weliswaar onderscheid in verschillende
gebieden en scenario’s, maar op basis van de beleidsregels is binnen de open norm gebiedsgericht
maatwerk reeds mogelijk. Om tot een goede afweging op basis van de binnen de veiligheidsregio
aanwezige expertise te komen, wordt een expliciete adviesfunctie voor de veiligheidsregio
voorgesteld. De veiligheidsregio brengt op dat punt haar expertise graag en vroegtijdig in. Daarbij
bestaat de optie dat de veiligheidsregio categorieën van gevallen definieert waarin geen advies hoeft
te worden gevraagd. Overigens kan de veiligheidsregio zo’n lijst altijd maken en daarom is ook geen
grondslag nodig (of überhaupt mogelijk) in een omgevingsplan. Wel is het zaak de planregel dan zo te
formuleren dat in dergelijke gevallen inderdaad geen advies hoeft te worden ingewonnen.
9.4.3. Milieueffecten
Vooral bij brand door bedrijfsmatige activiteiten kunnen grote hoeveelheden vervuild bluswater
ontstaan. Om milieueffecten te beperken kunnen maatregelen worden voorbereid om bijvoorbeeld
verspreiding van bluswater voorkomen.
Analyse in relatie tot omgevingsplan
Dit aspect is vooral aan de orde bij bedrijven en verdient de aandacht in het milieuspoor
(omgevingsvergunning dan wel algemene regels), waarin dit aspect vaak al wordt meegenomen
onder de noemer ‘afwijkende lozingen’.
Wanneer het gaat om lozingsactiviteiten is veelal het waterschap bevoegd gezag, hetgeen ook zo
blijft onder de Omgevingswet82. In bepaalde gevallen kan het echter ook de Minister van
Infrastructuur83 of kunnen gemeente en waterschap bijvoorbeeld in gezamenlijkheid besluiten
dat de zuivering van stedelijk afvalwater door de gemeente doelmatiger is, dan wanneer het
waterschap dat doet.84
Gezien het voorgaande lijkt het Omgevingsplan niet het geëigende instrument om op dit punt
regels te stellen.
Afgezien van het voorgaande is het wel wenselijk dit aspect vroegtijdig mee te nemen in het proces
rondom nieuwe initiatieven en de integrale afweging die daarbij plaatsvindt: zijn er voorzieningen
wenselijk? Daarbij kan worden aangehaakt bij de zogenoemde watertoets. Na realisatie van de
ontwikkeling verdient dit een aspect de aandacht bij de planvorming voor zowel de veiligheidsregio
als voor de waterbeheerder (wat te doen bij incident).
82
Artikel 4.2 Ob 83
Zie bv artikel 4.4 Ob 84
Artikel 2.19 Ow
47
Overigens gaat het daarbij niet alleen om bedrijven met gevaarlijke stoffen (bv BRZO-, Bevi-, PGS-
bedrijven). Ook andere in of aan het gebouw toegepaste bouwmaterialen of opgeslagen materialen
kunnen tot vervuiling van bluswater leiden, zonder dat sprake is van een bedrijf van een hoge
milieucategorie.
9.4.4. Informatievoorziening
Initiatiefnemers dragen bij aan de ontsluiting en het beheer van informatie voor de hulpdiensten,
waardoor deze kunnen beschikken over actuele informatie over de risico's en de effecten op de
leefomgeving en daarvan gebruik kunnen maken bij de planvorming en bij daadwerkelijke
hulpverlening. Aandachtspunten zijn daarbij (niet uitputtend):
gebouwen met grote brandcompartimenten;
beheer niet-openbare bluswatervoorzieningen;
informatie over toegankelijkheid van percelen en gebouwen.
Analyse in relatie tot omgevingsplan
Deze aandachtspunten komen aan de orde in de vergunningfase, bij de toetsing aan het
omgevingsplan en/of het Besluit bouwwerken leefomgeving. In dat kader vindt de afweging plaats.
Wanneer het gaat om de informatievoorziening, dan gaat het om het delen van de relevante
informatie op die punten na vergunningverlening. Het maken van afspraken daarover tussen
gemeente en veiligheidsregio ligt daarbij voor de hand. Wanneer het gaat om de borging van beheer
van voorzieningen, kunnen voorwaarden worden verbonden aan de betreffende
omgevingsvergunning. Daarbij gaat het om maatwerk.
Op het actief delen van informatie wordt hierna nog nader ingegaan bij kernwaarde 7: ‘Iedereen is
bekend met de risico’s en weet hoe te handelen als het mis gaat.’
48
10. Kernwaarde 6 | Mensen krijgen bij crisis passende medische zorg
Gereserveerd
49
11. Kernwaarde 7 | Mensen zijn bekend met de risico’s en weten hoe te handelen
Wat houdt de kernwaarde in? 11.1.
Een samenleving heeft altijd te maken met risico’s. Communicatie over risico’s zelf en de
voorbereiding erop, draagt bij aan de zelfredzaamheid en samenredzaamheid van bewoners.
Het uiteindelijke doel is dat iedereen die in een gemeente verblijft weet welke risico’s er zijn, hoe
men zich kan voorbereiden en wat men kan doen in het geval van crisissituaties. Daar hoort ook
kennis van de inrichting van de omgeving en van de mogelijkheden om te handelen bij. Hierdoor
stijgt het veiligheidsbewustzijn van mensen en is het handelingsperspectief bekend.
Wat betekent dat concreet? 11.2.
Bevordering van zelfredzaamheid en samenredzaamheid is het doel van deze kernwaarde. In het
overheidsbeleid kan tot uitdrukking gebracht worden, hoe voldoende aan de realisering van die
kernwaarde kan worden bijgedragen. Daartoe is het van belang om aan te geven hoe de ‘Mate van
zelfredzaamheid’ uitgedrukt kan worden. Wat betreft het kennisniveau van de burgers betreffende
dit aspect zou deze waarde cijfermatig weergegeven kunnen worden als:
- het percentage van de bevolking dat bekend is met de bestaande risico’s; - het percentage van de bevolking dat bekend is met het handelingsperspectief als deze risico’s
zich in de praktijk voordoen.
De mate van zelfredzaamheid hangt dus samen met het kennisniveau van de burgers en met name
met de bekendheid met de handelingsperspectieven (wat te doen als de risico’s zich voordoen?). Het
kennisniveau en de handelingsperspectieven zijn dus middelen om tot het doel van een zo groot
mogelijke zelfredzaamheid te komen. Deze ‘zelfredzaamheid’ zegt nog niet alles over de werkelijke
mogelijkheden van burgers om te ontsnappen aan de gevaren als die zich voordoen. Bij een
50
verminderde zelfredzaamheid van bepaalde groepen personen (bijvoorbeeld bij kinderen, ouderen
of in beweging beperkten) kunnen zij in meerdere of mindere mate zijn aangewezen op de hulp van
derden. Dat kunnen de hulpdiensten zijn, maar ook zelfredzame personen, dus personen die zichzelf
goed kunnen redden en anderen daarbij kunnen helpen. De mate van risico-inzicht gaat ook vooraf
aan de mate van zelfredzaamheid. Het betreft niet alleen het bekend zijn met de bestaande risico’s
(zie het eerste gedachtestreepje) maar ook de vertaling van die kennis in het inzicht van het gevaar in
de concrete situatie en van de noodzaak tot een bepaald handelen in die situatie.
Risicocommunicatie heeft betrekking op een mogelijke ramp of crisis en de bijbehorende gevaren
en handelingsperspectieven. Bij crisiscommunicatie is er daadwerkelijk sprake van een ramp of
crisis en gaat het over de gevolgen van die ramp of crisis en over de gevaren en
handelingsperspectieven die op dat moment aan de orde zijn. Behalve dit verschil tussen
risicocommunicatie en crisiscommunicatie is er ook sprake van een relatie c.q. wisselwerking. De
zorg voor veiligheid wint aan kracht, wanneer de informatie over een ramp of crisis al onderwerp
is (geweest) van risicocommunicatie en niet voor het eerst wordt verstrekt wanneer een ramp of
crisis zich voordoet. Doeltreffende risicocommunicatie helpt de effectiviteit van
crisiscommunicatie te vergroten: ‘de koude fase helpt de warme’1.
Het is bij risicocommunicatie van belang dat de lokale overheid met een eenduidige boodschap naar
buiten treedt, aansluitend op het Brabantbrede risicocommunicatiebeleid. Daarnaast is het van
belang dat de overheid verantwoording kan afleggen over de werkwijze, de keuzes, de afwegingen
die daarbij gemaakt zijn en de resultaten van het risicocommunicatiebeleid (effectiviteit). Daartoe is
het noodzakelijk dat de hier aan de orde zijn kernwaarde wordt vertaald in na te streven doelen en
bijbehorende normen. De normen betekenen dat de overgedragen kennis tot uitdrukking komt in
houding en gedrag vanuit een of meer geschetste handelingsperspectieven.
De kaders 11.3.
In de Wet Veiligheidsregio’s hebben zowel gemeenten als veiligheidsregio’s taken op het gebied van
het informeren over risico’s. De term ‘risicocommunicatie’ als zodanig staat niet in de wet. Op basis
van deze wet is het Beleidsplan Risicocommunicatie 2015-2019 vastgesteld.
Wat de Omgevingswet betreft bevat het Besluit kwaliteit leefomgeving als uitvoerings-AMvB
bepalingen omtrent het in het omgevingsplan op te nemen risicobeleid (art. 5.2) en
beoordelingsregels voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor risicovolle activiteiten (art.
8.12). Kaders op basis van de Omgevingswet voor het beleid m.b.t. de risicocommunicatie zijn de
gemeentelijke omgevingsvisie waarin het communicatiebeleid kan worden opgenomen en het
omgevingsplan waarin diverse instrumenten ter uitvoering van het beleid in een concrete context
kunnen worden geplaatst.
11.3.1. Wet veiligheidsregio’s
In artikel 7 is te lezen: De burgemeester draagt er zorg voor dat de bevolking informatie wordt
verschaft over de oorsprong, omvang en de gevolgen van een ramp of crisis die de gemeente bedreigt
of treft, alsmede de daarbij te volgen gedragslijn.
In artikel 46 staat beschreven: Het bestuur van de veiligheidsregio draagt er zorg voor dat de
bevolking informatie wordt verschaft over de rampen en de crises die de regio kunnen treffen, over de
maatregelen die er zijn getroffen ter voorkoming en bestrijding of beheersing hiervan en over de
daarbij te volgen gedragslijn.
51
11.3.2. Beleidsplan Risicocommunicatie 2015 – 2019
Met het Beleidsplan Risicocommunicatie 2015-2019 geven de besturen van de drie Brabantse
Veiligheidsregio’s uitvoering aan de door hen opgedragen taak ingevolge de Wet op de
Veiligheidsregio’s. In het beleidsplan is de ambitie uitgesproken om tot een krachtige coalitie te
komen tussen veiligheidsregio’s en gemeenten als het om risicocommunicatie gaat.
De rolverdeling tussen gemeenten en veiligheidsregio is in dit beleid als volgt omschreven.
- De gemeenten zijn in veel gevallen de hoofdrolspelers op het gebied van risicocommunicatie.
Van alle overheden staan zij het dichtst bij de burgers. Gemeenten beschikken over belangrijke
contacten en kanalen om doelgericht en effectief te communiceren. Ook kunnen zij, indien
gewenst, aan het beleid een eventuele ‘couleur locale’ meegeven.
- De veiligheidsregio’s treden op als netwerkmanager en adviseur. Zij zorgen voor beleid,
coördinatie, regie en afstemming voor een Brabant-brede aanpak van risicocommunicatie.
Daarbij fungeren zij als kennisbank voor de regionale partners en zijn zij uitvoerder (maar geen
afzender) van risicocommunicatie bij provincie- en regiobrede gevaren en voor trajecten en
middelen waarvan regio- of provinciebreed gebruik kan worden gemaakt.
11.3.3. Omgevingswet
Besluit kwaliteit leefomgeving
Artikel 5.2 (veiligheidsrisico’s van branden, rampen en crises)
1. In een omgevingsplan wordt voor risico’s van branden, rampen en crises als bedoeld in artikel 10,
onder a en b, van de Wet veiligheidsregio’s, rekening gehouden met het belang van:
a. het voorkomen, beperken en bestrijden daarvan;
b. de mogelijkheden voor personen om zich daarbij in veiligheid te brengen; en
de geneeskundige hulpverlening, bedoeld in artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s.
2. (…)
Artikel 8.12: Beoordelingsregels activiteit externe veiligheidsrisico’s
1. (…)
2. (…)
3. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt:
a. voor risico’s van branden, rampen en crises als bedoeld in artikel 10, onder a en b, van de
Wet veiligheidsregio’s rekening gehouden met het belang van:
1°. het voorkomen, beperken en bestrijden daarvan
2°. de mogelijkheden voor personen om zich daarbij in veiligheid te brengen; en
3°. de geneeskundige hulpverlening aan personen, bedoeld in artikel 1 van de Wet
veiligheidsregio’s;
b. (…)
‘De mogelijkheden voor personen om zicht daarbij in veiligheid te brengen’, slaat op het eerder in dit
document geïntroduceerde begrip zelfredzaamheid. Met risicocommunicatie kan bijgedragen
worden aan het vergroten van de zelfredzaamheid waardoor zij betere mogelijkheden hebben om
zichzelf in veiligheid te brengen.
Invoeringsbesluit
Op basis van de tekst van het Invoeringsbesluit dat tussen 28-10-2018 en 21-12-2018 geconsulteerd
is, zal de bepaling over het oorspronkelijk art. 8.12, lid 3 Bkl nadat het Bkl in werking is getreden nog
een tijdje blijven gelden en vervolgens op een later moment bij Koninklijk Besluit buiten werking
52
worden gesteld, mede afhankelijk wat de gemeenten in hun omgevingsplannen daarover hebben
geregeld. Om die reden zal bij het Invoeringsbesluit de materie van het derde lid van art. 8.12 Bkl
worden overgeheveld naar artikel 10a.2 van het Bkl in welk onderdeel de tijdelijke
beoordelingsregels zijn opgenomen. Voorlopig blijven de beoordelingsregels dus nog bestaan.
De bouwstenen 11.4.
De kern van het Beleidsplan risicocommunicatie wordt gevormd door een drietal doelstellingen: 1. Bijdragen aan de kennis bij de bevolking over risico’s. 2. De bevolking bewust maken van het bestaan van risico’s. 3. De bevolking bewegen tot bepaald gedrag waardoor men is voorbereid op rampen en crises
Deze doelstellingen worden gerealiseerd met behulp van de onderstaande instrumenten.
11.4.1. Omgevingsvisie
De omgevingsvisie is zoals in paragraaf 3.2.2 is gezegd een belangrijke, zo niet de belangrijkste,
gemeentelijke beleidsmatige basis voor keuzes die vervolgens in het omgevingsplan worden
uitgewerkt.
Het ligt dan ook voor de hand dat de omgevingsvisie beleidsuitgangspunten bevat ten aanzien van de
risicocommunicatie. De kernwaarde ‘Mensen zijn bekend met de risico’s en weten hoe te handelen’
aangevuld met de drie genoemde doelstellingen uit het Beleidsplan risicocommunicatie verdienen
dan ook een plaats daarin. Bij het zelfbindende karakter van de gemeentelijke omgevingsvisie past
dat het bestuur uitspraken doet over de eigen informatieplicht aan de burgers betreffende de risico’s
in de leefomgeving en over wat het bestuur daaraan doet. Er kan al globaal inzicht worden verschaft
in de bestaande handelingsperspectieven wat betreft het omgaan met deze risico’s. Uiteindelijk is
dat gericht op bevordering van zelfredzaamheid. Dat zou in de visie nog op redelijk abstract niveau
in algemene zin gekoppeld kunnen worden aan de risicovolle activiteiten en omstandigheden in de
gemeente. Dergelijke beleidsuitspraken krijgen daarmee naast een thematisch ook een
gebiedsgericht karakter. Zij vormen de basis voor uitwerking in het omgevingsplan en bevatten
tevens de hoofddoelstelling(en) van een eventueel programma.
11.4.2. Omgevingsplan
Het omgevingsplan vormt het juridische kader voor de belangrijkste instrumenten waarmee het
bestuur de burgers maar ook zichzelf kan binden. Hierna eerst een korte analyse van het instrument
van de omgevingswaarden en vervolgens staan we uitvoerig stil bij de mogelijkheden die
zorgplichten in dit verband bieden. Onderscheid wordt gemaakt tussen bestuurlijke zorgplichten en
zorgplichten die gelden voor de vergunninghouders van inrichtingen of bedrijven waar risicovolle
activiteiten worden verricht. Bij die laatste wordt kort aandacht geschonken aan de mogelijkheid van
uitwerking in de vergunningsvoorschriften.
Omgevingswaarden
Omgevingswaarden zijn een bijzondere vorm van doelstellingen voor de fysieke leefomgeving (zie
par. 3.3.7). Ze bepalen voor de fysieke leefomgeving of een onderdeel daarvan de gewenste staat of
kwaliteit, de toelaatbare belasting door activiteiten of de toelaatbare concentratie of depositie van
stoffen. De omgevingswaarde wordt uitgedrukt in meetbare of berekenbare eenheden of anderszins
in objectieve termen (art. 2.9 Ow). Risicocommunicatie heeft echter doelstellingen die betrekking
hebben op informatievoorziening en het handelen van overheid en burgers in risicovolle situaties.
Alhoewel dat natuurlijk steeds uiteindelijk te maken heeft met wat er in de fysieke leefomgeving
gebeurt, betreft het niet om de kwaliteit etc. van die fysieke omgeving zoals die hier aan de orde is.
53
Om die reden kan de hier behandelde kernwaarde niet worden vorm te geven als een
omgevingswaarde.
Zorgplichten
Evenals de andere regels die op basis van de wet worden gesteld, zijn ook de regels van het
omgevingsplan te beschouwen als concretisering van de algemene zorgplicht voor de fysieke
leefomgeving die in de wet is opgenomen (art. 1.6). Via de zorgplicht kan zowel de zorg van de
overheid als die van de burgers tot uitdrukking worden gebracht.
In de komende Omgevingswet is een belangrijke plaats ingeruimd voor zorgplichten. Al in artikel 1.6
Ow is een zeer brede een ruime algemene zorglicht opgenomen: “een ieder draagt voldoende zorg
voor de fysieke leefomgeving”. Deze zorgplicht is te ruim om hier in te zetten en vraagt om nadere
afbakening. Hierna wordt onderscheid gemaakt tussen zorgplichten die zich uitsluitend tot het
bestuur richten en specifieke zorgplichten voor bedrijven waarin risicovolle activiteiten worden
verricht. In de beide gevallen betreft het hier zorgplichten die betrekking hebben op een goede
risicocommunicatie.
Bestuurlijke zorgplicht
Het Rijk staat risicovolle activiteiten zoals buisleidingen en transport (Basisnet) toe. Het lokale
bestuur dient hier bij de inrichting van een nieuw gebied rekening mee te houden. Deze kernwaarde
betreft het informeren van burgers en het bieden van een handelingsperspectief aan hen door het
lokale bestuur.
Een bestuurlijke zorgplicht wordt dan in het omgevingsplan geformuleerd als een opdracht van de
gemeenteraad aan het college van burgemeester en wethouders. Ze heeft bij voorkeur een plek aan
het begin van het omgevingsplan. Er kan ook een relatie in gelegd worden met een op te stellen
programma. De zorgplicht biedt daarmee de normatieve basis voor het programma. Omdat de
omgevingsvisie als grondslag voor het programma alleen een zelfbindende werking heeft voor het
vaststellende bestuursorgaan (de gemeenteraad) ontbreekt de formele binding voor het college van
de omgevingsvisie aan het programma. Die verbinding kan wel via de zorgplicht worden gelegd.
Bestuurlijke zorgplicht
Het college van burgemeester en wethouders draagt zorg voor een adequate risicocommunicatie.
De risicocommunicatie dient tot vergroten van de zelfredzaamheid van de burgers op basis van
kennis van de bevolking over de risico’s en de bijbehorende handelingsperspectieven in de daarvoor
relevante gebieden. Het betreft die gebieden van de gemeente waar de risico’s uit het Regionaal
Risicoprofiel als vastgesteld door het Algemeen Bestuur van de Veiligheidsregio {NN} d.d. …… zich
kunnen voordoen..
Uitvoeringsprogramma
Het college van burgemeester en wethouders stelt elke x jaar een uitvoeringsprogramma vast
waarin de maatregelen worden beschreven die invulling geven aan deze zorgplicht. Ten aanzien
van het uitvoeringsprogramma wordt advies ingewonnen bij de veiligheidsregio. De effectiviteit
van het uitvoeringsprogramma wordt <jaarlijks> beoordeeld door het college van burgemeester en
wethouders.
Specifieke zorgplicht
Naast de bestuurlijke zorgplicht kan in het omgevingsplan een zorgplicht betreffende
risicocommunicatie worden opgenomen voor de vergunninghouders van inrichtingen waar sprake is
54
van risicovolle activiteiten. Daarbij kan gedacht worden aan vergunninghouders voor activiteiten die
in de toekomst niet meer onder het inrichtingenbegrip vallen, maar ook aan degenen die
verantwoordelijk zijn voor dergelijke niet-vergunningsplichtige activiteiten.
(Deze zorgplicht kan aansluiten bij de bestuurlijke zorgplicht en geldt specifiek voor deze personen.
Maar de zorgplicht kan ook wat verder worden uitgewerkt en aangevuld en ook om die reden als
‘specifiek’ kunnen worden aangeduid. Hieronder is een zorglicht van bedrijven opgenomen richting
burgers, maar er kan ook een aanvulling op worden gegeven richting bestuur of/en veiligheidsregio.
Die zou dan weer moeten aansluiten op de bestuurlijke zorgplicht.)
Specifieke zorgplicht vergunninghouder85
De houder van een omgevingsvergunning voor een inrichting of bedrijf waarin risicovolle activiteiten
worden verricht zoals bedoeld in de bijlagen VII t/m X bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, of
degene die anderszins verantwoordelijk is voor dergelijke activiteiten, draagt zorg voor een adequate
risicocommunicatie ter vergroting van de zelfredzaamheid van de burgers, bestaande uit kennis van
de bevolking over de risico’s en de bijbehorende handelingsperspectieven in de daarvoor relevante
(aandachts-)gebieden.
Onderdeel van deze zorgplicht is het x-jaarlijks opstellen van een risicocommunicatiestrategie met
betrekking tot de te verrichten activiteiten. Ten aanzien van deze strategie wordt advies ingewonnen
bij de veiligheidsregio. De vergunninghouder informeert <het college van burgemeester en
wethouder> <jaarlijks> over de effectiviteit van risicocommunicatie.
NB: voor de vergunningverlening waar de provincie het bevoegd gezag is, zou deze specifieke
zorgplicht ook opgenomen kunnen worden in de ‘Omgevingsverordening’.
Adequate risicocommunicatie
In de beide zorgplichten wordt gesproken over ‘adequate risicocommunicatie’. Daaronder wordt
in elk geval verstaan risicocommunicatie die:
volledig en transparant is;
zo specifiek mogelijk is;
proactief en reactief ingezet wordt, bij voorkeur bij veranderingen;
daadwerkelijk bijdraagt aan het vergroten van de kennis en bewustwording over risico’s (weten
welke risico’s in hun leefomgeving voorkomen en zich hiervan bewust zijn) en het daarbij
horende handelingsperspectief;
daadwerkelijk bijdraagt aan het vergroten van de zelfredzaamheid van burgers en dus effectief
is;
voldoet aan de informatiebehoefte van de burgers, waarbij risicoperceptie en risicoacceptatie
leidend zijn.
Als deze zorgplichten in het omgevingsplan worden opgenomen, is deze toelichting op het begrip
‘adequate risicocommunicatie’ noodzakelijk.
Uitwerking in omgevingsvergunning
De specifieke zorgplicht voor de vergunninghouder kan uitwerking vinden in de aan de
omgevingsvergunning te verbinden voorschriften. Daarin kunnen nadere instructies voor de
vergunninghouder worden opgenomen over de manier waarop de communicatie moet plaatsvinden,
85
Deze Specifieke Zorgplicht kan blijven gelden onafhankelijk of de beoordelingsregels van art. 8.12 BkL nu wel of niet in het omgevingsplan zijn opgenomen.
55
de informatie die daarbij verstrekt moet worden, de frequente van informeren, de
handelingsperspectieven die geboden moeten worden etc. Dat geldt ook voor de door inrichting of
het bedrijf te volgen strategie wat betreft de risicocommunicatie. Let wel: het betreft hier de
risicocommunicatie en niet de crisiscommunicatie die aan de orde is als de betreffende gevaren zich
daadwerkelijk hebben gerealiseerd.
Het betreft hier alleen de door het gemeentebestuur te verlenen omgevingsvergunning. In de
meeste gevallen is echter het provinciebestuur vergunningsbevoegd gezag. In die gevallen bestaat er
voor het gemeentebestuur dus geen bevoegdheid tot uitwerking. Dan kan de specifieke zorgplicht op
het punt van de risicocommunicatie voor de vergunninghouder worden uitgewerkt in de door
Gedeputeerde Staten aan de omgevingsvergunning te verbinden voorschriften.
11.4.3. Het programma
Het programma vormt een van de zes kerninstrumenten uit de Omgevingswet (zie par. 3.2.4) en met
het programma wordt invulling gegeven aan de hier aan de orde zijnde kernwaarde. In de
Omgevingsvisie vormen de opgenomen doelstellingen betreffende het aspect veiligheid en met
name betreffende de risicocommunicatie de beleidsuitgangspunten voor zo’n programma. In het
programma kunnen de doelstellingen uit de Omgevingsvisie verder worden geconcretiseerd. Het
programma is dan ook bedoeld als concrete uitwerking van de beleidskeuzen die in de
Omgevingsvisie wat betreft het aspect van de risicocommunicatie zijn gemaakt. Dit wordt geborgd
door het opnemen van de kernwaarde “Mensen zijn bekend met de risico’s en weten hoe te
handelen” in de Omgevingsvisie.
In het programma worden de acties uitgewerkt betreffende het informeren van de burgers over de
bestaande risico’s in de leefomgeving en aldus wordt tevens invulling gegeven aan de bestuurlijke
zorgplicht uit het omgevingsplan.
Deze acties worden aan tijdstippen of termijnen gekoppeld wat betreft hun uitvoering en de
realisering van de in het programma opgenomen doelstellingen. Het programma bevat een overzicht
van de handelingsperspectieven van de burgers ingeval zich het gevaar onverhoopt realiseert.
Daarmee draagt het programma bij aan het verhogen van de zelfredzaamheid van burgers.
In het programma kan een brug worden geslagen tussen het overdragen van kennis aan de bevolking
(het kennen) en de mogelijkheden van het optreden in voorkomende gevallen (het kunnen).
Tenslotte kan in het programma aangegeven worden hoe B&W zullen nagaan wat de stand van
zaken is betreffende de realisering van de aangegeven doelstellingen (monitoringparagraaf).
56
12. Tot slot: samenvatting
Doel en aanleiding 12.1.
Voorgaande hoofdstukken brengen achtereenvolgens in beeld welke taak en rol de veiligheidsregio’s
hebben na de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Die wet brengt veranderingen teweeg en leidt
er toe dat veiligheidsregio’s ook nadrukkelijk een rol krijgen bij de invulling van het aspect veiligheid
in de integrale afwegingen bij het opstellen van het omgevingsplan. Dat omgevingsplan is een
gemeentelijk instrument, dat wordt vastgesteld door de gemeenteraad.
De veiligheidsregio heeft de juiste kennis en expertise in huis om samen met een gemeente invulling
te geven aan de veiligheidsaspecten in een omgevingsplan en zet die kennis en expertise daarvoor
ook graag in. Deze handreiking dient als uitnodiging en voorzet daarvoor, op basis van de door de
gemeenten geformuleerde zes kernwaarden. Hierna worden de belangrijkste conclusies kort en per
kernwaarde samengevat. Voor meer uitleg wordt verwezen naar de desbetreffende hoofdstukken.
Kernwaarde 1 | Voorkomen of beperking van risico’s vergroot de risico’s 12.2.
[gereserveerd]
Kernwaarde 2 | Afstand tot de risico’s vergroot de veiligheid 12.3.
[gereserveerd]
Kernwaarde 3 | Bouwwerken en omgeving bieden bescherming 12.4.
Hoeveel voorzieningen er ook worden getroffen, er blijft altijd een kans bestaan dat zich incidenten
voordoen die nadelige gevolgen hebben voor de leefomgeving en haar bewoners en bezoekers. Het
is daarom zaak ook oog te hebben voor het beperken en vertragen van deze nadelige gevolgen. Dat
kan bijvoorbeeld door het bieden van schuilmogelijkheden, maar ook door de bouwwijze en indeling
van gebouwen waarin mensen verblijven. Dit vraagt om bewustwording van veiligheidsaspecten zo
vroeg mogelijk in het proces rondom de inrichting van de fysieke leefomgeving. Vervolgens kunnen
bewuste keuzes rondom de inrichting van de fysieke leefomgeving worden gemaakt.
In hoofdstuk 7 van dit document wordt een afwegingskader geboden dat als leidraad kan dienen bij
die afweging en dat implementeerbaar is in het omgevingsplan. Dat is mogelijk door het
afwegingskader te verbinden aan een omgevingsvergunningplicht (omgevingsplanactiviteit) voor het
toestaan van nieuwe beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt
kwetsbare en kwetsbare locaties binnen aandachtsgebieden en voor het toestaan van beperkt
kwetsbare gebouwen en locaties binnen plaatsgebonden risicocontouren.
Kernwaarde 4 | Bouwwerken en gebieden zijn snel en veilig te verlaten 12.5.
[gereserveerd]
Kernwaarde 5 | De omgeving maakt snel en effectief optreden van de 12.6.hulpdiensten mogelijk
Wanneer het Bouwbesluit 2012 met de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt te vervallen,
komt daarvoor het Besluit bouwwerken leefomgeving in de plaats (Bbl). In het Bbl komt een groot
deel van de regels over bluswatervoorzieningen en de bereikbaarheid van percelen en de
beschikbaarheid van opstelplaatsen voor hulpverleningsvoertuigen, niet meer terug. Het is aan de
gemeenten om voor die aspecten regels op te nemen in het omgevingsplan. In dit document
57
(hoofdstuk 9) is een voorstel voor een regeling opgenomen die daarin voorziet. Daarbij wordt uitgaan
van en aangesloten bij de huidige beleidsmatige kaders : de Beleidsregels Bereikbaarheid en
Bluswatervoorziening. Daarnaast wordt ingegaan op milieuaspecten en informatievoorziening. Dit
betreffen wel aandachtspunten bij planvorming en de afwegingen die daarbij worden gemaakt,
maar vragen niet om concrete regels in het omgevingsplan.
Kernwaarde 6 | Mensen krijgen bij crisis passende medische zorg 12.7.
[gereserveerd]
Kernwaarde 6 | Iedereen is bekend met de risico’s en weet hoe te 12.8.
handelen als het mis gaat
[gereserveerd]
58
13. Bijlage 1
Documentversie Datum gereed Beknopte beschrijving wijzigingen
1.1 16-10-2018 Eerste concept met invulling Kernwaarde 5
1.2 14-11-2018 Definitief concept met invulling Kernwaarde 5
1.3 2 april 2019 Aanvulling met Kernwaarde 6 (nb inmiddels 7)
1.4 27 september 2019 - Document aangepast aan nieuwe nummering kernwaarde, vanwege
toevoeging kernwaarde ‘Mensen krijgen bij crisis passende medische
zorg’. De kernwaarde ‘Mensen zijn bekend met risico’s en weten hoe te
handelen’ is als gevolg daarvan hernummerd van 6 naar 7.
- Inhoudelijk aangevuld met Kernwaarde 3.
59
Hoofdstuk: Bruidsschat artikelen: Omschrijving van het artikel: Kernwaarde:Hoofdstuk 1 Algemeen Art. 1.1 begripsbepalingen Begripsbepalingen van Omgevingswet, Omgevingsbesluit, Bkl, Bbl, Bal en Omgevingsregeling
Hoofdstuk 2 ActiviteitenParagraaf 2.1 algemene
aanvraagvereisten
omgevingsvergunning
Art. 2.1 algemene aanvraagvereisten omgevingsvergunningDe te verstrekken gegevens en bescheiden bij aanvraag van een omgevingsvergunning op grond van het omgevingsplan
Paragraaf 2.2 activiteiten met
betrekking tot bouwwerken
Art. 2.2.1.1 maatwerkvoorschriften
Mogelijkheden voor bevoegd gezag om in concreet geval maatwerkvoorschrift te gebruiken Kernwaarde 1
Art. 2.2.3.6 bluswatervoorziening Adequate bluswatervoorziening waarborgen, inclusief maximale afstand en bereikbaarheid Kernwaarde 5
Art. 2.2.3.7 bereikbaarheid bouwwerk hulpdiensten Regels ten behoeve van bereikbaarheid van gebouwen voor brandweer en hulpdiensten Kernwaarde 5
Art. 2.2.3.8 opstelplaats brandweervoertuigen Regels voor opstelplaatsen van brandweer bij gebouwen en bouwwerken Kernwaarde 5
Art. 2.2.4.3 specifieke zorgplicht gebruik bouwwerk Zorplicht (kapstokartikel) voor gebruik van bouwwerken. Ingrijpen bij veiligheidsrisico's. Kernwaarde 1
Art. 2.2.5.1 brandgevaarlijke stof nabij bouwwerk Regels mbt beperkte aanwezigheid brandgevaarlijke stoffen
Tabel 2.2.5.1 brandgevaarlijke stoffen Overzicht van brandgevaarlijke stoffen die onder art. 2.2.5.1 vallen
Art. 2.2.5.2 specifieke zorgplicht gebruik open erven Zorplicht (kapstokartikel) voor gebruik van open erven. Ingrijpen bij veiligheidsrisico's. Kernwaarde 1
Art. 2.2.7.1 binnenplanse vergunning
omgevingsplanactiviteit bouwwerken Verbod om zonder omgevingsvergunning een activiteit bij bouwwerk te verrichten.
Paragraaf 2.3 milieubelastende
activiteiten
Art. 2.3.1.1 algemeen toepassingsbereik
Uitgangspunt is aansluiten bij terminologie Omgevingswet.
Art. 2.3.1.2 oogmerken Algemene regels voor milieubleastende activiteiten
Art. 2.3.1.3 normadressaat Regels hebben betrekking op degenen die de activiteit verricht
Art. 2.3.1.4 specifieke zorgplicht milieubelastende Plicht om alles te doen en laten om negatieve gevolgen voor milieu/gezondheid te voorkomen
Art. 2.3.1.5 maatwerkvoorschriften Regels voor gebruik van maatwerkvoorschriften
Art. 2.3.1.6 algemene gegevens verstrekken van gegevens Algemene gegevens die verstrekt dienen te worden bij bescheiden richting bevoegd gezag
Art. 2.3.1.7 gegevens wijzigen naam, adres of Doorgeven naam- of adreswijziging aan bevoegd gezag
Art. 2.3.1.8 gegevens en bescheiden op verzoek van Plicht tot verstrekken gegevens indien bevoegd gezag deze nodig heeft voor beoordeling
Art. 2.3.1.9 informeren over een ongewoon voorval Bevoegd gezag direct informeren bij ongewoon voorval.
Art. 2.3.1.10 gegevens en bescheiden bij een ongewoon Omschreven welke gegevens bij een melding ongewoon voorval verstrekt moeten worden
Art. 2.3.7.8 lozen bij calamiteitenoefeningen Regels voor lozen van afvalwater bij een calamiteitenoefening
Art. 2.3.10 in werking hebben van een acculader Regels voor het in werking hebben van een acculader
Art. 2.3.26.2 omgevingsvergunning verwerken Omgevingsvergunning met beperkte milieutoets voor handelingen met polyesterhars
Art. 2.3.26.4 vergunningplichten in Besluit activiteiten uitzonderingen voor vergunningplicht uit deze paragraaf op grond van hoofdstuk 3 Bal
Art. 2.3.26.6 omgevingsvergunning opslaan propaan of Vergunningplicht en toetsingsgrond. Kernwaarde 2
Art. 2.3.26.7 omgevingsvergunning opslaan LPG voor en Belangrijkste toetsingsgrond is veiligheid Kernwaarde 2
Art. 2.3.27.1 toepassingsbereik
Art. 2.3.27.2 milieubelastende activiteit: beperkte Indieningsvereisten voor activiteiten met een enkelvoudige toetingsgrond.
Art. 2.3.27.3 milieubelastende activiteit: overige gevallen Overige gevallen
Art. 2.3.28.4 beoordelingsregels overige milieubelastende Beoordelingsregels bij overige activiteiten
Afdeling 2.4 Overige activiteiten Art. 2.4.1.1 toepassingsbereik
Art. 2.4.1.3 omgevingsplanactiviteit: gebruik locaties of Aanvraagvereisten voor omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op gebruik van locaties
Art. 2.4.1.16 uitweg Indieningsvereisten aanvragen van omgevingsvergunning bij activiteit die binnen gemeentelijke verordening vergunningplicht heeft
Bruidsschat in het OmgevingsplanAan het tijdelijk deel van het Omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, van de Invoeringswet Omgevingswet, worden twee hoofdstuken toegevoegd. In deze hoofdstukken staan de voormalige
Rijksregels die automatisch deel uitmaken van het omgevinsplan. Gemeenten hebben tot 2029 de tijd om zelf een afweging te maken of ze deze regels willen behouden of aan willen passen.
14. Bijlage 2 Bruidsschat – relevante artikelen veiligheid