Brahms Boekje
-
Upload
vredenburg-utrecht -
Category
Documents
-
view
213 -
download
0
description
Transcript of Brahms Boekje
brahms19 & 20 januari 2013
TijDLijn jOhannEs brahms
1833 Johannes Brahms wordt geboren op 7 mei te Hamburg.
1848 Zijn eerste optreden als concertpianist.
1853 Ontmoet Joseph Joachim, Franz Liszt en Robert en Clara Schumann, de mensen die vanaf dat moment een grote rol in zijn leven spelen.
1858 Hij verlooft zich met Agathe von Siebold. Hetzelfde jaar breekt hij met haar.
1862-63 Dirigent bij de Wiener Singakademie.
1864 Pianokwintet opus 34
1868 Verhuist naar Wenen.
1872-75 Dirigent bij het Gesellschaft der Musikfreunde.
1873 Strijkkwartet nr. 1 en nr. 2 opus 51
1875 Pianokwartet nr. 3
1876 Strijkkwartet opus 67
1876 Symfonie nr. 1 in c opus 68
1882 Strijkkwintet opus 88
1886 Benoemd tot erevoorzitter van de Wiener Tonkünstlerverein.
1889 Benoemd tot ereburger van Hamburg.
1890 Vernietigt een aanzienlijk aantal onafgemaakte werken.
1891 Klarinetkwartet opus 115
1897 Brahms sterft op 3 april. Zijn begrafenis is een grootse gebeurtenis waar duizenden mensen bij aanwezig zijn. Hij wordt begraven op het Weense Zentralfriedhof naast Beethoven en Schubert.
ZaTErDaG 19 januari20.00 uurEerste Strijkkwartet in c opus 51/1 (1873)
Allegro
Romanze - Poco adagio
Allegretto molto moderato e comodo
Finale - Allegro
Derde Strijkkwartet in B opus 67 (1875)
Vivace
Andante
Agitato
Finale - Poco allegretto con variazioni
pauze
Pianokwintet in f opus 34 (1861-64)
Allegro non troppo
Andante, un poco adagio
Scherzo (Allegro) - Trio
Finale: Poco sostenuto - Allegro non troppo -
Presto non troppo
m.m.v. Olga Gollej, piano piano
ZOnDaG 20 januari11.00 uurStrijkkwartet in a opus 51/2 (1873)
Allegro non troppo
Andante moderato
Quasi minuetto, moderato - Allegretto vivace
Finale - Allegro non assai
Strijkkwintet nr. 1 in F opus 88 (1882)
Allegro non troppo ma con brio
Grave ed appassionato - Allegretto vivace -
Tempo I - Presto - Tempo I
Allegro energico - Presto
m.m.v. Barbara Buntrock, altviool
Leipziger streichquartettStefan Arzberger, viool
Tilman Büning, viool
Ivo Bauer, altviool
Matthias Moosdorf, cello
jOhannEs brahms1833 – 1897
ZOnDaG 20 januari20.00 uurPianokwartet in c opus 60 (1874)
Allegro ma non troppo
Scherzo - Allegro
Andante
Finale - Allegro comodo
Strijkkwintet nr. 2 in G opus 111 (1890)
Allegro non troppo, ma con brio
Adagio
Un poco allegretto
Vivace, ma non troppo presto
pauze
Klarinetkwintet in b opus 115 (1891)
Allegro
Adagio
Andantino - Presto non assai, ma con senti-
mento
Con moto
m.m.v. Barbara Buntrock, altviool
Olga Gollej, piano
Karl Leister, klarinet
Leipziger Streichquartet
ZaTErDaG 19 januari - 20.00 uur
Eerste Strijkkwartet in c opus 51/1 (1873)
Allegro
Romanze - Poco adagio
Allegretto molto moderato e comodo
Finale - Allegro
Derde Strijkkwartet in B opus 67 (1875)
Vivace
Andante
Agitato
Finale - Poco allegretto con variazioni
pauze
Pianokwintet in f opus 34 (1861-64)
Allegro non troppo
Andante, un poco adagio
Scherzo (Allegro) - Trio
Finale: Poco sostenuto - Allegro non troppo - Presto non troppo
Brahms, een vooruitstrevend componist
Twee aspecten van Brahms openbaren zich bij
uitstek in de drie formidabele kamermuziek-
werken die hier als forse gangen op het menu
prijken. Het ene is zowel vernieuwend als van
het degelijk soort nijverheid dat je aantreft bij
superieure schrijnwerkers. Dat aspect betreft
de motivische variatie en ontwikkeling die
Brahms als componist zo’n stap verder
bracht, dat zelfs de Weense modernist Arnold
Schönberg er nog lering uit trok. Terecht prees
Schönberg de bij leven vaak voor conservatief
versleten Brahms in een beroemd geworden
essay postuum als ‘de vooruitstrevende’.
Alle delen van het Eerste Strijkkwartet zijn
bijvoorbeeld te herleiden tot de kiem van een
stijgende kleine of grote terts. De grondslag
voor deze werkwijze werd gelegd in het
constructief strengste van Brahms’ vroegere
kamermuziekwerken: het Pianokwintet in
f-klein, dat direct op weergaloze wijze bewijst
hoe strengheid van constructie een ons tot in
het merg van onze botten meeslepend verhaal
geenszins in de weg hoeft te staan.
Het tweede aspect is wat aardser en betreft
het ook door de bewust kinderloze Brahms
zelf herhaaldelijk op gekscherende wijze
becommentarieerde feit van de ‘zware
bevalling’. Brahms ging zelfs zover de moei-
zame genese van zijn Eerste Strijkkwartet
te vergelijken met een geboorte waarbij de
tang moest worden gehanteerd om de baby
met enig geweld ter wereld te brengen.
Vandaar dat hij dit kwartet heeft opgedragen
aan zijn goede vriend en pionier in de chirurgie
Theodor Billroth. Als Brahms later zijn Derde
Strijkkwartet opdraagt aan de Utrechtse
medicus professor Engelmann, verklaart hij
zich nader door deze Theodor Wilhelm te
schrijven dat het werk ‘vielleicht wieder einen
Mediziner’ bij de première nodig zal hebben,
maar - voegt Brahms er verwijzend naar zijn
eerdere opus 51 aan toe - ‘Es handelt sich um
keine Zangengeburt mehr; sondern nur um
das Dabeistehen.’ Van een stuitligging was dus
geen sprake meer bij het opus 67 en inderdaad
dorst Brahms het aan van de eerste door-
speling een thuisbevalling te maken ten huize
van Clara Schumann, mei 1876. Op 30 oktober
van datzelfde jaar speelde het strijkkwartet
van Joseph Joachim de openbare première
in Berlijn.
Het vagevuur van Brahms’ geweten
Als componist van een eeuw waarin de
historische uitvoeringspraktijk zich langzaam
oprichtte als een bergreus uit zijn eeuwenoude
sponde, was Brahms zich zijn nederige positie
ten opzichte van Bach, Händel, Haydn, Mozart,
Beethoven, Schubert, Mendelssohn en
Schumann ten volle bewust. Beethoven had
bovendien een torenhoge nieuwe standaard
gesteld in de houdbaarheid van partituren,
het strijkkwartet en de symfonie voorop.
Een strijkkwartet ná Beethoven? Ook dat
diende voor publicatie langdurig op eikenhout
te rijpen net als Brahms’ Eerste Symfonie.
Een blik in de vergeelde Nederlandse kamer-
muziekarchieven van de negentiende eeuw
toont niettemin allerlei liflafjes voor vier
strijkers, soms in Franse stijl zoals bij
Johannes Bernardus van Bree, waarin de
primarius het voortouw neemt in salonachtige
operapotpourri’s. De eerstelingen van Brahms
zullen met kop en schouders boven dergelijk
muzikaal behang uit getorend hebben.
Toch wierp Brahms zijn eerste kwartet-
pogingen rücksichtslos in de kachel. Het was
niet zozeer moeilijk om te componeren,
wel om van alle overtollige noten af te komen,
was Brahms’ verklaring. Een gewezen piano-
leerling en vriend, Alwin Cranz, is het doorgeef-
luik voor de mare dat Brahms twintig
kwartetten in de kachel zou hebben geworpen.
Zo’n twintig kwartetten kwijnen dus mogelijk
voor eeuwig weg in het vagevuur van zijn
meedogenloze zelfkritiek.
Een strijkkwartet in een symfonische
bedding
Het Eerste Strijkkwartet werd (samen met
het zusterkwartet opus 51/2) in de zomer van
1873 voltooid in Tutzing, waar Brahms kon
werken met het Walter Kwartet uit München.
De eer van de première kwam toe aan het
Hellmesberger Kwartet op 11 december 1873
in Wenen. Het c-klein verwijst terug naar
Beethoven, alsmede vooruit naar Brahms’
in 1876 voltooide Eerste Symfonie.
De doorwrochte contrapuntiek van het eerste
deel legt getuigenis af van de technische
winst die Brahms al had geboekt met Ein
Deutsches Requiem. Het tweede deel is een
wiegende Romanze in As-majeur met een
stokkend as-klein in het hart van de liedvorm
dat teruggrijpt op elementen uit het open-
ingsdeel. De uitgebreide coda behandelt
genoemde motieven in omgekeerde richting.
Een aspect dat voor de Eerste Symfonie
cruciaal zou worden, is de subtiele techniek
waarmee Brahms het slot van een deel hier
meer glans weet te geven. In het eerste deel
gebeurt dit door geleidelijke majeur inkleuring,
het eind van de Romanze krijgt lucht door de
pizzicato’s van de cellist, een voorbode van
het volkse Trio in F-groot, dat lucht geeft aan
het Allegretto molto moderato e comodo.
Wonderbaarlijk beweeglijk is die proeve van
diepgang op de plek waar klassieke voor-
gangers hun scherzo pleegden te plaatsen.
De emotioneel zeer uitgesproken Finale grijpt
weer terug op het materiaal van de opening
maar besluit in contrast daarmee nu juist
met een dramatische Schubertiaanse
zonsverduistering naar c-klein.
Brahms’ kunst van het weglaten
Hoeveel lichter varen wij in het Derde Strijk-
kwartet in B-groot! Hier heeft Brahms het
weglaten tot kunst verheven en componeert
hij een helder ‘Nachtgesang’ na zijn door-
wrochte mineurkwartetten opus 51. Lichter van
snit is dit kwartet meer op klassieke leest
geschoeid en lijkt het te knipogen naar het
Jachtkwartet KV 458 van Mozart (wellicht
niet toevallig een broertje in B-groot). De zeer
economische uitsparende stijl is wel vergeleken
met de late strijk-kwartetten van Beethoven,
opus 135 in het bijzonder. Ultra ingenieus is de
Finale in B-groot met een reeks variaties
waarin het bij aanvang geponeerde thema bij
elke herhaling deels in zichzelf (!) varieert.
De variaties lopen door altviool (1, 2) en eerste
viool (3) waarna een orkestrale brug een
marsreis inzet via b-klein (4) naar Des-groot
(5) en Ges-groot (6) waarop Brahms als
geniale troef het thema van deel I tevoor-
schijn trekt in de vermomming van een
variatie in Doppio movimento.
Met een Coda in B-groot, de late Beethoven
indachtig, draait Brahms er een punt aan en
neemt hij weer afscheid van dit beladen genre
(een vierde Strijkkwartet van Brahms is er niet).
Alle genie ten spijt schuilt de grootste weelde
voor ons luisteraars hier wellicht in het Agitato
(deel III) waarin de altviool met onweer-
staanbare charme door de nacht sluipt.
Kortom, laten we er trots op zijn dat Brahms
zijn laatste strijkkwartet opdroeg aan het
Utrechtse paar waar hij zo vaak te logeren
was. De hierboven al genoemde Berlijnse
fysioloog Theodor Wilhelm Engelmann en
zijn begaafde vrouw Emma, geboren Brandes,
die haar piano-opleiding had ontvangen bij
Aloys Schmitt en Goltermann. Elisabeth von
Herzogenberg typeert Emma in een brief uit
januari 1878 aan Brahms als: ‘Het dierbare
ding, dat zoveel kan: zo onovertroffen spelen
met die kleine witte handen, lachen als een
vogel, iedereen betoveren - en kinderen op de
wereld zetten, wat ongetwijfeld het beste en
mooiste is wat een vrouw kan doen.’
Pianokwintet - eine schwere Geburt
Als dessert van de chef het Pianokwintet,
door Duitse musicologen getypeerd als
‘eine schwere Geburt’ en het beroemdste
werk op dit programma. De hier nog jonge
Brahms (blauwe ogen, wilskrachtige kin,
zonder baard) stuurde in 1863 aanvankelijk
vier delen van een strijkkwintet naar de
violist Joseph Joachim. Neuzend door het
manuscript meende deze in de door een
extra cellist geschraagde strijkersklank
‘zu großer Schroffheiten’ (stroeve passages)
aan te treffen. Brahms besloot driest het
werk te verscheuren en begon opnieuw te
schrijven voor twee vleugels, testte de
tweede versie uit met de Poolse virtuoos
Carl Tausig en stuurde het nieuwe manuscript
naar Clara Schumann. ‘Wundervoll großartig’
vond zij, ‘aber es ist keine Sonate’. Nee, Clara
hoorde hier de Hoorn des Overvloeds van
de aan-stormende symfonicus die ooit bij
haar en Robert Schumann aan de Bilcker-
straße in Düsseldorf op de deur had geklopt,
waarna zijn lancering als genie was
begonnen. Dit was een werk waarvan je de
gedachten over het hele orkest uit zou
kunnen strooien, vond ze. Volgens de boeken
was het de dirigent Hermann Levi die Brahms
tenslotte op het idee bracht zijn gedachten
definitief in de mal van vier strijkers en piano
te gieten.
ZOnDaG 20 januari - 11.00 uur
Strijkkwartet in a opus 51/2 (1873)
Allegro non troppo
Andante moderato
Quasi minuetto, moderato - Allegretto vivace
Finale - Allegro non assai
Strijkkwintet nr. 1 in F opus 88 (1882)
Allegro non troppo ma con brio
Grave ed appassionato - Allegretto vivace - Tempo I - Presto - Tempo I
Allegro energico - Presto
Wenen, de Klassieken en Brahms
Hoewel Johannes Brahms zich naar eigen
zeggen altijd ‘in alles een Hamburger’ bleef
voelen, had hij een haat-liefde-verstandhou-
ding met zijn geboortestad en zijn vaderland.
Toen hij in de loop van de jaren 1860 definitief
naar Wenen verhuisde - de stad waar hij reeds
bescheiden successen had geoogst als
componist en dirigent - bleek hij een goede
keuze te hebben gemaakt: het was het begin
van een nieuwe, vruchtbare periode in zijn
loopbaan. Ongetwijfeld werd zijn inspiratie en
scheppingsdrift gestimuleerd doordat hij nu
afstand kon nemen van storende intriges in
het Duitse muziekleven. Brahms, met zijn
diepgewortelde affectie voor muziek uit de
Barok en de klassieke periode, moest niets
hebben van het epische muziektheater
waarmee Richard Wagner op dat moment de
aandacht trok, en evenmin van het door Franz
Liszt gepropageerde ‘Symfonische gedicht’.
Muziek, vond Brahms, moest niet iets anders
willen uitdrukken dan muziek. De heftige
controverse tussen ‘nieuwe Duitsers’ en de
‘ouderwetse’ Brahms cum sui bekoelde snel
toen de protagonist buiten beeld was.
Die Weense periode betekende zijn coming
out als componist van muziek in twee
oer-klassieke genres: symfonie en strijk-
kwartet, waaraan hij zich nog niet eerder
gewaagd had, of waarin hij althans nooit iets
had afgeleverd dat hij publicabel achtte.
Juist bij Brahms, die zich van jongsaf nadruk-
kelijk op het verleden oriënteerde (en in het
bijzonder op de Weense Klassieken, met hun
uitgebalanceerde muzikale architectuur)
verbaast het misschien dat hij pas na zijn
veertigste zijn eerste symfonie en zijn eerste
strijkkwartet afleverde - totdat je je voorstelt
hoe enorm zijn ontzag was voor Beethoven,
die eerst met zijn symfonieën, en in zijn
nadagen met strijkkwartetten een enorm
hoge norm voor latere generaties had gesteld.
Het kostte Brahms dan ook moeite op gang
te komen. Voor de voltooiing van het Eerste
Strijkkwartet had hij weliswaar niet de
veertien jaar nodig die hij aan zijn Eerste
Symfonie wijdde, maar het is een tamelijk
stug en zwoegerig werk. Des te opmerkelijker
is de relatieve soepelheid van het direct
daarop gecomponeerde, en hier uitgevoerde,
Tweede Strijkkwartet. Drie jaar later,
in 1876, schreef hij nog een tamelijk preten-
tieloos derde kwartet; toen hield hij dit genre
voor gezien.
Uiteraard heeft het Tweede Strijkkwartet
(evenals het Eerste) Beethoven-achtige
trekjes; Brahms voelde het als een historische
verantwoordelijkheid de thematische inven-
tiviteit van Beethovens late strijkkwartetten
te respecteren. Die gelofte loste hij in met de
ongemeen hechte architectuur van
het werk, vooral in het eerste deel: alles heeft
met alles te maken, het ene motief vloeit uit
het andere voort, ze overlappen en omspelen
elkaar. Even duidelijk zijn de voor Brahms ook
al zo onomzeilbare invloeden van Franz
Schubert, hoorbaar in de nerveuze oprispingen
die het serene Andante moderato doorbreken,
en in het koket-dansante derde deel. En toch
is het onmiskenbaar een Brahms-compositie,
met diens karakteristieke harmonische
warmte en volle, smeuïge klankbeeld - en,
in het slotdeel, die typische Hongaars-geïn-
spireerde ritmiek die je overal in Brahms’
oeuvre aantreft, als een soort dna-profiel.
Brahms’ Strijkkwintet Im Volkston
Met zijn voorliefde voor een rijke, verzadigde
klank is het geen wonder dat Brahms geneigd
was de naakte, spartaanse kwartetbezetting
met één of twee strijkers uit te breiden.
In dat ‘kwartet-plus’-genre leverde hij
dan ook aanzienlijk meer composities af.
Daaronder bevinden zich, naast de twee hoogst
originele sextetten voor strijkers, twee strijk-
kwintetten die een zekere verwantschap
suggereren met Mozart en Schubert - twee
wegbereiders in composities voor vijf strijkers.
Mozart voegde aan die bezetting een tweede
altviool toe, Schubert koos in zijn kwintet voor
een tweede cellist. Opmerkelijk genoeg koos
de meestal zwaarwichtige Brahms voor
Mozarts bezetting. Door de toevoeging van
een tweede altviool kon dat instrument - de
eeuwige begeleider - eindelijk uit de schaduw
treden en, naast de eerste viool, solistische
passages voor zijn rekening nemen.
Het Strijkkwintet opus 88 klinkt dan ook
eerder zangerig dan brommerig. De openings-
maten geven al een voorproefje van dat sterke
cantando-gehalte, met een melodie im
Volkston, zoals Brahms’ volksliedjes-min-
nende mentor Robert Schumann gezegd zou
hebben. Ondanks die melodische rijkdom werd
dit kwintet - vreemd genoeg - destijds amper
opgemerkt door publiek én door critici, en nog
steeds is het een soort blinde vlek binnen
Brahms’ kamermuziekrepertoire. De compo-
nist zelf voelde zich tijdens het componeren
meegevoerd door de lentewind van het
lieflijke Bad Ischl waar hij het werk in het
voorjaar van 1882 vlotjes componeerde,
en schreef achteraf aan zijn uitgever Simrock:
‘Nooit eerder heb je zo’n mooie compositie
van mij ontvangen.’ In een brief aan Clara
Schumann, zijn ex-idool en muzikale geweten,
noemde hij het ‘een van mijn beste werken’.
Dat is heel andere koek dan de gebruikelijke
schamperheid en zelfrelativering waarmee
hij doorgaans nieuwe composities onder de
aandacht bracht. Misschien was hij zelf
verbaasd over de overrompelende spontaniteit
die dit werk heeft: dit is nu écht muziek die
haar overtuigingskracht dankt aan een door-
dachte, ambachtelijke architectuur zonder
dat je ook maar iets hoort van het denkwerk
en het gesjouw met de bouwstenen.
ZOnDaG 20 januari - 20.00 uur
Pianokwartet in c opus 60 (1874)
Allegro ma non troppo
Scherzo - Allegro
Andante
Finale - Allegro comodo
Strijkkwintet nr. 2 in G opus 111 (1890)
Allegro non troppo, ma con brio
Adagio
Un poco allegretto
Vivace, ma non troppo presto
pauze
Klarinetkwintet in b opus 115 (1891)
Allegro
Adagio
Andantino - Presto non assai, ma con sentimento
Con moto
Pianokwartet - een autobiografisch werk
Het begin van Brahms’ Pianokwartet in c wint
een prijs voor de meest effectvolle opening.
Het werkt als een dramatische donderslag:
één enkele forte aanslag op de piano, gevolgd
door een aantal unisono gespeelde ‘zuchten’
door het strijkkwartet. Er wordt wel gezegd dat
veel van de kamercomposities van Brahms in
feite vingeroefeningen zijn voor het componeren
van een symfonie. Deze theorie zou heel goed
van toepassing kunnen zijn op dit Pianokwartet,
dat zijn definitieve vorm kreeg in de tijd dat
Brahms zijn Eerste Symfonie schreef. Het stuk
lijkt opgezet als een compositie voor orkest en
dan ook nog niet eens een klein orkest. Het sym-
fonische karakter van het werk wordt nog eens
benadrukt door de lengte (het Allegro ma non
troppo is twee keer zo lang als het eerste deel
van het Klarinetkwartet van Stamitz) en de
vierdeligheid, maar ook door het brede scala
aan gemoedstoestanden dat in het werk aan
bod komt. De treurige, naar binnen gekeerde
beginmaten zijn nog niet verklonken of er klinkt
opstandigheid, kwaadheid, dan weer droefenis
en weemoed. Zelf vergeleek Brahms dit deel
met Goethes Das Leiden des Jungen Werthers.
Net als de hoofdpersoon in dit boek was ook
Brahms ongelukkig verliefd op een getrouwde
en dus onbereikbare vrouw,
Clara Schumann, nota bene de vrouw van
een van zijn beste vrienden, Robert Schumann.
De eerste versie van het Pianokwartet dateert
uit de tijd van Schumanns tragische dood in 1856.
Brahms heeft dus bijna twintig jaar geworsteld
met dit sombere autobiografische werk, dat tot
zijn meest indrukwekkende kamercomposities
behoort. Uit het korte, sombere Scherzo, met
de bonkende klanken en de obsessieve triolen,
klinkt gespannenheid en agressie. Het Andante
klinkt breed en lyrisch en eindeloos vloeiend
als een belofte van oneindige liefde, misschien
zowel voor Clara als Robert.
Strijkkwintet nr. 2 - ouderwetse
Brahmsiaanse energie
Het Strijkkwintet opus 111 had Brahms’
laatste opusnummer moeten worden.
Hij schreef het in 1890, en hij had besloten
dat het welletjes was geweest. Hij voelde
zich uitgeschreven en was niet van plan nog
louter op zijn routine verder te werken.
Hij was 57 en enige rust was hem nu wel
gegund. Hij zou zich alleen nog wijden aan
de revisie van vroegere werken, en aan de
zorgvuldige editie daarvan. Bovendien lag er
nog enig ongepubliceerd werk op uitgave te
wachten, hij had dus genoeg te doen.
De praktijk werd dat Brahms tot zijn dood in
1897 nog meerdere nieuwe composities
zou afleveren. En die laten allesbehalve een
vermoeide, uitgeschreven componist zien.
Dat geldt evenzeer voor zijn opus 111.
Het is in alle delen een uiterst fris werkstuk,
dat qua levendigheid en originaliteit tot het
beste behoort wat Brahms heeft geschreven.
Alle elementen waarvoor de componist zich
ooit interesseerde, komen in dit stuk aan de
orde: de vrolijke Weense wals, de warme gloed
van de Hongaarse volksmuziek, en dat alles
met ouderwetse Brahmsiaanse energie en,
in de ernstige middendelen, een fijnzinnig
gevoel voor poëzie.
Het kwintet is deels gebaseerd op schetsen
die Brahms had gemaakt voor een vijfde
symfonie. Die is er nooit gekomen, maar
orkestrale trekken vinden we terug in de
textuur van het kwintet. Vooral in het eerste
deel heeft de cello de grootste moeite om
met zijn hoofdthema boven de begeleidende
violen en altviolen uit te komen. Toen Brahms
door wanhopige musici op dit euvel werd
gewezen, was hij bereid een ‘dunnere’
begeleiding te schrijven. Hij deed dit op een
apart blad, dat nu nog in bezit is van de
Weense ‘Gesellschaft der Musikfreunde’.
Maar voor de officiële publicatie bleef Brahms
bij zijn oorspronkelijke versie. Het werk is
voor Brahms ongekend optimistisch van kleur,
al klinkt zijn worsteling met het leven er
toch in door. Gelukkig maar, want dat geeft
het werk juist die speciale diepgang die we
van Brahms gewend zijn.
Klarinetkwintet - verinnerlijking en
weemoed
Het Klarinetkwintet is niet Brahms’ laatste
werk, maar toch houden we dit stuk graag
voor zijn afscheidsopus. In zijn laatste levens-
fase heeft de componist hier zijn strenge
harnas afgelegd en durft hij zijn innerlijk
bloot te geven. Daarbinnen treft men een
milde weemoed aan. Er zijn heftige passages,
maar steeds ebt de spanning af, als een
onstuimige golf die weer wordt opgenomen
in de kalm deinende zee. In deze muziek lijkt
de zwaartekracht te zijn opgeheven:
direct in de eerste maten worden we al
meegenomen in een dalende zweefvlucht,
een lange lijn waarin de grondtoon maar niet
tevoorschijn wil komen. Pas na vijfentwintig
maten worden met het markante tweede
thema de ankers uitgegooid. Dit soort
‘verankerde’ passages komt verspreid door
het hele werk voor, maar de heftige passie
daarvan werkt voornamelijk als een krachtig
contrast. Na de slotnoten van het laatste
deel zijn het vooral de weemoed, en de
sensatie te zweven boven het landschap
van een geleefd leven, die achterblijven.
Het kwintet dankt zijn ontstaan aan een
bezoek van Brahms in maart 1891 aan de
hertog van Meiningen, een muziekfanaat
wiens hoforkest onder leiding van Hans von
Bülow tot een superieur ensemble was
uitgegroeid. In dat orkest zat een jonge
klarinettist, Richard Mühlfeld, die op zijn
zeventiende in Meiningen was gearriveerd
als violist, maar die zich vervolgens op de
klarinet had geworpen en in 1879 was
aangesteld als soloklarinettist.
Mühlfeld speelde zo goddelijk dat Brahms
de oren spitste en de man uitnodigde om met
hem het solorepertoire voor klarinet door te
spelen, puur voor zijn plezier. Brahms raakte
geheel betoverd door Mühlfelds verfijnde spel
en noemde hem liefkozend ‘mijn prima donna’.
Met de klarinetklank in het oor bracht hij de
zomermaanden door in Bad Ischl, niet ver van
Salzburg. Daar ontstonden tegelijkertijd het
Klarinettrio opus 114 en het Klarinetkwintet
opus 115.
De klarinetpartij van het kwintet was
Mühlfeld op het lijf geschreven, maar voor de
onofficiële première in Meiningen verlangde
Brahms ook voor de cellopartij een solistisch
getraind musicus: ‘Ik zou een uitstekende
cellist willen hebben, bijvoorbeeld de heer
Hausmann uit Berlijn.’ Robert Hausmann was
niet alleen cellist van het Joachim Kwartet,
maar ook een beroemd solist. Het feit dat
Brahms voor de cellopartij iemand van zijn
kaliber wenste, werpt een helder licht op de
partituur met de vele passages waarin de
cello solistisch tegenspel levert aan de
soloklarinet. In hoge ligging speelt de cello
bovendien soms boven de altpartij, en op die
plekken ontstaat een onbeschrijflijke schoon-
heid van klankkleur. Maar het belangrijkste is
misschien wel dat het gewicht van de
cellopartij de klarinet in staat stelt om op
te stijgen en in de hoogte zwevend kreten
van wanhoop te slaken, kreten die onmiddel-
lijk worden getemperd door brahmsiaanse
berusting.
Colofon
© Vredenburg (januari 2013)
Programmeur: Guy van Hulst
Teksten: Huib Ramaer, Michiel Cleij en Vredenburg
Ontwerp en opmaak: Blauwzuur
Druk: Multicopy
Het Brahms Weekend is een productie van Vredenburg
Leipziger streichquartettStefan Arzberger, viool
Tilman Büning, viool
Ivo Bauer, altviool
Matthias Moosdorf, cello
Het Leipziger Streichquartett
heeft zich als het ‘beste Duitse
strijkkwartet’ (Gramophone)
ontwikkeld tot een van de meest
gevraagde en veelzijdige
ensembles van onze tijd.
Bij de oprichting in 1988 waren
drie van de leden van het
kwartet nog werkzaam als
aanvoerder in het Leipziger
Gewandhaus-orchester, dat ze
in 1993 verlieten om zich geheel
aan de kamermuziek te wijden.
In de loop van 2008 neemt
primarius Andreas Seidel
afscheid van het ensemble.
Opvolger is de Leipziger Stefan Arzberger, momenteel plaatsvervangend eerste concertmeester
van het Leipziger Gewandhausorchester.
Het Leipziger Streichquartett ontving al snel prijzen en onderscheidingen, waaronder de tweede
prijs van het ARD Concours München, de Brüder-Busch-Preis en de Siemens Musikpreis.
Sinds november 1991 geeft het kwartet in Leipzig zijn eigen concertserie ‘Pro Quatuor’.
Het Leipziger Streichquartett maakte concerttournees naar meer dan 45 landen op alle
continenten. Veel prominente festivals en eigen thematische cycli (onder anderen Schubert,
Bach, Mozart en Mendelssohn) staan regelmatig op hun concertagenda. Het kwartet heeft
bijna 70 cd-opnames op zijn naam staan, met muziek van Mozart tot Cage, van Haubenstock-
Ramati tot Beethoven en complete opnames van de werken van Brahms, Mendelssohn,
Mozart en de Tweede Weense School. Allemaal door de pers lovend ontvangen.
Olga Gollej (1983) afkomstig uit Kazachstan,
studeerde piano aan de conservatoria van Leipzig
en Würzburg en aan het Mozarteum in Salzburg.
Inmiddels heeft zij diverse prijzen en concoursen
op haar naam staan. Ze speelt veelvuldig samen
met het Leipziger Streichquartett en begeleidt
onder anderen bariton Stephan Genz. In 2008
richtte zij, samen met de klarinettisten Matthias
Moosdorf en Karl Leister, het Trio ECCO op.
Sinds 2010 studeert Olga Gollej met een beurs
van Yehudi Menuhin Live Now.
barbara buntrock studeerde altviool aan de
conservatoria van Lübeck en Berlijn. Zij heeft opge-
treden met vooraanstaande orkesten, zoals het
Stuttgarter Kammerorchester, het Symfonieorkest
van Wuppertal en het Gewandhausorchester Leipzig
en zij heeft masterclasses gevolgd bij onder anderen
Nobuko Imai, Kim Kashkashian, Yuri Bashmet en
Anner Bijlsma. Barbara Buntrock speelt regelmatig
samen met het Leipziger Streichquartett en het
Mariani Klavierquartett. Zij is in het bezit van een
altviool, gebouwd door Antonio Mariani uit ca. 1650.
Karl Leister, de wereldberoemde solo-klarinettist
van de Berliner Philharmoniker, speelde dertig jaar onder
leiding van Herbert von Karajan. Hij studeerde aan het
conservatorium van Berlijn en was met negentien jaar al
solo-klarinettist in de Komische Oper in Berlijn.
Hij heeft ook een internationale carrière in de kamermuziek
opgebouwd. Zo speelde hij onder anderen samen met
het Amadeus Quartet, Vogler Quartet, Gidon Kremer,
Riccardo Muti, Christoph Eschenbach, Elisabeth Leonskaja
en Stefan Vladar. Karl Leister heeft diverse cd-opnames
op zijn naam staan en diverse generaties klarinettisten
opgeleid aan het conservatorium van Berlijn.
KLassiEKin VrEDEnburGCanTus CÖLLno.l.v. Konrad Junghänel
Bach Missa Brevis & Cantates
Di 5 feb • 20.15 uur • Vredenburg Leidsche Rijn
ruYsDaEL KWarTETwerken van Bach, Beethoven & Mozart
Zo 17 feb • 11.00 uur • Vredenburg Leeuwenbergh
mOrGEnsTErn TriOPianotrio’s van Mendelssohn & Sjostakovitsj
Nocturnes van Bloch
Zo 24 feb • 20.00 uur • Vredenburg Leeuwenbergh
nOOrD nEDErLanDs OrKEsTMet Charlie Siem (viool)
Prokofjev vioolconcert
Sjostakovitsj symfonie nr. 5
Zo 17 mrt • 15.00 uur • Vredenburg Leidsche Rijn