Burgerschap in de hemelen

7
1 Burgerschap in de hemelen Filippenzen 3:17 “Weest samen mijn navolgers, broeders, en ziet op hen die zo wandelen als u ons tot voorbeeld hebt”. Paulus navolgen en zo wandelen als hij betekent gezien het voorafgaande: 1. Rechtvaardiging (of: gerechtigheid) niet verwachten van je eigen gehoorzaamheid aan een wet, maar van je verbondenheid met de opgestane Messias in de hemel. 2. Niet jagen (of: streven) naar een eigen gerechtigheid op grond van godsdienstige prestaties of gehoorzame navolging van bepaalde leefregels, maar naar gerechtigheid uit God, door de trouw van Christus, de vrucht van vertrouwen op Hem. 3. Ernaar jagen om de opgestane Messias te kennen, de kracht van Zijn opstanding en de gemeenschap aan Zijn lijden, door gelijkvormig te worden aan Zijn dood. 4. Vergeten wat achter je ligt (je godsdienstige achtergrond, je inspanningen om God te behagen, met alle fouten en tekortkomingen waarmee die gepaard gingen), en je uitstrekken naar wat voor je ligt: het doel van de uitopstanding en de prijs van onvergankelijke heerlijkheid. Met “hen die zo wandelen als u ons tot voorbeeld hebt” doelt Paulus waarschijnlijk op mensen zoals zijn medewerker Timotheüs (Filippenzen 2:20-21) en Epafroditus, die uit Filippi afkomstig was (Filippenzen 2:25-30). Filippenzen 3:18-19 “Want velen wandelen, van wie ik u dikwijls heb gezegd en nu ook wenend zeg, dat zij de vijanden van het kruis van Christus zijn. Hun einde is [het] verderf, hun god is de buik en hun heerlijkheid is in hun schande; zij bedenken de aardse dingen” Hoewel dit in Bijbelvertalingen niet zichtbaar is, bestaat er een nauw verband tussen vers 18 en 19 en het voorafgaande (vs.10-14). In de oorspronkelijke Griekse tekst is het woord telos ("einde", vs.19) verbonden met de woorden teleioo ("volmaken) in vers 12 en teleios ("volmaakt") in vers 15. Het werkwoord phroneoo ("bedenken") staat in vers 19, maar komt ook tweemaal voor in vers 15 waar het met "zinnen op", of "gezind zijn" is vertaald.

description

Article (in Dutch) about a small section of St.Paul's Epistle to the Philippians (Philippians 3:17-21). What does Paul mean when he writes that his readers have "citizenship in the heavens"? And who were his opponents, "the enemies of the cross" who minded earthly things?

Transcript of Burgerschap in de hemelen

  • 1

    Burgerschap in de hemelen

    Filippenzen 3:17

    Weest samen mijn navolgers, broeders, en ziet op hen die zo wandelen als

    u ons tot voorbeeld hebt.

    Paulus navolgen en zo wandelen als hij betekent gezien het voorafgaande:

    1. Rechtvaardiging (of: gerechtigheid) niet verwachten van je eigen

    gehoorzaamheid aan een wet, maar van je verbondenheid met de

    opgestane Messias in de hemel.

    2. Niet jagen (of: streven) naar een eigen gerechtigheid op grond van

    godsdienstige prestaties of gehoorzame navolging van bepaalde

    leefregels, maar naar gerechtigheid uit God, door de trouw van

    Christus, de vrucht van vertrouwen op Hem.

    3. Ernaar jagen om de opgestane Messias te kennen, de kracht van Zijn

    opstanding en de gemeenschap aan Zijn lijden, door gelijkvormig te

    worden aan Zijn dood.

    4. Vergeten wat achter je ligt (je godsdienstige achtergrond, je

    inspanningen om God te behagen, met alle fouten en tekortkomingen

    waarmee die gepaard gingen), en je uitstrekken naar wat voor je ligt:

    het doel van de uitopstanding en de prijs van onvergankelijke

    heerlijkheid.

    Met hen die zo wandelen als u ons tot voorbeeld hebt doelt Paulus

    waarschijnlijk op mensen zoals zijn medewerker Timothes (Filippenzen

    2:20-21) en Epafroditus, die uit Filippi afkomstig was (Filippenzen 2:25-30).

    Filippenzen 3:18-19

    Want velen wandelen, van wie ik u dikwijls heb gezegd en nu ook wenend

    zeg, dat zij de vijanden van het kruis van Christus zijn. Hun einde is [het]

    verderf, hun god is de buik en hun heerlijkheid is in hun schande; zij

    bedenken de aardse dingen

    Hoewel dit in Bijbelvertalingen niet zichtbaar is, bestaat er een nauw

    verband tussen vers 18 en 19 en het voorafgaande (vs.10-14). In de

    oorspronkelijke Griekse tekst is het woord telos ("einde", vs.19) verbonden

    met de woorden teleioo ("volmaken) in vers 12 en teleios ("volmaakt") in

    vers 15. Het werkwoord phroneoo ("bedenken") staat in vers 19, maar komt

    ook tweemaal voor in vers 15 waar het met "zinnen op", of "gezind zijn" is

    vertaald.

  • 2

    De levenshouding van Paulus en de levenshouding van zijn opponenten

    stonden in vijf opzichten tegenover elkaar:

    1. Paulus tegenstanders waren "DE vijanden van het kruis van

    Christus" (vs.18), terwijl de apostel streefde naar gemeenschap aan

    het lijden van Messias, door Zijn dood gelijkvormig te worden

    (vs.10).

    2. Het einde, of doel, van de tegenstanders was "het verderf" (d.w.z. de

    ondergang, vs.19a), terwijl de apostel uitzag naar de uitopstanding

    uit de doden (vs.11).

    3. De god van de tegenstanders was "de buik" (vs.19b), terwijl Paulus

    was gegrepen door Christus Jezus (vs.12).

    4. De heerlijkheid (of: eer) van de tegenstanders was in hun schande

    (vs.19c), terwijl Paulus juist had besloten om te vergeten wat achter

    hem was (vs.14a).

    5. De tegenstanders "bedachten de aardse dingen" (vs.19d) terwijl de

    apostel joeg in de richting van het doel naar de prijs van de

    opwaartse roeping van God (vs.14b).

    Sommige uitleggers menen dat Paulus zich in vers 18 keert tegen

    genotzuchtige Grieken wier motto was "Laten we eten en drinken en vrolijk

    zijn, want morgen sterven we". Maar gezien het tekstverband is deze uitleg

    onmogelijk. De schrijver merkt op, dat hij de lezers van zijn brief al dikwijls

    voor de bedoelde personen had gewaarschuwd en dit nu nogmaals onder

    tranen doet (vs.18). In het voorafgaande had de apostel niet over

    genotzuchtige Grieken gesproken. Hij had gesproken over mannen die

    "Christus predikten uit afgunst en twist" (1:15), "uit partijzucht, niet zuiver"

    (1:17). Ook had hij gesproken over vijanden die fel gekant waren tegen "het

    geloof van het evangelie" en die de gemeenteleden angst probeerden aan te

    jagen (1:28). In dat verband was het woord "verderf" al eens gevallen (1:28,

    vgl. 3:19). Hij had gezinspeeld op predikers die "hun eigen belang zochten,

    niet dat van Jezus Christus" (2:21). Hij was fel van leer getrokken tegen

    mensen die hij "de honden" noemde, "de boze arbeiders", "de versnijdenis"

    (3:2-3). En hij had zijn eigen verleden omschreven: "besneden op de achtste

    dag, uit het geslacht van Isral, van de stam van Benjamin, een Hebreer uit

    de Hebreen, wat de wet betreft, een farizeer, wat de ijver betreft een

    vervolger van de gemeente, wat de gerechtigheid betreft die in de wet is

    onberispelijk" (3:5-6).

    Gezien het voorafgaande waren het niet genotzuchtige Grieken die Paulus

    hadden bedroefd maar voor de wet ijverende volksgenoten (vgl. Romeinen

  • 3

    9:1-5). De apostel weende over mensen die een Messias verkondigden

    (maar geen lijdende Messias), mensen die hun gehoor opriepen tot werken

    (en fel gekant waren tegen het geloof van het evangelie), mannen die de

    besnijdenis predikten en die hun eigen belang zochten (niet dat van Jezus

    Christus). Paulus tegenstanders waren mensen die zich net als hij

    presenteerden als leraars van de volken. Maar de leer die zij brachten

    stond haaks op het onderwijs van de apostel:

    1. Zij waren de vijanden van het kruis. Een gekruisigde was voor hen een

    "steen des aanstoots en een rots der ergernis" (Romeinen 9:33). Ze

    versmaadden een lijdende Knecht. Ze kondigden een triomferende Messias

    aan, die de wereld zou veroveren en die Isral veilig zou doen wonen. Een

    man die aan een kruis was gestorven was volgens hen door God vervloekt

    en had als Messias gefaald. Het kruis was voor hen een struikelblok (1

    Korinthe 1:32). Terwijl Paulus bereid was om met Christus te lijden en zijn

    dood gelijkvormig te worden, wilden zij hun positie handhaven en zo

    mogelijk verbeteren (vgl. Filippenzen 2:21).

    2. Dat het einde (of doel) van de tegenstanders het verderf was, had Paulus

    al eerder opgemerkt (Filippenzen 1:28). Wie gekant is tegen "het geloof van

    het evangelie" (d.w.z. het geloof in de opstanding) heeft geen ander

    toekomstperspectief dan het verderf. De gemeente mocht zich door zulke

    vijanden geen schrik laten aanjagen maar moest in dat geloof vast staan en

    ermee strijden (Filippenzen 1:28). Paulus en zijn bekeerlingen mochten

    uitzien naar de uitopstanding en het leven van de toekomende eeuw, maar

    de tegenstanders zouden tijdens die eeuw in hun graven blijven liggen.

    Mogelijk doelt de apostel met hun einde is het verderf ook op het feit dat

    het streven van zijn opponenten zou uitlopen op hun ondergang, te weten

    de verwoesting van Juda en van de stad Jeruzalem in het jaar 70.

    3. Met hun god is de buik bedoelt Paulus niet, dat zijn tegenstanders alleen

    maar aan lekker eten dachten, en ook niet dat ze hun gehoor spijswetten

    wilden opleggen. De bijzin geeft aan dat de tegenstanders erop uit waren om

    zich door hun gehoor te laten onderhouden. In wat ze zeiden en in hoe ze

    het zeiden, lieten ze zich leiden door de vraag of het voedsel opleverde voor

    hun magen. Ze zochten hun eigen belang (vgl. Filippenzen 2:21). Maar

    Paulus was gegrepen door Christus Jezus (Filippenzen 3:12) en hij (en zijn

    leerling Timothes) zochten het belang van hun Zender (Filippenzen 2:21).

    Hoewel Paulus soms giften aanvaardde, voorzag hij in zijn eigen

    levensonderhoud door het beroep van tentenmaker uit te oefenen. Dat gaf

    hem de mogelijkheid om in zijn spreken en handelen onafhankelijk te

    blijven, en de Messias zonder belemmeringen te dienen.

    4. De heerlijkheid (of: eer) van de tegenstanders was in hun schande. Zij

    gingen er prat op dat zij Isralieten waren, kinderen van Abraham, zonen

  • 4

    van de profeten, uitverkorenen van God die in staat waren om de volken te

    onderrichten. Maar de geschiedenis van Isral is een geschiedenis van het

    falen van dat volk om God trouw te blijven en om Zijn verbond te

    onderhouden. Waar de tegenstanders van de apostel zich op lieten

    voorstaan, was in werkelijkheid niet hun eer maar hun schande. Paulus had

    dit verleden achter zich gelaten en hoewel hij het vroeger winst had geacht

    beschouwde hij het nu als vuilnis. De eer van de apostel was niet gelegen in

    iets dat achter hem lag, maar in iets dat vr hem lag: het doel en de prijs

    van de hemelse (of: opwaartse) roeping: uitopstanding en bekleding met

    onvergankelijke heerlijkheid.

    5. Paulus tegenstanders wilden hun gehoor voorschriften opleggen die

    verband houden met de aarde, zoals sabbatten, nieuwe maandagen,

    jaarlijkse hoogtijden, spijswetten en de besnijdenis (vgl. Filippenzen 3:2-6,

    Kolossenzen 2:16-23, Galaten 5:1-12). Ook zagen ze uit naar aardse glorie:

    politieke vrijheid, materile welvaart en lichamelijke gezondheid voor Isral

    en de volken. Een hemels vaderland en een hemelse toekomst

    interesseerden hen niet, en de realiteit van zulke zaken trokken ze in twijfel.

    Waar Paulus zich naar uitstrekte: het doel en de prijs van de roeping van

    God, die boven waren, dat had voor hen geen enkele aantrekkingskracht.

    Zij bedachten de aardse dingen.

    Filippenzen 3:20

    Want ons burgerschap is in [de] hemelen, waaruit wij ook [de] Heer Jezus

    Christus als Heiland verwachten

    Het Griekse woord politeuma, dat met burgerschap is vertaald, komt

    binnen het Nieuwe Testament alleen maar voor in Filippenzen 3:20. Het

    betekent: het land waarvan je de nationaliteit bezit, de natie waarin je

    burgerrechten hebt, je ware thuis. Een Nederlander kan in het buitenland

    wonen, maar Nederland is zijn vaderland. De ontvangers van Paulus brief

    woonden in Macedoni, maar het waren Romeinse burgers. De stad Filippi

    was een Romeinse kolonie. De mensen aan wie Paulus schreef, waren

    gelovigen die God dienden door de geest van God, die in Christus Jezus

    roemden en niet op vlees vertrouwden (3:3). Zulke mensen wonen nog op

    aarde maar zij hebben burgerrecht in de hemelen.

    Burgerschap in [de] hemelen staat tegenover aardse dingen. In de vorige

    verzen had Paulus niet geschreven: velen bedenken aardse dingen, maar:

    de aardse dingen. Hun aandacht was gericht op aardse dingen waarvan de

    Schriften hebben gesproken, aardse dingen die iedere Bijbellezer bekend

    zijn. Het bedenken van zulke dingen is niet verkeerd, want ieder mens mag

    nadenken over elk woord dat God gesproken heeft. Maar denken aan aards

    heil wordt zondig wanneer het ons maakt tot vijanden van het kruis, en we

    andere zaken waarvan God eveneens gesproken heeft verachten of afwijzen.

  • 5

    De aardse dingen hebben hun rechtmatige plaats. Maar voor de gelovigen

    uit de volken waaraan Paulus schreef waren ze toen niet van toepassing.

    De hemelen is in de Griekse Schriften een gangbare aanduiding voor de

    plaats waar God woont en waar de engelen Hem dienen. We mogen God

    aanroepen als Onze Vader, die in de hemelen zijt, en we mogen uitzien

    naar de komst van het koninkrijk der hemelen, een toestand en een

    tijdperk waarin de hemelen op aarde regeren, en het bestuur van God in het

    wereldgebeuren zichtbaar wordt.

    De hemelen zijn de plaats waar de Messias na zijn opstanding uit de doden

    is heengegaan (Efeze 6:9, Hebreen 4:14, 8:1, 12:25) en waar Hij is gezeten

    aan Gods rechterhand (Handelingen 2:34, 7:56). Het is de plaats waar

    gelovigen uit de volken nadat hun aardse tent is afgebroken een eeuwig

    huis hebben (2 Korinthe 5:1).

    Paulus schrijft dat de lezers van zijn brief de opgestane Messias uit de

    hemelen mochten verwachten. Hetzelfde had hij ook geschreven aan

    christenen uit het nabijgelegen Thessaloniki (1 Thessalonicenzen 1:10).

    Wanneer de Messias uit de hemelen komt, zal Hij voor wie Hem verwachten

    komen als Heiland, d.w.z. als Redder of Behouder.

    Filippenzen 3:21

    die het lichaam van onze vernedering zal veranderen tot gelijkvormigheid

    aan het lichaam van Zijn heerlijkheid, naar de werking van de macht die Hij

    heeft om ook alles aan zich te onderwerpen

    Dat Christus voor wie Hem verwachten als Behouder komt, verklaart Paulus

    nader door te zeggen dat Hij bij zijn komst ons lichaam zal veranderen. Het

    lichaam van onze vernedering is ons huidige, sterfelijke en vergankelijke

    lichaam dat met zwakheid en ziekte is behept. Bij de komst van Christus uit

    de hemelen zal dat lichaam gelijkvormig worden aan het lichaam van Zijn

    heerlijkheid. Het zal gaan lijken op het onvergankelijke en onsterfelijke

    lichaam van de Messias die als Eersteling is opgestaan uit de doden. De

    apostel had daarover ook geschreven aan de gelovigen te Rome en daarbij

    hetzelfde woord gelijkvormig (Gr. sunmorphos) gebruikt:

    Want die Hij tevoren heeft gekend, heeft Hij ook tevoren bestemd om aan

    het beeld van zijn Zoon gelijkvormig te zijn, opdat Hij de eerstgeborene zou

    zijn onder vele broeders (Romeinen 8:29)

    Onze lichamen zullen niet gelijk zijn aan het lichaam van Christus maar

    gelijkvormig. We zullen onze eigenheid en individualiteit behouden maar

    evenals de Messias onsterfelijk en onvergankelijk worden.

  • 6

    Paulus stelt zich evenals in zijn andere brieven op het standpunt van de

    mensen die bij de komst van Christus nog in leven zullen zijn (vgl. 1

    Korinthe 15:51-57, 1 Thessalonicenzen 4:15-18). Vandaar dat hij in vs.21

    spreekt over verandering van het lichaam van vernedering, en niet over

    uitopstanding uit de doden. Tegenover zijn lezers identificeert de apostel

    zich met de levenden en (vanzelfsprekend) niet met de doden.

    Verandering van ons huidige lichaam van vernedering in een lichaam dat

    gelijkvormig is aan het lichaam van Zijn heerlijkheid is volgens Paulus een

    uiting van de macht die Christus heeft om alles aan zich te onderwerpen.

    Omdat de Messias de verheerlijkte Mensenzoon is en daarmee de nieuwe

    mens bezit Hij deze macht, zoals de profeet David heeft voorzegd in de

    achtste Psalm. God heeft alles onder zijn voeten gelegd of alles aan zijn

    voeten onderworpen (Psalm 8:6-7). Over die macht van de Messias wordt

    onderwijs gegeven in de brieven aan de Korinthirs (1 Korinthe 15:20-28),

    de Efezirs (Efeze 1:22) en de Hebreen (Hebreen 2:5-9).

    De macht die de Messias bezit is de macht om levend te maken, zowel in

    geestelijke als in lichamelijke zin: om alle vijandschap en vervreemding

    (tussen schepselen en hun Maker en tussen schepselen onderling) te niet te

    doen, en de schepping uit de knellende banden van de vergankelijkheid en

    de vruchteloosheid te bevrijden (vgl. Romeinen 8:18-22).

    We vatten samen:

    1. Gelovigen uit de volken (en Isralieten die de boodschap van Paulus

    hebben aanvaard) hebben burgerschap in de hemelen (3:21) en

    zijn naar boven geroepen (3:14-15). Voorschriften die verband

    houden met de aarde zijn voor hen niet relevant en aardse

    heilsbeloften zijn op hen niet van toepassing. In het rijk van God dat

    komt zullen ze een andere positie innemen dan de overlevenden uit

    Isral en de volken die dan op aarde zullen leven.

    2. Wanneer Christus uit de hemelen komt zal Hij het lichaam van deze

    mensen veranderen (wanneer ze bij Zijn komst nog in leven zijn,

    3:21) of hen doen opstaan uit de doden (3:11). In plaats van een

    sterfelijk en vergankelijk lichaam zullen ze een verheerlijkt lichaam

    ontvangen dat onsterfelijk en onvergankelijk is, een lichaam dat lijkt

    op het lichaam van de Messias. Het bezit van dat lichaam zal hen in

    staat stellen om net als Hij te gaan wonen in de hemelen. Ze mogen

    tot God naderen, bij Hem vertoeven in het binnenste heiligdom.

    3. Bij deze verandering en uitopstanding zal het niet blijven. Het is een

    werking van de macht die de Messias heeft om ook alles aan zich te

    onderwerpen. Uiteindelijk zal de hele schepping van de slavernij

  • 7

    van de vergankelijkheid worden bevrijd en in de vrijheid van de

    heerlijkheid van Gods kinderen mogen delen (Romeinen 8:19-21). De

    dood zal als laatste vijand te niet worden gedaan (1 Korinthe 15:28).

    Wanneer de dood is afgeschaft, kan hij over niemand meer macht

    uitoefenen, en zullen allen leven.