Bouwen aan de toekomst -...

56
Bouwen aan de toekomst rapportnr. 942 4 juni 2012 Toekomstscenario’s voor de bouwarbeidsmarkt

Transcript of Bouwen aan de toekomst -...

Bouwen aan de toekomst

rapportnr. 942

4 juni 2012

Toekomstscenario’s voor de bouwarbeidsmarkt

Bouwen aan de toekomst Toekomstscenario’s voor de bouwarbeidsmarkt

Karlien Douma

Sharon van Ede

Philip de Jong

Onderzoek in opdracht van

de Programmaraad Bouwnijverheid

Den Haag, 4 juni 2012

rapport nr. 942

© Aarts de Jong Wilms Goudriaan Public Economics bv

Website: www.ape.nl

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt via

druk, fotokopie of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande

schriftelijke toestemming.

Inhoud

Samenvatting 8

1 Inleiding 10

1.1 Aanleiding en doel 10

1.2 Vraagstelling 10

1.3 Aanpak 11

1.4 Leeswijzer 12

2 De bouwarbeidsmarkt vandaag 13

2.1 De bouwmedewerker 13

2.2 De flexibele schil 16

2.3 Instroom 17

2.4 Uitstroom 19

2.5 Cultuur in de bouw 20

2.6 Conclusie 21

3 Prognoses arbeidsmarkt 23

3.1 Kwantitatief 23

3.1.1 Bouwproductie en arbeidsvolume 23

3.1.2 Instroom en uitstroom 25

3.2 Kwalitatief 29

3.2.1 Algemeen 29

3.2.2 Simpel én complex 30

3.2.3 De creatieve UTA 30

3.3 Conclusie 31

4 Toekomstscenario’s 32

4.1 Uitgangspunten 32

4.1.1 Inleiding 32

4.2 Een model van de bouwarbeidsmarkt 33

4.2.1 Instroom en uitstroom 34

4.3 Nulscenario 34

4.4 Scenario 1: Instroomimpuls 39

4.5 Scenario 2: Productiviteitsboost 42

4.6 Tot besluit 47

Bijlage 1: Respondenten 49

Bijlage 2: Literatuurlijst (gebruikt en geraadpleegd) 50

Bouwen aan de toekomst | 7

8 | 2012

Samenvatting

De bouwsector voorziet de komende tien jaar grote problemen op de

arbeidsmarkt. Door de recessie worden er nu nauwelijks tekorten ervaren.

Volgens de meeste prognoses zal het huidige arbeidsoverschot echter omslaan in

een structureel tekort aan gekwalificeerd personeel. De Programmaraad

Bouwnijverheid, een samenwerkingsverband van werkgevers- en

werknemersorganisaties in de bouw, heeft onderzoeksbureau APE daarom

gevraagd een scenariostudie uit te voeren aan de hand van literatuuronderzoek

en gesprekken met (ervarings)deskundigen. Dit rapport bevat de resultaten van

deze studie.

Het rapport begint met een kenschets van de bouwarbeidsmarkt van vandaag. In

de bouw werken vooral autochtone mannen in fulltime dienstverband, als

uitzendkracht of zzp’er. Vooral de laatste twee categorieën, de flexibele schil, zijn

de laatste jaren hard gegroeid. De afgelopen jaren is de belangstelling voor vmbo-

en mbo-bouwopleidingen afgenomen, waardoor de instroom van jongeren ver

achterblijft bij de uitstroom van de steeds ouder wordende huidige bezetting. Dat

er nu nog geen arbeidsmarktkrapte is, is geheel toe te schrijven aan de ingezakte

vraag naar bouwproductie. Op hbo- en wo-niveau is de belangstelling voor

bouwgerelateerde vakken weliswaar stabiel, maar ook voor de beroepsgroepen

op dat niveau worden de komende tien jaar tekorten verwacht. Dat komt door de

veranderende bevolkingssamenstelling. Er zijn binnenkort te weinig jongeren in

Nederland om de werkenden die met pensioen gaan te vervangen. Ook wordt

verwacht dat werkenden in de bouw een andere set competenties nodig hebben,

omdat de omgeving en regelgeving bouwprojecten complexer maakt. Naast een

kwantitatief tekort zou daardoor ook een kwalitatief tekort kunnen ontstaan.

In het nulscenario beschrijven we wat er gebeurt als de bouw op de bestaande

voet voortgaat en geen specifiek beleid voert om de voorspelde tekorten aan te

pakken. Bouwbedrijven zullen grote moeite hebben om vacatures te vervullen en

zullen met onderbezetting aan het werk gaan. Dat brengt risico’s voor kwaliteit

en veiligheid met zich mee. In de twee alternatieve scenario’s onderzoeken we

twee mogelijke oplossingsrichtingen en de bijbehorende kansen en risico’s. Het

eerste beschrijft wat er gebeurt als werkgevers op grote schaal proberen om de

vacatures te vervullen met arbeidsmigranten. Het tweede alternatieve scenario

gaat in op de kansen voor innovatie, waarmee de arbeidsproductiviteit kan

worden verhoogd en zodoende de vraag naar arbeid verlaagd. Voor beide

scenario’s geldt dat zij niet automatisch tot stand zullen komen, dat er

Bouwen aan de toekomst | 9

neveneffecten aan verbonden zijn en dat ze elkaar niet uit sluiten. Per scenario

wordt een aantal kansen en risico’s genoemd.

10 | 2012

1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De bouwsector verwacht in de komende tien jaar kwantitatieve en kwalitatieve

problemen op de arbeidsmarkt. De huidige recessie heeft het kwantitatieve

probleem weliswaar tijdelijk doen verminderen, maar structureel worden er

tekorten voorspeld. De omvang van die tekorten wordt voor een deel bepaald

door externe ontwikkelingen van vergrijzing en ontgroening. Het aandeel oudere

werknemers in de bouw is de afgelopen jaren hard gestegen, terwijl het aandeel

jongeren daalt. Bovendien heeft de bouwsector te maken met een negatief imago

onder jongeren en neemt de instroom in bouwopleidingen al geruime tijd af.

De Programmaraad Bouwnijverheid heeft APE gevraagd meer inzicht te bieden in

de problematiek rondom de verwachte krapte, zowel kwantitatief als kwalitatief.

Om een beeld te krijgen van de mogelijke ontwikkelingen schetsen wij in dit

rapport verschillende toekomstscenario’s voor de komende tien jaar (2012-2022).

Een nulscenario biedt inzicht in de knelpunten in het geval er niets verandert in

de strategieën en werkwijzen van de bouwsector. In een tweede en derde

scenario schetsten we de kansen en risico’s van twee alternatieve

ontwikkelingspaden.

1.2 Vraagstelling

De hoofdvraag die wij middels dit onderzoek beantwoorden is:

Hoe ontwikkelt de bouwarbeidsmarkt zich de komende tien jaar en hoe kan de

sector tegemoet komen aan de toekomstige kwantitatieve en kwalitatieve

personeelsbehoefte?

Onderliggende vragen die aan bod komen, zijn:

Hoe ziet het huidige cohort werkenden in de bouwsector eruit?

Hoe verloopt de instroom en uitstroom momenteel?

Welke knelpunten kent de huidige bouwarbeidsmarkt?

Welke kwantitatieve en kwalitatieve ontwikkelingen worden voor de komen-

de tien jaar verwacht?

Bouwen aan de toekomst | 11

Hoe ziet de bouwarbeidsmarkt er over tien jaar uit wanneer er geen specifie-

ke aanpak wordt gehanteerd (nulscenario)?

Welke knelpunten zijn waarschijnlijk in het nulscenario?

Welke oplossingsrichtingen zijn denkbaar?

Welke kansen en risico’s zijn verbonden aan deze oplossingsrichtingen?

1.3 Aanpak

Dit project bestaat uit drie onderdelen. In het eerste deel is de bestaande

literatuur van de bouwsector bestudeerd en geïnventariseerd en zijn de

belangrijkste knelpunten in de huidige bouwarbeidsmarkt vastgesteld. Op basis

hiervan is een notitie geschreven “Analyse van de knelpunten op de

bouwarbeidsmarkt”.

Vervolgens is, op basis van deze notitie en input van de begeleidingscommissie,

een eerste ronde interviews gedaan. Wij hebben de waarschijnlijkheid van

verschillende scenario’s verkend met uiteenlopende stakeholders in en rond de

bouwsector, van bouwbedrijven tot wetenschappers. Hier is een eerste schets

van mogelijke ontwikkelingen op de bouwarbeidsmarkt de komende tien jaar uit

voortgekomen. In de tweede ronde interviews zijn wij dieper ingegaan op de

meest waarschijnlijke toekomstscenario’s.

Om de interviews op gestructureerde wijze te kunnen analyseren is zowel in de

eerste als in de tweede ronde gebruik gemaakt van een format. Alle interviews

zijn gevoerd volgens een vast schema, afhankelijk van de expertise van de

respondent:

1. Visie op de verwachte krapte.

2. Verwachte aanpak van werkgevers en werknemers en bijbehorende gevolgen

in geval van krapte.

3. Verwachte ontwikkelingen en mogelijkheden ter vergroting van de instroom

van arbeidskrachten.

4. Verwachte ontwikkelingen en mogelijkheden ter verhoging van de arbeids-

productiviteit.

a. via sociale innovatie.

b. via technische innovatie.

5. Belangrijkste knelpunten en risico’s bij de genoemde aanpak(ken) en ontwik-

kelingen.

In dit rapport wordt nergens verwezen naar uitspraken van individuen. Dit is een

bewuste keuze geweest, om zeker te zijn dat respondenten vrijuit konden

spreken. Los daarvan bleek dat respondenten het in grote mate met elkaar eens

12 | 2012

waren over de problemen van en mogelijke oplossingsrichtingen voor de

bouwarbeidsmarkt. Wij kunnen daarom stellen dat dit rapport als geheel sterk

leunt op de visies die respondenten in de interviews gaven.

Het literatuuronderzoek leverde vele relevante publicaties op. Een literatuurlijst is

opgenomen in de bijlagen. Behalve Nederlandse publicaties hebben wij ons ook

verdiept in de bouwarbeidsmarkt in de ons omringende landen. Vooral de situatie

in Duitsland is interessant, aangezien dit land in demografisch opzicht op

Nederland voorloopt.

1.4 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt het huidige cohort werkenden in de bouw

beschreven. Hierbij gaan we in op de kenmerken van de bouwmedewerker, de

flexibele schil, instroom, uitstroom en de cultuur in de bouw. In hoofdstuk 3

wordt de toekomstige bouwarbeidsmarkt beschreven aan de hand van bestaande

prognoses. Wij gaan in op de kwantitatieve verwachtingen door de gevolgen van

vergrijzing en ontgroening en op de kwalitatieve verwachtingen in termen van

opleidingsniveau en competenties. In hoofdstuk 4 worden de gevolgen van deze

prognoses geschetst in drie scenario’s. In het nulscenario beschrijven we wat er

gebeurt als de bouw op de bestaande voet voortgaat en geen specifiek beleid

voert om de voorspelde tekorten aan te pakken. In de twee alternatieve

scenario’s onderzoeken we twee mogelijke oplossingsrichtingen en de

bijbehorende kansen en risico’s.

Bouwen aan de toekomst | 13

2 De bouwarbeidsmarkt vandaag

De bouwsector heeft een aantal specifieke karaktertrekken die van invloed zijn op

de werking van de bouwarbeidsmarkt. Om in te kunnen gaan op toekomstige

ontwikkelingen is het daarom belangrijk eerst de huidige situatie te beschrijven.

2.1 De bouwmedewerker

Onder de bouwsector, waarop dit rapport in eerste instantie betrekking heeft,

verstaan wij in navolging van het Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid

(EIB) de medewerkers in loondienst op de bouwplaats en het Uitvoerend

Technisch en Administratief (uta) personeel die onder de cao voor de

bouwnijverheid vallen en die werkzaam zijn in de burgerlijke- en utiliteitsbouw

(b&u), de grond-, weg- en waterbouw (gww of infra) en de gespecialiseerde

aannemerij (ga). In 2010 was ongeveer 2% van de Nederlandse werknemers in de

bouwsector werkzaam (155.000 personen).1 Veruit het grootste deel van het

personeel in de b&u valt onder de cao, ongeveer 95%.

Het aantal personen dat in de bouw in brede zin (bouwnijverheid) werkt is groter.

In 2008 was dit ruim 6% van de totale werkzame populatie.2 Onder de

bouwnijverheid worden bijvoorbeeld ook architecten, ingenieurs, de

installatiebranche, uitzendkrachten en zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers)

verstaan.

1 CBS – Statline (2011) en Afrian, K. (2011) 2 Kok, K. (2010)

14 | 2012

Het cao-personeel was in 2010 als volgt verdeeld over de subsectoren:

Figuur 1: Medewerkers bouw onderverdeeld naar subsector 2010

Bron: EIB (2010)

Uit onderzoek van het EIB blijkt dat ongeveer tweederde van de bouw-cao-

medewerkers werkt op de bouwplaats, een derde behoort tot het uta-personeel.3

Kenmerkend voor deze medewerkers is dat ze bijna allemaal fulltime werken,

autochtoon en man zijn. Het aantal vrouwen in de bouw is vergeleken met

andere sectoren erg klein; slechts 6,3% in 2010 terwijl 45% van de gehele

Nederlandse beroepsbevolking vrouw is.4 Verder is opvallend dat een gemiddelde

werkweek van de bouw-cao’er uit bijna 40 uur bestaat, wat betekent dat vrijwel

niemand in deeltijd werkt. Landelijk (over alle sectoren) was in 2010 een

werkweek gemiddeld 34,4 uur.5

Het aantal Nederlandse werknemers in de bouwsector is 96,5%, slechts 3,5% van

de werknemers in de bouw komt uit een ander land of heeft een ouder afkomstig

uit een ander land (allochtoon).6 Dit percentage buitenlanders en allochtonen is

relatief laag gezien de samenstelling van de maatschappij, waarin 18,5% van

werkende beroepsbevolking voldoet aan de CBS definiëring van allochtoon.7 Dit

kan deels worden verklaard doordat in deze cijfers niet de uitzendkrachten en

3 Afrian, K. (2011) 4 Afrian, K. (2011) en CBS - Statline 2011 5 CBS – Statline 6 Afrian, K. (2011) 7 CBS - Statline

B&U

GWW

GA

Bouwen aan de toekomst | 15

zelfstandigen zijn meegenomen – de meeste buitenlandse medewerkers in de

bouw zijn niet direct in dienst van Nederlandse bouwbedrijven, maar werken via

uitzendbureaus.

Het aantal werknemers met alleen een vmbo-diploma in de bouw is hoog

vergeleken met het gemiddelde opleidingsniveau van de beroepsbevolking in

Nederland. Tussen de 60% en 74% van de bouwplaatsmedewerkers heeft een

vmbo-opleiding of lager afgerond anno 2010. Ongeveer een kwart van de

bouwmedewerkers beschikt over een mbo-opleiding als hoogst genoten

opleiding. 8 Van het uta-personeel daarentegen heeft een derde een hbo- of wo-

diploma en bijna de helft een mbo-diploma.9 Gemiddeld in de bouw (bouwplaats

en uta) heeft bijna 40% een mbo-opleiding afgerond en een even groot aantal

een vmbo-diploma.10 Landelijk beschikt 23% van de beroepsbevolking over een

vmbo-diploma of lager en 33% over een mbo-diploma. 11

De gemiddelde leeftijd van bouwwerknemers is 39,8 jaar, wat overeen komt met

het landelijk gemiddelde voor werknemers. De groep 20- tot 35-jarige

bouwwerknemers is afgenomen, het aantal ouderen (55+ jaar) is bijna verdubbeld

tussen 2000 en 2011.12 In 2000 was de gemiddelde leeftijd in de bouw in brede

zin volgens het CBS nog 37,4. Dit was iets jonger dan in de economie als geheel,

waardoor de vergrijzing in de bouw zich nu sterker aftekent. De verwachting is

dat de gemiddelde leeftijd in de bouw de komende jaren verder zal stijgen.

Zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) zijn gemiddeld ouder dan werknemers

(41 jaar), doordat zij vaak zelfstandig worden na enkele jaren in dienst te zijn

geweest.13

De economische crisis heeft een grote invloed op de bouw. Sinds 2009 is de

werkgelegenheid van de beroepen die onder de cao bouwnijverheid vallen

afgenomen. In de periode juli 2009 tot en met mei 2012 nam het aantal

bouwplaatswerknemers met 21,3% af. Het aantal uta-medewerkers kromp ook,

maar minder hard, met 9,6%.14

8 Afrian, K (2011) 9 Afrian, K (2011) en Kok, K. (2010) 10 Kok, K. (2010) 11 CBS-Statline 2011 12 Fundeon (2011) en Kok, K. (2010) 13 Berkhout, P.H.G e.a. (2010) 14 Cordares (2012)

16 | 2012

2.2 De flexibele schil

Veruit de meeste medewerkers zijn in vaste loondienst, de rest heeft een tijdelijk

contract of een leer/werk dienstverband.15 Tegelijkertijd is de flexibele schil

(zzp’ers, uitzendkrachten en gedetacheerd personeel) in de bouw groot. In 2011

was 22% van het totale arbeidsvolume in de bouw zzp’er16, terwijl in datzelfde

landelijk 14% van de gehele beroepsbevolking zzp’er was.17 Sinds 1995 is het

aantal zelfstandigen in de bouw meer dan verdubbeld. In 2008 was driekwart van

de zelfstandigen in de bouw zelfstandig zonder personeel (zzp’er)18, zij namen

15% van de bouwwerkgelegenheid in.19 Het aantal zelfstandigen neemt in de

huidige recessie minder sterk af dan het aantal werknemers. Zelfstandigen

vangen de daling van productie kennelijk op door minder productieve uren te

draaien, maar ze stoppen er (nog) niet mee.20

De bouwsector kent door het grote aantal kleine bedrijven en zelfstandigen een

grote versnippering. Dit is ook te zien aan het feit dat grote bouwbedrijven

nauwelijks nog bouwplaatsmedewerkers in dienst hebben maar deze inhuren van

kleinere onderaannemers. Zo werkt in de bouw (in brede zin) 38% van de

medewerkers bij bedrijven met 100 of meer werknemers, terwijl het landelijk

gemiddelde 62% is.21 De sector is eenvoudig toegankelijk voor zzp’ers en

buitenlandse medewerkers doordat het werk op de bouwplaats niet

bedrijfsspecifiek is maar vakspecifiek – typerend voor de bouw. Binding aan een

bedrijf kan tot stand komen door gegroeide loyaliteit of door goede

arbeidsvoorwaarden, maar niet door onmisbare bedrijfsspecifieke kennis.

Veruit het grootste deel van de zelfstandigen, 83%, is voormalig werknemer. De

belangrijkste reden om zelf een onderneming op te starten is de vrijheid om eigen

baas te zijn. Daarbij speelt flexibiliteit een belangrijke rol.22 Op dit moment is het

voor een werkgever goedkoper om iemand als zelfstandige in te huren dan in

loondienst te nemen. Daarnaast bieden zelfstandigen vaak meer flexibiliteit. Dit is

de belangrijkste reden voor de toename van het aantal schijnzelfstandigen,

zzp’ers met slechts een of twee opdrachtgevers per jaar, ongeveer 15,5% van de

zzp’ers in 2010.23 In verschillende interviews is naar voren gekomen dat anno

2012 een derde van de zelfstandigen schijnzelfstandig is. Deze schijnzelfstandigen

15 Afrian, K. (2011) 16 Fundeon (2012) 17 CBS – Statline 18 Definitie zzp’er EIB: een persoon die zeker een jaar fiscaal als zelfstandige wordt aangemerkt, een positief in-

komen uit zelfstandigheid genereert en werkzaam is in een bedrijf dat in datzelfde jaar geen loon uitkeert. 19 Berkhout, P.G.M (2010) 20 Kok, K (2010) 21 CBS (2011) 22 Berkhout, P.G.M (2010) 23 Berkhout, P.G.M (2010)

Bouwen aan de toekomst | 17

zijn volgens de respondenten vaak noodgedwongen, door ontslag, zelfstandig

geworden en vaak werkzaam voor hun oude werkgever.

In de flexibele schil van de bouw zijn ook arbeidsmigranten uit de tien MOE-

landen werkzaam. Tussen 1994 en 2004 is het aantal arbeidsmigranten uit deze

landen flink toegenomen. In 2011 waren volgens het CBS ongeveer 62.000

personen uit MOE-landen werkzaam (loondienst) in Nederland.24 In de bouw

werken relatief weinig arbeidsmigranten uit MOE-landen in loondienst, wat niet

overeenkomt met het publieke beeld van ‘de Poolse bouwvakker’. Dit wordt

veroorzaakt doordat veel arbeidsmigranten uit deze landen als zzp’er of

uitzendkracht in de bouw werken. Zo werkt landelijk maar liefst 55% van de MOE-

medewerkers in de uitzendbranche.25 Dit gaat echter niet altijd volgens de regels.

Bedrijven en uitzendbureaus die arbeidsmigranten uit MOE-landen inzetten

komen regelmatig de cao-afspraken niet na.26 Verder blijkt uit onderzoek dat veel

zelfstandigen uit de MOE-landen slechts 1 werkgever hebben, waaruit kan

worden opgemaakt dat het gaat om schijnzelfstandigen.27

2.3 Instroom

De instroom van jongeren in bouwopleidingen (vmbo, mbo en hbo) daalt al jaren.

Door demografische ontwikkelingen neemt het aantal leerlingen in het

voortgezet onderwijs sowieso af, maar de daling in de bouwopleidingen is groter

dan de demografische terugloop.28 Dit wordt veroorzaakt door een negatief

imago van de sector onder jongeren.

De keuze voor een bouwopleiding blijkt vooral te worden beïnvloed door

rolmodellen. Dikwijls wordt van vader op zoon gekozen voor een opleiding en

functie in de bouw.29 Jongeren zonder een dergelijk rolmodel hebben over het

algemeen een slecht beeld van de sector.30 Daarbij wordt bijvoorbeeld op

basisscholen, waar vaak al de interessevorming voor een beroepskeuze start,

weinig voorlichting gegeven over beroepen in de bouw. De bouwsector heeft veel

last van concurrentie met andere sectoren. Het lijkt erop dat de samenleving

‘gefeminiseerd’ is, dat wil zeggen dat veel leerlingen de voorkeur geven aan een

loopbaan waarin soft skills, zoals sociaal-emotionele en communicatieve

24 CBS- Statline 25 Berkhout, E. e.a. (2011) 26 Tweede Kamer (2011-2012) Kamerstuk 32 680 nr. 4. 27 Engbersen, G. e.a.(2011) 28 Fundeon (2012) 29 Tromp, E. e.a. (2007) 30 Te Lintelo, K. e.a. (2009)

18 | 2012

vaardigheden gevraagd worden boven werk dat een beroep doet op de hard skills

– zoals werk op de bouwplaats.

Onder allochtone jongeren is het imago van de sector nog negatiever. In het

bouwonderwijs stromen weinig jongeren van buitenlandse afkomst (of met een

ouder van buitenlandse afkomst) in. Uit eerder onderzoek31 blijkt dat niet-

westerse allochtonen over het algemeen minder bekend zijn met de sector dan

autochtonen, omdat die laatste groep vaker een familielid of kennis heeft die

werkzaam is in de bouw. Bij allochtonen wordt het negatieve imago (vies werk,

met je handen werken) daardoor minder vaak gecorrigeerd dan bij autochtonen.

Daarbij heeft de bouwsector over het algemeen een lagere maatschappelijke

status voor allochtonen dan voor autochtonen.

Het slechte imago van de bouw wordt verder versterkt door de huidige recessie.

Uit een onderzoek van het Platform vmbo Bouwen, Wonen en Interieur uit 2011

blijkt dat 44% van de leerlingen van jaar 2 die hebben overwogen voor een

bouwopleiding te kiezen, dit niet doet vanwege een gebrek aan

arbeidsmarktperspectieven.32 Jongeren kiezen wél voor de bouw omdat ze graag

met hun handen werken, de beloning goed is en het werk afwisselend.33

Typerend voor de bouwsector is dat er op mbo-opleidingen meer bbl- dan bol-

leerlingen zijn, twee derde van de jongeren kiest dus voor een praktijkgerichte

variant. Belangrijkste reden hiervoor is de mogelijkheid om bij aanvang van de

opleiding al in loondienst te treden, op basis van een leer/werk dienstverband. De

instroom van jongeren is daardoor erg gevoelig voor economische

schommelingen. In de huidige recessie is dan ook te zien dat het aantal bbl-

leerlingen sterk daalt. Dat komt mede doordat het aantal erkende leerplekken

sinds 2008 met 3% is gedaald.34 Als een bbl-leerling geen werkplek kan vinden

voor aanvang van de opleiding, dan kan hij of zij niet starten met de opleiding.

Wel kan een student dan instromen in de theoretische variant (bol). In

tegenstelling tot andere opleidingen neemt echter ook het aantal leerlingen in

bol-bouwopleidingen af.35 Uit cijfers van de HBO-raad blijkt verder dat het aantal

leerlingen in hbo-bouwopleidingen tussen 2008 en 2010 met 6% is gedaald.36

31 Tromp, E. e.a. (2007) 32 Fundeon (2012) 33 Reij, E. e.a. (2002) 34 Fundeon (2012) 35 Fundeon (2012) 36 Fundeon (2011b)

Bouwen aan de toekomst | 19

2.4 Uitstroom

De gemiddelde totale verblijfsduur van werknemers in de bouw is 15 jaar. Een

kwart van alle werknemers in de sector verlaat de bouw binnen 5 jaar en nog

eens een kwart binnen 10 jaar. De relatief korte verblijfsduur in de bouw

versterkt het effect van vergrijzing: de blijvers zijn gemiddeld ouder dan degenen

die de sector verlaten.37 De sector kent een jaarlijkse natuurlijke uitstroom van

ongeveer 3%.38 Uit onderzoek van het CBS blijkt dat de dynamiek (baanwisseling)

in de bouwnijverheid (bouw in de brede zin) vrijwel gelijk is aan industriële

sectoren.39

Ondanks de relatief korte verblijfsduur van jongeren in de bouw, is de

gemiddelde leeftijd in de bouwsector vooralsnog niet hoger dan het landelijk

gemiddelde. Het aandeel ouderen werkzaam in de bouw is sinds 2000 wel sterk

toegenomen door stimuleringsmaatregelen vanuit de overheid (afschaffing VUT),

waardoor de voorheen relatief jonge sector nu ‘normaal’ is. In 2008 was het

aandeel van jongeren (25 jaar of jonger) ruim een procent gedaald ten opzichte

van 2000. En het aandeel ouderen blijft stijgen. Dat komt door natuurlijk verloop,

maar ook doordat de participatiegraad van oudere werknemers in de bouw is

toegenomen: de leeftijd waarop werknemers gemiddeld de bouw verlaten,

stijgt.40 Dit sluit aan bij de landelijke trend, hoewel bouwmedewerkers het jongst

met pensioen gaan.41 Landelijk steeg de gemiddelde pensioenleeftijd van 60,8 in

2000 naar 63,1 in 2011. In de bouw gaat de gemiddelde werknemer rond 62 jaar

met pensioen, in 2000 lag dit gemiddelde op 60-jarige leeftijd.42

Los van de natuurlijke uitstroom zijn de afgelopen jaren veel werknemers

uitgetreden vanwege de dalende bouwproductie. Vooral in het eerste kwartaal

van 2010 groeide het aantal ww’ers snel. De sector werd toen hard geraakt door

de crisis in combinatie43 met seizoenwerkloosheid. Uit een enquête van EIB in

2011 blijkt dat 23% van de uittreders in het najaar van 2010 in een andere

bedrijfstak is gaan werken, 35% werd werkloos en 21% ging met pensioen. Uit

diezelfde enquête blijkt ook dat 34% van de uittreders werd ontslagen en dat van

15% het contract afliep. Ongeveer een derde van de uittreders koos zelf voor

beëindiging van het arbeidscontract of ging met pensioen.

37 Bouwend Nederland (2011) en Kok, K. (2010) 38 Fundeon (2012) 39 CBS (2011) 40 Kok, K (2010) 41 Raad voor Werk en Inkomen (2012) 42 CBS – Statline 43 Afrian, K. (2011)

20 | 2012

Het uitstroompercentage is het hoogst onder de jongste werknemers. Het gaat

dan om leerlingen die voortijdig hun bbl-opleiding afbreken en om starters die na

enige tijd de sector verlaten om elders te werken omdat het bouwvak hen

tegenvalt. Maar liefst 40% van de jongeren in het vmbo verlaat binnen twee jaar

de sector.44 Ook al is het ook in andere bedrijfstakken gebruikelijk is dat jongeren

in het begin van hun loopbaan relatief veel van werkgever veranderen

(jobhoppen), in de bouw lijkt toch ook iets anders aan de hand te zijn. Een

belangrijke reden voor jongeren om te stoppen met hun baan of leer/werkplek in

de bouw is dat hun mentaliteit niet aansluit bij de heersende cultuur.45

2.5 Cultuur in de bouw

De bouw kent een specifieke, eigen cultuur, die wel wordt omschreven als

traditioneel, macho en hiërarchisch. De mensen die in de bouw werken, houden

zich – zo luidt het – graag vast aan oude rolpatronen en gebruiken. Dit wordt vaak

aangehaald als verklaring waarom jongeren zich niet altijd thuis voelen in de

bouw.46 De machocultuur maakt dat er weinig tolerantie is voor andere culturen

en voor vrouwen. De sector wordt soms ronduit vrouwonvriendelijk genoemd.47

Feit is dat de aantallen vrouwen en buitenlandse werknemers laag zijn. Dit sluit

overigens niet uit dat degenen die echter wel in de bouw (blijven) werken zich er

thuis voelen of blij zijn met hun werkomgeving.

De traditionele instelling blijkt onder andere uit het lage aantal parttime

werknemers. Alhoewel het vroeger gewoon was dat de man de kostwinner van

het gezin was, willen mannen en vrouwen anno 2012 vaak de betaalde arbeid en

de zorg voor kinderen en huishouden delen. Steeds meer mensen werken daarom

parttime of op flexibele tijden, maar niet in de bouw. Het EIB constateerde al in

2004 dat 40% van de werknemers in de bouw hun 40-urige werkweek wil

verkorten.48 Toch is het aantal bouwwerknemers met een korter dan 40-urige

werkweek nog erg klein. De trend van steeds meer deeltijdwerk lijkt de

bouwsector voorbij gegaan.49 Dit maakt de sector moeilijk toegankelijk voor

vrouwen, die nog veel vaker dan mannen in deeltijd willen werken, en sluit slecht

aan bij de huidige mentaliteit van jongeren, die flexibiliteit vaak belangrijk vinden.

Het slechte imago van de bouw bij jongeren, eerder al genoemd, wordt versterkt

doordat nieuwe toetreders in de bouw, vergeleken met andere sectoren, weinig

44 Te Lintelo, K. e.a. (2009) 45 Tromp, E. e.a. (2007) 46 Te Lintelo, K. e.a. (2009) 47 Van der Kamp e.a. (2009) 48 Blomsma, G. (2004) 49 Barelds, H. (2007)

Bouwen aan de toekomst | 21

carrièreperspectief hebben. Wie er het langst zit, promoveert.50 Doorstroom naar

een hogere functie op basis van vaardigheden of competenties is minder

gebruikelijk. En er wordt ad-hoc gezocht naar nieuwe medewerkers, meestal

wanneer een project zich aandient.

Dit wordt (mede) veroorzaakt doordat bouwbedrijven relatief weinig aandacht

besteden aan strategisch personeelsbeleid. 51Binnen veel bouwbedrijven valt de

organisatie van personeelszaken – veelzeggend – onder de afdeling Inkoop. Dit in

tegenstelling tot de basisgedachte van strategisch personeelsbeleid, waarbij men

ervanuit gaat dat mensen binnen een bedrijf geen kostenpost maar activa zijn en

dat beter gebruik van de mogelijkheden van de medewerkers leidt tot betere

prestaties van de organisatie. De sterke scheiding tussen kantoor- en

bouwplaatsmedewerkers maakt het integreren van strategisch personeelsbeleid

complex. Binnen een MKB-bedrijf in het algemeen, waar er in de bouwsector veel

van zijn, ligt de prioriteit vaak niet bij een strategisch personeelsbeleid. Uit

onderzoek blijkt dat MKB-bedrijven in de bouwsector (in brede zin) het minst

vaak een gespecialiseerde HRM-medewerker in dienst hebben.52

Op bouwprojecten heerst verder een ‘taakcultuur’.53 Dit wordt veroorzaakt

doordat bouwprojecten vaak gefragmenteerd zijn, waardoor er soms wel tot 40

verschillende partijen bij betrokken zijn. Alle partijen leveren een duidelijk te

onderscheiden bijdrage aan het project. Daarbij richten zij zich in eerste instantie

op hun eigen taak en in mindere mate op het eindresultaat. Tussen de betrokken

partijen overheerst wantrouwen; zowel tussen (onder)aannemers als tussen

opdrachtgever en opdrachtnemers wordt in toenemende mate alles op basis van

contracten bepaald. Er is dus eerder sprake van concurrentie dan samenwerking

tussen de ‘ketenpartners’, de verschillende partijen binnen de bouwketen.

2.6 Conclusie

De gemiddelde bouwmedewerker in loondienst is een autochtone man die fullti-

me werkt. Vergeleken met het landelijk gemiddelde hebben in de bouw meer

mensen een vmbo-diploma, vooral op de bouwplaats. De gemiddelde leeftijd van

de bouwmedewerker stijgt, maar is niet hoger dan in andere sectoren. Naast de

medewerkers in loondienst heeft de bouw een grote flexibele schil. Het aantal

50 Van der Kamp e.a. (2009) 51 Definitie strategisch personeelsbeleid: “Alle activiteiten van de organisatie gericht op het op elkaar afstemmen

van gedrag, kennis en ambities van mensen in en om die organisatie enerzijds en de doelstellingen ander-zijds. Dit vanuit de veronderstelling dat mensen het verschil maken tussen een gemiddelde en een succes-volle organisatie” – Bron: Pol, E. (2011)

52 Winnubst, M.E. (2008) 53 Van der Kamp e.a. (2009)

22 | 2012

kleine bedrijven en zelfstandigen zonder personeel is hoog vergeleken met ande-

re sectoren. Dit zorgt voor een grote fragmentatie binnen bouwprojecten.

Momenteel heeft de bouw last van de crisis waardoor het aantal arbeidsplaatsen

daalt. De huidige slechte arbeidsmarkt heeft een negatieve invloed op de in-

stroom in bouwopleidingen; deze daalt al jaren, maar door de crisis nog verder.

En de jongeren die wel aan een bouwopleiding beginnen, stromen vaak snel weer

uit de sector. Volgens respondenten heeft de cultuur binnen de bouwsector hier

veel invloed op; de traditionele en hiërarchische mentaliteit sluit niet goed aan bij

de wensen en eisen van de huidige jonge bouwmedewerker. Bovendien zorgt ge-

brekkig personeelsbeleid ervoor dat er relatief weinig aandacht is voor de ont-

wikkeling van medewerkers.

Bouwen aan de toekomst | 23

3 Prognoses arbeidsmarkt

Over de ontwikkeling van de bouwarbeidsmarkt in de komende jaren zijn voor-

spellingen gedaan. Die reiken niet zo ver als dit onderzoek, waarin we tien jaar

vooruit blikken, maar toch bieden zij houvast. De voorspellingen van gerenom-

meerde onderzoeksinstellingen, zoals het EIB en ROA zijn vooral kwantitatief van

aard. Voor een prognose van de kwalitatieve behoefte beroepen wij ons daarom

grotendeels op de door ons gehouden interviews.

3.1 Kwantitatief

3.1.1 Bouwproductie en arbeidsvolume

De productie in de bouw kende tot en met 2008 een forse groei, maar daalt

vanwege de financiële crisis sinds die tijd. De verwachting was lang dat de

bouwproductie in 2012 weer zou aantrekken, maar die lijkt niet uit te komen. In

het eerste kwartaal van dit jaar gingen er maar liefst 367 bouwbedrijven failliet.

Dat is 25% meer dan in dezelfde periode vorig jaar.54 EIB verwacht vanaf 2013

stabilisatie en vanaf 2014 herstel van de bouwproductie. 55 Het productieniveau

van 2008 zal volgens EIB echter niet meer worden gehaald.56

54 Cobouw - 3 mei 2012 55 EIB (2012) 56 Fundeon (2012)

24 | 2012

Figuur 2: Productievolume (mld € , prijspeil 2010)

Bron: EIB (2012)

De werkgelegenheid in de bouw 2017 zal ongeveer gelijke hoogte kennen als in

2009. Het EIB voorziet een toename van de werkgelegenheid tussen 2013 en

2017 met 24 duizend arbeidsjaren.

Figuur 3: Bouwwerkgelegenheid in brede zin (duizenden arbeidsjaren)

Bron: EIB (2012)

48

50

52

54

56

58

60

62

64

66

2008 2009 2010 2011 2012 2013 2017

410

420

430

440

450

460

470

480

490

500

2008 2009 2010 2011 2012 2013 2017

Bouwen aan de toekomst | 25

Er moet echter rekening mee worden gehouden dat deze prognoses met nogal

wat onzekerheid omgeven zijn. Het overheidsbeleid is van grote invloed en ligt

voor de komende jaren nog niet vast. In interviews hebben velen ook twijfels

uitgesproken over de verwachting dat vanaf 2013 de bouwproductie weer aan zal

trekken en tot welk niveau de productie weer zal groeien. Dit doet volgens hen

overigens niets af aan de verwachting dat er krapte zal komen op de

bouwarbeidsmarkt. Hier gaan we in de volgende paragraaf op in.

3.1.2 Instroom en uitstroom

Voor de toekomst wordt verwacht dat het aanbod op de bouwarbeidsmarkt

kleiner is dan het benodigde arbeidsvolume (zie vorige paragraaf). Deze

verwachting is gebaseerd op twee ontwikkelingen: de eerder genoemde dalende

belangstelling van jongeren voor bouwopleidingen (in verhouding tot andere

opleidingen) en de algemene krimp van de beroepsbevolking door een

combinatie van ontgroening en vergrijzing (minder jongeren en een groeiende

groep AOW-gerechtigden).

Onze bevolking ontgroent en vergrijst. De jarenlange trend van bevolkingsgroei

komt tot een einde doordat er in Nederland minder kinderen worden geboren

dan dat er mensen sterven. Pas rond 2038 zal de totale omvang van de bevolking

krimpen, maar de gevolgen voor de beroepsbevolking (20-64 jaar) zijn eerder

merkbaar. Al binnen enkele jaren wordt verwacht dat de beroepsbevolking zal

krimpen.57 Deze afname gaat gepaard met een vergrijzing van de

beroepsbevolking, waardoor het aantal oudere werknemers toeneemt.58

De demografische veranderingen maken dat de leeftijdsverdeling van werkenden

in de bouw zal verschuiven, net als die van de bevolking als geheel (zie) . De na-

tuurlijke jaarlijkse uitstroom van 4% zal hierdoor de komende tien jaar eerder

toenemen dan afnemen.

57 CBS (2011) 58 Euwals, R. e.a. (2009)

26 | 2012

Figuur 4: Nederlandse bevolking naar leeftijdscategorie

Bron: CBS Statline 2012

Voor de instroom geldt dat de leerlingenaantallen in alle opleidingen zullen gaan

dalen. In het primair onderwijs is dit al zichtbaar: het aantal leerlingen in

Nederland als geheel daalt sinds 2010. In het voortgezet onderwijs zal het totale

leerlingenaantal vanaf 2016 dalen.59 Los daarvan heeft de bouw last van

afnemende leerlingenaantallen door de keuzes die leerlingen maken. De

belangstelling van jongeren voor bouwopleidingen is relatief laag, zoals eerder

geconstateerd. De instroom van jongeren in het vmbo daalt al geruime tijd60,

maar in de bouwopleidingen nog harder dan in andere sectoren (zie Tabel 1). We

hebben geen voorspellingen kunnen vinden over dit keuzepatroon van jongeren

in de komende jaren.

59 Onderwijsinspectie (2012) en CBS Statline 60 Leerlingen kiezen na de basisschool steeds meer voor de havo in plaats van het vmbo, mogelijk vanwege het

negatieve imago van het vmbo. Bron: Onderwijsinspectie (2012)

0,0%

10,0%

20,0%

30,0%

40,0%

50,0%

60,0%

70,0%

2011 2015 2020 2025 2030

65+

20-65

0-20

Bouwen aan de toekomst | 27

Tabel 1: Aantal derde- en vierdejaars vmbo-leerlingen per sector stand 1 oktober

2011

‘80/’09 ‘09/’10 ‘10/’11 mutatie %

Techniek 34274 32373 29566 -14%

waarvan bouwafdeling 9.754 8.607 7.403 -24%

Economie 32.928 31.497 29.626 -10%

Intersectoraal programma 12.006 15.007 18.834 57%

Landbouw 18.282 17.306 16.284 -11%

Zorg & Welzijn 37.149 34.282 32.278 -13%

Theoretische leerweg 77.603 77.065 77.064 -1%

Totaal 212.242 207.530 203.652 -4%

Bron: Fundeon (2012)

Zoals gezegd heeft de recessie momenteel een negatieve invloed op de

participatiegraad van jongeren in de bouwopleidingen omdat het aantal

leer/werkplekken krimpt. In het vmbo in leerjaar 3 en 4 daalde tussen 2008 en

2010 het aantal leerlingen in bouwopleidingen met 24%. Tussen 2008 en 2010

daalde het aantal in het mbo met 10,2%.61

Het EIB voorspelt dat het aantal bouwleerlingen met een mbo-diploma tussen

2010 en 2015 met 19% zal dalen en met een vmbo-diploma met 12%. Voor de

periode daarna beroepen wij ons op de referentieraming van het ministerie van

OCW. Op basis van nieuwe ramingen voorspelt deze landelijk een daling van 8%

in 2017/2018 ten opzichte van het aantal leerlingen in het vmbo (jaar 3 en 4) in

2010/2011.62 Hierbij is nog geen rekening gehouden met bijvoorbeeld de

effecten van de verwachte afschaffing van de drempelloze instroom voor mbo

opleiding 2, om de kwaliteit van het mbo-onderwijs te verbeteren.63

Om een prognose te maken van het aantal leerlingen in vmbo-bouwopleidingen,

moeten we een aanname maken over de populariteit van de bouwopleidingen. Al

met al verwachten we – behalve de demografisch bepaalde krimp – geen

trendbreuk. Dat wil alsnog zeggen dat de instroom van nieuwe werknemers

structureel kleiner blijft dan de uitstroom door (vroeg)pensioen. Die afname is

demografisch bepaald; er zijn nu eenmaal steeds minder jongeren. Sommige

geïnterviewden in dit onderzoek maken zich weliswaar zorgen dat de huidige

economische malaise jongeren ontmoedigt om een bouwopleiding te beginnen.

Maar anderen betwijfelen de duurzaamheid van dit effect of benadrukken dat het

perspectief op een groeiende renovatiemarkt, dus meer ‘schoon en warm’

61 CBS – Statline, Fundeon (2012) en Onderwijsdata DUO 62 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2012) 63 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2011)

28 | 2012

binnenwerk, niet onaantrekkelijk is. Wij denken bovendien dat de werknemers

van over tien jaar, die nu of binnenkort hun studiekeuze moeten maken, zullen

beseffen dat straks in bijna alle sectoren de vraag naar arbeid groter is dan het

aanbod. Daar wordt immers nu al over gecommuniceerd.64 Jongeren kunnen dus

weer kiezen wat ze willen studeren, zonder zich al te veel zorgen te maken over

de kans op werk. Het is mogelijk dat de jongeren die hun keuze maken op basis

van conjuncturele omstandigheden bij gunstigere omstandigheden wél kiezen

voor een opleiding in de bouw. We nemen daarom aan dat de bouwopleidingen

niet populairder worden dan voor de crisis, maar ook niet nog minder populair

dan in de afgelopen jaren.

Als we de verhouding bouwleerlingen tot alle vmbo-leerlingen de komende jaren

gelijk houden aan het gemiddelde van de laatste drie schooljaren (5,3%), dan

daalt het aantal leerlingen in de bouwopleidingen van het vmbo jaar 3 en 4

tussen 2010/2011 en 2017/2018 met 15,5%.

Tabel 2: Instroom in vmbo-opleidingen

10/11 11/12 12/13 13/14 14/15 15/16 16/17 17/18

vmbo

(excl.

lwoo)65

147.000

145.800

145.300

145.300

144.800

143.000

139.700

135.300

Bouw

(incl.

lwoo)66

8.330 7.727 7701 7628 7699 7603 7428 7194

Bouw

mutatie67

-7,2% -0,3% -0,9% -0,3% -1,8% -2,7% -3,2%

Voor het hele mbo wordt ook een landelijke daling verwacht van 8% (bbl en bol)

tussen 2010/11 en 2017/18. In het hbo daarentegen zullen waarschijnlijk in 2018

meer studenten instromen dan nu. Net als bij andere hbo-opleidingen is het

aantal hbo-studenten in bouwopleidingen de afgelopen jaren gestegen. Verwacht

wordt dat deze trend zich voort zal zetten waardoor tot 2015 het aantal hbo’ers

zal stijgen met 8%.68

64 Cörvers, F. (2011) 65 Bron: OCW Referentieraming (2011) 66 Bron: EIB prognoses (2010) en bewerking APE 67

Bron: bewerking APE 68 Kok, K. (2010)

Bouwen aan de toekomst | 29

De vervangingsvraag (natuurlijke en overige uitstroom per jaar) in de bouw ligt

gemiddeld op 10% van alle werknemers per jaar.69 Op dit moment al bedraagt de

instroom van nieuwe leerlingen slechts een derde van de vervangingsvraag. Het

feit dat er nu nog geen arbeidsmarktkrapte wordt ervaren, kan dus geheel

worden toegeschreven aan de gestagneerde bouwproductie. Wanneer deze weer

op gang komt, ongeacht in welk jaar dat precies gebeurt, zal de krapte zich vrij

snel doen voelen. Het is belangrijk op te merken dat het niet noodzakelijk is dat

de bouw weer op de oude productieniveaus terugkomt. Een kentering van

dalende naar licht groeiende productie is waarschijnlijk al voldoende. Hoewel

over de hele linie tekorten worden verwacht, zullen die het hoogst zijn in vmbo

en mbo opgeleid personeel. Daarbij geldt dat ook indien door gunstigere

arbeidsmarktperspectieven de populariteit van bouwopleidingen weer toeneemt,

de instroom nog steeds onvoldoende zal zijn om de krapte op te vangen.

3.2 Kwalitatief

3.2.1 Algemeen

Het is duidelijk dat de bouw een tekort aan gediplomeerde mensen tegemoet

gaat. Maar wat zijn de prognoses voor de bouwarbeidsmarkt in kwalitatieve zin?

Is er straks ook sprake van een tekort aan bepaalde vaardigheden of compe-

tenties? Deze vraag hebben wij uitvoerig verkend met (ervarings)deskundigen van

en rond de bouwnijverheid. Zij kregen vragen voorgelegd over aan welk type

personeel over tien jaar behoefte is en waar tekorten zullen ontstaan. Daarnaast

hebben wij gevraagd waar de tekorten het meest voelbaar zullen zijn –

bijvoorbeeld in welke vakgebieden of opleidingsniveaus.

In de voorspellingen van het EIB is te zien dat de vraag naar bouwproductie,

wanneer deze herstelt, een ander soort vraag is dan hij voorheen was. Het ziet er

niet naar uit dat er in Nederland nog op dezelfde schaal aan ontwikkeling van

VINEX-locaties wordt gedaan, op een paar aangewezen plaatsen na. Ook de grote

voorraad leegstaande kantoorpanden vraagt om een nieuwe aanpak. Onze

respondenten zagen het niet anders: in de toekomst zal meer nadruk op

renovatie en herontwikkeling van bestaande bouwlocaties liggen. De komende

tien jaar zal het relatieve aandeel van onderhoudswerkzaamheden groeien, zowel

binnen de b&u als binnen de gww.70 Wat deze ontwikkeling betekent voor de

kwaliteiten van de mensen die de bouw de komende tien jaar nodig heeft, is

minder eensluidend. Er zijn wel enkele rode draden te trekken.

69 Fundeon (2012) 70 Kok, K. (2010)

30 | 2012

3.2.2 Simpel én complex

Op de vraag wat voor mensen de komende tien jaar op de bouwplaats nodig zijn,

geven onze respondenten twee soorten antwoorden:

de omgeving waarin we bouwen wordt complexer, dus we hebben mensen

nodig die méér kunnen dan de (vak)mensen van vandaag, of

het werk op de bouwplaats wordt eenvoudiger, dus we kunnen het uitvoeren

met lager geschoolde mensen.

In eerste instantie lijken deze voorspellingen elkaar tegen te spreken. Toch zijn ze

met elkaar te rijmen, doordat ze voortvloeien uit twee parallelle ontwikkelingen.

Aan de ene kant ziet men dat de werkomgeving steeds complexer wordt.

Renoveren betekent meestal bouwen in een bestaande, stedelijke omgeving,

waar veiligheid en beperking van overlast belangrijke thema’s zijn. Bovendien

leeft de gedachte breed dat renovatie onvoorspelbaarder is: je weet nooit wat je

tegenkomt. Om daar goed mee om te kunnen gaan, moeten bouwplaats-

medewerkers volgens respondenten veelzijdig en oplossingsgericht zijn. De term

‘allround specialist’ is veelvuldig gevallen. Verwacht wordt dat de toekomstige

bouwplaatsmedewerker een uitgebreider pakket aan capaciteiten moet hebben.

Hij of zij moet niet alleen efficiënt kunnen samenwerken maar ook beschikken

over goede communicatievaardigheden en kennis van ICT.71

De onderliggende aanname bij de tweede categorie is dat de ontwikkeling van

prefab bouwmaterialen en standaardisering van werkwijzen een vlucht zullen

nemen. Dit geldt voor de resterende nieuwbouw, maar is ook voor renovatiewerk

mogelijk. Met name voor de isolatie van bestaande (blokken van) woningen en de

transformatie van voormalige kantoorpanden liggen daar kansen. Veel werk dat

nu op de bouwplaats wordt verricht, zou dan bij toeleveranciers plaatsvinden, die

meer fabrieksmatig werken. De plaatsing van prefab materialen in het

bouwproces is vervolgens een kwestie van inklikken en aandraaien.

3.2.3 De creatieve UTA

Over het uitvoerend, technisch en administratief (UTA) personeel is men het

eens: die krijgen de komende tien jaar met een taakverzwaring te maken. Door

innovatie, veranderende voorkeuren en uitgebreidere regelgeving (vooral op het

gebied van duurzaamheid) groeit de complexiteit van gebouwen en constructies.

Een van de gevolgen daarvan is dat samenwerking met de installatiebranche

steeds belangrijker is geworden. Maar ook binnen de bouwnijverheid moet met

steeds meer partijen samengewerkt worden. De sector is erg versnipperd (relatief

weinig bedrijven die op meerdere vakgebieden actief zijn) en het aantal zzp’ers

71 Danish Technological Institute (2009)

Bouwen aan de toekomst | 31

groeit, waardoor op een bouwplaats al snel een tiental juridische entiteiten

rondlopen.

Een andere bron van complexiteit is de verschuiving naar meer integrale vormen

van aanbesteden, zoals DBFMO en prestatiecontracten. Op zoek naar creatieve

oplossingen, experimenteren opdrachtgevers momenteel met contractvormen op

een hoger abstractieniveau. Bij deze manier van werken wordt meer verwacht

van bouwbedrijven dan binnen traditionele vormen. Men legt bijvoorbeeld niet

langer vast welke werkzaamheden verricht moeten worden, maar wat het

resultaat moet zijn. Bedrijven werken vervolgens zelf uit hoe zij dit resultaat het

beste kunnen bereiken. De komende tien jaar zullen we steeds meer van dit type

contracten zien, met bijbehorende veranderende processen en werkrelaties. Dat

vraagt kennis van regelgeving en kunde op het gebied van project- en

procesmanagement. Weten hoe je moet bouwen alleen is niet langer voldoende

om succesvol te zijn.

3.3 Conclusie

EIB voorspelt een toename van de bouwproductie vanaf 2014. Naar verwachting

zal de werkgelegenheid in de bouw dan ook weer toenemen. Door ontgroening

en vergrijzing zal de beroepsbevolking binnen enkele jaren beginnen te krimpen.

Deze demografische ontwikkelingen zullen de trend van dalende instroom in de

bouwopleidingen op (v)mbo-niveau nog verder versterken door geringe populari-

teit. Ook op hogere onderwijsniveaus zal de instroom gaan krimpen. Aangezien

het aantal cursisten op dit moment al kleiner is dan de natuurlijke uitstroom,

wordt daarom zodra de bouwvraag weer enig herstel vertoont een grote krapte

op de arbeidsmarkt verwacht.

Doordat de komende jaren meer nadruk komt te liggen op renovatie en heront-

wikkeling zal ook de vraag naar competenties veranderen. Er zullen, doordat er in

een steeds complexere omgeving wordt gebouwd, aan mensen meer eisen wor-

den gesteld. Dit geldt zowel voor het bouwplaats- als het UTA-personeel. Door de

ontwikkeling van prefab productie wordt echter op de bouwplaats tegelijkertijd

een toename van de vraag naar laaggeschoolde medewerkers verwacht voor

eenvoudige en gestandaardiseerde werkzaamheden.

32 | 2012

4 Toekomstscenario’s

4.1 Uitgangspunten

4.1.1 Inleiding

In het vorige hoofdstuk zijn voorspellingen gedaan over de ontwikkelingen van

vraag en aanbod op de bouwarbeidsmarkt. In deze paragraaf werken we deze

verder uit in drie scenario’s: een nulscenario en twee alternatieve scenario’s. De

hoofdvraag bij deze exercitie is wat de voorspellingen betekenen voor het dage-

lijks functioneren van Nederlandse bouwbedrijven en van de bouweconomie als

geheel. Omdat de cijfers niet overal uitsluitsel geven, moeten wij een aantal aan-

names maken. De aannames die we hieronder doen, gelden voor alle scenario’s.

Voor de alternatieve scenario’s worden aanvullende aannames gedaan in desbe-

treffende paragrafen.

Voor de ontwikkeling van scenario’s hebben wij geput uit de visies van respon-

denten in de interviews, uit toekomstschetsen van onder meer Bouwend Neder-

land en uit ervaringen in Duitsland. Duitsland loopt qua demografische ontwikke-

ling voor op Nederland (en de rest van Europa).72 En aangezien de economische

malaise daar bovendien minder hard heeft toegeslagen, wordt daar al enige tijd

een groot gebrek aan vakkrachten ervaren. In een enquête73 onder 1.400 bedrij-

ven in de bouwnijverheid zijn de ervaringen met de arbeidsmarktkrapte en hun

reacties daarop onderzocht. De resultaten blijken overeen te komen met de voor-

spellingen zoals wij die in Nederland gehoord en gelezen hebben, en zijn in de

scenario’s geïntegreerd.

72 Eurostat (2011) 73 Dercks, A. e.a. (2011)

Bouwen aan de toekomst | 33

4.2 Een model van de bouwarbeidsmarkt

Om het denken over de toekomst van de bouwarbeidsmarkt te structureren,

hebben wij de verschillende elkaar beïnvloedende factoren weergegeven in Fi-

guur 4.

Figuur 4: Model van de bouwarbeidsmarkt

Centraal in het model staan de (loon)kosten, oftewel de prijs van arbeid. In prin-

cipe bepaalt de verhouding tussen vraag- en aanbod de hoogte van deze prijs.

Een grotere vraag doet de prijs stijgen (in het geval van werknemers via cao-

onderhandelingen) en een hogere prijs zal volgens de wetten van de economie

leiden tot een kleinere vraag. Dit soort aanpassingen gebeurt echter niet van de

ene op de andere dag. De vraag is dan ook hoe het er in de tussentijd aan toe-

gaat.

Behalve het prijsmechanisme zijn er diverse andere factoren van invloed op vraag

en aanbod van arbeid. De meeste van deze factoren komen in de drie scenario’s

aan bod.

Uit de figuur is op te maken dat het aanbod van arbeid wordt bepaald door in- en

uitstroom. De instroom is (onder andere) afhankelijk van het aantal jongeren dat

afstudeert aan bouwopleidingen, wat weer wordt beïnvloed door het imago van

de bouw- en technieksector, concurrentie met andere sectoren en demografische

ontwikkelingen. Maar de instroom op de bouwarbeidsmarkt kan ook worden ver-

hoogd door een toename van zij-instroom, het aantal arbeidsmigranten en/of

34 | 2012

vrouwen. Het overheidsbeleid voor migratie en asiel, maar ook de concurrentie

met andere sectoren hebben invloed op een daling of verhoging van de instroom.

De vraag naar arbeid wordt bepaald door het benodigde productievolume van de

verschillende sectoren in de bouw. De vraag wordt daarnaast beïnvloed door de

productiviteit: bij een toename van productiviteit per medewerker zal immers

minder uren arbeid nodig zijn voor een vergelijkbaar bouwproject. Productivi-

teitsgroei kan het gevolg zijn van door sociale innovatie en van technische innova-

tie

4.2.1 Instroom en uitstroom

Wij gaan er in het nulscenario niet van uit dat de belangstelling voor bouwoplei-

dingen verder afneemt. Ook voor de zij-instroom- en uitstroompatronen nemen

wij aan dat deze de komende tien jaar onveranderd blijven, los van de demogra-

fisch bepaalde piek in de uitstroom van pensioengerechtigden die eraan zit te

komen. Dit betekent dat we geen rekening houden met grote politieke koerswij-

zigingen, zoals het op korte termijn verhogen van de AOW-leeftijd met meerdere

jaren. We gaan er wel van uit dat de trend van langer doorwerken, die nu al in de

bouwstatistieken zichtbaar is, wordt vastgehouden.

Vanwege het belang van arbeidsmigratie voor de scenariostudie, nemen wij aan

dat het Nederlandse migratie- en asielbeleid ongewijzigd blijft, evenals dat van

buurlanden en van de Europese Unie als geheel.

Gelijk aan het vorige hoofdstuk nemen wij voor de ontwikkeling van de bouwpro-

ductie de voorspellingen van het EIB als uitgangspunt. Wij zullen in de scenario’s

dus niet speculeren op de gevolgen van de eventuele afschaffing van de hypo-

theekrenteaftrek en van andere mogelijke beleidswijzigingen.

4.3 Nulscenario

De kleine instroom in bouwopleidingen en de demografische opmaak van ons

land maken dat er de komende tien jaar niet genoeg jongeren zijn om de golf van

pensioengerechtigde bouwers te vervangen. Ook als we ervan uit gaan dat de be-

langstelling voor bouw gerelateerde opleidingen gelijk blijft in verhouding tot an-

dere opleidingen, komen er te weinig stagiairs en jonge medewerkers op de

markt. Belangrijk is dat dit niet alleen geldt voor de Nederlandse economie, maar

voor bijna heel Europa. Vooral in de landen waar nu nog veel arbeidsmigranten

vandaan komen, zoals Polen en Bulgarije, krimpt de bevolking.74 Tegelijkertijd zijn

74 Eurostat (2008)

Bouwen aan de toekomst | 35

de economieën van Midden en Oost-Europa (MOE-landen) bezig aan een inhaal-

slag.75 De inkomensniveaus stijgen en komen dichterbij die van Nederland. Deze

ontwikkelingen hebben grote gevolgen voor de Nederlandse bouwarbeidsmarkt

van de komende tien jaar. Waar de bouw tot nu toe kon rekenen op voldoende

menskracht, ofwel in de vorm van stagiairs of afgestudeerden, ofwel als (ervaren)

arbeidsmigranten vanuit andere Europese landen, is dat straks niet meer vanzelf-

sprekend.76

Een substantiële verhoging van de instroom door de participatie van vrouwen te

vergroten lijkt niet erg waarschijnlijk. Ondanks diverse pleidooien en campagnes

is de diversiteit op de bouwplaats de afgelopen jaren nauwelijks gegroeid. In een

situatie van arbeidsmarktkrapte, waar werkzoekenden aan zet zijn en het beroep

kiezen wat zij graag willen, is het niet logisch dat er ineens meer vrouwen voor de

bouw zullen kiezen. Dit geldt net zo goed voor UTA-functies als voor bouwplaats-

functies. Het is mogelijk dat de cultuur in de bouw langzaam toegroeit naar een

cultuur waarin het normaal is om met vrouwen te werken – het is immers vooral

een cultuurprobleem – maar zo ver is het nog niet. De participatie van allochto-

nen is volgens respondenten wel aan het toenemen. Het gaat hier echter niet om

hele grote aantallen. Dus ook al zou deze trend doorzetten, dan nog biedt dat on-

voldoende verlichting.

Voor wat betreft de zij-instroom is er volgens sommige geïnterviewden nog laag-

hangend fruit te plukken: de niet-technische vacatures (zoals financiële, perso-

neels-, plannings- en organisatiefuncties) vaker vervullen door mensen zonder

technische achtergrond. Volgens respondenten, is het nu de gewoonte om voor

alle functies binnen een bouwbedrijf een bouw gerelateerde opleiding of arbeids-

geschiedenis, of zelfs de ingenieurstitel te vereisen. Dat maakt dat de arbeids-

markt krapper lijkt dan hij is. In hoeverre de verandering van deze gewoonte tot

vermindering van het tekort leidt, is niet te zeggen. De vraag is ook of de bouw, in

een situatie van arbeidsmarktkrapte, in staat is niet-technische mensen aan te

trekken en binnenboord te houden. Die kunnen immers net zo goed in andere

sectoren aan het werk.

Voor dit nulscenario is vervolgens van belang wat er te gebeuren staat als men de

zaken op zijn beloop laat. Welke krachten werken er op elkaar in en waar

ontstaan problemen? Zodra de Nederlandse economie er weer bovenop komt en

de vraag naar bouwproductie toeneemt, zal in eerste instantie de reserve van ex-

werknemers en onderbenutte zzp’ers worden aangesproken. Door de huidige

economische dip zitten veel mensen op de bank, die relatief makkelijk te

75 International Monetary Fund (2011) 76 Euwals, R. e.a. (2009) en Tweede Kamer (2011-2012)

36 | 2012

activeren zijn. Als echter de grote pensioengolf zijn hoogtepunt bereikt, is het

totaal van nieuwe aanwas en reserves nog niet voldoende om aan de

vervangingsvraag te voldoen.77 Het beeld dat ontstaat, is van een sector met

structureel openstaande vacatures en niet-ingevulde opleidingsplaatsen.

Knelpunten

Alhoewel er over de hele breedte van de bouwarbeidsmarkt tekorten worden

voorspeld, kunnen die tekorten op sommige plekken beter voelbaar zijn dan

andere. De grootste knelpunten worden verwacht bij de zoektocht naar mensen

die complexe bouwprocessen kunnen opzetten en leiden. Men denkt met name

aan werkvoorbereiders en calculatoren, die in sommige gevallen nu al moeilijk te

vinden zijn. Complicerende factor is dat bedrijven niet alleen meer mensen

zoeken dan ze kunnen vinden, maar dat zij bovendien op zoek zijn naar méér dan

alleen ‘handjes’. De groeiende complexiteit van de bouwomgeving maakt dat ook

bouwplaatsmedewerkers de komende tien jaar meer en andere competenties in

huis moeten hebben dan vandaag. Des te moeilijker zal het zijn deze vacatures te

vullen met – bijvoorbeeld – de stille reserve van langdurig werklozen.

Hogere kosten

Zoals eerder gesteld, leidt de krapte tot een hogere prijs voor arbeid. Dat wil

zeggen: hogere lonen voor personeel, hogere inhuurtarieven voor zzp’ers, voor

flexwerkers en hogere bemiddelingskosten. Op dit moment maken de kosten van

arbeid gemiddeld iets minder dan 20% uit van de totale kosten van

bouwondernemingen.78 Stijgende prijzen van arbeid werken dus niet één op één

door in de prijs van bouwwerken, maar het effect zal wel te merken zijn.

Uiteindelijk leiden de hogere prijzen er waarschijnlijk toe dat de vraag naar

bouwproductie afneemt. Echter, een dergelijke verschuiving ontstaat niet van de

ene op de andere dag. In de tussentijd zullen bedrijven geconfronteerd worden

met een periode van arbeidsmarktkrapte: openstaande vacatures en een

groeiende wedloop om gekwalificeerd personeel.

Binding en flexibilisering

De lonen kunnen niet van de ene op de andere dag veranderen, aangezien die het

ritme van cao-onderhandelingen volgen. Zelfstandigen daarentegen zijn vrij om

hun tarieven te veranderen wanneer zij dat willen. En wanneer het verschil

tussen cao-loners en zelfstandigen groeit, groeit ook het aantal zelfstandigen.

77 Fundeon (2011b) 78 Koning, M.A. e.a. (2011)

Bouwen aan de toekomst | 37

Ook het EIB voorziet in haar prognoses een toename van het aantal zelfstandigen

de komende tien jaar, alhoewel daarbij niet vermeld wordt waar die groei door

komt.79 Het ziet er dus naar uit dat de balans tussen vaste kern en flexibele schil

zal verder zal doorslaan naar de flexibele kant. Dat betekent dat het aantal

partijen waar men in een bouwproject mee te maken heeft, verder groeit. Als dat

vaak andere, onbekende partijen zijn, heeft dat een negatieve invloed op de

efficiency en groeit het risico op faalkosten.

Omdat bouwbedrijven toch een zekere basis van vast personeel nodig hebben,

zullen zij ongetwijfeld proberen hun arbeidsvoorwaarden mee te laten

ontwikkelen met de markt. Dat betekent waarschijnlijk, naast feitelijke

salarisverhogingen en lokkertjes bij vacatures (zoals een gratis I-pad of een auto

van de zaak), ook het bieden van marktconforme secundaire arbeidsvoorwaarden

en carrièremogelijkheden. Of bedrijven dit ook op tijd zullen doen, is nog de

vraag. Uit de gesprekken met betrokkenen en uit de literatuur80 doemt een beeld

op van een sector waar strategisch personeelsbeleid onderontwikkeld is. Werken

zonder HR-strategie betekent dat men pas in actie komt als de krapte

daadwerkelijk voelbaar wordt. De huidige recessie draagt daar niet in positieve

zin aan bij. Bouwbedrijven maken zich momenteel vooral zorgen over hoe zij hun

mensen aan het werk kunnen houden. De toekomstige omslag op de

arbeidsmarkt is nog ver van hun bed.

Daarmee blijft het ook de vraag of bedrijven zich op tijd zullen realiseren dat zij er

met het vasthouden van hun eigen personeel nog niet zijn. In een krappe

arbeidsmarkt met een groot aantal zelfstandigen is het ook belangrijk de

mogelijkheid tot inhuur zeker te stellen. In een situatie van economie brede

arbeidsmarktkrapte zijn ook zzp’ers schaars en veelgevraagd. Zij hebben de

projecten voor het kiezen. De kunst wordt om op het juiste moment de zzp’er

met de juiste competenties te verleiden zich aan jouw project te verbinden.

Werkgevers die zich laten overvallen door de krapte, lopen het risico een

gatenkaasstructuur te krijgen: op alle niveaus ontbreekt het aan mensen, of

worden onvoldoende gekwalificeerde mensen ingezet. De strategie van het

aantrekken en opleiden van zij-instromers, van mensen “onder elke stoeptegel

vandaan trekken”, kan niet onmiddellijk vruchten afwerpen. Voor veel vakken

geldt dat minstens twee tot drie jaar nodig is voordat iemand goed en wel aan de

slag kan. En los van het bestaande personeel, dat wellicht bijgeschoold kan

worden, is het de vraag of er wel voldoende mensen zijn die opgeleid kunnen

worden. Vandaag zijn er weliswaar veel oud-werknemers en onderbenutte

79 Berkhout, P.H.G. e.a. (2010) 80 Winnubst, M.E. e.a. (2008)

38 | 2012

zelfstandigen, maar die poel zal ergens in de komende tien jaar opdrogen.

Bovendien is het aannemelijk dat andere sectoren eerder in de tijd proberen de

inactieve beroepsbevolking te activeren. Bijna alle andere sectoren veren immers

eerder op bij economisch herstel. De bouw loopt achteraan in de economische

cyclus. Dat betekent dat wanneer de bouw de arbeidsmarktkrapte voelt, die in

andere sectoren al lang realiteit is.

Het wordt voor bouwbedrijven die er laat bij zijn, met andere woorden, roeien

met de riemen die je hebt. En dat betekent voor het personeel dat nog wel in

dienst is: hollen van project naar project. En dat is voor zzp’ers of potentiële

werknemers weer geen aantrekkelijke werkomgeving om in te stappen. Daarmee

is de negatieve spiraal rond.

Haperende productie, gebrekkige kwaliteit

Een belangrijk punt is dat bouwbedrijven niet snel hun productie zullen

terugschroeven, zo verwachten onze respondenten.81 De honger naar werk zit

ingebakken. Bovendien zit er veel tijd tussen het acquireren en aannemen van

werk en de daadwerkelijke start. Men komt dus makkelijk in de verleiding te

denken dat de mensen in die tussentijd wel te vinden zijn. Als dat niet lukt, is het

te laat om de opdracht terug te geven.

Bouwen met een structureel gebrek aan gekwalificeerde mensen tast niet alleen

het concurrentievermogen van het bedrijf aan. Ook de kwaliteit van de

geproduceerde bouwwerken is in het geding. Daarmee is de arbeidsmarktkrapte

niet alleen een probleem van individuele bedrijven of de sector, maar van de

samenleving. Een gebrek aan aandacht voor kwaliteit draagt risico’s met zich mee

voor de veiligheid van gebouwen en constructies. Een logisch, maar ongewenst

gevolg kan zijn een toename van het aantal ongelukken op de bouwplaats.

Tenslotte moet ook de eindconsument zich afvragen of het opgeleverde product

wel veilig is en aan de gestelde wensen en eisen voldoet.

81 Eenzelfde verwachting is terug te vinden in het Duitse werkgeversonderzoek. Daar zegt slechts 5% van de

bouwbedrijven het terugschroeven van de productie een optie te vinden.

Bouwen aan de toekomst | 39

4.4 Scenario 1: Instroomimpuls

Extra aanname

Stel dat bouwbedrijven bij arbeidskrapte in Nederland niet, zoals de Duitse

bouwbedrijven zeggen te doen, groots inzetten op het opleiden van zij-instromers

of het na- of bijscholen van bestaand personeel. 82 Stel dat bedrijven direct probe-

ren hun vacatures te vullen met buitenlandse krachten, of hierop overschakelen

als zij merken dat scholing onvoldoende (tijdig) resultaat oplevert. In veel inter-

views is arbeidsmigratie genoemd als eerste ‘vluchtoptie’ voor bouwbedrijven. De

ervaringen met buitenlandse bouwvakkers zijn tot nu toe goed en er zijn er de

laatste jaren altijd genoeg geweest. Er zijn gespecialiseerde bemiddelingsbureaus

die alles voor je regelen. Je hoeft alleen maar te bellen.

Om via deze route daadwerkelijk tot een groei van de instroom te komen, is ech-

ter nog een aanname nodig: dat de regelgeving rondom arbeidsmigratie verruimd

wordt. We hebben eerder aangekaart dat vergrijzing en ontgroening geen unieke

Nederlandse aangelegenheid zijn. Vooral in Duitsland en de landen van Midden-

en Oost-Europa, waar nu de meeste buitenlandse bouwvakkers vandaan komen,

verandert de bevolkingssamenstelling de komende tien jaar snel. Daarbij komt

zoals gezegd het feit dat de economieën van de ‘arme’ EU-lidstaten aanzienlijk

harder groeien dan die van West-Europa, en daarmee ook de arbeidsmarktper-

spectieven. Migranten komen naar Nederland om twee redenen: de beschikbaar-

heid van werk en de hoogte van het netto loon.83 De verschillen in zowel het aan-

tal banen als het netto loon worden al kleiner, en het einde van die ontwikkeling

is nog niet in zicht. Daarom is de kans dat er, zoals in de hoogtijdagen van 2007-

2008, grote aantallen Poolse (en andere) bouwvakkers in Nederland komen wer-

ken, niet zo groot.

Veel geïnterviewden schatten in dat, als de ‘Poolse bouwvakker’ hier niet meer

wil werken, bouwmedewerkers wel ergens anders vandaan te halen zijn. China is

genoemd, net als de Oekraïne, Wit-Rusland en Noord-Afrika en Zuid-Amerika.84

Voor mensen buiten de EU gelden echter andere regels dan voor EU-burgers.

Voor kenniswerkers van buiten de EU is het vaak wel mogelijk een visum te be-

machtigen. Dat biedt perspectieven voor het invullen van sommige, beter betaal-

de uta-functies.85 Maar vakmensen en arbeidskrachten met lager gewaardeerde

82 Dercks, A. e.a. (2011) 83 Tweede Kamer (2011-2012) 84 Van deze landen lijken alleen de Noord-Afrikaanse en Zuid-Amerikaanse landen een relatief jonge bevolking

te hebben. Het ging te ver om de precieze demografische kenmerken (en dus de relatieve beschikbaarheid van arbeidskrachten) van alle potentiële herkomstlanden te onderzoeken.

85 Voor de toelating van kennismigranten geldt als eis een minimum jaarsalaris van € 51.239,- (30 jaar en ouder) of € 37.575,- (jonger dan 30 jaar). http://www.ind.nl/Werkgevers/Nieuws/vanaf-1-januari-2012-nieuwe-looncriteria-kennismigranten-en-hoogopgeleiden.aspx?cp=110&cs=47310.

40 | 2012

diploma’s worden met het huidige beleid niet eenvoudig toegelaten. In ‘voorlo-

per’ Duitsland is daarom nu de inkomenseis voor migranten versoepeld, om ar-

beidsmigratie naar Duitsland eenvoudiger te maken en het gebrek aan vakkrach-

ten te verminderen86. Stel dat we dat in Nederland ook zouden doen. Wat zou dit

betekenen voor de bedrijven en de Nederlandse bouweconomie?

Wat van ver komt…

Als bouwbedrijven hun vacatures en leerplekken vervullen met migranten van

buiten Europa, heeft dat een grote impact op die organisaties. De voertaal op de

bouwplaats, die nu Nederlands of Duits is, wordt hoogstwaarschijnlijk Engels. Dat

hoeft weinig problemen op te leveren, aangezien de huidige generatie jongeren,

met name de jonge uta-medewerkers, in de meeste landen die taal op school

heeft bemachtigd, hoewel dit in mindere mate geldt voor jongeren met alleen

een vmbo of mbo-2 diploma. Daarbij vergt nog een inspanning om organisaties

klaar te maken voor het werken in een andere taal. Denk bijvoorbeeld aan het

vertalen van werkinstructies en veiligheidsvoorschriften. Maar dat is nog relatief

eenvoudig. Echt ingewikkeld is het omgaan met cultuurverschillen, vooral als de

migranten uit verschillende landen afkomstig zijn. Vandaag de dag al lopen

bouwbedrijven tegen communicatieproblemen aan, ook als men dezelfde taal

spreekt. Er wordt anders gedacht of gewerkt, doordat mensen uit verschillende

landen komen en op andere manieren zijn opgeleid. Ook de communicatie tussen

bouwmedewerkers, klanten en de omgeving waarin gebouwd wordt (steeds va-

ker een verstedelijkte omgeving) gaat niet vanzelfsprekend goed. Veiligheidsrisi-

co’s, als gevolg van communicatieproblemen, verminderde efficiency en hogere

(faal)kosten zijn het voor de hand liggende gevolg.

Het is ook mogelijk dat arbeidsmigranten in complete ploegen worden aangebo-

den, of dat buitenlandse bedrijven zelf inschrijven op Nederlandse bouwpro-

jecten. Zodra opdrachtgevers in de gaten krijgen dat Nederlandse bouwers de be-

loften niet waar kunnen maken, omdat zij niet aan personeel kunnen komen,

zullen zij een buitenlandse partij met ‘gegarandeerde’ bezetting wellicht aantrek-

kelijker vinden. De culturele en communicatieproblemen tussen de medewerkers

onderling zullen dan minder groot zijn. Daar staat tegenover dat het voor een bui-

tenlands bouwbedrijf niet eenvoudig is om zich in te werken in de Nederlandse

wet- en regelgeving. En ook in dat geval is de communicatie met de klant en om-

geving een aandachtspunt.

86 http://www.bundestag.de/dokumente/textarchiv/2012/38766290_kw17_de_zuwanderung/index.html, geraadpleegd 3-6-2012.

Bouwen aan de toekomst | 41

Interculturele communicatie, kunnen we vaststellen, is momenteel geen aan-

dachtspunt op bouwopleidingen. Internationale stages zijn in de hbo- en wo-

opleidingen niet uitgesloten, maar op mbo-niveau niet mogelijk omdat de stage-

aanbieder erkend moet zijn als leerbedrijf. Dat veel jongeren in hun privéleven de

wereld rondreizen en overal Facebook-vrienden hebben, wil nog niet automatisch

zeggen dat zij ook in een professionele omgeving kunnen samenwerken. Begrip

voor cultuurverschillen en communicatievaardigheden zijn echter ‘soft skills’, die

binnen de bouw niet hoog in aanzien staan, maar wel broodnodig zijn.87

Nog los van de culturele verschillen die overbrugd moeten worden, moet men

binnen bouwprojecten leren werken met teams van wisselende samenstelling.

Alhoewel de sector nu al behoorlijk geflexibiliseerd is, blijkt in de praktijk dat me-

nig bedrijf met een vaste pool van zzp’ers werkt. Het zijn dan wel geen vaste

werknemers, maar men kent elkaar wel (vaak ook omdat zzp’ers oud-

werknemers zijn). Bedrijven voelen haarfijn aan dat werken met mensen die je

niet kent de kans op faalkosten groter maakt. Het is niet zeker of het ook lukt om

met migranten die van ver komen samenwerkingsafspraken te maken. Zij hebben

immers van oudsher minder binding met het Nederlandse bedrijfsleven. In een

markt waar de (aanbieders van) buitenlandse arbeidskrachten het voor het kiezen

hebben waar zij aan de slag gaan, vergt dat een extra inspanning aan de Neder-

landse kant.

Overigens waarschuwen verschillende respondenten dat het inpassen van ar-

beidsmigranten in een bouwproject niet van de ene op de andere dag slaagt. Het

kost bijvoorbeeld tijd om veiligheidscertificaten te waarderen en als deze niet er-

kend worden, om mensen Nederlandse certificaten te laten halen. Voor hogere

functies geldt dat een stoomcursus bouwregelgeving onontbeerlijk is.

Risico’s

Asiel- en migratiebeleid is te restrictief, waardoor onvoldoende (tijdelijke) ar-

beidsmigratie mogelijk is.

Gebrek aan interculturele communicatievaardigheden vermindert efficiency,

verhoogt het risico op ongelukken en vermindert de klantgerichtheid.

Samenwerken met veel verschillende en vaak onbekende partners verhoogt

de (kans op) faalkosten.

87 In een Deense toekomstverkenning komen onderzoekers tot vergelijkbare conclusies: "The skilled workers in

the construction sector will increasingly need a broader set of skills to cooperate efficiently across occupa-tions. This includes functional literacy, numeracy, and communication skills as well as ICT skills in order to improve productivity through an efficient deployment of ICT through the whole construction process.". Bron: Danish Technological Institute (2009)

42 | 2012

Het is nog onduidelijk welke landen kansrijke herkomstlanden zijn. Binnen dit

onderzoek is, behalve voor Europese landen, niet onderzocht of de door res-

pondenten genoemde landen niet ook een periode van arbeidsmarktkrapte

tegemoet gaan.

Kansen

Interculturele vaardigheden opnemen in opleidingen (op alle niveaus).

Internationale stages stimuleren, zowel Nederlandse studenten bij buiten-

landse bedrijven als andersom, ook op mbo-niveau.

Partnerships met buitenlandse partijen (die gekwalificeerd personeel kunnen

leveren).

Extra aandacht voor naleving van regels en veiligheid, daar waar veel met bui-

tenlandse partijen wordt samengewerkt.

4.5 Scenario 2: Productiviteitsboost

Extra aanname

Een van de mogelijke gevolgen van arbeidsmarktkrapte is dat bedrijven naar ma-

nieren gaan zoeken om aan de vraag naar bouwproducten tegemoet te (blijven)

komen, ondanks de openstaande vacatures en zonder op kwaliteit in te boeten.

Anders gezegd kunnen zij hun arbeidsproductiviteit verhogen door te innoveren.

Volgens veel respondenten is dit geen automatische reactie. Bouwbedrijven zul-

len in moeilijke tijden – of het nu gaat om een tekort aan werk of een tekort aan

personeel – eerder terugvallen op beproefde recepten dan dat zij iets nieuws uit-

proberen. Stel echter dat de bouwbedrijven tot de conclusie komen dat meer

personeel niet te vinden is en dat een verhoging van de productiviteit per mede-

werker de enige oplossingsrichting is. Een grootschalige poging tot innovatie is

het gevolg. Hoe zou dat uitpakken en tot wat voor veranderingen zou dit leiden?

Over innovatie

Innovatie lijkt wel een toverwoord. Het kan efficiency en/of kwaliteit verhogen en

dus geld opleveren, maar niemand lijkt precies te weten wat het is en hoe je tot

innovatie komt. Daarom eerst een korte inleiding.

In de bouw heeft het zin onderscheid te maken naar twee soorten innovatie:

Sociale innovatie, onder te verdelen in:

- procesinnovatie (anders plannen, organiseren of samenwerken),

- contractinnovatie (anders aanbesteden).

Bouwen aan de toekomst | 43

Technische innovatie, ook wel productinnovatie genoemd (andere materialen

of machines). 88

Technische innovatie wordt in principe gerealiseerd bij toeleveranciers. Deze

vorm van innovatie draait om ‘uitvindingen’: nieuwe materialen of machines, die

de kwaliteit van de bouwproducten verhogen of het werk versnellen. Proces- en

contractinnovatie vinden binnen bouwbedrijven zelf plaats, of in de interactie

tussen ketenpartners. Bij deze vormen van sociale innovatie, verandert vooral de

manier van (samen)werken. Ofwel door het werk anders te organiseren, ofwel

door andersoortige afspraken te maken tussen opdrachtgever en opdrachtnemer.

Een voorbeeld van procesinnovatie is de invoering van Lean management. Al-

hoewel hier binnen sommige bouwbedrijven al bijna twintig jaar mee gewerkt

word89 is het voor anderen nog een nieuw concept. Volgens de Lean manage-

mentfilosofie moeten alle activiteiten bijdragen aan het eindproduct, de rest is

verspilling.90 In de praktijk betekent dit dat in bouwprojecten meer aandacht

wordt besteed aan effectieve communicatie en planning, waardoor kosten wor-

den teruggedrongen. Daarnaast wordt bewust(er) gefocust op de wensen van de

klant. Lean lijkt daadwerkelijk kostenbesparend te werken, alhoewel er nog wei-

nig gedegen onderzoek naar is gedaan.91

Een voorbeeld van contractinnovatie is het integreren van verschillende verant-

woordelijkheden binnen één overeenkomst, vaak aangeduid met de afkorting

DBFMO (Design, Build, Finance, Maintain, Operate). De opdrachtnemer is hierbij

niet alleen verantwoordelijk voor de bouw (inclusief het ontwerp daarvan), maar

ook voor de financiering, het meerjarig onderhoud en de exploitatie (verhuur). Er

bestaan diverse andere, minder vergaande varianten van deze contractvorm. De

Nederlandse overheid heeft hier de afgelopen jaren volop mee geëxperimenteerd

en zal dit voortzetten, omdat de resultaten positief zijn: projecten worden op tijd

en binnen budget opgeleverd, waar dit voorheen niet vanzelfsprekend was.92

Ketensamenwerking (of ketenintegratie) is een andere vorm van innovatie die

zowel met het proces als met contracten te maken heeft. Er is binnen bouwpro-

jecten altijd wel sprake van samenwerking tussen ketenpartners, maar met het

begrip ketensamenwerking wordt gedoeld op precontractuele samenwerking –

dus buiten reguliere projecten.93 Dat kan betekenen dat partijen met verschillen-

88 CITB Construction skills (2003) 89 Van Eerd, T. (2011) 90 Rutten, M. (2010) 91 Van Eerd, T. (2011) 92 Brief van de minister van Financiën aan de Tweede Kamer (2011) en Tweede Kamer (2010) 93 Noordhuis, M. (2011)

44 | 2012

de specialisaties afspreken om vaker in dezelfde combinatie mee te dingen naar

werken en op voorhand afspraken maken over de tarieven die bij elkaar in reke-

ning gebracht worden. Ook kan ketensamenwerking slaan op een vaste(re) relatie

tussen een opdrachtgever en een klein aantal (combinaties van) opdrachtnemers.

Transparantie over prijzen, vertrouwen in elkaar en een lange-termijn blik zijn

kernwoorden bij deze vorm van samenwerken. Een aantal woningcorporaties is

met ketensamenwerking aan het experimenteren. De eerste resultaten zijn posi-

tief: minder onverwachte kosten, betere kwaliteit van het geleverde werk en

meer klanttevredenheid.94 Toch is het werken met vaste partners niet voor alle

opdrachtgevers weggelegd. De overheid is aan (Europese) aanbestedingswetge-

ving gebonden en het werken met vaste partners is daar niet eenvoudig mee te

rijmen.

Slimmer, sneller, beter

Uit een onderzoek van EIB naar productiviteit en efficiency binnen de gww blijkt

dat er grote verschillen zijn in efficiency tussen bedrijven. 95 Daaruit valt op te

maken dat het bij veel bedrijven inderdaad efficiënter kán. In heel Europa is het

innovatievermogen van de bouwsector een heikel punt. De bouw investeert ge-

middeld slechts 0,1 – 0,25% van de omzet in onderzoek en ontwikkeling.96 Dat

roept de vraag op wat er zou gebeuren, als zij daar meer in zouden investeren.

Op de vraag wat de grootste kansen op efficiencywinst in de komende tien jaar

zijn, antwoordden de meeste respondenten dat die vooral zit in procesinnova-

tie.97 Nieuwe (Europese) regelgeving op het gebied van duurzaamheid kan bij-

voorbeeld versnellend werken. Het is echter onbekend hoe de regels er precies

uit gaan zien en welke effecten ze zullen hebben; strengere eisen kunnen ook lei-

den tot meer werk, in plaats van meer efficiency.98 Daarnaast wordt ook de pre-

fab industrie als veelbelovend gezien. De meningen verschillen echter over de

vraag of prefab ook tot een revolutie in de renovatie zal leiden. Voor de nieuw-

bouw echter, waar ook de komende tien jaar nog veel werk in is, kan de toepas-

sing van prefab onderdelen zeker voor grote besparingen op menskracht zorgen.

De ontwikkeling van prefab vindt echter van nature bij de toeleveranciers plaats.

Wellicht is dat de reden dat veel respondenten daar voor de uitvoerende bouw

zichzelf geen grote rol weggelegd ziet.

94 Smallenburg, K. (2009) 95 Van der Vlist, A.J. e.a.(2011) 96 Danish Technological Institute (2009) 97 Ook de Britse overheid kwam tot deze conclusie: “The changes that will need to happen to achieve better

productivity are complex and inter-related but are largely to do with better management of projects and improving the relationships between employers and employees and their unions.”. Bron: Department for Business, Innovation and Skills (2009)

98 Rutten (2010)

Bouwen aan de toekomst | 45

De focus op procesinnovatie rijmt ook met het feit dat bouwnijverheid redelijk

arbeidsintensief is. Voor sommige disciplines geldt dat sterker dan voor andere,

maar overall maken de kosten van arbeid rond de 20 procent uit van de totale

omzet. Als de mensen die er werken per persoon productiever zijn, dan maakt dat

daadwerkelijk een verschil.

De kiemen van productiviteitsverhoging door sociale innovatie zijn nu al te zien.

In de vorige paragraaf werd al genoemd dat sommige bedrijven al jaren met Lean

management werken en dat er volop geëxperimenteerd wordt met precontrac-

tuele ketensamenwerking en meer integrale vormen van aanbesteden. De op-

brengsten zijn niet in alle gevallen goed onderzocht, maar op basis van uiteenlo-

pende praktijkvoorbeelden stelden respondenten dat deze ‘zachte’ vormen van

innovatie tenminste de faalkosten uit het proces kunnen halen. Die bedragen vol-

gens een meting uit 2009 zo’n 10 procent van de omzet.99 Over Lean is gezegd dat

hetzelfde werk met 10 tot 30 procent minder mensen uitgevoerd kan worden.

Robuuste evaluaties van Lean management zijn echter schaars,100 dus dit soort

percentages moeten met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Toch lijken de

mogelijkheden groot. Uit een recente EIB-studie blijkt dat innovatieve bouwbe-

drijven zowel een significant hogere arbeidsproductiviteit realiseerden, als betere

scores op verschillende financiële kengetallen (rentabiliteit op eigen vermogen,

rentabiliteit op totaal vermogen en rate of return).101 De winstmarges waren niet

significant hoger102. Wellicht is het daardoor voor bouwbedrijven die nu nog geen

arbeidsmarktkrapte ervaren niet evident dat investeren in innovatie loont.

Ook al zijn de ervaringen dus in grote mate positief, het is nog niet gezegd dat

bouwbedrijven die hun arbeidsproductiviteit willen verhogen, dit ook via de weg

van sociale innovatie zullen doen. De cultuur van conservatisme (zie hoofdstuk 2)

zit diep ingebakken en maakt het moeilijk om de manier van werken te verande-

ren. Ook lijkt er een alom tegenwoordige angst (of wantrouwen) te bestaan tegen

precontractueel werk. Bijvoorbeeld bij ketensamenwerking en bij het toepassen

van instrumenten BIM103 is het nodig dat hoofd- en onderaannemers al vroeg in

het proces met elkaar overleggen. Dat lukt soms niet voldoende, omdat het onze-

ker is dat men er ook voor betaald krijgt. Ook het afgeven van prijzen in deze fase

99 Busker, H. ( 2010) 100 Van Eerd, T. (2011) 101 Economisch Instituut Bouwnijverheid (2011) 102 In het rapport wordt hiervoor geen verklaring gegeven. Overigens stelt de onderzoeker niet dat de winst in

innovatieve bedrijven lager is – het positieve verschil is alleen niet statistisch significant. Dit kan ook het gevolg zijn van sterke concurrentie waardoor het kostenvoordeel aan de klant wordt doorberekend.

103 Om de samenwerking te verbeteren is het Bouw Informatie Model (BIM) ontwikkeld, een computerpro-gramma waarin architecten, aannemers en onderaannemers informatie kunnen uitwisselen op basis van een gemeenschappelijke bouwtekening.

46 | 2012

is niet gebruikelijk. Je zou kunnen denken dat deze cultuur vanzelf verandert als

de vergrijsde top met pensioen gaat. Daar denken de meeste van onze respon-

denten echter anders over, omdat de laag daaronder in dezelfde traditie is groot-

gebracht.

Dat wil overigens niet zeggen dat cultuurverandering onmogelijk is. Diverse on-

derzoekers en respondenten zien ruimte voor cultuurverandering in de bouw.

Koplopers en opdrachtgevers kunnen hierbij een belangrijke rol spelen. Het gaat

te ver om hier de lessen van veranderingsmanagement uiteen te zetten – daar

zijn vele boeken over volgeschreven. Maar een belangrijk feit is dat cultuurveran-

dering tijd kost en niet vanzelf gaat..104

Naast culturele zijn in de interviews ook veel structurele belemmeringen genoemd. De meeste zijn ook in de literatuur terug te vinden. We noemen de belangrijkste:

Het feit dat in openbare aanbestedingstrajecten de laagste prijs het zwaarst

meeweegt, belemmert verandering. Nieuwe manieren van werken brengen

onzekerheid met zich mee, zowel over de kosten als over de doorlooptijd. Zo

lang opdrachtgevers het grootste belang hechten aan een lage prijs, nemen

bouwers liever geen risico’s.

De sectoren die samen tot bouwproductie komen zijn sterk gefragmenteerd.

Er is sprake van een aparte vastgoedsector, een installatiesector en een

bouwsector, terwijl zij zonder elkaar niet kunnen leveren105. Vaak zijn er wel

40 tot 50 partijen betrokken bij een project. Dat werkt innovatie niet in de

hand.

Ook de bouwopleidingen zijn erg verkokerd. Dat werkt samenwerking niet in

de hand. Bouwkunde bijvoorbeeld is op de TU’s geheel gescheiden van elek-

trotechniek. Bij lucht- en ruimtevaarttechniek is te zien dat dergelijke oplei-

dingen ook geïntegreerd aangeboden kunnen worden.

Er is een gebrek aan juridische instrumenten voor ketensamenwerking. BIM

wordt bijvoorbeeld weinig gebruikt, omdat de aansprakelijkheid bij fouten

niet helder is.

Er is weinig kennis van en ervaring met veranderingstrajecten. Daarom loopt,

ook als de bedoelingen goed zijn, de implementatie vaak spaak. Het kost tijd

om een andere manier van werken door te voeren – afhankelijk van de om-

vang van de organisatie kan het jaren kosten. Ook de manier waarop je ver-

andering doorvoert is van belang. Lean wordt in de praktijk vaak top-down

opgelegd – ondanks het feit dat dit tegen de lijn van de managementfilosofie

104 Rutten, M. (2010) en Van der Kamp, K. e.a. (2009) 105 Rutten, M. (2010)

Bouwen aan de toekomst | 47

in gaat. Daardoor ontstaat weerstand en worden de voordelen van Lean niet

gerealiseerd.

De rol van opleidingen moet genuanceerd worden. Als de bedrijven zelf niet ver-

anderen, heeft een ander curriculum niet zoveel zin. Dan worden de mensen die

van de opleidingen afkomen waarschijnlijk gewoon opgenomen in de oude cul-

tuur.

Ondanks alle culturele en structurele belemmeringen zijn veel respondenten in

dit onderzoek enthousiast over de mogelijkheden van sociale innovatie.

Risico’s

Verandering van werkwijzen duurt lang.

Gebrek aan kennis van implementatie leiden tot teleurstellingen en verlies

aan productiviteit.

Fragmentatie

Ook al zijn de voortekenen positief en verwachten respondenten er veel van,

er bestaat weinig goed onderbouwd onderzoek naar de resultaten van ver-

schillende vormen van sociale innovatie. Het is dus nog onduidelijk hoeveel

het oplevert in termen van arbeidsproductiviteit.

Kansen

Meer (vergelijkend) onderzoek is nodig om te bepalen welke manieren van

werken het meest productief zijn en welke factoren bepalend zijn (gaat het

bijvoorbeeld om de manier van werken, de mate waarin mensen elkaar ken-

nen of de leiderschapsstijl van de voorman?).

Wanneer meer zekerheid is over de effectiviteit van (manage-

ment)strategieën, is het zaak om goede voorbeelden breed uit te meten.

Focus op kwaliteit bij opdrachtgevers (in plaats van prijs alleen) kan sociale

innovatie stimuleren.

4.6 Tot besluit

Het is zeer goed mogelijk dat we de komende tien jaar een van de beschreven

drie scenario’s zullen meemaken. De scenario’s sluiten elkaar echter niet uit – de

mechanismen die de vraag naar en het aanbod van arbeid beïnvloeden, kunnen

parallel aan elkaar werken. De scenario’s zijn enkel bedoeld om het denken over

de toekomst van de bouwarbeidsmarkt te scherpen. Het is aan de lezer om te

48 | 2012

bepalen welk scenario, of welke combinatie van ontwikkelingen, het meest

wenselijk is. En om vervolgens te bepalen welke rol hij hier zelf in wil spelen.

Bijlage 1: Respondenten

Naam Organisatie

Adrie Huisman HOG Bouw en Ruimte

Christina Hoffmann RKW Kompetenzzentrum

Anita Holst Rijkswaterstaat – Vernieuwing Bouw

Charles Verhoef FNV Zbo

Ferry van Wilgenburg Woonwaard Alkmaar

Frank Moes Frank Moes bv

Frens Pries Betonvereniging

Jacqueline Schlangen Vernieuwing bouw

Jan Boeve Aedes

Jan Cremers UvA-AIAS/ European Institute for Construction Labour

Research

Joep Jansen Fundeon

John Knoester Volker Wessels

Joost Duffheus Yacht

Joukien Haan FNV Bouw

Kars van der Kamp Hogeschool Utrecht

Lenard Brokelman Arcadis

Loes Jansen ROC Mondriaan

Marc van der Meer ECBO

Marjet Rutten Bouwteam

Marjorie Jans Rijksgebouwendienst

Nathalie Bockhoudt Aedes Real Estate

Rene van Beek DIT Uitzendbureau

Sylvia Vergunst Woningcorporatie Zayaz

Ton Borst Borst Bouw bv

Wim Wanrooij Randstad Uitzendbureau

Yves van den Berg Dura Vermeer Rotterdam

50 | 2012

Bijlage 2: Literatuurlijst (gebruikt en ge-raadpleegd)

ABN AMRO (2001) Sectormonitor Bouw. Maart en november 2011.

Afrian, K. (2011) Najaarsmeting werknemers 2010. Rechte tellingen, Economisch

Instituut voor de Bouwnijverheid.

Algemene Bond Uitzendondernemingen (2011) – Factsheet 6 juni 2011.

Barelds, H. (2007) Evaluatie project Deeltijd werk in de bouw, Proflex Bouw.

Barth, H. e.a. (2002) Neue Strategien gegen den Fachkraftemangel, Bertelsmann

Stiftung.

Beereboom, H.J.A. en Berkhout, B.A. (2011) Kosten en baten van de bouw bbl-

opleiding, Economische Instituut voor de Bouwnijverheid.

Berkhout, E., Heyma, A. en Van der Werff, S. (2011) De economische impact van

arbeidsmigratie: verdringingseffecten 1999-2008, SEO economisch onder-

zoek.

Berkhout, P.H.G. en Kok, K.(2010) ZZP’ers in de bouw. Marktpositie en vooruit-

zichten, Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid.

Blomsma, G (2004) Flexibilisering in de bouw, Economisch Instituut voor de

Bouwnijverheid.

Bock, T. en Linner, T. (2011) Baurobotik: Mass Customiztion im Bauwesen, RKW

Informationen Bau-Rationalisierung, nr. 4, September 2011, 40. Jahrgang.

Borghans, L., Fouarge, D. en De Grip, A. (2011) Een leven lang leren in Nederland,

Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt, Maastricht University.

Bosch, G. (2007) Konzeptstudie zur Entwicklung eines Leitbildes Bauwirtschaft der

Bundesrepublik Deutschland, Universitat Duisberg Essen.

Bouwend Nederland (2009) Innovatie in de bouw. Visiedocument. November

2009.

Bouwend Nederland (2010) Evaluatie ‘Bouw Door, Leer Verder’.

Bouwend Nederland (2011) Arbeidsmarkt – Visiedocument, d.d.: januari 2011.

Bouwend Nederland (2012) Bouwend Nederland voorziet snelle marktomwente-

ling in ‘De bouw in 2020’. Eindgebruiker krijgt het voor het zeggen in de

bouw.

Bouwen aan de toekomst | 51

Bouwkennis (2009-2010) Jaarrapport.

Bouwnetwerk (2010) Bouwen op hakken, vrouwen in de bouw.

Bouwteam (2012) De woning- en utiliteitsbouw sterker uit de crisis?!. Houtskool-

schets: “investerings- en innovatie-agenda woning- en utiliteitsbouw”.

Brief van de minister van Financiën aan de Tweede Kamer (2011) Visie op DBF-

MO, 8 maart 2011, Kenmerk: FIN/2010/789 U.

Brochure Uitzendwerk in de bouw. Cao-regels voor uitzendkrachten, Nederlandse

uitzendbureaus en inlenende bouw- en infrabedrijven, 1 mei 2011.

Bundesministerium fü Arbeit und Sociazes (2011) Arbeitskrӓftereport 2011.

Burgers, J. e.a. (2010) Arbeidsmigranten uit Polen, Bulgarije en Roemenie in

West-Brabant. Arbeidsmarktpositie, leefsituatie en toekomstperspectief,

Erasmus Universiteit Rotterdam.

Busker, H. ( 2010) Faalkosten door de jaren heen, USP Marketing Consultancy.

CBS (2011) Omvang en dynamiek van werknemers in sectoren in Nederland

(1998-2008)

CBS (2011) Statline. Bedrijven naar bedrijfsgrootte en rechtsvorm.

Centraal Planbureau (2012) Macro-economische Verkenning 2010. Economische

vooruitzichten ongewis. Werkloosheid relatief laag.

CITB Construction skills (2003) Innovation, Skills and Productivity.

Cobouw (2012) ‘CBS telt kwart meer faillissementen in de bouw ‘, d.d.: 3 mei

2012.

Collectieve arbeidsovereenkomst voor de Bouwnijverheid – 1 januari 2011 tot en

met 31 december 2011.

Cörvers, F. e.a. (2011) De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2016, Re-

searchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA), Maastricht University,

ROA-R 2011/8.

Danish Technological Institute (2009) Future Qualification and Skills Needs in the

Construction Sector, Policy and Business Analysis.

De Boer, A. en Bakker, M. (2011) Onderzoek Bouwen, Wonen en Interieur. Plat-

form Bouwen, Wonen en Interieur 2001, Fundeon.

De Bruijn, P.J.M en Maas, N. (2005) Innovatie in de bouw, TNO.

De Koning e.a. (2008) Vermindering en arbeidsmarktknelpunten in de industrie:

de rol van onderwijs en scholing, SEOR, Erasmus Universiteit Rotterdam.

52 | 2012

De Koning e.a. (2010) Impulsen voor techniek door imagoverbetering en talent-

herkenning, SEOR, Erasmus Universiteit Rotterdam.

De Koning, e.a. (2006) Vervangingsvraag maakindustrie, SEOR, Erasmus Universi-

teit Rotterdam.

De Koning, J. (2012) Hoe zorgen we voor voldoende gekwalificeerd personeel in

de industrie?, SEOR, Erasmus Universiteit Rotterdam.

De Koning, J., Gelderblom, A. en Gravesteijn, J. (2010) Techniek: Exact goed?. Het

keuzeproces van allochtone en autochtone leerlingen in het (V)MBO ver-

klaard, SEOR, Erasmus Universiteit Rotterdam.

De Munnik, R., Doornbos, K. en Veeken, N. (2011) Brancheschets bouw. Maart

2011, UWV WERKbedrijf.

Dercks, A. and Hardege, S. (2011) Der arbeitsmarkt im Zeichen der Fachkraftesi-

cherung, Deutscher Industrie- und Handelskammertag e.V. (DIKH).

Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid (2011) Interne enquête Bedrijven.

Rechte tellingen.

Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid (2012) Verwachtingen bouwpro-

ductie en werkgelegenheid 2012.

EIM (2011) Ondernemen in sectoren.

Engbersen, G. e.a. (2011) Arbeidsmigratie in vieren. Bulgaren en Roemenen ver-

geleken met Polen, Erasmus Universiteit Rotterdam.

Eurostat (2011) Population projections

(http://epp.eurostat.ec.europa.eu/statistics_explained/index.php/Population_pr

ojections, geraadpleegd 29-4-2012)

Euwals, R. e.a. (2009) Bevolkingskrimp en de arbeidsmarkt, CPB, In: Nidi rapport

nr. 80, Bevolkingsvraagstukken in Nederland anno 2009.

Expertisecentrum Leeftijd (2009) Cao Wijzer Duurzame Participatie.

Foekema, H. en Nikkels, L. (2008) Cultuuromslag in de bouw. Geen omslag maar

een trendbreuk, TNS NIPO.

Fundeon (2009) Informatiepakket voor anticyclisch opleiden voor opleidingsbe-

drijven, iov Bouwend Nederland, FNV Bouw en CNV Hout en Bouw.

Fundeon (2011) Arbeidsmarktmonitor 2011-Q4, dd.: 10 april 2011.

Fundeon (2011) Monitor arbeidsmarkt Nederland, 2e kwartaal 2011.

Bouwen aan de toekomst | 53

Fundeon (2011) Notitie Deelnemers in de bouwopleidingen 2008-2010, dd.:10

mei 2011.

Fundeon (2011) Rapportage arbeidsmarkt- en onderwijsinformatie 2011. De kan-

sen en knelpunten op de arbeids-, onderwijs- en stagemarkt in de bouw en in-

fra.

Fundeon (2012) Rapportage arbeidsmarkt- en onderwijsinformatie 2012. De kan-

sen en knelpunten op de arbeids-, onderwijs- en stagemarkt in de bouw en in-

fra.

Ganzeboom, H. e.a. (2009) De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2014,

Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt, Maastricht University.

Giannakouris, K. (2008) Ageing characteristises the demographic perspectives of

the European societies, Eurostat, Statistics in focus, 72/2008.

Gibson, M. (2009) Changing to Compete. Review of Productivity and Skills in UK

Engineering Construction, Submitted to the Secretary of State for Business,

Innovation and Skills (UK), The Whitehall & Industry Group.

Groot, P.J.M. e.a. (2012) Trends en ontwikkelingen in de wegenbouw tot 2017.

Markt, rolverdeling en werkgelegenheid, Economisch Instituut voor de Bouw-

nijverheid.

Heiliger, D.J.L (2012) De kosten van DBFMO. Een onderzoek naar de transactie-

kosten in het licht van gebouwgebonden DBFMO projecten in Nederland, Af-

studeerrapport TU Delft.

Houben, J. (2009) Kennisboom van de bouw in bloei!, Regieraad Bouw, Taskforce

Kennisontwikkeling Bouw.

Huizinga, F. en Smid, B. (2004) Vier Vergezichten op Nederland. Productie, arbeid

en sectorstructuur in vier scenario’s tot 2040, Centraal Planbureau, No. 55.

Inspectie van het Onderwijs(2012) De staat van het onderwijs. Onderwijsverslag

2010/2011.

International Monetary Fund (2011) Regional Economic Outlook: Europe.

Strengthening the Recovery, World Economic and Financial Surveys.

Jansen, F.J. en Van der Vlist, A.J. (2011) De winst van innoveren. Innovatie en

prestaties van bouwbedrijven, Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid.

KBC Asset Management (2006) Economic Research Notes. Productiviteitsverschil-

len VS-Europa: meting en verklaring, Jaargang 4, nr.11.

54 | 2012

Kok, K. (2010) De bouwarbeidsmarkt 2010-2015, Economisch Instituut voor de

Bouwnijverheid.

Koning, M.A e.a. (2010) Marktstudie AFNL. Trends en ontwikkelingen in de aange-

sloten branches, Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid.

Koning, M.A. en Van Elp, M. (2011) Actuele situatie in de bouw. Overzicht ten be-

hoeve van de nieuwe woonvisie, Economisch Instituut voor de Bouwnijver-

heid.

Manshanden, W., Koops, O. en Joukhoff, W. (2010) Bouwprognoses 2010-2015,

TNO.

Ministerie van Financiën aan de Tweede Kamer (2010) DBFM(O) 2010 Voort-

gangsrapportage. Minder geld, meer prestatie.

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2012) Referentieraming 2011.

Noordhuis, M (2011) Toekomst ketensamenwerking.

Pacolet, J. en De Wispealere, F. (2011) Gedetacheerde arbeidskrachten op de Bel-

gische arbeidsmarkt: hoeveel zijn het er?, European Institute for Construction

Labour Research.

Pol, E. (2012) Strategisch HRM. Erkennen, begrijpen en doen, 2e druk (samenvat-

ting).

Pot, F. (2012) Sociale innovatie: historie en toekomstperspectief, Tijdschrift voor

Arbeidsvraagstukken, no. 28/1.

Pries, F. en Van Heijgen, P. (2005) Innovatie: noodzakelijk én lastig!, Building Bu-

siness.

Raad voor Werk en Inkomen (2010) Arbeidsmarktscan 2012.

Raad voor Werk en Inkomen (2011) Sectorale Arbeidsmarktinformatie. Over-

schotten en tekorten. Kansen en mogelijkheden. Deel B: Sectorbeschrijvingen

7. Bouwnijverheid.

Rabobank (2011) Samen aan de slag. Best practices in duurzame utiliteitsbouw.

Rabobank (2011) Trends Bouwnijverheid. Oktober 2011.

Regieraad Bouw en PSI Bouw (2006) Bouwen aan het vak. Sleutelpublicatie

Bouwonderwijs.

Reij, E. en Bouwmeester, J. (2002) Jongeren in de bouw. Onderzoek naar het ima-

go van de bouwsector onder jongeren in de bouw, Research voor beleid.

Bouwen aan de toekomst | 55

Rutten, M. (2010) Van Yab Yum naar Dim Sum. Uitdagende visies op de bouw-, in-

stallatie- en vastgoedsector in 2025.

Smallenburg, K. (2009) Evaluatie vier pilot-projecten ketenintegratie bij Woon-

waard, Krijn Smallenburg Consult.

Stichting Research Rationalisatie Bouw (2011) Ketensamenwerking in de bouw.

Een leidraad voor ondernemers die ketensamenwerking willen implemente-

ren, RRBouwrapport 139.

Straatman, J.T.H. en Korenromp, W. (2010) Verkenning ketensamenwerking

AFNL, Balance Result.

Streck, St. (2010) Leitbild Bau- Zur Zukunft des Planens und Bauens in Deutsch-

land, Bergische Universitӓt Wuppertal.

Te Lintelo, K. en Straatman, J.(2009) Laat generatie Y zich aan de bouwsector bin-

den?, Regieraad Bouw.

Ter Weel, B., Van der Horst, A. en Gelauff, G. (2010) The Netherlands of 2040,

Centraal Planbureau, no.88.

Trischler, F. en Kistler, E. (2009) Alters- und alternsgerechtes Arbeiten am Bau.

Defizite und Ansatzpunkte, Internationales Institut fur Emprisiche Sozialoko-

nomie, INIFES.

Tromp, E. en Van Gent, M.J. (2007) Allochtonen in de bouw, Regioplan.

Tweede Kamer (2011-2012) Parlementair onderzoek Lessen uit recente arbeids-

migratie. Eindrapport Arbeidsmigratie in goede banen, tijdelijke commissie

lessen uit recente arbeidsmigratie, Kamerstuk 32 680 nr. 4.

UWV WERKbedrijf en Colo (2011) Arbeidsmarktschets Techniek. Vraag en aanbod

in technische beroepen.

Van Breugel, G. e.a. (2010) De arbeidsmarkt voor bètatechnici: vooruit- en terug-

blik, Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA), Maastricht

University, Research Platform Bètatechniek.

Van den Berg, N., Brukman, M. en Van Rij, C. (2007) De Europese grenzen verlegd.

(Eerste) evaluatie flankerend beleid vrij verkeer van werknemers MOE-

landen, Regioplan.

Van der Kamp, K., Te Lintelo, K. en Pries, F. (2009) Cultuur werkt! Feiten en me-

ningen over cultuur in de bouw, Kenniscentrum/Gebouwde Omgeving, Hoge-

school Utrecht.

56 | 2012

Van der Schaaf, M. (2011) Najaarsmeting ZZP’ers 2010. Rechte tellingen, Econo-

misch Instituut voor de Bouwnijverheid.

Van der Vlist, A.J. e.a. (2011) Productiviteit en strategie. Handvatten voor de

gww-bedrijven, Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid.

Van Drai, T. (2010) Exploring construction productivity statistics in New Zealand,

Masterthesis, Auckland University of Technology.

Van Duin, C. en Garssen, J. (2011) Bevolkingsprognose 2010–2060: sterkere ver-

grijzing, langere levensduur, CBS.

Van Eerd, T. (2011) Lean management in de bouw. Een wisselwerking tussen de

organisatiestructuur en –cultuur, Masterthesis ‘Vraagstukken van beleid en

organisatie’, Universiteit Utrecht.

Vernieuwing Bouw (2010) Jaarverslag 2010.

VNO-NCW e.a. (2011) Toekomst voor Techniek.

Volberda e.a. (2011) Monitoren van sociale innovatie: slimmer werken, dyna-

misch managen en flexibel organiseren, Erasmus Universiteit Rotterdam.

Winnubst, M.E. en De Kok, J.M.P. (2008) HRM in het MKB. Schaaleffecten in HRM-

praktijk en –opbrengst, EIM.