Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

download Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

of 90

Transcript of Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    1/90

    drs. Wim Koetzier

    drs. Peter Epe RA

    Management accounting

    Docentenhandleiding

    Derde druk

    Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    2/90

    Inhoud

    1 Management accounting: plaatsbepaling en ontwikkeling 3

    Deel 1 Kostprijs- en winstbepaling 5

    2 Kostenbegrippen6

    3 Constante en variabele kosten10

    4 Kostenfuncties17

    5 Het verband tussen volume en resultaat23

    6 De invloed van voorraadmutaties op de winst29

    7 Kostenverbijzondering (I)38

    8 Kostenverbijzondering (II)46

    Deel 2 Beslissingscalculaties51

    9 Het besluitvormingsproces52

    10 Investeringsselectie54

    11 Voorraadpolitiek58

    12 Verkoopprijsvaststelling62

    13 Knelpuntscalculaties66

    Deel 3 Beheersing van bedrijfsprocessen71

    14 Planning en control 72

    15 Budgettering (I)74

    16 Budgettering (II)83

    17 Divisiestructuren87

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    3/90

    1 Management accounting: plaatsbepaling en ont-

    wikkeling

    Vraagstuk 1.1

    a Dat wordt de contingency-benadering genoemd.

    b Een verschil in de aard van de ondernemingsactiviteiten; Tuincentrum: handel, eenvoudig

    productieproces Fabriek: industrie, ingewikkeld productieproces.

    Een verschil in de grootte van de onderneming; Tuincentrum: klein Fabriek: groot.

    Een verschil in de mate van onzekerheid; Tuincentrum: stabiele omgeving vanwege vaste

    klanten en weinig concurrentie Fabriek: grote en moeilijk voorspelbare schommelingen

    in de vraag en veel concurrentie.

    Een verschil in de ondernemingscultuur; Tuincentrum: informele taakcultuur Fabriek:

    rolcultuur, met duidelijke omschrijvingen van taken en bevoegdheden.

    Vraagstuk 1.2

    a

    Oprichtingsbalans per 1 januari

    Fietsen 300.000 Eigen vermogen 150.000

    Liquide middelen - 50.000 Lening - 200.000

    350.000 350.000

    b

    Resultatenrekening

    Opbrengsten 150.000

    Kosten:

    Afschrijvingen 300.000 / 3 = 100.000

    Interest 200.000 6% = - 12.000

    Overige kosten - 20.000

    Huur loods - 15.000

    Schade klant - 1.000

    - 148.000

    Winst 2.000

    c

    Balans per 31 december

    Fietsen 200.000 Eigen vermogen (saldo) 112.000

    Debiteuren - 5.000 Voorziening - 1.000

    Vooruitbetaalde huur - 15.000 Lening - 180.000

    Liquide middelen - 73.000

    293.000 293.000

    2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands 3

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    4/90

    Toelichting:

    Fietsen:300.000 2/3 =200.000

    Liquide middelen:

    Saldo 1 januari 50.000

    Ontvangsten verhuur - 145.000 +

    Interest - 12.000

    Aflossing - 20.000

    Overige kosten - 20.000

    Huur loods - 30.000

    Priv-opnamen - 40.000

    Saldo 31 december 73.000

    d Eigen vermogen 31 december 112.000

    Eigen vermogen 1 januari - 150.000

    Vermogenstoename 38.000

    Priv-onttrekking - 40.000 +

    Winst 2.000

    4 2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    5/90

    Deel 1 KOSTPRIJS- EN WINSTBEPALING

    2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands 5

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    6/90

    Hoofdstuk 2 Kostenbegrippen

    Vraagstuk 2.1

    a1 Afschrijving productielijn 1.000.000 / 500.000 = 2,00

    Loonkosten 495.600 / 60.000 = - 8,26

    Materiaalverbruik 580.800 / 60.000 = - 9,68

    19,94

    a2 Omzet 50.000 22 = 1.100.000

    Kostprijs omzet 50.000 19,94 = - 997.000

    103.000

    a3

    Balans per 31 december 2008

    Productielijn 880.000 Begin eigen vermogen 1.500.000

    Voorraad - 199.400 Winst - 103.000

    Liquide middelen - 523.600

    1.603.000 1.603.000

    Productielijn 1.000.000 60.000 2 = 880.000

    Voorraad 10.000 19,94 = 199.400

    Liquide middelen:

    Saldo 1/1 500.000

    Verkopen - 1.100.000 +

    Arbeid - 495.600

    Materiaal - 580.800

    523.600

    b1 Afschrijving productielijn 1.000.000 / 500.000 = 2

    Loonkosten 42 / 6 = - 7

    Materiaalverbruik 5 2 = - 10

    19

    b2 Omzet 50.000 22 = 1.100.000

    Kostprijs omzet 50.000 19 = - 950.000

    150.000

    Verschil lonen 420.000 495.600 = 75.600

    Verschil materialen 600.000 580.800 = - 19.200 +

    - 56.400

    Winst 93.600

    6 2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    7/90

    Verschil lonen:

    Toegestaan 60.000 / 6 420 = 420.000

    Werkelijk - 495.600

    75.600

    Verschil materialen:

    Toegestaan 60.000 5 2 = 600.000

    Werkelijk - 580.800

    19.200

    b3

    Balans per 31 december 2008

    Productielijn 880.000 Begin eigen vermogen 1.500.000

    Voorraad - 190.000 Winst - 93.600

    Liquide middelen - 523.600

    1.593.600 1.593.600

    Voorraad 10.000 19 = 190.000

    Vraagstuk 2.2

    a Het ter beschikking stellen van eigen vermogen is risicovoller dan het verschaffen van een

    lening. Op een lening wordt een vast percentage aan rente betaald dat onafhankelijk is

    van het presteren van de onderneming. De beloning van de eigenvermogenverschaffers

    daarentegen wordt (bij een NV en een BV) gevormd door het jaarlijks uit te keren divi-

    dend; de hoogte van het dividend is niet van tevoren vastgelegd maar is afhankelijk van

    de ondernemingsprestaties. Bovendien worden vreemdvermogenverschaffers bij faillisse-

    ment als eerste uit de liquidatieopbrengst terugbetaald, terwijl de aandeelhouders ach-

    ter in de rij staan en moeten afwachten of er voor hen nog wat overschiet. Dit extra risi-

    co verdisconteren de eigenvermogenverschaffers in hun rendementseis.

    b Dividenduitkeringen worden fiscaal beschouwd als uitdeling van de winst; zij komen

    dan ook niet in het kader van de winstbepaling in mindering op de fiscale winst, maar

    worden beschouwd als onderdeel van de winstverdeling. Interestkosten op vreemd ver-

    mogen zijn wl fiscaal aftrekbaar.

    c1 11%.

    c2 11% 30% + (1 0,25) 8% 45% + (1 0,25) 13% 25% = 8,4375%.

    Vraagstuk 2.3

    a Bij de keuze zijn alleen die kosten en opbrengsten relevant die voortvloeien uit de te

    nemen beslissing. De afschrijvingskosten van de huidige machine zijn niet relevant; deze

    kosten vloeien voort uit in het verleden genomen beslissingen en worden niet benvloed

    door de beslissing (al of niet vervangen) waar de ondernemingsleiding nu voor staat. Het

    zijn sunk costs.

    Vervanging heeft het volgende effect op de kosten:

    2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands 7

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    8/90

    Afschrijving nieuwe machine ( 150.000 30.000) / 5 = 24.000

    Besparing loonkosten 40% van140.000 = - 56.000 +

    Extra overige kosten 25% van20.000 = - 5.000

    Jaarlijkse besparing 27.000

    De demontagekosten dienen uiteindelijk ook te worden gemaakt als de huidige machine

    in gebruik blijft. Ze moeten bij vervanging wel eerder worden gemaakt, maar vermo-

    genskosten blijven hier buiten beschouwing.

    b Bij het maken van keuzes spelen vaak ook emotionele factoren een rol: daar bij vervan-

    ging de oude machine niets meer oplevert, kan dit worden ervaren als kapitaalvernieti-

    ging; uiteraard zou deze gedachte geen rol mogen spelen omdat de destijds gedane uit-

    gaven niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden.

    Beslissingen worden dus niet louter op rationele gronden genomen, ook psychologische

    factoren kunnen een belangrijke rol spelen.

    Vraagstuk 2.4

    a Bij de productie en afzet van P respectievelijk W spelen alleen de extra opbrengsten en

    extra kosten een rol die uit de productie en afzet voortvloeien; dit betreffen de verkoop-

    prijzen en de variabele kosten. De constante kosten zijn een gegeven en liggen toch al

    vast, zij kunnen niet meer ongedaan gemaakt worden (het zijn sunk costs). Aangezien

    bij zowel P als W de verkoopprijs hoger ligt dan de variabele kosten, leidt productie en

    afzet van beide tot een hoger resultaat.

    b Er is sprake van een knelpuntsbeslissing omdat het gaat om een of/of-keuze: zowel pro-

    ductie en verkoop van P als van W leidt tot verbetering van het resultaat. Er moet echter

    een keuze worden gemaakt omdat er een knelpunt is, namelijk de beschikbare machine-

    uren.

    c Het verschil tussen de verkoopprijs en de variabele kosten bedraagt voor P

    30 ( 130 100) en voor W20 ( 90 70).

    P vergt echter meer machinetijd dan W, per machine-uur bedraagt het verschil:

    P:30 2 =60

    W:20 4 =80

    W heeft de voorkeur.

    d De maximaal mogelijke productie van W is 1.500 4 = 6.000 eenheden.

    Resultatenrekening bij een afzet van 6.000 eenheden W

    Opbrengst verkopen 6.000 90 = 540.000

    Kostprijs verkopen 6.000 70 = - 420.000

    120.000

    Constante kosten - 25.000

    Winst 95.000

    e Opportunity costs zijn de misgelopen netto-opbrengsten van een alternatieve keuze.

    Door de keuze van W is er aan netto-opbrengst misgelopen het verschil tussen de

    opbrengst van de verkopen en de variabele kosten van P:

    3.000 (2 1.500)30 = 90.000.

    8 2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    9/90

    f Als een bepaalde keuze is gemaakt en die keuze levert winst op, dan wil dit nog niet

    zeggen dat het de juiste keuze is geweest. Mogelijk waren er alternatieven die een hoge-

    re winst zouden hebben opgeleverd. Berekening van de opportunity costs kan dan ook

    tot heroverweging van de keuze leiden. Bij vraag e kan de conclusie worden getrokken

    dat de keuze voor W juist was: het verschil tussen de opbrengst van de verkopen en de

    variabele kosten van P ( 90.000) bleek minder te zijn dan die van W ( 120.000).

    2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands 9

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    10/90

    Hoofdstuk 3 Constante en variabele kosten

    Vraagstuk 3.1

    a Constante kosten in het eerste jaar:

    Afschrijving 250.000 / 5 = 50.000

    Interest 8% = - 18.000

    Overige constante machinekosten - 5.000

    Constante arbeidskosten 30.000 / 2 = - 15.000

    88.000

    In de volgende jaren worden de constante kosten lager vanwege de afnemende interest-

    kosten:

    Interest- Overige Totale

    kosten constante constante

    kosten kosten

    2ejaar 14.000 70.000 84.000

    3ejaar 10.000 70.000 80.000

    4ejaar 6.000 70.000 76.000

    5ejaar 2.000 70.000 72.000

    b Variabele kosten per eenheid Z:

    Arbeidskosten ( 30.000 / 2) / (2.000 50) = 0,15

    Grondstoffen 40.000 / (2.000 50) = - 0,40

    0,55

    c1 TO =1,20 q

    c2 GO =1,20

    c3 TK =88.000 +0,55 q (voor het eerste jaar)

    c4 GK =88.000 / q + 0,55 (voor het eerste jaar)

    Gemiddeld over de jaren geldt:

    c3 TK =80.000 +0,55 q

    c4 GK =80.000 / q + 0,55

    d Zie figuur op pagina 11, uitgaande van het gemiddelde over de jaren.

    e De break-evenafzet geeft de bedrijfsdrukte aan waar de totale opbrengsten gelijk zijn

    aan de totale kosten.

    f Bij de break-evenafzet geldt TO = TK, op basis van het gemiddelde over de jaren:

    1,20 q =0,55 q + 80.000

    0,65 q = 80.000

    q = 123.077

    g Men kan berekenen welke bedrijfsdrukte men minimaal moet halen om geen verlies te

    lijden.

    250.000 + 200.0002

    10 2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    11/90

    2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands 11

    20 40 60 80 100 120 140 160

    20

    40

    60

    80

    20 40 60 80 100 120 140 160

    1

    2

    3

    4

    5

    100

    120

    140

    160

    180

    200

    GOGK

    q (1.000)

    q (1.000)

    TK

    TO

    (1.000)

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    12/90

    Vraagstuk 3.2

    a De afschrijvingskosten van de houtbewerkingsmachine en de loonkosten van de produc-

    tiechef (die in vaste dienst is) zijn constant; deze kosten zijn onafhankelijk van de bedrijfs-

    drukte.

    De kosten van het hout en de loonkosten van het productiepersoneel (zij worden alleen

    opgeroepen als er werk is) variren met de bedrijfsdrukte en zijn daarom variabel.

    b1 TO = 16 q

    b2 TK = Constante kosten + Variabele kosten

    = ( 2 + 1) 40.000 + ( 6 + 4) q

    = 120.000 + 10 q

    b3 SK = 13 q

    c Het snijpunt van de totale opbrengsten (TO) en de totale kosten (TK) geeft de afzet weer

    waar de winst nihil is:

    16 q = 120.000 + 10 q

    6 q = 120.000

    q = 20.000

    d

    12 2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands

    5 10 15 20 25 30 35 40 45 50

    100

    200

    300

    400

    500

    600

    700

    800

    900

    1.000

    q (1.000)

    TK

    SK

    TO

    (1.000)

    Break-evenafzet Normale bezetting

    Transactieresultaat = TO SK

    Bezettingsresultaat = SK TK

    Winst = TO TK

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    13/90

    e

    Resultatenrekening bij productie en afzet van 35.000 stuks

    Opbrengst verkopen 35.000 16 = 560.000

    Kostprijs verkopen 35.000 13 = - 455.000

    Transactieresultaat 105.000

    Bezettingsresultaat (35.000 40.000) 3 = - 15.000

    Winst 90.000

    Vraagstuk 3.3

    a Voor de berekening van de standaardkostprijs moet uitgegaan worden van 3 mln; dit

    omdat de kostprijs het bedrag aan dient te geven dat bij verkoop minimaal ontvangen

    moet worden om de opgeofferde productiemiddelen te vervangen. De kostprijs dient

    daarom gebaseerd te zijn op actuele kosten (vervangingswaarden) en niet op historische

    kosten.

    b Sinaasappels 10 stuks 0,05 = 0,50

    Afschrijving productielijn 10 3 mln/100 mln = - 0,30

    Energie 50 / 500 = - 0,10

    Loonkosten (1030.000) / 880.000 (8 220 500) = - 0,34

    Verpakking - 0,12

    Standaardkostprijs 1,36

    c Huidige winst per jaar:

    880.000 ( 1,60 1,36) =211.200

    Winst in geval van een tweeploegendienst:

    Nieuwe kostprijs:

    Sinaasappels 10 stuks 0,05 = 0,50

    Afschrijving productielijn 103 mln / 100 mln = - 0,30

    Energie 50 / 500 = - 0,10

    Loonkosten (20 34.500) / (2 880.000) = - 0,39

    Verpakking - 0,12

    1,41

    (2 880.000) ( 1,52 1,41) =193.600

    Conclusie: de invoering van een tweeploegendienst leidt tot lagere winst en is uit oog-

    punt van winstmaximalisatie niet zinvol.

    d Besparing per pak bij systeem 2:

    op energieverbruik 40% van0,10 = 0,04

    op personeel 20% van0,34 = - 0,07

    0,11

    Voor de afschrijvingskosten op systeem 2 mag maximaal in de kostprijs terechtkomen:

    0,30 (afschrijving systeem 1) + 0,11 (besparing op energie en personeel) = 0,41.

    Maximaal te betalen bedrag voor systeem 2 is: 10.000.000 0,41 =4.100.000.

    2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands 13

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    14/90

    e Dit bedrag zal lager worden: de investering in systeem 2 mocht door de besparing op de

    jaarlijkse energie- en loonkosten hoger zijn dan die in systeem 1; indien rekening gehou-

    den wordt met de interestlasten die uit het verschil in investering voortvloeien, zal Sappe-

    lientje minder willen betalen dan bij d uitgerekend.

    Vraagstuk 3.4

    a Materiaalkosten 0,20

    Afschrijvingskosten machine

    Per jaar 1.600.000 / 8 = 200.000

    Per 100 paperclips: [ 200.000 / (200 250.000)] 100 = - 0,40

    Loonkosten operator [ 60.000 / (200 250.000)] 100 = - 0,12

    Huur gebouw [ 40.000 / (200 250.000)] 100 = - 0,08

    Standaardkostprijs 100 paperclips 0,80

    b Differentile kosten van de order (extra kosten van 100 paperclips):

    Materiaalkosten 0,20

    Loonkosten operator 150% 0,12 = - 0,18

    0,38

    c De loonkosten zijn nu niet constant meer.

    Extra transactieresultaat:

    20.000.000 / 100 (0,90 0,86) = 8.000 +

    Extra bezettingsresultaat op afschrijvingskosten

    20.000.000 / 100 0,40 = 80.000 +

    Extra bezettingsresultaat op huurkosten

    20.000.000 / 100 0,08 = - 16.000 +

    - 96.000 +

    104.000

    Controle:

    20.000.000 / 100 (0,90 0,38) = 104.000

    Vraagstuk 3.5

    a Gemiddelde afzet: 0,2 100 + 0,8 200 = 180 kranten

    Opbrengst 180 1,60 = 288

    Kosten:

    inkoop kranten 200 1 = 200

    precariorechten - 10

    - 210

    Gemiddelde winst per dag 78

    14 2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    15/90

    b1 Gemiddelde afzet: 0,2 100 + 0,2 200 + 0,6 300 = 240 kranten

    Opbrengst 2401,60 = 384

    Kosten:

    inkoop kranten 200 1 + 100 0,90 = 290

    precariorechten - 10

    - 300

    Gemiddelde winst per dag 84

    Gemiddelde winst per dag bij vraag a - 78

    Differentile winst 6

    b2 Gemiddelde afzet: 0,2 100 + 0,2 200 + 0,2 300 + 0,4 400 = 280 kranten

    Opbrengst 2801,60 = 448,00

    Kosten:

    inkoop kranten

    2001 + 100 0,90 + 100 0,80 = 370,00

    precariorechten - 10,00

    loon assistentie 3% van 448 = - 13,44

    - 393,44

    Gemiddelde winst per dag 54,56

    Gemiddelde winst per dag bij vraag b1 - 84

    Differentile winst 29,44

    b3 Gemiddelde afzet: 0,2 100 + 0,2 200 + 0,2 300 + 0,2 400 + 0,2 500 = 300 kran-

    ten

    Opbrengst 3001,60 = 480

    Kosten:

    inkoop kranten

    2001 + 100 0,90 + 1000,80 + 100 0,70 = 440,00

    precariorechten - 10,00

    loon assistentie 3% 480 = - 14,40

    - 464,40

    Gemiddelde winst per dag 15,60

    Gemiddelde winst per dag bij vraag b2 - 54,56

    Differentile winst 38,96

    c Maximale winst treedt op bij afname van 300 kranten per dag, de gemiddelde winst is

    dan84 per dag.

    Opgemerkt dient te worden dat geen rekening is gehouden met toegerekend onderne-

    mingsloon. Mogelijk kan Wouter zijn arbeidskracht elders inzetten en daarmee meer ver-

    dienen dan de hier berekende winst. Indien toegerekend ondernemingsloon in de

    beschouwing zou worden betrokken, kan het zijn dat hij geheel van de verkoopactivitei-

    ten zou hebben afgezien.

    2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands 15

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    16/90

    Vraagstuk 3.6

    a 12.700.000 1,15 1,15 =16.795.750

    b Gemiddelde arbeidsuren per boot: 50.000 80% 80% = 32.000 uur.

    Directe materiaalkosten 7.450.000

    Directe arbeidskosten 32.00070 = - 2.240.000

    Totale directe kosten 9.690.000

    Indirecte productiekosten - 1.750.000

    Totale productiekosten 11.440.000

    Verkoopprijs:11.440.000 1,15 1,15 =15.129.400

    c Directe materiaalkosten 7.450.000

    Directe arbeidskosten - 2.240.000

    Totale directe kosten 9.690.000

    Indirecte productiekosten 32.000 / 50.0001.750.000 = - 1.120.000

    Totale productiekosten 10.810.000

    Verkoopprijs:10.810.000 1,15 1,15 =14.296.225

    Vraagstuk 3.7

    a Overcapaciteit is het verschil tussen de werkelijke capaciteit en de normale bezetting.

    b Werkelijke capaciteit 160.000

    Normale bezetting 75.000

    Jaarlijkse overcapaciteit 85.000

    c Rationele overcapaciteit:

    Wegens seizoensinvloeden:

    In het 3e kwartaal dient geproduceerd te kunnen worden: 25.000 stuks. De

    extra daaruit voortvloeiende capaciteit is: 4 25.000 75.000 = 25.000 stuks

    Reservecapaciteit: 20% van 4 25.000 = 20.000 stuks

    De gewenste capaciteit is dus 75.000 + 25.000 + 20.000 = 120.000 stuks.

    Het beste alternatief is daarom type B, waarvan de capaciteit 130.000 stuks is.

    Overcapaciteit veroorzaakt door ondeelbaarheid: 10.000 stuks

    55.000 stuks

    Irrationele overcapaciteit: 85.000 55.000 = 30.000 stuks

    d De mening van de financieel directeur dat alle machinekosten in de kostprijs van het pro-

    duct opgenomen moeten worden, is onjuist. Bij de kostprijsberekening mogen alleen de

    kosten worden meegenomen die horen bij de rationele capaciteit. De calculatie moet

    zijn:70.000 / 75.000 = 0,93.

    16 2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    17/90

    Hoofdstuk 4 Kostenfuncties

    Vraagstuk 4.1

    a De uitbijter (productie van 6.000 stuks, kosten = 9.000) wordt buiten beschouwing gela-

    ten.

    Hoogste productie (december) 18.000 Kosten 7.200

    Laagste productie (mei) 9.000 Kosten - 4.500

    Extra productie 9.000 Extra kosten 2.700

    Variabele kosten: 2.700 / 9.000 = 0,30

    Constante kosten: 7.200 18.000 0,30 = 1.800

    of: 4.500 9.000 0,30 = 1.800

    De kostenfunctie: 0,3 Q + 1.800 (waarbij Q = productie)

    b De hoog-laagmethode maakt slechts gebruik van twee gegevensparen, terwijl dat boven-

    dien juist extremen zijn. Hiermee wordt de kans groter dat ze niet representatief zijn

    voor de rest van de waarnemingen.

    c Voordeel: door in een scatterdiagram op het oog een lijn te trekken die het best aansluit

    bij de weergegeven waarnemingen, zal de kostenfunctie betrouwbaarder zijn dan bij de

    hoog-laagmethode.

    Nadeel: de methode is subjectief en leidt niet tot een eenduidige uitkomst.

    d De kostenfunctie kent een beperkte relevant range. Doordat bij de uitbreidingsinveste-

    ringen gebruik is gemaakt van nieuwe technologien, zal de kostenstructuur hiervan niet

    meer overeenkomen met de structuur zoals die wordt weergegeven door de berekende

    kostenfunctie. Waarschijnlijk zal het aandeel van de constante kosten groter worden.

    Vraagstuk 4.2

    a De uitbijters (Groningen en Zwolle) worden buiten beschouwing gelaten.

    Meeste orders 1.050 Kosten 310.000

    Minste orders 750 Kosten - 240.000

    Extra orders 300 Extra kosten 70.000

    Variabele kosten: 70.000 / 300 = 233,33

    Constante kosten: 310.000 1.050233,33 =65.003,5

    of: 240.000 0.750233,33 =65.002,5

    De kostenfunctie: 233,33 Q +65.003

    (waarbij Q = aantal orders)

    2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands 17

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    18/90

    b

    c Variabele kosten (per order) =

    Constante kosten (per jaar) = TK V Q

    Q TK Q2 Q TK

    ( 1.000)

    Alkmaar 1.000 280 1.000.000 280.000

    Almere 750 240 562.500 180.000

    Drachten 800 245 640.000 196.000

    Gouda 950 270 902.500 256.500

    Maarssen 1.050 310 1.102.500 325.500

    Tiel 850 250 722.500 212.500

    Vugt 950 275 902.500 261.250

    Zoetermeer 1.000 365 1.000.000 365.000

    7.350 2.235 6.832.500 2.076.750

    Q = Aantal inkooporders

    TK = Totale inkoopkosten

    V = = = 0,29294 ( 1.000)

    C = 279.375 292,94 918,75

    C = 279.375 269.139

    C = 10.236

    TK =292,94 q +10.236

    d Bij de hoog-laagmethode wordt de kostenfunctie bepaald door slechts twee waarnemin-

    gen, terwijl bij regressie-analyse afgezien van eventuele uitbijters alle waarnemingen

    in de beschouwing worden betrokken.

    e Determinatiecofficint = 1 = 1 (TK tk)2

    (TK TK)2Restvariantie

    Totale variantie

    186.750637.500

    8 2.076.750 7.350 2.2358 6.832.500 54.022.500

    n (Qi TKi) Qi TKin Qi2 (Qi)2

    18 2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands

    700 750 800 850 900 950 1.000 1.050 1.100

    200

    250

    300

    350

    400

    Aantal inkooporders

    Inkoopkosten

    (

    AD

    T

    V

    G

    A

    Z

    M

    Hoog-laagmethode

    ( 233,33 q + 65.003)

    1.000)

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    19/90

    Hoog-laag methode

    TK = 233,33 Q + 65.003

    Werkelijke Kosten vol- Rest- Totale

    kosten gens kosten- variantie variantie

    functie

    TK tk (TK tk)2 (TK TK)2

    Alkmaar 280 298 324 1

    Almere 240 240 0 1.521

    Drachten 245 252 49 1.156

    Gouda 270 287 289 81

    Maarssen 310 310 0 961

    Tiel 250 263 169 841

    Vugt 275 287 144 16

    Zoetermeer 365 298 4.489 7.396

    2.235 5.464 11.973

    TK = 2.235 / 8 = 279

    Determinatiecofficint: 1 = 0,544

    Lineaire regressie

    TK = 292,94 Q + 10.236

    Werkelijke Kosten vol- Rest- Totale

    kosten gens kosten- variantie variantie

    functie

    TK tk (TK tk)2 (TK TK)2

    Alkmaar 280 303 529 1

    Almere 240 230 100 1.521

    Drachten 245 245 0 1.156

    Gouda 270 289 361 81

    Maarssen 310 318 64 961

    Tiel 250 259 81 841

    Vugt 275 289 196 16

    Zoetermeer 365 303 3.844 7.396

    2.235 5.175 11.973

    TK = 2.235 / 8 = 279

    Determinatiecofficint: 1 = 0,568

    De hogere determinatiecofficint voor de regressieanalyse geeft aan dat de kostenfunc-

    tie verkregen door middel van regressieanalyse een beter verband oplevert tussen het

    aantal inkooporders en de inkoopkosten dan die verkregen via de hoog-laagmethode.

    Afgaande op de antwoorden van de vragen d en e is dat ook logisch.

    f De omzet en het aantal leveranciers zouden nog in het onderzoek kunnen worden

    betrokken.

    5.17511.973

    5.46411.973

    2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands 19

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    20/90

    Vraagstuk 4.3

    a De grondstofkosten kunnen buiten beschouwing blijven. Op kleine verschillen na verto-

    nen de grondstofkosten een lineair verband met de productie.

    b

    Kwartaal Productie Arbeids-

    kosten

    Hoogste productie: II 25.000 51.000

    Laagste productie: III 17.000 - 40.000

    8.000 11.000

    Variabele arbeidskosten per product: 11.000 / 8.000 = 1,375

    Totale kosten = Constante kosten + Variabele kosten

    51.000 = Constante kosten + 25.000 1,375

    Constante kosten = 51.000 34.375 = 16.625

    (of: voor kwartaal III)

    40.000 = Constante kosten + 17.000 1,375

    Constante kosten = 40.000 23.375 = 16.625

    Als wordt uitgegaan van de laatste acht kwartalen komt de normale bezetting per kwar-

    taal op:

    (21.000 + 24.000 + 18.000 + 20.000 + 22.000 + 25.000 + 17.000 + 19.000) / 8 = 20.750 ban-

    den.

    De arbeidskosten per band komen dan op: 1,375 + 16.625 / 20.750 =

    1,375 + 0.801 = 2,176.

    Dat zou iets lager zijn dan nu het geval is ( 2,40).

    c Met betrekking tot de machinekosten is het derde kwartaal van het laatste jaar een uit-

    bijter. Dit mag geen rol spelen in de analyse. We houden dan nog zeven kwartalen over.

    Kwartaal Productie Machine- Productie2 Productie

    kosten Machine-

    kosten

    Qi Ki Qi2 Qi Ki

    I 21.000 46.000 441 mln 966 mln

    II 24.000 - 56.000 576 mln - 1.344 mln

    III 18.000 - 44.000 324 mln - 792 mln

    IV 20.000 - 45.000 400 mln - 900 mln

    I 22.000 - 48.000 484 mln - 1.056 mln

    II 25.000 - 52.000 625 mln - 1.300 mln

    IV 19.000 - 43.000 361 mln - 817 mln

    Totaal 149.000 334.000 3.211 mln 7.175 mln

    Formules voor de berekening van V en C:

    V = (n (Qi TKi) Qi TKi) / (n Qi2 (Qi)2)

    C = gemiddelde TK V gemiddelde Q

    V = (7 7.175 mln 149.000 334.000) / (7 3.211 mln 149.0002) =

    459 mln / 276 mln = 1,663043

    20 2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    21/90

    De variabele kosten zijn dus ongeveer 1,66.

    De gemiddelde totale kosten per kwartaal zijn 334.000 / 7 = 47.714,29.

    De gemiddelde productie per kwartaal is 149.000 / 7 = 21.285,71.

    De constante kosten per kwartaal komen uit op

    47.714,29 21.285,71 1,66 = 12.380.

    Daarmee worden de constante kosten per product: 12.380 / 20.750 = 0,60.

    De machinekosten per eenheid product komen dan uit op 1,66 + 0,60 = 2,26.

    Dat is ook weer lager dan de machinekosten in de huidige kostprijs ( 2,60).

    d Opvallend zijn allereerst de lagere kosten per eenheid product, zowel de arbeidskosten

    als de machinekosten.

    De verklaring hiervoor is dat de normale bezetting omhooggegaan is van 16.000 per

    kwartaal naar 20.750 per kwartaal. Zou men de eerdere kostprijs gebaseerd hebben op

    de hogere productie van 20.750 per kwartaal, dan zouden de constante elementen in de

    kostprijs, zonder enig onderzoek naar de verhouding constant/variabel zijn gedaald naar:

    Arbeid: (75% 2,40) 1,80 16 / 20,75 = 1,39, samen met variabel 1,39 + 0,60 =

    1,99

    Machine: (32,20 6,20) 25 / 12 16 / 20,75 = 1,61, samen met variabel

    1,61 + 6,20 / 12 = 2,13

    Dat is lager dan waar het bedrijf na het onderzoek op uitkomt. Dat heeft te maken met

    stijgende variabele kosten wanneer men tegen de capaciteitsgrens aanzit of eroverheen

    gaat.

    Opvallend is in de tweede plaats de samenstelling constant/variabel.

    De verhouding wordt bijna omgedraaid.

    Bij arbeid zijn de variabele kosten aanvankelijk 0,60 van de 2,40. Later zijn de con-

    stante kosten 0,80 van de 2,40.

    Bij machine zijn de variabele kosten aanvankelijk 0,52 van de 2,60. Later zijn de con-

    stante kosten 0,60 van de 2,60.

    Ook dat heeft te maken met de capaciteitsgrens waar men tegenaan zit. Veel constante

    kosten verliezen hun constante karakter en gaan meestijgen met de productie. Vaste

    arbeidskrachten willen extra uur uitbetaald krijgen voor overwerk en machines draaien

    langer door met als gevolg extra onderhoud en reparatie (en mogelijk eerdere vervan-

    ging en dus snellere afschrijving).

    e De formule voor de determinatiecofficint is:

    1 (TK tk)2/ (TK GTK)2,

    waarbij TK de werkelijke kosten en tk de kosten volgens de kostenfunctie zijn.

    Kwartaal Werkelijke Kosten vol- Rest- Totale

    kosten (TK) volgens kos- variantie variantie

    tenfunctie (tk) (TK tk)2 (TK GTK)2

    I 46.000 47.240 1.537.600 2.938.776

    II - 56.000 - 52.220 - 14.288.400 - 68.653.061

    III - 44.000 - 42.260 - 3.027.600 - 13.795.918

    IV - 45.000 - 45.580 - 336.400 - 7.367.347

    I - 48.000 - 48.900 - 810.000 - 81.633

    II - 52.000 - 53.880 - 3.534.400 - 18.367.347

    IV - 43.000 - 43.920 - 846.400 - 22.224.490

    Totaal 334.000 24.380.800 133.428.571

    2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands 21

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    22/90

    Gemiddelde totale kosten (GTK) = 334.000 / 7 = 47.714,29

    Determinatiecofficint: 1 24.380.800 / 133.428.571 = 0,817

    Dit betekent dat meer dan 81% van de variantie door de gevonden vergelijking ver-

    klaard wordt.

    22 2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    23/90

    Hoofdstuk 5 Het verband tussen volume en resultaat

    Vraagstuk 5.1

    a1 Winst = Totale opbrengst Totale kosten

    = 10.000 + 1 q ( 15.000 + 40.000)

    = 10.000 + 1 q 15.000 40.000

    = 1 q 45.000

    a2 Tot en met 20.000 stallingen per jaar:

    = 1 q ( 15.000 + 40.000)

    = 1 q 15.000 40.000

    Vanaf 20.001 stallingen per jaar:

    = 1 q + 0,25 (q 20.000) ( 15.000 + 40.000)

    = 1 q + 0,25 q 5.000 15.000 40.000

    = 1,25 q 60.000

    b

    c1 Bij de break-evenafzet geldt dat de winst nihil is:

    1 q 45.000 =0

    1 q = 45.000

    q = 45.000

    2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands 23

    10 20 30 40 50 60 70

    15

    35

    45

    55

    (1.000)

    q (1.000)

    Mogelijkheid 2

    Mogelijkheid 1

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    24/90

    c2 Bij een afzet van 20.000 stallingen is het resultaat:

    1 20.000 15.000 40.000 = 35.000.

    De break-evenafzet ligt dus boven 20.000 stallingen:

    1,25 q 60.000 = 0

    1,25 q = 60.000

    q = 48.000

    d De winstlijnen worden vermenigvuldigd met de factor 0,75 (1 0,25). Als gevolg hiervan

    gaan de winstlijnen vlakker lopen: de fiscus krijgt zijn deel van de winst en draagt (via het

    systeem van verliescompensatie) bij in het verlies.

    De break-evenafzetten ondergaan geen verandering: bij het break-evenpunt is de winst

    immers 0, zodat geen vennootschapsbelasting wordt geheven.

    Vraagstuk 5.2

    a Break-evenafzet =

    De constante kosten bedragen

    725.000 225.000 100.000 ( 75.000 100/75) = 400.000.

    De afzet is 725.000 / 2,90 = 250.000 stuks: de variabele kosten per eenheid bedragen

    dan 225.000 / 250.000 = 0,90

    Break-evenafzet = = 200.000 stuks

    b De dekkingsbijdrage (het verschil tussen de verkoopprijs en de variabele kosten per een-

    heid) geeft aan hoeveel er per verkocht product wordt verdiend. Door deze dekkingsbij-

    drage dienen de constante kosten goedgemaakt te worden.

    c De veiligheidsmarge geeft aan met hoeveel procent de werkelijke afzet c.q. omzet kan

    dalen, zonder dat de onderneming in een verliessituatie terechtkomt.

    d Veiligheidsmarge = 100%

    100% = 20%

    e Benodigde afzet = =

    =

    = = = 260.000

    Vraagstuk 5.3

    a = = 187.500

    b Opbrengsten 200.000 6,40 = 1.280.000

    Kosten - 12.000.000

    Winst 10.720.000

    12.000.000 6,40

    12.000.00080% 50% 16

    520.000 2

    400.000 + 120.000 2

    400.000 + 100/75 90.000 2,90 0,90

    Constante kosten + Winst voor aftrek van belastingVerkoopprijs per eenheid Variabele kosten per eenheid

    250.000 200.000250.000

    Werkelijke afzet Break-evenafzetWerkelijke afzet

    400.000 2,90 0,90

    Constante kosten per periodeVerkoopprijs per eenheid Variabele kosten per eenheid

    24 2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    25/90

    c De vaste kosten voor Endemol bedragen 12.000.000.

    Opbrengst:

    eerste 40.000: 40.000 4,80 (80% 6) = 192.000

    volgende 40.000: 40.000 5,60 (80% 7) = - 224.000

    416.000

    volgende 20.000: 20.000 6,40 (80% 8) = - 128.000

    100.000 544.000

    Break-evenpunt: 100.000 +

    = 100.000 + 1.591.112 (afgerond naar boven)

    = 1.691.112

    d Opbrengsten eerste 100.000 544.000

    volgende 100.000 100.000 7,20 = - 720.000

    1.264.000

    Kosten - 12.000.000

    Winst 10.736.000

    e = = 2.440.000

    f Opbrengst hoofdrolspelers oorspronkelijke situatie 400.000

    Vaste opbrengst hoofdrolspelers in nieuwe situatie - 112.000

    Verschil 288.000

    Indifferentiepunt: = 180.000

    Vraagstuk 5.4

    a1 Winst = Totale opbrengst Totale kosten

    Tot en met 50.000 afzet:

    = 20 q (2 5 + 5) q

    = 20 q 15 q

    = 5 q

    Vanaf 50.000 afzet:

    = 20 q 4 (q 50.000) 15 q

    = 20 q 4 q 200.000 15 q

    = 1 q + 200.000

    a2 Tot en met 50.000 afzet:

    = 20 q (2 5 q + 340.000)

    = 20 q 10 q 340.000

    = 10 q 340.000

    Vanaf 50.000 afzet:

    = 20 q 4 (q 50.000) ( 10 q + 340.000)

    = 20 q 4 q + 200.000 10 q 340.000

    = 6 q 140.000

    288.000 1,60 (25% 80% 50% 16)

    11.712.000 4,80

    11.712.00075% 80% 50% 16

    12.000.000 544.000 7,20 (80% 9)

    2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands 25

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    26/90

    b

    c 1 q + 200.000 = 6 q 140.000

    5 q = 340.000

    q = 68.000

    d Onder de hefboomwerking van de kostenstructuur of operational leverage wordt ver-

    staan dat naarmate het aandeel van de constante kosten in de totale kosten groter is, de

    invloed van een afzetverandering op de winst toeneemt. Constante kosten reageren

    (binnen de capaciteitsgrenzen) niet op veranderingen in de bedrijfsdrukte. Elke eenheid

    meer afzet levert daarom een winststijging op die gelijk is aan de dekkingsbijdrage (het

    verschil tussen de verkoopprijs en de variabele kosten per eenheid).

    Toegepast op Vitara is de dekkingsbijdrage bij handmatige fabricage voor de eerste

    50.000 afzet 5 per eenheid en daarna 1 per stuk en bij machinale fabricage 10 res-

    pectievelijk 6. Machinale fabricage leidt dus tot een grotere fluctuatie in de winst, en

    daarmee tot een groter ondernemersrisico.

    Vraagstuk 5.5

    a De productie- en afzetverhouding van de drie soorten pannenkoeken is 4 : 3 : 3. De dek-

    kingsbijdrage per pakket met vier Naturel, drie Appel-rozijnen en drie Ham-kaas is:

    Naturel: 4 ( 2,00 1,20) = 3,20

    Appel-rozijnen: 3 ( 3,25 1,95) = - 3,90

    Ham-kaas: 3 ( 4,00 2,40) = - 4,80

    11,90

    De totale constante kosten bedragen 14.280.

    26 2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands

    50 68

    100

    0

    200

    300

    100

    (1.000)

    q (1.000)

    400

    500

    200

    300

    400

    500

    Machinale fabricage

    Handmatige fabricage

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    27/90

    2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands 27

    Er moeten 14.280 / 11,90 = 1.200 pakketten verkocht worden om quitte te spelen,

    oftewel:

    4 1.200 = 4.800 Naturel

    3 1.200 = 3.600 Appel-rozijnen

    3 1.200 = 3.600 Ham-kaas

    b Nee, de Appel-rozijnenpannenkoek moet niet uit het assortiment worden gehaald

    omdat de dekkingsbijdrage positief ( 3,25 1,95 = 1,30) is. De constante kosten zijn

    onafhankelijk van de bedrijfsdrukte en nemen bij een verminderde productie van welke

    pannenkoek dan ook niet af. Indien de Appel-rozijnenpannenkoek uit productie wordt

    gehaald, zal het resultaat verslechteren met de afzet hiervan 1,30.

    Het hiervoorgestelde geldt in ieder geval op de korte termijn; of dit ook op de lange ter-

    mijn het geval is, hangt af van de vraag of de constante (capaciteits)kosten teruggebracht

    kunnen worden bij een kleiner assortiment. Bovendien is van belang of bij het wegvallen

    van de Appel-rozijnenpannenkoek de vraag naar de andere twee soorten groter wordt.

    c De variabele kosten van alledrie soorten pannenkoeken is 60% van de verkoopprijs. Het

    maakt voor de winst niet uit met welke soort pannenkoek een euro omzet wordt

    behaald; de omzet waarbij een winst wordt gehaald van 75.000 bedraagt:

    = 1 = 1 =223.200

    Vraagstuk 5.6

    a Onjuist: dit kan wel indien er een vaste verhouding in verkoopaantallen is, of als de pro-

    ducten of diensten dezelfde procentuele dekkingsbijdrage hebben.

    Bij de jamfabriek is er sprake van eenzelfde procentuele dekkingsbijdrage:

    Product 1: 0,72 / 2,40 100% = 30%

    Product 2: 0,78 / 2,60 100% = 30%

    Product 3: 0,84 / 2,80 100% = 30%

    b Onjuist: de totale dekkingsbijdrage bij een afzet van 100.000 stuks per soort product is

    100.000 ( 0,72 + 0,78 + 84) = 234.000; deze is lager dan de constante kosten ad

    246.000.

    c Juist:

    Break-evenomzet = = 1 =820.000

    Vraagstuk 5.7

    a De totale constante kosten bedragen per jaar:

    Mount Everest 10.000 ( 200 + 50) = 2.500.000

    Streetrunner 20.000 ( 80 + 25) = - 2.100.000

    4.600.000

    De dekkingsbijdrage van de verkoop van n Mount Everest en twee Streetrunners is:

    Mount Everest: 1 ( 1.200 400 100) = 700

    Streetrunner : 2 ( 0.800 300 60) = - 880

    1.580

    246.0000,30

    Constante kosten per periodeDekkingsbijdrage per euro omzet

    89.2800,40

    14.280 + 75.0001 0,60

    Constante kosten + StreefwinstDekkingsbijdrage per euro omzet

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    28/90

    28 2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands

    Er moeten per jaar 4.600.000 / 1.580 = 2.912 (naar boven afgerond) van deze combi-

    naties verkocht worden om quitte te spelen, oftewel 2.912 van het type Mount Everest

    en 5.824 (2 2.912) van het type Streetrunner.

    b Opbrengsten 5.000 1.200 + 10.000 800 = 14.000.000

    Kosten:

    Variabel 5.000 0.500 + 10.000 360 = - 6.100.000

    Constant - 4.600.000

    Winst 3.300.000

    c De dekkingsbijdrage van de verkoop van n Mount Everest en drie Streetrunners is:

    Mount Everest: 1 ( 1.200 400 100) = 700

    Streetrunner : 3 ( 0.800 300 60) = - 1.320

    2.020

    Per jaar moeten er nu 4.600.000 / 2.020 = 2.278 (naar boven afgerond) combinaties

    verkocht worden om geen verlies te lijden, dit is 2.278 van het type Mount Everest en

    6.834 (2.278 3) van het type Streetrunner.

    d Totale afzet bij vraag a: 2.912 + 5.824 = 8.736

    De hierbijhorende afzetverdeling is dan:

    Mount Everest: 1/4 8.736 = 2.184

    Streetrunner : 3/4 8.736 = 6.552

    Het totaal aan constante kosten moet dan gelijk zijn aan de totale dekkingsbijdrage van

    2.184 700 + 6.552 440 = 4.411.680.

    De constante kosten moeten afnemen met 4.600.000 4.411.680 = 188.320.

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    29/90

    Hoofdstuk 6 De invloed van voorraadmutaties op

    de winst

    Vraagstuk 6.1

    a Variabele kosten:

    Hout 8 meter 10 = 80

    Afschrijving zaag 700.000 / 2.500 / 4 = - 70

    Lak - 5

    Loon lakmedewerkers 2 25 = - 50

    205

    Constante kosten per maand:

    Loon operators 48.000 / 12 = 4.000

    Huur pand - 6.000

    10.000

    Integrale fabricagekostprijs = 205 + 10.000 / 500

    = 205 + 20

    = 225

    b Opbrengst verkopen 200 350 = 70.000

    Kostprijs verkopen 200 225 = - 45.000

    Transactieresultaat 25.000

    Bezettingsresultaat (400 500) 20 = - 2.000

    Winst 23.000

    Vraagstuk 6.2

    a Integrale fabricagekostprijs

    + = + = 20 + 30 = 50

    b Commercile kostprijs = integrale fabricagekostprijs + verkoopkosten = 50 + 5 = 55

    c Break-evenafzet

    = = = 16.000

    d = = 23.000

    e Bij absorption costing worden de constante productiekosten behandeld als productkosten,

    dat wil zeggen dat iedere geproduceerde extra eenheid op de balans leidt tot 20 meer

    waarde; in de resultatenrekening uit zich dit in een gunstiger bezettingsresultaat. Door

    de productie op te voeren, kan het resultaat dus (kunstmatig) gunstig worden voorge-

    steld.

    575.000 25

    400.000 + 175.000 60 35

    400.000 60 35

    Constante kosten per periodeVerkoopprijs per eenheid Variabele kosten per eenheid

    600.00020.000

    400.00020.000

    Variabele kostenNormale productie

    Constante kostenNormale productie

    2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands 29

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    30/90

    f Gewenste winst 10.000

    Transactieresultaat: 15.000 ( 51 55) = - 60.000

    Noodzakelijk bezettingsresultaat 70.000

    (W 20.000) 20 = 70.000

    20W 400.000 = 70.000

    20W = 470.000

    W = 23.500

    g 50 + 40.000 / 20.000 = 50 + 2 = 52

    h

    Resultatenrekening 2008

    Opbrengst verkopen 24.000 55 = 1.320.000

    Kostprijs verkopen 24.000 52 = - 1.248.000

    Transactieresultaat 72.000 +

    Bezettingsresultaat op de constante

    productiekosten (21.000 20.000) 20 = - 20.000 +

    Bezettingsresultaat op de constante

    verkoopkosten (24.000 20.000) 2 = - 8.000 +

    Winst 100.000

    Of:

    Resultatenrekening 2008

    Opbrengst verkopen 24.000 55 = 1.320.000

    Kostprijs verkopen 24.000 50 = - 1.200.000

    Transactieresultaat 120.000 +

    Bezettingsresultaat op de constante

    productiekosten (21.000 20.000) 20 = - 20.000 +

    Constante verkoopkosten - 40.000

    Winst 100.000

    30 2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    31/90

    Vraagstuk 6.3

    a1

    Balans per 31 december 2008

    Productielijn 2.760.000 Aandelenkapitaal 4.000.000

    Voorraad Z - 240.000 Winst 2008 - 159.000

    Rekening-courant - 1.159.000

    4.159.000 4.159.000

    Toelichting:

    Productielijn: 6,9 mln/8 mln 3.200.000 = 2.760.000

    Voorraad Z: 250.000 0,96 (*) = 240.000

    (*) Afschrijving 3.200.000 / 8.000.000 = 0,40

    Grondstof 2 0,28 = - 0,56

    Variabele kosten 0,96

    Rekening-courant:

    Saldo 1 januari 2008 800.000 +

    Verkopen 850.000 1,50 = - 1.275.000 +

    Inkoop grondstof 1.100.000 0,56 = - 616.000

    Loonkosten 10 30.000 = - 300.000

    Saldo 31 december 2008 1.159.000 +

    Resultatenrekening 2008

    Opbrengst verkopen 850.000 1,50 = 1.275.000

    Variabele kosten van de omzet 850.000 0,96 = - 816.000

    Dekkingsbijdrage 459.000

    Constante kosten - 300.000

    Winst 159.000

    a2

    Balans per 31 december 2008

    Productielijn 2.760.000 Aandelenkapitaal 4.000.000

    Voorraad (*) - 315.000 Winst 2008 - 234.000

    Rekening-courant - 1.159.000

    4.234.000 4.234.000

    (*) Variabele kosten 0,96

    Constante kosten: 10 30.000 / 1.000.000 = - 0,30

    Integrale fabricagekostprijs 1,26

    Voorraadwaardering: 250.000 1,26 = 315.000

    2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands 31

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    32/90

    Resultatenrekening 2008

    Opbrengst verkopen 850.000 1,50 = 1.275.000

    Kostprijs verkopen 850.000 1,26 = - 1.071.000

    Transactiewinst 204.000

    Bezettingsresultaat (1.100.000 1.000.000) 0,30 = - 30.000 +

    Winst 234.000

    b1 = = 1.111.112 (afgerond naar

    boven)

    b2 Transactieresultaat = afzet ( 1,50 1,26)

    Bezettingsresultaat = [(afzet 100.000) 1.000.000] 0,30

    Afzet 0,24 + afzet 0,30 330.000 = 300.000

    Afzet 0,54 = 630.000

    Afzet = 630.000 / 0,54 = 1.166.667

    c Opbrengst verkopen 850.000 1,50 = 1.275.000

    Kostprijs verkopen 850.000 1,26 = - 1.071.000

    Transactiewinst 204.000

    Bezettingsresultaat op de:

    fabricage (1.100.000 1.000.000) 0,24 = - 24.000 +

    verkoop (0.850.000 1.000.000) 0,06 = - 9.000

    Winst 219.000

    Of:

    Opbrengst verkopen 1.275.000

    Fabricagekostprijs verkopen 850.000 1,20 = - 1.020.000

    Transactiewinst 255.000

    Bezettingsresultaat op fabricagekosten - 24.000 +

    279.000

    Constante verkoopkosten - 60.000

    Winst 219.000

    Vraagstuk 6.4

    a Opbrengst verkopen 2.250.000

    Variabele kosten van de omzet 18.000 75 = - 1.350.000

    Dekkingsbijdrage 900.000

    Direct-costingwinst - 400.000

    Constante kosten 500.000

    Werkelijke bezetting: 18.000 + 2.000 = 20.000

    Normale bezetting: 100/80 20.000 = 25.000

    300.000 + 300.000( 1,50 0,96)

    Constante kosten + Gewenste winstDekkingsbijdrage per eenheid

    32 2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    33/90

    Integrale kostprijs: 75 + = 75 + 20 = 95

    Resultatenrekening 2008

    Opbrengst verkopen 2.250.000

    Kostprijs verkopen 18.000 95 = - 1.710.000

    Transactieresultaat 540.000

    Bezettingsresultaat (20.000 25.000) 20 = - 100.000

    Winst 440.000

    b Direct-costingwinst + verschil in voorraadmutatie = 400.000 + 2.000 20 = 440.000

    c1 De verwachte winst over 2009 zal gelijk zijn aan de werkelijke winst over 2008: 400.000.

    c2 Verwachte productie: 18.000 2.000 = 16.000

    Verwachte resultatenrekening 2009

    Opbrengst verkopen 2.250.000

    Kostprijs verkopen 18.000 95 = - 1.710.000

    Transactieresultaat 540.000

    Bezettingsresultaat (16.000 25.000) 20 = - 180.000

    Winst 360.000

    d De conclusie van Tel is onjuist. Het feit dat de totale winst over 2008 en 2009 bij direct

    costing en absorption costing aan elkaar gelijk is, komt doordat er over die periode als

    geheel geen voorraadmutatie is: bij beide systemen wordt dan een gelijk kostenbedrag

    ten laste van de resultatenrekening gebracht.

    Vraagstuk 6.5

    a Opbrengst verkopen 210.000 5,00 = 1.050.000

    Kostprijs verkopen 210.000 4,40 = - 924.000

    Transactieresultaat 126.000

    Bezettingsresultaat (190.000 200.000) 1,50 = - 15.000

    Winst 111.000

    b Opbrengst verkopen 210.000 5,00 = 1.050.000

    Variabele kosten van de omzet 210.000 2,90 = - 609.000

    Dekkingsbijdrage 441.000

    Constante kosten 200.000 1,50 = - 300.000

    Winst 141.000

    500.00025.000

    2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands 33

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    34/90

    c De redenering klopt voorzover er sprake is van voorraadtoename. In dit vraagstuk is er in

    het betreffende jaar echter sprake van voorraadafname en dan is het omgekeerde het

    geval. Absorption costing behandelt de constante kosten als productkosten, terwijl direct

    costing ze als periodekosten verwerkt. Bij voorraadafname betekent dit dat absorption

    costing deze afname vermenigvuldigd met de constante kosten per eenheid (in casu

    20.000 1,50 = 30.000) meer aan constante kosten ten laste van het resultaat brengt

    dan direct costing; dit leidt tot een grotere daling van het vermogen en daarmee tot een

    lager resultaat.

    d De constante kosten zijn niet relevant voor de beoordeling (zie vraag c).

    Dekkingsbijdrage per liter:

    Blanco: 5 2,90 = 2,10

    Reina: 2 ( 3 1,80) = 2,40 voorkeur

    Er zullen dus 300.000 halve liters Reina geproduceerd worden. Voor Blanco blijft dan nog

    een productie over van 250.000 150.000 = 100.000 liter.

    Dekkingsbijdrage Reina 300.000 ( 3 1,80) = 360.000

    Dekkingsbijdrage Blanco 100.000 ( 5 2,90) = - 210.000

    570.000

    Constante kosten - 300.000

    Maximale winst 270.000

    Vraagstuk 6.6

    a1 Opbrengst verkopen 14.000 37 = 518.000

    Kostprijs verkopen 14.000 32 = - 448.000

    Transactieresultaat 70.000

    Bezettingsresultaat (15.000 16.000) 15 = - 15.000

    Winst 55.000

    a2 Opbrengst verkopen 14.000 37 = 518.000

    Variabele kosten van de omzet 14.000 17 = - 238.000

    Dekkingsbijdrage 280.000

    Constante kosten 16.000 ( 10 + 5) = - 240.000

    Winst 40.000

    b (15.000 14.000) 15 = 15.000

    c1 Bij absorption costing kan dit wel: door de productie op te voeren wordt een gunstiger

    bezettingsresultaat weergegeven.

    Door n weegschaal meer te produceren, stijgt het bezettingsresultaat met 15: de

    productie moet met 5.500 (10% van 55.000) / 15 = 367 omhoog.

    c2 Bij direct costing is dit niet mogelijk; de winst kan alleen toenemen door extra afzet.

    34 2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    35/90

    Vraagstuk 6.7

    a Grondstoffen:

    Afdeling I 400.000 / 2.000.000 = 0,200

    Afdeling II 200.000 / 2.000.000 = - 0,100

    Variabele fabricagekosten 0,300

    Loon productiepersoneel:

    Afdeling I 150.000 / 1.500.000 = 0,100

    Afdeling II 370.000 / 1.500.000 = - 0,247

    Afschrijvingskosten apparatuur:

    Afdeling I 50.000 / 1.500.000 = - 0,033

    Afdeling II 100.000 / 1.500.000 = - 0,067

    Huur bedrijfspand 80.000 / 1.500.000 = - 0,053

    Constante fabricagekosten - 0,500

    Integrale fabricagekostprijs 0,800

    Provisie vertegenwoordigers 5% van 0,90 = - 0,045

    Commercile kostprijs 0,845

    b1 Geraamde winst 2009

    Opbrengst verkopen 1.900.000 0,90 = 1.710.000

    Kostprijs van de omzet 1.900.000 0,845 = - 1.605.500

    Transactieresultaat 104.500

    Bezettingsresultaat (2.000.000 1.500.000) 0,50 = - 250.000 +

    Winst 354.500

    Balanswaardering 31 december 2009

    100.000 0,80 = 80.000

    b2 Geraamde winst 2009

    Opbrengst verkopen 1.900.000 0,900 = 1.710.000

    Variabele kosten van de omzet 1.900.000 0,345 = - 655.500

    Dekkingsbijdrage 1.054.500

    Constante kosten:

    Loon productiepersoneel 520.000

    Afschrijvingskosten - 150.000

    Huur bedrijfspand - 80.000

    - 750.000

    Winst 304.500

    Balanswaardering 31 december 2009

    100.000 0,30 = 30.000

    2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands 35

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    36/90

    c Uitgaven afdeling I tot en met 2011 bij zelf produceren

    Grondstof 3 1.500.000 0,20 = 900.000

    Lonen 3 150.000 = - 450.000

    1.350.000

    Uitgaven afdeling I tot en met 2011 bij uitbesteden

    Lonen 50.000

    Machine (ontvangst) - 75.000

    Onderverhuur (ontvangst) - 45.000

    70.000

    Maximale bedrag per worstje te betalen:

    ( 1.350.000 + 70.000) / (3 1.500.000) = 0,3156

    Vraagstuk 6.8

    a

    Resultatenrekening Kanda over 2007

    Opbrengst verkopen 7.000.000

    Variabele kosten:

    productie 10.000 260 = - 2.600.000

    verkoop - 300.000

    Dekkingsbijdrage 4.100.000

    Constante productiekosten - 2.000.000

    Constante verkoopkosten - 1.500.000

    Bedrijfsresultaat 600.000

    Resultatenrekening Kanda over 2008

    Opbrengst verkopen 7.560.000

    Variabele kosten:

    productie 10.800 260 = - 2.808.000

    verkoop - 327.000

    Dekkingsbijdrage 4.425.000

    Constante productiekosten - 2.000.000

    Constante verkoopkosten - 1.500.000

    Bedrijfsresultaat 925.000

    b Productie = afzet + eindvoorraad beginvoorraad

    = 10.000 + 2.500 500

    = 12.000

    36 2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    37/90

    d Vergelijking van de bedrijfsresultaten over 2008 bij toepassing van de verschillende winst-

    bepalingssystemen met die over 2007 geeft het volgende beeld:

    Absorption costing Direct costing

    2008 465.000 925.000

    2007 - 1.000.000 - 600.000

    Afname 535.000 Toename 325.000

    De ogenschijnlijke verslechtering van het resultaat op basis van absorption costing wordt

    met name veroorzaakt door de in 2007 kunstmatig opgevoerde productie (12.000) van

    2.000 meer dan de afzet (10.000). Dit heeft in 2007 tot een bezettingswinst geleid van

    400.000. Als gevolg van de hoge voorraadpositie per begin 2008 is er in 2008 minder

    geproduceerd (8.500) dan verkocht (10.800). Dit heeft geresulteerd in een bezettingsver-

    lies van 300.000, terwijl als de voorraad per begin 2008 een normaal niveau zou heb-

    ben gehad en de productie gelijke tred had kunnen hebben met de afzet er een bezet-

    tingswinst was ontstaan van 800 200 = 160.000. Jan werd dus bij aanstelling als

    manager opgezadeld met een te hoog voorraadniveau waarop niet hij, maar zijn voor-

    ganger Hans zou moeten zijn afgerekend. Zuiverder is het daarom te kijken naar het

    bedrijfsresultaat op basis van direct costing omdat deze niet door het productieniveau,

    maar alleen door de afzet wordt bepaald en berekeningen op basis van direct costing

    geven aan dat het bedrijfsresultaat in 2008 is verbeterd ten opzichte van 2007.

    2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands 37

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    38/90

    38 2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands

    Hoofdstuk 7 Kostenverbijzondering (I)

    Vraagstuk 7.1

    a Opslagpercentage = 100 %

    = 100% = 40%

    b

    Kostprijs X

    Grondstofkosten 0,25 kg 6 = 1,50

    Arbeidskosten 1/4 uur 40 = - 10,00

    Directe kosten 11,50

    Indirecte kosten 40% van 11,50 = - 4,60

    16,10

    Kostprijs Z

    Grondstofkosten 1,5 kg 6 = 9,00

    Arbeidskosten 1/5 uur 40 = - 8,00

    Directe kosten 17,00

    Indirecte kosten 40% van 17 = - 6,80

    23,80

    Vraagstuk 7.2

    Opslagpercentage = 100%

    Directe kosten bij normale productie:

    Materiaal 1.400.000 100/130 = 1.076.923

    Variabel loon 1.500.000 100/130 1,03 = - 1.188.462

    Vast loon 1.500.000 1,05 = - 1.575.000

    3.840.385

    Indirecte kosten bij normale productie: 2.500.000 1,05 = 2.625.000

    Opslagpercentage = 100% = 68,35%

    Kostprijs werk:

    Directe kosten 60.000

    Indirecte kosten 68,35% van 60.000 = - 41.010

    101.010

    2.625.0003.840.385

    Indirecte kosten bij normale productieDirecte kosten bij normale productie

    148.000 150.000 + 220.000

    Indirecte kosten bij normale productieDirecte kosten bij normale productie

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    39/90

    Vraagstuk 7.3

    a De relevante opslagpercentages zijn:

    Op direct materiaal : 100% = 100%

    Op direct arbeid : 100% = 200%

    Op direct totaal : 100% = 60%

    Kostprijs reiskoffer:

    Directe kosten

    - Materiaal 10

    - Arbeid - 10

    20

    Indirecte kosten

    - Opslag op direct materiaal 100% van 10 = - 10

    - Opslag op direct arbeid 200% van 10 = - 20

    - Opslag op totaal direct 60% van 20 = - 12

    62

    Kostprijs aktekoffer:

    Directe kosten

    - Materiaal 30

    - Arbeid - 10

    40

    Indirecte kosten

    - Opslag op direct materiaal 100% van 30 = - 30

    - Opslag op direct arbeid 200% van 10 = - 20

    - Opslag op totaal direct 60% van 40 = - 24

    114

    b 15.000 62 + 5.000 114 = 1.500.000

    Vraagstuk 7.4

    a De keuze zou vallen op de meervoudige opslagmethode. Er is sprake van twee categorie-

    en indirecte kosten: indirecte kosten die samenhangen met de inzet van machines en

    indirecte kosten die samenhangen met de inzet van grondstoffen.

    b Omdat arbeid geen invloed van betekenis heeft op de voortgang van het productiepro-

    ces, is het niet logisch arbeid als basis te kiezen voor een opslag.

    Blijven over: inzet van machines en inzet van grondstoffen. Omdat de indirecte kosten

    meer samenhangen met de hoeveelheid machinetijd en grondstoffen dan met de machi-

    ne- en de grondstofkosten, moet de invloed van de prijsbeweging, die juist de laatste tijd

    vrij sterk is, uitgeschakeld worden.

    Bases: machine-uur en grondstoffenverbruik.

    30% van 1.000.000500.000

    40% van 1.000.000200.000

    30% van 1.000.000300.000

    2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands 39

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    40/90

    c Een belangrijke eerste stap is te bepalen welke indirecte kosten samenhangen met

    grondstoffen en welke met machine-uur. Daarbij moet zo veel mogelijk een causaal ver-

    band gezocht worden. Op grond daarvan is de volgende indeling te maken (bedragen in

    euros):

    Grondstoffen: Machinetijd:

    Afschrijving gebouwen 20.000 Onderhoud machines 125.000

    Onderhoud gebouwen 10.000 Bedrijfsgezondheidsdienst 110.000

    Magazijnpersoneel 160.000 Kantine 15.000

    Opzichter magazijnen 25.000 Opzichter machinepersoneel 22.000

    Inpakpersoneel 84.000 Werkkleding 5.000

    Opzichter inpakafdeling 18.000 Woon/werkverkeer 4.000

    Logistiek en transport 112.000

    Luchtbehandeling magazijn 3.000

    Afschrijving en onderhoud heftrucks 42.000

    474.000 281.000

    d Normaal aantal machine-uren: (680.000 + 445.000) / 225 = 5.000 uur

    Grondstoffenverbruik afgelopen jaar: 920.000 / 2,5 = 368.000 kg,

    dus bij de normale bezetting: 368.000 kg / 1,2 = 306.667 kg

    De kosten van het inpakpersoneel bij de normale bezetting: 84.000 / 1,2 = 70.000.

    De aan grondstoffen gelinkte kosten komen bij de normale bezetting dus op:

    474.000 14.000 ( 84.000 70.000) = 460.000.

    Opslag op 1 uur machinetijd: 281.000 / 5.000 = 56,20

    Opslag op 1 kg grondstof: 460.000 / 306.667 = 1,50

    e Directe kosten:

    Grondstof: 1 kg 2,50 = 2,500

    Machinetijd: 1/600 225 = - 0,375

    Indirecte kosten:

    Opslag op grondstof: 1 kg 1,50 = - 1,500

    Opslag op machinetijd: 1/600 56,20 = - 0,094

    4,469

    Vraagstuk 7.5

    a Indirecte kosten

    Afschrijving vermogenskosten gebouw 250.000

    Onderhoudskosten gebouw - 20.000

    Personeelskosten administrateur \ bedrijfsleider - 45.000

    Personeelskosten secretaresse - 30.000

    Energiekosten - 60.000

    Overige kosten - 40.000

    445.000

    40 2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    41/90

    Directe kosten

    Afschrijving vermogenskosten fitnesstoestellen 10.000

    Afschrijving vermogenskosten zwembad plus verwarming - 30.000

    Onderhoudskosten fitnesstoestellen - 2.000

    Onderhoudskosten zwebad plus verwarming - 15.000

    Personeelskosten badmeesters - 120.000

    Personeelskosten trainers fitness - 120.000

    Personeelskosten toezichthouder spellenzaal - 50.000

    347.000

    Opslag = 100% = 128%

    Zwemmen

    Directe kosten per uur = 3,44

    Opslag indirecte kosten 128% - 4,40

    7,84

    Fitness

    Directe kosten per uur = 2,75

    Opslag indirecte kosten 128% - 3,52

    6,27

    Spellen

    Directe kosten per uur = 0,63

    Opslag indirecte kosten 128% - 0,81

    1,44

    50.000

    80.000

    132.0001.600 30

    165.0001.600 30

    445.000347.000

    2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands 41

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    42/90

    b

    Kostenverdeelstaat (bedragen in euros)

    Kostenplaatsen Kostendragers

    Huisvesting Energie Management, Zwemmen Fitness Denksporten

    administratie en

    overige kosten

    Directe kosten

    - Afschrijvingskosten

    fitnesstoestellen 10.000

    - Afschrijvingskosten

    zwembad + verwarming 30.000

    - Onderhoudskosten

    fitnesstoestellen 2.000

    - Onderhoudskosten

    zwembad + verwarming 15.000

    - Personeelskosten

    badmeesters 120.000

    - Personeelskosten

    trainers fitness 120.000

    - Toezichthouders

    spellenzaal 50.000

    Indirecte kosten

    - Afschrijvingskosten

    gebouw 250.000

    - Onderhoudskosten

    gebouw 20.000

    270.000

    27.000 (10%) 135.000 (50%) 54.000 (20%) 54.000 (20%)

    - Energiekosten 60.000

    6.000 (10%) 42.000 (70%) 6.000 (10%) 6.000 (10%)

    - Personeelskosten

    administrateur/bedrijfsleider 45.000

    Personeelskosten

    secretaresse 30.000

    - Overige kosten 40.000

    148.000

    59.200 (4/10) 59.200 (4/10) 29.600 (2/10)

    Totale kosten 401.200 251.200 139.600

    Normale capaciteit (in uren) 48.000 48.000 80.000

    Kostprijs van n uur 8,36 5,23 1,75

    42 2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    43/90

    2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands 43

    Vraagstuk 7.6

    a Kostprijs Standaard-sierbloempot:

    Directe kosten:

    - Grondstof 1 kg 2 = 2,00

    - Arbeid 9/60 50 = - 7,50

    9,50

    Indirecte kosten:

    - Opslag op grondstof 40% (1) 2,00 = - 0,800

    - Opslag op directe arbeid 35% (2) 7,50 = - 2,625

    - Opslag op totale directe kosten 35% (3) 9,50 = - 3,325

    16,250

    (1) Grondstofkosten bij normale productie:

    100.000 kg (40.000 1 kg + 30.000 1,2 kg + 16.000 1,5 kg) 2 = 200.000

    Opslagpercentage: 80.000 / 200.000 100% = 40%

    (2) Directe arbeidskosten bij normale productie:

    (40.000 9/60 uur + 30.000 12/60 uur + 16.000 15/60 uur) 50 = 800.000

    Opslagpercentage: 280.000 / 800.000 100% = 35%

    (3) Opslagpercentage: 350.000 / 1.000.000 100% = 35%

    b De kostprijs van de Luxe-sierbloempot is als volgt opgebouwd:

    Directe kosten:

    - Grondstof 1,2 kg 2 = 2,40

    - Arbeid 12/60 50 = - 10,00

    12,40

    Indirecte kosten 21,20 12,40 = - 8,80

    21,20

    Relevant bij kortetermijnbeslissingen is de dekkingsbijdrage; deze is voor de Luxe-sier-

    bloempot:

    Verkoopprijs Variabele kosten =

    20 14,16 ( 12,40 + 20% van 8,80) = 5,84

    De controller heeft gelijk: bij stopzetting van de productie van de Luxe-sierbloempot gaat

    de positieve dekkingsbijdrage van 5,84 per eenheid verloren.

    c Tarief Magazijn:

    114.000 / 100.000 kg = 1,14

    Tarief Fabricage:

    460.300 / (40.000 6/60 + 30.000 6/60 + 16.000 9/60) = 460.300 / 9.400 = 49

    Tarief Verkoop:

    137.700 / (40.000 18 + 30.000 20 + 16.000 32) 100%

    = 137.700 / 1.832.000 100% = 7,5%

    d Directe kosten (zie a) 9,50

    Indirecte kosten:

    Magazijn: 1 kg 1,14 = - 1,14

    Fabricage: 6/60 uur 49 = - 4,90

    Verkoop: 7,5% van 18 = - 1,35

    16,89

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    44/90

    Vraagstuk 7.7

    a Indirecte kosten per arbeidsuur = =

    = = 21,99

    Kostprijzen Type E Type V Type L

    Directe materiaalkosten 30,00 40,00 50,00

    Directe loonkosten:

    0,3 25 = - 7,50

    0,4 25 = - 10,00

    0,5 25 = - 12,50

    Indirecte kosten:

    0,3 21,99 = - 6,60

    0,4 21,99 = - 8,80

    0,5 21,99 = - 11,00

    44,10 58,80 73,50

    b Indirecte kosten per machine-uur =

    = = 6,30

    Kostprijzen Type E Type V Type L

    Directe materiaalkosten 30,00 40,00 50,00

    Directe loonkosten - 7,50 - 10,00 - 12,50

    Indirecte kosten:

    1,2 6,30 = - 7,56

    1,4 6,30 = - 8,82

    1,6 6,30 = - 10,08

    45,06 58,82 72,58

    c Die methode wordt activity based costing genoemd.

    d Tarief inkoopkosten: = 19.167

    Tarief machinekosten: = 2,64

    Tarief inspectiekosten: = 17.778

    Tarief omstelkosten: = 2.581

    Tarief verpakkingskosten: = 3.875 155.000

    40

    80.00031

    320.00018

    650.000

    246.000

    345.00018

    1.550.000246.000

    1.550.00080.000 1,2 + 10.000 1,4 + 85.000 1,6

    Totale indirecte kostenTotaal aantal machine-uren

    1.550.00070.500

    1.550.00080.000 0,3 + 10.000 0,4 + 85.000 0,5

    Totale indirecte kostenTotaal aantal arbeidsuren

    44 2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    45/90

    Kostprijzen Type E Type V Type L

    Directe materiaalkosten 30,00 40,00 50,00

    Directe loonkosten - 7,50 - 10,00 - 12,50

    Indirecte kosten:

    inkoopkosten:

    2 19.167 / 80.000 - 0,48

    4 19.167 / 10.000 - 7,67

    12 19.167 / 85.000 - 2,71

    machinekosten:

    1,2 2,64 - 3,17

    1,4 2,64 - 3,70

    1,6 2,64 - 4,22

    inspectiekosten:

    2 17.778 / 80.000 - 0,44

    4 17.778 / 10.000 - 7,11

    12 17.778 / 85.000 - 2,51

    omstelkosten:

    4 2.581 / 80.000 - 0,13

    7 2.581 / 10.000 - 1,81

    20 2.581 / 85.000 - 0,61

    verpakkingskosten:

    7 3.875 / 80.000 - 0,34

    3 3.875 / 10.000 - 1,16

    30 3.875 / 85.000 - 1,37

    42,06 71,45 73,92

    e

    Kostprijzen Type E Type V Type L

    Vraag a 44,10 58,80 73,50

    Vraag b 45,06 58,82 72,58

    Vraag d 42,06 71,45 73,92

    De kostprijzen bij a en b verschillen weinig van elkaar. Dit omdat in beide gevallen

    gebruikgemaakt is van een volumegerelateerde verbijzonderingsmethode, dat wil zeg-

    gen dat de indirecte kosten zijn toegerekend op basis van productietijd.

    Bij d valt op dat type V doordat relatief meer indirecte kosten zijn toegerekend een

    veel hogere kostprijs heeft dan bij a en b. Dit ligt in de lijn van activity based costing: lage

    volumeproducten brengen hogere kosten met zich mee. Verder is bij d de kostprijs van

    type E lager dan bij a en b. Ook dat is het gevolg van activity based costing: complexe

    producten die in een grotere variteit worden geproduceerd, brengen hogere kosten

    met zich mee. Door activity based costing wordt de kostprijs van hoge volumeproducten

    met eenvoudige productieprocessen (niet complex en weinig variteit) lager.

    2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands 45

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    46/90

    Hoofdstuk 8 Kostenverbijzondering (II)

    Vraagstuk 8.1

    a Maandelijkse netto-opbrengsten:

    P: 100.000 ( 8 3,50) = 450.000

    Q: 50.000 ( 2 1,00) = - 50.000

    500.000

    In procenten van het totaal:

    P: 450.000 / 500.000 100% = 90%

    Q: 50.000 / 500.000 100% = 10%

    Kostprijs P:

    Specifieke kosten 3,50

    Aandeel in gemeenschappelijke kosten: 90% 350.000 / 100.000 = - 3,15

    6,65

    Kostprijs Q:

    Specifieke kosten 1,00

    Aandeel in gemeenschappelijke kosten: 10% 350.000 / 50.000 = - 0,70

    1,70

    b Een kostprijs dient als basis voor het bepalen van de verkoopprijs. Bij de hier gehanteerde

    methode is de verkoopprijs (via de netto-opbrengst) bepalend voor de hoogte van de

    kostprijs. Deze kan dus niet gebruikt worden om een minimumverkoopprijs vast te stel-

    len: van een echte kostprijs is geen sprake.

    c Gemeenschappelijke kosten 350.000

    Netto-opbrengst Q - 50.000

    300.000

    Specifieke kosten P 100.000 3,50 = - 350.000 +

    650.000

    Kostprijs P = = 6,50 650.000100.000

    46 2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    47/90

    Vraagstuk 8.2

    a Gemeenschappelijke kosten:

    inkoop ruwe olie 150.000 0,15 = 22.500

    raffinageproces 15 1.000 = - 15.000

    37.500

    De kostprijs per liter olieproduct bedraagt

    37.500 / 135.000 (15 (2.000 + 1.500 + 2.500 + 3.000)) = 0,278.

    b Een bezwaar van het toerekenen van gemeenschappelijke kosten op basis van fysieke

    maatstaven is dat het omdat geen relatie wordt gelegd met de opbrengsten van de

    producten kan leiden tot grote verschillen in de resultaten van de producten.

    c Totale opbrengstwaarde = netto-opbrengstwaarde

    Stookolie 30.000 (15 2.000) 0,35 = 10.500

    Bitumen 22.500 (15 1.500) 0,25 = - 5.625

    Benzine 37.500 (15 2.500) 0,42 = - 15.750

    Diesel 45.000 (15 3.000) 0,30 = - 13.500

    45.375

    Kostprijzen

    Stookolie 37.500 10.500/ 45.375 / 30.000 = 0,289

    Bitumen 37.500 5.625/ 45.375 / 22.500 = 0,207

    Benzine 37.500 15.750/ 45.375 / 37.500 = 0,347

    Diesel 37.500 13.500/ 45.375 / 45.000 = 0,248

    d Het omzetten van stookolie in stookolie plus is niet rendabel: de differentile opbrengst

    per liter ( 0,45 0,35 = 0,10) is lager dan de differentile kosten per liter ( 1.200 /

    10.000 = 0,12).

    De differentile winst bedraagt per maand in geval van omzetten van bitumen in gemo-

    dificeerde bitumen:

    extra opbrengst gemodificeerd bitumen:

    20.250 (22.500 90%) 1,10 = 22.275 +

    wegvallen opbrengst niet-gemodificeerd - 5.625

    extra productiekosten 22.500/10.000 3.000 = - 6.750

    afschrijving fabriekshal 729.000 1/120 = - 6.075

    3.825 +

    De conclusie luidt: het is wel rendabel om bitumen om te zetten in gemodificeerd bitu-

    men.

    Het omzetten van benzine in superbenzine is ook rendabel: de differentile opbrengst

    per liter ( 0,60 0,42 = 0,18) is hoger dan de differentile kosten per liter

    ( 1.500 / 10.000 = 0,15).

    2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands 47

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    48/90

    e

    Verkoop- Specifieke Netto-

    opbrengst kosten opbrengst

    Stookolie 10.5000 0 10.500

    Gemodificeerd bitumen 22.2750 12.8250 - 9.450

    Superbenzine 22.5001 5.6252 - 16.875

    Diesel 13.5000 - 13.500

    50.325

    1 37.500 0,60 = 22.500

    2 37.500 0,15 = 5.625

    Kostprijzen

    Stookolie 37.500 10.500 / 50.325 / 30.000 = 0,261

    Gem. bitumen

    37.500 9.450 / 50.325 / 20.250 + 12.825 / 20.250 = 0,981

    Superbenzine 37.500 16.875 / 50.325 / 37.500 + 5.625 / 37.500 = 0,485

    Diesel 37.500 13.500 / 50.325 / 45.000 = 0,224

    Vraagstuk 8.3

    a Dat noemt men customer profitability analysis.

    b Kosten per machine-uur:

    Voorbereiding: 480.000 / 12.000 = 40

    Fabricage: 960.000 / 16.000 = 60

    Verkoopkosten als percentage van de omzet: 690.000 / 8.625.000 100% = 8%

    Dropfant. Cacaofant. Suikerfant

    Verkoopprijzen: 4,00 5,00 3,00

    Kostprijzen:

    Grondstoffen: 0,65 0,95 0,40

    Machinetijd Voorbereiding

    0,6/60 40; - 0,40

    0,45/60 40; - 0,30

    0,3/60 40 - 0,20

    Machinetijd Fabricage

    2/60 60; - 1.00

    1,5/60 60; - 1,50

    0,5/60 60 - 0,50

    Directe arbeid - 0,20 - 0,25 - 0,15

    Fabricagekostprijzen - 2,25 - 3,00 - 1,25

    1,75 2,00 1,75

    Verkoopkosten 8% 4,00; 5,00; 3,00 - 0,32 - 0,40 - 0,24

    1,43 1,60 1,51

    48 2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    49/90

    Deze winsten zeggen onvoldoende over de winstgevendheid per klant om de volgende

    redenen:

    1 Het koopgedrag van klanten verschilt. Klanten kopen de drie soorten niet allemaal in

    dezelfde verhouding in.

    2 De inspanning en de daarmee samenhangende kosten zijn niet voor iedere klant

    gelijk.

    c In de kostprijzen zijn alle kosten verwerkt, ook die welke gemaakt worden in verband

    met de verschillende typen klanten. Wanneer men de winstgevendheid per klanttype

    baseert op deze kostprijzen en daar vervolgens de verkoopkosten die te maken hebben

    met deze verschillende klanttypen nog eens aftrekt, dan worden die dubbel in rekening

    gebracht: eenmaal via de kostprijs per product en eenmaal rechtstreeks.

    d Verkoopkosten die niet duidelijk toerekenbaar zijn aan klanten in procenten van de

    omzet: ( 690.000 560.000) / 8.625.000 100% = 1,5%

    Daarmee wordt de marge op de verschillende productgroepen als volgt:

    Dropfantasien: 1,75 1,5% 4,00 = 1,69

    Cacaofantasien: 2,00 1,5% 5,00 = 1,925

    Suikerfantasien: 1,75 1,5% 3,00 = 1,705

    Bedragen in euros:

    Klanttypen Supermarkten Warenhuizen Drogisterijen

    Dropfantasien, omzet 1.750.000 125.000 875.000

    marge 1,69/4 1,69/4 1,69/4

    739.375 52.812,50 369.687,50

    Cacaofantasien, omzet 500.000 1.375.000

    marge 1,925/5 1,925/5

    192.500 529.375,00

    Suikerfantasien, omzet 1.800.000 200.000 2.000.000

    marge 1,705/3 1,705/3 1,705/3

    1.023.000 113.667,00 1.136.667,00

    1.954.875 695.854,50 1.506.354,50

    Toerekenbare verkoopkosten 160.000 280.000,00 120.000,00

    Klantbijdrage 1.794.875 415.854,50 1.386.354,50

    e Nee, dan moet eerst berekend worden welk deel van de kosten die aan een klant wor-

    den toegerekend, doorloopt bij het opzeggen van de relatie en welk deel wegvalt. Er zijn

    immers kosten die weliswaar toegerekend worden aan klantgroepen maar samenhan-

    gen met alle klanten tezamen.

    f Omdat de vertegenwoordigers verdeeld zijn naar rayons, zal bij het schrappen van de

    warenhuizen weinig bespaard kunnen worden op vertegenwoordigerskosten. Zij moeten

    toch alle steden langs voor de supermarkten en de drogisterijen.

    De kosten van verwerking van verkoopfacturen en debiteuren hebben te maken met

    administratie, een van de hulpkostenplaatsen. Omdat die administratie voor alle klanten

    en productgroepen nodig is, zal daar ook niet op bespaard kunnen worden. De kosten

    die samenhangen met magazijnruimte zijn eveneens constant. Magazijnen zullen waar-

    schijnlijk niet deels afgestoten kunnen worden want ze zijn ook nodig voor de andere

    klanten. Blijven alleen de transportkosten over. Die zullen grotendeels of volledig wegval-

    len.

    De overige verkoopkosten waren geheel niet te traceren tot de klanten. Die kunnen dus

    al helemaal niet in mindering worden gebracht.

    2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands 49

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    50/90

    Ook van de fabricagekosten is waarschijnlijk een groot deel constant en tevens nodig

    voor de productie ten behoeve van de andere klanten. Waarschijnlijk zijn de machine-

    kosten volledig constant. Grondstofkosten zijn volledig variabel. We nemen aan dat ook

    directe arbeid volledig variabel is.

    Voor een juiste beslissing moet allereerst de marge herberekend worden. Vervolgens

    mogen alleen de transportkosten als relevante verkoopkosten van de marge worden

    afgetrokken.

    Het voorgaande geeft het volgende beeld (bedragen in euros):

    Dropfant. Cacaofant. Suikerfant

    Verkoopprijzen: 4,00 5,00 3,00

    Kostprijzen:

    Grondstoffen: 0,65 0,95 0,40

    Directe arbeid 0,20 0,25 0,15

    Fabricagekostprijzen 0,85 1,20 0,55

    Marge na aftrek relevante kosten 3,15 3,80 2,45

    Klanttypen Supermarkten Warenhuizen Drogisterijen

    Dropfantasien, omzet: 1.750.000 125.000 875.000

    Relevante marge: 3,15/4 3,15/4 3,15/4

    1.378.125 98.437,50 689.062,50

    Cacaofantasien, omzet 500.000 1.375.000

    Relevante marge 3,80/5 3,80/5

    380.000 1.045.000,00

    Suikerfantasien, omzet 1.800.000 200.000 2.000.000

    Relevante marge 2,45/3 2,45/3 2,45/3

    1.470.000 163.333,00 1.633.333,00

    3.228.125 1.306.770,50 2.322.395,50

    Relevante verkoopkosten: 40.000 30.000,00 30.000,00

    Relevante klantbijdrage: 3.188.125 1.276.770,50 2.292.395,50

    Geen van de klanttypen moet dus worden opgezegd.

    g De waarde van een dergelijk onderzoek is meer intern dan extern gelegen. Zo zouden

    vertegenwoordigers erop kunnen worden gewezen dat de aandacht voor de warenhui-

    zen niet ten koste mag gaan van de andere klanten en dat met die aandacht ook een

    stukje opvoeding van de warenhuizen op zijn plaats is: ze dienen tijdig te betalen (veel

    debiteurenadministratie) en bestellingen meer te combineren (hoge transportkosten en

    veel magazijnruimte).

    50 2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    51/90

    Deel 2 BESLISSINGSCALCULATIES

    2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands 51

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    52/90

    Hoofdstuk 9 Het besluitvormingsproces

    Vraagstuk 9.1

    a Huurontvangst per jaar 26 100 40% 400 = 416.000

    26 100 80% 700 = - 1.456.000

    1.872.000

    Exploitatie-uitgaven per jaar:

    Erfpachtcanon 300.000

    Vaste staf 4 37.500 = - 150.000

    Oproepkrachten (26 4 + 26 8) 200 = - 62.400

    - 512.400

    Jaarlijkse netto-ontvangst 1.359.600

    Gemiddelde vermogenskostenvoet: 12% 1/2 + 71/2% 1/2 = 9,75%

    Bedrijfswaarde = 1.359.600 a15 9,75 = 1.359.600 7,71586 = 10.490.483

    b De directe opbrengstwaarde ( 10 mln) < de bedrijfswaarde ( 10.490.483) Bouwhuis

    zal het voorstel niet accepteren.

    c Exploitatie-uitgaven per jaar bij verhuur aan Samen uit:

    Erfpachtcanon 300.000

    Vaste staf - 150.000

    Oproepkrachten 52 7 200 = - 72.800

    522.800

    Netto-ontvangst die hij in ieder geval jaarlijks wil ontvangen - 1.359.600

    1.882.400

    Vraagstuk 9.2

    a Hoogst mogelijke uitkomst relevant ( 2.000.000)Groot filiaal

    b Hoogste van de laagst mogelijke uitkomsten relevant ( 100.000) Klein filiaal

    c Minste spijt relevant

    Feitelijke Feitelijke Feitelijke

    toestand toestand toestand

    ( 1.000) slecht gemiddeld goed

    Geen 100 800 2.000

    Klein 0 300 800

    Groot 400 0 0

    Keuze voor groot filiaal

    52 2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    53/90

    2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands 53

    Vraagstuk 9.3

    a

    Omzet Complemen- Leasekosten Netto- Kans Verwachte

    taire kosten ontvangsten waarde

    3.000.000 2.400.000 1.000.000 400.000 20% 25% = 5% 20.0000

    3.000.000 2.100.000 1.000.000 100.000 20% 50% = 10% 10.0000

    3.000.000 1.800.000 1.000.000 + 200.000 20% 25% = 5% + 10.0000

    4.000.000 3.200.000 1.000.000 200.000 60% 25% = 15% 30.0000

    4.000.000 2.800.000 1.000.000 + 200.000 60% 50% = 30% + 60.0000

    4.000.000 2.400.000 1.000.000 + 600.000 60% 25% = 15% + 90.0000

    5.000.000 4.000.000 1.000.000 0 20% 25% = 5% 0

    5.000.000 3.500.000 1.000.000 + 500.000 20% 50% = 10% + 50.0000

    5.000.000 3.000.000 1.000.000 + 1.000.000 20% 25% = 5% + 50.0000

    100% 200.000

    b

    Mogelijke Verwachte (1) (2) [(1) (2)]2 Kansen

    uitkomsten waarde

    (1) (2)

    ( 1) ( 1) ( 1) ( 1 mln) ( 1 mln)

    400.000 + 200.000 600.000 360.000 5% 18.000

    100.000 + 200.000 300.000 90.000 10% 9.000

    + 200.000 + 200.000 0 0 5% 0

    200.000 + 200.000 400.000 160.000 15% 24.000

    + 200.000 + 200.000 0 0 30% 0

    + 600.000 + 200.000 + 400.000 160.000 15% 24.000

    0 + 200.000 200.000 40.000 5% 2.000

    + 500.000 + 200.000 + 300.000 90.000 10% 9.000

    + 1.000.000 + 200.000 + 800.000 640.000 5% 32.000

    118.000

    118.000.000.000 = 343.511

    c Risicovoorkeur en risico-indifferentie project uitvoeren

    Risicoafkeer nadere informatie nodig inzake mate van risicoafkeer

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    54/90

    Hoofdstuk 10 Investeringsselectie

    Vraagstuk 10.1

    a Gemiddelde winst:

    Winst jaar 1 tot en met 4:

    100.000 ( 280.000 30.000) / 5 = 100.000 50.000 = 50.000

    Winst jaar 5:

    70.000 50.000 = 20.000

    Gemiddeld:

    ( 50.000 4 + 20.000) / 5 = 44.000

    Gemiddeld genvesteerd vermogen: ( 380.000 + 130.000) / 2 = 255.000

    Gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit:

    100% = 17,6%

    b 4 jaar

    c Gedisconteerde netto-ontvangsten:

    + + + + =

    90.909 + 82.645 + 75.131 + 68.301 + 124.184 = 441.170

    De netto contante waarde is 441.170 380.000 = 61.170.

    d 380.000 = + + + + =

    i = 0,15494 interne rentabiliteit is 15,5%.

    Vraagstuk 10.2

    a Project X:

    Gemiddelde winst = 85.000 / 4 = 21.250

    Gemiddeld genvesteerd vermogen = ( 100.000 + 0) / 2 = 50.000

    Gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit:

    100% = 42,5%

    Project Y:

    Gemiddelde winst = 85.000 / 4 = 21.250

    Gemiddeld genvesteerd vermogen:

    Genvesteerd vermogen per:

    1/1 jaar 1: 100.000

    31/12 jaar 4: 100.000 50% 50% 50% 50% = 6.250

    Gemiddeld: ( 100.000 + 6.250) / 2 = 53.125

    21.250 50.000

    200.000(1+i)5

    100.000(1+i)4

    100.000(1+i)3

    100.000(1+i)2

    100.0001+i

    200.000

    1,15

    100.000

    1,14

    100.000

    1,13

    100.000

    1,12

    100.000

    1,1

    44.000 255.000

    54 2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    55/90

    Gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit:

    100% = 40%

    b De gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit houdt geen rekening met tijdvoorkeur.

    c Project X:

    Winst Afschrijving Netto-

    ontvangst

    Jaar 1 10.000 + 25.000 ( 100.000/4) = 35.000

    Jaar 2 15.000 + 25.000 = 40.000

    Jaar 3 40.000 + 25.000 = 65.000

    Jaar 4 20.000 + 25.000 = 45.000

    Project Y:

    Winst Afschrijving Verkoop

    dpm

    Jaar 1 20.000 + 50.000 (50% 100.000)+

    Jaar 2 30.000 + 25.000 (50% 50.000)+

    Jaar 3 20.000 + 12.500 (50% 25.000)+

    Jaar 4 15.000 + 6.250 (50% 12.500)+ 6.250

    Netto-ontvangst

    Jaar 1 = 70.000

    Jaar 2 = 55.000

    Jaar 3 = 32.500

    Jaar 4 = 27.500

    d Project X: 3 jaar

    Project Y: 2 jaar

    e De volgende bezwaren kunnen worden aangevoerd:

    1 De timing van de ontvangsten binnen de terugverdienperiode wordt niet meegeno-

    men.

    2 Met ontvangsten na de terugverdienperiode wordt geen rekening gehouden.

    f Project X:

    Gedisconteerde netto-ontvangsten:

    + + + =

    32.407 + 34.294 + 51.599 + 33.076 = 151.376

    De netto contante waarde is 151.376 100.000 = 51.376

    Project Y:

    Gedisconteerde netto-ontvangsten:

    + + + =

    64.814 + 47.154 + 25.800 + 20.213 = 157.981

    De netto contante waarde is 157.981 100.000 = 57.981

    27.5001,084

    32.5001,083

    55.0001,082

    70.0001,08

    45.0001,084

    65.0001,083

    40.0001,082

    35.0001,08

    21.250 53.125

    2009, Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands 55

  • 8/21/2019 Boek - Management Accounting - Epe Koetzier - Docentenhandleiding

    56/90

    g Een project is aanvaardbaar als de netto contante waarde positief is, dan levert het pro-

    ject immers meer op dan de vermogenskosten: beide projecten zijn aanvaardbaar.

    h Project X:

    100.000 = + + + =

    i = 0,27739 interne rentabiliteit is 27,7%.

    Project Y:

    100.000 = + + + =

    i = 0,37652interne rentabiliteit 37,7%

    i De vier selectiemaatstaven geven geen eensluidende uitkomst: op grond van de terugver-

    die