Colofon In dit nummer - gendergeschiedenis.nl 2012...3 Een zuster binnen een leger aan man- ......

26
/ Fin de siècle / 3 Een zuster binnen een leger aan man- nenbroeders? Ersilia Caetani-Lovatelli (1840-1925) en de Italiaanse cultuur- natie Floris Meens / Oude geschiedenis / 9 Spartaanse vrouwen: mythevorming en uiteenlopende interpretaties Korneel van Lommel / Kerkgeschiedenis / 14 Katholieke vrouwen in het openbare leven. De middenpositie van Johannes Aengenent (1897-1935) Erik Sengers / Oorlogsgeschiedenis / 19 Zich uit de naad werken voor de vijand Carmen van Praet / Genderview / 25 Francisca de Haan Greetje Bijl en Renate Klinkenberg / Onder de loep / 28 Vrouwen met ‘manneninsignes’ Els Flour / Recensie / 30 Het herhalen van bekende ideeën Willemijn Ruberg 31 / Service en boeken / I Colofon Historica is een uitgave van de Vereniging voor Gender- geschiedenis en verschijnt drie keer per jaar (februari, juni en oktober). Informatie op internet: www.gendergeschiedenis.nl Redactie Greetje Bijl (public relations) Greet de Bock (eindredactie) Barbara Bulckaert (eindredactie) Renate Klinkenberg (penningmeester) Stefan Meysman Esmeralda Tijhoff Kirsten Zimmerman (hoofdredacteur) Redactieadres E-mail: [email protected] Lidmaatschap VVG, p/a Aletta, Vijzelstraat 20, 1017 HK Amsterdam Tel: 020-30 31 500. www.gendergeschiedenis.nl Voor privépersonen bedraagt de contributie €27,50 per jaar (lidmaatschap); reductielidmaatschap (voor studenten of mensen met een inkomen onder de €1200,- p.m.): €22,- per jaar (studentlid, ovv collegekaartnummer). Leden van de VVG ontvangen Historica automatisch en hebben stem- recht bij de jaarlijkse Algemene Leden vergadering. Voor instellingen kost Historica €27,50. Instellingen kun- nen geen aanspraak maken op de rechten van leden. Het bedrag moet vooraf worden betaald. Lidmaatschappen worden automatisch verlengd, tenzij één maand voor het verstrijken van de lidmaatschapsperi- ode (voor 1 december) schriftelijk is opgezegd. U kunt lid of abonnee worden via de website, door te bel- len, door het bedrag over te maken op het VVG-gironum- mer 4102980, of door een briefkaart te sturen naar de Ver- eniging voor Vrouwengeschiedenis. U ontvangt dan een acceptgiro. Belgische leden maken gebruik van het volgen- de rekeningnummer: INGBNL2A (BIC-code) en NL94 INGB 0004102980 (IBAN-code). Donaties zijn ook van harte welkom. Inleveren kopij Artikelen zijn welkom op het adres [email protected]. De redactie behoud zich het recht voor om bijdragen te weigeren. Auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud van hun artikelen. Bestuur Vereniging voor Vrouwengeschiedenis Margit van der Steen (voorzitter) [email protected] Renée Nip (secretaris) [email protected] Jasmijn van Mil (penningmeester) [email protected] Evelien Rijsbosch (Aletta) [email protected] Greetje Bijl (Historica) [email protected] Els Flour [email protected] Maaike Messelink [email protected] Julie Carlier [email protected] Historica verschijnt met steun van Aletta, instituut voor vrouwengeschiedenis (www.aletta.nu). ISSN 1382-3914 Lay-out: Pien Steringa Diges | geschiedenis & media Druk: Zet & Print, Naarden Distributie: AM-groep, Hoofddorp Foto omslag: Vooral jonge, ongeschoolde meisjes stik- ten en naaiden aan uniformen (SOMA, foto nr. 3422). In dit nummer Onder historicae Op zoek naar verloren woorden... In dit nummer van Historica schrijft Floris Meens over Ersilia Caetani-Lovatelli. Een boeiende Romeinse vrouw. Hier een kijkje in de keuken van een onderzoeker. “In 2006, toen ik voor een onderzoek naar de schrijver en cineast Pier Paolo Pasolini Rome bezocht, nam ik Rome gelezen mee, van de hand van mijn latere promotor Peter Rietbergen. Mij werd toen duidelijk dat het Rome van het fin de siècle, net als het Parijs van Marcel Proust dat mij zo fascineerde, salons had gekend. Zo ook kwam ik voor het eerst in aanra- king met de vrouw wier leven het mijne in de daaropvolgende jaren zou gaan domineren: Ersilia Caetani-Lovatelli (1840-1925). Niet alleen werd zij de hoofdpersoon van mijn promo- tieonderzoek, zij werd tevens een gids door het mij nog onbekende Rome. Natuurlijk was ik vertrouwd met de beroemde monumenten. Ersilia was echter van plan mij uit te dagen! Vrouwen in ‘haar’ Rome waren vrijwel afwezig in het openbare leven; Caetani was, door haar salon, een uitzondering. Zij liet een rijke correspondentie na, en, waarschijn- lijk, een dagboek. Hoe zichtbaar ook, de gravin had haar nalatenschap goed verborgen. Hoewel; de Accademia dei Lincei bezat de bibliotheek van de gravin en een deel van haar briefwisselingen. Mijn vreugde was van korte duur: genietend van de bezoekjes aan het pa- lazzo, (b)leken Ersilia’s brieven te bestaan uit invitaties en felicitaties in bondige stijl. Ofwel de ´echte´ Ersilia hield zich schuil op een plek die ik niet zag, ofwel zij was niet de in- vloedrijke figuur waar ik haar, met anderen, voor hield. Ik besloot de namen van alle ge- adresseerden in een overzicht te ordenen en hun archieven op te sporen. Zo kwam ik Ersilia tegen op plaatsen waar ik niet eerder was: de betoverende Biblioteca Angelica, de immense Vaticaanse bibliotheek en het Deutsche Archäologische Institut. Rome werd een andere stad. Geconfronteerd met de (on)mogelijkheden van onderzoek in het huidige Italië, werd ik zelf een andere historicus. Geduld, het sluw afwachten van kansen, en deze grijpen, zelfs als je buiten de officiële paden moet treden, gelden als een voorwaarde. Hoewel Ersilia zich minder afzijdig opstelt en zich, op onverwachte plaatsen in al haar intel- lectuele en culturele vermogen presenteert, gaat de zoektocht door, in de hoop het dag- boek nog te vinden. Tot mijn geluk natuurlijk, want Ersilia’s mysterie leidt telkens ook weer tot een hernieuwde kennismaking met haar stad, die zo ook steeds meer de mijne wordt.” Floris Meens, cultuurhistoricus aan de Radboud Universiteit Nijmegen

Transcript of Colofon In dit nummer - gendergeschiedenis.nl 2012...3 Een zuster binnen een leger aan man- ......

/ Fin de siècle /

3 Een zuster binnen een leger aan man-nenbroeders? Ersilia Caetani-Lovatelli(1840-1925) en de Italiaanse cultuur-natieFloris Meens

/ Oude geschiedenis /

9 Spartaanse vrouwen: mythevormingen uiteenlopende interpretatiesKorneel van Lommel

/ Kerkgeschiedenis /

14 Katholieke vrouwen in het openbareleven. De middenpositie van JohannesAengenent (1897-1935)Erik Sengers

/ Oorlogsgeschiedenis /

19 Zich uit de naad werken voor de vijandCarmen van Praet

/ Genderview /

25 Francisca de HaanGreetje Bijl en Renate Klinkenberg

/ Onder de loep /

28 Vrouwen met ‘manneninsignes’Els Flour

/ Recensie /

30 Het herhalen van bekende ideeënWillemijn Ruberg

31 / Service en boeken /

I

ColofonHistorica is een uitgave van de Vereniging voor Gender-

geschiedenis en verschijnt drie keer per jaar (februari, juni

en oktober).

Informatie op internet: www.gendergeschiedenis.nl

RedactieGreetje Bijl (public relations)

Greet de Bock (eindredactie)

Barbara Bulckaert (eindredactie)

Renate Klinkenberg (penningmeester)

Stefan Meysman

Esmeralda Tijhoff

Kirsten Zimmerman (hoofdredacteur)

RedactieadresE-mail: [email protected]

LidmaatschapVVG, p/a Aletta, Vijzelstraat 20, 1017 HK Amsterdam

Tel: 020-30 31 500.

www.gendergeschiedenis.nl

Voor privépersonen bedraagt de contributie €27,50 per

jaar (lidmaatschap); reductielidmaatschap (voor studenten

of mensen met een inkomen onder de €1200,- p.m.): €22,-

per jaar (studentlid, ovv collegekaartnummer). Leden van

de VVG ontvangen Historica automatisch en hebben stem-

recht bij de jaarlijkse Algemene Leden vergadering.

Voor instellingen kost Historica €27,50. Instellingen kun-

nen geen aanspraak maken op de rechten van leden. Het

bedrag moet vooraf worden betaald.

Lidmaatschappen worden automatisch verlengd, tenzij

één maand voor het verstrijken van de lidmaatschapsperi-

ode (voor 1 december) schriftelijk is opgezegd.

U kunt lid of abonnee worden via de website, door te bel-

len, door het bedrag over te maken op het VVG-gironum-mer 4102980, of door een briefkaart te sturen naar de Ver-

eniging voor Vrouwengeschiedenis. U ontvangt dan een

acceptgiro. Belgische leden maken gebruik van het volgen-

de rekeningnummer: INGBNL2A (BIC-code) en

NL94 INGB 0004102980 (IBAN-code).

Donaties zijn ook van harte welkom.

Inleveren kopijArtikelen zijn welkom op het adres

[email protected].

De redactie behoud zich het recht voor om bijdragen te

weigeren. Auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud

van hun artikelen.

Bestuur Vereniging voor VrouwengeschiedenisMargit van der Steen (voorzitter)

[email protected]

Renée Nip (secretaris)

[email protected]

Jasmijn van Mil (penningmeester)

[email protected]

Evelien Rijsbosch (Aletta)

[email protected]

Greetje Bijl (Historica)

[email protected]

Els Flour

[email protected]

Maaike Messelink

[email protected]

Julie Carlier

[email protected]

Historica verschijnt met steun van Aletta, instituut voor

vrouwengeschiedenis (www.aletta.nu).

ISSN 1382-3914

Lay-out: Pien Steringa

Diges | geschiedenis & media

Druk: Zet & Print, Naarden

Distributie: AM-groep, Hoofddorp

Foto omslag: Vooral jonge, ongeschoolde meisjes stik-

ten en naaiden aan uniformen (SOMA,

foto nr. 3422).

In dit nummer

Onder historicaeOp zoek naar verloren woorden...

In dit nummer van Historica schrijft Floris Meens over Ersilia Caetani-Lovatelli. Een boeiende

Romeinse vrouw. Hier een kijkje in de keuken van een onderzoeker.

“In 2006, toen ik voor een onderzoek naar de schrijver en cineast Pier Paolo Pasolini Rome

bezocht, nam ik Rome gelezen mee, van de hand van mijn latere promotor Peter Rietbergen.

Mij werd toen duidelijk dat het Rome van het fin de siècle, net als het Parijs van Marcel

Proust dat mij zo fascineerde, salons had gekend. Zo ook kwam ik voor het eerst in aanra-

king met de vrouw wier leven het mijne in de daaropvolgende jaren zou gaan domineren:

Ersilia Caetani-Lovatelli (1840-1925). Niet alleen werd zij de hoofdpersoon van mijn promo-

tieonderzoek, zij werd tevens een gids door het mij nog onbekende Rome.

Natuurlijk was ik vertrouwd met de beroemde monumenten. Ersilia was echter van plan mij

uit te dagen! Vrouwen in ‘haar’ Rome waren vrijwel afwezig in het openbare leven; Caetani

was, door haar salon, een uitzondering. Zij liet een rijke correspondentie na, en, waarschijn-

lijk, een dagboek. Hoe zichtbaar ook, de gravin had haar nalatenschap goed verborgen.

Hoewel; de Accademia dei Lincei bezat de bibliotheek van de gravin en een deel van haar

briefwisselingen. Mijn vreugde was van korte duur: genietend van de bezoekjes aan het pa-

lazzo, (b)leken Ersilia’s brieven te bestaan uit invitaties en felicitaties in bondige stijl.

Ofwel de ´echte´ Ersilia hield zich schuil op een plek die ik niet zag, ofwel zij was niet de in-

vloedrijke figuur waar ik haar, met anderen, voor hield. Ik besloot de namen van alle ge-

adresseerden in een overzicht te ordenen en hun archieven op te sporen. Zo kwam ik Ersilia

tegen op plaatsen waar ik niet eerder was: de betoverende Biblioteca Angelica, de immense

Vaticaanse bibliotheek en het Deutsche Archäologische Institut. Rome werd een andere stad.

Geconfronteerd met de (on)mogelijkheden van onderzoek in het huidige Italië, werd ik zelf

een andere historicus. Geduld, het sluw afwachten van kansen, en deze grijpen, zelfs als je

buiten de officiële paden moet treden, gelden als een voorwaarde.

Hoewel Ersilia zich minder afzijdig opstelt en zich, op onverwachte plaatsen in al haar intel-

lectuele en culturele vermogen presenteert, gaat de zoektocht door, in de hoop het dag-

boek nog te vinden. Tot mijn geluk natuurlijk, want Ersilia’s mysterie leidt telkens ook weer

tot een hernieuwde kennismaking met haar stad, die zo ook steeds meer de mijne wordt.”

Floris Meens, cultuurhistoricus aan de Radboud Universiteit Nijmegen

Historica 2012-2 binnenwerk 06-06-2012 13:04 Pagina 2

Historica / juni 2012 / 3

/ Fin de siècle /

Ersilia Caetani-Lovatelli (1840-1925) en de Italiaanse cultuurnatie

Een zuster binnen een leger aanmannenbroeders?

De rol van Italiaanse vrouwen was in de negentiende eeuw vooral gelegen in de privésfeer, als

moeder van de opgroeiende staatsburgers en dus van de natie. In het publieke domein was de

taak van vrouwen voornamelijk beperkt tot die van onderwijzeres en ook hier werd de morele

roeping als hoedster van het burgerschap benadrukt. Het leven en het werk van de Romeinse

Ersilia Caetani-Lovatelli (1840-1925) maken duidelijk dat vrouwen die min of meer publiekelijk

actief waren als salonnière, als wetenschapper of als schrijver, in hun mogelijkheden en beper-

kingen eveneens beïnvloed werden door de Italiaanse cultuurnatie. Dit artikel laat zien hoe

Caetani-Lovatelli enerzijds bijdroeg aan en anderzijds afhankelijk was van de cultuurpolitiek

die eind negentiende eeuw in het nieuwe Italië gevoerd werd.

/ Floris Meens /

O

>>

Op 20 september 1870 vielen Italiaanse troepenbij de Porta Pia Rome binnen en maakten daar-mee, hoewel minder heroïsch dan gepland, eeneinde aan het pauselijk gezag over de EeuwigeStad. De inauguratie van Rome als hoofdstadvan het nieuwe Koninkrijk Italië was ook hetsluitstuk van het Risorgimento, de Italiaanseeenheidsstrijd die was losgebarsten na het Con-gres van Wenen (1814-1815)1. De interne ver-schillen in politieke en religieuze opvattingen,maar ook het krachtige regionalisme, haddenertoe geleid dat dit conflict zo lang duurde. Pasna talloze binnen- en buitenlandse oorlogen,volksrevoltes en dynastieke dilemma’s werdhet schiereiland politiek verenigd. Betekendede symbolische intocht van Victor Emanuel inRome, aan het einde van 1870, dat er ook eencultuurnatie geboren was en dat er nu sprakewas van een Italië-gevoel? Toch niet. Het cam-panilismo, de liefde voor de eigen stad ofstreek, de daaraan gekoppelde eigen taal, ge-bruiken en historie, was daarvoor nog te sterkaanwezig. Daarbij verschilden de noordelijkeregio’s, niet alleen cultureel, maar ook econo-misch, aanzienlijk van de zuidelijke, die – toenal – met zorg werden gadegeslagen. Het ontbre-ken van landelijke overheidsinstanties, institu-ten, een adequaat ambtenarenapparaat, eengoed functionerende middenklasse en een par-lement dat gebukt ging onder corruptie maak-ten mogelijke oplossingen bovendien gecom-pliceerd.2 Geconfronteerd met deze problemenvoerden de politieke en de intellectuele elitestalloze discussies, niet in de laatste plaats overde vraag hoe een culturele eenheid gesmeedkon worden. Het onderzoek naar het (post)-Ri-sorgimento heeft het laatste decennium meeraandacht geschonken aan dit cultuurhistorischeaspect. De focus verschoof geleidelijk van depolitieke chronologie met ‘grote’ namen alsCavour, Mazzini en Garibaldi, naar de achter-liggende politieke en culturele dilemma’s.3 Te-gelijkertijd kregen minder zichtbare groepeneen voornamere plaats toegedicht, waarbij ookde rol van vrouwen steeds meer op de voor-grond trad. In navolging van soortgelijke stu-dies naar salons in andere Europese landenwerd bestudeerd hoe gastvrouwen in Florence,Milaan, Turijn en Napels tijdens de eenheids-strijd zorgden voor een wezenlijk element in deFoto boven: Ersilia Caetani-Lovatelli (1840-1925).

Historica 2012-2 binnenwerk 06-06-2012 13:04 Pagina 3

Historica / juni 2012 / 4

/ Fin de siècle /

sociale, politieke en culturele infrastructuur.4 Inhun salons vonden immers belangrijke ontmoe-tingen plaats, konden ideeën rijpen, werden ge-dachtes over de politieke eenwording uitgewis-seld en afspraken beklonken. Weinig aandachtis echter uitgegaan naar de rol die vrouwen, enmeer in het bijzonder deze salonnières, speel-den in de culturele eenwordingsstrijd die volg-de op de politieke unificatie van Italië.

Het doel van dit artikel is om deze lacune opte vullen, door in te gaan op het leven en hetwerk van de Romeinse gravin Ersilia Caetani-

Lovatelli (1840-1925). In haar salon kwam deItaliaanse en Europese intelligentsia bijeen enwerd uitgebreid gesproken over de wordingvan de Italiaanse cultuurnatie. Bovendien waszij als archeologe nauw betrokken bij de pogin-gen van de nieuwe machthebbers om de een-heid van het land historisch te legitimeren.Haar wetenschappelijke publicaties pasten bo-vendien binnen de rol die vrouwen uit de Itali-aanse intelligentsia in deze periode toebedeeldkregen. Tot slot was zij actief binnen een aantaluiteenlopende organisaties, van nieuwe weten-schappelijke instituten, tot een bond van Itali-aanse vrouwen, die zich actief bemoeide methet politiek, sociaal en cultureel beleid. De vol-gende analyse van de formele en informelefuncties die Caetani-Lovatelli bekleedde legtniet alleen de wortels bloot van het cultureleeenwordingsproces van Italië, zij maakt tevensduidelijk welke (on)mogelijkheden zich daarbijvoor vrouwen voordeden.

Een tragisch sprookje: de liefde tussen een Italiaansehertog en een Poolse prinsesErsilia Caetani werd op 12 oktober 1840 gebo-ren uit het huwelijk tussen Michelangelo Cae-tani (1804-1882) en Calista Rzewuska (1818-1842). Michelangelo was een telg uit een voor-aanstaande adellijke familie uit Rome die, be-halve een reeks schrijvers en wetenschappers,ook de pausen Gelasius II (Giovanni da Gaeta,

1085-1119) en Bonifatius VIII (Benedetto Cae-tani, 1235-1303) had voortgebracht. Ook Mi-chelangelo zelf was beroemd, niet alleen inRome, maar ook daarbuiten. Hij was prins vanTeano en hertog van Sermoneta, waar het Ca-stello Caetani ook nu nog statig over de omge-ving torent. Caetani was geïnteresseerd in poli-tiek, wat zijn adellijke afstamming ook vanhem verlangde. Maar zijn positie en denkbeel-den waren complex. De combinatie van zijn ge-matigd liberale instelling en zijn voornamekomaf maakte hem tot een van de prominenten

binnen de liberale beweging in Rome. Hij werdminister van Politie in het kabinet van kardi-naal Bofondi (1846-1848), maar voelde weinigvoor de extreem liberale ideeën die ook inRome de kop op staken en die de kerk op ge-welddadige wijze trachtte uit te bannen uit hetpublieke leven.5 Hij hield van de traditie van deRoomse kerk en waardeerde het karakter dat deEeuwige Stad volgens hem daaraan te dankenhad. Toch was hij voorstander van hervormin-gen. Caetani zag in dat Italië een politieke een-heid diende te worden en dat er geleidelijk eenscheiding diende te komen tussen de kerk en destaat.6 Derhalve bleef hij tot zijn dood een ac-tieve rol spelen in het Risorgimento; hij zorgdeervoor dat het joodse getto in Rome werd be-vrijd, en droeg in 1870, als vertegenwoordigervan de Romeinse bevolking, het gezag over aankoning Victor Emanuel.

De omstandigheden in Italië waren volgensMichelangelo Caetani verre van ideaal; de po-litieke strijd duurde hem te lang. Om hieraan teontsnappen maakte hij reizen, vooral naar En-geland, en onderhield hij contacten met intel-lectuelen uit Rome en de rest van het schierei-land, maar vooral van buitenaf. De salon die hijhield in zijn paleis aan de Via delle BottegheOscure was het trefpunt voor beroemdheden alsHonoré de Balzac, Ernest Renan, Stendhal enFranz Liszt.7 Daar ontmoette Michelangelo ookzijn toekomstige vrouw Calista, een Poolseprinses, bezig aan haar Grand Tour. Haar inte-resse in moderne talen en kunst en haar talent

voor muziek – zij was een verdienstelijk com-poniste – vormden een passende aanvulling opzijn voorliefde voor de oudheid en de Italiaan-se klassieken, zoals Dante en Petrarca. Het hu-welijk dat volgde was gelukkig maar kende eentragisch, voortijdig einde, toen Calista overleedbij de geboorte van hun tweede kind Onorato(1842-1917).

Een jeugd te midden van cultuur en politiek

De kinderen werden opgevoed door Michelan-gelo, bijgestaan door een kindermeisje. Ersiliawas dol op haar maar miste de aanwezigheidvan haar moeder, van wie zij haar gevoel voortaal erfde. Ze vond troost in datgene wat haarouders had verbonden: de liefde voor Rome.Haar interesse in de oudheid ontpopte zich toenzij in haar ouderlijk huis de roman Fabiola(1854) van de Engelse kardinaal Nicholas Wi-seman las, die zich afspeelde in het Rome vande vierde eeuw na Christus.8 De vurige passievoor het verleden die dit boek bij de adolescen-te opwekte leidde tot een groot aantal vragen.Michelangelo, die uiterst begaan was met zijnkinderen, toonde zich welwillend en stond Er-silia toe zo nu en dan plaats te nemen bij de bij-eenkomsten die hij organiseerde. Daar kwamenimmers archeologen en filologen die Ersiliaantwoord konden geven op haar prangende vra-gen. Bovendien waren er levendige discussiesdie bijdroegen aan haar algemene vorming. Erwerd gesproken over kunst, filosofie en, niet inde laatste plaats, de letteren: Michelangelo Cae-tani zelf was immers een beroemd Dante-ken-ner en droeg in zijn salon geregeld verzen voor.

Daarnaast bood Michelangelo zijn kinderenformeel onderwijs. Bij jongens zoals Onorato,afkomstig uit een aristocratische Romeinse fa-milie, was dat vanzelfsprekend. Hij werd ach-tereenvolgens senator, minister van buitenland-se zaken en burgemeester van Rome. Meisjesuit de elite hadden slechts bij uitzondering toe-gang tot hogere scholing.9 Dat Michelangeloeen aantal bevriende wetenschappers vroeg enbereid vond om Ersilia onderwijs te geven wasdan ook opmerkelijk. Ignazio Guidi, MicheleAmari en Luigi Maria Rezzi leerden haar eerstEngels, Frans en Duits, maar vervolgens ookLatijn, Grieks en Sanskriet; talen die haar kon-den helpen in de studie van de geestesweten-schappen.

De salon van haar vader vormde niet alleeneen kennismaking met de culturele wereld, hijvormde ook een introductie met de politiekestrijd die gaande was in Italië. Vooral tussen1850 en 1870, de periode waarin Rome hetstrijdtoneel vormde tussen de eenheidsstrijdersen de aanhangers van de paus, vonden bijnawekelijks bijeenkomsten plaats waarbij de po-litieke gebeurtenissen tot in detail werden be-sproken, vaak in aanwezigheid van de hoofd-rolspelers. Michelangelo was een spil in het li-berale netwerk en trad vaak op als vertegen-woordiger van de gematigde Romeinse adel.Hij was een getraind diplomaat maar binnen demuren van zijn paleis verkondigde hij zijn me-

Palazzo Caetani-

Lovatelli middenin

Rome. Op de tweede

etage van dit

gebouw vonden de

bijeenkomsten

plaats.

Historica 2012-2 binnenwerk 06-06-2012 13:04 Pagina 4

Historica / juni 2012 / 5

/ Fin de siècle /

ning ferm. Niet alleen zijn afkeer van radicaalpolitiek denken en handelen en zijn angst voorrevolutie nam Ersilia over, maar ook zijn hekelaan de ouderwetse en onzinnige houding vande kerk.10

Tussen publiek en privé, en van buiten naar binnen: een kijkje in de salon van Ersilia Caetani-LovatelliIn 1870, juist toen de politieke eenwording vanItalië was gerealiseerd, besloot Michelangelozich terug te trekken uit het publieke leven.Hoewel hij besefte dat het nieuwe land cultu-rele binding ontbeerde, zag Caetani daaringeen taak meer voor zichzelf.11 Met het voort-zetten en het uitbreiden van de salon van haarvader begon Ersilia op dit vlak echter een rolvan betekenis te spelen. De eerste bijeenkom-sten onder haar leiding vonden nog plaats inhet paleis van haar vader. Na haar huwelijk, op31 januari 1859, met Giacomo Lovatelli(1832-1879), een graaf uit Ravenna, besloot zijhaar intrek te nemen in zijn palazzo aan het pi-azza Campitelli in Rome, waar hun zes kinde-ren geboren werden. Het zalmroze gebouwvormde vanaf dat moment de plek waar detweewekelijkse salon plaatsvond, meestal opdonderdag en zondag.

Met haar bijeenkomsten sloot Caetani-Lova-telli aan bij een lange traditie. Al in de zestien-de eeuw ontvingen salonnières in hun palazziin Florence, Turijn en Venetië de elite.12 Vrou-wen creëerden daarmee een mogelijkheid om,juist binnen het private domein, toch te partici-peren in het publieke leven, dat anders vrij ex-clusief voorbehouden was aan mannen. De bui-tenwereld werd zo als het ware binnengehaald.In de zeventiende en achttiende eeuw consoli-deerden de salons hun plek als wezenlijk on-derdeel in de politieke en intellectuele infra-structuur, niet alleen op lokaal, maar ook op in-terregionaal niveau. Tijdens het Risorgimentowas hun belang dan ook groot; juist toen im-mers waren ontmoetingen tussen afgevaardig-den van verschillende partijen, politieke onder-onsjes en stille diplomatie noodzakelijk. Datgebeurde niet alleen in het café, het casino oftijdens een bal, maar vooral ook in de ont-vangstruimtes van illustere vrouwen zoalsOlimpia Savio in Florence en Clara Maffei inMilaan. Daar werd telkens gedebatteerd overde vraag hoe die zo verschillende regio’s vanhet schiereiland tot een eenheid konden wordengesmeed. Zo was de politieke geboorte van hetkoninkrijk Italië dus sterk verbonden met dezedoor vrouwen vormgegeven sociabiliteit.13

De bijeenkomsten in het palazzo Caetani-Lovatelli laten zien dat salons ook na 1870 eenbelangrijke rol bleven spelen. Ersilia had dank-zij haar vader al een rijke kring van kennissenom zich heen die zij gaandeweg bleef uitbrei-den. Haar salon gold tussen 1870 en 1915 alshet belangrijkste trefpunt in Rome, een ver-plicht adres voor de elite.14 Toelating tot dekring rondom Ersilia was dan ook uniek en ge-schiedde op basis van een persoonlijke uitnodi-

ging, dan wel een introductie door een goedebekende. Eenmaal binnen in de salon werdende gasten, voornamelijk mannen, ontvangen inde sala gialla. De habitués bezaten een belang-rijk privilege: zij mochten plaatsnemen in desalotto rosso. De echte intimi, zorgvuldig gese-lecteerd door de gastvrouw, kenden ook hetsancta sanctorum van het paleis: de biblio-theek van de gravin. Dat deze door haar, en nietdoor haar man, werd beheerd, onderscheiddehaar van tijdgenoten. Bibliotheken waren door-

gaans het terrein van mannen, waar vrouwenniet binnentraden.15 De rigide scheiding vansferen tussen man en vrouw was in het negen-tiende-eeuwse Rome sterk aanwezig, temeeromdat de paus daar een invloedrijke positiehad. Op het grensvlak tussen privé en openbaarboden salons aan gastvrouwen echter de moge-lijkheid om aan deze indeling te ontsnappen.16

De ontmoetingen in palazzo Caetani-Lova-telli waren meestal georganiseerd rondom eenpranzo, het Italiaanse woord dat nu de lunchaanduidt, maar eind negentiende eeuw plaats-vond aan het einde van de middag, zo rond eenuur of vijf. Caetani-Lovatelli serveerde eensimpel diner, waarbij bovendien geen alcoholwerd geschonken. Hiermee benadrukte zij hetserieuze karakter dat zij voor ogen had voorhaar salon. Tegelijkertijd echter waren er geenvoorschriften voor kleding en ontbrak een dui-delijke tafelschikking. Zo deden zich komischetaferelen voor, bijvoorbeeld wanneer een defti-ge Franse diplomaat kwam te zitten naast desoms ietwat schunnige Giosuè Carducci, overi-gens de enige voor wie het verbod op alcohol

niet gold. Het voornaamste was de conversatie,die naar Ersilia’s idee altijd levendig, maar ookinhoudelijk diende te zijn. Zij zag in dat dit hetbeste lukte wanneer gasten van verschillendpluimage elkaar troffen; juist daarom ontvingzij conservatieven en progressieven, gelovigenen ongelovigen, politici, kunstenaars, weten-schappers en geestelijken door elkaar.17 Boven-dien begreep zij dat haar eigen visie onderge-schikt diende te zijn aan het belang van de sa-lon. Zo blijkt uit de correspondentie met haarbroer Onorato dat zij bang was voor het socia-lisme en het anarchisme, stromingen die zij bo-vendien op één lijn stelde en veroordeelde alsspauracchio, de boeman.18 Deze mening hieldzij echter voor zich tijdens haar ontvangsten, enweerhield haar er niet van omwille van de dis-cussie ook Felice Cavallotti uit te nodigen, deparlementair leider van radicaal links. De di-versiteit van de gasten in de salon maakte hemtot een onmisbare schakel voor (inter)nationaleculturele en politieke communicatie. Ersilia’sprivéleven werd daarmee deels openbaar, eengedeelte van de publieke wereld werd privaat.

Waar sprak men over tijdens de bijeenkom-sten? Achter de rug van de gastvrouw om werder natuurlijk geroddeld, ondanks haar strengverbod. Dit gebeurde onder andere toen schrij-ver Gabriele D’Annunzio weer eens een vurigeaffaire had, ditmaal met Maria di Gallese,dochter van een beroemde hertog.19 Kunste-naars als Ernest Hébert, een Fransman dieschilderde in romantische stijl, vertelden overhun werk en trachtten zo hun publiek én clien-tèle te vergroten, soms met succes, want Ersiliagaf Hébert de opdracht een portret te schilderenvan haar dochter. De componist Franz Lisztsprak begeesterd over het geestelijke leven dathij in Rome was begonnen, nadat hij niet kontrouwen met zijn grote geliefde, Carolyne Witt-genstein. Hij bracht ook zijn composities mee,die hij speelde op de vleugel in de zaal met in-timi. Romanciers, onder wie Anatole France enÉmile Zola, spraken over hun boeken, maar de-den in de salon tegelijkertijd ook inspiratie opvoor nieuw werk: Zola deed in Les trois villesuitgebreid verslag van wat hij meemaakte bijErsilia. Ook de eerder genoemde D’Annunzioliet zich overigens in en door haar salon inspi-reren, onder meer voor Il Piacere en L’innocen-te.20 Carducci, de eerste Italiaan die, in 1906,de Nobelprijs won, nam de traditie van het re-citeren over van Michelangelo Caetani endroeg bij diens dochter zijn nieuwste gedichtenvoor, die hij veelvuldig aan haar opdroeg.

Het gevoeligste gespreksthema was de jongeItaliaanse staat, en alle problemen daaromtrent.Vrijwel alle vaste gasten keken met interesse,en soms met hevige verbazing, naar de politie-ke gebeurtennissen in Italië. Was dit gebied welgeschikt als eenheidsstaat, of waren de regiona-le identiteiten toch te sterk aanwezig? Ferdi-nand Gregorovius, de Duitse historicus enchroniqueur van het middeleeuwse Rome, waseen sterk voorstander van de unificatie en gingvolop in debat met zijn oude vriend Michelan-gelo Caetani.21 En hoewel Italië nu toch echteen politieke realiteit was, bestond er nog veel >>

Foto van Ersilia Caetani-Lovatelli uit 1860, voor-

afgaand aan een bal in Palazzo Caetani.

Afkomstig uit de Fondazione Camillo Caetani.

Historica 2012-2 binnenwerk 06-06-2012 13:04 Pagina 5

Historica / juni 2012 / 6

/ Fin de siècle /

twijfel over de invulling van het politieke sys-teem. Op deze kwestie liet de Franse filosoofHippolyte Taine zijn licht schijnen. Hij had ineigen land voor opschudding gezorgd door inzijn boek Les origins de la France contempo-raine (1875-1893) te stellen dat zijn land doorde Franse Revolutie ten prooi was gevallen aaneen doctrinair liberaal systeem dat niet aanslootbij het nationale karakter. In Ersilia’s salon op-perde hij vervolgens of Italië geen sterke leidernodig had in plaats van een parlement, een ideedat Ruggero Bonghi inspireerde bij het schrij-ven van La decadenza del regime parlementare(1884). Bonghi liet zich, zowel in zijn boek alstijdens de conversatie, teleurgesteld uit over het‘derde’ Rome, dat niet heroïsch was en sterk,zoals de Republikein Guiseppe Mazzini hadgewild, maar zwak en corrupt en dus eerderByzantijns dan Romeins.22 Resulteerde ditdaadwerkelijk in de omverwerping van het par-lementaire stelsel? Uiteindelijk toch niet: degemoederen liepen hoog op, maar het parle-ment hield stand.

Niet alleen de politiek geëngageerden in dekring rondom Caetani-Lovatelli, maar ook devolksvertegenwoordigers en de regering zelfdachten na over de problemen. Want iedereenerkende het gebrek aan parlementaire daad-kracht, de enorme economische verschillentussen het Noorden en het Zuiden, de socialeverschillen, maar vooral en mede hierdoor ver-oorzaakt, het gebrek aan een band tussen debevolking en de natiestaat. Om het Italië-ge-voel te versterken bedachten politici nationalesymbolen, feestdagen en vieringen. Het Ko-ninklijk Huis werd zichtbaarder gemaakt, op-dat het dienst zou doen als verbindend ele-ment. Het geïntroduceerde onderwijsstelsel ende wetenschappelijke instituten dienden denieuwe nationale ‘tradities’ van een historischtintje te voorzien, zodat het Italiaanse volk zoubegrijpen erfgenaam te zijn van een groots ver-leden. Daarin speelde de archeologie een bepa-lende rol.

Ersilia en de Romeinse archeologie: de passie voor een politiek instrumentOp 8 november 1870 maakte Alfonso La Mar-mora, afgevaardigde van Victor Emanuel II,bekend dat de Commissione di Antichità e Bel-le Arti geen enkele autoriteit zou bezitten in hetnieuwe Italië. Als wereldlijk leider had de pausmiddels deze commissie decennialang de ar-cheologische activiteiten in Rome kunnen be-heersen. Grootschalige opgravingen van niet-christelijke gebouwen waren daardoor tot dantoe uitgebleven.23 De archeologie, een weten-schap overigens die in de negentiende eeuwuitgroeide tot een zelfstandige discipline, bezatechter te veel waarde voor de nieuwe macht-hebbers om deze kerkelijke overheersing onge-moeid te laten. Opgravingen waren immers instaat het grootse Romeinse verleden bloot teleggen, een historie waarvan de nationalistengretig gebruik wilden maken. Zij zagen hun on-gedeelde Italië als een logische voortzetting

van het Romeinse Rijk, dat ooit Europa had ge-domineerd. Die overheersing én de Italiaansenationale eenheid waren tot een einde gekomentoen het pauselijke gezag begon te dominerenen het ‘tweede’ Rome ontstond. De archeologiewas de wetenschap die het aan het ‘derde’Rome, dat van de postunificatie, mogelijkmaakte zich te spiegelen aan het ‘eerste’. 24

Het viel niet mee om geschikte wetenschap-pers te vinden die zich leenden voor een klusdie toch evident in het teken stond van de cul-tuurpolitiek van de jonge monarchie. Vooraan-

staande archeologen als Ludovico Visconti enGiovanni Battista de Rossi, die beiden verbon-den waren geweest aan de Pauselijke Staat,haakten af. Zij wilden hun vroegere werkgeverniet voor het hoofd stoten of geloofden niet inde toekomstplannen van de nieuwe orde. Deenige die in aanmerking kwam om leiding tegeven aan de archeologische projecten was Pie-tro Rosa. Hij initieerde middels zijn Commissi-one archeologica comunale grootschalige op-gravingen op het Forum Romanum en het Fo-rum Traianum, bij de Via Appia en de Via Lati-na; projecten die de grandeur van het nieuweItalië onderstreepten.25

Rome moest de vergelijking met moderneEuropese hoofdsteden als Parijs, Wenen enBerlijn kunnen doorstaan. De stad onderging inkorte tijd een transformatie: de kleine steegjeswerden omgebouwd tot brede straten en nieu-we grote, marmeren monumenten dienden deallure van de nieuwe hoofdstad te bevestigen.Daarmee werden twee andere doelen van de re-gering ook verwezenlijkt. De bouwprojectenzorgden er immers voor dat overal materiaalnaar boven kwam dat informatie verschafteover het Romeinse verleden. Bovendien namde vraag naar en het aanzien van de archeolo-gen daardoor allengs toe. Overal in Italië, maareerst en vooral in Rome, werden aan de univer-siteiten vakgroepen archeologie opgericht enontstonden wetenschappelijke genootschappen,die nu niet meer gelieerd waren aan de Kerk,maar uiteraard het predicaat ‘koninklijk’ droe-gen. Zo werd voldaan aan een andere wens bin-nen de cultuurpolitiek: het creëren van nieuweinstituties die de staat zichtbaarder kon makenvoor zijn bevolking.

Ook binnen de salon van Ersilia Caetani-Lova-telli was de archeologie bepalend, omdat dekern van haar netwerk werd gevormd door ar-cheologen, filologen en historici. Rosa, Lancia-ni, de Rossi en Visconti ontmoetten elkaar daaren spraken over het voor en tegen van het ge-voerde beleid. Ook buitenlandse wetenschap-pers en met name Duitsers, onder wie Wolf-gang Helbig, Theodor Mommsen en WilhelmHenzen, waren er te gast. Ook zij werden aan-getrokken door de mogelijkheden en het werkin de Eeuwige Stad. Tijdens een van de bijeen-

komsten in 1899 ontspon zich tussen de afge-vaardigden van het Duitse Archeologische In-stituut te Rome enerzijds en de aanwezige Ita-lianen anderzijds een discussie over een votief-inscriptie die door Giacomo Boni wasopgegraven onder de Lapis Niger op het Fo-rum. Dit leidde tot een hevige polemiek, waar-bij de Italianen beweerden dat de inscriptie hetultieme bewijs vormde dat Livius gelijk hadgehad toen hij het ontstaan van Rome dateerdein de achtste eeuw voor Christus. De Duitse ge-leerden dachten daar anders over en dateerdenhet votief jonger, waarmee zij de Italiaanse cul-tuurnatie een gevoelige klap toebrachten.26

Sommige intimi van Caetani-Lovatelli werdenmoe van alle consternatie die dit opleverde.Ferdinand Gregorovius, hoewel nog zo´n pleit-bezorger van de eenheid, vervloekte in diverseaan Caetani-Lovatelli gerichte brieven de ver-menging van politiek, cultuur en wetenschap.Hij hekelde de transformatie van Rome, detroosteloze indruk die de nieuwe bouwwerkenen -putten op hem maakten. Een enkele keerliet deze gepassioneerde Romekenner zich ont-vallen terug te willen keren naar Duitsland.27

Ook archeoloog Rodolfo Lanciani, hoewel indienst van het stadsbestuur, jammerde dat hetpastorale karakter van Rome verloren ging, eenvisie die Ersilia overigens zelf onderschreef.

Desondanks lieten veel archeologen en his-torici de kansen die zij nu zagen voor zichzelfen hun vakgebied niet liggen. Dat gold ookvoor de gravin, die zich mede door haar opvoe-ding en talenstudies had ontwikkeld tot eenkenner van de oudheid. Na de dood van haarechtgenoot Giacomo, die haar daartoe had aan-gespoord, legde zij zich toe op de epigrafie, de

Portret van Ersilia Caetani-Lovatelli

(links) met haar vader Michelangelo

(midden) en haar broer Onorato Caetani

(rechts). Afkomstig uit de Fondazione

Camillo Caetani.

Historica 2012-2 binnenwerk 06-06-2012 13:04 Pagina 6

Historica / juni 2012 / 7

/ Fin de siècle /

wetenschappelijke bestudering van inscriptiesop steen of ander hard materiaal. Ersilia was al-tijd bescheiden over haar kennis en kunde. Pasna fors aandringen, onder meer door de Rossi,publiceerde zij haar eerste artikelen over deRomeinse circusspelen. Daarna volgden ookeen reeks boeken, waaronder haar beroemdstewerk Thanatos (1887), over de wijze waarop inde antieke wereld werd omgegaan met de dood.Rond 1900 voelde Ersilia de behoefte aan eenvaste plek waar zij haar onderzoek kon presen-teren. Die vond zij in de Fanfulla della Dome-

nica en vooral de Nuova Antologia. Met deovergang van vakbladen naar populairweten-schappelijke tijdschriften veranderde ook haartaalgebruik: haar werk bevatte nu minder speci-fieke terminologie. Bovendien werden de the-ma’s allengs ‘populairder’, blijkens Passegiatenella Roma antica (1910), een soort reisgidsdoor het klassieke Rome.

Met haar werk oogstte Caetani-Lovatelli veellof. Op voordracht van Henzen en Mommsentrad zij al in 1864 toe tot het Istituto di corres-pondenza archeologica di Roma en het Deuts-ches Archäologisches Institut, waar haar vaderooit de vergaderingen had voorgezeten.28 Di-verse onderscheidingen volgden, waaronder eeneredoctoraat aan de universiteit van Halle. Op15 maart 1879 werd zij als eerste en enigevrouw benoemd tot erelid van de Reale Accade-mia Nazionale dei Lincei. Dit markeert haar po-sitie als Grande Dame van de archeologie; Gre-gorovius noemde haar in zijn dagboek zelfs ‘lapiù dotta fra le donne di Rome e fors’anched’Italia’ (‘de geleerdste vrouw in Rome en wel-licht zelfs in Italië’, FM).29 Wilhelm Henzen be-groette Caetani op zijn beurt als enige zuster in

het broederleger van Romeinse archeologen.30

Henzens uitspraak laat zien dat vrouwen tra-ditioneel een uiterst marginale rol speelden inde wetenschap, wat in Italië werd versterktdoor de invloed van de Kerk op het maatschap-pelijke leven en de scheiding tussen de tweeseksen die dit tot gevolg had. Participeren in dewereld van het onderzoek bracht vaak de ver-plichting met zich mee de openbare ruimte tebetreden, wat voor vrouwen lastig was. Er wa-ren overigens vakgebieden waarbij dit anderslag. De talen konden bijvoorbeeld worden be-studeerd vanuit de eigen studeerkamer. De ar-cheologie was echter een vakgebied dat zijnbeoefenaar naar buiten lokte. Tijdens de kin-derjaren van het vakgebied, aan het begin vande negentiende eeuw, namen vrouwen nog deelaan opgravingen. Zo participeerde Teresa deRossi, Caetani’s grootmoeder van vaders kant,al in 1839 in de blootlegging van de necropolisvan Monteroni. In de loop van de negentiendeeeuw werden de mogelijkheden van vrouwenbinnen de archeologische wetenschap echtersterker bepaald door de professionalisering er-van en de burgerlijke scheiding van de seksen.Opgraven werd steeds meer een mannenaange-legenheid, terwijl vrouwen zich noodgedwon-gen beperkten tot het publiceren van boeken enartikelen. Dat Ersilia daarnaast deelnam aancongressen en lid was van prestigieuze acade-mies was een unicum. Toch nam het aandeelvan vrouwen binnen de archeologische weten-schap in de loop van de negentiende eeuw toe,onder invloed van een specifiek onderdeel vande Italiaanse cultuurpolitiek dat mede werdtoegewezen aan vrouwen.

Schrijvende Italiaanse vrouwenen de nationale geschiedenis

De aandacht die tijdens, maar vooral net na hetRisorgimento werd geschonken aan het natio-nale verleden, confronteerde de politieke en in-tellectuele elite met de vraag wie aan deze ge-schiedschrijving vorm kon geven. In het nieu-we Italië domineerden mannen de publieke endaarmee ook de wetenschappelijke ruimte. Detaak van vrouwen bestond vooral uit het voort-

brengen en opvoeden van de toekomstige Itali-aanse burgers. Toch kregen ook vrouwen kan-sen om boeken te publiceren, juist over de Ita-liaanse historie. De morele en pedagogische ta-ken die zij reeds vervulden maakten hen ookgeschikt om boeken te schrijven waarin denoodzakelijke verbintenis werd gelegd tussenhet nationale verleden en heden. 31 Zo werdener boeken uitgegeven waarin de schrijfster van-uit haar eigen ervaring met het Risorgimento debevolking aanspoorde zich te gedragen als‘echte’ Italianen. De essentie van het Italiaan-zijn werd vanzelfsprekend gevonden in het Ro-meinse verleden, waardoor het aantal boekendaarover exponentieel toenam.32 Ersilia’s werknam daarbinnen een bepalende plaats in.

De Italiaanse boekenmarkt vercommerciali-seerde in de negentiende eeuw bovendien. Hetaantal lezers nam toe, doordat een groter deelvan de bevolking het lezen machtig was. Vanafdan lazen de arbeiders- en middenklasse, maarvooral ook de vrouwen. Zij creëerden niet al-leen een enorme vraag naar boeken – er ont-stond zelfs een genre van ‘vrouwenboeken’ –maar ook naar schrijvende seksegenoten. Dezedames, geboren tussen 1840 en 1860 en vaakongehuwd of net als Ersilia weduwe, zagenschrijven niet meer als een tijdverdrijf, maar alseen serieus beroep, met professionele contrac-ten. Velen van hen gingen werken voor de ‘re-vues d’opinion’, die het midden hielden tussenwetenschappelijke bladen en populaire tijd-schriften. In Italië speelde vooral de in 1866opgerichte Nuova Antologia een fundamentelerol, omdat dit blad aan een groot aantal intelli-gente vrouwen de kans bood een artikel te pu-bliceren. Caetani-Lovatelli was een van hen; zijwas auteur van 42 artikelen. En zo benutte ookzij deze mogelijkheid, die zich eind negentien-de eeuw voordeed voor vrouwen, om toe te tre-den tot de publieke ruimte.

Ersilia Caetani-Lovatelli in retrospectief

Werd Ersilia Caetani-Lovatelli daarmee eenvan de voorvechters van het feminisme in Ita-lië? In elk geval trad zij toe tot een vereniging

>>

De foto toont de opgravingen rondom

de Fori Imperiali in Rome, rond 1900.

Zichtbaar is de ingrijpende wijze waarop

het verleden in deze periode bloot werd

gelegd.

Portret van Ersilia Caetani-Lovatelli door een

onbekende schilder. Ongedateerd. Afkomstig

uit de Fondazione Camillo Caetani, Rome.

Historica 2012-2 binnenwerk 06-06-2012 13:04 Pagina 7

Historica / juni 2012 / 8

/ Fin de siècle /

van Italiaanse vrouwen, die zich onder leidingvan koningin Margherita bezighield met liefda-digheid, maar zich ook inzette voor gelijke kan-sen voor vrouwen.33 Zo werden er tweeweke-lijks lezingen georganiseerd over de mogelijk-heden van vrouwen binnen het onderwijs, dezorg en de politiek. Maar net als haar vader wasErsilia gematigd progressief; het geloof in eenrevolte was haar, ook op het gebied van vrou-wenemancipatie, vreemd. Zij meende dat de sa-menleving alleen langzaam en van binnenuit

kon worden veranderd, bijvoorbeeld in devorm van scholing en wetgeving, in plaats vanmet harde hand en van bovenaf.

In dit artikel is gebleken dat de gravin in haarleven en werk telkens de mogelijkheden die zijkreeg aangreep om invloed uit te oefenen. Inhaar salon bracht zij vrijwel de gehele(inter)nationale intellectuele elite samen, waar-mee zij fungeerde als wezenlijke schakel in depolitieke en culturele communicatie. Bij endoor haar werden ontmoetingen gearrangeerden aanbevelingen gedaan. Bovendien werd ergesproken over de positie waarin Italië zich nade eenwording bevond. Ideeën over hoe hetland ook een cultuurnatie kon worden, een vande grootste dilemma’s binnen het jonge konink-rijk, werden uitgewisseld. Tegelijkertijd warende bijeenkomsten in het paleis van Caetani-Lo-vatelli ook onderdeel van de cultuurpolitiek diedoor de regering werd gevoerd. De archeolo-gie, de wetenschap die de band tussen volk enstaat moest bestendigen, vormde immers ookde verbindende kern van Ersilia’s netwerk. Bo-vendien publiceerde zij zelf ook over de Ro-meinse historie, waarmee zij actief bijdroegaan de legitimering die de machthebbers in datverleden zochten.

Binnen de verschillende gebieden waarop zijactief was, oefende Ersilia macht uit. Daarbijbleef zij echter telkens binnen de grenzen dieaan vrouwen, en haarzelf in het bijzonder, wer-den toegewezen. Salons vormden immers alsinds de zestiende eeuw een van de weinigemogelijkheden die vrouwen kregen om toe tetreden tot het publieke domein, hoewel binnen

de beschermende muren van hun eigen huis.Dat Ersilia binnen de privésfeer bovendien in-tensief onderwijs genoot was, hoe uitzonderlijkook voor die tijd, afhankelijk van de steun diezij daarvoor kreeg van haar vader, die zijn pa-triarchale gezag toch sterk doorvoerde. En la-ten we, tenslotte, ook niet vergeten dat haar pu-blicaties omtrent de archeologie precies aanslo-ten bij de taak die door de politieke elite werdtoebedeeld aan vrouwen. Als morele hoedstersvan de samenleving werden zij als geen ander

in staat geacht en gesteld om het volk te onder-wijzen in het grootse vaderlandse verleden ende implicaties daarvan op het heden. ErsiliaCaetani-Lovatelli volgde daarmee de gender-conventies van haar tijd, maar zette deze tevenshandig in om na het einde van het Risorgimen-to toch nog invloed uit te oefenen, binnen en opde Italiaanse cultuurpolitiek. ///

Noten:1 Het Congres van Wenen werd na de val van Napoleon gehou-

den door de overwinnende mogendheden Pruisen, Oosten-rijk, Rusland en het Verenigd Koninkrijk met als doel de staat-kundige herordening en institutionele reconstructie van Euro-pa.

2 J. Davis, Italy in the Nineteenth Century. Oxford, 2000, pp. 161e.v.

3 A. Körner, Politics of Culture in Liberal Italy. New York, 2009, gaatuitgebreid in op de creatie van de Italiaanse cultuurnatie.

4 M.Betri en E.Brambilla (ed.), Salotti e ruolo femminile in Italia trafine Seicento e primo Novecento. Venetië, 2004.

5 F. Bartoccini (ed.), Lettere di Michelangelo Caetani duca diSermoneta: cultura e politica nella Roma di Pio IX. Rome, 1974,pp. 7-22.

6 L. Fiorani, Alcuni ricordi di Michelangelo Caetani duca diSermoneta. Raccolti dalla sua vedova (1804-1862) e pubblicatipel suo centenario. Rome, 2005, pp. 10-30.

7 F. Bartoccini, Lettere…, o.c., pp. 20-30.8 G. Rizzo, ‘Ersilia Caetani–Lovatelli’, in: Rendiconti della Reale

Accademia Nazionale dei Lincei. Classe di Scienze morali, storichee filologiche. Rome, 1926, pp. 246-267.

9 M.Casalena, Scritti storici di donne Italiane. Bibliografia 1800-1945. Florence, 2003 ; vooral ‘La scuola e le donne’, pp. XXVII-XXXII.

10 L. Fiorani, Alcuni Ricordi …, o.c., pp. 10-30.11 F. Bartoccini, Lettere …, o.c., pp. 7-31.12 O.a. M. Betri en F. Brambilla, Salotti…, o.c., en met name het

deel over het Settecento.13 M. Betri en F. Brambilla, Salotti…, o.c., pp. 285-310.14 L. Nicotra, Archeologia al femminile. Rome, 2004, pp. 29-43.15 G. Rizzo, ‘Ersilia Caetani-Lovatelli…’, o.c., p. 250.16 O.a. R. Simanowski, ‘Einleitung. Der salon als dreifache Vermitt-

lungsinstanz’, in: R. Simanowski e.a. (ed.), Europa ein Salon?Beiträge zur Internationalität des literarischen Salons. Göttingen,1999, pp. 8-40.

17 G. Marchetti Ferrante, ‘Ersilia Caetani-Lovatelli e il suo tempo’,in: Nuova Antologia di lettere, arti e scienze, Firenze, 1926, pp.220-230, p. 229.

18 Brief van Ersilia Caetani-Lovatelli aan Onorato Caetani, Rome,17 april 1898, in: Biblioteca dell’Accademia nazionale dei Linceie Corsiniana, Archvio Leone Caetani, Ersilia Caetani Lovatelli,cart. 482 (1).

19 E. Tea, Giacomo Boni nella vita del suo tempo, vol. II. Milaan,1932, p. 42.

20 P. Rietbergen, De retoriek van de Eeuwige Stad. Rome gelezen.Nijmegen, 2003, p. 91.

21 Zo blijkt uit de correspondentie die Gregorovius onderhieldmet de gravin en die deels is uitgegeven: S. Münz, FerdinandGregorovius und seine Briefe an Gräfin Ersilia Caetani-Lovatelli.Berlijn, 1896.

22 J. Davis, Italy…, o.c., pp. 164-167.23 M. Barbanera, L’archeologia degli Italiani. Rome, 1998, pp. 3-33.24 P. Rietbergen, Rome gelezen…, o.c., pp. 52-55.25 M. Barbanera, L’archeologia…, o.c., pp. 32-38.26 P. Rietbergen, Rome gelezen…, o.c., p. 53. 27 S. Münz, Ferdinand Gregorovius …, o.c., pp. 3-15.28 C.Snouck Hurgronje, ‘Ignazio Guidi. 31 juli 1844-18 april

1935’,in De Gids, IC, 1935, pp. 59-74, p. 64.29 F. Gregorovius, Diari Romani. Milaan,1895, p. 48.30 G. Rizzo, Ersilia Caetani-Lovatelli. Appendice. Rome, 1926, pp. 1-

54, citaat p. 41; brief van Henzen aan de Rossi, Rome, 13december 1878.

31 I. Porciani, Les historiennes et le Risorgimento, in: Mélanges del’Ecole française de Rome. Italie et Méditerranée, 112 (2000), pp.317-357. Een nadere uitwerking van deze these is te vinden in:M. Vignuzzi, ‘Towards a New Professionalism: Women andRevues d’Opinion in Italy and France at the Turn of the 19thCentury’, in: B. Waaldijk (ed.), Professions and Social Identities.New European Historical Research on Work, Gender and Society.Pisa, 2006, pp. 153-170.

32 M. Vignuzzi, La partecipazione femminile al giornalismo politico-letterario. Italia e Francia tra Otto e Novecento. Bologna 2008,pp. 93 e.v.

33 Zo blijkt uit een krantenverslag in The South Jersey Republican,vol. 29, 25 april 1891.

Floris Meens (1985) is docent

Cultuurgeschiedenis aan de Radboud

Universiteit Nijmegen. Zijn specialisme is

de Europese cultuur in het fin de siècle en

de rol van salons daarbinnen.

Momenteel schrijft hij een proefschrift

over de cultuurparticipatie van

Michelangelo Caetani en Ersilia Caetani-

Lovatelli.

Radboud Universiteit Nijmegen,

Afdeling Geschiedenis, Postbus 9103,

6500 HD Nijmegen.

Contact: [email protected].

De afbeelding toont een bezoek van een groep archeologen aan

Ostia, waar rond 1870 talloze opgravingen werden ondernomen.

Vermoedelijk is de vrouw in het wit Ersilia Caetani-Lovatelli.

Afkomstig uit de Collezione Roberto Gruppo.

Historica 2012-2 binnenwerk 06-06-2012 13:04 Pagina 8

Historica / juni 2012 / 9

/ Oude geschiedenis /

de mannelijke maatschappij over de groeiendevrouwenbeweging in het toenmalige Frankrijkreflecteren.5

In de tweede helft van de twintigste eeuwnam het verhaal over de Spartaanse vrouwen inde vrouwenbewegingen een opmerkelijkevorm aan. Als auteur en inspiratiebron voor detweede feministische golf schreef Simone deBeauvoir (1908-1986) een werk over de econo-mische rol van vrouwen. Daarin had ze eenutopische visie voor ogen wanneer ze sprakover Sparta als enige stad waar vrouwen gelijk

werden behandeld als mannen, waar ze dezelf-de opvoeding genoten en waar vrouwen bijnavolledig vrij waren.6 De kunsthistoricus Char-les Seltman (1886-1957) nam dat gedachtegoedover en werkte het verder uit. Zo schreef hij hetvolgende: “Het moet inderdaad voor hun vrolij-ker en ondernemender vrouwvolk gemakkelijkzijn geweest, zulke eenvoudige zielen als Spar-taanse krijgslieden naar hun hand te zetten”.Met een nostalgische blik keek hij terug opSparta: “Maar het moet nog bewezen worden,dat ooit in de geschiedenis vrouwen een zo

Spartaanse vrouwen: mythevormingen uiteenlopende interpretaties

Reeds in de oudheid was Sparta een geliefkoosd onderwerp van op-

merkelijke en exotische verhalen. Dit kan gekaderd worden vanuit de

concurrentie die deze Laconische1 stad voornamelijk van Athene on-

dervond en de conflicten die hieruit voortvloeiden. Atheners wilden

zich bijgevolg onderscheiden van de Spartanen, wat ze onder meer

deden door hun vijanden als excentriekelingen af te schilderen. Hier-

bij werd fantasie zelden geschuwd. Bovendien is het bronnenmateri-

aal uitsluitend geschreven door mannen, die een eenzijdig mannelijk

beeld van de Spartaanse vrouwen ophingen. Aangezien vrouwen

geen tegenstem konden laten horen, kregen overdrijvingen en my-

thevorming vrij spel bij de antieke auteurs.2 Zo zouden volgens Aris-

toteles de vrouwen de plak hebben gevoerd in het oude Sparta, om-

dat de mannen vaak op militaire campagne en dus ver van huis wa-

ren.3 In de twintigste eeuw wekte dat soort beweringen de interesse

van de voorvechtsters van het feminisme, die in het antieke Sparta

de ultieme vorm van vrouwenemancipatie verwezenlijkt zagen.

Vrouwen werden daar immers met evenveel respect als mannen be-

handeld.

/ Korneel Van Lommel /

TTot op heden blijft Sparta gehuld in een waasvan mysterie, temeer omdat de Spartanen nooitzelf aan geschiedschrijving hebben gedaan.Bovendien schonken de antieke auteurs zeldenaandacht aan vrouwen, met als gevolg dat demoderne onderzoeker informatie moet puttenuit korte vermeldingen die her en der verspreidstaan. Op basis van die fragmenten wordt indeze bijdrage getracht om enkele mythes teontkrachten en een alternatieve hypothese op testellen.4

Vrijgevochten vrouwenHet obscure feitenmateriaal over Sparta leentzich tot heel uiteenlopende interpretaties. Hetschilderij van Edgar Degas, getiteld Petites fil-les spartiates provoquant des garcons (ca.1860), is daar een eerste voorbeeld van. Hetschilderij toont twee groepen Spartaanse ado-lescenten. Links staan vier meisjes die de jon-gens rechts uitdagen voor een loopwedstrijd.In haar analyse uit 1988 plaatste de feministeen kunsthistorica Norma Broude het schilderijvan Degas tegen de achtergrond van de opko-mende strijd voor gelijke rechten voor vrou-wen in Frankrijk tijdens de tweede helft van denegentiende eeuw. Degas zou het klassiekeSparta als vergelijkingspunt voor de toenmali-ge vrouwenbeweging hebben gehanteerd. DeSpartaanse meisjes vertegenwoordigen de zichemanciperende Franse vrouwen die de traditi-onele mannelijke samenleving tarten. Daaromvalt er op het gelaat van de jongens angst af telezen. Die angst zou immers de perceptie van

Artemis, godin van de

jacht, met pijl en

boog. Grieks aarde-

werk (ca. 475 v.Chr.)

uit Sicilië. Bro

n:M

useo

Arc

heol

ogic

o R

egio

nale

Ant

onin

o S

alin

as,

Pal

erm

o

>>

Historica 2012-2 binnenwerk 06-06-2012 13:04 Pagina 9

Historica / juni 2012 / 10

/ Oude geschiedenis /

en de Spartaanse vrouwen aan een wetenschap-pelijke studie onderwierp.

Vrouwelijke krijgers?Een van de opmerkelijke aspecten in de Spar-taanse opvoeding is dat de staat naast een inten-sief paramilitair programma voor de jongensook een strak fysiek trainingsschema voor demeisjes organiseerde. De Spartaanse staathechtte immers veel aandacht aan de gezond-heid van de meisjes opdat ze later sterke krach-tige soldaten zouden voortbrengen.13 Over deinvulling van deze training zijn de antieke au-teurs het echter niet eens. De vroegste vermel-ding vinden we bij Xenophon, die hardlopen en‘krachtmetingen’ opsomde. Onder dat laatstemoeten we volgens Euripides het worstelen ver-staan.14 Ploutarchos en Propertius, beiden uit deRomeinse tijd, voegden daar nog de disciplinesspeer- en discuswerpen aan toe.15 Meer nog,Propertius schreef ook de disciplines pankrati-on, boksen, jagen, paardrijden en oorlog voerentoe aan het vrouwelijke trainingsschema.

Behalve Pomeroy heeft het moderne onder-zoek weinig aandacht voor de concrete invul-ling van de fysieke training voor vrouwen bijde antieke auteurs en de tegenstrijdighedendaarbinnen. Pomeroy zelf suggereerde op basisvan de overlevering van Ploutarchos en Proper-tius dat vrouwen deelnamen aan de jacht, om-dat ze disciplines als hardlopen en speerwerpenzouden beoefenen. Ze verwees daarenbovennaar een fragment uit Xenophon dat een mytheverhaalde waarin de godin Artemis het jachtta-lent aan de vrouwen Atalanta en Procrisschonk.16 Die argumentatie is vrij zwak, aange-zien mythen vrijwel nooit een weerspiegelingvan de werkelijkheid zijn. Bovendien waren detwee vrouwen niet van Spartaanse afkomst.

De vraag dringt zich op in hoeverre het, af-gaand op de geschriften van andere antieke au-teurs, geloofwaardig is dat de disciplines diePloutarchos en Propertius opsomden ook doorvrouwen werden beoefend. Dit impliceert datwe een verklaring moeten vinden voor het feitdat enkel Ploutarchos en Propertius die sport-takken aan het vrouwelijke trainingsschematoeschreven. De vermeende gelijkenis tussenAmazonen en Spartaanse vrouwen in de antie-ke literatuur vormt de sleutel hiertoe.17 DeAmazonen waren een mythisch volk van vrou-welijke krijgers dat meestal wordt gesitueerd inde tijd vóór en tijdens de Trojaanse oorlog, aande rand van de bekende wereld. Desondankswas er ook sprake van een ontmoeting metAlexander de Grote. De fantasierijke dichterPropertius, die zich vaak liet meeslepen doorzijn verbeelding, is de enige die een recht-streekse vergelijking maakte tussen de Amazo-nen en Spartaanse vrouwen, terwijl er bij ande-re auteurs enkel niet rechtstreekse verwijzingenaanwezig zijn. Dat laatste is eenvoudig te ver-klaren, aangezien de Amazonen een populairthema was dat regelmatig in de Grieks-Ro-meinse kunst en literatuur opdook. Deze allu-sies en vergelijkingen vertellen meer over deauteur zelf dan over de Spartaanse vrouwen.Een maatschappij geregeerd door vrouwen

moet immers een verschrikking zijn geweestvoor de Grieken en Romeinen, die hun vrou-wen wettelijk verboden om deel te nemen aanhet politieke leven.18 Door het contrast te bena-drukken met de eigen patriarchale samenlevinglegitimeerden ze hun eigen staatsvorm en supe-rioriteit. En, zeker in het geval van de Atheners,schilderden ze tegelijkertijd de Spartaanse vij-and af als verderfelijk.19

De klassieke auteurs vermeldden een aantalgelijkenissen tussen de Amazonen en de Spar-taanse vrouwen. Zowel Aristoteles als Ploutar-chos maakten toespelingen op een heerschappijvan de Spartaanse vrouwen die sterk doet den-ken aan de matriarchale samenleving van deAmazonen.20 Voorts leefden mannen en vrou-wen volgens Ploutarchos in beide samenlevin-gen grotendeels gescheiden, hoewel ze bij uit-zondering samenkwamen om kinderen te ma-ken.21 Ten derde vermeldden Cicero en Proper-tius dat Spartaanse meisjes een paramilitaireopleiding doorliepen waardoor ze, net zoals deAmazonen, thuis zouden zijn geweest in dekrijgstechnieken.22 Tot slot was de speer eenvan de favoriete wapens van de Amazonen. Devergelijking met de Amazonen was zo’n krach-tig literair thema geworden dat door de tijdheen de grens tussen fictie en realiteit steedsvager werd. De toespelingen op de Amazonenten tijde van het klassieke Sparta vormden alshet ware een voorbode op de uiteindelijke ge-lijkstelling tussen Spartaanse vrouwen en Ama-zonen in de Romeinse tijd. Toch was er een ze-kere evolutie in de denkbeelden daaromtrent inhet klassieke Griekenland en de opvattingendie latere auteurs huldigden.

De Spartaanse vrouwen waren heuse krijgersin de geschriften van Ploutarchos die in de eer-ste eeuw na Christus schreef over het klassiekeSparta van de zesde tot de vierde eeuw voorChristus. Hij stelde dat de Spartaanse vrouweneen paramilitaire opleiding kregen om, in laat-ste instantie, zichzelf, hun kinderen en het va-derland te kunnen verdedigen. Dat blijkt echterniet het geval te zijn als we er de Griekse au-teurs op naslaan.23 Plato stelde dat Spartaansevrouwen niet in staat waren een speer of ande-re projectielen te hanteren, omdat ze hier niet ingeoefend waren.24 Voorts zijn Aristoteles enXenophon het met Plato eens dat deze vrouwengeen weerstand konden bieden tegen de vijanden bovendien voor nog meer paniek zorgdenals ze in gevaar verkeerden, zoals bleek tijdensde Thebaanse invasie in 369 voor Christus. Bijhet horen van de strijdkreten en het vuur van devijand waren ze volledig buiten zinnen, omdatze nog nooit een vijand hadden gezien.25 Des-ondanks is er wel melding van Spartaansevrouwen die in 195 voor Christus de Romeinsevijand met dakpannen bekogelden, waardoorde Romeinen zich uit de smallere straten moes-ten terugtrekken.

Uit het bovenstaande kunnen we conclude-ren dat de Spartaanse vrouw als krijger veeleereen beeld was dat, geconstrueerd door overdrij-vingen en stereotypen, in de Romeinse tijdwijdverspreid was. Daarnaast pleit het bron-nenmateriaal tegen Pomeroys suggestie van ja-

harmonisch leven hebben geleid als de vrou-wen van het oude Sparta”.7 Het antieke Spartawerd duidelijk als model en na te volgen voor-beeld naar voren geschoven. Wat vroeger was,is nu ook mogelijk.In de jaren zeventig van de vorige eeuw echterontrukte Pomeroy de antieke vrouw van die on-gefundeerde vehalen en zette hen op de agendavan het wetenschappelijk onderzoek met haarstudie naar vrouwen in de oudheid. In 2002waagde de Amerikaanse historica zich vervol-gens aan de eerste monografie over Spartaansevrouwen.8 Ondanks haar kundige poging kreegPomeroy het verwijt van Powell en Hodkinson,beiden autoriteiten in het onderzoek naar hetklassieke Sparta, dat ze een te idealistisch en ir-reëel beeld van de Spartaanse maatschappij hadgeschetst. Daarbij zou ze zich te veel hebbenlaten leiden door haar feministische overtui-ging.9 Pomeroy suggereerde onder andere datmeisjes een betere culturele vorming kregendan jongens, die zich hoofdzakelijk bezighiel-den met hun militaire training. Op die manierleek er een tweedeling te ontstaan van geletter-de en geschoolde meisjes tegenover de jongensmet enkel brute kracht. Verder was de Spar-taanse vrouw de baas in huis, onder meer om-dat de mannen vaak op militaire campagne wa-ren. Daardoor zou er in de private levenssfeereen soort van vrouwensamenleving zijn ont-staan waarop de gehele staat gegrondvest was.Daarnaast werden Spartaanse vrouwen aange-moedigd om in het publieke leven op te treden.Ze hielden toespraken waarbij ze dappere sol-daten prezen en angsthazen bespotten. Moedersmoedigden ook hun eigen zonen aan om held-haftig te strijden. Ze hadden immers liever dathun zoon tot de dood vocht dan dat hij als eenlafaard wegliep. Op die manier leverden vrou-wen een actieve bijdrage aan de Spartaansemartiale ideologie. Tot slot waren vrouwen ookop de hoogte van publieke aangelegenheden.10

Dit alles was zeer ongebruikelijk in de rest vande antieke samenleving, waar vrouwen liefstzoveel mogelijk binnenshuis van de buitenwe-reld werden afgeschermd.

Pomeroys argumentatie is zeer vatbaar voorkritiek. In haar ogen waren vrouwen uit Spartazelfbewust en bijna volledig geëmancipeerd.De Spartaanse samenleving werd daarbij alles-behalve als patriarchaal voorgesteld. Een tref-fend voorbeeld is haar beschrijving van Kynis-ka, dochter van koning Archidamos II en zusvan twee latere koningen, Agis II en Agesilaos.Zij was de eerste vrouw van wie haar paardeneen overwinning behaalden op de OlympischeSpelen. Hoewel ze zelf de wagen niet bestuur-de, financierde ze wel de paarden, de kar en dejockey. Pomeroy stelde haar voor als een vrij-gevochten en onafhankelijke vrouw, die eensportieve carrière verkoos boven de traditione-le rol van moeder en echtgenote.11 Eén markantdetail vergat ze echter te vermelden, namelijkdat alles wat Kyniska deed, in opdracht vanhaar broer Agesilaos was; ze voerde dus uit wateen man van haar verlangde.12 Niettegenstaan-de is het Pomeroys grote verdienste dat ze eenenorm aantal historische bronnen verzamelde

Historica 2012-2 binnenwerk 06-06-2012 13:04 Pagina 10

Historica / juni 2012 / 11

/ Oude geschiedenis /

gende vrouwen. Zoals gezegd poneerde Platoimmers dat vrouwen uit Sparta geen sperenkonden gebruiken en vermeldden de geschrif-ten van Aristoteles en Xenophon bovendien datde Spartaanse vrouwen geen krijgers waren zo-als de Amazonen. Hieruit kunnen we besluitendat het trainingsschema voor Spartaanse meis-jes dus enkel bestond uit hardlopen en worste-len, met als doel sterke en gezonde zonen - leessoldaten - voort te brengen. Op die manierdroegen de Spartaanse vrouwen alsnog bij aanhet Spartaanse militaire apparaat.

Keuring van baby’sEen ander opmerkelijk aspect van deze ge-meenschap is te situeren net na de geboorte vanjonge Spartanen. Ploutarchos is de enige diemelding maakte van een Raad van Ouderen diebesliste over leven en dood van de nieuwgebo-renen nadat de vader het kind naar de vergader-plaats Lesche had gebracht.26 Indien het kindwerd goedgekeurd, dan mocht de vader het op-voeden. Oordeelde de raad echter dat het kindongezond of misvormd was, dan wachtte dathet noodlot als vondeling in de Apothetaekloofbij de berg Taygetos, waar het verboden wasom het kind te redden. Het is zeker dat de man-nelijke zuigelingen deze keuring hebben onder-gaan, maar over de rol van de meisjes is hetmoderne onderzoek niet eenvormig.

Pomeroy beargumenteerde dat enkel jongensnaar de Raad van Ouderen werden gebracht,omdat er bij Ploutarchos in dezelfde passagesprake is van de toewijzing van een kleros. Datlaatste is een stuk land dat enkel aan jongenskon toebehoren. Voorts redeneerde Pomeroydat het aantal Spartiaten, en dus soldaten, af-hankelijk was van het aantal moeders. Gezienmen vreesde voor een tekort aan moeders, konde staat het zich immers niet veroorloven ommeisjes te keuren. De bewijzen die de these on-derbouwen dat ook meisjes werden gekeurd,zijn echter overtuigender. Ten eerste gebruiktePloutarchos onzijdige Griekse woorden als hijaan de verlaten kinderen refereerde. Dit kanerop wijzen dat hij het zowel over jongens alsmeisjes had.27 Bijkomende argumenten onder-bouwen die stelling. Zo maakte Ploutarchos inzijn uiteenzetting geen systematisch onder-scheid tussen jongens en meisjes, waardoor depassage over de kleros niet noodzakelijk ver-band houdt met de pasgeborenen die naar deRaad van Ouderen werden gebracht. Boven-dien rechtvaardigde Ploutarchos de keuringvan kinderen door ze te vergelijken met hetfokken van dieren. Daarbij waren zowel man-netjes als vrouwtjes onderhevig aan een stren-ge selectie.28 In feite bleek het doden van mis-vormde baby’s een daad van genade te zijn.Ook in de rest van de Grieks-Romeinse wereld

was het gebruikelijk om kinderen te vondelingte leggen, al was dat weliswaar een beslissingvan de ouders zelf. Zo praatte de Romein Sene-ca het principe van de kinderselectie goed doorhet groepsbelang voorop te stellen.29 Ten slottehad het volgens de logica van de Spartaanseideologie geen zin om ongezonde of misvorm-de meisjes op te voeden, aangezien zij latertoch geen gezonde moeders werden die op hunbeurt sterke soldaten zouden voortbrengen. Opdat vlak was de Spartaanse samenleving harden zakelijk; ze verkoos de monden van nuttelo-ze jongens en meisjes niet te voeden. De keu-ring van kinderen door een Raad van Ouderenwas echter waarschijnlijk niet meer in zwangtijdens de klassieke tijd30. Dat verklaart meteenwaarom er geen andere getuigen zijn dan Plou-tarchos, die dankzij een uitgebreid bronnenon-derzoek dat archaïsche gebruik op het spoorwas gekomen. Mogelijk heeft Plato inspiratiegehaald bij het oude Sparta om de praktijk vankinderselectie in het ontwerp van zijn idealestaat op te nemen.31 Ook daar waren zowel jon-gens als meisjes aan een keuring onderhevig.

VrouwenuitwisselingNiet enkel de gezondheid maar ook het aantalkinderen was een belangrijke zorg voor deSpartaanse overheid. Een grote soldatenpopu-latie was immers essentieel om opstanden van >>

Twee wagenmenners in volle actie. Prinses Kyniska was eigenares van zo’n vierspan en won tweemaal de Olympische Spelen.

Grieks aardewerk ca. 510 v.Chr. vervaardigd.

Bro

n:The

Met

ropol

itan

Mus

eum

of

Art

,N

ew Y

ork

Historica 2012-2 binnenwerk 06-06-2012 13:04 Pagina 11

Historica / juni 2012 / 12

/ Oude geschiedenis /

de vele heloten32 de kop in te drukken.33 Destaat voorzag daarom in allerlei voordelen voorkroostrijke gezinnen. Een vader van drie zonenwerd beloond met een vrijstelling van de leger-dienst. Had hij echter vijf zonen, dan werd hijverlost van enkele zware financiële lasten. Zowas hij ontheven van alle liturgieën34 en mochthij tevens zijn dochters zonder bruidsschat uit-huwelijken.35 Daar dient men echter een kant-tekening bij te maken. Vanwege de grote kin-dersterfte in de oudheid haalden pasgeborenenvaak hun eerste levensjaar niet. Vijf zonen op-voeden was dus niet erg vanzelfsprekend.

Naast deze beloningen stond de Spartaansewet de meer haalbare maar vooral opmerkelij-ke praktijk van vrouwenuitwisseling toe.36 Alseen man genoeg kinderen bij zijn eigen vrouwhad, kon hij haar enerzijds uitlenen aan anderemannen. Anderzijds kon een ouderling bij wiede viriliteit was afgenomen een jongere manuitnodigen om zijn vrouw zwanger te maken.Het is interessant om te onderzoeken in hoever-re de vrouw in kwestie hier zeggenschap inhad. Fragmenten van concrete gesprekken ofanekdotes over zulke afspraken zijn jammergenoeg niet geregistreerd, waardoor we het metalgemene beschrijvingen van buitenstaandersmoeten stellen. Volgens Xenophon en Ploutar-chos lag het initiatief volledig bij de mannen,die het onderling op een akkoordje gooiden.Toch verdedigden de moderne onderzoekersKunstler en Pomeroy de actieve rol van devrouw. Zij geloofden immers niet dat de Spar-taanse vrouwen zich lieten gebruiken als eenproductiefabriek voor kinderen, maar dat ze in-tegendeel uit eigen initiatief voor het pleziervreemdgingen. Bovendien konden vrouwen opdie manier meerdere huishoudens financieelbeheren, waardoor hun macht uitbreidde.37

Veel accurater is wellicht de genuanceerde vi-sie van de Britse historicus Stephen Hodkin-son.38 Deze wijst op de verschillende denkka-ders van de klassieke en de moderne auteurs.

De klassieken redeneerden vanuit een striktpatriarchaal denksysteem, terwijl Kunstler enPomeroy dan weer te ver gingen in de vrijheiddie Spartaanse vrouwen genoten zouden heb-ben. Aan de ene kant lag het initiatief inderdaadbij mannen die via een rationele beslissing defamiliebanden wilden versterken. Zoals de an-tieke auteurs aangaven ontstond er immers eenconcentratie van bezit door een vrouw te delenen vervolgens de kinderen van de beide man-nen met elkaar te laten huwen. Dit gebruik hadaan de andere kant ontegensprekelijk voordelenvoor vrouwen. Aangezien zij op die manier weldegelijk controle over meerdere huishoudenkregen, werden zij zo per slot van rekening ka-pitaalkrachtiger. In tegenstelling tot Athenehadden vrouwen in Sparta immers het recht omeigendom te bezitten. In welke mate zij moch-ten beschikken over hun bezittingen, is echterniet duidelijk.39 Wel had de Spartaanse vrouween belangrijke financiële verantwoordelijk-heid in het huishouden. Met een echtgenoot dievaak van huis was, zorgde de vrouw ervoor dathaar man zijn bijdrage kon leveren voor de ge-meenschappelijke maaltijden. Om zijn burger-

rechten te vrijwaren, moest een man immers ie-dere maand vastgelegde hoeveelheden gerst,wijn, kaas, vijgen en geld inleveren die in dezemalen werden verwerkt.40

Grafinscripties en de hieraiTot slot loont het de moeite te onderzoeken ofde Spartaanse staat de rol van de moeders er-kende en beloonde zodat hun zichtbaarheidvergrootte. Ploutarchos is de enige die meldingmaakte van een grafopschrift voor vrouwen.41

De vertaling van dit zogenaamde Manuscript Aluidt: ‘Het was niet toegestaan de naam van dedode op de grafsteen te graveren, behalve voormannen die waren gesneuveld in de oorlog envrouwen van de hierai’:

twintigste eeuw wijzigde Latte de tekst in: ‘Hetwas niet toegestaan de naam van de dode op degrafsteen te graveren, behalve voor mannen diewaren gesneuveld in de oorlog en vrouwen diein het kraambed waren gestorven’

Latte baseerde zich op twee grafinscripties uitSparta, waarvan IG V.1 714 hellenistisch en IGV.1 713 mogelijk klassiek is. 42 Beiden vermel-den ‘in het kraambed’ . Mannen kregenals erkenning een opschrift (IG V, 1, 701-710)met ‘in de oorlog’

In Athene was er een soortgelijke praktijkwaarbij vrouwen die stierven in het kraambedeen grafstèle kregen met een afbeelding vaneen krijger. Voorts strookt deze tekst ook metde Spartaanse ideologie waarbij de man zijn le-ven opofferde in de strijd ten dienste van hetvaderland. Een parallel is mogelijk met vrou-wen die stierven in het kraambed, gezien kinde-ren baren eveneens een actieve en civiele taakwas die deze ideologie in stand hield. Boven-dien werd de bevalling vaak vergeleken meteen strijd op het slagveld en werd ze soms zelfsgevaarlijker geacht.43 Ander onderzoek toontechter nog een verdere gelijkenis aan. Ploutar-chos meldde immers dat meisjes aan fysieketraining deden om zich voor te bereiden op debevalling, zoals jongens werden geoefend omzich te verweren op het slagveld.44 Volgens Du-cat gebruikte Ploutarchos een parallellisme inde zin ‘… behalve voor mannen die waren ge-sneuveld in de oorlog en vrouwen die […] wa-

Gehelmde hopliet

(zwaar bewapende

strijder), mogelijk als

koning Leonidas te

identificeren.

Toonbeeld van Sparta

als militaire stadstaat.

Marmeren buste uit

de vijfde eeuw v.Chr.

Bro

n:A

rcha

eolo

gica

l M

useu

m o

fS

par

ta,

Spar

ta

Historica 2012-2 binnenwerk 06-06-2012 13:04 Pagina 12

Historica / juni 2012 / 13

/ Oude geschiedenis /

ren gestorven’. Het deel over de mannen zegtiets over hoe ze gestorven zijn. Ducat voerdeaan dat de zinsnede over de vrouwen bijgevolgook iets over hun doodsoorzaak moet vertel-len. Dat argument is niet sterk, aangezien Du-cats premisse slechts een inhoudelijk parallel-lisme is.45

Voorstanders van het originele manuscript Ahebben als belangrijkste tegenargument dat eenwijziging vanpaleografisch niet te verantwoorden is. OokDucat erkende dat probleem. Brulé en Piolotpleitten ervoor om de betekenis van de hierai teonderzoeken in plaats van de vraag te stellenwie er mogelijk een grafopschrift verdiende.46

Hierai betekent letterlijk ‘heilige vrouwen’ enmag niet vertaald worden met ‘priesteressen’,aangezien het Griekse woord voor dit laatste

is. Dillon beweerde ten onrechte datPloutarchos en de Spartanen geen onderscheidmaakten tussen beide woorden.47 Dat Dillonsstelling foutief is, wordt ondersteund door hetonderzoek naar religieuze richtlijnen waaruitblijkt dat vrouwen tijdens de eerste veertig da-gen van de zwangerschap geen heiligdommochten betreden. Het gevaar voor een mis-kraam was te groot in die periode en dat zouhebben geleid tot een miasma, een bezoedeling.Ook na de bevalling was de moeder onzuiver.Voor minstens drie dagen mocht men niet on-der hetzelfde dak als de moeder komen. Pries-ters en priesteressen moesten zich als gewijdepersonen ver houden van die onzuiverheid.Ook tempels moesten zuiver blijven. Uit degrafstenen is echter af te leiden dat de hieraizwanger mochten zijn. Dat is vreemd gezienheilige vrouwen zich in een religieuze contextbevonden. Een zoektocht naar hun betekenisheeft tot hiertoe nog geen resultaten opgele-verd. Richer besloot dat de enige informatiedie er is over de hierai laat weten dat ze be-stonden in Sparta en dat ze een grafopschriftverdienden.48

Tot slot nog enkele bedenkingen. Inhoudelijkis de wijziging door Latte het meest aanlokke-lijke. Filologisch gezien is dit echter niet moge-lijk. Zou de kopiist zo verstrooid geweest zijndat hij de van enkele regels erbo-ven fout heeft overgeschreven? Dat is slechtseen gissing. Zo niet, dan blijft de zoektochtnaar de hierai doorgaan. Indien Ploutarchoszelf een fout heeft gemaakt, zal er daarentegennooit een antwoord worden gevonden. Geenenkele inscriptie vermeldt immers hierai. Bo-vendien is het vreemd dat er enkel een grafin-scriptie was toegestaan aan de hierai en nietaan de hieroi, heilige mannen. Voorlopig moetmen op beide sporen voort zoeken.

Besluit: een discussiezonder einde

Dit artikel levert een bijdrage tot het weerleg-gen van een aantal mythes die tot hiertoe nietveel aandacht hebben gehad. Als algemene op-merking moet gezegd worden dat de visie opSpartaanse vrouwen vaak iets meer vertelt overde persoon die hen bestudeert dan over de

Spartaanse vrouwen zelf. De informatie is zoschaars dat zowel de antieke als de moderneauteurs noodgedwongen een stukje van de ei-gen denkwereld projecteren op deze vrouwen.Op die manier konden er heel uiteenlopende vi-sies over de Spartaanse vrouwen ontstaan. Deantieke auteurs typeren hen afkeurend als vrij-gevochten vrouwen, een beeld dat haaks staatop de waarden en normen van de eigen, doormannen beheerste samenleving. Modernevrouwen die strijden voor gelijke rechten voormannen en vrouwen kijken echter met veel be-wondering terug naar het antieke Sparta, dateen voorbeeldfunctie krijgt. Die interpretatiestuit dan weer op hevige kritiek van historicidie de nadruk leggen op Sparta als paternalisti-sche maatschappij. Door het gebrek aan bron-nenmateriaal is het antieke Sparta steeds vat-baar voor interpretatie en herinterpretatie. Datmag echter niemand een vrijgeleide geven omde fantasie de vrije loop te laten. Het verledengebruiken, en zelfs misbruiken, voor de eigenagenda doet immers onrecht aan de geschied-schrijving. ///

Noten:1 Spartaanse.2 Sue Blundell, Women in Ancient Greece. Londen, 1995,

pp. 10-11.3 Aristoteles, Politika 1269b.4 De behandelde onderwerpen zijn een selectie uit mijn bache-

lorpaper Fysieke opvoeding van Spartaanse meisje, impact ophun publieke leven onder het promotorschap van prof. dr. Ste-fan Schorn. In dit artikel zal ik vooral aspecten behandelen dienieuwe inzichten verschaffen of die in het moderne onder-zoek weinig of geen aandacht hebben gekregen. Graag dankik professor Schorn voor de nuttige opmerkingen en sugges-ties. Eventuele tekortkomingen en fouten zijn uiteraard voormijn rekening.

5 N. Broude, ‘Edgar Degas and French Feminism, ca. 1880: “TheYoung Spartans”, the Brothel and the Bathers Revisited’, in: TheArt Bulletin, 70 (1988), pp. 640-659.

6 Simone de Beauvoir, The Second Sex. New York, 1952, p. 82.7 Charles Seltman, Vrouwen in de Oudheid. Amsterdam, 1960,

pp. 88-89.8 Voor haar algemenere studie over vrouwen in de oudheid, zie

Sarah B. Pomeroy, Goddesses, Whores, Wives and Slaves:Women in Classical Antiquity. New York, 1975. Voor een mono-grafie over Spartaanse vrouwen, zie Sarah B. Pomeroy, SpartanWomen. New York, 2002.

9 A. Powell, ‘Review: Sparta: A Modern Women Imagines’, in: TheClassical Review, 54 (2004), pp. 465-467; S. Hodkinson, ‘SpartanWomen. By Sarah B. Pomeroy’, in: The Classical Journal, 100(2005), pp. 312-315.

10 S.B. Pomeroy, Spartan Women, pp. 8-9, 52, 57-58, 69.11 S.B. Pomeroy, Spartan Women, pp. 21-24.12 Xenophon, Agesilaos 9, 6; Ploutarchos, Agesilaos 20, 1.13 Ploutarchos, Lykourgos 14, 2.14 Xenophon, Lakedaimonion Politeia 1, 4; Euripides, Andromache

595-601.15 Polutarchos, Lykourgos 14, 2; Propertius, Elegiae 3, 14.16 S.B. Pomeroy, Spartan Women, p. 18; Xenophon, Kynegetikos

13, 18.17 Deze vergelijking als uitgangspunt sluit nauw aan bij een

algemene opvatting in het moderne onderzoek die stelt datde Romeinen een groot aandeel hadden in de mythevormingrond Spartaanse vrouwen, zie J. Ducat, ‘La femme de Sparte etla guerre’, in: Pallas, 51 (1999), p. 159. Ducat geeft enkele argu-menten die pleiten voor een mythevorming in de Romeinsetijd maar hij verwijst hierbij niet naar de amazonen.

18 Aristoteles, Politika 1254b; Livius, Ab urbe condita 34, 2.19 Josine H. Blok, The early Amazons. Modern and Ancient perspec-

tives on a persistent myth. Leiden, 1995, pp. 117-118.20 Aristoteles, Politika 1269b; Ploutarchos, Lykourgos 14, 4.21 Plutarchos, Lykourgos 14, 1 en 15, 3-4.22 Cicero, Tusculanae disputationes 2, 15, 36; Propertius,

Elegiae 3, 14.23 Plutarchos, Ethika 227, 12.24 Plato, Nomoi 806d-807d.25 Aristoteles, Politika 1269b; Xenophon, Hellenika 6, 5, 28; Plutar-

chos, Agesilaos 31, 4-5.26 Ploutarchos, Lykourgos 16, 1.

27 Douglas M. Macdowell, Spartan Law. Edinburgh, 1986, p. 71.28 Ploutarchos, Lykourgos 15, 8.29 Seneca, De ira 1, 15, 2.30 Vijfde en vierde eeuw voor Christus.31 Plato, Politeia 460b-460c. Voor de periode wanneer de kinder-

selectie nog gepraktiseerd werd, zie M. Huys, ‘The SpartanPractice of Selective Infanticide and its Parallels in AncientUtopian Tradition’, in: Ancient Society, 27 (1996), pp. 57-74.

32 De van hun vrijheid beroofde oorspronkelijke inwoners, die alslijfeigenen van de staat verschillende plichten te vervullenhadden.

33 Paul A. Cartledge, Spartan Reflections. Londen, 2001, p. 117.Heloten waren de oorspronkelijke bewoners van Laconië enMessenië die door de Spartanen tot lijfeigenen warengemaakt.

34 Verplichte financiële bijdragen, soort van belastingen.35 Ailianos, Poikile Historia 6, 6; Aristoteles, Politika 1270b.36 Xenophon, Lakedaimonion Politeia 1, 8-9; Ploutarchos,

Lykourgos 15, 6-9; Polybios, Historiai 6.37 B. Kunstler, ‘Family Dynamics and Female Power in

Ancient Sparta’, in: Helios, 13 (1987), pp. 38-42; S.B. Pomeroy,Goddesses …, p. 37.

38 S. Hodkinson, ‘Female property ownership and empowermentin classical and Hellenistic Sparta’, in: T.J. Figueira, SpartanSociety. Swansea, 2004, pp. 119-121.

39 Hodkinson pleit voor een grote economische vrijheid bij Spar-taanse vrouwen, zie S. Hodkinson, ‘Female property…’, p. 105.Ducat echter denkt dat de Spartaanse vrouwen weinig zelfbe-schikkingsrecht hadden en dat zij onder de strikte controlevan een voogd stonden, zie J. Ducat, ‘La femme de Sparte et lacité’, in: Ktèma, 23 (1998), p. 393.

40 Aristoteles, Politika 1271a; Ploutarchos, Lykourgos 12. Zie ookMaria H. Dettenhofer, Reine Männersache? Frauen inMännerdomänen der antiken Welt. Keulen, 1994, pp. 27-28.

41 Ploutarchos, Lykourgos 27, 3. Hiervan zijn twee lezingen over-geleverd.

42 P. Brulé en L. Piolot, ‘Women’s way of death: fatal childbirth orhierai? Commemorative stones at Sparta and Plutarch, Lycur-gus 27.3.’, in: T.J. Figueira, Spartan Society. Swansea, 2004, pp.153-154.

43 Aristoteles, Politika 1335a; Euripides, Medeia 250-251.44 Ploutarchos, Lykourgos 14, 2.45 J. Ducat, ‘La femme de Sparte et la cité’, p. 403. Deze vorser

bovendien stelde een tekstwijziging voor, namelijk ‘:

46 P. Brulé en L. Piolot, ‘Women’s way of death…’, pp. 151-178.47 M. Dillon, ‘Were Spartan women who died in childbirth honou-

red with Grave inscriptions?’, in: Hermes, 135 (2007), pp. 149-165.

48 N. Richer, ‘Aspects des funérailles à Sparte’, in: les Cahiers duCentre Gustave-Glotz, 5 (1994), p. 55.

Korneel Van Lommel (1990) rondt

momenteel de master in de geschiedenis

van de oudheid aan de KULeuven af.

Voor zijn masterthesis doet Van Lommel

onderzoek naar oorlogsinvaliden in het

Romeinse leger.

Contact:

[email protected].

Historica 2012-2 binnenwerk 06-06-2012 13:04 Pagina 13

Historica / juni 2012 / 19

/ Oorlogsgeschiedenis /

in juli 1943 met 4.927 medewerkers. Het me-rendeel van de medewerkers waren vrouwen(72 procent vrouwen tegenover 28 procentmannen). Meer dan de helft van de werkneem-sters en werknemers was tussen 21 en 45 jaaroud (57 procent), 31 procent was 20 jaar ofjonger, 12 procent was ouder dan 45 jaar. Op-vallend is dat er weinig mannen werkten die 20jaar of jonger (3 procent) waren, terwijl devrouwen uit deze leeftijdscategorie 28 procentvan alle vrouwelijke tewerkstelling opnamen.De aard van het productieproces kan dit feno-meen verklaren. Een grote meerderheid (70procent) van alle werkkrachten werd ingezetvoor de fabricatie (naaien en stikken) van uni-formen. Bij Reitz stonden veel ongeschooldemeisjes aan de band. 4

De centrale vraag die rijst is hoe Reitz, eenDuitse ondernemer, aan arbeidskrachtenkwam? Vanaf het begin van de bezetting pro-

beerden de Duitse instanties de aanwerving vanarbeidskrachten in België strak te organiseren.Er werd een tewerkstellingsplan afgekondigdmet als ultieme doel de Arbeitseinsatz, het cen-tralistisch inzetten van het arbeidspotentieelvolgens staatseconomische en politieke crite-ria.5 Op 26 juni 1940 werd in Antwerpen de Ar-beitseinsatzdienststelle–Referat 25, kortweg deWerbestelle, ingericht, een Duitse dienst die in-stond voor de organisatie van de ‘vrijwillige’ enlater ‘verplichte’ tewerkstelling. Daarnaast tradeen Belgische instelling, de Nationale Dienstvoor Arbeid en Toezicht (NDAT), op als eenbelangrijke regulator en organisator van de ar-beidsmarkt. Het duurde ongeveer één jaarvooraleer deze organisatie op poten stond engoed functioneerde. Op 10 april 1940 werd deNDAT omgevormd tot het Rijksarbeidsambt(RAA), onder leiding van Frits-Jan Hendriksen onder de bevoegdheid van Karel Ver-

De tewerkstelling van vrouwen in de Duitse E. Reitz Uniformwerketijdens de Tweede Wereldoorlog2

Zich uit de naad werken voor de vijand1

In 2008 verscheen in dit tijdschrift een artikel

waarin Hannelore Vandebroek een onbekend

stuk oorlogsgeschiedenis verkende. Aan de

hand van een aantal typeverhalen schetste

zij het beeld van de meisjes en vrouwen die

tijdens de Tweede Wereldoorlog – vrijwillig

of verplicht – in Duitsland aan de slag gingen

in de industrie, landbouw, horeca of private

huishoudens. Daarmee bood ze een belang-

rijke bijdrage aan de Belgische geschied-

schrijving over de arbeid van vrouwen tij-

dens de Tweede Wereldoorlog. De tewerk-

stelling van Belgische vrouwen in de Duitse

oorlogsindustrie in het bezette moederland

daarentegen werd nog niet bestudeerd. Dit

artikel bespreekt een casestudy over een

Duitse uniformenfabriek in Merksem: de E.Reitz Uniformwerke. Heel veel vrouwen uit de

ruime Antwerpse regio verdienden tijdens de

oorlog hun brood met het naaien van unifor-

men voor de vijand. Eerst wordt het verloop

van de tewerkstelling en de rekruteringspoli-

tiek van de Duitse bezetter belicht, vervol-

gens wordt dieper ingegaan op de vraag

waarom deze vrouwen zich uit de naad werk-

ten voor de vijand. Het artikel vormt boven-

dien een eerste aanzet tot verder historisch

onderzoek naar de invloed van Duitse bedrij-

ven in bezet België tijdens de Tweede We-

reldoorlog, een fenomeen waar nog veel

onontgonnen archiefmateriaal over bestaat.3

/ Carmen Van Praet /

DDe E. Reitz Uniformwerke werd op 1 januari1941 opgericht onder leiding van de DuitserErich Reitz. De firma schoot als een komeetomhoog in het Antwerpse bedrijfsleven en waseen pijler in de Duitse oorlogseconomie. Erwerden uniformen en andere kledingstukken(mutsen, gewatteerde vesten) in loonarbeid ge-maakt voor alle Duitse legerafdelingen:Wehrmacht Heer, Luftwaffe en Kriegsmarine.Het was een arbeidsintensief bedrijf dat tijdensde oorlog vanuit het niets een spectaculairegroei kende op korte termijn. Qua personeels-bezetting bereikte het bedrijf haar hoogtepunt

Vooral jonge, ongeschoolde meisjes stikten en naaiden aan uniformen.BB

rroonn

:: SS

OOMM

AA,,

ffoottoo

nnrr..

3344

0088

>>

Historica 2012-2 binnenwerk 06-06-2012 13:04 Pagina 19

Historica / juni 2012 / 20

/ Oorlogsgeschiedenis /

wilghen, de secretaris-generaal van het minis-terie van Arbeid en Sociale Voorzorg. Al snelslaagde Hendriks erin om zich te onttrekkenaan het toezicht van Verwilghen. Het Rijksar-beidsambt werd een instrument van de NieuweOrde. Het was dé ‘schakel’ tussen de bedrijvenen de arbeiders. Het werd een bruggenhoofdtussen het arbeidsbestel en het economisch be-stel, met als belangrijkste taak de ‘actieve’ ar-beidsbemiddeling. 6

Het Rijksarbeidsambt speelde zijn bevelen

door naar de lokale Arbeidsambten, die een ze-kere bewegingsruimte hadden in de toepassingvan Hendriks’ besluiten. Het Arbeidsambt(AA) van Antwerpen werd, omwille van de be-reidwillige medewerking met het RAA en deDuitse bezetter, door Hendriks als voorbeeldgesteld. De leider van het AA Antwerpen – Jo-seph Duysan – was net als Hendriks lid van depro-Duitse organisaties Vlaams Nationaal Ver-bond (VNV) en de Duits-Vlaamse Arbeidsge-meenschap (De Vlag).7 Hoewel er bij de opstartvan de onderneming niet meteen sprake wasvan een gestructureerd contact tussen Reitz enhet toenmalige gewestelijke bureau van deNDAT in Antwerpen, bemoeide deze laatste in-stelling zich al snel met de tewerkstellingspoli-tiek van de Duitse ondernemer. Op 13 maart1941 rapporteerde juffrouw Deiglmayr, verant-woordelijke voor de arbeidsbemiddeling vanvrouwen, dat er bij Reitz losse werklieden aande poort van de fabriek stonden en sommigevan hen eventueel aan de slag konden in de uni-formfabriek. Personen in het bezit van een aan-bevelingsbrief van pro-Duitse organisaties wer-den bij voorkeur aangesteld. Eén van de orga-nisaties die dergelijke aanbevelingsbrievenschreef, was het Deutsche Arbeitsfront (DAF)-Arbeitseinsatz in Antwerpen. Deze instellingwas een soort ‘politiek interimbureau’. Vrou-wen en mannen die politiek gelieerd waren aannaziorganisaties of nationaalsocialistische sym-pathieën hadden, probeerden via het DAF werk

te vinden in één van de in België gevestigdeDuitse bedrijven, o.a. bij Reitz. HermannScharf, Gaustellenleiter van de DAF in Ant-werpen, schreef tussen maart en juli 1941 ver-schillende aanbevelingsbrieven. De brievenhadden een quasi uniforme opstelling en wer-den vaak afgesloten met de woorden Heil Hit-ler!. De vrouwen werden aangeprezen omdatze een ‘Rijksduitse’ bloedverwant hadden, om-dat ze gehuwd waren met een Duitser, of omdathun zoon vrijwillig voor de Waffen SS in Duits-

land streed. Maar ook de persoonlijke vaardig-heden waren argumenten ten voordele van eenindienstneming: werkervaring in een naaiate-lier, een uniformfabriek of een Duitse dienststrekten tot aanbeveling. Zelfs louter het feitdat Scharf hen aanbeval – Ihre Einstellung beiIhnen wird von mir befürwortet – was vaak vol-doende. Scharf was immers ook gewestdienst-leider van de NSDAP (NationaalsocialistischeDuitse Arbeiderspartij) in Brussel.8 Verschil-lende personen uit Vlaams-nationale en Duitsekringen lobbyden om kennissen en vriendenaan de slag te krijgen in de fabriek. Dat er al-leen aanbevelingsbrieven uit de beginperiodevan Reitz werden teruggevonden, kan een indi-catie zijn dat de werving nadien via het Ar-beidsambt verliep. Het bezettingsbestuur kreegsteeds meer greep op het aanbod en de vraagnaar arbeidskrachten, een economisch goed datin volle oorlog steeds schaarser werd.

Voorbij de fabriekspoort van Reitz

Waarom stapten zoveel (jonge) vrouwen de fa-briekspoort van Reitz binnen? Was het uit sym-pathie voor de Duitse aanpak en ideologie,voor het loonzakje, de arbeidsomstandigheden,of de aanvullende voordelen? Voor veel vrou-wen was het geen ‘of’- verhaal maar een com-binatie van overwegingen die hen, meestal vrij-willig, de stap deed zetten naar de Reitz-fa-

briek. Oorlog dwingt tot keuzes en ook het ver-haal van de vrouwen die bij Reitz werkten, kanworden bekeken vanuit dit perspectief. Tijdensde oorlog werden de vrouwen niet alleen indi-rect, als echtgenotes en moeders die bezorgdwaren om het lot van hun man en kinderen, ge-troffen door de maatregelen van de Duitse be-zetter. In toepassing van het nationaalsocialis-tisch ordewoord Arbeitseinsatz, moesten zo-veel mogelijk vrouwelijke arbeidskrachten aanhet werk. Vooral vrouwen die vóór de oorlogbuitenshuis werkten, werden rechtstreeks doorde arbeidspolitiek van de Duitsers getroffen.9

Door het Arbeidsambt van Antwerpen werdenveel vrouwen tewerkgesteld in verschillendebedrijven. Sommige vertrokken vrijwillig naarDuitsland, anderen werden vanaf maart 1942verplicht tewerkgesteld in eigen land en vanafoktober 1942 soms zelfs in het buitenland.Reitz daarentegen startte zijn productie in ja-nuari 1941. Omdat de verplichte tewerkstellingin België en Noord-Frankrijk pas op gangkwam na de verordening op 6 maart 1942,moeten we besluiten dat de eerste werknemers‘vrijwillig’ aan het werk gingen in de E. ReitzUniformwerke. De vraag is dan waarom devrouwen ervoor kozen om in deze Duitse fa-briek aan de slag te gaan?

Een eerste drijfveer was het relatief hoge loondat Reitz uitbetaalde. Tijdens de oorlog, zoalsook in andere periodes, kwam het er voor velenop aan om zoveel mogelijk te verdienen. HetArbeidsambt van Antwerpen stelde dat eenleerling-naaister gemiddeld 1,25 à 1,50 frankper uur verdiende. Een vrouwelijke arbeids-kracht in een wasserij kreeg 1,75 à 2,00 frankper uur. Fabrieken betaalden gemakkelijk 3 tot3,50 frank, nog aangevuld met onder andererantsoenzegels voor soep.10 Bij Reitz verdiendeeen ongeschoolde arbeidster gemakkelijk 4frank per uur. Na 4 tot 6 weken opleidingstijdsteeg het basisloon tot 4,50 frank per uur en naafronding van de opleiding verdienden ze 5frank per uur. Wanneer we de lonen bij Reitzvergelijken met de vooroorlogse lonen in dekleermakerij zien we grote verschillen. Vrou-wen verdienden in februari 1937 slechts tussen2,12 - 2,56 frank per uur.11 Voor mannen wasReitz, en meer algemeen de beroepsgroep kle-ding, minder interessant. In september 1942was er veel vraag naar leerjongens voor de kle-dingindustrie, maar de lage lonen in deze be-drijfstak maakte dat er weinig geestdrift wasom dit vak aan te leren. Voor het aantrekkenvan mannelijke werkkrachten streed de textiel-sector een ongelijke en bij voorbaat verlorenstrijd met de metaalsector waar goed geschool-de arbeiders royaal betaald werden. Bij Reitzverdienden mannelijke arbeiders een basisloonvan 8 frank per uur. Bij het Frontreparaturbe-trieb Erla in Mortsel, waar vliegtuigonderdelenwerden gefabriceerd, verdienden ze 10 frankper uur. Bij Ford Motors was dat zelfs 13 frankper uur.12

Ten tweede lokte Reitz veel arbeidskrachtendoor een aantal aanvullende voordelen. De ar-

Heel veel meisjes gingen bij Reitzaan de slag omwille van de dwin-

gende noodzaak eten op tafel te

brengen.

SO

MA

,fo

to n

r.3422

Historica 2012-2 binnenwerk 06-06-2012 13:04 Pagina 20

Historica / juni 2012 / 21

/ Oorlogsgeschiedenis /

beidsters kregen een kosteloos middagmaal enscheinen (officieel pasjes) waarmee ze naar detandarts of de dokter konden gaan. Bovendienkonden de arbeidsters nog een productiviteits-premie van 15 procent tot 30 procent binnenha-len, afhankelijk van de globale prestatie vanhun productieband en gekoppeld aan hun erva-ring. Om dit te kunnen controleren stond aanhet begin van elke productieband een bandleid-ster die de arbeidstijd van elke opdracht nauw-keurig registreerde. De strikte tijdscontrolesmaakten het mogelijk om de capaciteit per slagnauwkeurig te berekenen. De keerzijde van demedaille was dat door het timen het arbeids-tempo enorm werd opgedreven. De tewerkstel-ling bij een modern bedrijf als Reitz had geenband met traditionele vrouwentaken, zoals datwel het geval was bij vrouwen die in militairediensten als secretaresse, poetsvrouw of kokkinwerkten. De arbeid aan de lopende band waseenzaam en onpersoonlijk door de grootscha-ligheid van de fabriek. Deze snelle en massaleinzetbaarheid van niet-gekwalificeerde vrou-wen was mogelijk, doordat de productie sterkgestandaardiseerd was en omdat de taakopsplit-sing ver werd doorgedreven.13

‘Fouillering’De bandleidster vulde naast het formulier metde arbeidstijd ook een controleblad in om pro-ductieverlies en diefstal te voorkomen. Mennoteerde of de productieband een achterstandhad of niet, hoeveel stukken er nog moestenworden hersteld en of de hoeveelheid garenklopte. Na deze controle aan de band zelf, volg-de een tweede controle voor de verzending enten slotte nog een laatste door de aankoopdienstvan de Wehrmacht. Om diefstal tegen te gaanstempelde men alle onderdelen van elk uniformaf met een gemeenschappelijk codenummer,maar sommige arbeidsters waren geslepen envonden toch mogelijkheden om de scherpecontroles en de dagelijkse ‘fouillering’ bij hetnaar buiten gaan te omzeilen. Regelmatig wer-den er voeringstoffen, naaigerei, draden, ge-spen, spoeltjes, garenklosjes, garen en anderebenodigdheden naar buiten gesmokkeld.14 Netzoals een heleboel eetwaren was textiel immersook op de bon en was het een schaars product.Kleding werd totaal afgedragen en men verstel-de en verknipte de stoffen.15 Een naaister ge-tuigde dat ze de gestolen dingetjes in een losvest die ze van de Winterhulp had gekregenverborg en dat ze de gesmokkelde grijze stoffenachteraf verfde in het donkerblauw zodat hetniet zou opvallen.16 Het intern controlesysteemvan Reitz was goed uitgedokterd, maar bleektoch niet helemaal bestand te zijn tegen politiekgeïnspireerde sabotage, of “dafl opositionelleEinstellung gegen die Anfertigung von deuts-chen Uniformen.” De Luftwaffe maakte in1942 opmerkingen over de kwaliteit van deuniformen: knoppen werden slecht aangenaaid,mouwen zaten op de verkeerde plaats… Ookde Kriegsmarine had slechte ervaringen met deAntwerpse onderneming: “Herr Reitz bezeich-net sich selbst als Aktivist, wofür man frühergut Deutsch Schieber sagte. Dies lediglich zu

Ihrer privaten Orientierung.” 17 Naast bewustesabotage was het onzorgvuldige stik- en naai-werk wellicht vaak het gevolg van het feit datniet alle arbeidsters even goed geschoold of er-varen waren. Maar Reitz boog dat nadeel omnaar een voordeel. Door de slechte kwaliteitvan de uniformen kon E. Reitz Uniformwerkekortingen toestaan en op deze manier de veror-dening van de prijsstop (het verbod om prijzenaan te passen) slinks omzeilen.18

Werken voor Reitz bood de Belgische werk-

nemers een derde belangrijk voordeel dat niette versmaden was. Duitse bedrijven waren,naar analogie met de regelgeving in het thuis-land, verplicht om vanaf 1 november 1940 eenziekteverzekering af te sluiten voor al hunwerknemers, ook zij die de Belgische nationa-liteit bezaten. Voor de Belgische bedrijven wasdat toen nog niet verplicht.19 Anno 1938 wareniets meer dan 1,3 miljoen werknemers aange-sloten bij een ziekenfonds en bijna 3,5 miljoenrechthebbenden konden een beroep doen opeen vergoeding voor medische zorgen. Tochbleef een niet te verwaarlozen deel van de Bel-gische bevolking verstoken van de voordelenvan een ziekteverzekering. De Militärverwal-tung vond het verzuilde en ’politiek’ opgedeel-de ziekenfondslandschap van België totaalinefficiënt. De Duitse bezetter wou de ziekte-verzekering in België reorganiseren en de vrije,op ideologische of politieke basis opgerichteziekenkassen, vervangen door een gecentrali-seerd en uniform stelsel. Alles zou uitgaan vanéén centrale instelling of ziekenkas met een in-tensief toezicht van de overheid.20 De bezetterwou het Duitse model van verplichte ziektever-zekering, dat al sinds 1883 van kracht was, ko-piëren voor bezet België. De Gruppe VII, Ar-beitseinsatz und Sozialwesen, van de Wirt-schaftsabteilung van de Militärverwaltungkreeg de taak om deze sociale politiek uit tevoeren. Maar de veralgemeende verplichteziekteverzekering in België werd tijdens de be-

zetting niet verwezenlijkt. Belgische arbeidersen bedienden in dienst van Duitse bedrijven,diensten of (para)militaire organisaties daaren-tegen werden wel verplicht om zich, samen methun gezinsleden, te verzekeren tegen de risico’svan het ziek zijn. Men argumenteerde dat deBelgen die in Duitsland werkten bijzonder te-vreden waren over de diensten die de DeutscheKrankenkasse (DKK) leverde. De DKK was inBrussel vertegenwoordigd door de DKK fürBelgien beim Militärbefehlshaber in Belgien

und Nord-Frankreich. 21 Indien een werknemerweigerde zich bij de DKK aan te sluiten, werdzijn vrijwillig afgesloten arbeidsovereenkomstverbroken. Als een coupeuse tijdens haar te-werkstelling bij Reitz ziek werd, kreeg ze zie-kengeld of ‘huisgeld’ uitbetaald. Het bedrag be-droeg de helft van haar gemiddelde dagloonover de laatste vier weken. Voor veel vrouwenwas dit een ongekende inkomstengarantie. Bijziekte moest een personeelslid van Reitz eerstlangsgaan bij een huisarts en nadien een con-troleonderzoek ondergaan bij een vertrouwens-dokter van de DKK. Deed men dat niet, dankon het ziekengeld geheel of gedeeltelijk wor-den ontzegd.22 De ziekteverzekering van DKKdekte overigens ook de kosten van de arts. Ookbepaalde geneesmiddelen, kleine chirurgischeingrepen, tandverzorging en opnames in hetziekenhuis werden voor een deel door de DKKvergoed. Men voorzag zelfs in een overlijdens-vergoeding en een geboortepremie.23 Deze be-tere sociale bescherming was voor velen geenoverbodige luxe, en door deze vorm van ‘soci-ale verleiding’ werd werken voor een Duitseondernemer zeer aantrekkelijk.24

Een vierde voordeel was de langere arbeids-tijd. Tot eind oktober 1943 werd in de uni-formfabriek de klok rond gewerkt. Het werkwerd verdeeld over drie ploegen die elk achtuur aan de slag gingen. Nochtans was nacht-werk voor vrouwen al sinds 1911 en in uitvoe-ring van internationale aanbevelingen princi- >>

De hoofdvestiging in Merksem,

Bramtocostraat 2, was tot juli 1942

de enige productieplaats van Reitz.

De ligging aan het Albertkanaal en

de spoorweg maakten de aanvoer

van grondstoffen en de distributie

van uniformen gemakkelijk.

SO

MA

,fo

to n

r.3447

Historica 2012-2 binnenwerk 06-06-2012 13:04 Pagina 21

Historica / juni 2012 / 22

/ Oorlogsgeschiedenis /

pieel verboden. Hoewel aan de vooravond vande Tweede Wereldoorlog met de besluitwetvan 26 augustus 1939 uitzonderingen werdentoegelaten wat betreft arbeidstijd en de arbeidvan vrouwen en kinderen, werd reeds op 3 fe-bruari 1940 een besluitwet uitgevaardigd diehet regime van de achturendag en de 48-uren-week terug invoerde “jusqu’à la date de remi-se de l’armée sur pied de paix”.25 Ook deDuitse bezetter beperkte de arbeidstijd met deverordening van 6 oktober: vrouwen genoten

een bijzondere bescherming en mochtenmaximum 11 uur per dag werken, de mini-mumarbeidstijd werd vastgelegd op 8 uur. Bo-vendien mochten werkneemsters niet werkentussen 20 uur en 6 uur. Alleen in bedrijven meteen ploegensysteem mochten de vrouwen tot23 uur werken.26 Reitz lapte deze verordeningeen jaar lang aan zijn laars. Pas na een be-drijfscontrole door het Referat Betriebskon-trollen van de Wirtschaftsabteilung van de mi-litaire administratie werden maatregelen ge-troffen om de arbeidstijd in te perken. Dat deUniformwerke de verordeningen niet zo striktnaleefde, zullen veel werkneemsters niet al teerg gevonden hebben. Tijdens de oorlog teldeelke cent om te overleven. “Les travailleurspensent à leur gagne-pain indispensable. Ilsredoutent les conséquences de la suspensiondu travail: misère, déportation en Allemag-ne”.27 Door de toenemende schaarste van deproducten, de inflatie en de handel op dezwarte markt, schoten de prijzen de hoogte in.Voor vele gezinnen was soberheid onontbeer-lijk. Schaarste en rantsoenering waren de re-gel. Een heleboel producten en voedingsmid-delen waren slechts op de bon verkrijgbaar.De strijd om het bestaan verdrong vier jaarlang alle andere zorgen. De hoofdbekommer-nis van velen was de vraag hoe aan het aller-noodzakelijkste voedsel geraken om in levente blijven.28 Vele arbeidsters van Reitz warenbereid om nachtwerk te doen omdat het dub-

bel betaald werd. Sommige vrouwen werktenzelfs twee shiften na elkaar.

Aan de slag bij Reitz: Een keuzedie er geen was… of toch?

Naast deze vrijwillige indiensttredingen om-wille van de dwingende noodzaak eten op tafelte brengen, werkten er vanaf maart 1942 ookmeisjes en vrouwen die door het Arbeidsambtvan Antwerpen een dienstverplichting in het

binnenland kregen opgelegd. Er werden doorhet AA Antwerpen brieven verstuurd naar ver-schillende vrouwen met de mededeling dat zeeen dienstverplichting in het binnenland, incasu bij de Uniformwerke, opgelegd kregen.

“Uw huidig arbeidscontract eindigt daags voorden aanvang van de Dienstverplichting. U zultU op de gestelden dag bij uw nieuwe werkgever[Reitz] aanmelden met dezen brief om er hetwerk aan te vatten. De aldaar geldende werk-en loonsvoorwaarden zijn op U toepasselijk.Alleen het AA van uw nieuwe werkplaats kanaan dit contract een einde stellen door ophef-fing van de Dienstverplichting. De verordeningvan 6 maart 1942 voorziet straffen (geldboeteen/of gevangenisstraf) voor het niet nakomenvan dit bevelschrift”.29

Door de omvang van het bedrijf en het vrouwe-lijk karakter van de productie was Reitz eendoelwit voor algehele arbeidsinzet. Lange tijdwas de uniformenfabriek Reitz bovendien een‘beschermd arbeidsmilieu’ en werden geenmannen of vrouwen opgeëist voor een ver-plichte tewerkstelling in Duitsland. Het perso-neel van bedrijven met voorrang en vakliedenuit de oorlogsnijverheid konden immers nietopgeroepen worden en de firma Reitz werddoor de Feldkommandatur (FK) 520 op de lijstvan leveranciers van de Wehrmacht geplaatst,dus als Sperrbetrieb, Rüstungbetrieb of Aner-

kannt Betrieb van de provincie Antwerpen.30

Naarmate de oorlog vorderde had men steedsmeer arbeidskrachten nodig in de harde oor-logssectoren. De prioriteiten verschoven en hetbelang van de uniformproductie verminderde.De Werbestelle drong vanaf 1943 nadrukkelijkbij Reitz aan om de bemiddeling van ongehuw-de jonge werkkrachten voor Duitsland niet teverhinderen. In maart 1943 werden door deWerbestelle verschillende werkneemsters vanReitz opgeroepen voor verplichte arbeid inDuitsland. Door een gebrek aan bronnenmate-riaal is het onmogelijk om een correct beeld teschetsen van de aantallen en de omstandighe-den waarin deze vrouwelijke werkkrachtennaar Duitsland werden gestuurd. Aan de handvan enkele naoorlogse getuigenissen kunnenwe wel een beeld krijgen van deze praktijk.Deze individuele stemmen zijn niet representa-tief voor het voltallige personeel van Reitz,maar bieden toch een zekere kijk op de tewerk-stelling in de Duitse fabriek. Een twintigjarigenaaister bij Reitz diende na de oorlog een aan-vraag in voor het krijgen van het statuut van ge-deporteerde. Zij getuigde: “Op 1 maart 1943kwamen er op de Reitzfabrieken een vijftal per-sonen van de Werbestelle samen met Feldgen-darmen en Frau Ritter. Deze hebben aldaarverschillende meisjes meegenomen naar deWerbestelle op de Meir [straat in Antwerpen],zo ook ik. Daar werden onze papieren in ordegebracht en drie dagen later moesten wij naarDuitsland vertrekken.”31 Dit meisje was éénvan de Vlaamse vrouwen die in uitvoering vande Duitse verordening van 6 oktober 1942 ver-plicht tewerkgesteld werd in Duitsland. Hetstatuut van gedeporteerde wegens verplichte te-werkstelling werd haar geweigerd omdat zeeerst vrijwillig in dienst van Reitz had gewerkt.De besluitwetten van 24 december 1946 legdende statuten van ‘Nationale Erkentelijkheid’ vande gedeporteerden, de burgerlijke verzetsstrij-ders en de werkweigeraars vast: wie ooit opvrijwillige basis voor de Duitsers in België hadgewerkt, werd uitgesloten van naoorlogse com-pensatiemaatregelen. Er waren ook vrouwendie vrijwillig naar Duitsland vertrokken - door-gaans in het spoor van hun mannen. Naar schat-ting werkten er tijdens de Tweede Wereldoor-log 20.000 à 30.000 Belgische vrouwen – vrij-willig of verplicht – in Duitsland samen metandere arbeidersmeisjes in de oorlogsindustrie,of als dienstbode in een officierenhotel.32

Sommige meisjes bleven vanaf maart 1943weg op de fabriek uit schrik voor de opeisin-gen. Een bandwerkster getuigde dat ze – offi-cieel wegens ziekte – niet meer naar de fabriekging. Ze ontving nog verschillende brieven enaanmaningen van Reitz om het werk dringendte hervatten. “Ik ben zelfs bedreigd geweestvan naar Duitsland gestuurd te worden indienik geen gevolg gaf aan hun schrijven.” Devrouw in kwestie gaf er geen gevolg aan enwerd uiteindelijk niet naar Duitsland gestuurd.Tal van arbeidskrachten verschenen lange tijdniet op de Uniformwerke om zich zo aan deverplichte tewerkstelling in Duitsland te ont-

De eerste maanden na de opening

was het dringen aan de poort om

binnen te komen bij de E. ReitzUniformwerke. De fabriek speelde

tijdens de Tweede Wereldoorlog

een sleutelrol in de tewerkstelling

van vrouwen binnen het

Antwerpse industriële netwerk,

maar er werkten ook mannen in de

fabriek. De meeste mannelijke per-

soneelsleden waren ervaren

patroonsnijders. De E. ReitzUniformwerke stelde in december

1943 in totaal 3.050 personen te

werk. Er werkten 1.979 vrouwen en

1.071 mannen.

SO

MA

,fo

to n

r.3433

Historica 2012-2 binnenwerk 06-06-2012 13:04 Pagina 22

Historica / juni 2012 / 23

/ Oorlogsgeschiedenis /

trekken. Reitz signaleerde deze praktijken aande FK 520, die de arbeidsters dagvaardde enhen aanmaande direct de arbeid bij Reitz tehervatten. In noodgevallen, met andere woor-den bij blijvende weigering, zouden de vrou-wen verplicht worden om bij Reitz te gaanwerken. Deze arbeidsters van Reitz, tussen de21 en 35 jaar, werden dan door de afdeling Ar-beitseinsatz van de FK 520 vrijgesteld voor in-zet in het Rijk of ‘onbruikbaar’ verklaard. Wieaan het arbeidstransport naar Duitsland ont-snapte, kreeg wel een binnenlandse dienstver-plichting opgelegd en werd nuttig ingezet inkriegswichtige bedrijven, zoals Uniformen-werke Reitz.33 Vanaf april/mei 1943 werd degangbare praktijk om vrouwen verplicht te-werk te stellen in Duitsland verlaten, met uit-zondering van vrouwelijk dienstpersoneel. Dedienstplicht van vrouwen in de bezette gebie-

den was immers een heikel punt en wekte veeltegenstand op.

De persoonlijke levenswandel van de vrou-wen die bij Reitz werkten verschilde sterk. Ve-len handelden vanuit een louter economischmotief – brood op de plank brengen of de so-ciale positie te verbeteren – maar het gedragvan anderen neigde naar (politieke) collabora-tie. Over deze ex-medewerksters van Reitzopende het krijgsauditoraat (militair gerechts-hof) na de oorlog gerechtelijke dossiers.Slechts bij uitzondering moest een voormaligewerkneemsters van Reitz zelfs voor een krijgs-raad verschijnen. Nooit werd een onderzoekopgestart louter en alleen op basis van hun in-diensttreding en werkzaamheden bij Reitz.Deze ‘verdachte’ werkneemsters van Reitzwerden bijna allemaal beticht van politiekecollaboratie (art. 118 bis SWB) en enkele on-

der hen ook van verklikken(art. 121 bis SWB). Sommigenaaisters stapten de fabrieks-poort van Reitz dus binnen uitsympathie voor de Duitse aan-pak en ideologie. Veel naai-sters werden door de directieen oversten van Reitz aange-spoord om zich aan te sluitenbij De Vlag of bij de SS. Debijdragen die de meisjes be-taalden werden afgehoudenvan hun loon.34 Er liepen vasten zeker adepten van de Nieu-we Orde en het nationaalsocia-lisme rond, maar sommigenhadden ook een foute lidkaart,omdat ze dan gemakkelijkerwerden geworven. Door de im-ponerende omvang van het be-drijf en het grote aantal perso-neelsleden hadden vele werk-

neemsters niet het gevoel dat ze rechtstreeksvoor de ‘oorlogsindustrie’ werkten. Hoewelhet naaien van legeruniformen niet bepaaldvredelievend was en een Belgische uniform-producent door de ruime interpretatie van debegrippen ‘wapens en munitie’ na de oorlogals economische collaborateur kon wordenvervolgd (art. 115 SWB), vonden veel vrou-wen de aard van het werk bij Reitz geen be-zwaar. Het naaien van uniformen stond in hunogen niet op gelijke voet met het fabricerenvan wapens, zoals bij Erdmann Wühle of bij deFabrique Nationale de Herstal. Werken voorReitz voelde niet aan als ‘ingezet’ worden in devijandelijke industrie. Maar het conflict werdniet alleen uitgevochten op het slagveld, ookfabrieksarbeidsters in de oorlogsindustrie – de‘soldaten’ van de arbeid – droegen bij tot hetoorlogsverloop.35 ///

>>

Aan het begin van elke productieband stond

een bandleidster die de arbeidstijd van elke

opdracht nauwkeurig registreerde. Over het

algemeen was het werk aan de lopende band

eenzaam en onpersoonlijk door de grootscha-

ligheid van de fabriek.

SO

MA

,fo

to n

r.3474

Historica 2012-2 binnenwerk 06-06-2012 13:04 Pagina 23

Historica / juni 2012 / 24

/ Oorlogsgeschiedenis /

Noten:

1 Deze bijdrage vloeit voort uit een onderzoeksproject over devrouwenarbeid in de Duitse oorlogsindustrie in België dat in2010 door de auteur werd uitgevoerd in opdracht van het Stu-die- en Documentatiecentrum voor Oorlog en HedendaagseMaatschappij (SOMA) in Brussel.

2 Voor dit artikel werd als voornaamste bron een bedrijfsdoor-lichting van de firma Reitz gebruikt. Het document wordtbewaard in de serie AJ40, La France et la Belgique sous l’occupa-tion allemande, 1940-1944. Deze uiterst rijke serie met diversestukken van het bezettingsregime tijdens de Tweede Wereld-oorlog wordt bewaard in Parijs (Centre d’accueil et de recherchedes Archives nationales – CARAN). De volledige inventaris staatsinds kort online :http://www.archivesnationales.culture.gouv.fr. Een afschriftvan de doorlichting en de documenten ter voorbereiding zijnondergebracht in AJ,40 96 Betriebsprüfungen – Bureau de con-trole des entreprises sous administration provisoire (Wi. I –Bachmann), een archiefbestand met o.a. ook doorlichtingenover Vergölst (autobanden), Alpha (tannine) Société JohnCockerill (staal), e.a.

3 Centre d’accueil et de recherche des Archives nationales, Paris(CARAN), Reitz Anvers AJ/40/83/1, Verslag van deBetriebsprufung in oktober 1943 door Frommherz Müller & Cobij E. Reitz Uniformwerke, p. 2, 5, 26, 96-124 & Bericht van hetdeviezenonderzoek over de firma E. Reitz, Brussel, 29/9/1942door Zeising.

4 E. Verhoeyen, België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 9. Het min-ste kwaad. Kapellen, 1990, p. 63.

5 B. Brinckman, ‘Een schakel tussen arbeid en leiding: het Rijks-arbeidsambt (1940-1944)’, in: Bijdragen uitgegeven doorNavorsings- en Studiecentrum voor de Geschiedenis van deTweede Wereldoorlog. 1989 (12), p. 138; R. Van Doorslaer en J.P.Schreiber, De Curatoren van het Getto. De vereniging van dejoden in België tijdens de nazi-bezetting. Tielt, 2004, p. 150; Rijks-archief Beveren (A5), Archiefbundel 3: Dienstorders en week-verslagen, Documenten over dienstverplichting in 1943 vanhet Arbeidsambt Antwerpen.

6 S. Vandeponsteele, ‘De verplichte tewerkstelling van joden inBelgië en Noord-Frankrijk’, in: R. Van Doorslaer en J.P. Schrei-ber, De Curatoren..., p. 155.

7 Rijksarchief Beveren (A5), Archiefbundel 36: A.A., StukkenArbeidsambt; Studie- en Documentatiecentrum Oorlog enHedendaagse Maatschappij (Soma/Ceges), AA 447 (66 tot178), Bescheiden van de DAF-Arbeitseinsatz te Antwerpen(1941-1943); CARAN, Reitz Anvers AJ/40/83/1, Verslag van deBetriebsprufung, p. 13.

8 E.A. Heringa-van Ruth & W.H. Posthumus-van der Goot, ‘Delaatste twintig jaar: 1928-1948. Oorlog en bezetting’, in: W.H.Posthumus-van der Goot & A. De Waal (red.), Van moeder opdochter: de maatschappelijke positie van de vrouw in Nederlandvanaf de Franse Tijd. Nijmegen, 1977, p. 530.

9 Rijksarchief Beveren (A5), Archiefbundel 163: Allerhandebescheiden, Weekverslag van de 42e week in 1942.

10 Nationaal Instituut voor de Statistiek (NIS), Economische ensociale telling van 27 februari 1937. Definitieve resultaten vande telling der nijverheidsinrichtingen (sociaal gedeelte), deelIV, Brussel, s.d., p. 48.

11 Rijksarchief Beveren (A5), Archiefbundel 115: Onderrichtingenen briefwisseling, Reglementering lonen in maart 1943;Archiefbundel 164: Allerhande bescheiden, Weekverslag op2/9/1942.

12 D. Luyten, ‘Oorlog en de rol van de vrouw...’, p. 127-128.13 CARAN, Reitz Anvers AJ/40/83/1, Arbeidsgang van een

opdracht op 11/11/1943 & Verslag van de Betriebsprufung inoktober 1943, p. 18-20.

14 F. Seberechts, Ieder zijn zwarte. Verzet, collaboratie en repressie.Leuven, 1994, p. 40.

15 Het feit dat het meisje beroep kon doen op Winterhulp toontaan dat ze uit een arme familie kwam. “Winterhulp werd op 29oktober 1940 opgericht met het doel de ergste noden vanbehoeftigen en zwakken te lenigen. De nodige fondsen engoederen werden bijeengebracht door giften van privé-perso-nen, de opbrengsten van tombola’s en liefdadigheidsfeesten,toelagen van de schatkist en waren die op de zwarte marktwerden aangeslagen”, in: H. Jacquemyns, ‘Op de bon’, in: Belgiëin de Tweede Wereldoorlog. Deel 2: Een bezet land, Antwerpen.1980, p. 62; J.P. De Roey, ‘De Reitz Historie 1940-1944’, in:Tijdschrift van de vereniging van heemkunde Schoten. 2009, 36(133), p. 85.

16 CARAN, Reitz Anvers AJ/40/83/1, Brief aan de heer Kriegsver-waltungsrat Konrad Gminder, Feldpost nr. 39600 ref. Textil op23 december 1943.

17 Justitiepaleis Brussel, Dienst Archieven, sectie Incivisme, straf-dossier Reitz Uniformwerke (n° 771/45) opgesteld door hetAuditoraat Antwerpen en zonder gevolg geklasseerd, Bestel-lingsbons van de Luftwaffe aan Reitz.

18 Rijksarchief Beveren (A5), Archiefbundel 54: Onderrichtingenen briefwisseling, Nota op 15/10/1940 over de behandelingvan de sociale verzekering, van de belastingen en van het ver-lof voor personen/binnenlandse werkkrachten die bij de Duit-

se instellingen en bij enkele Duitse privaatbedrijven in Belgiëwerken; F. Van Goethem, Beginselen van sociale wetgeving.Leuven, 1936, pp. 209-212.

19 K. Van Acker, Kroniek van een overleving. De Belgische zieken-fondsen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Gent, 2010, p. 13; K.Van Acker, ‘Ziekenfondsen en ziekteverzekering in Belgiëgedurende de Tweede Wereldoorlog’, in: Periodiek: driemaan-delijks Tijdschrift van het Vlaams Geneeskundigenverbond. 2007,62 (3), p. 5.

20 Soma/Ceges, Documenten i.v.m. Deutsche Krankenkasse inBelgië, AA 1417/1/56, Bekendmaking van de militaire bevel-hebber van 12 december 1941, Merkblatt M2 van 15 oktober1940, aangepast en vervolledigd op 5 mei 1942 en 12 augus-tus 1942.

21 Directiegeneraal Oorlogsslachtoffers, Dienst Documentatie enOnderzoek Brussel, Personendossier van L.D.B. (d219666), sta-tutendossier van de gedeporteerden L.D.B. (D366306/42435) ,statutendossier van de gedeporteerden L.S. (d177989). Om deprivacy van de betrokkenen te respecteren werden de dos-siers anoniem verwerkt.

22 M.G. Haupt, Der ‘Arbeitseinsatz’ der belgischen Bevölkerungwährend des Zweiten Weltkriegs. Proefschrift aan de Universiteitvan Bonn, Bonn, 1970, p. 81-82.

23 H. Algoed, De Sociale Wetgeving tijdens de Tweede Wereldoorlogin België. p. 57-61.

24 Er werd toegestaan om af te wijken van de wet van 14 juni1921 (inzake de duur van de dagprestatie, invoering van deachturendag) en van de uitvoeringsverordeningen van de wetvan 9 juli 1936 (invoering 40-urenweek); M. Jamoulle, E. Geer-kens (e.a.), Le temps de travail. Transformations du droit et desrelations collectives du travail. Brussel, 1997, p. 3.

25 Rijksarchief Beveren (A5), Archiefbundel 140: Richtsnoeren,mededelingen en briefwisseling, Tweede uitvoeringsverorde-ning van 30/10/1942 betreffende de regeling van de werktijden de rationalisering van bedrijven en besturen.

26 G. Jacquemyns, ‘La Société belge sous l’Occupation allemande(1940-1944). Privations et espoirs’, in: P. Struye, G. Jacquemyns,La Belgique sous l’Occupation allemande (1940-1944). Brussel,1945, p. 382.

27 F. Seberechts, Ieder zijn zwarte, p. 34-35; D. Luyten, ‘Oorlog ende rol van de vrouw’, p. 145; G. Jacquemyns, ‘Op de bon’, p. 52.

28 Rijksarchief Beveren (A5), Archiefbundel 18: Bedrijfsleven1943, Bundel met allerlei brieven dienstverplichting in binnen-land.

29 Justitiepaleis Brussel, strafdossier Reitz Uniformwerke (n°771/45), Lijsten overgemaakt aan het Auditoraat Antwerpen.

30 Directiegeneraal Oorlogsslachtoffers, Statutendossier van degedeporteerden I.D. (313.936 D 26565).

31 H. Vandebroek, “Een onbekend stuk oorlogsgeschiedenis : Bel-gische vrouwen in Duitsland tijdens de Tweede Wereldoorlog”,in Historica, 2008, 3, p. 6-8.

32 Rijksarchief Beveren (A5), Archiefbundel 53: Onderrichtingenen briefwisseling, Lijst van arbeidskrachten doorgestuurd vanhet FK 520 aan het Arbeidsambt Antwerpen, 1 april 1943; Jus-titiepaleis Brussel, dossier I.R., Auditoraat Antwerpen n° 32113/45, verhoor door de veiligheid van de staat op 3/11/1945.

33 Justitiepaleis Brussel, dossier F.A., Auditoraat Antwerpen, n°16484/45, P.V. verhoor 18/10/1945 en dossier L.B., AuditoraatAntwerpen, n° 3144/45, P.V. van verhoor op 20/1/1945.

34 D. Luyten, ‘Oorlog en de rol van de vrouw in de oorlogsecono-mie’, in: M. De Keizer en H.A.M. Klemann (red.), Thuisfront.Oorlog en economie in de twintigste eeuw. Zutphen, 2003, p.126.

Carmen Van Praet (1987) is master in de Geschiedenis van de UGent. In haar eindverhan-

deling ging zij dieper in op de bestraffing van de economische collaboratie in de hout- en

meubelsector na de Tweede Wereldoorlog. Zij werkte als wetenschappelijk onderzoekster

in het Studie- en Documentatiecentrum voor Oorlog en Hedendaagse Maatschappij

(SOMA) te Brussel op een onderzoeksproject over “Arbeidservaringen van Belgische vrou-

wen in de Duitse oorlogsindustrie tijdens de Tweede Wereldoorlog”. Momenteel werkt ze

aan het doctoraatsproject “Tussen lokaal en internationaal: liberale sociale verenigingen

in Vlaanderen en Brussel tussen 1848 en 1914” aan de UGent in samenwerking met het

Liberaal Archief.

Contact: [email protected].

Historica 2012-2 binnenwerk 06-06-2012 13:04 Pagina 24

Historica / juni 2012 / 25

/ Genderview /

organisatie, want die kreeg tot nu toe slechtsheel weinig wetenschappelijke aandacht. Ookin Nederland weten we weinig over de geschie-denis van de Federation, terwijl de Nederland-se Vrouwenbeweging (NVB) er lid van was.We hebben een mooie geschiedenis van deNVB, geschreven door Jolande Withuis. Datboek gaat echter vrijwel alleen maar over deNederlandse kant en niet over de internationa-le connecties, hoewel het lidmaatschap van deFederation belangrijk was voor de NVB. Daar-om is dat verhaal nog niet af. Omdat JolandeWithuis weinig aandacht aan de WIDF be-steedt, veronderstelde ik dat er geen archiefma-teriaal over bestond. Dat er in de archiefbe-schrijving van de NVB ook geen melding vanwerd gemaakt, sterkte me in die overtuiging.Toen ik vorig jaar toestemming kreeg om zelfhet archief van de NVB in het InternationaalInstituut voor Sociale geschiedenis (IISG) tebekijken, bleken er echter zo’n vijftien archief-dozen met archiefmateriaal van de Federationte zijn! Deze zijn bovendien nog nooit door ie-mand doorgenomen. Een vergelijkbaar voor-beeld betreft de Zweedse dr. Andrea Andreen,een belangrijke linkse feminist die in 1945 inParijs het oprichtingscongres van de Women’sInternational Democratic Federation bijwoon-de. Vervolgens, van 1946-1964, was ze voor-zitster van de Zweedse tak van de WIDF, envanaf 1953 vice-president van de WIDF. Datniemand over haar internationale werk heeftgeschreven, terwijl er een grote hoeveelheid ar-chiefmateriaal in Gothenburg ligt, is een ge-volg van zowel de beperkte nationale blik alsvan het anticommunisme.

In mijn boek onderzoek ik hoe de internatio-nale vrouwenorganisaties opereerden en welkerol ze zelf speelden in de Koude Oorlog. Alleende drie al genoemde internationale vrouwenor-ganisaties (ICW, IAW en WIDF) hadden in1975 de hoogste consultatieve status bij de Ver-enigde Naties. Omdat ze via de VN nationaleregeringen en een brede publieke opinie kon-den beïnvloeden, vonden ze hun werk daar erg

belangrijk. In 1954 was de Federation echternog omwille van Koude Oorlogmotieven uit deVN gezet. Uit dit alles blijkt dat de invloed vande Koude Oorlog op de vrouwenstrijd echt na-der onderzocht moet worden.

Hoewel het geen geheim is dat er in de VSeen grote angst voor en afkeer van het commu-nisme bestond, is de extremiteit ervan in de ja-ren veertig en vijftig bijna niet meer te bevat-ten. Gerda Lerner, een pionier van vrouwenge-schiedenis als academisch vakgebied, be-schreef dit heel treffend in haar politiekeautobiografie uit 2002. Zij was een joodsevrouw die na de Anschluss in 1938 van Oosten-rijk bij Nazi-Duitsland naar Amerika vluchtte.Als jonge vrouw was ze al politiek bewust enanti-fascistisch. Eens aan de andere kant van deoceaan werd ze actief in de Congress of Ameri-can Women, de Amerikaanse tak van de WIDF.Vanaf 1947 werd de Koude Oorlog echt voel-baar en won het anticommunisme sterk aankracht. Voor Lerner waren er duidelijke paral-lellen tussen de stigmatisering van communis-ten als gevaarlijk en onbetrouwbaar en de visievan de nazi’s op de joden. De categorische af-wijzing van pro/communistische personen enorganisaties werd ook de Women’s Internatio-nal Democratic Federation fataal. De organisa-tie was heel progressief en fundamenteel kri-tisch ten aanzien van de bestaande organisatievan de maatschappij. Niet alleen werd deWIDF als gevolg van Koude Oorlogspannin-gen uit de VN gezet, maar de organisatie werdook, in 1951, gedwongen Frankrijk te verlaten.Daar was de Federation in 1945 opgericht enhad ze haar hoofdkwartier. De WIDF verhuisdenoodgedwongen naar het oostelijke deel vanBerlijn, dat toen nog vrij toegankelijk was. Dearchieven van de Federation hebben zich danook lang in deze stad bevonden, maar wat er-van over is gebleven, is inmiddels weer terugnaar Parijs overgebracht.

In het artikel ‘Continuing Cold War Paradigms inWestern Historiography of Transnational Wo-men’s Organisations: the case of the Women’s In-ternational Democratic Federation’ schrijf je dat

het bipolaire Koude Oorlogdenken de geschied-

schrijving nog steeds beïnvloedt. Hoe verklaar

je dat?

Na het uit elkaar vallen van het Oostblok in1989-1991 werd de hele periode afgedaan alseen van zware repressie en ellende. Dat is na-tuurlijk een eenzijdig beeld. Voor veel mensenwas state socialism iets wat ze steunden enwaardoor ze een veel beter leven hebben ge-

Interview met Francisca de Haan

Vrouwengeschiedenis verderbrengenIn deze rubriek brengt Historica een onderzoeker voor het voetlicht die vanuit haar of zijn dis-

cipline reflecteert op de (mogelijke) meerwaarde om te werken vanuit een genderperspectief.

Op de Historicapagina van de website van de Vereniging voor Gendergeschiedenis (VVG) kunt

u reacties op deze rubriek posten. Op die manier willen Historica en de VVG actief het weten-

schappelijke én publieke debat rond genderonderzoek stimuleren.

Deze keer komt Francisca de Haan aan het woord. Zij is hoogleraar Gender Studies aan de Cen-tral European University in Boedapest. We spreken met haar over haar onderzoek naar de Wo-men’s International Democratic Federation en haar ideeën over gendergeschiedenis.

/ Greetje Bijl en Renate Klinkenberg /

JJe boeken en artikelen laten een brede interesse

zien. Is er een rode draad te ontdekken in je

werk?

Zeker, bijna al mijn werk, ook het boek Sekseop kantoor, gaat geheel of in grote mate over devrouwenbeweging. De uitzondering is mijnboek over de joodse familie Van Gelderen enhun bedrijven, Een eigen patroon. Een van dedingen die ik steeds heb geprobeerd, is omvrouwengeschiedenis en gendergeschiedenis tepropageren en verder te brengen. Dit deed ikonder andere door me in te zetten voor de Ver-eniging voor Vrouwengeschiedenis en hetJaarboek voor Vrouwengeschiedenis. Een be-langrijk moment was een kritische reactie dieik had geschreven op een volkomen gender-blind artikel over ontwikkelingen in de socialegeschiedenis in het Tijdschrift voor Sociale Ge-schiedenis in 1995. Meteen daarna werd ik uit-genodigd om in de redactie te komen, hetgeenme de kans bood om mijn intellectuele agendaverder in de praktijk te brengen, met name omgender en klasse in onderzoek bij elkaar tebrengen. Tot die tijd domineerde ‘klasse’ alscategorie in de sociale geschiedenis van Neder-land. Ik heb geprobeerd dat te doorbreken.Mijn biografie over de joodse familie Van Gel-deren was voor mij een fantastische kans omweer een stap verder te zetten. Voor dit werkverdiepte ik me in de joodse geschiedeniswaardoor ik ook de categorie ‘etniciteit’ konmeenemen in mijn onderzoek.

Op dit moment onderzoek ik de drie invloed-rijkste internationale vrouwenorganisaties tij-dens de Koude Oorlog, met een nadruk op hunwerk en politieke strijd in de context van deVerenigde Naties. Dit zijn de InternationalCouncil of Women, de International Alliance ofWomen en de Women’s International Democra-tic Federation. De nadruk leg ik op die laatste >>

Historica 2012-2 binnenwerk 06-06-2012 13:04 Pagina 25

Historica / juni 2012 / 26

/ Genderview /

kregen. De levensomstandigheden in Ruslanden Oost-Europa rond 1900 laten immers eenenorme onderdrukking en armoede zien; deRussische Revolutie vond niet zomaar plaats.Voor miljoenen mensen leidde die tot een fun-damentele verbetering van hun situatie. Hetopleidingsniveau, de wettelijke status en deeconomische positie van vrouwen verbeterdensterk. Al was de praktijk gecompliceerd en wa-ren alle socialistische partijen ook patriarchaal,de gelijkheid van mannen en vrouwen was eenbelangrijk onderdeel van het socialistischedenken. Veel kanten van het state socialismwaren dus progressief en belangrijk, maardaarnaast was er harde repressie van de Staat,met name door de Sovjet-Unie. Het is een heelcomplex verhaal. Gelukkig is er langzamer-hand meer ruimte om op een genuanceerdemanier naar het recente verleden te kijken. In2011 gaf ik een lezing bij de summer schoolvan MATILDA, de Europese master in vrou-wen- en gendergeschiedenis, en daar merkte ikdat Oost-Europese historici anders beginnen tedenken over hun geschiedenis. Zij hebben derepressie en de teleurstellingen eigen aan dieperiode zelf meegemaakt. Maar ze zien nu ookwat ze verloren hebben aan sociale voorzienin-gen en steun voor de emancipatie van vrou-wen.

Sinds 2002 werk ik aan de Central EuropeanUniversity in Boedapest en draag ik bij aan hetversterken en stimuleren van onderzoek naarvrouwengeschiedenis in Oost-Europa. Daar isnog weinig basisonderzoek gedaan. Om funda-menteel onderzoek naar de vrouwengeschiede-nis te bevorderen, heb ik de Biographical Dic-tionary of Women’s Movements and Feminismsin Central, Eastern and South Eastern Europegeïnitieerd, net als het Engelstalige jaarboekAspasia. Het onderzoek voor de BiographicalDictionary werd uitgevoerd door wetenschap-pers uit Oost-Europa zelf en ging over vrouwe-lijke en mannelijke feministen en activisten inde negentiende en de twintigste eeuw.

Een van de criteria die wij bij het samen-stellen hanteerden, was dat de lemma’s die inde Biographical Dictionary zouden wordenopgenomen betrekking moesten hebben opoverleden personen. Wat echter gebeurde, wasdat er bijna uitsluitend mensen uit de negen-tiende en de vroege twintigste eeuw werdenbeschreven, samen met enkele hedendaagsefeministen uit wat wij meestal de Tweede Golfnoemen. Er leek een onuitgesproken consen-sus te bestaan dat wat tijdens het state socia-lism was gebeurd niets met de vrouwenbewe-ging te maken had. Deze visie begint zoals ge-zegd stilaan te veranderen. Een enkelingschreef wel over die periode, bijvoorbeeldover Vida Tomöic, een belangrijke Joegoslavi-sche socialistische leider en feministe die ookbetrokken was bij de Women’s InternationalDemocratic Federation. Die organisatiekwam ik in verschillende artikelen tegen. Om-dat ik al langer met de internationale geschie-denis van de vrouwenbeweging bezig was,realiseerde ik me dat alle aandacht uitgingnaar de Westerse organisaties. Dat er in socia-

listische landen, hetzij in Europa, hetzij el-ders, niks was gebeurd, was natuurlijk niethoudbaar. Alleen had niemand het over dieontwikkelingen, of over de socialistischevrouwen/feministen in de WIDF. Zo begon ikte beseffen dat hier een belangrijk onder-zoeksterrein lag te wachten.

Ik heb altijd al een internationale interessegehad. Toen ik aio [assistent in opleiding, inBelgië doctoraatstudent] was, kreeg ik de kansnamens de VVG contactpersoon te wordenvoor de International Federation for Researchin Women’s History (IFRWH) in Nederland.Dat leek me heel interessant, dus ik zegde met-

een toe. Achteraf is dat heel bepalend geweest.Vanaf die tijd ben ik altijd bij de IFRWH be-trokken geweest en het heeft mijn internationa-le belangstelling zeker gevoed. De IFRWHwerd in eerste instantie opgericht om de statusvan vrouwengeschiedenis internationaal te ves-tigen. Bijvoorbeeld bij het International Com-mittee of the Historical Sciences (ICHS). Dat ishet hoogste forum in de historische wereld. Denationale historische verenigingen zijn daar lidvan. Daarnaast zijn er specialistische organisa-ties bij aangesloten. Zolang vrouwengeschiede-nis daarin niet bestond, had het in zekere zingeen officiële plek. De IFRWH is geaffilieerdmet de ICHS, waardoor het onder meer thema’skan indienen voor het grote wereldcongres dat

elke vijf jaar wordt georganiseerd. Zo wordtvrouwengeschiedenis geïntegreerd in de offi-ciële historische wereld.

Een van mijn doelstellingen als vice-voorzit-ter van de IFRWH (2005-2010) was het ver-sterken van de vrouwengeschiedenis in Oost-Europa, en samen met mijn collega KrassimiraDaskalova is dat ook gelukt. We hebben onderandere een succesvol congres van de IFRWHgehouden in Sofia. Een aantal nieuwe landen-organisaties uit Centraal- en Oost-Europa heeftzich bij de federatie aangesloten. Voor informa-tie over heden en verleden van de IFRWH is ereen mooie website: http://www.ifrwh.com/.

Hoe ben je hoogleraar geworden aan de CentralEuropean University in Boedapest?

Toen ik via een IFRWH-contact hoorde datmen in Boedapest aan het uitbreiden was, hebik mijn belangstelling laten blijken, en dat heeftuiteindelijk tot mijn aanstelling geleid. Ikwerkte toentertijd als onderzoeker op het IISG,maar wilde graag onderwijs geven. Het missionstatement van het Department of Gender Stu-dies in Boedapest sprak me erg aan; ze hebbener een kritische, postkoloniale en internationaleblik. Ik ben heel blij dat ik naar de CEU ben ge-gaan, want ik heb zoveel geleerd van daar tezijn, van mijn collega’s en studenten, en vanhet werken in zo’n internationale context.

Historica 2012-2 binnenwerk 06-06-2012 13:04 Pagina 26

Historica / juni 2012 / 27

/ Genderview /

Een van de onderwerpen waar ik bijvoorbeeldcollege over geef, is migration and gender. Datheeft zoveel invalshoeken: historisch, sociolo-gisch, psychologisch, literair, noem maar op.Een ander vak heet Foundations in gender stu-dies. Dat is een overzicht van het denken overvrouwen en feminisme in de context van de tijden over de oprichting en de theoretische ont-wikkelingen binnen vrouwen- en genderstudiesvanaf de jaren zeventig. Verder doceer ik overWomen’s movements world wide, wat deels his-torisch is, maar ook doorloopt tot in de tegen-woordige tijd. Geschiedenis is ontzettend be-langrijk en is voor mij de basis van alles, maar

ik geef geen puur historische colleges, ze zijnaltijd interdisciplinair.

Hoe zit het met de vrouwelijke hoogleraren in

Hongarije?

Het exacte percentage ken ik niet, maar Neder-land heeft nog steeds een van de laagste per-centages vrouwelijke hoogleraren in Europa.Wat dit betreft, stond Hongarije een paar jaargeleden op de tiende plaats in de EU, waarmeehet het dus duidelijk beter doet. In Nederlandken ik meerdere vrouwen die in het buitenlandal lang hoogleraar zouden zijn, maar die hierniet eens tot universitair hoofddocent zijn ge-promoveerd. Het systeem zit nog steeds vast en

daarom ben ik voor positieve actie met vrou-wenquota. Vanzelf verandert het niet snel ge-noeg. Er moet een bepaalde druk zijn, er moe-ten bepaalde maatregelen worden genomen.Als het enkel van goodwill afhangt, gebeurt hetniet.

Wat vind je van de stand van zaken in de gen-

dergeschiedenis in Nederland?

Het gaat niet echt geweldig met de vrouwen-en gendergeschiedenis in Nederland. Er is weleen tijd geweest dat gendergeschiedenis aan deweg timmerde, in de jaren tachtig en begin ja-ren negentig, maar die trend heeft zich nietdoorgezet. Er zijn geen structurele posities ge-komen. Ik denk dat het komt doordat er geengezamenlijk front is gevormd. Dat is heel jam-mer, want internationaal gezien is vrouwen- engendergeschiedenis een belangrijk vakgebied.In België leeft gendergeschiedenis nu meer danin Nederland. Er zou vanuit de VVG meer con-tact moeten worden onderhouden met de Inter-national Federation for Research in Women’sHistory.

De Nederlandse vrouwengeschiedenis zalwel langzamerhand internationaler worden. Ikzie meer samenwerking over de grenzen heenen steeds meer historici zien in wat het belangis van global history.

Wat vind je van de officiële Nederlandse ge-

schiedeniscanon?

Beperkte nationale canons kunnen echt nietmeer, onze geschiedenissen zijn immers in be-langrijke mate bepaald door internationale ont-wikkelingen en het koloniale verleden. De ca-non is een uiting van nationalisme. Canons slui-ten in, maar vooral ook uit. Wie bepaalt wat denationale canon is, heeft veel invloed. Er zijnelders belangrijke historici die zeggen dat deveranderde rol van vrouwen de grootste revolu-tie van de twintigste eeuw is geweest. De vrou-wenbeweging heeft inderdaad een enorme in-vloed gehad op alle aspecten van de samenle-ving. Als je de gendergeschiedenis serieusneemt, moet je de vrouwenbeweging in een ca-non een belangrijke plek geven. In Nederland ishet helaas niet zo dat de stem van genderhisto-rici luid genoeg klinkt om daar een rol te spelen.

In je dissertatie schreef je dat betaalde arbeid

een belangrijk strijdpunt was van de vrouwen-

beweging in de negentiende eeuw. Moeten fe-

ministen hier nog steeds voor strijden?

Natuurlijk niet op dezelfde manier, maar in we-zen wel. Voor een boek over vrouwen en gen-der in Europa na 1945 dat dit jaar uitkomt, hebik een artikel geschreven met als titel ‘Womenas the motor of modern life. Women’s work inEurope East and West’. Na de Tweede Wereld-oorlog nam het aandeel van vrouwen in betaal-de arbeid in Oost-Europese landen sterk toe.De staat stimuleerde dat enorm. De opleidingvan vrouwen werd verbeterd en vrouwen wer-den ertoe aangezet om betaalde arbeid te ver-

richten. In West-Europa was het juist omge-keerd. Daar gold het ideaal van het kostwin-nersmodel, waarin mannen voor brood op deplank zorgden en vrouwen thuisbleven. Hethele sociale, wettelijke en belastingsysteemwerd hierop geënt. Het duurde twintig tot der-tig jaar vooraleer ook de West-Europese landende toetreding van vrouwen tot de arbeidsmarktbegonnen te stimuleren. Maar nergens hebbenmannen een evenredig aandeel in de huishou-delijke arbeid en zorg op zich genomen. Vrou-wen in Oost-Europa hebben lange tijd wel veelsteun van de staat gekregen, in de vorm van so-ciale voorzieningen zoals kinderopvang en eet-voorzieningen. Er ontstond een infrastructuurom werken buitenshuis mogelijk te maken,hoewel het een dubbele belasting voor vrouwenbleef. Na de neo-liberale kaalslag zijn die voor-zieningen een stuk minder.

In West-Europa zijn vrouwen in de laatstedecennia op grote schaal parttime gaan werken.Dit is de oplossing die zij “kiezen”, om arbeiden zorg te combineren. Ze kunnen het zich eco-nomisch veroorloven, maar de consequentie isdat ze niet of nauwelijks economisch zelfstan-dig zijn. In Nederland is een heel laag percen-tage van de vrouwen economisch zelfstandig.

Binnen de EU praat men over ‘care’ en over‘gender’ maar dat gaat alleen over kinderop-vang. Huiselijke arbeid, zorg voor het huishou-den en zorg voor familie is meer dan kinderop-vang. Kinderen krijgen is iets dat de hele sa-menleving aangaat, dus daar moet inderdaadsteun voor zijn, maar het is niet genoeg. Hettweede manco is dat kinderopvang als steunvoor vrouwen wordt gezien, Maar waarom zoude verantwoordelijkheid voor kinderen alleeneen vrouwentaak zijn? De welvaartsstaat zoalsdie bestond, zou niet moeten worden afgebro-ken, maar juist versterkt. Bovendien zouden erstructureel maatregelen moeten worden geno-men om mannen aan te sporen om ook meerzorgtaken op zich te nemen.

Vind je het zelf belangrijk economisch zelfstan-

dig te zijn?

Ik heb mezelf altijd gezien als iemand die haareigen geld wou verdienen. Van kinds af aanwilde ik onderwijzeres worden. En later kwa-men daar geschiedenis en de universiteit bij.Mijn familie telde enkele zelfstandige, onge-huwde onderwijzeressen, dus die had ik alsvoorbeeld. Dat leek mij wel wat.

Noem jezelf historica of historicus?

In het Nederlands altijd historica. Ik vind datwe het zichtbaar moeten maken dat er vrouwe-lijke historici zijn. ///

Foto

Ren

ate

Kli

nken

ber

g

Historica 2012-2 binnenwerk 06-06-2012 13:04 Pagina 27

Historica / juni 2012 / 28

/ Onder de loep /

Vrouwen met ‘manneninsignes’

Virginia Woolf beschrijft in Three Guineas(1938) de glinsterende ster- en cirkelvormige

objecten, linten in diverse kleuren... waarmee

mannen macht zichtbaar maken in hun kle-

dij. Ze vindt dat vrouwen zulke onderschei-

dingstekens moeten weren. Een moeilijke

oefening, zo toont een duik in de fotocollec-

tie van het Archiefcentrum voor Vrouwenge-

schiedenis (AVG). Vrouwen die ‘manneninsig-

nes’ dragen, visualiseren barrières die wer-

den geslecht. Woolfs kritische blik blijft wel-

kom bij de vraag wie elke afbeelding

bestelde, en met welk doel.

1 De eerste advocates in België vieren 10 jaar

toegang tot het beroep, 1932 (middenste rij,

2de van links: Georgette Ciselet).

2 Voorstelling van de nieuwe uniformen van de

Franse luchtmacht op de basis van Issy les

Moulineaux, 1953. Foto SCA.

3 Voorstelling van de nieuwe uniformen van de

Franse luchtmacht, ca 1953. Foto Ministère del’Armée.

4 Georgette Ciselet, eerste vrouwelijke rechter

bij de Belgische Raad van State, 1963. Foto

Frères Haine.

5 60ste verjaardag van Anna Chtchétinina, eer-

ste vrouwelijke kapitein op de grote vaart.

Vladivostok, 1968. Foto APNovosti

6 Het militaire studentenkamp van de universi-

teit van Teheran, z.d.

Voor het verband tussen kleding en oorlog hoeven we niet ver te zoe-

ken; de mooiste kleren draagt u als soldaat. [...] Wij, die zelf niet zulke

kleding mogen dragen, kunnen de mening te kennen geven dat dat

drager ervan in onze ogen geen prettige of indrukwekkende ver-

schijning is. Dat hij integendeel een belachelijke, barbaarse en on-

prettige verschijning is. Maar als dochters van intellectuelen kunnen

we onze invloed met meer succes in een andere richting aanwenden,

op onze eigen klasse – de intellectuele klasse. Want daar, in de ge-

rechtshoven en universiteiten treffen we eenzelfde liefde voor kle-

ding aan. Ook daar zien we fluweel en zijde, bont en hermelijn. We

kunnen stellen dat de wijze waarop intellectuelen hun superioriteit,

hetzij qua afkomst, hetzij qua intellectuele ontwikkeling, over ande-

re mensen benadrukken door zich in kleding van hen te onderschei-

den, of door titels voor, of letters achter hun naam te zetten, wedijver

en jaloezie aanwakkert – gevoelens die, en daarvoor hoeven we nau-

welijks de biografieën of de psychologie te raadplegen – oorlogs-

zuchtige neigingen aanzienlijk versterken. Door de mening te ver-

kondigen dat dergelijke onderscheidingen degenen die ze dragen

belachelijk maken en de wetenschap verachtelijk, doen we, indirect,

iets om de gevoelens die tot oorlog leiden te verzwakken. Gelukkig

kunnen we nu meer doen dan alleen maar een mening verkondigen;

we kunnen al dergelijke onderscheidingen en uniformen voor ons-

zelf weigeren. Dit zou een kleine maar tastbare bijdrage zijn aan het

probleem dat voor ons ligt – hoe we oorlog voorkomen; en het is een

bijdrage die door onze andere scholing, onze andere traditie, eerder

binnen ons bereik ligt dan binnen het uwe.

Virginia Woolf, Geachte heer, Amsterdam : Feministische uitgeverij Sara,

1980, p. 42-43 (vertaling Janneke van der Meulen).

6

3

1

/ Els Flour /

Historica 2012-2 binnenwerk 06-06-2012 13:04 Pagina 28

Historica / juni 2012 / 29

/ Onder de loep /

5

4

2

Els Flour (1970) is archivaris bij het

Archiefcentrum voor Vrouwen-

geschiedenis (Brussel) en bestuurslid

van de Vereniging voor Vrouwen-

geschiedenis.

Contact: [email protected].

Historica 2012-2 binnenwerk 06-06-2012 13:05 Pagina 29

Historica / juni 2012 / 30

/ Recensie /

de hedendaagse overgeseksualiseerde cultuur,die gericht is op onmiddellijke behoeftebevre-diging. Niet alleen leidt deze volgens haar toteen extreme focus op seks ten koste van emo-ties als genegenheid of intimiteit. Ook gevenmensen hierdoor langdurige relaties te snel opals het ‘even niet meer leuk is’. Appignanesipleit daarentegen voor commitment en een her-waardering van het geven van liefde en zorg.Dit pleidooi wordt echter zo vaak herhaald, dathet boek een zeurderige en moralistische on-dertoon krijgt. Appignanesi lijkt de wijsheidover de liefde wel in pacht te hebben, ondankshaar eigen claim op bescheidenheid. Naast haarmoralisme komt haar freudiaanse invalshoekduidelijk naar voren. Appignanesi, die verschil-lende populaire werken en radioprogramma’sover Freud heeft samengesteld, onderstreepthaar inzichten continu met psychoanalytischetheorieën. Ze wijst bijvoorbeeld op het feit datbijna alle liefdesrelaties tussen een stel een der-de vereist, namelijk een feitelijke of imaginaireander, of een geïnternaliseerde ouder. Somsvoegt de freudiaanse analyse iets toe aan hetboek, maar in een aantal passages zou deschrijfster deze wel wat kritischer kunnen heb-ben benaderd. Zo ademt haar analyse van lief-desrelaties tussen oudere mannen en jongerevrouwen duidelijke afkeuring. Oudere mannen

zien in een jongere vrouw slechts hun verdwe-nen jeugd en een toekomstige verpleegster ende jongere vrouw kiest haar oudere minnaarvooral uit om zijn vaderlijke eigenschappen.Dit leidt bij haar, aldus Appignanesi, tot een be-hoefte met hem te concurreren om de positieals zieke patiënt. Zo kan zij zich als zijn doch-ter gedragen en moet hij voor haar zorgen. Hiergaan morele afkeuring en een freudiaanse in-valshoek wel heel erg ver.

Dat Appignanesi geschoold is in de feminis-tische klassieken blijkt uit haar analyse van deveranderende huwelijksmoraal in de twintigsteeeuw. Toch bekent zij in de inleiding ver te heb-ben willen blijven van identiteitspolitiek, zowelvan het feminisme als van de homobeweging.Het gaat haar om een levensgeschiedenis vande liefde, de diverse vormen die de liefde van-af de kindertijd tot de dood aan kan nemen.Haar geschiedenis van de liefde blijft nogal aande oppervlakte. Toch is het mooi om een clichéte lezen als ‘het tegenovergesteld van liefde isniet de haat, maar onverschilligheid’. Of omeen geïnterviewde, die terugkijkt op zijn kin-dertijd, het rare, enge, maar heerlijke gevoel tehoren omschrijven van wat later ‘verliefdheid’bleek te heten. Appignanesi’s boek levert nietveel nieuwe inzichten op, maar soms kan hetherhalen van bekende ideeën over een onmoge-lijk te kennen thema als de liefde best aange-naam zijn. ///

Willemijn Ruberg (1975) is als universitair

docent cultuurgeschiedenis verbonden aan het

departement Geschiedenis en Kunstgeschiede-

nis van de Universiteit Utrecht. Een van haar

specialisaties is het samenspel tussen gender

en emoties. Contact: [email protected].

Het herhalen van bekende ideeën

In iedere cultuur en tijd heeft men zich verwonderd over het fenomeen van de liefde. Onze hui-

dige culture constellatie benadrukt de seksuele en gepassioneerde kanten van de liefde, terwijl

de wetenschap op dit moment veel belangstelling toont voor emoties in het algemeen, en ge-

luk in het bijzonder. Lisa Appignanesi (1946) lijkt daarom op het eerste gezicht met haar boek

All about love. Anatomy of an unruly emotion een schot in de roos te hebben.

/ Willemijn Ruberg /

MMet haar vorige boek Mad, bad and sad. A his-tory of women and the mind doctors from 1800to the present (2008) toonde Appignanesi al aanin staat te zijn vanuit historisch en cultureeloogpunt de rol van vrouwen in de psychologieen psychiatrie voor een groot publiek toeganke-lijk te maken. Ook haar nieuwste boek is opge-zet vanuit deze vertrekpunten. Het beschrijft deliefde in brede zin, verbonden met verliefdheid,seksualiteit, huwelijk, vreemdgaan, gezin envriendschap. Met name van het huwelijk en devriendschap wordt een historische achtergrondgegeven, maar het grootste deel van het boekgaat over contemporaine liefdesidealen en -praktijken.

Helaas wordt het thema liefde op deze ma-nier zo breed gedefinieerd dat alle aspectenslechts oppervlakkig aan de orde komen. De le-zer blijft daarom teleurgesteld achter. Het ver-langen naar meer diepgaande informatie enanalyse is ook een gevolg van de methodologi-sche keuzen van de auteur. Appignanesi han-teert een zeer eclectische benadering: haar boekis gebaseerd op secundaire literatuur, op eigenervaringen, op haar analyse van een aantal be-roemde romans en op enkele interviews methedendaagse hetero’s en homo’s (m/v) overhun ervaringen met de liefde. Een van de uit-gangspunten die ze hierbij hanteert is dat we deliefde beleven door er verhalen over te vertel-len, zowel in fictie als in het dagelijks leven.Soms leidt deze eclectische benadering tot eenwel heel makkelijke paginavulling: Appignane-si – van oorsprong literatuurhistorica – besteedtpagina’s aan het recapituleren van de plots vanMadame Bovary en Anna Karenina zonder echtiets nieuws hieraan toe te voegen. Bovendienleunt haar beschrijving van de geschiedenis vanhet huwelijk als instituut wel erg sterk op Ste-phanie Coontz’ Marriage, a history (2005). Dekarig besproken interviews met, zo lijkt het,willekeurig geselecteerde mensen leveren boei-ende levensverhalen en inzichten op, maar daarhad Appignanesi zoveel meer mee kunnendoen.

Naast de weinig specifieke benadering vanhet fenomeen van de liefde springt ook door hethele boek de niet eens zo heel verborgen agen-da van de auteur in het oog. Appignanesi hekelt

Lisa Appignanesi, All about love. Anatomy ofan unruly emotion. Londen, Virago Press,

2011, 401 blz., € 21,99.

Historica 2012-2 binnenwerk 06-06-2012 13:05 Pagina 30

Historica / juni 2012 / 31

/ Service & Nieuwe boeken /

Service / Oproep

Supporters gezocht voor 1001 vrouwen!

In februari 2013 verschijnt het boek 1001 Vrouwenuit de Nederlandse Geschiedenis. Tegelijk gaat eenbijbehorende tentoonstelling open. Dit is een om-vangrijk project. Zo omvangrijk, dat uitvoering er-van niet mogelijk is zonder jouw steun. Wij zoeken meters en peters voor onze 1001 vrou-wen (vrouwen kunnen meer dan één peter of me-ter hebben). Een éénmalige gift van een bedragnaar keuze behoort tevens tot de mogelijkheden.

Ga naar www.1001-vrouwen.nl

Service / Benoeming

Dr. Rénee Römkens is per 1 mei 2012 benoemd totdirecteur van Aletta E-Quality, het nieuwe kennisin-stituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis.Römkens ziet er naar uit leiding te geven aan ditnieuwe krachtige instituut. Ze heeft haar sporen verdiend in de academischewereld (Nederland en de Verenigde Staten) enwerkte tot voor kort als hoogleraar interpersoonlijkgeweld aan de Universiteit van Tilburg.

Service / Lezing26 juni 2012 IISH (International Institute of Social History), Amsterdam

Practising entangled history: Lezing door dr.Silke Neunsinger

Silke Neunsinger is universitair hoofddocent in Eco-nomische Geschiedenis en als onderzoekscoördi-nator verbonden aan het archief en de bibliotheekvan de Arbeidersbeweging in Stockholm. Tot 2009was ze onderzoeker aan het departement van Eco-nomische Geschiedenis, het Centrum voor Feminis-tisch Onderzoek, en het departement van Geschie-denis aan de Universiteit van Uppsala, Zweden.Haar onderzoeksinteresses zijn vrouwenrechten opde arbeidsmarkt, vrouwen in internationale entransnationale sociale bewegingen en coöperatie-ve consumentenorganisaties vanuit een globaalperspectief. Ze heeft ook gewerkt aan en gepubli-ceerd over methodologische vraagstukken en ver-gelijkende geschiedenis.

Dr. Neunsinger is de auteur van het boek GenderedMoney. Financial Organization in Women’s Mo-vements, 1880-1933.

Service / Nieuwe boeken

Carolien Ceton (hoofdredactie), I.v.d. Burg, A. Halsema, V. Vasterling en K. Vintges,

Vrouwelijke filosofen. Een historisch overzicht

Door de eeuwen heen hebben talloze vrouwen zich verdiept in eenveelheid aan filosofische thema’s, maar vaak zijn deze denkers onzicht-baar gebleven. Van de 17e-eeuwse filosofe Anna Maria van Schurmanzullen sommigen wel hebben gehoord, maar wie kent haar tijdgenoteAnne Conway? Uit de 20e eeuw is Hannah Arendt inmiddels wereldbe-roemd, maar de namen Susanne Langer, Gloria Analadúa en WerewereLiking zullen misschien alleen de specialisten bekend in de oren klin-ken. Vele vrouwelijke denkers waren uitgesloten van officiële onder-wijsinstellingen en namen hun toevlucht tot andere vormen van filoso-fiebeoefening, zoals briefwisselingen en essays. En dat levert een on-schatbare rijkdom aan filosofische bronnen op.

Atlas, 2012, € 49,95.

Eva Rovers, De eeuwigheid verzameld. HeleneKröller-Müller (1869-1939)

Dit boek won eind april de biografieprijs van de Ha-zelhoffstichting. Een kist gevuld met 3400 brievenbetekent het begin van de zoektocht naar het wareverhaal achter Helene Kröller-Müller. Rond 1900was zij een van de rijkste vrouwen van Nederland.Samen met haar man kocht ze vol overgave schil-derijen van Van Gogh, Picasso en Mondriaan, maarzij deinsde er ook niet voor terug om tijdens de Eer-ste Wereldoorlog als verpleegster in een veldhospi-taal te werken. Haar levensdoel was het bouwenvan een museum voor haar unieke collectie en ditte schenken aan het Nederlandse volk. Als de eerste fundamenten zijn gelegd, slaat hetnoodlot toe. Het is aan haar vastberadenheid tedanken dat in 1938 het Kröller-Müller museum als-nog kan worden geopend.

Prometheus, 2010, € 47,50.

Benjamin B. Roberts, Sex and drugs before therock ‘n’ roll

Dit boek richt zich op één generatie van jongemannen die werd geboren rond 1600 en vol-wassen werd tijdens het hoogtepunt van deGouden Eeuw. Van bekende generatiegenotenzoals Rembrandt van Rijn, wordt onderzochthoe ze uiting gaven aan hun jongerencultuuren mannelijkheid. Roberts onderzoekt de man-nelijkheid van deze jonge mannen op het ge-bied van uiterlijk, drinken, drugs, het gebruikvan geweld, hun seksualiteit en hun maniervan vrijetijdsinvulling. Hij laat zien hoe zij zichafzetten tegen de vorige generatie onder an-dere door hun lange haren, kleurrijke kleding,promiscuïteit en overmatig drankgebruik.

Amsterdam University Press, 2012, € 37,50.

Nieuwe boeken

Historica 2012-2 binnenwerk 06-06-2012 13:05 Pagina 31

Vanaf het juninummer 2012 gelden nieuwe auteursrichtlijnen.

Een artikel voor Historica bevat:• een titel, ondertitel, een korte lead (pakkende introductie die

aan het artikel voorafgaat) en enige tussenkopjes.• eindnoten (maximaal twintig voor een artikel van 3400 woor-

den, maximaal vijfentwintig voor een artikel van 4250 woor-den, maximaal dertig voor een artikel van 5200 woorden).

• titelbeschrijving boek: Elsbeth Etty, Liefde is heel het leven niet.Henriette Roland Holst 1869-1952. Meppel, 1992.

• titelbeschrijving artikel: R. Dekker, ‘Vrouwen in middeleeuwsen vroegmodern Nederland’, in: G. Duby en M. Perrot, Geschiedenis van de vrouw III. Van Renaissance tot de modernetijd. Amsterdam, 1992, pp. 415-443.

• titelbeschrijving archiefstuk: eerst bewaarplaats, dan be-naming van het archiefbestand. Bv. Algemeen RijksarchiefBrussel, Regie voor Telegrafie en Telefonie.

• bij herhalingen: auteursnaam of archiefbestand, eerste woor-den boek of titel, pp. X-X. Bv. R. Dekker, ‘Vrouwen in middel-eeuws en …’, pp. 415-443.

• enige personalia van de auteur (een of twee zinnen, metdaarin o.a. vermeld naam, functie, geboortejaar), adres en e-mailadres van de auteur.

• illustraties met onderschriften en bronvermelding; digitaal aangeleverde illustraties bij voorkeur wegschrijven alstiff-bestand en gescanned op minimaal 300 dpi. Bij een artikelvan 3400 woorden worden vier illustraties aangeleverd, bij4250 woorden vijf illustraties en bij 5200 woorden zes illustraties.

• de officiële spelling (zie Woordenlijst Nederlandse Taal). • een artikel van zes pagina’s bevat maximaal 5200 woorden,

een artikel van vijf pagina’s bevat maximaal 4250 woordeneen artikel van vier pagina’s 3400 woorden, een recensie (éénpagina) 850 woorden.

• citaten staan tussen dubbele aanhalingstekens (“en ”), inandere gevallen worden enkele aanhalingstekens (‘ en ’)gebruikt.

Aanlevering van kopij:• Per e-mail sturen naar het redactieadres:

[email protected].

Deadlines:• februarinummer: 1 oktober.• juninummer: 1 februari.• oktobernummer: 1 juni.

TIJDSCHRIFT OVER GENDER, EMANCIPATIE EN FEMINISME

RaffiaRaffiaRaffiapresenteert actuele discussies, achtergrondverhalen, informatie, opinie, columns, congresverslagen en

interviews over sekse- en gendervraagstukken

is een uitgave van het Institute for Gender Studies van de Radboud Universiteit Nijmegen en ver-

schijnt vier maal paar jaar. Een abonnement kost € 10 per jaar (€ 8,50 voor studenten en €20 voor instellingen). Vraag ter introductie een gratis nummer aan.

Raffia

Redactieadres: Institute for Gender Studies, RU, postbus 9104, 6500 HE Nijmegen.

Tel.: 024 - 3612339, e-mail: [email protected], www.ru.nl/genderstudies

Richtlijnenvoor auteurs

DIGES | geschiedenis & media

www.diges.nl

Publicatieassistent voor web en print!

Zetwerk, vormgeving, websites (ook Joomla):

Diges zorgt ervoor dat uw informatie duidelijk overkomt.

Kijk eens op de site of neem vrijblijvend contact op via

[email protected].

dtp | internet | geschiedenis

CadeauOp zoek naar een origineel cadeau?

Laat familie, vrienden, collega's, professoren,

leraren hun blik verruimen en schenk ze een

jaarabonnement op Historica.

Vul de bon in op de website:

www.gendergeschiedenis.nl

> lid worden

Omslagbuiten_Hist1202-zwart 06-06-2012 13:09 Pagina 1