Code Risicocriteria - Vlaanderen · Code: Risicocriteria versie 1.0 – 19/10/2006 6/16 3. Het...
Transcript of Code Risicocriteria - Vlaanderen · Code: Risicocriteria versie 1.0 – 19/10/2006 6/16 3. Het...
Vlaamse overheid
Departement LNE
Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid
Dienst Veiligheidsrapportering
CODE RISICOCRITERIA
EEN CODE VAN GOEDE PRAKTIJKEN INZAKE
RISICOCRITERIA VOOR EXTERNE
MENSRISICO’S VAN SEVESO-INRICHTINGEN
Versie 1.0
19/10/2006
Code: Risicocriteria versie 1.0 – 19/10/2006 2/16
Inhoudsopgave
INHOUDSOPGAVE .............................................................................. 2
LIJST VAN AFKORTINGEN .................................................................... 3
I. NIEUWE CRITERIA VOOR EXTERNE MENSRISICO’S ................................... 4
I.1. Definities ................................................................................................... 4 I.1.1 Seveso-inrichting ........................................................................................... 4 I.1.2 Risicocriteria ................................................................................................ 4 I.1.3 Grens van de inrichting .................................................................................... 4 I.1.4 Gebied met woonfunctie .................................................................................. 5 I.1.5 Gebied met kwetsbare locatie ........................................................................... 5 I.1.6 Veiligheidsinformatieplan ................................................................................. 5
I.2. Nieuwe criteria voor externe mensrisico’s ......................................................... 5
I.3. Toelichting bij de nieuwe criteria voor externe mensrisico’s ................................. 7 I.3.1 Veiligheid van potentieel getroffenen .................................................................. 7 I.3.2 Nieuw criterium voor groepsrisicocurve ................................................................ 8 I.3.3 Eénzelfde set van criteria voor alle Seveso-inrichtingen ............................................ 9
II. TOELICHTING BIJ HET GEBRUIK VAN NIEUWE CRITERIA VOOR EXTERNE MENSRISICO’S ................................................................................ 11
II.1. Gebruik door de dienst VR ............................................................................. 11
II.2. Gebruik door adviesverlenende overheden ....................................................... 12
II.3. Gebruik door toezichthoudende overheid ......................................................... 13
II.4. Gebruik door andere overheden buiten het departement LNE ............................... 14
III. TOELICHTING BIJ DE GEDRAGSLIJN VAN DE INDUSTRIE INZAKE DE NIEUWE CRITERIA ...................................................................................... 15
Tabellen TABEL 1: RISICOCRITERIA VOOR HET PLAATSGEBONDEN RISICO ............................................... 6 TABEL 2: VERGELIJKING TUSSEN NEDERLAND EN VLAANDEREN ................................................ 9
Figuren FIGUUR 1: CRITERIUM VOOR HET GROEPSRISICO ................................................................. 6
Code: Risicocriteria versie 1.0 – 19/10/2006 3/16
Lijst van afkortingen
DABM Decreet algemene bepalingen inzake milieubeleid
Dienst VR Dienst Veiligheidsrapportering
GR groepsrisico
IRC isorisicocontour
LNE Leefmilieu, Natuur en Energie
MIRA-criteria Voorstellen van criteria in het milieurapport 1994
OVR omgevingsveiligheidsrapport
QRA Quantitative risk analysis (kwantitatieve risicoanalyse)
RVR ruimtelijk veiligheidsrapport
SWA Samenwerkingsakkoord
SWA-VR veiligheidsrapport in het kader van het
Samenwerkingsakkoord
VR veiligheidsrapport
Code: Risicocriteria versie 1.0 – 19/10/2006 4/16
I. Nieuwe criteria voor externe mensrisico’s
I.1. DEFINITIES
I.1.1 Seveso-inrichting
Een Seveso-inrichting is het gehele door een exploitant beheerde gebied waar
gevaarlijke stoffen aanwezig zijn in een of meer installaties, met inbegrip van
gemeenschappelijke of bijbehorende infrastructuur of activiteiten.
Dit document heeft betrekking op alle Seveso-inrichtingen, zowel hogedrempel Seveso-
inrichtingen (VR-plichtige inrichtingen) als lagedrempel Seveso-inrichtingen. Het betreft
dus alle inrichtingen met hoeveelheden gevaarlijke stoffen gelijk aan of groter dan de
lagedrempelwaarden in het Samenwerkingsakkoord en zijn aanpassingen. De reden om
alle Seveso-inrichtingen te beschouwen volgt onder meer uit het feit dat in de met
ruimtelijke ordening gerelateerde problematiek geen onderscheid gemaakt wordt tussen
lagedrempel en hogedrempel Seveso-inrichtingen (art. 12 van Seveso II-richtlijn en art. 24
van het SWA).
Anderzijds dient opgemerkt te worden dat de huidige regelgeving (VLAREM, decreet DABM,
SWA) niet voorziet in de risicokwantificering van lagedrempel Seveso-inrichtingen. In
tegenstelling tot milieuvergunningsaanvragen voor hogedrempel Seveso-inrichtingen waar
deze risicokwantificering is opgenomen in het verplicht bij te voegen OVR, zijn voor
lagedrempel Seveso-inrichtingen berekende externe mensrisico’s niet a priori bekend.
De hier gegeven definitie van Seveso-inrichting is dezelfde als "inrichting" in het
Samenwerkingsakkoord en het decreet DABM.
I.1.2 Risicocriteria
Risicocriteria zijn toetsingswaarden voor de berekende externe mensrisico’s van
Seveso-inrichtingen die gebruikt worden in het kader van de goed- of afkeuring van
OVR’s en RVR’s, de beoordeling van SWA-VR’s, de milieuvergunningsprocedure en de
procedure voor de opmaak van ruimtelijke uitvoeringsplannen en andere ruimtelijke
plannen.
De berekende externe mensrisico’s, die aan de nieuwe criteria (zie 1.2.) getoetst moeten
worden, omvatten de plaatsgebonden risicocontouren van 10-5 /jaar, 10-6 /jaar en 10-7/jaar
en de groepsrisicocurve (verdere informatie over de wijze van het berekenen en het
weergeven van externe risico’s is vervat in het richtlijnenboek voor
veiligheidsrapportages).
Risicocriteria worden niet beschouwd als risiconormen.
I.1.3 Grens van de inrichting
De grens van de inrichting is de grens van de in 1.1.1. gedefinieerde Seveso-inrichting.
Code: Risicocriteria versie 1.0 – 19/10/2006 5/16
Op te merken is dat deze definitie dus niet noodzakelijk gerelateerd is aan
eigendomsgrens.
I.1.4 Gebied met woonfunctie
Als een gebied met woonfunctie wordt bedoeld:
1) woongebied, bepaald volgens artikels 5 en 6 van het koninklijk besluit van 28
december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-
gewestplannen en gewestplannen, en de ermee vergelijkbare gebieden vastgesteld in
de ruimtelijke uitvoeringsplannen met toepassing van het decreet van 18 mei 1999
houdende organisatie van de ruimtelijke ordening;
2) groepen van minstens 5 bestaande, niet onteigende of in onteigeningsplannen
opgenomen wooneenheden, die een ruimtelijk aaneengesloten geheel vormen, in
andere gebieden dan deze vermeld in 1).
Op te merken is dat individuele of wijd verspreide woningen, zoals bijvoorbeeld geïsoleerd
gelegen landbouwwoningen en conciërgewoningen, niet gevat zijn door deze definitie.
I.1.5 Gebied met kwetsbare locatie
Een gebied met kwetsbare locatie is een terrein waarop zich een school, een
ziekenhuis of een rust- of verzorgingsinstelling bevindt.
Met scholen worden de basisscholen (kleuter- en lager onderwijs) en de secundaire scholen
bedoeld. Universiteiten en hogescholen zijn niet gevat door deze definitie.
I.1.6 Veiligheidsinformatieplan
Een veiligheidsinformatieplan is het geheel van afspraken en informatie-uitwisseling
tussen een hogedrempel Seveso-inrichting en naburige bedrijven aangaande risico’s
van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken.
(Zie ook III.).
I.2. NIEUWE CRITERIA VOOR EXTERNE MENSRISICO’S
1. Het gebruiken van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) voor de bepaling van
externe mensrisico’s, resulterend in een risicobeeld bestaande uit de weergave van
drie plaatsgebonden isorisicocontouren (IRC’s), namelijk van 10-5,10-6 en 10-7/jaar,
en minstens één groepsrisicocurve (GR).
2. Het gebruik van criteria voor externe mensrisico’s (geen bindende, wettelijke
normen) als toetsingskader voor de externe mensrisico’s van Seveso-inrichtingen.
Code: Risicocriteria versie 1.0 – 19/10/2006 6/16
3. Het gebruik van éénzelfde set van risicocriteria voor alle afzonderlijke Seveso-
inrichtingen, dus zowel voor bestaande als nieuwe Seveso-inrichtingen en zowel
voor hogedrempel- als lagedrempel Seveso-inrichtingen.
4. Het aanwenden van volgende criteria aangaande IRC’s voor Seveso-inrichtingen.
Tabel 1: Risicocriteria voor het plaatsgebonden risico
Toetsing aan locatie IRC (risico/jaar)
Grens van de inrichting 10-5
Gebied met woonfunctie 10-6
Gebied met kwetsbare locatie 10-7
5. Het aanwenden van het criterium voor de groepsrisicocurve voor Seveso-
inrichtingen zoals weergegeven in de onderstaande figuur.
Figuur 1: Criterium voor het groepsrisico
1.00E-11
1.00E-10
1.00E-09
1.00E-08
1.00E-07
1.00E-06
1.00E-05
1.00E-04
1.00E-03
1.00E+00 1.00E+01 1.00E+02 1.00E+03 1.00E+04 ( aantal slachtoffers)
Cumulatieve frequentie (per jaar)
Voor de berekening en de weergave van de groepsrisicocurve moeten alle externe
personen meegerekend worden als externe populatie. Dit gaat over werknemers
(buiten de grens van de inrichting), bewoners, personen in het verkeer (weg-,
spoor- en waterverkeer), recreanten, enz. die zich in de omgeving van de
betreffende Seveso-inrichting bevinden. Er wordt hierbij rekening gehouden met
de aanwezigheidsfractie op jaarbasis bij de bepaling van de groepsrisicocurve.
Code: Risicocriteria versie 1.0 – 19/10/2006 7/16
6. Het invoeren van het gebruik van een veiligheidsinformatieplan als één van de
mogelijke bijkomende veiligheidsmaatregelen in geval van overschrijding van de
IRC van 10-5 /jaar over de grens van de inrichting (zie ook 3.).
7. Het gebruik van de term plaatsgebonden mensrisico in plaats van individueel risico
zoals bij de eerdere MIRA-criteria; de inhoud van beide termen in de kwantitatieve
risicoanalyse is dezelfde. Als gevolg van deze gewijzigde terminologie spreken we
over IsoRisicoContouren (IRC’s) (of over plaatsgebonden risico) in plaats van over
IndividueelRisicoContouren.
I.3. TOELICHTING BIJ DE NIEUWE CRITERIA VOOR EXTERNE MENSRISICO’S
I.3.1 Veiligheid van potentieel getroffenen
Bij de nieuwe criteria en het gebruik ervan is uitgegaan van de veiligheid van de potentieel
getroffenen.
• In de nieuwe criteria gebeurt de toetsing van de IRC van 10-6/jaar van elke
afzonderlijke Seveso-inrichting tegenover gebieden met woonfunctie. Er wordt dus
expliciet rekening gehouden met de potentieel getroffenen die in dit geval de
omwonenden zijn. Dit is een belangrijke wijziging tegenover de huidige MIRA-criteria
waar de toetsing gebeurde tegenover de grens van de industriezone. Bij gebruik van
de nieuwe criteria zal dit voor een aantal Seveso-inrichtingen betekenen dat de IRC
van 10-6/jaar die zich uitstrekt over buffergebieden, natuurgebieden, waterwegen, e.d.
niet meer als een overschrijding te beschouwen is.
• De toetsing van de IRC van 10-7/jaar van elke afzonderlijke Seveso-inrichting gebeurt
tegenover de gebieden met kwetsbare locaties. Van belang zijn volgende
verduidelijkingen:
o het begrip kwetsbare locatie is gelimiteerd tot scholen (uitzondering hogescholen
en universiteiten), ziekenhuizen, rust- en verzorgingsinstellingen.
o met gebied met kwetsbare locatie wordt het volledige terrein bedoeld en niet
alleen de gebouwen waar personen aanwezig (kunnen) zijn.
De potentieel getroffenen vormen een groep personen die kwetsbaarder zijn dan
anderen: kinderen en zieken die onder meer gevoeliger (kunnen) zijn voor toxische
stoffen; zieken en ouderen die minder of niet mobiel zijn en niet meer in de
mogelijkheid zijn om te vluchten in geval van een brand, van een dreigende explosie of
van een toxische gaswolk. Het criterium voor deze groep van kwetsbare personen is
dan ook 10 keer strenger dan voor andere personen.
• Dat er net zoals bij de eerdere MIRA-criteria een criterium voor de IRC van 10-5/jaar
met betrekking tot de grens van de inrichting gebruikt wordt, heeft als bedoeling
ervoor te zorgen dat de risico's voor zware ongevallen zich zoveel mogelijk binnen de
grenzen van de inrichting bevinden en hierdoor tevens op eventuele naburige
bedrijfsterreinen de verhoging van het risico zo klein mogelijk te houden. Als de
gevolgen van de zware ongevallen in de ruimte beperkt worden is de groep potentieel
getroffenen ook beperkter.
Code: Risicocriteria versie 1.0 – 19/10/2006 8/16
In geval van overschrijding van de IRC van 10-5/jaar over de grens van de inrichting
kan de betreffende Seveso-inrichting zelf beslissen om een veiligheidsinformatieplan
op te stellen met één of meerdere naburige bedrijven waarop de IRC van 10-5/jaar zich
uitstrekt. Door een veiligheidsinformatieplan wordt er dus nog meer rekening
gehouden met de werknemers van de naburige bedrijven die potentieel getroffenen
zijn.
• Zowel voor de eerdere MIRA-criteria als voor de nieuwe risicocriteria kan voor de
numerieke waarden van de IRC’s volgende toelichting gegeven worden. Voor de mens
situeert de minimale natuurlijke sterftekans zich bij de leeftijd van circa 14 jaar en
bedraagt circa 10-4/jaar. Voor de mens die zich bevindt in een gebied met woonfunctie
wordt gesteld dat de verhoging van de sterftekans door de aanwezigheid van een
Seveso-inrichting in de omgeving, slechts een verwaarloosbare verhoging (minder dan
1%) mag zijn ten opzichte van die minimale natuurlijke sterftekans. Op basis van die
redenering komt men alzo tot het risicocriterium dat de IRC van 10-6/jaar zich niet in
een gebied met woonfunctie mag situeren.
• Bij de berekening van de groepsrisicocurve worden interne werknemers en
onderaannemers, derden, contractors, e.d. niet in beschouwing genomen. Die laatsten
worden gezien als nagenoeg evenwaardig aan interne werknemers, omdat zij
overeenkomstig vigerende regelgevingen daaromtrent, op de hoogte moeten zijn van
de risico’s van de Seveso-inrichting, van de noodplanning, enz. Alle externe personen,
dit zijn personen buiten de grens van de inrichting, die potentieel getroffenen zijn van
scenario’s voor zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, zijn gevat
in de berekening van de groepsrisicocurve.
I.3.2 Nieuw criterium voor groepsrisicocurve
Elementen die geleid hebben tot het nieuw criterium van groepsrisicocurve zijn de
volgende:
• In Vlaanderen dient er ook voor vestiging van Seveso-inrichtingen een zuinig
ruimtegebruik te zijn, hetgeen betekent dat op industriegebieden een concentratie van
bedrijven dient te gebeuren of dat er aan inbreiding dient gedaan te worden. Dit
betekent dat er grotere populatiedichtheden aan werknemers kunnen zijn in de
naburige bedrijven van Seveso-inrichtingen.
• De helling van de lijn voor het gebied tussen 10 en 1000 dodelijke slachtoffers is meer
in overeenstemming gebracht met de berekende groepsrisicocurves in de tot hiertoe
opgestelde veiligheidsrapporten van de in Vlaanderen gelegen hogedrempel Seveso-
inrichtingen. Het is op te merken dat het nieuw criterium van de groepsrisicocurve een
grotere helling heeft dan het eerdere MIRA-criterium. Dit heeft voor gevolg dat het
nieuwe criterium minder streng is voor 10 tot en met 99 doden, dat het hetzelfde is
voor 100 doden en dat het strenger is voor 101 tot 1000 doden, telkens in vergelijking
met het MIRA-criterium van de grenswaardelijn. Het versoepelen van het criterium bij
kleinere slachtofferaantallen met grotere kans van optreden (de meer waarschijnlijke
ongevalsscenario’s), heeft in grote mate te maken met het feit dat het criterium van
de groepsrisicocurve een groep van minder dan 10 dodelijke slachtoffers steeds
Code: Risicocriteria versie 1.0 – 19/10/2006 9/16
tolereert wat de kans ook moge zijn (zowel in het nieuwe als in het eerdere MIRA-
criterium). Dit sluit niet uit dat ook voor de ongevalsscenario’s met relatief kleine
slachtofferaantallen door de Seveso-inrichting steeds dient aangetoond worden dat de
nodige en voldoende (technische, organisatorische en bedrijfskundige)
veiligheidsmaatregelen genomen zijn.
• De betreffende lijn voor het gebied tussen 10 en 1000 dodelijke slachtoffers bij het
nieuwe criterium in Vlaanderen heeft dezelfde helling als die van de oriënterende
waarden van groepsrisico in Nederland. Voor het gebied tussen 10 en 1000 dodelijke
slachtoffers is het criterium in Vlaanderen 10 keer minder streng dan de oriënterende
waarden die in Nederland worden gebruikt, zoals blijkt uit volgende tabel.
Tabel 2: Vergelijking tussen Nederland en Vlaanderen
Aantal dodelijke
slachtoffers
Nederland
Oriënterende waarden
(per jaar)
Vlaanderen
MIRA-criteria
Grenswaardelijn
(per jaar)
Nieuw criterium
Vlaanderen
(per jaar)
10 10-5 10-5 10-4
100 10-7 10-6 10-6
1000 10-9 10-7 10-8
I.3.3 Eénzelfde set van criteria voor alle Seveso-inrichtingen
In de nieuwe criteria wordt geen verschil meer gemaakt tussen nieuwe en bestaande
Seveso-inrichtingen of tussen hogedrempel en lagedrempel Seveso-inrichtingen.
Volgende argumentatie kan aangehaald worden om éénzelfde set van criteria voor
bestaande en nieuwe inrichtingen te hanteren:
• Het is van het grootste belang dat in de nieuwe criteria uitgegaan is van de veiligheid
voor de potentieel getroffenen. Dit is het meest duidelijk voor de criteria refererend
naar gebieden met woonfunctie en naar de gebieden met kwetsbare locaties. Vanuit
dat oogpunt dienen er geen 10 keer strengere criteria te zijn voor nieuwe Seveso-
inrichtingen zoals dat in de eerdere MIRA-criteria het geval was.
• 10 keer strengere criteria voor nieuwe inrichtingen verminderen de kans voor vestiging
van nieuwe inrichtingen. Uit ruimtelijke veiligheidsrapporten die bij ruimtelijke
uitvoeringsplannen opgesteld worden, zou blijken dat risicovolle nieuwe Seveso-
inrichtingen immers (veel) verder van woongebieden en kwetsbare locaties moeten
ingeplant worden dan risicovolle bestaande Seveso-inrichtingen. Een gelijkaardig
verschil zou zich voordoen bij de beoordeling voor de omgevingsveiligheidsrapporten
bij een vergunningsaanvraag en voor de SWA-VR’s met betrekking tot exploitatie.
• Het is eenvoudiger om over één set van criteria te beschikken.
Het hanteren van éénzelfde set van criteria voor hogedrempel en lagedrempel Seveso-
inrichtingen kan als volgt geduid worden:
• De Seveso II-richtlijn en het SWA, en hun aanpassingen, zijn van toepassing zowel op
de lagedrempel als op de hogedrempel Seveso-inrichtingen. Weliswaar hebben beide
Code: Risicocriteria versie 1.0 – 19/10/2006 10/16
groepen van Seveso-inrichtingen niet volledig dezelfde verplichtingen (bijvoorbeeld
veiligheidsrapporten voor hogedrempel en kennisgevingen voor lagedrempel Seveso-
inrichtingen), maar voor de toepassing van art. 12 van de Seveso II-richtlijn en van art.
24 van het SWA (aangaande ruimtelijke ordening) is er geen onderscheid tussen
hogedrempel en lagedrempel Seveso-inrichtingen.
• Het hanteren van éénzelfde set van criteria zorgt voor een consequent
veiligheidsbeleid voor Seveso-inrichtingen.
Code: Risicocriteria versie 1.0 – 19/10/2006 11/16
II. Toelichting bij het gebruik van nieuwe
criteria voor externe mensrisico’s
II.1. GEBRUIK DOOR DE DIENST VR
Voor een SWA-VR is de dienst VR de beoordelingsdienst en de coördinerende dienst voor
het Vlaams gewest. Voor een OVR en een RVR stelt de dienst VR een verslag op van
goedkeuring of afkeuring.
De dienst VR doet in een OVR-verslag geen uitspraak over de aanvaardbaarheid van de
grootte van de externe mensrisico’s en milieurisico’s, want dit is vervat in het
besluitvormingsproces van de milieuvergunningsverlener.
Het OVR is een wetenschappelijk-technisch rapport dat onder meer de externe
mensrisico’s evalueert en toetst aan de risicocriteria voor externe mensrisico’s van Seveso-
inrichtingen. De beoordeling van de dienst VR in een goed- of afkeuringsverslag bij een
OVR is een uitspraak over het al of niet voldoen van de berekende externe mensrisico’s
aan de risicocriteria en over het al of niet voldoen van de genomen en geplande
veiligheidsmaatregelen aangaande de betreffende ongevalsscenario’s. Indien een
uitspraak van niet voldoen wordt gedaan in een goed- of afkeuringsverslag bij een OVR,
geeft de dienst VR de nodige argumentatie ervoor.
Indien de berekende risico’s de risicocriteria overschrijden, vraagt de dienst VR tijdens de
opmaak van een OVR dat een grondige argumentatie in het OVR gegeven wordt. De
grondige argumentatie houdt verband met technische, organisatorische en bedrijfskundige
veiligheidsmaatregelen. In de argumentatie in het OVR dient een verband gelegd te
worden tussen de scenario’s die een overschrijding van het risicocriterium tot gevolg
hebben en de veiligheidsmaatregelen die daaromtrent genomen of gepland zijn.
Eén van de mogelijke veiligheidsmaatregelen is een veiligheidsinformatieplan (zie 3.). In
geval een veiligheidsinformatieplan wordt opgesteld dient dit duidelijk vermeld te worden
in het OVR. Het is wenselijk dat de beschrijving ervan, voor zover mogelijk, in voldoende
detail gebeurt. In elk geval dient de exploitant minstens aan te tonen dat er een principe-
overeenkomst is met het andere bedrijf of de andere bedrijven vervat in het
veiligheidsinformatieplan.
De genomen of geplande veiligheidsmaatregelen worden maximaal doorgerekend in de QRA
volgens de richtlijnen van de dienst VR (onder andere specifieke, bijzondere preventieve
veiligheidsmaatregelen via faalkansreducties).
Er dient daarenboven in het OVR informatie gegeven te worden over de potentieel
getroffen personen, namelijk het aantal en welke personen (werknemers buiten de grens
van de inrichting, bewoners, personen in het verkeer (weg-, spoor- en waterverkeer),
recreanten, enz.). Voor de door de dienst VR gemaakte globale uitspraak in een OVR-
verslag is dit van dominant belang, aangezien deze risicocriteria betrekking hebben op
externe mensrisico’s.
Indien de berekende groepsrisicocurve het criterium van de groepsrisicocurve overschrijdt,
moet in elk geval één of meerdere bijkomende groepsrisicocurves berekend en
Code: Risicocriteria versie 1.0 – 19/10/2006 12/16
weergegeven worden waarbij de werknemers van één of meerdere naburige Seveso-
inrichtingen en eventueel andere bedrijven niet meegerekend zijn.
De beoordeling van de dienst VR in een goed- of afkeuringsverslag bij een RVR is een
uitspraak over voorliggende voorontwerpen van ruimtelijke uitvoeringsplannen of van
andere ruimtelijke plannen, rekening houdend met de aanwezigheid van bestaande
Seveso-inrichtingen of met de mogelijkheid om Seveso-inrichtingen te vestigen. Die
uitspraak voor wat gebieden met woonfunctie en gebieden met kwetsbare locaties betreft,
is gebaseerd op deze nieuwe risicocriteria voor Seveso-inrichtingen.
Ter verduidelijking omschrijven we hier de bevoegdheid van de dienst VR als
beoordelingsdienst en coördinerende dienst in het kader van het Samenwerkingsakkoord.
In het kader van het Samenwerkingsakkoord bestaat voor een beoordelingscommissie
(specifiek voor een beoordeling van een SWA-VR van een hogedrempel Seveso-inrichting)
de mogelijkheid dat er in bepaalde gevallen geen gunstige beoordeling gegeven wordt
aangaande een SWA-VR en dat door de coördinerende dienst de nodige actie moet
genomen worden "om de ingebruikneming of de voortzetting van de exploitatie van de
betrokken inrichting of een deel ervan te verbieden" (conform Samenwerkingsakkoord art.
25 § 7. en art. 30).
De dienst VR als beoordelingsdienst van een SWA-VR doet een uitspraak over het al of niet
voldoen van de berekende externe mensrisico’s aan de risicocriteria en over het al of niet
voldoen van de genomen en geplande veiligheidsmaatregelen aangaande de betreffende
ongevalsscenario’s, op dezelfde wijze als voor een OVR.
II.2. GEBRUIK DOOR ADVIESVERLENENDE OVERHEDEN
Een OVR is een hulpmiddel bij de besluitvorming omtrent een milieuvergunningsaanvraag
en is het instrument bij uitstek aan de hand waarmee de adviesverleners tot een
gefundeerd advies over het veiligheidsaspect kunnen komen. In het advies wordt
beoordeeld of in het OVR afdoende wordt aangetoond dat alle nodige maatregelen worden
getroffen en dat de maatregelen ook voldoende zijn om de risico’s te beheersen.
De definitie van risicocriteria (toetsingswaarden voor de berekende externe risico’s van
Seveso-inrichtingen) impliceert dat overschrijdingen van criteria in de adviezen geval-per-
geval worden beoordeeld en dat er rekening wordt gehouden met de grondige
argumentatie die daaromtrent, op vraag van de dienst VR, in het OVR wordt gegeven.
Het advies zal onder meer gesteund zijn op een beoordeling van volgende aspecten:
overschrijding op buurbedrijf of op een ander gebied, overschrijding naargelang van de
aard van de externe risico’s (brand, explosie, vrijzetting toxische stof), aantal personen
die gevat (kunnen) zijn door de overschrijding, voor de betreffende ongevalsscenario’s
uitgevoerde gedetailleerde oorzakenanalyses, genomen veiligheidsmaatregelen voor de
betreffende ongevalsscenario’s, enz. In het advies wordt ook rekening gehouden met de
onderlinge ligging van bedrijven (bijvoorbeeld eilandbedrijf binnen een hogedrempel
Seveso-inrichting of bedrijf grenzend aan een hogedrempel Seveso-inrichting) en met de
aard van de externe risico’s (brand, explosie, vrijzetting toxische stof).
Code: Risicocriteria versie 1.0 – 19/10/2006 13/16
In alle gevallen worden in het advies de maatregelen die noodzakelijk worden geacht voor
de beheersing van de risico’s op zware ongevallen, onder meer in het licht van
overschrijding van één of meerdere risicocriteria, voorgesteld als bijzondere voorwaarden
van de milieuvergunning.
Indien er een veiligheidsinformatieplan is opgesteld dient dit verankerd te worden in de
bijzondere voorwaarden van de milieuvergunning.
II.3. GEBRUIK DOOR TOEZICHTHOUDENDE OVERHEID
Het veiligheidsrapport is van belang voor de toezichthoudende overheid, zowel in het
kader van het Milieuvergunningsdecreet als van het Samenwerkingsakkoord.
De opdracht van de toezichthoudende overheid in het kader van het
Milieuvergunningsdecreet ligt in de handhaving (inspecteren en maatregelen nemen) nadat
vergunning werd verleend. Bij inspectie wordt, conform het handhavingsinstrumentarium,
nagegaan of een inrichting voldoende vergund is en of alle vergunningsvoorwaarden
worden nageleefd. Bij hogedrempel Seveso-inrichtingen wordt uiteraard grote aandacht
besteed aan de risicoreducerende maatregelen die werden opgelegd als bijzondere
vergunningsvoorwaarde.
Daarenboven geldt voor alle inrichtingen art. 22 van het Milieuvergunningsdecreet dat stelt
dat de exploitant, ongeacht de verleende vergunning, alle nodige maatregelen moet
treffen om schade, hinder en zware ongevallen te voorkomen.
Het OVR kan bij de controle van die zorgplicht een belangrijk instrument zijn op
voorwaarde dat de door de exploitant getroffen maatregelen maximaal worden
doorgerekend in de QRA en dat in het rapport voor de scenario’s van zware ongevallen met
mogelijke gevolgen voor de omgeving (mens en milieu) onder meer met behulp van het
vlinderdasmodel wordt aangetoond dat alle nodige maatregelen werden getroffen en dat
de maatregelen ook voldoende zijn om de risico’s te beheersen.
De afhandeling van de dossiers gebeurt conform het handhavingsinstrumentarium.
Zoals in elk dossier, is bovendien de eerste vraag die bij inspectie moet worden gesteld: is
er risico op dreigend of ernstig gevaar voor mens en milieu? Als dat het geval is, wordt er
opgetreden conform het handhavingsinstrumentarium.
Volgens het Samenwerkingsakkoord moet een inspectiesysteem worden opgezet met een
inspectieprogramma voor alle Seveso-inrichtingen, een rapport na elke inspectie en de
nodige terugkoppeling naar de bedrijfsleiding.
Via een uitvoeringsbesluit is de afdeling Milieu-inspectie aangewezen als de inspectiedienst
voor het Vlaams gewest. Inspecties in het kader van het SWA gebeuren door een
inspectieteam zoals beschreven is in artikel 27 van het SWA. De inspecties moeten
planmatig en systematisch verlopen en hebben tot doel na te gaan of de exploitant kan
aantonen dat hij alle nodige en voldoende preventieve en gevolgenbeperkende of
mitigerende maatregelen heeft getroffen.
Het Samenwerkingsakkoord geeft de inspectiediensten de nodige toezichts- en
afhandelingsbevoegdheden.
Code: Risicocriteria versie 1.0 – 19/10/2006 14/16
Volgens het Samenwerkingsakkoord zijn de inspecties onafhankelijk van de ontvangst van
het SWA-VR. Het betreft immers vooral bestaande inrichtingen die al in exploitatie zijn.
Ongeacht of er al een veiligheidsrapport werd opgemaakt, zijn de risico’s voor zware
ongevallen aanwezig en moeten de exploitanten de nodige maatregelen treffen.
Een andere doelstelling van de inspecties volgens het Samenwerkingsakkoord is na te gaan
of het SWA-VR de situatie getrouw weerspiegelt. Het veiligheidsrapport vormt als het ware
het bewijsmateriaal van de exploitant dat hij zijn installaties uitbaat op een voor de mens
en het milieu veilige manier. Hij moet niet alleen beschrijven welke maatregelen getroffen
zijn, maar ook via welke systematiek ze gedefinieerd zijn en waarom dat zware ongevallen
beperkt worden of voorkomen worden. Omdat het veiligheidsrapport een belangrijk
beoordelingsinstrument is voor de overheid, is het belangrijk op een systematische manier
na te gaan of de aangeleverde informatie een correcte weergave van de realiteit is.
Aangezien in Vlaanderen voor de externe veiligheid het SWA-VR afgestemd is op het OVR
aangaande QRA, gelden dezelfde voorwaarden om de toetsing van het SWA-VR op een
gefundeerde wijze te kunnen doen bij inspectie: maximale doorrekening van de getroffen
maatregelen in de QRA en bewijsvoering van de risicobeheersing (alle nodige en voldoende
maatregelen), onder meer met behulp van het vlinderdasmodel.
Het SWA-VR is eveneens een belangrijke informatiebron bij de voorbereiding van andere
systematische inspecties.
Als bij inspectie blijkt dat de exploitant duidelijk onvoldoende maatregelen heeft
getroffen, moet de procedure tot stopzetting van de exploitatie worden ingezet
(gemotiveerd verzoek van de inspectiediensten aan de bevoegde overheid).
II.4. GEBRUIK DOOR ANDERE OVERHEDEN BUITEN HET DEPARTEMENT LNE
Alle bij de veiligheidsrapportages betrokken overheden worden op de hoogte gebracht van
de overeenkomst met betrekking tot de vaststelling van een code van goede praktijken
aangaande risicocriteria voor externe mensrisico’s van Seveso-inrichtingen.
Code: Risicocriteria versie 1.0 – 19/10/2006 15/16
III. Toelichting bij de gedragslijn van de
industrie inzake de nieuwe criteria
Zoals in punt 6 van 1.2. aangehaald kan de industrie op vrijwillige basis een
veiligheidsinformatieplan opstellen.
In bepaalde situaties werken meerdere exploitanten van industriële installaties op één
industriepark nauw samen in synergieverbanden. Dergelijke verbanden leveren niet enkel
economische, maar ook ecologische voordelen op (bvb. minder gevaarlijke transporten,
synergieën op vlak van energiebehoefte, e.a.).
Deze filosofie kan geïmplementeerd worden op delen van of op volledige industrieparken
waarop één of meer Seveso-inrichtingen en andere bedrijven gevestigd zijn. In dit geval
kunnen betreffende Seveso-inrichtingen en andere bedrijven enkel via een ingangscontrole
toegankelijk zijn en kunnen leveranciers, chauffeurs en bezoekers basisinformatie
ontvangen over de gedragscode bij incidenten.
Hierbij is in ieder geval iedere exploitant zelf verantwoordelijk voor de veilige exploitatie
van zijn installatie, maar de intense samenwerking kan leiden tot een aantal afspraken en
informatie-uitwisseling aangaande risico’s van zware ongevallen waarbij gevaarlijke
stoffen zijn betrokken. Dit kan verband houden met volgende punten, waarbij telkens
enkele voorbeelden gegeven zijn:
- de organisatie en het personeel: opleiding over algemeen geldende
veiligheidsvoorschriften op het industriepark en de toe te passen procedures in geval van
een noodsituatie, opzetten van een gemeenschappelijke overlegstructuur,
toegangsprocedure tot het terrein, …
- identificatie en evaluatie van de gevaren van zware ongevallen: informatie-uitwisseling
en samenwerking bij de identificatie van risico's voor zware ongevallen, evaluatie van
domino-effecten, …
- ontwerpbeheersing: afspraken voor de beveiliging van gemeenschappelijke
pijpleidingnetten, informatie-uitwisseling en samenwerking bij de identificatie van risico's
voor zware ongevallen, evaluatie van domino-effecten, …
- planning van noodsituaties: opstellen van gemeenschappelijke noodprocedures, afspraken
rond inzet van beschikbaar interventiemateriaal en onderlinge hulpverlening en
samenwerking, …
- de audit en herziening: verificatie van de naleving van het veiligheidsinformatieplan, …
Een veiligheidsinformatieplan wordt beschouwd als een bijkomende veiligheidsmaatregel.
Het initiatief voor het opstellen van het veiligheidsinformatieplan geschiedt op vrijwillige
basis van de Seveso-inrichting. Indien er een veiligheidsinformatieplan is opgesteld, dient
dit verankerd te worden in de bijzondere voorwaarden van de milieuvergunning, wat dan
ook verplichtingen voor de betreffende bedrijven inhoudt.
Het veiligheidsinformatieplan dient rekening te houden met de onderlinge ligging van
bedrijven (bijvoorbeeld eilandbedrijf op een hogedrempel Seveso-inrichting of bedrijf
grenzend aan een hogedrempel Seveso-inrichting) en met de aard van de externe risico’s
(brand, explosie, toxiciteit).
Code: Risicocriteria versie 1.0 – 19/10/2006 16/16
Het begrip veiligheidsinformatieplan kan in verband gebracht worden met art. 11 van het
SWA, maar heeft in elk geval een ruimere invulling aangezien het gaat over alle bedrijven
en niet uitsluitend over Seveso-inrichtingen; het moet dus duidelijk een bredere invulling
krijgen dan de minimaal wettelijk vereiste.
Art. 11.
§ l. De coördinerende dienst bepaalt aan de hand van de door de exploitant overeenkomstig de
artikelen 8 en 12 verstrekte informatie en, in voorkomend geval, de informatie verstrekt door de
coördinerende diensten van de andere gewesten, voor welke inrichtingen of groepen van inrichtingen
de waarschijnlijkheid en de mogelijkheid of de gevolgen van een zwaar ongeval groter kunnen zijn ten
gevolge van de ligging en de nabijheid van andere inrichtingen en de aanwezigheid van andere
gevaarlijke stoffen.
§ 2. De coördinerende dienst moet zich ervan vergewissen dat bij de aldus aangewezen inrichtingen:
1° op passende wijze toereikende informatie wordt uitgewisseld om die inrichtingen in staat te stellen
rekening te houden met de aard en de omvang van het totale gevaar van een zwaar ongeval in hun
beleid ter preventie van zware ongevallen, hun veiligheidsbeheerssystemen, hun veiligheidsrapporten
en hun interne noodplannen;
2° voorzieningen worden getroffen voor samenwerking met het oog op de voorlichting van het publiek,
en bij het verstrekken van informatie aan de minister bevoegd voor de civiele bescherming, of zijn
gemachtigde, met het oog op de voorbereiding van externe noodplanning.
De exploitant van een hogedrempel Seveso-inrichting kan op vrijwillige basis een
gezamenlijk OVR opstellen. Dit OVR handelt over de hogedrempel Seveso-inrichting zelf
en één of meer andere bedrijven die al of niet Seveso-inrichtingen zijn; het OVR handelt
dus over bedrijven van een deel of het geheel van een industriepark. Het is duidelijk dat
op deze wijze de betrokken bedrijven van het industriepark vervat zijn in een
veiligheidsinformatieplan van de hogedrempel Seveso-inrichting. Hierbij dient de
voorwaarde vervuld te worden dat het over eenzelfde veiligheidsbeheersysteem dient te
gaan of dat de veiligheidsbeheersystemen van de verschillende bedrijven van eenzelfde
kwaliteit zijn en op elkaar afgestemd zijn. Er dient dus een aantoonbare samenwerking of
samenhang te zijn op vlak van veiligheidsbeheersysteem en interne noodplanning tussen de
hogedrempel Seveso-inrichting en alle andere bedrijven die vervat zijn in het
veiligheidsinformatieplan, hetgeen dus verder gaat dan louter een informatie-uitwisseling.
In het OVR worden zowel de aparte externe mensrisico’s weergegeven van de hogedrempel
Seveso-inrichting (die de initiatiefnemer is voor het opstellen van het OVR) als de
gecumuleerde externe mensrisico’s van het deel of geheel van het industriepark dat door
het veiligheidsinformatieplan wordt omvat. Dit gaat voor beide voorstellingen zowel over
de IRC’s als over de groepsrisicocurves.
Er wordt in geval van een gezamenlijk OVR in het OVR enkel een toetsing beschreven van
de gecumuleerde mensrisico’s aan de nieuwe risicocriteria. Dit betekent onder meer dat
de IRC van 10-5/jaar niet meer getoetst wordt aan de grens van de inrichting van de
hogedrempel Seveso-inrichting maar aan de buitenterreingrens van het gebied gevormd
door het deel of geheel van het industriepark dat door het veiligheidsinformatieplan wordt
omvat.
Hoe de dienst VR, de adviesverlenende overheden en de toezichthoudende overheid met
een veiligheidsinformatieplan omgaan is beschreven in deel 2.